HANDBOEK DER ALGEMEENE KERKGESCHIEDENIS II Volgens art. 10 der Wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad 124) is het eigendomsrecht gewaarborgd. HANDBOEK ( DER ALGEMEENE KERKGESCHIEDENIS DOOR P. ALBERS s. j. TWEEDE DEEL VIERDE HERZIENE DRUK L. C. G. MALMBERG, NIJMEGEN UITGEVER VAN DEN APOSTOLISCHEN STOEL Enitendum magnopere, ut omnia ementita et falsa, adeundis rerum fontibus, refutentur; et illud in primis scribentium obversetur animo, primam esse historiae legem ne quid falsi dicere audeat, deinde ne quid veri non audeat; ne qua suspicio gratiac sit in scribendo, ne qua simultatis. — Est autem in scholarum usum confectio commentariorum necessaria, qui salva veritate et nullo adolescentium periculo ipsam artem historicam illustrare et augere queant. Epist. Lkonis PP. XHI. d. 18. Aug. 1883. CÜM SÜPERIORÜM PERMISSU. NIHIL OBSTAT. P. fr. D. WEVE. O. Pr. Libr. Censor. Neomagi, die 21 Nov. 1912. EVULGETÜR. J. POMPEN. Vicarius-Gen. Busc. Btjscoduci, die 21 Nov. 1912. TWEEDE PERIODE. Van Gregorius vii tot Bonifatius vhi. 1073—1303. EERSTE HOOFDSTUK. Pausen. § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. "W. M. Peitz S. J. Das Originalregister Gregors VII im Vat. Aren-. Sitzungsberichte der Kais. Akademie der Wissenschaften, 165 B. 5 Abh. Wien 1911. Duchesne, Liber Pontif. II, 282—291. Registrum Greg. VII bij Migne, P. L., tom. 148; hetzelfde bij Jaffé, Biblioth. rer. German. ÉL Pertz., Monum. Germ. Libelli de lite imp. et pont. tom. 1—3, Hannover, 1891—1897. GfrSrer, Papst Gregor VII und sein Zeitalter, 7 Bde, Schaffhausen 1859—1864. Delarc, St. Grégoire VU et la réforme de 1'église au XI siècle, 3 vols, Paris 1889—1890. Martens, Gregor. VII, sein Leben und Wirken, 2 Bde. Leipzig 1894. — Heinrich IV und Gregor VII nach der Schilderung von Rankes "Weltgeschichte, Danzig 1887. Hauck, Kirchengeschichte Deutschlands, III, Leipzig 1896, 752 ff. A. Dufourcq, Le christianisme et 1'organisation féodale 1049—1300, Paris 1911. Neues Archiv, Stud. z. Reg. Gregors VU, 1913, S. 143. Deze periode omvat den hoogsten bloei der middeleeuwsche Kerk: de krachtigste ontwikkeling van het primaat, de kruistochten, de universiteiten en de scholastiek, de opkomst der ridderorden, de grootste uitbreiding der kloosterlijke instellingen, het ontstaan der beroemde gotbiek, de hervorming van het kerkelijk leven. i°. De kardinaal-diaken Hildebrand telde bij den dood van Alexanderll (1073) omstreeks 60 jaren. Niemand had meer gewerkt dan hij; niemand meer als eenvoudig kloosterling *) en als pauselijk legaat in Italië, Frankrijk en Duitschland de zaak ^der zes voorgaande Pausen verdedigd. Niemand kende beter de moeilijkheden, waarin het pausdom verkeerde. Toch aanvaardde *) Berlière, Grégoire VII fut-il moine? Revue Bénédictine, 1893, p. 337 ss. H. Grisar, Una memoria di S. Gregorio VU etc. Civilta Catt. 1895, Tom. IEL p. 205—210. Hefele—Leclcrcq, Hist des conciles, Paris 1912, Tom. V, p. 25 ss. 4 § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. hij na eenig dralen de eenstemmige keuze (29 April 1073) en noemde zich Gregorius VII (1073—1085). Hij vroeg de bevestiging zijner keuze bij den roomsch-koning Hendrik IV, maar ontvouwde hem tegelijk vrijmoedig zijn beginselen en regeeringsplannen voor de toekomst. Toch zond Hendrik de bevestiging, die echter tevens de laatste was, welke aan een wereldsch vorst werd gevraagd. Gedurende de eerste tijden bleef Gregorius met den wreeden en wellustigen Hendrik op goeden voet en koesterde de hoop, dat de leeftijd hem zachter en zedelijker zou maken. Omstreeks Juli 1073 stonden de verdrukte Saksers op. In deze benauwdheid schreef Hendrik aan den Paus een nederigen') brief, toonde berouw, beloofde beterschap en vroeg Gregorius om bijstand en raad a). 2°. Terstond na zijn verheffing vestigde de Paus het oog op de heerschende kwalen des tijds, vooral op de schending van het caelibaat en de simonie 8). Den eersten Zondag van de Vasten 1074 riep Gregorius een synode bijeen en schreef voor: a. Zij die door simonie een kerkelijk ambt hebben verkregen, mogen dit niet uitoefenen. b. Allen die voor geld aan het hoofd eener kerk zijn gekomen, zullen deze verliezen, en niemand mag ze in 't vervolg koopen of verkoopen. c. In ontucht levende geestelijken mogen noch mis lezen noch aan het altaar dienen, d. Mocht iemand deze verordeningen verachten, dan zal het volk zijn godsdienstoefeningen niet bijwonen, noch van hem de sacramenten ontvangen. Aldus moge de schaamte voor de menschen en de dwang des volks bewerken, wat de liefde Gods en het eervolle ambt niet vermocht4). 3°. Legaten en brieven maakten deze voorschriften alom bekend. Hendrik IV ontving de legaten welwillend, zond zijn vijf reeds vroeger geëxcommuniceerde raadslieden heen en gaf verlof tot het houden van synoden ter uitroeiing van simonie en concu- *) Registrum Greg. VTI, I, 25. Migne, 148, 509: „Talia qualia neque ipsum neque anteces sores suos recordamur Romanis Pontificibus misisse." *) Baronius, Annales, a. 1073, n. 43. *) Zie boven § 14, no. 2—6* *) Epist. sAj, Ottonem Constant., Migne, 148, p. 645. Vgl. Registr., III, 4 etc. Vgl. Jaffe\ Regesta RR. P P. II ed., I, 603. § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. 5 binaat. Maar bisschoppen en priesters teekenden verzet aan tegen de decreten des Pausen. En ofschoon deze steunden op oude verordeningen, die reeds vroeger door Clemens II (1046—1047), Leo IX (1049—1054), Nicolaus II (1058—1061) en Alexander II (1061—1073) waren hernieuwd, de synoden ter uitvoering bijeengeroepen mislukten. Te Erfurt, Passau, Rouaan en Poitiers ging het ergerüjk toe. De vaders der synode van Parijs noemden de decreten van Gregorius „ondragelijk en dus onredelijk". In Italië schold men den Paus een ketter, die het woord van Christus „ Qui potest capere, capiat1" niet begreep.. Zelfs heilige bisschoppen, zooals Anno van Keulen vreesden voor de uitvoering der decreten. *) Altman van Passau, die aan de zaak des Pausen verknocht bleef, kwam in levensgevaar. Gregorius, ofschoon ten zeerste bedroefd over het ingeslopen bederf, over de lafheid der onwaardige bisschoppen en de zelfzucht der vorsten, stond pal in zijn eenmaal genomen besluit en vertrouwde op God *). 40. Terecht overtuigd, dat uitstel den toestand zou verergeren, ging hij vastberaden vooruit en vaardigde op zijn tweede beroemde vastensynode (24—28 Febr. 1075) het bekende decreet tegen de investituur 8) uit. Niet alleen toch werd het caelibaat ergerlijk geschonden, het kerkelijk beneficie veelal voor geld gekocht, maar de Kerk kwam ook altijd meer onder den invloed en den druk der vorsten, die aan de bisschoppen en abten plechtig de investituur verleenden met staf en ring, de teekenen der geestelijke macht. Daarom hernieuwde Gregorius op gemelde vastensynode de besluiten tegen simonie en concubinaat en voegde erbij: „Indien in het vervolg iemand een bisdom of een abdij ontvangt uit de hand van een leek, hij worde niet meer onder de bisschoppen of abten genoemd, noch worde aan hem als zoodanig gehoorzaamd. Wij onttrekken hem de gunst van den H. P e t r u s en verbieden hem den drempel eener kerk te betreden, totdat hij het bisdom of de abdij rouwmoedig terug geeft. Hetzelfde zij van de lagere kerkelijke waardigheden gezegd. — Indien een keizer, koning, hertog, markgraaf, graaf of eenig ander machthebbende de bis- *) Registr., I, 79; II, 25; II, 67. s) Registr., II, 49. 8) Over de investituur vgl. G. Waitz, Deutsche Verfassungsi>eschichte, VDI, S. 272—291; over den handel in bisdommen, S. 291 ff. 6 § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. schoppelijke of een andere kerkelijke investituur waagt te verleenen, hij zal dezelfde straf ondergaan" *). 5°. Gregorius was in zijn volle recht en moest aldus handelen, zou de Kerk niet weldra verpletterd worden onder den druk der wereldlijke macht. Daarenboven steunde hij op het voorbeeld der VII (787) en VIII (869) algemeene synode. Te diep echter was het kwaad ingeworteld, om in één ruk te worden uitgeroeid. Het hevigste verzet ontmoette de Paus aan de hoven der vorsten, die vele bisdommen met leengoederen hadden verrijkt en er natuurlijk het grootste belang in stelden, wie het bestuur dezer goederen ontving en zoo hun vazal werd. Terwijl Philips I van Frankrijk zich aan het decreet onderwierp, ontvlamde de strijd des te heviger in Duitschland. Ofschoon Gregorius aan Hendrik IV voorstelde, óm over eenige ingrijpende gevolgen van het decreet te onderhandelen s), ging deze ongestoord zijn gang, alsof er niets was verboden. Zijn vroeger uitgesproken berouw en belofte van beterschap scheen huichelarij te zijn geweest. De geëxcommuniceerde raden nam hij weer tot zich, stelde eigenmachtig bisschoppen aanj zooals Tebaldus van Milaan, Hidulfus van Keulen, en verleende de investituur als voorheen. Gregorius herinnerde den koning aan zijn vroegere belofte en bedreigde hem met den ban 8). De legaten, dragers van dit schrijven des Pausen, ontving Hendrik zeer onvriendelijk en wat in 't geheim was verhandeld, bracht hij toornig klagend uit voor het gansche hof. Toen hem daarop de legaten naar Rome ontboden, om zich voor de'synode, die Maandag in de tweede week van de Vasten vergaderde (1076), te verantwoorden, bedwong hij zijn woede niet langer en beriep, om den Paus vóór te zijn, op Septuagesima 1076 een synode te Worms, waar Gregorius VII uit zijn waardigheid zou worden ontzet 4). Op de stem van Hendrik verschenen bijna alle Duitsche bisschoppen den 24 Januari te Worms. De meesten onderteekenden de afzetting des Pausen. Enkelen verzetten zich daartegen. Toen ') JaJfé, Regesta, I, 612. s) Labbe, Collect. Concil., X, col. 137. s) Bruno, De bello Saxonico, Perts, Mon. Germ. script., p. 351. 4) De epistolae convocationis aan de bisschoppen en vorsten bij Mansi, Collect. Concil., XX, 400 s. § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. 7 stond bisschop Willem van Utrecht1) op en zeide, dat men moest onderschrijven of zich losscheuren van den koning, aan wien men trouw had gezworen. Een synodaal afzettingsdecreet vol beleedigingen voor Gregorius VII werd opgesteld. H e n d r ik kondigde het af in Lombardije en berichtte zelf de afzetting aan Gregorius, of liever aan „Hildebrand den valschen monnik" a). 6°. Juist hield Gregorius de vastensynode des jaars 1076, toen de gezanten van Hendrik met het beruchte schrijven aankwamen te Rome. Roland, een geestelijke van Panna, deed het woord en voegde den Paus, bij het overreiken der lasterlijke brieven allerhande beleedigingen toe. Eindelijk verloor de vergadering het geduld, leeken vlogen op en hadden Roland, ware Gregorius niet tusschenbeide gekomen, stellig omgebracht. Eenstemmig verklaarde de gansche synode, dat Hendrik de excommunicatie driedubbel verdiend had. Niet langer kon Gregorius uitstellen, hij sprak den ban uit *) en ontbond de Duitschers van hun eed van trouw *). Hoe rechtvaardig en billijk dit vonnis in het oog der tijdgenooten was, blijkt voldoende uit een brief van Hendriks moeder Agnes aan bisschop Altman van Passau 6), en uit het feit, dat de gemoederen zich weldra tot Gregorius keerden. 7°. Intusschen had Hendrik Worms verlaten en trok over Keulen, waar hij de wijding van Hidulfus doorzette, naar •) Deze,- uit een adellijk geslacht van Gelderland gesproten, was na Bemulph omstreeks 1054 op den stoel van. Utrecht verheven. „Wilhelmus, qui causam regis pertinacius tuebatur, vehementer imminebat, ut aut cum ceteris in damnationem Papae subscriberent, aut regi cui sub jurejurando fidem spopondissent, protinus renuntiarent. Is eo tempore regi admodum carus acceptusque erat, eique rei omnium quae pnvatim •vel pubüce agenda erant post se ordinationem delegaverat, vir saecularibus litteris adprime eruditus, sed fastu nimio inflatus, vix se ipse ferebat". Zie Lambertus Bersf., Annales ad an. 1076. Pertz, Mon. Germ. Script, V, 242. •) „Heinricus, non usurpatione, sed pia Dei ordinatione rex, Hüdebrando jam non Apostolico, sed falso monacho." Pertz, De bello Saxonico, V, 352. «) Ook over den aartsbisschop van Mente. Eenige bisschoppen waren reeds in den ban; anderen moesten zich te Rome verantwoorden. Lamb. Hersf. Annal., Pertz, V, 243. *) De plechtige excommunicatie vindt men bij Duchesne, Lib. Pont, 11, 282; Bernried, Vita, Migne, 148, p. 74! Bruno, De beUo Saxonico, Pertz, V, 353 s. Mansi, Collect. conc, XX, 467 ss. •) Watterich, Vitae Rom. Pontif., I, 381. Vgl. Güsebreckt. Gescb^ der Deutschen Kaiserzeit, DJ, S. 352 ff. 8 § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. Utrecht, om er Paschen te vieren. Op reis vernam hij het vonnis des Pausen; maar hij stoorde zich daaraan niet en betrad met den ban beladen den Utrechtschen dom. Bisschop Willem hield van den kansel een smaadrede tegen Gregorius, over wien hij van toorn ontvlamd plechtig den ban uitsprak 8°. Gansch Duitschland had gerild op de stem van Gregorius. Een partij van ontevredenen ontstond en nam dagelijks toe.door H e n d r i ks weerspannig gedrag. Aan het hoofd stond hertog Rudolf van Zwaben. Zij vergaderden te Ulm in den zomer van 1076 en riepen een rijksdag samen naar Tribur bij Mentz (16 Oct. 1076), terwijl Gregorius door de breven Audivimus *) en Gratias agimus *) den koning en de overige gebannenen tot onderwerping trachtte te brengen. Hendrik bevond zich in de nabijheid van Tribur te Oppenheim en deed door zijn gezanten de schoonste beloften. Beslist werd het volgende: Men zou aan den koning uitstel verleenen en de zaak overlaten aan den Paus, die den 2 Februari 1077 op den rijksdag zou komen te Augsburg, waar ook Hendrik moest verschijnen. Schriftelijk zou deze voldoening geven aan den Paus, de pseudo-synode van Worms herroepen, intusschen rustig te Spiers leven en zich van de regeering onthouden. De vorsten eischten daarenboven dat Hendrik, mits hij binnen een jaar niet van den ban was ontslagen, alle recht op het rijk zou verliezen. Nu onderteekende de vernederde koning het Edictum *), waarin hij aan het rijk beloofde, den Paus te zullen gehoorzamen; en de Promissio 6), die aan Gregorius onderwerping en gehoorzaamheid betuigde. 90. Met weerzin en angst zag Hendrik den rijksdag van Augsburg tegemoet en deed al het mogelijke, reeds vroeger de absolutie te ontvangen. Zijn voorstel, om naar Rome te komen, nam Gregorius niet aan, maar bleef bij Augsburg 6). Terstond ondernam deze nu den tocht naar Duitschland en bereikte spoedig de Alpen (ad clusas), waar hij tevergeefs op het Duitsche geleide ') Bruno, De bello Saxon., Pertz, V, 361; Lamb. Annal., Pertz, V, 244; Bernoldi, Annal., Pertz, V, 433 ss. Willem overleed kort daarna. ') Bruno, De bello Sax., Pertz, V, 354 ss. ' ') Mansi, XX, 206 ss. *) Pertz, Mon. Germ., Leges, II, p. 49. *) Ibidem, p. 49. Bertholdi Annal. zeggen, dat Hendrik den tekst der Promissio vervalscht heeft [Pertz, V, 286). Vgl. Mefele, Conciliengesch., V, 89—90. *) Bruno, De bello Sax., Pertz, V, 361; Mansi, XX, 379 ss. § 88. Gregorius VII en de investituuritrijd. 9 bleef wachten. Intusschen was Hendrik kort voor Kerstmis 1076 uit Spiers over den Mont-Cenis naar Italië getrokken en vroeg zijn schoonmoeder Aleidavan Susa, de markgravin Mathilde van Toscane en Hugo van Cluny om voorspraak bij den. Paus, die zich op deze onverwachte tijding naar het bergslot Canossa, een bezitting van Mathilde, terugtrok. Gregorius verwees den koning naar Augsburg, zooals door de rijksgrooten te Tribur beslist was. Daarop kwam Hendrik zonder weten des Pausen plotseling te Canossa aan. Des nachts vertoefde hü in het benedengedeelte van den burcht, terwijl hij telkens drie achtereenvolgende dagen in een boetekleed voor de bovenste poort stond, van Gregorius de vrijspreking vragend, die hij eindelijk den 28 Januari verkreeg. Men dwaalt stellig, met deze boetedoening een bespotting van het Duitsche koningschap te noemen *). Integendeel, een oprechte boete strekte tot lof. Hendriks vader, keizer Hendrik III, keizer Theodosius, keizer Lodewijk de Vrome enOttodeGroote hadden het voorbeeld gegeven. Zelfs Lodewijk de Heilige van Frankrijk deed openbare boete !). Overigens mag het niemand hard en wreed noemen, dat Gregorius eerst den derden dag kwijtschelding gaf. Terecht vreesde hij, zich in scheeve verhouding tot de Duitsche vorsten te brengen. Eerst te Augsburg zou in deze zaak onderzoek en uitspraak worden gedaan. Daarom ontsloeg Gregorius den koning alléén van de excommunicatie, en ook dit enkel voorwaardelijk *); en zond waarschijnlijk nog denzelfden dag een schrijven naar Duitschland, om zijn medelijden met Hendrik te rechtvaardigen *). 10°. Hendrik echter ging niet naar Augsburg, maar liet zich verleiden door de bisschoppen van Lombardije, verbrak zijn eed en verhinderde de reis des Pausen. De Duitsche vorsten vergaderden te Forchheim bij Bamberg, waar Rudolf van Zwaben (Rheinfelden), ofschoon de Paus tot uitstel vermaande 8), den 15 Maart 1077 tot koning werd gekozen. De kroning ') Giesebrecht zegt: „Als Heinrich vor dem Thore von Canossa im Büsserhemd vergeblich urn Einlass flehte, erblasste der Glanz des deutschen Kaiserthums." Kirchengesch. m, S. 393. Niets dan valsche woordenpraal. 2) Zie Knöpfler in Hist-Pol. Blatter, D. 94; jg. 1884, S. 309 ff.; 381 ff. s) De Promissio Heinrici of jusjurandum, bij Migne, 148, p. 466 s. . Mansi, XX, 219. Otto, Heinrich in Canossa. Hist. Jahrb. der Görresges., 1916. 4) Epistola ad Germanos, Migne, 148, p. 465 ss. ") Bertholdï Annales ad an. 1077, Pertz, V, p. 291—292. IO § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. geschiedde den 26 te Mentz. Hoewel Gregorius de keuze niet billijkte en Hendrik wilde behouden, verwierp hij toch den eisch des laatsten en excommuniceerde Rudolf niet, dien hij eerst wilde hooren. In Duitschland echter ontvlamde de burgeroorlog. Wijl R u d o 1 f bij de uitvoering der hervormingsdecreten te streng optrad, werd zijn tegenpartij steeds grooter; vooral toen Hendrik IV met veel geld en een sterk leger, dat. door de hulp van eenige bisschoppen en graven spoedig tot 12000 man steeg, naar Duitschland kwam. De Paus vermaande de partijen, om de zaak in der minne te schikken 1), hetgeen Hendrik weigerde. Nu koos Gregorius partij voor Rudolf en deed Hendrik 7 Maart 1080 opnieuw in den ban 2). Deze antwoordde met de synode van Brixen en stelde Wibertvan Ravenna tot tegenpaus (Clemens III, 1084—1100) aan. Den 15 October 1080 kwam het aan de Elster tot een beslissenden slag, waarin Hendrik overwonnen, maar RudolfvanZwaben gedood werd 8). In Saksen niet veilig, trok Hendrik in 1081 naar Italië, om er Gregorius VII te bestrijden. Wanneer hij meende dezen te Rome te zullen vonnissen, dan vergiste hij zich. De eeuwige stad bleef gesloten. In Duitschland duurde de burgeroorlog voort en werd Herman van Luxemburg tot koning gekozen. Toch bleef Hendrik in Italië en waagde een nieuwen aanval op Rome. Eerst in Juni 1083 nam hij de Leostad in, behalve den Engelenburcht, waar de Paus zich verdedigde. Wibert van Ravenna nam bezit van den St. Pieter. Vredesonderhandelingen leidden tot niets. Door verraad kwam Hendrik in het bezit van Rome en het Lateraan, waar Wib ert werd geïntronizeerd. Intusschen verloor Gregorius, in den Engelenburcht opgesloten, zijn heldenmoed niet en was tot de overgave niet te bewegen. Hendrik bracht in den St. Pieter •een synode bijeen, die Gregorius VII afzette en C1 emens III tot paus uitriep. Deze zette op paaschdag Hendrik en diens gemalin de keizerskroon op het hoofd. Gregorius riep met roerende stem om hulp: „Helpt en steunt uw vader en uw moeder (de Kerk), indien gij door haar vergeving der zonden, *) De twee brieven in het Registr., Migne, 148, p. 478 ss. ') Acten der synode, Migne, 148, p. 814 ss. Mansi, XX, 531 ss. 8) De beschrijving van het gevecht en den dood van Rudolf bij Bruno, De bello Saxonico, Pertz, V. p. 380 s. § 89- De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123. II zegen en genade hier en hiernamaals verlangt" 1). In Mei 1084 kwam Robert Guiscard tot ontzet des Pausen opdagen. Tegen hem was Hendrik niet opgewassen en verliet Rome, dat van de , Noormannen de verdiende straf ontving voor het verraad aan Gregorius gepleegd. Deze trok eerst naar Monte Cassino, dan naar Salerno, waar hij den 25 Mei 1085 overleed. Zijn laatste woord is de tolk zijner heilige overtuiging: „Dilexi justitiam et odi iniquitatem, propierea morior in exilio" ! n°. Schijnbaar was^ Gregorius overwonnen, in werkelijkheid zegevierde hij in den dood. De beginselen van zijn kerkbestuur wonnen altijd meer veld en werden de grondslag van de volgende schitterende eeuwen des Pausdoms. De vrijheid en reinheid der Kerk was zijn doel, niet een universeele pauselijke monarchie. Hij wilde, dat de vorsten de heerschappij van Christus erkenden, de Kerk niet als dienstmaagd* maar als moeder beschouwden. Uitdrukkelijk leerde hij, dat de macht der vorsten van God komt, en er daarom eendracht moet heerschen tusschen de geestelijke en wereldlijke macht. De stellingen van den Dictatus Papte *) zijn zeker van Gregorius. Goed begrepen is geen enkele berispelijk *). Gregorius vatte het grootsche plan op, zelf, aan het hoofd van een christelijk leger een kruistocht te ondernemen *). Een der grootste Pausen, éen man der Voorzienigheid, stond hij onwrikbaar en onversaagd; bestreed, trots alle verzet van vorsten en bisschoppen, de schending van het caelibaat, de simonie en de investituur met staf en ring. Vertrouwend op God bleef hij zijn groot werk doorzetten, zelfs toen de heiligste mannen wanhoopten aan de uitroeiing van het diep ingewortelde kwaad. § 89. De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123. Duchesne, Liber Pontificalis, D-, p. 293 ss. Jaffé, Reg. II ed. I, 655 ss. Hirsch, Desiderius von Monte Cassino als Papst Victor III (Forsch. z. Deutschen Gesch. J867). Poulot, un Pape francais: UrbainII, Paris 1903. Vgl. Poncelet, S. J. Analecta Boll. 1904, p. 372—375- E- Franz, Papst ') A. Hauck, Kirchengesch. Deutschlands, Hl, S. 829—830. ') Registr., II, 55. Migne, 148, p. 407—408. Mansi XX, 168 s. Zie de bewijzen bij Pertz, t. a. p. bl. 265 vv. s) Over zijn voor- en tegenstanders zie Hergenröther—Kirsch, II, S. 369—372. Jungmann, Dissertat, IV, 311. *) Registr., I, 46, 49. Migne, 148, p. 325, 329. Mansi, XX, 129 s. 12 § De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123. Paschalis II, Breslau 1877. Monod, BibL des Hautes Etudes, fase. 164. Paris 1907. Robert, Histoire du pape Calixte H, Paris 1891. Dezelfde, Bullaire du pape Calixte H, Paris 1890. Ibach, Der Karapf zwischen Papsttum und Königtum von Gregor VII bis Calixtus II, Frankfurt a.M. 1884. R. Nostiz-Rieneck, Textkritisches zum Investiturprivileg Calixtus' D (Jahresbericht der Steüa matutina zu Feldkirch, 1894). i°. Hoewel Gregorius VII den abt Desiderius van Monte Cassino, kardinaal Otto van Ostia, aartsbisschop Hugo van Lyon en Anselmus van Lucca als de waardigsten voor den Apostolischen stoel had aangewezen, bleef toch de keuze in zoo hachelijke tijden moeilijk. Eerst na een jaar werd abt Desiderius gekozen, die zich Victor IQ (1086 —1087) noemde. Hij stierf reeds den 16 September 1087. Otto van Ostia, door Victor op zijn sterfbed aanbevolen, beklom na hem den Apostolischen stoel als Urbanus II (1088—1099). Hij is beroemd als bewerker van den eersten kruistocht. Met groote geestkracht en beleid volgde hij de beginselen van Gregorius VII; trad met kracht op tegen de heerschende misbruiken en vaardigde op de synode van Melfi (1089) 16 canones tegen simonie, concubinaat en de investituur uit en verklaarde het huwelijk van een, die de hoogere orden had ontvangen, ongeldig. 20. Intusschen verbleef de tegenpaus te Rome en excommuniceerde Urbanus. Hendrik IV trok in 1090 ten derde maal naar Italië. 'Ofschoon aanvankelijk het geluk hem diende, keerde de kans in 1092. Mathilde, een der grootste heldinnen der middeleeuwen, hield den strijd vol. In 1097 moest Hendrik Italië verlaten en zag het nooit meer terug. Daarbij viel zijn zoon Koenraad hem af; de kruisvaarders herstelden den Paus in het bezit van Rome; koningin Praxedis vervulde geheel Duitschland met klachten over de onzedelijkheid van haar gemaal Bijzonder bitter moest het zijn voor Hendrik, dat Urbanus II te Clermont2) de strenge wetten' van Gregorius VII, aangaande de investituur, herhaalde: „Geen geestelijke zal een ambt uit de hand van een leek ontvangen (can. 15); aan koningen en vorsten is het verboden, een geestelijke de investituur te geven ') Bernoldi Chron. ad an. 1094. Pertz, V, 458 s. Annal. Disibodenberg., Pertz, XVII, p. 14. Vgl. Hefele, V, 212. ') Mansi, XX, 817. Vgl. Migne, Tom. 151, p. 170 s. Hefele V, 223. § 89. De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123. 13 (can. 16); geen bisschop of priester zal in de handen van een leek den strengen vazalleneed *) (ligiam fidelitatem) afleggen (can. 17)." In Duitschland teruggekeerd vond Hendrik IV de grootste verwarring. Wel had Herman van Luxemburg in 1088 reeds de kroon neergelegd, maar zijn partij bleef tegen Hendrik en bestreed hem ook nu nog in 1097. Toen deze den ontrouwen zoon Koenraad in 1098 te Keulen afgezet en zijn koninklijk gezag eenigszins hersteld had, hoopte men na den dood van den tegenpaus C1 e m e n s III op verzoening met Paschalis II (1099—1118), die Urbanus II intusschen was opgevolgd. Men bedroog zich echter. Nu viel ook de tweede zoon, Hendrik, van zijn vader af, voorgevend, dat hij geen omgang wilde met een geëxcommuniceerde. Dit gaf een tint van rechtmatigheid. Hierdoor bedrogen schonk hem Paschalis de absolutie en den Pauselijken zegen. Aldus sterk geworden trok' hij tegen zijn vader op, nam hem door list gevangen en sloot hem op in het slot Bökelheim bij Kreuznach. De ongelukkige Hendrik IV ontvluchtte kort daarop naar Luik en overleed er den 9 Aug. 11062). 30. Paschalis II moest weldra ondervinden, dat Hendrik V niet uit liefde voor de Kerk, maar uit eerzucht, zijn vader had bestreden. De Paus hernieuwde op de synode van Guastalla in Lombardije (1106) de wetten tegen de investituur en den strengen leeneed (homagium). Toen reeds vreesde hij den jeugdigen koning en gaf aan diens uitnoodiging, om naar Duitschland te komen, geen gehoor, maar trok naar Frankrijk. Hier bezochten hem te Chalons Hendriks gezanten en eischten de vrijlating van investituur en homagium. Waardig antwoordde Paschalis en gaf niets toe, waarop de gezanten de bedreiging uitspraken, dat Hendrik met gewapende macht naar Rome zou gaan. Trots alle verzet was Hendrik V nog niet geëxcommuniceerd, waarover Hendrik I van Engeland zich bitter beklaagde zeggende, dat ook hij met de investituur zou beginnen3). Paschalis antwoordde, dat hij den koning een tijdlang *) Waardoor men zich verplichtte tot onvoorwaardelijke hulp tegen een ieder. Deze laatste canon dankte wellicht zijn ontstaan hieraan, dat bisschoppen voorgaven door hun vazalleneed gehouden te zijn tegen den Paus te strijden. *) Annales Hildeshem. ad annum 1004—1006 en 1011. Zie Pertz, Dl, 107—III en 112—113. *) Mansi, XX, 1023. 14 § 89. De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123. wilde verdragen 1). Vooreerst had Hendrik V het te volhandig in Duitschland, om aan zijn bedreiging gevolg te kunnen geven. Maar in 1110 trok hij naar Italië ter kroning. Van de gezanten, die Hendrik uit Arrezzo naar Rome zond, vorderde de Paus het opgeven der investituur. De koning weigerde en gaf als reden op de vele feuda en regalia der Duitsche bisschoppen. Terstond antwoordde Paschalis, dat men binnenkort de feuda en regalia aan den koning zou restitueeren. Hier beloofde de Paus te veel. Zeer slecht kende hij de toestanden in Duitschland, wanneer hij meende, dat de bisschoppen daarin zouden berusten en zich tevreden stellen met de oblaties en tienden. Hendrik daarentegen wist zeer goed, dat de belofte des Pausen onuitvoerbaar was a), en nam toch de restitutie der feuda en regalia tot grondslag van het verdrag van Sutri (12 Febr. mi)8). De punten van overeenkomst waren deze: 1 °. De koning doet afstand van de investituur en ontvangt de pauselijke belofte betrekkelijk de feuda en regalia. 20. De kerken blijven in het bezit van alles, wat geen leengoed is. 30. De koning ontslaat zijn mannen van den eed aan de bisschoppen gedaan. 40. Op straf van den ban, verbiedt de Paus aan de bisschoppen bezit en toeëigening van leengoed, regaliën en graafschappen. 50. Het patrimonium van den H. Petrus blijft onaangeroerd, 6°. De Paus en zijn legaten zullen persoonlijke veiligheid genieten. Na dit verdrag zou Hendrik den volgenden Zondag in den St Pieter worden gekroond. Maar zooals te voorzien was, weigerden de Duitsche bisschoppen zich van de feuda en regalia te ontdoen. Wijl na deze voorwaarde niet werd vervuld, hield Hendrik zich ook niet aan het verdrag, waarop de Paus weigerde hem te kronen. De Romeinen waren verbitterd over de ontrouw van Hendrik. Een strijd ontstond, waarin veel Duitschers vielen. Ongelukkigbleef echter de Paus in Hendriks macht. Aanvankelijk standvastig gaf h\j weldra gedwongen toe en bewilligde in de investituur *).. Deze afgedwongen overeenkomst werd aan beide zijden door ') Mansi, ibidem: „Exspectamus quidem, ut ferocia illius edometur". Cf. Migne,. tom. 163, p. 184. ') Pertz, Leges, tom. DZ, JO. s) Pertz, Leges, U, p. 66—69. ') Pertz, Leges, H, p. Jl. „Cogor, aldus Paschalis, pro Ecclesiae liberatione ac pace hoe pati, hoe permittere, quod pro vita mea mülatenus consentirem." 89- De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123. 15 eeden bevestigd x), de Paus in vrijheid gesteld en Hendrik tot keizer gekroond (13 April 1111). 40. Wel had Hendrik V zijn wil met geweld doorgezet, maar daarom niet overwonnen. Terstond werd het gedrag van keizer en Paus alom *) sterk gelaakt: het privilegie der investituur, aan Hendrik geschonken, „pravilegium non privilegium* genoemd. De synode van Lateranen (1112) verwierp met algemeene stemmen het afgedwongen voorrecht 8). Die van Vienne deszelfden jaars deed Hendrik in den ban. Weinig stoorde zich de keizer hieraan, ofschoon hij, zelfs in Duitschland, met den dag meer tegenstand ontmoette, in 1115 te Goslar werd geëxcommuniceerd en zijn kroon in gevaar kwam. In het begin van 1116 trok hij over de Alpen, bezette de meeste goederen van Mathilde (f 24 Juni 1115) en wilde, dat de Paus hem van den ban, door legaten en synoden uitgesproken, zou'ontslaan. Deze eischte echter het opgeven der investituur en bleef bij het woord der synode van Lateranen (6 Maart 1116) 4j. Toen Hendrik naar Rome trok, vluchtte Paschalis naar. Beneventum en keerde eerst na den aftocht des keizers terug. De Paus overleed den 21 Januari 1118 5).' Onder Gelasius II (i 118—1119)*) ontbrandde de strijd opnieuw. Onverwacht kwam Hendrik naar Rome terug, stelde Burdinus van Braga (Gregorius VHI 1118—1121) tot tegenpaus aan. Gelasius vluchtte naar Capua, excommuniceerde Hendrik met zijn tegenpaus, vertrok naar Frankrijk en stierf te Cluny, 29 Januari 1119. Rome bleef onder den tegenpaus. 50. Met den naam van Calixtus II (1119—1124) *) is het beroemde concordaat voor Worms voor altijd verbonden. H e n d r i k V vond bij zijn terugkeer uit Italië Duitschland in hevigen strijd. De keizerlijke- partij moest er onderdoen voor de pauselijke, Hendrik bewerkte een wapenstilstand met de belofte van een rijksdag te Tribur (24 Juni n 19). Hier begon de voorbereiding ') Pertz, Leg:, II, p. 71—73- Befele, V, 297 ff. *l Ivo Carn., Migne, 162, p. 238 ss. *) Mansi, Tom. XXI, p. 49 ss. ') Jaff^i 7^2: Privilegium Heinrico regi datum, a Paschali „condemnatur subperpetuo anathemate." Paschalis „investituram ecclesiasticarnm rerum a manu laica. rursus excommunicat sub anathemate dantis et acripientis." b) Annales Rora., Pertz, V, p. 477. 6) Zie Watterich, Vitae Rom. Pontif., H, 91—II4. ') Bij het bovenstaande nog Watterich, Vitae Rom. Pontif., II, 115—153. '6 § 89. Be Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123. van den vrede en werd voortgezet op de groote synode van Rheims (October 1119), waar ook de Paus verscheen en met den keizer onderhandelde. Op het laatste oogenblik werd door den onwil van Hendrik opnieuw de hoop verijdeld. De gansche synode van' 430 prelaten sprak nu plechtig den ban over hem uit 1). Het verbod der investituur werd echter tot de bisdommen en abdijen beperkt 8). De Paus keerde over de Alpen naar Rome terug, waar het volk hem met groote geestdrift ontving. De tegenpaus vluchtte naar Sutri en werd kort daarop naar de abdij Cava verwezen. Ook Hendrik had na de synode Frankrijk verlaten, maar was in Duitschland geenszins welkom. Tengevolge der nieuwe excommunicatie, die vermoedelijk door Adalbert van Mentz, Frederik van Keulen enKoenraadvanSalzburg den Paus was aangeraden 8), groeide het verzet tegen Hendrik. Keizer en vorsten stonden tegenover elkander. Gelukkig stelde men ter verzoening een rijksdag voor, die ook tot stand kwam te Würzburg, 29 Sept. 1121, en besliste: De keizer zal den Paus gehoorzamen; een rijks vrede zal worden afgekondigd; de Kerk en het rijk zullen ontvangen, wat aan ieder toekomt; een synode zal worden bijeengeroepen; voorloopig zal men gemeenschap houden als vroeger. Hoe de keizer dit alles onderhield, toonde de willekeurige benoeming en de investituur van den bisschop van Würzburg 4). Opnieuw werd hierdoor de vrede gestoord en het zou zeker tot een burgerkrijg zijn gekomen, indien de legaten des Pausen niet tusschenbeide waren gekomen. Een zeer vriendelijk en tegemoétkomend schrijven6) van Calixtus II noodigde den keizer, de bisschoppen en vorsten tot een algemeene vergadering naar Mentz, later Worms (8 Sept. 1122). Hier werd den 23 September het concordaat van Worms gesloten 6): ') Mansi, XXI, p. 233—255. Zie ook de Annal. Mosoraagenses, ad an. 1120, Pertz, in, 162. Cf. Hessonis Scholastici commentariolus etc. Migne, 163, p. 1082 ss. !) Zie Canon 2 bij Hefele, V, S. 356. a) Hefele, V, 363. *) Ekkehardi Chronicon, Pertz, VI, p. 257—259. *) Migne, Tom. 163, p. 1232 s. *) Stukken bij Pertz, Leges, XI, 75—76. Cf. Ekkehardi Chron. Pertz, VI, 258 ss. en Güsebrecht, Gesch. der d. Kaiserzeit, Hl, s. 937 ff. Hauck, Kirchengesch. Deutschl., III, s. 913 ff. Bernkeim. Das Wormser Konkordat und seine Vorurkunden, Breslau 1906. § go. Investituurstrijd in Engeland. *7 1. Hendrik doet afstand van de investituur met ring en staf; 2. belooft vrijheid in de keuze der bisschoppen en abten^ 3. geeft de kerkelijke goederen terug; 4. Calixtus geeft aan Hendrik het recht in het Duitsche rijk bij de keuze der bisschoppen en abten tegenwoordig te zijn; 5. wordt de keuze bestreden, dan kan de koning, in overleg met de bisschoppen der Kerkprovincie beslissen; 6. de gekozene ontvangt de investituur met den schepter; 7. dit zal in Duitschland vóór, in Italië en Bourgondië binnen zes maanden na de consecratie geschieden. Dit concordaat getuigde van wijsheid, beleid en vredelievendheid; het eindigde een strijd van omstreeks vijftig jaren. Den 13 December zond de Paus aan Hendrik zijn gelukwenschen en vroeg, dat de legaten mochten terugkeeren voor de aanstaande IX algemeene kerkvergadering van Lateranen (18 Maart 1123) Meer dan 300 bisschoppen waren tegenwoordig. Vooreerst werd het concordaat van Worms voorgelezen en bevestigd, verder een groot aantal heilzame decreten uitgevaardigd. De Paus en de keizer overleefden het sluiten van den vrede niet lang. De eerste stierf reeds 13 December 1124, de laatste 23 Mei 1125. § 90. ' Investituurstrijd in Engeland. Stephcns, The English Church from the Norman Conquest to the accession of Edward I (1066—1272), London 1902. Schmitz, Der Englische Investiturstreit, Innsbruck 1884. A. du Boys, L'Eglise et 1'Etat en Angleterre depuis la conquête des Normands, Paris 1887. i°. Willem de Veroveraar leende zijn krachtige hulp aan Gregorius VII tegen de schending van het caelibaat en tegen de simonie. Nu en dan echter zegevierde zijn wilde natuur en pleegde hij geweldenarijen tegen de geestelijkheid. Dan brachten de pauselijke vermaningen hem weder tot bezinning. Hij begon den pieterspenning weer te zenden, stelde over het algemeen goede en bekwame bisschoppen aan en bevestigde de kerkelijke tucht. Toch mocht men over het afschaffen der investituur met staf en ring niet spreken. Willem beschouwde dit als een recht ') Mansi, XXI, 281 ss. Hefele, V, 378 ss. P. Albers S. J. Kerkgesch. II. 2 i8 § 90. Investituurstrijd in Engeland. der Engelsche kroon. De Paus duldde het heerschende misbruik uit vrees voor erger 1). Willem stierf 1087. 2 °. Zijn zoon W i 11 e m II was een ontembaar geweldenaar. Niet alleen schond hij de wetten tegen de investituur, maar roofde ook de kerkelijke goederen, verkocht de kerkelijke waardigheden, liet de bisdommen onbezet, om de inkomsten te genieten, en verbood het opzenden van den pieterspenning. Door een ziekte bekeerd, hervatte hij het misdadige leven bijna terstond na zijn genezing. Met Anselmus, dien Willem in de dagen zijner bekeering tot primaat van Engeland had benoemd (1093), kwam hij zoodoende weldra in twist. De ijverige primaat drong aan op het houden van synoden, op het benoemen van abten over de vacante abdijen. Willem bleef halsstarrig en verbood daarenboven Anselmus, te Rome het pallium te vragen, omdat hij Urbanus II niet erkende. Of de gehoorzaamheid aan Urbanus met den leeneed kon samengaan, zou beslist worden op den rijksdag a) van Rockingham, waar echter de bisschoppen Anselmus verlieten en gemeene zaak maakten met Willem. Nu ging Anselmus eindelijk in 1097, trots het verbod des konings naar Rome. Zijn plan om de waardigheid neer te leggen, keurde de Paus niet goed. Zoo bleef de Heilige als banneling in Italië, woonde op uitnoodiging des Pausen de synode van Bari 8) bij, waar zijn geleerdheid en wijsheid' werd bewonderd. Toen W i 11 e m II in 1100 stierf, riep zijn opvolger Anselmus terug. 30. Met Hendrik I (1100 — 1135) begon in Engeland de strijd eerst voorgoed. Zooals zijn voorgangers bleef ook hij bij de investituur. Nu eischte Paschalis II, dat ook voor Engeland de wet van Gregorius VII en zijn opvolgers van kracht zou wezen. De koning weigerde beslist, zoodat Anselmus, die het verbod des Pausen staande hield, voor de tweede maal ') Eadmer, Hist. novortun, Lib. I, Migne, tom. 159, p. 347 ss. 2) Hefele, V, 209—210. 3) Op weg naar Bari (1098) schonk Urbanus II aan Rogerius van Sicilië het privilegie (zie Muratori, Rer. 1 talie. Script., V, p. 60I—602; cf. Jaffé, ed. II, I, n. 6562) dat later Monarchia Sicula genoemd en door de vorsten van Sicilië allengs eigenmachtig zeer veel vergroot werd. In plaats van uit te voeren, wat een legaat verordend had, matigden zich de vorsten de verregaandste, kerkelijke rechten aan; terwijl aan Rogerius en zijn zonen alleen het privilegie geschonken was, wilde ook het verste nageslacht hetzelve genieten. Pius IX hief het privilegie op en maakte aan den strijd een einde (1864). Cf. Sentis, Die Monarchia Sicula, Freiburg 1869. Jungmann, Dissertationes. Tom. V. p. 43 ss. § 91- De Pausen en het schisma van Anacletus. 19 in ballingschap ging (1103) en drie jaren in Frankrijk vertoefde. Toen op de synode van Lateranen (1105) Hendriks raden en kwaadwillige prelaten geëxcommuniceerd werden en Anselmus zelf er aan dacht, ook Hendrik met den ban te treffen, had de zuster des konings, Adele van Blois, in Juli 1105 een samenkomst met Anselmus te Bec. Hier kwam men overeen, dat in Engeland noch de koning noch een ander leek aan iemand de investituur zou verleenén met staf en ring; maar dat de gekozene vóór de consecratie den leeneed zou doen aan den koning 1). Wel had Hendrik later spijt, niet de investituur te hebben vastgehouden, hij hield zich echter trouw aan het verdrag van Bec, dat, na den terugkeer van Anselmus, op den rijksdag van Londen (1107) werd bevestigd 2). De vriendschap tusscben Hendrik I en Anselmus werd zoo innig, dat de laatste in afwezigheid des konings het rijk mocht besturen. § 9i- De Pausen tegenover het schisma van Anacletus en de Italiaansche partijen. X Algemeene kerkvergadering (1139). Dtichesne, Lib. Pont, IX, p. 379—387. Watterich, Vit. R. Pont., II, p. 157—321. Jaffé, Reg., I, 823 ss. II, I ss. Bernheim, Lothar III und das Wormser Concordat, Strassburg 1874. Volkmar, Das Verhaltniss Lothars III zur Investiturfrage, in Forsch. z. deutsch. Gesch., 1886, s. 435 ff. Mühlbacher, Die streitige Papstwahl des Jahres 1130, Innsbruck 1876. Sainati, Vita del b. Eugenio Dl, Monza 1874. Hauck, Kirchengesch. Deutschl., IV, S. 108—184. A. Dufourcq, Le christianisme et 1'organisation féodale 1049—1300, Paris 1911. 1 °. Na den dood van Calixtus en Hendrik V werd zoowel de tiara als de kroon het voorwerp van een hevigen strijd. De partij der Frangipani stond tegenover de kardinalen. De candidaat der laatsten trok zich terug, waarop Lambertus van Ostia eenstemmig werd gekozen: Honorius II {.1124—1130). In Duitschland kwam, na eenig verzet van Frederik van Zwaben, Lotharius III op den troon. De streng-kerkelijke partij trachtte bij den roomsch-koning te bewerken, om de investituur met den schepter na de consecratie te verleenén, alleen den ') Migne, Tom. 163, p. 183 s. ') Mansi, XX, 1058; 1158 s. Cf. vooral Ordericus\ Vitalis, Hist. Eccl., ed. Migne. Tom. 188; vm, 8; IX, 2—3; X, 12—14. 20 § 91- Be Pausen en het schisma van Anacletus. eed van trouw en niet den leeneed te eischen en af te zien van het bijwonen der keuze. Dat Lotharius bij zijn verheffing hieromtrent eenige belofte heeft gedaan '),■ is niet waarschijnlijk. Zeker liet hij de voorrechten van het Concordaat van Worms niet varen, maar was integendeel daarmee nauwelijks tevreden2). Honorius II stierf reeds in 1130. 20. Bij de volgende keuze brak het reeds vroeger dreigende schisma uit. Naast den wettig gekozen Innocentius II (1130— 1143) stelde d© minder kerkelijke partij den tegenpaus Anacletus II (1130—1138). Innocentius te Rome niet veilig, vluchtte naar Frankrijk, waar deH. Bernardus een onderzoek deed omtrent de wettigheid der keuze en op de synode van Etampes (1130) zich voor Innocentius uitsprak. Alle bisschoppen volgden, allengs heel Frankrijk en Engeland. In Duitschland vergaderde een synode te Würzburg, waar de H. Norbertus het woord opvatte voor Innocentius. Anacletus werd veroordeeld en moest zien, dat alle landen, behalve Schotland, Beneden-Italië en Sicilië hem verlieten 3). In 1131 had Innocentius met Lotharius een samenkomst te Luik. De Paus wenschte onder geleide van den keizer terug te keeren naar de eeuwige stad. Lotharius beloofde dit. In October 1131 ontving Innocentius II te Rheims de huldiging van bijna heel Europa en van den keizer de hernieuwing van gemelde belofte. Met den H. Bernardus trok de Paus vooruit, hield een synode te Piacenza, waar Lotharius zich bij hem voegde. De Duitschers namen Rome in, terwijl de tegenpaus zich had opgesloten in den Engelenburcht. Den 4 Juni 1133 ontving Lotharius de keizerskroon en werd beleend met de goederen van Mathilde (f1115), die Hendrik V geroofd had. De tegenpaus hield zich staande in de Leostad en steunde op Rogerius van Sicilië. Noch bij den tweeden tocht des keizers naar Rome (1136), noch bij den dood van Anacletus II (f 1138) werd het schisma geëindigd. Zijn opvolger Victor IV (1138) onderwierp zich echter weldra aan Innocentius II. Lotharius had het einde der scheuring niet mogen zien (f 1137). ') Narratio de electione Lotharii zegt dit, maar verdient geen vertrouwen. Pertz, XII, p. 511. ') Hefele, V, 388. *) Zie Mansi, Coll. concil., XXI, 435, 437 s,; 453; 473 en 479. §91- De Pausen en het schisma van Anacletus. 21 3. Tegen twee moeilijkheden vooral had Innocentius II den nog overigen tijd zijns levens te strijden: tegen den overmoed van Rogerius en de oproerige stemming der Romeinen. De eerste werd door de X algemeene kerkvergadering van Lateranen (1139), die tegen de overblijfselen van het schisma, verschillende dwalingen en misbruiken was samengeroepen, als begunstiger der scheuring en roover van kerkelijk goed in den ban gedaan 1). Toen hij zich hieraan niet stoorde, trok Innocentius II zelf tegen hem op, werd echter overwonnen en gevangen genomen. Toch kwam weldra de vrede tot stand. Ook over Arnold van Brescia werd in de algemeene Synode gehandeld. Deze had in Parijs onder Abaelardus gestudeerd, bezat groote talenten en vooral een overweldigende welsprekendheid, maar daarbij een onrustig en woelig karakter. Hij meende geroepen te zijn, om tegen de geestelijkheid te prediken en beweerde, dat zij niets mocht bezitten, dat alles aan den keizer behoorde en een bisschop, die regaliën bezat, niet kon zalig worden. De synode ontzette hem uit zijn kanunnikaat, bande hem uit Italië en legde hem het stilzwijgen op 2). Arnold ging naar Frankrijk en steunde zijn meester Abaelardus in diens strijd tegen den H. B er nar dus. In het jaar 1145 kwam hij naar Rome, begunstigde het oproerige streven der Romeinen, maar werd in 1145 door Frederik Barbarossa terechtgesteld s). Innocentius II moest op het einde zijns levens nog zien, dat de Romeinen zich aan zijn gezag onttrokken, de republiek uitriepen (1143), en aan het hoofd daarvan den patriciër Jordanus stelden4). De Paus kon dit streven naar burgerlijke onafhankelijkheid niet beteugelen en stierf hetzelfde jaar (1143). De nieuwe roomschkoning Koenraad III van Hohenstaufen (1138—1152) weigerde te helpen. De twee volgende Pausen Coelestinus II '(1143—1144) en Lucius II (1144—1145) regeerden te kort, om de rust te kunnen herstellen. Eugenius III (1145—1153) leerling van den H. Bernardus, moest zelfs uit Rome vluchten. Een verzoening kwam tot stand, die echter niet lang duurde. Treurend over de onverdraagzaamheid van Rome ging Eugenius Hl *) Acten der Synode bij Mansi, XX, p. 523 ss. 9) Otto Frisingensis, De Gestis Frederici, II, 20. Pertz, XX, 403. s) É. Vacandard, Arnauld de Brescia, Revue d. quest. hist., T. 35, p. 52 ss. *) L. Halphen, Etudes sur l'administration de Rome au moyen-êge (752—1252), Paris 1907.. 22 § 92. De Pausen tegenover Barbarossa en Hendrik VI. in 1147 naar Frankrijk en Duitschland. Bernardus schreef aan de Romeinen een bestraffenden brief: „Uw vaderen hebben de aarde onderworpen, gij maakt u tot de bespotting der volken. Den erfgenaam van Petrus hebt gij uit P e t r u s' zetel en stad verdreven Wat zijt gij thans geworden, o Rome! Een lichaam zonder hoofd, een aangezicht zonder oogen, een met duisternis omneveld voorhoofd 1). De Paus hield synoden te Parijs en te Trier, waar hij een onderzoek instelde naar de openbaringen van de H. Hildegardis van Bingen en haar een schoonen brief schreef2). Na de synode van Rheims *) vertrok de Paus over Cremona -naar Tusculum en Rome, vierde 1149 Kerstmis in het Lateraan, maar moest Rome spoedig voor de derde maal verlaten (115o). Koenraad III bracht geen hulp en stierf in 1152. Diens opvolger beloofde in het Verdrag van Constanz (1153), de Romeinen tot onderwerping te zullen brengen. Voor de uitvoering stierf echter Eugenius III in hetzelfde jaar4). Anastasius IV (1153—1154) regeerde slechts korten tijd. In het vervolg spelen de Welf en en Ghibellijnen in de politiek een groote rol. Ze ontstonden onder Koenraad UI bij een twist tusschen de Welfen en de Waiblingen (Staufen). Wat later gingen deze partijen onder de namen van Gkibellini en Guelfi naar Italië over. De eerste was de keizerlijke partij, erkende wel de geestelijke suprematie van den Paus, maar wilde tevens dat deze als wereldlijk vorst den keizer onderdanig was. De tweede gaf den Paus een zekere hoogste macht in het rijk ook met betrekking tot het tijdelijke: ook zij overdreef somtijds, was voor het behoud des rijks minder bezorgd en streed voor de onafhankelijkheid der steden; terwijl de Ghibellijnen meer het uhiverseele rijk [monarchia universalis) van den keizer begunstigden. § 92- De Pausen tegenover Frederik Barbarossa en Hendrik VI. XI Algemeene kervergadering. Duchesne, Lib. Pontif., II, 388 ss. Watterich, Vitae RR. PP., Tom. TL. Jaffé, Reg. RR. PP., II, p. 102 ss. Otto Frising. Gesta *) Epist. 243. Migne, Tom. 182, p. 439. *) Mansi, XXI, p. 737 s. *) Over deze synoden van Eugenius zie Mansi, XXI, 7'' ss- Hefele, V, S. 503 ff. *) Zijn cultus werd in 1872 bevestigd. Cf. Civ. cattol., VIII, 3, n. 638, p. 399 s. §92- De Pausen tegenover Barbarossa en Hendrik VI. 23 Frederici, Mon. Genn., I, 20. Raumer, Gesch. der Hobenstaufen, 6 deelen (4 ed.), Leipzig 18; 1. Hauck, Kirchengesch. Deutschlands, IV, 184. Hefele, V, 533 ff. Malone, Adrian IV and Ireland, London. 1900. H. Schrörs, Untersuchungen z. d. Streite K. Friedrich I mit Papst Hadrian IV, Freiburg 1916. 1 °. Na den dood van Anastasius IV beklom de kardinaal Nic. Breakspear onder den naam van Hadrianus IV (1154—1159) den troon, tot heden deeenigeEngelsche Paus l). Reeds aan zijn voorganger had Frederik Barbarossa (1152—1190) a), die Koenraad III wals opgevolgd, beloofd (1152 te Constanz), Rome aan den Paus te onderwerpen. In 1154 voldeed Frederik aan die belofte, trok naar Italië en kwam in Juni 1155 te Sutri, waar hem de Paus tegemoet ging. Hier reeds toonde Frederik zijn hooghartigheid en weigerde, volgens het „aloude gebruik" den stijgbeugel des Pausen te houden. De kardinalen vluchtten en ook de Paus was bevreesd. Maar den derden dag gingFrederik tot de ceremonie over, op raad van andere vorsten 8). De Paus en de keizer trokken naar Rome, waar den 18 Juni 1155 de kroning plaats had. Toen Frederik het democratische keizersschap, „popuÜ Romani gratia" weigerde, ontstond een bloedige strijd, waarin de keizer overwon. Deze keerde naar Duitschland terug, maar de Paus kon te Rome niet blijven, trok een tijd lang rond en vestigde zich ten slotte te Beneventum. 20. Terwijl Frederik de rustverstoorders in Duitschland bedwong en bruiloft vierde met Beatrix van Bourgondië, sloot Hadrianus IV een verdrag met koning W i 11 e m van Sicilië en beleende hem opnieuw met dit rijk. Dit dwarsboomde de plannen van Frederik, die de koningskroon der beide Sicïliën met de keizerlijke trachtte te vereenigen. Ofschoon de Paus in zijn volste recht was en zijn insluiting tusschen de keizerlijke bezittingen in Boven- en Beneden-Italië moest voorkomen, ontstond er toch wrijving, die weldra overging in een hevigen strijd. Ijverzuchtig op zijn keizerlijk gezag, dat soms dreigde over te slaan tot caesaropapisme, vreesde hij, te zeer onder de macht des Pausen ') Pertz, Leges, Tom. II, 89—185. Mann, Nicholas Breakspear: Hadrian IV, London 1914. ') Over de goede hoedanigheden van Frederik zie Wibald bij Watterich, II, 314. s) „Ex relatione illorum (antiquiorum principum) et veteribus monimentis judicio principum decretum est et communi favore totius regalis curie roboratum, quod idem rex pro beatorum Apostolorum reverentia predicto Pape Adriano exhiberet stratoris officium et ejus streuguam teneret." Duckesne, Lib. Pont., II, 391 s. 24 § 92- De Pausen tegenover Barbarossa en Hendrik VI. te geraken, en werd in die vreeze ten onrechte versterkt door een schilderij in het Lateraan, dat de kroning van Lotharius voorstelde en als onderschrift droeg: Imperator fit homo Papae. De paus van zijn kant was niet minder ontevreden, omdat de keizer het concordaat van Worms niet onderhield en de mishandeling van den aartsbisschop van Lund niet bestrafte. Daarom zond Hadrianus IV twee legaten, de kardinalen Roland en B e r n a r d, met een schrijven •) naar den keizer, die juist te Besancon in Bourgondië een rijksdag hield. Toen de Pauselijke brief door den kanselier Rainald van Dassel, die met Otto van Beieren booze raadgever des keizers was, kwaadwillig vertaald en voorgelezen werd a), ontstak de gansche vergadering in toorn om de gewaande aanmatiging des Pausen. Aan kardinaal Roland, die zulk een verontwaardiging niet begreep en uitriep: „Van wien heeft hij dan het keizerschap, zoo niet van den Paus?" had die vraag bijna het leven gekost. De keizer hield Otto van Beieren terug en verhoedde de misdaad. Onverwijld deed Frederik de legaten vertrekken en schreef een hevig gestelden klaagbrief8) aan het gansche rijk. In een krachtig schrijven antwoordde echter Hadrianus, dat de woorden beneficium en contulerit onjuist waren vertaald en niets anders beteekenden, dan weldaad en de kroon opzetten 4). De keizer toonde zich hiermee tevreden. 3°. Lang kon echter de goede verstandhouding niet duren. Frederik Barbarossa beschouwde het keizerschap (imperium) als onmiddellijk komende van God en de kroning te Rome als een verplichting (debitum), zooals de zalving tot koning na de keuze B). Dit strookte niet met de herstelling van het westersche rijk door Paus Leo III. In 1158 kwam Frederik naar Italië, dwong Milaan tot onderwerping en hield een rijksdag in *) Otto Frising-Rahewin, Gesta Frederici, III, 9. Bij Pertz, XX, p. 420. Mansi, XXI, 789 s. Watterich, II, 357. a) Beneficium werd leen = feudum: alsof de Paus het rijk (imperium) aan Frederik als leen had gegeven. Ook het woord contulerit en conferens werd in dien zin vertaald. *) Otto Fristhg-Rahewin, Gésta Frid., lib. ni, 10. Pertz, XX, 422—423. Watterich, II, 364. De brieven van Frederik aan Hillinus van Trier, van dezen aan Frederik en van Hadrianus aan de bisschoppen van Duitschland, waarin Frederik een schismatiek streven wordt toegekend, zijn valsch. Hefele, V, 487 ss. 4) Watterich, II, 366. *) Epistola ad germanos, Pertz, XX, 422. § 92. De Pausen tegenover Barbarossa en Hendrik VI. 25 de Ronkalische vlakte. De juristen van Bologna kenden hem rechten toe, die in strijd waren zoowel met die der Kerk als met die der vorsten en steden. „Aan U", zoo sprak de bisschop van Milaan den keizer toe, „is alle recht des volks in de uitvaardiging der wetten gegeven. Uw wil is het recht, want het oude gezegde luidt: Wat den vorst behaagt heeft kracht van wet" 1). Volgens dit beginsel handelde Frederik met steden, abdijen en bisschoppen, zelfs met den Paus. Vooreerst nam hij de bezittingen van Mathilde, hoewel regaliën des H. Petrus, als zijn eigendom. Tot groote oneenigheid leidde de bezetting van den stoel van Ravenna. De Paus weigerde den keizerlijken candidaat te bevestigen. In de briefwisseling stelde Frederik zijn naam vóór dien des Pausen en sprak hem in het enkelvoud aan 2). Nu zond Hadrianus tegen Paschen 1159 vier kardinalen naar Bologna, om te onderhandelen, doch zonder gevolg. Kort daarop bedreigde de Paus den keizer, hem vermanend tot trouw aan de gedane beloften, maar ontving een overmoedig antwoord. Reeds raadden de kardinalen tot het uitspreken der excommunicatie, toen Hadrianus stierf te Anagni den 1 September 1159. 4°. Zooals te verwachten was, kwam het tot een dubbele keuze. De groote meerderheid der kardinalen koos Rolandus Bandinelli, Alexander III (1159— 1181) tot Paus, de keizerlijke minderheid Octavianus als Victor IV (1159—1164) tot tegenpaus. Deze had in Rome de overhand, Alexander moest vluchten. Onder voorwendsel dat de keuze twijfelachtig was, riep de keizer een synode bijeen te Pavia. Victor noogdigde hij uit als bisschop van Rome, Alexander als kardinaal Rolandus. Deze verscheen echter niet. De synode, enkel uit vijftig Duitsche en Lombardische bisschoppen bestaande en door Rainald van D a s s e 1 bewerkt, beschouwde Victor als rechmatigen Paus en deed Alexander in den ban. Deze echter, erkend door alle andere vorsten, stond veilig, kon zelfs eenigen tijd te Rome verblijven, vanwaar hij de wijk nam naar Frankrijk (1162). Het gevaar van een verbond tusschen Frankrijk en Duitschland werd afgewend door het beleid van Alexander en het krachtig optreden van den Engelschen koning. Terwijl Barbarossa voor de derde maal naar Italië trok, stierf zijn tegenpaus te Lucca ') Otto Fris.-Rahewin, Pertz, XX, 446. a) Otto Fris.-Rahewin, Gesta Frid., IV, 18. Pertz, XX, 455. Cf. Mansi, XXI, 795 s- 26 §92- De Pausen tegenover Barbarossa en Hendrik VI. in 1164. Ofschoon Frederik nu overhelde tot den vrede, deed Rainald van Dassel een nieuwen tegenpaus kiezen, die zich noemde Paschalis III (1164—1168). Velen ook zelfs in Duitschland, verlieten de scheuring, waarover Frederik klaagde *). Om zich zelf en den tegenpaus in Duitschland bemind te maken, bracht Rainald van Dassel in 1164 de overblijfselen der HH. drie Koningen van Milaan naar Keulen en canonizeerde op last van Paschalis, Karei den Groote (29 Dec. 1165). Toch ging de zaak des keizers terug. 5°. Reeds in November 1165 was Alexander III naar Rome teruggekeerd en er geestdriftig ontvangen. Een vierde maal ging nu Frederik naar Italië, verdreef den Paus uit Rome en liet zich door den tegenpaus opnieuw kronen in den St. Pieter. Maar de pest brak uit in zijn leger. Duizenden stierven, ook Rainald van Dassel, de weerspannige aartsbisschop van Keulen. De rest des legers te Lucca achterlatend vertrok de keizer naar Duitschland. Dit bemoedigde de Pauselijke partij. Een synode vergaderde 1167 in het Lateraan en excommuniceerde den keizer opnieuw. Ook Lombardije verhief zich tegen hem, vormde den Lombardischen bond en bouwde met ongeloofelijken spoed de vesting Alessandria. Paschalis overleed in 1168 en als derde tegenpaus werd gekozen Joannes van Struma, onder den naam van Calixtus 111(1168—1179). In inkwam Frederik voor de vijfde maal naar Italië en belegerde tevergeefs de nieuwe vesting. Nadat zijn leger in den slag van Legnano (29 Mei 1176) bijna vernietigd was, volgde een wapenstilstand. De vredesverhandelingen eindigden voorloopig met het verdrag van Anagni (1176)2), een voorbereiding van den vrede van Venetië (1177). Na lange onderhandelingen waarbij de keizer slechts door gezanten was vertegenwoordigd, werd men het eens. Op 1 Aug. kwam Frederik aan en werd door den Paus aan de deur van San Marco ontvangen8). Het schisma nam een einde. Alexander werd als rechtmatig Paus erkend. Paus en keizer beloofden elkander hulp en bescherming. De geroofde goederen zouden ') Pertz, Leges, H, 136. ') Pertz, Leges, II, 145—147. Het laatste stuk heeft de voorwaarden van Anagni en meer; maar werd te Venetië opgesteld. ') Een fabel is het, dat Alexander hem den voet op het hoofd zou hebben gezet met de woorden: Super aspidem et basiliscum ambulabis et conculcabis leonem et draconem. Ps. 90, 13. § 9Z- De Pausen tegenover Barbarossa en Hendrik VI. 27 aan de Rom. kerk worden teruggeven. Met Lombardije werd een wapenstilstand voor zes jaren gesloten. De tegenpaus Calixtus III werd stedehouder van Beneventum. Eenige baronnen stelden als vierden tegenpaus Innocentius III, die echter geen aanhang vond '). 6°. Alexander III keerde naar Rome terug en riep voor de vasten 1179 de XI algemeene kerkvergadering, de III van Lateranen bijeen 2). Vooreerst werd de vrede van Venetië opnieuw bekrachtigd. Dan onderging, naar aanleiding van het schisma, de Pauskeuze een zeer belangrijke wijziging. „Hij zal Paus zijn," zoo besliste men, „die door twee derden der stemgerechtigden gekozen is. Wie door een geringer aantal gekozen de waardigheid aanvaardt, zal met hen die hem huldigen, geëxcommuniceerd en afgezet zijn" 8). Heilzame voorschriften werden verder uitgevaardigd over de wijding der bisschoppen, de tucht der kloosterlingen, het peculium, de treuga Dei enz. Alexander III, een der beroemdste en grootste Pausen, stierf na een zeer verdienstelijk leven op 30 Aug. 1181. 7 °. Lucius III (1181 — 1185) kwam weder met Barbarossa in strijd om-de goederen van Mathilde en de wederrechtelijke bezetting van den stoel van Trier. Urbanus III (1185—1187) kon den vrede niet herstellen en was op het punt den ban over den keizer uit te spreken, toen hij stierf. Gregorius VIII (1187) regeerde slechts twee maanden. Onder Clemens JU (1187—1191) leidden de treurige tijdingen uit het heilig land tot verzoening. Frederik Barbarossa ondernam een kruistocht en vond een plotselingen dood in de Calycadnus, 10 Juni 11904). Clemens III stierf een jaar daarna en had als opvolger Coelestinus III (1191 —1198). Weldra geraakte hij in twist met den wreeden en weerspannigen Hendrik VI (1190—1197). Deze stond op het punt naar Italië te trekken, toen hij het tragisch einde zijns vaders vernam. Hendrik was door het drijven van Frederik tegen den zin des Pausen gehuwd met Constance van ') De acten van den vrede bij Pertz, Leges, H, p. 151—161. Bij Mansi, XXII, p. 173 ss. *) De acten bij Mansi, XXII, p. 209 ss. Hefele, V, 710 ff. s) Canon I, Mansi, XXH, 217 s. Deze beslissing heeft nog heden kracht van wet. Totiuï sacri ordinis privatione mulctentur. Cap. licet VI De elect. I, 6. *) Epitola de morte Frid. imperat. Pertz, p. 596. Cf. 494. Daarbij Hist. Jahrb. der Görresges., 1881, p. 288 ff. Geyer. Papst Clemens in, Bonn 1914. 28 § 93- De Pausen en de laatste Hohenstaufen. Sicilië en aldus erfgenaam der beide Siciliën, zoodat de Pauselijke bezittingen door de keizerlijke waren ingesloten (1186). Na te Mentz te zijn gehuldigd, trok Hendrik over de Alpen en ontving 15 April 1191 uit de hand van Coelestinus III de keizerskroon. Toen hij echter naar Apulië ging, om zijn erfrecht te handhaven, brak er een pestziekte uit in het leger. Na den mislukten tocht handelde Hendrik in Duitschland voortdurend tegen het concordaat van Worms, stelde bisschoppen aan, liet den bisschop van Luik vermoorden en stelde voor geld een ander aan, deed Richard Leeuwenhart gevangen nemen, en vroeg voor de vrijlating 150000 mark zilver1). In 1194 na den dood van koning T a n c r e d ging Hendrik VI opnieuw naar Italië, veroverde Apulië, Calabrië en Sicilië en pleegde er de grootste wreedheden en gruwelen. Den Paus, die te oud was om aan het beleid en de onstuimige kracht des konings weerstand te bieden, bedroog hij door vleiende brieven. Met goede bedoeling echter bereidde Hendrik een kruistocht voor. Gelukkig voor de Kerk en het rijk stierf hij 32 jaren oud in 1197. Voor zijn dood gaf hij bevel, den losprijs aan Richard Leeuwenhart terug te zenden. Coelestinus IH overleed een paar maanden later in zijn 92ste jaar (1198) 8). § 39- De Pausen en de laaste Hohenstaufen. XII en XIII Algemeene kerkvergadering. 1198—1268. Potthast, RegestaRR. PP. I, (Berol. 1874), n(ibid.i875),p.943—1650. Innocenti III opera. Migne, P. L. tom. 214—217. Hurter, Geschichte Papst Innocenz III und seiner Zeitgenossen, Hamburg 1834—1842. 4 Bde. Mansi, Tom. XXII, p. 687 ss. Hefele—Knöpfler, Conciliengeschichte V, 768 ff. VI, I ff. Rohrbacher—Werner, Universalgeschichte, XVIII B., Münster 1891. Winkelmann, Kaiser Friedrich II, 2 Bde, Leipzig 1889— 1897. Feiten, Papst Gregor IX, Freiburg 1886. E. Berger, St Louis et Innocent IV, Paris 1893. Frantz, Der grosse Xampf zwischen Kaisertum und Papsttum zur Zeit des Hohenstaufers Friedrich H, Berlin 1903. H. Grauert, Die papstliche Curie im 13 Jahrhundert enz. 3 Vereinsschrift der Görresges. 1911. A. Luchaire. Innocent Hl, 2 éd. Paris 1911., E.'Michael S. J., f Gesch. des Deutschen Volkes, VI Band, Freiburg im' Br. 1915. *) Kneller S.J. Erganzungshefte von Maria-L. 1893, n'. 59. 2) J. Halter, Heinrich VI, Hist. Zeitschrift, 1914. § 93- De Pausen en de laatste Hohenstaufen. 2Q i°. Onder Innocentius Hl1) (1198—1216), uit het geslacht der S e g n i gesproten en reeds op 3 7-jarigen leeftijd gekozen, bereikte de Pauselijke invloed het toppunt. Zijn ongeëvenaarde talenten en geestesgaven gebruikte Innocentius met zooveel beleid, dat hij een der schitterendste Pausen der gansche kerkgeschiedenis werd. Aan moeilijkheden ontbrak het tijdens zijn regeering geenszins. In Duitschland stond een burgeroorlog voor de deur, wijl na den dood van Hendrik VI een dubbele keuze plaats had. Philips van Zwaben was door de meerderheid het eerst gekozen, maar te Mentz door den Bisschop van Tarentaise gekroond Otto van Brunswijk daarentegen had van den aartsbisschop van Keulen te Aken de kroon ontvangen. De eerste, een Staufer, steunde op zijn partij, de tweede op de vorsten van den Neder-Rijn, die vreesden, dat het rijk bij de Staufers erfelijk zou worden. In 1198 werd Innocentius IH met de voogdijschap over Frederik II, zoon van Hendrik VI, belast, die door de Duitsche vorsten om zijn jeugd was voorbijgegaan. De burgeroorlog begon te woeden. De twee roomschkoningen wendden zich tot den Paus. Deze maande in een krachtig schrijven tot den vrede aan, wijl hij anders zelf zou moeten beslissen. Principaliter, zeide hij, en finaliter behoort die zaak bij den Paus. Principaliter, omdat het keizerrijk door den Paus van het Oosten naar het Westen is overgebracht; Finaliter, omdat de Paus alleen de keizerskroon schenkt *). In 1199 neigde Innocentius in zijn beroemde Deliberatio naar de zijde van Otto IV en zette de redenen voor en tegen Frederik, Philips en Otto uiteen. Toen hij zich echter in 1201 voor Otto IV verklaarde, verzetten zich de Duitsche vorsten en kwamen bijna tot een derde keuze3). Nu wees Innocentius in het bekende schrijven aan den hertog van Zahringen op de rechten des Pausen met betrekking tot de Duitsche koningskeuze: De Duitsche vorsten hebben het recht hun koning te kiezen. Zij mogen dit recht uitoefenen onafhankelijk van den Paus, ook nog nadat deze bet westersche keizerrijk stichtte. De Paus heeft het recht, den gekozene te *) C, Meda, La mente di Innocenzo Hl (Riv. di scienze stor.Jf 1908. 2) Registr. Rom. Imp. Migne, tom. 216, p. 997 ss. Cf. Responsio nuntiis Philippi, Migne, 216, IOI2 ss. *) Deliberatio de tribus electis, Migne, ibid. 1025 ss. Regist. n. 32—49, Migne, ibidem, 1034—1049; en n. 51, P- 1051. 30 § 93- De Pausen en de laatste Hohenstaufen. kronen of hem de keizerskroon te weigeren naar gelang zijner waardigheid. Is de roomsch-koning de keizerskroon niet waardig, dan zullen de vorsten een anderen kiezen. Mochten dezen dit weigeren, dan kan de Paus een anderen koning tot keizer kronen, omdat de Kerk een verdediger behoeft. Zijn de Duitsche vorsten het in de koningskeuze niet eens, dan zal hen de Paus tot eensgezindheid aanmanen. Blijft deze vermaning vruchteloos, dan beslist de Paus, of als vrij gekozen scheidsrechter, of volgens zijn eigen recht, omdat de Kerk niet langer haar beschermer kan ontberen. In deze beslissing zal de Paus minder letten op de omstandigheden der Duitsche koningskeuze, dan op de hoedanigheid der mededingers, wijl de Kerk een waardig beschermer noodig heeft De twee koningen streden echter in Duitschland voort met afwisselend geluk, en brachten ontelbare rampen over het land. De Paus predikte verzoening. Den 21 Juni 1208 werd Philips van Zwaben door den paltsgraaf OttovanWittelsbach vermoord. Politieke belangen waren hierbij niet in het spel. Nu trok Otto IV van Brunswijk (1209—1218), na te Frankfurt (1208) algemeen te zijn erkend, naar Italië en werd 1209 door Innocentius III gekroond. Hij toonde zich echter alle gunsten onwaardig: ontroofde aan de Kerk de goederen van Mathilde, Ancona, Spoleto, enz., trachtte den jeugdigen Frederik II het erfdeel te ontnemen, en schond het Concordaat van Worms. Toen alle vermaningen vruchteloos bleken, deed hem Innocentius, November 1210, in den ban. De Duitsche vorsten kozen December 1212 te Frankfurt Frederik II (1215 —1250). Ook Frankrijk stond aan de zijde des Pausen. Otto IV verbond zich met Jan zonder Land, maar verloor den beroemden slag van Bovines bij Lille, 27 Juli 12142). Een jaar daarna werd Frederik II te Aken gekroond en beloofde met vele zi/ner edelen een kruistocht*). Otto IV streed nog een tijdlang in het noorden van Duitschland, trok zich dan terug en stierf in 1218. 2°. Herhaaldelijk trad Innocentius in huwelijkszaken tegen de vorsten op. Reeds voor diens verheffing had Philips August van Frankrijk zijn wettige echtgenoote Ingeborge ') Registr. no. 62; Migne, Tom. 216, p. 1065 ss. a) Willem de Brito, De gestis Philippi Augusti, bij Bouquet, Tom. 17, p. 94 ss. ') Hefele, V, 775 ff. p. 804 ff. 8 93- De Pausen en de laatste Hohenstaufen. 31 van Denemarken verstooten. Deze hield staande, hij ontkende, dat het huwelijk geconsummeerd was. De synode van Compiègne verklaarde het huwelijk ongeldig, omdat I n g eb o r g e met de eerste gemalin van Philips August vermaagschapt was in den IV of V graad. Ingeborge dit hoorend wendde zich naar Rome. De legaten van Coelestinus III gedroegen zich als „stomme honden". Philips August huwde intusschen met A g n e s, dochter van den hertog van Meran. Nauwelijks had Innocentius den zetel beklommen, of hij vermaande den koning en dreigde met het interdict (1198). De koning bleef halsstarrig; den 14 Jan. 1200 werd het interdict over Frankrijk uitgesproken *}. Alle bisschoppen, behalve één gehoorzaamden. Toornig riep de koning uit, dat Saladin gelukkig was, wijl hij onder geen Paus stond. Toch moest hij toegeven. Allengs kwam de vrede tot stand in 1213. In zijn testament noemt Philips August Ingeborge „een gade vol verdiensten". Het huwelijk van den kroonprins AlfonsovanPortugal, die in 1208 zijn verwante Urraca van Castilië om politieke redenen tot vrouw nam, verklaarde de bisschop van Porto ongeldig. Deze werd vervolgd, maar door Innocentius verdedigd. De plechtige excommunicatie bracht den hardnekkigen kroonprins tot gehoorzaamheid en onderwerping. Eveneens werd het huwelijk tusschen Alfonso van Leon en Berengaria van Castilië ongeldig verklaard en ontbonden. Den onbezonnen tegenstand brak Innocentius met ban en interdict (1204). Op alle politieke redenen antwoordde de Paus: „Bij ons geldt geen aanzien des persoons" a). 30. Te Rome en in den kerkelijken staat wist Innocentius den pauselijken invloed te herstellen. De keizerlijke prefect van Rome en de Romeinsche senator huldigden hem. In korten tijd was het hertogdom Spoleto en Ravenna, de markt van Ancona en de Romagna teruggewonnen en aan den Paus onderworpen 8). Groote moeite veroorzaakte aan Innocentius het koninkrijk der beide Siciliën. Constance, de weduwe van Hendrik VI, 1) Mansi, Tom. XXIH, p. 707 ss.; p. 710 de forma interdicti. 2) Gesta Innoc. IH, n. 58. Migne, Tom. 114, p. CHI ss. Registr. II, 76. Migne, 1. c. p. 610 SS. ") Ficker, Die Recuperatiónen der röm. Kirche. Forsch. z. Reich- und Rechtsgesch. Italiens, Innsbruck, 1869, 284—472. 32 §93- De Pausen en de laatste Hohenstaufen. had haar zoon als mederegent aangenomen, onder de voogdij des Pausen gesteld en het rijk weder leengoed der Romeinsche Kerk .verklaard. Aldus moest Innocentius den jeugdigen Frederik tegen zijn vijanden beschermen. Dit gelukte hem allengs, zoodat Frederik omstreeks 1208 genoegzaam gevestigd was en het rijk tot rust kwam. Ook op het oosten had de krachtige Paus zijn blikken gericht. Het gevolg van zijn kruistocht was de stichting van het Latijnsche keizerrijk te Constantinopel, ofschoon dit aanvankelijk niet in zijn bedoeling lag. 40. Een eerste zorg van Innocentius was de hervorming zijner hofhouding geweest. Eenvoudigheid, toegankelijkheid en belangeloosheid streefde hij na en strafte alle omkooperij, hebzucht en vervalsching van oorkonden ten strengste. Deze zucht naar heilzame hervorming toonde Innocentius bijzonder bij gelegenheid der XII algemeene kerkvergadering 1215 1). Over de 1200 prelaten en vertegenwoordigers woonden haar bij. Het eerst werden de ketters, Waldenzen en Albigenzen veroordeeld; de leer van het H. Sacrament des altaars nader bepaald en het woord Transsubstantiatie- kerkelijk goedgekeurd; de jaarlijksche biecht en communie verplichtend gesteld; clandestine huwelijken verboden en de verboden graden van verwantschap beperkt tot den vierden; eindelijk de oprichting van nieuwe religieuze orden verboden. Terwijl Innocentius deze en andere besluiten trachtte in te voeren, een kruistocht voorbereidde en de strijd met Jan zonder Land juist ten einde was, stierf hij 17 Juli 1216. Een tijdgenoot zeide van hem: „De roem zijner daden vervult de eeuwige stad en de wereld." 5°. Zijn opvolger, uit de familie der Savelli, noemde zich Honorius III (1217—1227). Hij volgde de beginselen van Innocentius III, maar, bezat niet diens talent en onverzettelijke kracht. In 1213 had Frederik II te Eger voor de vergadering der vorsten aan Innocentius III, „zijn weldoener en beschermer", beloofd, dat de keuze der bisschoppen en abten, de appellatie naar Rome vrij zou zijn, dat het jus spolii werd opgeheven, vrijheid in de geestelijke bedieningen, hulp tegen de ketters en bescherming aan de goederen der Romeinsche kerk ') Hefele, Tom. V, 872 ff. Mansi, Tom. XXH, 960 ss. A. Villien, Hist. des commandements de 1'Eglise, Paris 1909. § 93- De Pausen en de laatste Hohenstaufen. 33 zou worden verleend 1). Niets van dit alles onderhield de koning. Ofschoon hij den kruistocht altijd uitstelde, de Duitsche en Siciliaansche kroon op één hoofd wilde vereenigen, wist hij zóó te pleiten a), dat de Paus hem in 1220 tot keizer kroonde. Damiate ging intusschen verloren (1221), hetgeen Honorius diep bedroefde 8). In het verdrag van S. Germano (1225) beloofde Frederik den kruistocht. De Paus beleefde hem niet meer en stierfin Maart 1227. Bekwaam, krachtig en ervaren was Gregorius IX (12 2 7—12 41) *), neef van Innocentius III. Terstond vermaande hij Frederik II tot den kruistocht, wat later tot een kuisch leven 6). Frederik sloeg alle vermaning in den wind en werd daarom 29 Sept. 1227 in den ban gedaan, waarover hij klaagde als een onrechtvaardig gestrafte. Toen Gregorius in 1228 de excommunicatie vernieuwde, moest hij voor de wraak van Frederik uit Rome vluchten. Deze benoemde zijn zoon Hendrik tot opvolger in het rijk, trok met den ban beladen naar het H. Land, sloot een verdrag met Sultan Kamelen werd tot koning van Jeruzalem gekroond, terwijl zijn stedehouder R a y n al d het Patrimonium aanviel. De Pauselijke troepen verloren, toen Frederik II zelf op het slagveld verscheen. In 1230 kwam de vrede van S. Germano tot stand, dien Frederik echter niet onderhield 6). Hij gedroeg zich uiterst streng tegen de ketters, maar gebruikte de ketterij als voorwendsel, om hem vijandige katholieken te treffen, waarover de Paus zich bitter beklaagde. Toch stond Gregorius op de zijde van Frederik, toen Hendrik tegen zijn vader opstond. De keizer bedwong den onwaardigen zoon (1235), die in de gevangenis stierf (1242). Nu bestreed Frederik Lombardije, dat met Hendrik had gestaan, en liet het door den wreeden Ezzelino verwoesten. Daarna stelde hij zijn natuurlijken zoon Enzio in 1238 als koning over Sardinië aan, dat pauselijk leen was. In 1239 sprak nu Gregorius IX voor de tweede maal den ban over den keizer ') Pertz, Leges, II, 224—225. ') Hefele, V, 912—913. *) Potthast, Reg. n. 6723. Over de voorgewende ziekte van Frederik, zie Zeitschr. f. K. Theol., 1917. *) E. Brem, Papst Gregor IX bis zum Beginn seines Pontif., Heidelberg 1911. 5) Potthast, H, n. 7884, 7972: „Ad coelestia animum erigat, amorem ad mentis delicias traducat neque se voluptatibus terrenis detineri permittat". Vgl. ook W. Fuchs, Die Besetzung der deutschen Bistümer unter Gregor IX enz., Berlin 1911. *) Pertz, Leges II, 269—272. P. Albers S. J. Kerkgesch. H. 3 34 § 93' De Pausen en de laatste Hohenstaufen. uit. Hierop volgde een hevige strijd, die eindigde met de vernietiging der Staufers. Bij het uitspreken van den ban had de Paus de misdaden des keizers opgesomd in 17 artikelen1). Petrus de Vineis daarentegen sprak te Padua in tegenwoordigheid des keizers tegen den Paus. Daarop volgden klachten van beide zijden. Van woorden kwam het tot daden. Terwijl de Paus Albert van Behaim in Duitschland voor een nieuwen koning liet werken en de Tartaren in Oostelijk Europa vielen, trok Frederik naar Italië, waar velen tegen hem waren. Bij het eiland Elba nam hij 100 Fransche prelaten gevangen, om een algemeene synode te verhinderen. Reeds stoqd Frederik voor de poorten van Rome, toen Gregorius IX overleed, 22 Aug. 1241. Coelestinus IV (1241) regeerde slechts 17 dagen en na zijn dood stond de pauselijke zetel 30 maanden vacant. Innocentius IV (1243—1254), uit het geslacht der Fieschi, streefde naar den vrede; vermaande Frederik, de bisschoppen op Elba gevangen gezet, vrij te laten en het geroofde goed terug te geven2). Een vredesverdrag werd ontworpen (1244), maar het wantrouwen niet weggenomen. Frederik bracht Rome in onrust en bemoeilijkte het verkeer des Pausen. Op weg naar Narni, om een onderhoud te hebben met den keizer, vluchtte Innocentius over Genua naar Frankrijk en vergaderde 24 Juni 1245 de XIII algemeene kerkvergadering van Lyon. Er werd gehandeld over het H. Land, de scheuring der Grieken, de ketterijen, maar vooral over het gedrag van F r e d e r i k II. De beschuldiging was: ketterij, sacrilegie, vriendschap met den Sultan, wulpschheid, eedbreuk enz. Thaddeus van Suessa trachtte zijn vorst te verdedigen, slaagde echter niet. In de III zitting te midden van 250 bisschoppen veroordeelde Innocentius den keizer en ontbond zijn onderdanen van den eed van trouw3). Thaddaeus van Suessa sloeg van smart op zijn borst en riep uit: „Dies iste dies irae, calamitatis et miseriae /" 6°. Voorgoed was er nu met den keizer gebroken, die zich *) Raynald, Annales, ad an. 1239, n. 2—II. Het boek De tribus impostoribus is niet uit dien tijd. Hefele, I 339 ff. ') Pertz, Leg., II, 342—344. *) De Acten bij Mansi, XXHI, p. 605 ss. Dat alleen de Paus den keizer veroordeelde tracht Natalis Alex. te bewijzen: Saec. XIII, diss. V; Tom. VIH, p. 337 ss. (ed. Par. 1676 ss.) E. Ferrando, L'itinerario di Innocenzo IV da Roma a Lione. Albe 1910. Meyer, Ludwig IX u. Innocenz IV, Marburg 1915. § 93- De Pausen en de laatste Hohenstaufen. 35 beriep op een nieuwen Paus en een waarlijk algemeene synode. Hij verzocht Lodewijk den Heilige als bemiddelaar op te treden. Deze verbood in Frankrijk geld te verzamelen tegen den keizer, maar zijn herhaalde pogingen om verzoening te bewerken, bleven vruchteloos. Frederik gedroeg zich als te voren. In Duitschland koos men Hendrik Raspe van Türingen tot roomschkoning (1246). Hij stierf het jaar daarop en had tot opvolger Willem van Holland (1247) Het kruis werd gepredikt tegen keizer Frederik. Innocentius zond brieven naar alle machthebbenden, om Willem te beschermen. Kruisvaarders voldeden aan hun beloften, wanneer ze aan deze oproeping gehoor gaven2). Terwijl in Duitschland nu alles in volle vlam stond, Koenraad, de zoon des keizers, en Willem van Holland elkaar bestreden op leven en dood, de Welfen en Ghibellijnen Italië met hevigen strijd verwoestten, de verbittering tusschen Paus en keizer het hoogste punt had bereikt, stierf Frederik te Fiorentino in Apulië (13 Dec. 1250) na biecht en absolutie van den ban. Zijn testament getuigt, dat hij voldoening wilde geven aan de Kerk3). Ofschoon rijk aan natuurlijke gaven, was Frederik II heerschzuchtig, trotsch, wulpsch, trouweloos en volgens sommigen, zonder godsdienstige overtuiging. 70. Koenraad zette den strijd voort, eerst in Duitschland, waar hij door W i 11 e m bij Oppenheim overwonnen werd, dan in Italië, waar hij zijn macht herstelde. Hij wilde zich met den Paus verzoenen en naar Duitschland terugkeeren, toen hij 26 jaren oud te Melfi overleed (1254). Zijn zoon Conradijn, de laatste Hohenstaufer was een kind van twee jaren. Willem van Holland, door Karei van Anjou „waterkoning" genoemd, kon noch vertrouwen, noch ontzag inboezemen, won zeer weinig door den dood van Koenraad en sneuvelde in een strijd tegen de Friezen, 1256 *). Ruim eeri jaar vóór zijn beschermeling was Innocentius IV gestorven, 13 Sept 1254. Hij had een onrustig, moeilijk en roemvol pontificaat. Van zijn krachtig, soms streng optreden droeg ') De stukken van Willem, bij Pertz, Leg., II, 363 ss. 2) Pertz, Leg. II, 364. Raynald, ad an. 1247, n. 1 ss. *) Raynald, ad an. 1250, n. 31 ss. Betere tekst bij Pertz, Leg., II, p. 356 ss. *) J. Meermann, Gesch. van graaf Willem van Holland, Roomsch-Koning, Js-Gravenhage 1783. Böhmer, Regesta, 1246—1314, p. 28—36 en 350: „Der unbedeutende Graf konnte wohl der Strohmann der Grossen sein, aber nicht ihr Herr.' 36 § 93. De Pausen en de laatste Hohenstaufen. zeker Frederik II de schuld. Alexander IV (i254—1261) x) geraakte in strijd met Manfred, natuurlijken zoon van Frederik en regent voor C o n r a d ij n in de beide Siciliën. De Paus moest onderdoen, zoodat een groot gedeelte van Italië in de macht des overwinnaars kwam, die tevens de kroon van Conradijn opzette. Trots het verzet van Alexander IV hield Manfred zich staande, totdat Karei van Anjou van Urbanus IV8) (1261 —1264) en Clemens IV (1265 —1268) de kroon van Sicilië aanvaardde en met een machtig leger naar Italië kwam. Hij overwon Manfred en veroverde het land (1266). In wreedheid, onrechtvaardigheid en heerschzucht deed Anjou voor de Staufers niet onder. In Duitschland had intussch'en geën vorst de zware koningskroon willen aanvaarden. De keurvorsten wendden zich naar den vreemde en kwamen tot een dubbele keuze: Richard van Cornwallis en Alphonsus van Castilië. Geen van beiden had invloed op het rijk, zoodat feitelijk een interregnum bestond3). Op straf van excommunicatie had Alexander IV de keuze van C o n r a d ij n tot Roomsch-koning verboden en Urbanus IV trachtte tevergeefs de beide candidaten te verzoenen 4). Veel had in die dagen de Duitsche kerk te lijden. In Italië zuchtte Kerk en staat ónder de wreede hand van Karei van Anjou B). De vermaningen des Pausen sloeg de tyran in den wind. Men wenschte de Staufers terug en wendde zich tot Conradijn, die Zwaben bestuurde en zich sedert 1266 koning van Sicilië noemde. In 1267 trok hij naar Italië tegen de vermaning zijner moeder en het verbod van Clemens IV, die hem in den ban deed. In onbezonnen geestdrift kwam de jongeling in Apulië aan, waar hij door Anjou bij Tagliacozza verslagen en gevangen genomen werd (23 Aug. 1268). Hoewel de Paus tot zachtheid aanmaande en het gerechtshof, behalve ééne stem, Conradijn vrijsprak, liet de onmenschelijke koning *) Alexander IV und der deutsche Thronstreit (Mitteilungen des Instit. f. österieich. Geschichtsf. 1898, S. 75 ff )- ■) E. Georges, Histoire du Pape Urbain IV et son temps (1185—1264), Paris 1866. Vgl. Röm. Quartalschr. 1896, 1898. 8) Raynald, 1256, I—VIII. Pertz, Leg., II, 381. *) Raynald, 1262, n. 5, I2b3, n. 48 s. •) E. Kern, Die Anfange der französischen Ausdehnungspolitik bis zumjahrl308, Tübingen 1911. § 94- Kerkelijke strijd in Engeland. 37 den laatsten Staufer te Napels terechtstellen (29 Oct. 1268). Door overmoed ging dit edele huis te gronde. ' § 94- Kerkelijke strijd in Engeland. De Vitae St. Thomae, ed. Giles, bij Migne, tom. 190, 1—363 en 1070—1291. Epistolae et documenta historica, ibidem, 369—671. Cf. Mansi, XXI, 872 ss. Morris, Life and martyrdom of St. Thomas Becket, II ed„ London 1886, 2 vols. Hutton, St. Thomas of Canterbury, II ed. London 1899. Lhuillier, St. Thomas de Cantorbêry, Paris 1891—1892, 2 vols. A. du Boys, St. Thomas Becket, d'après des documents nouvellement publiés (Revue des quest. hist. 1882, Tom. XXXII, 353 ss.) Ladenbauer, Wie wurde König Joh. von England Vasall des röm. Stuhles (Zeitschr. f. Kath. Theol. VI, .1882, s. 201. 393). Rohrbacher— Werner, Universalgesch.' XVHI, Munster 1891, S. 112 ff. -ff. Noel Williams, Henry II, London 1910. 1 °. Terwijl de Pausen zich tegen keizer Barbarossa hadden te verdedigen, geraakte de aartsbisschop van Canterbury,\ Thomas Becket, met Hendrik II van Engeland in strijd. In 1117 geboren ontving Thomas in Engeland en op het vaste land een geleerde opvoeding, vooral in het kerkelijk recht; werd dan aartsdiaken te Canterbury en 1156 kanselier van Hendrik II. Ofschoon hij rein en christelijk leefde, zag hij toch het caesaropapisme der Engelsche koningen vrij onverschillig aan, zoodat hij zelfs door zijn bisschop werd aangemaand, als kanselier de rechten der Kerk te behartigen1). In 1162 op H e n d r i ks aanvraag tot aartsbisschop van Canterbury verheven begon hij een streng ascetisch leven en werd een eerste ij veraar voor de rechten der Kerk8). Uit liefde tot hem gaf Hendrik aanvankelijk toe. De eerste strijd ontstond op de synode van Westminster (1163), waar Hendrik inbreuk maakte op het prwilegium fori en eischte, a. dat met den aartsdiaken een koninklijk ambtenaar over de geestelijken zou vonnissen, b. dat een zwaar misdrijf, na de kerkelijke degradatie, door den wereldlijken rechter zou worden gestraft. Thomas verzette zich. De koning gaf betrekkelijk het tweede punt toe, maar eischte nu de onderhouding der consuetudines avitae, die Thomas en ') Jungmann, Dissertationes selectae in Hist. Eccl., Tom. V (Ratisbonae 1885), p. 162. 2) De reden der verandering, ibidem, p. 163 —164. 38 § 94- Kerkelijke strijd in Engeland. door hem alle bisschoppen alleen aannamen, „in zoover ze niet streden tegen de rechten der Kerk en der geestelijkheid" '). Alles beproefde de vertoornde koning, om Thomas te doen zwichten, zelfs valsche pauselijke brieven werden getoond. Nu liet Thomas de clausule vallen, maar stelde daarvoor „bonaJide" (te goeder trouw) in de plaats. Vooreerst stelde de koning zich tevreden. 2°. In Januari 1164 had de bijeenkomst van Clarendon plaats. De koning liet de consuetudines avitae onderzoeken, in 16 artikelen op schrift brengen en vorderde de aanneming. De bisschoppen bewerkten Thomas, die onder den drang toegaf, de consuetudines te onderhouden bona fide *). De voornaamste artikelen zijn: 1. Twisten over het patronaat behooren tot het koninklijk gerechtshof. 3. Geestelijken, die voor de wereldlijke rechtbank worden gedaagd zullen door de geestelijke niet beschermd worden. 4. Bisschoppen en andere vazallen zullen het rijk niet verlaten zonder verlof des konings. 7. Leenmannen en koninklijke dienaren mogen zonder verlof des konings niet met censuren worden gestraft. Zonder koninklijke goedkeuring mag niemand naar Rome appelleeren. 12. De vacante beneficies der bisschoppen zijn in de hand des konings; de keuze voor den ledigen zetel moet met zijn verlof, in zijn kapel geschieden; de gekozene moet vóór de consecratie den leeneed en den eed van trouw afleggen salvo ordine suo 3). Wel niet onvoorwaardelijk had Thomas zich onderworpen, maar zijn houding werd als toestemming aangezien. Met de overige bisschoppen was hij zwak geweest. Toen echter Alexander III tien der artikelen verwierp4), verdedigde Thomas terstond de beslissing des Pausen en legde zich zelf tot straf voor zijn toegeeflijkheid de suspensio a sacris op. De Paus evenwel troostte hem en gebood hem, de H. Mis te lezen6). Hendrik daarentegen beschuldigde Thomas van hoogverraad, waartegen deze verzet aanteekende, vroeg om het land te verlaten, en vluchtte op de weigering in October 1164 naar ') „Salvo ordine nostro et jure Ecclesiae". *) Migne, Tom. 190, p. 393 ss. *) Mansi, XXI, 1187 ss. Migne, Tom. 190, p. 393 ss. Ibid., p. 17 ss. Hefele, V, S. 623 ff. 4) Mansi, ibid., 874 ss. Migne, Tom. 190, p. 20 en 239, fragm. 16. *) Mansi, XXI, p. 1193. § 94. Kerkelijke strijd in Engeland. 39 Frankrijk. Toen Alexander III de afzetting des aartsbisschops weigerde, legde Hendrik beslag op de goederen van Thomas en dreigde naar den tegenpaus Paschalis IH over te gaan, vond echter verzet bij de bisschoppen. Van den Paus ontving de moedige belijder de legatie over heel Engeland, behalve York (1166). Hij excommuniceerde veel rijksgrooten om roof van kerkelijk goed en veroordeelde de artikelen van Clarendon. Te Rome valsch beschuldigd was Thomas bij den Paus een tijdlang minder in genade. Ofschoon hij op 2 Febr. 1170 Hendrik met het interdict bedreigde, kwam 22 Juli van dat jaar een verzoening tot stand. De aartsbisschop keerde naar Canterbury terug en werd er met gejubel ontvangen. Weldra echter beklaagden zich de hebzuchtige rijksgrooten en vooral de al te koningsgezinde aartsbisschop van York, die zeide: „Zoolang Thomas leeft, zal er geen vrede heerschen in Engeland!" Toen de koning dit hoorde riep hij toornig uit: „Lafaards voed ik in mijn rijk, die hun heer niet wreken en door een plebejisch priester laten bespotten!" Vier ridders vertrokken terstond. De koning wilde ze terugroepen. Het was te laat. Ze vermoordden denH. Thomas in de kathedraal van Canterbury, 1170. De koning betreurde de daad1), trok sommigen decreten in (1172) en ging in 1174 ter bedevaart naar het graf des Heiligen. 30. Herhaaldelijk *) was er te Canterbury strijd ontstaan tusschen de reguliere kanunniken van Canterbury en de bisschoppen der kerkelijke provincie. Beide partijen meenden het recht te hebben hun bisschop te kiezen. Na den dood van den primaat Hubertus in 1205 wendden zich de partijen tot Innocentius Hl, die zich uitsprak voor de kanunniken. De naar Rome ontboden vertegenwoordigers van het kapittel kozen Stephanus Langton. Toornig ontving de koning, Jan zonder Land (1199—1216), het bericht dezer keuze, omdat hij den bisschop van Norwich wilde verheffen. Hij erkende den gekozene niet en verjoeg de kanunniken. Er werd gedreigd met ban en interdict. Maar de koning overlaadde den Paus en de kardinalen met smaadredenen, zwoer bij de „tanden Gods", alle geestelijken te willen verdrijven en de pauselijke legaten terug te zenden zonder neus of ') Hij zeide: Neque cogitavi, neque scivi, neque fieri praecepi, Watterich, II, p. 419. ') Zoo in 1184, 1193. 40 § 94- Kerkelijke strijd in Engeland. ooren. Toch werd het interdict afgekondigd (1208) x). De koning koelde zijn woede aan de monniken en de geestelijken, die het onderhielden. Niet meer dan vier bisschoppen voegden zich naar den wil des konings. In 1209 volgde de persoonlijke excommunicatie *). Toch trachtte de Paus verzoening te bewerken en draalde lang8), totdat hij in 1212 de afzetting over Jan zonder Land uitsprak en de uitvoering opdroeg aan PhilipsAugust van Frankrijk, 's Konings hardnekkigheid was nu gebroken; boden des vredes gingen naar Rome, waar men voorwaarden stelde, die Jan aannam en bezwoer4). Stephanus Langton werd in Engeland met eerbied en geestdrift ontvangen. Jan zonder Land verklaarde Engeland en Ierland tot Pauselijk leen 6) en had het dreigend gevaar daarmee afgeweerd. 40. Hendrik I had in Engeland de voorrechten, door hemzelf aan de rijksgrooten en baronnen verleend, weldra herroepen (1100). Met de wapenen in de hand eischte men nu in 1213 deze privilegiën terug en dwong den koning tot de Magna Charta libertatum 6). Jan zonder Land wendde zich nu op zijn beurt tegen de grooten en bisschoppen naar Rome en werd door Innocentius Hl beschermd. Deze vaardigde nameüjk 24 Aug. 1215 een bul uit, waarin hij de Magna Charta ijdel en nietig verklaarde. Toen men zich hieraan niet stoorde, werden velen geëxcommuniceerd, de aartsbisschop Stephanus Langton gesuspendeerd en Londen onder het interdict gesteld 7). De grooten verwierpen Jan en kozen Lodewijk, den zoon van Philips August, die Londen innam, doch met den ban werd gestraft (1216). Jan zonder Land stierf hetzelfde jaar. Ook diens zoon Hendrik III genoot de bescherming des Pausen. De Magna Charta werd ten gunste des konings gewijzigd. De 63 artikelen krompen tot 42 in. Na nieuwe veranderingen ontving eindelijk de vorm, die nog heden bestaat, de bevestiging in 1225 8). ') Formula interdicti bij Migne, Tom. 217, P- I9° ss- ') Potthast, Regesta, I, 3752. s) Potthast, Reg., I, n. 4392—4399. *) De brieven bij Migne, Tom. 216, p. 772 ss. *) Migne, Tom. 216, p. 876 ss. e) Zij beriepen zich ook op de libertates van Eduard I, die regeerde 901 enz. ') Potthast, I, n. 4990, 5005—5006. *) Over den strijd in Engeland vergL Hergenröther, Kathol. Kirche und Christl. Staat, S. 240 ff.; S. 403 ff. F. E. Maitland, The constftutional history of England, Cambridge 1908. § 95- De Pausen en Frankrijk. 41 § 95- Laatste Pausen der XIII eeuw onder den invloed van het Fransche koningshuis. XIV Algemeene kerkvergadering (1274). Guiraud—Cadier, Les registres de Grégoire X et de Jean XXI Paris 1884. Prou, Les registres d'Honorius IV, Paris 1886. Langlois, Les registres de Nicolas IV, Paris 1886, 1—2; Dezelfde, Les registres de Martin IV, Paris 1901. Digard—Faucon—Thomas, Les registres de Boniface VIII, Paris 1894. Potthast, Regesta, II, p. 1651 ss. Walter, Die Politik der Curie unter Gregor X, Berlin 1894. Stapper, Papst Johannes XXI (Kirchengesch. Stud., B. IV), Munster 1899. Üemski, Papst Nicolaus III (Kirchengesch. Stud., VI), Münster 1903. Pawlicii, Papst Honorius IV (Kirchengesch. Stud., B. III), Münster 1896. St. Pierre Célestin et ses premiers biographes (Anal. Boll., 1897). Schulz, Peter v. Murrhone als P. Cölestin V, Berlin 1894, I Xheil; II Theil in Zeitschr. f. Kirchengesch. 1896—1897. Finke, Das Pariser Nationalkonzil vom Jahre i2go(Röm. Quartalschr., 1895). Dezelfde, Aas den Tagen Bonifaz VDI, Funde und Forschungen, Vorreformationsgesch. Forschungen, München 1902. Boutaric, La France sous Philippe le Bel, Paris 1861. F. Kern, Die Anfiinge der franz. Ausdehnungspoütik bis z. Jahr. 1308, Tübingen 1911. i°. Zoowel de lange strijd der Duitsche keizers tegen den Paus als de ondergang der Staufers had het rijk verscheurd en tot machteloosheid gebracht. De macht van Frankrijk daarentegen was altijd gestegen, zoodat de Pausen genoodzaakt waren, steun te zoeken bij de Franschen. Het eerste optreden van Karei van Anjou was minstens zoo wreed en willekeurig als dat der Staufers. Hij bracht wanorde en verwoesting in plaats van hulp. Uit wanhoop wendde men zich weder tot Duitschland. Clemens IV was 29 Nov. 1268 overleden. Nadat de Pauselijke zetel twee jaar en negen maanden ledig had gestaan, werd de aartsdiaken van Luik, Theobald Visconti gekozen. Hij noemde zich Gregorius X (1271—1276). Deze bekwame Paus trachtte terstond de Welfen en Ghibellijnen in Italië te verzoenen. Na den dood van Richard van Cornwallis weigerde hij aan Alphonsus van Castilië de keizerskroon en spoorde de Duitsche vorsten tot een nieuwe keuze aan 1), Rudolf van Habsburg werd eenstemmig gekozen en door den ') Raynald, Annales, 1272, n. 89; 1273, n. 7 ss. 42 § 95- De Pausen en Frankrijk. Paus ter kroning uitgenoodigd. Strijd en verwarring in Duitschland verhinderden echter de reis naar Rome. 2°. Reeds kort na zijn keuze had Gregorius X de XIV algemeene kerkvergadering te Lyon (1274) samengeroepen. Omstreeks 500 bisschoppen, de gezanten der vorsten en veel prelaten waren aanwezig. Thomas van Aquine stierf op reis te Fossanuova en Bonaventura tijdens de synode. Hier bood Micha,ël Paleologus, die na den val van het latijnsche keizerrijk te Constantinopel (1261), een aanval van het westen vreesde, de unie met de Latijnsche Kerk aan. De aanneming van Filioque en het primaat werd bezworen. De haat der Grieksche geestelijkheid verdroeg zich echter op den duur niet met het westen. Beroemd is canon II aangaande de pauskeuze: In de stad, waar de Paus sterft, zullen de kardinalen tien dagen na het overlijden samenkomen in het paleis, waar de Paus verbleef, en niet langer op de afwezige kardinalen wachten. Allen zullen gezamelijk in één vertrek *) wonen, door muur noch tapijt gescheiden, en streng afgesloten zijn van de buitenwereld. Na de eerste drie dagen zal op de volgende vijf slechts één gerecht worden opgediend. Is daarna de keuze nog niet geschied, dan zullen in 't vervolg de kardinalen enkel brood, wijn en water ontvangen *). Dit alles en meer werd voorgeschreven, om de keuze te verhaasten en een lange Sedisvacatio te voorkomen. Veel heeft Gregorius X gezwoegd en droeve dagen beleefd om het gedrag van Karei van Anjou, dien hij waarschuwde en met het oordeel Gods bedreigde. De Paus stierf in 1276 te Perugia. 3°. De volgende Pausen Innocentius V, Hadrianus V en Joannes XXI8) regeerden samen slechts anderhalfjaar (1276— 1277). De eerste werkte voor een kruistocht en trachtte Welfen en Ghibellijnen te verzoenen: de laatste schafte den II canon der vorige synode over de pauskeuze weer af. Dan werd Nicolaus Hl (1277—1280) verheven. Hij regeerde wijs en krachtig, maar werd beschuldigd van nepotisme; terecht of ten onrechte, blijkt niet ]) Conclave: naar dit woord werd later de bijeenkomst der kardinalen gegén oemd. ') Mansi, Concil. coll, XXIV, p. 37 ss. Hefele, VI, S. 103 ff. Cap. Ut periculum de Elect. in 6" (I. 6). *) Een Joannes XX bestaat niet. De oorzaak hiervan is, dat men Joannes XV tweemaal geteld heeft. Duchesne, Lib. Pontif., II, 457, note 4. § 95- De Pausen en Frankrijk. 43 voldoende^). Van de Grieken eischte hij de opneming van Filioque in het symbolum. Aan Karei van Anjou ontnam Nicolaus de waardigheid van Romeinsch senator, welke echter kort daarop Martinus IV (1281—1285) weer teruggaf. Deze Paus, zelf een Franschman, werd door de Fransche kardinalen gekozen, stond onder den invloed van Karei van Anjou en liet den kerkelijken staat door Fransche ridders besturen. Intusschen maakte de Siciliaansche vesper aan de Fransche heerschappij op Sicilië een einde (30 Maart 1282) 9). De Paus kon niet verhinderen, dat Petrus van Arragon, aan wien Conradijn zijn rechten had overgedragen, de kroon van Sicilië opzette. Karei van Anjou overleed in 1285, Martinus IV het jaar daarna. Een voorzichtig Paus was Honorius IV (1286—1287). Tevergeefs verzette hij zich tegen de verovering van Sicilië. In Duitschland onderhandelde de kardinaal van Tusculum met Rudolf van Habsburg over de kroning, die echter niet plaats had. Na een sedisvacatio van dertien maanden beklom Nicolaus IV (1288 — 1292) den pauselijken zetel3). Zijn bemoeiingen voor een kruistocht mislukten. Na zijn dood stond de stoel van Petrus wederom twee jaar en drie maanden ledig. De kardinalen in partijen verdeeld, beraadslaagden te Rome in Santa Maria Maggiore, op den Aventijn, in Maria Sopra Minerva en te Perugia. Eindelijk vereenigden zich alle stemmen op den monnik Petrus van M u r r o n e, bekend onder den naam van Coelestinus V (1294) 4). Deze stond onder den invloed van Karei II van Napels. Onvoorziens benoemde de Paus twaalf kardinalen: zeven Franschen en drie Napolitanen. De belangrijkste zaken besliste hij alleen op aandringen van Karei II, zonder den raad der kardinalen. Het decreet aangaande de pauskeuze ontving weder kracht van wet Weldra echter voelde Coelestinus zich neergedrukt onder den zwaren last. Veel meer trok de eenzaamheid hem aan. Toen hij in den advent van 1294 het bestuur der ') Voor het Patrimonium en Rome waren de tijden zeer moeilijk geweest. De Paus benoemde vijf zijner bloedverwanten tot hooge waardigheden. Vermoedelijk, omdat hij op hen kon bouwen. a) De samenzwering werd geleid door Jan van Procida en gesteund door Petrus van Arragon. Schier alle Franschen werden op één dag gedood. Zie Amari, II vespro Siciliano, 1851. .*) Massi, Niccolo IV primo papa Marchigiano e i suoi tempi, Senigallia 1905. *) Seppelt, Studiën zum Pontificat Coelestins V, Berlin 1911. 44 § 95- De Pausen en Frankrijk. Kerk aan de kardinalen wilde opdragen, en deze zich daartegen verzetten, begon hij aan de nederlegging zijner waardigheid te denken. Na van de kardinalen een bevestigend antwoord te hebben ontvangen op de vraag, of een Paus zijn waardigheid werkelijk neerleggen kan, gebood hij een nieuwe keuze en trok zich terug, 13 December 12941). 40. In een conclave van slechts twee dagen werd de geleerde en bekwame Benedictus Gaetani gekozen, die zich Bonifatius VDI (1294—1303) noemde. Dat Bonifatius uit eerzucht Coelestinus tot aftreden aanspoorde en zelf door simonie den zetel bemachtigde, is laster; dat hij Coelestinus, diezich door ontevredenen liet misbruiken, te Fumone deed bewaken, was voorzichtig; maar het feit, dat deze door de bewakers vaak minder goed werd behandeld, is door de vijanden des Pausen kwaadwillig misbruikt. Bonifatius VIII begon terstond als vredestichter bij de vorsten te werken a), terwijl tegen hem zelf zich alom vijanden verhieven. Vooreerst de Coelestijnen, vervolgens de strenge Franciscanen, die een congregatie van arme Eremieten hadden gevormd. De eersten verloren hun al te groote privilegiën, de laatste werden ontbonden (Fraticelli). Hevig schreef tegen Bonifatius de bekende Jacopone da Todi3), Bonifatius' gezworen vijanden, de kardinalen Jacobus en Petrus Colonna, die tegen den Paus de Ghibellijnen begunstigden, werden overwonnen en uit hun waardigheid ontzet. 50. De heftigste en langdurigste strijd wachtte Bonifatius met Philips den Schoone van Frankrijk. Voorheen was het Fransche hof over het algemeen pauselijk gezind en het toevluchtsoord der verdrukte Pausen geweest. Innocentius II en Eugenius IV vluchtten naar Frankrijk en vonden er steun. Alexander III, door Frederik Barbarossa vervolgd, vertoefde er langen tijd. Wel kwfim Innocentius III wegens de verstooting van Ingeborge en de oorlogen tegen Jan zonder Land, met Philips August in strijd, maar overigens was de vorst zeer kerkelijk en steunde de religie. L o d e w ij k VIII streed dapper tegen de Albigenzen en stond als vroom en kuisch bekend. De H. L o d e w ij k IX was de ') Raynald, Annales, ad an. 1294, n. 11—22. Formula abdicationis, ibidem, n. 22. ') Potthast, II, n. 24027, 24033, 24054. *) Brugnoli, Fra Jacomo da Todi, Assisi 1908. § 95 De Pausen en Frankrijk. 45 voorvechter tegen de Sarracenen en alle vijanden der Kerk '). Zijn zoon en opvolger Philips III volgde over het algemeen de voorbeelden zijns vaders en begunstigde de kerkvergadering van Lyon (1274). 6°. Anders werd het onder Philips IV, den Schoone (1285— 1314). Deze streefde met onmatige heerschzucht naar volkomen absolutisme, ook op kerkelijk gebied en nam daartoe trouweloosheid, list en onrechtvaardigheid te baat. Met het oog op de ellende in het H. Land ging Bonifatius VIII voort, de Europeesche vorsten tot vrede en eensgezindheid te brengen. Aangaande het koninkrijk der beide Siciliën kwam allengs een verdrag tot stand (1302). De vredesonderhandelingen tusschen Venetië en Genua mislukten. Van grooter belang was de vrede tusschen Frankrijk en de bondgenooten Duitschland en Engeland, te meer daar de oorlog hoofdzakelijk met kerkelijke gelden werd gevoerd. Philips IV echter verijdelde alle pogingen des vredesa). Reeds lang had zich de geestelijkheid van Frankrijk beklaagd en zond nu aan den Paus een smeekbede om bescherming. Na de kardinalen gehoord te hebben, vaardigde Bonifatius de bul Clericis laicos (25 Febr. 1296) uit, waarin op straf van ban en interdict verboden werd, zonder toestemming des Pausen, kerkelijke tienden te ontvangen en te betalen 3). Engeland en Duitschland legden zich bij de verordening neer. Ofschoon vroeger4) de vrijdom der kerkelijke goederen met dezelfde kracht gehandhaafd en de eenigszins scherpe vorm: Clericis laicos infestos oppido tradit antiquitas, reeds meer was gebruikt5), ontstak toch Philips IV in hevige woede en verbood den uitvoer van geld, kostbaarheden en paarden. De Paus antwoordde met de bul Ineffabilis 6), vermaande den koning tot zachtheid en klaagde, dat de bul Clericis laicos van diens raadslieden een valsche verklaring had ontvangen. Intusschen beloofde de Fransche geestelijkheid den koning vrijwillig de tienden voor twee jaren, ') De hem toegeschreven Sanctio pragmatica is zeer zeker onecht. Zie Mitteilungen des Instit. f. österreich. Geschicbtsf. 1887, S. 353—396. Kirchenlex. deel 10 Cf. Jungmann, Diss., Tom. V, 437 ss. *) Raynald, ad. an. 1295 en I29°> 1 ss- *) Cap. 3 de immunitate, VI, 3, 23. Eccles. ') Lateran. III, can. 19. Lateran. IV, can. 44, 46. Alex. IV, in VI, DI, 23, I. ») Hefele, VII, 50, 74. *) Raynald, 1296, n. 25 ss. 46 § 95. De Pausen en Frankrijk. hetgeen de Paus prees1). In 1297 werd Lodewijk IX gecanonizeerd. De koning trok nu zijn verbod in, en de vrede scheen gesloten. — In het jaar 1300 vierde Bonifatius het eerste groote jubilé, dat ontelbare pelgrims trok uit alle landen 8). Terwijl de Paus hiervan grooten troost ondervond, zon Philips op uitbreiding zijner macht, en wel ten koste der Kerk. 70. Hij schond alle kerkelijke rechten: goederen, beneficiën, tienden, bisdommen, niets was er veilig. De Paus mocht niet zwijgen. Ongelukkig zond hij een bisschop, die bij Philips slecht gezien was, als legaat. Deze werd gegrepen en opgesloten. In twee bullen Salvator Mundi en Nuper ex rationalibus suspendeerde Bonifatius de privilegiën des konings en vermaande hem in de beroemde bul Ausculta fili tot redelijkheid en bekeering. Men ontrukte den legaat het stuk en verdichtte een ander (Deum time), dat hard en onredelijk gesteld was. Een oneerbiedig en hevig antwoord (Sciat maxima tua fatuitas) deed kort daarop de ronde onder het volk. De booze raadgever des konings was in dit alles Pierre Flotte. Tegen een synode te Rome stelde Philips een standen-vergadering te Parijs (April 1302), waar Flotte den Paus met laster overlaadde. De geestelijkheid en de adel gedroegen zich laf. De bisschoppen schreven in dien zin aan den Paus; de adel aan de kardinalen. Deze antwoordden, dat de Paus geen overdreven eischen aan den koning had gesteld. Bonifatius zond aan de bisschoppen de bul Verba delirantis filiae, waarin hun slaafsche onderwerping terecht werd gelaakt3). In Augustus 1302 hield de Paus een consistorie en verdedigde zich tegen den vuigen laster der Franschen. Intusschen was de geestelijkheid tot bezinning gekomen en toen in October 1302 te Rome een synode vergaderde, verschenen, trots het koninklijk verbod, 39 aartsbisschoppen en bisschoppen uit Frankrijk. In deze synode ontstond de beroemde en vaak gelasterde bul Unam Sanctam *). De korte inhoud is deze: Er is maar ééne ware Kerk. Haar hoofd is Christus en zijn stedehouder de Paus. Wie niet ') Raynald, 1297, 43 ss. 2) De Centesimo Jubilaeo, bij Raynald, 1300, n. 1 ss. Vgl. Studiën, deel 54, an. 1. *) Raynald, Annales, 1302, n. II ss. *) Cap. t ' Extrav. Comm. I, 8. Raynald, 1302, n. 13 ss. Vgl. Nat. Alex, saec. 13, 14. Diss. IX. Revue des quest. hist. 1879, Juli. Velen schrijven den tekst der bul aan Aegidius Romanus (Colonna) toe. §95- De Pausen en Frankrijk. 47 behoort tot de kudde van Petrus, behoort niet tot kudde van Christus. Zij heeft tot haar beschikking twee zwaarden, het geestelijke en het tijdelijke: het eerste wordt door de Kerk, het tweede voor de Kerk gebruikt. De geestelijke macht staat boven de wereldlijke, stelt deze aan l) en vonnist haar, wanneer ze afwijkt van haar doel. Wie zich verzet tegen de hoogste geestelijke macht,' verzet zich tegen God. Het is voor iederen mensch ter zaligheid noodzakelijk te staan onder den Paus van Rome2). Deze laatste zin is een definitie. De onderwerping aan den Paus wordt verklaard door de woorden: „Potestas spiritualis terrenam instituere habet et judicare, si bona fuerit." Hier leert Bonifatius VIII de potestas directa in spHritualia, en tevens, de potestas indirecta in temporalia. Niet alleen middeleeuwsch is deze beschouwing, maar zij geldt ook nog heden 8). 8°. Natuurlijk behaagde deze bul noch den koning noch zijn partij. Terwijl de Fransche theologen de beginselen des Pausen bestreden*), riep de koning (Juni 1303) een buitengewone vergadering bijeen, waarin Willem van Blasian, na het overlijden van Flotte zegelbewaarder, de meest ongerijmde beschuldigingen tegen den Paus uitbracht. Tal van bisschoppen (26) waren met Philips voor een algemeene synode, Bonifatius vernam dit alles te Anagni. Ziende dat de koning altijd overmoediger werd en voortging de rechten der Kerk met voeten te treden, bereidde hij een bul (Super Petri Solio) voor, waarin de koning en zijn raadsgevers in den ban werden gedaan en de onderdanen ontbonden van den eed van trouw 6). De termijn was 8 September. Vóór dien tijd echter bracht Nogaret, gesteund ') Aanstellen: Deze woorden zijn genomen uit Hugo van St. Victor (De sacramentis, II, 2, 4) en beteekenen niet, dat de Paus uit kracht zijner Pauselijke jurisdictie alle Vorsten aanstelt, maar den Keizer zelf kroont, door anderen de Koningen zalft, ofwel uit een soort gewoonterecht vorsten aanstelde (Stephanus van Hongarije) of ze als vazallen had. Men dient die woorden te beschouwen als uitdrukkende een middel-eeuwsch gewoonterecht. *) De tekst luidt: „Porro subesse Romano Ponlifici omni humanae creaturae declaramus, dicimus, definimus et pronuntiamus omnino esse de necessitate salutis." a) Syllabus Pii IX, prop. 24. Cf. Lépicier, O. S. M. De stabilitate et progressu dogmat is, 2 ed., Roma 1910, p. 211. *) Joan de Parisiü, Tractatus de potest. regia et papali, bij Goldast, Monarch., H, 108 s. Cf. p. 95 s. *) Raynald, Annales, 1303, n. 36 ss. 48 § 95- De Pausen en Frankrijk. door de Colonna's en de Ghibellijnen, een leger samen, veroverde met Sciarra Colonna de stad Anagni en nam onder smaad en hoon den 70-jarigen grijsaard gevangen. Besluiteloos, wat met Bonifatius te doen, talmden zij twee dagen, waarop de bewoners van Anagni het leger 'aanvielen en den Paus onder groote eerbetuiging in vrijheid stelden '). Deze begaf zich onder gewapend geleide naar Rome eii stierf een maand daarna, 11 October 1303. Zelfs in het graf nog werd hij door zijn vijanden gelasterd. Bonifatius bezat geleerdheid, ijver, maar een hard en toornig karakter. Was in den strijd de uitdrukking zijner gedachte somtijds hooghartig en uitdagend, zijn zaak was heilig- en zijn bedoeling meestal edel. Met hem eindigde het beroemdste tijdvak en de hoogste macht der Pausen s). ') Michael, Die Rolle Nogarets bei dem Attentat auf Bonifatius VID. Zeitschr. f. k. Theologie 1892, 367 ff. F. X. Knöpfler, Das Attentat van Anagni, Hist. pol. BI. B. 102 (1888), S. 1 ff. 2) Zie Finke, Bonifaz VIÏI, Hochland, I jg. (1903)» S. 9 ff. TWEEDE HOOFDSTUK. Strijd tegen den Islam. Uitbreiding der katholieke leer. § 96. Kruistochten. Recueil des historiens de croisades publiés par les soius de 1'Académie des Inscriptions et Belles-Lettres (Historiens occidentaux, 5 vols, 1844—1895; Historiens orientaux, 4 vols, 1872—1899; Historiens grecs, 2 vols, 1875—1881; Historiens arméniens, I vol. 1869). Michaud, Histoire des croisades, Bruxelles 1841, 10 vols. Röhricht, Bei trage zur Geschichte der Kreuzzüge, 2 Bde. Innsbruck 1874—1878. Dezelfde, Geschichte der Kreuzzüge im Umriss, Innsbruck 1898. L. Bréhier, L'Eglise et 1'Orient au moyen-age, les Croisades, Paris 1907. Stilte, Die Papste und die Kreuzzüge, Halle 1893. Henne-Am Rhyn, Kulturgeschichte der Kreuzzüge, Leipzig 1894. IV. Moll, Kerkgesch. van Nederland vóór de Hervorming, II, 1, Arnhem 1866, bl. I vv.: Deelneming onzer vaderen aan de Kruistochten. P. G. Stroppa, Opera di Terra santa, Torino 1906. i°. In het jaar 614 namen de Perzen Jeruzalem in. Wel gelukte het den heldhaftigen H e r a c 1 i u s, de H. Plaats te bevrijden, maar die vrijheid duurde zeer kort. Reeds in 637 nam Omar voorgoed bezit van de stad. Ten koste van hooge belasting behielden de christenen vrijheid van godsdienst binnen de gebouwen. Ook de bedevaarten werden geduld. Gunstiger werd de toestand, toen de kalif Harun al Raschid vriendschapsbetrekking aanknoopte met Karei den Groote en hem den sleutel van het H. Graf toezond. Zelfs de omwenteling, waardoor de Fatimiden meesters van Jeruzalem werden, veranderde dezen toestand voorloopig niet veel \ In 1009 echter liet kalif ') Bijna zeker is heb schrijven van Sylvester II (Jaffé I, p. 500, n. 3938) om hulp voor Jeruzalem een latere stijloefening. P. Albers S. J. Kerkgesch. II. 4 5° § gö- Kruistochten. H a k e m de kerk van het H. Graf verwoesten en de christenen vervolgen. Doch ook deze storm duurde niet lang1), zoodat de Byzantijnen in 1027 het patronaat over Jeruzalem ontvingen en de grafkerk schooner weder opbouwden. In de elfde eeuw namen de bedevaarten toe 2), totdat in 1073 de Seldsjoeksche Turken het Heilig Land onveilig maakten en veroverden. Bittere klachten over plundering en verwoesting kwamen naar het westen. De Grieken smeekten om hulp. Gregorius VII werd door de omstandigheden verhinderd en Victor III verdedigde enkel de kusten van Italië. 20. De eerste bewerker van den eersten kruistocht (1096— 1099) was . Paus Urbanus II3). In Maart 1095 hield hij een synode te Piacenza, waar ook de gezanten van Alexius Comnenus verschenen en om hulp smeekten tegen de Turken. Van daar trok de Paus naar Clermont, waar in Nov. 1095 een groote synode van 14 aartsbisschoppen, 250 bisschoppen en 400 abten bijeenkwam. Hier sprak Urbanus een machtige rede4) uit voor de geestelijken en ridders, hen opwekkend, het H. Graf en de christenen van het oosten te bevrijden. Nooit heeft een redevoering zulk een indruk gemaakt. Van alle zijden verhief zich de kreet „God wil het!*. Duizenden ontvingen het kruis van roode stof op den schouder, het eerst bisschop Adhemar van Puy, dien de Paus aanstelde als zijn legaat voor den kruistocht. In alle landen drong het woord van Urbanus en daarmee de geestdrift door. Van de vele kruispredikers verdient vooral Pieter de Kluizenaar te worden genoemd. De Kerk verleende den kruisvaarder een vollen aflaat en de bescherming zijner goederen. Een monnik mocht de belofte niet doen, zonder zijn abt of den bisschop te hebben gehoord. Kinderen en gehuwde vrouwen waren uitgesloten. Op de schending der eenmaal gedane belofte stond de excommunicatie. Bij de groote menigte heerschten vurige ') Ook het schrijven van Sergius IV (Jaffé, n. 3972) is vermoedelijk valsch. *) Omstreeks 1030 gingen Dirk III van Holland en heer Jan van Arkel met gevolg ter bedevaart, naar Jeruzalem. Onze bisschop Willem I van Utrecht werd er door de Turken uitgeschud en bewusteloos op het slagveld gevonden. Zie Moll, tip. blz. 7—8. a) De legende geeft dezen roem aan Pieter den Kluizenaar. Cf. Hist. occid. d. Crois. DJ, 169. Hagenmeyer, Le vrai et le faux sur Pierre 1'Ermite, Paris 1883. *) Woordelijk is ze niet overgeleverd. De verschillende teksten vindt men in Append. ad Vitam Urbani II. Migne, Tom. 151, p. 565 ss. Paulot, Un Pape Francais, Urbain H, Paris 1903. § g6. Kruistochten. 51 godsdienstijver en liefde tot Christus, bij enkelen, zooals overal in menschelijke dingen, eer-, geld- en genotzucht. 30. In den zomer van 1096 trok het hodfdleger op: Lotharingen onder Godfried van Bouillon, Boudewijn en Eustachius van Vlaanderen1); Noordelijk Frankrijk onder de graven van Blois en Vermandois; Vlaanderen en Normandië onder hun graven. Raymond van Toulouse en AdhemarvanPuy voerden het zuidelijke leger aan; in Italië trok men op onder Boëmond en Tancred van Tarente. Velen waren reeds vroeger op weg: Duitschers onder de priesters Volkmar en Godschalk; Franschen, Engelschen en Vlamingen onder graaf E m i c h o verstrooiden zich op den weerstand van koning Koloman in Hongarije; de groep van Pieter den Kluizenaar viel reeds in Klein-Azië grootendeels onder het zwaard der Turken. Het hoofdleger, meer dan een half millioen sterk, overschreed in de lente 1097 den Bosporus. Nicea viel 19 Juni van dat jaar. In October begon de belegering van Antiochië, dat in Juni 1098, door het verraad van den emir F i r u z, in de hand der christenen kwam. Nog was echter de weg naar Jeruzalem niet vrij. Want terwijl het christenleger was uitgeput door gebrek en sterk verminderd door de pest, kwam de emir K e r b u g a met een leger van omstreeks 200.000 man aan, om de stad te ontzetten. Schrik greep de christenen aan; maar het terugvinden der H. Lans 8) in een kerk der stad gaf nieuwen moed {14 Juni), zoodat K e r b u g a door Boëmond werd verslagen en de citadel van Antiochië zich overgaf. Den 1 Augustus bezweek de beroemde Adhemar van Puy aan de pest, die nog altijd veel slachtoffers vroeg. Eerst in de lente 1099 trok men op naar de H. Stad. De belegering duurde van 7 Juni tot 15 Juli, toen Godfried van Bouillon, Tancred en Raymond het eerst de stad binnendrongen. Het lijden had de overwinnaars verbitterd, zoodat er een bloedige wraak werd genomen. Nadat Raymond van Toulouse voor het koningschap had bedankt, werd Godfried van Bouillon vorst van Jeruzalem. *) Vermoedelijk waren ook tal van Noord-Nederlanders in zijn leger. Mol!, t. a. p. bl. 9 J. C. van der Muelen, Maandbl. van het Genootsch. de Nederl. Leeuw. I, 2, 6, ly. *) Reeds kort daarop werd^it door de Normandiërs ontkend (Zie Hist. Occid. Crois., tom. III, 283—285). 52 § 96. Kruistochten. Tot eersten latijnschen patriarch werd gekozen Arnulf de R o h e z. 4°. Het nieuwe koninkrijk van Jeruzalem *) had zich voortdurend tegen de aanvallen der Turken te verdedigen. Reeds in den zomer 1099 verscheen een Egyptisch leger, dat echter door dë christenen verslagen werd bij Ascalon (15 Aug.). De Bedoeïenen maakten het land onveilig en vele zeehavens bleven nog in de handen der Turken. Zelfs werd Boëmond in Juli 1100 gevangen genomen. Daarbij had men niet alleen het koninkrijk Jeruzalem, dat het oude Palestina met Phoenicië besloeg, maar ook de leenstaten: het graafschap Tripolis, het vorstendom Antiochië en het graafschap Edessa te verdedigen. Gelukkig, dat het veroveren van Jeruzalem in Europa groote geestdrift wekte en talloozen aanspoorde tot den grooten tocht ter bescherming van het H. Land5). Godfried van Bouillon bezweek in Juli 1100 en werd opgevolgd door Boudewijn van Edessa. Deze zette de koningskroon op, die Godfried had versmaad uit eerbied voor Christus' doornenkroon. T a n c r e d, aanvankelijk ijverzuchtig tegen den nieuwen koning, mocht tot zijn troost, zoolang Boëmond gevangen zat, het vorstendom Antiochië besturen. Al werd het eenmaal veroverde voorloopig behouden, de poging om Bagdad te onderwerpen en hiermee den Islam in het hart te treffen, mislukte. Hooge vrouwen vielen in de macht der Turken, zooals Ida* van Oostenrijk, de moeder van den H. Leopold. Boudewijn I stierf in 1118. Zijn neef B o u d e w ij n II, vorst van Edessa, volgde hem op en bracht èn stad èn koninkrijk tot hoogen bloei 8). Hij ging echter 1131 in een klooster en liet den troon aan zijn schoonzoon Fulco van Anjou en Melisinde. Kerkelijke twisten,' de dood van Fulco in 1143, die werd opgevolgd door den jeugdigen Boudewijn III, en de machtige vijand Zenki van Mosul brachten het koninkrijk in gevaar. Het eerst deed Zenki een aanval op Edessa, dat zich overgaf den 25 December 1144. 50. Die nederlaag had den tweeden kruistocht (1147 —1149)4) tot gvolg. De oproeping deed E u g e n i u s III den 2 Dec. 1145, ') Over de wording van dit rijk zie Bréhier, t. a. p. (1907) bl. 88 vv. ') Riant, Un dernier triomphe d'Urbain II (Rev. des quest. hist., 1883). *) Graaf Dirk VI ging in 1139 ter bedevaart naar Rome en Jeruzalem. Zijn gemalin Sofia deed zelfs een tweede reis en stierf II76 te Jeruzalem. ♦) Hüffer, Hist. Jahrb. der Görresgesellsch., 1887, S. 391 ff. . § q(>- Kruistochten. 53 die tevens den H. Bernardus ') als eersten kruisprediker benoemde. Deze doorliep Frankrijk, Duitschland en deed ook de Nederlanden aan. Zijn gloeiend woord, bekrachtigd door tal van wonderen 2), vervulde allen met geestdrift. Ofschoon deze kruistocht een minder algemeen karakter had en over minder sterke legers beschikte dan de eerste, waren toch de krachten voldoende. L ode wijk VIII van Frankrijk en keizer Koenraad III stonden ieder aan het hoofd van 70.000 man. Deze gingen over land, terwijl andere legers uit de Nederlanden, Engeland en de Provence over zee naar Syrië vertrokken. De talrijke pelgrims, die zich aansloten bij de kruisvaarders, de moeilijkheden met den Griekschen keizer M a n u e 1 en de onvoorzichtige verdeeling der legers waren de oorzaak, dat aan de herovering van Edessa niet kon worden gedacht en slechts betrekkelijk weinigen Jeruzalem bereikten. Hier besloten Koenraad en Lodewijk met Boudewijn van Jeruzalem tot een aanval op Damascus, welke, hoewel het leger 50.000 man telde, jammerlijk mislukte, naar men zeide, door verraad3). Mismoedig keerden Koenraad en Lodewijk naar Europa terug. De treurige uitslag der onderneming wekte groote ontevredenheid in het westen en werd ten onrechte den h. Bernardus geweten. Kort daarop wilde deze het geleden verlies, met de hulp van abt S u g e r, door een nieuwen kruistocht herstellen {1150), doch vond nergens gehoor4). Geheel nutteloos was echter de tweede kruistocht niet geweest. De heidensche Wenden in Mecklenburg en Pommeren lieten, door de Duitsche kruisvaarders gedwongen, missionarissen in hun midden toe. Grooter nog was het voordeel op de Muzelmannen in Portugal behaald. Daar veroverde namelijk de bovengemelde Nederlanders en Engelschen met koning A1 f o n s o de hoofdstad Lissabon op den Islam en bevestigden het jeugdige koninkrijk6). 6°. Nadat Nureddin zich te Damascus gevestigd had (1154), ging hij voort Palestina te bemoeilijken. Ongelukkigerwijze stierf intusschen Boudewijn III reeds in 1162. Zijn broeder ' ') Vacandard, Vie de St. Bernard, abbé de Clairvaux, 2 vols, Paris 1895. a) Over de wonderen te Keulen, Aken, Maastricht en Luik door den Heilige gedaan, zie Migne, Tom. 185, p. 392—398. Over Koenraad, zie Mitteil. des Instituts für österr. Geschichtsforschung, B. 35, 1914. *) Cf. Luchaire, Hist. de France van Lavisse, Tom. III, p. 13 ss. *) Bouquet, Historiens des Gaules, Tom. XII, p. 110 (Vita Sug^ri). *) Moll, t. a. p. bl. II./. G. Frederiks, Tijdschrift voor Geschiedenis, IV, 306. 54 ' § 9°' Kruistochten. Amalrick I volgde hem op. Ook deze stierf jong (1174). Boudewijn IV was een melaatsche knaap (f 1184), en ook Boudewijn V stierf als jongeling (1186). De nieuwe koning Guido van Lusignan zag zich bij zijn troonsbestijging tegenover een machtigen vijand geplaatst, sultan S a 1 a d i n van Egypte. Daarenboven heerschte onder de christenvorsten van het oosten oneenigheid, terwijl de geestdrift in het westen verkoeld was. Den 4 Juli 118.7 leed Guido van Lusignan tegen S a 1 a d i n, bij Hattin, aan het meer Genesareth, een verpletterende nederlaag en werd met vorsten en edelen gevangen genomen. Den 10 Juli viel Accon, den 5 September Ascalon, den 2 October gaf Jeruzalem zich over. Alles wat herinneren kon aan het christendom werd verwoest, de kerk van het H. Graf tegen een jaargeld overgegeven aan de Grieken. Het bericht dezer ontzettende gebeurtenis wekte het westen op uit zijn moedelooze onverschilligheid. 70. Paus Gregorius VIII en C1 e m e n s III riepen ') tot een derden kruistocht (1189—1192) op en hernieuwden de geestdrift van het jaar 1095. Overal sloot men vrede: de Paus met Barbarossa, Philips August met Hendrik II van Engeland, Pisa met Genua, Venetië met Hongarije, Willem van Sicilië niet den byzantijnschen keizer. Willem van Tyrus en de kardinaal van Albano doorüepen Europa en predikten het kruis. De eerste hulp bracht de vloot van Sicilië, die Tripolis beschermde tegen S a 1 a d i n. De koningen van Frankrijk en Engeland stelden zich aan het hoofd hunner krijgers en namen hun weg over zee (Juli 1190). De Friezen en Scandinaviërs vertrokken op 55 schepen. Reeds in het voorjaar van 1189 verliet Barbarossa Regensburg met 100.000 man, trok vreedzaam door Hongarije, maar moest zich door het Grieksche rijk een weg banen met het zwaard, omdat keizer Izaak Angelus zich had verbonden met S a 1 a d i n. De zonen van Barbarossa veroverden Iconium 2) (Mei 1190). Dan trok het leger, dat intusschen tot 42000 man was geslonken, door Klein-Armenië in de richting van Antiochië en bereikte de rivier Calycadnus (Selef). ') Jaffé, 16014, 16019, 16106. ') Floris III van Holland onderscheidde zich voor Iconium en overleed aan de pest te Antiochië. Ook graaf Otto van Gelder behaalde veel roem. Móll, t. a. p. bl. 12. § 96. Kruistochten. 55 Hier verdronk 10 Juni iiqo keizer Frederik Barbarossa1). Door deze ramp verloren velen den moed en keerden terug; de anderen volgden Frederik van Zwaben. Het geringe overschot van het zoo machtige leger voegde zich bij de belegeringstroepen te Accon. Voor deze vesting had Guido van Lusignan, na de vrijheid te hebben verkregen, zijn zwakke krachten samengetrokken (Juni 1189) en wachtte op de Fransche, Engelsche en Noorsche schepen. In den winter 1190—1191 brak er de pest uit, waaraan ook Frederik van Zwaben stierf. Nadat Philips II van Frankrijk en koning R i c h a r d Leeuwenhart, die eerst Cyprus had veroverd, waren aangekomen, werd Accon door de vereenigde krachten bestormd en ingenomen (12 Juli 1191). Grooter krijgsdaden werden niet verricht. Terwijl S a 1 a d i n vol angst een aanval op Jeruzalem verwachtte, sloeg ijverzucht en qneenigheid zoowel de kruisvaarders als de vorsten van het H. Land met werkeloosheid. De koning van Frankrijk keerde weldra terug. RichardLeeuwenhart, persoonlijk onversaagd en dapper, was geen veldheer. In Augustus trok hij tegen Ascalon op, dat echter door Saladin verwoest werd. Deze weigerde de overgave van Jeruzalem en het H. Kruis. Van een huwelijk tusschen Richards zuster J o a n n a en Malik el-Adil, die dan Jeruzalem en de kuststeden zou ontvangen, kwam niets. Richard ondernam nu een tocht tegen Jeruzalem, die hem echter door de Tempelridders en Joanniéten werd ontraden. Een opstand van Jan zonder Land en kwade bedoelingen des konings van Frankrijk riepen Richard naar huis (herfst 1192). Vóór zijn vertrek sloot hij .met Saladin een verdrag, dat den christenen het land van Joppe tot Tyrus, de vrije bedevaart naar Jeruzalem en een wapenstilstand voor drie jaren verleende. Richard viel in de handen van Leopold van Oostenrijk, die hem gevangen hield en later overgaf aan Hendrik VI. Eerst in 1193 bekwam de held voor een losprijs van 150.000 mark de vrijheid 2). Twee oorzaken werkten mede, om het verdrag van Richard Leeuwenhart te bevestigen. De dood van Saladin (1193), wiens rijk nu uit elkaar viel, en de zoogenaamde Duitsche ') Epist. de morte Friderici, Pertz, torn. XX, p. 496. Nerses van Lampron, in Hist. Jhrb. d. Görresg., 1881, p. 290. *) IC. A. Kneller, S. J. Des Richard Löwenherz Deutsche Gefangenschaft, Erganzh. Stimmen a. M. L. 59. 56 § <)(>. Kruistochten. kruistocht (1196—1197). Tot boete zijner vele gruwelen nam Hendrik VI het kruis en zond Koenraad van W i ttelsbach met 60.000 man naar het H. Land. Het eenige noemenswaardige feit was de verovering van Beiroet. Het bericht van Hendriks vroegen dood verstrooide het leger, dat grootendeels naar Duitschland terugkwam 8°. Innocentius III betreurde het, dat het Duitsche leger als vluchtend was weergekeerd en het H. Land alleen hopen mocht op de mildheid der Turken. Koning Amalrick II ondersteunde en beschermde hij en liet een onderzoek instellen 'naar den toestand in het oosten. De grootmeesters der beide militaire orden vonden het oogenblik voor een nieuwen tocht zeer gunstig. Nu begon de voorbereiding tot een vierden kruistocht (1202—1204). Van de geestelijkheid vroeg men het veertigste der inkomsten, van hef volk rijke ondersteuning. De voornaamste kruisprediker was Fulco van Neuilly, die op het tournooi van Ercy het kruis gaf aan Theobald van Champagne, Lodew ij k van Blois, Simonvan Montfort en een groot aantal vazallen, zooals aan den geschiedschrijver Godfried de Villehardouins). Dit voorbeeld trok, zoodat ook Boudewijn van Vlaanderen en zijn broeders Hendrik en Eustachius met hun baronnen volgden 8). Langs den Boven-Rijn predikte Martinus van P a i r i s bij Colmar en gaf velen het kruis. In den loop van 1200 koos men Theobald van Champagne tot aanvoerder en sloot een verdrag met den doge D a n d o 1 o, die op Venetiaansche schepen het leger zou overvoeren voor 85000 mark zilver en de helft der veroveringen. Ongelukkig stierf nog jeugdig in de lente van 1201 Theobald van Champagne. Een opvolger was moeilijk te vinden. Eindelijk koos men Bonifatius van Montferrat. Bij de goedkeuring van het verdrag van Venetië had Innocentius III als voorwaarde gesteld, dat het leger geen christelijk volk mocht bestrijden. Wellicht doorschouwde hij den sluwen D a n d o 1 o en zijn plannen. Deze benuttigde vooreerst het geldgebrek der kruisvaarders, die hem nog 36000 mark schuldig waren, en wilde de schuld ') Traub, Kreuzzugsplan Heinrichs VI, Jena 1910. *) La conquête de Constantinople, éd. de Wailly, Paris 1882. Tessier, La quatrième croisade, Paris 1887. *) Uit Holland sloten zich aan Willem van Lijnden en Dirk van Brederode. Zie J. Dirks, Noord-Nederland en de kruistochten, Vrije Fries, II, 135—223. § q6. Kruistochten. 57 kwijtschelden, indien men de stad Zara in Dalmatië innam. Geen verzet van dén kardinaal-legaat hielp. Zara opende de poorten (24 Nov. 1202). Kort daarop, omstreeks Nieuwjaar 1203, kwamen gezanten van Philips van Zwaben aan en vroegen hulp voor diens zwager Izaak Angelus, die door zijn broeder was verdreven. Weldra verscheen diens zoon, de jonge Alexius, zelf in het leger. Trots de bedreigingen des Pausen richtte zich de vloot tegen Constantinopel, verdreef Alexius III en herstelde Izaak Angelus met Alexius op den troon. Over de voorwaarden (unie met Rome en 200.000 mark zilver) ontstond strijd. Een omwenteling had plaats, waardoor de troon kwam aan Alexius Dukas, die de westerlingen nog minder voldeed. Bij een nieuwen aanval op Constantinopel (Jan. 1204) moest Alexius Dukas vluchten. Na gruwelijke dagen van plundering, wellust en moord werd het Grieksche in een Latijnsch keizerrijk (R o m a n i a) veranderd en Boudewijn van Vlaanderen eenstemmig tot keizer gekozen. Bonifatius van Montferrat zette de kroon van Macedonië en Thessalonika op, terwijl anderen rijke leenen en de Venetianen de gunstigst gelegen kusten, havens en eilanden ontvingen. De unie dreef men door met geweld, zoodat weldra het patriarchaat en vele bisdommen met Latijnen waren bezet. Ofschoon de Paus dit alles had willen beletten, legde hij zich neder bij het feit. In 1261 maakte de Grieksche keizer van Nicea, Michaël Paleologus, aan het Latijnsche keizerrijk een einde. 90. De vierde kruistocht was dus voor het H. Land mislukt. Innocentius gaf echter den moed niet op en werkte met vuur aan de voorbereiding van een nieuwen kruistocht. Toch was de kans van slagen niet groot: in Spanje streed men tegen de Almohaden, in Frankrijk tegen de Albigenzen, in Engeland tegen Jan zonder Land, in Pruisen tegen de heidenen, te Constantinopel tegen de Grieken. De kruistocht-idee bleek evenwel nog sterk genoeg, om zelfs de eenvoudigste gemoederen tot geestdrift te ontvlammen. In Juni 1212 zette zich Stephanus *), een herdersknaap van Vendöme in het hoofd» dat hij door God geroepen was, de christenen naar Palestina te geleiden, en dat de zee, zooals voor de Israëlieten, voor zijn voet zou opengaan. ') Röhricht, Der Kinderkreuzzug (Hist. Zeitschr. 1876, S. I ff.). Des Essards, La croisade des enfants. Paris 1875. 58 § 9°- Kruistochten. De kinderkruistocht vond bijval. Vele duizenden kinderen, priesters, kooplieden en gelukzoekers, gingen te Marseille scheep. Twee galeien vergingen, de overige zetten hun lading af op de slaverimarkten van Afrika. Terzelfder tijd predikte N i c o 1 a a s, een Keulsche knaap, het kruis en trok velen. Een twintig duizend knapen, waarbij zich eveneens vrouwen en deugnieten voegden, leidde hij over de Alpen. Velen keerden terug of kwamen van honger en vermoeienis om. De rest hield de bisschop van. Brindisi tegen. Een gedeelte ging naar Rome om van de gelofte te worden ontslagen. Innocentius stelde de vervulling daarvan tot den volwassen leeftijd uit. Naar men zegt, heeft N i c o 1 a a s later voor Damiate gestreden. io°. Nauwelijks was deze ietwat ziekelijke geestdrift bekoeld, of Innocentius III riep de gansche christenheid op tot een vijfden kruistocht '). De algemeene synode van 1215 zou over de uitvoering beslissen. Van alle geestelijken vroeg men een twintigste van-hun inkomen, voor de kruisvaarders vrijheid van tol, staking van den handel met het oosten gedurende vier jaar, van tournooispel gedurende drie jaar, en een algemeenen godsvrede voor vier jaar. Aan alle kruisvaarders en aan hen, die schepen ter beschikking stelden, werd een vollen aflaat verleend a). De tocht zou 1 Juni 1217 beginnen. Na den dood van Innocentius nam H o n o r i u s III diens geestdrift over. De voornaamste kruispredikers waren Jacques de Vitry en Olivier van Keulen8). Niet veel deelneming vond de kruistocht in Frankrijk. Frederik II stelde telkens uit. Groote geestdrift was er in Hongarije, in Duitschland, Brabant; Holland en Scandinavië. Een gedeelte der legers onder koning Andreas van Hongarije en Leopold van Oostenrijk trok door Duitschland en scheepte zich in te Venetië en Spalato. Het andere verliet Noorwegen ter zee, nam de Rijnlandsche en Friesche kruisvaarders op, streed met de Portugeezen tegen den Islam en vereenigde zich met het groote leger in Mei 1218. Toen reeds was de koning van Hongarije, na eenige nuttelooze tochten, teruggekeerd, terwijl de jeugdige koning van Cyprus, die ook het kruis had genomen, overleed. In Mei 1218 *) Potthast, Regesta, no. 4706. 2) Hefele, V, 900 ff. *) Een brief van Olivier over zijn kruistochtprediking in Friesland, zie Revue Bénédictine, 1910, p. 521. § g6. Kruistochten. 59 nam de beroemde belegering van Damiate ') een aanvang. Alle kruisvaarders waren hier onder het opperbevel van Jan van B r i e n n e, koning van Jeruzalem, en den kardinaal-legaat P e 1 a g i u s vereenigd. Tot aller spijt keerde Leopold van O o s t e n r ij k in de lente van 1219 huiswaarts. De belegering werd echter voortgezet. De Nederlanders en de Friezen deden wonderen van dapperheid2). Den 5 November 1219 viel Damiate tot gröoten schrik der Turken. Zooveel waarde hechtte sultan Alkamil aan het behoud der stad, dat hij het koninkrijk Jeruzalem in ruil aanbood. De legaat weigerde en wilde de ongeloovigen vernietigen. Ofschoon groote scharen uit het westen aankwamen, begon de krijgskans te keeren en Damiate viel in de hand des vijands terug. Olivier van Keulen schreef de schandelijke nederlaag aan het gedrag des kruisvaarders toe; anderen weten het aan P e 1 a g i u s alleen. Deze echter scheen Frederik II te verwachtens). Er was met den sultan een vrede van acht jaren gesloten, die alleen dooi1 een gekroond hoofd der christenen mocht worden verbroken. Nu drong H o n o r i u s III opnieuw bij keize r Frederik II aan. Deze had 1221 een vloot gezonden, die te laat kwam. Daarna begon het dralen opnieuw. Hij eischte medewerking der overige vorsten en won daarmee tijd. Den 25 Juli 1225 kwam het verdrag van S. Germano tot stand, waarin Frederik zich verplichtte, in 1227 den tocht te ondernemen. Intusschen nam hij bij zijn huwelijk met Isabella, dochter van Jan van Brienne, wederrechtelijk den titel van koning van Jeruzalem aan. Toen ook in 1227 de tocht werd uitgesteld, omdat het aantal schepen te gering bleek, stierven velen aan de pest. Frederik zelf veinsde zich ziek en ging in Otranto aan land, waar de landgraaf Lodewijk van Thüringen overleed. Met de excommunicatie beladen ging de keizer eindelijk, 28 Juni 1228, scheep. Aan groote veroveringen kon hij niet denken. Wijl zijn leger te klein was, trad hij met den sultan in onderhandeling en sloot 18 Februari 1229 een verdrag: *) Voor de deelneming van Nederland zie nog, Broers, Bijdragen tot de Gesch. van het Nederl. Zeewezen, bl. 94. Delprat, NijhofFs Bijdragen, V, 75. Nieuwbarn, Kath. Gids, 1893, bl. 382 vv. Van der Lans, t. a. p. bl. 134. *) Moll, Kerkgesch. van Nederland v. de Herv., II, 1, bl. 12—15. ") Over de schuld- zie Röhricht, Geschichte der Kreuzzüge im Umriss, I, 210—211. 6o § 96. Kruistochten. gedurende ongeveer io1/* jaar zal er wapenstilstand zijn; de keizer ontvangt Jeruzalem; twee moskeeën blijven aan de Turken1); de bedevaart is vrij; verder levert de sultan uit: Bethlehem, Nazareth en de steden langs de straat van Accon naar Jeruzalem; de keizer eö de sultan beloven elkaar wederkeerige hulp, daarentegen staan de vorstendommen Antiochië, Tripolis en de bezittingen der militaire orden in Syrië buiten het verdrag; de gevangenen worden vrijgelaten*). De Paus klaagde over 'skeizers gedrag in Palestina3). Ook Herman van Salza, de grootmeester der Duitsche orde, laakte het schandelijk verdrag *). Intusschen kondigde Frederik het in Duitschland aan als een overwinning: „Laetentur omnes in Domino'" 6). Na in Jeruzalem de kroon te hebben opgezet, keerde Frederik in Mei 1229 naar Italië terug. i2°. Toen de wapenstilstand ten einde liep, trokken eenige legers naar het H. Land. Een Fransch onder Theobald van Navarra en Hugo van Bourgondië (1239). Het volgende jaar een Engelsch onder graaf Richard van Cornwallis. Weinig of niets werd er bereikt. Middelerwijl veroverden de Mongolen Rusland en Hongarije en drongen door tot aan de Adriatische zee. Hoewel de geduchte vijand terugtrok en zich tot Rusland bepaalde, werd toch de inval noodlottig voor de christenen in het oosten. Een bende van 10.000 Kharismiërs, vluchtend voor de Mongolen, stelden zich in dienst van den sultan van Egypte, die aldus versterkt, door de overwinning bij Gaza (1244) Jeruzalem voor altijd aan de christenen ontrukte. Terzelfder tijd bedreigde een leger Mongolen Antiochië. De gansche christelijke bezitting in het oosten kwam in gevaar. 13". Nu hernieuwde de algemeene synode van Lyon in 1245 de verordeningen van 1215 en spoorde de vorsten aan tot den zesden kruistocht6). Hoewel voor drie jaar het twintigste der kerkelijke inkomsten werd gegeven, het geloovige volk aangespoord tot giften en gewaarschuwd tegen de verwoestende invallen der Mongolen (Tartaren), scheen de geestdrift bijna *) Dat wil zeggen: Templum Domini en Templum Salomonis. *) Treuga cum Soldaho, Pertz, Leg., II, p. 260. H'vK'-'''' s) Potthast, Reg., No. 8284. *) Pertz, Leg., II, p. 263 ss. ") Pertz, Leg., II, p.. 261 ss. *) Canon 14, 15, 16, 17. Hefele, V, S. 1117 1118. § 9&- Kruistochten. 61 overal verdwenen. De Staufers verspilden hun kracht in den strijd met den Paus. In Engeland verzette men zich tegen geldelijken steun. Alleen de H. Lodewijk IX') en het Fransche volk gaf aan de oproeping gehoor. Juni 1248 verliet de koning Parijs. Een deel des legers scheepte zich in te Aigues-Mortes, een ander te Marseille. Zooals de aanvoerders van den kruistocht in 1219, richtte ook de H. L o d e w ij k zijn strijdkracht tegen Egypte en Damiate, dat na een belegering van slechts twee dagen werd veroverd, 7 Juni 1249. Na de aankomst van de geestelijke ridders en Alfons van Poitiers steeg het leger tot 20.000 ridders en 40.000 man voetvolk. Het vervolg bracht minder geluk dan het begin. Door de vermetele onstuimigheid van den graaf Robert van Artois vielen de voornaamste vorsten bij Mansurah en werd de terugtocht naar Damiate belet. De koning met zijn broeders kwam in de gevangenschap der Turken en zelfs in levensgevaar, toen Turan-Schah in een samenzwering werd vermoord. Met het verlies van Damiate en een millioen goudstukken kocht L o d e w ij k de vrijheid, maar den moed verloor hij niet. Zijn broeder zond hij naar Europa om hulp te vragen en bleef zelf in Palestina. Hulp kwam er niet. Alleen de ,Hongaarsche meester" bracht troepen bijeen in Vlaanderen en Picardië, die echter om hun wandaden door het volk werden aangevallen en vermoord. Vier jaar bleef de H. L o d e w ij k in Palestina en onderhandelde met de emirs over de vrijheid der gevangenen. Op het bericht van den dood zijner moeder B1 a n c a keerde hij in 1254 naar Frankrijk terug. De Turken hadden de heilige fierheid van een christen koning leeren bewonderen. 140. Aan zich zei ven overgelaten, waren nu de christelijke vorsten van het oosten in voortdurende oneenigheid. Intusschen veroverden eerst de khan Hulagu en later (1261 —1268) sultan B i b a r s van Egypte hun bezittingen, behalve Tripolis, Accon en Sidon. Het westen dacht nauwelijks meer aan het oosten. In 1261 beklom de patriarch van Jeruzalem als U r b a n u s IV den pauselijken stoel en vernam enkele dagen daarna de herovering van Constantinopel door Michaël Paleologus. Deze trachtte door ') Joinville, Histoire de S. Louis. Ed. de Wailly, Paris 1890. Röhricht, Der Kreuzzug Ludwig IX gegen Damiette, Berlin 1890. Delaborde, Jean de Join-, ville et les seigneurs de Joinville, Paris 1895. Lecoy de la Marche, S. Louis son gouvernement et sa politique, 3 éd., Paris 1891. M. Sepet, S. Louis, 2 éd., Paris 1899. 62 § 96' Kruistochten. onderhandelingen met den Paus een aanval van het westen te voorkomen. De veroveringen van B i b a r s wekten in Europa de gedachte aan een zevenden kruistocht. In 1266 zond C 1 e m e n s IV aan den H. L o d e w ij k en zijn baronnen een opwekkend schrijven. De heldhaftige koning verzamelde zijn vazallen en vroeg hun het kruis te nemen. Ook Theobald van Champagne en Robert van Artois volgden het voorbeeld. Heel Frankrijk werd door die geestdrift ontvlamd. Ook Eduard van Engeland nam op uitnoodiging van L o d e w ij k het kruis. Alvorens zich in te schepen te AiguesMortes (4 Juli 1270) vroeg de Heilige zijn broeder Karei van Anjou, om alle strijdkrachten voor Tunis te vereenigen. Hier hoopte hij tegenwoordig te zijn bij het doopsel van den sultan, die hem door den predikheer Raymond Martin het voorgewende plan zijner bekeering had bekend gemaakt. In werkelijkheid trachtte de Turk den kruistocht te vertragen. Niet lang na de ontscheping brak de pest in het leger uit, waaraan de H. Lodewijk, 25 Aug. 1270, overleed. Eenige uren daarna verscheen ook Karei van Anjou met zijn vloot voor Tunis en werd nu het hoofd van den kruistocht. Weldra sloot hij een voor Sicilië gunstig verdrag met den sultan en later een wapenstilstand van tien jaren met Bi bars (1272). Reeds veel vroeger was de nieuwe koning Philips de Stoute met het leger teruggekeerd. Verontwaardigd over deze onverschilligheid zeilde Eduard van Engeland naar Palestina. Voor groote ondernemingen te zwak deed hij eenige invallen in het Turksch gebied en keerde naar Europa terug. Ook deze kruistocht had geen blijvend gevolg. 150. Voorloopig liet Bi bars de christenen in het oosten met rust. Intusschen riep Gregorius X op de Algemeene Synode van Lyon (1274) de vorsten opnieuw ten kruistocht en schonk een tiende der kerkelijke inkomsten. Ofschoon de koningen van Duitschland, Frankrijk en Engeland het kruis namen, werd echter de tocht door den dood des Pausen en de oorlogen belet. Nu ging de macht der christenen in het oosten voortdurend achteruit. In 1287 nam de sultan Laodicea, in 1289 Tripolis, waar bijna alles vermoord werd. Wel ging op aansporing van Nicolaus IV in 1290 een Italiaansch kruisleger naar Accon, maar het kon niet verhinderen, dat de stad in 1291 werd veroverd en uitgemoord. Binnen enkele dagen vielen Sidon, Beiroet, Chaifa, Tortosa en § 97- De Islam in Europa. 63 de vesting Athlith: de christelijke heerschappij was hiermee in Syrië vernietigd. De synode van Vienne (1311 —1312) drong zóózeer aan op een tocht, dat eenige koningen en vorsten het kruis namen, waarbij het echter bleef. Nog verschillende Pausen stelden pogingen in het werk, maar de tijd der geestdrift was voorbij. In 1453 viel zelfs Constantinopel in de handen der Turken. 160. Onder de eerste oorzaken van het mislukken der kruistochten telt men algemeen het gebrek aan één krachtig opperbevel, aan eensgezindheid, en bijzonder aan de ijverzucht tusschen de St. Jansridders en de Tempeliers. In de XIV eeuw waren de scherpzinnigsten van meening, dat alléén door een verbond met de Mongolen de verovering van Palestina kon geschieden. Het bleef echter bij de theorie. Al was ook het eigenlijke, onmiddellijke doel slechts voorbijgaande bereikt, de middellijke gevolgen der kruistochten, zoowel geestelijke als stoffelijke, kunnen moeilijk te hoog worden geschat. Vooreerst werden de veroveringstochten der Mohammedanen gestuit en de val van Constantinopel tegengehouden. Niet enkel landbouw, handel en scheepvaart, industrie en kunsten, maar ook vorming en wetenschap, de kennis der Grieksche en oostersche literatuur namen een ongekende vlucht: de gezichtseinder der Europeesche volken breidde zich uit. Dit beschaafde de ruwheid, bracht de christelijke ridderschap voort, ontwikkelde den burgerlijken stand. Ook het bovennatuurlijke leven werd gevoed: geloof en godsdienst en vooral de christelijke liefde uitte zich in aalmoezen, werken van naastenliefde, het oprichten van pelgrims- en ziekenhuizen, stichtingen van alle soort. Innig was de aansluiting aan het Opperhoofd der Kerk, den Paus, wiens stem de volken bijeenbracht en met heldenmoed bezielde. Ook de christelijke naties wonnen door'het onderling verkeer. Nooit heeft wellicht het katholieke leven schooner gebloeid '). S 97- De strijd tegen den Islam in Europa. Schak, Geschichte der Normannen in Sicilien, Stuttgart 1889, 2 Bnde. Amari, Storia dei Musulmanni di Sicilia, Firenze 1854. R. Dozy, Histoire des Musulmans d'Espagne, 4 vols, Leyde 1861. P. Gams, Kirchengeschichte vonSpanien, II, 2. III, 1, Regensburg 1874—1876.TÜD. Quarlalschr. 1862, S. 205 ff. i°. Konden de christenen geen blijvende bezittingen veroveren in het oosten, evenmin de Mohammedanen in het westen. ') Hahn, Ursachen und Folgen der Kreuzzüge, Greifswald 1859. Regenbogen, Commentarius de fructibus, quos humanitas, libertas etc. perceperint sacro bello, Amsteldami 1908. R. W. J. van Pabst tot Pingerden, Over den invloed der kruisvaarten enz., Verhandelingen van het Utr. Genootschap, 1821, VII, Stuk, 1. Choiseul d'Aillecourt, De 1'influence des croisades, Paris 1809. 64 § 97- De Islam in Europa. Sedert 831 beheerschten de laatsten Sicilië en hadden geen ernstige mededingers tot 1019, toen de Noormannen zich vestigden in Zuidelijk Italië en Apulië, Calabrië op de Grieken veroverden en voor den Islam lastige naburen werden. Robert Guiscard werd door Paus Nicolaas II erkend en gaf zijn land als leen aan den H. Stoel.' Na de Grieken kwam de beurt aan de Saracenen. Robert zond zijn broeder R o g e r tegen Sicilië. Na een strijd van 30 jaren (1061 —1091) was het gansche eiland in de handen der Guiscards en de macht der Arabieren vernietigd. Robert stierf in 1101 als graaf van Sicilië. Diens zoon Roger II (1101 —1154) vereenigde de beide landen en ontving van Paus Anacletus II de koningskroon (1130). Ook Napels voegde hij bij zijn rijk en hief van den sultan van Tunis een jaarlijksche belasting. Zoo kwam er een einde aan de heerschappij van den Islam in Italië. 2°. In Spanje hield het Kalifaat van Cordova zich bijna 300 jaren staande. De christenen woonden aanvankelijk grootendeels in het noorden des lands en bestookten van uit het Cantabrisch gebergte den vijand. Karei de Groote had tegen de helling der Pyreneeën een christelijk graafschap gesticht, waaruit zich allengs het koninkrijk Navarra en de graafschappen Catalonië en Arragonië ontwikkelden. Steeds verder drong de christelijke verovering door; vooral toen bij den dood van den laatsten Omajade het Kalifaat van Cordova in verschillende emiraten werd opgelost (1031). Toch moesten de christenen, hoewel ze reeds de koninkrijken Leon en Castilië met de helling'der Pyreneeën bezaten, nog vaak voor de emirs onderdoen. Eerst Alfonsus VI die in 1073 koning van Castilië werd, overschreed den Taag en veroverde Toledo (1085). Hierdoor beangst riepen de Muzelmannen de hulp der Almaraviden van Marokko in. Deze landden in 1086 en bereidden Alfonsus VI bij Sallaka een verpletterende nederlaag. Van verdere veroveringen zag men aan beide zijden af. Wel nam de beroemde Cid in 1094 nog Valencia in, maar bij zijn dood in 1099 ging deze stad weer verloren. Terzelfder tijd schonk Alfonsus VI aan Hendrik van Bourg o n d i ë het land tusschen Douro en Minho,, dat dapper verdedigd tegen den Islam, in 1140 tot een koninkrijk werd verheven en 1147 Lissabon tot hoofdstad ontving. De moed der christenen steeg voortdurend, maar de dynastie der Almohaden maakte elke verovering onmogelijk. Eerst in 1212, toen de drie konin- § 0,8. Bekeering der heidenen. 65 gen van Navarra, Arragon en Castilië zich vereenigden, leed Mohammed Abdallah Annasireen beslissende nederlaag bij Navas de Tolosa ^.Innocentius III vierde een vreup-defeest en vermaande de christelijke vorsten tot ootmoed en dankbaarheid 8). Langzamerhand werden de Muzelmannen naar het zuiden verdrongen en viel heel Andalusië in de handen der christenen. Op het zuidelijk punt alleen hield de Islam zich staande. Daar stichtte de emir Mohammed Aben Alamar in 1238 het koninkrijk Granada, dat tot het jaar 1492 bleef bestaan. § 98.' Bekeering der heidenen. Dehio, Geschichte des Erzbistums Hamburg—Bremen, Berlin 1877, 2 Bnde. Giesebrecht, Wendische Geschichten, 700—1182, Berlin 1843, \ 3 Bnde. fViesener, Geschichte der Pommern zur Wendenzeit, Berlin 1889. Ewald, Die Eroberung Preussens durch die Deutschen, Halle 1872—1886, 4 Bnde. Papst, Meinhard, Livlands Apostel, Reval 1847 —1849. Kallmeyer, Die Gründung deutscher Herrschaft und christl. Glaubens in Kurland, Riga 1859. Kulb, Geschichte der Missionsreisen nach der Mongolei im 13 und 14. Jahrhundert, Regensburg 1860, 3 Bnde. Pucks, Die Besetzung der deutschen Bistümer unter Papst Gregor IX enz. Berlin 1911. i°. Al namen ook de kruistochten en de strijd met de vorsten de krachten der Kerk grootendeels in beslag, toch werd het bekeeringswerk onder de heidenen geenszins verwaarloosd. In Azië en Afrika breidde het geloof zich uit. In het Duitsche en Russische Oostzeegebied traden allengs alle heidenen over in den schoot der Kerk. De Wenden. Hiertoe behooren vooreerst de Sorben, die reeds voor de keizers Hendrik I en Ottol moesten onderdoen en daardoor nader kwamen tot de beschaving en het geloof. Onder hen werkte de H. Benno van Meissen (f 1106)8); nu reeds ontstonden de bisdommen Meissen en Zeiz, later Naumburg en Merseburg. Bij de Wüzen had Otto I de bisdommen ') De beschrijving in een brief van Alfonsus van Castilië. Migne, Tom. 216, p. 699—703. a) Antwoord y. Alfonsus, p. 703 s. *) Will, Benno, Bischof von Meissen, Dresden 1887. P. Albers S. J. Kerkgesch. II. , 66 § 98. Bekeering der heidenen. Brandenburg, Havelberg en het aartsbisdom Maagdenburg opgericht. Maar eerst door Albrecht den Beer werd het land voor goed Duitsch en christelijk (1134). Ook de Abotriten (Mecklenburg en een deel van Holstein) hadden het geloof in de tiende eeuw ontvangen. Hun vorst Mistewoi vervolgde het christendom en roeide het uit. Zijn kleinzoon Godschalk stierfin 1066 den marteldood. Eerst Hendrik de Leeuw (f 1195) veroverde het land en maakte het christelijk. De voornaamste geloofsverkondiger was de H. Vicelinus1), bisschop van Aldenburg (f 1159). Zijn opvolger bracht het bisdom naar Lübeck over. 20. Pommeren werd sedert de XI eeuw door de hertogen van Polen bestreden en door Boleslaus III voor goed veroverd (1121). Nu trad de Spaansche missionaris Bernard als geloofsprediker onder hen op, maar vond niets dan spot en hoon bij de rijke bewoners, die zeiden, dat de Heer der wereld geen bedelaar als gezant kon hebben (1122). Kort daarop ondernam de beroemde Otto van Bamberg2) hun bekeering. Als pauselijk legaat trok hij in 1124 en 1128 met schitterend gevolg naar Pommeren en spreidde alle pracht van een Duitsch rijksvorst ten toon. Het eerste bisdom richtte hij op te Julin (1125) en stelde zijn leerling Adalbert tot bisschop aan. In 1170 werd dit bisdom verlegd naar Camin. In 1168 bezweek het eiland Rügen voor de Deensche wapenen. Koning W a 1 d e.m a r nam Arkona, den zetel van den afgod Zwantewit, en bouwde er eene kerk. Ook de tweede vesting van den afgodendienst Carenza viel. Het eiland werd onder de jurisdictie van bisschop A b s a 1 o m van Röskilde gesteld 8). 30. De Pruisen traden eerst in de XIII eeuw in de Kerk. In de X eeuw was de H. A d e 1 b e r t *) bij hen als martelaar gevallen, in de XI de H. Bruno5). Veelwijverij, het dooden van grijsaards en kinderen, het verbranden van slaven met het lijk van hun heer, het opdragen van menschenoffers waren hun ergste ondeugden. In het begin der XIII eeuw wendden G o d- ') Kruse, St. Vicelin, Altona 1826. s) De Vitae bij Pertz, Script., Tom. XII, 721—919. Tom. XX, 697—721, Zie Zimmerman, Der H. Otto, Freiburg 1875. *) Helmoldi, Chronicon Slavorum. Pertz,' XXI, p. II—99. *) Acta SS., III Tom. Aprilis, p. 174 ss. Pertz, Script., IV, 57'4. Pawlowski, Der H. Adalbert, Danzig 1868. *) Acta SS., II Tom. Febr., 798 ss. 98. Bekeering der heidenen. 67 fried van Lukina en zijn broeder P h i 1 i p s vergeefsche pogingen aan. De laatste werd zelfs gedood (1207). Twee jaren daarna begon de cisterciënzer Christiaan van Oliva te prediken, strooide het eerste zaad, maar zag het niet ontkiemen. Hij wendde zich dan naar Pomezanië en Löbau, waar zich velen bekeerden. Toen de woeste Pruisen hen daarom hevig aanvielen en het nog jeugdige christendom bijna vernielden, zocht Christiaan hulp bij Honorius III, die hem 1217 de macht gaf, om bisdommen op te richten, en verlof, den kruistocht tegen de woestelingen te preeken J). De kruisvaarders verschenen en alles werd rustig. Na hun vertrek begon de onrust opnieuw. Christiaan stichtte met den hertog van Masoviën*)de Ridders van Pruisen, die echter evenmin iets vermochten8). Nu ontving deDuitsche orde4) in 1226 den last de woeste Pruisen te temmen. Deze riep de Zwaardbroeders te hulp en kon na langen strijd eerst in 1283 het land onderwerpen en allengs tot het christendom brengen 5). Pruisen werd in vier bisdommen verdeeld: Kulm, Pomezanië, Ermeland en Samland. 4°. Ook het Russisch Oostzeegebied ontving het geloof. Onder de Lyfianders verkondigde sedert 1186 de Augustijnermonnik Meinraad de blijde boodschap. De oogst was echter niet rijk en de weinige bekeerlingen vielen later weer af. Eerst Albrecht van Buxhövden werkte met goed gevolg. Hij stichtte de stad Riga en vestigde er zijn bisschopszetel (1200). Het volgende jaar riep hij de orde der Zwaardbroeders in het leven, die hem steunden in de bekeering van Estland Semgallen. Veel werkte daar de H. Hyacinthus O. P. met de zijnen 6). Kurland trad in 1230 vrijwillig in den schoot der Kerk7). In 1253 werd Riga tot aartsbisdom verheven en had tot suffraganen Reval, Oesel, Dorpat en Kurland. Finland kwam in de XII eeuw onder de kroon van Zweden en kreeg in 1300 het bisdom Abo. Omstreeks 1335 brachten de Zweden ook aan Lapland het geloof. *) Potthast, Regesta, 5481, 5770, 6063. aj Potthast, 7022. *) Potthast, 8271. *) Potthast, 8480, 8593. ') Potthast, 8603, 8767, 9070. 6) De Flavigny, S. Hyacinthe et ses compagnons, Paris 1899. 'J Mtgne, Tom. 216, p. 326 s. Raynald, Annales, ad an. 1217, n. 45. 68 § 98. Bekeering der heidenen. De voornaamste bekeerder werd koning Erik 1). Lithauen werd door de Duitsche orde bewerkt. De Dominicaan Vitus was de eerste bisschop. De groote en blijvende bekeering volgde eerst later, toen J a g e 11 o in 1386 huwde met Hedwig van Polen, zelf het christelijk geloof aannam en tot staatsgodsdienst verhief2). 50. In Azië predikten de Nestorianen van Perzië. Zij drongen zelfs tot aan het Baïkalmeer door en bekeerden er in 't begin der XI eeuw een groot deel der Karaften, een Tartarenstamj met den koning, die onder den naam van Priester-Joannes bekend is 3). Een zijner opvolgers zond aan Alexander III een zekeren meester P h i 1 i p p u s, die tot bisschop gewijd naar dien „koning der Indiërs" terugkeerde, om hem in het geloof te onderrichten 4). Meer geschiedde er niet. De Mongolen veroverden het rijk van den Priester-Joannes, zetten hun tocht door naar het westen, tot Polen, Hongarije en Duitschland, maar trokken zich weldra terug. Zij woonden in het westelijk gedeelte van Azië. Innocentius IV zond in 1245 eenige monniken derwaarts. Hetzelfde deed de H. Lodewijk in 1249 en 1252. Toch hadden deze bemoeiingen geen of weinig gevolg"). In het jaar 1258 werd het Mongolenrijk in tweeën verdeeld: een westelijk onder H u 1 a g u en een oostelijk onder C u b 1 a i. Terwijl een krachtige uitbreiding des geloofs bij den eerste en zijn opvolgers werd verhinderd door den Islam, die in 1387 het christendom geheel verdrong, kwam bij C u b 1 a i in China het christendom een tijd lang tot bloei. Hij achtte Marco Polo6) zeer hoog en vroeg geloofsverkondigers. De voornaamste was de Franciscaan Joannes de Monte Corvino. Deze predikte eerst te Meliapour en Tana 7), en stichtte een bloeiende missie te Colombo8). Op de berichten van Marco Polo begaf hij zich naar China, vormde een gemeente te Cambalu (Peking) *) Acta SS., Vita S. Erici, ad d. 18 Mai. a) Raynald, an. 1251, n. 46—.50. Thomassinus, I, t, cap. 59, 5. *) Oppert, Presbyter Johannes in Sage und Geschichte, Berlin 1870. 2 Aufl. *) Jaffe< R-eS- n- 12642. *) Potthast, n. 11571, 14886. Cf. Bréhier, L'Eglise d'Orient, Paris 1907, p. 220 ss. 6) Le Livre de Marco Polo citoyen de Venise, ed. M. G. Pothier, Paris 1862, 2 vols. > ') Hist. Pol. Elatter, B. XXXVII, S. 25 ff. 8) T. a. p., S. 125 ff. § 99* Rome en de oostersche scheuring. 69 en bekeerde er velen. Eerst na elf jaren ontving hij hulp. Grooter werd het aantal missionarissen, toen Clemens V Peking in 1307 tot aartsbisdom verhief en over drie suffr^gane zetels stelde. Voortdurend ging de bloei der missie vooruit tot aan den dood van Joannes de Monte Corvino (1330). Nu bleef de kudde van herders verstoken en na de overwinning der M i n g s op de Mongoolsche Dynastie ging de missie geheel ten gronde1). 6°. Aan de noordelijke kust van Afrika bezaten in de XII eeuw de Europeesche handelslieden gewoonlijk een christelijke kapel; zoo in Marokko en Tunis. De H. Franciscus van Assisië predikte zelf voor den sultan bij Damiate, maar te vergeefs. Honorius III stelde in 1224 een bisschop van Marokko aan, die echter weinig geloovigen had. In 't midden der XIII eeuw zond Innocentius IV een gezantschap van Dominicanen naar sultan Saleh, om hem tot het christendom te brengen. Alleen het weigerend antwoord is ons bekend2). Uit het feit, dat men in de XIV eeuw bisschoppen ontmoet te Tanger, Marokko en Bugia, kan men niet tot de bekeering van Mohammedanen besluiten. De prediking onder hen was door de wet van den Islam verboden 8). § 99- Pogingen tot verzoening tusschen Rome en de scheuringen van het Oosten. Walter Norden, Das Papsttum und Byzanz. Die Trennung der beiden Machte und das Problem ihrer Wiedervereinigung, Berlin 1903. Hergenröther, Photius, III, 788 ff. Nètie, L'Armenië chrétienne et sa littérature, Paris 1886. Schnurrer, De Ecclesia Maronitarum, Tubingae 1810. S. Vailhe, art. Constantinople (Eglise de) in Dict. de Théol. cath. i°. Ook na den dood van Caerularius (1059) verminderde de, haat der Grieken tegen de Latijnen niet veel. De Pausen daarentegen begonnen weldra het werk der verzoening en trachtten Constantinopel met Rome te hereenigen. Reeds Alexander II, maar vooral Gregorius VII trad met de Byzantijnen in verbinding. De val van keizer Michaël VII verijdelde de hoop. De *) Hist. Pol, Bl., t. a. p., S. 225 ff. ') Raynald, an 1247, n. 57 ss. *) Hist. Pol. Bl., S. 489 ff. 7° § 99- Rome en de oostersche scheuring. kruistochten waren niet geschikt, den gewenschten vrede te begunstigen. Te Constantinopel beschouwde men de westerlingen als barbaren, die binnendrongen in een land, dat den keizer alleen toekwam. Wel onderhield Alexius Comnenus (1081—1118) uit politiek betrekkingen met P a s c h a 1 i s II, maar erkende noch het pauselijk primaat noch de leer der voortkoming van den H. Geest uit den Vader en den Zoon. Beter werd de verhouding onder keizer Joannes Comnenus (n 18—1143), omdat destijds ook de patriarch, Leo Stypiota (1134—1143), voor de hereeniging was. Alles stuitte echter af op de loochening van het pauselijk primaat. Ook de pogingen van Paus Eugenius III en H ad r i a n u s IV bleven zonder gevolg '). Tijdens de kerkelijke twisten van Barbarossa knoopte keizer Manuel Comnenus (1143—1180) met Alexander III betrekkingen aan, om tevens keizer van het westen te worden. De Paus, ofschoon hevig vervolgd, wilde noch kon aan dit voorstel gehoor geven. Toch brak hij de onderhandeling niet af en drong op vereeniging aan. De erkenning van het pauselijk primaat en het recht van appèl naar Rome waren de eerste voorwaarden. De patriarch M i c h a ë 1 III bleef hardnekkig en schold den Paus een ketter. Na de oprichting van het latijnsche keizerrijk (1204) vestigden zich de Grieksche keizer en de patriarch te Nicea. Terwijl te Constantinopel de haat tegen de indringers van het westen voortdurend aangroeide, trachtte de keizer te Nicea, uit politieke doeleinden, Rome voor zich te winnen2). Vermoedelijk op aansporing des keizers schreef de patriarch Germanus over dehereeniging naar Rome. Gregorius IX zond vier legaten uit de orde van Dominicus en Franciscus, die echter niets bereikten, omdat bij de Grieken politiek voordeel de hoofdzaak was3). Hetzelfde gold van M i c h a ë 1 P a 1 e o 1 o g u s, die na de herovering van Constantinopel (1261) telkens bij Rome aanknooping zocht, wanneer een kruistocht tegen hem dreigde. Op de algemeene kerkvergadering van Lyon (1274) kwam de unie tot stand. De nieuwe patriarch Joannes XI had echter tegen de schismatieken een wanhopigen strijd te doorstaan en werd door Paus Joannes XXI getroost en versterkt. Paleologus, in ') Mansi, XXI, 648. Migne, I, 188, p. 1580 s. ') Migne, P. Gr, Tom. 140, 293—298. *) Mansi, Tom. XXIII, 47 s.; 55 s. De onderhandelingen, Tom. XXIII, 279—3I9- § 99- Rome en de oosterscke scheuring. 71 den beginne zeer ijverig voor de unie, begon te verflauwen, toen de westersche politiek hem niet voldeed. Nicolaas III vertrouwde hem niet en Martinus IV sprak in 1281 den ban over hem uit. Reeds dacht hij er aan, de scheuring te hernieuwen, toen hij in 1281 overleed1). Zijn zoon Andronicus herriep de unie terstond. De vroëgere schismatieke patriarch Joseph werd in de plaats van Joannes XI gesteld, die trouw bleef aan Rome. Met de grootste krachtsinspanning had hij zich gedurende 8 jaren tegen het telkens opnieuw dreigende schisma verzet. Hij bracht 14 jaren in ballingschap door en stierf in 1298 *). 2°. Sedert het jaar 596 had Armenië zich van Rome losgerukt en leefde in de monophysitische ketterij *). Veel moeite was er besteed, om het land tot de eenheid terug te brengen. Maar zoowel de pogingen van Rome als van Constantinopel mislukten. Omstreeks 1080 zond Gregorius VII aan den katholikos der Armeniërs een schrijven, dat dezen tot de afschaffing van kettersche gebruiken vermaande *), maar tevergeefs. Meer toenadering veroorzaakten de kruistochten. Intusschen begonnen ook de schismatieke Grieken opnieuw bij de Armeniërs te werken, met name Manuel Comnenus, die echter gedurende de onderhandelingen stierf (1180). Waren de Grieken niet geslaagd, Paus Coelestinus III vereenigde een groot deel der Armeniërs met de Kerk (1198). Innocentius III won in 1203 gansch Armenië voor Rome 6). De volgende twisten tusschen dit land en den graaf van Tripolis, die door Innocentius begunstigd werd, leidden tot verzet tegen den pauselijken legaat. Armenië kwam onder het interdict, dat echter de unie niet geheel vernietigde. Gregorius IX vereerde den katholikos met het pallium. Toen nu de Grieken telkens weer op vereeniging met Constantinopel aandrongen (1240) *), zond Innocentius IV een legaat. Door Gregorius X werd de koning van Armenië en en de katholikos naar de algemeene kerkvergadering van Lyon (1274) uitgenoodigd. Paus Nicolaas IV bevorderde de onderhouding der 'katholieke gebruiken, die wat later grootendeels werden aangenomen op de nationale synode van Sis (1307) T). ') Raynald, Annal., ad an. 1276 ss. Mansi, Tom. XXIV, 183 s. ') De werken van Joannes bij Migne, P. Gr., Tom. 141. ") Zie Deel I, § 24, 2. *) Registr., lib. VIII, I. ') Potthast, Reg. 871, 872, 908, 920, 1689, 1690, 2374, 2430. *) Mai, Spicil. Rom., X, 2, p. 442—448. ') Mansi, XXV, 133—146. De Dominicanen stichtten er een congregatie van missionarissen, die later met de orde vereenigd werden en weldra 50 kloosters hadden. Zie Mortier, Hist. des maitres généraux O. P. Paris 1907, Tom. III, p. 320 ss. 72 § 99- Rome en de oostersche scheuring. 3°- De Maronieten woonden tegen den Libanon en Antilibanon en behoorden sedert de VII eeuw tot de ketterij der Monothelieten. Tijdens de kruistochten, toen het patriarchaat van Antiochië door den latijnschen patriarch Aimerich bestuurd werd, sloten zij zich bij Rome aan (1182). De later opkomende moeilijkheden werden gemakkelijk uit den weg geruimd, toen de patriarch J e r e m i a s naar de XII algemeene kerkvergadering, de IV van Lateranen (1215), kwam, en teruggekeerd de unie voltooide. Terwijl Innocentius III de Maronieten in de Roomsche geloofsleer en gebruiken onderrichtte, gaf Alexandei IV hun geestelijk opperhoofd den titel van Antiocheensch patriarch der Maronieten. Zij bleven tot heden aan Rome getrouw. De Maronieten van het eiland Cyprus vereenigden zich eerst later met de Kerk (1445). DERDE HOOFDSTUK. Ketterijen. 8 IOPAlbigenzen. Du Plessis d'Argentré, Collectio judiciorum de novis eiroribus, Parisiis 1726. Hahn, Geschichte der Ketzer im Mittelalte'r, Stuttgart 18-45—'850, 3 Bnde. Tocco, L'eresia nel medio evo, Firenze 1884. Döllinger, Beitrage zur Sectengeschichte, München 1890, 2 Bnde. Douais, Les Albigeois, Paris 1879. Lombard, Pauliciens, Bulgares et Bons-Hommes en Oriënt et en Occident, Genève 1879. Steude, Ursprung der Katharer (Zeitschr. f. Kirchengesch. 1882, s. 1 ff.) Vacandard, L'hérésie albigeoise au temps d'Innocent III, Etudes de critique etc. Paris 1910. J. Guiraud, Questions d'histoire et d'archéologie chétienne. Paris 1906, p. 47 — 149. Dezelfde, Les Albigeois et les prédications de S. Dominique en Languedoc, Paris 1906. Vidal, Revue des quest. hist. 1906—1909. i°. In den bloeitijd der middeleeuwen zijn de ketterijen zeer talrijk. De oorzaken vindt men voor een gedeelte in de kerkelijke misbruiken des tijds. Tegen den rijkdom en den wereldschen zin der geestelijkheid richtten zich bijna alle sekten. Verkeerdelijk meende men, dat de Kerk moest terugkeeren tot den eenvoud en de armoede der Apostolische tijden. Daarbij leidde de zucht naar vrijheid, vooral in de opbloeiende steden, tot verzet tegen de Kerk. Daarenboven moest de voortdurende strijd tusschen de Pausen en de keizers het kerkelijk gezag verminderen en aanleiding geven tot ongehoorzaamheid. Eindelijk leefden nog op vele plaatsen de overblijfselen „der oude ketterijen, waaruit gemakkelijk nieuwe opgroeiden. 20. Dit laatste kan met name gezegd worden van de Albigenzen, die leeringen overnamen van de Gnostieken en Manicheën. Toen Innocentius III in 1198 den stoel van Petrus beklom, had de sekte der Katharen zich bijna over heel Europa ver- 74 § ioo. Albigenzen. spreid: over Bosnië, Bulgarije, noordelijk Italië, Frankrijk, de Nederlanden, Engeland en Duitschland. Het gevaar was groot en kan alleen vergeleken worden bij den treurigen staat der VIII eeuw, toen de Islam het westen bedreigde. De Katharen stonden niet op christelijken bodem: alleen hun woorden waren christelijk, niet hun gedachten. Waarschijnlijk hadden zij hun oorsprong in Bulgarije. Men onderscheidde twee hoofdrichtingen: de eerste, vooral in Frankrijk, leerde het volledig dualisme; de andere, vooral verspreid in Italië, erkende in het booze beginsel geen God, maar een afgevallen geest. Overigens leerden allen voor de hoofdzaak hetzelfde, maar niet allen droegen denzelfden naam. Zij zelf noemden zich Katharen ') of de reinen. Het volk gaf hun verschillende namen: in de Nederlanden Piphili, Piffres; in Duitschland Runkeler; in Italië Paterint, Patarelli of Speronisten, ook Bulgari; in Frankrijk Publicani, Tesserants en later naar de stad Albi Albigenzen 2). 3°. Hun denkbeelden waren niet minder gevaarlijk voor den Staat dan voor de Kerk. Zij beleden een dualisme, waarin het booze beginsel, Jehova, vijandig stond tegenover het goede beginsel. Christus was hun het hoogste schepsel met een schijnlichaam, want de stof was boos voor een dualist. Omdat zij de zielsverhuizing aannamen, mocht geen dier worden gedood. Terwijl zij kerkelijke instellingen en kerkgebouwen verachtten, doodstraf, oorlog en eed bestreden, onthielden zij zich van het huwelijk, het gebruik van vleesch en oefenden een strenge vasten. Deze onthouding gold alleen ^oor de „volmaakten", die het Consolamentum hadden ontvangen. Dit eenige sacrament werd toegediend na een driedaagsche vasten door gebed, oplegging der handen en van het evangelieboek. Het bevrijdde van de materie en was ter zaligheid noodzakelijk. Deze „volmaakten", door de Kerk vestiti genoemd, omdat ze een koord droegen om het middel, waren doorgaans gering in getal. De meesten bleven altijd „geloovigen" (credentes), die echter de Convenenza of beloften aflegden, om voor hun dood het Consolamentum te ontvangen. Dezen leefden niet streng en gaven zich over aan hun lusten. Zondigde een „volmaakte" dan kwam hij weer onder de macht des boozen, totdat hij de reconsolatio animae had ontvangen. Daarom stelden zich sommigen na ') In ItaliS werd het Gazzari, in de Germaansche landen Ketzer, Ketter. ') Hun veroordeeling bij Denzinger, Enchirid., ed. IX, p. 128, ed. X, n°. 401 s. § ioo. Albigenzen. 75 het consolamentum in de Endura 1), of sloegen de hand aan zich zeiven 2). Hun godsdienstoefening bestond in lezing uit het Nieuwe Testament, preek en het ontvangen der benedictie van de „volmaakten". De biecht heette appareillamentum. Zij behielden een soort hiërarchie: bisschoppen en diakens. Innocentius III zeide van hen: „De Katharen zijn gevaarlijker dan de Saracenen" 8). 4°. Ofschoon er reeds vroeger tegen deze ketterij was gewerkt, trad echter Alexander III krachtiger op. De III synode van Lateranen vaardigde een strengen canon (27) uit, die ook ten kruistocht aanmaande tegen de ketters 4). De volgende Pausen hadden elders de handen vol. De helft van zuidelijk Frankrijk werd aangestoken. Bijna alle groote heeren des lands waren „geloovigen". De voornaamste was Raymond VI van T o u 1 o u s e. Innocentius III begon den strijd met zijn gewone krachtB). Eerst zond hij legaten en bad den koning van Frankrijk om steun6). Raymond werd bevreesd en beloofde beterschap, waarbij het echter bleef. Om hun prachtig gevolg werden de legaten bespot. Nu begonnen bisschop Diego van Osma en de H. D o m i n i c u s de „arme missie". Bijna terzelfder tijd raadde ook Innocentius III dien maatregel aan '). Maar ook zoo richtte men niet veel uit. Toen de legaat Peter van Castelnau in Januari 1208 vermoord was, schreef Innocentius III tegen de ketters een kruistocht uit, die aangevoerd werd door Simon van Montfort8). Tegenover de gruwelen der ketters was hij somwijlen te streng, zelfs wreed 9). In korten tijd ging bijna het gansche gebied van Toulouse in de macht des kruislegers óver. Ofschoon Raymond te Rome smeekte om het behoud van zijn land, bleef hij, opgehitst door Peter van A r r a g o n, de ketters begunstigen. De kruistocht werd her- ') Zich aan den hongerdood overgeven. • *) Phil. Limborch, Hist. Inquisitionis, Amstelod. 1692, Append., p. 20, 29, 138. *) Over de leer vooral Döllinger, Beitrage, I Band. ') Mansi, XXII, 321 ss. Hefele, V, 716. 5) Epist. lib. I, 298; II, 1, 228; VIII, 85, 101. •) Ep. VII, 79; Cf. 76, 77. *) Epist. lib. IX, 185. Migne, Tom. 215, 1024 s.: „In despecto habitu et ardenti spiritu non pertimescant accedere ad despectos" etc. *) Epist. XI, 26—33. Migne, T. 215, p. 1354—1362. *) Douais, TJn épisode des croisades contre les Albigeois. Revue des quest. hist., I882, Tom. 31, p. 121 ss. ;6 § ioi. Waldenzen. nieuwd. Innocentius III had moeite de roofzucht der kruisvaarders te bedwingen Na den slag bij Muret, 12 Sept. 1213, waar Peter van Arragon werd verslagen, ontving Simon van Montfort het veroverde deel van het graafschap Toulouse, wijl anders het bedwingen der ketterij onmogelijk scheen 2). In 1218 sneuvelde Simon van Montfort. Zijn zoon Amaury volgde hem op. Nadat Raymond VI van Toulouse in 1222 gestorven was, stond zijn zoon Raymond VII tegen Amaury. Men streed voort tot 1229, toen de oorlog eindigde met den vrede van Parijs. De macht der ketters was gebroken. Het overige bekeeringswerk deed de inquisitie. § IOI< Waldenzen. De algemeene werken zie boven, § 100. Brunei, Les Vaudois des Alpes francaises, Paris 1889. Comba, Histoire des Vaudois d'Italie, I Partie, De Valdo a la réforme, nouv. édit, Florence 1901. Huck, Dogmen-historischer Beitrag zur Geschichte der Waldenser. Nach den Quellen bearbeitet, Freiburg i Br. 1897. D. Harting, De Waldenzen (De Gids, 1852, II, bl. 45 vv., 190 vv.). Hist. Jahrb. d. Görresgesellschaft, 1886, 471 ff. 1 °. De stichter dezer sekte was de V a u x (W a 1 d o, W a 1d u s), een vermogend burger van Lyon 8). Diep getroffen door de lezing der H. Schrift (Matth. XIX, 16—29) en door de legende van den H. Alexius, liet hij zijn grondbezit aan zijn vrouw en deelde omstreeks 1173 al het overige onder de armen uit. Velen trok hij tot zich, om met hen een apostolisch leven te leiden en den armen het Evangelie te verkondigen. Daarom liet hij door twee priesters, Stephanus de Ansa en Bernardus Y d r o s de Evangeliën en andere bijbelsche boeken in het Romaansch overbrengen en een verzameling maken van geloofsen zedenspreuken der Vaders. Omstreeks 1177 ging W a 1 d u s met zijn volgelingen twee aan twee predikend door het land. ') Epist. lib. VI, 102. Migne, Tom. 216, p. 613. *) Mansi, XXII, 935—939. *) Dat de Waldenzen dagteekenen uit de tijden van Claudius van Turijn of Paus Sylvester, ja zelfs uit de dagen der Apostelen, is een fabel. § ioi. Waldenzen. 77 Zij dragen sandalen (Sabatati, Insabatati) en waren arm gekleed. Wijl leeken en zelfs vrouwen aan het preeken sloegen, verbood dit eerst de aartsbisschop van Lyon en wat later de derde synode van Lateranen (1179) 1). Om hun weerspannigheid werden de Waldenzen in 1184 geëxcommuniceerd 2). Zij verspreidden zich weldra over Lombardije, Piëmont en Duitschland. Men noemde ze Armen van Lyon, Leonisten, Insabatati, Armen van Lombardije, Humiliaten. De predikers (Perfecli) leefden van de aalmoezen hunner volgelingen (Credentes) en deden bij de gelofte van armoede ook die van kuischheid en gehoorzaamheid aan hun overste. 2°. Terwijl het Fransche gedeelte der sekte uiterlijk met de Kerk verbonden bleef en de godsdienstoefeningen bijwoonde, scheidde het Lombardische zich af. De poging, om op de samenkomst van Bergamo (1218) de eenheid te herstellen, mislukte. Uit vreeze voor vervolging hamen later de Lombardische ketters weer aan de katholieke godsdienstoefeningen deel. Bij beide gedeelten kwam weldra een reeks van dwalingen voor. Zij stonden op tegen de hiërarchie, verwierpen het leergezag der Kerk en steunden eenzijdig op de H. Schrift. Ofschoon leeken, kenden zij zich .het recht van preeken toe en gaven dit zelfs aan vrouwen. De sekte weigerde tienden en oblaties, bestreed de leer der aflaten en der kerkelijke straffen, en week allengs af van de leer der sacramenten. Alleen op Witten Donderdag vierde zij op hare wijze de Eucharistie, verwierp de priesterwijding, de sacramentaliën, de vereering der Heiligen en reliquieën en verviel in tal van ketterijen aangaande de eschatologie. In vele dezer punten werden zij de voorloopers der protestanten. Ook was bij hen, zooals later bij de hervormers, de kerkelijke kunst der verachting en bespotting prijsgegeven. Beeldenvereering heette afgoderij. Van de leer der zaligmaking door het geloof alleen bleven zij echter zóó ver verwijderd, dat zij in het verrichten van uitwendige werken tot het uiterste gingen s). 30. Innocentius III trachtte de kettersche vereeniging der Waldenzen in een katholfeke te hervormen. Eenige bekeerde geestelijken stelden zich aan het hoofd, in het bijzonder Durandus van Osca4). In 1212 werd de vereeniging der Katholieke Armen ') Hefele, V, 717. 2) Mansi, XXII, p. 476 ss. *) Zie vooral Döllinger, Beitriige, B I, en Huck, Dogmenkist. Beitrag, s. 30 ff. *) Innocentius, Epist. Lib., XII, 17; Lib., XV, 90, 93—94. 78 § 102. Kleinere sekten. door den Paus goedgekeurd en met voorrechten verrijkt. Aan de terugkeerenden schreef Innocentius een geloofsbelijdenis voor '). Veel goeds stichtte deze vereeniging in Frankrijk en Italië. Toch verdween de sekte niet. In Piëmont en elders bleef zij bestaan. Velen sloten zich later aan bij H u s, de overigen bij de leer van C a 1 v ij n. De Calvinistische regeering van Holland schrikte voor geen moeite terug, om van de regeering te Turijn bescherming 'voor de Piëmonteesche Waldenzen te erlangen2). § 102. Kleinere sekten. De algemeene werken zie boven § ioo. Vita Norberti, Pertz, Script, Tom. XII, 663; Tom. XIV, 670 ss. Petrus Venerabilis, Tract. Contra Petrobrus. Migne, Tom. 189, p. 719 ss. Hausrath, Arnold von Brescia, Leipzig 1891. Baumker, Ein Tractat gegen die Amalricianer, Paderborn 1893. Muratori, Script, rerum ital., IX, 425. Krone, Fra Doleino und die Patarener, Leipzig 1844. Schneider, Joachim von Flora und die Apokalyptiker des Mittelalters, Diilingen 1873. Sachsse, Bernardus Quidonis Inquisitor und die Apostelbrüder, Rostock 1891. Schumacher, Die Stedinger, Bremen 1865. P. Beuzart, Les hérésies pendant le moyen-age etc, Paris 1912. i°. De talrijke sekten der XII en XIII eeuw hangen gedeeltelijk samen met de Katharen; andere vinden hun oorsprong in de pantheïstische denkbeelden der oudheid, of in het kwalijk begrepen en geoefend mysticisme dier dagen. Tanchelm3), wiens geboorteplaats onzeker is, zag in de Nederlanden (Zeeland, Vlaanderen, Brugge) het levenslicht. Het eerst ontmoet men hem op de Zeeuwsche eilanden. Ofschoon leek en ongeletterd, wist hij door zijn welsprekendheid velen, vooral vrouwen te boeien. Hij gaf zich uit voor Gods zoon, omdat hij de volheid des H. Geestes bezat; noemde zich bruidegom der H. Maagd, met wie hij zich plechtig in het openbaar verloofde; hield schitterende optochten en groote gastmalen. Vooral met zijne preeken tegen. de geestelijkheid vond hij veel aanhang. De hiërachie was niets (nihil), de Kerk alleen bij hem. De kerk- ') Migne, Tom. 216, p. 608—609. Denzinger, Enchir., Ed. IX, p. 125 s. Ed. X, n. 420 s. ') De geschriften van Pilichdorf, Eberhard van Bethune, Bernard, abt van Pons Calidus en Ermengard bij Gretser, Opp. Omnia, vol. XII, pars post., Ratisbonae 1738. *) Móll, Kerk van Nederland voor de Hervorming, II, 3. Utrecht 1869, bl. 42 w. § 102. Kleinere sekten. 79 gebouwen noemde hij lupanaria en stelde de kracht der sacramenten afhankelijk van de heiligheid der priesters. Terwijl hij uitvoer tegen de zeden der geestelijken, verleidde hij zelf vele vrouwen, die hem uit eerbied hun dochters prijsgaven *). Omstreeks 1112 trok Tanchelm met zijn vrienden Evermacher en Manasse naar Rome en keerde terug over Keulen, waar hij, op een waarschuwenden brief der Utrechtsche kerk aan bisschop Frederik2), werd gevangen genomen. Spoedig echter ontkwam hij naar Brugge. Ook vandaar verdreven, ging Tanchelm naar Antwerpen en werd er als een heilige vereerd. Een koning gelijk trok hij rond door drie duizend gewapende mannen omringd. Tot 1115 zette hij dit leven voort en werd ten slotte door een priester gedood. Tegen het voortwoekeren der ketterij trad de H. Norbertus met de zijnen te Antwerpen op, met het gevolg, dat de dwaling weldra verdween. 20. Een zekere E u d o, Eon de Stella, zwierf omstreeks 1148 rond in Bretagne en Gascogne. Ook hij noemde zich zoon Gods en rechter der wereld {Eon = eum qui judicaiurus est vivos et mortuos). Hem volgde een groote schare, die roofde en plunderde en het onrechtvaardig verkregene verbraste. De gastmalen, die hij met de zijnen hield, noemt Willem Newbridge duivelsch. In 1148 nam de bisschop van Rheims hem gevangen. De synode van dit jaar veroordeelde Eon tot den kerker, waarin hij weldra stierf s). 3 °. De stichter der Petr obrusianen was de priester P i e r r e de B r u y s, die in het begin der XII eeuw in de Provence, in Gascogne en elders pteekte. Zijn ergste ketterijen noemen Petrus Venerabilis en Abaelardus1). Men moet allen herdoopen, omdat de kinderdoop ongeldig is. Kerkgebouwen zijn nutteloos, daarom zal men de bestaande afbreken. Alleen bij het Avondmaal van Christus is het brood en de wijn veranderd in het lichaam en bloed des Heeren. Men kan de overledenen niet helpen door het H. Misoffer, noch door aalmoezen of gebed. Toen de ketter eens op Goeden Vrijdag vleesch kookte op een stapel brandende kruisbeelden, wierp hem het veront- ') Dit laatste vindt men alleen in de jongere Vita Norbeti, Pertz, XIV, p. 670 ss. ') Brief bij Hartzheim, Concil. Germ., III, p. 763 ss. Ook Acta SS. I Junii p. 843—845. *) De getuigenissen van Newbridge, Otto Frising, en anderen zijn verzameld bij Mansi, Tom. XXI, p. 720 ss. *) Introductie- in Theol. lib. II, c. 4. Migne, Tom. 178, p. 1056. Vacandard, Vie de S. Bernard, II, p. 218 ss. Revue des quest. hist., Tom. 55 (1894) p. 67 ss. 8o § 102. Kleinere secten. waardigde volk in het vuur '). Zijn rol als hoofd der sekte nam de dweepzuchtige Hendrik de Cluniacenzer over en predikte eveneens tegen de zonden der geestelijken. 4°. Hetzelfde deden Arnold van Brescia *) en wat later de CapUciaten, die echter vrijheid en gelijkheid wilden in alles. Omstreeks denzelfden tijd ontmoet men in Italië de Passagiers. Zij waren met de Manicheën verwant en onderhielden de Joodsche wet op de wijze der Ebionieten. Volgens hen was Christus het voornaamste schepsel *). 5°. Gnostisch-Manicheesche dwaasheden leerden ook de Luciferianen. Volgens hen was Lucifer met zijn aanhang tegen alle recht uit den hemel verstooten. Hij moest echter weer hersteld en Michaël met de zijnen naar de hel worden verwezen. Men zegt, dat zij een zwarten kater als den hoogsten God A s m o d e e vereerden *). Naar het Chronicon Alberici verhaalt, vertoefde het hoofd der sekte te Maastricht "en had er aanzienlijke volgelingen. Hij verdronk op zijn reis naar Engeland omstreeks 1240 6). 6°. De sekten van den vrijen geest verloren zich in pantheïstische dwalingen. Het eerst, naar het schijnt, verkondigde Amalrik van Bena bij Chartres in zijn theologische lessen te Parijs deze leer: ieder christen, zeide hij, is een lidmaat van Christus, en wie dit niet gelooft, gaat verloren 6). Toen hij dit pantheïstisch verklaarde en daarop zijn leerstoel verloor, beriep hij zich op den Paus, die hem veroordeelde. Amalrik moest herroepen en stierf weldra van verdriet (1204)7). David van Dinant verkondigde en ontwikkelde dit pantheïsme verder: Alles is één, dat ééne is God. God is alles, alles is in God. Schepper en schepsel is één. Er zijn drie tijdperken en een drievoudige menschwording: de Vader in Abraham, de Zoon in Christus, de H. Geest in de geloovigen; en daarom zijn allen God, zooals Christus God was. Opnieuw werd deze leer door de synode van Parijs veroordeeld (1201 —1210). Velen vielen in de handen van Philips ') Baronius, Aimal., ad an. 1126, n. 16. ') Zie boven § 91, no. 3. *) D'Achéry, Spicilegium, ed. Parisiensis 1723, p. 211 ss. 4) Mansi, XXIII, p. 241 s. •) Pertz, XXIII, 932. ') Denzinger, Enchiridion, ed. IX, p. 123. De leer wordt genoemd „non tam haeietica quam insana". Ed. X, n. 433. *) Krönlein, Amalrich v. Bena und David von Dinanto. Studiën und Kritiken, II {1847), 271 ff. § 102. Kleinere sekten. 81 August, die den 20 Dec. 1210 een groot aantal deed verbranden '). Ook een zekere Ortlieb in Straatsburg verspreidde een dergelijke leer. idï 70. Denzelfden geest als Amalrik van Bena eri David van Dinant hadden de broeders en zusters van den vrijen geest (lièerae intelligentiaé). In het bêgin der XIV eeuw waren ze zeer talrijk in den Elzas, aan den Rijn en elders. Hendrik van Virneburg, aartsbisschop van Keulen, vaardigde in 1306 een synodaal besluit tegen hen uit. Hetzelfde geschiedde in 1310 te Trier en te Mainz. Het volgende jaar werden de ketters door Clemens V veroordeeld. Ook te Utrecht werkte men in de synoden van 1310, 1318 en 1353 tegen hen. Te Keulen stierf in 1322 een Hollandsch priester, Walt er genaamd, op den brandstapel. Schandelijke dingen kwamen er bij het proces aan het licht. De ketters wilden vrij zijn, verstieten hun vrouwen en leefden met andere. Ook hun godsdienstplechtigheden gingen met ontucht gepaard. Altijd meer breidde de ketterij zich uit. Ruysbroeck streed tegen Bloemardine en haar volgelingen te Brussel; Gerrit de Groote preekte er tegen in Holland*). 8°. Eenigszins verwant met de ketterijen van Amalrik zijn de dwalingen van hen, die men gewoonlijk de Apocalyptici noemt. Joachim van Fiore 8) (t 1202) een vroom abt in Calabrië ijverde voor de hervorming der Kerk door het kloosterleven. Enkele zijner geschriften4) baarden veel opzien. Hij zeide, dat een toekomstige orde het eeuwig evangelie zou verkondigen aan de gansche wereld; leerde een drievoudigen toestand der Kerk Gods: den vleeschelifken vóór de komst van Christus, den tijd der leeken; den vleeschelyk-geestelijken van Christus tot aan Joachim, den tijd der clerici; den zuiver geestelijken toestand der toekomst, den tijd der monniken. Ofschoon de werken, waarin deze leer werd voorgesteld, niet zijn veroordeeld 6), brachten ') Mansi, XXII, p. 801 s. Summa Theol. part. I, quaest. 3, art. 8. a) Zie Moll, II, 3, bl. 59 vv. De Katholiek, Jg. 1854. 8) Fournier, Joachim de Flore, ses doctrines, son influence (Revue des quest. hist. (1900), Tom. 67, p. 457 ss.) Gebhardt, L'Italie mystique, 4 éd., Paris 1904. Over Joachim en zijn tijd, zie W. Mulder S.J., De Katholiek, Deel 149, Jg. 1916. *) De cpncordia utriusque testament!, Psalterium decem Chordarum en Apocalypsis nova, Venetiis, 1519—1527. 5) Alleen het boek tegen Petrus Lombardus is veroordeeld. Denzinger, Enchirid, ed. IX, p. 120 ss. ed. X, n. 431 ss. P. Albers S.J. Kerkgesch. XL ° 82 § 102. Kleinere sekten. ze toch aan de Kerk veel schade. De Joachimieten ontwikkelden de gedachten huns méésters en verdeelden de wereldgeschiedenis in drie tijdvakken: dat des Vaders tot Christus is onvolmaakt, dat van den Zoon minder onvolmaakt, dat van den H. Geest is volmaakt en reikt van de Joachimieten tot aan het einde der wereld. Het eerste tijdvak was van Petrus, het tweede van P a u 1 u s, het derde van Joannes. De dweepzuchtige Spirituales van de Franciscanerorde begonnen het tijdvak van Joannes met de stichting hunner orde. Zelfs leerde Gerardus van Borgo in het bekende boek Introductorium in Evangelium aeternum1), dat de kerkelijke inrichting van Christus wijken moest voor het „eeuwig evangelie", zooals het Oude Verbond geweken was voor het Nieuwe. De schrijver werd echter in den kerker geworpen en het boek in 1255 op bevel van A1 e x a n d e r IV verbrand. De geleerdste der Spirituales, Petrusjoannes Olivi (f 1298), leverde in zijn Postilla in Apocalypsin een nieuwe verklaring op het boek van Joachim. Maar Joannes XXII verbood het in 1326*). Het verste ging de stoutste der Spirituales, Ubertino da Casale, die in 1305 in zijn geschrift Arbor viiae crucifixae a) van het antichristelijke pausdom sprak en Bonifatius VIII met Clemens V valsche pausen schold.4). 90. Ook de Apostelbroeders van Gerardo Segarelli te Parma leerden een mengsel van mystiek, pantheïsme en Joachimistisch spiritualisme. Door de Franciscanen afgewezen, vond hij de armoede der orde van Franciscus onvoldoende en stichtte zijn sekte. Zeer hevig traden zijn volgelingen op tegen den rijkdom der Kerk. Segarelli werd door den bisschop van Parma opgesloten en later uit het bisdom verwijderd (1286). Paus Honorius IV verbood alle niet goedgekeurde congregaties. Het hielp niets. Segarelli stierf 1300 op den brandstapel. Fra Dolcino volgde hem als hoofd der sekte op. Deze trok ') Denifle, Archif f. Lit.- und Kirchengesch. des MA., 1885, I, p. 49—142, 641. s) Wadding, Annales, a. 1282, no. 2; 1283, n. 7; 1289, n. 28, cc- 1297 n \s. 37-38- s) Ed. Venet. 1485. 4) Huck, Ubertin von Casale und dessen Ideenkreis, Freib. im Br. 1903. Knothy Ubertino von CaBale, Marburg 1903. Callaey, O. M. C. Etude sur Ubertin dl Casale etc,, Paris 1911. § 102. Kleinere sekten. 83 met zijn geestelijke zuster Margareta in Italië rond, verkondigde den aanstaanden ondergang der Kerk, eischte van de geestelijken, in volslagen armoede te leven, en matigde zich de hervorming der Kerk aan. Om zich voor de vervolging te beveiligen, verschanste hij zich met 2000 volgelingen op den Monte Zebello bij Vercelli en leefde van roof. Een kruisleger van bisschop Rainerus trok tegen hen op. Na twee jaar strijdens gevangen genomen werd D o 1 c i n o met Margareta gedood (1307). io°. De Stedingers *), Friesche en Saksische volkplanters aan de Oostzee, waren geen ketters, maar oproerlingen, die in het begin der XIII eeuw tienden weigerden aan den aartsbisschop van Bremen. Zij verachtten den ban, verwoestten de kerken en kloosters en mishandelden de geestelijken. Aartsbisschop H a r t w i g en vooral Gerardus II (1219—1258) verzetten zich beslist tegen de boeren. De laatste zond zijn broeder Herman van Lippe met een leger, dat echter verslagen werd, 24 Dec. 1229. Op den 17 Maart 1230 kwam te Bremen een synode bijeen, die tal van beschuldigingen tegen de Stedingers uitbracht, waarvan echter geen enkele kettersch iss). Zij onderwierpen zich niet. Gregorius IX stelde een onderzoek in en schreef een kruistocht tegen de Stedingers uit3). Ook deze tocht mislukte. Een nieuwe oproeping had plaats in 1233 aan de bisschoppen van Paderborn, Hildesheim, Verden, Munster en Osnabrück, die de Stedingers overwonnen. Gregorius IX trachtte de partijen tot verzoening te brengen *). Hij kon de vernietiging der boeren niet verhinderen. Want in de lente 1234 trok een groot leger, waarin ook de graven F1 oris IV van Holland, die van Gelder en Kleef, de hertog van Brabant, de heeren van E g m o n d, van A r k e 1, van V i a n e n en van Brederode streden, ' tégen de boeren op en vernietigde bijna de gansche volkplanting. Onschuldig waren de Stedingers vplstrekt niet. Dat zij lang voor ketters zijn gehouden, is te wijten aan de valsche berichten uit Bremen aan Gregorius IX en aan het verhaal van Albertus van Stade, die de Stedingers hield voor Luciferianen 5). ') Mo 11, Kerkgesch. voor de Herv. II, bl. 17 vv. 2) Hefele, V, S. 1019 f. s) Potthast, Reg., n. 8773, 9030; cf. 9042. *) Potthast, 9236, 9420. *) Pertz, Script., XVI, p. 361. Hartzheim, Conc. Germ., III, 551. 84 § 103. Inquisitie. § 103. Inquisitie. Bernardi Guidonis, Practica Inquisit. haeret. (éd. Douais, Paris 1886). Nic. Eymerici, Directorium Inquisit., Roraae 1578. Fredericq, Corpus documentorum inquisit. haeret. pravitatis Neerlandicae, Tom. I—V, Gent 1889—1906. Dezelfde, Geschiedenis der inquisitie in de Nederlanden, I—II deel, Gent 1892—1897. Molinier, L'inquisition dans le midi de la France au I3e et 14e siècles, Paris 1881. H. C. Lea, A history of the inquisition of the middle age, New-York 1888. Fr. Vert. Reinach, 2 vol. Paris 1900. Duitsch, Hansen, Boon. 1905 vv. Hinschius, Kirchenrecht, V (Berlin 1895), 449 ff. Douais, Les sources de 1'histoire de 1'inquisition dans le midi de la France au 13° et au 14e siècles, Revue des quest. hist., 1881 (XXX), p. 383 ss. Michael, Zur Rechtsgesch. der Inquisition. .Zeitschr. f. Kath. Theol., 1891, S. 363 ff. C. Wilde, in Studiën, deel 66 en volg. Vacandard, Etudes de critique etc. 2 série, Fatis 1910. Kohier, Die Ketzerpolitik der d. Kaiser und Könige (1152—1254), Bonn 1913. i°. Sinds de staat christelijk werd, strafte hij niet alleen de overtreders van zijn eigen, maar ook die van de kerkelijke wetten. Constant ij n tuchtigde in 316 de Donatisten met verbeurdverklaring en verbanning; hij zond in 325 Arius met twee Ariaansche bisschoppen in ballingschap. Theodosius de Groote verbood in 381 de vergaderingen der ketters. Manicheën mochten niet erven, zelfs niet van hun ouders. Hetzelfde verbood een wet van 389 aan de Eunomianen, een andere van 416 aan de Donatisten. Reeds in 382 Werd door Theodosius den Groote de doodstraf *) geêischt tegen de Enkratieten, Saccoforen en Hydroparastaten. Tegen de Manicheén spreekt de Codex Justinianeus de doodstraf uit. Toen reeds kwam de naam Inquisitores voor. Arcadius bevestigde in 395 de wetten van Theodosius. Met de Romeinsche rechtsgeleerden stemden sommige Kerkvaders overeen. Tertullianus, Origenes, Cyprianus, Lactantius en ook nog Hilarius keurden gewelddadige maatregelen tegen de ketters af. Tegen de doodstraf, niet tegen mindere straffen verklaarden zich Joannes Chrysostomus, Isidorus van Sevilla en later Bernardus. De H. August i n u s, in den beginne zeer zacht, werd door de ondervinding met de Donatisten strenger, maar bleef toch tegen de doodstraf 2). Hieronymus noemde de bestraffing der ketters ') Dus niet eerst door den Usurpatpr Maxi mus, zooals Fredericq zegt in Gesch. der Inquisit. p. 5. *) Hergenröther, Kathol. Kirche u. Christl. Staat, S. 547. § 103* Inquisitie. 85 „geen bloedvergieten maar uitvoering der wet". Leo de Groote en Optatus van Mileve waren van meening, dat „de vreeze voor de doodstraf niet zelden betere gevoelens' opwekte". Hiermee was het gedrag van Ambrosius en Martinus van Tours en anderen tegen bisschop 11 h a c i u s niet in strijd *). Onder de Merovingers en Karolingers strafte men kerkelijke overtredingen met den wereldlijken arm. In 1022 stierven te Orleans dertien Manicheën den vuurdood. Keizer Hendrik III deed de aanhangers dezer sekte sterven aan de galg. De H. Bernardus noemde het beter, „de ketters in teugel te houden met het zwaard, dan te gedoogen, dat zij velen tot hun dwaling verleiden" *). 20. Op het einde der XII eeuw leidde het groote aarttal en de stoutheid der dwalingen tot verscherping der maatregelen tegen de ketters. Paus Lucius III en Frederik Barbarossa schreven in 1184 op de synode van Verona voor, dat de aartsbisschop of bisschop de van ketterij verdachte plaatsen zelf of door een plaatsvervanger eens of tweemaal in het jaar moest bezoeken en een onderzoek naar de ketters instellen. Op hun aanwijzing zou de wereldlijke arm de schuldigen straffen 8). Dit begin werd door volgende synoden ontwikkeld. Die van Avignon *) (1209) en Montpellier 5) (1215) wilden, dat in elke parochie een geestelijke en eenige leeken werden beëedigd, om de ketters bij den bisschop ter kennis te brengen. Deze verordeningen ontvingen bevestiging in de Algemeene Synode van Lateranen (1215) 6). Op de synode van Narbonne (1227) en vooral van Toulouse (1229) kreeg de instelling haar voltooiing: De bisschoppen zouden Inquisitores aanstellen in de bisdommen (can. I). De abten der exempte abdijen in hun gebied (can. II). Wie een ketter herbergde, verloor zijn bezitting (can. IV). Het huis, waar hij vertoefde, zou worden verwoest (can. VI). Tegen de hardnekkige ketters van Lombardije verordende reeds Frederik II in 1224 den vuurdood7) en bevestigde deze strafbepaling in 1231 ook voor Sicilië8). ') Hergenröther, t. a. p., 551 ^ *) Sermo 66 in Cant., n. 12. Migne, Tom. 183, 1101. *) Mansi, XXII, p. 778. 'f Mansi, ibid., p. 785. ') Ibid., p. 950. •) Mansi, XXII, 986 ss. ') Constit. contra haereticos in Lomb. Pertz, Leg., II, p. 252 s. *) Pertz, Leg., II, p. 287 ss. en 326 ss. 86 § 103. Inquisitie. Gregorius IX nam deze keizerlijke constitutie aan en richtte in 1231 de Inquisitie op, d. w. z. permanente gerechtshoven tegen de ketters, en belastte daarmede de orde der Predikheeren, hier en daar ook de Minderbroeders. De eigenschap, die de inquisitie van de gewone kettervervolging onderscheidt, is de permanente delegatie der rechters. Innocentius IV stelde voor de inquisitoren de folterbank ter beschikking, en met deze instelling kwam de kerkelijke rechtbank tot haar volle ontwikkeling *). 3°. De inquisitie velde een drievoudig vonnis: de ketter die zich rouwmoedig bekeerde, ontving de gewone kerkelijke boete; hij, wiens oprechtheid in de herroeping men betwijfelen moest, werd tot levenslange kerkerstraf verwezen; de hardnekkige overgeleverd aan den wereldlijken arm. Het proces der inquisitoren stond onder toezicht van den bisschop, zoodat voor de kerkerstraf tijdens het onderzoek, voor het aanwenden der foltering en voor het vonnis zijn toestemming werd gevorderd. Alleen op een zeker bewijs volgde de veroordeeling. Een ieder kon een aanklacht indienen zonder vreeze, dat zijn naam aan den schuldige bekend werd. Deze kon echter zijn vijanden noemen, die dan niet mochten getuigen. Ook het gebruik der pijnbank werd geregeld, 15 Mei 1252. Zwakken en hoogbejaarden-mochten nooit, niemand meer dan eens worden gefolterd, en alleen dan, wanneer de schuld nagenoeg bleek. Daarna kon men het op de pijnbank beledene herroepen. Toch kwam men weldra niet zelden tot veel strenger behandeling, waartegen zich de Pausen, tot niet geringe ergernis der inquisitoren, herhaaldelijk verzetten. Ook na een zonneklaar bewijs werd de schuldige niet aanstonds gevonnisd, maar herhaaldelijk door verschillenden aangemaand, zijn dwaling af te zweren *). Nauwkeurig was dit alles beschreven en de processtukken waren niet enkel aan het toezicht van den bisschop, maar ook aan dat van den Inquisitor Generalis onderworpen. 4°. Geen instelling wordt onbillijker beoordeeld dan de inquisitie. Men bedenkt niet, dat de terechtstelling der ketters door de Pausen of ') Mgr. Douais, L'Inquisition, les origines, sa procédure, Paris 1906. E. Vacandard, L'Inquisition. Etude historique et critique sur le pouvoir coërcitif de 1'Eglise, III éd,, Paris 1907. P. Fredericq, Revue hist., 1912, Mars—Avril, p. 307 ss. ') Hcnner, Beitrage zur Organisation und Competenz der papstlichen Ketzergerichte, Leipzig 1890. §I03> Inquisitie. 87 door bisschoppen aan het christenvolk volstrekt niet is opgedrongen, maar voortkwam uit de algemeen: heerschende rechtsbegrippen van dien tijd; vervolgens, hoe kan men het den Pausen tot een grief aanrekenen, dat zij hun tijd niet eenige honderden jaren vooruit zijn geweest. Ook bedenke men, dat de terechtstelling der ketters lang vóór de inquisitie in gebruik was, zoowel in het oosten als in het westen, dat ze na de middeleeuwen bleef bestaan en bijzonder een tijd lang zeer streng werd toegepast door de protestanten. Uit zulke algemeenheid blijkt duidelijk, dat zij niet in bloeddorst haar oorsprong vond. In een strenge bestraffing zagen onze vaderen het noodzakelijke middel, om het geloof en de kerkelijke orde staande te houden tegen de aanvallen der ketters. Des te gemakkelijker wordt dit verklaard, wijl veelal met de kerkelijke ook de burgerlijke orde gevaar liep en het strafrecht destijds strenger was dan nu. Allengs echter moest de instelling verdwijnen, toen gansche landen zich afscheidden van de Kerk '). ') Funk, Lehrbuch, V Aufl., Paderborn 1907, S. 325—326./. Guiraud, La répression de 1'hérésie au moyen age. La Quinzaine, I Sept. 1899, P- I< ss- en Questioris d'histoire et d'archéologie chrétienne, Paris 1906, p. 3—46. VIERDE HOOFDSTUK. Kerkelijke hiërarchie § 104 Paus. J. Hergenröther, Katholische Kirche und Christlicher Staat in ihrer geschichtlichen Entwicklung u. s. w., Freiburg i. Br. 1872. Phillips, Kirchenrecht, III en V Band. Hinschius, Kirchenrecht, III Bd. Döllinger, Kirche und Kirchen, München 1861. Redlich, Die Absetzung deutscher Könige, Munster 1893. C. Mirbt, Die Publicistiek im Zeitalter Gregors VIL Leipzig 1894. A. Solmi, Stato e Chiesa negli scritti politici da Carlomagno fino al Concordato di Worms, Modena 1901. Scaduto, Stato e Chiesa negli scritti politici dal 1122—1347, Firenze 1882. Scholz, Die Publicistik zur Zeit Philips des Schonen und Bonifaz VIII, Stuttgart 1903. i°. Het hoogste goed des menschen is de godsdienst. Niet enkel ieder mensch in het bijzonder, maar ook de maatschappij moet zich richten naar de eischen van den godsdienst. Scheiding van Kerk en staat is met den geest des christendoms in strijd. Gelijk er in de middeleeuwen eenheid bestond in het geestelijke, zoo zou er eenheid zijn in het tijdelijke. Een dubbel opperhoofd zou de christelijke wereld besturen. De Paus en de keizer waren noodzakelijk voor de christelijke wereld. Gregorius VII noemde ze de twee oogen der wereld, omdat ze de wereld bestuurden, zooals de oogen het lichaam1); Godfried van Vendöme de twee zwaarden, het geestelijke en het stoffelijke tot verdediging der Kerk 2). Het eerste moest door de Kerk, het tweede voor de Kerk worden gevoerd, zegt Bernardus3). Door God zelf echter was de onderlinge verhouding van Paus en keizer bepaald, omdat Hij het wereldlijke onder het geestelijke gesteld heeft. Daarom gebruikten Ivo Carnotensis, Innocentius III en de scholastieken de vergelijking van lichaam en ziel4), van zon en ') Registr., Ep. 19, Migne, Tom. 148, p. ,302. 8) Migne, Tom. I57i P* 220. *) Ep. 256 ad Eug., Migne, Tom. 182, p. 464. *) Migne, Tom. 162, p. 125. Tom. 216, p. 1013. § 104- Paus. 89 maan, enz. 1). Gelijk de zon de maan overstraalt;, die van de eerste haar licht ontvangt, zoo overstraalt de Kerk den staat en bezielt hem met een hooger bovennatuurlijk leven. De Paus kon daarom vonnissen over de wereldlijke vorsten en hun wetten, waar het zielenheil dit vereischte, waar sprake was van zonde. „De kerkelijke macht strekt zich uit tot het tijdelijke, waar de ziel in gevaar komt; inzoover het heil der ziel op het spel staat, zijn alle personen aan de kerkelijke rechtsmacht onderworpen" a). Daarom zegt Innocentius III: „Over de zonde te oordeelen is zonder twijfel onze zaak" *). Aldus had de Paus de potestas indirecta op het tijdelijke, zooals werd toegegeven door allen. 20. Dat de Paus volgens zijn rechtsmacht kon overgaan tot de afzetting der koningen, betwijfelde niemand. Vooreerst werd dit uit de rechtsbeginselen der middeleeuwen afgeleid. Raakte iemand met name in den kerkdijken ban, dan kwam hij door de gevolgen [excommunicaties vitandus) in groote moeilijkheid, een openbaar ambt uit te oefenen. Was de gebannene een vorst, dan kon deze, zoolang de excommunicatie duurde, bezwaarlijk regeeren; bleef hij een jaar lang hardnekkig, dan verloor hij, naar de heerschende begrippen, het recht op de kroon. De Paus echter alleen kon den ban uitspreken en den aanvang der gevolgen bepalen. Kon de heerscher niet meer regeeren, gebieden, dan verloor de eed van trouw der onderdanen van zelf zijn kracht. Deze afzetting der koningen, of de verklaring, dat de koning volgens de kerkelijke en burgerlijke wetten zijn kroon had verloren, werd door de koningen erkend. Hij, die er door werd getroffen, bestreed niet het beginsel, maar de toepassing. — Niet alleen uit de rechtsbegrippen der middeleeuwen, maar ook uit de potestas indirecta des Pausen vloeide, volgens sommige middeleeuwsche en latere godgeleerden, deze macht. De termen vaak door de Pausen gebruikt bevestigen dit gevoelen 4). 30. In dit tijdvak vooral ontwikkelde zich de verdere Pauselijke invloed. Vporeerst als het hoofd der christelijke maatschappij. Hij kroonde den keizer; de vorsten vonden in hem een beschermer ') Migne, Tom. 216, p. 997: „duo cherubim..., duae mirabiles et speciosae columnae ..., duo magna luminaria •.. luminare majus ..., duo gladii". 2) Petrus Bles., Migne, Tom. 207: Specul. juris, c. 16. *) Registr., lib. VII, 42, Migne, Tom. 215, cap. Solitae, 6 de maj. et ob. (1,33). Cap. Novit de judiciis (II, 1). *) Zie Hergenröther, Kath. Kirche und Christl. Staat, S. 36 ff.; 56 ff.; 786 ff. go § 104. Paus. tegen den onrechtvaardigen aanval der sterkeren, een raadsman in onderhandelingen, een leider in gemeenschappelijke ondernemingen, een scheidsrechter in onderlinge twisten. Wel kon Bernardus schrijven, dat men buiten de wereld zou moeten gaan, om iets te vinden wat niet stond onder de zorg van den Paus1). Hij was daarbij leenheer van verschillende landen, die onder zulk een beschermer veiligheid zochten voor den in- en uitwendigen vijand; hij was vorst van den kerkelijken staat. Ook de uitoefening van het primaat ontwikkelde zich in dit tijdvak ten volle. Om misbruiken te keeren, behield de H. Stoer zich voor: de canonisatie der Heiligen, de goedkeuring der relieken en kloosterorden, de oprichting der bisdommen, de bevestiging der metropolieten en de oproeping tot algemeene synoden2). Als hoogste leeraar en bestuurder der kerk had de Paus, bij het reeds vroeger genoemde, het recht van wetgeving en dispensatie, bepaalde de hem voorbehouden gevallen, behield zich voor: de bestraffing der vorsten en het uitschrijven der kruistocht-belasting. Ook ontwikkelde zich allengs de persoonlijke uitoefening der onmiddellijke jurisdictie, die de Paus heeft over kerken en personen, altijd meer. Hieraan was het voordeel verbonden, dat verdienstelijke mannen vaak met een prebende werden beloond. Hadrianus IV gaf zijn candidaten een aanbeveling mee, later daarentegen kwam niet zelden een bevel. Ten slotte was de Paus de stedehouder Gods, de stedehouder van Christus. Zelfs de vorsten gaven hem daarom den voetkus en bewezen hem het officium stratoris (het houden van den stijgbeugel). Gezeten op een troon ontving de Paus de H. Eucharistie, die hem altijd werd vooruitgedragen op reis. 4°. Het symbool dezer hooge pauselijke waardigheden was de TiaraDroeg de Paus vroeger een • wit, spits toeloopend hoofddeksel, in de IX eeuw kwam vermoedelijk de Tiara met één kroon in zwang. Met een tweede kroon ziet men het eerst Bonifatius VIII (j- 1303) afgebeeld, met een derde Clemens V (f 1314). De Tiara met één kroon noemde men het Regnum, die met drie kronen het Triregnum. Over haar beteekenis bestaan verschillende gevoelens. Volgens sommigen ') De Consid., lib. III, c. I, feit, a) Cap. 1 de rel. et ven. SS., ni, 45. Ibid., c. 2. Ibid., c. 9, cap. 17, 28 de elect. I, 6. § 105. College der kardinalen. 91 beduidt ze de strijdende, lijdende en zegevierende Kerk; volgens anderen het primaat, het patriarchaat en de wereldlijke souvereiniteit, volgens weer anderen eindelijk den priester, leeraar en koning *). § !°5- " College der kardinalen. Sdgmüller, Die Thatigkeit und Stelling der Kardinale bis Papst Eonifaz VIII, Freiburg i. Br. 1896. Ein Traktat des Bischofs Theodoro de Lelli über das Verhaltnis von Primat und Kardinalat (Röm. Quartalschr., Suppl. 2). Kirsch, Die Finanzverwaltung des Kardinalkollegiums im 13. und 14. Jahrhundert (Kirchengeschichtl. Stud., II, 4. Münster 1895). Fr. Xav. Wernz, Jus Decretalium, Tom. II, Jus Constitut. Eccl. Cath., Romae 1899. Lulvès, Die Machtbestrebungen des Cardinalats enz., Rom 1910. Dezelfde, Papstliche Wahlkapitulationen enz., Rom 1909. i°. Het college der kardinalen steeg sedert 1059, toen de pauskeuze in hun handen gelegd werd, zeer hoog in invloed en macht. In de XII eeuw reeds vervingen zij de geregelde Romeinsche vastensynode. Een groot deel van het bestuur der Kerk rustte op hen. Vooral werden zij allengs de gewone raadslieden des Pausen en vaak uitvoerders in de zoogenaamde causae major es. In zaken, die de geloofs- en zedenleer betroffen, werd het college der kardinalen gehoord. Zij hadden stem bij de canonisatie, bij de goedkeuring van religieuze orden en hare regelen, bij de oprichting van universiteiten en bisdommen, de aanstelling der bisschoppen, bij het verleenen van voorname kloosterlijke voorrechten, in het bestuur van den kerkelijken staat en de leenstaten, bij het oproepen van kruistochten, enz. Bij voorkeur werden de kardinalen gebruikt als legaten en bijzonder als legafö a latere. Uit hun college werden allengs de hoogere kerkelijke ambtenaren gekozen: Vicecancellarius, Camerarius, Cardinalis poenitentiarius, Inquisitor Generalis, de Cardinales protectores der orden en landen. Toen reeds werd de vergadering van den Paus en de kardinalen Consistorium genoemd en de daarin behandelde zaken Causae consistoriales. 2°. Allengs was een lange reeks van rechten en voorrechten ') Zie Müntz, La Tiare Pontificale du VIII au XVI siècle, IV, Paris 1897. Sachse, Zeitschrift f. Kirchengesch., 35, 4. Jg. 19C5. Hist. Zeitschr., H4B.Jg. 1915. 92 § io6. Metropolieten, bisschoppen enz. aan het college der kardinalen ten deel gevallen. Vooral voor hen werd het privilegium canonis *) van de algemeene synode van Lateranen (1139) gehandhaafd. Door het privilegium fori waren zij niet alleen zooals alle geestelijken aan de wereldlijke rechtbank onttrokken, maar ook door de geestelijke rechtbank werden voor een kardinaal meer getuigen gevraagd. In zijn titelkerk had de kardinaal bisschoppelijke jurisdictie (jurisdictio quasiepiscopalis). Zij werden Senatoren van den H. Stoel, Vaders der Romeinsche Kerk genoemd. Hun inkomen groeide aan. Een kardinaal had gewoonlijk meer dan één prebende. Van verschillende inkomsten der Romeinsche kerk ontvingen zij de helft: eveneens van de taxe veler benoemingen, visitaties ad limina en eeniger leenstaten. Innocentius III gaf aan de kardinaalpriesters het recht van tunica en ring; aan alle niet-reguliere kardinalen verleende Innocentius IV den rooden hoed. Aan de regulieren schonk hem Gregorius XIII. Of zij te Lyon of wel van Bonifatius VIII of van P a u 1 u s II het purper ontvingen, blijft onzeker. U r b a n u s VIII gaf hun den titel van Eminentie (1630). In deze periode was het aantal kardinalen gewoonlijk niet voltallig en daalde zelfs tot omtrent 10. Het volledig aantal was 53: 7 bisschoppen, 28 priesters en 18 diakenen. Toen dit getal later te zeer daalde, verhief het S i x t u s V (1566) tot 70: 6 bisschoppen, 50 priesters en 14 diakenen. § 106. Metropolieten, bisschoppen en andere kerkelijke waardigheden. Fr. Xav. Wernz, Jus Decretalium, Tom. II. Jus Constitutionis Ecclesiae Catholicae, Romae 1899. Phillips, Kirchenrecht, VI Bd. Hinschius, Kirchenrecht, II Bd. Ph. Schneider, Die bischöflichen Domkapitel, Mainz 1885. Imbart de la Tour, Les êlections épiscopales dans Péglise de France du IX au XII siècle, Paris 1891. i°. Onder de latere Karolingers ging de macht der metropolieten sterk achteruit. Niet weinig droeg daartoe bij de ') Wie de hand aan geestelijken sloeg was geëxcommuniceerd. § io6. Metropolieten, bisschoppen enz. 93 hooghartigheid en nalatigheid, waardoor sommigen hunner de bisschoppelijke macht, tot groote schade der Kerk, verdrukten. Toch bleven in het recht der decretalen nog verschillende voorrechten voor de metropolieten bewaard: de bevestiging en consecratie hunner suffraganen; het recht om provinciale synoden samen te roepen en voor te zitten; de visitatie der bisdommen hunner suffraganen, behoudens de voorgeschreven beperkingen; het devolutierecht of de bevoegdheid, om in bepaalde gevallen zelf te doen, hetgeen door de suffraganen verwaarloosd werd; het recht, om in tweede instantie te oordeelen over iemand, die appèl aanteekende tegen het vonnis van den suffragaan en om in gevallen, door het recht omschreven, te kastijden met censuren en andere straffen. In de XIII eeuw begon men echter op de metropolieten den regel toe te passen, die voor de patriarchen en primaten gold, dat zij op de overige bisschoppen alleen datgene voor hadden, wat het kerkelijk en het alleroudst gewoonterecht hun uitdrukkelijk toestond'). De kerkvergadering van Trente gaf het verlorene niet terug, maar voegde aan de vroegere beperkingen nog andere toe2). 2°. De functies der bisschoppen bleven dezelfde als vroeger. Hun vrijheid van beweging groeide aan, naarmate de rechten der metropolieten verminderden. In dezen tijd bekleedden bijna alle bisschoppen in Duitschland en aangrenzende landen den rang van rijksvorsten. Ofschoon deze hoedanigheid aan de bedienaren der Kerk macht en aanzien verleende, waren toch de nadeelen niet gering. De bisschop was vazal en met het leger zijner feuda tot den krijgsdienst verplicht. Wel mocht hij zich niet in den wapenhandel oefenen3) en nam hij ook gewoonlijk geen deel aan den strijd, maar de herhaalde oorlogen en krijgstochten vervreemdden hem van zijn geestelijk ambt en leidden tot ruwheid en ongevoeligheid. Een ander nadeel was de groote gehechtheid aan het leengoed en het wereldlijk bestuur, dat den bisschop te innig aan den keizer verbond. Vooral werkte die gehechtheid allernoodlottigst in de lange' reeks van twisten tusschen den keizer en den Paus, b.v. onder Hendrik IV, Frederik Barbarossa en Frederik II. Zonder den steun der geeste- *) Cap. I de suppl. negl. 1, I. 8 in Sext. *) Sess. 24, cap. 2 de reform. ') Hefele, III, 499. 94 § io6. Metropolieten, bisschoppen enz. lijke rijksvorsten zouden de keizers in hun eischen niet zoo trotsch en mateloos geweest zijn. Van de andere zijde klom het gehalte der bisschoppen, onder 1 den invloed der onberispelijke Pausen, van Gregorius VII en zijn opvolgers, Voortdurend. Tal van heilige prelaten j strekten der H. Kerk tot sieraad en stichting. Men denke aan Otto van Bamberg, Norbertus van Maagden- j burg, Anselmus, Thomas en Edmundus van Can- I terbury, Engelbertus van Keulen, Malachias j van Ierland, Willem van Bourges, Petrus van Tarantaise, Hugo van Lincoln en vele anderen. Al vond men ook wereldlijk gezinde kerkvorsten, die in jacht, ! wapenhandel en erger hun genoegen zochten, de H. Stoel zorgde, j dat hun aantal beperkt bleef, dat de ongeschikte niet werd j gekozen en de onwaardige afstand deed'). 3o. De gewone medehelpers der bisschoppen waren de kapittels. ] Hoe Pausen en heilige mannen ook werkten, om de kanunniken 1 weder tot het kanonieke leven op te wekken, het ging voort- j durend achteruit en verdween in den loop der XIII eeuw geheel. ] In de XLt eeuw werd de bisschopskeuze een uitsluitend recht J des kapittels. De vierde Kerkvergadering van Lateranen (1215) schreef voor, dat het kapittel binnen drie maanden een bisschop 1 moest kiezen, wijl anders de metropoliet met zijn kapittel daartoe 1 zou overgaan. Hij was bisschop, op wien alle, het grootste deel of de stemmen der pars sanior zich vereenigden. Ook kon men soms kiezen via compromissi, d. i. door eenige vertrouwde mannen, of bij acclamatie (per quasi-inspirationem). Vooral door de bisschopskeuze groeide de invloed des kapittels ten zeerste aan, zoodat het weldra een vast aaneengesloten lichaam vormde. Aan hun raad was de bisschop in bepaalde gevallen gebonden. De hoogste waardigheden bij de kathedrale kerk vielen hun' ten deel. De eerste was de proost, dan de deken en de primicerius. Rechten leidden niet zelden tot misbruiken. Men klaagde, dat de kerkelijke getijden door betaalde priesters werden gezongen, dat de kanunniken gewoonlijk te veel prebenden bezaten, dat men de eischen voor de opneming in het kapittel zelf vaststelde. Bij vele kerken werd niet alleen adellijke geboorte, maar zelfs een aantal kwartieren als voorwaarde gesteld. Dit kwam reeds *) Potthast, Regesta n. 5579, 5932, 6233, 6337, 6615, 10500, 15259 enz. § io6. Metropolieten, bisschoppen enz. 95 voor in de XI en XII eeuw en werd in de XIII eeuw bij de Duitsche kerken bijna tot regel, zoodat de rijke kanunnikdijen bestemd waren voor de jongere zonen des adels '). Reeds vroeg werden deze opgenomen (14 jaar) en domicelli, domicellares genoemd. Een deel stond nog onder den kanunnik scholaster (canonici scholares). Rijkdom en hooge geboorte leidde niet zelden tot verwaandheid en verzet tegen de bisschoppen, het gemis der hoogere wijdingen tot een wereldsch leven. Dikwijls had het kapittel het aantal kanunniken vastgesteld (capitula clausd), om de schraalheid der prebenden te voorkomen. Soms werd dit door de Pausen bevestigd2). 4°. Tot het kapittel behoorde ook de aartsdiaken, die een zeer uitgestrekte volmacht had. Hij visiteerde in de plaats des bisschops, zat het zendgerecht voor, enz., en was door zijn jurisdictie- ordinaria zelfstandig. ' Hierdoor kwam hij vaak met de bisschoppen in strijd en werd door de Kerk tot zijn plicht geroepen3). Hadrianus IV laakte het, dat zij geestelijken aanstelden 4). De bisschoppen zagen naar andere helpers uit en zoo ontstond in de XIII eeuw het ambt van vicarius generalis}. Deze besliste over huwelijkszaken, concubinaat, simonie enz., terwijl de zaken van geringer belang aan den aartsdiaken bleven! Wijl men van dezen appèl kon aanteekenen tot den vicaris generaal, ontstond niet zelden oneenigheid. Dit duurde tot de XVI eeuw' toen de aartsdiakenen door de beslissingen der Kerkvergadering van Trente allengs verdwenen6). Ofschoon de bisschoppelijke ambtenaren over het algemeen hun plicht betrachtten (officialis, vicarii, officiarii, vicarii in spiritualibus et temporalibus, quaestor palatii, archipresbyter), kwamen ook uitzonderingen voor, die soms zeer streng werden gelaakt 6). ') Friedberg, Corpus juris Canonici, II, p. 480 s.: „Quod non generis, sed virtutum nobilitas vitaeque honestas gratum Deo faciunt et idoneum servitorem.Zoo Greg. IX aan het kapittel van Straatsburg, C. 39 de praebendis (3, 5.) ') Potthast, Reg., n. 7278, 8756, 8897. ') Hefele, Tom. V, S. 268, 399, 924, 1153. Leclercq, art. Archidiacre, Dict. d'archéol. et de lit., 1907. * 4) Migne, Tom. 188, p. 1607. ") Über Ursprung und rechüiche SteUung der General-vicare. Tüb. Quartalschrift 1853. S. 535—590. *) Migne, Tom. 207, p. 89; Petrus Blesensis (f 1200) zegt: „Tota officialium mtentio est, ut ad opus episcoporum suae jurisdictioni commissas miserrimas oves. quasi vice illarun» tondeant, emungant, excorient. Isti enim sunt episcoporum saneuisueae lyomentes ahum sanguinem, quem biberunt." 96 § io6. Metropolieten, bisschoppen enz. 5°. In dezen tijd namen vele bisschoppen, die drukke bezigheden hadden in het tijdelijk bestuur, wijbisschoppen aan. Deze vond men gewoonlijk in de bisschoppen van oostersche diocesen en hun opvolgers. Voor de tirannie der Turken gevlucht, behielden zij hun titels en ontvingen opvolgers (episcopi in partibus infidelium) van de Pausen, die op het herstel der oostersche bisdommen hopend, deze hiërarchie niet wilden onderbreken. In Duitschland en Nederland waren deze wijbisschoppen zeer talrijk1). Hun jurisdictie verschilde echter zeer van de coadjutores, , die aan zieke en bejaarde bisschoppen door den H. Stoel werden gegeven2). 6°. Het bisdom buiten de stad was verdeeld in parochiën, die door pastoors werden bestuurd. In de bisschopsstad echter stonden alle kerken onder den aartspriester, aan wien de bisschop het beheer der cathedrale kerk had gegeven. In de XI eeuw begon men ook hier de parochiën te verdeelen. Toch ontmoette men nog hier en daar den ouden toestand tijdens de Kerkvergadering van Trente. die de verdeeling der bisschopssteden in parochiën j gebood3). Om de monniken uit de zielzorg te weren, trachtte men in de XIII eeuw te bewijzen, dat de pastoors van goddelijke j instelling waren en noodzakelijke leden der hiërarchie, zoodat ze ook als wetgevers konden optreden in de diocesane synode. Deze j dwaling heeft de H. Thomas op last van Paus C1 e m e n s IV grondig weerlegd4). In de XII eeuw werden vele parochiën ingelijfd bij kapittels of kloosters en ontvingen in de plaats van den pastoor een vicarius. Behoorde de parochie tot een klooster, dan werd ze door een monnik bediend. De kapittels echter namen 1 een geestelijke in dienst, die vaak een gering deel der inkomsten I ontving. De middelen van onderhoud vulde ny aan aan aoor stipendia en jura stolae. Deze laatste, tot hiertoe vrije giften der geloovigen, ontwikkelden zich allengs vrij algemeen tot een vaste taxe. 7°. Uit de verordeningen aangaande de geestelijken ziet men, dat de kerkelijke overheid met groote waakzaamheid bestuurde. Een bisschop moest minstens dertig jaren oud, van wettige geboorte, goed onderricht en deugdzaam zijn. Hij mocht ') Moll, Ü, i, bl. 277 vv. ') Grunau, De coadjutoribus episcoporum, Vratislaviae 1895. *) Sess. XXIV, de ref. cap. 13. Lesêtre, La paroisse, Paris 1906. *) Wernz, De jure Decretalium, II, 1030 s. § ioó. Metropolieten, bisschoppen, enz. 97 de onderdanen bij de visitatie niet op kosten jagen, niemand voor geld wijden en de kerkelijke beneficiën niet verkoopen. Hij zou voor het onderwijs zorg dragen en den geestelijke, die bij de kathedraal onderricht gaf, in een voldoend beneficie plaatsen '). Wie tot een dekenaat, aartsdiakonaat of tot de zielzorg werd geroepen, moest 25 jaren tellen, onderricht zijn en deugdzaam. De goederen, die men door het ambt had verworven, moesten bij den dood aan de Kerk terugvallen, de rijkdom besteed worden voor nuttige instellingen en weldadigheid. Innocentius IV vorderde strenge rekenschap over het kerkelijk goed. Alexand e r III bepaalde, dat de leeken het geroofde zouden teruggeven aan de Kerk. Alle geestelijken moesten gekleed zijn volgens hun stand, de tonsuur dragen, zich onthouden van jacht, dobbelspel en andere onpassende vermaken. Streng werd op de stichting bij de godsdienstoefeningen gezien *). Aan de stipte onderhouding van het caelibaat werd de meeste aandacht gewijd. G r e g o r i ujs VII drong sterker aan op de uitvoering dezer wet. Urbanus II ging voort op dien weg en verordende, dat de vrouw van iemand, die de hoogere wijdingen had ontvangen, slavin des vorsten zou worden3). De eerste (1123) en de tweede (1139) synode van Lateranen brachten de caelibaatswet tot haar voltooiing. Zeker verklaarde de laatste, dat het huwelijk, door iemand in de hoogere wijdingen aangegaan, zonder twijfel ongeldig is4). In dienzelfden zin, hoewel niet zoo duidelijk, was er reeds op de synoden van Melfi (1089), Troyes (1107) en Rheims (1119) gesproken. Het oude voorschrift werd dus door de tweede synode van Lateranen voor de gansche westersche Kerk opnieuw als verplichtend verklaard6). Niet terstond werd het doel volkomen bereikt. De XII algemeene synode (1215) bedreigde de bisschoppen, die aan hun geestelijken voor geld het huwelijk toestonden6). Veel moeilijkheden ontmoette men in Hongarije. Ook ') Lateranense III (1179), Hefele, V, 711 ff. !) Hefele, V, S. 399, 613, 865 enz. *) Synode te Melfi (1089), can. 12. *) Hefele, V, 380, 441. „Hujusmodi namque copulationem, quam contra ecclesiasticam reguhun constat esse contractam, matrimonium non esse censemus" (Mansi XXI, 528). «) ,Men bespeurt hier een dubbele werking der kerkelijke wet. Ze verbindt vooreerst met het subdiakonaat een votum solemne, waaraan zij de kracht geeft, een toekomstig huwelijk ongeldig te maken. Hetzelfde geschiedt in het oosten bij het diakonaat. i •) Hefele, V, 886. P. Albers S. J. Kerkgesch. II. 7 98 § 107- Religieuze orden met den regel van Benedictus. in Polen, Silezië, Moravië, Zweden en Denemarken vonden de caelibaatswetten eerst op het einde der XII en tegen het midden der XIII eeuw algemeen ingang. Maar al werd ook aan deze heilzame wetten niet overal met dezelfde gewilligheid gehoorzaamd, ze werden tot aan de hervorming niet meer bestreden. § 107. Religieuze orden met den regel van Benedictus. M. Heimbucher, Die Orden und Congregationen, I Band, Paderborn 1907, II Auflage. Helyot, Histoire des ordres religieux, Tom. V—VII. Acta SS. Boll., II Tom. Febr., p. 205 ss.: Stephanus van Muret. Dom Beda Pleine, Le bienheureux Robert d'Arbrissel (Memoires de 4'Associaiion Bretonne, 1876, p. 33 ss). Dezelfde, De vita et gestis b. Roberti Arbrisselensis (Stud. u. Mitth. aus dem Benedictinerorden, 1885, 2, p. 64 ss). Z. Janauschek O. C, Orig. Cisterc, Tom. I, Vindobonae 1877. E. Vacandard, Vie de S. Bemard, II vols. Paris 1895. S. Bruno, fondateur de 1'ordre des Chartreux, Montreuil-sur-Mer 1898. Consuetudines Cartusienses, Migne, T. 153, p. 635 ss. Acta SS. Boll., T. III Oct, p. 491 ss. H. Löbbel, Der Stifter des Karthauser Ordens, der H. Bruno aus Köln (Kirchengeschichtl. Studiën, X Band, S. 246 ff ), Münster 1899. Coppens., Algemeen overzicht der kerkgeschiedenis van Noord-Nederland, II Ui tg., Utrecht 1902, bl. 277 vv. Ge'nestal, Róle des monastères comme êtablissements de crédit, étudié en Normandie au XI et a la fin du XIII siècle, Paris 1901. G. Schreiber, Kurie und kloster im XII Jahrhundert, Stuttgart 1910. Schulte, Der Adel und die deutsche Kirche, Stuttgart 1910. 1 °. Dat in dezen tijd van geestelijke ontwaking het kloosterleven bloeide, is niet te verwonderen. De werking was ook hier wederkeerig: gelijk de Pausen de religieuzen begunstigden, zoo werden zij door dezen in het werk der hervorming krachtig gesteund. Men denke slechts aan de Pausen van den investituurstrijd en Cluny, aan de bedelorden en de groote Pausen der XIII eeuw. .Terwijl de orde van Benedictus in nieuwe stichtingen herleefde, deden ook de ridderorden en vooral de bedelorden hun heilzamen invloed gelden. De leeken vonden een schuilplaats in de zoogenaamde derde orden, wier invloed niet hoog genoeg kan worden geschat. De aandrang zoowel tot de kloosters als tot de derde orden in de wereld grensde aan het wonderbare. 2°. De stichter der orde van Grandmont was de H. Stephanus van Muret (f 1124). Hij ontving zijn naam van den berg Muret bij Limoges, waar hij in 1076 zich als § 107. Religieuze orden met den regel van Benedictus. 99 kluizenaar vestigde, na eenigen tijd in het Benedictijner klooster Aureil te hebben geleefd. Weldra ontving hij eenige leerlingen, leidde dezen in het geestelijk leven volgens den regel van Benedictus en de levenswijze van Camaldoli. Na zijn dood begaven zij zich naar de eenzaamheid van Grandmont, waarvan de orde haar naam ontving. De vierde prior, Stephanus van Lisiac stelde in 1143 de mondeling overgeleverde voorschriften des stichters op. De zevende prior Gerardus voltooide den regel, die door Urbanus III verbeterd en door C1 e m e n s III werd goedgekeurd '). De orde breidde zich spoedig over Frankrijk uit en telde in 1170 reeds 70 kloosters. In het begin der XIV eeuw ontving de overste des moederkloosters Grandmont van Joannes XXII den titel van „abt". Wijl de rechten en de plichten der leekebroeders niet nauwkeurig waren bepaald, ontstond in de XIII eeuw reeds oneenigheid, die zelfs door pauselijke tusschenkomst niet werd weggenomen *) en aanleiding gaf tot een splitsing. Toch bleef de strengere en zachtere observantie onder één generaal. De orde verdween door de Fransche revolutie. 30. De H. Robertus van Arbrissel (f1117) stichtte de orde van Fontevrauld. Hij studeerde te Parijs, werd professor te Angers en coadjutor van den bisschop van Rennes. In 1095 bouwde Robertus een dubbelklooster voor mannen en vrouwen. Ter eere der Moeder Gods *) had de abdis het bestuur en zou ook de generale overste van alle dubbelkloosters zijn. Men leefde volgens den regel van Benedictus, met enkele gestrengheden verscherpt. Ofschoon de zedigheid stipt werd in acht genomen, ontstond er ontevredenheid over deze stichting, alsof er onvoorzichtig werd geleefd. Zelfs den H. Robertus bracht men in verdenking. Toch telde Fontevrauld weldra 4000— 5000 religieuzen. Paschalis II bevestigde de orde in 1105 en 11124) en ') Jaffé* n-, 10098, 10141. De regel bij Martene, De antiquis Ecclesiae ritibus, Tom. IV, p. 306 ss.; Bullen en Statuten, ibid. 321—361. Index domorum, ibidem, p. 318 ss. 3) Potthast, n. 1772. Cf. Migne, Tom. 214, p. 1107 s. Guibert, Destruction de 1'ordre et de Pabbaye de Grandmont, 1878. ») Joan., XIX, 26—27. . - *) Jaffe'> n- 45°2> 4685. IOO § 107. Religieuze orden met den regel van Benedictus. Innocentius III prees haar strenge tucht1). Bij den dood des stichters bestond de orde reeds uit verschillende kloosters en telde het vrouwelijk gedeelte 3000 zusters. Ook buiten Frankrijk, in Spanje en Engeland werden kloosters opgericht. In den hoogsten bloeitijd bestonden 57 prioraten. Na de Fransche revolutie was geen enkel klooster meer over *). 40. De vader der Cisterciënzers, Robertus (f 1100), trad op zijn vijftiende jaar in het Benedictijner klooster van Montier la Celle bij Troyes. Tot abt gekozen kon hij zijn voorgenomen hervorming niet doorzetten en werd overste van eenige kluizenaars te Molesme. Ook hier door zijn onderdanen bemoeilijkt, begaf hij zich met 20 der besten naar de eenzaamheid van Citeaux (Cistertium) in Bourgondië, bouwde er een klooster en leidde een streng leven naar den regel van Benedictus (1098). Zij werkten niet buiten het klooster aan het heil der zielen; deden afstand van de exemptie en vereenvoudigden hun sieraden en kerken. Onder den derden abt Stephanus ging er een licht op over Citeaux, de H. Bernardus trad in met 30 gezellen (1112). Wonderbaar groeide nu de orde aan. In 1113 ontstond het klooster La Ferté, in 1114 Pontigny, in 1115 Clairvaux en Morimond. Intusschen werkte abt Stephanus aan de Carta caritatiss), de grondwet der orde van Citeaux. In 1119 riep hij dan de voornaamste monniken der 16 kloosters bijeen ter herziening en goedkeuring van zijn werk, dat in hetzelfde jaar door CalixtusII werd bevestigd. Terwijl de regel van Benedictus de verschillende abdijen niet had vereenigd en ook de abten 1 geheel onafhankelijk had gelaten, schreef de carta caritatis voor, dat het hoofd der orde, de abt van Citeaux, in zijn macht beperkt zou zijn door de abten van La Ferté, Pontigny, Clairvaux, Morimond en het generaalkapittel; dat alle kloosters jaarlijks zouden worden gevisiteerd; Citeaux door de abten van genoemde abdijen; de overige, abdijen door den abt van het moederklooster, ') Potthast, n. 6006: „Monasterium Fontis Evraldi et magnae religionis odore praefulget et magaa paupertate gravatur." Von (Valter, Die ersten Wanderprediger Frankreichs, I: Robert von Arbrissel, Leipzig 1903. ') Mabillon, Dissertatio de subjectione virorum etiam sacerdotum ad mulierem, , Parisiis 1612. *) Exordium ordinis Cisterc. Migne, Tom. 166, p. 1501 ss. Hist. Jahrbuch der Görresgesellschaft, 4 Heft, 1910: Ze moesten eerst zelf het land bebouwen. Deze n gestrengheid verliep in de XII en XIII eeuw. Zie ook Dom U. Berlière, Les origines ' I de Citeaux, Revue d'hist. ecclés., 1900—1901. § 107. Religieuze orden met den regel van Benedictus. IOI waaruit de dochters waren voortgekomen. Het tijdvak dat de planting der orde genoemd wordt, liep van 1089—1134, toen reeds 77 abdijen bestonden. De gouden eeuw der orde duurde van 1134—1242. In dit jaar bloeiden er 707 abdijen. In het geheel hebben er 728 bestaan, behalve het groote aantal vrouwelijke, dat in den bloeitijd tot omstreeks 900 opklom. Haar eerste klooster was door den III abt Stephanus in 1120 gebouwd. Zoowel de mannelijke als de vrouwelijke tak heeft in ons vaderland welig gebloeid'). Zeer veel heeft de orde door de hervorming en de Fransche revolutie geledën. Thans bestaan er ruim 25 mannenkloosters in vijf congregatiën met 1015 leden; en omstreeks 85 vrouwenkloosters met 2100 leden2). 4°. Na in zijn vaderland, daarna te Rheims en Tours te zijn onderricht, verkreeg Bruno van Keulen (f 1101) een kanunnikaat te Rheims en trok zich 1084 terug in de eenzaamheid Chartreuse bij Grenoble, waar de orde der Kartuizers3) ontstond. De grondslag van hun léven was de regel van St. Benedictus. De vijfde prior der Grande Chartreuse, Guigo (f 1137), stelde het eerst den Kartuizerregel op4). Die van Benedictus ontving hierdoor eenige verscherpingen: voortdurend stilzwijgen, een ruw kleed, altijd en overal onthouding van vleesch. Gebed, handenarbeid, het afschrijven van boeken en studie was hun bezigheid. Ieder Kartuizer bewoonde een afzonderlijke cel, die een kleine woning op zich vormde. Alleen des Zaterdags kwamen zij bijeen voor de biecht en de gemeenschappelijke behandeling van zaken. Hun groet was Memento mori. In de professie beloofden zij stabiliteit in hetzelfde klooster, gehoorzaamheid en bekeering hunner zeden8). De orde ontving de bevestiging in 1170 van Alexander III8). De statuten van Guigo kregen bijvoegsels in het jaar 1259, wederom in 1368, 1509 en 16817). Voor ') Moll, 11, 2, bl. 17 w. ~) Exordium magnum Ordinis Cist., Migne, Tom. 185, p. 995 ss. Mabillon, Annal. O. S. B., Tom. V, p. 367 ss.; 377 ss. Henriquez, Regula, Conttit. et privil. Ord. Cist, Antv. 1630. °) Zij namen niet den regel van Benedictus, welke echter als voorbeeld diende voor hun regel. Gorse, St. Bruno, Paris 1902. Boyer d'Agen, St Bruno, Paris 1902. *) Consuetudines Cartus., Migne, Tom. 153, p. 635 ss. ') Cons. Cart, c. 23. Migne, Tom. 153, p. 635. *) Migne, Tom. 200, p. 1080. ') Magistri 'Lamberti statuta, Migne, Tom. 153, p. 1249 ss.; vooral Statuta antiqua, ibidem, p. 1123 ss. 102 § io8. Reguliere kanunniken. de wetenschap, de bouwkunst -en de ontginning van wildernissen hebben de Kartuizers groote verdiensten. Tevens waren zij een krachtige steun voor de verdrukte Pausen. Toch werden zij vaak hevig bestreden'). In de eerste helft der XIII eeuw ontstond de vrouwelijke tak. De strenge orde had in haar hoogsten bloei niet meer dan omstreeks 170 mannelijke en meer dan 30 vrouwelijke kloosters met ruim 3000 religieuzen. Ons land bezat enkel negen mannelijke2). " Thans telt de orde een kleine 30 kloosters, waarvan vóór de vervolging van 1901 de helft in Frankrijk, met één zusterklooster in het bisdom Grenoble. 5*. Den Benedictijner regel volgden nog de Silvestrijnen, gesticht door Silvester Guzzalino op den Monte Fano in 1231; de Coelestijnen van Petrus van Murrone (CoelestinusV)op het einde der XIII eeuw; de Humiliaten, die ontstonden in de XI, achteruit gingen in de XVI eeuw en, om een aanslag op C a r o 1 u s Borromaeus, door Pius V werden opgeheven in 1571 *). § 108. Reguliere kanunniken. De algemeene werken zie § 107: Heimbucher, Helyot, Henrion enz. Mariene, Consuetudines canonic. reg. St. Augustini; De antiq. Eccl. ritibus, Tom. III, 306—320. Annales Praemonstrat, 2 voll., Nanceii 1734—1736. Miraeus, Chron. ord. Praemonstr., Colon. 1613. Madelaine, Hist. de S. Norbert, Lille 1887. Wozasek, Der H. Norbert, Wien 1914. V. d. Eisen, Beknopte Levensgesch. van d. H. Norbertus, Averbode 1890. Regula et constitutiones F. ordinis canonici S. Crucis, Gestel S. Michaelis 1868. Godefridus a Lit, Explanatio Constitutionum ordinis fratum Cruciferorum, Col. 1632. Hermans, Annales canonicorum reg. S. Augustini ordinis S. Crucis, 3 voll., Silvae Ducis 1858. H. Hussel, Chronicon ordinis S. Crucis, Col. 1635. Verduc, Vie du Père Théodore de Celles, Périgueux 1632. Rdmer, Abdijen in Holland en Zeeland, Leiden 1854./'. M. Bots, De oude kloosters en abdijen in 't tegenw. bisd. Haarlem, Rijsenburg 1882. W. J. Hofdijk, De Kloosterorden in Nederland, Haarlem 1865. i°. De regel van Chrodegang van Metz liet aan de kanunniken, die de vita canonica volgden, niet alleen het bezit hunner goederen, maar ook de beschikking daarover. Op den duur was dit, zooals de ondervinding geleerd heeft, onvereenig- ) Migne, Tom. 216, p. 469. Dionysius Carthus,, De preconio" sive laude ord. Carth. Opusc insign., Col. 1559, p. 569. s) Moll, II, 2, bl. 118 vv. , s) Raynald, ad annum, 1231, n. 29. Heimbucher, I, 480—481. § io8. Reguliere Kanunniken. I03 baar met het gemeenschappelijk leven. Daarom drongen de Romeinsche synoden van 1059 en 1063 bij de kapittels op het gemeenschappelijk bezit der goederen aan. Bij velen vond deze vermaning ingang. Uit de twee sermones de moribus clericorum (355^en 356) en de epistola 211 (al. 109) adsororem van Augustinus werd de zoogenaamde Augustijnerregel ontwikkeld. Tal van kapittels volgden in de XII eeuw dezen regel en legden daarbij de drie gewone plechtige geloften af. In den beginne stond elk kapittel op zich zelf, maar weldra vormden zich verschillende congregaties, die veel nut in Gods Kerk hebben gesticht'). Eenige verdienen hier genoemd te worden: de congregatie der Moeder Gods te Ravenna (1117); de kanunniken van het Lateraan (tweede helft der XI eeuw); de congregatie van den H. Rufus (1039); de koorheeren van het H. Graf te Jeruzalem (1114); de congregatie van den H. Mauritius in het kanton Wallis (XII eeuw); de congregatie van Marbach bij Colmar (1090); de congregatie der Antonieten (1298); de congregatie van St. V i c t o r te Parijs (begin XII eeuw) ; de congregatie van het H. Kruis te Coimbra (1132); de Gilberdjnen in Engeland, die dubbelkloosters hadden (1146); de Broeders van den H. Geest te Montpellier (XII eeuw); de congregatie der H. Genoveva te Parijs (tweede helft der XI eeuw); verschillende soorten kruisheeren in Italië, Bohemen, Polen, Spanje en Portugal, die alle ten tijde der kruistochten ontstonden. 2°. Grooteren invloed dan de genoemden hadden de reguliere kanunniken van Praemonstreit of de Praemonstratenzen. Hun stichter was de H. Norbertus. Gesproten uit het adellijk geslacht van Gennep te Xanten (1080—1082) werd hij hofkapelaan van keizer Hendrik V en kanunnik te Keulen. Op een rit naar Vreden in Westphalen door den bliksem neergeworpen, zegde hij het wereldsch leven vaarwel en liet zich priester wijden (1114). Als boeteprediker trok hij rond en stichtte in 1120 bij Laon te Prémontré (Praemonstralum) een klooster van reguliere kanunniken. Hij gaf hun den regel van Augustinus en een wit kleed (witheeren). Deze vereenigden het werkzame met het beschouwende leven en legden zich toe op het predikambt, ziel- ') Aub. Miraeus, Origines canonic. reg. ordinis St. Augustini, Col. 1615. Dezelfde, Codex rcgularum et constitutionum Clericorum ord. S. Aug., Antv. 1638. 104 § io8. Reguliere kanunniken. zorg en wetenschap. In 1126 ontving de orde de goedkeuring van H o n o r i u s IIToen Norbertus in hetzelfde jaar op den zetel van Maagdenburg werd verheven, verspreidde ze zich spoedig in Duitschland. Ook Engeland, Schotland, Denemarken, Zweden en Noorwegen ontvingen de zonen van Norbertus met vreugde. In de Nederlanden werden kloosters gesticht,,toen de Heilige de ketterij van Tanchelm2) te Antwerpen bestreed: te Antwerpen 1126, te Middelburg omstreeks 1127, Mariënweerd 1128, een weinig daarna te Bern, te Lidlum, Bloemhof, Wittewierum, Mariëngaarde, daarbij verschillende vrouwenkloosters 3). Zeer groot was over gansch Europa het aantal Praemonstratenzen. Een eeuw na de stichting bezaten zij meer dan 1000 huizen, die, zooals men verhaalt, in den bloeitijd tot bijna 3000 aangroeiden. De hervorming en de revolutie vernietigden schier alle. Thans bestaan er nog 7 in de Oostenrijksche circaria, eveneens 7 in de Brabantsche-met 6 missiehuizen; daarbij omstreeks 10 van de Fransche congregatie. 30. Een groote uitbreiding verkreeg ook de orde der Kruisheeren van Theodorus de Celles (f 1236) in België, Holland, Frankrijk, Engeland en Duitschland. De genoemde stichter was kanunnik van Luik en vereenigde zich in het begin der XII eeuw met vier zijner mede-kanunniken, tot welke ook Pierre de Valcourt uit het geslacht der Rochefort behoorde. Op' den heuvel Clair-Lieu bij Hoei vestigde zich de Celles 14 Sept, 1211 en legde zoo de grondslagen der orde, die op 3 Mei 1216 de pauselijke goedkeuring ontving. Haar bezigheid zou bestaan in missiewerk, en bijzonder in de bekeering der Albigenzen. Heer Jan XI van Arkel bracht de Kruisheeren uit Keulen naar Nederland: Gorkum (1314). Later ontstonden huizen te Asperen en Kuik (1371). Nog voor het einde der XIV eeuw te Venlo; daarna te Roermond, Goes, Schiedam, Hoorn, Sneek, Ter Apel, Franeker, 's-Hertogenbosch, Woudrichem, Maastricht, enz. De Kruisheeren volgden, zooals alle toenmalige reguliere kanunniken, den regel van August i n u s, maar namen later een en ander over van de constitutiën der Dominicanen. Zij dragen een wit kleed met een ') Potthast, Reg. n. 5232. s) H. Q. Janssen, Annales de 1'Académie d'archéologïe de Belgique, II Sér., Tom. III. ') Moll, II, 2, bl. 27 vv. § 109. Groote bedelorden. 105 zwart scapulier en daarop tegen de borst een rood-wit kruis, dat hun den naam gaf; om het middel een zwarten singel, en over de schouders een zwart humerale. De generaal heeft een violette mozzetta. De Kruisheeren ontvingen in 1516 van L e o X het voorrecht, om met elk Onze Vader of Wees gegroet, aan een door hen gewijden rozenkrans gebeden, 500 dagen aflaat te verbinden. Dit voorrecht werd den 15 Maart 1884 door Leo XIII vernieuwd. De hervorming en de revolutie gaven aan de eens zoo bloeiende orde een zwaren slag, zoodat ze heden nog slechts zes huizen bezit. 40. Verschillende der genoemde reguliere orden hadden in haar bloeitijd ook een vrouwelijken tak1). § 109. Groote bedelorden. Algemeene werken zie boven §§ 107 en 108. Bullarium Franciscanum, ed. Sbaralea, 4 voll., Romae 1759—I7"0. Suppl., ibid. 1780. Continuatio, ed. C. Eubel, Tom. V, ibid. 1898. Tom. VI, 1902. Tom. VII, 1904. Analecta Franciscana etc. Tom. I—III, Ouaracchi 1885—1897. Wadding, Annales Minorum, Lugduni 1625 ss. 8 voll. Romae 1731 ss- 10 voll. met verschillende continuaties; de laatste Quaracchi 1886. Sabatier, Vie de St Francois d'Assise, Paris 1894; 26e éd. 1902. G. Schnürer, Franz von Assisi, Mfinchen 1905. Tileman, Studiën zur Individualitat des Franziskus von Assisi, Leipzig 1914. Ripoll et Bremond, Bullarium ordinis Praedicatorum, 8 voll. Romae 1737, ss. Danzas, Etudes sur les temps primitifs de 1'ordre de S. Dominique. I sér. 5 voll. Paris 1873—1885; II sér. I vol. Paris 1888. Lacordaire, Vie de S. Dominique, Bruxelles 1841. Mortier, Histoire des Maitres Généraux de 1'ordre des Frères Prêcheurs, Tom. I—VII, Paris 1903—1914. Bullarium Carmelitanum, ed. Elis. de Montesignano, Romae 1715—1758. Koch, Die Karmelitenklöster der niederdeutschen Provinz, Freibmg 1889. Denifle, Quellen zur Gelehrtengeschichte des Karmeliterordens im 13 und 14 Jahrhundert. Arch. f. Lit. und Kirchengesch. V, 365 ff. —Pamphilus, Chronica ordinis fratrum Eremitarum S. Augustini, Romae 1584. Torelli, Secoli Agostiniani, ovvero, Hist. Generale dell'ord eremitano di S. Agostino, 8 voll., Bologna 1658. Kolde, Die Deutsche Augustinerkongregation und Johann v. Staupitz, Gotha 1879. Reeds bij de Benedictijner hervormingen van Cistercium, ') Heimbucher, I, 389 ff. io6 § 109. Groote bedelorden. Grandmont, Fontevrauld en ook bij de stichting der Kartuizers" werd er groote nadruk op de armoede gelegd. De monniken zochten handenarbeid en wilden niet, zooals de Cluniacenzers, van het huurgeld der boeren leven. Den Cisterzienzer was het een eer, van Cluny te moeten hooren: „Is dat een kloosterleven, waarin men het land bebouwt, het woud uitroeit en mest vervoert?" Zelfs wilde Bernardus de ridderorden voor de armoede ontvlammen en noemde de voornaamsten „Arme medestrijders van Christus", welke naam echter weldra in tempelridders werd veranderd. Bij alle ridderorden stond het militaire leven op den voorgrond. Het geringere volk hoorde gaarne den lof der armoede en het leven van den armen Jezus. Wie zou evenwel optreden voor hen? De Benedictijnen en hun hervormingen bleven in het klooster. In het begin der XII eeuw stonden rondtrekkende predikers op, die zelf strenge armoedé oefenden. De eerste was Norbertus. De zijnen volgden hem. Een tweede was Robert van Arbrissel, die zelfs voor de geestelijken den lof der armoede verkondigde. Dezen en anderen streden tegen het wereldsche leven en bevorderden den inwendigen geest, het innerlijk leven des christendoms. Een nog krachtiger beweging in die richting begon met den H. Franciscus van Assisië. 2°. De groote stichter van de orde der Franciscanen werd geboren te Assisië 1182. Hij leerde Latijn op school en vermoedelijk Fransch tehuis. Zijn vader, Pieter Bernardone, was een rijk lakenkoopman. Den levenslustigen zoon kon die roeping niet behagen. De ridderstand trok hem aan. Doch nauwelijks had hij den eersten stap in die richting gezet, of God riep hem tot hoogere volmaaktheid (1205). Van Spoleto naar Assisië teruggekeerd kon hij zich allengs niet meer tegen den drang zijner ziel verzetten en begon een arm leven te leidden (1206). Na twee jaren hoorde hij het evangelie over de zending der Apostelen, werd tot in het diepst zijner ziel geroerd en behield niets dan een ruw kleed met een gordel. Dit is zijn verloving met de armoede (1208). Zijn eerste gezel werd een adellijke van Assisië, B e r n a r d van Quintavalle, de tweede Petrus Cataneus van 1 Assisië. Met dezen ging Franciscus naar de kerk van St. Nicolaas en hoorde er den wil Gods, een arm, apostolisch en gekruisigd leven te leiden1). Deze dag, 15 April 1208, is de ') Matth. XIX, X| 3 Mare. VI, 8—9; VIII, 24. A. Fierens, La question franciscaine, Revue d'bist. Ecclés., 1907—1908. § iog. Groote bedelorden. 107 stichtingsdag der Minderbroeders (Fratres Minores). In 1209 ging Franciscus met 11 gezellen naar Rome, nadat hij eerst in 't kort den regel, die waarschijnlijk alleen in de aangeduide schriftuurplaatsen met een korte inleiding bestond, had opgeschreven. Innocentius III gaf zijn mondelinge goedkeuring èn verlof om te preeken. Wonderbaar groeide nu de orde aan. De eerste huizen ontstonden te Rivotorto en bij de kerk van Portiuncula in Assisië. Maar reeds op het tweede generale kapittel in 1219, waren 5000 broeders tegenwoordig. Franciscus zelf ging nu scheep naar Afrika, om voor de Mohammedanen te prediken, en zond enkelen der zijnen naar Spanje en Marokko, waar vijf broeders de martelkroon ontvingen. Bij de overbrenging der relieken naar Portugal trad de Portugees Fernandez, de H. Antonius van Padua '), in de orde. Hij woonde het derde generaal kapittel bij (1221). Weldra ontstond er wrijving tusschen Franciscus, die in volmaakte armoede Christus wilde volgen, en de broeders, die de geregelde zorg voor het tijdelijke niet uit het oog verloren. Iets dergelijks vertoonde zich ten opzichte der studie. Kardinaal Hugolino, de protector der orde, wilde de Franciscanen en Dominicanen vereenigen; zelfs stelde dit Dominicus te Viterbo aan Franciscus voor (Mei 1220), maar deze weigerde. Terwijl de H. Franciscus zich alleen aan den eersten regel hield \ oordeelden de voornaamsten der orde dien niet voldoende. Nu legde de Heilige op de bijeenkomst te Portiuncula', 17 Mei 1220, in tegenwoordigheid van kardinaal Hugolino het generalaat neder, dat Petrus Cataneus van Assisië op zich nam. Den 22 September 1220 werd door Honorius III het noviciaat verplichtend gesteld- In I22i bevestigde een generaal kapittel van 3000 broeders den regel, dien de H. Franciscus sedert Mei 1220 had geschreven. De kern daarvan kwam hierop neer: men zou volstrekt geen eigendom bezitten, bedelen als de nood het eischte en zich toeleggen op de prediking. Dit was de zoo- 'j J. A. Gugard, St. Antoine de Padoue, Paris 1868. A. Rzcard, St. Antoine de Padoue, le grand Taumaturge, 5 éd., Paris 1895. N. Dal-Gal. O. F. M. Antonio di Padora, taumaturgo francescano (1195—1231). Studio dei documenti, Quaracchi 1907. ' . 9) De drie gemelde schriftuurplaatsen. Over de eerste stichting en de meening van Franciscus aangaande de studie zie P. Hilarinus de Lucerna, Histoire des études de 1'ordre de S. Francois depuiï sa fondalion jusque vers le milieu du XIII siècle, Paris 1908. io8 § 109. Groote bedelorden. genaamde „eerste regel", die oorspronkelijk 17, ten laatste 23 hoofdstukken had. Kort daarop stelde Franciscus met kardinaal Hugolino 12 nieuwe hoofdstukken op aangaande de organisatie der orde. De gansche regel ontving de goedkeuring van Honorius III, 29 Nov. 1223. 2°. De prediking van Franciscus maakte vooral op C1 ara Sciffi te Assisië een diepen indruk. Voor Christus wilde .ook zij de wereld verlaten en ontving op Palmzondag 1212 den sluier. Met deze plechtigheid legden Franciscus en Clara den grondslag der tweede orde. Niet lang daarna volgde haar zuster A g n e s en allengs een groot aantal maagden, met denzelfden geest bezield. Zij vestigden zich te Assisië bij de kerk van St. Damianus en beloofden aan Franciscus gehoorzaamheid. Haar eerste regel, door den Heilige gegeven, is onbekend. Kardinaal Hugolino ontwierp in het jaar 1218 of 1219 een anderen, welke dien van Benedictus tot grondslag had. Clara hield altijd zeer streng aan de armoede en wilde geen bezit, zelfs toen Gregorius IX daartoe de vrijheid gaf. Franciscus was zijn leven lang haar raadgever en vader. Zijn strenge richting bleef haar een wet. In dien geest werkte zij de constitutiën der orde uit, die in 1253 door Innocentius IV werden bevestigd J). 30. De organisatie der derde orde van Franciscus had plaats in 1221. Bij de eerste prediking reeds werden velen diep getroffen. Slechts een gedeelte kon in het klooster gaan. De overigen leefden naar den geest van Franciscus in de wereld. Weldra dacht men er aan, aan dezen een regel te geven, die ook reeds in 1221 ontstond. De nadruk werd vooral gelegd op een vroom en zedig levenj op drie onthoudings- en twee vastendagen in de week, op het dagelijksch breviergebed of een aantal Onze Vaders, op driemaal 'sjaars biechten en communiceeren, geregeld tienden betalen, geen wapenen dragen, zieken bezoeken en deelnemen aan begrafenissen. Dat zulke voorschriften heilzaam moesten werken, spreekt van zelf. Wie den regel opstelde, blijkt niet met zekerheid. Hugolino, Paus geworden onder den naam van Gregorius IX, gaf nieuwe verordeningen in 1228 en een nieuwen regel in 1234. 40. Na de stichting der drie orden, na het ontvangen van ') Af. Beaufreton, Sainte Claire d'Assise, Paris 1916. § 109' Groote bedelorden. iog den Portiuncula-aflaat (tusschen 18 Juli en begin September 1216) ') en van de Stigmata op den berg Alverna (14 Sept. 1224), stierf de H. Franciscus, 3 Oct. 1226. Met wonderbare snelheid breidden de orden zich uit en stichtten ontzaglijk veel nut onder alle klassen, maar bijzonder onder het volk. De geest van Franciscus hernieuwde het aanschijn der aarde. Aan afgunst en bestrijding ontbrak het niet, zoowel van de zijde der oudere orden, als van de zijde der geestelijkheid en der Universiteiten *). Gevaarlijker was de inwendige vijand, de oneenigheid tusschen de strengere en zachtere richting, die na den dood van B o n av e n t u r a tot een splitsing leidde. Men streed over de armoede, de verplichting van den regel en het testament van Franciscus. De strengeren noemden zich Spirituales, wilden beperking der studiën en de armoede van den stichter. Coelestinus V vereenigde hen met zijn eremieten. Toen Bonifatius VIII die vereeniging weer ophief, ontstonden er nieuwe woelingen, zoodat Joannes XXII strengheid moest gebruiken. Vele spirituales verhieven zich niet alleen tegen de orde, maar ook tegen de Kerk: Fraticellen. 50. Bijna in denzelfden tijd als die der Minderbroeders, ontstond de orde der Predikheeren. Gelijk de stichters Franciscus en Dominicus, zoo verschilden ook beide orden. Franciscus begon alleen met zijn eigen hart en vond daardoor ook andere minnaars der armoede, zijn bruid, Dominicus erkende terstond zijn roeping in de bekeering der ketters. Franciscus, ongeleerd maar geniaal, verlangde vooreerst van de zijnen niets dan eenvoud en vurige liefde; eerst later stond hij hoogere studiën toe. Dominicus daarentegen theologisch ontwikkeld en geleerd eischte van zijn ordeleden aanstonds geleerdheid en vorming voor het doel der orde. De H. Dominicus (1170—1221) werd na zijn studiën te Valentia regulier kanunnik te Osma, begeleidde zijn bisschop ') P. Sabatier, Revue hist., Tom. 62 (1896), p. 282 ss. Met zeer sterke bewijzen wordt de echtheid bestreden door Kirsch, Tüb. Quartalschr. 1906, S. 81 ff.; S. 221 ff.; en Paulus, Hist. Jahrbuch der Görresges., 1915, S. 482. Noch Holzapfel (Entstehung des Portiuncula-Ablasses, in Arch. francisc. hist 1908, 41—44), noch P. Pene de Nantes (L'indulgence de la Portioncule et la critique moderne, Couvin 1908) maken de echtheid waarschijnlijk. a) Potthast, n. 74°7> 7468, 7480. Willem de S. Amour, De periculis nov. temp. Opera, Constant. 1632. Daartegen de H. Thomas, Contra impugnantes Dei cultum, en Bonaventura, Lib. apol. in eos, qui ordini min. adversantur. I IO § 109. Groote bedelorden. Diego in 1204 naar Rome en keerde over zuidelijk Frankrijk terug, leerde er de Albigenzen kennen en predikte niet zonder gevolg. Zijn optreden was zeer arm, omdat de ketters den spot dreven met den rijkdom der geestelijkheid. In 1206 stichtte Dominicus het klooster La Prouille ter verzorging van verarmde adellijke meisjes. Allengs voegden zich bij den Heilige eenige gezellen, die zijn liefde tot de armoede en zielenijver deelden. In het najaar van 1215 begaf zich Dominicus naar Rome, om Innocentius III met zijn stichting bekend te maken en goedkeuring te erlangen. Volgens den wensch des Pausen zou de regel van Augustinus de grondslag der orde zijn. Den 22 Dec. 1216 keurde Honorius III de stichting goed, noemde in 1217 de leden Fratres praedicatores en gaf hun als hoofddoel preek en studie1). In deze jaren predikte Dominicus aan het pauselijk hof en verklaarde de brieven van P au lus. Zoo ontstond het ambt van Magister sacri palatii, dat Dominicus het eerst bekleedde. Intusschen breidde de orde zich uit. Wat den Heilige bewogen heeft, aan Franciscus de samensmelting beider orden te vragen (1220), is niet voldoende bekend. Terzelfder tijde begaf zich Dominicus naar het belangrijke kapittel te Bologna, waar de orde haar voltooiing ontving. Hij drong aan op strenge armoede zonder persoonlijk of gemeenschappelijk bezit, behalve de kerk en het klooster. Dat Dominicus dit overnam van Franciscus, is niet genoegzaam bewezen~). De orde ontving dezelfde inrichting als die der Minderbroeders. Het huis wordt door een prior, de provincie door een prior provincialisT de heele orde door een magister generalis bestuurd. Sterk ging de uitbreiding der orde vooruit. In het jaar van St. Dominicus' dood (1221) waren op het tweede generale kapittel reeds 60 huizen vertegenwoordigd, in het begin der volgende eeuw bestonden 21 provinciën met omstreeks 560 huizen. Op wetenschappelijk gebied als predikers en inquisitoren, in de bekeeriag der heidenen enz., behaalden de predikheeren zeer grooten roem. ') Potthast, Reg., n. 5402, 5403, 5428, 5434. ') Sabatier, Vie de S. Francois d'Assise, p. 247, 251 s. Schnürer, Frans von Assisi, S. 92. Vgl. daartegen J. Guiraud, Questions d'histoire et d'archéologie chrétienne, Paris 1906: Saint Domioique a-t-il copié Saint Franoois? p. 153—165. Over de oudste levens van den H. Dominicus zie Van Ortroy, Analecta Boll. (1911), XXX, p. 27—87. Quellen und Forschungen zur Gesch. des Dominikanerordens in Deutschland (1911 waren zes fase. verschenen) Leipzig. § ioa. Groote bedelorden. 111 6°. De vrouwelijke tak of de tweede orde van den H. Dominicus heeft haar oorspron g in het klooster La Prouille (1206). De Heilige zelf gaf aan de zusters den regel van Augustinus, met eenige toevoegselen verrijkt. Anderen stellen de stichting in 1217, toen Dominicus op last van Honorius III de zusters van eenige huizen te Rome in het klooster San Sisto bijeengebracht, ze onder strenge tucht, clausuur en volmaakte armoede stelde. Het kleed bleef hetzelfde, als dat der zusters van La Prouille. Deze orde, in 1218 bevestigd, had weldra talrijke kloosters, in den bloeitijd over 300. Het moederhuis in Frankrijk was La Prouille. Behoudens eenig verschil, is deze orde ingericht als de eerste, was vroeger contemplatief, maar heeft thans groote verdienste in opvoeding en onderwijs, hetgeen eenige verzachting in den regel vereischte. 70. Naast deze twee kwam weldra de derde orde van den H. Dominicus op!). Oorspronkelijk had de militia Christi niet alleen de eigen heiligmaking ten doel, maar ook de bescherming der kerkelijke goederen tegen de aanvallen der ketters. Later ontstond daaruit de orde van broeders en zusters der boete. Reeds lang te voren waren de leden zeer talrijk. Wijl echter vrij langen tijd geen vaste regel bestond, ontving de derde orde in de verschillende landen verschillende namen en vormen. Mettertijd vereenigden zich vele vrouwelijke leden tot een gemeenschappelijk leven: de reguliere derde orde, die van Munio van Zamora den regel, van Innocentius VII de goedkeuring (1405) en van Eugenius IV de bevestiging ontving (1439). 8°. De invloed der Minderbroeders en Predikheeren werkte zeer krachtig en heilzaam. Hun armoede vormde een tegenwicht tegen den rijkdom en wereldschen zin; hun woord en voorbèeld bestreed de onverschilligheid en verslapping veler geestelijken» zoowel in als buiten de kloosters; hun prediking in Europa en hun missiewerk in Azië' en Afrika bracht rijke vruchten voort. De twee orden hervormden de studiën en kweekten de beroemde leeraren der onsterfelijke scholastiek. Zooals Franciscus en Dominicus, zoo waren ook Thomas en Bonaventura vrienden. Aanleiding tot oneenigheid en wrijving gaf de vraag *) Kleinermanns, Der dritte Orden von der Busse des H. Dominikus, Dülmen 1885.. Denifle, Arch. f. Lit. u. Kirchengesch., Tom. II, 165. Analecta Boll. 1899, p. 294 ss. Origines de 1'ordre de poenitentia. 112 § 109. Groote bedelorden. der prioriteit1) en de verschillende richting in de studiën (Thomisten en Scotisten). Ook in ons land waren de Franciscanen en Dominicanen zeer talrijk en werkten er veel goeds*). 9°. De orde der Karmelieten ontleende haar naam aan het bekende gebergte in Syrië. Reeds vroeg schijnt de heerlijke natuur en de herinnering aan E1 i a s3) kluizenaars derwaarts te hebben gelokt. In de tweede helft der twaalfde eeuw vestigde er zich Berthold van Calabrië met tien gezellen en bouwde een kapel, der Moeder-Maagd ter eere, en een kluis bij de grot van E1 i a s. Spoedig vermenigvuldigde zich het aantal der „Eremieten van O. L. Vrouw van den berg Kar mei" en ontving in 1208 of 1209 van den H. Albertus, patriarch van Jeruzalem, een regel, die 30 Januari 1226 door HonoriusIII werd goedgekeurd. Na den verraderlijken vrede van keizer Frederik II met sultan Kamel hadden de bewoners van den Karmel van de Turken veel te lijden; zij besloten, naar Europa te gaan en scheepten zich in naar Cyprus, Sicilië, Frankrijk en Engeland. Reeds in 1245 werd te Aylesford in het graafschap Kent het eerste generaal kapittel gehouden, dat tot generaal koos den Zal. Simon Stock. Paus Innocentius IV verhief op de algem. synode van Lyon (1245) de vereeniging van Eremieten tot een bedelorde onder den naam van „Orde van O. L. Vrouw van den berg Karmel". Er werden ook eenige wijzigingen in hun regel aangebracht, om meer aan het heil der zielen te kunnen werken. Dit beviel niet aan P. N i c. Gallic.us, opvolger van Simon Stock. Daarom deden de Karmelieten niet zoo veel in het actieve leven als de Franciscanen en Dominicanen. Nog in de XVI eeuw schreef P. Joannes Rochus, dat men niet in het openbaar moest werken. Daarom ook vermoedelijk is van de Orde der middeleeuwen minder bekend. Het klooster zou door een prior, de provincie l) Toen schreven de beide generaals een gemeenschappelijken brief aan de twee orden. Wadding, Annales Min., an. 1255, n. 12. s) Moll, II, 2, bl. 78—107. ") Over Elias als hun stichter zie Papenbroek, Acta SS„ Tom. I Mai, p. 774 ss. Daartegen Pater Sebastianus a Paulo: Exhibitio errorum, quos D. Papenbroch in actis SS. -commisit, Coloniae 1692. Hierop antwoordde weer Papenbroch (Responsio D. Papebroche, Antv. 1696). De overlevering der orde vindt men in Libri decem de Institutione et processu ordinis Beatiss. Virg. Mariae de monte Carmeli et de peculiaribus gestis religiosorum Cannelitarum, per R. P. Phil. Riboti. Een zeer correct Hs. in het Klooster te Boxmeer; beter dan de drukken van Venetië, 1507 eninSpeculum Carmelitanum, Antv. 1680. § 109- Groote bedelorden. "3 door een provinciaal, de gansche orde door een generaal worden bestuurd. Tevens werd de regel voor de nieuwe behoeften gewijzigd en goedgekeurd. Hun teedere godsvrucht tot Maria, die alom Werd gepredikt, en de verspreiding van het scapulier 1), dat Simon Stock van de Moeder Gods had ontvangen, waren de voornaamste oorzaken van den spoedigen aangroei der orde. In ons land, dat tot de Nederduitsche provincie behoorde, bloeiden in de middéleeuwen elf huizen a). De tweede en derde orden ontstonden eerst later. io°) De vierde der groote bedelórden is de orde der Augustijner-Eremieten. In de XII en XIII eeuw waren van lieverlede verschillende congregaties van eremieten ontstaan, die deels vrijwillig, deels op last der Pausen den regel van Augustinus hadden aanvaard. De voornaamste waren de Wilhelmieten, de JoannesBonieten, de Brittinianen, de Toskaansche eremieten, de Zakbroeders van Christus, enz. Om nu verschillende misstanden uit den weg te ruimen en den XIII canon der IV synode van Lateranen (1215) te volgen8), vereenigde Alexander IV in 1256 alle soortgelijke congregaties tot één orde onder den naam van Augustijner-Eremieten. Zeer velen, ofschoon niet allen, gaven aan de uitnoodiging des Pausen gehoor. Deze bevestigde de nieuwe orde den 9 April 1256 en vermaande.de monniken tot gehoorzaamheid aan hun nieuwen generaal *). Ofschoon de orde den regel van Augustinus volgde, had zij toch haar eigen constituties, die op de generale kapittels van Florence (1287) en Regensburg (1290) werden bevestigd. De inrichting der orde was de gewone; haar aangroei zóó sterk, dat de Augustijner- ') De Bulla Sabbatina is niet door Joannes XXII uitgevaardigd, noch door Alexander V bekrachtigd, maar zeker onecht. In de XVI eeuw hevig bestreden, werd toch de prediking van het privilegium sabbatinum door Gregorius XIII en Paulus V toegestaan. Zimmerman, O. C. D. Monumenta hist. Carm. vol. I, continens ordinis consuetudines etc. Lirino 1907. Hij plaatst het ontstaan der legende aangaande Elias op het einde der XI eeuw en begint de geschiedenis der orde met de XII. Het scapulier verspreidde zich eerst in de XVI eeuw. In de XIII eeuw bestonden reeds associaties, die geaffilieerd waren aan de orde. Zij ontvingen echter haar goedgekeurden regel eerst in 1452. Zie Zeitschrift f. Kath. Theol. 1900, S. 24 ff. Paulus, Hist. Jahrb. 1915. *) Moll, II, 2, bl. 107 vv. P. Albers S. J., Studiën, Jg. 34. (Deel 58), bl. 353 vv. s) Die canon luidt: „Prohibetur ne quis novum religiosum ordinem instituat, sed unum ex approbatis assumat. Qui vero voluerit religiosam domum fundare, regulam et instituüonem accipiat ab ordinibus approbatis." *) Potthast, Reg. n. 16334, '6335, 16339. P. Albers S. J. Kerkgesch. II. 8 M4 § i io. Kleinere orden. Eremieten in hun bloeitijd 42 provinciën bezaten met ongeveer 2000 kloosters en omstreeks 30000 leden J). Dit scheen niet gunstig te werken op haar tucht, zoodat de orde reeds vroeg hervorming behoefde. Sedert de XIII eeuw is een harer leden Sacristanus der pauselijke kapel, welk ambt door Alexander VI met een hul werd bevestigd (1497). 11 °. Deze vier bedelorden werden in den XXII canon van de tweede algemeene synode van Lyon (1274) uitdrukkelijk uitgezonderd. Men oordeelde namelijk, dat de menigte van religieuze orden en congregaties verwarring deed ontstaan. Daarom gebood de synode, dat niemand een nieuwe orde mocht stichten of een nieuwe religieuze dracht aannemen. De orden en bedelorden, na het concilie van Lateranen (1215) zonder goedkeuring ontstaan, zouden worden ontbonden; de bedelorden echter, met goedkeuring na genoemde synode ontstaan, moesten uitsterven. Bijzondere personen konden zonder verlof van den H. Stoel, heele huizen of orden alleen met verlof, tot andere orden overgaan. Deze verordeningen sloegen geenszins op de orden der Minderbroeders en Predikheeren, noch op de Karmelieten en Augustijner-Eremieten 2). § 110. Kleinere orden. De algemeene werken, zie boven § 107. Morini—Saulier, Monumenta ord. SerVorum S. Mariae, 4 vols, Bruxellis 1897 ss. Histoire de 1'ordre des Servites, 2 vols, Paris 1886. Ratzinger, Geschichte der kirchlicheh Armenpflege, 2 Aufl., Freib. i. Br. 1884, S. 254 ff. Calixte de la Providence, Vie de S. Félix de Valois, Paris 1878, III ed. Tüb. Quartalschr. 1844, S. 504. Hist. pol. Blatter, B. 87, S. 89 ff. Hermens, Der Orden vom H. Grab, II Aufl., Düsseldorf 1870. i°. De Servieten werden in 1233 gesticht, toen Bonfiglio en zes andere. Florentijnsche kooplieden 8 September zich in de Villa -Gamartia vereenigden. Later stichtten zij een klooster op den Monte Senario. De groote uitbreider der orde werd de H. ') Ons land had verschillende huizen. Zie Moll, H, 2, 110—m. *) Mansi, XXIII, p. 96—97. Cap. I Dé rel. dom. in VI (III, 17): „Sane ad Praedicatorum et Minorum ordines, quos evidens ex eis utilitas ecclesiae universali * proveniens perhibet approbatos, praesentem non patimur constitutionem extendi. Ceterum Eremitarum Sancti Augustini et Carmelitarum ordines, quorum institutio dictum concilium generale praecessit, in solido statu volumus permanere." § IIO. Kleinere orden. U5 Phi lippus Benitius'). Zij volgden den regel van Augustinus en wijdden zich vooral aan de vereering der H. Maagd en haar zeven smarten. Alexander IV bevestigde in 1256 den regel, de statuten en de orde 2). Een vrouwelijke tak 4er Servieten stichtte deH. Juliana F a 1 c o n e r i a (f 1341)-onder den naam van Mantellaten. 2*. De orde der Trinitariërs ontstond in 1198. DeH. Joannes de Matha en de H. Felix van Valois zijn de stichters. De naam der orde wees op haar doel: „Orde der H. Drievuldigheid voor de verlossing der Slaven". Naar de Kapel van St. Mathurin te Parijs *) werden deze religieuzen ook Mathurijnen genoemd. Het hoofdklooster stond te Cerf Froid. Deze orde verspreidde zich alleen in de zuidelijke landen. 3*. Een zelfde doel had de orde der Mercedariërs» (Ordo B. Mariae de Mercede redempttonis captivorum) gesticht door Petrus Nolascus en Raymundus de Pennaforte in 1223. In den aanvang bevatte de orde ook ridders, later enkel gewone kloosterlingen (1317). Bij de drie geloften deden de Mercedariërs een vierde, om zoo noodig zich zelf voor een ander als slaaf te geven. Zeer veel heeft de orde in Amerika gedaan in zielzorg en missiewerk. Nog heden telt ze in Zuidelijk Europa en Amerika bijna 500 leden *). 4°. De Begijnen hebben vermoedelijk noch haar ontstaan noch haar naam aan Lambert le Bègue (f 1187) te danken. Guido van Nivelles besteedde bijzondere zorg aan de geestelijke leiding der vrouwen van zijn geboorteplaats. Joannes van Nivelles deed hetzelfde te Luik. Allengs vereenigden zich eenige dezer vrome vrouwen tot een gemeenschappelijk leven — 't eerst in 1207. Jacques de Vitry verkreeg van Honorius III (1217—1227) de goedkeuring van den regel. Te Keulen vond men een begijnhof in 1230, te Leuven 1232, te Cambrai 1235, Valenciennes 1239. In de XIII eeuw waren de begijnhoven reeds talrijk in België, Holland, Duitschland en Frankrijk. België had er in den bloeitijd zelfs 94, Holland 27. Herhaaldelijk kwamen de begijnen in verdenking van ketterij, 'zoodat de algemeene synode van Vienne in 1312 de begijnhoven verbood. De niet-verdachte echter liet Joannes XXII bestaan. Teruggetrokken van de wereld leidden de Begijnen een vroom leven zonder geloften. Alleen voor den tijd harer inwoning beloofden zij kuischheid en gehoorzaamheid, geen armoede. Haar ') Saulier, Vie de S. Philippe Bénizi, Propagateur de 1'ordre des Servites, Paris 1886. a) Potthast, n. 16302. s) Thoison, St. Mathurin. Etude hist. et iconographique, Paris et Orleans 1889. *) Gams, Kirchengesch. v. Spanien, UI, 1, 236 ff. n6 § in. Geestelijke ridderorden. nirmntpn waren de Meesteressen of Matrissen en de pastoor. Noer heden zijn er Begijnen in België, Holland en Frankrijk '). 5°. In het begin der XIII eeuw kwamen vooral in België en Holland ook dergelijke vereenigingen van mannen op. In onze taal werden ze Bogaerden, in het Latijn Beghardi en Beguini genoemd. Zij woonden bijeen zonder gemeenschap van goederen, b.v. te Middelburg, Amsterdam, Den Bosch, Roermond en Maastricht. Bijna overal werden later de Bogaerden van ketterij be¬ schuldigd en vaak veroordeeld (1311, 1312, 1317, 1318 en 1330) ). Niet zelden echter heeft men ze met de Fraticellen, Schwesterionen .en Lollarden verward. Om hun dwaalleer en dweepzucht alom vervolgd, verdwenen de Bogaerden nog vóór de hervorming. 6°. Verder ontstonden de Hospitaalbroeders van St. Antonius (1095) de Broeders van Lazarus (XII eeuw), de Fratres pontifices (bruggenbouwers) in Frankrijk (1189); de orde van het H. Graf te Jeruzalem (1114), de Hospitaalbroeders van den H. Geest in Italië en elders (1198), de Schottenkloosters in Duitschland (einde XI eeuw). Daarbij nog veel -andere instellingen, instituten voor kanunnikessen, stiftdames uit den hoogeren adel, zooals in ons land te Rijnsburg en Thorn. § I". Geestelijke ridderorden. H. Helyot, Histoires des ordres monastiques, religieux et militaires, Paris 1714 1719. J. Saresburgensis, Polycraticus, VI, 8—10, Migne, Tom. 199, p. 600—602. De primordiis et inVentione s. religionis Jerosolymorum, Migne, Tom. 155, p. 1098 ss. Ortenburg, Der Ritterorden des H. Johannes, Regensburg 1866. foosting. Onuitgegeven pauselijke bullen enz. Nederl. Arch. v. Kerkgesch. 1891, bl. 275 vv. Delaville le Roux, Cartulaire générale des Hospitaliers etc, Paris 1894 ss. Wücke, Gesch. des Ordens der Tempelherren, 2 Bde, 2 Aufl., Halle 1860. Prutz, Entwicklung und Untergang des Tempelherrenordens, Berlin 1888. Knöpfler, Die Ordensregel der Tempelherren (Hist. Jahrb. 1887, S. 666 ff ). Schnürer, Dié ursprüngliche Templerregel u. s. w. (Stdd. u. Darstellungen u. s. w. III, 1—2, Freib. i. Br. 1903). Voigt, Geschichte des Deutschen Ritterordens, 2 Bde, Berlin 1857—1859). D'Ablaing van Giessenburg, De Duitsche orde of beknopte gesch., indeeling en statuten, enz, Den Haag 1857. E. Parodi, Storia dei Cavagliere di S. Giovanni di Gerusalemme, Bari 1907. C. Fedeli, Studi e ricerche sulla storia del sovrano ordine di Malta, Pisa 1912. ') Mosheim, De Beghardis et Beguinabus, Lipsiae 1790. Dr. Jos. Greven, Die Anfange der Beginen (Vorreformat. Forschungen, VIII, 1912). Tegen Greven staat G. Kurth, De Porigine Liégoise des Béguines (Bullet. de 1'acad., Bell. lettr. I9i2).*i Weer Greven, Hist. Jahrb. 1914. *) Denzinger, ed. X, p. 207 ss. § in. Geestelijke ridderorden. 117 i°. De eerste in tijd is de ridderorde van St. Jan. Reeds in 1048 ontstond te Jeruzalem, door de bemoeiingen van kooplieden uit Amalfi een hospitaal voor zieke pelgrims. Weldra verhief zich een tweede. Na de verovering van Jeruzalem bleven de bewoners onder hun overste Gerardus zich aan ziekendienst wijden en werden door Godfried van Bouillon rijkelijk van goederen voorzien. Ze noemden zich Hospitaalbroeders van St. Jan den Dooper en werden onder dien naam door Pascha1 i s II tot een congregatie vereenigd (1113)1). De tweede overste Raymond du Puy maakte het bestrijden der ongeloovigen tot plicht en verhief aldus dé instelling tot een ridderorde (1120), die bevestigd door Innocentius II (1130), door Anastas i u s IV met veel voorrechten verrijkt werd2). De orde bestond uit priesters, ridders en broeders. De eerste klasse wijdde zich aan godsdienstige oefening en ziekendienst; de beide laatste aan den wapenhandel. De ziekendienst trad van lieverlede op den achtergrond. Zij droegen een zwarte kleeding met een wit kruis op de borst; een rood op de vlag. Aan het hoofd stond de grootmeester, gesteund door een raad en het generaal kapittel. De orde werd verdeeld in landen, balijen en commanderijen. Deze laatste waren in ons land vrij talrijk. Alleen het noorden telde er omstreeks 20 8). De ridders van St. Jan hebben zich voor de verdediging van Palestina zeer verdienstelijk gemaakt. Bij het verlies van Jeruzalem (1187) werd Accon de zetel der orde, na 1291 het eiland Rhodus. Eindelijk ook van hier verdreven (1522), ontving ze van Karei V Malta en werd daarom ook Maltezer orde geheeten. Hier hielden de ridders zich staande tot aan de Fransche revolutie. Ze bestaan heden nog in Italië en de Duitsche landen. 20. In het jaar 1118 stichtten Hugo de Payens, Godfried van St. Omer en 7 andere ridders te Jeruzalem een vereeniging, die monniken- en ridderplicht, ascese en wapenhandel vereenigden en zorgden voor de veiligheid der pelgrims. Boudewijn II schonk hun een deel van zijn paleis, dat Salomons tempel heette: vandaar hun naam Tempelridders. De inrichting der orde was als die van St. Jan. In 1128 kwam de eerste grootmeester, Hugo de Payens, op de synode van Troyes, waar de orde als kleed een witten mantel ontving en een regel, ') Jaffé, n. 4703. Mansi, XXI, p. 87 s. *) Mansi, XXI, p. 780 ss: Jaffé, Reg., n. 9930. ') Moll, II, 2, bl. 137 vv. n8 § lil. Geestelijke ridderorden. dien deH. Bernardus had opgesteld '). E u g e n i u s III gaf hun een rood kruis op de linker borst. In 1172 schonk Alexand e r III verlof, ook geestelijken in de orde op te nemen. Niet lang duurde het, of ze was de schrik der ongeloovigen en een voorwerp van vereering voor allen. In den beginne zoo arm, dat Hugo de Payens en Godfried van St. Omer samen maar één rijpaard hadden, ontving de orde allengs groote rijkdommen : vooreerst van de synode van Pisa (1135), dan van R ay m u n d van Barcelona (1143). Naarmate macht en voorrechten grooter werden, verslapte de tucht. Reeds in 1179 had de XI algemeene synode over de aanmatiging der tempelridders te klagen. Dezelfde canones werden op de synode van Londen vernieuwd (1200)s). In 1207 berispte Innocentius III hun ongehoorzaamheid en zinnelijkheid3). Groot nadeel brachten ook de voortdurende oneenigheden tusschen de Tempeliers en de orde van St. Jan. Wel namen deze in een verdrag van 2 Aug. 1179 een einde; maar de bron der twisten, de naijver, bleef4)..Na den val van Accon (1291) werd de zetel der orde op Cyprus gevestigd. Niet lang daarna begon Philips de Schoone zijn strijd tegen de orde, die eindelijk in 1312 roemloos bezweek6). In de Nederlanden hadden de Tempeliers een kleine twintig commanderijen en zeer rijke bezittingen. 30. Tijdens de belegering van Accon stichtten eenige burgers uit Bremen en Lübeck een veldhospitaal voor Duitsche pelgrims, i Deze onderneming vond instemming bij Frederik van Zwaben, die de leiding daarvan aan zijn kapelaan Koenraad en aan zijn kamerdienaar Burchard gaf. Na de inneming der stad groeide uit het veldhospitaal het Hospitaal van O. L. Vrouw der Duitschers in Jeruzalem. Dit laatste voegde men er bij in de hoop, het weldra van Accon naar Jeruzalem over te brengen (1190). De Pausen C 1 e m e n s III6) en C o e 1 e s t i n u s III 7) beschermden de instelling, die door den machtigen steun van ') Deze regel werd later aangevuld door den Patriarch Steph. van Jerusalem. Mansi, XXI, 359—372. Carrière, Moyen-age, II Sér., 18, 308. Jg. 1916. 2) Lateran. III, can. 9. Lond., can. 14. *) Migne, Tom. 215, p. 1217 s.: „implent voluptates; cum debuissent aliis esse ',\ odor vitae in vitam, facti sunt odor mortis iu mortem." ') JaJfét n- 8739. Migne, Tom. 200, p. 1243 ss. *j Over het proces zie beneden, § 117, n. 3. •) Jaffé, n. 16667. 'j Jaffé, n. 17467. § lil. Geestelijke ridderorden. "9 Frederik van Zwaben in een riddérorde veranderd en als zoodanig door Innocentius III erkend werd. De orde had priesters en ridders, wijdde zich aan wapenhandel en ziekendienst ') en ontving van Honorius III de voorrechten der St. Jansridders en Tempeliers3). De eerste grootmeester was Hendrik W alpot van Bassenheim. Spoedig groeide het aantal ridders, die vooral in dapperheid uitmuntten bij Damiate (1219). Onder den beroemden grootmeester Herman van S a 1 z a3) ontvingen zij den last, tegen de heidensche Pruisen te strijden. Hier vereenigde zich de orde der zwaardèroeders met hen (1238). Veel heeft Pruisen aan hun beschavingswerk te danken. Sedert 1309 was de zetel der orde te Mariënburg aan de Nogat. De grootmeester Albrecht van Brandenburg trad 1525 over tot de hervorming en maakte het land der orde tot een wereldlijk hertogdom. De trouw gebleven ridders vestigden hun hoofdzetel te Mergentheim in Wurtemberg. Nog heden bestaat de orde in Oostenrijk. In Nederland was de Duitsche orde zeer sterk vertegenwoordigd en bleef voortleven tot onzen tijd. „Het Duitsche huis, balie van Utrecht bestaat nog, zegt Moll; althans zekere hoogadellijken, die evenmin kranken verplegen als ongeloovigen bestrijden, danken het genot der inkomsten van hare nog zeer rijke bezittingen, die middeneeuwsche vroomheid ad pias causas samenbracht, aan een privilegie, dat noch het rechtsgevoel onzer natie noch hun zeiven tot eer is" 4). De leden moeten allen tot den hervormden godsdienst behooren. 40. Nog verdienen eenige kleinere ridderorden vermelding. Vooreerst de orde van Calatrava, (1164) .*); de orde van Alcantara (1156) *); de militie van St. Jacobus, tot bescherming der pelgrims van Compostella (i 175) '); de strijders van Evora (1162) 8) en de orde van den Vleugel (1166) *); de fratres gaudentes of Blijde Broeders, gesticht in 1233 door Bartholomeus v. Braganza O, P., en opgeheven door Sixtus V in 1589. ') Migne, Tom. 214, p. 525: „Juxta modum Templariorum in clericis et militibus et ad exemplum Hospitaliorum in pauperibus et infirmis." ') Potthast, n. 5386. Cf. 7932. s) Koch, Hermann v. Salza, Meister des deutschen Ordens, Leipzig 1885. *) Moll, II, 2, bl. 141 vv., 148. Vgl. D'Ablaing van Giessenburg, t. a. p., bl. 165 w. *| Migne, Tom. 200, p. 310 ss. Jaffé, n. 9993. 6) Potthast, n. 9905. *) Migne, Tom. 200, p. 1024 ss. *) Migne, Tom. 183, p. 1661 ss. *) Migne, Tom. 188, p. 1674. VIJFDE HOOFDSTUK. Sacramenten, godsdienstig en zedelijk leven. § 112. Sacramenten. Schanz, Die Lehre von den Sacramenten dér Katholischen Kirche, Freiburg i. Br. 1893. Back, Die Siebenzahl der Sacramente, Regensburg 1864. Thalhofer-Eisenhofer, Handbuch der Kath. Liturgik, 2 Aufl., Freiburg i. Br. 1912. Franz, Die Messe im deutschen Mittelalter, Freiburg i. Br. 1902. Ebner, Quellen und Forschungen zur Gesch. und Kunstgesch. des Missale Romanum im Mittelalter, Freiburg i. Br. 1896. P.- A. Kirsch, Zur Gesch. der Kathol. Beichte, Würzburg 1902. Kurz, Die Kathol. Lehre vom Ablass vor und nach dera Auftreten Luthers, Paderborn 1900. Lepicier, Les indulgences. Leur orgine, leur nature, leur développement, 2 vols, Paris 1903. Freisen, Gesch. des kanonischen Eherechtes, Tüb. 1888. i°. Nog had het woord sacrament in het begin dezer periode niet de uitsluitende beteekenis van later. Zoo noemde Hugo van St. Victor het ontvangen van wijwater en gewijde asch een sacrament en rangschikte de kerkwijding onder het sacrament der heilige orden Godfried vanVendóme vermeldde bij de optelling der sacramenten alleen het doopsel, vormsel, oliesel en de H. Eucharistie *). Sigebertus van Gembloux (f 1112) telde er slechts drie 3), terwijl de synode van Londen in 1237 de zeven sacramenten de voornaamste noemde *). Toch drong ') Lib. i de sacram. fid., pars 9, cap. 7; lib. ii, pars 3—4. ') Migne, Tom. 157, p. 226. •) Pertz, viii, Script., 362 s. *) Hefele, v, 1056. § 112. Sacramenten. 121 altijd meer de gewoonte door, het woord Sacrament in onzen zin te gebruiken, vooral sedert den strijd met de Katharen. Het eerst noemde Otto van Bamberg in 1124 alle zeven sacramenten achter elkaar1).. Daarop volgde weldra Petrus Lomb a r d u s (c. 1150)2). A1 a n u s a b I n s u 1 i s3) en de beroemde Constitutiones synodicae van Odo van Parijs (c. 1197)4). 20. Ofschoon het doopsel ih den regel nog door driemalige indompeling werd toegediend, kwam toch sedert de XII eeuw de driemalige besproeiing meer in gebruiks). Nog klaagde men soms over het lange uitstel des doopsels, dat onder andere zijn oorzaak had in de groote kosten voor peter en meter6). Het catechumenaat werd korter, maar bleef bestaan. In de XII eeuw hoorde men nog van onzekerheden en onjuistheden aangaande de doopformule, die echter in de XIII algemeen erkend werd. Driemaal in het jaar moest het volk in het toedienen des doopsels worden onderricht7). Het vormsel werd toegediend zooals heden. In het westen vormde men niet terstond na het doopsel. Eenige synoden wilden, dat men het vormsel nuchter zou ontvangen; ook hoorde men klagen, dat dit sacrament werd verzuimd. Na Thomas van Aquine stond het vast, dat de Paus een priester voor het vormsel kon delegeeren *). 3°. Na Gregorius VII las men in het westen over het algemeen de H. Mis volgens de Romeinsche liturgie 9). Buiten de kathedralen, stift- en kloosterkerken verbond men alleen op hooge feestdagen de Mis met de kerkelijke getijden. De oblaties bestonden vooral in was en geld. In de XI eeuw, na de ketterij van Berengarius, kwam het gebruik op, de H. Hostie na de consecratie op te heffen ter aanbidding en daarbij een teeken te geven met de bel. De opheffing des kelks begon te Rome in de XIV eeuw en werd in de XV algemeen. In de ') Herbordi vita, Lib. II, c. 18. Pertz, Tom. 20, p. 733. 9) Lib. IV sent., d. 2—3. *) Migne, Tom. 210, p. 679. *) Mansi, XXII, 673. *) De synode van Ravenna 13II, can. XI zegt: „Sub trina aspersione vel immersione." Hefele, VI, 456. ') Hefele, VI, 232. ') Hefele, VI, 502. 8) Sum. Theol. HL q. 72, II. *) Als liturgische schrijvers muntten uit: Rupertus van Deutz, Ivo van Chartres, Joannes Beloth, Innocentius III, Willem Durantis. J2-2 § 122. Sacramenten. Grieksche Kerk was de dubbele elevatie reeds sedert de XII eeuw in gebruik. De synode van Piacenza, voorgezeten door Urban u s II, voerde, de praefatie der H. Maagd in en bracht daardoor het aantal op tien, die nog heden bestaan. Terwijl eenerzijds het concilie van Lateranen (1215) klaagde over de lauwheid der geestelijken, die nauwelijks viermaal in het jaar lazen, verhieven zich anderzijds vele synoden tegefi het misbruik, meermalen daags de H. Mis te lezen 1). Alleen op Kerstmis en Paschen, elders op Pinksteren en Allerheiligen, en indien een voornaam persoon aankwam, bleef het geoorloofd. Innocentius III beperkte het meermalen lezen tot Kerstmis en het geval van strikte noodzakelijkheid. Uit dit laatste volgt het bineeren. Ook na den middag werd niet zelden de H. Mis gelezen, hetgeen eerst in 1566 werd verboden. De missa sicca, d. i. een Mis zonder consecratie, offerande of communie; de missa bi/aciata, tri/aciata enz., d. i. het verbinden van één Mis met twee, drie en meer introitus, epistels en evangelies, lijkmissen voor levenden om deze spoedig te doen sterven, waren streng verboden. Aan kinderen na het doopsel de H. Communie te geven, kwam allengs in onbruik 2), evenzoo de Communie onder beide gedaanten. Toch gaf men deze nog op vele plaatsen in de XII eeuw; de Paus bij plechtige Missen nog in de XV. Tengevolge der leer van Hus werd op de synode van Constanz de bestrijding van onder ééne gedaante te communiceeren verboden 8). Reeds de IV synode van Lateranen (1215) verplichtte de christenen op zware straffen, minstens eens in het jaar, met Paschen, tot de H. Tafel te naderen 4). Aan zieken bracht men de H. Communie met grooter plechtigheid dan vroeger; op grooten eerbied wees de begeleiding, het licht en het teeken met de bel of de klok. Voor het altaar of het sacramentshuisje brandde het „eeuwige licht". 4°. In het sacrament der biecht werd sedert de XIII eeuw de indicatieve vorm der absolutie, in plaats van de deprecatieve, algemeen 8). De vierde algemeene synode van Lateranen (1 215) drong onder bedreiging van strenge straffen aan op het biechtgeheim, op de verplichting om ten minste eens in het jaar te ') Hefele, V, 796, 922, 947, 951 v., I0C<7, 1082; VI, 183, 219, 455, 539. *) Syn. v. Trier, 1227. Hefele, V, 947. 8) Sess. XIII. *) Mansi, T. XXII, p. 1006, 1010. 5) Cf. Hefele, V, 948: „Auctoritate, qua fungor, ego te absolvo" etc (1227). § 112. Sacramenten. 123 biechten bij zijn eigen priester (proprio sacerdoti). De laatste woorden veroorzaakten weldra een hevigen strijd. Bisschoppen, pastoors en universiteiten beweerden, dat een parochiaan tegen den wil des pastoors zijn paaschbiecht niet kon spreken bij een kloosterling. Daartegen hielden op het einde der XIII eeuw de bedelorden staande, dat hun biechtkinderen geen verplichting hadden, de biecht bij den pastoor te herhalen. Innocentius IV ontnam hun dit recht door de bul Etst' animarum (1254), als reden opgevend, dat de pastoor anders zonder biechtelingen bleef. Diens opvolger Alexander IV gaf aan de bedelorden in zijn bul Nee insolitum de privilegiën terug. Ook zonder verlof van dén pastoor hoorden zij biecht met toestemming van den Paus, zijn legaat of den bisschop. Reeds werden de aan den Paus en aan den bisschop voorbehouden gevallen onderscheiden. In tijd van nood bij een leek te biechten was vrij algemeen en werd zeer aangeraden. Toch hield men altijd vast, dat een leek de volmacht om te absolveeren ontbrak 2). Nog bleef de boete streng. Na het Decretum Gratiani en de Decretales van Gregorius IX werden de oudere canones poenitentiales niet verboden, maar raakten feitelijk in onbruik. Kardinaal Hendrik deSegusia (f 1271) stelde 46 canones op, welke Bonaventura in zijn Confessionale overnam en met eenige vermeerderde. De boete daar voorgeschreven verschilde weinig van die der vroegere periode: gebed, aalmoes, yasten, bedevaart, intrede in een klooster, geeseling, het aanvaarden van een kruistocht 3). De geeseltochten der XIII en volgende eeuw brachten veel misbruiken voort en werden verboden. Ze hielden echter zoo spoedig niet op, namen vooral toe tijdens den zwarten dood (XIV eeuw) en hadden, behalve in Frankrijk, in alle landen plaats4). Maar ook thans bleef de reeds vermelde redemptie bestaan; of liever de gelegenheden, om zonder boetedoening van de kerkelijke straffen ontslagen te« worden, vermenigvuldigden zich zeer, zoodat de openbare boete sterk verminderde. Gedeeltelijk was dit toe te schrijven aan de grooter vrijgevig- ') Hefele, V, 228— 229 en aangehaalde plaatsen. ) P- Laurain, De 1'intervention des laïques, des diacres et des abbesses dans 1'administration de la pénitence, Paris 1899. Gromer, Die Laienbeicht, Augsburg, 1909. ') Schmitz, Bussbücher, Mainz 1883, S. 792 ff. j *) Cooper, Der Flagellantismus und die Flagellanten, vertaald door Dohrn, Dresden 1899. Moll, II, 3, bl. 73 vv. 124 § 112. Sacramenten. heid met den aflaat. Reeds werd gezegd, hoe de aflaat ontstond. Hier moet worden bijgevoegd, dat de oudste algemeene kwijtschelding van zondenstraffen aan velen van bisschoppen afkomstig is, niet van Pausen. Den oudsten ons bekenden pauselijken aflaatbrief, die zeker is, gaf Paus Alexander II in het jaar 1063 aan de Spanjaards die tegen de Mooren streden. De ware beteekenis van de formule: kwijtschelding van schuld en straf is, dat de begunstigde een biechtvader mocht kiezen, die hem van alles kon absolveeren en alle straffen kwijtschelden, dus een vollen aflaat kon geven in den hedendaagschen zin des woords. Uitdrukkingen als: Hij ontvange volkomen vergeving aller zonden, die zeer vaak voorkomen zijn noch absolutie noch verleening van een aflaat, maar enkel een voorbede en een zegewensch '). Volle aflaten werden reeds in de XI en XII eeuw geschonken. In het begin der XIII eeuw werd deze gulheid zelfs te groot, zoodat I n n o c e n t i u s III (1215) aan de bisschoppen het recht, een vollen aflaat te verleenen, ontnam en dat der gedeeltelijke beperkte \ Toch gaven de Pausen zelf vaak een vollen aflaat: aan hen, die het kruis namen, krijgers uitrustten, een schip bouwden of op andere wijze bijdroegen voor den kruistocht. Innocentius III verleende een vollen aflaat voor het bouwen eener brug over de Rhöne bij Lyon; Innocentius IV voor den bouw van den Keulschen dom (1248). In 1300 schreef Bonifatius VIII het eerste jubilé uit en gaf een vollen aflaat aan allen, die de eeuwige stad bezochten en aan de voorwaarde voldeden. Later kon die aflaat zonder de Roomsche reis worden verdiend3). Gedeeltelijke aflaten gaven vaak de bisschoppen voor het bouwen van bruggen, 1284 te Maastricht voor het bouwen der Maasbrug, 1286 te Esslingen, 1300 te Mainz 4). Voor eiken aflaat werd altijd de staat van genade en een goed werk vereischt. 5°. Wijl bruidegom en bruid de eigenlijke bedienaars van het huwelijk zijn, werd ook het clandestine huwelijk als geldig erkend, maar streng verboden. Allengs werden op vele synoden *) E. Göller, Die papstliche Poenitentiarie von ihrem Ursprung bis zu ihrer Urngestaltung unter Pius V, I: Die papstl. Poenitentiarie bis Eugen IV, I Teil, Darstellung; II Teil, Quellen, Rom 1907. N. Pauhis, Mittelalterliche Absolutionen als angebliche Ablasse. Zeitschr. f. Kath. Theol. 1908, S. 433 ff. en 621 ff. 2) Lateran. IV, can. 62. *) P. Albers, S. J. Het jnbilé in de Middeleeuwen. Studiën, 1900, d. 54. *) Michael, Gesch. d. deutschen Volkes, I, 170—171. § 113- Godsdienstig leven. 125 de proclamaties voorgeschreven '), impedimenten vastgesteld ~); de besloten tijd bepaald en de onmogelijkheid der echtscheiding ook in geval van echtbreuk, verdedigd. 6°. Enkele leeraren wilden niet, dat eenzelfde persoon het H. Oliesel meermalen ontving, omdat ook de openbare boete maar eens werd gegeven. Anderen verdedigden de hedendaagsche praktijk. Men gebruikte hier de indicatieve, daar de deprecatieve formule, en men vorderde gewoonlijk een leeftijd van minstens 14 jaar3). § "3Godsdienstig leven. Kellner, Heortologie oder das Kirchenjahr und die Heiligfnfeste in ihrer geschichtlichen Entwicklung, Freib. i. Br. 1901. Baumer, Geschichte des Breviers, Freiburg i. Br. 1895. Lecoy de la Marche, La chair'e francaise au moyen-Sge, Paris 1886. Albert, Geschichte der Predigt in Deutschland bis, Luther, III Theil, Gütersloh 1896. Braün, Die liturgische Gewandung im Occident und Onent nach Ursprung und Entwicklung, Verwendung und Symbolik, Freiburg i. Br. 1907. Mit3i6 Abbildungen. Beissel, Geschichte der Verehrung Marias in Deutschland wahrend des Mittelalters Freiburg 1909. Dezelfde, Die Verehrung der Heiligen und ihrer Reliquien in Deutschland, 2 Bd., Freib. I. Br. 1890—1892. Kronenburg, Maria's Heerlijkheid in Nederland, Amsterdam, Deel I volgende. De Katholiek, Deel 111 (1897), bl. 252 vv. i°. Tot het godsdienstig leven behoorden bijzonder de kerkelijke feesten. Het voornaamste, dat in dezen tijd ontstond, is H. Sacramentsdag. In 1247 werd het ingevoerd te Luik ten gevolge der openbaringen aan de H. Juliana van Cornouillon gedaan. In 1260 had bisschop Hendrik daarover briefwisseling met U r b a n u s IV, die aartsdiaken geweest was te Luik. Intusschen geschiedde 1263 het beroemde sacramentswonder te Bolsena 4). In 1264 strekte nu Urbanus het feest over de gansche wereld uit 5). Algemeen werd het eerst, toen Clemens V op de alge- ') Hefele, V, 797, 895, 948, 1153; VI, 439, 446, 549 enz. ) Reeds Petrus Blesensis (XII eeuw) zegt: „votum, conditio, violentia, spiritualis paternitas, error dissimilisque fides. Aetas, turpe scelus, sanguis, conjunctio, tempus. Haec si canonico vis consentire vigori. Te de jure vetant jura subire thori." Migne, Tom. 207, p. 343—345. Cap. Cum inhibitio, 3 de eland. matr. (4, 3). ) Kern* S. J. De sacramento extremae unctionis tractatus dogmaricus, Ratisbonae 1907. 4) Pastor, Gesch. der Papste, IH, S. 796 ff. 5) De bul bij Raynald, 1264, n. 27. 120 § U3' Godsdienstig leven. meene synode van Vienne (1311—1312) de bul van Urbanus IV overnam en bekrachtigde'). Het heerlijke officie van het feest is van den H. Thomas. Het feest der Transfiguratie reeds vóór de VIII eeuw in het oosten gevierd, werd ook in het westen na 1100 vrij algemeen2). / 20. In dezen tijd nam de vereering der H. Maagd zeer toe en drong in het leven der volken door. Bedevaarten en kerken ter harer eer werden zeer talrijk. Men vastte op Zaterdag en op de vigiliën harer feesten. Krachtig werkten de bedelorden voor de vereering der Moeder Gods, de Karmelieten verspreidden het scapulier. Het Wees-gegroet werd veel gebeden. Bij de woorden des Engels en der H. Elisabeth voegde hoogstwaarschijnlijk Urbanus IV: Jezus Christus. Amen3). Bijzonder deH. Bernardus en de H. Bonaventura bevorderden de Mariavereering door hun geschriften, die weldra in de verschillende talen overgebracht zeer veel werden gelezen. In 1263 vierden de Franciscanen het feest van Maria-Visitatie, dat in 1389 door Urbanus VI en door Bonifatius IX voor de gansche wereld werd voorgeschreven. Het feest der ontvangenis van Maria werd in het oosten reeds omstreeks het midden der X eeuw gevierd op 9 December. In Ierland ontmoet men het in de IX, in Engeland voor het midden der XI eeuw. Was het de viering der Onbevlekte Ontvangenis? Hoe dit zij, zeker is, dat in het begin der XII eeuw de voorstanders van het feest in Engeland, Anselmus van Edmunsbury, Osbertus van Clare, Eadmer, Nicolaas van St. Alban het voorrecht der Onbevlekte Ontvangenis in het licht stelden. Van Engeland ging het feest over naar Rouaan en Normandië, vandaar naar andere kerken van Frankrijk *). De H.Bernardus verzette zich daartegen vrij heftig. Terwijl sommige leeraren het leerstuk der Onbevlekte Ontvangenis ontkenden, ruimde S c o t u s de voornaamste theologische moeilijkheid uit den weg. 5°. Ook de vereering der Heiligen nam een hooge vlucht, vooral ten gevolge der kruistochten en der verovering van Constantinopel (1204), toen het westen met reliquieën als over- ') Cap. Unicum, De reliq. et de Ven. SS. in Clem. {3, 16). ') Huf S. J. Liturgische Studiën, I, 59 yv. *) Esser, Gesch. des Engl. Grusses (Hist. Jahrb. der Görresgesellschaft, 1884, S. 88 ff.). *; Zie Eadmeri Tract. de Concept. S. Mariae, ed. Thurston en Stater, Frib. Bris. 1904. A. Noyon S.J., Les origines de la fête de 1'immaculée conception en occident, Etudes religieuses, Paris 1904. Thurston S. J. in The Monlh 1904. § 113. Godsdienstig leven. 127 stroomd werd. Niet zelden moesten Pausen en bisschoppen zich tegen bedrog en al te groote lichtgeloovigheid verzetten. Alexander III (1159—1181) behield zich de canonisatie voor. Op vele plaatsen werd het feest van St. Nicolaas, Maria Magdalena, Laurentius, St. Michaël, Joannes den Dooper enz. verplichtend gesteld. Ook de ver.eering van den H. Joseph, ofschoon hij geen eigen feest had, nam voortdurend toe'). Over het algemeen was het aantal feestdagen zeer groot. De synode van Szaboles (Hongarije) (1092) telde er 40, die van Touloüse (1229) 40; zelfs 53 strenge en 21 .halve feesten schreef de synode van Oxford voor (1222). Onze bisschop Jan van A r k e 1 stelde buiten de Zondagen meer dan 50 feestdagen verplichtend4). Voor het dienstpersoneel én de lijfeigenen Waren die rustdagen zeer welkom. 40. Door de invoering der vele feesten werd ook in het brevier meer afwisseling gebracht. Sedert de XI eeuw hadden de getijden der kanunniken drie lecties minder dan die der monniken. Aanmerkelijk korter werd het brevier door de revisie van 1245, welke de generaal der Franciscanen bezorgde en Nicolaas III invoerde onder de geestelijken van Rome. Wijl er in die tijden geen andere namiddagoefening bestond^ woonden de geloovigen zeer vaak het officie bij, dat niet enkel .in kathedralen, stift- en kloosterkerken, maar ook soms in parochiekerken plechtig werd gezongen. 5°. In eenige betrekking tot de feesten en het brevier stonden de vastendagen. De vastentijd voor Kerstmis en het vasten op Zaterdag verdween allengs. Ofschoon de vasten voor Paschen, de Quatertemper en de Vigiliën bleven bestaan, zoo kwam toch ook hierin eenige verzachting. De volle maaltijd werd op den middag verplaatst, des avonds een collatie genomen en in het Onthouden van zuivel vaak gedispenseerd. 6°. In deze periode bloeide de kerkelijke welsprekendheid. Ofschoon men voor de preek nog veel de homiliariën gebruikte, maakte men zich toch allengs van de vroegere voorbeelden los. Dat er zeer practisch en populair gepreekt werd, blijkt uit hetgeen er uit dien tijd is overgebleven. Zelfs over de theorie ') J. Seitz, Die Verehrung des H. Joseph in ihrer geschichtl. Fntwicklung bis z. Konzill von Trient, Freiburg 1908. 2) Hefele, Tom. V, 206, 221—223, 949. 9®3. to%2; Tom. VI, 554 f.; 337 f., 547, 549. Moll, II, 3, b. 238 vv. j^S 128 § 113- Godsdienstig leven. der welsprekendheid werden goede werken geschreven '). De bloei der redekunst is bijzonder toe te schrijven aan de kruistochten, de bedelorden, de ontwikkeling der landtalen en der kerkelijke wetenschap. Had men tot dien tijd alleen onder de Mis gepreekt, de kloosterlingen deden het vaak na den middag. De Franciscanen en Predikheeren werden door synoden aanbevolen2). Beroemde predikers waren b.v. de H. Bernardus, Fulco van Neuilly, Guibertus van Nogent, Innocentius III, Antonius van Padua, Bonaventura, Thomas van Aquine, David van Augsburg en Bertholdus' van Regensburg. Vaak was de toeloop zóó groot, dat men preeken moest onder den blooten hemel. 7°. Tot het kerkelijk leven kan ook het geestelijk drama3) worden gerekend. Het schijnt zich bijzonder na de XI eeuw te hebben ontwikkeld. Het ontstond zeker uit de liturgie, die wel het eerste denkbeeld van het mysteriespel moest wekken. Werd er meestal met ernst gespeeld, zoo lag toch de profanatie van het heilige nabij. In de XI en XII eeuw raakte het los van de liturgie. Reeds sedert de XIH eeuw begon men deze spelen uit de kerk te weren4). Evenwel hebben ze ook daarna nog veel goeds gesticht De stoffen waren verschillend. Men had kerstmis-, passie-, paasch-, pinkster- en hemelvaartspelen. Niet zelden kwamen mysteriën uit het leven der H. Maagd, van den kerkpatroon of andere heiligen op het tooneel. Zeer dikwijls leverde de H. Schrift de stof, zoowel het Oude als het Nieuwe Testament. Naast de mysteriespelen ontstonden ook andere minder edele. La fête des fous 6) en het daarmee samenhangend fête de Vane schijnt buiten Frankrijk niet te zijn verspreid. Ze wezen terug op het heidendom, op de Saturnaliën en de Decembrica. Omstreeks nieuwjaar werden ze gevierd en leidden tot vele misbruiken. Tegen de fêtes des fous heeft de Kerk zich verzet. Hiermee mag men niet ver- ') Guibertus van Nogent (j- 1104): Liber, quo ordine sermo fieri debet. Migne. Tom. 108, p. 21 ss. Alanus ab Jnsulis (f 1202): Summa de arte praedicatoria, Migne, Tom. 210, p. 109 ss. Hubertus de Romanis (f 1277): De eruditione, praedicatoria. Bibl. Max. PP., Tom. 25, p. 424 ss. *) Hefele, V, 323, 950; VI, 37, 42, 198, 444, 533, 624. 8) kroning. Zur Gesch. und Beurteilung der geistl. Spiele im MA., Frankf. 1884. Wtjbrands, Opmerkingen over het geestelijk drama hier te lande in de Middeleeuwen. Studiën en Bijdragen op 't gebied der hist. Theol., III, 193—290. •J Hefele, V, S. 1007. Moll, II, 3, bl. 264. Vgl. Batav. Sacra I, p. 168. *) Cr. Dreves, Zur Gesch. der fêtes des fous. Stim. aus ML. 1894, S. 571 ff. § 114' Zedelijk leven. I2Q warren de onschuldige voorstellingen van Christus' intocht in den tempel, van de vlucht naar Egypte en de voorspelling van Balaam. Dergelijke spelen hadden plaats op het feest van den episcopus puerorum, of het Gregoriusfeest wanneer (6 of 28 Dec.) een knaap in bisschoppelijk gewaad werd rondgeleid en waarbij niet zelden muzikanten en potsenmakers optraden. Den risus paschalis wekte men op door lachwekkende verhalen in de preek. Bij dit alles heerschte meestal gezonde humor. De op parodieën gelijkende nabootsingen van het heilige deed in die eeuwen van geloof geen of minder kwaad. Misbruiken trachtte de Kerk te weren f). § "4Zedelijk leven. G. Grupp, Knlturgeschichte des Mittelalters, 2 Bnde, Stuttgart 1894 — 1895. Michael, Geschichte des Deutschen Volkes, 1—VI Band, Freib. i. Br. 1915. Revue des quest. hist. 1893, p. 183 ss.: Vacandard, L'Eglise et les ordalies au XII siècle. Ratzinger, Geschichte der Kirchlichen Armenpflege, 2 Aufl., Freiburg 1884. Revue des quest. hist. 1899, p. 95 ss.: Le Grand, Les Maisons-Dieu, leurs statuts au XII siècle. Lallemand, Histoire de la charité, Tom. IV, Paris 1910. Zeitschr. f. Kath. Theol. 1898, S. 601: Hoffmann, Die Stellung der Katholischen Kirche zum Zweikampfe bis zum Konzil von Trient. Kober, der Kirchenbann, 2 Aufl., Tübingen 1863. Hinschius, Kath. Kirchenrecht, IV, 698 ff. i°. Het dagelijksch leven was in de middeleeuwen doortrokken van den geest des geloofs. Al bleek deze bij velen niet sterk genoeg, om de felle hartstochten voortdurend te bedwingen, hij leidde na den val gewoonlijk tot een oprechte, vaak roerende bekeering en boete. Vandaar dat men de grootste tegenstellingen ontmoet: wreedheid ook tegen weerloozen, tegen geestelijken en kloosters in den voortdurenden strijd tusschen Paus en keizer, in de talrijke twisten tusschen de steeds machtiger wordende grooten, zelfzucht en gierigheid door den toenemenden rijkdom, niet alleen bij leeken, maar ook bij een groot aantal geestelijken; ') W. Schmitz, S. J. Das christl. Element in den TJnterhaltungen und bei den Festen des Mittelalters. Der Katholik, 1897, Octob.—Nov. Moll, II, 3, bl. 265 vv. Ciampi, Le rappresentazioni sacre del medio evo in Italia, Roma 1865. Dat de Carneval op de Saturnalia en het heidendom terugwijst en onafhankelijk is van de lentevasten, kan niet worden bewezen. Zie H. Thurston, The Month, Maart 1912, p. 225—239. P. Albers S. J. Kerkgesch. II. 9 130 § H4- Zedelijk leven. onzedelijkheid bij den machtigen aangroei der steden en den vaak al te weekelijken vrouwendienst der ridderschap *); roof en plunderzucht bij de nog altijd groote gebreken in de rechtspraak. Daar tegenover stonden echter niet alleen de groote voorrechten der vrijheid, frissche kracht en natuurlijkheid bij het volk, koene dapperheid bij de ridders, de geest van opoffering en volharding bij allen, maar ook heldhaftige bekeeringen en strenge boete, die keizers en koningen diepe vernederingen deed aanvaarden en tal van ridders naar het klooster dreef. Men denke aan de boete der moordenaars van bisschop Koenraad I van Würzburg (1202); aan die van Frederik van Isenburg; van Lodewijk II van Beieren; van hertog Boleslaus van Silezië (1258)*). De beweging, die bij de stichting der Minderbroeders ontstond, trok rijk en arm naar boete en deugd. Heele steden en dorpen trokken de predikers met groene twijgen en licht te gemoet. Op hun machtig woord sloeg men zich op de borst en geeselde zich in het openbaar. Trof men onder de vorsten onverschilligen en zedeloozen aan, zooals graaf Jan van Soissons (einde XI eeuw), Hendrik IV, koning Jan zonder Land en keizer Frederik II, men vond er ook een L o d e w ij k IX van Frankrijk, zijn moeder Blanca van Castilië, een Elisabeth van Thüringen, een Hedwigis van Polen, Elisabeth van Portugal, Ferdinand van Castilië, Leopold van Oostenrijk enz. 2°. Om de boosdoeners, koningen en vorsten, ridders en heeren, zelfs gansche landen en steden tot de orde te roepen, maakte de Kerk niet zelden gebruik van de kerkelijke straffen, die over het algemeen zeer heilzaam werkten. Gewoonlijk gingen drie waarschuwingen aan de excommunicatie vooraf. De gevolgen dezer straf waren menigvuldig. De kerkelijke drukten het zwaarst. Tot de burgerlijke behoorden, dat de gebannene niet als eischer voor het gerecht kon optreden, dat hij moest gemeden (vitandus) wordens). Toch werden hierop allengs veel uitzonderingen gemaakt. ') Het jus primae noctis behoort echter zeker tot het „geleerde bijgeloof'. Zie K. Schmidt, Das jus primae noctis, eine geschichtliche Untersuchung, Freib. i. B. 1881. Verder te zijner verdediging in Zeitschr.. für Ethnologie, 1884, S. 18—59; en Zeitschr. der Hist Gesellsch. für die Prov. Posen, 1886 (I Jahrg.). Heft 3—4. -) Michael, II, 242—248. ') Na de synode van Constanz was alleen de met name geëxcommuniceerde vitandus. § 114. Zedelijk leven. jij Het interdict vond veel meer toepassing dan vroeger en was zeer geschikt, om ook den hardnekkigste tot zijn plicht te brengen. Door den aard dezer straf werden vaak onschuldigen getroffen. Om dit zooveel mogelijk te voorkomen, was de toediening der meest noodzakelijke sacramenten nooit uitgesloten. Bij gesloten deuren mocht in stilte godsdienstoefening worden gehouden en dit werd bij hooge uitzondering op de allereerste feesten zelfs in het openbaar toegestaan. Toch vermaanden de Pausen aangaande deze straf altijd tot de grootste voorzichtigheid. De geestelijken strafte men sedert de XII eeuw niet enkel met afzetting, maar ook met degradatie, waardoor zij de rechten van den geestelijken stand verloren en onder de jurisdictie der wereldlijke rechtbank kwamen. Zeer zelden echter maakte de Kerk van deze verschrikkelijke straf gebruik % De vroeger reeds ingevoerde Godsvrede {Treuga Dei) werd allengs algemeen erkend, bijzonder door de kruistochten begunstigd en door de Pausen met kracht doorgezet. De bepalingen der algemeene synoden van Lateranen (I—III) werden opgenomen in het Corpus juris2). Het wreed wapenspel bestreed de Kerk met kracht en trachtte de godsoordeelen (ordaliën) als gerechtelijk bewijs te vernietigen3). Zeeroof, woeker, strandrecht {Jus littoris) enz. werden met kerkelijke straffen belegd 4). 3°. Heerlijk heeft de christelijke weldadigheid in dezen tijd gebloeid. De armenzorg der kerkelijke gemeente was in den Karolingischen tijd hervormd, maar had in de IX en X eeuw door de woestheid der tijden veel geleden. De laatste Karolingers hadden het kerkelijk goed meestal in de hand van leeken gebracht. Ook de XI eeuw had hierin nog niet veel veranderd. Men scheen den oud-christelijken stelregel te hebben vergeten, dat kerkelijk goed het goed der armen was. Ook de geestelijken droegen daarvan eenige schuld. Voor de geregelde armenzorg stonden tot in de XIII en XIV eeuw alleen de kloosters en kloosterorden. Van ouds was het gebruik, dagelijks een aantal armen en pelgrims aan de kloosterpoort, te spijzen. De oude Benedictijnerkloosters en de latere hervormingen hebben hierin onnoemelijk veel goed gedaan. In vele kloosters was de opbrengst ') Zie Moll, II, 4, bl. 150 vv.; 168 vv. Vgl. II, 1, bl. 168, 174. *) Cap. 1, 2, X. De Treuga et pace (1, 34). *) Decret Greg. IX, 5, T. 34, 35; Cf. Cap. 2, T. 14. *) Vgl. ook Moll, II, 4, bl. 225 v. 132 § 114- Zedelijk leven. van een landgoed voor de armen bestemd. De abdij Hirsau in het Zwarte Woud deelde jaarlijks 400 mud koren en vruchten, dagelijks aan 200 armen middageten uit. Abt Wal ter van Egmond was een vriend der armen, de abdij van Oostbroek had geregelde armenzorg, de monniken van Wittewierum beoefenden zeer groote weldadigheid, de vrijgevigheid der abdij van Rijnsburg is spreekwoordelijk gebleven1). Heele kloosterorden wijdden zich aan werken van naastenliefde: b.v. de Kruisbroeders, Antonieten, de H. Geestbroeders, Alexianen, Trinitariërs en zooveel andere, om van de vrouwelijke orden niet te spreken. 40. In de XII eeuw verrezen reeds tal van inrichtingen van liefdadigheid, die vooral in de XIII eeuw tot hoogen bloei kwamen. In België bestond op het einde dezer eeuw bijna in elke stedelijke parochie een armenhuis. Ook de gilden, de HeiligeGeesttafel en het stedelijk bestuur hadden meestal hun eigen liefdehuizen2). In Holland bezat elke stad, hier en daar zelfs dorpsgemeenten, een gasthuis, zoodat men niet kan nalaten, „den uitstekenden ijver onzer vaderen tot dit liefdewerk te bewonderen" 3). Zeer talrijk waren de leprozenhuizen. Reeds in den aanvang der XIII eeuw bezat Frankrijk er 2000, die alle aanstekelijke zieken verpleegden. Zooals hier, in België en Frankrijk, was het ook in de zuidelijke landen van Europa, waar bijna alle orden van liefdadigheid waren ontstaan en zich de christelijke geest en het krachtig volksleven in de stedelijke en burgerlijke liefdegestichten openbaarde. Vorsten en grooten gaven het voorbeeld. Bekend is de opofferende liefde van den H. L o d e w ij k, die zelf de armen aan tafel bediende4), van de H. Elisabeth, de H. Hedwigis en tal van anderen. Bij ons werd gravin Sofia (f 1176) „een tweede Dorcas" en „haer herte een grondelos wael van ontferme" genoemd; gravin Mathilde, moeder van den roomschkoning, stond in den slag van Westcappele (1253) de gewonden op het slagveld bij5). Pausen en bisschoppen waren bij dezen niet ten achter en bevorderden de groote beweging der christelijke *) Moll, II, 4, bl. 243 vv. Schotel, De Abdij van Rijnsburg, 's-Hertogenbosch 185 r.*; P. Alberdingk Thym, Gestichten van liefdadigheid van Karei den Grooten tot aan de Hervorming, Leuven 1883. 8) Moll, IL 4, bl. 253. «) Joinville, Histoire de S. Lpuis, Chap. 139, éd. de Wailly, Paris 1890, p. 291 s. ') Moll, II, 4, bl. 223 vv. § 114. Zedelijk leven. 133 liefde uit alle kracht. Onze bisschoppen hebben op het voorbeeld van Ansfried, groote liefdewerken verricht. Boven anderen wordt Guy van Avesnes geprezen. De behoeftigen dier dagen noemde men de „armen van Christus", „vrienden van Christus", „kamerheeren des hemels" en hun handen de „schatkist van Christus". 5°. In dezen bloeitijd der middeleeuwen ontstonden tal van gilden en genootschappen ') ter bevordering van ambachten, handel en alle soort van kunst. Ze hadden hun eigen H. Patroon, hun kerkelijke feesten, hun wapen en vaandel. Wat een liefdewerken en sociale weldaden hebben deze gilden bewezen! De kerkelijke broederschappen bevorderden niet alleen het godsdienstig leven, maar ook het vriendschappelijk onderling verkeer. Wonderbaar was de offervaardige en volhardende samenwerking van arm en rijk, jong en oud bij den bouw der heerlijke middeleeuwsche kerken. Voor het aanleggen van wegen en bruggen vormden zich broederschappen, zelfs kloosterorden, zooals de Fratres pontifices. De drang en het streven naar vereeniging en aansluiting was algemeen en bewerkte op verschillend gebied onnoemelijk veel goeds. ) P. A. Het oude gilde en zijn hervorming in onzen tijd. Studiën, Deel 34—35, Utrecht 1890. De gilden van Utrecht tot 1528, 2 deelen door Overvoorde en Joosting, 's-Gravenhage 1896—1897. Pagnüz, Corporations et syndicats, Paris 1905. ZESDE HOOFDSTUK. Kerkelijke wetenschap en kunst. § "5- Kerkelijke wetenschap. Denifle, Die Universitaten des Mittelalters bis 1400, I B, (niet meer verschenen) Berlin 1885. Denifle-Ckatelain, Chartularium Universitatis Parisiensis, 4 tom., Par. 1889 ss. Auctarium Chartularii, 2 tom., Par. 1894 ss. Stöckl, Geschichte der Philosophie des Mittelalters, 3 Bde, Mainz 1864 1866. Hauréau, Histoire de la Philosophie scolastique, tom. 2, Paris 1872 ss. Schwane, Dogmengeschichte der mittleren Zeit, Freib. i. Br. 1882. Grdbmann, Geschichte der scholastischen Methode, I—IH, Freiburg 1909 ss. J. de Ghellinck, S. J., Le mouvement théologique du XH siècle, Paris 1914. Archiv für Litt.-und Kirchengesch., II, 165 ff. V, 165 ff., 603 ff. A. van Weddingen, Albert le Grand, le maitre de St. Thomas, Paris 1881. De Groot O. P. Het leven van den H. Thomas van Aquino. Dezelfde, De H. Thomas als Wijsgeer, Openingsrede 1894. Cornudet, Histoire de S. Thomas d'Aquin, Paris 1913. Endres, Thomas v. Aquin, Mainz 1910. Hoogveld (Grabmann) Thomas v. Aquine, Utrecht 1914. Werner, Duns Scotus, Wien 1881. temmens, Leven van den H. Bonaventura, Utrecht 1916. Denifle, Die Handschriften der Bibelcorrectorien des 13 Jahrh. (Archif. f. Litt.- und Kirchengesch. 1888, 263 ff.) Maassen, Quellen und Literatur des kanonischen Rechtes, Graz i87off. Schoengen, De ontwikkeling van het hooger onderwijs in de middeleeuwen, Annuarium R. K. Stud. 1907. i°. De brandpunten der kerkelijke wetenschap waren toen reeds de universiteiten. Door de zorg der Kerk vooral vermenigvuldigden zich de inrichtingen van hooger onderwijs voortdurend. De school van Salerno werd beroemd om de studie der medicijnen; bijzonder toen de geneesheer Constantinus Africanus de geschriften der Arabieren in het latijn vertaalde (XI eeuw). De school van Bologna, reeds in den aanvang der XII eeuw de moeder van alle rechtsgeleerden, werd door den § ii5- Kerkelijke wetenschap. 135 roem van G-ratianus de brón van alle kerkelijk recht. Parijs bleef den voorrang handhaven in wijsbegeerte en godgeleerdheid. Allengs ontstond er een groot aantal zulke scholen, welke alle naar die van Parijs en Bologna waren ingericht: tot aan het jaar 1303 telt men er 29. Aanvankelijk nog Scholae of wat later Studium genoemd, ontvingen die inrichtingen in de XIII eeuw den naam van Studium generale'). Dit laatste woord drukte niet uit, dat er alle leervakken werden gegeven, maar dat de inrichting bestemd was voor alle studeerenden der gansche christenheid. Deze hoedanigheid sloot natuurlijk het voorrecht in, dat de graden op een studium generale verkregen in de gansche christenheid werden erkend2). Ook noemde men sedert de XIII eeuw de hoogeschool een universiteit. Toch verschilde de beteekenis van dit woord veel van de hedendaagsche. Bedoelde men later meer de universitas facultatum, in de middeleeuwen had universitas de beteekenis van corpus, corporatieve verbinding 3). Elke universitas was daarom nog geen hoogeschool. Eerst in den tijd, toen de professoren en studenten zich tot een corporatie vereenigden, begon men te spreken van een studium universitatis, studium ac ejus universitas, corpus collegii sive universitatis, universitas studii, universitas magistrorum et scholarium. De oudste studia generalia Parijs, Bologna, Oxford ontstonden hierdoor, dat de verschillende vakken, afzonderlijk en onafhankelijk bestaande, zich bij elkander voegden. De latere werden opgericht meestal door de Pausen, soms door de vorsten, en ontvingen het voorrecht van studium generale, naar het voorbeeld der oudste4). Tot hoogen bloei kwamen de studia generalia eerst, toen ze als corporatiën een rechtelijk bestaan, bescherming en privilegiën genoten. De inrichting te Parijs was hoofdzakelijk deze: de professoren der verschillende vakken vormden het collegium doctorum; het werd verdeeld in vier faculteiten, theologie, recht, medicijnen en philosophie of de schoone kunsten; aan het hoofd aller faculteiten stond de cancellarius, die oppertoezicht en rechts- ') Komt het eerst voor in 1239. Denifle, S. 11. *) Denifle, p. 20: „ut quicumque magister ibi examinatus et approbatus fuerit in qualibet facultate, ubique sine alia examinatione legendi liberam habeat facultatem." Cf. Potthast, 9173, 9176. ') „Universitas est plurium corporum collectio inter se distantium uno nomine specialiter eis deputato." Aldus Hugolinus bij Denifle, 30. *) Aldus Toulouse b.v. en het studium te Rome. Denifle, 20. Deloume, Apercu hist. sur la faculté de droit de 1'université de Toulouse, Paris 1900. !36 § 115. Kerkelijke wetenschap. macht had over de gansche hoogeschool; over elke faculteit stond een decanus. Deze inrichting was de grondslag der universiteit. In de eerste helft der XIII eeuw oordeelden de studenten (scholares) ter bescherming hunner rechten en voorrechten onderlinge aansluiting noodzakelijk. Zoo ontstonden de corporatiën der scholaren, die niet naar faculteiten, doch naar natiën waren ingericht, en zich verdeelden in Franschen, Picardiërs, Normandiërs en Engelschen •), Deze indeeling in natiën heeft zich niet spontaan ontwikkeld, maar is gemaakt, zooals later die der universiteiten van Weenen, Praag en Leipzig. De natiën hadden de administratie der goederen en de handhaving der tucht. Had men als vertegenwoordiger en bestuurder der natie een procurator, aan het. hoofd aller natiën stond de rector. Door de tnagistri artium, die nog tot de scholares behoorden, werden deze beambten gekozen. Niet lang duurde het, of de rector streefde den cancellarius voorbij en bestuurde feitelijk de universiteit. Het eerst erkende hem de faculteit der philosophie, vóór het midden der XIV eeuw ook die van het recht en de medicijnen, het laatst die der theologie. Te Bologna vereenigden zich de scholaren op bTet einde der XII eeuw, zoodat er omstreeks 1250 van lieverlede twee corporaties waren ontstaan, die elk scholaren van verschillende landen opnamen. Geleidelijk hadden ze zich tot vrije verbindingen ontwikkeld, om in een vreemde stad recht en bescherming te erlangen. Alleen vreemden (Italianen of buitenlanders) maakten deel uit van de corporaties en heetten bij uitstek scholaren. Aan het hoofd van elke corperatie stond de rector scholarium, die door consiliarii werd ter zijde gestaan. De corporatie was zelfstandig en had een eigen rechtspraak. Toch waren de twee corporaties der ultramontani en citramontani niet zóó gescheiden, dat zij niet één universitas scholarium vormden. Wijl de corporaties te Bologna doelmatiger waren ingericht dan te Parijs, is het geen wonder, dat Bologna grootéren invloed op de vorming van andere universiteiten heeft uitgeoefend. Van de graden, die aan de universiteit werden toegekend, noemde men het eerst den doctor juris (legist). Onder de regeering van Innocentius III ontmoette men reeds doctores legum, decretorum (kerkelijk recht), doctores medicinae, grammatiae, ') Weldra sloten zich Duitschers en Italianen bij de Engelschen aan. Fitting, Les commencements de l'école de droit de Bologne, (trad. Lesueur), 1888. Luchaire, L'université de Paris sous Philippe Auguste, Paris 1898. § ii5- Kerkelijke wetenschap. !37 logicae, philosophiae, theologiae en sacrae paginae. Het licentiaat was de eerste schrede naar het doctoraat; oorspronkelijk was het baccalaureaat geen academische graad, maar een titel, die aanduidde een scholaris, die lessen gaf en ontving. Het doctoraat werd vaak vermeden om de groote kosten aan de promotie verbonden'). Uit tal van bullen en breven blijkt de teedere zorg der Pausen voor de Universiteit2). Erkende de Kerk het groote nut, zelfs de noodzakelijkheid der studiën, zij was evenmin blind voor het gevaar, dat den jongeling dreigde aan de universiteit. Al is de schildering, die Jacques de Vitry gaf van de zeden der Parijsche Universiteit, overdreven, toch was zeker een samenloop van 20.000—30.000 jonge lieden voor de zedelijkheid niet gunstig s). Gregorius IX excommuniceerde allen, die winst trokken uit de ontucht. Allengs kwam men op de heilzame gedachte, eigen collegiën voor de studenten te stichten. Het beroemdste was dat van S o r b o n, hofkapelaan van den H. Lodewijk (1250). In een soort gemeenschappelijk leven legde men er zich, ver van het bederf der wereld, geregeld op de studiën toe. Beurzen in die collegiën te stichten, beschouwde men als een goed werk. Vóór 1350 ontstonden te Parijs 19 collegiën met 375 beurzen. 20. Niet gering is op de ontwikkeling der scholastiek de invloed der Grieken en Arabieren geweest. Zeer weinig geschriften van Aristoteles werden vóór de XII eeuw in het westen gelezen. De vertaling van Boëtius had de Kategorieën en het boek De interpretatione bekend gemaakt. Omstreeks 1150 verschenen de logische geschriften, het Organon, in het latijn, de physische en metaphysische in 1204; deze laatste niet onmiddellijk uit het Grieksch, maar uit Arabische bewerkingen en vertalingen. Dit was de oorzaak, waarom men de werken van den Stagyriet, die veelal met Arabische bijvoegselen waren vermengd, vaak heftig bestreed. In den loop der XIII eeuw werd dan Aristoteles opnieuw onmiddellijk uit het Grieksch vertaald. Groote verdienste heeft hierin de H. Thomas van Aquine, die zijn medebroeder Willem van Meerbecke ') Vergl. c. 2 de Magistris etc, 5, 1, in Clem. !) Potthast, to6i, 6093, 6173, 6220, 6251 enz. passim. Zie vooral Denifle, Chartularium en Auctarium. a) Hurter, Innocent III, éd. Franc;., Paris 1855, III, 521 s. Funk, Jak. von Vitry, Leipzig 1909. 138 § lij. Kerkelijke wetenschap. met goed gevolg aanspoorde ter voltooiing van dit uiterst nuttige werk. Natuurlijk verwierp men ook nu nog verschillende stel- . lingen van den grooten heiden, maar men achtte hem zeer hoog en verklaarde hem voortdurend in de school. Vooral zijn logica was ongeëvenaard en genoot bij alle scholastieken het hoogste aanzien. Van Plato kende men vóór den bloeitijd der scholastiek door eigen inzage alleen den Timaeus. Toch was zijn wijsbegeerte reeds vroeg in het westen doorgedrongen. Vooreerst door de werken van Augustinus en vervolgens door het boek van Apulejus: De dogmatibus Platonis. De Arabische wetenschap kwam ten gevolge der verovering naar Spanje en werd tijdens de kruistochten meer bekend. Hadden ook de Arabieren zelf de eerste wijsgeerige kennis ontleend aan de Grieken, die-hun gedurende de VIII en IX eeuw in Syrische vertaling bekend werden, zij deden er van het hunne bij en brachten allengs de Arabische philosophie tot hoogen bloei. Men vond bij hen tal van Neo-platonici, die echter hun theodicea aan Aristoteles ontleenden. De beroemdste waren Alfarabi (t 95°)> Avicenna (f 1050), Algazel (f 1111). Dezen schreven in het oosten. Het hoofd der Arabische wetenschap in Spanje werd Averroës (f 1198), die commentaren op Aristoteles uitgaf. Volgens den Hr Thomas was hij minder peripateticus, dan vervalscher der peripatetische philosophie Niettemin werden zijn geschriften op last van keizer Frederik II2) vertaald en als Aristotelische naar de studia generalia gezonden. Tot welke dwalingen die werken voerden, heeft S i g e r van Brabant ondervonden3). Averroës leerde de eeuwige materie; de emanatie uit God; de reeks van intelligentiae, die de sterren bezielen; de numerieke eenheid van het erkennende verstand en daarmee de ontkenning van het persoonlijke voortbestaan der ziel na den dood des menschen. Alleen in het algemeen bestuur der wereld erkende hij de Voorzienigheid, in de bijzonderheden het fatalisme. Ook de Joden, die Averroës met Aristoteles verwarden, trachtten deze dwalingen te verbreiden: ') Opuscul. Contra Averroem. a) Ook Aartsb. Raym. van Toledo belastte daarmee zijn aartsdiaken Gondisalvi (1130-1150). s) P. Mandonnet, O. P. Siger de Brabant et l'Averroisme latin au XIII siècle, Etude critique et documents inèdits, Fribourg 1899. § 115' Kerkelijke wetenschap. 139 vooral Avicebron (t 1070) en Mozes MaimnnineslTiwA , Geen wonder, dat de geschriften van Aristoteles met zulke verklaringen achterdocht verwekten. De mc.t.aéhM^ir.n. ph Hp fhysica werden dan ook weldra door de synode van Parijs (1210), door den legaat des Pausen (1216) en door Gregorius IX in 1231 verboden. De laatste beval de zuivering der Aristotelische werken en waarschuwde tegen een al te groote zucht, om de geloofswaarheden philosophisch te willen bewijzen '). Het verbod [van Gregorius IX werd bevestigd door Urbanus IV in 1263. Toch jwaren deze bepalingen vermoedelijk locaal. 30. De logica bekleedde in de kloosterscholen van de IX tot de XII eeuw een voorname plaats en was een zeer geschikte inleiding op de studie der theologie. De meest gebruikte leerrboeken waren B o ë t i u s, de Isagoge van P o r p h y r i u s en het boek van Marianus Capella over „de zeven vrije kunsten". Natuurlijk kwam ook de leer over de algemeene pegrippen (universalia) ter sprake. In de IX eeuw leerde S c o t u s E r i g e n a, dat de algemeene begrippen als zoodanig objectief jreëel zijn. Dit grove realismus riep in de bestrijding een ander uiterste te voorschijn. Men ging zóó ver, dat men alle objectiviteit der algemeene begrippen ontkende en deze aan het menschelijk [denkvermogen alleen toeschreef. Zulk een Nominalismus leerde Heiricus van Auxerre (f 881) en zijn leerling Remigius van Auxerre (t 904). Roscellinus van Compiègne hrerhief op het einde der XI eeuw het nominalismus tot een systeem, Wel liet hij geen werken na, maar zijn leer, dat de algemeene begrippen enkel flatus vocis zijn, blijkt uit Anselmus8), Abaelardus8) en Joannes van Salesbury4). In de Triniteitsleer Kwam Roscellinus hierdoor tot een soort tritheismus, dat hij afzwoer op de synode van Soissons (1092). Een der machtigste verdedigers van het realismus werd Willem van Champeaux Kt 1121), stichter der school van St. Victor te Parijs en vriend [van den H. Bernardus. Hevig bestreden door zijn leerling Abaelardus, wijzigde hij zijn leers). Later viel Gilbertus *) Potthast, n. 8231. ') De fid. Trin. cap. 2. Migne, Tom. 158, p. 265. *) Ep. XVI. Migne, Tom. 178, p. 355 ss. *) Metalogicus, lib. II, c. 17. Migne, Tom. 199, p. 874. Cf. Polycraticus lib. VII, 12. Migne, ibid., p. 665. *) Hist. Cal. c. 2. Migne, Tom. 178, p. 119. 140 § ii5- Kerkelijke wetenschap. Porretanus (f 115 9) door zijn realismus in dwalingen tegen de H. Drievuldigheid'). Realismus en nominalismus waren beide valsch. De waarheid lag in het midden. Een poging om dit midden te bereiken, was het Conceptualismus: buiten het conceptus mentis \ hebben de algemeene begrippen geen realiteit, maar het conceptus bevat meer dan een flatus vocis. Tot de verdedigers hiervan behoorde Joscellinus van Soissons (XII eeuw). Doch ook deze leer was valsch. De ware drukte de H. Thomas uit en leerde, dat de universalia ante rem bestaan in het goddelijk verstand; dat de universalia in re zijn de individueele essentiën der dingen en de universalia post rem in het menschelijk verstand. 4°. De strijd over de algemeene begrippen en bijzonder de diepere kennis der Grieksche philosophie leidde tot een hoogere ontwikkeling der theologie. Was men voorheen tevreden met de kennis en de reproductie van de talrijke geschriften der Vaders, thans ging men over tot de dialectische en systematische behandeling der theologie, die wetenschap werd in den waren zin des woords. Deze nieuwe wetenschap, de scholastiek, steunde, zooals de.vroegere godgeleerdheid, op het geloof. Wijl echter tusschen de rede en het geloof, die beide hun oorsprong vinden in God, geen tegenspraak kan bestaan, nam deze nieuwere theologie de wijsbegeerte tot opheldering en bewijsvoering ter hulp. Zoo ontstond een wetenschappelijke samenstelling van de leerstukken der Kerk en de theologische conclusies, een logisch stelsel, dat zoowel de geloofs- als de zedenleer omvatte. 5°. De eerste grondlegger der scholastiek was de beroemde Anselmus, aartsbisschop van Canterbury (f 1102)2). Geboren te Aosta in Piëmont trad hij in het klooster Bec in Normandië en ontving er tot leermeester den geleerden Lanfrank van Bec. Zijn streven drukte hij uit in de woorden: Fides quaerit \ intellectum en Neque enim quaero intelligere ut credamf sed ! credo ut intelligam. Al scheen het somwijlen, dat Anselmus in enkele werken3) de geheimen des geloofs uit de rede alleen trachtte te bewijzen, in werkelijkheid was de rede voor hem niet het eerste richtsnoer. Altijd toch voegde hij de correctie daarbij, ') Hefele, V, 503. 2) Opera bij Migne, Tom. 158—159. H. Rosa S. J., Anselmo di Aosta, Firenze 1909. Domet de Vorges, S. Anselme, 2 vols, Paris 1901. *) Monologinm en Cur Deus homo, Migne, Tom. 158. § 115- Kerkelijke wetenschap. 141 I dat de duidelijke zin der H. Schrift onomstootbaar vast staat'). f Zeer druk werd Anselmus besproken om zijn Proslogium, ■waarin hij het bestaan van God a priori wilde bewijzen met de K woorden: „ Vere est aliquid, quo majus cogitari non potest*2). ■Hiertegen schreef de monnik Gaunilo van Marmoutiers zijn Liber pro insipiente3). Terecht beweerde hij, dat men uit de gedachte aan een wezen niet tot het zijn daarvan kan besluiten. De werken van Anselmus werden het richtsnoer der volgende geleerden. 6°. Op zijn diepe, grondige en geestrijke bespiegeling volgde ■een tijdvak, waarin de systematische ontwikkeling der scholastieke ■theologie voortdurend toenam in kracht. Men werkte en zwoegde om het objectum fidei tot een afgerond, samenhangend geheel te ■maken. De tijd der Summa's brak aan. Het eerst verscheen ■ Hugo van St. Victor (f 1141)4), die hooge bespiegelingen over ■de voornaamste geheimen des geloofs naliet. Belangrijk was de K Summa sententiarum, een kort begrip der theologie samengesteld Ruit de plaatsen der Vaders, die hem echter door velen niet meer ■wordt toegeschreven6). In zijn hoofdwerk, de twee boeken De msacramentis christianae fidei gaf hij ons een stelselmatige behande- ling der gansche theologie. Robertus Pullus (f 1146) 6) leeraarde ■ te Oxford en te Parijs en was vooral bekend om zijn Libri octo Msententiarum, die meer op de H. Schrift en de rede steunen, dan op de Vaders. Weinig werd dit boek gebruikt, omdat weldra de MLibri quatuor Sententiarum van Petrus Lombardus (f 1164) 7) verschenen. Dit beroemde werk bestaat bijna geheel uit gezegden I der Vaders, bijzonder van Augustinus, Ambrosius en BHilarius. Het eerste boek geeft 48 distincties De deo uno Met trino; het tweede 44 distincties De creatione, angelis et homine I ') Cur Deus homo, Migne, Tom. 158, p. 359 ss. Certus enim sum, si quid dico, ■quod sacrae scripturae absque dubio contradicat, quia falsum est, nee illud tenere Byolo, si cognovero. Cf. ook De Concordia praescientiae et praedestinationis. Migne, KTom. 158, p. 328. f ') Migne, Tom. 158, p. 228. E s) Migne, Tom. 158, p. 242. i *) Hauréau, Les oeuvres de Hugon de St. Victor, 2 éd., Paris 1886. Migne, ! Tom. 175—177. | *) Roch de Chefdebien, Une attribution contestée, Revue Augustinienne, Mei 1908. Vgl. Der Katholik, Heft 8, 1909. Revue d'hist. ecclés., fase. 2, 1909. I *) Migne, Tom. 186. I *) Migne, Tom. 191—192. 142 § 115' Kerkelijke wetenschap. lapso; het derde De incarnatione Verbi, de caritate Dei et ] proximi 40 distincties; het vierde 50 distincties De sacramentis 1 et de novissimis. Trots de vele gebreken bleef dit boek doorgaans i het tekstboek in de scholen tot aan de XVI eeuw, toen de onver- || gelijkelijk volmaaktere Summa van den H. Thomas de boven- 1 hand kreeg. Aan dezen sluiten zich aan Robertus van ] Melun (f 1167), Rolandus Bandinelli (f 1181) en Petrus van Poitiers (f 1205). 70. Een heel verschillenden weg volgde de scherpzinnige maar 'M ook vermetele en overmoedige Petrus Abaelardus (f 1142)1). I Leerling van Willem van Champeaux (f 1121), Roscellinus en Anselmus van Laon (f 1117), overtrof hij I zijn meesters weldra in dialectische vaardigheid, maar ook in ijdele I koenheid. Te Parijs kwam hij tot diepen val. Na een tijd van I ongeoorloofde gemeenschap, gevolgd door geheim huwelijk met 1 Heloïse trad hij in het klooster van St. D e n y s, Heloïse in dat van Argenteuil (1119). In de Historia calimitatum ver- I haalde hij zijn leven 2). Spoedig beklom hij opnieuw den leerstoel. 1 Zijn Introductio ad theologiam leerde rationalistische stellingen ] en overdreef de kracht van het menschelijk verstand met betrek- I king tot de bovennatuurlijke waarheden, zoodat hij den zin van Anselmus bijna omkeerde: Intelligo ut eredam. Door de I synode van Soissons veroordeeld en in onmin geraakt met de 1 monniken van St. Denys3), bouwde in de nabijheid van Troyes j het beroemde klooster Paracletus, dat in 1126 aan Heloïse I kwam. In 1136 hervatte hij zijn voorlezingen te Parijs. De omgewerkte Introductio had haar dwalingen behouden en bracht 1 hem in strijd met den H. Bernardus4), die hem verweet, dat 1 hij niet tevreden was met te zien per speculum et in aenigmate, maar alles wilde weten in den hemel en op de aarde. Het boek De unilate et trinitate divina, dat te Soissons (n 21) ten vure gedoemd was, werkte Abaelardus om tot de Theologia \ christiana, die echter ook tal van rationalistische en andere dwalingen bevat. Op de Synode van Sens (1141) trad Ber- ') Ed. Coitsin, 2 Tom., Paris 1859. Migne, Tom. 178. *i Migne, Tom. 178, p. 114 ss. *) Hij zeide, en wel terecht, dat de daar vereerde Dionysius niet de Areopagiet was. *) Vacdndard, Abélard et sa lutte avec Bernard, Paris 1886. § ii5' Kerkelijke wetenschap. H3 nardus tegen hem op. De veroordeeling') werd door den Paus bevestigd. Bernardus zeide: Cum de trinitate loquitur, sapit Arium, cum de gratia, sapit Pelagium, cum de persona Christi, sapit Nestorium. Verzoend met de Kerk stierf Abaelardus te Cluny 1142. 8°. Intusschen waren verschillende wakkere geloofsverdedigers opgetreden. De meest bekende onder hen zijn Joannes van Salisbury (f 1180)"), de rechterhand van Thomas van Canterbury en een onverschrokken verdediger der priesterlijke en pauselijke macht en hervormer der zeden. Zijn voorname geschriften zijn: Metalogicus, Polycraticus, Entheticus en de 329 brieven. Petrus Venerabilis (f 1186) schreef tegen de Joden, de Saracenen en de Petrobrusianen*). Ook Petrus van Blo is (f 1200) gaf een zeer goed werk tegen de Joden4). Petrus Cantor (f 1197), liet een Summa na, die gewoonlijk om den aanhef Verbum abbreviaium wordt genoemd5). Den overgang tot den bloeitijd der scholastiek vormde de bekende Alanus ab Insulis (f 1202), die doctor universalis werd genoemd. Hij volgde Anselmus en Abaelardus. Hierin vooral verschilde hij van andere schrijvers zijner eeuw, dat hij systematisch, bijna mathematisch uit de geloofspunten, als uit even zooveel beginselen, andere wijsgeerige en godgeleerd* conclusies trok. Zijn voornaamste werk is De arte seu articulis catkolicae fidei libri quinque6). Op de schaduwzijde der toenmalige bespiegeling, een beginnend rationalisme, Wees wellicht met eenige overdrijving Walter van Mortagne in zijn werk Libri contra quatuor Galliae labyrintos'). Hiermee bedoelde hij: Abaelardus, Lombardus, Petrus van Poitiers (f 1205) en Gilbertus Porretanus. 90. Zoo ijverzuchtig was de universiteit van Parijs op haar voorrechten, dat zij de monniken weerde, in de meening, dat haar privilegiën door de afhankelijkheid der reguliere professoren zouden verloren gaan. Toen echter in 1228, bij een twist tusschen 'J Hefele, V, S. 451 ff. tot 487. 2) Migne, Tom. 199, p. 823 ss. *) Migne, Tom. 189. *) Migne, Tom. 207. *) Migne, Tom. 205. *) Migne, Tom. 210. ') Migne, Tom. 199. 144 § ii5- Kerkelijke wetenschap. koningin B1 an c a en de universiteit'), de lessen werden gestaakt, richtten de bedelmonniken een leerstoel op *), een tweede in 1230. Later verzette zich de universiteit en er ontstond een lange strijd (Willem de St. Amour), die ten gunste der bedelorden werd beslecht3). In de professoren der bedelorden hoofdzakelijk werd de hoogste bloei der scholastiek bereikt. io°. Alexander van Hales (f 1245), geboren in Engeland had een scherpzinnigen en veelomvattenden geest. Als beroemd leeraar te Parijs trad hij 1230—31 in de orde der Minderbroeders. Ook als regulier bleef hij professor en begon de Aristotelische wijsbegeerte dienstbaar te maken aan de scholastieke godgeleerdheid. Op aanraden van Innocentius IV ontwierp Halensis zijn Summa theologiae, die om haar breeden aanleg, scherpzinnige indeeling, diepzinnige leer en hooge bespiegeling beroemd is en geprezen werd door Thomas van Aquine. Alexander van Hales heette doctor irrefragabilis en /ons vitae. Herhaaldelijk werden zijn werken gedrukt4) en zeer veel gelezen. ii°. Overtroffen is hij door den H. Thomas, den doctor angelicus (f 1274). Vermoedelijk geboren in 1227 uit het grafelijk huis van Aquine in het Napelsche, trad hij op zestienjarigen leeftijd in de orde der Dominicanen en studeerde te Napels, Parijs en Keulen. Toen Thomas hier en te Parijs voorlezingen begon te houden, groeide zijn roem van dag tot dag. Hij trok leerlingen uit alle landen tot zijn leerstoel. Tijdens de twisten van Willem de St. Amour begaf hij zich naar Rome en verdedigde de kloosterlingen met kracht (Contra impugnantes). Na wederom te Parijs en Napels te hebben geleeraard, werd hij door Gregorius X naar de algemeene synode van Lyon geroepen en stierf onderweg bij de Cistercienzen in het klooster Fossanuova (7 Maart 1274). De H. Thomas van Aquine werd beroemd als scherpzinnig wijsgeer, diepdenkend theoloog, onoverwinbaar polemist, degelijk moralist, groot exegeet en dapper verdediger van de rechten der Kerk. Zijn werken5) munten uit ') Over de oorzaken van dezen twist, zie Mortier. Hist. des maïtres génèraux etc, I, 229 ss. *) Mandonnet, L'incorparationdes Dominicains dans l'oniv. de Paris, Revue Thom., 1896. *) Potthast, Reg. n. 16271, 16272, 16424, 16435, '6436. 4) Venetiis 1576. Colon. 1622. Fol. Tom. 1—4. •) Eerste volledige uitgaaf te Rome, 1570. Laatste volledige te Parijs, 1882 ss., Tom. 34. De nieuwste, Rome' 1882 vv., is nog niet voltooid en gekomen tot Tom. t2. § 115' Kerkelijke wetenschap. 145 door klaarheid, veilige bespiegeling, onweerstaanbare bewijskracht, ongeëvenaarde beheersching der stof en helderen betoogtrant. Gelijk Halensis en zijn leermeester Albertus de Groote brengt hij de wijsbegeerte van Aristoteles in het bereik der christelijke wetenschap, verdedigt vervolgens de ware leer tegen dwalingen en bouwt een grootsch theologisch systeem op. Het eerste streven uit zich vooral in de Summa contra Gentiles, het tweede vindt een volmaakte uitdrukking in de Summa theologica. Ze zijn de kern zijner geschriften, de hoofdwerken, die door een groot aantal andere nader worden verklaard. De plaats, die A ugustinus bekleedt onder de Vaders, neemt Thomas in onder de beroemde doctoren der scholastiek. Leo XIII verhief hem tot patroon der katholieke scholen. 120. Moeilijk kan van Thomas worden gescheiden zijn tijdgenoot en vriend Bonaventura (f 1274). Geboren in 1221 trad hij 1238 in de orde der Minderbroeders en had vermoedelijk als leermeester te Parijs Alexander van Hales, die van hem zeide: „Zie een waar Israëliet, die in Adam niet heeft gezondigd". Op 24-jarigen leeftijd reeds verklaarde hij te Parijs openlijk Lombardus. Als generaal zijner orde (1257) muntte hij uit door heiligheid en een wijs bestuur, als bisschop van Albano en Kardinaal was hij de ziel der algemeene synode van Lyon, waar hij overleed 15 Juli 1274. Zijn begrafenis bleef beroemd in de Kerk. Als leeraar wordt Bonaventura doctor seraphicus genoemd. Niet alleen is hij scherpzinnig in de bewijsvoering, leerrijk in het onderricht en vlug in de bepalingen, maar hij vereenigt innige vroomheid met groote eruditie, zoodat hij de gemoederen treft en tot vurige devotie stemt. In T h o m a s treedt het karakter van Aristoteles op den voorgrond, in B onaventura de eigenschappen van P1 a t o; bij genen meer de analyse, bij dezen de toeleg op de synthese. De geschriften van Thomas toonen meer het onderzoek der rede, de methode en iden vorm der school, Bonaventura echter volgt meer de Schrijfwijze van Augustinus Ofschoon Bonaventura niet altijd zoo klaar en vloeiend is als Thomas en veel conclusies ^overlaat aan den lezer, staat hij toch den grooten denker der scholastiek waardig ter zijde. Zijn hoofdwerken op speculatief gebied zijn de Commentarius in quatuor libros Sententiarum en het Breviloquium2). *) Vgl. Opp. Omnia, Quaracchi, Tom. X (1902), d. I, p. 3, c. 1, n. 7. I !) De beste editie der Opp. Omnia is die van Quaracchi, 1882 ss. P. Albers S.J. Kerkgesch. H. 10 146 § 115. Kerkelijke wetenschap. 13°. Als de vierde in tijdorde volgt Albertus de Groote (f 1280). In 1193 geboren te Lauingen, studeerde hij eerst te Padua, trad in de orde der Predikheeren en leeraarde later op vele plaatsen, ook te Parijs. Te Keulen was Thomas van Aquine zijn leerling. Omstreeks 1248 ontmoette hij Willem van Holland, nam die gelegenheid te baat, om zijn Orde in ons land te bevorderen en wijdde kerken te Utrecht, Nijmegen en Maastricht % Om zijn wonderbare geleerdheid werd Albertus doctor universalis geheeten. Ontelbare werken liet hij na *). De voornaamste zijn Summa theologiae en Summa de creaturis. Zijn groote verdienste bestaat hierin, dat hij de Aristotelische wijsbegeerte zuiverde en geschikt maakte voor de scholastieke theologie. In diepte, helderheid en methode stond hij achter bij Thomas en Halensis. Om zijn verrassende kennis der natuur werd Aioeixus ue „runms u« ^v-laa b^^~~— Hij stierf in 1280. 140. Het kon wel niet anders, of bij het eerste gebruik der Grieksche en Arabische wijsbegeerte moest menig leeraar zich minder zeker gevoelen. In 1269 veroordeelde de aartsbisschop van Parijs Averroïstische stellingen, waarvan eenige bij de Franciscanen waren binnengeslopen. Ook Thomas werd in 1277, vooral om zijn principium individuationis, door Etienne Tempier, bisschop van Parijs veroordeeld, welk voorbeeld door den bisschop van Kantelberg, Robert Kilwardby gevolgd werd. Toch hield de tegenkanting allengs op en in 1324 werd de veroordeeling ingetrokken. Dit veroorzaakte wrijving en bestrijding van het Thomistisch systeem. In 1285 volgde het Reprehensorium seu correctorium fratris T/iomae3) van den Engelschen Minderbroeder Willem van Ware. Van de andere zijde kwam een Correctorium Corruptorii. Wat later trad de beroemde Joannes Duns Scotus (f 1308), de doctor subtilis, op en zette den strijd voort. Hij werd geboren omstreeks 1260 in Northumberland, trad in de orde der Minderbroeders en leeraarde in Oxford tot 1305, te Parijs tot 1308, in welk jaar hij te Keulen overleed. Scotus had een zeer scherpzinnig en critisch verstand. De laatste hoedanigheid bracht hem, tot de beoordeeling van verschillende scholastieken: Thomas, Hendrik van Gent, Anselmus, Richard ') Moll, IL 1, bl. 114; II, 2, bl. 104 v. •) Editio Lugduni 1051, 21 fol. Parisiis 1890. Tomi 37. *) Baluzius, Miscell., m, 218. Een Protectorium Thom. Aquin., III, 409. § 115. Kerkelijke wetenschap. 147 van St. Victor. Van Aristoteles week hij niet zelden af. Partijdigheid kende Scotus niet en zocht alleen de waarheid, zoodat hij Thomas; zijn grooten tegenstander, nauwelijks ooit noemde. De studie der godgeleerdheid heeft hij daarom zeer bevorderd en in zijn orde een school gesticht, welke van die van Halensis en Bonaventura nogal verschilt. Zijn gezag werd door Paulus V beschermd. De voornaamste werken 'j zijn het Opus Oxoniense, Reportata Parisiensia, beide commentaren op Lombardus; de Quaestiones Quodlibetales. Taal en stijl is soms minder klaar en duidelijk. De oorzaak hiervan ligt grootendeels in de polemische strekking3). 15°. Naast de groote meesters der scholastiek verdienen nog vermelding: Joannes van Wales (Guallensisf omstreeks 1300), door zijn tijdgenooten Arbor Vitae genoemd, die een Commentarius in 4 11. Sententiarum schreef3). Richard van Middleton (t 13°7)> wien na Halensis, Bonaventura, en Scotus de vierde plaats onder de theologen der Minderbroeders toekomt. Hij heette doctor solidus en liet naast andere werken Quaestiones (commentaren op Lombardus) met Quodlibeta na, een helder en degelijk werk4). Henricus van Gent (f 1293), kanunnik en aartsdiaken te Doornik, studeerde onder Albertus den Groote en leeraarde eerst te Gent, later te Parijs. Hij had een scherpen en veelomvattenden geest. Als hoofdwerken schreef hij een Summa Theologiae met Quodlibeta6) en heette doctor solemnis. De Servieten namen hem als hun leeraar,' ofschoon hij geen lid hunner orde was. Petrus de Tarentasia, Dominicaan, gaf Commentaren op Lombardus uit6) en stierf als Paus Innocentius V (1276). Roger Bacon (f 1294) van de orde der Minderbroeders werd doctor mirabilis genoemd en muntte bijzonder in natuurlijke wetenschap uit, maar verloor zich soms in astrologische droomerijen. Beroemd is zijn Opus majus ad Clemenfem IV). Vincentius van Beauvais (f 1264) van de orde der ') Opp. ed. Wadding, Lugd. 1639, 12 Tom.; Parisiis 1891 —1895, 20 Tom. a) Seeberg, Die Theologie des Duns Scotus, Leipzig 1900. ') Lugduni 15II. [ *) Parisiis, 1504, 1512 enz. °) Quodlibeta, Parisiis 1518; Summa, ibid. 1520. Zeitschr. f. Kath. Theol. 1890. ') Qultif, Script. O. P. I, 350. ') Edit. Bridges, Oxford 1897, 2 Tom. Revue des Quest. hist. 1884, 115 ss. Hojfmann, La synthèse doctrinale de Roger Bacon, in Arch. f. Gesch. der Philo- > sophie, Bd. XX, 1907. 148 § H5' Kerkelijke wetenschap. Predikheeren, voedde de kinderen van Lodewijk den Heilige op en was een der geleerdste mannen zijns tijds. Hij liet ons zijn beroemd Speculum doctrinale, historiale en naturale na, het morale werd later bijgevoegd!). Vincentius toonde meer eruditie, dan scherpte van verstand. Hugo Argentinensis (XP. (t c. 1300) schreef commentaren op de 4 Libri Sent, Sermones, Quodlibeta en waarschijnlijk het zeer bekende Compendium Theologicae veritatis%). 16 °. Men was in deze periode niet tevreden met de beoefening der mystiek, ze moest ook wetenschappelijk onderzocht en methodisch te boek worden gesteld3). Bovenaan staat hier de H. Bernardus (f 1153); <*e grootste man zijns tijds, die, hoezeer gemengd in alle groote ondernemingen, nog tal van mystieke werken schreef4). De beste zijn De diligendo Deo, Sermones (86) in Canticum, De Consideratione. Naast en na Bernardus werkten aan de ontwikkeling der mystiek de bekende prioren van S t. V i c t o r. Hugo (f 1141) is zeer aantrekkelijk door vorm en stijl. Ook in zijn speculatieve werken heerscht de mystiek. Zeer schoon zijn De arca Noë mystica, De arrha animae, De vanitate mundi5). Richard (f 1173) was een Schot en volgde Hugo te Parijs op als prior en leeraar. Hoofdwerken zijn: De praeparatione ad Contemplationem, De statu interioris hominis, De Contemplatione. Hij bezat niet de scherpzinnigheid zijns meesters8). Ook Bonaventura vereenigde de mystiek met de scholastiek. Zeer zalvend en stichtend zijn de Meditationes vitae Christi, Itinerarium mentis ad Deum, Incendium amoris. Het boek Stimulus amoris is van Jacobus Mediolanensis, leerling van Bonaventura'). Vooral de Duitsche kloosters zijn om hun mystieke werken beroemd. De Benedictijner monnik Rupertus van Deutz (f 1135) is mystiek in al zijn geschriften, niet het minst in de verklaringen des bijbels. Zijn hoofdwerk is: De trinitate et operibus ejus. Van de 42 handelen de 9 laatste boeken over de ') Ed. Duaci 1624, 4 fol. Bontaric, Revue des quest. hist. 1875, 1 ss. 2) Zie Zeitschr. f. K. Theol. 1905, s. 329 ff., 1909, s. 429 ff.; Mandonnet, Revue Thom. 1909—1910. 3) 1. Zahn, Einführung in die christliche Mystik, Strassburg 1908. *) Migne, Tom. 182—185. ') Migne, Tom. 175—1778) Migne, Tom. 196. ') Etudes religieuses, Mars 1912; Aiguillon d'amour, traduit en Francais par le P. Ubald d'Alencon, Paris 1910. § ii5- Kerkelijke wetenschap. 149 werking en de gaven des H. GeestesDavid van Augsburg (f 1271), novicenmeester en professor der theologie in het Franciscanerklooster te Regensburg, was een zeer innig schrijver en een vermaard redenaar. Zijn beste geschriften De triplici statu reli- giosorum en De septem processibus kende men vroeger aan Bonaventura toe. Voor de leeken schreef hij Duitschs). Hildegardis van Bingen (f 1179), wier revelaties door Eu genius III op de synode te Trier in 1147 werden goedgekeurd, gaf het Liber Scivias (scire vias Domini), Liber divinorum operum enz. 3). Haar vriendin de H. Elisabeth van Schönau | (f 1165) werd geleid door haar broeder Ekbert, die tevens haar revelaties opschreef: Vision es, Liber viarum. De Revelationes de sacro excercitu virginum coloniensium hebben terecht veel tegenspraak gevonden4). De H. Mechtildis van Maagdenburg |(t omstreeks 1285) was eerst Begijn, later zuster in het klooster [te Helfta bij Eisleben. Zij liet het schoone boek, Het vloeiende \ licht der Godheid, en goede Geestelijke gedichten na B). Ook de H. Gertrudis •) was zuster in het genoemde klooster van Citeaux [te Helfta en overleed er omstreeks 1301; met haar lééfde de H. Mechtildis van Hakeborn (f 1299). Beiden zijn om haar | openbaringen beroemd '). 17°. Dat de bijbel veel werd gelezen en bestudeerd, blijkt [voldoende uit de groote werken der scholastieken. Als afzonderlijk Ivak heeft de exegese niet zeer gebloeid. Niet enkel droeg het gebrek aan de noodige taalkennis hiervan de schuld, maar ook de zucht, om meer moreele en mystieke, dan letterlijke verklaringen te geven. De glosse van Walafried Strabo was nog zeer I ') Migne, Tom. 167—170. Rocholl, Rupert von Deutz, Gfitersloh 1886. | 2) August. Vind. 1593. Preger, Abh. der K. Akad. der Wissensch. z. München. Cl. III, B. XIV, part. II, S. 183—253. V *) Migne, Tom. 197. Schmelzeis, Leben und Wirken der H. Hildegard, Freib. 1879. J. May. Die H. Hildegard v. Bingen aus dem Orden des H. Benedict (1098—1179), Kempten 1911. ■ *) Migne, Tom. 195. Roth, Die Visionen der H. Elisabeth und die Schriften der Aebte Ekbert und Emecho v. Schönau, Brünn 1884. I ~°) P. G. Morel, Das fliessende Licht der Gottheit, Regensb. 1860—69. Michael, Gesch. des deutschen Volkes, Hl, 187—199. ■ *) Vaak wordt deze Heilige met Gertrudis Hakeborn, abdis in Helfta (f 1292) en zuster van de H. Mechtildis van Hakeborn, verward. Zie Michael, Band. IH, 175. Oordeel over de openbaringen, S. 203—211. I 7) Revelationes Gertrudianae et Mechtildianae. Solesm. O. S. B. Monach. cura et et opera. Par. 1875—1877, 2.Tom. Ijo § 115. Kerkelijke wetenschap. gezien, maar werd gaandeweg verdrongën door de glossa interlinearis van Anselmus van Laon (f 117 7) 'J- Toch zijn als exegeten beroemd de H. Bernardus (Canticum), Guibertus van Nogent (f 1124), Hugo en Richard van St. "Victor, de Benedictijner monnik Herveus en de H. Thomas. Voor den tekst der Vulgata, die zeer gebrekkig was geworden, heeft de Dominicaner orde en .bijzonder de geleerde kardinaal Hugo a S. Caro O. P. zeer veel gedaan. Hij gaf in 1237 een gezuiverden tekst uit en schreef, met de hulp zijner ordebroeders, de eerste Sacrorum bibliorum concordantiae*). 180. Wijl in deze periode voortdurende wrijving, soms hevige strijd bestond tusschen Kerk en staat, werden van de zijde der Kerk vooral de heerschende rechten nauwkeurig onderzocht en bepaald. Dit en andere oorzaken leidden tot hoogen bloei van het kerkelijk recht. Zeer talrijk waren de verzamelingen van Canones \ waarin echter weinig of geen orde en niet zelden tegenspraak gevonden werd. In deze verwarring trachtte de Benedictijner monnik Gratianus eenheid te brengen en gaf omstreeks 1150 het beroemde Decretum Gratiani uit, dat hij zelf Concordantia discordantium canönum 4) doopte. Onder grooten toeloop verklaarde Gratianus dit boek te Bologna, waar destijds het recht zijn eersten zetel had. Zoo werd het Decretum in de gansche wereld bekend en drong weldra niet alleen in de andere universiteiten en scholen, maar ook in de gerechtszalen door. Van de vele commentaren op het Decretum gebruikte men de Glossa ordinaria van Joannes Teutonicus (t 1240) het meest. De ondertusschen nieuw uitgekomen kerkrechtelijke beslissingen der Pausen liet Gregorius IX systematisch samenstellen door Raymundus de Pennaforte5), die het werk in 1234 voltooide. Als authentieke collectie zond de Paus de zoogenaamde Decretales Gregorii IX naar Bologna en Parijs. Ook deze ontvingen haar glossen, waarvan de beste is de Glossa ordinaria van Bernardus van Parma (f 1266). In 1298 volgde het ') Antverp. 1634. ') S. Biblia recognita et emendata. Opp. Omnia Venetiis 1754, 8 Tomi. Sassen O. P. Hugo von S. Caro, Bonn 1908. *) Zie boven, § 67, n. 2. *) Ed. A. Friedberg, Tom. I, Leipzig 1879. *) Balme et Pdran, Raymundiana, seu documenta, quae pertinent ad. S. Raymundi de Pennaforte Vitam et scripta, 1898—1901. Analecta O. P. 1899. § II6. Kerkelijke kunst. 15 I Liber sextus van Bonifatius VIII, dat de decreten sedert Gregorius IX bevatte; in 1317 werden de Clementinae1) gepubliceerd. Geen wonder, dat met deze pauselijke verzamelingen het kerkelijk recht een hooge vlucht nam. Gelijk de Libri sententiarum in de theologische voorlezingen werden verklaard, zoo ook deze collecties in de voorlezingen over kerkelijk recht. Tevens ontstonden allengs verschillende groote werken, welke de gansche stof der decretalen systematisch behandelden. Zoo verschenen allengs verschillende Summa's over de Moraal, ook Poenitentiale of Confessionale genaamd. Het meest bekend was de Summa van Raymundus de Pennaforte, die in 1235 het licht zag in vier boeken: De poenitentia et matrimonip*)', dan die van den Minderbroeder Monaldus (f omstreeks 1285), Summa Monaldina3), welke eigenlijk Summa j'uris canonici heette en als de aurea werd geprezen. § "6. Kerkelijke kunst. F. X. Kraus, Geschichte der Christlichen Kunst, II, i. Freiburg i. Br. 1897. Dr. A. Fah, Geschichte der bildenden Künste, Freiburg i. Br. 1897. Sauer, Symbolik des Kirchengebaudes etc, Freiburg 1902. E, Michael, Geschichte des Deutschen Volkes, V Band, Freiburg 1911. Molkenboer O. P., Roomsche Schoonheid, Bussum 1913. Jakob, Die ' Kunst im Dienste der Kirche, 5 Aufl. Landshut . 1901. Barbier de Montault, Oeuvres Complètes, 11 vols, Paris 1899 ss. Gleeson White and T. F. Strange, Bells Cathedral Series, 20 vols, London 1899 vv. Reusens, Archéologie chrétienne, 2 édition, 2 vols, Loüvain 1885—1886. E. Frantz, Geschichte der christl. Malerei, Freib. i. Br. 1887—1888. J. A. Aïberdingk Thym, De H. Linie. Proeven over de oostwaardsche richting van Kerk en autaar als hoofdbeginsel der kerkelijke bouwkunst, Amsterdam 1858. Dezelfde, De gothiek (volksalmanak, Amsterdam 1890; Dietsche Warande, IV Deel). Kleinschmidt, Lehrbuch der christl. Kunstgeschichte, Paderbon 1910. i°. In den tijd der groote Pausen, nu de Duitsche keizers hun hoogste macht ontvouwden, de kruistochten aller geestdrift ontvlamden en de nieuwe wetenschap der scholastiek begon te ') Al deze collecties zijn vaak gedrukt. Het laatste Friedberg, Leipzig, Tom. II. *) Moguntiae 1618 enz. *) Lugduni 1516. I52 § Il6. Kerkelijke kunst. bloeien, toen kwam ook de bouwkunst tot een nieuwe ontwikkeling. Moest de vorige periode de romaansche worden genoemd, in deze heerschte de gothiek. Ze onderscheidde zich van het romaansch door den spitsboog met gewei/ribben, die in een sluitsteen samenloopen en de gewei/schilden dragen. Aldus komt de druk van het gewelf alleen neer op de hoeken, welke door steunbeeren worden versterkt. De steunbeeren der zijbeuken, hooger opgetrokken, steunen de muren van den middelbeuk door halve spitsbogen, die luchtbogen worden genoemd en aan groote kathedralen voorkomen twee tot drie boven elkaar. De.kern der gothische pijlers is rond, maar omgeven door een aantal schalken, die niet alleen de bogen, maar ook de ribben der gewelven dragen, en beneden rusten op het veelhoekig voetstuk. Ofschoon de gothische kapiteelen zeer verschillend zijn, vertoonen ze toch meestal den kelkvorm, hebben aan de onderzijde een astragaallijst en een rijk geprofileerde deklijst, die door de bogen en gewelfribben worden bepaald. De pijlers, steunbeeren, luchtbogen en gewelfribben vormen het geraamte der gothische kerk. De muren hebben bijgevolg geen constructieve beteekenis en zijn alleen vullingen, die men desverkiezende door vensters vervangt. Deze zijn veel grooter dan in het romaansch, verdeeld door zuilen, die in kleine spitsbogen uitloopen, en daarboven aangevuld met traceeringen, die tot omstreeks het jaar 1300 uit cirkels, in de XIV eeuw uit cirkelsegmenten en later uit vlamvormige figuren bestaan. In den westelijken gevel en den kruisbeuk vindt men ook radvensters (rosetten). In de plaats van de vroegere galerijen bracht men boven de zijbeuken triforiën aan. De steunbeeren en luchtbogen zijn vaak rijk versierd. De eerste loopen in fialen (slanke torentjes) uit, die eindigen in een kruisbloem, terwijl de tweede met kogels (kleine verhevenheden) zijn bezet. Een groote rol speelt de bladvorm in de gothiek. In de XIII eeuw strekten bij voorkeur waterplanten en boschkruiden ten voorbeeld, in de XTV bladeren van boomen en struiken, in de XV koolplanten en distels. Vooral de westelijke gevel der kerk bood ruimte voor rijke versiering; vooreerst drie portalen met nissen en beelden; het boogveld met reliëfs, zelfs het portaalgewelf prijkend met overhellende beelden. De fraaiste versiering vormen gewoonlijk de torens. Het vierkant gaat boven in het achtkant over, heeft vaak hoektorentjes, en draagt een spits van steen, met geprofileerde ribben, traceeringen en bovenop de groote kruisbloem. Sommige § ii 6. Kerkelijke kunst. r53 kerken dragen een toren op het kruis. De basiliekvorm bleef behouden, de crypten verdwenen, het koor werd een halve veelhoek, die vaak even zooveel kapellen bevatte. In het algemeen waren de gothische kerken hooger en slanker. De hoog stijgende muren, de opwaarts zich verdunnende steunbeeren en luchtbogen geven aan de zwaarste gebouwen een wonderbare lichtheid en luchtigheid. In de gothiek heerschte doelmatigheid, schoonheid en symbolisme. 2°. De gothiek heeft zich in het noorden van Frankrijk geleidelijk uit het romaansch ontwikkeld. Reeds in de laatste jaren der XI eeuw vond men gewelfribben in den vorm van een kruis, die zich in het begin der XH vermenigvuldigden. Dan volgde omstreeks 1125—1160 de overgangsstijl, die weldra eindigde in de zuivere gothiek. Vermoedelijk reeds vóór het koor van St. Denis ontstonden St. Louis te Poissy en eenige andere kerken. In de dagen van Philips August (1180—1223), bouwde men de beroemde kathedralen te Chartres, Bourges, Parys, Soissons, Laon en Rheims. In de XIII eeuw ging de nieuwe bouwkunst naar andere landen over. De St. • Gudule van Brussel werd in 1226 begonnen, in 1227 de Lieve- Vrouwekerk te Trier. Weldra waren alle landen van Europa met heerlijke gothische kerken overdekt. 3°. Dat de ontwikkeling der gothiek niet stil stond, spreekt van zelf; maar dat ze in alle landen niet even snel vooruit ging en niet overal dezelfde richting hield, is niet minder zeker. De vroeg-gothiek duurde in Frankrijk tot omstreeks 1200, in Duitschland en ook elders tot over 1250. Deze kunst is nog streng in haar vormen. De apsis is soms nog vierkant, veelal ontbreken de luchtbogen of ze missen de lichtheid van later. Nog ontmoet men den vierkanten pijler en soms in torens en portalen den rondboog. Toch bevalt de vroeg-gothiek door haar frissche soberheid en haar krachtige lijnen. Behalve de boven genoemde behooren tot de vroeg-gothiek: De dom van Lausanne in Zwitserland (1235), de dom van Maagdenburg (1208) de kerk van de H. Elisabeth te Marburg (1243). De bloeitijd der gothiek heerschte in Frankrijk tot 1250, elders tot ver in de XIV eeuw. De gewelven worden rijker, de steunbeeren eindigen in fialen, de luchtbogen bereiken de volmaaktheid, de traceeringen bijzonder met de cirkels en cirkelsegmenten komen tot zeer bevallige sierlijkheid, de ronde pijlers verdwijnen 154 § ii 6. Kerkelijke kunst. in de schalken, de portalen zijn diep en rijk versierd, heerlijke torens verheffen zich alom. Uit deze bouworden spreekt de wereldbeschouwing der middeleeuwen, het godsdienstig enthusiasme, dat de scholastiek bezielde, de kruistochten in het leven riep. De voornaamste kerken van dezen stijl zijn: De Sainte Chapelle te Parijs (1243), de dom van Straatsburg (tweede helft der XIII eeuw), de dom van Keulen (1248), de dom van Metz, de dom van Freiburg in B., de dom van Regensburg, van Halberstadt en van Meissen. De laat-gothiek (XIV, XV en XVI eeuw) doet zich kennen door scherpe en willekeurige vormen, door de traceeringen (flamme, vischblaas), de ezelsruggen, zeer kunstige, soms gekunstelde, net- en stergewelven, niet gemotiveerde versieringen, overdreven loofwerk. Toch heeft ook deze tijd nog heerlijke kathedralen voortgebracht De schoonste kerken der laat-gothiek zijn: De kathedraal van Antwerpen (1352), de dom van Erfurt (1349), St. Stephanus te Weenen (1351) de dom te Praag (1344), de Lieve-Vrouwekerk te Neurenberg (1355). b-et Munster te Ulm (1377); de Noord-Duitsche kerken in baksteen te Lübeck, Brandenburg, Danzig, enz. 4°. In ons land is reeds zeer spoedig de Fransche kathedraalgothiek doorgedrongen. In 1254 werd de eerste steen te Utrecht1) gelegd, wat later te ''s-Hertogenèosch. Goes en Meerssen ontvingen een kerk in dien stijl. Ook de zoogenaamde Hallenkerk, welker drie of vijf beuken dezelfde hoogte hebben, komt bij ons veel voor. Tot de schoonste behooren de St. Michielskerk te Zwolle, de kerk te Enkhuizen en de Walburgskerk te Zutphen, die tengevolge dezer bouwwijze bijzonder slank zijn en licht. De sierlijkste gothische torens zijn ten onzent die van Breda, Amersfoort, Rhenen en van de St. fanskerk te Maastricht. In hoogte wint het de domtoren van Utrecht. Behalve de reeds genoemde verdienen vermelding: de St. Bavo van Haarlem, de St. Pancras te Leiden, de Lieve-Vrouwekerk te Dordrecht, de twee kerken van Kampen, de oude en nieuwe kerk te Amsterdam en Delft, de St. Stephanuskerk te Nijmegen. Alle worden verre overtroffen door de St. Janskerk te 's-Hertogenbosch, gebouwd in den trant der Fransche kathedralen, een meesterwerk van den eersten rang, dat zoowel om zijn grootschen aanleg als rijke uitvoering met het beste in het buitenland kan worden vergeleken2). •j Weisman, Oud-Holland, XXIV jaarg., bl. 199 vv. 2) /. C. A. Hezemans, De St-Janskerk te 's-Hertogenbosch en haar geschie- § r 16. Kerkelijke kunst. 155 5°. Met de gothieke architectuur bloeide tevens de beeldhouwkunst. Aan de rijke facaden, in de talrijke nissen, tegen de pijlers, zelfs niet zelden boven op de steunbeeren vond deze kunst volop te doen. Het eenvoudige retable-altaar moest voor het. hooge gothieke wijken. Ook de reliekschrijnen, koorafsluitingen, doopfonten ') en grafmonumenten werden kunstgewrochten. Zeer fraaie en hooge sacramentshuisjes verrezen, die alle dagteekenen uit den bloeitijd en de laat-gothiek. De schoonste zijn dat van St. Severinus te Keulen (1378), dat der Laurentiuskerk . te Neurenberg (omstreeks 1500). Het hoogste vindt men te Ulm (1469). Ook het heerlijk sacramentshuisje te Meerssen is in den tijd der laat-gothiek gebouwd. Kunstig bewerkte preekstoelen werden gezet. De voornaamste ontstonden in de XV eeuw: in de St. Stephanuskerk te Weenen (1430), te Freiburg (1470), te Straatsburg (1486) enz. De voorstellingen nam men zoowel uit het Oude als uit het Nieuwe Testament. De gansche verlossingsgeschiedenis met haar voorafbeeldingen, de beschermheiligen van landen, kerken, standen, corporaties en personen stelde men voor. Op grafmonumenten vindt men zelfs het portret. De werken der vroeg-gothiek doen zich gewoonlijk kennen door stijve en strenge vormen, door magere slanke lichamen, naar eene zijde gebogen; op de uitdrukking ligt ernst en vrede, om de lippen speelt een vriendelijke, zalige glimlach. In den bloeitijd en de laat-gothiek werd de houding meer natuurlijk en waar, het lichaam minder gebogen, het gewaad lang en ruim; wel eenigszins ongewoon in de vouwen, maar toch afwisselend en levendig. De koppen, voorheen vaak te groot, ontvingen de juiste verhouding en dikwijls zeer groote schoonheid. 6°. Ook de schilderkunst Jiad in den gothischen tijd druk werk. Men denke aan de muurschildering, de altaarstukken, de denis, 's-Hertogenbosch 1866. De St.-Janskerk te 's-Hertogenbosch (39 kopergravuren van P. J. Arendsen met inleiding van J. C. A. Hezemans). Uitgegeven door het Prov. Gen. van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant ('s-Hertogenbosch) 1895, foi. Dr. C. F. Xavier Smits, De Kathedraal van's-Hertogenbosch, Amsterdam-Brussel 1907. ') Aert van Maastricht schiep de koorafsluiting van Xanten en de doopfont van 's-Hertogenbosch. Men denke tevens aan de noodkist en andere kunstgewrochten in den schat te Maastricht. Ook in het land van Luik bloeide de kunst. Zie Bock en Willemsen, Antiquités sacrées, conservées dans les anciennes collégiales de S. Servais et de Notre-Dame a Maestricbt, Maestricht 1873. Exposition de 1'art ancien au pays de Liège. Catalogue général, Liège 1905. 156 § 116. Kerkelijke kunst. beschildering der orgels en, vooral in den lateren tijd, het groot aantal losse schilderijen, dat de kerken versierde. De verschillende behoeften der gothische godshuizen deden overal bloeiende schilderscholen ontstaan. In Italië week allengs de hiëratische, conventioneele vorm van het Byzantijnsche en herleefde de natuur. Beroemd zijn hierom Cimabue (1240—1303) te Florence, Guido van Siena (1271) en Giotto (f 1337), die een eigen weg baande. Van de Westphaalsche school bestaat nog het antipendium van Soest (omstreeks 1200), het retable van St. Maria te Soest, en de kruisiging (XHI eeuw). De Vlaamsche en Nederlandsche scholen, later zoo beroemd, hadden ook in de XII en XIII eeuw haar meesters'). Maastricht wedijverde, volgens Wolfram van Esschenbach2), in de XIII eeuw met Keulen. 7°. De glasschilderkunst nam bijzonder een hooge vrucht in den bloeiüjd der gothiek. De XIII eeuw hield zich aan kleine voorstellingen in medaillons (Bourges, Cbartres, la Ste Chapelle). Blauw, rood en groen hadden den boventoon. Er heerschte leven in de voorstelling. Allengs werden de beelden grcoter, zelfs zeer groot in de hoofdvensters van het koor. Ook grisailles waren in gebruik op groenachtig glas. De XIV eeuw ging in teekening vooruit; de hoofdkleuren waren blauw, rood en geel. Toch verdween de natuur der glasschildering allengs, zoodat ook voor de vensters de teekeningen der gewone schilderkunst werden genomen. Uit den bloeitijd zijn zeer schoone werken over te Beauvais, Evreux, Limoges, Narbonne, Carcassone, Straatsburg en Keulen. 8°. De miniatuurschildering; werd in deze periode veel beoefend en zeer ontwikkeld. Duitschland, (Trier, Straatsburg), maar vooral Frankrijk (Parijs) en de Nederlanden (Brugge en aDdere steden) hadden hun meesters. Ook de kloosters kwamen in die kunst tot hooge volmaaktheid, vooral toen in de tweede helft der XIV eeuw bij de grooten het gebruik opkwam, geïllumineerde boeken te bezigen. Tot de beroemdste werken behooren het Psalterium van L o d e w ij k IX, de Grandes Heures van den Hertog van Berry (1409). Later het Breviarium Grimani, vermoedelijk van Vlaamschen oorsprong "). Tot welken bloei die kunst kwam, blijkt uit hetgeen de bibliotheken nog heden bewaren. ') J. Kalf, Onderzoekingen naar dertiend'eeuwsche schilderkunst in Nederland. (Tweemaandelijksch Tijdschrift 1897). , ' ') Parcival (begin XIII eeuw): „Von Kölne noch von Mastricht kein schiltaere entwürfe in baz, denne alser ufem orse sass. ^ Brêviaire Grimani de la Bibliothèque de S. Marco a Venise. Reproduction photographique compléte éditée par Scato de Vries, Leyde 1904 ss. Zie Onze Eeuw 1904 (X afl.) bl. 103 vv.: Over Middeleeuwsche Vlaamsche miniaturen door Dr. G. f. Boekenoogen. DERDE PERIODE. VAN BONIFATIUS TOT AAN DE HERVORMING. I303 — I5I7- EERSTE HOOFDSTUK. Pausen. § h7- Begin der Babylonische gevangenschap. XV Algemeene kerkvergadering (1311). Opheffing der Tempeliers. Baluzius, Vitae Paparum Avenionensium, 2 voll., Parisiis 1693. Andri, Histoire de la papauté a Avignon, 1888 (2. ed.). G. Mol/at, Les Papes d'Avignon (1305—1378), Paris 1912. Pastor, Geschichte der Papste, I (4 Aufl.), S. 67 ff. Hefele—KnSpfler, Conciliengeschichte, VI B. Schottmüller, Untergang des Xemplerordens, Berlin 1887. Lavocat, Procés des frères et de 1'ordre du Temple, Paris 1888. Gmelin, Schuld oder Unschuld des Xemplerordens, Stuttgart 1893. Knöpflet, Hist. Jahrbuch der Görresges. 1887, 666 ff.; 1888, 496 ff. H. Finke, Fapsttum und Untergang des Xemplerordens. Reformationsgeschichd. Forsch., IV—V, Münster 1907. Deze periode wordt gekenmerkt door de daling der pauselijke macht, de Babylonische gevangenschap te Avignon, de groote westersche scheuring, de pseudo-synoden, het verval der kerkelijke tucht, door telkens hernieuwde vruchtelooze hervormingsplannen. Daarbij kwam nog de achteruitgang der scholastiek, het ontstaan der conciliaire theorie en het bederf der heidensche renaissance. i°. Na den dood van Bonifatius VIII besteeg een Paus uit de orde der Predikheeren, Benedictus XI1) ("1303—1304) den troon. Hij trachtte langs zachteren weg tot den vrede met Frankrijk te geraken. Na de bewerkers der heiligschennis van Anagni, Nogaret en Sciarra Colonna, met name in den ban te hebben gedaan, ontsloeg hij Philips en de kardinalen Jaco bus en Petrus Colonnna van de excommunicatie, verzachtte de bul Clericis laicos door de constitutie Quod olim, maar weigerde" ') Funke, Benedict XI, Kirchengesch. Studiën, B. I, S. 1—151, Münster 1891. Grandjean, Les régistres de Benoït XI, Paris 1883 ss. IÓO § 117. Begin der Babylonische gevangenschap. beslist, Bonifatius VIII als ketter en intrusus te veroordeelen. Benedictus stierf reeds 7 Juli 13041) en wordt als Zalige vereerd. 20. Na een conclave van 11 maanden werd gekozen Bertrand de Got, aartsbisschop van Bordeaux. Hij noemde zich Clemens V (1305-M314)2). Zijn onderhoud met Philips den S c h o o n e, waarin deze de voorwaarde der keuze zou hebben gesteld, is een fabel3). Aan de uitnoodiging der kardinalen, om naar Rome te gaan, voldeed Clemens niet, maar trok vier jaren rond (Bordeaux, Poitiers en Toulouse) en vestigde zich in 1309 te Avignon. Wat hem tot zoo treurigen stap bewoog, is niet zeker; men meent de onlusten in Italië en vooral de invloed van Philips4). Zeker is het echter, dat het vertrouwen der volkeren in den, Paus allengs werd geschokt; de universaliteit der Pausen verminderde, wijl hun bestuur onder den druk der Fransche regeering en door het groot aantal Fransche kardinalen bijna Fransch werd. Ofschoon de invloed van koning Philips en zijn opvolgers zeer is overdreven, de groote verdienste der Pausen van Avignon daarentegen meestal onderschat, sleepte toch de Babylonische gevangenschap (1309—1377) rampen na zich, welke op de volgende eeuwen allernoodlottigst hebben gewerkt: vernederende machteloosheid van het pausdom en de groote westersche scheuring, Den 1 Februari 1306 kwam de bul Meruü6) uit, waarin Philips de verzekering ontving, dat de constitutie Unam Sanctam de vrijheid van hem en zijn rijk in niets had verminderd. Ook wijzigde Clemens enkele bullen van Bonifatius VIII vooral Ausculta fili en trok Clericis laicos zelfs geheel in '). Ook het proces tegen Bonifatius VIII stond de Paus in zóóver toe, dat hij reeds in 1307 een onderzoek deed instellen en drie jaar daarna de getuigen verhooren. Zich ten slotte zelf ') Over de voorgewende vergiftiging zie Haurëau, Bernard Délicieux et 1'inquisition albigeoise, Paris 1877. ') Clementis V Regestum, ed. cura et studio mon. ord. S. Bened. 9 voll. en 2 voll. Append., Romae 1885—1892. Liserand, Clément V et Philippe le Bel, Paris 1910. *) Boutaric, Revue des quest. hist. X, 301 ss. *) A. Eitel, Der Kirchenstaat unter Clemens V, Berlin 1907. Abhandl. d. mittleren und neueren Gesch. Heft 1. *) Cap. 2 de privil., V, 7 in X vagg. Comm. °) Cap. un. de Immun. Ecc, in Clem. III, 17. § 117. Begin der Babylonische gevangenschap. 161 het vonnis voorbehoudend, verklaarde hij, dat de konins? te gueuer trouw tegen üonitatiushad gehandeld. Ook Willem Nogaret werd van den ban ontslagen. 3°. Het groote feit der regeering van Clemens V is de opheffing der Tempeliers. Reeds lang stonden de Tempeliers Philips den Schoone in den weg. Werkelijk konden hun groote inkomsten den koning uit zijn geldverlegenheid redden. Vooral moest de opheffing der orde aan P h i 1 i p s dubbel welkom zijn, wijl zij met haar ridders') en geldelijke middelen zijn streven naar absolutisme in den weg stond. Natuurlijk deed zich de koning openlijk voor als beschermer van rechtgeloovigheid en deugd en diende zware beschuldigingen tegen de orde in. Te gemakkelijker moest hem dit vallen, daar reeds vroeger tal van aanklachten tegen de Tempeliers waren ingekomen. Om van de grieven der bisschoppen, die de exemptie der orde met moeite verdroegen, niet te gewagen, in 1207 had Innocentius Hl de ridders om hun slecht voorbeeld krachtig berispt en die waarschuwing in 1213 herhaald2); C1 e m e n s IV had in 1265 zelfs met zware straffen gedreigd3). Paus Nicolaus IV dacht er in 1292 aan, de orde van den Tempel met die van S t. Jan te vereenigen, welk plan ook thans Clemens V weder opnam. Toch hechtte de Paus geen geloof aan de ontzettende beschuldigingen, waarmee Philips de ridders overlaadde. Wijl er ernstig over een kruistocht werd gedacht, had de koning met den Paus in April 1307 een samenkomst te Poitiers, en hernieuwde tegen de Tempeliers de aanklacht van zeer grove onzedelijkheid, ongeloof, beschimping van C h r i s t u s en het kruis, bespotting der sacramenten, bijgeloof enz. De grootmeester Jacques de Molay, te Poitiers aanwezig, wilde niet onder zoo zware verdenking blijven en vroep- den Paus een onder¬ zoek4), hetgeen deze toezegde einde Augustus. Grooten spoed maakte Philips. Hij voorkwam het onderzoek des Pausen, liet den grootmeester met alle ridders gevangen nemen en beslag leggen op hun goederen. De Paus berispte den koning (7 Oct.) en suspendeerde de inquisitoren (1 Dec). Op de vraag om jurisdictie voor de bisschoppen en de inquisitoren tegen de Tempeliers, om ') Er waren destijds in Frankrijk slechts 2000 ridders. Zie Mollat 1. c. p. 235. ') Migne, Tom. 215, p. 1217. Cf. Potthast, n. 3175 en 8996. *) Raynald, an. 1265, n. 75 76. *) Boutaric, Revue des quest. hist. 1871, p. 323 ss. G. Mollat, Les Papes d'Avignon, Paris 1912, p. 229: La Papauté et la France. P. Albers. S.J. Kerkgesch. II. „ IÓ2 § 117. Begin der Babylonische gevangenschap. opheffing der orde via pravisionis apostolicae antwoordde Clemens met een weigering. Reeds te voren echter hadden de inquisitoren te Parijs van 19 October tot 24 November 140 Tempeliers op de folterbank verhoord. Toen 137 de verloochening van Christus en de bespuwing van het kruis beleden, kreeg Clemens V achterdocht en beval aan de christelijke vorsten de gevangenneming der Tempeliers (1307). Het volgend jaar was noodlottig voor de orde (1308). Den 5 Juli ontvingen de predikheeren de jurisdictie terug; in dezelfde maand deed de Paus afstand van het persoonlijk verhoor des grootmeesters ; 12 Augustus reeds werd op straffe van den ban verboden de Tempeliers te herbergen, en 30 December, de orde met raad en daad bij te staan. In 1309 benoemde Clemens een pauselijke commissie, die met het verhoor was belast. "Velen bekenden 1). Een ramp voor de orde was de benoeming van Marigny tot aartsbischop van Sens, die door zijn wreedheid, de Tempeliers tot wanhoop bracht. Den 18 Maart en 25 Augustus 1311 schreef Clemens ook voor andere landen de foltering voor. 40. De uitkomst van dit algemeen onderzoek werd opgezonden naar de XV algemeene kerkvergadering van Vienne (13"— 1312). Uit alle landen kwamen hier bisschoppen en vertegenwoordigers bijeen. De eerste zitting werd gehouden den 16 October 1311. Een deputatie uit de synode onderzocht de zaak der Tempeliers. De tweede zitting 12 April 1312 gaf de beslissing. Men stelde voorop, dat de orde op grond der bestaande bekentenissen niet bij rechterlijk vonnis kon worden opgeheven. Toch hield men zich tevens overtuigd, dat een aantal harer leden schuldig was aan de dwalingen en misdaden, dat door het onderzoek in de verschillende landen de gansche orde haar goeden naam had verloren, waardoor ze voor haar doel ongeschikt werd. Daarboven zouden, bij verlenging van den gestelden termijn, al haar goederen worden geroofd. Om deze redenen hief de Paus de orde van den Tempel op, niet bij rechterlijke uitspraak, maar bij wijze van administratieve beschikking 2). Zonder het drijven van Philips zou vermoedelijk de orde niet zijn opgeheven; niemand zal echter kunnen zeggen, dat de *) Tabel in Zeitschr. f. k. Theol. 1879, S. 424 ff. Cf. Jungmann, Dissert XXXI, en Zeitschr., S. 621. *) De bul Tox in excelso, Civilta Catt. 1866, fase. Aug.—Sept. Tüb. Quartalschr. 1866, S. 56—84. § II8. Fransche Pausen. xfti Paus voor de opheffing per viam provisionis seu ordinationis apostohcae niet redenen te over had. Van vreeze voor een leger blijkt tijdens de synode niets1). Den grootmeester en den praeceptor van Normandië liet Phi 1 iPs in Maart 1314 verbranden. Dat de eerste een rede hield en den Paus binnen een jaar, den koning binnen veertien dagen voor Gods rechterstoel daagde is zeker een fabel \ Over het algemeen kan men zeggen, dat'de schuld der Fransche Tempeliers niet bewezen, de onschuld der ridders van andere landen zeker is. Verder besloot de synode tot een kruistocht, die echter niet werd ondernomen. Tegen P h i 1 i p s, die het lijk van Boni fatius VIII als ketter wilde verbrand zien, hield de synode de rechtgeloovigheid des Pausen staande, maar sprak tevens de goede trouw des konings uit. De leer, quod anima rationalis seu mtellectiva non sit forma corporis humani per se et essentialiter, werd veroordeeld. Clemens V stierf 20 April 1314. Fransche Pausen. Strijd met Lodewijk van Beieren. E. Muller, Der Kampf Ludwigs des Bayern mit der röm. Kurie Tübingen 1879, f. Verlague, Jean XXII, sa vie et ses oeuvres, Paris 1883. Pflug-Harttung, Anhang, Gegner und Hilfsmittel Ludwigs des Bayern in seinem Kampf mit der Kurie (Zeitschr. f. Kirchengesch. 1901, S. 463 ff.). Coulon. Lettres secrètes et curiales du Pape Jean XXII relative» a la France, Paris 1900 ss. Mollat, Lettres communes du Pape Jean XXII, Paris 1901 ss. R. Scholz, TJnbekannte pol. Streitschriften aus der Zeit Ludwigs des Bayern, Rom 1911. O. Riedner, Die Rechtsbücher L. des Bayern, Heidelberg 1911. i°. De H. Stoel stond twee jaren ledig, omdat het eene geileelte der kardinalen een Paus verlangde, die te Rome resideerde, I ') D'Achery Spicil. III, 65, waar sprake is niet van een leger des konings maar fan een „decens ac potens comitiva praelatorum, nobilium et magnatum." Vgl. Nederl. ■rek. voor Kerkgesch., I, 's- Gravenhage 1902. I ') Zeitschrift für k. Theol. 1881, S. 600 ff. Vgl. nog voor het bovenstaande Ignatius | Ook hij schreef den keizer een bijna onbegrensde macht ■ toe en drukte die des Pausen neer. Deze heeft volgens hem, ') Balthasar, Geschichte des Armutstreites im Franziskanerorders, Münster 1911. I Calley, E'idéalisme franciscain spirituel au XIV siècle, Louvain 1911. !) Balutius, Vitae papar. Avenion., II, 478 ss. vooral 494, 500, 502. ') Ed. Goldast, Monarchia s. Imper. Rom., II, 154 ss. Frankf. 1668. *) Denzinger, ed. IX, p. 141. Ed. X, n. 495 ss. i66 § 118. Fransche Pausen. geen recht den keizer te kronen en is ook met de algemeene synode niet onfeilbaar'). Natuurlijk stonden ook verdedigers der pauselijke volmacht op: vooreerst de Minderbroeder Alvaro Pelayo (f na 1340)*), Augustinus Triumphus (1334)3) en anderen, die de onafhankelijkheid des keizers van den Paus bestreden, de pauselijke macht verdedigden en somwijlen in een ander uiterste vervielen. Zoo was deze strijd even noodlottig voor den Paus als voor den keizer, omdat al dit geschrijf het gezag en het aanzien van beiden verminderde4). «* 40. Ook om zijn persoonlijke meening aangaande de visio beatifica raakte Joannes XXII in strijd. Terwijl het de bijna algemeene leer der Kerk was, dat de ziel na volledige zuivering terstond de aanschouwing Gods geniet, oordeelden sommigen, dat deze aanschouwing tot na het laatste oordeel wordt uitgesteld. De meening dier enkelen had Joannes XXII vóór zijn yea> heffing in een boek verdedigd en droeg ze ook als Paus van den kansel voor. Toen men zich te Parijs en elders krachtig bleef verzetten, verklaarde de Paus als Jacobus van Osa en niet als Paus te hebben gesproken. Vóór zijn dood beleed hij de algemeene leer der Kerk. Toch eischten de Spirituales en Lodewijk vanBeieren zijn veroordeeling op een algemeene synode 6). 50. Benedictus XII (1334—1342) dacht er ernstig over, naar Rome terug te keeren, maar zag, om de daar heerschende onlusten, van zijn plannen af. Nu ontwierp hij de stichting eener betere residentie en begon den beroemden pauselijken burcht te Avignon 6). Ijverig was deze Paus er op bedacht de kerkelijke misbruiken uit te roeien, zond de bisschoppen en prelaten naar hun ') Decisiones octo qq. super potestate Sum. Pontificis, Lugd. 1468. De jurisdictione Imperatoris in causis matrim mialtbus. Dialogorum libri 7, Parisiis 1476. ') De planctu Ecclesiae libri III, Venetiis 1560. s) Summa de ecclesiastica potestate, Romae 1582. *) Riezler, Die literar. Widersacher der Papste zur Zeit Ludwig des Bayern, Leipzig 1874. *) Over den schat van Joannes XXII zie Ehrle, Archiv. f. Lit.-und Kirchengesch., V (1889), S. 159. Hier is de uitkomst % millioen goudgulden, terwijl Villam 18 millioen en 7 millioen in kostbaarheden telde. Vgl. Sagmüller, Hist. Jahrb. Görresges. 1897, 37 ff. *) Beschrijving bij Viollet-le-Duc, Dictionnaire de 1'architecture, Tom. VIII, 26—35, Vgl. Vidal, Benoit XII (Regesten), Paris 1913. § li8. Fransche Pausen. I67 kerken terug en werkte met krachtige hand aan de hervorming der monniken. Door* de bul Benedictus Deus*) maakte hij een einde aan den strijd over de visio beatifica en definieerde de algemeene leer der Kerk. Met alle zachtheid en vredelievendheid kon echter Benedictus geen vrede houden met Lo de wij k van Beieren, wiens drijven zijn gansche regeering verbitterde. Aan de buitengewone belastingen (annatae, reservationes), die Joannes XXII om den altijd stijgenden geldnood had opgelegd, werd door Benedictus grootendeels een einde gemaakt. Hij stierf 25 April 1342. 6°. Bij het volgend conclave beklom opnieuw een Franschman den pauselijken stoel. Clemens VI (1342—1352) trad met kracht tegen Lodewijk van Beieren op en bracht hem tot onderwerping *). Maar nu verwierpen de Duitsche vorsten niet enkel de eischen des Pausen, aan Lodewijk gesteld, maar ook Lodewijk zeiven en kozen Karei IV, kleinzoon van Hendrik VII tot koning (1346). Het jaar daarop stierf de ongelukkige L o d e w ij k van Beieren (1347). Niet lang daarna onderwierpen zich de Spirituales. Ook O c c a m schijnt ontslagen van den ban te zijn overleden. Onder C1 e m e n s VI barstte te Rome de revolutie van Cola d i R i e n z o uit3). Zijn streven was de eenheid van Italië onder een Italiaanschen keizer, hetgeen bij de menigte, om de schitterende herinneringen der oudheid, ingang vond. Hij regeerde als tribuun tot 1347, toen hij door de baronnen werd verdreven. In die dagen (1347) heerschte in Europa de zwarte pest4) en verontrustten de optochten -der dweepzieke geeselaars het volk. Clemens VI toonde tijdens die rampen zoowel moed en kracht, als vaderlijke liefde. Hij was een uitstekend Paus, maar verduisterde den glans zijner regeering door verkwisting en het verhoogen der kerkelijke belasting. Door den aankoop van Avignon verbond hij de Pausen altijd vaster aan Frankrijk. Clemens overleed 1352. 7°. Een anderen weg sloeg Innocentius VI (1352—1362) in. Hij schafte een menigte commenden af en trad streng op tegen ') Mansi, XXV, p. 985 s. Raynald, an. 1334, n. 8 s. /. M. Vidal, Benoit XII. Lettres communes etc, Paris 1911. a) Constitutie Prolixa retro, Raynald*, an. 1343, n. 42 s. 8) Filippini, Cola di Rienzo e la curia Avignonese. Studi stor. 1901 (X). Burdach— Piur, Briefvvechsel des Cola di Rienzo (Vom Mittelalter zur Ref. 1912—1914). 4) Höniger, Der Schwarze Tod in Deutschland, Berlin 1882. Voor Nederland, Moll, II, 3, bl. 75, 77. [68 § Il8. Fransche Pausen. het bezit van meer dan één beneficie (cumulus beneficiorum). Om Rome en den kerkdijken staat tot rust te*brengen, zond hij den beroemden kardinaal Albornoz1) met een leger naar Italië, die den vroegeren tribuun Cola di Rienzo tot senator van Rome aanstelde. Toen echter Cola di Rienzojde Romeinen verdrukte en daarom vermoord werd, stelde Albornoz een nieuwen senator aan, ontving Karei IV te Rome, die den 5 April 1355 door den kardinaal van Ostia werd gekroond. In korten tijd heroverde Albornoz de Campagna, Spoleto, het Patrimonium, Ravenna, de mark van Ancona en de Romagna voor den H. Stoel en baande aldus den weg voor den terugkeer des Pausen. Innocentius raakte in onmin met Karei IV, toen deze door de gouden buP) de geldigheid der Duitsche koningskeuze afhankelijk maakte van de meerderheid der stemmen. Toch duurde de oneenigheid niet lang. De beste Paus van Avignon stierf 12 Sept. 1362. 8°. Aan den naam van den voortreffelijken Urbanus V (1362—1370) hecht* zich het verblijdend feit, dat Rome na 60 jaren wederom de poorten mocht openen voor den stedehouder van Christus (16 Oct. 1367). Herhaaldelijk hadden Petrarca en de H. Birgitta3) het algemeen verlangen geuit. Ook Karei IV drong op den terugkeer aan en kwam (1365) met een schitterend gevolg naar Avignon. Den 30 April 1367 verliet Urbanus de stad der ballingschap en werd den 16 October te Rome met ongekende vreugde ontvangen. Het leven keerde terug in de eeuwige stad. Karei IV, Joanna van Napels, de koning van Cyprus en de Grieksche keizer Joannes Paleologus bezochten er den Paus. De laatste zwoer de scheuring af en zocht hulp tegen de Osmanen, welke hem niet gewerd. De verwarring in Italië, de opstand van Perugia en Barnabo Visconti ontmoedigden Urbanus. Het heimwee naar Frankrijk en het aandringen der Fransche kardinalen trokken hem naar Avignon terug. De H. Birgitta voorspelde hem daar een spoedigen dood. Niets hielp; den 24 Sept 1370 *) Wurm, Der Kardical Albornoz, Paderborn 1892. G. Mollat, Les Papes d'Avignon, Paris 1912, p. 129: La Papautê et 1'Italie. a) O. Harnack, Das Kurfürstencollegium bis zur Mitte des XIV Jahrhunderts, Giessen 1883. Koch, Die goldene Bulle Karls IV (1356), Düsseldorf 1912. *) Acta SS. Boll., Tom IV Oct., p. 368 ss. Krogh— Tonning, Die H. Birgitta von Schweden, Kempten 1907. § li9- Groote westersche scheuring. 169 kwam Urbanus te Avignon aan en stierf reeds den 19 Decemder. In geur van heiligheid overleden, wordt hij als zalige vereerd. Zeer ijverig voor de zaak van het H. Land, streed hij met kracht tegen het zedenbederf, simonie, verwaarloozing der synoden en de misbruiken der curie 1). 8°. De groote meerderheid der Fransche kardinalen koos wederom een Franschen Paus, Gregorius XI (1370—1378). De toestand van Italië was ongunstig. Milaan en Florence spoorden de kerkelijke staten, die reeds lang morden tegen hun Fransche bestuurders, tot opstand aan. In 1376 belegde Gregorius Florence met het interdict en zond Bretonsche legers naar Italië. Nu ging als afgevaardigde der Florentijnen, de beroemde H. Catharina van Siena *) naar Avignon. Deze rustte niet, voordat zij den vrede bewerkt en den Paus had binnengeleid in de eeuwige stad. Eerbiedig te Avignon ontvangen, sprak zij met zóóveel doorzicht, vrijmoedigheid en kracht tot den Paus en zijn omgeving, dat haar niemand weerstond. Vrees, ziekte, bloedverwanten, de kardinalen en de koning, alles hield den Paus aan Frankrijk verbonden, maar hij vertrok op het woord der Heilige en deed den 17 Januari 1377 zijn intocht in Rome. De Babylonische gevangenschap was geëindigd. Toch bleef Rome onrustig, Florence in vijandige stemming, bijna gansch Italië ih openlijken strijd. Een vredescongres te Sarzana werd onderbroken door het overlijden des Pausen, 27 Maart 1378. § "9- Groote westersche scheuring. Söuchon, Die Papstwahlen in der Zeit des grossen Schismas, 2 Bde, Braunschweig 1898—1899. Salembier, Le grand schisme d'Occident, Paris 1900. Valois, La France et le grand schisme d'Occident, 4 vols, Paris 1896—1902. Valois, Le grand chisme en Allemagne de 1378 a 1380 (Röm. Quartalschr. 1893, S. 107 ff.). Pastor, Geschichte der Papste seit dem Ausgang des Mittelalters, I, 4 Aufl., Freiburg i. Br. 1901, S. 115—205. Hefele—Knöpfler, Conciliengeschichte, VI, S. 727 ff.; Bd. ') Magnan, Histoire d'Urbain V et son siècle, 2 éd., Paris 1863. Chaillan, Le bienheureux Urbain V (1310—1370), Paris 1911. s) Capecelatro, Storia 'die S. Caterina da Siena e del papato del suo tempo, Firenze 1858. Vgl. A. v. Reumont, Briefe heiliger und Gottesfürchtiger Italiener, Freiburg 1877. De Flavigny, Ste Catherine de Sienne, Paris 1895. iyo § 119. Groote westersche scheuring. VII. Hefele, Beitrage zur Kirchengeschichte, Archeologie und Liturgik. Tfib. 1864, I, 326 ff. W. Mulder, S.J., Dietrich von Nieheim, zijn opvatting van het Concilie en zijn Kroniek (Academisch proefschrift van Leiden), Amsterdam—Leuven 1907. Dr. G. Brom, De tegenpaus Clemens VII en het bisdom Utrecht. Bijdragen en Mededeelingen v. h. Hist. Genootschap, Amsterdam 1907, bl. I —102. i°. Eenige dagen voor zijn dood vaardigde Gregorius XI een verordening uit, ten einde de aanstaande Pauskeuze te bespoedigen. Van de 23 kardinalen waren iö te Rome aanwezig en deze gingen 7 April 1378 in het conclavxe. Ofschoon er drie partijen bestonden, was er reeds vóór het conclave tusschen de Fransche en Italiaansche toenadering gekomen; zelfs van de Limousijnsche partij sloot zich een of ander bij hen aan, zoodat toen reeds 9 of 10 stemmen van de 16 zich vereenigden op Bartholomaeus Prignano, aartsbisschop van Bari. Den 7 April vroegen de senator en de oversten der stadskwartieren van Rome een Romeinschen of Italiaanschen Paus, waarop door de kardinalen werd geantwoord, dat ze zouden kiezen volgens hun plicht. Des anderen daags ontstond er een tumult en de bisschop van Marseille riep naar binnen: „Haast u een Romein of een Italiaan te kiezen, want wij kennen hier buiten bet gevaar beter." Wijl toch een of meer candidaten Italianen waren, besloten de kardinalen toe te geven. Een paar deden het met weerzin. Allen kozen Prignano. Zeker is, dat zij, behoudens eenige uitzonderingen, hem wilden kiezen. Terwijl ze nu de menigte konden bedaren, wachtten de kardinalen eerst de toestemming van Prignano af, wilden dus een beslissende keuze doen. Intusschen brachten zij hun goed tegen de gewone plundering in veiligheid. Na tafel bevestigden allen in de kapel opnieuw dezelfde keuze. Intusschen drong het volk het Vaticaan binnen en werd in de uiterste verwarring de hoogbejaarde Romeinsche kardinaal Tibaldeschi geïnthronizeerd, die zich echter voortdurend bleef verzetten: „Ik ben geen Paus, ik wil het niet zijn. Mgr. van Bari is gekozen". Den 9 April vereenigden zich twaalf kardinalen in de kapel van het Vaticaan; niemand dacht aan een nieuwe keuze. Kort daarop werd Bartholomaeus Prignano geroepen, die na de aankondiging der keuze werd geïnthronizeerd en geproclameerd. Den 10 April en volgende dagen hadden de gewone plechtigheden, het verleenen van aflaten, de excommunicaties en op Paschen de kroning plaats. Maanden § ii9- Groote westersche scheuring. 171 lang gedroegen zich nu de kardinalen, zelfs de partij der Limousins, eerbiedig en onderdanig. Terwijl hun eenige zorg moest zijn, aan de Kerk een wettigen Paus te geven, hoorde men over de keuze geen woord van ongerustheid, van geen beraadslaging of bezorgdheid voor de toekomst der Kerk 2°. De nieuwe Paus noemde zich Urbanus VI (1378—1380). Bij de schitterende hoedanigheden naar geest en hart leed hij aan een zeer noodlottig gebrek, onbesuisde voortvarendheid en hevigheid, welke vaak de grenzen der voorzichtigheid overschreed. Hervorming, vooral in de hoogere kringen, was dringend noodzakelijk. Catharina van Siena spoorde den Paus daartoe aan, maar vermaande hem telkens tot zachtheid. Urbanus toonde wel zijn kracht, het zoo noodige zelfbeheer echter niet. De kardinalen noemde hij „meineedigen" en „dwazen", den kardinaal Orsini een „domkop". Altijd meer werd de toestand gespannen. De breuk had plaats, toen Urbanus het aantal Italianen in het H. College dreigde te vergrooten. In een verwaand manifest van 9 Aug. 1378 spraken nu 13 kardinalen te Anagni de ongeldigheid der keuze uit*) en kozen, bemoedigd door Karei V van Frankrijk, den 20 September te Fondi, Robert van Geneve tot paus: Clemens VII (13.78—1394). Van dit rampzalig feit droegen de kardinalen de schuld, die hun hartstocht en eigen belangen stelden boven het welzijn der Kerk. Aanleiding gaf Urbanus door zijn onvoorzichtigheid, zoowel tegenover de kardinalen als tegenover de vorsten. 3°. Thans begon er een scheuring en een verwoede strijd van 39 jaren (1378—1417). Na een mislukten aanval op Rome vestigde Clemens VII zijn residentie te Avignon. Weldra verdeelde zich de gansche christenheid in twee verschillende obediënties, waarbij de politiek voor of tegen Frankrijk nagenoeg beslissend werd. Voor Clemens stond Frankrijk, BenedenItalië, Schotland en Spanje; voor Urbanus, Engeland, het grootste gedeelte van Duitschland, Hongarije en Polen, Denemarken, Zweden en Noorwegen, Midden- en Boven-Ilalië. Niet enkel natiën werden door de scheuring gesplitst, maar zelfs bisdommen, kloosterorden en kloosters. Beide obediënties hadden ') De gegevens van Gayet (Le grand Schisme d'Occident Les Origines, 2 vols, Florence—Berlin—Paris 1899) en Valois maken de wettigheid der keuze van Urbanus VI zoo goed als zeker. *) Balutius, Vitae, I, 487. 172 § H9' Groote westersche scheuring. haar overtuigde verdedigers; aan beide zijden stonden groote Heiligen; naast Urbanus: Catharina van Siena, Catharina van Zweden, Petrus van Arragon en Gerritde Groote; naast Clemens: Vincentius Ferrerius, Petrus van Luxemburg en Coleta. Zoowel Avignon als Rome had zijn college van kardinalen. Urbanus van allen verlaten benoemde er 29 te gelijk uit alle natiën; Clemens VII voegde er aan de bewerkers van de scheuring toe. Gelijk dezen, zoo ijverden ook de theologen der beide obediënties voor hun Paus. Een groot aantal geschriften voor en tegen verscheen. De voornaamste waren van Hendrik van Langenstein, Koenraad van Gelnhausen, Pierre d'Ailly, Philippe de Maizières, Theodorik van Niem enz. Daarbij hield men in elke obediëntie verschillende particuliere synoden; alles om de eenheid in de Kerk te herstellen. Den 15 October 1389 overleed Urbanus VI, die tot opvolger had Bonifatius IX (1389—1404). Zijn karakter vormde een ware tegenstelling met dat van Urbanus. Was deze gehaat, zoodat zelfs de kardinalen zijner obediëntie zich tegen hem verzetten, Bonifatius was weldra zeer bemind; was Urbanus wreed') en afstootend, Bonifatius trok allen tot zich en heroverde weldra het terrein der obediëntie, dat Urbanus verloren had. 4°. Te midden der verwarring van begrippen ontwikkelde zich de conciliaire theorie, die hoogstwaarschijnlijk O c c a m tot vader had 2). Eerst vroeg men zich af, of de Paus wel noodzakelijk was. Heeft Christus wel op Petrus de Kerk gebouwd? Zou zulk een grondslag niet te wankelend zijn? Van Christus, niet van den Paus ontvangt de bisschop zijn jurisdictie. Men noemt den Paus van Rome het hoofd der Kerk, omdat hij er de eerste bedienaar van is. De ondergeschiktheid der Kerk aan den Paus is geheel toevallig; want alleen de algemeene Kerk is onfeilbaar, niet de Paus, die meer dan eens gedwaald heeft. ') Over den opstand en het lot der kardinalen, zie ErUr, Dietrich von Nieheim, Leipzig 1887, S. 65 ff. *) Dr. Aug. Kneer, (Die Entstehung der Conciliairen Theorie, etc. Röm. Quartalschr., Suppl. I, 1893, S. I—45) noemt Koenraad van Gelnhausen den grondlegger en waren vertegenwoordiger. Vgl. echter Arguillière, L'appel au concile sous Philippe le Bel et la génèse des théories conciliaires. Revue des quest. hist, I fase., p. 23 ss. 1911. § 119- Groote westersche scheuring. 173 Daarom is de Paus in geloofszaken onderworpen aan de algemeene synode, die de algemeene Kerk vertegenwoordigt. Volgens d' A i 11 y vertegenwoordigen de bisschoppen de algemeene Kerk; volgens Gerson echter hebben ook de priesters stem in de synode. Dit laatste systeem is door de synode van Constanz in praktijk gebracht. De synode van Bazel en vele godgeleerden stonden zelfs hierbij niet stil. Het hoofddogma in dezen tijd van verwarring en scheuring bleef echter de conciliaire theorie: het oppergezag der algemeene synode over den Paus. Toch waren er ook velen, die in een algemeen concilie het eenige middel zagen om tot eenheid te geraken, zonder daarom aanhangers der conciliaire theorie te zijn. 50. Clemens VII stierf in September 1394. Tegen den wil des konings en der universiteit van Parijs kozen de kardinalen terstond een nieuwen Paus, Petrus de Luna, die zich noemde Benedictus XIII (1394—1417). Gelijk alle kardinalen, zoo had ook hij vóór de keuze in het conclave beloofd, het mogelijke te doen en zelfs de pauselijke tiaar af te zetten voor de eenheid in de Kerk. Eenmaal gekozen deed Benedictus echter niets, zoodat in de volgende jaren tusschen Parijs en Avignon een groote oneenigheid ontstond, die eindelijk de subtractie van Frankrijk, Castilië en Navarra ten gevolge, had. Het tweede jaar toch van Benedictus XIII rijpte bij Karei VI van Frankrijk en de hoogeschool van Parijs het plan beide Pausen tot het nederleggen hunner waardigheid te brengen. Engeland en Castilië en weldra ook de Roomsch-koning W e n z e 1 sloten zich bij dit voornemen aan. Frankrijk zou, zoo noodig, Benedictus XIII tot aftreden dwingen; Richard II en Wenzel moesten op Bonifatius IX hun invloed doen gelden. Deze echter hield vast aan zijn recht en werd niet bemoeilijkt, omdat Wenzel en Richard hun kroon verloren. Benedictus XIII in zijn residentiestad belegerd, moest in 1399 beloven, te zullen heengaan, wanneer zijn tegenstander dit deed. In 1403 was de obediëntie van Avignon wederom hersteld. Bonifatius IX overleed in 1404, en ontving een opvolger in Innocentius VII (1405—1406), die veel te lijden had van de onlusten te Rome en het keizerlijk schisma in Duitschland. Op Innocentius VII volgde weldra Gregorius XII (1406—1417). Deze beloofde in het conclave, voor de eenheid te zullen .werken, en daarvoor zelfs afstand te willen doen. Benedictus XIII stelde nu een samenkomst der beide 174 § 120. Synoden van Pisa en Constanz. Pausen voor (1407). Men werd het echter niet eens over de plaats en, niettegenstaande een onderhandeling van twee jaren, kwam de bijeenkomst niet tot stand 1). Aan beide zijden, ook bij Gregorius XII, ontbrak het aan ernstigen wil. Vooral de wispeLturigheid des laatsten was aan zijn kardinalen zeer onaangenaam. Toen hij nu tegen zijn belofte het H. College vermeerderde, zeiden 7 der oude kardinalen hem de gehoorzaamheid op. Terzelfder tijd keerde zich ook tegen den Franschen Paus de stemming der vorsten en kardinalen. Deze vereenigden zich met de 7 Romeinsche te Livorno, om te werken en te beraadslagen voor de eenheid der Kerk. § 120. Synoden van Pisa en Constanz. Hefele, Conciliën geschichte, VI (2 Aufl.), 922 ff.; VIII Band. Schmiti, Zur Geschichte des Concils von Pisa 1409 (Röm. Quartalschr. 1895, S. 351 ff.). Stuhr, Die Organisation und Geschaftsordnung des Pisaner und Constanzer Concils, Schwerin 1891. Finke, Zur Beurtheilung der Akten des Constanzer Concils (Forsch. z. deutschen Gesch. 1884, S. 501 ff.); Gregor XII und Kaiser Sigismund im Jahre 1414 (Röm. Quartalschr. 1887, S. 354 ff.). Funk, Martin V und das Concil von Constanz (Kirchengeschichtl. Abh., I), Paderborn 1897, S. 489 ff. Frommey Die Wahl Martins V, Röm. Quartalschr. 1896, S. 131 ff. Salembier, Le Grand schisme d'Occident, Paris 1902, p. 251 ss. Valois, La France et Ie grand schisme d'Occident, Tome IV, Paris 1902. Mulder S.J., Dietrich von Nieheim enz. Zie ook Bliemitzrieder, das Generalconcil im grossen abendl. Schisma, Paderborn 1904. Mit teil un gen aus dem Benedictiner und Cist. Orden, I—4, 1910.' i°. Reeds in 1381 had Pi er re d'Ailly de drie wegen getoond, waarop men tot eenheid kon geraken: de overeenkomst (via compromissi), het afstand doen (via cessionis), de algemeene synode (via synodi generalis). Den eersten weg was men niet eens opgegaan, de tweede had tot geen uitkomst geleid (1394—1409); de derde, waarop men het eerst had gewezen (1380—1394), zou thans worden beproefd. De kardinalen te Livorno vereenigd kwamen tot het besluit, den 25 Maart 1409 een algemeene synode te openen te Pisa. Ofschoon alleen de Paus een algemeene synode kan vergaderen, en alleen om ketterij de ') Meister, Hist. Jahrb. d. Görresges. 1893, S. 320 ff. Röm. Quartalschr. 1894, S. 217 ff. Ehrle, Zeitschr. f. kath. Theol. 1889, S. 387 ff. § i2o. Synoden van Pisa en Constanz. 175 Paus van zijn waardigheid kan worden ontzet, ging men toch vooruit. De Parijsche godgeleerden verdedigden den stap1), terwijl anderen, vooral regulieren, zich daartegen verzetten2). Toch waren de omstandigheden zoo moeilijk, dat men de leden der synode nauwelijks van onvoorzichtigheid kan beschuldigen. 20. Op den gestelden dag werd de synode te Pisa (1409) geopend. In de dagen der hoogste voltalligheid waren 24 kardinalen (14 van Gregorius XII, 10 van Benedictus XIII), 80 bisschoppen, 102 procuratoren van afwezige bisschoppen, een zeer groot aantal andere geestelijken en 300 doctoren aanwezig. De oudste kardinaal, Guy de Maillesec, zat voor. Na veel getwist verklaarde zich de synode in de VIII en IX zitting wettig vergaderd. In de volgende vijf zittingen onderzocht men de „misdaden" der Pausen, die in de XV werden afgezet als scheurmakers en ketters; de XVI zitting 'beloofde maatregelen ter hervorming van hoofd en leden; de XVII bepaalde, dat de kardinalen ditmaal „in opdracht der algemeene synode" een Paus zouden kiezen. Na de XIX zitting begon het conclave, waaruit de aartsbisschop van Milaan, Petrus Philargi, als gewaande Paus Alexander V (1409—1410) te voorschijn trad. Hij zat de XX—XXII zittingen voor, vaardigde een menigte decreten uit, die op de eerste plaats sanctie der onrechtmatigheden in de keuze, afschaffing van misbruiken beoogden en beloften van verdere hervorming door een synode, die na drie jaren zou vergaderen 3). 3°. Natuurlijk werd door deze onwettige synode de eenheid noch de hervorming gebaat. Er waren nu drie Pausen in Gods Kerk. Zoowel Gregorius XII als Benedictus XIII tee¬ kenden verzet aan tegen het conciliabulum van Pisa 4), riepen op hunne beurt synoden samen te Aquilea en Perpignan en telden tot hun obediënties:Benedictus: Spanje, Schotland, Corsica, Sardinië enz., Gregorius: een klein stuk in Italië, een gedeelte van Duitschland, Noorwegen, Zweden enz., terwijl het grootste deel der christenheid het met Alexander hield. Ofschoon deze hoopte weldra zijn tegenstanders te kunnen verdringen, begon men toch alom aan de wettigheid der synode en der pauskeuze te twijfelen. Zelfs ') Gerson, De unitate Ecclesiae. Petrus de Alliaco, Commend. Script. Sacr. etc. *) Raynald, Annal. an. 1395, n. 12; 1409, vooral n. 74—79. ') Mansi, Tom. XXVI—XXVII. I *) Raynald, ad an. 1409, n. 74 s. 176 § 120. Synoden van Pisa en Constanz. de doctoren van Parijs, zooals Pierre d'Ailly, Nicolaas van Clemanges en Theoderik vanVrie, waren tegen de synode gestemd. De verdediging van G e r s o n was meer mystiek dan overtuigend en vond daarom geen ingang. Daarenboven wist men zeer goed, dat Gregorius XII of wettig Paus was of niet: was het eerste waar, dan kon een vergadering zonder hoofd hem niet afzetten; was hij echter niet wettig, dan waren het evenmin de kardinalen en bijgevolg onbevoegd tot de nieuwe keuze. Gregorius XII af te zetten als ketter, zooals de synode het deed, was zonder twijfel onrechtvaardig en onwettig. 40. Terwijl Gregorius XII voor de Venetianen naar Gaëta vluchtte, baande Lodewijk LI van Anjou voor Alexander V den weg naar Rome, waar hij als Paus werd uitgeroepen, maar reeds den 3 Mei 1410 overleed. In zijn plaats koos het conclave den 17 dier maand kardinaal Cossa, die zich Joannes XXIII (1410—1415) noemde. Deze was zeer wereldschgezind en werd als kardinaal door Gregorius XII „zoon des verderfs en leerling der boosheid" genoemd. Koning Ladislaus van Napels, eerst zeer vijandig tegen Joannes XXIII, werd door dezen gewonnen en verliet Gregorius XII, die op Venetiaansche schepen van Gaëta naar Dalmatië vluchtte, dan naar Cesena, eindelijk naar Rimini en er bescherming vond bij zijn vriend Karei Malatesta (1412). De door het concilie van Pisa beloofde synode was. reeds op den 1 April 1412 te Rome samengeroepen, maar om de toenmalige houding van koning Ladislaus zoo schaars bezocht, dat ze moest worden verdaagd. Doch ook na de veranderde gezindheid des konings was het aantal prelaten niet groot, zoodat, na de veroordeeling van eenige geschriften van W i c 1 e f, die synode opnieuw werd verschoven. Intusschen had zich echter Ladislaus weer van Joannes XXIII afgewend en trok tegen Rome op. Joannes ontkwam en vond bescherming in Boven-Italië bij den roomschkoning. Sigismund (1410—1437) leefde in de overtuiging, dat alleen een algemeene synode eenheid kon brengen en zette daarom in de onderhandelingen van October—December 1413 bij Joannes XXIII door, dat den 1 November 1414 de bedoelde kerkvergadering zou beginnen te Constanz. Men zegt, dat de convocatie der synode Joannes weldra berouwde. Met weerzin maakte hij zich gereed voor de reis. 5°. De XVI algemeene kerkvergadering van Constanz § 120. Synoden van Pisa en Constanz. 177 (1414—1418), die de zoozeer verlangde eenheid aan de Kerk terugI schonk, telde gedurende de hoogste voltalligheid 33 kardinalen, bijpa 200 bisschoppen met een zeer groot aantal geestelijken en 300 docI toren. Ook koning Sigismund en veel Duitsche vorsten f waren aanwezig. Den 14 October hield Joannes XXIII zijn j intocht. De eerste zitting had plaats den 16 November. Drie I doeleinden vooral beoogde de synode: de hervorming der Kerk I in hoofd en leden (in capite et in membris), de veroordeeling der Hussietische dwalingen en bovenal de eenheid der Kerk. 6°. Bij den aanvang der synode dacht men waarschijn»^ onder den invloed van Joannes XXIII, het einde der scheuring te bewerken door de afzetting van Gregorius XII en Benedictus XIII. Weldra echter moest Joannes tot zijn groote teleurstelling ondervinden, dat de synode een anderen weg opging en reeds in Januari 1415 aan de cessie der drie Pausen dacht. Wel koesterde hij nog altijd hoop, dat zijn groot aantal Italiaansche bisschoppen en prelaten de synode zou kunnen beheerschen, maar ook in deze verwachting zag hij zich bedrogen. De Duitschers toch wisten door te zetten, dat niet alleen de aanwezige bisschoppen, maar ook de procuratoren der afwezigen, de abten, de kapittels, de universiteiten, de doctoren en zelfs" de gezanten der vorsten stemrecht zouden hebben. Was daardoor reeds de macht vanjoannnes XXIII gebroken, nog geringer werd zijn invloed, toen men besloot, in de synode niet bij hoofdelyke, maar bij stemming naar natiën vooruit te gaan. De Duitsche, Fransche, Italiaansche, Engelsche en later ook de Spaansche natie vergaderden eerst elk afzonderlijk. Iedere natie had maar één stem en de meerderheid van stemmen besliste Het eerste legde Gregorius XII, den 22 Januari 1415, door I zijn gezant Joannes Dominici de verklaring af de waardigheid te willen neerleggen, op voorwaarde, dat ook Petrus de Luna en Balthasar Cossa het deden en de laatste bij de zitting, waarin de cessie werd afgekondigd, niet tegenwoordig iwas. Tot zóó edelmoedigen stap ontbrak Joannes XXHI de moed. Toen echter een anonieme aanklacht tegen zijn minder stichtend leven bij de synode was ingediend, begon hij te vreezen en verklaarde op zijn beurt, te willen aftreden, wanneer de beide tegenstanders hetzelfde zouden doen. Doch ook nu voelde hij zich niet veilig. Na eenige dagen verschalkte hij Sigismund, die de poorten der stad liet bewaken, en vluchtte, als P. Albers S.J. Kerkgesch. II. i78 § 120. Synoden van Pisa en Constanz. stalknecht verkleed, naar Schaffhausen, om vandaar Avignon te bereiken. Hierdoor verloor Joannes alle vertrouwen. Wanneer hij meende aldus de synode te kunnen bedwingen, dan vergiste hij zich. Want spoedig had ze zich van baar eersten schrik hersteld. Om een dogmatischen grondslag aan haar verder werk te geven en de maatregelen van Joannes te voorkomen, werden in de IV en V zitting, door de bemoeiingen van Zabarella, Pierre d'Ailly en Gerson de bekende decreten van Constanz uitgevaardigd. De inhoud luidde: de synode van Constanz, wettig in den H. Geest vergaderd, is een algemeene synode en vertegenwoordigt de strijdende Kerk; heeft haar volmacht onmiddellijk van God; en iedereen, zelfs de Paus, is verplicht haar te gehoorzamen in hetgeen geloofszaken, het einde der scheuring en de hervorming in hoofd en leden betreft; de Paus kan de synode, zonder haar toestemming, noch ontbinden, noch verdagen, noch naar elders verleggen De kardinalen keurden deze decreten af en verklaarden, dat de Romeinsche Kerk staat aan het hoofd der gansche Kerk en daarom ook aan het hoofd der algemeene synode. Intusschen was Joannes XXIII gevangen genomen. De IX—XII zitting onderzocht de 72 beschuldigingen tegen hem ingediend en sprak ten slotte zijn afzetting uit, omdat hij bekend stond om simonie en zijn ergerlijk leven. Nog vier jaren bleef Joannes in gevangenschap en Werd toen voor het zwaar losgeld van 30.000 goudgulden in vrijheid gesteld. Hij stierf als kardinaal te Florence (1419). 70. In de XIV zitting (4 Juli 1415) liet nu de ware Paus Gregorius XII door Karei Mal at est a en kardinaal Joannes Dominici zijn aftreden bekend maken, maar tevens verklaren, dat hij de synode tot dan toe niet als wettig erkende, maar enkel als door S i g i s m u n d vergaderd; gaf haar echter voor het vervolg het recht eener algemeene synode. Deze op haar beurt erkende alles wat Gregorius naar de kerkelijke voorschriften in zijn obediëntie had beslist en nam hemzelf in het college der kardinalen op (f 1417)- Hetzelfde aanbod deed de synode aan de obediëntie van Avignon. Martinus V erkende later de acten en gunstverleeningen van alle drie de obediënties. Nu was nog alleen Benedictus XIII (Petrus de Luna) over. Hij bleef halsstarrig, niettegenstaande S i g i s m u n d zelf naar ') V. d. Hardt, Magnum oecumenicum Constantiense concilium, 6 voll. Francofuni et Lips. 1692—1700, Tom. II, 288 ss. Mansi, Tom. XXVII, 31. § 120. Synoden van Pisa en Constanz. 170 Perpignan reisde en ook gezanten hem tot aftreden zochten te brengen. Toch was al deze moeite niet vergeefsch. Aangemaand door Sigismund vielen Castilië, Arragon, Navarra en Schotland van zijn obediëntie af), zoodat hem niets dan zijn bergslot Pefiiscola overbleef. Toch was, volgens hem, de Kerk Gods te Pefiiscola, zooals vroeger het gansche menschdom in de ark van N o ë Te Constanz werd hij echter in de XXXVII zitting als meineedige, als notorisch en onverbeterlijk ketter afgezet. Klokgelui en het Te Deum vertolkten de vreugde over het feit, dat den weo- ha™*» v,™, ^ keuze van een wettigen Paus. Na de XL zitting gingen de kardinalen met 30 vertegenwoordigers der natiën in het conclave en kozen reeds den derden dag (u November 1417) kardinaal Otto Colonna eenstemmig tot Paus, die zich ter eere van den feestheilige Martinus V ■) (,4I7_I43l) noemde. De vreugde over het herstel der eenheid was onuitsprekelijk groot *). 8°. Betrekkelijk de zoo lang verbeide hervorming van hoofd en leden kondigde de XLIII zitting (21 Maart 1418) 7 algemeene decreten af, en sloot de Paus concordaten met de verschillende natiën. In de decreten schafte men de tijdens het schisma ingevoerde exempties af, deed de Paus afstand van de inkomsten der vacante beneficiën, werden de vroeo-ere straffen tegen de simonie vernieuwd, de bezitters der beneficiën verplicht tot het ontvangen der wijdingen en het houden der residentie • de oplegging der tienden beperkt en het dragen der geestelijke kleeding bevolen. In de concordaten, die slechts voor 5 jaar, d. 1. tot de volgende algemeene synode, geldigheid hadden' werden de aflaten beperkt, de annaten, reservaties, commenden enz. geregeld en het aantal kardinalen op 24 bepaald. Toch verdedigde ook Martinus V zijn rechten 4). De ^synode veroordeelde de ketterijen van Wiclef en H u s5). De leer aangaande den koningsmoord") van den Minderbroeder Jean Petit en den Dominicaan Jan van Falkenberg werd in onvolledige vergadering afgekeurd. ') Nu trad ook de Spaansche natie in- de synode. ') Fromme, Die Wahl Martins V. Röm. Quartalschrift, 1896. ) V. d. Hardt, IV, 1843 : „Tanta omnium laetitia, ut prae gaudio Ioqui vix hommes possent". *) Mütenberger, Neuordnung der papsÜ. Kammer, Röm. Quartalschr. !894 ) Zie beneden, § 123 en Denzinger, ed. IX, p. 147-153; ed X, n. 581-62? 627—656. ' Denzinger, ed. X, n. 690. l8o §121. XVII Algemeene kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. 9°. De synode van Constanz is de XVI algemeene kerkvergadering van de XIJI—XLV zitting, toen Martinus V voorzat. Vroegere besluiten zijn niet goedgekeurd noch in het algemeen, noch in het bijzonder. Wel verklaarde de Paus in de laatste (XLV) zitting, dat hij alles goedkeurde wat de synode beslist had in materiis fidei conciliarüer... et non aliter nee alio ullo modo; maar deze woorden sloegen op den eisch der Polen terug: de veroordeeling van Falkenberg, over wien slechts de Duitsche en Fransche natie, niet een algemeene zitting (conciliariter) beslist had. Wanneer de Paus in de bul tegen de Hussieten van de verdachten een eed vraagt, dat hetgeen de synode in favorem fidei et salutem animarum *) besloten heeft, door alle geloovigen moet worden gehouden, dan kan dit alleen gelden als een goedkeuring van de veroordeeling der Hussietische en Wicleffietische leer. Eugenius XV noemde 22 Juli 1446 de synode van Constanz de XVI algemeene „absque tarnen praejudicio juris, dignitatis et praeeminentiae sedis Apostolicae." § 121. XVII Algemeene kerkvergadering van Bazel—Ferrara— Florence. Scheuring van Felix V. Pastor, Geschichte der Papste seit dem Ausgang des Mittelalters, I_IV, 4. Au9. 1899—1906. Hefele, Conciliengeschichte VH—VIII. Vanutelli, II concilio di Firenze, Roma 1899. Abert, Papst Eugen IV. Ein Lebensbild aus der Geschichte des 15. Jahrhunderts, Mainz 1885. Birk, Nicolaus von Cusa in Basel (Hist. Jahrb. der Görresges. 1892, S. 770 ff.). Haller, Beitrage zur Gesch. des Konzils von Basel (Zeitschr. f. d. Gesch. des Oberrheins. 1901, S. q. ff). Concilium Basileense, Studiën und Quellen zur Geschichte des Conzils von Basel, Band I—IV, Basel 1895—1903. Lazarus, Das Konzil v. Basel, Neue Studiën, 1912. i°. Ofschoon zoowel S i g i s m u n d als de Franschen alles in het werk • stelden, om den Paus in hun land te houden, trok MartinusV toch naar Italië. Bijna twee jaren hielden hem de onrustige tijden te Florence. Na eenige onderhandelingen met Joanna van Napels, die Rome en Beneventum bezet hield, kon 'de Paus 20 September 1420 zijn intocht houden in de eeuwige stad. De hoofdstad der wereld was een ruïne geworden. Krachtig sloeg Martinus de handen aan het werk en werd de hersteller van Rome, de bevorderaar der kunst, de bevestiger van den kerkelijken staat. Veel deed hij >voor de wederopluiking van het kerkelijk leven. Voor de verderfelijke besluiten te Constanz, om alle 10 jaren een algemeene synode te houden, was de Paus niet gunstig gestemd. Toch wilde hij zich tegen de toenmalige ') Denzinger, ed X, n. 658. §121. XVII Algemeene kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. l8l conciliaire beweging niet openlijk verzetten en beriep in 1423 een generale synode te Pavia. Toen deze zeer slecht bezocht werd, verlegde hij ze naar Bazel met een uitstel tot 1430. Toch is er in die 7 jaren weinig voor de zoo noodzakelijke hervorming gedaan1). Tegen het einde zijns levens trachtte men den Paus tot een algemeene synode te dwingen. Ofschoon ongaarne benoemde hij den kardinaal C e s a r i n i in het begin van Februari 1431 tot legaat voor de synode van Bazel. Haar anti-kerkelijk streven heeft Martinus V niet meer gezien, wijl hij in dezelfde maand overleed. Hij werd „het geluk van zijn tijd" (temporum suorum felicitas) genoemd. 20. Hem volgde Eugenius IV (1431 —1447), die met de andere kardinalen in het conclave een capitulatie voor den toekomstigen Paus als reactie tegen Martinus V had moeten onderteekenen2). Nog op den dag der kroning werd kardinaal C e s a r i n i als legaat tegen de Hussieten en voor de synode van Bazel bevestigd. Nauwelijks "was de eerste zitting, die zeer schaars bezocht werd,, gehouden, of Eugenius IV vaardigde, op onjuiste berichten en uit vreeze voor de macht der synoden, den 18 December een bul uit, waardoor hij de synode ontbond en over anderhalf jaar opnieuw samenriep te Bologna3). De heele vergadering: drie bisschoppen, eenige abten en zeer veel doctoren, verlieten tijdens de voorlezing der bul de vergaderzaal, en richtten den 21 Januari 1432 aan alle geloovigen een rondgaanden brief, dat zij met den bijstand des H. Geestes het concilie zouden voortzetten. De wereldlijke macht beschermde de weerspannige vergadering, de overwinning der Hussieten bij Tausz gaf haar nieuwe kracht. De legaat C e s a r i n i trachtte den Paus tot het intrekken der bul te bewegen, maar tevergeefs. Het revolutionnaire streven der synode werd intusschen door den geleerden Nicolaus van C u s a, toen pastoor te Coblenz, in zijn werk De concordantia catholica verdedigd. Allengs was nu de vergadering talrijker geworden, had in haar II zitting (15 Febr. 1432) de decreten ') Van Martini V Papae Constitutio de Cardinalibus, protonotariis, abbreviatoribus etc. (Döllinger, Beitrage zur politischen, kirchlichen undCultur-Geschichte.IIB. Materialen zur Gesch. des XV und XVI Jahrh. S. 333—344) is lang niet alles uitgevoerd. *) De eerste Capitulatie dagteekende uit het conclave van 1352. Ze werden door Innocentius XII (1692) verboden. *) Mansi, Tom. XXIX, p. 564 ss. l82 §121. XVII Algemeene kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. van Constanz over het oppergezag der algemeene synode vernieuwd, . de persoonlijke tegenwoordigheid van den Paus en de kardinalen geëischt onder bedreiging van een proces; de beslissende stemmen der synode in de hand der talrijke doctoren en lagere geestelijken gelegd, wijl bij de 500—600 leden nauwelijks 20 bisschoppen waren. De vredesvoorstellen des Pausen wees . men af. Door de tusschenkomst van Sigismund, die den 31 Mei 1433 te Rome tot keizer gekroond werd, gaf de Paus eindelijk toe uit vreeze voor een nieuw schisma en trok de bul in (15 Dec. 1433)'). Maar ook nu liet men de legaten des Pausen enkel toe na een eed op de vernieuwde decreten van Constanz, die daarenboven in de 18 zitting nogmaals werden bevestigd. 3°. Nu verscheen een groot aantal hervormingsdecreten: straffen tegen het concubinaat, beperking van het interdict, verbod van een tweede appèl in processen, regeling van het brevier, afschaffing van narrenfeesten, verwijdering van jaarmarkten en schouwspelen uit heilige plaatsen. Vooral toen men de hervorming der curie bepaalde, trad de kracht der conciliaire theorie op den voorgrond. Voorschriften werden gegeven over de pauskeuze, de benoeming der kardinalen en het bestuur van den kerkdijken staat. Terwijl de Paus uit het revolutionnaire Rome verdreven te Florence van aalmoezen leefde, verbood de synode alle annaten en gaf niets daarvoor in de plaats. Verder schreef zij voor, dat voortaan de nieuwgekozen Paus een eed zou doen, om de geloofsdecreten der algemeene synoden, vooral die van Bazel en Constanz te belijden en haar voorschrift aangaande het bijeenroepen van algemeene synoden te onderhouden. Meer dan 24 kardinalen mocht de Paus niet hebben en geen neef benoemen zonder toestemming der meerderheid van het H. College. Ook de onderhandelingen over de Unie der Grieken trok de synode aan zich, kon het echter niet eens worden over de plaats, waar de Grieken zich met hen in synode zouden vereenigen. De minderheid vroeg met de Byzantijnen een stad in Italië. Deze gelegenheid gebruikte de Paus, om die van Bazel voor een nieuwe scheuring te behoeden, hief de synode op en beriep een nieuwe te Ferrara (18 Sept. 1437). De legaat Cesarini, Nicolaus van Cusa met een groot aantal andere leden gehoorzaamden den Paus. 40. Kardinaal d'Allemand met 25 bisschoppen en 17 abten ') Mansi, Tom. XXIX, p. 78—79: „Dudum Sacrum" etc. §121. XVII Algemeene kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. 183 verzetten.zich en betraden den weg der scheuring (Februari 1438). Een proces werd ingeleid tegen den Paus, het oppergezag der algemeene synode boven den Paus en haar onontbindbaarheid tot dogma verheven. Vooral door het drijven van kardinaal d'Alleman d sprak de pseudo-synode 24 Januari 1438 de suspensie, 25 Juni 1439 de afzetting uit tegen Eugenius IV. In een conclave, dat één kardinaal en elf bisschoppen telde, werd den 5 November 1439 de eerzuchtige hertog Amadeus van S a v o y e tot tegenpaus gekozen. Ofschoon de H. C o 1 e t a hem bij de wonden des Heeren smeekte, de waardigheid te weigeren, aanvaardde hij de keuze en noemde zich Felix V (1439—1449). Buiten Zwitserland en Savoye vond de tegenpaus zeer weinig aanhang. De laatste zitting had plaats in 1443. Eenige hardnekkigen bleven te Bazel tot 1448, toen zij verdreven werden en zich terugtrokken naar Lausanne, de residentie van Felix. 50. Gedurende deze droeve comedie te Bazel, vergaderde de algêmeene kerkvergadering Ferrara—Florence (1438—1445). Reeds vroeger hadden de Grieken, uit vrees voor de macht der Turken, aanknooping gezocht met het westen. De verhandelingen te Constanz waren mislukt. Toen nu echter in 1430 Thessalonica was gevallen, kwam Constantinopel in gevaar. Vol angst drong nu Joannes Paleologus aan op de herstelling der kerkelijke unie en stelde een synode voor. De Paus wees Ferrara aan. De opening (8 Januari 1438) zat kardinaal Albergati voor, de verdere zittingen Eugenius IV. Er verschenen allengs 150 bisschoppen uit het westen; uit het oosten de keizer met groot gevolg, de patriarch van Constantinopel, Marcus van Ephese, Bessarion van Nicea en andere bisschoppen. Natuurlijk werd er lang over de oude Grieksche grieven: de consecratie in ongedeesemd brood, het vagevuur, het primaat en vooral de processio Spiritus Sancti verhandeld. Het grootste aandeel hadden Cesarini, Traversari, Torquemada, Joannes van Ragusa en aan de zijde der Grieken Bessarion. Om verschillende oorzaken werd de synode na de XVI zitting naar Florence verlegd. Hier onderhandelde men nog een half jaar. Vaak dreigde de vergadering door de hardnekkigheid der Grieken te mislukken. De politiek echter dwong hen. Eindelijk kwam 5 Juli 1439 de unie tot stand. Het beroemde stuk ') 'J Bullarium Rom., ed. Taur., V, 39—42. Denzinger, ed. IX. p. 158 ss. Ed. X, n. Ü91—694. . 184 § 121. XVH-AJ gemeene kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. werd door bijna alle aanwezigen geteekend, en beleed: het uitgaan des H. Geestes uit den Vader en den Zoon als uit één beginsel [quantum ab uno principio), de billijkheid om Filioque in het symbolum te plaatsen, het recht om zoowel ongedeesemd als gedeesemd brood te gebruiken in de H. Mis, de leer der Romeinsche Kerk aangaande het vagevuur. Na de synoden van Pisa, Constanz en Bazel was vooral belangrijk de belijdenis van het primaat des Pausen over de gansche Kerk: „Item definimus sanctam Apostolicam sedem, et Romanum Pontificem, in universum orbem tenereprimatum, et ipsum 'Pontificem Romanum successorem esse beati Petri principis apostolorum, et verum Christi vicarium, totiusque Ecclesiae caputetomnium Christianorum Patrem ac doctorem existere; et ipsi in beato Petró pascendi, regendi ac gubernandi universalem Ecclesiam a Domino nostro Jesu Christo plenam potestatem traditam esse". Quemadmodum etiam in gestis oecumenicorum Conciliorum et in sacris canonibus continetur. Nog werd te Florence een Unie gesloten met de Armeniërs in den herfst van 1439 *); met de Jacobieten in Februari 1442 •); later te Rome met eenige andere oostersche kerken *). Al duurde ook de vereeniging der Grieken met de Moederkerk niet lang, door de gansche wereld was het oppergezag des Pausen, die te Bazel werd veroordeeld, erkend en met overtuiging beleden op een algemeene synode. Dat ook het gezag des Pausen hierdoor moest rijzen, spreekt van zelf. Uit het bovenstaande blijkt, dat de eerste 25 zittingen te Bazel als oecumenisch kunnen gelden, voor zoover ze niet indruischen tegen de rechten van den H. Stoel. Bij de XXV zitting sluit de synode, van Ferrara—Florence zich aan, zoodat ze kunnen gezegd worden, samen de XVn algemeene kerkvergadering te vormen *). 6°. Na een tienjarige ballingschap keerde Eugenius IV den 28 September 1443 terug naar Rome, dat in zijn afwezigheid zeer vervallen was. In het herstel der stad heeft de Paus groote verdienste. Nog grooteren lof verwierf zijn verzet tegen de Turken. Hij leidde en bemoedigde helden als Hunyady, koning Wladislaw van Hongarije en Skanderbeg. Jammer, dat zoo krachtige inspanning moest uitloopen op de groote nederlaag der christenlegers bij Varna (10 Nov. 1444). Met af- ') Decretum pro Armenis bij Denzinger, 1. c., p. 160 ss. Ed. X, n. "695—702. 2) Ex Deereto pro Jacobitis, Denzinger, 1. c, 165 ss. Ed. X. n. 703 715. *) Denzinger, 1. c, p. 170. Ed. X, n. 715. Deze decreten bevatten geen nieuwe bepaling. *) Hefele, I, 62—66. §121. XVII Algemeene kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. 185 wisselend gevolg werkte Eugenius aan het sluiten van concordaten met de christelijke vorsten. Nadat de Paus voorgoed had gebroken met de synode van Bazel, volgden Duitschland en Frankrijk noch het oproerig conciliabulum noch Eugenius, maar bleven neutraal. Lof verdiende zulke handeling niet. In Frankrijk werd daarenboven op de groote vergadering der Fransche geestelijkheid te Bourges de Pragmatieke Sanctie (1438) van Karei VH aanvaard1). Niet alleen nam men hierin met geringe veranderingen de hervormende decreten van Bazel op, maar ook die van het oppergezag der algemeene synode over den Paus. Zeer noodlottig werkte deze wet op de Fransche Kerk en werd de inleiding op het ellendig Gallicanisme. 7°. In Duitschland verklaarde de rijksdag van Frankfort zich neutraal in 1438. Die van Mainz in 1439 ging wat verder, sprak zich voorloopt? voor de decreten van Bazel uit en hield zich zelfs aan het oppergezag der algemeene synode boven den Paus. Gelukkig werden deze voorloopige besluiten niet tot rijkswet verheven. Voor een groot deel was dit aan E n e a S i 1 v i o de Piccolomini (later Pius II) te danken. Eerst won hij Caspar Schlick, dan koning Frederik III voor den Paus. Deze voelde zich nu sterk genoeg en sprak de afzetting uit over de aartsbisschoppen van Keulen en Trier, die de pseudosynode van Bazel aanhingen. Hierop volgde in Duitschland een versterking van het antipauselijk streven en zeker had Bazel de overhand gekregen, indien de schranderheid van E n e a S i 1 v i o den Paus niet gered had. Hij slaagde erin oneenigheid in den bond der keurvorsten te brengen, die nu grootendeels met Frederik III zich schaarden aan de zijde des Pausen. Deze ommekeer leidde tot de zoogenaamde vorstenconcordaten (Febr. 1447), waardoor de invloed van Bazel in Duitschland vernietigd werd. In dezelfde maand stierf Eugenius IV. Hij was vrij van nepotisme, rein, een vader der armen. Hij wilde meer doen dan hij kon en hield daarom geen maat. Zijn opvolger bevestigde de genoemde concordaten en sloot met Frederik III den 17 Februari 1448 het concordaat van Weenen, dat in hoofdzaak overeenkwam met hetgeen Martinus aanging te Constanz*). ') Du Fresne de Beaucourt, Charles VII et la pacihcation de 1'église. Revue d quest. hist. 1888 (Tom. 53), 390 ss. P. Schmitz, Zur Vorgeschichte des Konkordates von Bourges (1438), Münster 1902. 2) Zie boven § 120, n. 8. Deutsche Reichstagsakten unter Kaiser Friedrich III, Erste Abt, erste Halfte, Gotha 1912. i86 § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. Pausen der renaissance tot Leo X. XVIII Algemeene kerkvergadering. Pastor, Geschichte der Papste, I—IV (4 Aufl.) Freib. 1899—1906. Hefele-Hergenröther, Conciliengeschichte, VUT. B., Freiburg 1887. Sagmüller, Die Papstwahlen und die Staaten von 1447—155S, Tübingen 1890. Calmette, L'élection du Pape Nicolas V (Mélanges d'arch. etd'hist. 1903, p. 419 ss.). Schuit ter, Zur Gesch. Alexanders VI (Hist. Jahrb. 1900, S. i ff.). Yriarte, Autour des Borgia, études d'hist. et d'art, Paris 1891. Goyau, Le Vatican, Paris 1895. i°. Den 8 Maart 1447 koos het conclave Thomas Parentu ceel li tot Paus: Nicolaus V (1447 —1455). Weldra moest deze zien, dat de Grieksche keizer, toen hij geen hulp ontving van het westen, de kerkelijke eenheid verliet (1448). Nogmaals werd door den laatsten Constant ij n de unie hernieuwd, die echter voor altijd verloren ging door den val van Constantinopel' (ï453)> In net westen daartegen nam de scheuring voorgoed een einde. Nadat de tegenpaus de onrechtmatig verkregene waardigheid had neergelegd, koos de synode van Bazel te Lausanne Thomas Parentuccelli, in zijn obediëntie Nicolaus V genaamd, tot Paus 16 April 1449. In een volgende zitting (25 April) werd de synode van Bazel gesloten v). Het woord synode, dat lang betooverend op de gemoederen gewerkt had, verloor allengs zijn kracht. Ofschoon groote mannen, b.v. de Karthuizer Jacob van Jüterbogk, ook nu nog alle heil van regelmatig terugkeerende algemeene synoden verwachtten, keerden anderen, zooals Geiler van Kaysersberg, Juan de Torquemada, RodericusSancius de Arevalo, Dominicus Capranica, Joannes Capistrano en Pier del Monte zich terecht tot het oppergezag des Pausen. Ook door de uitstekende hoedanigheden zijner eigen persoonlijkheid en de benoeming van groote mannen tot de hoogste waardigheden steeg het aanzien van Nicolaus V voortdurend. In Italië herstelde hij orde en rust en deed alles, om ook in Polen, Hongarije, Bosnië, Croatië en Cyprus vrede te stichten. Niet overal slaagde de Paus in gelijke mate. In Bohemen duurden de twisten voort In 1450 schreef hij eenjubilé uit, dat ontzaglijk veel pelgrims, trok 2). Een algemeene hervor- ') Het meest comische moment der Bazelsche comedie is het slot. ') Studiën, Jg. 32, D. 54. r§ 122. Pausen der renaissance tot Leo X. 187 ming zou hiermee gepaard gaan. Kardinaal Estouteville werd tot legaat voor Frankrijk, Nicolaus van Cusa voor ■ Duitschland benoemd. Vooral de laatste werkte zeer vruchtbaar *); I Den 9 Maart 1452 ontving Fr e der ik LH uit de handen van f den Paus de keizerskroon. Dit was de laatste kroning te Rome. I Beroemd werd Nicolaus V als bevorderaar van wetenschap I en kunst. Hem dankt de Vaticaansche bibliotheek haar ontstaan 8). I Zijn bemoeiingen tegen de Turken bleven zonder gevolg. Hij stierf 1455. Men noemde hem het licht der Kerk en der eeuw. 20. Zijn opvolger uit het huis de Borja noemde zich Calixtus III (1455_i458). De hoofdzaak van zijn pontificaat was de strijd tegen de Turken, terwijl alle vorsten hun eigen belangen zochten, richtte deze Paus al zijn kracht op de bevrijding van Europa. Reeds in Mei 1455 vaardigde hij een bul uit. Een jaar daarna Stak een vloot in zee. Alleen Hongarije steunde den Paus en behaalde onder Hunyady en de pauselijke legaten Carvajal en den H. Joannes Capistrano schitte- ■ rende overwinningen bij Belgrado (1456). Toen deze laatste en Hunyady weldra stierven, verdween alle hoop op verder krijgsi ■ geluk. In Duitschland heerschte een anti-pauselijke stemming. Ook Frankrijk begreep het streven van Calixtus niet: de Sorbonne verzette zich tegen de tienden voor den Turkenkrijg en beriep zich op een algemeene synode tegen den Paus. Terwijl echter het westen zijn plicht vergat, streed in het oosten Skanderbeg aan het hoofd zijner Albaneezen tegen den Turk met goed gevolg. Ook de pauselijke vloot behaalde een | schitterende overwinning bij Metelino (1457). Venetië was bevriend met de Turken en dwarsboomde alles. Calixtus stierf 6 Augustus 1458. Hij verdient hoogen lof voor zijn moed. Het proces van Jeanne d'Arc, die in 1437 te Rouaan op den brand- ■ stapel was gebracht, werd onder Calixtus herzien 3). ■ ') Studiën, Jg. 32. Deel 54. Scharpff, Der Kardinal Nic. v. Cusa als Reformator, I Tüb. 1871. Verder in Archief, deel IX, X; Nederlandsch Archief, I, III; Nieuw Archief, II; Kerkhist. Archief, I—II. Reformentwurf d. Kard. Nic. Cusanus (Hist. Wahrb. 2; 1911). Schmitt, Nicolaus Cusanus, Coblenz 1908. I ") De Rossi, De origine, historia, indicibus scrinii et bibliothecae sedis Apostolicae, Romae 1886. Ehrle, Hist. Biblioth. RR. PP. I, Rom. 1890. J. Guiraud, L'Eglise" > Romaine et les origines de la renaissance, 3 éd., Paris 1904, p. 217 ss. *) Petit de fulevtlle, Jeanne d'Arc, Paris 1900. Ayrolies S. J., La vraie Jeanne d'Arc, 5 vols, Paris 1893 ss. P. H. Dunand, Etudes critiques sur Jeanne d'Arc, Paris 1904. Bussemaker, in Onze Eeuw, 1912. I i88 § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. 3°. Dat Calixtus verder zag dan zijn tijdgenooten, toonde zijn opvolger, de beroemde Enea Silvio de Piccolomini x), onder den naam van Pius II (1458—1464), die den Turkenoorlog volhield met al de kracht van zijn genie. Den 13 October 1458 verscheen de schoone bul Vocavit nos pius *)» waarbij alle vorsten ter beraadslaging werden opgeroepen naar Mantua. Zijn moed bezweek niet, ofschoon eerst September 1459 het congres kon beginnen. De redevoeringen des Pausen, vooral die tot de Franschen gericht, zijn meesterstukken 8). Er werd tot een driejarigen oorlog tegen de Turken besloten. Intusschen woedde de troonstrijd tusschen Anjou en Arragon. Frankrijk en Duitschland koesterden afgekeerdheid van het pauselijk gezag. Het eerste dreigde met een algemeene synode; in Duitschland leed de zending van Bessarion, door de listen van Diether van Isenburg en Gregorius van Heimburg, volkomen schipbreuk *). Bohemen werd nog altijd door de Hussietisché woelingen geteisterd. Dat de aanhoudende pogingen des Pausen om de bekeering en hereeniging des lands te bewerken, mislukten, moest vooral worden geweten aan de hardnekkigheid en tegenwerking van koning Podiebrad. Veel hield Pius H zich bezig met ontwerpen voor de hervorming der Kerk en werd hierin gesteund door Nicolaus van Cusa en Domenico de Domenichi. Door het gevaar vanwege de Turken en de onrust in Europa kwam van de uitvoering der plannen niets. Den 26 April 1463 verscheen van Pius' hand de beroemde retractatiebul, waarin hij de feilen zijner jeugd, vooral met betrekking tot de synode van Bazel betreurde: Aeneam rejicite, Pium recipite! 5) Ook het al te weelderige Tractatus de duobus amantibus herriep de Paus 3). Toen in hetzelfde jaar de politiek in Europa gunstiger werd voor den strijd tegen den Islam, trad Pius opnieuw met de vorsten in ') Weiss, Piccolomini als Papst Pius II, Graz 1897. *) Epistole Enee Silvii, ed. Neuremberge 1496, 390 ss. Raynald, ad an. 1458. °) Epistole 1. c, ep. 411. Spicilegium d'Achery, IH, p. 803—811. *) Menzel, Diether von Isenburg, Erlangen 1868. Pastor, II, 130—143. De teekening van Heimburg door Ullmann (Reformatoren vor der Reformation, in 't Hollansch vertaald door 67. P. Kits van Heyningen, H, Utrecht 1848, bl. 35—51) is mislukt *) Gedrukt met Commentarius de Concilio Basileensi, Helmstadii 1700. Het best bij Fea, Pius II, Romae 1823, p. 148—164. ') Epistole etc. 1. c. ep. 114; de retractatie ep. 409. § 122. Pausen der renaissance tol Leo X. 189 onderhandeling. Intusschen vertrok hij den 18 Juni 1464 zelf aan het hoofd van een leger, maar overleed 15 Augustus te Ancona. Hij was een der grootste Pausen der XV eeuw. 4°. Zijn opvolger Paulus II (1464—1471) heeft den haat der humanisten ondervonden, omdat hij het college der Abbreviatotes- hervormde. Platina schreef een pamflet, dat hem kerker en foltering kostte. Kort daarop ontdekte men een samenzwering der Romeinsche academie, welker hoofd en stichter Pomponius Laetus was, een leerling van Va 11 a. Velen werden gestraft, waarover de humanisten zich wreekten door laster '). Paulus II zette den strijd tegen de Turken voort en riep de vorsten ter hulp voor Skanderbeg (1466), die naar Rome kwam en een schitterende ontvangst genoot. Krachtig verzette zich Paulus II tegen het caesaropapisme van Venetië, Florence eft Frankrijk. Terwijl hij na den val van Negroponte (1470) een oorlog tegen de Osmanen beraamde en de hulp van Usunhassan, vorst der Turkomannen, verwachtte, stierf Paulus II onverhoeds, 26 Juli 1471. Hij was een rechtvaardig, vredelievend en heilig man, die groote verdiensten verwierf, vooral ook door de bevestiging van het pauselijk gezag in den kerkelijken staat, 5°. Gekozen werd kardinaal Franciscus della Rover e, vroeger generaal der Franciscanen: Sixtus IV (1471 —1484). Terstond richtte ook deze Paus zijn ijver tegen den vijand der christenen. Vijf legaten en een buls) riepen op tot den strijd. De vorsten waren onverschillig en de Italiaansche vloot bleef machteloos wegens de nederlaag van Usunhassan bij Terdschan (1473). Daarentegen onderwierp Julianus della Rovere de provincie Umbrië aan het pauselijk gezag. Noodlottige gevolgen had 's Pausen onmin met Lorenzo de Medici. Tegen dezen zetten de Pazzi en Girolamo Riario met medeweten van Sixtus een samenzwering op touw. Terwijl de Paus niets anders dan een omwenteling zonder bloedvergieten beoogde, trachtten genoemde samenzweerders den dood der Medici te bewerken. Doch de aanslag mislukte. Lorenzo was wreed, * zoodat hij ook onschuldigen strafte. Daarom excommuniceerde hem de Paus 8), die dientengevolge niet eökel in oorlog kwam ') Zie de Vita Pauli II bij Platina. ') Raynald, ad an. 1471, n. 72. a) Raynald, ad an. 1478, n. 4. igo § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. met Toscane, maar ook met Venetië in vijandschap geraakte. Zelfs in den kerkelijken staat stonden de Colonna's en de Savelli's tegen hem op. Intusschen dreigde Lodewijk XI van Frankrijk met een algemeene synode. Aan die twisten werd een einde gemaakt door den aanval der Turken op Rhodus en de overrompeling van Otranto (1480). Nu was Sixtus IV de ziel der beweging tegen den algemeenen vijand, wiens macht werd gebroken door den dood van Mohammed II (1481). Terwijl in de legers der Turken oneenigheid ontstond, viel Otranto door de dapperheid der Italiaansche vloot in de hand der christenen. Prins Dschem (f 1495), die voor zijn broeder Bajazet moest wijken, vluchtte naar Rhodus (1482) en werd, vooral als gijzelaar, in de hand der westersche vorsten een machtig wapen tegen den Turk '). In 1483 legde Sixtus Venetië onder het interdict, omdat deze republiek, eerst bondgenoote van den Paus tegen Ferrara en Napels, ook na den vrede den strijd volhield. In den kerkelijken staat verhieven zich de Colonna's en Savelli's tegen Sixtus IV en werden gestraft. Ook de aartsbisschop van Granea, A n d r e a s van Zamometic, stond op en riep een synode te Bazel bijeen. Hiervan kwam echter niets, hoewel de genoemde aartsbisschop zich in verbinding stelde met alle vijanden des Pausen: Lodewijk XI, Florence en Napels. Te Campo morto zegevierde de Paus over zijn vijanden (1482). Sixtus IV was niet alleen zelf geleerd, maar ook bevorderaar van wetenschap en kunst. Hij opende de Vaticaansche bibliotheek, verfraaide Rome en bouwde de Sixtijnsche kapel. De vereering van Maria Onbevlekt Ontvangen en den rozenkrans bevorderde Sixtus ten zeerste en schonk aan de Dominicanen *), Karmelieten 3), maar vooral aan de Franciscanen *) uitgestrekte privilegiën (Mare magnum). Ook andere orden werden begunstigd. Den 1 November 1478 gaf hij verlof tot het oprichten der Spaansche inquisitie. Een hervormingsbul, reeds ontworpen en opgesteld, werd nooit gepubliceerd. Het is te betreuren, dat Sixtus IV bij de benoeming der kardinalen niet alleen aan nepotisme toegaf, maar ook weinig lette op het gedrag der can- ') Zijn vergiftiging is een fabel. *) Bullar. Rom., ed. Taur., V, p. 224 s. *) Bullarium Carmelit, Romae 1715, p. 319 ss. *) Buil. Rom., V, p. 217 ss. § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. igi didaten (Riario, Orsini, Colonna, Sclafenatus en S a v e 11 i), die later een keuze van een Alexander VI bewerkten, 6°. In het volgende conclave viel de keuze op kardinaal Cibó, die zich noemde Innocentius VIII (1484—1492). Dat hij door het drijven van Giuliano della Rovere simonistisch werd gekozen, kan nauwelijks meer worden betwijfeldJ). Was ook zijn jeugd vóór de wijding niet rein en vierde hij als Paus openlijk de bruiloft zijner twee kinderen *), hij beoogde vrede, gerechtigheid, den bloei der Kerk en der eeuwige stad. Gedwongen nam hij deel aan den oorlog tusschen Ferrante van Napels en zijn baronnen. Toch dreigden Mathias Corvinus en Ferrante met een algemeene synode. Onverwacht sloot de Paus een voor hem gunstigen vrede. Het congres te Rome (1490) tegen de Turken leidde tot niets, hoewel de kansen des Pausen gunstig waren wegens het bezit van prins Dschem. Men heeft de politiek en de kerkelijke werkzaamheid van Innocentius gelasterd. Zijn bul Summi desiderantes van 5 Dec. 1484 droeg geen dogmatisch karakter en was wel niet de oorzaak, maar toch een begunstiging der heksenvervolging3). Tegen de kerkelijke misbruiken deed hij echter niet veel. Karakteristiek is het, dat in 1489 een vereeniging van pauselijke ambtenaren ontdekt werd, die valsche bullen uitgaf. Innocentius stierf 25 Juli 1492. 70. Door een simonistische keuze kwam nu kardinaal R odrigo Borja, onder den naam van Alexander VI (1492—1503) op den pauselijken troon 4). Veel is Alexander gelasterd. Onwaar is het, dat hij verboden omgang had met zijn dochter Lucretia5); onwaar, dat hij prins Dschem heeft vermoord; laster, dat hij een madonna liet schilderen met de trekken van Julia Farnese en zich zeiven aan haar voeten in biddende ') Sagmüller, Die Papstwahlen und die Staaten von 1447—1555, Tüb. 1890. Pastor, III, 173 f. Eerst sedert Julius II (1506) is de simonistische'keuze ongeldig. *) Primus Pontificum filios filasque palam ostentavit, primus eorum apertas fecit nuptias, primus domesticos hymeneos celebravit. Utinam, ut exemplo prius caruit, ita postea imitatore caruisset. Egidius v. Viterbo, Hist. XX seculorum, bij Pastor, 196, noot 5. *) Buil. Rom., III, p. 291. Hist. pol. Bl., 98, S. 312. Hist. Jahrb. VII, 326. *) Burchardi Joon. Argentin. Diarium, sive rerum urban. Commentarii (1483—1506), ed. L. Thuasne, 3 voll., Par. 1883—1885. C. v. Höfler, Don Rodrigo de Borja und seine Söhne, Wien 1889. ') Gregorovius, Lucretia Borja, 3 Aufl., Stuttgart 1875. 192 § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. houding; laster ook, dat hij gestorven is aan het vergif, dat voor een kardinaal was gemengd; laster ten slotte, dat zijn zoon broedermoord beging. Toch blijft er genoeg onstichtelijks over: ten einde toe hield hem de duivel der zinnelijkheid geboeid1). Hij was zeer vaardig in de behandeling der zaken, welsprekend, waardig van voorkomen en vroolijk van aard. Het schijnt, dat hij zijn pontificaat met ernstigen toeleg begon. Sedert echter de kinderen en verwanten naar Rome kwamen, werkte hij bijna uitsluitend aan de verheffing zijner familie. Zijn zoon Juan, door den koning van Spanje tot hertog van Gandia verheven, ontving het opzettelijk voor hem samengestelde hertogdom Beneventum. De beruchte C e s a r e (1475—1507)2) was bestemd voor den geestelijken staat en ontving in 1493 den rooden hoed. In 1498 echter van het subdiakonaat gedispenseerd, huwde hij een/ Fransche prinses en werd hertog van Valence en bevelhebber der Romagna. C e s a r e was een geboren veldheer, maar zeer wreed, misbruikte zijn machtigen invloed op den Paus, ontzag geen misdaad, om een midden-Italiaansch koninkrijk te stichten en bracht zijn zwager Alphonsus van Bisceglia ter dood. Ten zeerste gehaat vluchtte hij in 1504 naar Spanje, waar hij weldra den dood vond. J o f f r é ontving de hand eener natuurlijke dochter des konings van Napels en het hertogdom Squillace. Alexanders lievelingsdochter was Lucretia, die ofschoon nogal berispelijk, toch al te zeer is gelasterd en als hertogin van Ferrara een voorbeeld was van vrouwelijke deugd. Den 14 Juni 1497 werd Juan, hertog van Gandia, wreedelijk vermoord. Hierdoor hevig geschokt begon Alexander VI hervorming in hoofd en leden. Een commissie werd ingesteld, een bul voorbereid en een volledige hervorming uitgewerkt3). Deze ijver duurde niet lang en de bul is nooit verschenen. Toch werkte de pauselijke legaat Perauld in Duitschland veel goeds. Alexander VI bevorderde het religieuze leven en de vereering der H. Maagd, verdedigde de kerkelijke vrijheid en de zuiverheid ') Hij had zes kinderen vóór zijn vérheffing. Van Vanozza de Cataneis: Cesare, Juan, Joffré en Lucretia. Van een andere: Pedro Luis en Giroloma. Omstreeks 1497 nog Juan en 1503 Rodrigo. Hergenröther, Regest. Leonis X, fase. VI—VII, n. 16494: Pastor, Hl, 261 ff. ') Yriarte, César Borgia. Sa vie, sa captivitê, sa mort, 2 voll., Paris 1889. Woodward, Cesare Borgia, London 1913. ') Pastor, Hl Band, Anhang, n. 41. § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. 193 der leer. Naar de nieuw ontdekte landen zond hij geloofsverkondigers en gebruikte den invloed van den H. Stoel om den vrede te bewaren tusschen Portugal en Spanje. Op 3 en 4 Mei 1493 onderteekende Alexander VI drie acten. De eerste gaf aan Spanje alle landen, die C o 1 u m b u s ontdekt had en nog ontdekken zou; de tweede bepaalde de privilegiën; de derde trok de demarcatielijn: deze liep van de Noord- naar de Zuidpool, 60 Spaansche uren westelijk van de Azoren. Wat westelijk lag'behoorde aan Spanje, wat oostelijk lag aan Portugal x). In het verdrag van Tordesilla (1494) werd de lijn 270 Spaansche uren verder naar het westen verleerd. Alexander stierf aan reis¬ koortsen 18 Augustus 1503. 80. De vrome en ziekelijke kardinaal Franciscus Piccolomini werd gekozen, omdat men aangaande een ander tot geen overeenstemming kwam. Hij noemde zich Pius III (1503), regeerde slechts 26 dagen en stierf door allen betreurd s). 9°. Het volgende conclave behoort tot de kortste der geschiedenis. Bijna eenstemmig viel de keuze op kardinaal G i u 1 i a n o della R o ver e, die zich noemde Julius II (1503—1513). Hijwas een der meest oorspronkelijke, krachtige en verheven karakters der aan groote mannen zoo rijke renaissance. Als hoofd der Kerk en als wereldlijk vorst stond Julius H tegenover de grootste moeilijkheden. De Spanjaarden dreigden ten zuiden, de Franschen ten noorden. Venetië ontroofde den H. Stoel de eene stad na de andere. Het hoofddoel van J u 1 i u s was de herstelling van den kerkelijken staat Eerst werd Cesare Borja onschadelijk gemaakt. Dan keerde de Paus zich tegen de rooftochten van Venetië en eischte in een schriiven van 10 Tannari ,tn, bezittingen terug"). Toen de doge weigerde, onderwierp bij Perugia en Bologna en dwong Venetië door de Liga van Cambray (22 Maart 1509) en de groote excommunicatie (27 April 1509)4). Om Venetië van den ondergang te redden en de vreemden uit Italië te verdrijven, sloot hij weldra vrede en kwam daar- ') Buil. Rom., V, 361-364. Raynald, ad an. 1493, n. 18 s. EhrU, Stimmen a. Mana-Laach, 1894. Fr. van Ortroy S.J., Christophe Colomb. Lesfdiverses phases de sa vie d'après la légende et 1'histoire. Revue d. quest. sdentif., fase. 20 Oct. et suivant, 1912. *)J. Schlecht, Pius m und die deutsche Nation, Kempten 1914. 8) Raynald, ad an. 1504, n. I. *) G. dalla Sancta, Le Appellazioni della Republica di Venezia dalle scommuniche cii Sisto IV e Julio II, Venezia 1899. P. Albers S. J. Kerkgesch. 'II. . 194 § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. door in strijd met L o d e w ij k XII en Maximiliaan I. Gesteund door Venetië en. de Zwitsers wierp hij de vreemde troepen uit Italië. De vorsten deden een beroep op de aanstaande synode, die door de oproerige kardinalen werd samengeroepen te Pisa 16 Mei 1511. Om dit te verijdelen vergaderde Julius de XVIII algemeene Kerkvergadering van Lateranen (1512—1517). Tegen Frankrijk sloot hij de H. Liga met Spanje, Venetië en (wat later) Engeland (4 Oct. 1511). Terwijl de Paus in een zware ziekte viel, trachtte Maximiliaan 1 zich de tiara te verzekeren '). Tegen alle verwachting genas echter Julius II. Wel moest hij zien, hoe de troepen der H. Liga bij Ravenna werden verslagen (11 April 1512), maar hij verloor den moed niet, omdat de Fransche veldheer Gaston de Foix was gevallen en de Zwitsers redding beloofden. Den 5 Mei 1512 begon de uitgeschreven synode. In de II zitting werd de valsche leer, dat de algemeene synode staat boven den Paus, door Cajetanus zonder eenige tegenspraak scherp veroordeeld. Tusschen de II en III zitting verdreven de Zwitsers de Fransche legers uit Italië. Deze zegepraal werd te Rome met uitbundige geestdrift gevierd. Nog drie zittingen der synode beleefde Julius II en stierf 20 Februari 1513. Was hij een groot regent, een machtig veldheer en tijdens zijn pontificaat zeer kerkelijk en vroom, ook als bevorderaar der kunst is hij beroemd. Door Julius II zijn Rafaël en Michel Angelo geworden, wat zij zijn. 90. Het volgende conclave koos den kardinaal Joannes de Medici: Leo X (1513—1521)2). Hij telde slechts 37 jaren. Terstond rezen groote moeihjkheden rondom den pauselijken troon. Aanvankelijk werkte Leo X niet zonder gevolg. Met Lodewijk XH kwam de verzoening tot stand, waardoor de pseudo-synode van Pisa-Milaan haar steun verloor. Frans I liet de pragmatieke sanctie van Bourges varen en sloot met L e o X het concordaat van i$i6\ Den 27 April 1513 vergaderde de VI zitting der algemeene synode, waarop nog zes andere volgden. De leer van de sterfelijkheid der ziel werd veroordeeld; de bul Unam Sanctam van Bonifatius VIII bevestigd; uitgesproken, dat de Paus staat ') Aloys Schulte, Kaiser Maximilian als Kandidat für den papstlichen Stuhl, Leipzig 1906. s) Leonis X Regesta, ed. Hergenröther, Frib. 1884 ss. 6 fasciculi tot 1514. s) Jules Thomas, Le concordat de 1516. Ses origines. Son histoire au 16 siècle, 3 vols, Paris 1910. § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. J95 boven de synoden; ten slotte hervormende decreten uitgevaardigd. Ingrijpend waren deze laatste niet, en bleven daarenboven een doode letter. De richting der pauselijke regeering was voor een ernstige hervorming niet gunstig en moest eer wereldlijk, dan kerkelijk worden genoemd. Al werd ook het pontificaat van L e o X door dichters en humanisten bovenmate geprezen, door de grootste kunstenaars verheerlijkt, de overheersching van het wereldsche en de verwaarloozing van het kerkelijk leven verdiende een scherpe veroordeeling en werd noodlottig voor den H. Stoel en de gansche Kerk. Terwijl te Rome onder de kardinalen een samenzwering (Petrucci, Sauli, Riario) tegen het leven des Pausen ontdekt werd, nam in Duitschland het treurspel der pseudohervorming een aanvang '). ') Pastöf, Leo X, Freiburg 1906. André Peraté, L'oeuvre de Jules II et de Léon X in G. Goyau, Le Vatican, Paris 1895, p. 582 ss. J. Richard, Origines de Ia nonciature de France, Revue des quest hist , tom. 80, 1906. TWEEDE HOOFDSTUK. KETTERSCHE EN HERVORMENDE BEWEGINGEN. § 123- Jan Wiclef, Jan Hus en Hieronymus van Praag. Hefele, Conciliengeschichte, VI—VII Band. Pastor, Geschichte der Papste, I Band. Vattier, John Wicleff, sa vie, ses oeuvres et sa doctrine, Paris 1886. Lecher, Johann von Wiclef und die Vorgeschichte der Reform, Leipzig 1873. Losertk, Hus und Wiclef, Prag 1884. W. Moll, Studiën en Bijdragen, IV deel en Nieuw Christelijk Maandschrift, IV deel. F. A. Gasquet, The old english Bible and other Essays. London 1897. Vgl. Studiën, deel 49, Jg. 30. Sonstral, Geschiedenis van het Hussitismus van zijnen oorsprong af, in de 14e eeuw, totdat het bij den majesteitsbrief van keizer Rudolph als eene Protestantsche Kerk werd erkend, 1882. Capes, The English church in the 14. and 15. centuries, London 1900. i°. De westersche Scheuring en de conciliaire theorie verminderden den invloed van het pausdom, dat nu langen tijd de handen vol had aan de herovering der eenheid en aan zelfverdediging. De leer der Waldenzen, van Marsilius van Padua en van de Apocalyptici woekerde, ten minste in haar hoofdbestanddeelen, langzaam voort. Aan onderdrukking kon niet worden gedacht. Zoo ontstond allengs een conglomeraat van verschillende ketterijen, die vooral door Wiclef en Hus gepredikt en, met de hulp van talrijke leerlingen, krachtig werden verdedigd. 20. Geboren in 1324 studeerde Wiclef wijsbegeerte en godgeleerdheid aan de universiteit van Oxford, welke hij in 1360 tegen de bedelorden verdedigde. Hij behoorde weldra tot hen, die de hervorming der Kerk beoogden, maar tevens werkten aan de omverwerping der kerkelijke en burgerlijke orde. In 1365 § 123. Wiclef, Hus enz. 197 stond hij tegen den Paus met Eduard Hl, die aan Urbanus V het achterstallige leengeld bleef weigeren. Toen reeds kwam hij met zijn lievelingsstelling voor den dag, dat de wereldlijke macht aan de geestelijkheid wegens misbruik het tijdelijk bezit mag ontnemeni). Nu werd hij koninklijk kapelaan en in 1372 professor der theologie. Twee jaren daarna behoorde W i c 1 e f tot de Engelsche gezanten, die te Brugge met de legaten van Gregorius XI onderhandelden over de vraag, om de Engelsche beneficiën aan Engelschen te vergeven, en werd door den Paus om zijn verdiensten en reinen wandel hoogelijk geprezen. Naar* Oxford teruggekeerd kantte W i c 1 e f op kansel en leerstoel zich hevig tegen de pauselijke belastingen, de tijdelijke goederen der Kerk, de bedelmonniken en tegen de geestelijkheid, aan welke hij zijn „arme priesters", de latere sekte der Lollarden, tot voorbeeld gaf. Door derf bisschop van Londen in 1377 voor het gerecht gesteld vond hij bij de grooten des rijks een krachtige bescherming. Toch werden 19 zijner stellingen naar Rome gezonden. Wiclef stoorde zich echter aan niets, verdedigde zijn stellingen en ontkende zelfs de Transsubstantiatie. Gevaarlijk werd de toestand voor Wiclef, toen de vroegere bisschop van Londen, Willem van Courtnay, op den primatialen zetel van Canterbury kwam. Den 17 Mei 1382 vergaderde deze een provinciale synode te Londen en legde haar twee reeksen van Wicleffietische stellingen voor, die eenstemmig werden verworpen2). Aan de universiteit van Oxford ontstond een hevige strijd voor en tegen de synode van Londen. In November 1382 hield de primaat een tweede synode te Oxford, die eveneens de leer van Wiclef en de zijnen verwierp3). Nu trok zich de ketter naar zijn pastorie te Lutterworth terug, predikte dikwijls en stelde zijn hoofdwerk, Trialogus, op, waarin een samenspraak tusschen de waarheid, de leugen en de voorzichtigheid wordt gehouden en de Wicleffietische leer de overwinning behaalt. Hij overleed kort daarna te Lutterworth, 31 December 1384. 3°. De ketterijen van Wiclef vormen den overgang van de oudere dwalingen tot die der hervorming. Haar grondslag is pantheïsme en absolute praedestinatie. Volgens Wiclef is alles ') Irésal, Les origines du schisme anglican, Paris 1903, p. 6. *) Mansi, Tom. XXVI, 697 s. Hefele, VI B. S. 810 ff. Mortier, Hist. des maitres généraux O. P., Paris 1906, III, p. 650. *) Hefele, B. VI, S. 827 ff. 198 § 123. Wiclef, Hus enz. God; alles, ook de werken Gods hebben een noodzakelijk bestaan. Daarom bestaat er zoowel een voorbeschikking tot de verdoemenis als tot de glorie. Leden der Kerk zijn alleen de voorbeschikten tot de glorie. Daarom is noch excommunicatie noch canonisatie geoorloofd zonder een bijzondere goddelijke openbaring. De Kerk moet worden teruggebracht tot den eenvoud der apostolische tijden. In staat van doodzonde heeft de geestelijke noch de wereldlijke overheid eenige macht. De Transsubstantiatie is onmogelijk en een uitvinding des duivels, de Bijbel de eenige geloofsbron 1). De Romeinsche Kerk is de synagoog des duivels, de Paus de Antichrist en de gruwel der verwoesting *). 4°. Deze leer werd ook na den dood van Wiclef door zijn volgelingen, de sekte der Lollarden, verspreid. Haar hoofdzetel had zij in de bisdommen Londen, Lincoln, Worcester en Salesbury en werd voorloopig zeer zwak bestreden. Eerst Hendrik IV ging met grootere strengheid te werk, waardoor de ketterij allengs achteruitging. De synode van Constanz gebood de verbranding der Wicleffietische geschriften en veroordeelde zijn leer in 45 artikelen. 50. Door het huwelijk van Richard II met Anna van Bohemen (1382), ontstond er een levendig verkeer tusschen Bohemeu en Engeland. Oxford werd door Boheemsche, Praag door Engelsche studenten bezocht. Aldus drong weldra de leer van Wi c 1 e f in Bohemen door en vond er een gunstigen bodem. Toch was ze niet de eenige oorzaak der Hussietische beweging. Reeds heerschte in Bohemen een valsche mystiek, die velen tot de Apostelbroeders en Apocalyptici dreef. Geestdrijvers stonden op en kondigden den antichrist aan. Daarbij waren door de stichting der universiteit te Praag (1348) de Fransche denkbeelden van hervorming der geestelijkheid naar Bohemen gekomen en doorgedrongen in het volk. Niet weinig droegen tot de onrust bij de twisten der Czechen (realisten) met de Saksers, Beieren en Polen (nominalisten). Veel kwaad stichtte daarenboven het te strenge en onvoorzichtige optreden van Jan Milicz van Kremsier (t '374)> die de misbruiken der geestelijken bestreed, maar tevens ') De vertalingen der H. Schrift door Forschall en Madden uitgegeven en onder den naam van Wiclef-Bijbel bekend, zijn feitelijk de katholieke vertalingen van onze vaderen vóór de Hervorming. Gasquet, t. a. p., p. 154, 155* Studiën t. a. p., bl. 25. a) Trialogus cum supplemento Trialogi, ed. Lechler, Oxonii 1869. Denzinger, ed. IX, p. 147 ss. Ed. X, n. 581—625. % § i2o. Wiclef, Hus enz. 199 tegen de studie der wetenschappen uitvoer en van de Spirititales de denkbeelden over het rijk van den antichrist overnam. Zoowel hij als zijn leerling Matthias van Jannow kwamen in verdenking van ketterij. Het was bij dit alles geen wonder, dat er in Bohemen een sterke gisting ontstond. 6°. Aan het hoofd der beweging plaatste zich de beruchte Jan Hus. Omstreeks 1369 geboren te Husinec, werd hij 1398 professor te Praag, in 1402 rector der universiteit en niet lang daarna biechtvader van koningin Sophie. Ofschoon onberispelijk van gedrag, bewonderde hij de verderfelijke leer van W i c 1 e f ep vond als prediker bij de kapel Bethlehem gelegenheid, zijn gedachten onder het volk te verspreiden. Sedert 1407 werd Hus verdacht van ketterij. Het volgend jaar verwierp de universiteit van Praag de 45 stellingen van Wiclef. Slechts gedwongëh en in schijn sloot Hus zich aan bij dit vonnis en verklaarde in een preek, „gaarne met Wiclef een plaatsje in den hemel te willen hebben". Ofschoon hem het prediken werd verboden, verwierf hij allengs veel aanhang onder de Czechen der universiteit Toen koning W e n z e 1 in 1408 de Romeinsche obediëntie verliet, om naar die van Pisa over te gaan, traden de Czechen oogenblikkelijk toe, terwijl de Duitschers zich hielden aan Rome. Bij edict van 18 Januari 1409 gaf nu Wenzel drie stemmen aan de Czechische natie der universiteit tegen eene aan de Duitsche. Kort daarop verlieten de Saksische, Beiersche en Poolsche studenten de stad en stichtten de universiteit van Leipzig (1409). 7 °. Nu had Hus vrij spel, zette zijn gewaagde en kettersche preeken te Bethlehem voort en werd hierin door zijn onstuimigen vriend Hièronymus van Praag krachtig gesteund. Tegen de beschuldigingen, die weldra te Rome inkwamen, meende Hus sterk genoeg te zijn door de bescherming van Wenzel en diens gemalin Sophie. Toch kwam hij 1411 in den ban en de stad Praag onder het interdict. Hus beriep zich op een algemeene synode en op Christus en zette zijn drijven voort Woedend beschimpte hij in 1412 den aflaat en de kruistochtbul tegen Ladislaus van Napels1) en werd alleen door Hiero ') Questio de indulgentiis; Contra bullam Papae, Joannis Hus et Hieronymi Pragensis, Hist. et Monumenta, 2 voll. Noremb. 1558; Francof. 1715, Tom. I, 121 s.,. 184 s. Een nieuwe editie verschijnt te Praag (bezorgd door Flatshans en Kominkova) 1905 vv. 200 § 123. Wiclef, Hus enz. nymus van Praag in fanatisme overtroffen. Het interdict onderhielden de geestelijken van Praag zeer streng, zoodat de katholieken weldra verzet aanteekenden tegen Hus en de zijnen! Deze verliet op verlangen des konings de stad, trok zich op de kasteelen (Kozihradek en Krakowec) zijner vrienden terug en schreef een reeks van boeken, vooral zijn hoofdwerk Tractatus de Ecclesia'). Intusschen hield de aartsbisschop C o n r a d van Vechta in Februari 1413 een groote synode te Praag. De theologische faculteit eischte de veroordeeling der Hussietische dwaling; koning Wenzel begunstigde de voorstanders van Hus, zoodat de synode tot geen uitkomst geraakte en het gevaar van dag tot dag steeg. 8°. Dientengevolge gaven Wenzel en koning Sigismund aan Hus den raad, zich voor de kerkvergadering van Constanz te stellen, en beloofden hem vrijgeleidde voor de reis. Na eenig aarzelen toonde Hus zich bereid en kwam 3 November 1414 te Constanz aan. Joannes XXIII ontsloeg hem voorloopig van ban en interdict, maar verbood hem het Mis-lezen en preeken. Dit laatste onderhield Hus echter niet en werd daarop gevangen gezet. Intusschen ging het onderzoek voort en bracht een reeks van 58 stellingen uit zijn geschriften, vooral uit het Tractatus de Ecclesia, bijeen. Hiervan veroordeelde de synode er 30. De voornaamste zijn: De Kerk bestaat alleen uit gepraedestineerden (1). De voor de verdoemenis bestemden behooren niet tot de Kerk (3). Petrus was niet het hoofd der heilige katholieke Kerk (7). De pauselijke waardigheid is voortgevloeid uit de keizerlijke macht (9). Zonder een bijzondere openbaring kan niemand van zich zelf of een ander met reden verklaren, dat hij het hoofd van een bepaalde Kerk is (10). Wat men doet in staat van doodzonde' is kwaad, wat men doet in staat van genade is goed (16). Een priester moet prediken, ook wanneer hij in den ban is (18). Door de een sur en (ban, suspensie en interdict) bereidt de geestelijkheid den weg voor den antichrist (19). Wanneer de Paus slecht, vooral wanneer hij voorbestemd is ter helle, dan is hij niet het hoofd der strijdende Kerk (20). Voordat het pausschap ingevoerd was, werd de Kerk door de apostelen en trouwe priesters des Heeren ') Monumenta etc. I, 196—255. § 123. Wiclef, Hus enz. 20I goed bestuurd (29). In staat van doodzonde is niemand wereldlijk machthebber, niemand prelaat of bisschop (30) '). Terecht verwierp de synode van Constanz deze leer, omdat ze niet alleen het bestaan der gansche Kerk, maar zelfs de burgerlijke orde bedreigde. Jan Hus zelf werd als ketter veroordeeld, gedegradeerd, om zijn hardnekkigheid overgeleverd aan den wereldlijken arm en verbrand (6 Juli 1415). Onvervaard besteeg hij den mutsaard. Zijn vriend en vurigste volgeling Hieronymus van Praag, die eerst zijn ketterij had herroepen, maar later de herroeping de grootste zonde zijns levens genoemd had, onderging eveneens den vuurdood. De zóóveel besproken geleibrief2) moest Hus alleen beschermen op reis, volstrekt niet tegen het vonnis der synode. „Word ik schuldig bevonden aan dwaling of ketterij,*' zoo verklaarde Hus zelf, „dan ben ik bereid als dwaalleeraar en ketter te lijden." Een uitspraak der synode, dat men niet gehouden is aan de belofte jegens een ketter {nullam /idem haeretico esse servandam), bestaat niet. Het bewaarde document is het ontwerp van een lid der synode *). 9°. Met de terechtstelling van Hus en Hieronymus van Praag verdween de ketterij geenszins. Integendeel de strijd nam in hevigheid toe. Niet lang voor zijn dood had Hus4) aan de leeken de nuttiging des kelks aanbevolen. Had men vroeger alleen in Praag den kelk gebruikt en hiervoor zich beroepen op het VI hoofdstuk van den H. Joannes, weldra was het algemeene praktijk onder de Hussieten, die daarom Utraquisten werden genoemd. Koning Wenzel, in den beginne veel te toegevend voor de ketterij, stond later machteloos tegen de oproerlingen, die in Joannes Ziska een zeer bekwamen aanvoerder hadden. Zij bouwden op Hardstein een vesting, door hen Tabor genoemd, vervolgden en doodden monniken en priesters, hielden 30 Juli 1419 de beruchte kelkprocessie, bestormden het raadhuis te Praag en wierpen zeven raadsheeren uit het venster. ') Mansi, XXVII, p. 754 s. V. d. Hardt, Magnum concil. Const, IV, 408—412. Denzinger, ed. IX, 150 ss. Ed. X, n. 627—656. a)*De tekst en de bespreking bij Hefele, Vn, 218 ff. 8) Höfler, Hist polit. Bl., B. 4, S. 421 ff. en B. 41, S. 529 ff. Hefele, VII, 227 ff. *) Epistolae quaedam püssimae et eruditissimae Johannis Hus, quae solae satis declarant Papistarum pietates esse Satanae furias. Addita est D. Martini Lutheri praefatio. Witembergae ex officina Joannis Luft Anno MDXXXVII. Epist 6. Domino Hauulikom. 202 § 123. Wiclef, Hus enz. Koning Wenzel stierf van schrik 16 Augustus 1419. Intusschen had MarHnus V 22 Febr. 1418 de bul Inter cunctas ') uitgevaardigd en een scherp onderzoek verordend volgens 39 gestelde vragen2). De kardinaal Dominici werd naar Bohemen gezonden. Koning Sigismund, die Wenzel was opgevolgd, zou de inquisitoren beschermen, werd echter door de oproerlingen herhaaldelijk verslagen. Reeds sedert 1419 was er tusschen de oproerlingen een splitsing ontstaan. De gematigde Utraquisten hadden hun zetel te Praag; de heftigere Taborieten op Tabor. Bij den dood van Ziska (1424) kwam het tot een verdere ontbinding. Een derde gedeelte noemde zich Horebieten, naar hun zetelplaats Horeb, een vierde Orphanieten (weezen), omdat het verlies van Ziska voor hen onherstelbaar was. De strijd duurde voort. Want ook nu stond Sigismund machteloos tegen de ketters, die, hoewel onderling verdeeld, zich vereenigden tegen den gemeenzamen vijand. Na den ongelukkigen veldtocht van 1431 kwam men tot de overtuiging, dat met geweld niets tegen den opstand te bereiken was. Een ander middel werd beproefd. Sigismund bracht hen in verbinding met de synode van Bazel (1433). Nadat in deze stad tevergeefs was onderhandeld, kwamen legaten uit de synode naar Praag, waar de vrede tot stand kwam, bekend onder den naam van Compactata van Praag (1433) = «) in Bohemen en Moravië zal men bij de H. Communie beide gedaanten mogen ontvangen, maar goed onderricht worden, dat Christus geheel is onder ééne; b) de zonden zullen volgens goddelijke en kerkelijke wetten, doch alleen door de wettige overheid, worden gestraft; c) het woord Gods mag vrijelijk worden gepredikt door hen, die kerkelijke zending hebben ontvangen; d) de kerkelijke goederen zullen volgens de uitspraken der Vaders getrouw worden beheerd. De gematigde Utraquisten waren tevreden, sloten met de katholieken een verbond, om de orde te herstellen en brachten den Taborieten te Lipan bij Praag een volslagen nederlaag toe (1434). Dit leidde tot den vrede van Iglau, waar de Compactaten tot rijkswet werden verheven (1436). Een deel der Taborieten sloot *> Mansi, XXVII, p. 1204 ss. V. d. Hardt, IV, p. 1518 ss. Hefele, VH, 345 ff. 2) Denzinger, ed. IX, p. 153 ss. Ed. X, n. 657 ss. § 124'. Verdere dwalingen. 203 zich echter niet aan en stichtte later de vereeniging der Boheemsche en Moravische broeders ') (1457). Ook kon de vrede tusschen Katholieken en Utraquisten moeilijk lang duren. Van een oproerige synode hadden de laatsten de compactaten ontvangen, waarvan ze wel de voordeelen genoten, maar niet de voorwaarden onderhielden. Daarbij kwam dat Rokycana, vroeger hoofd der Utraquisten en thans aartsbisschop van Praag, opnieuw utraquistische neigingen toonde en Georg Podiebrad, sedert 1458 koning van Bohemen, zich niet daartegen verzette. Onder zijn oogen bevorderde Rokycana de nuttiging des kelks (1459). Wel trad Podiebrad in 1461 daartegen op, doch alleen om den Paus gunstig te stemmen voor zijn streven naar de Duitsche kroon. Het volgend jaar zond hij een huldigingsgezantschap naar Pius II, maar vroeg tevens de bevestiging* der Compactaten, waarin de Bohemers een goedkeuring zagen hunner ketterij. De Paus weigerde en hief de Compactaten op (31 Maart 1462). Reeds in Augustus ging nu Podiebrad over tot het Utraquisme, waartegen de moedige legaat Faustinus zich krachtig verzette. Paulus II excommuniceerde den koning, die nog eenige jaren voor zijn ketterij streed en met Rokycana in 1471 overleed. Onder koning Ladislaus sloot men den vrede van Kuttenberg (1485), die aan beide partijen gelijke rechten toestond. Tijdens de reformatie gingen de strenge Utraquisten over tot Luther 2). § '24Verdere dwalingen. Pastor, Geschichte der Papste, Band I—IV. Hefele, Concilien-geschichte, VI—VIII Band. Ullmann, Hervormers voor de Hervormihgi Hollandsch door G. P. Kits van Heyningen, Utrecht 1848—49, 2 deelen. W. Moll, Kerkgeschiedenis van- Nederland voor de Hervorming, II, 3, Utrecht 1869. F. Rocquain, De la cour de Rome et 1'esprit de Réforme avant Luther, Paris 1S97. i°. Nog steeds leefde de sekte van den vrijen geest. Omstreeks 1370 reinigde keizer Karei IV, aangemaand door Grego- ') Gindely, Geschichte der* Bömischen Brüder, Prag 1857. s; Cochlaeus, Historiae Hussitarum, Moguntiae 1545. Mansi, Tom. XXVHI, Compendiosa narratio etc. p. 1173 ss. 2C-4 § 124. Verdere dwalingen. rius XI de kerkprovinciën van Maagdenburg en Bremen. Tal van leden der secte vloden weg naar de Rijnstreken, naar Brabant en Holland, vanwaar ze in 1373 opnieuw werden verjaagd. Gerrit de Groote1) bracht een zekeren Bartholomeus, Augustijner-Eremiet, als vrijen geest voor de geesteüjke rechtbank van Utrecht. Te Kampen, Zwolle en Woudrichem had hij gepredikt, dat de mensch wordt door de genade, wat God is door zijn natuur; dat het leven van een volmaakt mensch op louter niet (super puro nihil) moet berusten; dat de mensch, wanneer God somtijds wil, dat hij zondigt, daarmee vrede moet hebben; dat men de boete, biecht en genoegdoening moet verachten *). 20. Gelijk in de XIII eeuw ten gevolge van pest en hongers' nood geeseltochten werden ondernomen, zoo herhaalde zich dit verschijnsel in de XIV eeuw. Omstreeks 1350 sleepte de zwarte dood honderdduizenden ten grave 3). Alom heerschte de grootste ellende. Schrik en angst dreef het volk in gansch Europa tot een zonderlinge boete. Tweemaal daags verheten groote scharen de stad en geeselden zich onder bepaalde ceremoniën in het open veld. Hierbij voegde zich dwaalleer en verachting der hiërarchische orde: eigen bloed alleen kon de zaligheid verwerven; het doopsel des bloeds was hun noodzakelijk; de kerkelijke hiërarchie had haar kracht verloren; de Eucharistie hield men voor ongeldig. Vaak was de woede der geeselaars tegen de Joden gericht. Ook in ons land waren zij talrijk en gingen er voor heiligen door. In hun kleedingstukken wikkelde men de dooden; den hoed of wandelstaf van een geeselaar legde men in de kist. Bisschop Jan van Arkel kwam in 1355 daartegen op. Reeds in 1349 had Clemens VI de geeselaars veroordeeld 4). Toch werd het kwaad niet uitgeroeid en kwam te Maastricht nog in 1400 voor 8). 30. Nog was de rust niet hersteld, of een ander, veel zonderlinger verschijnsel deed zich voor. Nadat de Rijnstreken en Nederland in 1368 door pestziekten en andere rampen veel hadden geleden, openbaarde zich de zoogenaamde danswoede onder ') Geert Groot de ketterhamer, Studiën en Bijdragen op 't gebied der hist. Theol., Amsterdam 1870, Deel I, 343 vv. *) Acquoy, Gerardi M. Epistolae, Amstelodami 1847, p. 24 ss. ') B.v. in het klooster Klaarkamp stierven er 183, te Foswerd 207, te Aduard 194 enz. Dom U. Berlière, Trois traités inédits sur les flagellants de 1349. Revue Bénéd. 1908. *) Batavia Sacra, I, p. 195. Harzheim, Concilia Germ. IV, p. 354 s.; 627 s. *) Fisen, Hist. Eccles. Leod., p. 157. § 124- Verdere dwalingen. 205 het volk *■), vooral te Aken, Keulen, Gulik, later in Gelderland, Limburg, Luik en Vlaanderen. Tal van mannen en vrouwen, bijzonder uit de geringste volksklasse, vereenigden zich op straten en pleinen, vooral echter in kerken, en dansten en gilden het woord frisch of zongen het rijm: Here sent Johan so, so, frisch end fro, here sent fohan; omhelsden elkander en dansten, totdat :«ij uitgeput nedervielen en van benauwdheid schenen te sterven. Ook trok men met bloemen getooid van heiligdom tot heiligdom rond. Afkeer van de geestelijkheid was bij hen algemeen. Ook visioenen, vergezeld van krampachtige gebaren, kwamen voor. Te Maastricht, waar groote beroering ontstond, en in het Luiksche nam de geestelijkheid exorcismen te baat. Aan ketterij kan bij deze ongelukkigen nauwelijks worden gedacht. 4°. Dit laatste kan niet gezegd worden van Joannes van Wezel2) (R1 chrat), aldus geheeten naar de stad van dien naam (Oberwesel?). Hij was student en later professor teErfurt. In 1450, tijdens het jubilé van Nicolaus V, schreef hij tegen den aflaat en ontzegde den Paus de macht, de kwijtschelding van zondenstraffen te verleenen8). Na prediker te zijn geweest te Worms, werd hij pastoor van den dom te Mainz, waar het geestelijk gerechtshof hem tot levenslange opsluiting veroordeelde. Na het proces herriep hij met de woorden: „Ik onderwerp mij aan de Kerk en aan de uitspraken der leeraars en bid om genade." Na twee jaren overleed hij in het klooster der AugustijnerEremieten. Jan van Wezel leerde: Het eeuwig leergezag is de H. Schrift, die alleen door Christus kan worden verklaard. Van eeuwigheid af heeft God zijn uitverkorenen opgeteekend in het boek des levens; niemand wordt er uitgewischt noch bijgevoegd, ban noch hiërarchie of aflaat kan iets daarin veranderen. Het lichaam van Christus kan in de H. Eucharistie tegenwoordig zijn, zonder dat het wezen des broods verandert. Christus wil geen feesten, geen vasten en geen bepaalde gebeden buiten het ') Die Tanzwutb, Berlin 1832. Israëls, De danswoede in de Nederlanden. Nederl. weekbl. v. Geneeskunde, Jg. 1856, n. 36 38. *) CUmen, Deutsche Zeitschrift f. Geschsw. 1897, II, 143 ff.; 344 ff. Paulus, Zeitschr. f. k. Theol. 1900, S. 644 ff; Der Katholik, 1898, I, 44 ff. s) Joannes de Vesalia adv. indulgentias disputatie Walch, Mon. med. aevi, Götongae 1757, II, 1. 20Ó § 124. Verdere dwalingen. Onze Vader. Hij zeide: „ik veracht den Paus, de Kerk en de kerkvergaderingen, maar prijs Christus Onzen Heer." 50. Johannes Puppep van Goch') werd geboren in het begin der XV eeuw en studeerde waarschijnlijk bij de Broeders van het gemeene leven en elders. Dat hij overste van het fraterhuis te Harderwijk is geweest, blijkt niet genoeg. Omstreeks 1460 stichtte hij het nonnenklooster Thabor te Mechelen en bestuurde het tot aan zijn dood (1475). Zijn hoofdwerk is het Liber de libertate christiana*). Ten onrechte is hij als hervormer vóór de hervorming bestempeld. Evenmin is het te bewijzen, dat hij de H. Schrift als eenige geloofsbron erkende3). Zijn leer over de rechtvaardigmaking is de middeleeuwsche. Hij dwaalde echter, wanneer hij den bisschop geen hoogeren rang toekende dan den priester en hem den eerste onder zijns gelijken (primus inter par es) noemde, de beloften der religieuzen niet verbindend achtte en tevens ontkende, dat de religieuze staat kan worden afgeleid uit de H. Schrift. 6°. Ook Joannes Wessel Gansfort4) is minder juist hervormer vóór de hervorming genoemd. Zijn vrienden heetten hem het licht der wereld, zijn vijanden meester der tegenspraak (magister contradictionum). Hij werd omstreeks 1420 te Groningen geboren, studeerde eerst in zijn vaderstad, daarna te Zwolle bij de Broeders van het gemeene leven; de hoogere wetenschappen te Keulen, Leuven, Parijs, Rome, Bazel, Heidelberg en Aduard. Zijn geschriften zijn meestal van ascetischen aard. Het voornaamste is wellicht Wesselii Farrago, waarbij Luther later een voorrede schreef6). Ofschoon Wessel zich vaak minder juist uitdrukte, de denkbeelden van Bazel en Constanz verdedigde, was hij eigenlijk geen ketter. Hij ijverde tegen de misbruiken zijns tijds; vele hem toegeschreven stellingen zijn *) Clemen, Johann Pnpper von Goch, Leipzig 1896. Delprat, Broederschap van Geert Groot, Arnhem 1856. *) Ed. Grapheus, Ant. 1521. Andere werken bij Walch, Mon. I, 4; II, I. a) "Vgl. plaatsen als deze: „Sensus literae conformis... non est pro vero tenendus, si determinationi Ecclesiae obviare manifeste reperitur. Nam Ecclesiae auctoritas est maxima auctoritas ... si non crederem Ecclesiae non crederem Evangelio... Liber de libertate christ., I, 4. Vgl. Clemen, S. 231 f. *) Muurling, Commentatio ' historico-theol. de Wesselii Gansforüi cum vita tum meritis, Traiecti ad Rhenum 1831. Monographie van Friedrich, Regensburg 1862. ') Opera, ed. Groningae 1614. § 124. Verdere dwalingen. 207 twijfelachtig of niet juist verklaard. Reeds in 1528 had Joannes Faber gezien, dat Wessel in 31 punten van Luther verschilde. Hij leerde de vrijheid van den menschelijken wil, de kerkelijke leer der rechtvaardigmaking; hij hield de zeven sacramenten, het vagevuur en de Mariavereering. Wessel overleed 1489 te Groningen. 7°. Nog kunnen vermeld worden Nicolaus Russ te Rostock, die in zijn boek De triplici funicuh l) niet enkel het monnikendom, maar ook de hiërarchie, den aflaat en de vereering der Heiligen bestreed; en Jan Böhm van Niclashausen 2), een fanatiek dweper, die oproerige preeken tegen de geestelijkheid hield en door den bisschop van Würzburg ter dood werd verwezen (1476). In ons land leefde omstreeks 1450 Epo van Haarlem, een preeklustig kleermaker. Nicolaas van Naarden, priester èn doctor in de vrije kunsten werd met vele anderen zijn aanhanger en vriend. Voor de inquisitie van Utrecht gedaagd, herriepen beiden uit vrees voor den dood. Zij leerden, dat het bloed van Christus geenerlei kracht heeft; dat de hostie ook na de consecratie gewijd brood is en de zielmissen den overledenen niets baten. Epo stierf hetzelfde jaar aan de pest. Nicolaas bleef, naar het schijnt, zijn belofte voor de inquisitie afgelegd, getrouw. 8°. Een ander Hollandsch ketter was Herman van Rijswijk3). Van zijn leven voor de gevangenneming is niets bekend. Uit zijn ketterij blijkt, dat hij een schoolsche vorming had genoten. In 1502 gevangen genomen door Jan van Ommaten, prior der Dominicanen te Utrecht, beleed hij zijn dwalingen, waaruit bleek, dat Herman met het Christendom volmaakt had gebroken. Volgens hem is de wereld van eeuwigheid, het verhaal der schepping een verzinsel van den „dwazen Mozes", bestaat er hel noch hemel, sterft met het lichaam ook de ziel, zijn Aristoteles en Averroës der waarheid het meeste nabij, was Christus een „dwaas" en „onnoozele fantast", die de gansche wereld heeft bedorven, is het Christendom een leugen, evenals ') Ed. Nerger, Rostock 1886. s) Vllmann, Vert. Kits van Heijningen, II, bl. 449 vv. *) Catalogus hereticorum omnium pene, qui ad hec usque tempora passim literarum monumentis proditi sunt — quem fr. Bernardus Lutzenburgus, artium et sacrarum literarum prof. ordinis praedicatorii quinque libris conscripsit. Editio tertia (Colonie), anno 1526, mense Martio. Vgl. Moll, II, 3, bl. 104 vv. 208 § 125. Spaansche inquisitie. het Oude en Nieuwe Testament Toen Van Ommaten het doodvonnis uitbracht, herriep Herman en werd dan tot levenslange opsluiting veroordeeld. Hij wist echter te ontvluchten, schreef verschillende kettersche boeken en werd opnieuw gegrepen in 1512. De inquisiteur Jacob Hoogstraeten met Jacob Ruysch, deken van Den Haag, leverden hem uit aan den wereldlijken arm. Den 13 December 1512 verklaarde het Hof, dat de ketter „zou gesteld worden in een vuur en verbrand tot pulver en assche en zijn goed geconfisceerd." Van Hermans geschriften, die met hem werden verbrand, is ons volstrekt niets bekend. Een derde Nederlander Joannes van Alkmaar "■), die omtrent de kerkelijke goederen een soort van Hussietische denkbeelden koesterde, werd voor de kerkvergadering van Constanz gedaagd en herriep er zijn dwaling. 8 125- De Kerk tegenover de Joden. Spaansche inquisitie. Eübel, Zu dem Verhalten der Papste gegen die Juden (Röm. Quartalschr. 1900, S. 29 ff.). Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, I, Freiburg 1897 (XVII—XVm Aufl.). Hefele, Der Kardinal Ximenes (H Aufl.), Xüb. 1851. Lea, The Moriskos of Spain, their conversion and expulsion, Philadelphia 1901. J. Rodrigo, Hist. verdadera de la Inquisition, 2 voll., Valencia 1901. Pastor, Gesch. derPapste, n B., 3—4 Aufl., Freib. 1904, S. 624—630. 1 °. De Joden stonden algemeen bekend niet alleen als haters en lasteraars van het Christendom en de Christenen, maar ook als oneerlijke woekeraars. Dit leidde reeds vroeg tot hevige aanvallen op de Joden, die door den H. Bernardus werden beschermd. Hernieuwde uitbarstingen volgden wat later, zoo ten jare 1320 in Frankrijk, 1347 in Frankfort. Ook in de vijftiende eeuw werden zij van vergiftiging der putten, opzettelijke uitbreiding der pest, moord van christenkinderen en het gebruik van christenbloed beschuldigd. Paus Paulus H eischte ook ten ') Moll, Studiën en Bijdragen op 't gebied der hist. Theologie, Amsterdam 1876, III deel, bl. I w.; de afzwering, bl. 20 vv. I§ 125. Spaansche inquisitie. 209 gunste der Joden rechtvaardigheid. Martinus V verbood in I 1421 het doopen der Jodenkinderen tegen den wil der ouders. t. Toch ontvlamde de toenemende rijkdom en hemeltergende woe- ■ kerij den haat tegen de Joden telkens opnieuw. In Duitschland ■ werden ze gedurende de XV eeuw uit nagenoeg alle steden verdreven. Niet zelden ging met de vervolging een onvoorzichtige ijver ■ voor de bekeering der Joden gepaard. Vooral geschiedde dit in ■ Spanje, waar ze vaak hadden te kiezen tusschen het doopsel en ■ den dood. Zoo kan het niet anders, of er moest weldra een groot ; aantal schijnbekeerden worden gevonden, de zoogenaamde Mar- ■ ranos. Dat deze verkapte Joden gevaarlijker waren dan de bekende, ■ spreekt van zelf. Niet alleen in hooge wereldlijke ambten, maar ■ ook in kerkelijke waardigheden, zelfs in bisschoppelijke drongen zij binnen en brachten in Spanje het Christendom in gevaar. 20. Tegen deze Joden-christenen en andere afvalligen werd de ■ Spaansche inquisitie opgericht. Hiertoe gaf Sixtus IV verlof ■ door een bul van 1 November 1478'). Eerst beproefde men ■ zachtere middelen zooals preeken enz., doch tevergeefs. Nu be- ■ noemden Ferdinand en Isabella twee Dominicanen en een ■ wereldgeestelijke tot inquisitoren voor het bisdom Sevilla. De ■ hardnekkige Joden-christenen werden overgeleverd aan den weI reldlijken arm en verbrand. Dat er in de wijze van procedeeren ■ weldra misbruiken voorkwamen, blijkt uit een breve des Pausen ■ van 29 Januari 1482, waarin op zachtheid en overleg met de bisB schoppen werd aangedrongen en de benoeming van inquisitoren ■ voor de overige deelen des rijks geweigerd. Om den gerechte- ■ lijken gang niet te vertragen, benoemde Sixtus IV, blijkbaar ■ op verzoek van Ferdinand en Isabella, den aartsbisschop ■ van Sevilla tot rechter in hoogste instantie (25 Mei 1483). Hieruit I echter vloeide het nadeel, dat de bovenmatige strengheid der I Spanjaarden onttrokken was aan den verzachtenden invloed van ■ Rome. Reeds den 2 Augustus 1483 klaagde dan ook de Paus ■ over de onverantwoordelijke hardheid der inquisitie. Daarom |v eischte hij, dat het vonnis, in hoogste instantie te Rome gewezen, ■ ook in Spanje zou worden geëerbiedigd; dat men de met hun ■ misdaad verlegen boetelingen in het geheim zou ontslaan; dat men f de eens ontslagenen ongemoeid zou laten. Ten slotte vorderde ') De tekst schijnt verloren. P. Albers S.J. Kerkgesch. II. 2IO § 125. Spaansche inquisitie. de Paus uitdrukkelijk, dat men de hand niet mocht slaan aan de bezittingen der bekeerden. Deze verordeningen wekten de hoogste j ontevredenheid der Spaansche regeering, die kort daarop de be- I noeming van een Spaanschen groot-inquisitor verkreeg in den ; persoon van Thomas de Torquemada, Dominicanerprior van Santa Cruz (1483) Deze had de leiding der gansche inquisitie, kon anderen delegeeren en de aan hem appelleerenden vonnissen in hoogste instantie. Zijn jurisdictie over Castilië en Leon strekte : Sixtus IV den 17 October 1483 over Arragon, Valencia en Catalonië. uit. Den groot-inquisitor, en den hem ter zijde staanden inquisitieraad benoemde de koning. Alle rechtsmacht def inquisitie daarentegen ging uit van Rome. Door een pauselijke breve ontving ze de groot-inquisitor, die ze op zijn beurt meedeelde aan de raden. Aldus was de Spaansche inquisitie een gemengde instelling met een overwegend kerkelijk karakter. Daarvoor pleit ook de uitlevering der veroordeelden aan den wereldüjken arm, hetgeen bij een zuiver wereldlijk instituut onbegrijpelijk zou zijn. | Het hoofddoel der inquisitie werd slechts ten halve bereikt. Natuurlijk verbitterde de groote strengheid de hardnekkige Marra- J nos, die uit wraakzucht den inquisitor Petrus Arbues2) ver- ] moordden (1485). Toen men daarbij van een heulen der Joden I met de Saracenen vernam, werd aan de eersten de keuze tusschen 3 bekeering of ballingschap gelaten. Omstreeks 160.000 kozen het 1 laatste en vestigden zich in Portugal, waaruit ze echter reeds in I 1496 opnieuw werden verjaagd. Wat later moesten de Mooren, tenzij ze zich bekeerden, uit Spanje vertrekken. Daardoor groeide ook bij hen het aantal schijnchristenen aan, zoodat een nieuw arbeidsveld voor de inquisitie werd geopend. Ofschoon de Spaansche inquisitie herhaaldelijk door de Pausen werd berispt en haar gestrengheid vaak tot klachten aanleiding gaf, was ze echter veel zachter dan alle rechtbanken dier dagen. Hatelijke partijdigheid *) heeft haar daden valsch voorgesteld en het getal der veroordeelden zeer overdreven. De auto-da-fé's waren meestal veel minder verschrikkelijk, dan de latere hartstochtelijke schildering. Zeker is het bovendien, dat enkel christenen en schijn-christenen, geen Joden of Mooren werden gevonnist. ') Sabatini, Torquemada and the Spanish Inquisition, London 1913. ') Civilta Catt. Ser. VI, vol. XI, (1867) p. 273, p. 385. 3) Llorente, Histoire critique de 1'inquisition d'Espagne, 4 vols, Paris 1817. § 126. Licht- en schaduwzijden. 2 11 § 126. Licht- en schaduwzijden. Streven naar hervorming. Pastor, Geschichte der Papste, B. I—IV. Hefele, Concüiengeschichte, B- VI—VIII. G. Grupp, Kulturgeschichte des Mittelalters, 2 Bde, Stntt• &xi i8q4—95- v- der Hardt, Magnum oecum. Constantiense Concilium, 6 volL, Francof. et Lipsiae 1692—1700. Tüb. Quartalschrift, B. 50, S. 68 ff. Hist. Jahrb. d. Görresgesellschaft, B. 19, S. 29 ff. 447 ff. 1 °. Al daalde ook het kerkelijk gezag en verslapte de kerkelijke tucht, toch had ook het laatste gedeelte der middeleeuwen zijn verblijdende lichtzijde ')• Het geloof bleef altijd zeer levendig en uitte zich in echt christelijke werken. Het volksleven was gezond. In de hoopvolle katholieke levensbeschouwing was plaats voor gemoedelijkheid en vrije schalkschheid, die men in alle standen aantrof. Openlijk werd de misdaad bestreden, de ondeugd zelfs in de hooggeplaatste personen met groote vrijmoedigheid gelaakt. Het godsdienstig onderwijs werd vlijtig gegeven. Talrijk waren de boetepredikers, die niet alleen met het woord, maar ook met de pen hun heilzame leeringen verspreidden onder het volk. Zoowel de werkende stand als de rijkere kooplieden vereenigden zich in gilden, die, een christelijken geest ademend, met den welstand ook den kerkelijken zin der stedelingen bevorderden. Nooit was wellicht de weldadigheid grooter dan juist in dezen tijd. Alle soorten van weldadige stichtingen verrezen alom2). Bijzonder werd deze periode gekenmerkt door een groot aantal ijverige mannen, Zaligen en Heiligen van beiderlei geslacht, niet alleen onder de geestelijken en kloosterlingen, maar ook onder de leeken3); door heldenmoed en opoffering, door ziekenverpleging en vaderlandsliefde. Men denke aan een H. R o c h u s, ') Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, I Band, XVH—XVIU Aufl. passim Pastor, Geschichte der Papste, IH Band, IH—IV Aufl., Einleitung, S. 1—164. ') Ratzinger, Geschichte der kirchL Armenpflege, II. Aufl. Freiburg 1884. Blaize, Des Monts-de-piété et des banques de'prêt sur gage, 2 vols, Paris 1856. Holzapfel, Die Anfange der montes pietatis, Müuchen 1903. P. Alberdingk Thtjm, Gestichten van liefdadigheid in België van Karei den Groote tot aan de XVI eeuw, BrusselLeuven 1883. Moll, H, 4, bl. 223 w. David de Kok O. F. M. De Montes pietatis. Voorloopers van de tegenwoordige volksleenbanken, De Katholiek, Oct November 1912. Lal Iemand, Hist. de la charitè, Tom. III: Le Moyen-age, Paris 1906. *) De Heiligen zie bij Möhler—Gams. Kirchengeschichte, IH B., Regensburg 1868, S. 36—52- Pastor, Gesch. ,der Papste, III, 63—66. 212 § 126. Licht- en schaduwzijden. Jeanne d'Arc1) enz. Deze Heiligen wekten niet enkel door min voorbeeld tot navolging der deugd, maar bewezen ook door hun daden, dat de Kerk van Christus in de meest benarde tijden haar helden heeft en de ware weg is tot heldhaftige deugd èn tot het hemelsche vaderland. 2°. Dit alles nam de donkerheid der schaduwzijde niet weg. Laag stond vooreerst het geestelijk gezag. Het was een natuurlijk gevolg van het lange verblijf der Pausen te Avignon, van de westersche scheuring, de conciliaire theorie en de heerschende misbruiken onder de geestelijkheid. Het ergste euvel bleef het concubinaat, waardoor de priesters hun invloed op de menigte^ verloren en der verachting waren prijsgegeven2). Veel kwaad veroorzaakte de jacht op beneficiën, de verwaarloozing van den residentieplicht en het verval der tucht in sommige religieuze orden. Niet minder verderfelijk werkte het, dat een groot deel der hooge kerkelijke waardigheidsbekleeders in weelde leefde, terwijl de lagere geestelijkheid vaak in nijpende armoede verkeerde3). De sociale toestand was niet beter. Vaak bleek de wereldlijke macht niet in staat de openbare misdaden naar verdienste te straffen. Het vuistrecht stak weer driest het hoofd omhoog, roofridders maakten de dorpen onveilig, rooversbenden trokken plunderend en brandschattend rond. Woeker was aan de orde van den dag, vooral onder de Joden, die daarom niet zelden bloedige vervolging ondergingen. De ontucht nam de overhand, vooral de onnatuurlijke zonde der pederastie in Frankrijk en Italië, en eischte door akelige ziekten talrijke offers4). Deze ondeugden trokken voedsel uit de bovenmatige weelde, de onzedige kleeding bij beide geslachten, en het groot aantal geheime huwelijken. De genademiddelen der H. Kerk, de Zondagsviering, ') AyroUs, La vraie Jeanne d'Arc, 4 vols, Paris 1895 ss. Duhr, Jeanne d'Arc im Urteil der neueren Geschichtschreibung (Stimmen aus ML. XXXV, Heft 7—8). Bussemaker, Onze Eeuw, 1912. *) Een synode van Parijs of Sens (1429) klaagde: „Cum propter crimen concubinatus, quo multi ecclesiastici et religiosi viri inficiuntur, habeantur Ecclesia Dei iet totus clerus in derisum, abominationem et opprobrium omnibus gentibus, et illud nefandissimum scelus in Ecclesia adeo invaluit, ut jam non credant Christiani simplicem fornicationem esse peccatum mortale, nos volentes etc." Mansi, Tom. XXVHT, p. 1107. Over den treurigen staat in Frankrijk zie Stimmen a. ML. 1900, 2 Heft, 233 ff- ') Voor Duitschland zie Janssen—Pastor, XVII—XVIII Aufl. I, 681—736. *) Pastor, IH, S. 83—98. § 126. Licht- en schaduwzijden. 213 het naderen tot de HH. Sacramenten, vasten enz. werden door zeer velen verwaarloosd. Een groote ramp voor het volk was zeker het heerschende bijgeloof, de bestrijding der heksen, het bedrog der astrologen, alchimisten, waarzeggers enz. De koningen en vorsten gaven er aan toe, terwijl de Tempeliers op de folterbank over tooverij werden ondervraagd, en Jeanne d'A r c door de universiteit werd veroordeeld als toovenares"). Zoo diep was dit kwaad ingeworteld, dat men de natuurlijke uitlegging der feiten niet eens beproefde2). 3°. Natuurlijk moest in zulk een toestand het streven naar hervorming levendig worden. Op de eerste plaats komen de talrijke hervormende synoden. Reeds die van Vienne (1311— 1312) vaardigde hervormende decreten uit3). Veel werd er verhandeld over de oneenigheid tusschen seculieren en regulieren, wier ijver en privilegiën den eersten een doorn in het oog waren. Dat de synode van Pisa (1409) niets tot stand bracht en zoowel de eenheid als de hervorming in hoofd en leden tegenwerkte, ligt in haar revolutionnair karakter, dat verklaard kan worden door de moeilijkheden des tijds. Te Constanz (1414 —1418) werden hervormende concordaten geslóten en hervormende decreten uitgevaardigd. Dat het geen ernstig streven was, bewijst de korte duur (5 jaar) der eerste en de zwakke uitvoering der laatste 4). Na een tijd van zooveel ellende ontbrak de kracht tot een ingrijpende hervorming. Daarenboven vergiste men zich in de middelen. Het decreet Frequens 5), dat alle tien jaar eene algemeene synode voorschreef, verzwakte de macht der Pausen, die het daarom niet ten uitvoer legden. Te Pavia-Siena (1423—1424) kwam niets tot stand. Het hervormingsdecreet van Martinus V (1425) drong niet voldoende door. Van de synode te Bazel (1431—1437) kon men zeker niets verwachten, wijl ze weldra opstond tegen Rome. De voortzetting van Ferrara—Florence (1437—1439) hield zich bezig met de unie der Grieken en andere oostersche kerken. In 1512 riep Julius II de V synode van ') Denifle et Chatelain, Le proces de Jeanne d'Arc et 1'université de Paris. Mem. d.1. société de 1'histoire de Paris, XXIV (1898) p. 1 ss. s) Tijdens de reformatie nam het kwaad zelfs toe. Zie beneden. Imbart de la Tour, Le mouvement réformiste dans le catholicisme avant Luther, Correspoodant, 1908. s) Hefele, VI, S. 473 ff. 4) Hefele, VII, 332 ff.: 349 ff.; 351 ff. •) Mansi, XXVII, p. 1159 ss. 214 § 126, Licht- en schaduwzijden. Lateranen (1512—1517) bijeen, maar stierf het volgend jaar. Leo X was niet de man voor een degelijke hervorming. Wel verschenen enkele hervormende decreten, maar ook deze bleven grootendeels een doode letter. Op het einde dezer synode nam in Duitschland de pseudo-hervorming een aanvang en vond, helaas! meer ingang dan de ware. 40. Niet alleen op algemeene en bijzondere synoden, maar ook door woord en geschrift werkten echt kerkelijk gezinde hervormers mede tot verbetering van hoofd en leden. In ons land verdienen vooral vermelding om hun heilzamen arbeid Gerrit de Groote (1340—1383), beroemd om zijn zegenrijke stichtingen en zijn vruchtbare prediking voor de hervorming van geestelijkheid en volk1). Florens Radewijns (1350—1400) was een man van de daad, legde de plannen van de Groote ten uitvoer en deed zijn geest met dien zijns meesters voortleven in de hervormende werkzaamheden der Broeders van het gemeene leven en der Congregatie van Windesheim2). Thomas a Kempis (f 1471) had door zijn onsterfelijke werken en vooral door De Navolging van Christus grooten invloed niet enkel op zijn tijd, maar op alle volgende eeuwen3). Een zeer gevierd hervormer en prediker was de bekende Joannes Brugman (f 1473). Wat hij beoogde blijkt uit zijn woorden: „Laat ons beklagen," zegt hij, „en beschreien den waardigen wijngaard der heilige Kerstenheid, die zoo jammerlijk verbijsterd wordt heden ten dage in menige menschen, vrouwen en mannen, in jongen en ouden, in heeren en onderzaten, in geestelijken en wereldlijken; want velen hebben christelijken en geestelijken schijn en zij leven daarin zoo jammerlijk. Och, laat ons Onzen Lieven Heer bidden, dat Hij alle goedwillige kerstenmenschen in deugden en in zijne gracie sterken wil en alle verdwaalde schapen op den rechten weg brengen en vooral die bevel hebben over de schapen en lammeren van Christus, opdat zij met ons en wij met hen in de minne van Christus ont- ') Grube, Gerhard Groot und seine Stiftungen, Köln 1883. Delprat, De broederschap van Geert Groote, Tweede uitgaaf, Arnhem 1856. 2) R. Acquoy, Het klooster van Windesheim en zijn invloed, Utrecht 1875, I, hoofdst. I—II. ") Ed. Pohl, Freib. 1902 ss. Tot nu 5 deelen. Victor Becker, Thomas a Kempis schrijver der „Navolging". Overgedrukt uit het Jaarboekje van Alberdingk Tbijm, Amsterdam 1907. Dezelfde, L'auteur de 1'imitation et les documents Neerlandais, La Haye 1882. § 126. Licht- en schaduwzijden. 215 stoken mogen worden" % Als een der grootste hervormers der XV eeuw stond Dionysius de Kartuizer bekend (f 1471). Op zijn hervormingsreis met kardinaal Cusa stichtte hij zeer veel nut; in zijn cel te Roermond deed hij door een uitgestrekte briefwisseling en een onafzienbare reeks van werken zijn heilzamen invloed over gansch Europa gevoelen. a) 50. In Duitschland traden op den voorgrond de reeds genoemde kardinaal Nicolaus van Cusa (f 1464), die te midden van duisternis en verwarring verscheen als een engel van licht en vrede. Hij had een open oog voor de gebreken zijns tijds en werkte krachtig ten goede, vooral op zijn groote hervormingsreiss). Met oprechte meening arbeidden voor hetzelfde doel Koenraad van Gelnhausen (f 1390), (Epistola concordiae, Tractatus de congregando concilio tempore schismatis)4). Hendrik van Langenstein (t I597)- [Epistola pacis, Epistola consilii pacis)""). The O do rik van Nieheim (f 1418 te Maastricht), een vrijmoedig, soms scherp verdediger der hervorming in hoofd en leden (Nemus unionis, De sckismate6). Felix Hemmerlin (f 1464). die net g°ed meende, maar vaak al te scherp optrad (Contra validos mendicantes. Contra Beghardös etBeghinas) % Jacobus van Jüterbogk (f 1465). ordebroeder en geestverwant van Dionysius den Kartuizer, ofschoon een aanhanger der conciliaire theorie zooals zeer velen van zijn tijd, was een zeer ijverig hervormer in den goeden zin (Avisamentum adpapampro reformatione Ecclesiae, De negligentia praelatorum libellus, De septem Ecclesiae statibus in Apocalypsi descriptis, De auctoritate Ecclesiae ejusque reformatione opusculum)8). Joannes Busch (t 1481), geboren te Zwolle en later kanunnik te Windesheim, werd prior te Hildesheim en begon zijn ') IV. Moll, Joannes Brugman en het godsdienstig leven onzer vaderen in de XV eeuw, Amsterdam 1854, 2 deelen. !) Studiën, Jaargang 1897, deel 49. ") Hist. Jahrb., I, 393 ff.; VIII, 629 ff. Zibermayr, DieLegation d. Kard. Nic. Cusanus, Munchen 1914. 4) Bij Mariene, Thesaurus, Tom. II, p. 1200 ss. *) Hartivig, Leben und Schriften Heinrichs von Langenstein, Marburg 1858. *) W. Mulder S.J. Dietrich von Nieheim, zijn opvatting van het Concilie en zijn Kroniek, Amsterdam—Leuven 1907. De tractaten De modis en De difficultate reformationis zijn niet van Nieheim. *) Fiala, Beitrage zur Vaterlandischen Geschichtsforschung, vornehmlich aus der nordwestlichen Schweiz, I, Solothurn, S. 281—780. *) Tüb. Quartalschrift, B. 48 (1866), S. 315—348. 216 § 126. Licht- en schaduwzijden. grootsche werkzaamheid als hervormer der Duitsche kloosters (inclytust reformator); voor zijn dood keerde hij naar Windesheim terug (Liber de reformatione monasteriorum) '). Geiler von Kaisersberg (f 1510), beroemd redenaar en dompiediker te Straatsburg, bestreed in zeer vrijmoedige leerredenen de voornaamste gebreken zijns tijds en liet ter stichting en onderrichting der nakomelingen een groote verzameling van preeken na2). 6°. In Spanje deed de beroemde kardinaal Ximenes (f 1517) veel voor de hervorming der geestelijken en der monniken. Zeer grooten toevloed op de studiën had zijn polyglottische bijbeluitgave van Alcala. De nieuwe uitgave van Aristoteles werd door zijn dood verijdeld. Met de mystieke geschriften trachtte hij het lezen van gevaarlijke boeken te voorkomen 3). 7°. In Frankrijk muntte Willem Durandus (f 1328) uit, die, naar het schijnt, op last van Clemens V, een boek schreef De modo celebrandi conciliiet corruptelis in Ecclesia reformandis4). De beroemde Pierre d'Ailly (f 1425), kanselier van Parijs en later aartsbisschop van Kamerijk, was een der ijverigste en invloedrijkste hervormers op de synoden van Pisa en Constanz (Canones reformationis Ecclesiae in concilio Constantiensi, Capita agendorum in concilio generali Constantiensi)5). De ziel der hervormende bewegingen zijns tijds bleef tot aan zijn einde Joannes Gerson (f 1429), kanselier der Parijsche universiteit. Hij leefde zeer ascetisch en verwierf zulk een naam, dat hem gedurende langen tijd De Navolging van Christus is toegeschreven. Zijn hervormende geschriften zijn talrijk (De simonia, De emendatione Ecclesiastica, De statibus Ecclesiasticis enz.)6). Nicolaas van Clemanges (f 1434), rector der Parijsche universiteit en later secretaris van Benedictus XIII te Avignon, ijverde voor de verbetering der kerkelijke toestanden, vooral in zijn talrijke geschriften (De studio theologico, Depraesulibus simoniacis, De novis festivitatibus non instituendis, De corrupto Ecclesiae statu, Dispu- l) Ed. Grube, Halle 1887. V. Becker S.J., Bijdr. en Mededeelingen van het Hist. Genootsch., X, bl. 376—445, Utrecht 1887. 3) Uitg- van Lorenzi, .4 deelen, Trier 1881 —1883. Dachcux, Un réformateur Cathol. k la fin du XV siècle, Paris 1876. *) Hefele, Der Kardinal Ximenes und die kirchlichen Zustiinde Spaniens, I Aufl., Arnheim 1853. *) Ed. Parisiensis 1545 en 1671. Hefele, VI, 461 ff. 6) V. d. Hardt, I, p. 409 ss. en 506 ss. 6) Ed. Dupin, 5 vols, Paris 1706. Schwab, Johannes Gerson, Würzburg 1858. § 126. Licht- en schaduwzijden. 217 tatio habita per scriptum super materia concilii generalis cum quodam scholastico Parisiensi)'). 8°. In Italië werkte waarschijnlijk met goede bedoeling, maar zeker zonder gunstig gevolg de al te vurige en heftige Hieronymus Savonarola. Eerst predikte hij een tijdlang te Florence zonder veel toeloop (1482—1483). In 1490 geeselde hij de ondeugden der Florentijnen en deed veel goed. Toen zich echter de prediker met Karei VIII (den nieuwen Cyrus) tegen Alexander VI verklaarde en den Paus met een algemeene synode en afzetting bedreigde, was het met den waren hervormingsijver van Savonarola gedaan. Hij verzette zich tegen de breven van 25 Juli 1495 en 8 September 1495 en geraakte hierdoor in den ban. Tegen de bul van 16 October 1496 predikte hij met bijtende scherpte, niet minder tegen Rome en den Paus. Opnieuw verachtte hij een breve van 7 November 1496, waarop de excommunicatie volgde, 12 Mei 1497. Onder de bescherming der wereldlijke macht verachtte Savonarola den ban, las met Kerstmis drié Missen, besteeg in 1498 opnieuw den kansel en vroeg de verdoemenis, wanneer hij aan de excommunicatie zou gehoorzamen. Alexander dreigde Florence met het interdict. Nu gehoorzaamde Savonarola aan de Signoria, die hem het prediken verbood en werkte voor een algemeene synode tegen den Paus (1498). Weldra verhieven zich de Franciscanen en daagden hem tot een godsoordeel uit. Savonarola nam de uitdaging aan en bereidde aldus zijn ondergang voor. Toen op den vastgestelden dag (7 April 1498) het godsoordeel, wegens oneenigheid, aangaande het ceremonieel, niet plaats had, viel Savonarola in ongenade. Hij predikte daarenboven tegen het verbod der Signoria en werd daarop gevangen gezet, gefolterd en met Fra Domenico da Pescia en Fra Silvestro, op wiens visioenen hij altijd vertrouwd had, gehangen en verbrand. Zoo eindigde de geniale, zeer kerkelijk gezinde en ijverige monnik. De oorzaken van zijn val waren politieke drijverij en zijn grove ongehoorzaamheid aan den stedehouder van Christus *)'.. Als verzachtende omstandigheid kan gelden, dat Savonarola, hoewel ten onrechte, den simonistisch gekozen Alexander VI niet als wettig Paus beschouwde. De H. Philippus Neri, de H. Catharina van Ricci en anderen, ook Julius II, hadden voor hem een hooge vereering. ') Editio Lugd. Batavorum, 1593, met een levensbeschrijving. ') Pastor, Geschichte der Papste, III, 132 ff.; 377 ff. Zur Beurtheilung Savonarolas, Freib. 1898. Studiën, Jg. 30, Deel, 50. Vgl. Hist. pol.'Blatter, B. 121 (1898)8.456,548, °34> 717i 77 7. en Paolo Luotto, II vero Savonarola e il Savonarola di L. Pastor, Firenze 1897. DERDE HOOFDSTUK. Kerkelijke hiërarchie. Seculieren en regulieren. § 127Apostolische Stoel. Phillips, Kirchenrecht, Band iii. Bangen, Die römische Kurie, Münster 1854. Fr. X. Werns, Jus decretalium. Tom. h: Jus constitutionis Ecclesiae Catholicae, Romae 1899. Pastor, Geschichte der Papste, B. i—iv. Hinschius, Kirchenrecht, i Band. i°. Tengevolge der residentie te Avignon en der groote westersche scheuring begonnen de Pausen rechtsmacht te oefenen op punten, waar ze die vroeger niet, of niet in die mate hadden doen gelden. De zegepraal over de conciliaire theorie door Leo X op de V synode van Lateranen behaald met de verklaring: „Romanumpontificem, tamquam super omnia concilia aucioritatem habentem, conciliorum indicendorum, transferendorum ac dissolvendorum plenum jus et potestatem habere" (sess. XI), mag volstrekt niet beschouwd worden als het hernemen der pauselijke oppermacht over de synoden. Deze macht kan nooit worden afgestaan door den H. Stoel. En hebben ook velen in de XIV en XV eeuw die oppermacht der Pausen ontkend, deze ontkenning was niet algemeen. De dwaling van zooveel geleerde en heilige mannen wordt door de haast onoverkomelijke moeilijkheden der scheuring en het eigenaardig karakter der synode van Constanz verklaard. 20. Hadden vroeger de metropolieten het recht, hun suffraganen te bevestigen en te wijden, na de authentieke compilaties der decretalen, sedert het begin der XIV eeuw. en gedurende de residentie te Avignon trokken de Pausen de uitoefening van dit recht weder tot zich. Meer nog werd den metropolieten ontnomen door de kerkvergadering van Trente, die hun rechten tot den tegenwoordigen toestand beperkte. § 127' Apostolische Stoel. 2 IQ 3°. De meest ingrijpende verandering voerde de Apostolische Stoel in door de vermenigvuldiging der pauselijke reservatiën. Theoretisch konden de Pausen, als stedehouders van Christus, ten allen tijde* aanspraak maken op het collatierecht van alle beneficiën (plenarta dispositio.) Als eerste beslissing aangaande reservatiën gold gewoonlijk het decreet van Clemens IV (1265), dat den Paus de „bij den H. Stoel" vacante kerkelijke ambten voorbehield en dit als een oude gewoonte bestempelde !). De Pausen der XIV eeuw, Boni fa t i u s VÏÏI, Joannes XXII en Benedictus XII gingen verder voort op dien weg, verklaarden het decreet van Clemens IV nader en breidden het uit. Aldus behielden de Pausen zich voor: de aanstelling der patriarchen, aartsbisschoppen en bisschoppen; verder de lagere kerkelijke ambten, die vacant waren, doordat de bekleeders in de residentie des Pausen of op een plaats, slechts twee dagreizen daarvan verwijderd, stierven, werden afgezet of verplaatst, ofwel afstand moesten doen wegens het bezit van meerdere beneficiën (cumulus beneficiorum); dan nog alle beneficiën der kardinalen en beambten der curie, eindelijk de beneficiën die door een nietcanonieke keuze waren bezet Deze reservaties werden opgenomen in de regels der kanselarij en kregen daardoor de kracht van een wettelijk voorschrift2). Hierbij genoten de Pausen het devolutiereckt, waardoor zoowel de beneficia minora als majora aan den H. Stoel vervielen, wanneer ze binnen den bepaalden tijd niet of niet geldig door den aartsbisschop of den bisschop waren bezet Niet zelden trok de Apostolische Stoel de bezetting van een beneficie aan zich voor één bepaald geval (provisio), of gaf het recht op een nog bezet beneficie, eerst te aanvaarden, wanneer het vacant werd (exspectantia). Deze pauselijke reservatiën bewerkten veel goeds, vooral om trouwe en verdienstelijke mannen te beloonen en den invloed der wereldlijke macht op de bezetting der beneficiën te verzwakken. Toch was het te betreuren, dat men te vaak aan Italiaansche geestelijken beneficiën verleende in vreemde gewesten, waarvan ze de taal niet verstonden ; dat één persoon zeer dikwijls meerdere beneficiën (cumulus ') Licet Ecclesiarum, Lib. VI, III, 4, 2. Dit werd door Clemens V en Clemens VI bevestigd. *) De reg. Cancellar. bij Ferraris, Prompta bibl. in v. Beneficium. Hinschius, ni, 123 ff. Regulae cancellariae Apostolicae, ed. Ottenthal, Innsbruck 1888. 220 § 127. Apostolische Stoel. beneficiorum) of ook één definitief en een voorloopige administratie van een beneficie (commendae) ontving. 40. In tijden van geldnood, vooral gedurende de residentie te Avignon en de'westersche scheuring, gaven de reservaties tevens een welkome aanleiding tot de vermeerdering der inkomsten van den H. Stoel'). Sedert de oudste tijden toch bestond de gewoonte, dat hij die het beneficie ontving, een vrijwillige gift deed. Deze giften werden servitia genoemd en in het midden der XIII eeuw tot een vaste som bepaald. Alleen hij, die een bisdom of een abdij (beneficia consistorialia) van den Paus ontving, was er toe verplicht. Deze servitia verdeelde men in servitia communia, welke voor de eene helft aan de Camera apostolica, voor de andere aan het H. College en servitia minuta, welke aan de beambten der curie vervielen. Ook heetten ze annatae, omdat ze naar de hoogte der jaarlijksche inkomsten van het beneficie werden bepaald. Ook voor mindere beneficiën, door den Paus te vergeven, voerde Bonifatius IX in 1392 deze annatae in en vorderde de helft der inkomsten van het eerste jaar (annatae Bonifatianae). Gedeeltelijk om in benarde tijden de pauselijke inkomsten te vergrooten, maar ook om de bezetting der beneficiën te bespoedigen, maakten sommige Pausen aanspraak op de inkomsten der vacante beneficiën (fructus medii temporis). Aldus verordende Clemens V betrekkelijk de Engelsche beneficiën voor den tijd van drie jaren. Joannes XXII eischte de helft der inkomsten des eersten jaars win alle vacante beneficiën. Na de de synode van Constanz verdween deze belasting allengs. Nu en dan, in dagen van nood, vroegen de Pausen ook het tiende gedeelte der kerkelijke inkomsten. 50. Zoowel tegen de reservaties als tegen de pauselijke be* lastingen hoorde men sedert den aanvang der XV eeuw voortdurende klachten \ Bij gebrek aan moed tot verbetering van zich zeiven, meende men krachtiger te ijveren voor de hervorming l) König, Die Papstliche Kamraer unter Clemens V und Johannes XXII, Wien 1894. Hist. Jahrbuch d. Görresges., IX B., S. 300. Gottlob, Aus der Camera Apost. des XV Jahrh., Paderb. 1894. Ch. Samaran et G. Mollat, La fiscalité pontificale en France au XIV siècle, Paris 1905. Ernst Hennig, Die papstlichen Zehnten aus Deutschland im Zeitalter des Avignonesischen Papsttums und wührend des grossen Schismas, Halle/S. 1909. s) Zie als voorbeeld Nic. de Clemanges, De corrupto Ecclesiae statu, Ed Lugd. Bat, p. 4—28. Mayer bij Freher, Script, rer. Germ. (ed. Struve), II, 686. Hefele Band, VII—VIII. § 127. Apostolische Stoel. 221 in hoofd en leden, naarmate men luider zijn stem verhief tegen de misbruiken der curie. Een eeuw lang herhaalden de Duitschers de gravamina nationis germanicae, de Franschen de libertates ecclesiae gallicanae. In hoofdzaak was dit alles gericht tegen de pauselijke reservationes en belastingen, waartegen vooral de vorsten, de adel en de grootendeels adellijke bisschoppen zich bleven verzetten. Dit leidde tot de concordaten van Weenen (1448) met Duitschland en van Bologna (1516) met Frankrijk, waardoor de reservaties en belastingen werden beperkt. Het eerste bepaalde, dat de Paus in Duitschland mocht verleenen: ti de beneficiën, welke vacant werden „bij den H. Stoel"; 2. de bisdommen en exempte mannenkloosters, wanneer de keuze niet-canoniek of niet tijdig bericht was of er een geldige reden bestond, den gekozene niet te aanvaarden; 3. de hoogste beneficiën (dignitates) aan de dom- en collegiale kapittels en alle andere beneficiën aan dezelfde stiften in de oneven maanden (alternativa mensium); 4. de servitia mocht de Paus trekken van alle bisdommen en exempte mannenkloosters, van de overige beneficiën de annatae, wanneer de jaarlijksche inkomsten minstens 24 kamergulden bedroegen. In Frankrijk zou 1. de koning benoemen voor alle bisdommen, kloosters en prioraten, die vroeger het canoniek kiesrecht hadden bezeten; 2. de Paus zou de benoemden bevestigen; 3. tevens benoemen voor alle beneficiën, die vacant werden „bij den H. Stoel" (apud sedem apostolicam vacantid); 4. dan nog een beperkt aantal provisiones hebben aan de dom- en collegiale kapittels, maar geen exspectantiae'). In Frankrijk veroorzaakte het concordaat over het algemeen tevredenheid; niet zoo in Duitschland, waar de gravamina nationis germanicae ook nu nog werden herhaald en de klachten over de Romeinsche verdrukking de gemoederen voorbereidden voor de pseudo-hervorming. 6°. De gemelde aangroei der pauselijke belastingen en servitia had, naast het verblijf te Avignon en de scheuring, tot gedeeltelijke oorzaak de gedurige ontwikkeling der Romeinsche curie. Naarmate de macht en de invloed der Pausen toenam, groeide hun verkeer met de gansche wereld en daarmee het personeel van het hof. Op de eerste plaats kwam de Rota romana *), het ') De tekst bij Nussi, Conventiones, p. 15 ss. Baudrillart, Quatre cents ans de concordat, Paris 1905. ') Sagmullcr, Tüb. Quartalschrift, 1895 S. 97 ff. 222 § 127- Bisschoppen en andere geesteUjken. hoogste pauselijk gerechtshof voor de burgerlijke rechtspraak. De definitieve inrichting dagteekende van Joannes XXLI en Martinus V, terwijl het aantal auditor es door Sixtus IV op twaalf werd vastgesteld. Aan het oudste instituut, de Cancellaria apostolica '), was toevertrouwd de uitvaardiging der apostolische brieven: bullen met, breven zonder het advies der kardinalen. Het bestuur had de vicecancellarius ; onder hem stonden zes notarii en een groot aantal abbreviatores en scriptores. In de XV eeuw werd de Dataria opgericht en haar een deel van bet werk gegeven. Haar personeel bestond uit een-datarius en een aantal re/erendarii, die gunsten en aanvragen in/oro externo bezorgden. Voor de absoluties en dispensaties in/oro externo en interno stond de Poenitentiaria. De eerste bekende poenitentiarius was de H. Raymundus de Pennaforte. Onder Clemens V (begin XIV eeuw) had zich de instelling reeds ontwikkeld en aan haar hoofd stond een magnus poenitentiarius met meerdere poenitentiarii. De pauselijke geldzaken beheerde de Camera apostolica, welke reeds zeer oud was, maar zich voorgoed ontwikkelde onder Eugenius IV, die den camerarius zeven ondergeschikte ambtenaren ter zijde stelde: met name werd de thesaurarius en de auditor camerae genoemd *). Het aantal kardinalen was in dezen tijd geringer dan voorheen en daalde in de XV eeuw, na de beslissingen der synode van Constanz, zelfs tot 24. § 128. Bisschoppen en andere geestelijken. Reformatorium vitae clericorum, ed. Bas. 1494. De hervormende geschriften van Gerson, N. de Clemanges en Dionysius den Kartuizer: De vita et regimine praesulum, De vita canonicorum, De vita curatorum. Tübinger Quartalschrift, 50 Band, S. 68 ff. Hist. Jahrb. der Görresges., 19 Band, S. 29 fl.; 447 ff Hefele, Conciliengeschichte, Band VI—VHI. i°. In dezen tijd daalde het gezag en de invloed der bisschoppen altijd meer. Hiertoe werkten verschillende oorzaken mee. ') H. Breslau, Handbuch der Urkundenlehre, 2 Aufl., Leipzig 1912, I, 216 ff. Goyau, Le Vatican, les Papes et la civilisation, Paris 1905, p. 324 ss. ') Markgraf, Die Römische Kurie, Breslau 1875. § Iz8. Bisschoppen en andere geestelijken. 223 Op de eerste plaats de uitsluiting der niet-adellijken van het episcopaat. Dit leidde vooral in Duitschland tot zeer noodlottige gevolgen Zonen van vorsten en adellijken, waardig of niet, namen bijna alle zetels in. Niet enkel had dit groote ontevredenheid ten gevolge, maar verergerde ook den wereldschen zin van het episcopaat, dat zijn plichten vergat, bedacht was op glans en rijkdom, meer zorg besteedde aan het wereldlijk bestuur dan aan de kerkelijke tucht. Een andere oorzaak bestond in den machtigen invloed der vorsten op de bezetting der bisdommen. Dat de minder stichtende heerschers dier dagen meer op macht en aanzien, dan op talent en heiligheid zagen, is bekend. Daarom kwamen zelfs commendataire bisschoppen voor. De derde oorzaak moet gezocht worden in het anti-pauselijk streven der bisschoppen, die niet begrepen dat met het gezag des Pausen ook hun invloed noodzakelijk dalen moest. Daarbij werkte de overheersching der kerkelijke democratie te Pisa, Constanz en Bazel, waar doctoren, lagere geestelijken en zelfs leeken een hoogen toon aansloegen, voor de hiërarchische onderwerping uiterst noodlottig. Toch kan dit alles, behalve de steeds toenemende wereldsche zin der prelaten, verontschuldigd worden door de haast onoverkomelijke moeilijkheden, waarin de Kerk toenmaals verkeerde. Ook was het kwaad lang niet algemeen. Tal van krachtige en heilige bisschoppen regeerden van 1300—1500 in Gods Kerk. Op den zetel van Utrecht kunnen genoemd worden Jan van Ark el (tot 1364)Floris vanWevelinkhoven (f 1393). Frederik van Blankenheim (t 14*3) en anderen; te Trier Boudewijn (t 1354). Otto (f 1430); te Mainz Petrus Aichspalter (f 1320), Theoderik van Erbach (f 1459), Bertholdus van Henneberg; Nicolaus Neuhaus te Salzburg, Joannes Dominici, de H. Antonius van Florence en Laurentius Justiniani te Venetië. Ook Frankrijk en Spanje konden op verschillende uitmuntende bisschoppen wijzen. Synoden werden vaak gehouden en deden veel goed. 20. Nog meer misbruiken heerschten wellicht in de kapittels. Ze waren het gewone toevluchtsoord der niet-eerstgeborenen des adels geworden en herbergden velen, die volstrekt geen roeping voor den geestelijken staat gevoelden. Dat zulk een stemming zeer noodlottig werken moest op hun gedrag, spreekt van zelf. ') Janssen, Geschichte des d. Voikes, XVII—XVIII Aufl., S. 688 ff. 224 § 128. Bisschoppen en andere geestelijken. De groote plaag was het concubinaat"■), waarvan onverschilligheid, gebrek aan ijver en verwaarloozing der sacramenten het natuurlijk gevolg was. Het recht der bisschoppen op de benoeming der kanunniken werd zeer beperkt, zoodat het kapittel zelf de vacante plaatsen aanvulde en zelfs de dignitates koos. In Frankrijk, Duitschland en Engeland kwam sedert de XIII eeuw het jus primariarum precum in zwang, waardoor de koning en andere rijksvorsten het presentatierecht uitoefenden voor de eerste plaats, die na zijn kroning in de stiften des rijks vacant werd. Dat de vorsten vaak niet op de deugd en bekwaamheid letten, is een droevig feit. Niet zelden stelden zij personen voor, die de bezigheden aan het beneficie verbonden, niet konden verrichten: knapen, ongewijden of zulken, die reeds een of meer andere beneficiën bezaten. Wel trachtten Pausen en synoden het misbruik tegen te gaan, maar meestal tevergeefs a). De cumulus beneficiorum en de commendae bleven bestaan. Reeds Joannes XXII had de kardinalen en vorstenzonen van zijn verordeningen daaromtrent gedispenseerd 8), zoodat dit blijvende voorbeeld schadelijk werken moest op de lagere rangen, vooral op de kanunniken. 3°. De kapittels en kloosters hadden somtijds het patronaatrecht over verschillende parochiën, die over het algemeen met de behandeling tevreden konden zijn. Een ramp was het zoowel voor de parochiën als voor de pastoors, wanneer de patroon willekeurig te werk ging, zich bij de bezetting der vacante plaats aan den bisschop niet stoorde en de kerk met haar inkomsten als zijn eigendom beschouwde. Dan wetd het leven der pastoors zeer hard. In sommige landen, b.v. in Engeland, waren vele kerken zoo arm, dat er geen geestelijke zich voor opdeed en de priester liever wilde leven van Mis-stipendiën alleen. In Scandinavië klaagde men over simonie, door de patroons bij de bezetting der parochiën bedreven4); in Oostenrijk, dat de patroons de pastoors verdrukten 5). Vooral in de XIV eeuw werd er door de synoden zeer sterk tegen de talrijke misbruiken der patroons geijverd 6). *) Hefele, B. VII, S. 593 f. Gerson, Opp., II. 617. 2) Hefe'le, B. VI, 445, 462, 554, 556, 605, 617, 688; VIII, 155, 293, 373, 469, 732. 8) Ëxtr. Joan XXII, cap. un. De praebendis. 4) Hefele, VIII, 203. •) Hefele, VIII, 294. ') Hefele, Band VI, passim. § 128. Bisschoppen en andere geestelijken. 225 40. De vorming der geestelijken verschilde zeer van die der vroegere tijden. Een groot gedeelte studeerde aan de universiteiten, die zich bijzonder krachtig ontwikkelden en vermenigvuldigden in de XV eeuw. Reeds in 1322 schreef de synode van Valladolid voor, dat van de 10 kanunniken aan alle kathedrale en collegiale kerken minstens één op een universiteit (studium generale) moest studeeren en wel zóó lang, totdat hij behoorlijk onderricht was. Gedurende dien tijd bleef hij in het genot van het beneficie. Hetzelfde schreef de synode van Toledo in 1339 voor. De synode van Lavaux (1368) wilde, dat er altijd twee van het kapittel aan de universiteit zouden zijn. Die van Maagdenburg (omstreeks 1390) verordende, dat er van het metropolitaan-kapittel drie (voor godgeleerdheid, kerkelijk en burgerlijk recht), van de bisschoppelijke twee (voor godgeleerdheid, kerkelijk of burgerlijk recht), van de collegiale kerken en kloosters minstens éen (voor godgeleerdheid of kerkelijk recht) de universiteit zouden bezoeken. Een benoemd pastoor mocht een plaatsvervanger stellen en 7 jaren aan een universiteit studeeren '). In den loop der XV eeuw groeide aldus het aantal degelijk onderrichte geestelijken zeer aan. Voor sommige waardigheden in de kapittels en belangrijke parochiën werden academische graden geëischt *)'. Toch studeerde nog het grootste gedeelte der geestelijken aan stift- en kloosterscholen of andere, die allengs de eerste hadden vervangen. Een voorschrift bestond hieromtrent vóór de kerkvergadering van Trente niet; een examen was voldoende. Er werd niet gevraagd, waar men de kennis had opgedaan "). Alleen lieten sommige kapittels niemand toe, die niet twee jaar aan een universiteit had gestudeerd. Landproosten, pastoors en curaten, die de middelen bezaten, moesten zich drie jaar op theologie of kerkelijk recht toeleggen. Aldus de synode van Maagdenburg in 1390 4). Voor lagere rangen werd veel minder gevorderd; ook waren de eischen lang niet overal dezelfde. ') Hefele, VI, 536, 564, 625, 837. Cap. Cum ex eo, 34 de elect. in 6. J) Janssen-Pastor, I, XVII—XVIII Aufl., 103—106; 181; IL 212: Luther overdreef: „Niemand kann Prediger oder Pfarrer werden, er sei denn Magister, Doctor oder auf's wenigste in einer hohen Schule ges tanden." *) Zie echter de synode van Sabina 1494. Hefele, VIII, 366. 4) Hefele, VI, 837. P. Albers S. J. Kerkgesch.»n. 226 § I2Q. Regulieren. § I2Q- Regulieren. Helyot, Histoire des ordres monastiques, religieus et militaires etc. — 1714, 8 tomes. Paris 1714—I7I9- M om Zlin heldere voorstelling doctor ordinatissimus geheeten, werd door Scotus zelf boven al zijn leerlingen gesteld (commentaria in libros Sententiarum). Petrus de Aquila (f 137°) heette doctor sufficiens. Zijn voornaamsté werk Scotellus is een zeer schoon compendium van Scotus 8). Nu bleef deze school een tijd lang onvruchtbaar. Tegen het einde der XV eeuw verschenen opnieuw eenige verdienstelijke mannen: Willem Vorilong (f 1464), Nicolaus d'Orbelles (f na 1465), Stephanus Brulefer (f 1499) Paulus Scriptoris (f 1505). Nicolaus de Nysse (f 1509), Antonius Trombetta (f 1518) enz. 4°. Groote mannen vond men onder de Thomisten: Petrus de Palude (f 1342) was leeraar te Parijs en later patriarch van Jerusalem, een sieraad zijner orde en zijns tijds. De commentaren in libros sententiarum worden zeer geprezen. Een zeer machtig verdediger van het Thomisme was de beroemde Joannes Capreolus (f 1432), de „eerste der Thomisten" en anima d. Thomae genoemd. Zijn beste werk is Libri defensionum l). Kardinaal Joannes Torquemada (f 1468), Ecclesiae universae splendidissimum lumen et columen, schreef een lange reeks werken *) Argentorati 1501, 1504. ') Tüb. Quart., Jahrg. 1865. Ed. Tübing. 1502, Tom. 3 in fol. *) Ed. Venet. 1600. 4) Ed. Venet. 1843, Tom. 4 in fol. § 130. Scholastiek. 241 over verschillende theologische vakken (Summa de Ecclesia, Flos theologiae, Quodlibetica, enz.). Hervaeus Natalis (f 1322) was de eerste, die voor Thomas tegen Scotus, Hendrik van Gent en Durandus de partij opvatte. Hij leeraarde te Parijs en behoorde tot de groote theologen zijner orde. Zijn voornaamste werk is In libros Sententiarum '). 50. Ofschoon de genoemde scholen het grootste aantal volgelingen telden, verdienen hier toch ook vier andere vermelding. De Sérvieten verklaarden Hendrik van Gent tot hun leeraar *). De Augustijnen hielden zich aan Aegidius Romanus (t 1310). leerling van St. Thomas, generaal zijner orde en waarschijnlijk de steller der beroemde bul Unam Sanctam. Hij schreef: De anima, Quesstiones metaphysicales, De esse et essentia, etc. etc. s). Ook de Augustijner generaals Thomas van Straatsburg (f 1357)» die Lectura in libros Sententiarum % en Gregorius van R i m i n i (f 1358), de doctor authenticus, die een boek met denzelfden titel B) en andere werken naliet. Tot de orde der Karmelieten behoorde Joannes Baco (f 1346), doctor resolutus, wiens werken (In libros Sententiarum 6), Quodlibeta etc.) het generale kapittel dringend aanbeval aan de orde, doch zonder voldoende gevolg, omdat St. Thomas de scholen beheerschte; dan Franciscus Baco (f 1372), doctor sublimis, en Joannes Ballester (1384). Een vierde school vestigde Raymundus Lullus (f 1315), die met de beste bedoeling zeer vreemde meeningen verkondigde, maar door de zijnen doctor illuminatus genoemd werd (Ars generalis, Ars brevis, etc. etc. Lugduni 1517). Zijn school heeft in Spanje geduurd tot het einde der XVHI eeuw, doch schijnt thans vooral in Catalonië met kracht te herleven. 6°. Een heel nieuwe methode beproefde de beroemde kardinaal Nicolaus van Cusa (f 1464). Hierin vooral verschilde hij van de scholastieken, dat hij voortdurend meetkunde en wiskunde gebruikte. Zelfs maakte hij de wiskunde tot grondslag van zijn gansche systeem. Bijna overal moest de meetkunde zijn metaphysische stellingen tot grooter duidelijkheid brengen. Wel kon ') Venetiis 1505. 3) Zie boven § 115, no. 15. s) Ed. Romae 1555, die 20 werken bevat. 4) Argentorati 1490. °) Parisiis 1482. *) Lugduni 1484. P. Albers S.J. Kerkgesch. II. 16 242 § I3i- Mystiek. men hem een vernuftig vertegenwoordiger eener nieuwe speculatieve verklaring der geloofsleer noemen, maar zijn wijsbegeerte is niet vrij van meeningen, die naar pantheïsme rieken; ze is als de schakel tusschen het pantheïsme van de middeleeuwen en den nieuweren tijd. Het standpunt des kardinaals blijkt duidelijk uit zijn voornaamste werk: De docla ignorantia en Apologia doctae ignorantiae. Hier begon de afgekeerdheid van de scholastiek. Beroemd is nog De catholica concordantia, waarin hij de rechten der synoden overdreef *). § 131Mystiek. Schmidt, Essai sur .les mystiques du XIV siècle, Strasbourg 1836. Preger, Geschichte der Deutschen Mystik im Mittelalter, 3 Bde, 1874— 1893. Auger, Etude sur les mystiques des Pays-Bas au moyen-age, Bruxelles 1892. Greitk, Die deutsche Mystik im Predigerorden, Freiburg i. Br. 1861. Hurter, Nomenclator Litterarius, ed. III, 'Oeniponte 1903. Denifle, O. P., Das geisd. Leben. Eine Blumenlese aus den deutschen Mystikern, I Aufl., Graz 1873. E. Gébhardt, LTtalie mystique. Hist. de renaissance rel. au moyen-age, 4 éd., Paris 1904. i°. Was de mystiek in de vorige periode met de scholastiek innig vereenigd geweest, in het begin der XIV eeuw scheidden ze zich allengs, werden een zelfstandige wetenschap en stonden wat later somwijlen zelfs vijandig tegenover elkander. Vooral toen de scholastiek tot verval kwam en zich in spitsvondigheden verloor, ging de mystiek haar eigen weg en, verstoken van het licht der scholastiek, dwaalde ze somtijds af in vaag pantheïsme. Dit was inzonderheid het geval bij de Duitsche mystici, aldus genaamd, omdat ze hun werken hoofdzakelijk schreven in de landtaal. 20. De eerste dezer richting was meester Eckhardt O. P. (f 1327). Aanvankelijk leeraarde hij te Parijs, werd daarna tot provinciaal zijner orde gekozen en was dan opnieuw professor te Parijs, Straatsburg en Keulen. Hier aangeklaagd om zijn leer, herriep Eckhardt alles nog voor het onderzoek en stierf kort daarop. Na zijn dood veroordeelde Joannes XXII 28 zijner stellingen *), waarvan 18 als kettersch (1329). Hij schreef een groot ') Ed. Basil. 1556, 3, in f. 2) Denzinger, ed. IX, p. 141 ss. Ed. X, n. 501—529. § i3i. Mystiek. 243 aantal werken (Exegese, Sermones en Tractatus) en toonde zich ervaren in de scholastiek x). De oorzaak zijner dwalingen is een pantheïstische opvatting. Al trok hij zelf de consequentie niet, de Begharden en andere ketters deden het voor hem. Overigens is zijn vroomheid zeer innig, diep en eenvoudig, zijn stijl schoon, helder en duidelijk. Een leerling van Eckhardt is Joannes Tauler (f 1361). In Bazel werd hij bevriend met de Godsvrienden (Zal. Venturini de Bergamo, Merswin, Egnolfus, Margareta en Christina Ebner enz.) en predikte later onder veel toeloop te Straatsburg en Keulen. Zijn werken *) waren preeken, Divinae institutiones, De novem slatibus, Speculum lucidissimum, etc. Door E c k en anderen gelaakt, werd zijn leer echter door Dionysius den Kartuizer, Blosius enz. verdedigd. Zeer beroemd is de vrome Henricus Suso (f 1365). Ook hij studeerde onder Eckhardt te Keulen. In zijn eerste boek de Veritate tegen de Bergharden en vrije geesten verbeterde hij de stellingen en zegswijzen zijns meesters. Later verschenen Horologium Sapientiae, Auloèiograpkia, Epistolae, Sermones8). Het eerstgenoemde werk, dat in het Duitsch werd gesteld en toen door S u s 0 zelf in het latijn vertaald en vermeerderd, is zeer veel gelezen en in bijna alle talen vertolkt. S u s o is zeer eenvoudig en zalvend, zijn proza het schoonste dier tijden. De ongenoemde schrijver der Duitsche Theologie leefde in de XIV en XV eeuw te Frankfort en werkte de denkbeelden van Eckhardt uit. Hij leerde, dat God uit noodzakelijkheid schiep en de schepselen geen eigenlijk wezen bezitten. Het natuurlijke licht des menschen is de booze geest, het licht der genade is goed, en daarom de natuurlijke liefde boos, de bovennatuurlijke goed. Gehoorzaamheid is de vernietiging van eigen wil, van het eigen Ik. Het schepsel moest niet willen. De volmaakte liefde is vereeniging met God, waardoor de mensch God en God mensch wordt. Dan is de mensch verheven boven wet, gebod en rede. Dit werk heeft Luther in 1518 uitgegeven en zeer geprezen 4). ') Pfeiffer, Deutsche Mystiker, Leipzig-1857, Band II. Jostes, Meister Eckhart und seine Jünger, Freib. i. B. 1895. A. Jundt, Essai sur le mysticisme spèculatif du maitre Echard, Strasbourg 1871. Dezelfde, Histoire du panthéisme populaire au moyen-age, Paris 1875. a) Colonia 1548, in f. Zoepf, Margareta Ebner, Leipzig 1914. 3) Ed. Diepenbrock, Ratisbonae 1829, 1837. Veel beter de onvoltooide van Denifle, München 1880. Wilms, Der S. Heinrich Seuse, Duimen 1914. *) Uitgave Pfeiffer, Hl druk, Gütersloh 1875'. De Katholiek, D. XX, bl. 65; 244 § 131. Mystiek. 3°. De eerste der Nederlandsche Mystici is Joannes Ruysbroeck (f 1381)1). Tot zijn 56ste jaar wereldpriester en kapelaan aan de St. Gudule te Brussel, trad hij in 1348 in het klooster der reguliere kanunniken van den H. Augustinus te Groenendaal bij Brussel, waar hij weldra tot prior werd gekozen en het bleef tot aan zijn dood. Heinde en verre was zijn deugd en vroomheid bekend, zoodat velen hem bezochten, zelfs Tauler en Gerrit de Groote. Tal van geschriften liet hij na, onder andere: Het sieraad der geestelijke bruiloft, Van den kerstenen ghelove, Van twaalf deugden*). Met kracht heeft Gerson het naar pantheïsme zweemende in Ruysbroeck bestreden*). Ofschoon zijn boeken hier en daar een goede en juiste uitlegging vragen, werd hij hooggeschat door Thomas a Kempis, Dionysius den Kartuizer en Lessius. Door velen is hij doctor exstaticus genoemd. Dionysius de Kartuizer (f 147r) werd geboren te Rickel niet ver van St. Truyen (1402) en trad 1423 in het Kartuizerklooster Bethlehem te Roermond, na te Keulen den graad van Meester in de schoone kunsten te hebben behaald. Zóózeer legde Dionysius zich toe op het mystische leven, dat hij later algemeen de doctor exstaticus genoemd werd, maar studeerde tevens zóóveel, dat hij een der vruchtbaarste schrijvers aller tijden is geworden. Nog heden bezit men omstreeks 50 ascetische en mystieke werken4) van hem. Al mochten zijn overwegingen hier en daar aan den beoordeelaar wat gezocht voorkomen, voor het vrome gemoed zijn ze vol zalving. Tot de schoonste behooren: De oratione, De meditatione, De contemplatione. De fonte lucis. De donis Spiritus Sancti, zijn commentaren op Pseudo-Dionysius, Cassianus en Climacus5). Over de ascetische schrijvers uit den Deventerschen en Windes- - ') Analecta Boll., Tom. IV. Auger, De doctrina et meritis Joannis van Ruysbroeck, Lovanii 1892. Moller, Alle de werken van Jan van Ruusbroec enz. I, Bussum 1912. De Vreeze, Jean de Ruysbroek, Bruxelles 1909. *) Uitgave J. B. David, Werken der Maatschappij der Vlaamsche Bibliofilen, Gent 1860. r .. s) Inter Opp. Gersonii, I, 59 ss. *) Doctoris exstatici, Patris Dionysii Cartusiani, Opp. Omnia, Montrolii 1896 ss. Tot heden 42 deelen. ') Mougel, Denys le Chartreux, Montreuil-sur-Mer 1896. Duitsch, Mtblheim a. d. Ruhr, 1898. Montagnani, Un eminente Scolastico troppo dimenticato. Montreuil-sur-Mer 1898. Vgl. Albers, Dionysius de Kartuizer en zijn werken. (Studiën, Deel 59). § 131. Mystiek. 245 heimschen kring is reeds boven *) gesproken. Alleen de grootste van allen, Thomas a Kempis (f 1471) moet opnieuw worden vermeld, omdat hij zonder twijfel de schrijver is van het beroemdste mystieke boekje: De navolging van Christus2). Daarenboven schreef hij nog verschillende eenvoudige zeer zalvende werken: 'Orationes et Meditationes de Vita Christi, Soliloquium animae, De elevatione ment is, Hortulus rosarum, Vallis liliorum, Meditatio de incarnatione Christi, Sermones ad novitios, enz. enz. •) Als Nederlandsche mystieke komt nbg de beroemde lijderes Lidwina van Schiedam in aanmerking. Zij werd geboren in 1380 en overleed na een zeer heilig en wonderbaar extatisch leven in 1433 *). 4°. Ook in andere landen leefden bekende mystici. Een der grootsten was Joannes Gerson, die zich aansloot bij Hugo en Richard van St. Victor. Hij stond op zuiver scholastiek terrein. Zijn standpunt blijkt bijzonder uit de werken Considerationes de theologia mystica en Tractatus de elucidatione scholastica mysticae theologiae B). Nog in eenige zijner overige werken trachtte Gerson het ascetisch leven te bevorderen. Angela van Foligno (f 1309) liet de Theologia crucis na 8). Zoowel om hare wonderbare daden als om haar geschriften (brieven, dialogen en openbaringen) werd de H. Catharina van Siena (f 1380) beroemd1). Catharina ') § "9. n. 4. *) K. Hirsche, Prolegomena zu einer neuen Ausgabe der Imitatio Christi, 3 Bde, Berlin 1873—1894. Spitzen, Thomas a Kempis als schrijver der Navolging van Christus gehandhaafd, Utrecht en Leiden 1880. Dezelfde, Nalezing op mijn Thomas a Kempis, Utrecht 1881. Dezelfde, Les Hollandismes de l'Imitation de Jésus-Christ, Utrecht 1884. Dezefde, Nouvelle dêfense de Thomas a Kempis, Utrecht 1884. V. Becker S.J., L'Auteur de l'Imitation et les documents Neerlandais, La Haye 1883, Dezelfde, De Katholiek, 1885, bl. 388—404; Bijdr. en Mededeel, v. h. Hist. Genootsch. 1887, p. 376 vv. Jaarboekje v. Alberdingk Thijm, Jaarg. 1897. Funk, Der Verfasser der Nachfolge Christi (Abh. u. Unters,, II, 408 ff.). ') De beste editie is die van Pohl, Frib. Brisg. 1902 ss. Verschenen de deelen I, 2, 3, 5, 6. *) Thom. a Kempis, Vita Lidewigis. Pohl, Tom. VI, Brugman's leven, en ook dat van Joannes Gerlach in Acta SS. Boll,, Tom. H, Aprilis, p. 270 ss. Huysmans, S. Lydwine de Schiedam, Paris 1903, 15e édition. Brugman, vertaald en bewerkt door P. G. Meyer O. P. ") Ed. Lugdun, p. 361 ss. 6) Acta SS., Tom. I Jan. 186—234. 7) Capecelalro, Geschichte der H. Kath. von Siena. Deutsch von Conrad, Würzb. 1873. 246 § 132' Moraal, kerkelijk recht en bijbelstadie. van Bologna (f 1463) heeft haar Revelationes opgeteekend J). Catharina van Genua (f 1510) wijdde zich aan de ziekenverpleging en stelde mystieke verhandelingen en dialogen op *). Over de Revelationes der H. Birgitta (f 1373) is zeer veel onderhandeld (Florence en Bazel) 8) en geschreven4), vooral naar aanleiding harer canonisatie. Een formeele goedkeuring van den H. Stoel hebben ze nooit ontvangen. 9 !32- Moraal, kerkelijk recht en bijbelstudie. Surfer, Nomenclator literarius, Tom. IV (1109—1563), ed. 3. Oeniponte 1903. Schulte, Geschichte der Quellen und Litteratur des kan. Rechtes von Gratian bis zur Gegenwart, Band 1—3, Stuttgart 1875—1880. Schmitz, Die Bussbücher und Bussdisciplin der Kirche, Mainz 1883 ff. Dezelfde, Die Bussbücher und das kanonische Bussverfahren, Düsseldorf 1898, S. 720 ff. Vigouroux, Dictionnaire de la Bible, Paris 1895, ss. fase. I—XXVII, articles: Versions (Francaises, Allemandes, Espagnoles etc); ook de articles: Travaux Dominicains, Franciscains etc. Walther, Die deutsche Bibelübersetsung des Mittelalters, Braunschweig 1889. Voor Nederland, Van Druten, Gesch. der Nederlandsche Bijbelvertaling, I—III, Leiden—Rotterdam 1895—1905. (Vgl. De Vooys, Theol. Tijdschr. 1903, bl. III vv.). Ebbinge Wubben, Over Middelnederlandsche vertalingen' van het Oude Testament, 's-Gravenhage 1903. J. P. van Kasteren, S.J. Dictionnaire de la Bible (Vigouroux), Paris 1906, fase. XXVIII, p. 1449 ss. i°. Was vroeger de moraal gewoonlijk in de dogmatiek en het kerkelijk recht behandeld en voor de practijk samengedrongen in de Canones poenitentiales, thans trad ze meer en meer als afzonderlijke wetenschap op • den voorgrond. Dit blijkt uit het groot aantal Summae casuum van dien tijd. Meestal waren deze boeken alphabetisch geordend en boden de stof in casuïstieken vorm. De meest gebruikte was van den Minderbroeder van Asti, naar zijn woon- of geboorteplaats gewoonlijk Astesanus genoemd, die op aandringen van kard. Theodorus Gaetanus omstreeks 1317 de Summa Astesana 5) opstelde en blijk gaf van groote geleerdheid. De Summa Pisana6) stelde de Dominicaner Bartholomeus ') Ed. Bonon. 1536. Marcus, Das Leben der H. Kath. v. Bol., Regensb. 1868. *) Fliche, Ste Cathêrine de Gênes, Paris 1880. *) Mansi, XXX, 698—814. *) Gerson, De probatione Spirituum, Opp. I, 37—43. *) Ed. Romae, 1728, 1730. Tom. II, in fol. *) Ed. Parisiensis 1470. § 132. Moraal, kerkelijk recht en bijbelstudie. 247 van Pisa (f 1347) op en volgde hierin de Summa Confessorum van Joannes van Freiburg (XIII eeuw). De Minderbroeder Angelus Carletus (f 1495) schreef de beroemde Summa, naar hem geheeten Summa Angelica l). Allengs kwamen nu ook de handboeken voor de biechtvaders (Con/essionalia, Interrogatoria) in gebruik. Een zeer goed Manuale Confessorum van Joannes Nider O. P. (t 1438) werd minstens twaalfmaal uitgegeven in de XV eeuw. Nog meer verspreid was de Modus Confitendi van Andreas de Escobar (f omstreeks 1430). Het beroemdste werd de Summa theologiae moralis van den H. Antoninus van Florence (f 1459)1 üet eerste werk, dat systematisch de gansche moraal-theologie omvat s). 20. Ook in het kerkelijk recht kwam, naast de reeds vroeger vermelde glossen op de canonische rechtsboeken, altijd meer de casuïstieke behandeling in gebruik, vooral in Italië. Zeer geleerd en belezen was de canonist Joannes Andreae (f 1348), fons et tuba juris, rabbi doctorum genoemd, professor te Bologna, die behalve verschillende glossen, schreef de Summa de sponsalibus et matrimonio, Sum?na de consanguinitate etc. 8). Nicolaus Eymericus (omstreeks 1393), van de orde der Predikheeren, gaf het Directorium inquisitorum *). Tot de grootste canonisten der middeleeuwen behoorde zeker Nicolaus Tedeschi (f 1443) bijgenaamd Panormitanus. Hij was professor van het kerkelijk recht te Catana, Siena, Parma en Bologna, schreeft commentaren en Consilia, Thesaurus etc.5). Na hem en zijn voorganger Joannes Andreae ging de kennis van het recht langen tijd niet meer vooruit, omdat men hun studiën verder verwerkte. Nog kunnen genoemd worden de kardinalen Zabarella (f 1417), die Commentaren, Consilia en Repelitiones naliet, Torquemada (1468) met zijn Commeniarii in decretum Gratiani, De potestate Papae. Henricus Odendorp (f 1400), decretorum doctor genoemd, schreef Repetitio Capituli „Omnis utriusque sexus." In dezen tijd komen bij de vroeger reeds bestaande rechtscollecties de zoogenaamde Regulae cancellaride 6). Zij regelen den gang van zaken aan de ') Had 31 edities en werd door Luther verbrand. Lugduni 1513. 2) Veronae 1740. 3) Venetiis 1581, in fol., Norimbergae 1477, in fol. *) Barcinone 1503. Venet. 1607. *) Opp. Omnia, Venetiis 1617, Tom. IX. ") Ed. Ottenthal, Innsbruck 1888. 248 § 132. Moraal, kerkelijk recht en bijbelstadie. cancellaria apostolica en werden vastgesteld door Joannes XXII en zijn opvolgers tot Martinus V. Deze en volgende Pausen gebruikten ze geregeld. Ook de Decisiones rotae romanae golden als kerkelijk wetboek of liever als gezaghebbende verklaringen daarvan 1). Allengs ontstonden verschillende monographieën over afzonderlijke punten van het kerkelijk recht, dat gedeeltelijk in de handen der leeken geraakte. 3°. Groote vorderingen maakte in dezen tijd de bijbelstudie als afzonderlijk vak, vooral met betrekking tot den letterlijken zin. Door het gebruik der Grieksche en Arabische geschriften werd het westen meer en meer met de taal van het .oosten bekend. Daarenboven verordende Clemens V op de algemeene synode van Vienne (1311), dat in de residentie der Pausen en aan de universiteiten van Parijs, Oxford, Bologna en Salamanca leerstoelen voor het Hebreeuwsch, Arabisch en Chaldeeuwsch' moesten opgericht en aan elke der genoemde universiteiten twee bekwame professoren aangesteld worden *). Deze maatregel werkte voortreffelijk. Een hooge vlucht nam de studie der oostersche talen in de XV eeuw. Niet alleen in Duitschland, waar Reuchlin (glossarium en grammatica) en Petrus Niger groote verdienste verwierven, maar ook in Italië en Spanje. Het Grieksch bloeide alom in den tijd der renaissance. Door de taalkennis kwam men tot de verbetering van den tekst. De grootste poging in deze richting was de Biblia polyglotta complutensis (1514—1517) van kardinaal Ximenes, die aan Demetrius Ducas, Ferd. Nonnius, Stunica, de Vergara, Alphonsus de Zamoraen andere geleerden dit reuzenwerk opdroeg. Dan volgen de studiën van Reuchlin op het Oude Testament en de Erasmiaansche grieksche uitgave van het Nieuwe. Het tweede gevolg van de kennis der talen was het streven naar een letterlijke tekstverklaring. Hiervoor heeft Nicolaus van Lyra (t 1340) zeer groote verdienste. In Normandië geboren trad hij vroeg in de orde der Franciscanen en werd professor te Parijs. Zijn hoofdwerk is de Postilla, een commentaar op den ganschen bijbel, waarin hij kort en duidelijk den letterlijken zin verklaarde en slechts zeer zelden zich een mystieke uitweiding veroorloofde. In het zoeken naar den letterlijken zin lag voor dien tijd de *) Dikwijls uitgegeven. Onder andere Coloniae 1581. Venetiis 1624.. *) Cap. I, Clem. (5, 1). § 132. Moraal, kerkelijk recht en bijbelstudie. 249 hooge waarde van het werk, waardoor de schrijver als de doctor planus, utilis beroemd werd. Zeer veel is later deze Postilla gebruikt]). De vroegere rabbijn Salomon Levi, later bekend als Paulus van Burgos (1345) en bisschop dezer stad, voegde met goede bedoeling Additiones aan de Postilla van Nicolaus vanLyra toe, die hij aanvulde en verbeterde. Daarom echter werd hij zeer hevig aangevallen door Mathias Döhring O. M. (f 1469) in het Defensorium Nicolai Lyrani, dat, ook Correctorium Corruptorii door hem betiteld, meer uitmunt door onhoffelijkheid dan door wetenschappelijke waarde. De beroemdste schriftuurverklaarder dier tijden is wel Alphonsus Tostatus (f 1452), Abulensis bijgenaamd. Zijn hoofdwerk is een Commentarius in Libros historicos V. T. en In Evangelium St. Matthaei, dat nog heden met nut kan worden gebruikt. Al zijn werken beslaan 24 foliodeelen2). De bijbelverklaringen beoogen den letterlijken zin, zijn, meestal zeer lang, maar altijd vernuftig en scherpzinnig. Hem volgde de onvermoeide werker Dionysius de Kartuizer (f 1471) van het klooster te Roermond. Hij schreef Commentaria op den ganschen bijbel. De beste zijn de Psalmen, Job, de Boeken der Wijsheid, de Propheten, de Evangeliën en de Brieven van Paulus. Minder waarde hebben de historische boeken8). Naast deze grootsten muntten nog door bijbelstudiën uit: Aegidius Romanus (f 1316); Petrus Aureolus (f 1322) wiens Breviarium Bibliorum nog onlangs herdrukt is *). Ludolphus de Saxonia (f 1335), die een Vita Domini nostriJesu Christi schreef, dat overal en ook ten onzent zeer veel is gelezen6); Jacob Perez (f 1491) met commentaren op het Canticum Canticorum. Postillen leverden Nicolaus van Gorrham O. P. (f 1375), Henricus van Hessen (f 1427), Nicolaus van Dinkelsbühl (f 1433) en Thomas Hasselbach. Joannes Gerson (f 1429) maakte zich verdienstelijk door zijn Propositiones de sensu literali scripturae et de causis errantium. Reeds vroeger, maar vooral in deze periode ontstonden alom *) Vandaar zeide men: Nisi Lyra lyrasset, totus mundus delyrasset; en ook: Si Lyra non lyrasset, Lutherus non saltasset. Zie echter Cornely, Introductio, no. 249. 2) Venetiis 1615. s) Ed. Montrol. 1896 ss. ') Qoarachi 1896. 6) Ed. Parisiensis 1865, 1870. 250 §133- De Kerk en de letterkundige renaissance. bijbelvertalingen in de moedertaal. Bijzonder na de uitvinding der boekdrukkunst nam het bijbellezen overal toe. Somtijds voegde men aan de duistere plaatsen verklaringen uit N i c. van Lyra toe. Dat de bijbel veel gelezen werd, volgt uit de oplagen. Van 1460 tot 1517 verschenen in Duitschland 21 volledige bijbels in druk. In Italië van 1471 tot 1500 36 maal de gansche bijbel, 35 maal gedeelten; in Frankrijk 9 oplagen tot 1524. In Spanje verscheen de eerste vertaling der gansche H. Schrift te Valencia in 1478. In ons land vindt men gedeeltelijke vertalingen van 1360 en 1384; een bijna volledige in 1477 '); de Bibelin 7 Corte te Antwerpen viermaal (1513—1518); een Psalter dagteekent van het begin der XIV eeuw; een ander wellicht van den kring van Gerrit den Groote, dat later van 1486—1509 tienmaal is herdrukt; het N. Testament werd van ouds veel gelezen in De levens des Heer en; van de epistolaria en evangeliaria zijn de mss. zeer talrijk en de drukken bijna ontelbaar; zoowel het N. T. als de volledige bijbel werd in de XVI eeuw door de katholieken zeer dikwijls herdrukt. Dat Luther den bijbel te voorschijn heeft gehaald, is reeds zeer lang weerlegd2). § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. Jean Guiraud, L'Eglise Romaine et les origines de la Renaissance, III éd., Paris 1904. Burckhardt, Die Kultur der Renaissance in Italiën, VII Aufl., Leipzig 1899. Pastor, Geschichte der Papste, I Bd., Einleitung, S. 1 63; III Bd. Einl. S. 1—167. Voigt, Die Wiederbelebung des klas- sischen Altertums, Berlin 1859. Geiger, Renaissance und Humanismus in Italien und Deutschland, Berlin 1882. J. Janssen, Geschichte des Deutschen Volkes XVII—XVIII Aufl., I—II Band. Baumgartner S.J., Geschichte der Weltliteratur, IV B., Freib. i. B. 1900. G. Fumagalli, Lexicon typographicum Italian., Firenze (z. d.). i°. Zoowel de geschriften der middeleeuwen als het groot aantal handschriften, waarin de ouden zijn bewaard, toonen duidelijk, dat de klassieke studiën nooit geheel werden verwaarloosd. ') Gedrukt te Delft. 2) Janssen—Pastor, XVII—XVIII, Aufl., I, S. 72—76. § 133- De Kerk en de letterkundige renaissance. 251 Niet alleen de groote Kerkvaders, maar ook de geleerden der verdere eeuwen hadden aan de klassieken hun vorming te danken. Velen ontwikkelden hun talenten in de lezing der ouden en legden zich dan zelf op de letterkunde toe. Namen als Alcuinus, Radboud van Utrecht, Hroswitha, Abaelardus, Jan van Salesbury en veel anderen bewijzen het voldoende. Een hooger vlucht nam de studie der ouden in het Italië der XIV eeuw. Daartoe droegen verschillende oorzaken bij. Vooreerst de reactie op het pas verloopen tijdperk. De scholastiek had de klassieken meer teruggedrongen dan noodig was. De tekst der oude schrijvers verkeerde in verwaarloosden staat, de Grieksche was meestal alleen in vertalingen aanwezig. Voldoende kennis van het Grieksch kwam zelden voor. In het Latijn der Scholastiek kende men Cicero en Livius niet meer terug. De hierop intredende reactie werd'begunstigd door de aanraking met de Grieken tijdens het streven naar de unie en later bij den val van Constantinopel. Ook de kerkelijken aanvaardden de herleving met geestdrift Bisschoppen en vooral kardinalen hadden hun letterkundigen, die beschermd werden en met geschenken beloond. Het meest heeft de Pauselijke stoel voor de renaissance der oude letteren gedaan. Reeds te Avignon werd de letterkunde bevorderd en de „eerste der humanisten" Petrarca, met beneficiën overladen. Martinus V en Eugenius IV, bijzónder echter Nicolaus V, Sixtus IV, en Leo X begunstigden de renaissance en de humanisten uit alle kracht. Een nieuwen, zeer krachtigen stoot gaf de uitvinding der boekdrukkunst aan de letterkundige beweging, die aldus zich zeer snel kon voortplanten en doordringen tot de burgerij. 2°. Zoolang men de heidensche oudheid van het christelijk standpunt bleef beschouwen, kon men spreken van een christelijke renaissance, die in vrede was met de Kerk. Want gelijk de oude wereld alleen van de hoogte des Christendoms duidelijk kan worden waargenomen en begrepen, zoo wordt ons het christelijk geloof, de christelijke eeredienst en de christelijke zedenleer, bij vergelijking en tegenstelling met het klassieke heidendom, altijd duidelijker en dwingt steeds meer bewondering a£ Aldus opgevat kon de studie det klassieken, onder de bescherming en begunstiging der kardinalen en Pausen, de kerkelijke belangen grootelijks bevorderen.. Daarom heeft de Kerk de wetenschap en de kunst der ouden tot de hare gemaakt; wel het heidensch 252 § 133- De Kerk en de letterkundige renaissance. bijgeloof en de heidensche onzedelijkheid, maar volstrekt niet de Grieksch-Romeinsche beschaving bestreden. Zoolang de humanisten, naar het voorbeeld van Paulus en de groote Kerkvaders, de oud-kerkelijke methode volgden en de beschaving der ouden als een middel tot christelijke doeleinden gebruikten, strekte de nieuwe kunst en wetenschap der Kerk tot heil. Lang duurde het echter niet, of de studie der klassieken werd het doel, dat door sommigen naast of in de plaats van het Christendom werd gesteld. Deze heidensche renaissance werd bevorderd door de tijdsomstandigheden. Er heerschte een algemeene verslapping van het kerkelijk leven, die sedert het begin der XIV eeuw zich verried in de daling van het pauselijk gezag, den wereldschen zin der geestelijkheid, het verval der scholastieke wijsbegeerte en godgeleerdheid en in de grootste verwarring van het politiek en burgerlijk leven. Zoo werden de gevaarlijke bestanddeelen, welke de oude literatuur zonder twijfel bevat, aangeboden aan een geestelijk kranke en overprikkelde maatschappij. Dit kon niet anders dan nadeelig werken. Men verviel in overdreven en ziekelijke dweperij met het klassieke ideaal, dat ten slotte vereenzelvigd werd met het heidendom. De volgelingen dezer richting streefden er naar, om den heidenschen geest te doen heerschen in denken en leven, het Christendom daarentegen als een verbastering te verwerpen. 3°. Gelukkig telde Italië slechts een betrekkelijk klein aantal echte vertegenwoordigers der heidensche renaissance. En ook dezen bleven uiterlijk met de Kerk verbonden. Niet weinigen dienden aan de curie als ambtenaren, terwijl zij in hun satiren en paskwillen niet zoozeer den spot dreven met kerkelijke instellingen en dogma's als met toestanden en personen. Geen trotsche ketternaturen waren het, maar lichte, oppervlakkige loszinnigen, die zeer ontuchtig leefden en zich lustig maakten over elk hooger streven. Daarom vindt men geen groot karakter, geen geniaal baanbreker onder hen. Op den drempel der renaissance stond Joannes Boccaccio (1313—1375), wiens werken wel doorgaans heidensche zinnelijkheid ademen, maar geenszins vijandig staan tegenover het geloof. Al worden ook in de novellen van zijn beroemde Decamerone vooral geestelijken en kloosterlingen met hoon overladen, een ongeloovige, een vijand der Kerk was Boccaccio niet. Op rijperen leeftijd, vooral hield hij zich met ernstige klassieke studiën bezig, veroordeelde zijn vroegere § 133- De Kerk en de letterkundige renaissance. 253 lichtzinnigheid en stierf in vrede met de Kerk 1). De beroemdste is wellicht Poggio Bracciolini (f 1459). Hij ontrukte Q u i ntilianus, Lucretius, Silvius Italicus, Ammianus Marcellinus, waarschijnlijk ook de eerste boeken van T a c i t u s, aan de vergetelheid en vertaalde Lucianus, Diodorus Siculus en Xenophon. Daarbij was hij echter een ontuchtig en lasterziek mensch. Het oude heidendom ging hem zóózeer ter harte, dat hij alle schatten der dogmatiek zou gegeven hebben voor een nieuwe rede van Cicero. Zijn zedelooze Facetiae zijn berucht. Toch trad hij als zedenmeester tegen de geestelijkheid op2). De meest schaamtelooze hersteller van het heidendom was Laurentius Valla (f 1457). Zijn boek De voluptate verhief de wellust tot het hoogste goed. De maagdelijkheid noemde hij de grootste ellende. Wat later dorst hij de religieuze geloften bestrijden (De professione religiosorum). Het eerst schreef hij een boek tegen de onechte Donatie- Constantini. Eindelijk ging hij naar Rome, herriep zijn misslagen en stierf als pauselijk secretaris en kanunnik van het Lateraan *). Antonius Beccadelli (f 1471) was vooral berucht om zijn Hermaphroditust een verzameling van epigrammen. Het werk werd openlijk verbrand en de schrijver geëxcommuniceerd4). Pomponius Laetus en Platina (f 1481) stonden met hun gansche academie als heidenen en samenzweerders tegen den Paus in verdenking. Streng werden zij door Paulus II behandeld en kwamen aldus allengs tot bezinning. De eerste kon onder Sixtus IV zijn voorlezingen te Rome hervatten, de laatste stierf als bibliothecarius van het Vaticaan. De grootste vruchtbaarheid ontwikkelde Franciscus Filelfo (f 1481). Hij schreef Carmina, Epigrammata, Dejocis et seriis en een epos op het huis der S f o r z a. De gewone ijdelheid der humanisten steeg bij hem tot het ongelooflijke. Hij noemde zich het genie van zijn tijd; om hem moest de aarde zich draaien, omdat hij Grieksch sprak en goed Latijn schreef5). De humanisten noemden zich gaarne „poëten", maar slechts Weinigen hadden dichterlijk talent. Gelijk hun proza, zoo leed ook hun poëzie aan holle zin- *) Korting, Boccaccios Leben und Werke, Leipzig 1880. Het Latijnsche hoofdwerk : Genealogia Deorum, Venetiis 1547. s) Opera, Basil. 1538. Hist. populi Florentini, Muratori, SS., T. III. 3) L. Valla, Opera, Basil, 1540. *) A. Beccatelius, Epistolae et Orationes, Ven. 1553. . ') Gedrukt werden van zijn dichtwerk enkel de sadren. Satyrarum decades X, Venet. 1502. 254 § 133- De Kerk en de letterkundige renaissance. ledigheid, koude navolging der ouden, ongenietbare vleierij en walgelijke zinnelijkheid. 4°. Voorlooper der christelijke renaissance was de onsterfelijke Dante Alighieri (1265—1321). Hoewel hij den grootsten roem heeft verworven door zijn Divina Commedia, waarin hij aan de beschrijving van hel, vagevuur en hemel allen rijkdom der poëzie en een wonderbare theologische kennis besteed heeft, oefende hij toch ook een grooten invloed door zijn Latijnsche werken: De vulgari eloquentia, De monarchia, Epistolae, Ecloga, Quaestio de aqua et terra. Dante was scholastiek en humanist tevens'). Als eersten humanist der christelijke renaissance noemt men gewoonlijk den wereldberoemden Franciscus Petrarca (1302—1374). In 1337 werd hij te Rome op het capitool plechtig tot dichter gekroond en legde den lauwerkrans neer op het altaar van den H. Petrus. Hoe hij dacht over de klassieken, zegt zijn brief aan een jeugdig religieus *). Niettegenstaande de bijna oudheidensche ijdelheid en het tamelijk ongebonden leven zijner jeugd, bleef Petrarca's opvatting door en door christelijk. Vooral blijkt dit uit de vier collecties brieven, welke tevens het belangrijkste Latijnsche prozawerk zijn. Edel en rein zijn de beroemde sonnetten op Laura. Nooit heeft Petrarca een hoogere wijding ontvangen3). Genoemde religieus Lodewijk Marsigli (f 1394), leerling en vriend van Petrarca, stichtte in het Augustijner klooster Santo Spirito te Florence een soort academie. Een aantal letterkundigen sloot zich aan. Hooger nog steeg het humanisme te Florence onder de Medici in de XV eeuw. Hier bloeiden de echt christelijke en vrome Manetti (t 1459). vriend van Eugenius IV en Nicolaus V, die een buitengewone kennis van het Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch bezat, en door zijn talrijke geschriften den roem van een groot geleerde verwierf. Diens leeraar Ambrosius Traversari (f 1439), Camaldulenzer en sedert 1431 generaal der orde, gaf blijk zijner geleerdheid in de onderhandelingen met de Grieken te Ferrara en Florence en de vertaling van Kerkvaders en andere schrijvers. Hij schreef ') Opere poetiche di Dante. Met vertaling van Zoozmann, II ed., Freib. i. Br. (1912). Kraus, Dante, sein Leben und sein Werk, sein Verhaltniss zur Kunst und Politik, Berlin 1897. Baumgartner, Gesch. der italienischen Literator, Freiburg 1911. ') Baumgartner, S. 476 ff. Charadia, La storia del Canzoniere di Fr. Petrarca, Bologna 1908. Eppelsheimer, Zur Religion Petrarcas (Arch. f. Kulturgesch. XII, Jg. 1916). *) P. de Nolhac, Pétrarque et 1'humanisme, Paris 1892. Opera omnia, Basil. 1554. § 133- De Kerk en de letterkundige renaissance. 255 zeer goed Latijn. Leonardi Bruni ') (f 1444), eerst huisleeraar bij de Medici, dan Secretarius Apostolicus en eindelijk kanselier te Florence, leefde zeer christelijk. Zijn werken schreef hij in klassiek Latijn en in 't Grieksch. Hoewel Marsilius Ficino (f 1499) Plat o te zeer vereerde, schreef hij een verdienstelijk werk over de onsterfelijkheid der ziel en een zeer schoon gestelde apologie van het Christendom. De werkzame bibliothecarius Tortello (t 1466), de Latijn en Grieksch schrijvende aartsbisschop Perrotte (f 1480), de beroemde Latinist Maffeus Vegio (f 1458) enz. waren geloovige en gedeeltelijk zeer vrome christenen. Twee zijn uit de rij der geleerden opgeklommen tot den pauselijken zetel: Thomas Parentucelli als Nicolaus V (t I455)> een der grootste maecenaten aller tijden; Enea Silvio de Piccolomini als Pius H (f 1464), die zonder twijfel een der geleerdste en meest klassiek gevormde mannen zijns tijds was. Nog als Paus, trots het standvastig doorzetten van zijn kruistochtidee, werkte hij aan zijn geographisch hoofdwerk. — Ook in de overige gedeelten van Italië was het humanisme geenszins een afval van het geloof, verzet tegen de Kerk en tegen de regulieren* Daarvoor pleitten mannen als Loschi (f 1450) te Milaan, Verona en Napels. Da Feltre (t 1446) te Mantua, Guarino (f \1460) te Ferrara en anderen. 50. De Pausen en hun hof hebben de' renaissance begunstigd. Wederkeerig heeft de renaissance haar invloed doen gelden op de curie. De klassieke letteren en de kunst der renaissance hebben er een heerlijken bloeitijd beleefd. Met het goede was echter het kwaad van het humanisme vaak innig vereenigd. De twee stroomingen liepen soms vlak naast elkaar. Aan de eene zijde een onweerstaanbare drang naar het heidendom, hoovaardij des geestes, zedenbederf; aan de andere geloof, liefde en onthechting. Terwijl de christelijke renaissance aan het pauselijk hof de bovenhand had, drong toch ook de heidensche er binnen. De schandelijke P o g g i o was gedurende 50 jaren secretaris van zeven Pausen; Leonardus Aretino en Valla behoorden tot het college der secretarii apostolici, F i 1 e 1 f o genoot de vriendschap van Nicolaus V en Beccadelli vertoefde als gezant van Napels aan het pauselijk hof. Reeds onder S i x- ') Hist. flor. populi, libri XII, bij Muratori, vol. XIX. nsgl xolitslag ^Xooivttvmv. Ed. Hasper, Leipzig 1861. Freudenthal. Leonardi Bruni enz. N. Jahrb. kl. A. 1912. 256 § 133- De Kerk en de letterkundige renaissance. t u s IV had de geest der heidensche renaissance ook tal van kardinalen bedorven. Men denke aan de verkwisting en het ongeregeld leven van Rodrigo Borja, Ascanio Sforza, Balue, della Rovere, Sanseverino en Orsind. Later ontmoet men er Cesare Borja, Petrucci, Sauli, Riario, Soderini, Castellesi, Bibbiena en Bembo. Deze allen werden beheerscht door den wereldschen geest der renaissance, die [ten slotte den pauselijken stoel besteeg in Alexander VI en Leo X. 6°. Naar Duitschland bracht de eerste kiemen van het humanisme de dichter Petrarca, die in 1356 als gezant in Praag vertoefde en den kanselier des keizers overhaalde tot de studie der klassieken. Later kwamen ook Poggio en Vergerio naar Duitschland. Enea Silvio trad 1442 zelfs in de kanselarij van Frederik III, waar hij weldra leerlingen vond, onder anderen den weerbarstigen Gregorius van Heimburg, die humanistisch gevormd was. Een der eerste Duitschers was de beroemde kardinaal Nicolaus van Cusa (f 1464), oud-leerling van Deventer, wiens geest alle wetenschappen omvatte, maar ze gebruikte tot de verheerlijking Gods en het heil der zielen Uit denzelfden geest kwam voort de school der oudere humanisten, waarvan de voornaamsten studeerden te Zwolle 2). De eigenlijke stichter der school was Rudolphus Agricola, (1442—1485) te Bafio bij Groningen geboren. Hij studeerde te Zwolle en verwierf zoo groote kennis van het Latijn, dat hij de tweede Virgilius genoemd en zelfs in Italië, waar hij eenige jaren vertoefde, bewonderd werd. Door zijn ijveren voor de klassieken is hij voor Duitschland geworden wat Petrarca was voor Italië; maar hij overtrof dezen ver door zijn vroomheid en reinheid van zeden. Agricola werd te Heidelberg in het kleed der Franciscanen begraven 3). Zijn leerling Alexander Hegius (f 1498), uit Westphalen, ging school bij de Broeders van het gemeene leven te Zwolle, werd 1469 rector te Wezel, 1474 te Emmerik en 1475 te Deventer. E r a s m u s noemde hem den hersteller der Latijnsche taal en Murmellius roemde zijn Grieksch. Groote kennis en vroomheid vereenigden zich in hem. In zijn laatste jaren reisde hij naar ') Trithemttts, De vera studiorum ratione, fol. 2. *) Schoengen, Die Schule von Zwolle, I Theil, Freiburg (Schweiz) 1898. *) R. Agricolae Opera, Col. Agr. 1539. Tresling, Vita et merita Rud. Agricolae, Groningae 1830. §133- De Kerk en de letterkundige renaissance. 257 Sponheim, om de bibliotheek van Trithemius te zien en verhaalde aan zijn 2200 leerlingen te Deventer, hoe zijn verwachting nog ver was overtroffen1). Ook Rudolphus Lange (t 1519) studeerde te Zwolle, werd de eerste Latijnsche dichter van Duitschland en door zijn leerlingen te Munster de hervormer der Westphaalsche scholen. Zijn vriend Mauritz van Spiegelberg (t 1485) genoot de opvoeding te Zwolle, studeerde verder in Italië en hervormde als proost te Emmerik het gymnasium dezer4 stad. In denzelfden geest werkten Lodewijk Dringenberg, sedert 1450 leeraar te Schlettstadt; ook de Roermondenaar Joannes Murmellius (f 1517), die door Hegius te Deventer gevormd werd. Hij schreef 25 schoolboeken, die lang in Holland en Duitsch-. land werden gebruikt, gaf tal van klassieken uit, en zeide, dat het einddoel der studiën alleen is de kennis en verheerlijking Gods. Jaren lang was hij conrector te Munster en riep in 1512 den humanist Joannes Caesarius derwaarts2). Hij zelf aanvaardde het rectoraat der school van Alkmaar, waar hij in acht klassen 900 leerlingen onder zich had. Door brand van have en boeken beroofd, ging Murmellius naar Deventer en muntte ook daar om zijn kennis en opvoedkunde boven de anderen uit. Ortuinus Gratius (1448—1535). geboren uit een deftig Deventersch geslacht te Hollwijck, verdiende volstrekt niet den spot, die hem in de Epistolae obscurorum virorum ten deel viel. Hij leeraarde met lof te Deventer en te Keulen. Nog kunnen genoemd worden Trithemius (1516), de geleerde abt van Sponheim; Koenraad Peutinger, die werkte aan de uitgaaf der reiskaart van Marcus Aurelius, naar hem Tabula Peutingeriana genoemd; Heynlin van Stein (f 1496), de ziel der universiteit van Bazel; Sebastianus Brant (f 1521), de schrijver van het Narrenschip, die met Jacobus Wimpheling (f 1528) de oude letteren en vooral de geschiedenis beoefende. 7». De oudere humanisten in Duitschland en de Nederlanden waren vertegenwoordigers der christelijke renaissance. Hoewel zij de klassieken liefhadden en zeer vlijtig lazen, bleven zij rein, eerbiedigden de H. Godgeleerdheid en noemden zich trouwe' zonen der Kerk. Zooals Hegius, oordeelden zij alle geleerdheid verderfelijk, die met verlies der vroomheid wordt verkregen. De. jongere humanisten daarentegen traden vijandig op tegen de ') A. Hegii Opuscula, Daventriae 1503. ') D. Rcichling, Johannes Murmellius, Sein Leben und Seine Werke, Freib. 1880. P. Albers S.J. Kerkgesch. II. 258 § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. Kerk, verwierpen haar leer en gebruiken, hoonden de christelijke zedenwet door hun geschriften en vooral door een schandelijk leven. Teekenen van een naderenden opstand had men reeds lang in Duitschland gezien, vooral in Saksen en Thüringen. Grooten toeloop had te Erfurt de kanunnik Koenraad Mutianus Rufus (1471 —1526), die, ofschoon in Deventer gevormd, half vrijdenker werd, niet alleen de misbruiken, maar de Kerk zelf aangreep en alle volmaaktheid stelde in de humanistische studiën. Hoofdpoëet te Erfurt was Eobanus Hessus (1488—1540), die nog in 1515 Maagdenbrieven schreef, maar weldra Luther en Van Sickingen verheerlijkte, Een humoristisch bevorderaar der nieuwe beweging, Crotus Rubeanus (1480—1551), verkeerde zeer veel met die van Erfurt, werd door Luther als Epicurist gebrandmerkt en keerde zich later van den hervormer af. De grootste kracht van het anti-kerkelijke humanisme was Ulrich van Hutten (1488—1523). Door zijn ouders in de kloosterschool van Fulda geplaatst, ontvluchtte hij de strenge tucht en koesterde sedert een gloeienden haat tegen de monniken. Lang trok hij rond als bedelstudent en leed ten gevolge der uitspattingen, sedert zijn twintigste jaar, aan een schandelijke ziekte. Gaarne gaf hij zich den roem van patriotisme, die echter alleen bestond in een voortdurend razen tegen Franschen, Italianen en vooral tegen den Paus. Hutten was meester van den vorm. Van al zijn geschriften maakte geen enkel méér indruk, dan de Epistolae obscurorum virorum, die hij met Crotus Rubeanus uitgaf gedurende de Reuchlinsche twisten. Een bekeerde Jood, P f e f f e r k o r n, ijverde te Keulen voor de bekeering zijner rasgenooten. Keizer M a x i m i 1 i a a n%af verlof de talmudische boeken te onderzoeken en daarover het gevoelen te hooren van de universiteiten te Mainz, Keulen, Erfurt en Heidelberg, van den inquisitor Jacob Hoogstraeten,, den priester Victor van Carben en Joannes Reuchlin. Allen waren voor het intrekken dezer boeken, behalve Heidelberg. Reuchlin verdedigde de talmudische geschriften en beleedigde Pfeffer-1 kom. In de hitte van den strijd kwam hij daarenboven tot onkerkelijke uitingen. In 1512 werd zijn Oogenspiegel in beslag genomen. Reuchlin appélleerde naar Rome en begaf zich derwaarts om zich te verdedigen. Intusschen openden zijn vrienden een woedenden strijd tegen de theologen van Keulen. Zelf had hij reeds de met hem instemmende brieven uitgegeven onder den titel: §133- De Kerk en de letterkundige renaissance. 259 Clarorum virorum epistolae latinae, graecae et hebraicae variis temportbus missae ad J. Reuchlin, Phorcenzem. Dit was zijn vrienden niet voldoende. Erasmus gaf een nieuwe uitgave van zijn Encomium Moriae (1515). Hutten en Crotus Rubeanus verdichtten een verzameling brieven, gericht aan Ortuinus Gratius, den humanistischen vertegenwoordiger der Keulsche theologen. Het zijn de beruchte Epistolae obscurum virorum ad venerabilem virum Magislrum Ortuinum Gratium Daventriensem, Coloniae Agrippinae bonos literas docentem variis in locis et temporibus missae et in volumen coactae 1). Het paskwil maakte ontzaglijk veel opgang. De Lamentationes obscurorum virorum van Gratius vermochten daartegen niets. Wel deed de opstand van Luther den twist weldra vergeten, maar de universiteit van Keulen herstelde zich niet meer van den slag, haar toegebracht door' de humanisten van Erfurt. De ernstige mannen keerden zich van de opstandelingen af, die weldra met Luther de Kerk en de beschaving bestreden. Reeds vroeger was Desiderius Erasmus (1536) ontgoocheld en hij verliet de revolutionnairen, van wie hij een nieuw leven had verwacht. Door zijn eerste opvoeding nog tot de vrome school van Deventer behoorend, gevoelde hij in zijn hart weldra een hevigen strijd tusschen wèreldsche neiging en godsdienstig streven, humanistische geleerdheid en verlangen naar hooger volmaaktheid. Rust heeft hij nooit gevonden. Eerst ongelukkig in het klooster, dan ontevreden in de wereld, joeg hij met hartstocht ijdele eer na, werd het orakel van Europa, maar heeft het evenwicht van een groot karakter niet gekend. Door geest en kennis, door aanzien en invloed had E r a s m u s een beroemd voorvechter der. Kerk kunnen zijn, doch hij onttrok zich aan dien strijd, bespotte eerst geestelijken en kloosterlingen, dan met nog grooter sarcasme de trouwlustige monniken, die het reine Evangelie verkondigden. Zijn eerste geschriften waren vroom. In zijn Enchiridion militis christiani viel hij het eerst Me kerkelijken aan. Om Thomas M o r u s op te vroolijken in zijn ziekte, schreef hij in Engeland het Enconium Moriae seu Laus stultitiae, dat, ofschoon het zelfs door Leo X gaarne werd gelezen, ontzettend veel kwaad deed, vooral met de commentaren van Gerardus Listrius(i5i5). Hutten wees hij af (Spongia Erasmi adversus aspergines ') Als drukplaats was Venetië opgegeven; was echter vermoedelijk Hagenau. 2ÓO § 133- De Kerk en de letterkundige renaissance. Huttent, 1524) en geraakte ook in hetzelfde jaar .met Luther in strijd (De libero arbitrio diatribe). Er.asmus zag, dat hij zelf met zijn humanisme bijna vergeten werd in de verwarring der revolutie. Intusschen schreef hij voort. Naast zijn beroemdste geschrift, de Colloquia, gaf hij tal van klassieken, Kerkvaders en vertalingen uit. Hij was en bleef humanist. Geen zijner toenmalige werken doet vermoeden, dat de wereld in vlam stond. Zijn invloed had weinig meer te beteekenen. Te Leuven stichtte hij met anderen het Collegium Trillingue en had er zijn vrienden in Paludanus, Gaverius, Dorpius, Barlandus, Barsalus, Ceratinus en Goclenius; in Holland Joannes Secundus. Nog moest Erasmus zien1), hoe het humanisme in Engeland, dat hij zoo lang had bevorderd, door den afval werd vertreden. Tal van groote, meestal kerkelijke | mannen, hadden er gebloeid: zooals Robert Fleming, William Grocyn, Thomas Linacre; vooral de Zal. Thomas Morus (f. 1535), die satyren, humor en ernst met zeer fijnen smaak wist te schrijven2); dan de Zal. Joannes Fischer (t I535)» °!ie niet enkel een verdediger der Kerk, maar ook een vriend der wetenschap en der letteren was *). *) Erasmi Opp. Omnia emend. et auctiora, Lugd. Bat. 1702—1706 (11 Tom.) Desiderius Erasmus of Rotterdam, by E. Emerton, London 1899. ') Bridgett, Life and Writings of Sir Thom. More, London 1892. Thomae Mori Opera Omnia, Francof. et Lipsiae 1689. Bremond, Thomas Morus, Paris 1904. H. Kautsky, Thomas More und sein Utopie, Stuttgart 1907. s) A. Zimmerman S.J., Die Universitaten Englands im XVI Jahrh., Erganzh. St. a. ML. 1889. VIJFDE HOOFDSTUK. Kerkelijk leven en kerkelijke künst. § 134- "f,% Kerkelijk leven. Funk, Die EDtstehung der betuigen Taufform (Abhandl. und TJntersuch., Paderborn 1897, i, 478 ff.). Hofman, Geschichte der Laienkommunion, Speier 1891. Paulus, Die Reue m den Deutschen Beichtschriften des ausgehenden Mittelalters (Zeitschr. f. Kath. Theol. 1904, S. I ff). Fre'déricq, La question des indulgences dans les Pays-Bays. au , comniencement du xvi siècle (Extrait du Buil. de 1'Acad. de Belgique), Bruxelles 1899. Zanotto, Storia della predicazione nei secoli della litteratura italiana, Modena 1899. Gasquet, Religious instruction in England during the xiv and xv century (Dublin Review, 1894)./ G. Acquoy, Het geestelijk lied in de Nederlanden vóór de Hervorming, 's-Gravenhagê 1886. Dezelfde, Kerkliederen en Leisen (Archief voor Nederl. Kerkgesch., vi, 217 vv.). Bdumker, Das Katholische Kirchenlied, Freiburg 1886. Dezelfde, Ein Deutsches geistl. Liederbuch mit Melodieën aus dem xv Jahrhundert, Leipzig 1895. & ™n Duyse, Het oude Nederlandsche lied enz., teksten en melodieën, 's-Gravenhage 1903 v. 3 Deelen. 1 °. Het doopsel toegediend door de indompeling bleef in de XIII eeuw bijna de eenige vorm. In de XIV ging de begieting (aspersio) wel een'schrede vooruit, maar werd nog volstrekt niet algemeen, zoodat uit dien tijd meer getuigenissen bestaan voor den ouden dan voor den nieuwen vorm. Toch was deze laatste in de XV eeuw zóózeer toegenomen, dat de Grieken te Florence er over klaagden. Daarnaast werd nog de indompeling vermeld op de synode van Passau (1470), te Würzburg (1482), Besancon in. 1571. Vaak hing de vorm van het bestaande baptisterium af. In de protestantsche Agenden en in het Baok of common prayer 2Ó2 § 134- Kerkelijk leven. schreef men nog de indompeling voor, die het langste in gebruik bleef in de Ambrosiaansche Kerk. 2°. Reeds in vroeger eeuwen ontving men buiten de H. Mis de H. Communie *) onder ééne gedaante. Ook onder de H. Mis werd dit in de tweede helft der XIII eeuw vrij algemeen, en in de XIV vond de kelk nauwelijks een verdediger meer. Bevorderd werd dit gebruik door het gevaar van storten en de vrees voor dé opkomende meening, dat Christus niet geheel tegenwoordig is onder ééne gedaante. Enkele overblijfselen van het oude gebruik bleven nog lang bestaan. Durandus bericht 2), dat op eenige plaatsen bij een rest van het H. Bloed wijn werd gegoten en deze na de Communie aan de geloovigen uitgereikt. De eenige reactie gedurende deze periode had plaats in de beweging der Hussieten. Niet ijverig was men over het algemeen in het naderen tot de H. Tafel. Toch kwam daarin eenige verandering ten goede, vooral door de pogingen der mystici en de stichtingen van G e r r i t de Groote. Te Windesheim en in de talrijke onderhoorige huizen gingen .de leekebroeders om de 14 dagen ter Communie 8). Ook Joannes Busch verordende dit in alle door hem hervormde kloosters, tenzij de Communie om een groot feest werd vervroegd of een weinig uitgesteld *). Ook de vrouwelijke tak van Windesheim, de Broeders en Zusters van het gemeene leven en vooral De Navolging van Christus (IV boek) hadden op de veelvuldige Communie eèn niet geringen invloed. De priesters der genoemde stichtingen bevorderden het lezen der H. Mis. Hetzelfde beoogden talrijke synoden. In Spanje verplichtte men de priesters tot drie of vier Missen in het jaar 6). Te Arranda werd in het jaar 1473 verordend, dat alle bisschoppen minstens driemaal, alle priesters viermaal de H. Mis zouden lezen. Nog in de XVI eeuw (1517—1518) moest men verbieden meer dan eens per dag te celebreeren6). Over het bijwonen der HH. Geheimen werd niet zóózeer geklaagd. Zeer velen kwamen ook op werkdagen naar de kerk. Nog was het voorschrift, Mis te ') Funk, Der Kommunionritus, Abh. und TJnters., I, 293 ff. '*) Rationale divin. off, IV, 42 s. *) Chron. Wind. ed. Grube, p. 117. 4) De reform. Monaster. ed. Grube, p. 637. •) Tarragona (1317), can 6. Toledo (1324), can. 7. ') Hefele, VIII, 748. § 134- Kerkelijk leven. 263 hooren in de parochiekerk') niet opgeheven, maar raakte in onbruik. Eerst in 1517 verklaarde >Leo X, dat alle geloovigen met in de kerken der Mendicantes de Mis te hooren, voldeden 8). Voor de beste oefening onder de H. Mis hield men de overweging van 's Heeren lijden. Maar ook hierin ging men te ver en noemde het een zonde, wanneer men gebeden las 8). Preutschheid kende men in de middeleeuwen nauwelijks. Maar toch klaagde men over onwaardig gedrag in de kerk. De priester gaf vaak het voorbeeld door tijdens de Mis nuttelooze gesprekken met leeken aan te knoopen. Men bracht honden, katten en valken mee; ook de mannen hielden gewoonlijk het hoofddeksel op. Hoe gemeenzaam men omging met het heilige, toonen de Misparodieën, zooals Missa de potatoribus, Missa satyrica in honorem Bacchi, Missa potatorum et lusorum. Reeds de titels zijn stuitend voor ons gevoel4). 3°. Nog bestond de openbare boete in de XIII eeuw 5). Ze raakte echter in verval en verdween allengs in de XV en XVI eeuw. Wel merkt men in verschillende synoden na de kerkvergadering van Trente een herleving op °), die echter niet duurzaam bleek te zijn. Daarentegen werden de volle aflaten zeer talrijk 7). De Paus verleende ze voor bijdragen tegen de Turken en niet zelden voor het bouwen van kerken. Als vereischte stelde men altijd den staat van genade en een aalmoes naar vermogen, terwijl dit laatste bij de armen in een ander goed werk werd veranderd. Bijna altijd noemden de Pausen den aflaat „een volledige kwijtschelding aller zonden" (plenissimatn onnium peccatorum veniam) 8), en bedoelden daarmede de vergiffenis der zonden en der eeuwige straffen door de biecht, de kwijtschelding der tijdelijke straffen, hier of hiernamaals in het vagevuur te ondergaan, door den aflaat. Ten allen tijde was dit de leer der Kerk. Elke andere verklaring is onjuist9). Niet zoo helder dachten ') Cf. Cap. 2 de par. et al. par. (3, 24). 2) Breve: Intelleximus, Buil. R., Tom. IH, 3, p. 462. *) Aldus J. Mauburnus in zijn Rosetum exercitiorum spiritualium. *) A. Franz, Die Messe im deutschen Mittelalter, Freib. 1902, Anlage IV. 5) Summa Theol., P. III, Suppl. q. 28, art. 3. «) Sess. XXIV, Cap. 8 de ref. ') N. Paulus, Hist. Jahrb. der Görresges., XVI, 37. Der Katholik, 1899, I, 484 ff. Zeitschr.' f. Kath. Theol., XXHI, 48 ff.; 423 ff.; 743 ff. 8) P. Albers S.J., Het jubilé in de Middeleeuwen, Studiën, D. 54 (1900). *) Archief van Kist en Rooyaards, D. IX, bl. 64 vv. 264 § 134- Kerkelijk leven. velen over den aflaat voor overledenen Terwijl sommigen twijfelden, of een aflaat kon worden toegepast op de zielen, die niet meer onder de rechtsmacht der Kerk staan, beweerde menig aflaatprediker, dat de aflaat zeker en volledig aan de overledenen ten goede zou komen, en voegde somwijlen er bij, dat men zulk een aflaat kon verdienen zonder in staat van genade te zijn. Tegenover deze onzekerheid en overdrijving leerden de voornaamste scholastieken2), dat men een aflaat voor de overledenen kan verdienen. Ook hadden de Pausen sedert lang zulke aflaten verleend en allengs tal van altaren tot altaria privilegiata verheven. Altijd echter werd uitdrukkelijk verklaard, dat men de aflaten op de overledenen toepaste per modum suffragii. 4°. De ontwikkeling der feestdagen3) ging ook nu altijd voort. Het feest der H. Drievuldigheid op vele plaatsen, niet echter te Rome gevierd, werd algemeen voorgeschreven door Joannes XXII in 1334; Onze-Lieve-Vrouw- Visitatie, tijdens het schisma door Urbanus VII en Bonifatius IX ingesteld, doch niet alom in gebruik gekomen, werd door S i x t u s IV in 4475 hersteld en met een octaaf verrijkt4). Onder denzelfden Paus ontbrandde naar aanleiding van zijn officie een hevige twist over de leer der Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd. In 1485 verscheen er een bul, waarin een ieder veroordeeld werd, die zeide, dat zij die de Onbevlekte Ontvangenis beleden en het feest vierden, zich schuldig maakten aan ketterij. Het feest was derhalve nog lang niet algemeen, maar werd door deze beslissing niet weinig bevorderd5). In 1371 kwam het feest Maria-Presentatie uit het oosten naar het westen en verspreidde zich weldra. Sixtus IV nam het officie op in het Romeinsch brevier pro aliquibus locis en Sixtus V strekte het uit over de gansche Kerk. Niettegenstaande de H. Joseph in de H. Schrift „rechtvaardig" wordt genoemd, kwam zijn feest eerst laat in zwang. Zijn naam stond ') N. Paulus, Hist. Jahrb., XXI, 654 ff.; Zeitschr. f. Kath. Theol., XXIV, I ff.; 249 ff. *) Raymundi de Pennafort, Summa de poenitentia et matrimonio etc, Romae 1603, p. 497. Alberti M. Comm. in IV Sent., d. 20, a. 18, q. 3. Opp. XXIX, Parisiis 1894. S. Thomae Summa Theol. Suppl., q. 74, a. 10. ') Kellner, Heortologie, Freiburg i. B. 1901. *) Raynald, ad an. 1475, n. 34. ) Over de lasterlijke aantijging tegen eenige Dominicanen en hun veroordeeling, zie Paulus, Ein Justizmord an vier Dominikaner begangen (Frankfurter zeitgem. Broschfiren, 1898, n. 3). § 134- Kerkelijk leven. 265 het eerst in een koptisch calendarium, dan iets later in een synaxarium der IX eeuw; in de X vermeldden hem eenige martyrologiën, onder andere dat van Fulda. Wel viel den Heilige private vereering ten deel (Bernardus, Gertrudis, Birgitta, Vincentius Ferrerius enz.); Gerson werkte veel voor de verspreiding, ook op -de synode van Constanz, en stelde een officie ter eere der Desponsatio op. Daarop nam Sixtus IV het fëest van St. Joseph op in het Romeinsche brevier (19 Maart) als festum simplex. Verplichte feestdag werd het in 1621 ]). 5°. Kwam het Wees-gegroet2), d. w z. de groetenis des Engels met de woorden der H. Elisabeth, reeds sedert de XIII eeuw algemeen in gebruik, eerst in de XV voegde men den naam van Jezus daarbij, het smeekgebed „Heilige Maria" in de XVI. Sedert de oudste tijden telde men aan een koord met knoopen of korrels de Onze-Vaders, later ook het Wees-gegroet. De eigenlijke rozenkranss) is echter van veel later dagteekening en hoogstwaarschijnlijk niet ingevoerd door den EDominicus. De bewijzen maken dit nagenoeg zeker. Vóór de tweede helft der XV eeuw is door niemand de rozenkrans toegeschreven aan St. Dominicus. Zelfs in de orde van Dominicus, waar zoo vaak over de vereering der H. Maagd werd gehandeld, sprak geen enkel officieel stuk over den rozenkrans vóór 1487. De eerste pauselijke bul, die den rozenkrans vermeldt, dagteekent van 1478. Alexander VI bracht in 1495 Dominicus ermee in verband. De conclusie der geleerden, ook der Predikheerenorde, luidde dan ook: de H. Dominicus heeft den rozenkrans noch ingesteld noch verbreid. Als de schepper dezer Dominicus- of rozenkranslegende wordt met groote waarschijnlijkheid Alanus de Rupe genoemd. Denkelijk ontstond het rozenkransgebed in de eerste helft der XV eeuw. Niet zonder ') Leptcier, Tractatus de S. Josepho, parte Hl, p. 281 ss., Parisiis 1907. J. Seitz, Die Verehrung des H., Joseph in ihrer geschichd. Entwicklung, Freib. i. B. 1908. ') Hist. Jahrb. der Görresges., 1884, S. 88 ff. ") Thurston, Our Popular Devotions, H. The Rosary (The Month, A Cath. Magazine, London, Octob. 1900—April 1901). Holzapfel, St. Dominikus und der Rozenkranz, München 1903. V. Heeswgk, in Dietsche Warande en Belfort, Antw. 1903—1904- Meijer, in De Katholiek, 1903, D. 124, bl. 395 vv. Kronenburg, Maria's Heerlijkheid in Nederland, Deel III, bl. 282 vv.'Beissel, Die Geschichte der Verehrung Maria's in Deutschland wahrend des Mittelalters, Freib. i. Br. 1909. 266 § 134- Kerkelijk leven. grond schrijven sommigen de samenstelling ervan toe aan Hendrik van Kalkar (f 1408), Kartuizer prior te Munnikhuizen bij Arnhem, te Roermond en te KeulenDe bijvoeging der geheimen is het werk van Dominicus Prutenus (f 1461) Kartuizer te Trier2). Zeer spoedig breidde deze devotie zich uit, zoodat reeds in 1478 door Sixtus IV het bestaan eener Broederschap van den rozenkrans wordt gemeld. De Angelus3) heeft zijn oorsprong in het avondluiden, dat reeds voorkwam in de XIII eeuw, en in de XIV meer algemeen werd. Vaak schonk de bisschop een aflaat aan hen, die op dit teeken eens of meermalen het Wees-gegroet baden (in Tyrol reeds in 1233). Sedert het begin der XIV eeuw werd ook het morgenluiden vermeld. De voorwaarde voor den aflaat was toen een of meer Weesgegroeten, een Onze- Vader, vijf Onze- Vaders ter eere van Christus' HH. Wonden, zeven Wees-gegroeten ter gedachtenis der. zeven vreugden van Maria enz. Op het einde der XIV eeuw kwam allengs het middagluiden in zwang. Ook daarbij bad men om een aflaat te verdienen Onze- Vaders, Wees-gegroeten, somwijlen een psalm. De Engel des Heeren in zijn tegenwoordigen vorm kwam eerst voor in het midden der XVI eeuw en werd in de XVII vrij algemeen. De kruisweg*) te Jeruzalem dagteekent reeds uit de dagen der kruistochten. In de XV eeuw kwam hij naar het westen en werd misschien het eerst opgericht door A1 v a r u s O.P. (f 1420). Langen tijd wisselde het aantal statiën af. Adam Kr af ft (1490) vervaardigde er acht; zeer dikwijls vergenoegde men zich met zeven, die een zevenvoudigen val onder het kruis voorstelden; dan weer telde de kruisweg 12, 15, 17 zelfs 34 statiën. De hedendaagsche orde, zonder de twee laatste, ontmoette men in de XVI eeuw. In de XVII voegde men de kruisafneming en de graflegging daarbij. Aan deze 14 statiën werden *) Rosarium beatae virginis, Valer. Andr. p. 356. Enen Psalter toe laven der glor. jofferen Maria, die Henricus Calcar Carthuser gemaect hevet. Den Haag, Koninkl. Bibl. HS. n. 222. ') Esser, Die ersten Spuren von Betrachtungeh beim Rosenkranz (Der Katholik, 1897). *) Zeitschrift f. K. Theol. 1901, S. 348. Hist. Jahrb. der Görresges. 1902, S. 22; 247; 755- *) Der Katholik, 1895, I, 22b. Stimmen a. ML. 1897, II, 336. Keppler, Die 14 Stationen des H. Kreuzweges (7 Aufl.), Freib. 1897. H. Thurston S.J., Etude sur le chemin de la croix. Trad. francaise, Paris 1907. Kneller S. J. Gesch. der Kreuzwegandacht (Erganzungsh. St. a. ML. Freib. im Br. 1908. § 134- Kerkelijk leven. 267 door Innocentius XI (1686) aflaten verleend. Eindelijk worde hier de gulden Mis') vermeld, d. w. z. de Advents-Mis der H. Maagd, die plechtig werd gezongen op Quatertemperwoensdag van den Advent. Hieraan schreef men doorgaans een grooter kracht toe en duidde dit aan door gulden, d. i. voortreffelijk, krachtig. Zeer druk werd deze Mis in die dagen bezocht. 6°. De preek ') werd op het einde der middeleeuwen volstrekt niet verwaarloosd, integendeel werd er zeer veel en in de landtaal gepreekt. Beroemde predikers zijn ons uit die tijden bekend: Vincentius Ferrerius, Bernardus van Siena, Joannes Capistranus, Gerson, Geiler van Kaisersberg, de mystici; ten onzent Gerrit de Groote, Brugman, Joannes van den Gronde, Thomas a Kempis, Joannes Brinckerinck, Wermboldvan Utrecht, Dionysius de Kartuizer enz. Het schijnt, dat niet enkel in Italië en elders, maar ook in ons land vooral de bedelorden veel hebben gepredikt 8). Talrijk waren de fondaties voor Missen met preek. Een menigte verzamelingen van preeken en homilieën ontstond: Sermones de Tempore, Sermones de Sanctis, Sermones dominicales, Sermones festivales, Sermones quadragesimales, Sermones adventuales, Sermones Mariales. Een aantal handboeken voor homiletiek verscheen. Het meest gebruikte was het Manuale Clericorum van Ulrich Surgant. Over het algemeen waren de preeken dier tijden zeer indrukwekkend, soms 'wat triviaal en vaak uiterst vrij in de behandeling der meest voorkomende zonde. Volgens de nog bestaande Specula exemplorum werden aan het volk de ongelooflijkste voorbeelden en wondergeschiedenissen verhaald, door humanistisch gevormde predikers soms meer de klassieken dan de H. Schrift als bewijzend gezag aangehaald. Meestal echter waren de preeken zeer geschikt voor de hoorders, behandelden de voornaamste waarheden des geloofs, de Vare bekeering, het vertrouwen op de verdiensten 'j A. Franz, Die Messe im D. Mittelalter, Freib. 1902, S. 282—286, waar een Mis uit de XV eeuw staat. B. Kruitwagen O. F. M. De gulden Mis (De Katholiek, jg- 1907). *) Tüb- Quartalschr., Jahrg. 1861—62. Hist. Jahrbuch, Jahrg. 1882— 83. Janssen, Gesch. d. d. Volkes, I. B. Pastor, Gesch. der Papste, III B. Atbert, Gesch. der Predigt in D. bis Luther, Gütersloh 1892-93. W. Moll, J. Brugman, Amsterdam 1854, bl. 147—187. *) Pastor, S. 128. Moll, Brugman, 148 v. 268 § 134- Kerkelijk leven. van Christus. Soms ook kwamen de spitsvondige vragen der latere scholastiek op den kansel. Er zijn verzamelingen bewaard van lijk- en huwelijksreden (conciones funebres et nupiiales). De passiepreeken namen een zeer voorname plaats in. Men hield de geloovigen vooral op Goeden Vrijdag, soms vijf tót zes uren bezig. De soms wat al te drastische schildering stootte de hoorders in die dagen waarschijnlijk niet. 7°. Groote ijver werd getoond in het volksonderricht'). Hiervan leggen de synoden 2) en vooral het groot aantal catechismussen en andere godsdienstige volksboeken getuigenis af. In 1330 verscheen in Spanje het veel gebruikte werk Manipulus pastorum van den Dominicaner de Monte Rotherio. Het eerste hoofdstuk der synode van Lavaux (1368) bevatte een praktischen catechismus. In Duitschland had men Ein schone Krestenliche Unterweisung van den Franciscaner Christianus van Honeff; dan de Himmelstrasz, Spiegel der Sitlen, Selenwürtsgertlein, Selentrost, Weingarten der Sele, Marientrost, Geistliche fagds). In ons land werd de Selentrost en zeer dikwijls Den Kerstenspièghel van Broeder Dierik van Munster herdrukt. Veel gebruikte men Des conings somme, een vertaling van de Somme le roy. Dan de Tafel van des Kersten ghelove van Dirk v. Delft, hofprediker van graaf Albrecht sedert 1399; Spiegel des Kersten gheloefs (midden XV eeuw); reeds vroeger bestond het beroemde Gnotosolitos van Arnold v. Geilhoven. Hiertoe behoorde het bekende werk van Dionysius den Kartuizer, De vita curatorum, waar hij bij elk hoofdstuk catechetische verklaringen voegde *). Ook de zoogenaamde biechtboeken kwamen in menigte voor. Nog kent men er in Duitschland alleen 59. Het meest gebruikte was van Jan Wolff, kapelaan in Frankfort. In Italië waren ze zoo talrijk, dat Savonarola ze met een onoverkomelijke zee. vergelijkt. In ons land las men veel in Gnotosolitos of Spieghel der consciëntie; de Somme van Jan van Rode; Jan de Weert's Nieuwe DoctrinaelB); ') Falk, Die Druckkunst irh Dienste der Kirche, Köln 1879. Dezelfde. Die deutschen Sterbebüchlein, Köln 1890. : Valladolid in 1322, can. 2; Lavaux in 1368; Prag. 1381; Suderkoping in 1441; Eichstadt in. 1447; Angers in 1448; Basel in 1503 enz. enz. *) Hist. Jahrb., VI, 345—412. *) Servaas Dirks, Histoire littéraire et bibliographique des Frères Mineurs de 1'Observance de S. Francois en Belgique et dans les Pays-Bas, Anvers z.j. Campbell, Annales de la Typógraphie Néerlandaise, au XV siècle etc. 5) Uitgave Dr. J. H. Jacobs, 's Gravenhage 1915. § 135- Kerkelijke kunst. 2Ó0 ook Die Cancellier, waarin staat, waf der biechten toebehoort. 8°. Zeer veel droeg het geestelijk lied tot de volksondérrichting bij en was meer verspreid dan in onzen tijd. Vooral in de XV eeuw waren tal van verzamelingen bekend; in Duitschland alleen verschenen er van 1470—1520 bijna 100. Ook in ons land') werd er veel gezongen. Het waren verzamelingen van hymmen, liturgische gezangen, sequentiën, boetpsalmen, maar ook tal van oorspronkelijke liederen. Het geestelijk schouwspel *) was zeer gezocht en werd zelfs in dorpskerken opgevoerd. Zeer talrijk werd soms het personeel, met name in de XV eeuw; een stuk nam niet zelden meerdere dagen in beslag. Veel goeds werd er door bereikt. Ofschoon de spelers nu en dan satiriek tegen de geestelijken optraden, waren ze toch nimmer de Kerk vijandig, zelfs toen het spel meer tot het profane overging. Allengs verdrong de geestelijkheid dit drama uit de Kerk. Toch bleef het op vele plaatsen doorgaan in de XV en XVI eeuw: in Den Haag in 1401; te Utrecht bestond nog in 1418 de gewoonte met Driekoningen het spel van Herodes in den dom te geven; te Lier in 1438; Damme in de XV eeuw; te Leuven in de XV eeuw; te Ostende nog in 1517; hetzelfde jaar in Den Bosch; te Geraertsberge in 1548 enz. § 135Kerkelijke kunst. F. X. Kraus, Synchronistische Tabellen zur christlichen Kunstgeschichte, Freib. 1880. Springer— Weissman, Geschiedenis der beeldende Kunst, De Renaissance, Leiden z. j. Adolf Fah^ Grundriss der Geschichte der bildenden Künste, Freiburg 1897. Herder's Bilderaüas zur Kunstgeschichte, mit kurzer Uebersicht über die Kunstgeschichte, Freiburg z. j. Erich Frantz, Geschichte der christlichen Malerei, 2 Bde. Freiburg 1887—1894. Reusens, Archéologie chrétienne,. II éd., 2 vols, Louvain 1885—1886. P. W. von Keppler, Aus Kunst und Leben, Neue Folge, Freiburg 1906. C. Ed. Taurel, De christelijke kunst in Holland en Vlaanderen, ') Behalve de werken boven deze §, zie voor ons land nog G. Kalff, Gesch. der Nederl. Letterkunde in des XVI eeuw, 2 deelen, Leiden 1889. Jonckbloet, Nederl. Letterkunde, II, 396 vv. Moll, Johannes Brugman, Deel H. Knuttel, Het geestelijklied, Rotterdam 1906. ') Wgbrands, in Studiën en Bijdragen, III, 193—293. G. Kalff, Geschied, der Nederl. letterkunde, Deel I—II, Groningen 1905 vv. Endepols, Het decoratief en de opvoering van het Middelnederlandsche drama volgens de Middelnederlandsche tooneelstukken, Amsterdam 1903. 270 § 135- Kerkelijke kunst. Amsterdam 1889. Cuypers—Kalf, De Katholieke Kerken in Nederland, Amsterdam 1906—1913. Michael S. J., Gesch. des d. Volkes. Die Kunst, B. V. Freib. i. Br. 1911. E. Male, L'art francais de la fin du moyen-age, Revue d. d. mondes 1908. Dezelfde, L'art rel. de la fin du moyen-age en France, Paris 1909. i°. De bouwkunst dezer periode werd over het algemeen nog door de gothiek beheerscht (zie § 116). De kunstenaars der zuidelijke landen zijn eigenlijk nooit in het wezen der gothiek doorgedrongen en legden zich vooral toe op het decoratieve gedeelte. Het plan der Italiaansche gothieke kerken week nauwelijks van dat der oude basilieken af. Als voorbeelden kunnen dienen de St. Franciscuskerk te Pistoia en de St. Franciscuskerk te Cremona. Verder komen in aanmerking de dom van Florence in 1296, verbouwd in 1357; St. Franciscus te Assisië in de XIII eeuw; de kathedralen van Siena (1259) en Orvieto (1290); het Campo Santo van Pjsa en Santa Maria Novèlla te Florence (1278—1350). De voornaamste kerken der laat-gothiek zijn de dom van Milaan (1386) en St. Petronius te Bologna. Hetzelfde kan van de Spaansche gothiek worden gezegd. Heerlijke gewrochten zijn de kathedralen van Burgos met facade en koepel in laat-gothiek, van Toledo (XII eeuw), Leon (XIII eeuw), Barcelona (XIV eeuw). Tot de laat-gothiek behooren de kathedraal van Sevilla en de scheeve toren van Saragossa. 20. Onder den invloed van het humanisme keerden de Italiaansche meesters weldra tot de oud-romeinsche vormen terug, welke niet werden gecopieerd, maar verwerkt en samengevoegd tot een nieuwen bouwstijl, de zoogenaamde renaissance. Haar karaktertrekken zijn: het tongewelf en de koepel; de terugkeer van de verticale tot de horizontale richting, van het ideëele tot het realistische; de indruk der zware massa; het oude metselwerk in de plaats van de steenhouwerij; ten slotte groote, helverlichte ruimten met uitgestrekte muurvlakken, die door den schilder en beeldhouwer worden versierd, en de opoffering der constructie aan het aesthetisch effect. Uitgangspunt en middelpunt der nieuwe kunst was Florence, waar' Brunellesco (1377 —1446) in 1420 den koepel van den dom ontwierp en de nieuwe richting deed gelden in de basiliek van den H. Laurentius. Van dezen schepper der renaissance is de sacristie van Santo Spirito, de schoone capella Pazzi aan Santa Croce. Op hem volgde Alberti (1402—1472), de bouwmeester van Maria Novella te Florence. § 135- Kerkelijke kunst. 271 Groote meesters waren nog Antonio (f 1534) en G i u 1 i a n o (f 1416) da S a n g a 11 o. Te Milaan bouwde den koepel van Sta Maria delle Grazie de beroemde Bramante (t 1514), die in 1506 den St. Pieter te Rome begon, het machtigste gebouw der renaissance, waaraan nogPeruzzi, Rafaël, Michela n g e 1 o en anderen hebben gewerkt. 3°. De sculptuur ging in de XIV eeuw, behalve in Italië, sterk achteruit. Wel bleef zoowél de teekening als de uitvoering nog altijd edel en schoon, maar de idealistische richting leidde tot affectatie en conventie. Een gezond realisme ontwaakte in Duitschland in de laatste jaren der XV eeuw. Te Neurenberg waren drie meesters beroemd: Veit Stoss (f 1533); Adam Krafft (f 1507) om het beroemde sacramentshuisje en Peter Vischer (f 1529) om het Sebaldusgraf te Neurenberg en zijn medewerking aan het grafmonument van Maximiliaan I te Innsbruck. Te Würzburg werkte Tilman Riemenschneider (f 1531), te Ulm de- bekende Jörg Syrlin (f omstreeks 1474)- Ook aan den Rijn bloeiden eenige meesters, zooals te Kalkar, Xanten en Kleef; in Tyrol Michaël Pacher (t 148 0» wiens voornaamste werk het altaar van St. Wolfgang is. Nergens ontwikkelde deze kunst zich weliger dan in Italië. Reeds vroeger opgekomen begon ze haar hoogsten bloei in Andreas Pisano (f 1349), meester eener beroemde deur van het baptisterium te Florence; in Orcagna (f 1368), die het tabernakel in Or San Michele schiep. Een heerlijk werk is het grafmonument van St. Augustinus te Pavia (1362). Hebben de voorgaande kunstenaars de vroeg-renaissance ingeleid, Ghiberti (t 1455) te Florence was een van hare voornaamste vertegenwoordigers en wrochtte de deuren van het beroemde baptisterium: de schoonheid der figuren verzachtte zijn realisme. Hartstochtelijker was Donatello (f 1466), de meester van St. Georg aan het Bargello te Florence en de bas-reliefs van St. Antonius te Padua. Beroemd zijn nog Lucas (f 1482) en Andreas (f 1528) della Robbia om hun heerlijke terra-cotta's; Verrocchio (f 1488); Quercia (f 1438) te Siena; Leopardi (f 1522) te Venetië, en een reeks van kunstenaars, die hun talent besteedden aan de Certosa di Pavia. Andreas Sansovino (f 1529) ging reeds over tot de hoog-renaissance. 4°. Een nieuw leven begon ook de schilderkunst in de XIV eeuw. Tal van altaarstukken schiep men in Duitschland, meestal 272 § 135- Kerkelijke kunst. tempera op goudgrond. Een hoogere volmaaktheid bereikte de Vlaamsche school in de XV eeuw. De gebroeders H u b e r t (f 1426) en Jan (f 1440) van Eyck (Gent en Brugge) toonden een nieuwen weg door de volmaking der olieverf. Hun hoofdwerk was de Aanbidding van het Lam, altaarstuk te Gent In de Brabantsche' schóól muntten uit de gepassioneerde en vruchtbare Rogier van der We ij den (f 1464) en Dirk Bouts (f 1475) een Hollander, beroemd om zijn heerlijke landschappen in den achtergrond zijner altaren. Hans Memling (f 1494) vereenigde de hoedanigheden van verschillende scholen in zijn altaar van St. Jan, Ursula-schrijn, vreugden 'van Maria enz. Verder moeten vermeld worden: Peter Christus (XV eeuw), G e r a r d David, geboren te Oudewater omtrent 1450, Quinten M e t s ij s, geb. te Leuven omstreeks 1460; Engelbrechtsen, geb. te Leiden, 1460; Lucas van Leiden, geb. 1494, Jan Mostaert van Haarlem, geb. 1474, Jan Joest van Kalkar enz. Onder den invloed der Vlaamsche en Brabantsche school stonden in Duitschland Hans en W i 11 e m Pleydenwurff, Michaël Wolgemut. Martin Schongauer te Colmar {Madonna im Rosenhaag, rust op de vlucht naar Egypte) werd nagevolgd zelfs buiten Duitschland. Zeitblom muntte uit door eenvoud en een schoon koloriet, Hans Holbein de oudere door majesteit en licht (altaar van St. Sebastianus en Maria in den tempel te München). De Keulsche school was beroemd om haar zachte bevalligheid. Haar beste vertegenwoordiger was Stephanus Lochner, wien het eerste werk der Duitsche schilderkunst wordt toegeschreven: de Aanbidding der drie koningen in den dom te Keulen. Geheel verschillend was de ontwikkeling der schilderkunst in Italië. Hier was het streven vooral op de schoonheid van vormen en uitdrukking gericht. In de eerste tijden beperkte men zich bijna enkel tot fresco's. Door Cimabue, Duccio en Giotto was deze kunst aan de stijve Byzantijnsche conventie ontrukt. De voornaamste leerling der laatsten was Taddeo Gaddi (f 1366) die het leven van Maria schilderde in Santa Croce te Florence. Onafhankelijker werkte Orcagna (f 1368); hij schiep het laatste oordeel en de hemelsche glorie in St. Maria Novella. In Siena bloeiden Simone di Martino (f 1344) met zijn broeder Don a t o en zijn zwager Lippo Memmi(f 1346). Veel krachtiger waren de gebroeders Pietro enAmbrogioLorenzetti. §135- Kerkelijke kunst. 273 Met het vertrek der Pausen naar Avignon was uit Rome het leven geweken. Wat later deed Fra Angelico (1387-1455) het middeleeuwsch ideaal herleven. In hem bereikte de kerkelijke schilderkunst haar toppunt Niemand heeft zoo bezielde en gevoelvolle koppen geschilderd. Hij gaf tal van schilderstukken, daarbij fresco's in San Marco te Florence, in de kathedraal van Orvieto, in het Vaticaan en leidde de kunst over tot een nieuw tijdvak, de vroegrenaissance. Ook nu bleven de werken overwegend kerkelijk. De techniek was dezelfde tot 1473, toen de olieverf altijd meer veld won. Ontelbaar waren de talentvolle kunstenaars. Als eersten meester der nieuwe richting noemt men Masaccio (1401-1428) Veel schitterender was Filippo Lippi (f I469), die in zijn Madonna's het eerst de huiselijke innigheid schilderde, en diens leerling Botticelli (f 15,0), die veel portretten in zijn stukken opnam. Hem volgde Filippino Lippi (f 1504). Hij schilderde te Rome in St. Maria della Minerva. Zijn beste altaarstuk is het visioen van St. Bernardus. Ghirlandajo (f 1494) vatte zijn voorgangers samen, muntte uit door zijn duidelijke compositie en zijn heerlijke perspectieven. Hij schilderde de roeping der Apostelen in de Sixtijnsche Kapel enz. Een krachtig talent en een diep denker was Lucca Signorelli (f 1523), die tal van altaarstukken gaf. Van de Umbrische school was Perugino, die zooals Ghirlandajo te Florence, alle goede eigenschappen zijner voorgangers te Perugia vereenigde. Zijn beste fresco is Christus aan het kruis in Sta Maria Maddalena de Pazzi een heerlijk stuk ook de graflegging in het museum Pitti te Florence. Hij was de leermeester van Rafaël. Veel overeenkomst met hem had Pinturicchio; beroemd en onlangs gerestaureerd zijn de Appartamenta Borja te Rome. Te Padua werkte Mantegna (f 1506); te Bologna Francia (f 1517); de roem der Venetiaansche school waren Gentile (f 1507) en Giovanni (f 1516) Bellini. De eerste muntte uit door zijn gezond realisme en zijn zonnig licht, de tweede door teekeninpen kleur. 5°. Tijdens de residentie der Pausen te Avignon en de scheuring ging de kerkelijke muziek niet achteruit. De pauselijke kapel was te Rome gebleven. Te Avignon werd de zang voornamelijk geleid door Belgen, die meestal contrapuntisch zongen, maar ook minder kerkelijken zang in het heiligdom brachten. Deze kunstenaars gingen met den Paus naar Rome, waar voortaan P. Albers S.J. Kerkgesch. H. l8 274 § 135- Kerkelijke kunst. Belgen de kapel leidden. Onder hen vond men enkele goede meesters, b.v. W. Dufay (t 1432) uit Henegouwen. Toch heerschte weldra een wereldsche toon in de kerkmuziek te Rome. Weliger bloeide deze kunst in Zuid-Duitschland en de Nederlanden op het laatst der XV eeuw. Aan het hof van Philips den Goede componeerde reeds wat vroeger JLgidius Binchois (f midden der XV eeuw). Beroemd werden Jan Okeghem van Vlaanderen (f 1513); Jacob Obrecht (f i5°5). kapelmeester te Utrecht, later te Antwerpen; Josquin des Pré (f i52I)> die aan alle hoven een grooten naam had en in de uitdrukking van den tekst enkel door Orlando Lasso werd bereikt; Pierre de la Rue (XV eeuw); Antonius Brumel (XV eeuw); Loiset Compère (f 1518) en een menigte anderen i). ') A. W. Ambros, Geschichte der Musik, Breslau 1862—1878. De Nederlandsche toonkunstenaars der XV en XVI eeuw. Fragmenten der Muziek van A. W. Ambros, Rotterdam 1882. F. de Menil, L'école contrapuntique flamande au XV et au XVI siècle, Paris 1905. DERDE TIJDVAK. NIEUWE TIJD. 1517—HEDEN. EERSTE HOOFDSTUK. Van Luthers optreden tot het begin der Fransche revolutie. 1517—1789. EERSTE HOOFDSTUK. Hervorming in Duitschland. § 136. Luther en de aflaatstrijd. De werken van Luther: uitgave Walch, 24 deelen, Halle 1740—1750; uitgave Plochmann en Irmiscker, 67 deelen, Erlangen 1826—1857; uitgave Knaake—Kawerau^"Warnar 1883 vv. Brieven: uitgave De Wette, 5 deelen, Berlin 1825—1828. L. Enders, Dr. M. Luthers Briefwechsel, 11 Bnde, Erankfurt a/M. 1884—1907, XII B. van G. Kawerau, Leipzig 1910. Tischreden: uitgave Bindseil, Berl. 1863—1866; uitgave Preger, Leipzig 1888. Geistliche Lieder: uitgave Wackernagel, Stuttgart 1856 vv. Melanchthon, Historia de vita et actis M. Lutheri, Wittemb. 1546./; Cochlaeus, Commentaria de actis et scriptis M. Lutheri Sazonis, Mog. 1549. Evers, Martin Luther, 6 Bde, Mainz 1883—1891. KSstlin, Martin Luther, 3 Bde, Eiberfeld 1883. H. Denifle, Luther und Luthertum in der ersten Entwicklung, H Aufl., Mainz 1904. H. Grisar S.J., Lutheri—Hl, Freiburg 1911 —1912. Laemmer, Monumenta Vaticana historiam eccles. sec. XVI illustrantia, Frib. 1861. Dezelfde, Analecta Romana, Schaffhausen 1861. Balan, Monumenta reformationis Lutheranae ex tabulis s. sedis secretis (1521—1525), Ratisb. 1883—1884. Dezelfde, Monumenta seculi XVIhistoriam illustrantia, Oeniponte 1885. Augusti, Sammlung der symbolischen Bficher, VH Aufl. (Müller), Gütersloh 1890. Löscher, Vollstandige Reformationsacta, Leipzig 172O—1728. Döllinger, Die Reformation, ihre innere Entwieklung und ihre Wirkungen im Umfange des luther. Bekenntnisses, Arnheim 1853—1854. Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, 19 20 Aufl., B. 1—2, Freib. 1914. Dieckhoff. Der Ablassstreit, Gotha 1886. V ' H. Böhmer, Luthers Romfahrt, Leipzig 1914. Dit tijdvak wordt ingeleid door de pseudo-hervorming. Een groot deel der noordelijke volken valt af van de Kerk en bestrijdt zijne moeder. In de Kerk zelve komt het tot een ware hervorming, 278 § 136. Luther en de aflaatstrijd. tot een inwendige versterking en bevestiging. Naar buiten breidt ze zich uit in bloeiende missiën. De staten onttrekken zich allengs aan de gehoorzaamheid en den invloed der Kerk, zoodat het van lieverlede komt tot scheiding van Kerk en staat. i'. Nadat de ware hervorming in hoofd en leden meer dan een eeuw lang was uitgesteld, vaak zelfs tegengewerkt, brak in den aanvang de XVI eeuw een geweldige revolutie uit, die in Duitschland haar oorsprong had en zich voortplantte over het gansche noorden. De hoofdbewerker der omwenteling was Martinus Luther (1483—1546). Geboren te Eisleben uit behoeftige ouders doorleefde hij een harde jeugd, bezocht daarna de Latijnsche school te Maagdenburg en Eisenach en studeerde sedert 1501 aan de universiteit van Erfurt wijsbegeerte en rechtsgeleerdheid. Als meester der schoone kunsten trad Luther 1505 te Erfurt in de orde der Augustijner-Eremieten, legde na zijn noviciaatsjaar de professie der drie geloften af, en werd in 1507 tot priester gewijd. Om zijne begaafdheid werd Luther in 1508 door zijn provinciaal Joannes van Staupitz naar Wittenberg geroepen, om aldaar zijne studies voort te zetten en tevens als professor op te treden. Als magister in de philosophie hield Luther voorlezingen over de ethica van Aristoteles, en waarschijnlijk ook over de dialectica. Reeds in Maart 1509 verwierf hij een graad in de theologie, dien van baccalaureus biblicus, waardoor hij bevoegd werd tot cursorische voorlezingen over de H. Schrift aan de universiteit. Maar nog in 't najaar van 1509 werd Luther teruggezonden naar Erfurt; om welke reden, is niet bekend; vermoedelijk zal Luthers houding in den strijd over de Observantie, die in de Saksische congregatie was uitgebroken, van invloed zijn geweest; want Luther stond aan de zijde der Observanten van Erfurt tegenover de Staupitzianen van Wittenberg. Hij trad thans in Erfurt als sententiarus op en hield anderhalf jaar voorlezingen over de Libri Sententiarum van Petrus Lombardus. Gedurende den winter 1510—1511 vertoefde hij te Rome, om in opdracht van de Observanten hun belangen te bepleiten. Tevergeefs zoekt men in Luthers geschriften uit dezen tijd sporen van ketterij: de jonge theoloog staat geheel op kerkelijk standpunt, ook in de gewichtige leerstukken die hij later zoo fel zou bestrijden, zooals de rechtvaardigmaking, de sleutelmacht der Kerk, de verdienstelijkheid der goede werken, enz. Maar hij geeft blijken van zelfbewustheid, hoogmoed, neiging tot tegenspraak en § 136. Luther en de aflaatstrijd. 279 liefdeloosheid tegenover anderen. Hij schijnt somwijlen aan hevige aanvechtingen en angsten te hebben blootgestaan, maar volgens zijn eigen herhaalde bekentenis voelde hij zich toch gelukkig in het klooster. Over de toestanden in Rome en in Italië oordeelde Luther in later jaren zeer ongunstig en dikwijls zeer onbillijk; lof heeft hij voor de beoefening der naastenliefde en weldadigheid, voor de matigheid der Italianen, en den geregelden gang van zaken aan de Curie. Dat hij door het minder stichtende niet aan het wankelen kwam, getuigt zijne latere bekentenis; „Ik zou in staat geweest zijn een ieder te dooden, die den Paus, ook maar met één woord gehoorzaamheid had geweigerd." 20. Uit Rome teruggekeerd werd Luther weer naar Wittenberg verplaatst; 1 October. 1512 verwierf hij den doctorsgraad in de theologie en trad op als professor in de H. Schrift Van 1513 tot 1515 gaf hij eene verklaring van de Psalmen. Ook deze Psalmenverklaring bewijst nog geen afwijking van de kerkelijke leer. Luther leert nog de natuurlijke vrijheid van den wil, de verdienstelijkheid dér goede werken, de onderwerping aan het kerkelijk gezag, enz.; maar het is opmerkelijk, dat hij voortaan optreedt als de felle bestrijder der Observanten, dat zijn hoogachting voor de goede werken begint te dalen, en dat hij sterk nadruk legt op de macht der begeerlijkheid en de zwakheid der menschelijke natuur tegenover de kracht der genade en der verdiensten van Christus. Luther sprak van eene hervorming der theologie; maar voor die taak was hij in 't geheel niet berekend; grondig geschoold was hij volstrekt niet; van de scholastiek kende hij slechts de uitwassen van het nominalisme. Valsch mysticisme en spiritualisme deden hun invloed gelden. In de drukke bezigheden en verstrooiingen van zijn werkkring ging Luthers geestelijk leven achteruit; zelden bleef hem genoeg tijd over om het brevier te bidden, en de H. Mis te lezen. Het nederig gebed, om te blijven staan, was hem vreemd; en onderwijl had hij hevige aanvechtingen te doorstaan en kostte hem het onderhouden der wet, het onderdrukken der begeerlijkheid geweldigen strijd. Zijn zelfoverschatting, zijn gehechtheid aan eigen inzicht namen toe; overal, bij Tauler, bij Augustinus, in de H. Schrift meende hij de bevestiging van zijn ideeën te vinden. Zoozeer ontbrak het hem aan zelfbeheer, zoover veroverde hem de hoogmoed, dat hij weldra de teksten geweld aandeed om ze voor zijn vooropgezette meening te doen spreken. 280 § 136. Luther en de aflaatstrijd. Van 1515 tot 1516 hield Luther voorlezingen over Paulus' Brief aan de Romeinen en verkondigde hij voor het eerst beslist kettersche stellingen: de inwendige gerechtigheid is onmogelijk; de zonde wordt niet weggenomen, zij blijft, maar wordt niet aangerekend ; de neiging van het vleesch tegen den geest en de wet is reeds kwaad; de begeerlijkheid is de erfzonde. Wij kunnen slechts een uitwendige gerechtigheid verwerven: de gerechtigheid van Christus moet onze ongerechtigheid bedekken; door het geloof wörden wij ze deelachtig, ons beroepend op Christus:l) „ Zie, deze heeft voldaan, deze is rechtvaardig, deze is mijn verdediging, deze is voor mij gestorven". En dan: „Wanneer Hij mijne zonden maakt tot de zijne, dan heb ik ze niet meer en ben vrij. Maar wanneer Hij zijne rechtvaardigheid tot de mijne maakt, dan ben ik rechtvaardig door dezelfde rechtvaardigheid, die Hij heeft." De mensch zelf is altijd krank, altijd in zonde, maar de rechtvaardigheid van Christus bedekt bij den kranke de zondes). Weldra verwierp Luther den vrijen wil (Liberum arbitrium est mortuum). Het geloof des menschen is daarom het werk Gods alléén: „Het geloof is het voornaamste werk Gods... Hij bewerkt het in ons en zonder ons." Het geloof is dan, volgens Luther, de formeele rechtvaardigheid5). Het bruilofskleed is het geloof, zonder de liefde. Tot de zaligheid is niets anders noodig dan het geloof3). Zoo kwam Luther tot de valsche en noodlottige Solafidesleer, een der hoofddogma's der hervorming. Sinds 1518 voegde hij daarbij de fides fiducialis, waardoor de mensch in zijn vertrouwen op de verdiensten van Christus absoluut zeker is van zijne rechtvaardiging en zijn toekomstige zaligheid. Deze leer noemde Luther de blijde boodschap, het nieuwe Evangelie, dat door de Kerk reeds vroeger was verloren en thans opnieuw teruggevonden door hem. Gevloekt werd een ieder, die Luther niet geloofde. Door deze „theologie" moest natuurlijk de gansche Kerk, haar inrichting, haar sacramenten, haar eeredienst en katholiek leven als een vervalsching der oorspronkelijke Evangelische Kerk worden gebrandmerkt. l) Over den langzamen achteruitgang van Luther, zie Hartmann Grisar S. J. Luther, I, s. Freiburg i. Br. 191 i,S. 1—45,132—146,146—212,50,304—330. DannogDeelIII,69off. ') „Fides jam est gratia justificans. Fides est formalis justitia, propter quam justificamur." *) „Fides est haec vestis, qua induimus justitiam Christi co ram Deo. Alii dicunt, esse charitatem, non fidem. Hos sinimus ambulare suo sensu, et dicimus: si possunt hanc vestem (charitatem) afferre, bene concordabimus nos. Sed ipsi nesciunt, hoe esse impossible ... Justitia Christi nos ornat, non opera nostra." § 136. Luther en de aflaatstrijd. 28l „Geen letter is er," volgens Luther, „in de katholieke leer zoo klein, geen werk in de Kerk zoo gering, of het verloochent en lastert Christus en schendt het geloof in Hem." Aldus stond Luther reeds in 1516 met zijn leer over de begeerlijkheid, de erfzonde, de vrijheid van den wil, de genade, de rechtvaardigmaking buiten de leer der Kerk. In September van dat jaar zat hij aan de universiteit een disputatie voor en liet daarin de stelling verdedigen: „Homo, quando facit quod, tn se est, peccat, cum nee veile aut cogitare ex seipso possit." In Augustus 1517 stelde Luther voor een doctorandus 29 stellingen op, waarvan de 4de nagenoeg hetzelfde zegt; de 5de ontkent den vrijen wil: de wil is niet vrij, maar gevangen. In zijn vastenpreeken van dat jaar sprak hij zich reeds tegen den aflaat uit; Christus is de voldoening, „het is niet noodig naar Rome, Jeruzalem of Compostella te gaan." Reeds toen werd Luther door velen ketter genoemd. Kort daarop aanvaardde hij openlijk den strijd tegen de Kerk. 3°. Van dat optreden tegen de Kerk en Paus is de aflaatstrfld volstrekt niet de oorzaak, maar hoogstens de aanleiding geweest x). Paus Julius II was den bouw der nieuwe St Pieterskerk te Rome begonnen. Veel nog bleef bij zijn overlijden (1513) te doen. Het lag voor de hand, dat de christenen der gansche wereld zouden bijdragen voor de voltooiing der pauselijke basiliek. In 1506 was te dien einde een aflaat uitgeschreven, welken Leo X (1514) vernieuwde *). Als voorwaarde had deze Paus gesteld biecht en communie, vasten op den dag vóór de biecht, het bezoeken van 7 kerken en 7 altaren en een bijdrage voor den bouw van den St Pieter naar vermogen. Commissaris voor de kerkprovinciën Mainz en Maagdenburg was de aartsbisschop van Mainz, Albrecht van Brandenburg, die de helft van het bedrag ontving3). Als aflaatprediker voor het oostelijk gedeelte zijner provincie stelde hij aan den predikheer Joannes Tetzel 4), een ') Aan Tetzel, die treurde over de verwarring, schreef Luther, dat Tetzel de oorzaak niet was, maar dat het kind een heel anderen vader had. Brieven, De Wette— Seidemann, VL 18. Zie Grisar, Luther, I, 281. 2) De aflaat en vooral de misbruiken bij de prediking werden ook door zeer kerkelijke personen gelaakt. Zie Pastor, Geschichte der Papste, IV, S. 228 flf. ') Hist. pol. Bl., B. 118 (1896), S. 73 ff.; 106 ff. *) N. Paulus, Hist. Jahrb. d. Görresges. 1895, S. 37 ff. Vooral echter: Die deutschen Dominikaner im Kampf gegen Luther, Freiburg 1899. Johann Tetzel, der Ablassprediger, Mainz 1899. 282 § 136. Luther en de aflaatstrijd. bekend redenaar en theoloog. Deze preekte met goed gevolg, ook in Saksen, het laatst te Jüterbogk, nabij Wittenberg. De humanisten spoorden Luther aan tot verzet, die daarop den laatsten October aan de slotkerk 95 stellingen aansloeg over den aflaat. Eén gedeelte bevat Luthers zeer verwarde beschouwingenover de vergiffenis der zondenstraffen; een ander verheft zich tegen de wijze, waarop de aflaat werd gepredikt. „Wie tegen den aflaat predikt, zij gevloekt (71); gezegend daarentegen wie tegen den moedwil der aflaatpredikers te velde trekt" (72). De 4de stelling past volledig in het systeem van Luther: „De straf der zonde bestaat in haat tegen zich zelf (omdat alles wat de mensch doet zonde is); wijl deze zondenstraf alleen innerlijk en de eenig ware boete is, daarom kan ze niet Worden kwijtgescholden door den Paus". „De Paus wil en kan alleen de straffen kwijtschelden, die hij heeft opgelegd" (5). „Deze kwijtschelding is enkel een verklaring, dat God de straffen kwijtscheldt" (6). De aflaten hebben niets uit te staan met de geloovige zielen (8—29). „Door een waar berouw erlangt ieder christen, ook zonder aflaatbrief, volledige hem verschuldigde kwijtschelding" (36). „Elke christen, levend of dood, heeft zonder aflaat het hem toekomende deel in allé goederen van Christus en de Kerk" (37). „De schat, waaruit de aflaten worden geschonken, bestaat niet in de verdiensten van Christus en de Heiligen; want deze werken zonder de vergunning des Pausen" (58). Anderzijds gaf Luther toe, dat de kwijtschelding des Pausen, als teeken der goddelijke kwijtschelding, niet mocht worden veracht. (38)1). 4°. Zeer spoedig werden deze stellingen over gansch Duitschland bekend en vonden vooral bijval bij de humanisten en het jongere geslacht. Terstond vatte Tetzel het plan op, de uitdaging te aanvaarden en haalde eerst den doctorsgraad te Frankfort a/O. Voor het openlijk dispuut der promotie (20 Jan. 1518) sloeg hij 106 antithesens) over den aflaat aans). Deze zijn juist, klaar en doen den opsteller kennen als een goed theoloog, ') Opp. Omnia Rev. P. D. M. L„ quae vir Dei ab anno MDXVTI etc. edidit, Tom. IV, Jenae 1564—70, I, fol. l ss. Amore et studio elucidandae veritatis haec subscripta disputabuntur Wlttenbergae, praesidente R. P. Martino Luthero artium et s. Theologiae magistro eiusdem ibidem lectore ordinario. Quare petit, ut qui non possunt verbis praesentis nobiscum disputare, agant id litteris absenies. *) Opp. omnia Lutheri, ed. Jen. I, 5, ss. *) Minstens had Wimpina, professor van Tetzel te Frankfort, dezen in het opstellen der Antithesen krachtig geholpen. Vgl. Paulus, Hist. Jahrb. 1895, S. 54 f. § 136. Luther en de aflaatstrijd. 283 die terstond had opgemerkt, die hier geen sprake was van een schooltwist, maar van een opstand tegen de beginselen der boete en den aflaat*). Toch werden deze antithesen niet alleen door de studenten van Wittenberg openlijk verbrand, maar ook door Luther zelf van den kansel bestreden. Dezelfde dwalingen werden herhaald, andere erbij gevoegd en zijn tegenstanders met verachting behandeld. Tetzel op zijn beurt bewees, dat de leer van Luther met die van Wiclef en Hus overeenkwam, en verklaarde kort daarop (April 1518) in 50 stellingen de onfeilbaarheid der katholieke Kerk. Luther echter beweerde, alles wat men bestreed te hebben ontvangen van God en verkondiger te zijn der reinste theologie. In hetzelfde jaar schreef Joannes Eek, kanunnik-theologaal van Eichstadt, op aansporing zijns bisschops, Obelisci *) bij enkele theses van Luther, die zeer hartstochtelijk met zijn Asterisci antwoordde en door C a rist ad t gesteund werd. Ook de Keulsche professor Jacob Hoogstraeten O. P. 8) schreef tegen Luther, maar richtte daarmee nog minder dan de anderen iets uit. April 1518 had er een openlijk dispuut plaats in het Augustijner klooster te Heidelberg % waar Luther de stellingen deed verdedigen, dat de natuur van den mensch door de zonde van Adam geheel is bedorven en daarenboven den vrijen wil heeft verloren. Velen zijner vroegere vrienden trokken zich terug5), terwijl vooral onder het jongere geslacht het getal zijner aanhangers groeide. 5°. Dit laatste was de reden, waarom Luther ook in Saksen een openlijk dispuut trachtte te houden. C a r 1 s t a d t 6) zou Luther verdedigen tegen Eek. Deze weigerde aanvankelijk, maar gaf door Luther gedrongen eindelijk toe en bepaalde, dat de disputatie te Leipzig (1519) zou plaats hebben 7). In- ') Der Katholik, 1860, I, 641—682; II, 129—165. ') Ed. Jen. I, 31 ss. met de Asterisci. Wiedemann, Dr. Joannes Eek, Regensb. 1865. *) Der Katholik, 1897, II, 160 ff.; 1902, II, S. 22 ff. 4> Bauer, Die Heidelberger Disputation (Zeitschr. für Kirchengesch. 1901. S. 233 en 299). 5) „Peregrina illis videbatur theologia". *) -Barge, A. B. von Karlstadt, Leipzig 1905, 2 Teile. ') Eccius noster a me tentatus Augustae, ut cum Carlstadio nostro Lipsiae congrederetur pro componenda contentione, tandem obsecutus est. Luther bij de Wette, I, 216. Seitz, Der Authentische Text der Leipziger Disputation, Berlin 1903. 284 § 137- Luther tegenover Paus en keizer. tusschen liet hij 12 stellingen over den aflaat en de volmacht des Pausen verspreiden, waardoor Luther zoo vertoornd werd, dat hij antithesen uitgaf en, gesteund door hertog Georg van Saksen, doorzette, zelf te mogen deelnemen aan het dispuut. Het werd gehouden van 27 Juni tot 16 Juli, tegen den wil der bisschoppen van Merseburg en Brandenburg, in tegenwoordigheid van Georg van Saksen. De overwinning was aan,de zijde van Eek, die Luther en Carlstadt een gevoelige nederlaag toebracht. De universiteiten van Parijs, Heidelberg, Keulen en Leuven lieten zich, na inzage der acten, uit tegen Luther, die zelf erkende, dat er slecht gedisputeerd was, en Carlstadt schande had ingeoogst voor eer (quia est infelicissimus disfiutator, horridi et hebetis ingenii). Eek daarentegen werd om zijn „behendigheid, vernuft, geleerdheid, minzaamheid en trouw" door Melanchthon1) enScheurl ten zeerste geprezen. Luther onderwierp zich niet, noemde het dispuut te Leipzig tijdverlies, maar verheugde zich, dat zijn vrienden hun toorn uitstortten over Eek2). Georg van Saksen daarentegen keerde zich af van Luther, die in 't vervolg ook door den geleerden H i e r onymus Emser met kracht werd bestreden s). § 137- Luther tegenover Paus en keizer. Pastor, Geschichte der Papste, IV Band, Freiburg 1906. K. Muller, Zeitschrift f. Kirchengeschichte, XXIV, S. 46 ff. Kalkof, ibidem, XXV, 90—147; 273—290; 399—459; 503—603. Schulte, Quellen und Forschungen, VI Band. Kalkof Forschungen zu Luthers römischem Prozess, Rom 1905. Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, II B. XVII—; XVIII Aufl. i°. Nadat de nieuwe leer van Luther door den aartsbisschop van Mainz te Rome was bekend gemaakt, droeg L e o X aan Gabriël dellaVolta, plaatsvervangend generaal der Augustijnen, op, den trotschen professor van Wittenberg tot rust te ') Ellinger, Philipp Melanchton. Fin Lebensbild, Berlin 1902. Opp. Corpus Reformat. ed. Bretschneider et Bindseil, Hallae et Brunsvic 1834—1860, 28 -Tomi. *) Eccius dedolatus van Willibald Pirkheimer. *) Ed. Jen. I, 348 ss.; 350 ss. Enders, Luther und Emser. Ihre Streitschriften aus dem Jahre 1521, 2 Bde, Halle 1889—1891. § 137- Luther tegenover Paus en keizer. 285 brengen. Dit was een zware taak. Kort daarop toch zond Luther zijn Resolufiones over de kracht van den aflaat naar Rome en weigerde te herroepen. Tegelijk hield hij een preek over de excommunicatie, welke, volgens hem, niemand kon uitsluiten van de onzichtbare gemeenschap met de Kerk. Intusschen werd te Rome het proces tegen Luther aanhangig gemaakt en de magister sacH palatii Silvester Prierias gaf een korte weerlegging van diens leer in het boek: R. P. Fratris Silvestri Prieriatis... in praesumptuosas JW. Lutheri conclusiones de potestate papae dialogus (1518) *). Handig was dit geschrift niet gesteld en het viel daarenboven aangaande den aflaat in overdrijving2). Op het bevel, zich binnen 60 dagen te Rome te verantwoorden, anwoordde Luther met een weigering en schreef aan Frederik van Saksen, zelfs aan keizer Maximiliaan I, om in Duitschland te worden gevonnist. Den 12, 13 en 14 October 1518 verscheen Luther voor kardinaal Cajetanus te Augsburg, weigerde echter beslist te herroepen, maar beloofde stilzwijgen, wanneer dit ook zijn tegenstanders onderhielden. Enkele dagen daarna uit Augsburg gevlucht, appelleerde hij a Leone maleinformato ad Leonem melius informandum3). Den 9 Nov. 1518 vaardigde Leo X een constitutie ter verklaring van den aflaat uit, die in een groot aantal exemplaren over Duitschland werd verspreid. De indruk van dit belangrijke stuk was zeer gering, vooreerst omdat de aflaat bij het volk gehaat was geworden en vervolgens, omdat Luther vóór de aankomst der bulle zich op een algemeene synode had beroepen, hetgeen door duizenden werd toegejuicht. Kort daarna kwam de pauselijke kamerheer, Karei van Miltitz, naar Duitschland. Maar zooals te verwachten was, leidden de onderhandelingen van dien oppervlakkigen, lichtvaardigen hoveling met een hardnekkige als Luther tot niets. 20. Door Leo X aangezocht ondernam Eek 18 Jan. 1520 de reis naar Rome, waarop het proces tegen Luther werd bespoedigd. Terwijl men te Rome beraadslaagde, schreef Luther zijn werkje De Captivitate babytonica Ecclesiae *) waarin hij de leer der sacramenten aanviel en deze tot drie beperkte. Terzelfder ') Ed. Lutheri, Jen. I, fol. 15 ss. *) Ibidem, fol. Ba. Hist. Jahrb. 1895, S. 49 f. *) Acta R. P. D. M. Lutheri apud D. Leg. Thom. Cajetanum, ed. Jen. fol. 185—202. 4) Ed. Jen. II, fol. 259 a—286 a. 286 § 137- Luther tegenover Paus en keizer. tijd verscheen het geschrift De libertate christiana, dat tal van vroegere dwalingen herhaalde. Van Miltitz bracht deze boeken, die einde October 1520 gereed waren, met een schrijven van Luther naar Rome. Hier had men zeer lang, wellicht te lang getalmd. Eindelijk was den 15 Juni 1520 de beroemde bul Exsurge Domine uitgevaardigd. Plechtig klonk de aanhef: ingeroepen werd de hulp des Heeren tegen de vossen, die den wijnberg verwoestten, het zwijn des wouds, dat hem vernielde. Dan noemde de Paus 41 stellingen op, die dwalingen bevatten vooral tegen: den vrijen wil, de erfzonde, de sacramenten in het algemeen, het geloof, de genade, de zonde, het berouw, de biecht, de goede werken, den aflaat, het vagevuur, de communie, het primaat, de excommunicatie en het gezag der algemeene synoden. Binnen 60 dagen moest Luther herroepen en anders de straf der notorische en hardnekkige ketters ondergaan } 3". Met de afkondiging en uitvoering der bul belastte L e o X Hieronymus Aleander2) en Joannes Eek, twee mannen niet minder trouw aan den H. Stoel als beroemd om hun talenten. Toch was de keuze van Eek, die als de groote tegenstander van Luther bekend stond, niet zeer voorzichtig. Reeds terstond moest hij ondervinden, wat moeilijkheden hem wachtten. Te Leipzig en Wittenberg rukten studenten de bul af. Eek werd persoonlijk bedreigd. De universiteiten van Weenen en Ingolstadt toonden zich traag. Verschillende bisschoppen maakten moeilijkheden tegen de afkondiging der bul. Men zag het gevaar niet in. Luther hield zich eerst, alsof hij twijfelde aan de echtheid en voer uit tegen Eek, die de bul zou hebben verdicht. Daarna echter stortte hij al zijn gal uit tegen den Paus en schreef een hartstochtelijk pamflet „Tegen de verfoeilijke bul van den Antichrist" s). Den 10 December 1520 hield hij te Wittenberg een optocht en verbrandde de bul, zeggende: „Wijl gij den Heilige des Heeren bedroefd hebt, daarom bedroeve en vertere U het ') Th. Harnack, Luthers Theologie mit besonderer Beziehung aufseine Versöhnungsund Erlösungslehre, Erlangen 1862—86. Buil. Rom. ed. Taur. V, p. 748 ss. Raynald, ad an. 1520, n. 51 ss. Denzinger, IX, p. 175. Ed. X, n. 741 ss. * Pagnier, Jér. Aléandre, Paris 1900. P. Kalkoff, Aleander gegen Luther, Leipzig 1908. A. Virgili, Girolamo Aleandro, Arch. stor. It. t. XXXI (1903), p. 397 ss. 8) Adversus execrabilem Antichrist! bullam, ed. Jen. II, 286b—292. § 137- Luther .tegenover Paus en keizer. 287 eeuwige vuur." Scherper kon Luther niet uitdrukken, dat hij voorgoed met de Kerk had gebroken. De 60 dagen waren den 20 November, verloopen. Eerst 3 Januari werd door de bul Decet Romanum Pontificem') over Luther en zijn aanhangers de ban uitgesproken. De eerste alleen werd met name genoemd: de absolutie van Luther, Hutten, Pirkheimer en Spen gier behield de Paus zich voor. Terwijl de beide laatsten zich onderwiepen, bleef Hutten hardnekkig, raasde tegen Rome en riep allen tot een godsdienstoorlog op 8). 4°. Zulk een drijven te verhinderen, was de plicht van den jeugdigen keizer Karei V. Deze ontving dep pauselijken legaat, Hier onymus Aleander, te Antwerpen zeer eervol en verklaarde zijn leven te willen geven voor de verdediging der Kerk; liet de bul uitvoeren en de kettersche boeken verbranden. Na zijn kroning te Aken hield Karei een Rijksdag te Worms (1521). Frederik van Saksen deed al het mogelijke bij den keizer, om Luther te Worms in verhoor te nemen en eerst dan te veroordeelen. Eindelijk ging Karei V hierop in, werd echter spoedig door Aleander overtuigd, dat Luther, in een pauselijke bul als ketter veroordeeld, door een lagere rechtbank te Worms niet kon worden vrijgesproken; waarop de keizer zijn verlof introk en alleen toestond dat Luther, wanneer hij wilde herroepen, in de nabijheid van Worms kon worden gebracht. Intusschen trachtte E r a s m u s, gesteund door Frederik van Saksen, de valschheid der pauselijke bul te bewijzen en beschuldigde den legaat Aleander, die hem echter te Keulen te woord stond en van onwaardige huichelarij overtuigde. Op den rijksdag waren de gevoelens verdeeld. Terwijl de keizer, als beschermheer der Kerk, van plan was de bul uit te voeren en Luther in den rijksban te doen, trachtten zijn raden en de meeste keurvorsten door te zetten, dat Luther eerst zou worden gehoord. Om de rijksstenden niet reeds op zijn eersten rijksdag tegen zich in te nemen, gaf Karei eindelijk toe en onderteekende 6 Maart 1521 den geleibrief voor Luther, maar beval tevens diens geschriften in beslag te nemen. Den ') Buil. Rom., ed. Taur. V, 761—64. ") Dr. M. Luthers Freundschaft mit Ulrich v. Hutten. Der Katholik, 1890, II. s. 325 ff- 288 § 137- Luthers medehelpers en geschriften. 16 April kwam Luther te Worms ') aan. Den volgenden dag had het eerste verhoor plaats voor den keizer en den rijksdag. Op de vraag, of hij de daar aanwezige boeken had geschreven, bekende Luther; voor zijn herroeping vroeg hij bedenktijd, die hem werd toegestaan tot den volgenden dag. Den 18 April verdedigde hij zijn leer, trok in een zeer hevige rede los tegen de tirannen der Kerk en weigerde zijn dwaling te erkennen. Aan Cochlaeus, die hem vroeg: „Is het u geopenbaard"? antwoordde Luther na eenig talmen: „Het is mij geopenbaard" *). Karei V drukte nu zijn spijt uit, niet vroeger tegen Luther te hebben gehandeld en verklaarde kroon en leven te willen wagen tot behoud der religie en tot uitdelging der ketterij. Den 26 Mei onderteekende de keizer het Edict van Worms, dat met de scherpste bewoordingen Luther in den rijksban deed en de verbranding zijner geschriften beval, hetgeen plaats had te Worms den 29 Mei. Behalve in de Nederlanden, op het gebied van de Habsburgers en enkele geestelijke vorsten, voerde men het edict zeer kwalijk uit. Luther zelf werd door de list zijns vorsten aan den rijksban onttrokken. „Ik laat mij opsluiten en verbergen", schreef Luther uit Frankfort, „ik weet zelf nog niet waar. Er moet een korten tijd worden gezwegen en geleden". Niet lang daarna zond Frederik van Saksen hem ruiters achterna, die Luther in schijn overvielen en op den Wartburcht brachten. Terstond strooide men uit, dat hij een zeer wreede behandeling had ondergaan en zijn lijk in een bergkloof was gevonden. In werkelijkheid zat Luther op zijn „Patmos" in veiligheid onder den naam van jonker Georg3). ') Acta Lutheri in comitüs Wormat., ed. Policorius, Vitebergae 1546. Hausrath, Aleander und Luther auf dem Reichstag zu Worms, Berlin 1897. 2) Dat Luther gezegd zou hebben: „Hie steh ich, ich kann nicht anders, Gott helf mir. Amen", is een verzinsel. Volgens Gruner, Forsch. z. deutschen Gesch. 1886, S. 141 ff., zeide Luther alleen: „Gott helfe mir. Amen." s) Förster, Luthers Wartburgjahr, Halle 1895. Theol. Stud. u Krit. 1897, S. 271 ff. § 138. Luthers medehelpers en geschriften. 289 § 138. Luthers medehelpers en geschriften. Rijksdag van Neurenberg. Janssen, II Band, S. 198-623. Schade, Satiren und PasquMen aus der Reformationszeit, Hannover 1856 ff, B. I-HL Thesaurus libellorum (300) hist. reform, ülustrantium, Leipzig 1870. JSrg, Deutschland in der RevolutioDsperiode (1522—1526), Freiburg 1851. Redlich, Der Reichstag von Nürnberg 1522, Leipzig 1822. i°. Terwijl men te Rome nog beraadslaagde, trad Luthers lang voltooide afval van de Kerk altijd meer aan het daglicht. Een heel andere richting nam de beweging, toen hij zich aansloot bij de anti-kerkelijke humanisten en den revolutionnairen adel. De humanisten waren opgegroeid in den strijd en niet minder vaardig met het woord dan met de pen. Gelijk vroeger voor Reuchlin, zoo stelden zij thans al hun talenten voor Luther beschikbaar, zoodat de aanvankelijk zuiver theologische strijd allengs een geheel verschillend karakter kreeg. Aan de spits dezer strijders stond Ulrich van Hutten Deze revolutionnair had eerst den strijd, als ijdel monnikengetwist, met medelijden aanschouwd. Na de disputatie van Leipzig zag hij echter, waartoe die monnik hem dienen kon. Luthers zaak was voortaan de zijne (1520). De dialoog Vadiscus of Romeinsche Drievuldigheid gloeit van haat en woede tegen Rome. De pauselijken zijn hem „reusachtige, naar bloed dorstende wormen". „Wanneer Duitschland niet bij machte is," zegt hij, „dan moet de Turk het wraakgerecht aan Rome voltrekken. Daar is de groote schuur der wereld, waar alles wordt samengesleept. In het midden zit de onverzadelijke korenworm. Zullen de Duitschers niet naar de wapenen grijpen en aanvallen met vuur en zwaard" ? *).' 20. In 1519 had Hutten zich reeds aangesloten bij Frans van Sickingen (f 1523) 8). „Ons plan," zoo schreef hij, „zal niet worden volvoerd zonder moord en bloedvergieten." Na zijn pamfletten tegen den paus en de priesters, die hij als „bandieten" en „rooversbenden" betitelde, hoopte hij, dat zijn gastheer Frans ') Slrauss, Ulrich von Hutten, 3 Bde, Leipzig 1858—1860. ') Werckshagen, Luther und Hutten. Eine hist. Studie über das Verhaltnis Luthers zum Humanismus in den Jahren 1518—1520, Wittenberg 1888. *)Ullmann, Franz von Sickingen, Leipzig 1872. Vogt, Die Vorgeschichte des des Bauemkrieges, Halle 1887. Der Katholik 1877, Juliheft. P. Albers S.J. Kerkgesch. H. 290 § 138. Luthers medehelpers en geschriften. aan het hoofd van 100.000 man zou staan. In 1522 geloofde men „een groote en algemeene omwenteling" voor de deur te zien. Den 13 Augustus van dat jaar kwam een „Broederlijke vereeniging" van den Rijnlandschen adel tegen de vorsten tot stand. Aan het hoofd plaatste zich Frans van Sickingen. Eerst zou men Trier veroveren, om daarna te gemakkelijker op Hessen de hand te kunnen leggen. Het begin viel echter volstrekt niet mee. Trier was sterk genoeg, om de belegering uit te houden, totdat een machtig leger van de Palts, Hessen en het Triersche den vermetelen ridder op de vlucht joeg. Sickingen nam op kloosters en kerken een woedende wraak. Het volgend jaar moest hij opnieuw voor het leger der bondgenooten onderdoen, werd in den burcht Landsteel belegerd en overleed terstond na de overgave aan een doodelijke wonde. Zoowel de Rijnlandsche als Frankische adelspartij werd nu vernietigd en haar burchten verwoest Hutten vluchtte naar Zwitserland en overleed weldra op het eiland Ufnau in het meer van Zürich. 30. Naast Hutten stond nog een groot aantal humanisten 1), die niet zoo ver gingen als deze. De eerste plaats nemen die van Erfurt in. Door Mutianus, Justus Jonas en Eobanus Hessus werd Luther als een „nieuwe Hercules", als een „tweede Paulus" begroet Die van Augsburg, Straatsburg, Schlettstadt, Bazel en Zürich waren bereid alles voor Luther te doorstaan; „aanbaden hem, vereerden zijn geschriften" en stemden het volk tot medelijden en vereering voor den vervolgden hervormer. Den belangrijksten medestrijder vond Luther in Melanchthon (1497—1561)*), eigenlijk Philippus Schwarze r d geheeten. Ofschoon eenzijdig philologisch gevormd, werd hij de gevierde theoloog van het Lutheranisme. Toch schitterde hij meer door zijn stijl, dan door helderheid en scherpte van redeneering. Zijn karakter vertegenwoordigde het stil en zacht element naast het onstuimige en woeste van Luther. Reeds in 1521 leverde hij zijn Loei communes 8), het systeem der Luthersche ') Baudrillart, L'Eglise catholique, la Renaissance, le Protestantisme, Paris 1904. Evers, Das Verhal tniss Luthers zu den Humanisten, Rostock 1895. Zweynert, Luthers Stellung zur Humanistischen Schule und Wissenschaft, Chemnitz 1895. ') Zie boven § 136, bl. 283. *) Plitt, Die Loei communes Philipp Melanchthons, 3 Aufl. von Kolde, Leipzig 1900. § 138. Luthers medehelpers en geschriften. 291 geloofsleer, door Luther geprezen als onsterfelijk en waardig te worden opgenomen in den canon der H. Schrift. Tot aan zijn dood bleef Melanchthon zijn meester getrouw en werkte naast hem aan de innerlijke inrichting van het Lutheranisme. Ofschoon nauwelijks een schrijver op Duitschen bodem den eerbied voor den H. Stoel zóó diep heeft ondermijnd als Erasmus *), zóó den spot gedreven met den bijbel, zich zoo oneerbiedig uitgelaten over de geïnspireerde schrijvers van het Oude en Nieuwe Verbond, toch keerde hij zich af van Luther, omdat deze de vrijheid van den menschelijken wil verwierp. Tal van anderen, edeler van inborst dan E r a s m u s, deinsden terug voor de verschrikkelijke gevolgen der Luthersche beweging en verlieten den ketter en opstandeling, die het verstand een besiia noemde. Tot dezen behoorden Albrecht Dürer, Reuchlin, Jacobus Wimpheling en Ulrich Zasius. 4°. Hulp en vriendschap vond Luther bijzonder bij de afgevallen priesters en monniken. De meesten waren de kloosters der Augustijnen ontvlucht, die nagenoeg geheel werden ontvolkt2). Zij haatten de Kerk niet minder vurig dan Luther, die veel dienst van hen had, maar over hun onzedelijk leven vaak heftige klachten aanhief. Tot de Benedictijner orde had Urbanus Rhegius behoord, de hervormer van Brunswijk. De beruchte B u t z e r 8) had de Dominicaner orde verlaten en werkte zeer veel voor het nieuwe Evangelie, vopral te Straatsburg. Afvalligen der Franciscaner orde waren Myconius, Eberlin van Günzburg, Lambertus, de rechterhand van Philips van Hessen, en Stephanus Kempen, die Hamburg hervormde. Capito, de proost van het Thomasstift, predikte de nieuwe leer te Straatsburg. Zelfs twee bisschoppen vielen af en ijverden voor de uitbreiding der ketterij: Joannes van P o 1 e n z, bisschop van Samland en die van Pomesanië, Er hard van Queis. 5°. Enkele van Luthers volgelingen pasten terstond zijn beginsel der bijbelverklaring toe en leidden daaruit gevolg- *) Opp. Omnia, ed. Lugd. Bat. 1703—1706, 10 vol. Stahelin, Erasinus' Stellung zur Reformation, Bazel 1873. Kalkof, Arch. für Ref. Gesch, J, Heft 1, Berlin 1903. a) N. Paulus, Der Augustiner-mönch J. Hoffmeister, Freib. 1891. Hefele— Hergenröther, IX, 309. *) Stern, M. Butzer. Ein Lebensbild, Strassburg 1891. Paulus, in Der Katholik 1891, II, 44 ff. 292 § 138. Luthers medehelpers en geschriften. trekkingen af, die het nieuwe Evangelie en den verkondiger zeer onwelkom waren. Te Zwickau in het keurvorstendom Saksen traden reeds in 1521 handwerkslieden onder de léiding van Thomas Münzer *) als profeten op en trachtten een nieuw Godsrijk te stichten. Daarin zouden onder Münzer 12 apostelen en 72 leerlingen worden aangesteld, geen wereldlijke overheid moest er zijn, geen uitwendige eeredienst, niemand, „die iets van zijne bezitting zijn eigendom noemde". Het spreekt van zelf, dat de stadsraad zulke profeten verdreef. Eenigen kwamen naar Wittenberg en wilden het leven van Zwickau hervatten. Eerst werd de stad van het „papisme" gereinigd. Carlstadt voegde zich bij hen en voerde den beeldenstorm aan. Alle scholen schafte hij af, stelde leeken als predikanten aan van het nieuwe Evangelie en bracht in enkele dagen de stad in onrust en opstand. Melanchthon stond radeloos en berichtte het woeste drijven aan Luther, die tegen den raad zijns vorsten den Wartburcht verliet en zich naar Wittenberg spoedde (Maart 1522). Acht dagen preekte hij tegen de profeten en beriep zich voortdurend op den Brief van facobus, dat het geloof zonder liefde niets helpt, zelfs geen schaduw van geloof is, en berispte allen, die zonder zijn verlof zoo iets hadden durven bestaan a). De wereldlijke macht kwam te hulp, Carlstadt moest in ballingschap en, alom door den machtigen hervormer vervolgd, dwaalde hij rond, totdat hij in 1541 te Bazel overleed. Münzer zette in Thüringen zijn prediking voort en stichtte te Mühlhausen opnieuw een „rijk Gods", nam deel aan den Boerenkrijg, bekeerde zich oprecht en verloor door beulshand het leven (1525). 6°. Luther had nu voor goed ingezien, waartoe zijn beginselen leidden, maar schold op den duivel, die zijn werk had willen verwoesten. Doch ook dit was hem klaar geworden, dat hij verder moest, wilde hij de beweging blijven leidden. Daarom prees hij de afgevallen monniken van Wittenberg, die de Mis hadden afgeschaft en de altaren verwoest; den proost van Kemberg Bernardi, die het eerst een vrouw had genomen. Velen ') Seidemann, Thomas Münzer, Dresden 1842. Kohier, Thomas Münzer und seine Genossen, Leipzig 1846. Vgl. Hist. pol. Bl, VH, 236—256; 310—320. P. Wappler, Thomas Münzer in Zwickau und die Zwickauer Propheten, Zwickau 1908. a) F. von Bezold, Luthers Rückkehr von der Wartburg. Zeitschrift für Kirchengesch, XXn (1902), 615 ff.; XXI (1900), 186 ff. § 138. Luthers medehelpers en geschriften. 293 hadden onder Luthers góedkeuring dit voorbeeld gevolgd, met name Carlstadt en de grootmeester der Duitsche orde, Albrecht van Brandenburg. Weldra deed ook Luther zelf den beslissenden stap. Nadat hij einde 1524 zijn ordekleed had afgelegd, huwde hij den 13 Juni 1525 met Katharina van Bora, een afvallige non uit het Cisterciënzer-klooster te Nimptschen. Terwijl hij zelf deze daad prees als „vroom en heilig", noemde Melanchthon dit huwelijk „ontijdig" en verhaast door het verkeer met afvallige religieuzen Luther kondigde de bruiloft aan met het bijgevoegde bericht, dat in Franken 10,000, in Wurtemberg 6000, in Zwaben 11.000, in Elzas 20.000 boeren waren gesneuveld. Daarom zeide Er as mus, dat de Luthersche tragedie voor hem op een komedie uitliep 2). 7°. Machtiger dan zijn vrienden en aanhangers werkten bij het begin der hervorming de geschriften van Luther. Ulrich van Hutten werd zijn voorbeeld. Niet alleen ontleende hij aan deze zijn radicale beginselen, maar zelfs niet zelden de uitdrukking. De bescherming van S c h a u m b u r g en Sickingen maakten hem driest. „Voor mij is de teerling geworpen," schreef hij aan Spalatinus, „ik veracht zoowel de woede als de gunst der Romeinen; in eeuwigheid wil ik mij met hen niet meer verzoenen Ik zal veroordeelen en openlijk verbranden het gansche pauselijk recht, d. i. de Lerneïsche hydra der ketterij Ik schrijf reeds een boek in het Duitsch en grijp den Paus als den antichrist aan zoo heftig mogelijk" *). In Augustus 1520 werd dit boek in duizenden exemplaren verspreid en droeg den titel: Aan den christelifken adel der Duitsche natie 4). Drie muren heeft Rome, volgens Luther, getrokken om de Kerk: het verschil tusschen priester en leek, het recht der Kerk op de uitlegging der H. Schrift en het recht des Pausen op de bijeenroeping der algemeene synoden. Deze muren van stroo en papier moeten vallen. Daarenboven eischte Luther een Duitschen ') Der Katholik, 1900, I, 385: „Opus Dei pium et sacrum Os obstruxi infamantibus me cum Catharina Borana". Cf. De Wette, III, 2—3. a) Brief van Melanchthon aan Camerarius over het huwelijk van Luther in Der Katholik, 1900, I, 385 ff. Simon Lemnius, Les noces de Luther ou la Monastropornomachie, Paris 1893. Thoma, Katharina von Bora, Berlin 1900.. ') De Wette, I, 466, 469, 475. *) Uitgave van Benrath, Halle 1884, met noten. Luthers werken, "Weimar, VI, 381 ff. 294 § 138. Luthers medehelpers en geschriften. primaat te Mainz, afschaffing van feestdagen, bedevaarten, vasten, geestelijke straffen en het caelibaat. De domstiften zullen zijn voor de kinderen des adels, de kerkelijke staat en het leenheerschap over Napels voor den keizer, dien Luther evenals den adel trachtte te winnen. Het volk vleide hij door zijn heftigen aanval op het kapitalisme, op de weelde en de onzedelijkheid, en won ontelbaren voor de kerkelijke omwenteling. De vijandschap tegen Rome groeide bij den dag. Denzelfden geest ademde het iets vroeger (20 Juni 1520) verschenen antwoord op het Epitome responsionis ') van Sylvester Prierias. Bij diens werk schreef Luther Een woord vooraf, een Bijvoegsel en Kantteekeningen. Hier verkondigde hij, dat de antichrist te Rome zijn zetel had in Gods tempel, dat de Romeinsche curie was de synagoge van satan. De Grieken en Bohemers noemde hij gelukkig, omdat ze niet stonden onder Rome. „Indien wij de dieven met den strop, de roovers met het zwaard, de ketters met het vuur bestraffen, waarom vallen wij deze leeraars des verderfs niet met alle wapenen te gelijk aan, deze kardinalen, deze Pausen en de gansche bende van het Romeinsche Sodoma, dat de Kerk Gods voortdurend bederft, en wasschen onze handen in hun bloed" *). 8°. Het jaar, dat Luther doorbracht op den Wartburcht, werkte hij door geschriften aan de inwendige vorming der sekte. Onder anderen schreef hij De abroganda missa privala \ waarin hij zijn ordeleden, die de Mis hadden afgeschaft, bemoedigt en onderricht, dan het boek De votis monasticis *), dat de religieuze geloften veroordeelde en talloozen uit de kloosters dreef. Op den Wartburcht begon Luther ook zijn hoofdwerk, de Duitsche bijbelvertaling*). Het Nieuwe Testament werd er voltooid en verscheen Sept. 1522; het Oude zag het licht bij gedeelten van 1523 tot 1534. In dit jaar gaf Luther, die ondersteund was door Melanchthon, Bugenhagen, Jonas, Auro- ') Ed. Jen. I, foL 62b—69a. a) In razende woede schreef Luther: „Et Romanensibus, Nimrothis, Ismaelitis sanguisugis, Sybaritis, Zodomitis, Antichristis, orbem>totum fictis verbis seducentibus, modus aliquis ponatur". Ibid. 68b. 3) Ed. Jen. II, 441a—468a. 4) Ed. Jen. fol. 477b—515a. •) Riehm, Theol. Studiën und Kritiken, 1884, S. 293—322. Dictionnaire bibliquê: Allemandes (Versions), Version de Luther, p. 376 ss. § 138. Luthers medehelpers en geschriften. 295 gallas, Kreuziger en eenige Joden, den ganschen bijbel uit onder den titel: Biblia, d.i. de gantze heilige Schrift, Deutsch. Mart. Luth. Wittenberg MDXXXIVx). Niet alleen was dit werk belangrijk voor de Hoogduitsche taal, maar tevens het krachtigste middel voor de ontwikkeling van het protestantisme. De vertaling is niet letterlijk, maar Duitsch; de stijl helder, levendig, afwisselend en edel. Toch is de overzetting van Luther terecht veroordeeld door de Kerk. Vooral in Job, de Propheten en de Brieven heeft hij vaak den zin niet begrepen. Volgens W. Grimm1), moet zijn kennis van het Hebreeuwsch en zelfs van het Grieksch gebrekkig geweest zijn. Een groot aantal fouten kwamen voor.' Dit zag reeds Hieronymus Emser8) en veel later Chr. C. J. van B u n s e n 4). Al waren de meeste niet ingrijpend, enkele zondigden zwaar tegen de kerkelijke leer. Zoo b.v. schoof Luther bij Paulus (Rom. ILT, 28): Arbitramur enim justificari hominem per fidem, sine operibus legis, na fidem het woord solam in. Niet welkom was hem de Brief van Jacobus, dien hij daarom „als een recht strooien epistel" uit zijn canon wierp. 9°. Van den Wartburcht gevlucht hernam Luther zijn revolutionnairen toon en dreigde de vorsten met het zwaard des burgeroorlogs, „dat hing boven hun hoofden." In Juli 1522 riep hij in een geschrift: Tegen den valse hen geestelijken staat des Pausen en der bisschoppen, alle rechtgeaarde Christenen op, om de bisschoppen, „boden en stedehouders des duivels", te verdrijven. Kinderen Gods en ware Christenen moeten met hun lijf, hun goed en hun eer het bisschoppelijk bestuur uitroeien. „Onder de Christenen zal geen overheid zijn", zeide Luther in zijn schotschrift: Van wereldlijke overigheid (1523). De vorsten noemde hij „de grootste dwazen en ergste deugnieten op aarde", aan wier „dwingelandij God een einde wil maken". io°. Intusschen was Leo X overleden (1522) en had tot op- ') Tien edides had de vertaling tijdens zijn leven; tot 1580 zelfs 38, en 72 van het N. T.; later ontelbare malen. ') Kurzgefasste Geschichte der lutherischen Bibelübersetzung, Jena 1884, S. 35—36. *) Auss was Grund und Ursach Luthers Dolmatschung dem gemeinen Mann billich verbotten worden sey, Leipzig ,1533. ') F. Nippold, Chr. J. v. Bunsen, Leipzig 1871, B. III, p. 483. 2QÖ § 138. Luthers medehelpers en geschriften. volger Adrianus VI (1522—1523) *). Geboren te Utrecht 1459 studeerde hij te Leuven, werd er professor en rector, latér leermeester van Karei V, bisschop van Tortosa en stedehouder des keizers in Spanje. Geen Paus was met betere bedoelingen bezield. Aan het pauselijk hof heerschte onder hem eenvoud en strenge tucht, die echter aan tal van lichtzinnigen volstrekt niet beviel. Deze overgang van Alexander VI, Julius II en Leo X was den Romeinen te sterk. Zijn sparen werd gierigheid, zijn kerkelijke strekking tegenover de humanistische van Leo X botheid, zijn hervorming kleingeestigheid genoemd. Adrianus meende terecht, dat de kerkelijke verslapping de bron was van alle rampen. Daarom drong hij op een algemeene synode aan. De verzamelde stenden op den rijksdag te Neurenberg (1522 —1523)*) zou de legaat Chieregati bewerken. Deze verklaarde, dat de zonden der geestelijkheid de schuld droegen van de bestrijding der Kerk; hij beleed de misbruiken, die sedert waren ingeslopen aan het pauselijk hof, beloofde hervorming en vroeg voorstellen aangaande de maatregelen tegen de ketters. Niettegenstaande dit alles vond de legaat bij de stenden geen vertrouwen. Al waren ook de vorsten voor het grootste deel tegen Luther, de pogingen werden verijdeld door hun raadslieden, die meestal aan de zijde van Luther stonden. Wel werd op den rijksdag besloten, dat Luther met de zijnen tot aan de synode zou zwijgen, dat het Evangelie zou worden gepredikt volgens de uitlegging der H. Kerk, dat alle afvallige monniken en gehuwde geestelijken hun vrijheden, privilegiën en beneficiën zouden verliezen en dat de wereldlijke overheid de geestelijke zou beschermen *), doch niets werd onderhouden. Zelfs het rijksbestuur, gevestigd te Neurenberg sedert 1521, schond *) Allereerst en vooral Pastor, Gesch. der Papste, IV, 2, S. 1—157, Freiburg i. Br. 1907. Domarus, Die Quellen zur Gesch. des Papstes Hadrian VI (Hist. Jahrb. der Görresges. (1895, S. 70 ff.). Pieper, ibidem, 777 ff. C. v. Höfler, Hadrian VL Wien 1880. Burmann, Hadrianus VI, Trajecti ad R. 1727. Hier vindt men drie biographieën van tijdgenooten: Paulo Giovio, Moring en Ortiz. Zie ook Gachard, Correspondance de Charles V et d'Adrien VI, Bruxelles 1859. Cf. ook Reusens, Syntagma doctrinae theolog. Adriani VI, Lovanii, 1861. Anecdota de Vita et scripds Hadriani VI, Lovanni 1862. Marchesi, Papo Adriano VI, Verona 1882. Huurdeman, De Nederlandsche Paus Adriaan VI. Naar het Duitsch van Pastor, Amsterd. (1908). ') Deutsche Reichtagsakten. Jüngere Reihe, B. III, ,S. 383—453. *) Edict van 6 Maart 1523. § 138. Luthers medehelpers en geschriften. 297 deze bepalingen en liet ze schenden, wie wilde. Vooral voor Luther bestonden geen bevelen. Hij schreef spottend over de vereering van den H. Benno van Meissen en zette de leden der Duitsche orde aan, vrouwen te nemen en de kerkelijke goederen onderling te verdeelen. Alleen dit had de rijksdag bewerkt, dat de beslissingen van Worms (1521) waren verijdeld, en dat men weer opnieuw was teruggekomen op de gravamina nationis germanicae % Met dezen naam bestempelde men sedert de synode van Bazel zoogenaamde „verdrukkingen der Duitsche natie" door den H. Stoel. In 1510 had men ze in 10 punten samengevat en aan Paus Julius II gezonden. Veel grooter (102) was het aantal, dat men te Worms (1521) indiende; te Neurenberg (1522—1523) telde men er juist 100. Slechts enkele dezer gravamina konden misbruiken worden genoemd, vele toonden reeds den invloed der nieuwe ketterij. Zij hadden betrekking op de toepassing der excommunicatie, de privilegiën der geestelijken, de dispensaties, aflaatgelden, de voorbehouden gevallen enz. Men had de onkieschheid de gravamina bekend te maken, voordat men ze afzond aan den Paus. Deze wees ze terug en wilde de zaak behandeld zien door de diplomatie. Hierop antwoordde men met een weigering en nu kwamen de latere rijksdagen telkens op de gravamina terug. ii°. Met name de rijksdag van Neurenberg (1524). Te vroeg was Adrianus VI gestorven. Zijn opvolger heette Clemens VII3) (1523-1534), uit het geslacht der Medici en neef van Leo X. Gelijk zijn voorganger bleef ook hij een tijdlang tusschen Karei VenFransI neutraal en werkte aan een bevredigende oplossing in Duitschland. Zijn gezant C a mpegio droeg hij op, te Neurenberg aan te dringen op de uitvoering van het edict van Worms. Waren de vorsten daartoe geneigd, de steden volstrekt niet, omdat, zooals zij voorgaven, ") Ed. Gebhardt, Leipzig 1895. Vgl. Nuntiaturberichte, ed. Friedensburz, Gotha 1892, I, 2. S. 341 ff. ') Balan, Clemente VII e 1'Italia de' suoi tempi, Milano 1887. Dezelfde, La politica di Clemente VII fino al sacco di Roma, Roma 1884. Ranke, Die römischen PSpste, IX Aufl, Leipzig I889, I Band, S. 82 ff. Ehses, Die Politik Clemens' VD. bis zur Schlacht von Pavia (Hist. Jahrb. 1885, S. 557 ff.; ,886, S. 553 ff.). Claretta, Carlo V e Clemente VII, Torino 1893. Janssen, Gesch. des deutschen Volkes, XVII-XVIH Aufl, Hl Band, Freib. l899, S. 1 ff.; S. I39 ff. Zie echter vooral Pastor, Gesch. der Papste, IV, 2, S. 157 ff. Freib. i Br. 1907. 298 § 139- Boerenkrijg. daaruit onrust, ongehoorzaamheid, bloedvergieten .en doodslag zou volgen. Ten slotte kwam een edict tot stand, dat beide partijen moest bevredigen. Zooveel mogelijk zou men volgens keizerlijk bevel het edict van Worms naleven; men verlangde naar een algemeene synode; toch zou men over de bestreden geloofspunten niet de beslissing der synode afwachten, maar een vergadering te Spiers den 11 November daarover beraadslagen en beslissen. Niemand was natuurlijk met dit besluit tevreden. Terstond teekende de legaat en later de Paus verzet aan tegen de vergadering van tSpiers, die wilde vonnissen over „de algemeene synoden en de HH. Vaders." Ze kwam gelukkig niet tot stand. Reeds voordat de keizer (15 Juli 1524) deze bijeenkomst verbood, had Campegio (6 Juli) de overeenkomst te Regensburg bewerkt, waarbij aartshertog Ferdinand, de hertogen Willem en Lodewijk van Beieren en 12 Zuidduitsche bisschoppen zich verplichtten, het edict van Worms streng te onderhouden, kettersche geschriften te onderdrukken en voor een heilzame hervorming te werken. Te dien einde gaven zij de Constitutio ad removendos abusus et ordinatio ad vitam cleri reformandam uit'). Het minste was Luther over het besluit van den rijksdag van Neurenberg te spreken. .In woedenden toorn gaf hij het met een voorbericht en een slotwoord in het licht, schold den keizer en de vorsten leugenaars, wilde dieren; vermaande het volk niet tegen den Turk te strijden, „wijl deze tienmaal wijzer en vromer" was en bad ten slotte, dat God hen mocht verlossen en uit barmhartigheid andere regenten geven. Hoe kan iemand, die aldus schrijft, zeggen, „dat hij het volk niet aanhitst tot opstand tegen de geestelijke en wereldlijke overheid?" § 139Boerenkrijg. Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, II Band (XVII—XVIII Aufl. v. L. Pastor), S. 419—623. Schreiber, Der deutsche Bauernkrieg. *) Dittrich, Hist. Jahrb. der Görresges, B. V. 335 ff.; 382 ff. Janssen—Pastor, IH, 360 ff. § 139- Boerenkrijg. 299 Gieichzeitige Urkunden, Freiburg, 1863 ff. 3 Bde. Baumann, Akten zur Geschichte d. deutschen Bauernkrieges aus Oberschwaben, Freib. 1881. Schreckenbaeh, Luther und der Bauernkrieg (Dissert.), Oldenburg 1895. Der Katholik, 1877. Hist. polit. Blatter, 1840, B. VI u. VII. i°. De kerkelijke omwenteling was in vollen gang, die door de rijksdagen en besluiten niet het minst werd gestuit. Zeer snel breidde de nieuwe leer zich uit en het bederf, dat vroeger reeds groot was bij geestelijkheid en volk, nam voortdurend toe. In Saksen ging het oude geloof sterk achteruit. In Mecklenburg en Pommeren genoot het nieuwe de bescherming der hertogen; Pruisen werd ijverig op de secularisatie voorbereid. Philips van Hessen was reeds een vurig aanhanger van het „Evangelie." Lodewijk van de Palts liet het „zuivere woord Gods" alom verkondigen, terwijl Lodewijk van Tweebrug gen eeredienst en leer inrichtte naar de leer van Luther. Bijzonder welig bloeide het nieuwe geloof in de rijkssteden, die met de bisschoppen in oneenigheid leefden en daarom gaarne zagen, dat de geestelijkheid allen invloed verloor. In feestelijken optocht werden de predikanten ingehaald als de verkondigers der blijde boodschap. Dezen waren het natuurlijk vaak niet eens en ontstichtten, naar het voorbeeld van Luther en Carlstadt, de gemeente door ergerlijke twisten. Om hieraan een einde te maken, vereenigden zich de afgevaardigen der steden te Spiers (Juli 1524) en besloten, dat de predikanten van elke stad zouden disputeeren in tegenwoordigheid van den raad, die dan zou beslissen, welk het ware Evangelie was. Hiervoor beriep men zich op Luther, die reeds in 1523 ») aan de gemeente het oordeel had gegeven over de leer en tevens de volmacht, om predikanten te beroepen en af te zetten. 20. Met de kerkelijke omwenteling ging een andere gepaard op sociaal gebied. Wiclefs revolutionnaire beginselen waren door Jan H u s in Bohemen bekend gemaakt en door zijn volgelingen toegepast. Het eens zoo bloeiende land werd een gruwel der verwoesting a). De Hussietische beweging deed zich ook in Duitschland gevoelen. Niet alleen Oostenrijk en Beieren, maar ook Franken, Saksen, Silezië en zelfs het land der Duitsche orde telde veel aanhangers der woeste ketterij. Tengevolge harer ') Janssen, De „Untervreisung", II, S.'391 fl. *) Zie boven § 123. 300 § 139- Boerenkrijg. beginselen hadden er in Duitschland gedurende de XV en in het begin der XVI eeuw tal van opstanden plaats (1431, 1476, 1478, 1486, 1491—1492, 1493, 1502, 1513, 1514) 1). Ze konden voorboden der groote revolutie van 1525 worden genoemd en toonden, dat ook zonder Luthers optreden de algemeene ontevredenheid tot opstand en revolutie zou zijn overgegaan. Haar algemeenheid en uiterste verschrikkelijkheid echter had men aan Luther en de godsdienstige verwarring te danken. In den tijd dat deze zich verhief tegen de Kerk, heerschte er in Duitschland weelde, onmatigheid, verwildering des volks, woeker, verdrukking der arme kooplieden door groote handelsvereenigingen en monopoliën, tweedracht tusschen de aanzienlijken en het proletariaat, tusschen heeren en boeren, wijl de heeren de laatsten onderdrukten. In deze licht ontvlambare massa wierp Luther met zijn predikanten de toorts des oproers. Eerst werd door hen, als gevolg van het .Evangelie", het Mozaïsche jubeljaar, dat alle schulden kwijtschold, gepredikt. Tal van andere 'eischen stelde het gepeupel, dat gedeeltelijk ook door oproerige geschriften van Luther driest was geworden. De heffe des volks liep samen en dwong den eerzame tot deelneming. Het steedsche, boersche en adellijke proletariaat reikte elkaar de hand. Niet weinigen uit de lagere geestelijkheid sloten zich aan. Geld ën genot was het doel, het reine Evangelie de leuze, die alle oproer en boeverij moest rechtvaardigen. 3°. Als program van het woeste drama hadden de opstandelingen twaalf hoofdartikelen 2) opgesteld, die even zooveel eischen bevatten: hun pastoor wilden ze zelf kiezen; deze zou het zuivere Evangelie verkondigen zonder menschelijk bijvoegsel; zij zouden de veetienden afschaffen, vrije jacht en visscherij en vrij hout hebben; alle grondbezit, dat door geestelijken en wereldlijken niet door aankoop was verworven, moest aan de gemeente terug-» vallen 8). Alles was zeer vaag gesteld, zoodat men volgens „het goddelijk woord" en „het goddelijk recht" kon eischen, wat men wilde. Evenzoo had men tien artikelen opgesteld voor de her- ') V°gt> Die Vorgesch. des Bauernkrieges, Halle 1887. *) Wie de opsteller der artikelen was, is niet zeker. Zie Janssen-Pastor,, II, S. 475, noot 1. *) 'Götze, Die 12 Artikel der Bauern von 1525, in Hist. Vierteljahrschr. Leipzig 1901, S. 1 ff.; 1902, S. I ff; 1904, S. 53 ff. Vgl. Hist. Zeitschr. 1903, S. I ff. § 139- Boerenkrijg. 30I vorming van Kerk en staat: deze beoogden een democratischsocialistische republiek met een keizer zonder gezag als hoofd. Daarbij nam de opstand terstond den vorm van een godsdienstoorlog aan; het Evangelie moest worden nageleefd, monniken en geestelijken, die niet afvielen, gedood, kloosters en kerken tot asch verbrand. Hierbij beriep men zich natuurlijk op Luther, die dit alles met de grootste heftigheid had gepredikt en geschreven. 4°. De opstand nam een "aanvang in Zwaben (23 Juni 1524) en breidde zich weldra uit over bijna alle Duitsche landen, Münzer en verschillende anderen leidden het oproer. In Wurtemberg stond hertog Ulrich aan het hoofd. Met de boeren hoopte hij zijn hertogdom. te herwinnen. Vandaar ging de beweging naar het Allgau, naar Tyrol, den Elzas, naar Thüringen en de landen aan den Main. Alleen Beieren, met kracht bestuurd, bleef rustig. Het is natuurlijk, dat velen Luther den belhamel noemden. Overtuigd van de groote schade, die het reine Evangelie door de revolutie lijden moest, schreef hij in de lente van 1525 een „Vermaning tot vrede op de twaalf artikelen der boeren in Zwaben" »). Alle schuld schoof hij van zich zelf en het Evangelie af2) en beweerde, dat zijn vijanden, de „moordprofeten", het volk tot opstand hadden verleid. Dan viel hij uit tegen de vorsten, „de verblinde bisschoppen", de „dolle papen en monniken", die het oproer hadden verdiend door hun verzet tegen het „heilig Evangelie", door de onmatige belasting, door weelde en hoogmoed. Zulke taal ontvlamde den hartstocht der boeren nog meer. Wat kon het helpen, dat Luther hen vervolgens beval, ook aan slechte oversten te gehoorzamen, een goede zaak met rechtvaardige middelen, niet met roof en moord te verdedigen ? De boeren gingen voort heel Duitschland te verwoesten. Ongekend was het onheil, aangericht door het zoogenaamde „Evangelische leger", waarvan, na den woesten Georg Metzier, de wreede Götz van Berlichingen het hoofd was. Lijken, rookende puinen en ellende Keten zij achter. Bij de 1000 burchten, kasteelen, stiften en ') Janssen-Pastor, II, 519. ÜÈSIïm ') Zie P. Schreckehbach, Luther und der Bauernkrieg. Dissertation, Oldenburg 1895. Vgl. Janssen-Pastor, noot 2, S. 519—521. 302 § 139- Boerenkrijg. kloosters werden geplunderd en verbrand, onnoemelijke gruwelen gepleegd!). 5°. Intusschen hadden zich de vorsten gewapend. Philips van Hessen vereenigde zich met hertog Georg van Saksen, hertog Hendrik van Brunswijk en eenige kleinere vorsten. Den 15 Mei 1525 werden de boeren bij Frankenhausen verpletterd en verder overal verslagen. Een onmenschelijke behandeling ondergingen de overwonnenen. Meer dan 150.000 boeren kwamen om, bij de 50.000 Verlieten het land en verloren hun bezitting. Opnieuw greep Luther naar de pen en schreef nu: Tegen, de moord- en roofzuchtige benden der boeren. Als trouwelooze, meineedige, leugenachtige, ongehoorzame boeven en booswichten hebben, volgens hem, de opstandelingen den dood aan lichaam en ziel verdiend. Over hen was een ieder rechter en beul. Nu kon een vorst den hemel verdienen met bloedvergieten, beter dan met bidden. Het was de tijd van den toorn en het zwaard, niet der genade: steek, sla en verworg wie kan. Wel kon dan Luther vele jaren later de bekentenis afleggen: „Ik Maarten Luther heb in het oproer door goedkeuring en bevel alle boeren doodgeslagen. Al hun bloed heb ik op mijn geweten, maar ik wijt het aan God onzen Heer, die mij bevolen heeft aldus te spreken". Nog lang na de overwinning woedde het zwaard en voegde bij de droefheid over het onherstelbaar verlies van have en goed, bij armoede, ellende en honger nog den angst voor een geweldigen dood. Niet zelden werden weduwen en wezen van drie vierden hunner goederen beroofd en tot wanhoop gebracht. — Daarom rilden alle rechtgeaarden van verontwaardiging en ontzetting, toen Luther den 1 Januari 1526 een Nieuwjaarswensch in 't licht gaf tegen den Paus, tegen bisschoppen, priesters en monniken. Als de bloedgierige J e z a b e 1 moest de Kerk in het slijk der straten worden vertreden, want niets vond de hervormer op aarde zoo verachtelijk als haar. Zijn vrienden noodigde hij uit „om te schrijven, te dichten, te rijmen; te zingen en te schilderen" tot vernietiging van het „edele afgodengeslacht", dat men verpletteren zal en maken tot asch. Reeds vroeger had Melanchthon de onbeperkte heerschappij ') 'Cardauns, Die Lehre von Widerstandsrecht des Volkes gegen die rechtmassige Obrigkeit im Lnthertum und Calvinismus des XVI Jahrhunderts (Dissert.), Bonn 1903. § 140. Inrichting-der landskerken. Rijksdagen. 303 der wereldlijke overheid tegen de boeren gepredikt *). Nog heftiger verkondigde dit Butzer en gaf haar tevens het toezicht over den godsdienst. Het woord Gods moest veranderen met de gevoelens des vorsten, zoodat het volk na deze revolutie zoowel in het geestelijke als in het tijdelijke getirannizeerd werd. § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. Janssen-Pastor, Gesch. des deutschen Volkes, III B. (XVII XVIII Aufl.), Freiburg 1899. Richter, Die evangelischen Kirchenordnungen des 16. Jahrh., Weimar 1846, 2 Bde. Pastor, Die kirchlichen Reunionsbestrebungen wahrend der Reg. Karls'V, Freib. 1879. Baumgarten, Geschichte Karls V, Stuttgart 1885 ff. 3 Bde. i°. Sedert 1520 had Luther de grondslagen der Kerk trachten te ondermijnen en ten slotte alle kerkeüjk gezag verworpen. Tegen den Paus en de kardinalen, „die leeraars des verderfs," had hij den keizer, de koningen en vorsten tot een bloedigen godsdienstoorlog opgeroepen. In 1523 was de oorlog verklaard tegen de Duitsche bisschoppen, die Frans van Sickingen op last van Luther zou aangrijpen en vernietigen. Maar het ondernemen mislukte. De kracht des adels werd gebroken, die der rijksvorsten nam toe. Wat later werd eveneens de kerkelijk-politieke revolutie des volks onderdrukt. En ook deze "overwinning versterkte de vorsten des rijks. Luther, die hen voorheen „de grootste dwazen en ondeugendste boeven der aarde" had genoemd, preekte nu met Melanchthon hun onbeperkte macht. Had hij eerst aan de gemeente alle recht en macht over kerkelijke leer en eeredienst geschonken, weldra zag hij in, dat men op zulk een grondslag geen kerk en kerkelijke inrichting kan vestigen. Reeds in 1525 klaagde hij, dat er in Duitschland bijna zooveel geloofsrichtingen waren als hoofden: de een wilde geen doopsel, de ander geen H. Sacrament; hier zet men nog een andere wereld tusschen deze en den jongsten dag, daar leert men, dat Christus geen God is; enz. Er is geen hoofd zoo dom, ') Janssen-Pastor, U, 620 ff. Corpus Reform, XX, 641—662. 3°4 § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. of het droomt, dat het van den H. Geest inspraken ontvangt *). Met deze anarchie in geloofszaken ging het verval der scholen en milde schenkingen, de ondergang der schoolmeesters en predikanten, gepaard. Een algemeene verwildering des volks bleef niet uit. 20. In dezen nood riepen de hoofden der nieuwe leer de wereldlijke macht te hulp en stelden hun kerk in dienst van den staat. Aldus ontstonden de landskerken der hervorming 2). De vorsten, de rijkssteden en magistraten zouden niet alleen het bestuur van de kerkelijke gemeenten en het kerkelijk goed aanvaarden, maar ook, onafhankelijk van eenige geestelijke macht, de geloofsleer onder de willekeur van hun vorstelijk welbehagen stellen. Deze dubbele nieuwe leer: de onbeperkte macht over de onderdanen en de onderwerping der Kerk aan den staat verbonden met het vooruitzicht op de rijke goederen der Kerk trok een groot aantal vorsten tot het zuiver Evangelie. Openlijk traden terstond na de vernietiging der boeren tot de hervorming over: de grootmeester der Duitsche orde, Albrecht van Brandenburg, keurvorst Jan van Saksen, landgraaf Philips van Hessen, de markgraven Casimir en Georg van Brandenbur g-C u 1 m b a c h, de hertogen Philips, Otto, Ernst en Frans van Brunswijk-Lüneburg, vorst Wolfgang van Anhalt en Hertog Hendrik van Mecklenburg. Van de rijkssteden traden er elk jaar meer tot het nieuwe geloof toe. Ook zij onttrokken zich aan de bisschoppen, weigerden belasting, legden de hand op het kerkelijk goed en droegen de geestelijke jurisdictie der bisschoppen over op hun wereldlijken magistraat. Al deze vorsten en steden hadden het recht, niet enkel om de kerk van hun land te besturen, maar ook en vooral om de leer te wijzigen. Iedereen zou denken en gelooven zooals de landsheer. Hierin bestond het zoogenaamde jus reformandi: Cujus regio, efus et religio. Luther, die aldus aan de vorsten in zijn kerkelijk drama de hoofdrol gaf, trad sedert 1525 meer op den achtergrond. Had hij vroeger gescholden en gewoed tegen de „tirannie van Rome," thans had hij ') De Wette, III, 61. Brief aan die van Antwerpen. *) Woltersdorf, Zxa Geschichte und Verfassung der evangelischen Landes. Kirche, Greifswald 1891. Rieker, Die rechtliche Stellung der evangelischen Kirche Deutschlands in ihrer gesch. Entwicklung bis zur Gegenwart, Leipzig 1893- . § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. 305 even zooveel Pausen, despotische geweldenaars in Duitschland als er rijksvorsten waren1). Terstond maakten dezen van hun . vermeend recht gebruik en, terwijl de keizer de handen vol had in Italië (1525—1529), voerden zij met geweld het zuivere Evangelie in, hieven kloosters en stiften op, stelden overal predikanten in de plaats der katholieke geestelijken aan, wien met hun kudden de keuze gelaten werd tusschen afval van het ware geloof of de ballingschap. 3°. In Maart 1526 richtte keizer Karei een schrijven aan de aartsbisschoppen van Keulen en Bremen, aan de bisschoppen van Munster en Minden en 10 andere; aan de vorsten uit het huis van Wittelsbach, Joachim van Brandenburg de hertogen van Brunswijk en Lüneburg, die van Pommeren Mecklenburg en Jülich-Cleve-Berg. Hij sprak zijn dank voor hun trouw aan het geloof uit en beloofde weldra met hen in overleg te treden tegen de rampen in Duitschland. Zulke plannen waren voor de nieuw-geloovige vorsten hoogst onwelkom. Philips van Hessen en de Keurvorst van Saksen poogden daartegen een verbond te vormen en wonnen de hertogen Philips van Brunswijk-Grubenhagen Ernst en Frans van Brunswijk-Lüneburg, Hendrik van Mecklenburg, Wolfgang van Anhalt, graaf Albrecht van Mansfeld en de stad Maagdeburg die allen beloofden op den rijksdag van Spiers eenstemmig voor het „Evangelie" op te treden. De verhandelingen namen 25 Juni 1526 een aanvang. Omtrent de voorstellen des keizers heerschte groote oneenigheid. De afgevaardigden der steden en sommige vorsten verhieven zich tegen de Mis, de monniken en de oude gebruiken, kwamen opnieuw met de gravamina nationis Germanicae voor den dag en verdedigden het zuivere Evangelie Een twist dreigde de overeenkomst te verijdelen. Eindelijk kwam men tot het besluit, dat aangaande den godsdienst niets zou worden veranderd, dat binnen één of anderhalf jaar een algemeene synode zou vergaderen. Intusschen zou, met betrekking tot het edict van Worms, een ieder zijn onderdanen zóó regeeren dat „men zich voor God en den keizer kon verantwoorden ' ') Melanchthon klaagde: „Video enim itoltTtta ecclesiastica. Video postea muite antea umquam mit. Corp. ref, II, p. 334; P. Albers S. J. Kerkgesch. II. qualem simus habituri Ecclesiam,. dissolutB intolerabikorem futuram tyrannidem, quam cf. 341 en 360. 20 j06 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. Hier vond men derhalve volstrekt niet den rechtsgrond, maar wel het uitgangspunt voor de ontwikkeling der staatskerken, omdat alle stenden der nieuwe leer zich zoo gedroegen, dat zij zich . niet konden verantwoorden voor God en den keizer. 40 Het eerst verklaarde Philips van Hessen den rijksdag zóó dat hem alle recht toekwam een landskerk te stichten. Zijn synode van Homberg (October 1526) verordende de afschaffing der feesten en bedevaarten, de opruiming der reliquieën en beelden, tot voorkoming van „gruwelijke afgoderij". In tal van kerken dreven zelfs beeldstormers hun spek Het kerkelijk goed werd genaast en daarna de katholieke eeredienst afgeschaft. Wie zich naar de nieuwe orde niet wilde voegen, kon in ballingschap gaan1) Een werkje, dat de katholieken tot het zuivere Evangelie moest trekken, prees den landgraaf Philips als „een werktuig Gods" en een „nieuwe Josias". Toch leefde hij voortdurend in echtbreuk en dacht er in 1526 reeds aan, bij zijn eerste een tweede vrouw te nemen. Zoo slecht leefde hij het „Evangelie na, dat hij in 15 jaar slechts eens deel aan het avondmaal nam. Het volk was, volgens den stichter der Hessische kerk, Frans Lam bert2), niet veel beter. Het keurvorstendom Saksen lag woest en wild, zoodat Luther en Melanchthon bij den keurvorst over het verval der religie en der zeden bitter klaagden. Eindelijk benoemde deze visitatoren: theologen en leeken. De eersten zouden de landskerk inrichten, de laatsten den staat der kerkelijke goederen onderzoeken. Melanchthon ontwierp de instructie voor de predikanten, die door Luther werd goedgekeurd en aangevuld met de bijvoeging, dat men de communie onder beide gedaanten moest aanprijzen en heftig uitvallen tegen het Pausdom, als tegen „den duivel en zijn rijk". Niet alle feesten schafte men af en behield een Duitsche Mis om den eenvoud des volks 8). Het hertogdom Brunswijk *) hervormde hertog Ernst, een ») Conrad, Die Reformationsordnung für die Gemeinden Hessens von 1526 nach Inhalt und Quellen, Hallé 1897. _ _, ... •l Stieve, De Fr. Lamberto Avenionensi, Vratislavii 1867. Ruffet, Biograplne de Fr. Lambert, Paris 1873. >) Burkhardt, Geschichte der Sachsichen Kirchen- und SchulvisitaUonen von 1524—1545> Leipzig 1879. % Wrede, Die Einftthrung der Reformation im Lüneburgischen durch Herzog Ernst den Bekenner, Göttingen 1887. § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. 307 trouwe aanhanger van Luther. Graaf E n n o van Oost-Friesland liet de kostbaarheden uit de kerken rooven en behield het meeste voor zich; evenzoo de kloostergoederen, zoodat een derde aller grondbezittingen in zijn handen kwam. Hertog Frederik van Liegnitz en Brieg voerde 1517 het „Evangelie" in. Hij onderdrukte den roomschen eeredien st en gaf een verordening uit aangaande de toediening der sacramenten. Wie het oude geloof trouw bleef, kon uittrekken met have en goed'). Het wreedst tegen de katholieken was de vroegere grootmeester der Duitsche orde, Albrecht van Brandenburg in Pruisen*). Door Osiander uit „de duisternis des Pausdoms" gerukt, door Luther aangezocht zijn „dwazen en verkeerden ordesregel" te verwerpen, een vrouw te nemen en Pruisen in een erfelijk hertogdom te veranderen, ging hij met ijver aan het werk. De bisschoppen van Samland en Pomesanië stonden hem bij. De laatste gaf reeds in 1525 een hervormingsprogram voor zijn bisdom. Maar twee sacramenten bleven over, alle kerkelijke gebruiken verdwenen, alle feesten, behalve Paschen, Pinksteren en Kerstmis, De hiërarchie bleef bestaan. Albrecht zelf schreef aan Luther, dè Duitsche orde naar diens voorstel te willen hervormen. In 1525 werd Pruisen geseculariseerd. Genoemde bisschoppen stelden hun bisdommen onder de jurisdictie van Albrecht, die terstond aan alle predikanten des lands een edict toezond, „om het heilig Evangelie en de leer van Christus rein en zuiver te verkondigen". Alleen Evangelischen werden in het land geduld, de kerken geplunderd en de kerkelijke goederen genaast. Tegen de katholieken veroorloofde Albrecht zich alle soort van geweld. Daarbij werd Pruisen het tooneel van de hevigste theologische twisten. De berooide adel bracht het landvolk in een drukkende slavernijs). . Met nog meer wreedheid ging de invoering der nieuwe kerkregeling in de rijkssteden gepaard, waar de nieuwe leer reeds lang het godsdienstig gevoel had verdoofd. Gewelddadigheden tegen priesters en kloosterlingen kwamen aanhoudend voor in Straalsond, Braunsberg, Brunswijk en Wismar4). In de eerste stad ') Soffner, Geschichte der Reformation in Schlesien, Breslau 1886. a) Joachim, Die Politik des letzten Hochmeisters in Preusen, Alb. von Brandenburg, Leipzig 1892—1895. Vgl. Hist. pol. Bl, B. 121, S. 327 ff. *) Kolberg, Die Einführung der Ref. in Preussen. Der Katholik (1897),Jahrg. 72,1B. 4) Der Katholik, 1879, April. 3o8 § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. vertrad men de hostiën, na de kerken te hebben geplunderd. In Hamburg kwam men zelfs tot beeldstormerij'). Te Frankfortaan-den-Main overviel men de processie, waaraan de stedelijke raad deelnam. Kerkelijke sieraden werden openlijk verkocht. Neurenberg was ten prooi aan ontuchtige en nietswaardige predikanten. In zedenbederf overtrof men de heidenen, omdat men onder voorwendsel van het Evangelie niets zocht dan roem, rijkdom en zingenot. Van sacramenten kon geen sprake meer zijn. Het lagere volk zocht in het „Evangelie" slechts gemeenschap van goederen en vrouwen. 50. Zooals te Neurenberg bevorderde de nieuwe leer ook elders het verval van tucht en zeden. „Ik leef in droefheid en klachten", schreef de Hessische hoftheoloog Frans L amber t, „want weinigen maken van de vrije belijdenis des Evangelies een goed gebruik. Voor liefde kwam laster, leugen en afgunst in de plaats. Wij hebben wel afgebroken, maar wat hebben wij opgebouwd?" 2; Volgens Luther lagen de parochiën woest. Niemand gaf iets, niemand betaalde. Opbrengst was er in 't geheel niet, of weinig. De gewone man telde den predikant of pastoor voor niets. De visitatie in Saksen (1527 —1529) bracht niet veel goeds aan het licht. De predikant van Lucka had drie vrouwen; een andere had bij twee gezusters zes kinderen. Van godsdienst wilden de boeren niets weten; weigerden het Onze-Vader te leeren, omdat het te lang was. In zeker dorp kwamen slechts drie personen in de preek, in een ander legde men het pinksterbier in de kerk; elders wilde men den predikant steenigen. Melanchthon schreef aan Justus Jonas dat men de predikanten verachtte als „uitvaagsel en drek op straat". Zoo driest, ruw en wild werd het volk, alsof het „Evangelie" was verkondigd, om aan slechte lieden vrijheid tot de ondeugd te geven. Rondom Wittenberg ontving men het avondmaal niet meer; tijdens de godsdienstoefehmg ging de bierkan rond. Indrukwekkend zijn de klachten van Luther: „de adel maakt van den predikant een stoker, een boodschaplooper, een brievenbode; zij ontnemen hem interest en inkomen, waarvan hij met vrouw en kind leeft, en toch zijn allen goed Evangelisch". „Het gaat overal zoo schandelijk en jammerlijk toe, dat ik niet gaarne meer den kansel ') Sillem, Die Einführung der Ref. in Hamburg, Halle 1886. *) Döllinger, Die Reformation, II, 18—19. § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. 309 beklim". „Er heerscht geen recht meer, maar louter moedwil". De boeren dwingen den predikant, óm „de koeien en zwijnen te hoeden". „Onder hét Evangelie wil een ieder doen wat hij wil". „Onze Evangelischen", zoo zeide hij in 1529, „worden zevenmaal erger, dan ze vroeger geweest zijn. Want nadat wij het Evangelie geleerd hebben, stelen, liegen, bedriegen, vreten en zuipen wij en begaan allerhande ondeugd. Terwijl één duivel is uitgedreven, zijn zeven ergere in ons gevaren, zooals te zien is aan vorsten, edellieden, burgers en boeren". „Boeren, burgers en edellieden zijn onder het licht des Evangelies gieriger, ijdeler en hoovaardiger, zelfs tienmaal erger, dan ze onder het Pausdom geweest zijn". Hetzelfde schreef de predikant Thomas Aderpul over Mecklenburg. Albrecht van Brandenburg klaagde dat hij „geen trouwen onderdaan meer had en liever schaapherder wilde zijn dan hertog". Zijn hofprediker Funk meldde in een visitatiebericht, dat de predikanten genoodzaakt waren, het vee te hoeden en te waken als een boer, dat de kerken en pastorieën vervielen, wijl de gemeenten niets ervoor deden. „Overal waarheen men zijn oog wendde, in noord en zuid heerschte een woest, ruw en goddeloos leven". „God", zoo luidde de wensch van Willibald Pirkheimer, „God behoede alle brave menschen, land en lieden voor zulk een leer; want waar ze haar intrek neemt, is het met vrede, rust en eensgezindheid gedaan" '). 6°. Door oorlogen in Italië en de ongelukkige politiek van Clemens Vn a), die daarvoor gevangenschap en de plundering van Rome onderging, was Karei V verhinderd, in Duitschland zijn invloed te doen gelden. Na den vrede met den Paus kwam een rijksdag te Spiers (1529) tot stand, om de verschrikkelijke ellende te lenigen 8). Koning Ferdinand zat voor. Bij de opening (15 Maart) las men de keizerlijke propositie: een algemeene synode staat voor de deur; geen der stenden mag, op straf van ballingschap, iets ondernemen tegen het oude geloof. Men heeft den zin van den rijksdag te Spiers (1526), die zeide, ) Robelot, De Pinfluence de la reform, de Luther sur la croyance religieuse, Paris 1823. Vgl. vooral Döllingcr, Die Reformation, en Janssen, vooral B. VHL ') JShses, Die Politik des P. Clemens' VII bis zur Schlacht von Pavia. Hist. Jahrb. d. Görresgesellschaft, VI—VIL Vgl. P. Balan, La.politica di Clemente VH fino al sacco di Roma, Roma 1884. ') Jung, Geschichte des Reichstags zu Speier im Jahre 1529, Strassburg und Leipzig 1830. 3i o § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. dat een ieder zal regeeren, zooals hij het kan verantwoorden voor God en den keizer, misbruikt. Daarom heft de keizer dit artikel op. Natuurlijk veroorzaakte zulke taal groote ontevredenheid bij de Luthersche stenden. Nog minder waren zij over de besluiten van den rijksdag te spreken. Want ofschoon deze aan de Lutherschen toestond, de nieuwe religie, den eeredienst en regeeringsvorm tot aan de algemeene synode te behouden en voor de katholieken alleen vrijheid van godsdienst vroeg, verzetten zich de kettersche vorsten en steden. Men wilde de katholieken niet eens dulden. En hoewel Melanchthon verklaarde, dat de artikelen van den rijksdag nog gunstiger voor hen waren, dan die van 1526, protesteerden de Luthersche vorsten den 19 April en ontvingen van deze protestatie den naam van protestanten1). Melanchthon noemde dit „een verschrikkelijk feit". Toch sloten zich veertien steden, waaronder verschillende Zwingliaanschgezinde, bij het protest der vorsten aan. Een verdere onderhandeling kon de eensgezindheid niet meer herstellen. Integendeel nog vóór het vertrek uit Spiers (22 April 1529) sloten Hessen, het keurvorstendom Saksen met Straatsburg, Ulm en Neurenberg een geheim verbond ter verdediging van „het goddelijk woord". Hier nam de scheuring der Duitsche natie een aanvang. Bij het vernemen dezer gebeurtenis, werd Melanchthon zóózeer van schrik bevangen, dat bij „alle folteringen der hel meende te verduren". Ook Luther verfoeide het verbond vooreerst, omdat het de tegenpartij tot verweer moest uitlokken, maar vooral, omdat het ook alle Zwinglianen zou opnemen. 70. Met dezen was .Luther reeds lang in twist over het H. Sacrament des Altaars. Daarom overreedde hij den keurvorst van Saksen, zich toch niet met de Duitsche en Zwitsersche Zwinglianen te verbinden. Philips van Hessen echter rekende de leer van het Sacrament tot de twistpunten der geleerden, wilde een algemeen Protestantsch verbond tegen „de Papisten en hun boevenwerk" en riep de Lutheranen met de Zwinglianen op tot een godsdienstgesprek te Marburg (October 1529)2). Reeds vroeger had Luther Carlstadt verdreven, ') Tütmann, Die Protestation der ev. Stünde im Jahre 1529, Leipzig 1829. ■ ') Brieger, Die Torgauer Arükel, Leipzig 1890. Schmitt, Das Religionsgésprach zo Marburg, Marburg 1846. § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. 311 die de viering van het avondmaal alleen als een herinnering aan den dood des Heeren beschouwde en dit trachtte te bewijzen met de bemerking, dat Christus bij het uitspreken der woorden: Hoe est corpus meum, op zichzelf had gewezen. Deze leer had Zwingli overgenomen, verklarend, dat Hoe est wil zeggen: Dit beteekent. Luther daarentegen bleef altijd vasthouden aan de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament, omdat de tekst hem dwong. De verklaring vond hij in zijn leer der impanatie en ubiquiteit. Luther en Melanchthon verzetten zich aanvankelijk tegen de uitnoodiging naar Marburg. Want dat Zwingli zich zou bekeeren, kon Luther niet hopen. „Nog nooit", zoo schreef hij, „is iemand, die een valsche leer heeft uitgevonden, bekeerd. Christus zelf heeft niet de hoogepriesters, maar alleen hun leerlingen gewonnen." Des te gretiger namen de Zwinglianen het voorstel aan. Het spreekt van zelf, dat noch Luther noch Zwingli zich te Marburg gewonnen gaf. Het godsdienstgesprek miste zijn doel; of liever de verbittering en de tegenstelling der partijen nam toe. Philips van Hessen daarentegen werd Zwingliaan en sloot een verbond met de Zwitsers. Hij beoogde het herstel van Ulrich van Wurtemburg eh een Evangelisch keizerrijk. Dit zou worden opgericht, met de hulp van Venetië, Frankrijk en de Turken. 8°. Terwijl de Duitsche stenden te Spiers een voor Duitschland zeer nadeeligen rijksdag hielden, verliet de Sultan Constantinopel, veroverde Hongarije en sloeg het beleg voor Weenen, dat zich echter dapper verdedigde. Karei V richtte, na de overwinning in Italië, zijn schreden naar Duitschland. Reeds kwamen hem de gezanten der protesleerende stenden te Piacenza tegemoet, om zich te rechtvaardigen, maar ze werden niet vriendelijk ontvangen. Den 21 Januari 1530 had de keizer de stenden tot een rijksdag te Augsburg uitgenoodigd, die den 8 April zou beginnen x). Alles wat de Protestanten kon stooten, was in het schrijven vermeden en alleen gewezen op het gevaar der Turken en den vrede. Intusschen wapende Philips van Hessen met zijn bondgenooten zich tot een oorlog tegen den keizer. Hij hoopte op de hulp van Frankrijk en Venetië en op ') Brieger, Zur Geschichte des Augsburger Reichstages, Leipzig 1903. Schornbaum, in Zeitschr. f. Kirchengesch. 1905, S. 142 ff. 312 § '40- Inrichting der landskerken. Rijksdagen. verovering van Weenen door de Turken. Deze hoop werd niet vervuld. Eerst den 15 Juni kwam Karei te Augsburg aan en woonde den volgenden dag met groote pracht de Sacramentsprocessie bij. Den 20 Juni werd de rijksdag geopend. Eerst wilde de keizer beraadslagen over de hulp tegen de Turken, daarna over de bijlegging der kerkelijke twisten. Wijl nu echter de protestanten tegen den erfvijand der Christenen niets wilden toestaan, zonder daarvoor de uitgebreidste concessiën voor hun ketterij te ontvangen, werd de orde omgekeerd. Terstond trachtten de protesteerenden te bewijzen, dat zij zich volstrekt niet van de Kerk hadden gescheiden, maar alleen waren teruggekeerd tot het juiste begrip der Apostelen en HH. Vaders. Te dien einde bood mén 25 Juni den keizer een geschrift aan, dat door Melanchthon opgesteld en door Luther goedgekeurd den naam van Augsburgsche Confessie (Confessio Augustana) en later symbolische waarde ontving. Het eerste gedeelte bevat in 21 artikelen de protestantsche leer, het tweede in 7 hoofdstukken de misbruiken en menschelijke instellingen in de Kerk. Hieronder rangschikte men de communie onder ééne gedaante, de caelibaatswet, biechtdwang, de abstinentie- en vastenwet, de religieuze geloften en de bisschoppelijke macht V Terstond bewerkten Eek, Cochlaeus, Dietenberger en Wimpina een Weerlegging der Confessie *) (Confutatio Augustana), die eerst, na vijfmaal te zijn overgewerkt, door de katholieke stenden werd goedgekeurd. Hiertegen stelde Melanchthon zijn Apologie der Augsburgsche Confessie, waarin de geschilpunten, zooals in de Confessie, handig werden bedekt3). De keizer en de katholieke stehden streefden eerlijk naar den vrede en trachtten verder te onderhandelen, toen Philips van Hessen heimelijk den rijksdag ontvluchtte. De verdere zittingen leidden tot niets4). *) Zöckler, Die Augsburger Confession hist. und exeget. untersucht, Frankf. 1870. Kolde, Die Augsburger Confession, Gotha 1896. *) Ficker, Die Confutatio August, enz, Leipzig 1892. ') Het primaat werd niet vermeld; de synoden en Vaders nog als gezag erkend; in de rechtvaardigmaking door het geloof het woord sola weggelaten; in de Mis zeide men niet veel te hebben veranderd; toch had men den Canon weggelaten! 4) Nog kwamen de Zwinglianen met een belijdenis bij den rijksdag in, die bekend is als de Confessio Tetrapolitana en ook door de kath. theologen weerlegd werd en voorgelezen. Zie Pdtzold, - Die Confutation des Vierstadtebekentnisses, Leipzig 1900. § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. 313' Van toegeven kwam niet veel. Men loochende het leergezag der Kerk, het altijddurende offer en priesterschap, dat steunt op de geheimzinnige en heilzame werking van Jezus Christus in de Kerk. Luther oefende van uit de verte grooten invloed uit op de onderhandelingen en was zeer ontevreden over Melanchthon, die aangaande de bisschoppelijke jurisdictie toegevend was geweest en door sommigen als verrader werd gebrandmerkt. Betrekkelijk den eisch des keizers, om den katholieken godsdienst en de kloosters te dulden, verklaarde Luther, dat men geen handbreed zou toegeven, al moest gansch Duitschland ook te gronde gaan. De verzoening was mislukt; de scheuring des rijks daarentegen veel duidelijker en grooter geworden. De katholieke stenden sloten met den keizer een verbond, om «ich, indien het noodig mocht zijn, tegen de protestantsche vorsten en steden te verdedigen. Weldra zou het blijken, dat deze voorzorgsmaatregel niet nutteloos was. § 141- Protestantisme onder bescherming van den Smalkaldischen bond tot 1546. Dood van Luther. Janssen-Pastor, III Band, S. 237 ff. Winckelmann, Der Schmalkaldische Bund, 1530-1532, und der Nfirnberger Religionsfriede, Strassburg 1892. Basenclever, Die Politik der Schmalkaldener vor Ausbruch des Schmalkaldener Krieges, Berlin 1901. Pastor, Die kirchlichen Reunionsbestrebungen zur Zeit Karls V, Freiburg 1879. Dezelfde, Hist Jahrb. der Görresges. 1880. i°. De protestantsche vorsten verwierpen de besluiten van den rijksdag en kwamen daarmee in openlijken opstand tegen den keizer. Ofschoon de keurvorst van Saksen en eenige anderen er aanvankelijk nog niet toe konden besluiten, zich met geweld te verzetten „tegen hun heer", werden ze door hun raden bewerkt en vooral door Luther in den burgeroorlog gedreven. „De papisten hebben noch goddelijk noch menschelijk recht," zoo schreef deze in de Waarschuwing aan zijn beminde Duitschers tegen de besluiten van Augsburg. „Ze handelen tegen het goddelijk en menschelijk recht als booswichten en moordenaars." De Paus was, volgens hem, de oorzaak van het bloedblad, dat in Duitschland zou worden aangericht. Luthers roem en eer zou het zijn, altijd „vol booze woorden, scheldwoorden en vloeken te 3,4 §141- Smalkaldische bond. Dood van Luther. zijn over de papisten". Want „hij kon niet bidden zonder daarbij te vloeken". Onder dezen invloed riep de keurvorst Jan van Saksen einde December 1530 een voorbereidende vergadering te Smalkalden bijeen. Den 27 Februari van het volgend jaar sloten het keurvorstendom Saksen, Hessen, Brunswijk-Lüneburg, Anhalt, Mansfetd en 11 steden, waaronder Straatsburg, Ulm, Constanz, Lübeck, Maagdeburg en Bremen voor den tijd van 6 jaren den Smalkaldischen bond1). Men kwam overeen, dat één bondslid het ander, dat om het „woord Gods" of wat daaruit volgt werd aangevallen, zou verdedigen als zijn eigen land. In April en Mei beloofden Frankrijk en Engeland „bescherming der Duitsche vrijheid" tegen den keizer; ook Denemarken sloot zich aan Zelfs de hertogen van Beieren, afgunstig opFerdinan d, die juist tot Roomsch-koning was gekozen, schaamden zich niet zich te verbinden met de Lutherschen tegen het Oostenrijksche huis. De gansche bond stelde daarenboven zijn hoop op den sultan en diens vazal Zapolia. Hoe langer zoo dieper zonk Duitschland weg. . 20. Op het bericht, dat de Sultan met een machtig leger Oostenrijk en Duitschland wilde veroveren, opende Karei V 17 April 1532 een rijksdag te Regensburg5). De,stenden beloofden hulp; die van Smalkalden alleen op voorwaarde, dat er eerst vrede in Duitschland moest zijn. Aldus in het nauw gebracht gaf de keizer toe: aan de eene zijde had hij de Turken, aan de andere de Lutherschen, die niet alleen hulp zouden weigeren, maar zelfs tijdens den Turkenoorlog naar de wapenen grijpen tegen den IcGizcr Aldus kwam 22 Juni 1532 de godsdienstvrede van Neurenberg tot stand. Tot aan de naaste algemeene synode zou er tusschen de Katholieken en Lutherschen vrede zijn: alle processen om geloofszaken" zouden in suspensie blijven. Deze vrede was slechts schijnbaar en duurde niet lang. Beieren werkte onophoudelijk tegen den Roomsch-Koning, trachtte met de Lutherschen den Zwabischen bond (1488-! 533) te vernietigen en Wurtemberg aan Ferdinand te onttrekken. 3o. In 1534 werd niet alleen hertog Ulrich in het bezit ') Stoy, Erste BündnUbestrebungen evangehscher Stande, Jena 1888. ■) SchUcht, -Ein abenteuerlicher Reunionsversuch in den Jahren '53I-153*. Röm. Quartalschr. 1893, S. 333 ff- ™*"> f" Kirchengesch. XII (1891), S. 583 ff. § 141' Smalkaldische bond. Dood van Luther. 315 van Wurtemberg hersteld, maar nam ook de protestantizeering van dat land een aanvang (verdrag van Cadan 1534). Met geweld ontrukte Ulrich aan het volk het katholieke geloof, hief de kloosters op, verdreef monniken en kloosterzusters en riep predikanten in het land. De christelijk-goddelijke orde van Ulrich begon met de berooving der kerken. „Het intrekken der kerkelijke goederen," zeide hij, „is de plicht van mijn ambt en geweten." In geen protestantsch land ging men zoo gewetenloos met die goederen om als in Wurtemberg. De predikant M y c o n i u s vreesde voor Ulrich de straf van Baltassar, die wegens schending van den tempelschat om het leven kwam. Alle gouden en zilveren monstransen, kelken, kruisen enz. werden geroofd. Het volk, tot het „Evangelie" gedwongen, wierp allen godsdienst en zedelijkheid over boord. De predikanten en hun vrouwen waren, volgens Myconius, de hoofdoorzaak van de verwildering, die vooral in godslastering, dronkenschap en ontucht bestond. 4°. Een andere vredebreuk was de stichting van het rijk der Wederdoopers te Munster (1534—1535), dat vooral door Philips van Hessen beschermd werd'). Trots alle vervolging hadden deze gevaarlijke en dweepzuchtige ketters zich zeer vermenigvuldigd. Nadat Melchior Hoffman herdoopt was, trachtte hij een „rijk van Sion" te Straatsburg te stichten, werd echter in de gevangenis gezet2). Van hier schreef hij aan de Hollandsche Wederdoopers, die hij in 1532 bezocht had: „Geliefde Heiligen Gods en ijverige ledematen van Christus, verheft uwe hoofden, harten, oogen en ooren, want de verlossing staat voor de deur... Wanneer het rijk van Babyion en Sodoma een einde neemt, dan zal Joseph en Salomon weer heerschen in de kracht Gods" 3). De oprichting van het „rijk van Sion", dat mislukt was te Straatsburg, zou beter slagen te Munster. In 1529 was deze stad nog katholiek, maar reeds predikte kapelaan Bernard Rothmann4) de nieuwe leer onder de muren. In —I ,. ^ 1 ) Cornelius, Geschichte der Wiedertaufer, Münster 1853. Gesch. des Münsterischen Aufruhrs, 2 Bde, Leipzig 1855—1860. Hermanni a Kerssenbroch, Anabaptistici furorts Monasterium, inclitam Westphaliae metropolim, evertentis hist. narratio, ed. Detmer (Geschichtsquellen des Bist. Münster), Münster 1901. *) Hulshof, Geschiedenis van de doopsgezinden te Straatsburg 1525—1557, Amsterdam 1905. a) F. O. zur Linden, Melchior Hoffmann, ein Prophet der Wiedertaufer, Haarlem 1886. *) Detmer und Krumbholtz, Zwei Schriften des M. Wiedertaufers B. Rothmann, Dortmund 1904. 316 § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. de goede week 1531 bestormde het gepeupel de Mauritskerk en verbrijzelde de beelden. Allengs nam de aanhang van Rothmann toe. Tot de aanzienlijken behoorde de lakenkoopman Bernard Knipperdolling. Toen bisschop Erich 1532 stierf, brak in de steden van Westfalen het oproer uit. Te Munster werden alle kerken door de predikanten bezet en ook het bestuur der stad kwam in de handen der ketters. Knipperdolling zette bij de gilden de keuze van 36 mannen door, die het „nieuwe Evangelie* zouden invoeren. Met den nieuwen bisschop Frans van Waldeck kwam, door de bemiddeling van Philips van Hessen, een verdrag tot stand. De ketters ontvingen de zes kerken, maar moesten den bisschop, het kapittel en de geesten lijke collegiën ongemoeid laten. In 1530, toen talrijke aanhangers van Melchior Hoff-r man uit Holland en Friesland naar Munster kwamen, ging Rothmann tot de sekte der 'Wederdoopers over. Onder de Hollanders muntte bijzonder de kleermaker Jan van Leiden1) uit, die zeer veel aanhang vond. In Januari 1534 werd de profeet van Amsterdam, Jan Mathijs, derwaarts geroepen. Het bestuur der stad namen Knipperdolling en Kippenbroik in handen en wilden Salomons tempel in het Heilige Sion stichten. Terwijl alle goeden de stad verlieten, stroomden van alle zijden Wederdoopers toe. Gemeenschap van goederen werd ingevoerd onder het beheer van Jan M a t h ij s. Toen deze bij een uitval tegen het leger van den bisschop was gesneuveld, werd Jan van Leiden „de nog grootere propheet". Het stadsbestuur kwam in handen van 12 ouderlingen, de bijbel moest worden nageleefd en de veelwijverij ingevoerd. Rothmann nam vier vrouwen, Jan van Leiden zestien. Jong en oud begon te profeteeren.' In September 1534 werd Jan van Leiden tot „koning van het nieuwe Sion" uitgeroepen. De opperste koningin in zijn harem was de weduwe van Jan M a t h ij s (D i v o r a). Het nieuwe Sion zou de wereld onderwerpen, alleen Philips van Hessen zijn land behouden. Naar alle windstreken zond men apostelen uit, die overal broeders ') Philippi, Der sogenannte Artikelbrief des Münsterschen Wiedertaufer-Königs J. v. Leyden. Zeitschr. f. Kirchengesch. (1881), X, 146 ff. § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. 317 vonden' „tot opstand bereid", vooral in de Nederlanden J). In Holland, West-Friesland, Overijsel en Brabant waren de grootere steden broeinesten der Wederdoopers. Bovenal trok de gemeenschap der goederen hen aan. Amsterdam was na Munster de eerste hoofdstad en werd (1534) door hen bijna veroverd. Ten gevolge van Rothmanns geschrift, De wraak (1534), vormden zich oproerige complotten te Amsterdam,' dat in eens 30 schepen met gewapenden uitzond; te Deventer, te Leiden, in het land van Groningen. Vier vaandels zouden naar Munster optrekken: een uit Essenbroek aan de Maas, een ander uit Holland en Waterland, een derde uit de streek tusschen Maastricht en Aken, een vierde uit Friesland en Groningen. Intusschen brak in het belegerde „rijk van Sion" een nijpende hongersnood uit, waarvan de ellende door het schrikbewind van Jan van Leiden, nog werd verhoogd. Gelukkig viel de stad in den nacht van 24 op 25 Juni 1535 door overrompeling in handen van den bisschop. De zwaarste straffen ondergingen de koning Jan van Leiden, zijn-stedehouder Knipperdolling en K r e c h t i n g, 's konings kanselier. Ze werden met gloeiende tangen genepen, doodgestoken met een gloeienden dolk en hun lichamen in ijzeren kooien opgehangen aan den toren der Sint-Lambertuskerk. Munster had de weldaden van het nieuwe geloof genoten en bleef voortaan altijd getrouw aan het oude, ofschoon de overwinnaar der Wederdoopers, bisschop Frans van Waldeck, wat later de Luthersche leer trachtte in te voeren. 5°. Ook Lübeck kwam in 1533 onder de heerschappij der Wederdoopers. JurgenWullenweber verdrukte de katholieken en vatte zelfs met Oldendorp en Marcus Meijer het plan op, het gansche noorden aan Lübeck te onderwerpen en het „Evangelie" met alle kracht uit te breiden. Ook stelde zich de stad met Munster in verbinding. Weldra echter trok Christiaan van Holstein naar Lübeck en maakte een einde aan het rijk van Wullenweber en de zijnen (1535). ') S. Blaupot ten Cate, De gesch. der doopsgezinden in Friesland, Leeuwarden 1839. Gesch. der doopsgezinden in Groningen, Overijsel en Oostfriesland, Leeuwarden 1842. Gesch. der doopsgezinden in Holland, Zeeland, Utrecht en Gelderland, 2 deelen, Amsterdam 1847. De Hoop Scheffer, Kerkhervorming in Nederland van haar ontstaan tot 1531, 2 deelen, Amsterdam 1873. Deel H, bl. 611 vv. bl. 615. Zie ook Doopsgezinde bijdragen, 40 deelen, Amsterdam 1860 vv. 3i8 § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. 6°. Middelerwijl groeide de Smalkaldische bond voortdurend aan en hield December 1535 een vergadering te Smalkalden, waar de overeenkomst 10 jaren verlengd en besluiten genomen werden tegen den vrede van Neurenberg. In 1536 begon ook Frankfort-aan-den-Main de katholieken te verdrukken; in 1537 werd het Evangelie in Augsburg ingevoerd. De bond wees een algemeene synode van de hand en deed zijn best om de Lutheranen en Zwinglianen aangaande de leer van het H. Sacrament tot eenheid te brengen en zoo de laatsten te winnen. Dit geschiedde door de Concordia van Wittenberg (1535), die zoo gesteld was, dat beide partijen ze konden uitleggen naar hun zin. Zelfs Luther legde zich daarbij neer en gaf dadelijk toe, dat ook de elevatie in de Luthersche Mis werd afgeschaft. Aldus versterkt ging men, niettegenstaande den bond der katholieke stenden te Neurenberg (1539), met de protestantizeering altijd voort. Na den dood van Georg van Saksen (1539) kwam diens broeder Hendrik aan de regeering, die tot den Smalkaldischen bond behoorde. Terstond begon de onderdrukking der katholieken, de afschaffing van de „papistische gruwelen en afgoderij." De theologen van Wittenberg raadden het gebruik van dwang en geweld allerdringendst aan en Luther berispte de regeëring, dat ze niet terstond meer dan 500 pastoors, „giftige papisten" had weggejaagd. De universiteit van Leipzig moest Luthersch worden. Het plunderen van kerken en kloosters volgde van zelf. „De hovelingen gedroegen zich als begeerige raven"1). Terzelfder tijd trad ook het keurvorstendom Brandenburg in de protestantsche kerk. Een der ijverigste bewonderaars was Matthias van Jagow, bisschop van Brandenburg, die zijn vroegeren eed ergerlijk schond. In 1540 liet de keurvorst Joachim de nieuwe kerkelijke orde afkondigen. Ceremoniën en gebruiken der oude Kerk bleven grootendeels bestaan tot rust en vrede des volks. Luther keurde dit met goed, maar voegde zich daarnaar en schreef aan de predikanten: is de keurvorst met één koorkap niet tevreden, hangt er dan drie om. Katholieken werden niet meer geduld. De geestelijke goederen kwamen aan den vorst en den adel 2). In 1540 bracht men ook Riga met geweld tot de l) Leo, Gesch. der Reformation in Leipzig und Dresden, Leipzig 1834. Vgl. Hist. Pol. Bl. 1860, Heft 4—6. ') H. v. Mühler, Gesch. der ev. Kirchenverf. in der Mark Brandenburg, Weimar 1846. § 141' Smalkaldische bond. Dood van Luther. 319 nieuwe leer. Van alle Brandenburgers was alleen Albrecht aartsbisschop van Mainz, nog katholiek, ten minste in schijn. Voor geld gaf hij Maagdenburg en Halberstadt verlof om Luthersch te worden. Anderen liet hij gratis doen wat zij wilden. Zijn residentie Halle ging ongestraft tot de hervorming over. In geloofsijver uiterst zwak, overtrof hij alle vorsten in weelde en verkwisting, zoodat hij schulden op schulden stapelde. 7°. Niettegenstaande deze voortdurende uitbreiding der nieuwe leer, trachtte Karei V nog altijd door overreding de partijen te vereenigen. Wel hadden de protestanten een algemeene synode afgewezen (1537) en de Smalkaldische artikelen1) opgesteld, het tweede symbolische geschrift der Lutheranen; toch wanhoopte Karei niet. Vooral toen de protestanten zelf godsdienstgesprekken wenschten, gaf hij gretig toe en dacht er niet aan, dat het eigenlijk met de katholieke beginselen streed. Het eerste godsdienstgesprek werd begonnen te Hagenau (1540), voortgezet te Worms en eindelijk gesloten op den rijksdag van Regensburg. (I54i)2)- In het keizerlijke kabinet dacht men over de religiezaken al te menschelijk, zoodat men onderhandelde over de geloofsleer als over de politiek. Den 27 April werd het godsdienstgesprek geopend. Tegenover de katholieke theologen, Eek, Pflug en G r o p p e r stonden de protestantsche Melanchthon, Butz e r en N i d d a. Aangaande de leer over het geloof, de rechtvaar digmaking, de goede werken en het doopsel kwam men vrij dicht bij .elkander, volstrekt niet over de Kerk, den Paus, de synoden, de Eucharistie en de biecht. Den 29 Juni 1541 onderteekende de keizer de besluiten van den rijksdag en .de vastgestelde artikelen, het zoogenaamde Interim van Regensburg3). Aan deze artikelen zouden beide partijen tot aan een algemeene of nationale synode of een rijksdag zich houden, den vrede van Neurenberg nakomen, de kloosters ongemoeid laten. Toch gaf Karei in een Declaratie van 29 Juli toe, dat protestantsche vorsten de in hun land gelegen kloosters mochten hervormen of opheffen. Dat Luther het Interim verwierp en niets toegaf, ') Kolde, Zur Gesch. der Smalk. Artikel (Theol. Stud. u. Krit. 1894 S. 157 ff.). P/ender, Les Articles de Smalcalde 1537, Paris 1899. *) Zur Gesch. des Worrnser Konvents 1541. Zeitschr. f. Kirchengesch. XX (1901), 112 ff. *) Vetter, Die Religionsverhandlungen auf dem Reichstag zu Regensburg 15*41, Jena 1889. 320 § 141- Smalkaldische bond. Dood van Luther. was een geluk voor de katholieken, die daardoor van zelf van het half Luthersche Interim waren verlost. — Was het optreden des keizers in dezen rijksdag zóó ongelukkig, dat men zijn regeering begon te wantrouwen, zeer onvoorzichtig noemde men ook het geheime verdrag met Philips van Hessen. Deze leefde sedert 14 Maart 1540 in een dubbel huwelijk, dat hij met verlof van Luther en Melanchthon had gesloten: „Wat in de wet van M o z e s aangaande het huwelijk is toegestaan, dat kan in het Evangelie niet verboden zijn", hadden dezen geantwoord. Alleen moest het tweede huwelijk geheim blijven wegens de ergernis. Toch werd het openbaar. Tot een openlijke ontkenning echter was de landgraaf, zelfs op herhaald aandringen van Luther, niet te brengen. Toch vreesde hij den keizer en de straffen tegen de veelwijverij. Het was Philips derhalve zeer welkom, in een geheim verdrag te kunnen beloven, overal de zaak des keizers te willen voorstaan, en daarvoor de verzekering van Kareis „bijzondere genade en vriendschap" te ontvangen. Onderhouden echter wilde de landgraaf niets en vond daarvoor in het verdrag zelf voeldoenden grond, omdat hij gehoorzaamheid beloofde in alles, „behalve in religiezaken, den Smalkaldischen bond en andere overeenkomsten tusschen de vorsten der Augsburgsche confessie". In deze clausule kon Philips elk oogenblik een aanleiding vinden tot openbaar verzet1). 8°. Trots het Interim en de rijksdagen van Spiers en Neurenberg (1542) ging men met de protestantizeering voort; eerst de bisdommen Naumburg Zeitz en Meissen, dan het hertogdom Brunswijk-Wolfenbüttel -). Nadat hertog Hendrik, tegen wien Luther zijn smaadschrift Tegen Hansworst schreef, door den Smalkaldischen bond uit zijn gebied was verjaagd, nam de invoering van het evangelie met een beeldenstorm een .aanvang. Men roofde alle kostbaarheden, rukte de dooden uit het graf, verstrooide en schond het H. Sacrament. Luther klaagde over de gierigheid en de rooverijen der overwinnaars3). Dan stelden dezen een kerkorde in; de „verleidelijke, afgodische misbruiken" hielden op • en „christelijke predikanten" begonnen hun werk. *) Rockwell, Die Doppelehe des Landgrafen Ph. von Hessen, Marburg 1904. ') Hoffmann, Naumburg im Zeitalter der Reform, Leipzig 1901. (Leipz. Studiën). *) Maar toch nbemde hij de verovering een wonder: Summa, Deus est in hac re totus factus, seu, ut dicitur, Fac totum. „Recte scribis miracula Dei esse." § 14*. Smalkaldische bond. Bood van Luther. 321 JDoch de godsdienst ging achteruit: „de kerken zijn leep- de herbergen vol; de geringen volgen het voorbeeld der aanzienUjken■ aan onmatigheid en ontucht komt geen einde». Tegen zulke gewelddadigheden in het rijk verzette zich het keizerlijk gerechtshof; dit werd echter niet meer erkend. Ook de rijksdag van Neurenberg (1543) vermocht niets. Hier wón de Smalkaldische bond zelfe nieuwe krachten. Vooreerst trachtte Frans van Waldeck bisschop van Munster, lid te worden, dan de paltsgraaf Ottó Hendrik van Palts-Neuburg; de stad Hildesheim werd opgenomen; hetzelfde geluk" hoopte Herman van Wied<), aartsbisschop van Keulen, deelachtig te worden. Reeds langen tijd had deze de nieuwe leer begunstigd en, naar men zeide, in tien jaren geen Mis gelezen. Latijn verstond hij niet, maar werd als „goed jater" geroemd. In 1543 deed men veel moeite, om Keulen te winnen Reeds had Butzer en Melanchthon een kerkorde uitge" werkt toen de aartsbisschop werd afgezet. Zijn Zwinglknisme was de oorzaak, dat Luther en de Smalkaldische bond hem met steunden. Terzelfder tijd wilde hertog Willem van JülichCleve als lid worden aangenomen en werd hierin door zijn zwager, den keurvorst van Saksen, geholpen. Zelfs zond deze den hertog hulptroepen tegen den keizer, die echter met 35000 man het hertogdom Jükch-Cleve«) onderwierp, het katholiek geloof staande hield en tevens ontzag inboezemde aan de Luthersche vorsten, wier eenheid en onderling vertrouwen destijds veel had geleden. Toch werd hun verhouding tot de katholieken en den keizer, zooals de rijksdagen van Spiers (i544) en Worms (1545, bewezen, altijd meer vijandig 8). 9°. Zeer veel droeg daartoe bij de ophitsing van een schotschrift, tegen het naderend einde van Luther verschenen. Hij gaf het den titel: .Tegen het Pausdom te Rome door den duivel gesticht en nep daarmee, onder goedkeuring zijns keurvorsten tot den godsdienstoorlog op. Nog nooit had de hervormer aldus gewoed tegen Rome, den Paus en de katholieken. „Luther is tot waanzin gekomen of door den duivel bezeten", zoo oordeelde een ^genoot. Nog meer wilde hij schrijven tegen „het ^)Varrentrapp, Hermann von Wied nnd sein Reformversncb in Köln, Leipzig CleveToos* ** ^ der Stadt CIeve «* archivajischen Quellen, ') A. aU Boor, Beitrage znr Gesch. des Speierer Reichstages 1544, Strassburg 1878. P. Albers S. J. Kerkgesch. II. 322 §141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. giftige Pausdom", maar het graveel pijnigde hem te zeer. Onder onnoemelijke zorgen en folteringen ging Luther op het einde zijns levens gebukt. Niettegenstaande den rasschen voortgang zijner ketterijen, klaagde hij bitter over het altijd toenemend bederf. „Wij leven in Sodoma en Babyion," schreef hij, „de toestand wordt dagelijks erger." Liever wilde hij voortdurend rondtrekken en gebedeld brood eten, dan te Wittenberg zijn laatste dagen vergallen. Twijfel, angsten en gewetenswroeging waren hem bekoringen en inblazingen des duivels. Zelfs de inspraken der rede schreef hij aan satan toe; het geloof moest deze „bruid des duivels" overwinnen. In Januari 1546 ondernam Luther de reis naar Eisleben, om een twist der graven van Mansfeld te beslechten. Te Halle ergerden hem de monniken, die daar hun habijt nog droegen. Op den kansel eischte hij, dat men dit „boevenvolk" uit de stad zou jagen. Wat verder wekten de Joden zijn toorn. Te Eisleben zou hij een preek houden tegen het Pausdom en een „opwekking tegen de Joden", toen de dood hem verraste in den nacht van den 18 Februari 1546 '). io°. Aan de hervorming liet Luther bij zijn dood de volgende leer: a. In zijn oorspronkelijken staat had de mensch alleen natuurlijke gaven. De booze begeerlijkheid, die tot het wezen des menschen behoort, is de erfzonde, b. Door de erfzonde ging de vrije wil verloren, c. De rechtvaar digmaking is niet innerlijk, maar enkel een uiterlijk toerekenen der verdiensten van Christus, dat plaats heeft door het geloof, d. i. het vertrouwen op Christus' verdiensten; dit geloof alleen is ter zaligheid noodzakelijk, de goede werken doen daartoe volstrekt niets. d. Het vagevuur, de aflaten en het onderscheid tusschen doodzonden en dagelij ksche zonden wordt geloochend, e. Er zijn slechts twee sacramenten (doopsel en communie), die echter geen genade geven, maar enkel een teeken der rechtvaardigmaking zijn of des geloofs. ƒ In het Sacrament des Altaars is Christus, in en met het brood alleen op het oogenblik der communie, werkelijk tegenwoordig, *) Het is niet voldoende bewezen, dat Luther den avond voor zijn dood op den muur schreef: „Pestis eram vivus, moriens ero mors tua papa." Toch komen gedachten en vorm van dit vers herhaaldelijk bij Luther voor. De zelfmoord van Luther is een fabel. Zie Paulus, Luther's Lebensende und der Eislebener Apotheker Johann Landau, Mainz 1896. Dan Luther's Lebensende, Freiburg 1898. Zie ook Janssen-Pastor, IH Band (XVII—XVHI Aufl.), S. 599: noot 4. Grisar S. J. Luther, Freiburg 1912, III B. 841—876. § 142. Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). 323 g. De eenige geloofsbron is de bijbel, die begrepen wordt en tot het geloof brengt door een innerlijke inspraak Gods. h. Daarom bestaat er geen leerambt, geen priesterschap, geen hiërarchie in de Kerk. i. Deze is onzichtbaar gelijk het geloof in de harten der mènschen, die zich echter vereenigen ter aanhooring van het reine Evangelie en het ontvangen der sacramenten. — Men denke echter niet, dat alle Lutheranen de leer van Luther onvervalscht bewaarden. De goede werken hield Melanchthon reeds in 1535 noodzakelijk ter zaligheid; iets dergelijks leerde het Interim van Augsburg en Leipzig. Nicolaas Amsdorf daarentegen oordeelde, dat de goede werken ter zaligheid zelfs schadelijk waren. Over dit en verschillende andere leerstukken van Luther ontstonden heftige twisten. § M2. Godsdienstvrede in Augsburg in 1555. Kerkelijke twisten tot den vrede van Munster (1648). Janssen-Pastor (XVII—XVIII Aufl.), Band III. 605 ff.; Band IV—V. Pastor, Die kirchlichen Reunionsbestrebungen wahrend der Reg. Karls V, Freib. 1879, S. 345—478. Wolf, Der Augsburger Religionsfriede, Stuttgart 1890. Brandt, Der Augsburger Religionsfriede vom 25 Sept 1555, Müncben 1896. Bitter, Deutsche Geschichte im Zeitalter der Gegenreformation und des dreissigjahrigen Krieges, 2 Bde. Stuttgart 1887. Onno Klopp, Der dreissigjahrige Krieg bis zum Tode Gustav Adolfs 1632, Paderborn 1891 ff. 3 Bde. Gmdely, Geschichte des dreissigjahrigen Krieges. Prag 1869 ff 4 Bde. Freitag, Le peuple allemand a 1'époque de la guerre de Trente ans, trad. Mercier, Paris 1900. Meaux, La réforme et la poliüque en Europe jusqu' k la pais. de Westphalie, Paris 1889 1 °. De oorlog tusschen den keizer en den Smalkaldischen bond had reeds lang gedreigd en brak eindelijk na den dood van Luther in den zomer van 1546 uit1). De vijandelijkheden opende de hoofdman der bondgenooten, Sebastianus Schartlin, die in Juli de stad Füssen innam en wilde voortrukken naar Trente, om de synode uit elkaar te jagen. De keizer verliet Regensburg in Augustus en bracht, bijna zonder tegenstand te ontmoeten, heel Zuid-Duitschland tot onderwerping. Den ') Le Mang, Die Darstellung des Schroalkaldischen Krieges in den Denkwürdigkeiten Kaiser Karls V, Leipzig 1890. Jahn, Geschichte des Schmalk. Krieges, Leipzig 1857. 324 § H2- Vrede van Augsburg ('555) en vrede vaa Munster (1648). '24 April van het volgend jaar leden de verbondenen een verpletterende nederlaag bij Mühlberg'). Men kan niet zeggen, dat Karei V de behaalde overwinning en de verwarring der protestantsche vorsten goed gebruikte. Door zijn raden misleid brak hij de overeenkomst met den Paus, die te recht had gevorderd, dat de keizer in religiezaken tot schade der Kerk niet eigenmachtig mocht beslissen. Er volgde tusschen den keizer en den Paus een twist, die voor Duitschland en de synode van Trente zeer noodlottig werd. Op den rijksdag van Augsburg (1548) verklaarde Karei de verlegging der synode naar Bologna ongeldig. Zelf zou hij doen wat hem zijn macht veroorloofde, om de kerkelijke zaken te regelen. De Paus echter liet zich geen vrees aanjagen en antwoordde den keizerlijken gezant, dat Christus niet tot den Caesar, maar tot den H. Petrus had gezegd: „Op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen." De weg, dien de keizer thans insloeg, voerde Duitschland opnieuw tot de zoo verderfelijke Interims. Want werkelijk werd Julius Pflug, bisschop van Naumburg, met M i c h a ë 1 H e 1 d i n g, wijbisschop van Mainz en den hofpredikant van Joachim van Brandenburg, Agricola aangewezen, om het Interim van Augsburg (1548) uit te werken. Terwijl de leer der rechtvaardigmaking door de synode van Trente reeds was vastgesteld, ging men zijn eigen weg en naderde meer tot Luther. Ook betrekkelijk de H. Mis sprak men minder scherp en juist. Buitendien werd de communie onder beide gedaanten en de opheffing van het caelibaat toegestaan. Zulk werk moest de protestanten en katholieken voldoen en, om de protesteerenden te gemakkelijker te trekken, den keizer worden aangeboden door den protestantschen keurvorst Joachim van Brandenburg. Het Interim werd afgekondigd den 14 Mei en vormde in de bedoeling des keizers het onfeilbaar middel, om de protestanten terug te voeren in den schoot der Kerk. Karei bedroog zich zeer. De katholieke stenden hadden zich ten slotte bij het edict neergelegd, wijl men verzekerde, dat „het hun niet aanging". Terwijl enkele protestanten het aanvaardden, Maurits van Saksen het veranderde tot het Interim van Leipzig, ontstaken bijna alle predikanten in hevigen toorn en zeiden, dat met het Interim „het vervloekte en *) Turba, Verhaftung und Gefangennahme des Landgrafen Philipp (Arch. f. Oesterr. Gesch. 1896, S. 199 ff.). § 142. Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). 325 gruwelijke Pausdom" wederom werd ingevoerd. Het miste daarom, zooals te voorzien was, het beoogde doel. -De verwarring groeide met den dag, omdat de keizer zoowel de katholieken als de protestanten tegen zich had. Tegen de laatsten gebruikte Karei in eenige steden zelfs geweld. Ook dit hielp niets, maar was integendeel de oorzaak van nog heviger verzet'). 20. Terwijl de keizer zich aftobde aan zijn noodlottige religiedecreten, zetten de vorsten opnieuw een samenzwering tegen hem op touw en zochten steun vooral bij H e n d r i k II van Frankrijk. Zelfs op Kareis leven had men het gemunt. Dan zou men alle bisschoppen en priesters met de geestelijke rijksvorsten over de kling gaan jagen. Den 5 October 1551 sloten de protestanten een verdrag met Frankrijk en namen tot leuze de „Duitsche vrijheid" en het „Evangelie". In 1552 brak de oorlog uit. Terwijl Hendrik H met 35000 man Lotharingen bezette, de sultan, bondgenoot van Hendrik, langs den Donau naar Hongarije trok, begon in Duitschland een krijg, zoo gruwelijk en wreed, als nog nooit was aanschouwd. De keizer had zich, om dichter bij Trente te zijn, naar Innsbruck begeven en dacht noch aan de trouweloosheid van Maurits van Saksen, noch aan een opstand. Tot het laatste oogenblik had deze zijn verraad verborgen gehouden en zou zeker den keizer te Innsbruck hebben verrast, indien in zijn leger geen muiterij was uitgebroken. Jammerlijk moest Karei over den Brenner vluchten Te Passau werd nog in 1552 een wapenstilstand gesloten. Intusschen drong Albrecht van Brandenbur g—C u 1 m b a c h het land der geestelijke keurvorsten binnen. Men hoorde of zag niets dan plundering, brand en moord. Al die heldenfeiten verrichtte de woeste Brandenburger in naam des konings van Frankrijk. Ellendig was het met Duitschland zoowel op geestelijk als op tijdelijk gebied gesteld. Slechter werd het land genoemd dan Sodoma en Gomorrha. Men verlangde terug naar den katholieken tijd. Melanchthon klaagde zóó bitter over den gruwelijken toestand onder het „Evangelie, dat Flacius Illyricus hem een „papist geworden hellebrok" noemde. 3°. Om eiken prijs wilde men den vrede. Met verlangen zagen daarom vooral de geestelijke keurvorsten uit naar den rijksdag, 1) Chalibaeus, Die Durchfühiung des Leipziger Interims, Leipzig 1905. *) Schönherr, Der Einfall des Kurfürsten von Sachsen in Tirol, Innsbruck 1868- 326 § 142- Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). die reeds te Passau was beloofd. Den 5 Februari 1555 werd de rijksdag van Augsburg geopendTerzelfder tijd vergaderden de voornaamste protestantsche vorsten te Naumburg en kwamen voor zich en hun erfgenamen overeen nooit af te wijken van de Confessie van Augsburg. Tot welk een driestheid de protestanten waren gekomen, bleek uit hun voorstel op den rijksdag, dat de geestelijke stenden met de Confessie aan te nemen niets van hun sticht, prelatuur, beneficiën en inkomsten zouden verliezen. Met verontwaardiging werd echter dit voorstel verworpen (reservatum eccksiasticum), waarop de prostestanten zelfs opnieuw met oorlog dreigden. Hierdoor ten zeerste bevreesd bewilligden de geestelijke stenden in alle verdere vorderingen der vijanden: deden afstand van de jurisdictie over de protestanten hunner bisdommen en van de geroofde kerkelijke goederen. Het besluit van den rijksdag, de zoogenaamde religievrede (1555). werd eindelijk na velerlei getwist den 25 September onderteekend. Tusschen de katholieken en de belijders der Augsburgsche Confessie zou vrede heerschen. Het bezit der geroofde kerkelijke goederen werd den protestanten verzekerd. Iedere vorst ontving het jus reformandi d. i. hij kon eischen, dat alle onderdanen zijn geloof aannamen of anders met hun goederen en rechten het land verlieten*). Dat dit laatste artikel noodzakelijk tot despotisme en gewetensdwang leidde, daaraan werd nauwelijks gedacht. Oppenheim veranderde in 100 jaren tienmaal, de Palts in 40 jaren viermaal van godsdienst. De religievrede van Augsburg werd voor het volk de bron der gruwelijkste ellende. 40. Een vrede, voor beide' partijen zoo noodlottig, kon niet meer dan een wapenstilstand zijn. Waren de katholieken ontevreden over het verlies* dat de Kerk zoowel in het tijdelijke als in het geestelijke geleden had, de protestanten toornden nog altijd over de grenzen, die de religievrede hun had aangewezen : met name over het reservatum ecclesiasticum, dat ze feitelijk niet onderhielden. Tal van geestelijke vorstendommen en stiften gingen allengs voor de Kerk verloren, omdat de besturende prelaten tot het protestantisme overgingen. Na den religievrede ') Bentel, Ueber den Ursprung des Augsb. Interims, Dresden 1888. Wolf, Der Augsburger Religionsfriede, Stuttgart 1890. Vgl. Hist. Zeitschrift. 1905, S. 206 ff. •) Hergenröther, Kathol. Kirche und christi. Staat, S. 718—721. Bonin, Die praktische Bedeutung des jus reformandi, Stuttgart 1902 (Kirchenrechti. Abhandi. von Stuts). § 142. Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). 327 van 1555 kunnen genoemd worden Bremen en Maagdeburg, Brandenburg, Havelberg, Halberstadt, Merseburg, Naumburg, Meissen, Schwerin, Kamin, Yerden, Lübeck en Minden. Zelfs Keulen1) liep gevaar. In 1582 ging de aartsbisschop Gebhard Truchsess van Waldburg tot het protestantisme over en huwde gravin Agnes van Mansfeld. In zijn poging het geestelijk vorstendom te hervormen en te seculariseer en werd hij bijgestaan door den paltsgraaf Johan Casimir. De Paus echter zette Waldburg af en gaf hem een opvolger in Ernst van Beieren, die, met de hulp van zijn broeder Albrecht, den afvallige uit het aartsbisdom verdreef. In den religievrede had de rijksdag (1555) verordend, dat de steden zoowél Katholieken als Lutherschen naast elkaar zouden dulden. Hoe men dit wettelijk voorschrift onderhield, bleek uit het feit dat te Donauwörth *), Kolmar, Hagenau en Straatsburg de katholieke kerken werden geroofd en de geestelijken verjaagd. Hierbij kwam, dat enkele vorsten het Calvinisme invoerden, een nieuw vergrijp tegen den religievrede van Augsburg, die enkel het Katholicisme en Lutheranisme toeliet. Reeds zeer vroeg, in 1560, bracht keurvorst Frederik III de Palts met geweld tot het Calvinisme. De Catechismus van Heidelberg, door U r s i n u s en Olevianus vervaardigd, werd richtsnoer des geloofs. Willem IV van Hessen begon in 1604 zijn land te calviniseeren, slaagde echter maar half. Wat later namen nog enkele kleinere vorsten den Calvinistischen godsdienst aan (1610), terwijl Bremen reeds vroeger (1562) het voorbeeld van de Palts had gevolgd. Het laatst sloot keurvorst Johan Sigismund van Brandenburg zich aan bij Calvijn (1613). Niet alleen hier, maar ook elders ging dit met hevige twisten der Luthersche en Calvinistische theologen, met moord en oproer gepaard. De katholieken op hunne beurt klaagden, dat de religievrede nergens werd onderhouden, de protestanten daarentegen, dat ze bij het vergeven van ambten in katholieke steden en het keizerlijk gerechtshof werden achtergesteld. Was het getwist in geschriften tot dan toe zeer hevig geweest, de verbittering kende weldra geen grenzen meer en nam voortdurend in hartstochtelijkheid toe 3). *) Lossen, Der Kölnische Krieg, Gotha-München 1882—1897, 2 Bde. Hist Jahrb. der Görresges. X, 493 ff. *) Stieve, Der Kampf um Donauwörth, München 1875. *) Janssen-Pastor, V Band, 329—584. 328 § 142. Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). In 1580 vormde zich een Calvinistische revolutiepartij onder leiding van den keurvorst van de Palts. Frankrijk begunstigde de oneenigheid in Duitschland en streefde er naar om door de vernietiging van het keizerlijk gezag en de verzwakking des rijks de eerste macht van Europa te worden. Onder de hoede van Hendrik IV kwam in 1608 te Ahausen de Calvinistische Unie tot stand; daarop volgde in 1609 te München de katholieke Liga. Aan het hoofd der eerste stond de keurvorst van de Palts, de aanvoerder der tweede was de hertog van Beieren. Door de vermoording van Hendrik IV (1610) werd echter het begin van den oorlog verschoven '). 5°. Na een langen tijd van spanning barstte 1618 de dertigjarige oorlog los in Bohemen. Hier hadden de protestanten zich allengs zeer vermenigvuldigd en door den majesteitsbrief van Ru dolf II (1609) vrijheid van godsdienst ontvangen, overal behalve in het gebied der geestelijke vorsten. Aan die uitzondering stoorden de protestanten Zich niet, maar bouwden te Braunau en Klostergrab protestantsche kerken. Deze werden echter op de klachten van den aartsbisschop van Praag en den abt van Braunau door den keizer gesloten. Toen de Bohemers zich verzetten, ontvingen zij van den keizer een krachtigen brief. Een opstand brak uit onder de leiding van Matthias Thurn, die het raadhuis van Praag bestormde, de keizerlijke ambtenaren uit het venster wierpen Frederik V van de Palts tot koning van Bohemen uitriep (Winterkoning). Zelfs Weenen kwam in gevaar. F e r d inand 11(1619—i637)slooteen verbond met Max van Beieren, trok naar Opper-Oostenrijk en Bohemen, waar Tilly aan den Witten Berg bij Praag den vijand een beslissende nederlaag toebracht (8 Nov. 1620). De Winterkoning kwam in den rijksban, de katholieke godsdienst werd in Bohemen hersteld. Na de onderwerping der Palts in de veldslagen bij Wimpfen en Höchst (1622) ontving Max van Beieren de Opper-Palts met de waardigheid van keurvorst2). Ook de Deensch-Saksische krijg (1625—1629) had een gunstig verloop voor den keizer. Tilly versloeg Christiaan van Denemarken bij Lutter am Barenberg (1626), Wallen* ') Ritter, Deutsche Gesch. im Zeitalter der Gegenreforraation und des dreissigjahrigen Krieges, B. I—III, Stuttgart 1889—1903. Janssen, Gesch. d.d. Volkes, B. IV—VDJ. *) Huber, Geschichte Oesterreichs, V (1609—1648), Gotha 1896. § 142. Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). 329 s t e i n het leger van Mansfeld bij Dessau. Dit leidde tot den vrede van Lübeck (1629). Ferdinand II oordeelde zich sterk genoeg tegen alle verzet en vaardigde het restitutie* edict1) uit (9 Maart 1629) met de bepaling, dat de religievrede van Augsburg streng zou worden doorgezet en dus de Calvinisten geen godsdienstvrijheid zouden genieten, dat verder alle geestelijke goederen, 'sedert 1555 geseculariseerd, twee aartsbisdommen, twaalf bisdommen en een groot aantal abdijen en kloosters zouden teruggegeven worden aan de katholieken. Rechtvaardig was dit restitutie-edict zonder eenigen twijfel; dat het onder de gegeven omstandigheden voorzichtig was, kan moeilijk worden verdedigd. Immers door den naijver van Frankrijk, de eerzucht van Gustaaf Adolf en de verbittering der protestantsche vorsten werd het restitutiewerk weldra gestaakt. In den Zweedschen oorlog (1630—1635) stond Gustaaf Adolf*), een roemzuchtig veroveraar, als voorvechter der hervorming, met de protestantsche vorsten en gesteund door Frankrijk tegenover den keizer en de Liga. Na Maagdenburg te hebben ingenomen (1631) werd Tilly, die nog nooit was overwonnen, te Breitenfeld bij Leipzig (1631) verslagen en bij Rain zóó zwaar gewond, dat hij weldra overleed (20 April 1632). Zegevierend trok de koning van Zweden voort, totdat hij sneuvelde in den slag van Lützen, waar ook Pappenheim den dood vond (6 Nov. 1632). Toen de keizer bij Nördlingen (1634) weder overwon, kwam de vrede van Praag tot stand (30 Mei 1635), waarbij het restitutie-edict verviel. Terwijl men in Duitschland algemeen den vrede verlangde, zette Frankrijk (R i c h e 1 i e u) den oorlog voort. De Zweedsch-Fransche oorlog (1634—1648) voltooide de verwoesting van Duitschland. Legers doorkruisten het rijk. Dertien volle jaren duurde het onteeren, moorden, plunderen en branden. In 1641 begonnen te Hamburg de onderhandelingen, die voortgezet werden te Munster en Osnabrück (1645), totdat eindelijk in 1648 de vrede van Munster werd gesloten. De voornaamste beslissingen waren •): a. Als normaal jaar zou gelden 1624. Wie op 1 Januari van ') Hist. Zeitschr. B. 76 (1896), S. 62 ff. *) Gfrörer, Gustav Adolf und seine Zeit, 4 Aufl., Stuttgart 1863. *) Joh. Gottfr. von Meiern, Acta pacis Westphalicae publica, 6 Tom. Hannover 1734—1736. Zie vooral Tom. VI, S. .128 ff. 330 § 142- Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). dat jaar bezitter was van kerken, scholen, kloosters en de daartoe behoorende goederen, zal het blijven. Het reservatum ecclesiasticum gold dus voor beide belijdenissen: de protestanten behielden de goederen van 2 aartsbisdommen, 14 bisdommen en 6 abdijen; de katholieken daarentegen bleven in het veilig bezit van 4 aartsbisdommen, 20 bisdommen, 8 abdjrjen en de twee vorstendommen der Teutoonsche ridders en der orde van St. Jan. b. Het jus reformandi was voor alle stenden, met uitzondering der steden, gelijk. Een ieder mocht echter blijven in den godsdienst, dien bij openlijk uitoefende in 1624. Hetzelfde werd bepaald aangaande de consistoriën, predikanten en onderwijzers (annexa religionis). c. Gold de religievrede van Augsburg tot dan toe enkel voor Katholieken en Lutheranen, in de toekomst zouden ook de Calvinisten van den vrede genieten, d. In het keizerlijk gerechtshof zouden van de 4 presidenten 2 protestant en 2 katholiek, van de 48 leden de ééne helft katholiek, de andere protestantsch zijn. e. Op de rijksdagen zou het jus eundi in partes gelden; d. w. z. in kerkelijke zaken zal men niet met meerderheid van stemmen beslissen, maar door een vreedzame overeenkomst tusschen beide partijen (Corpus Evangelicorum en het Corpus Catholicorujri). Gedurende 130 jaren had de katholieke Kerk in Duitschland zware verhezen geleden, die door den vrede van Munster officiëel werden erkend én bezegeld. De pauselijke nuntius Fabio C h i g i (later Alexander VH) teekende den 26 October 1648 verzet aan tegen al wat de vrede voor de katholieke Kerk nadeeligs inhield. Denzelfden dag onderteekende Innocentius X de bul Zelo domus Dei en verklaarde de schadelijke artikelen ongeldig en onrechtvaardig. Met dit protest vervulde de Paus een duren plicht. Hem daarvan een verwijt te maken, is onverstandig *). Reeds te voren echter hadden de vorsten een mogelijk protest afgewezen: „ Contra hanc transactionem ... nulla jura canonica... aut concordata cum Pontificibus... unquam allegentur* *). ") Menzel, Neuere Gesch. der Deutschen, IV, S. 268. *) Acta Pacis Westph. publ. VI, 128 ff. art. XVDT, 3. TWEEDE HOOFDSTUK. HERVORMING IN DE OVERIGE LANDEN VAN EUROPA. HAAR INWENDIGE ONTWIKKELING. § 143- Zwingli en Zwinglianisme in Zwitserland. De werken van Zwingli, uitgegeven door Schuier en Schulthess, 8 Bde, Zürich 1828—1842, Suppl. 1861. Nieuwe editie in Corpus reform. Tom. 88, uitgegeven door Egli en Finsier, Band I, Berlin 1904. Stdhelin, Huldreich Zwingli. Sein Leben und Wirken, 2 Bde. Basel 1895—1897, Jackson, Huldreich Zwingli, The Reformer of German Switzerland, London 1901. Oorthuis, De anthropologie van Zwingli, Leiden 1895 (Dissert.)- Bachofen, Essai sur 1'ecclésiologie de Zwingle, Genève 1890 (Thése). Janssen-Pastor, Hl Band, S. 92 ff.; De Halier, Hist. de la révolution reiigieuse ou de la réforme protestante dans la Suisse occidentale, Paris 1837. i°. Zwingli werd 1484 geboren te Wildhaus in het Zwitsersche graafschap Toggenburg. Na zijn studiën te Bern, Bazel en Weenen te hebben voltooid, ontving hij zijn aanstelling als pastoor te Glarus, dan te Einsiedeln en later als plebaan te Zürich. Ofschoon zijn zedelijk leven naar eigen bekentenis niet rein was1), predikte hij met ongewone welsprekendheid tegen het bederf der geestelijkheid en der Kerk, tegen de vereeniging der Heiligen, het priesterschap en de geloften. Ook voor hèm werd de afkondiging van den aflaat onder Leo X aanleiding, zijn dwalingen openlijk te verkondigen. Ofschoon hij geen misbruiken der commissarissen kende2), predikte hij te Zürich tegen den aflaat en vond er een zeer gretig gehoor (1519—1520). In 1522 begon zijn verzet tegen de Kerk, wier vastenwet hij ongeldig noemde. Toen reeds vroeg hij met eenige anderen de opheffing ') Janssen, An meine Kritiker. s) Paulus, Ablassprediger B. Sanson, Der Katholik, 1899, II, 434 fl. 332 § 143- Zwingli en Zwinglianisme in Zwitserland. der caelibaatswet en predikte tegen de traditie, de synoden, het primaat en vorderde de communie onder beide gedaanten. Weldra trad Zwingli in het huwelijk en zond aan alle geestelijken zijn Inleiding in de nieuwe leer. Op zijn voorbeeld namen nu tal van geestelijken een vrouw. Zijn aanhang groeide bij den dag. 2°. De leer'), die Zwingli aan zijn volgelingen gaf, is pantheïstisch, en fatalistisch. De godheid is het wezen aller dingen, die door emanatie uit God zijn voortgekomen. Het schepsel is niet vrij, maar in de hand Gods wat het werktuig is in de hand des kunstenaars. God is derhalve de oorzaak van alles, ook van het kwaad, de zonde. Zonde is elke overtreding der wet, ofschoon de mensch van zijn vrijheid beroofd ze noodzakelijk pleegt. God zondigt niet met den mensch tot de zonde te dwingen, omdat voor Hem geen wet bestaat. De kiem van alle kwaad in den mensch is de eigenliefde. De erfzonde is de neiging tot het kwaad, een ziekte der natuur, die ook door het doopsel niet wordt weggenomen. Wijl alles uit God is voortgekomen, keert alles tot God terug. Zwingli verwierp de gansche inrichting der Kerk en stelde een democratische in de plaats. Het doopsel was hem slechts een teeken der opneming in de Kerk, die alleen uit uitverkorenen bestaat. Het Sacrament des Altaars is enkel brood en wijn, een herinnering aan de vereeniging met Christus. De godsdienstoefeningen bestonden in preek en de uitdeeling van het avondmaal. 3°. Aanvankelijk hadden de andere Duitsche kantons de leer van Zwingli verworpen en zonden zelfs een gezantschap naar Zürich, om den raad der stad te bezweren, toch het oude geloof niet te verlaten. Deze stoorde zich daaraan niet en richtte in 1525 een staatskerk op volgens de leer van Z w i n g 1L De katholieke godsdienst werd afgeschaft en wat daaraan herinnerde, geroofd of vernield. De goederen van stichten en kloosters naastte de stad Zürich. Een streng verbod vaardigde men uit tegen Mis-lezen en hooren. Weldra breidde de ketterij zich ook over andere kantons uit. Bern nam in 1528 het Zwinglianisme aan en liet zelfs de beeldstormers vrij in hun woest geweld. Te Bazel werkte vooral Oecolampadius2) voor de nieuwe leer en ontving weldra hulp van den woesten beeldstormer en predikant Willem ') Baur, Zwinglis Theologie, ihr Werden und ihr System, 2Bde. Halle 1885—1888. *) Hagenback, Joh. Oekolampadius und Myconius, Elberfeld 1859. § 143- Zwingli en Zwinglianisme in Zwitserland. 333 Farel, later ook van de professoren Munster en Grynaeus1). Nauwelijks had men de vrije uitoefening der ketterij afgedwongen (1527), of men hervormde met zulk een ijver, dat in 1529 reeds de oude leer met geweld werd onderdrukt. De beeldenstorm was zoo hevig, dat E r a s m u s vertoornd de stad verliet. Hetzelfde had plaats te Mühlhausen (1528), te Appenzell, te Glarus en Schaffhausen (1528). In het begin van 1529 voerde de burgemeester Vadianus8) van St. Gallen het Zwinglianisme in en liet de beeldstormers hun woede koelen aan de heerlijke kerk der abdij. Op. de bemerking, dat deze kerk niet aan de stad behoorde, antwoordde men: „Het Evangelie geeft recht op alles." De kantons, Luzern, Uri, Schwyz, Unterwalden, Zug, Wallis en Freiburg bleven het katholiek geloof getrouw. 4°. Het fanatisme van Zwingli en de zijnen, die de katholieken voortdurend tot afval van het geloof trachtten te brengen, beleedigden en sarden, moest tot een oorlog leiden. Het dispuut te Baden (1526) had de katholieken bevestigd, de ketters verbitterd. Reeds in 1527 sloten de Zwinglianen een verbond met Constanz, waarmee het jaar daarop Bazel, Bern en andere kantons zich vereenigden. De katholieken van' hun kant waren op verdediging bedacht en sloten met koning Ferdinand het verbond van Wallis (1529). Het kwam echter voorloopig nog tot een minnelijke schikking te Kappel (1529). Toch werd dit verdrag door die van Zürich niet lang onderhouden. Met geweld trachtten zij de omliggende plaatsen te protestantiseeren: de „afgodendienst," *de Baaispriesters" moesten worden uitgeroeid. In fanatieke taal zette vooral Zwingli den raad van Zürich tegen de -katholieken op. Tevergeefs riepen dezen de hulp van den keizer en den RoomschKoning Ferdinand in. Voor het behoud des geloofs waagden zij eindelijk alléén den strijd. Den 11 October 1531 kwam het tot een bloedig gevecht bij Kappel, waar de Zwinglianen werden verslagen. Ook Zwingli sneuvelde met nog 7 predikanten *). Luther zag in de zegepraal der katholieken een straf des Heeren. De taak van Zwingli nam Bullinger4) op zich, *) Ckenevüre, Farel, Froment, Viret, réformateurs, Genève 1835. J) Arbem, Joachim Vadian im Kirchenstreite (1523—1531), St. Gallen 1905. *) Hyrvoix, in Revue des quest. hist. 1902 (LXXI), p. 494 ss. ') Schulthess-Rechberg, Bullinger der Nachfolger Zwinglis, HaUe 1904. 334 § 144- Calvijn en Calvinisme in Zwitserland. terwijl voor Oecolampadius, die kort daarop stierf, Mycon i u s in de plaats kwam. Op veel plaatsen werd het oude geloof hersteld. Zürich echter met Bazel, Bern en Schaffhausen bleven Zwingliaansch. Allengs stelden nu de hoofden der Zwitsersche ketterij belijdenissen op. In 1536 ontstond onder de handen van Bullinger, Myconius en Grynaeus de Confessio Helvetica I, ook Basileensis posterior genaamd, in 28 artikelen. De Basileensis prior hadden reeds vroeger (1532—1534) Oecolampadius en Myconius geschreven. De Confessio Helvetica II, het werk van Bullinger (1564), werd door Beza in het Fransch vertaald en later in verschillende landen aanvaard 8 "l. Calvijn en Calvinisme in Zwitserland. Johannis Calvini opera, ed. G. Baum, E. Cunitz en E. Heuss (Corp. reform. Tom. XXIX ss.), Brunsw. 1863—1900. Opera omnia Joh. Calvini, 9 Tom. fol., Amstelodami 1671. Herminjard, Correspondance des réformateurs dans les pays de langue francaise, 9 vols. Paris 1866—1897. Pterson, Studiën over Joh. Kalvijn, 3 deelen, Amsterdam 1881 —1891. Kampschulte, Johann Calvin, seine Kirche und sein Staat in Genf, 2 Bde, Leipzig 1869—1899. Doumergue, Jean Calvin, les hommes et les choses de son temps (tot heden 3 Tomes), Lausanne 1900—1906. Choisy, La théocratie k Genève 1897. Reyburn, John Calvin, London 1914. i°. Naast het Lutheranisme en het Zwinglianisme kwam bijna te gelijkertijd het Calvinisme op, dat zijn hoofdzetel had te Geneve en door organisatie" en invloed de eerstgenoemde verre overtrof. Werd het Lutheranisme buiten Duitschland en Scandinavië weinig beleden, het Zwinglianisme hoofdzakelijk tot Zwitserland beperkt, het Calvinisme verspreidde zich weldra over Fransch Zwitserland, de Palts, Frankrijk, de Nederlanden, Engeland en Schotland, Hongarije en Zevenbergen. Joannes Calvijn (Jean Chauvin) werd geboren te Noyon in 1509 en studeerde te Parijs, later te Orleans en te Bourges. Door Melchior Volmar raakte hij met de leer van Luther bekend, die hij reeds in 1533 zocht te verspreiden en te verdedigen (De christiana philosophia). ' *) Niemeyer, Collectio confessionum in ecclesia reform, publicatarum, Lipsiae 1840. § 144- Calvijn en Calvinisme in Zwitserland. 335 Toen er een onderzoek werd ingesteld, verliet C a 1 v ij n Parijs en schreef te Orleans zijn eerste theologische werk: De Psychopannychia tegen de Anabaptisten. In 1535 voltooide hij te Bazel zijn hoofdwerk: Calvini Institutio (later Instiluliones) religionis christianae, dat hij met een opdracht aan Frans I van Frankrijk het eerst uitgaf te Bazel in 1536. Bij eiken nieuwen druk groeide het werk aan'). Was het oorspronkelijk in 6 afdeelingen, de laatste door C a 1 v ij n zelf bezorgde uitgaaf (1558) bevat 80 hoofdstukken in 4 boeken: De cognitione Dei Rectoris ; De cognitione Dei Redemptoris ; De modo percipiendae gratiae Christi; De externis mediis ad salutem. 2°. Stond Calvijn wellicht in oorspronkelijkheid beneden Luther en Zwingli, in logische gevolgtrekking en scherpe redeneering overtrof hij beiden. Het hoofddogma zijner leer2) is de absolute praedestinatie en reprobatie. God zet den mensch aan en drijft hem tot de zonde, die echter toch vrijwillig gepleegd wordt, omdat de drang niet uitwendig, maar alleen inwendig is. God schept een deel der menschen, om door hen het kwaad te doen; maar toch is deze noodzakelijkheid geen fatalisme, maar de verborgen wil Gods, die rechtvaardig is, ofschoon de mensch dit niet begrijpt3). In de leer der rechtvaardigmaking verschilde Calvijn niet veel van Luther. Het geloof is hem als een aarden vat, in zich zelf waardeloos, maar waarin aan den hemelschen Vader wordt aangeboden Jezus Christus, die den mensch zalig maakt. Wat de gevolgen der erfzonde aangaat, is de leer van C a 1 v ij n niet vast, zoodat hij nu eens de vernietiging, dan weer alleen beschadiging van het evenbeeld Gods in den mensch verkondigt. De goede werken der heidenen noemt hij zondig, die der geloovigen niet heel rein. Slechts twee sacramenten erkende C a 1 v ij n. Allen die bestemd zijn voor ') Lanson, L'institution chrêüenne de Calvin (Revue hist. 1894 (Tom. 54), p. 60 ss.). 2) Lelièvre, la maitrise de 1'esprit. Essai critique sur le principe fondamental de la theologie de Calvin, Cahors 1900. Grosclaude, Exposition et critique de 1'ecclésiologie de Calvin, Genève 1896. °) „ Dicimus, aeterno. et immutabili consilio Deum semel constituisse quos olim semel assumere vellet in salutem, quos rursum exitio devovere. Hoe consilium quoad electos in gratuita ejus misericordia fundatum esse asserimus, nullo humanae dignitatis aspectu: quos vero damnationi addicit, his justo quidem et irreprehensibili ipsius judicio vitae aditum praecludi. Instit. lib. DU, Cap. 21. n. 7; ed. Lugdun. Batav. 1654, p. 329. 336 § 144- Calvijn en Calvinisme in Zwitserland. de verdoemenis worden in het doopsel alleen uiterlijk afgewasschen, ontvangen ook geen genade en in het avondmaal niets dan brood en wijn. De transsubstantiatie en zelfs de werkelijke tegenwoordigheid van Christus werd ontkend, geen praesentia realis, maar alleen een praesentia virtualis aangenomen, zoodat de gepraedestineerden in het avondmaal niet Christus' lichaam ontvangen, maar enkel een goddelijke kracht, die voortvloeit uit het lichaam van Christus in den hemel!). Over de Kerk dacht C a 1 v ij n zooals Luther. Ze is onzichtbaar, bestaat uit de gepraedestineerden en wordt bestuurd door predikanten, ouderlingen en diakenen, die hun beroeping ontvangen van de gemeente. De eenige geloofsbron is de H. Schrift, welke een ieder naar het inwendig getuigenis des H. Geestes verklaart. 3°. In 1536 vestigde zich Calvijn te Genève en had er weldra als prediker en professor een machtigen invloed. Zijn zelfstandig, tiranniek optreden maakte hem echter spoedig gehaat, bijzonder toen hij het Zwinglianisme verwierp, feestdagen afschafte, gedeesemd brood bij het avondmaal gebruikte, enz. In 1538 met Farel uit de stad verdreven, ging hij naar Straatsburg, waar hij in 1540 met Idelette van Buren in het huwelijk trad. Met aandrang naar Genève teruggeroepen, stelde C a 1 v ij n zijn voorwaarden en kreeg zoowel in het tijdelijke als in het geestelijke een bijna onbeperkte macht. Het huiselijk, burgerlijk en kerkelijk leven richtte hij in naar zijn Ordonnance ecclésiastique de Véglise de Genève. Het consistorie voerde het opzicht over de zeden en het kerkbezoek en vonniste uiterst streng. In korten tijd had Genève een droefgeestig en duister aanzien gekregen. Theaterspel, dans en muziek waren verboden. ') „Praesentia Christi in sacramento minime talis somnianda nobis est qualem Pvomanae curiae artifices confinzerunt: acsi locali praesentia, corpus Christi manibus attrectandnm, atterendum dentibus, ore deglutiendum sisteretur... ita sub haec corruptibilia elementa retrahere ipsum, aut ubique praesens imaginari, prorsus ducimus nefas esse. Neqne id sane opus est, quo ipsius participatione fruamur; quando hoe beneficii per Spiritum suum nobis Dominus largitur, ut unum corpore, spiritu et anima secum fiamus. Vinculum ergo istius conjuncdonis est Spiritus Christi, cuius nexu copulamur: et quidam veluti canalis, per quem quicquid Christus ipse et est et habet, ad nos derivatur. Nam si solem conspicimus radiis in terram emicantem, ad generandos, fovendos, vegetandos ejus foetus suam quodammodo substan Ham ad eam trajicere: cur inferior Spiritus Christi esset irradiatio ad communionem carnis et sanguinis ejus in nos traducendam ?" Institut. Lib. IV, Cap. XVII, n. 12; ed. Lugd. Batav. 1654, p. 491. § 144- Calvijn en Calvinisme in Zwitserland. 337 In de plaats der herbergen kwamen geestelijke casino's. Voor het avondmaal eischte C a 1 v ij n een soort van biecht. Met onverbiddelijke gestrengheid behandelde hij zijn tegenstanders (liberlins)'). De beroemde prediker Sebastianus Castellio en de geneesheer Hieronymus Bolsec werden in ballingschap gezonden; het raadslid A m e a u x boette zijn verzet in den kerker; Jacobus Gruet werd terechtgesteld; Gentilis, die om een dwaling tegen de triniteitsleer ter dood veroordeeld was,' redde door een plechtige afzwering zijn leven; de Spaansche geneesheer Michaël Servede stierf op den brandstapel als ketter *). Velen ondergingen kerkerstraf, omdat ze bij gelegenheid eener bruiloft hadden gedanst. Den dictator te beleedigen of te bedreigen werd tot een halszaak gemaakt. Tegen allen, die zich niet tot het Calvinisme wilden bekeeren, heerschte een waar schrikbewind. Van 1542—1546 werden 57 doodvonnissen onderteekend *). 4°. Ter uitbreiding zijner ketterij stichtte Calvijn in 1548 zijn academie4) te Genève, waar naast wijsbegeerte, Grieksch en Hebreeuwsch vooral de godgeleerdheid werd onderwezen. Zoo groot was de toevloed van leerlingen, dat hun geregeld aantal reeds het eerste jaar tot 200 steeg. Naar Frankrijk, Duitschland, Engeland, Schotland en de Nederlanden keerden ze terug, niet enkel als verdedigers zijner leer, maar ook als voorstanders zijner staatkundige beginselen, die bijna overal leidden tot opstand en verzet tegen het vorstelijk gezag. Calvijn overleed 27 Mei 1564, en werd te Genève opgevolgd door zijn grootsten leerling Theodorus Beza, die reeds sedert 1558 een leerstoel aan de academie bekleedde. Zijn zachtere inborst won de harten, zijn geleerdheid trok velen naar Genève, waar hij de leer en de meeningen van Calvijn met kracht verdedigde. Hij stierf in 1605 5). ') Galiffe, Quelques pages d'histoire exacte sur les procés intentés a Genève en 1547, Genève 1862; Nouvelles pages d'histoire exacte, Genève 1863. *) Van der Linden, Michaël Servet, een brandoffer der gereformeerde inquisitie, Groningen 1891. N. Paulus, Hist.-pol. Blatter, B. 136 (1905), S. 161 ff. *) Rouquette, L'inquisition protestante. Les Victimes de Calvin, Paris 1906. ") Borgeaud, Histoire de 1'université de Genève. L'académie de Calvin, Genève 1901. *) Choisy, L'état chrétien calviniste a Genève au temps de Théodore de Bèze, Genève 1902. Fajus, De vita et obitu Theodori Bezae, Genevae 1606. P. Albers S.J. Kerkgesch. II. 22 338 § 145- Calvinisme in Frankrijk. § 145- Calvinisme in Frankrijk. # Serrani, Comment. de statu religionis et reipublicae in regno Galliae, 4 Xomi, Genevae 1572 s. Theod. de Beza, Histoire ecclésiastique des églises réformêes au royaume de France (tot 1563). Anvers 1580. Coignet, La Réforme francaise avant les guerres civUes (1512—1559), Paris 1890. Imbart de la Tour, Les origines de la Réforme, Paris 1904. G. de Félice, Histoire des protestants de France, VHIe éd., Toulouse 1895. E. Lavisse, Hist. de France depuis les origines jusqu'a la Révolution, Tom. V (1492—1559) par H. Lemonnier, Paris 1903; Tom. VI par Mariéjol, Paris 1904; Tom. VH, Paris 1905. Richter, Die padagogische Lit. in Frankreich wahrend des XVI Jahrh. I: Die Katechismen, Leipzig 1904. Banotaux, Hist. du card. de Richelieu, 2 vols. Paris 1896—1903. Lutteroth, La réformation en France pendant la première période, Paris 1859. Dr. W. Platzhoff, Frankreich und die deutschen Protestanten (1570—1573X München-Berlin 1912. i°. Het protestantisme drong het eerst Frankrijk binnen in Luthersche geschriften en vond tal van invloedrijke personen gunstig gestemd. Onder bisschop Willem Briconnet ontstond omstreeks 1520 een Luthersche gemeente te Meaux, die door Le Fèvre1), Farel en Le Clerc werd onderricht. Reeds in 1523 echter vond de Sorbonne 48 dwalingen in hun Epistelen en Evangeliën, waarop enkelen werden gestraft, anderen echter ontvluchtten. Wel trachtten ook later nog B u t z e r en Melanchthon zelf hun invloed te doen gelden en een dispuut uit te lokken met de Sorbonne, maar zij slaagden niet, evenmin Calvijn. In 1530 stelden de Waldenzen in Frankrijk, Zwitserland en Italië zich met de protestanten in verbinding en veroorloofden zich weldra allerlei gewelddadigheden. Ofschoon die beweging in 1544—1545 door Oppède werd onderdrukt, drongen toch altijd nieuwe kettersche boeken het land binnen. Allengs echter moesten de Lutherschen wijken voor de Calvinisten, die in Frankrijk • den naam van Hugenoten ontvingen *). Tot bloei kwam de sekte voorloopig niet, omdat ook Hendrik II (1547—1559). zooals zijn voorganger Frans I, de ketters wel in het buitenland begunstigde, doch in Frankrijk hevig vervolgde. De inquisitie *) C. van Proosdij, J. le Fèvre d'Etaples, voorganger van Calvijn, Leiden 1906. *) De afleiding is onzeker: Eigenots (eedgenooten), Huguenot (nachtspook), Duganau (in 't Provencaalsch een nachtuil). § 145- Calvinisme in Frankrijk. 339 verdubbelde haar ijver. Toch hielden de ketters in Mei 1559 een synode te Parijs, waar een Calvinistische geloofsbelijdenis (Confessio Gallicana) en de Zwitsersche presbyteriale kerkinrichting werden vastgesteld '). 20. Bij den dood van Hendrik II waren reeds enkele leden der families Bourbon en Colignytot het Calvinisme overgegaan; b.v. Antoine de Vendóme, koning van Navarra, zijn broeder Louis de Condé, Montmorency, admiraal C o 1 i g n y, kardinaal Odet van Chatillon enz. Nog verbitterd over de gestrengheid des overleden konings en ijverzuchtig op de machtige G u i s e n, zetten zij tegen dezen een samenzwering op touw (1560). Het plan lekte uit en verscheidenen stierven op het schavot. Ofschoon nu de macht der Guisen steeg, bleven de edicten tegen de Calvinisten (12 Maart en 7 Mei 1560) door den invloed der koningin-moeder, Catharina de Medici, krachteloos, zoodat de prins de Condé opnieuw een samenzwering beproefde. Hij was reeds gevangen genomen en ter dood veroordeeld, toen Frans II (1559—1560) overleed en Karei IX (1560—1574) aan de regeering kwam. Hij stond onder het regentschap zijner moeder, die Condé genade schonk, zoowel de Calvinistische als de Katholieke partij aan zich trachtte te verbinden en aldus de oorzaak werd der. zoo noodlottige godsdienstige twisten. In September 1561 riep zij Katholieke en Calvinistische geleerden samen tot een godsdienstgesprek, het Collo que de Poissy *), waar vooral Beza en Laynez S.J., het woord voerden. Ofschoon de laatste waarschuwde tegen het uitvaardigen van dogmatische besluiten, liet Catharina toch een overeenkomst opstellen, die echter door de Sorbonne als kettersch werd verworpen. Den 17 Januari toonde de koninginmoeder opnieuw haar genegenheid voor de Hugenoten door het edict van St. Germain, waardoor hun buiten de steden vrijheid van godsdienst werd verleend. Hiermee waren echter de ketters niet tevreden en gingen over tot gewelddadigheden tegen de katholieken. Den 1 Maart 1562 volgde nu het bloedbad van Vassy 8), waar de soldaten van den hertog van Guise, zonder diens voorweten, 60 Hugenoten tijdens een godsdienst- *) Pidoux, La discipline ecclésiastiqne des églises réformées de France, Lausanne 1901. *) A. de Ruble, Le colloque de Poissy, Paris 1889. ■ *) Sdmmen aus Maria-L. 1872, S. 510 ff. 34Q § 145- Calvinisme in Frankrijk. oefening vermoordden. Hier ligt de aanleiding van den volgenden burgeroorlog *). 3°. Het triumviraat der katholieken bestond uit den hertog Frans van Guise, Montmorency en St. André; de eersten der Hugenoten waren de Chatillons en Condé. Deze verzamelde een leger en veroverde enkele steden. Bij Toulouse kwam het in Mei tot een gevecht, waar de katholieken overwonnen. Toen de Hugenoten zich niet onderwierpen, werd het edict van St. Germain herroepen en de strijd voortgezet, totdat de oproerlingen in December 1562 bij Dreux een beslissende nederlaag leden. Condé kwam in gevangenschap en C o 1 i g n y verschanste zich te Orleans. Toen Guise deze stad belegerde, werd hij in Februari 1563 door den Calvinist Poltrot vermoord 2). De eerste oorlog eindigde in Maart 1563 met het verdrag van Amboise, waar het edict van St. Germain, met eenige beperkingen, hernieuwd werd. 40. Door de ontevredenheid van Condé en Coligny ontbrandde de tweede oorlog weldra. Het sein daartoe gaf de Michelade de Nimes (29 Sept. 1567)3). De katholieken overwonnen bij St. Denys, waar echter hun aanvoerder Montmorency het leven liet. Toen troepen uit de Palts de Hugenoten te hulp kwamen, werd de vrede van Longjumeau gesloten (Maart 1568), waardoor de vrede van St. Germain opnieuw werd bevestigd. De Hugenoten eischten echter meer, tot groote ergernis van Karei IX, die den vrede herriep en de ketterij op straffe des doods verbood. 50. Terstond brak de derde oorlog uit (1569). Bij Jarnac leden de Hugenoten nogmaals een nederlaag en verloren hun aanvoerder Condé (Maart 1569). Nu stelden zich Coligny, Hendrik van Navarra en Hendrik Condé aan het hoofd der Calvinisten. Maar wederom werden ze geslagen bij Moncontour (3 Oct 1569) en dankten alleen aan vrienden bij het hof hun behoud. In Augustus 1570 kwam de vrede van St. Germain-en-Laye tot stand, waardoor de Hugenoten werden *) Lacombe, Les débuts des guerres de religion. Cath. de Médicis entre Guise et Condè, Paris 1899. A. Picard, Théodore de Bèse. Ses idéés sur le droit d'insurréction et son röle pendant la première guerre de religion, Cahors 1906. ') De Ruble, L'assassinat de Franoois de Lorraine, duc de Guise, Paris 1898. *) Combes, L'entrevue de Bayonne, Paris 1882. Rouquette, L'inquisition protestante. Les St. Barthélémy calvinistes, Paris 1906. § 145' Calvinisme in Frankrijk. 341 versterkt. Ze ontvingen behalve vrijheid van godsdienst in het gansche rijk, Parijs uitgezonderd, vier versterkte steden en toegang tot alle ambten. Coligny behoorde voortaan tot het hóf en Hendrik van Navarra huwde met de zuster des konings, Margareta van Valois (Aug. 1572). De katholieken warén diep vernederd, de invloed van Coligny steeg. Zelfs trachtte deze Catharina de Medici van de regeering uit' te sluiten en den koning in een oorlog met Spanje te verwikkelen. Catharina zon op wraak. Nadat haar aanslag op Coligny was mislukt, wijdde zij, gesteund door Anjou, de gansche Calvinistische partij ten dood. Catharina en Anjou wonnen den koning voor hun plan en werden aldus de oorzaak van den zoo beruchten Bartholomaeusnacht (24 Aug. 1572), die het gevolg was eener zeer spoedige beslissing, en niets had van een lang overdachte en voorbereide misdaad. Met de Hugenoten werden ook tal van katholieken vermoord. Het juiste aantal is zelfs niet bij benadering te bepalen. Men berekent het op 1000—2000 te Parijs, op 6000—8ooö in de provincies. Deze opgave is echter zeker te ruim. Het voornaamste slachtoffer was Coligny1). Aan de hoven ontving men de tijding, dat een samenzwering tegen den koning en zijn familie door de vermoording der booswichten was verijdeld. Zooals anderen geloofde ook Gregorius XIII het bericht en vierde een dankfeest voor de redding der koninklijke familie en het behoud des geloofs. Niet het geringste aandeel der oorzaak komt neer op den Paus noch op de religie 2). 6°. Vele Hugenoten'namen de vlucht; anderen keerden terug tot het oude geloof. Een groot aantal echter zocht veiligheid in La Rochelle. Met de belegering dezer stad begon de vierde oorlog (1573). Toen Hendrik van Anjou tot koning van Polen werd gekozen, eindigde de strijd, die echter opnieuw ontbrandde in 1576. De vrede van Beaulieu schonk aan de Hugenoten algemeene vrijheid van godsdienst, behalve te Parijs; alle burgerlijke' rechten; wettigheid aan de kinderen van priesters en monniken; daarbij acht versterkte steden (1576). 70. Deze nieuwe versterking der Hugenoten had van katholieke ') Revue des quest. hist 1866 ss.; 1884, Tom. 35, p. 386 ss. De la Ferrière, La St. Barthélémy, Paris 1892. Elkan, Die erste Publizistik der Bartholomausnacht, Heidelberg 1905. *) Vacandard, Etudes de critique et d'histoire religieuse, Paris 1905, p. 219 ss. 342 § 145- Calvinisme in Frankrijk. zijde vaster aaneensluiting in de Heilige Liga1) ten gevolge. Haar hoofd was hertog Hendrik de Guise, die weldra in het gansche rijk duizenden aanhangers vond. Wijl de koning aan de onderdrukking der machtige Liga zelfs niet kon denken, plaatste hij zich aan de spits en liet terstond de godsdienstvrijheid der Hugenoten herroepen (Blois 1577). Nu ontvlamde de vijfde oorlog, die echter nog hetzelfde jaar eindigde in.den vrede van Poitiers (1577). De Calvinisten ontvingen naar hun zin.niet genoeg. 8°. Derhalve begonnen zij in 1580 den zesden oorlog. Uiterst gunstig was voor hen de vrede van Fleix (26 Nov). Hendrik van Navarra steeg tot hoog aanzien en werd zelfs tot troonopvolger bestemd (1584). Heel Frankrijk kwam daarop in beroering. Hendrik de Guise, de candidaat der katholieken behaalde verschillende voordeden, maar werd met zijn broeder, den kardinaal van Lyon, door den koning verraderlijk vermoord (1588). De Liga verhief zich tegen den koning en zelfs Parijs greep naar de wapenen. Hendrik III echter verbond zich met Hendrik van Navarra en trok op tegen Parijs, waar hij ,door den jongen Dominikaan Jacques Clément, als tiran zijns volks werd gedood (1589). 90. Met hem overleed de laatste Valois, zoodat nu Hendrik IV van Navarra de kroon aanvaardde. Wel sloeg deze allen tegenstand der Spanjaarden en bijzonder der Liga met groote dapperheid neer, maar zag weldra in, dat hij als Calvinist nooit rustig de kroon zou dragen. S u 11 y raadde hem de bekeering tot-het katholicisme, dat hij eindelijk den 25 Juli 1593 openlijk omhelsde 2). De rust was hersteld en de Liga loste zich op. Wat later werd de zaak van den godsdienst geregeld door het edict van Nantes3) (13 April 1598): vrijheid van godsdienst werd aan de Hugenoten geschonken, toegang tot alle ambten en scholen; vertegenwoordiging in de parlementen van Grenoble en Bordeaux; vrij bezit hunner universiteiten en voor hun veiligheid versterkte steden voor acht jaar. Zeer weinig beteekende eenige geringe beperking. Op deze vrijstelling tierde het Calvinisme *) H. de l'Epinois, La ligue et les papes, Paris 1886. Richard, La papauté et la Ligue francaise, Paris 1901. ') Etudes, Tom. 92 (1902), 91 ss.; 101 (1904), 64 ss.; 168 ss. Revue des q. hist, Tom. 68 (1900), 217 ss. ') Faurey, Henri IV et 1'édit de Nantes. Bordeaux 1903. Etudes, Tom. -98—99 {1904), 759 ss.; 44 ss. BouUnger, Les protestants a Nïmes au temps de 1'édit de Nantes, Paris 1903. § 146. Afval van Engeland. 343 zeer welig. Nadat Hendrik IV door het staal van Ravaillac was gevallen, werd de vredesvoorwaarde der versterkte steden nog eens verlengd. Sedert 1621 echter kwam de regeering altijd meer tot de ondervinding, dat men met de onrustige Hugenoten niet in vrede kon leven. Toen immers telden de Hugenoten 760 gemeenten, waartoe 400 edellieden behoorden; zij konden 25000 krijgers stellen en bezaten 200 versterkte steden1). Reeds Richelieu (1624—1642) verzette zich tegen hun overmoed met krachtige hand. La Rochelle werd 1628 genomen en daarmee de kracht der Hugenoten gebroken. Lodewijk XIV (1643— 1715) hield sedert den aanvang zijner regeering het oog op de beperking en opheffing van het edict van Nantes gevestigd. Zijn dragonaden en misston bottée vonden strenge afkeuring bij den Paus *), die oordeelde, dat men de afgedwaalden niet in de Kerk mocht sleepen. Eindelijk den 18 October 1685-kwam het tot de opheffing van het edict van Nantes3). Alle uitoefening van den godsdienst werd den Hugenoten verboden. Aan de predikanten liet L o d e w ij k de keuze, het land te verlaten of tot het catholicisme over te gaan. Wie tot dit laatste besloot ontving een hooge jaarwedde, vrijheid van inkwartiering en belasting. Alle andere kregen het bevel in Frankrijk te blijven. Toch werd die verordening door zeer velen overtreden. Men sprak van 48.700, 70.000, zelfs van 100.000 en meer uitgewekenen. In enkele provinciën hadden opstanden plaats, die men echter met geweld onderdrukte % De opheffing van het edict van Nantes paste volledig bij L o d e w ij k s karakter en politiek. Kracht te oefenen naar buiten, eischte eenheid van streven in het land. . § 146. Afval van Engeland. Dixon, History of the Cburch of England from the abolition of the Roman jurisdiction (tot 1570), 6 vols. London 1884—1902. Allies, History ') Ranke, Die Römischen Papste, IX Aufl., H, 279. *) Ranke, T. a. p., Hl, 115, noot. ') Dotten, La révocation de 1'édit de Nantes, 3 vols. Paris 1894. Revue d. q. hist 1878 (tome XXIV). Stimmen a. Maria—L. 1876. Mémoires des évêques de France sur la conduite & tenir a 1'égard des réformés (1690), publiés par Jean Lemoine (Arch. de 1'hist. rel. de la France), Paris 1902. *) Douen, Les premiers pasteurs du désert, Paris 1879. F. Vernet, art Camisards, Dict de Theol. Cath.' 344 § 146. Afval van Engeland. of the Church in Engeland 1509—1603, 2 vo's- London 1895. Gairdner, The English Church in the 16 century from the accession of Henry VIII to the death of Mary (New history of the English Church, vol. IV.), London 1902. Hall, Henry VHI, 2 vols. London 1904. Spillmann, Die Englischen MSrtyrer unter Heinrich Vni, 2. Aufl., Freib. i. Br. 1900. * Beesly, Queen Ellzabeth, London 1892. Creighton, Queen Elizabeth, New ed., London 1901. Spillmann, Die Englischen MSrtyrer unter Elisabeth, Bd. I—H. Freib. i. Br. 1900—1905. Dezelfde, Die Blutzeugen unter Jacob I, Karl I und dem Commonwealth (1603—1654), Freiburg i. Br. 1905. Dezelfde, Die Blutzeugen aus den Tagen der Titus-Oates-Verschwörung, Freib. i. B. 1901. Over Jacobus I zie Zimmermann S.J., Der Katholik (1889), II, 253 ff.; Röm. Quartalschr. 1902. S. 375 ff. Hutton, The English Church from the accession of Charles I etc. (Hist. of the Eng. Church, Tom. VI.), London 1903. W. Walther, Heinrich VIII von England und Luther, Leipzig 1908. Tre'sal, Les origines du schisme anglican, Paris 1908. Gairdner, Lollardy and the Ref. in England, London 1913. 1 °. Engeland werd tot de scheuring') en vervolgens tot de ketterij gedreven door den lagen hartstocht van Hendrik VIII (1509—1547). Hij beklom den troon in 1509 en huwde in hetzelfde jaar Catharina van Arragon, de weduwe van zijn ouderen broeder A r t h u r, die kort na het huwelijk, voor de consummatie, was overleden. In deze echtvereeniging, met dispensatie van Julius II gesloten, leefde Hendrik zeer gelukkig. Hij was streng katholiek, bestreed de opkomende hervorming en schreef tegen Luther zelfs een boek De septem Sacramentis, waarvoor hij van L e o X den titel Defensor fidei ontving. 20. In 1527 vroeg Hendrik, ontvlamd door onreine liefde voor Anna Boleyn, echtscheiding op grond, dat zijn huwelijk met Catharina (volgens Lev. XVLII, 16; XX, 21 en Marcus VI, 18) ongeldig was. Kardinaal Wolsey2), de almachtige minister, steunde den koning en trachtte het gevoelen der godgeleerden te winnens), Clemens VH, voor wien Hendrik de zaak bracht, vond de redenen onvoldoende, een onderzoek in Engeland onraadzaam, gaf echter het laatste op 's konings aandringen toe en belastte daarmee de kardinalen W o 1 s e y en ') Zie vooral Pastor, Gesch. der Papste, TV, 2: Clemens VH, Kapitel XI, S. 483—516. *) Kard. Wolsey, der intellektuelle Urheber des Ehestreites Heinrichs VHI von England (Zeitschr. f. Kath. Theol. 1883, S. 401 ff.). *) Creighton, Card. Wolsey, London 1888, with explan. notes bij Ketcham, New-York 1903. Taunton, Thomas Wolsey, legate and reformer, London 1902. § 146. Afval van Engeland. 345 Campegio. Men zocht tijd te winnen, in de hoop, dat Hendriks hartstocht zou bekoelen. Terwijl Catharina van A r r a g o n een geleerden verdediger vond in John Fisher, bisschop van Rochester, legde Hendrik, op raad van Thomas C r a n m e r, huiskapelaan der familie B o 1 e y n, de moeilijkheid aan de universiteiten voor. Velen, zoowel in Engeland als in Frankrijk, beslisten te zijnen gunste, ofschoon de meesten de geldigheid van het huwelijk met Catharina verdedigden. W o 1 s e y, hoewel hij de echtscheiding begunstigde, werkte, als vijand harer familie, tegen Anna Boleyn en viel in ongenade (f 1530). Intusschen uitte-Hendrik heftige klachten over den duur van het proces, dat de Paus, op verzoek van Katharina, aan zich had getrokken, schafte de annaten af (1532) en leefde met Anna Boleyn. Deze echter de bevalling nabij, verweet den koning, haar door de belofte der kroon te hebben bedrogen. Zonder de uitspraak van Rome af te wachten, trad nu Hendrik 25 Januari 1533 in het huwelijk. Cranmer, in zijn hart protestant en heimelijk gehuwd met een nicht van Osiander, besteeg den aartsbisschoppelijken zetel van Canterbury en verklaarde het huwelijk van Hendrik met Catharina ongeldig. De Paus daarentegen sprak 23 Maart 1534 plechtig de geldigheid uit'). 30. Reeds in Februari 1531 had Hendrik zich de hoogste rechtmacht in geestelijke zaken aangematigd. De geestelijkheid, bevreesd en zwak, stemde hierin toe met de clausule: „zoover het de wet van Christus gedoogt" (Quantum per legem Christi licet). Na zijn huwelijk brak de koning voorgoed met den Paus. Den 1 Juni 1533 verhief hij Anna Boleyn tot koningin van Engeland; in 1534 volgde de uitvaardiging der acte van suprematie. Hiermee werd de scheuring voltooid. Alle rechten des Pausen trok de paus-koning Hendrik in hoogste instantie aan zich. De lafheid der geestelijkheid was groot en bood nauwelijks weerstand. Ook het parlement verzette zich niet. Ter uitoefening der kerkelijke suprematie benoemde de koning m Ï535 den leek Thomas Cromwell*) en gaf hem den voorrang boven alle wereldlijke en geestelijke heeren. Deze begon ,) Ehes, Hist. Jahrb. der Görresgesellschaft, EX, 23; XIII, 470. Röm. Quartalschr. 1893, S. 180; 1900, S. 256. Römische Dokumente z. Gesch. der Ehescheidung Heinrichs VIH v. England, Paderb. 1892. *) Aferriman, Life and Letters of Th. Cromwell, Oxford 1902. 340 § 146. Afval van Engeland. met alle geestelijke jurisdictie te suspendeeren. Wie ze terugvroeg, moest den eed op de suprematie, na de geboorte van Elisabeth, ook den successie-eed afleggen. Op verzet tegen de suprematie stond de doodstraf. Tal van geestelijken en leeken stierven den marteldood. Tot de voornaamste slachtoffers behoorden vooral Thomas Morus1) en kardinaal John F i s h e r *). Middelerwijl werden vele kerkelijke goederen verbeurdverklaard, alle kloosters opgeheven (1536—1540) en de opbrengsten verkwist 8). De kerkelijke leer veranderde Hendrik niet. De overtreding van het caelibaat strafte hij zelfs met den dood. In zijn zes artikelen nam hij op: de transsubstantiatie, de communie onder ééne gedaante, de biecht, de zielmissen, de geloften en het caelibaat. Op verwerping der artikelen stond de dood. Terwijl de katholieken stierven voor de belijdenis van het primaat, werden de Calvinisten en Lutheranen als ketters verbrand. Ook Thomas Cromwell, beschuldigd van ketterij en verraad, werd in 1540 terechtgesteld. Het meest ondervonden Hendriks gemalinnen de koninklijke willekeur. Anna Boleyn kwam in verdenking van overspel en bloedschande en stierf op het schavot (19 Mei 1536). Denzelfden dag huwde de koning Joanna Seymour, die kort na de geboorte van Eduard (VI) stierf (24 Oct. 1537). Anna van Kleef, zuster van Willem II van Gelre behaagde den tiran niet en werd naar Duitschland teruggezonden (1540). Zooals Anna Boleyn en om dezelfde reden stierf ook de de vijfde gemalin des konings, Catharina Howard, door beulshand. Catharina Parr wist zich zóó onmisbaar te maken, dat zij, hoewel verdacht van ketterij, op den troon bleef tot aan Hendriks dood (27 Januari 1547)4). 4*. Tijdens de regeering van Eduard VI (1547—1553) drong ook de ketterij voorgoed in Engeland binnen. Onder den titel van hertog van Sommerset voerde graaf Seymour, ') Bridgett, Life and writings -of Sir Th. More, Londen 1891. Bre'mond, Le B. Thomas More, Paris 1904. ') Bridgett, Vie du B. Jean Fisher, trad. de 1'Anglais par J. Cardon, Lille 1890. 1890. Vgl. Analecta Boll. 1891, p. 121; 1893, p. 97. 8) Gasquet, Henri VIII et les monastères anglais, trad. de 1'Anglais par J. Philipson et Du Lac S. J., Paris 1894. ") Hume, The Wives of Henry VIII and the parts they played in History, London 1905. § 146. Afval van Engeland. 347 een aanhanger der hervorming, het regéntschap. De verderfelijkste raadsman was Thomas Cranmer, die nu het masker afwierp en openlijk de nieuwe leer invoerde. De wet der zes artikelen werd buiten kracht gesteld, de communie onder beide gedaanten voorgeschreven, de keuze der bisschoppen overgelaten aan de kroon en het caelibaat afgeschaft. Butzer en Fagius ontvingen een leerstoel te Cambridge, Bernardino Ochino en Petrus Martyr te Oxford. Reeds in 1549 schafte Cranmer de oude liturgie af en schreef het Book of common prayer voor '). Op de weigering werd geld- en kerkerstraf gesteld. Volksopstanden en verzet onderdrukte men met gewapende macht In 1552 schreef Cranmer met R i d 1 e y, bisschop van Londen, een geloofsbelijdenis in 42 artikelen, die, ofschoon hoofdzakelijk Calvinistisch, ook Luthersche, Zwingliaansche en katholieke leerstellingen bevat2). Daarenboven werd ter vervanging der decretalen, een kerkelijk wetboek door Cranmer ontworpen, maar niet ingevoerd, omdat intusschen koning Eduard op zestienjarigen leeftijd overleed (6 Juli 1553). 5°. Wijl naar het oordeel van Cranmer zoowel Maria als Elisabeth waren gesproten uit een onwettig huwelijk, had Eduard, op raad van den hertog van Northumberland, diens schoondochter Joanna Gray als opvolgster aangewezen. Veel sterker was echter de partij van Maria (1553—1558)3), die met een leger naar Londen trok en zonder verderen tegenstand den troon beklom. Toen de hertog van Northumberland een opstand tegen haar bewerkte, werd hij met JoannaGray terechtgesteld. Maria's taak was zeer zwaar. Karei V en Gran veile raadden tot gematigdheid, terwijl anderen elk uitstel als zwakheid veroordeelden. De proclamatie van 18 Augustus 1553 sprak kalm en voorzichtig. Het hof verloor zijn puriteinsche gestrengheid. De rechtmatige bisschoppen hernamen hun zetels. Allengs werden de protestantsche geestelijken door rechtgeloovige vervangen, de ') Belleshtim, Die Entstehung des englischen Common Prayer-Book (Der Katholik 1891, I, S. I ft.). Daniël, Prayer-Book. lts history, language and contents, 20 ed., London 1902. ') Burnet, The History of the ref. of the Church of England, London 1679, Tom. II, 209 s. *) Zimmermann, Maria die Katholische, Freib. L Br. 1890 (Erganz. Stimm. a. Maria—L. 48. 348 § 14b. Afval van Engeland. gehuwden uit hun ambt ontzet. Na het huwelijk der koningin met Philips II van Spanje kwam Reginald Pole1), op wiens hoofd Hendrik VIII 50.000 dukaten had gesteld, in zijn vaderland terug en bewerkte de hereeniging van Engeland met Rome, die bijna eenstemmig door het parlement werd aangenomen (Dec. 1554). Was Maria aanvankelijk zacht tegen de niet-katholieken, door de verschillende opstanden en samenzweringen (Wyat, Suffolk enz.) werd zij strenger en bracht de strafwetten tegen de ketters weer in werking. Men telde omstreeks 280 terechtstellingen (Cranmer, Latimer, Ridley). Den bijnaam van „bloeddorstige" verdiende zij zeker niet. Onder Hendrik VHI, Eduard VI en Elisabeth was de vervolging veel bloediger. Maria overleed te vroeg, November 1558. 6°. Wijl Maria Stuart, de rechtmatige erfgename der Engelsche kroon, met Frans II van Frankrijk gehuwd en in het testament van Hendrik VIII achter Elisabeth2) (1558— 1603) gesteld was, had deze de protestantsche partij op haar zijde én beklom na Maria's overlijden den troon3). In geloofszaken hield Elisabeth zich aanvankelijk vrij onverschillig. Opgevoed in scheuring, neigde zij onder Eduard tot het Lutheranisme en was onder Maria katholiek, liet zich kronen volgens den katholieken ritus en zwoer, de oude religie te zullen verdedigen. Paulus IV, wien zij haar troonsbestijging aankondigde, gaf ten antwoord, dat haar recht op de kroon niet onbetwistbaar was; hij zou echter, wilde men hem de beslissing overlaten, zoo toegeeflijk mogelijk zijn, als het recht gedoogde. Ofschoon deze taal de hooghartige vorstin zeer diep moest grieven, was ze niet de oorzaak, maar alleen de naaste aanleiding van haar overgang tot het protestantisme *). Weldra voelde Elisabeth zich krachtig genoeg, om met de vernietiging van het katholicisme te beginnen, Cecil stond haar bij. Den 25 Januari 1559 hief zij alle wetten van Maria op en herstelde die van Eduard VI. Met den H. Stoel brak zij volledig, matigde zich de suprematie aan en ') Zimmermann, Kardinal Fole, sein Leben und seine Schriften, Regensburg 1893. a) Destombes, La persécution religieuse en Angleterre sous Elisabeth et les prémiers Stuarts, 2 ed., Lille 1886, 3 vols. Meyer, England und die kath. Kirche in England unter Elisabeth und den Stuart, 1 B. Rom 1912. Vgl. Hist. Zeitschr. (B. 108), 1912. ') Revue des quest. hist, Tom. 58 (1895), p. 456 ss. *) Bridgett, The true story of the catholic hierarchy deposed by queen Elisabeth; London 1889. § 146. Afval van Engeland. 349 vorderde den eed op straffe van verlies van ambt en goederen. Voor de standvastige geestelijken, wier aantal betrekkelijk zeer gering was, stelde zij protestantsche in de plaats. Den 17 December 1559 werd Matthaeus Parker ongeldig tot aartsbisschop van Canterbury gewijd en daarmee allengs de hiërarchie der Engelsche kerk vernietigdAl bleef ook de helft der natie in het hart katholiek, krachtig verzet tegen den altijd toenemenden gewetensdwang ontmoette de regeering bijna nergens. In het jaar 1562 vorderde men niet alleen van alle parlementsleden, geestelijken, advocaten en leeraren den eed op de suprematie, maar werden ook de 42 artikelen van Eduard VI herzien en tot 39 beperkt. Deze waren voortaan de belijdenis der Engelsche kerk, die bij de vereering en aanroeping der Heiligen ook het H. Misoffer, de transsubstantiatie, de aflaten, het vagevuur en bijzonder het pauselijk primaat verwierp. Toch gaf Pius IV de hoop niet op en zelfs nog Pius V had aanvankelijk geduld. Toen echter honderden als aanhangers van Maria Stuart den dood ondergingen2) (1568—1570), en de vervolging steeds scherper werd, sprak de laatstgenoemde Paus 25 Februari 1570 excommunicatie en afzetting over Elisabeth uit3). De mislukte poging, om Maria Stuart te verlossen, ontvlamde dën toorn' der koningin nog meer. Als hoogverraad werd het gestraft, wanneer men haar recht op de kroon ontkende of betwijfelde, een bul, breve, enz. van den Paus aanvaardde; op de weigering, om de godsdienstoefeningen der staatskerk (High Church) bij te wonen stond geldboete, kerkerstraf en tuchtiging (1571). Later stelde men zelfs''de doodstraf op het geven der absolutie, op het lezen der H. Mis, op het wijden en ook op het herbergen van katholieke priesters. Spoedig waren de kerkers gevuld en de geloovigen, van hun herders beroofd, een weerlooze prooi des vijands. 70. Voor het vormen van Engelsche priesters heeft op de eerste plaats Dr. WilliamAllen4) groote verdienste. Met ontzaglijke ') Bul van 13 Sept. 1896: Apostolicae curae. Brandt, La condanna delle ordinazioni Anglicane, 3 ed., Roma 1908. Phillips, The ex tin cd on of the ancien t hierarchy, London 1905. Vgl. Zeitschrift f. K. Theol. 1895, S. 718 ff.; Der Katholik 1894; Arch. f. Kirchenrecht, 1874 en 1897. Boudinhon, Etudes théol. sur les ordinations angl. Canoniste contemporain 1895. *) J. Leslaeus, Ep. Roffensis, De titulo et jure ser. princ. Mariae Scot. reg., quo regni Angliae successionem sibi jiiste vindicat, Rhemis 1581. *) Buil. Rom. ed. Taur., VTI, p. 810 ss. Hergenröther, Kath. Kirche und christl. St.. S. 678 ff. *) Bellesheim, Allen und dié Seminare des Festlandes, Mainz 1885. 35° § 146. Afval van Engeland. moeite en kosten stichtte hij een seminarie te Douai (1568), dat wat later door de Engelschen bemoeilijkt, naar Rheims werd overgebracht. Te Rome bloeide sedert 1579 het Engelsch College, waar de leerlingen zich tot de geestelijke hulp van Engeland verplichtten. In 1580 aanvaardden twee priesters der Sociëteit van Jezus de gevaarlijke missie en doorkruisten het land, overal troost en zegen verspreidend. P e r s o n s werkte tal van jaren. Edmond Campion1) gaf het beroemde werkje Decem rationes*) uit en stierf den marteldood. Zooals hij, gaven hun leven de Jezuïeten Alexander Briant, Thomas Woodhouse, Joannes Nelson, Thomas Cottam; de priester Cuthbert Maine en een groot aantal anderen. Ook door den moord op Maria Stuart bezoedelde Elisabeth haar ziel en volhardde in de bloedige vervolging tot aan haar dood, die voorviel den 4 April 1603. Onverschilligheid in godsdienstzaken, wreedheid en losheid van zeden wierpen een schaduw op haar staatkundig beleid, dat Engeland tot bloei bracht. 8°. Met Elisabeth stierf het huis der T u d o r s uit, zoodat de Engelsche kroon overging op de S t u a r t s. Het eerst beklom Jacobus I (1603—1625), zoon van Maria Stuart, den troon. Ofschoon hij een Calvinistische opvoeding had ontvangen, hoopten toch de katholieken op verzachting der harde verdrukking. Het tegendeel echter had plaats. Reeds in 1604 traden de wreede wetten in werking. Tevergeefs poogden de Jezuïeten (vooral P. G a r n e t) sommige katholieken tot geduld en lijdzaamheid jte brengen. De wanhopige toestand voerde enkelen (C a t e s b y) tot het zoogenaamde buskruitverraad (5 Nov. 1605)3). Allen moesten boeten voor wat weinigen hadden misdreven. De wetten werden verscherpt, een eed van trouw opgelegd, dien PaulusV veroordeelde. Met verlies hunner goederen gingen velen in ballingschap. Toen Jacobus ook de presbyterianen en puriteinen vervolgde, ontstond een oproer, dat zich voortzette tot onder de regeering van zijn opvolger. 90. Karei I (1625 —1649) was, onder den invloed zijner ge- ") W. van Nieuwenhoff, Edmond Campion, Amsterdam 1888. J. H. Pollen S. J., A brief hist. Of the glorious martyrdom of twelf rev. priests, Edmond Campion -and his Companions, London 1908: Unpublished documents relating to the English martyrs, vol. I, London 1908. *) Decem radones propositae in causa fidei, Antverpiae 1631. *) Morris, The condition of catholics under James I. Father Gerards narrative of the Gunpowder Plot, London 1878. Pfülf, Stimm. a. M—L., Band 54 (1899J, 41 ff., 142 ff, 286 ff. § 147- Calvinisme in Schotland. 351 malin Henriette van Frankrijk, niet ongunstig tegenover het katholicisme gestemd. Toch offerde hij de katholieken op aan de dweepzucht der puriteinen, die hem ten slotte zelf als papist vervolgden, van de eene stad dreven naar de andere, in 1647 gevangen namen en in 1649 onthoofden. io°. Onder de republiek (1649—1660) vervolgde Cromwell, een fanatiek puritein, de katholieken *), deels omdat ze aan de zijde des konings hadden gestaan, deels uit haat tegen Rome. Karei II (1660—1685), die vrij zacht gestemd was, trachtte tevergeefs het lot der vervolgden te verbeteren. Zelfs dwong hem het parlement de testacte af (1673). Hierdoor sloot men ieder trouw katholiek uit van elk rijksambt, omdat bij de aanvaarding de eed van trouw en het ontvangen des avondmaals verplichtend werd gesteld. Heviger vervolgde men de katholieken, toen T i t u s Oates (iÓ78)de Jezuïeten en anderen yalschelijk van ëen samenzwering tegen den koning beschuldigde. Ofschoon Karei II in 't geheim O a t e s een leugenaar noemde, had hij daartoe niet den moed voor 't parlement, waaruit de katholieke lords werden verbannen. Na een heerlijke rede van Norfolk verlieten zij de zaal. Zes Jezuïeten stierven met veel anderen op het schavot*). Jacobus II (1685—1688) was katholiek, poogde de testacte en andere vervolgingswetten buiten werking te stellen, maar werd van den troon gestooten, dien nu zijn schoonzoon Willem III van Oranje beklom. Ook deze vervolgde de katholieken. De bilt of rights gaf aan den eed van trouw een vasten vorm. Zoo bleef het tot de Amerikaansche vrijheidsoorlogen en de Fransche revolutie, toen allengs eenige verandering kwam. § 147- Calvinisme in Schotland. A. Bellesheim, Geschichte der kath. Kirche in Schottland, 2 Bde. Mainz 1883. Brown, John Knox, 2 vols, London 1895. Cowan, John Knox (Heroes of the Reformation), London 1905. Huraut, J. Knox et ses ') Gardiner, Oliver Cromwell, London 1901. Firth, Oliver Cromwell and the rule of the Puritans in England, London 1900. *) Spillmann, Stimmen aus Maria—L. 1882—1883: Justizmorde. Destourbes, La persècution relig. en Angleterre sous Elisabeth et les premiers Stuarts, 2 éd., Paris 1893, Tom. m. De Courson, La persècution des catholiques en Angleterre, un complot sous Charles II, Paris 1898. The genesis of Titus Oates's plot, The Month, fase Nov. 1912. 352 § 147- Calvinisme in Schotland. reladons avec les églises réformées du continent, Cahors 1902. Zimmermann S.J., Die vermeintlichen Segnungen der schottischen Reformation (Frankf. zeitgem. Brosch.), Frankfurt a. M. 1895. Stalker, John Knox, His ideas and ideals, New-York 1905. i°. Reeds tijdens de eerste regeeringsjaren van Jacobus V (1524—1542) werd het Lutheranisme in Schotland gepredikt. Eenige verkondigers der nieuwe leer stierven den vuurdood, anderen ontkwamen door de vlucht. Wijl de geestelijkheid onwetend was, en grootendeels leefde in concubinaat, groeide het gestrooide zaad der ketterij zeer spoedig op. Grooten bijval vond de nieuwigheid bij den berooiden adel, die op het kerkelijk goed der stiften en kloosters belust was. In 1546 werd de aartsbisschop van St. Andrews, David Beaton, door de protestanten vermoord. Tot deze opstandelingen, die door den regent A r r a n in een slot werden belegerd, behoorde ook de predikant en latere reformator van Schotland, John Knox. Hij was in 1505 geboren en reeds lang een tegenstander der oude Kerk, zoodat hij zich als aalmoezenier bij de protestantsche, revolutionnairen aansloot. Na twee jaren gevangenschap in Frankrijk kwam hij naar Engeland en ging later (1553) naar Geneve, waar hij vriendschap sloot met C a 1 v ij n Intusschen bleef bij in betrekking met de belhamels in Schotland. Vooral sedert 1557, nog tijdens het leven der koningin-moeder, Maria de Guise, begon de protestantizeering van Schotland. 20. Knox preekte de revolutie. Het gevolg was, dat de protestantsche lords een verbond sloten tegen de katholieken. De vuurdood van een afgevallen priester, Walter Milne (1558) was de naaste aanleiding tot den opstand. Onder bedreiging van revolutie eischte men vrijheid van godsdienst. Knox keerde uit Geneve terug en veroorzaakte een vernietigingskrijg tegen kerken en kloosters. Noch het heilige noch de kunst werd gespaard; zelfs verwoestte men den heerlijken dom St. Andreas te Edinburg. In 1559 kwam het tot een verdrag, waardoor vrijheid van godsdienst werd verleend. Toch duurde de oorlog voort. Met den dood der koningin-moeder Maria de Guise (1560) bezweek tevens de oude religie in Schotland. Het parlement schafte het katholicisme af; de jurisdictie des Pausen had een einde; op het lezen of hooren der H. Mis stond ballingschap en verlies van goederen, voor den derden keer de doodstraf; de kerkelijke ') Mezger, John Knox et ses rapports avec Calvin, Montauban 1905. § 147- Calvinisme in Schotland. 353 goederen ontving de adel als belooning voor de behaalde overwinning. John Knox voerde de presbyteriaansche kerkinrichting in en schreef een Calvinistische geloofsbelijdenis voor (Confessio Scoticd)l). 3°. In 1561 overleed Frans II van Frankrijk. Zijn jeugdige weduwe Maria Stuart2) keerde, op uitnoodiging zoowel van prostestanten als katholieken, naar Schotland terug. De ketters koesterden de hoop, dat zij het Calvinisme zou omhelzen, en hadden daarvoor reeds alles geregeld. Wat aan den ouden eeredienst kon herinneren was verwoest. Toen Maria standvastig bleef, werd haar verblijf een martelaarschap. Bij het Mis-hooren kwam haar leven in gevaar; den kapelaan dreigde men te steenigen; schaamteloos beleedigde Knox zijn koningin op den kansel; haar kapel werd opengebroken en geplunderd. Ofschoon Maria zeer gematigd was, voorzichtig in haar optreden, innemend en goed, werden toch door de Calvinisten al haar daden veroordeeld, zij zelve met leugens én laster overladen3). Om steun te hebben in zoo hatelijke omgeving huwde Maria haar neef D a r n 1 e y, die voor goed katholiek doorging (1564). Het huwelijk was ongelukkig en D a r n 1 e y ontevredèn, omdat hem niet de gansche regeering werd toevertrouwd. Den 9 Februari 1567 viel bij als slachtoffer eener samenzwering. Het gerechtelijk onderzoek door de koningin verordend leidde tot niets, omdat de rechters tot de medeplichtigen behoorden. Terwijl de volksmond terecht graaf Bothwell als den moordenaar aanwees, belasterde Knox met hem ook de koningin als schuldig aan echtbreuk en moord4). Nu ontvoerde Bothwell Maria Stuart met geweld en hield haar zóó lang .gevangen, totdat zij door schandelijke middelen gedwongen, den moordenaar haar hand schonk. Een opstand ') Collection of the confessions of faith in the Church of Scotland, 2 vols, Edinburg 1719—1722. Augusti, Corp. libr. symbol. p. 143 ss. *) Kervyn de Lettenhove, Marie Stuart et 1'oeuvre puritaine, le procés, le supplice, 2 vols, Paris 1891. Phüippson, Hist. du règne de M. Stuart, 3 vols, Paris 1891. Lang, The mystery of Mary Stuart, London 1901. Cowan, Mary, queen of Scots, and who> wrote the casket letters? 2 vols, London 1902. Cardauns, Der Sturz Maria Stuarts Köln 1883. Maxwell Scott, The tragedy of Fortheringay, London 1895. Henderson, Mary queen of Scots. Her environment and tragedy, 2 vols, London 1906. s) In 1562 zond Pius IV haar een trooster in pater Nic. Flor. Goudanus S. J. {van Gouda). Pollen, Papal negociations with Mary queen of Scots during her reign in Scotland (1561—1567), Edinburg 1901. *) De zoogenaamde casket letters zijn zeker vervalscht. P. Albers S. J. Kerkgesch. II. 23 354 § 147- Calvinisme in Schotland, noodzaakte haar, de regeering over te geven aan haar zoontje Jacobus, voor wien graaf M u r r a y, haar halve broeder, het regentschap voerde. Uit de gevangenis ontkomen verloor zij tegen Murray den slag bij Longside en vluchtte naar Engeland, waar zij in de plaats van hulp, na een negentienjarige gevangenschap, den dood vond op het schavot. 4°. Na de vlucht van Maria Stuart naar Engeland werd het protestantisme door het parlement tot staatsgodsdienst verheven. Murray en Lennox verdrukten de katholieken met ijzeren vuist (1568—1572). Niet minder wreed was de vervolging onder den regent Morton (1572—1578). Een kleine verademing kwam er, toen Jacobus VI, ofschoon calvinistisch opgevoed, zelf de regeering aanvaardde. Toch was de koning tegen de dweepzucht der Calvinisten op den duur niet bestand en de vervolging begon opnieuw. Niet enkel het Katholicisme, maar ook de Engelsche High Church werd niet geduld, ofschoon de koning alles in het werk stelde, om deze in te voeren (1584— 1592). De hardnekkige presbyterianen weken geen stap, zelfs toen Jacobus VI, in 1603 koning van Engeland geworden, bisschoppen voor Schotland benoemde, eenige predikanten veroordeelde en zijn wil trachtte door te zetten met geweld. Hetzelfde ondervond zijn opvolger Karei I, die zelfs een opstand beleefde en niet kon verhinderen, dat op de bijeenkomst der presbyterianen (1638) het episcopale systeem verworpen en de Schotsche kerk onafhankelijk verklaard werd. Zelfs erlangden de Schotsche presbyterianen een tijd lang de overhand in Engeland en riepen Karei H tot koning uit, die echter de vlucht nam. Trots alle verdrukking en vervolging stierven de katholieken in Schotland niet uit. Ter vorming van katholieke priesters ontstond reeds vroeg een college te Parijs (1578), een ander te Pont-a-Mousson (1576), dat in 1612 werd overgeplaatst naar Douai; een derde te Rome (1600) ') Lang, A history of Scotland from the Roman occupation, Vol. III (1625—1689), London 1904. Brown, History of Scotland, Vol. H: From the accession of Mary Staart to the revolution of 1689, Cambridge 1902. § 148. Lijden Tan Ierland. 355 § 148. Lijden van Ierland. A. Bellesheim, Geschichte der kath. Kirche in Irland, 3 Bde. Mainz 1890—1891. Zimmermann S. J., Die irischen Martyrer wahrend der ersten Halfte des 17. Jahrhnnderts (Der Katholik, 1888.). Murphy, Our Martyrs. A record of thoie who suffered for the catholic faith under the penal laws in Ireland, Dublin 1896. Boyle, The Irish College in Paris from 1578 to 1901, London 1901. De Beaumont, LTrlande sociale, politique et religieuse, 2 vols, 7 ed. Paris 1862. - i°. Nadat in 1534 de aartsbisschop van Dublin vermoord was, koos Hendrik VIII een anderen, die hem dienstig kon zijn ter uitvoering zijner plannen. Het parlement zette ook in Ierland de scheiding van Rome door; maar slechts enkele bisschoppen, die door Hendrik waren aangesteld, legden den eed op de suprematie af, terwijl alle anderen met de geestelijkheid en het volk standvastig bleven. Al werden ook (1536—1538) alle kloostergoederen verbeurd verklaard, de monniken predikten krachtig tegen de suprematie. Ook onder Eduard stond het Iersche volk pal, dat slechts op enkele plaatsen terugweek voor list en geweld. Tijdens de regeering van Maria verdreef men de hofbisschoppen uit Ierland. Opnieuw begon het lijden bij de troonsbestijging van Elisabeth, die de staatskerk trachtte in te voeren, Anglicaansche geestelijken aanstelde en de standvastigheid met geweld wilde buigen. Velen stierven als martelaars. Een verwoede godsdienstoorlog ontbrandde en eindigde in 1603 met een zeer nadeeligen vrede. Maar ook onder de verdrukking bleven de Ieren trouw aan het geloofNu begon er een stelselmatige verdelging, zooals er nauwelijks een andere in de geschiedenis bekend is. Reeds onder Elisabeth kwamen 600.000 morgen lands aan Engelsche kolonisten. De hoop der Ieren op Jacobus I werd teleurgesteld. De onttrekking der landerijen nam toe. Eerst werden in Ulster 400.000 morgen ontnomen, wat later in Midden-Ierland nog bijna 400.000. Zóózeer bemoeilijkte men handel en industrie, dat de Ier nauwelijks kon leven. Intusschen ging de geloofsvervolging voort. De geestelijkheid werd verdreven, het wegblijven uit de godsdienstoefeningen der staatskerk gestraft, de eed der suprematie ook van leeken geëischt. Karei I stond den Ieren vrijheid van ) Ball, The reformed Church of Ireland 1537—1888, 2 ed., London 1891. 356 § 148. Lijden van Ierland. godsdienst toe en veiligheid hunner goederen. Bijna niets werd echter door den stadhouder, Lord Strafford, onderhouden; nog minder door de vijanden des konings, zoodat van 1625—1649 tot 2500.000 morgen land werden verbeurdverklaard. Het wanhopig verzet werd door Cromwel neergeslagen De rijke grondbezitters plaatste hij over naar Connaught, om hun goederen te geven aan protestanten. Omtrent 5.000.000 morgen werden aldus aan de Ieren onttrokken. Daarbij stelde men een prijs op het hoofd van een bisschop, een monnik en een schoolmeester. Men berichtte naar de verschillende hoven, dat Engeland gaarne wervers zag komen naar Ierland; weldra waren 34.000 Ieren aangenomen voor de legers van Frankrijk, Spanje en Polen. Onder Karei II en Willem III van Oranje hadden nieuwe confiscaties plaats. Koningin Anna nam nog 1.000.000 morgen bouwland weg, zoodat er in het gansche land slechts Vu voor de katholieke Ieren overbleef. 20. De knevelarij der XVIÏÏ eeuw vindt in de geschiedenis nauwelijks haar weerga. De katholieke Ieren moesten de geestelijken zelf onderhouden en de jura stolae betalen aan de staatskerk. Een kerk te bezitten was hun verboden, zoodat zij zich moesten tevreden stellen met een kapel zonder toren of klok. Voogd kon de katholiek niet zijn; hij mocht geen school houden, noch een buitenlandsche bezoeken. Bijna alle rechten had hij verloren: hij kon rechter zijn noch advocaat, geen hoogere plaats bekleeden in het leger, had geen burgerrecht in de steden, mocht geen wapenen dragen en was beroofd zoowel van het actieve als passieve kiesrecht. Werd de oudste zoon eener katholieke familie protestant, dan viel hem de gansche erfenis ten deel. Geen katholiek kon grond koopen of ontvangen van een protestant, zelfs niet langer dan voor 30 jaar huren; steeg de opbrengst, dan werd ook terstond de pachtprijs verhoogd. Ieder protestant kon bij het gerecht een klacht indienen tegen de overtreding dezer verordeningen en ontving de bezitting,'wanneer de aanklacht ' gegrond was. Een katholiek koopman moest een bijzondere belasting opbrengen en mocht zich slechts voor een bepaalden tijd vestigen in de stad. Van alle industrieelen en handwerkers was het enkel den linnenwever geoorloofd, meer dan één leerling te hebben. Het paard van een Iersch katholiek kon ieder protestant ') Iriein, A history of presbyterianism in the soath and west of Ireland, London 1890. § 149- Hervorming in de Nederlanden. 357 overnemen voor 5 pond, ook wanneer het een veel grootere waarde bezat. — Tegen het einde der XVILT eeuw verloor de uitvoering dezer wetten aan gestrengheid. Men kon grond erven of pachten voor 999 jaar, staatsambten bekleeden en met verlof van den Anglicaanschen bisschop zelfs school houden'). Al dien tijd van ellende en vervolging waren de Ieren trouw gebleven aan hun geloof. Geestelijken ontvingen zij uit de Iersche collegiën te Rome, Parijs, Lissabon, Valladolid, Leuven, Antwerpen, Rijssel, Doornik, die bij de altijd toenemende armoede van Ierland door den H. Stoel werden ondersteund. 9 !49- Hervorming in de Nederlanden. Gachard, Correspondance de Philippe II sur les affaires des Pays-Bas, Bruxelles 1848 ss. Dezelfde, Papiers d'état du card. de Granvelle, Paris 1841—1842. Piot, Correspondance du card. de Granvelle, Bruxelles 1878 ss. Groen van Prinster er, Archives ou Correspondance inédite de la maison d'Orange-Nassau, Bruxelles 1835 ss. (2 series) X. J. L. Kramer, III • série, Tom. 1—3, Leyde 1907—1909; Bussemaker, IV Serie, Tom. I—3 Leyde, 1908—1912; Kramer, V Serie Tom. I, Leyde 1910 ss. W.J.F Nuijens, Gesch. der Nederlandsche Beroerten in de XVI eeuw, Amsterdam 1904 (H druk). R. Fruin's, Verspreide geschriften, uitgegeven door P. J. Blok enz. 's Gravenhage 1900 w. Fruin, Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog (1588—1598), 's Gravenhage 1906, P. J. Blok, Gesch. van het Nederlandsche volk, Groningen 1892 vv. vooral deel Hl—V. J. Reitsma, Geschiedenis van de Hervorming en de hervormde kerk der Nederlanden, Derde druk, an. t, Utrecht 1913; afl. II en vv. in Godgeleerde Bibl. 1914 w. Reitsma en Van Veen, Acta der provinciale en particuliere synoden (1572—1620), Groningen 1892 w. Knuttel, De toestand der Nederlandsche katholieken ten tijde der republiek, 2 dl., 'g Gravenhage 1892—1894. L. de *Geer, Ontstaan, invoering en ontvangst van den evangelischen gezangenbundel in de Nederduitsch-hervormde kerk, Groningen 1902. L. Knappert, Geschiedenis der Nederlandsche hervormde kerk gedurende de XVI en XVH eeuw, Amsterdam 1911. i°. Onder de regeering van Karei V stonden de Nederlanden in den hoogsten bloei. Antwerpen overtrof in rijkdom en handel alle steden der wereld. Terwijl Brugge beroemd was *) .Bellesheim, Gesch. der kath. Kirche in Irland, IH, S. 127 ff. 35» § 149- Hervorming in de Nederlanden. om zijn fabrikaat van Spaansche wol, stegen Kortrijk, Doornik en Rijssel tot grooten rijkdom door een uitgebreiden lakenhandel, Brussel door zijn tapijten. Hetzelfde kan gezegd worden van de noordelijke steden; in het bijzonder van Dordrecht, Leiden en Utrecht. Vooral wekte het bewondering, dat handel en nijverheid niet enkel in de steden, maar ook elders in de provinciën bloeide. In de rijke provinciën lagen 300 steden, 150 marktplaatsen en 6000 grootere dorpen '). 20. Zooals gewoonlijk was ook hier weelde en zedenbederf het gevolg van den rijkdom. Noodlottig werkte reeds het zinnelijke hofleven der Bourgondische hertogen op den adel, die weldra eveneens feesten, gelagen, dobbelspel en erger tot tijdverdrijf nam en van lieverlede diep in schulden geraakte. De burgers der rijke steden deden vaak in verkwisting en weelde voor den adel niet onder. Dat onzedelijkheid en uitspatting zulk een leven op den voet moest volgen, ligt voor de hand. De letterkunde der rederijkers droeg het hare daartoe bij. Ook de kerkelijke toestanden waren in de eerste helft der XVI eeuw niet gunstig. Een groot deel der geestelijkheid ontbrak het aan vorming, waarvan dikwijls lediggang en onzedelijkheid het gevolg was s). Het preeken en godsdienstonderricht werd verwaarloosd, de Zondag niet gevierd. Over de 17 provinciën stonden slechts vier bisschoppen, die, meestal uit adellijken of vofstelijken huize 8), meer eigen macht en aanzien dan het heil hunner kudde beoogden. Het volk leefde dan ook zóó ongodsdienstig en zedeloos, dat Maria van Hongarije, die 25 jaren als regentes deze gewesten bestuurd heeft, aan Karei V schreef, niet langer te willen leven onder een volk, dat geen eerbied meer betoonde voor God noch de menschen. 3°. De eerste en oudste sporen van een Nederlandsen protestantisme zijn te zoeken bij de fanatieke wederdoopersche sekten. Eerst later kwam het echte Lutheranisme. Wat later zagen ook de Calvinisten, die uit Geneve of uit Frankrijk herwaarts terugkeerden of kwamen, zich weldra door een groot getal leerlingen omringd. De laatst aangekomenen zouden weldra de eersten ') Guicciardini, Descrizione di tutti i Paesi-Bassi, Anversa (Plandjn) 1588. *) Zie vooral Fruin, Wederopluiking in Verspreide Geschriften, Hl, bl. 252—260. *) De Croy's, de Bergen's en de van der Mark's hadden bijna altijd de zetels bezet. § 149- Hervorming in de Nederlanden. 359 zijn1). De strenge plakkaten, die Karei V met toestemming der Generale Staten uitvaardigde tegen de ketters, hadden slechts weinig gevolg. De edelen gaven het voorbeeld aan de menigte en begunstigden de niettwe leer, om in de volgende verwarring met de kerkelijke goederen niet alleen hun schulden te betalen, maar ook hun fortuin te herstellen. Zelfs beoogde de hoogere adel de verdrijving der Spanjaarden en de eigenmachtige regeering des lands. De leider was Willem van Nassau, prins van Oranje. Hij leefde verkwistend, stak diep in schulden2) en was'in godsdienstzaken onverschillig3). Luthersch opgevoed leefde hij te Brussel katholiek en noemde nog in 1561 de predikanten volksverleiders. en bandieten. In hetzelfde jaar beloofde hij aan Anna van Saksen, dat ze Luthersch kon blijven, terwijl hij Philips H schreef, dat zijn echtgenoote katholiek zou leven. Wat later was Willem weer Luthersch en werd, om Holland te kunnen veroveren, Calvinist. Hij gebruikte den godsdienst alleen ter bereiking zijner plannen. In 1555 droeg Karei V het bestuur der Nederlanden over aan zijn zoon Philips. Deze, hoewel een wijs en voorzichtig vorst, was volbloed Spanjaard en had een Spaansche opvoeding genoten, zoodat zijn zienswijze niet met die der Nederlanders Strookte. Hij voelde zich in Holland niet thuis en keerde weldra naar Spanje terug (1559)Daar Margareta van Parma het regentschap ontving, waarop Willem van Oranje had gehoopt, begon deze een stelselmatig verzet tegen de regeering. 4°. In 1559 had de oprichting der nieuwe bisdommen plaats4). De ontevredenheid daarover was ten hoogste onbillijk, werd echter door Oranje en de zijnen gevoed. Een andere grief was het verblijf van Spaansche soldaten in het land: P h i 1 i p s II nam ze weg. De edelen haatten kardinaal Granvelle en diens poU- ') De Hoop Scheffer, Gesch. der Kerkhervorming in Nederland tot 1581, Amsterdam 1873, Rutgers, Calvijn's invloed op de reformatie in de Nederlanden, Leiden 1900. Veltenaar, Théodore de Bèze et ses relations avec les théologiens des Pays-Bas, Kampen 1904. 2) Juste, Hist. de la rèvolution des Pays-Bas sous Philippe H, Tom. I, 251 s. sj Namiche, Guillaume le Taciturne, prince d'Orange, 2 vols, Louvain 1890. Lacheret, L'èvolution religieuse de Guillaume le Taciturne, Cahors 1904. R. Putnam, Willlam the Silent, prince of Orange (1533—1584) and the revolt of the Netherlands, Londen 1911. *J A. Havensius, De erectione novorum in Belgio episcopatuum, deque iis rebus, quae ad nostram hanc usque aetatem in eo praeclare gestae sunt, Coloniae Agrippinae 1609. 36o § 149. Hervorming in de Nederlanden. tiek: de koning zette hem af (1564). Nu hadden zij de handen vrij: Philips liet hen begaan. Dit zwak en weifelend1) optreden maakte zoowel de edelen als de ketters vermetel. De laatsten vermenigvuldigden zich dagelijks. Bij vele hagepreeken verschenen de toehoorders gewapend. In Brugge en Antwerpen bloeide de veelwijverij. Engelsche en hugenotische agenten moedigden tot opstand aan en verbonden zich met Oranje. Beza in Geneve verklaarde, dat de tijd der revolutie was gekomen (1564). De strenge edicten tegen de ketters werden, sedert het aftreden van Granvelle, niet meer uitgevoerd en dienden alleen als middel in de handen der revolutionnaire partij tot opruiing des volks. Met hetzelfde doel verkondigde men altijd weer opnieuw de naderende invoering der Spaansche inquisitie2), waaraan Philips II zeker nooit heeft gedacht. Toen met het gedurig toenemen der ketters ook de onrust en woeling aangroeide, gebood Philips einde 1565 strenge uitvoering der edicten. Terwijl echter de welmeenende raadslieden eerst den koning over de noodlottige gevolgen dezer uitvoering wilden onderrichten, zette Oranje de oogenblikkelijke afkondiging der bevelen door en zeide daarop tot een vertrouweling, dat men nu weldra een heerlijk treurspel zou beleven3). Het doel was bereikt. Overal teekende men verzet aan tegen de inquisitie. De ernstige gisting getuigde van de teleurstelling der bevolking, die door heftige pamfletten nog meer In spanning werd gebracht en vreesde dat de Spaansche inquisitie voor goed haar werk ging beginnen. Het oproer stond voor de deur. 5°. Ter gelegenheid van het huwelijk van prins Alexander van Parma, den later zoo beroemden zoon der landvoogdes, verbonden zich te Brussel een twintigtal edelen: dit was het beruchte Compromis (1565), dat weldra 300 handteekeningen droeg. Het kwam op tegen de verscherpte plakkaten en vooral tegen de invoering der Spaansche inquisitie4), die de adel uit alle macht ') In andere omstandigheden daarentegen kon Philips zeer beslist zijn, zelfs tegen den Paus. ') Zelfs verspreidde men later het veel besproken advies der Spaansche inquisitie, dat alle Nederlanders des doods schuldig verklaarde, en het doodvonnis van Philips II tegen alle Nederlanders. Een en ander is echter ondergeschoven en een verzinsel, om Holland tegen Spanje op te zetten. Zie prof. P. J. Blok in Bijdragen voor Vaderlandsche Gesch. 1907, bl. 241 vv. *) Vita Viglii, p. 45. Vgl. V. der Haer, De initiis tumultuum, Lovanii 1640 (ed. II), p. 288. *) Aan die invoering heeft Philips nooit gedacht. Voor den adel was ze een middel ter opruiing. § 149- Hervorming in de Nederlanden. 36l zou verhinderen, maar tevens het gezag des konings boog houden en iedere verstoring der orde beletten. De verbondenen beloofden elkander te verdedigen tegen eenieder en riepen Gods bescherming af over het verbond, welks doel was «de roem van Gods naam, de dienst van den koning en het heil van allen in den staat" Op aansporing van Oranj e kwamen den 5 April 1566 een vierhonderd edelen te Brussel bijeen en boden de landvoogdes een verzoekschrift aan.* Hierin werd gewaarschuwd tegen de strenge handhaving der plakkaten, die hun gevaarlijk toeschenen en leidende tot oproer. Hadden de Grooten of de Staten de landvoogdes niet opmerkzaam gemaakt op het gevaar, zy wilden de verantwoordelijkheid voor een opstand niet op zich nemen en verzochten voorloopig opschorting der plakkaten en der inquisitie. Intusschen kon men den koning bewegen de plakkaten te verzachten. Men verhaalt, dat Barlaymontde landvoogdes geruststelde met de woorden: „ Comment, Madame t peur de ces gueux /" De edelen, die zich voortaan „geuzen" noemdent), waren met de belofte van gematigde uitvoering der plakkaten niet tevreden. Het wederzijdsche wantrouwen groeide steeds aan. De ketters echter werden weer driester, want de plakkaten waren zoo goed als afgeschaft. Tal van ballingen keerden terug; te Antwerpen kwam een calvinistische synode, geleid door Aldegonde, bijeen; soms stroomden er vlak buiten de stad 20 of 30.000 menschen naar de kettersche preek. De predikanten GuydeBray, Peregrin de la Grange, Jean Taffin, Francois du Jon, Petrus Dathenus, Casper van der Heiden, Hermanus Moded en anderen bewerkten het volk. Druk werden de hagepreeken bezocht. Het gansche land kwam in beweging, vooral Vlaanderen, Artois en Holland. Zelfs onder de poorten van Brussel werd openlijk gepredikt. Den 14 Juli kwam een groote vergadering van verbonden edelen te St.-Truyen bijeen, riep voorloopige vrijheid van godsdienst uit en besloot, dat men deze tegen de regeering zou verdedigen. Onmiddellijk vormde nu de synode van Antwerpen het plan, om op hare beurt een verzoekschrift bij de landvoogdes in te dienen. Twaalf of veertienhonderd der voornaamste calvinisten uit alle gewesten zouden het stuk aanbieden, zooals de adel in plechtigen optocht. ') Blok, HL 31—32. *) R. van Bastelaer, L'origine et 1'application du mot „gueux" aux signataires du compromis des nobles. Acad. royale d'archêol. de Belgique, 1912, p. 317 ss. 362 § 149- Hervorming in de Nederlanden. 6°. Daar brak echter plotseling, maar niet onvoorbereidde beeldenstorm los. M o d e d en andere dweepzuchtige predikanten, veilig onder de bescherming der edelen *), vuurden de Calvinisten aan. Reeds in Juli deed het gewapende volk een aanval op de afgelegen kerken bij Yperen en Kortrijk, vernielde de beelden en plunderde de kerkekassen. Van het eene dorp sloeg de storm naar het andere over. In gansch West-Vlaanderen bleef bijna geen kerk ongerept In het noorden was de woede niet minder hevig. De graaf van Brederode gelastte, alle altaren en beelden uit de kerk van Vianen te verwijderen. Die van Kuilenburg was persoonlijk bij de verwoesting der kerk tegenwoordig en richtte na het heldenfeit een drinkgelag aan. Te Leiden werden de beeldstormers aangevoerd door twee edelen, die het onderscheidingsteeken der geuzen droegen. Te Utrecht en Oudenaarde beriep men zich op de edelen. Zelfs te Brussel, zooals de magistraat aan de landvoogdes berichtte, spoorden Lodewijk van Nassau en twee edelen uit het gevolg van Oranje tot den beeldenstorm aan. Het treurigst was de verwoesting te Antwerpen. In de Lieve-Vrouw sloeg men de altaren, de beelden, het orgel en de geschilderde glazen stuk; men doorstak de schilderstukken, verscheurde de heilige gewaden en roofde kelken, monstransen en andere kostbaarheden. Drie volle dagen duurden deze gruwelen, terwijl priesters, monniken en kloosterzusters werden mishandeld. In Vlaanderen alleen vielen 400 kerken der vernieling en verwoesting ten prooi. Een groot deel der eerbiedwaardige middeleeuwsche kunst lag vernield. Bijna nergens kwam de overheid in verzet. Alleen Brugge, Bergen,Kamerijk, Douai en Atrecht bleven van den beeldenstorm bevrijd. 70. Bij het hooren dezer gruwelen was Philips H overstelpt van smart en toorn3). Granvelle vermaande hem tdt zachtmoedigheid en raadde hem opnieuw, om in persoon de provinciën te bezoeken. Had de koning reeds veel vroeger moeten ') Nugéns, De Nederlandsche beeldenstorm. Volksalmanak voor Nederl. Kath. 1865, bl. 129 w. Thoden van Velzen, Beeldstorming van 156b. Evang. Volksalmanak 1859, bl. 130 vv. Vgl. Ng'hoff, Bijdragen, 1888, III R. IV, 405 w. en Brill, Betwiste Bijzonderh. bl. 78. ') Dat de beeldstormerij met voorweten en toelating der edelen van het Compromis geschiedde, leest men bij Bor, Nederl. oorlogen, I, 302—304. ') Gachard, Fureur de Philippe II sur le pillage des églises, 1566. Analect. Belg. P- -54- § 149- Hervorming in de Nederlanden. 303 komen, maar altijd besluiteloos gedraald, thans stonden hem groote hindernissen in den weg: zijne zwakke gezondheid, het verzet der Castiliaanschè Cortes en de toestand van Don C a r 1 o s, die een aanval op Al va gedaan en een zonderlinge rede voor de Cortes had gehouden 1). Philips kwam niet, hoewel P i u s V hem daartoe aanspoorde. Zou zijn komst de rust hebben hersteld? Reeds in December 1566 hadden de edelen zich te Amsterdam en Antwerpen verbonden om zich ook tegen den koning zelf te verdedigen. Zij hoopten op den bijstand der Zwitsers, der Engelschen, der Hugenoten, ontvingen zelfs een bemoedigend schrijven uit de omgeving van den sultan, die Spanje zou bestoken, en stonden in innige verbinding met de samenzwering van G r u mb a c h te Gotha. Intusschen peinsde P h i 1 i p s op een voorbeeldige bestraffing der Nederlandsche oproerlingen en leende daarbij het oor aan den Augustijner monnik Lorenzo de Villavicencio. Met de wraak en het herstellen der rust werd belast de ijzeren hertog van Alva 2). Was deze een uitmuntend soldaat, het vervolg bewees, dat hij als bestuurder groote gebreken bezat. In Augustus 1567 reed Alva Brussel binnen met een leger van 10.000 man en richtte 5 September den raad der beroerten op. Het land was met schrik geslagen. Schuldbewust gingen duizenden in vrijwillige ballingschap, velen werden tot dezelfde straf met confiscatie der goederen of tot den dood veroordeeld, ook de graven van Egmond en H o o r n e (5 Juni 1568) 8). Zelfs na de overwinning en verstrooiing der vijanden handelde Alva niet met gematigdheid. Had de koning met een algemeene amnestie gedraald tot November 1569, Alva stelde ze nog uit tot Juni 1570. Toen kwam ze te laat. Daarop volgde de heffing van den 1 oos'en, 2osten en den ioden penning, die zóóveel kwaad bloed bij de Nederlanders gezet heeft. Niet alleen de ketters, maar ook de rechtgeloovige en trouwe onderdanen verzetten zich en werden den Spanjaarden vijandig. „Niet de 'neiging tot ketterij en opstand gaf aan tal van Nederlanders het wapen in de hand, ') M. Büdinger, Don Carlos' Haft, Wien u. Leipzig 1891, S. 17; 88—89. a) Revue des deux Mondes, 1865. Tom. 57, p. 387 ss. Public, de la Soc. du Limbourg. Tom. 29, p. 96 ss. Navorscher, 1894, bl. 77 ss- *) Relation des exécutions a Bruxelles les 1, 2 et 5 juin etc Bullet. Comm. d'Hist. 2 Sér. Tom. IX, p. 175 ss. Jean Meyhoffer, Le martyrologe protestant des Pays-Bas (1523—1597), Bruxelles 1907. Deze schat het aantal veel te hoog. Vgl. W. Wilde S.J., Oud en Nieuw, Tweede Bundel, Leiden 1903, bl. 3 vv.: De geloofsvervolging der XVI eeuw. 364 § 149- Hervorming in de Nederlanden. maar de harde behandeling* (Granvelle). Tot de uiterste verbittering echter kwamen de Calvinisten. Voortdurend groeide hun haat tegen het geloof, dat de aartsvijand beleed. Vreeselijk woedden de Watergeuzen na de inneming van Den Briel (1 April i572); zij mishandelden en doodden de negentien Gorkumsche Martelaren1). In hetzelfde jaar veroverde de Prins van Oranje Roermond, waar zijn soldaten zich overgaven aan plundering en moord, kerken en kloosters verwoestten en 'de bewoners van het kartuizerklooster wreedelijk vermoordden *). 8°. Allengs zag Philips in, dat Alva met zijn gestrengheid de rust niet zou hérstellen. In November 1173 kwam de nieuwe landvoogd don Luis de Requesens te Brussel aan. De verwachting, die hij koesterde van de amnestie van Juni 1574, werd bitter teleurgesteld. Van het verzet tegen Spanje liet Oranje niet af. Terwijl de Requesens met onbezweken moed den Spaanschen krijgsroem handhaafde, wérd hij overwonnen door de aanhoudende muiterij der niet-betaalde troepen. Toen de dappere don Juan van Oostenrijk verscheen, waren de hoofdredenen van den opstand weggenomen, maar het verzet duurde voort: „Oranje redde Holland" zegt Groen3). Farnese wist in 1579 de zuidelijke provinciën op zijn zijde te trekken, waardoor België voor het geloof behouden en allengs weder goed katholiek werd. Hiertegen stelde Oranje de Unie van Utrecht (1579). Van tolerantie Was nu in het noorden geen sprake meer. Ofschoon de ketterij eerst een zeer gering deel der bevolking had aangetast, nam zij toch bijna alle kerken in gebruik. Voortdurende verdrukking, schending van den religievrede, hernieuwde beeld- ') Guil. Estius, Novoram in Hollandia constantissimorum Martyr. passionis historia, anno 1572 a Domino G. Estio Hesselio Gorcom. S. Theol. Lic. descripta, ac amico Coloniam transmissa. Gedrukt in 1572 en overgedrukt in De Katholiek, 1864. D. 45, bl. 166—172. Dezelfde, Historiae Martyrum Gorcomiensium Libri quator, Duaci 1603. Hierin ook acten van eenige andere martelaars. De Katholiek, Jg. 1860—1861; 1864, 1865, 1866; 1883. Allard, Studiën, IVde Jaarg. Fruin's, Verspreide geschriften, H, 277 w. Kronenburg, Neerlands Heiligen in later eeuwen, Amsterdam 1901. Coppens, Alg. overzicht v. d. kerkgesch. v. Noord-Nederland, 2e uitgaaf, Utrecht 1902, bl. 503 v. H. Meuffels, Les martyrs de Gorcum, 2 éd. Paris 1908. ') Kronenburg, Neerlands Heiligen in later eeuwen, Amsterdam 1901, bl. 149. Havensius, Historica relado duodecim martyrum carthusianorum, qui Ruremundae in ducatu Geldriae anno 1572 agonem suum feliciter compleverunt, (Gandavi) 1608. Over eenige andere martelaars zie Kronenburg, t. a. p. *) Archives, Tom. VHI, p. XLIH. Nuyens, La Pacification de Gand 1576 (Revue générale 1876 j uil let et aoüt). § 149- Hervorming in de Nederlanden. 365 stormerij en plundering onder de veldheeren Hohenlohe, Sonoy en Jan van Nassau dreven de katholieke bevolking tot een wanhopig verzet. Maar de partij der Desperaten werd overwonnen. Overijsel ging in 1580 tot de Vereenigde Provinciën over; Groningen eerst veel later. In December 1581 werd de openbare uitoefening van den katholieken eeredienst verboden. Oranje, door Philips vogelvrij verklaard, werd in 1584 door Balthasar Gerards te Delft vermoord*), 9°. Het Calvinisme, dat reeds eenige jaren voor 1566 als hervormde kerk ten onzent werd gevestigd, maar aanvankelijk voor het Lutheranisme moest onderdoen en ook door Willem van Oranje niet werd begunstigd, was bij zijn dood de heerschende kerk2). Wel hielden de Calvinisten in 1571 de eerste nationale synode nog te Embden, doch het jaar daarop kwam reeds te Hoorn een particuliere Calvinistische synode bijeen8). Alom vormden zich nu in Holland en Zeeland hervormde gemeenten, zoodat men moest omzien naar meer predikanten. Deze werden betaald uit de rijke goederen en fondsen der oude Kerk, die in het voorjaar van 1573 aan den staat waren getrokken. In 1574 werd de universiteit van Leiden gesticht, vooral „om gheleerde ende waerdige herders te formeeren" 4). De tweede nationale synode van Dordrecht (1578) die van den grooten vooruitgang van het Calvinisme getuigde, handelde reeds over bijbelvertaling en psalmberijming, scherpte het vasthouden aan de Confessie en den Heidelbergschen Catechismus in en zag de scheiding der Waalsche5) en Nederduitsche gemeenten. In Gelderland richtte Jan van Nassau het Calvinistisch kerkwezen in en hield er de eerste synode (1579). In Utrecht werd de Calvinistische inrichting door Dathenus begonnen. Het kostte hem niet geringe moeite, zijn kerk te vestigen tegenover die van *) Rob. Fruit/s Verspreide geschriften, H, bl. 65—117. ') Dr. J. W. Pont, Nieuwe bijdragen tot de kennis van de Geschiedenis van het Lutheranisme enz., I Deel, Schiedam 1907. s) Dr. Th. van Oppenraaf, La doctrine de la prédestination dans 1'église réf. des Pays-Bays, Louvain 1906. E. Dumergue, Jean Calvin: Les hommes et les choses de son temps. Tom, IV: La pensee religieuse de Calvin, Lausanne 1910. Bohatec, Calyinstudien. Festschrift zum 400. Geburtstage Johann Calvins, Leipzig 1909. *) Schotel, De Academie te Leiden in de 16, 17 en 18 eeuw, Haarlem 1775» Wagemann, Jahrbücher für deutsche Theol. 1875 (I Band); *) M. A. Perk, De Waalsche Gemeenten, Baarn 1907. 366 § 149' Hervorming in de Nederlanden. Duifhuis, die door de regeering gesteund werd1). Eerst in 1580 kreeg de gereformeerde kerk de overhand in Friesland. Zooals overal werden ook hier de goederen der katholieken genaast. Te Sneek hield men de eerste synode. L o d e w ij k van Nassau stichtte in 1585 een hoogeschool voor predikanten te Franeker. Reeds vroeg had men onder de Calvinisten voorstanders eener strengere richting ontwaard en anderen, die een rekkelijker meening verdedigden. In de eerste synode stonden deze scherp tegenover elkander. Oldenbarneveld wilde in 1590 de Hollandsche kerk organiseeren in overleg met gematigde predikanten van beiderlei partij, maar werd sedert door de strengen als het hoofd der „libertijnen" beschouwd. Kon men in vele punten het eens worden, de stenge leer der praedestinatie gaven de gematigden niet toe. Onder hun leiders muntte sedert 1588 Jacob Harmensz of Arminius2) uit. Hij werd in 1602 tot hoogleeraar benoemd te Leiden, waar reeds de strenge Gomarus hetzelfde ambt bekleedde. Moeilijk kon deze verdragen, dat Arminius het stelsel van Calvijn en Beza aantastte en het goede van St. Thomas en zelfs van de Jezuïeten Suarez en Bellarminus aanwees. Dit zette ook elders kwaad bloed, wijl de strenge richting onder de predikanten der zeven provinciën verreweg de meerderheid had. In 1605 richtten de noord- en zuidhollandsche synoden aan de Staten-Generaal het verzoek eene nationale synode te houden. v De regeering stelde een commissie van advies in, waarop een zóó hevige strijd Ontstond, dat de Staten-Generaal weinig lust gevoelden in het bijeenroepen eener woelige nationale synode. De conferentie van 20 Augustus 1609 te 's-Gravenhage, waar Gomarus en Arminius hun richting en standpunt verdedigden, bracht geen vrede. Ook na den dood van Arminius (October 1609) duurde de strijd voort, te heviger, wijl de Arminianen in hooger gunst stonden bij de Staten. Het regende boeken en pamfletten. In 1610 vergaderden de laatsten te Utrecht en kwamen onder leiding van U ij t e nbogaert3) tot het besluit, eene door dezen na overleg met Oldenbarneveld opgestelde „Remonstrantie* bij de Staten ') P. L. Muller, De partijstrijd te Utrecht over de nadere Unie. Uit P. L. Müller's Verspr. Geschriften, uitgeg. door Blok en S. Maller, Leiden 1906, bl. 204 vv. ') J. ff. Maronür, Jacobus Arminius. Een biografie, Amsterdam 1905. *) Rogge, Johannes Uijtenbogaert en zijn tijd (3 deelen), Amsterdam 1874—1875. § 149. Hervorming in de Nederlanden. 307 van Holland in te dienen. Dit stuk, waarnaar zij Remonstranten werden genoemd, keerde zich tegen de praedestinatieleer van Calvijn en ontvouwde die der Arminianen (Juni 1610). Het volgend jaar dienden de Gomaristen een .Contra-Remonstrantie" in, waarin zij de leer der Arminianen met kracht afwezen en in 't vervolg Contra-Remonstranten heettenJ). Nu ontvlamde de strijd tusschen beide partijen met vernieuwde heftigheid en de gisting bestond weldra in het gansche land. Hadden de ContraRemonstranten het grootste aantal predikanten op hunne hand, de Remonstranten werden gesteund door 'de meerderheid der Staten van Holland, Utrecht en Overijsel, benevens de meeste stedelijke regeeringen dezer drie gewesten en Gelderland. De conferenties van 1611 te 's-Gravenhage en 1613 te Delft hielpen niets, noch de resolutie van Januari 1614, waarin de Staten het zwijgen en verdraagzaamheid oplegden aan beide partijen. Was Oldenbarneveld voor de Remonstranten, M a u r i t s, die lang onverschillig was gebleven, begon naar het gevoelen der Contra-Remonstranten over te hellen, te meer, omdat hij Oldenbarneveld niet meer vertrouwde en allengs diens politieke vijand was geworden a). In 1617 schaarde hij zich openlijk aan de zijde der Contra-Remonstranten, terwijl Oldenbarneveld in hetzelfde jaar de „Scherpe Resolutie" doorzette, waarin hij een synode verbood en de rust met geweld dreigde te handhaven. Toch kreeg Maurits zijn zin, zoodat de Staten-Generaal November 1617 met vier tegen drie stemmen besloten, dat er in 1618 een nationale synode zou worden gehouden. Ze kwam bijeen op den 13 November van dat jaar en is bekend als synode van Dordrecht3) (1618—1619). Bogerman zat de 180 zittingen voor, die werden bijgewoond door meer dan 100 leden. Na een vruchteloos twisten verkreeg de synode 1 Januari 1619 van de Staten-Generaal een resolutie, waarbij zij als rechtbank der Remonstranten erkend werd. Den 14 daarop dreef Bogerman alle Remonstranten de zaal uit en de synode sprak ten l) De beide stukken bij G. Baudartius, Memoryen ofte cort verhael der gedenkweerdichste so kerckelijke als wereltlijke Gheschiedenissen van Nederland enz. Arnhem 1624, bl. 26—37. •) Groen van Prinster er, Maurice et Barneveld, Utrecht 1875. Vgl. Wenzelburger, Hist. Zeitschr. 1876, Heft 2. • *) Acta Synodi nat. Dortr. Lugd. Bat. 1620. Acta et scripta synodalia Dortracena Ministrorum Remonstrantium, Herder—Wiici 1620. Glasius, Geschiedenis der nationale synode, 2.dl. 1860. 368 § 149- Hervorming in de Nederlanden. slotte het doem vonnis over hen uit. Omstreeks 200 werden afgezet, 80 verbannen. Omtrent 40 sloten zich aan bij de Gomaristen, eenigen bij de Katholieken. Tot de verdrevenen behoorden G. J. Vossius, Barlaeus, Bèrtius en Episcopius, die den strijd niet opgaf. Alleen de leer van Dort zou voortaan den twijfelenden tot richtsnoer mogen strekken. Nauwelijks was de synode gesloten, of Oldenbarneveld, die reeds in Augustus 1618 was gevangen gezet, hoorde 12 Mei 1619 het doodvonnis tegen zich uitspreken, dat -reeds den volgenden dag werd voltrokken1). Hugo de Groot, eveneens gevangengezet ontkwam door de vlucht*). io°. Terwijl het strenge Calvinisme zich aldus handhaafde en zich gedroeg alsof het alleen recht van bestaan had in Nederland, werd het katholicisme3) beleden door meer dan 3/4 der bevolking en bleef in de meerderheid tot ver in de XVH eeuw. Nog in 1587 werd officieel erkend, dat het tiende deel der ingezetenen niet was van den gereformeerden godsdienst. De oorzaken van den gedurigen achteruitgang zijn algemeen bekend. Had eenerzij ds de oprichting der nieuwe bisdommen (1559) te Middelburg Haarlem, Deventer, Leeuwarden, Groningen, 's-Hertogenbosch en Roermond geen tijd om vruchten te dragen, anderzijds was de keuze der eerste bisschoppen over 't algemeen niet gelukkig en stelde de gekoesterde verwachting te leur. Hiervan was het gevolg, dat de treurige toestand der geestelijkheid voortduurde. Bij velen leidde het ergerlijke leven tot afval van het geloof, waarin dan niet zelden de gansche parochie werd medegesleept. Onder de leeken, vooral in de steden vond men tal van onverschilligen, besmet met den óngodsdienstigen geest der heidensche renaissance, die ook ten onzent het eenvoudige geloof bij velen verzwakt had. Een der hoofdoorzaken echter waarom het aantal katholieken tijdens de republiek betrekkelijk aanhoudend verminderde, was de voortdurende verdrukking4), waaronder het Katholicisme gebukt ging. De vervolging der Kerk nam een aan- ') Waaragtige Hist. van J. van Oldenbarneveld, Rotterdam 1670. Kroniek van het Hist. Genootschap, 1874, bl. 134 v. Blok, deel IV. *) Brandt—Cottenburg, Historie van het leven des heeren H. de Groot, Dordrecht 1727, 2 deelen in fol. s) Bruin, Wederopluiking in Verspreide Geschriften, Hl, bl. 249 w. *) Knuttel, Toestand der Nederlandsche katholieken ten tijde der Republiek, 's-Gravenhage 1892—1894. Vgl. De Katholiek (1892), D. 101, bl. 405 vv.; (1895) D. 107, bl. 216 vv. (Brom). Studiën, Deel 39 (1892), bl. 161 vv. (Allard). § 149- Hervorming in de Nederlanden. 3°9 vang, terwijl er volstrekt nog geen reden tot argwaan tegen de katholieken bestond, omdat dezen streden tegen den Spanjaard, zoowel in het leger als op de wallen der steden, en de Pacificatie van Gent (1576) de samenwerking beloofde van roomsen en onroomsch tegen den gemeenschappelijken vijandLater, door hardnekkige en kleinzielige plagerijen tot wanhoop gebracht, kon geen katholiek het geringste verzet aanteekenen \ of het had nieuwe plakkaten ten gevolge. De oorzaak der verdrukking was de nooit verzadigde haat tegen Rome. Het houden van godsdienstoefeningen was verboden. De priesters en zij, die daartoe hun huizen of schuren hadden geleend, werden zwaar beboet8). De hooge geestelijken en uitheemsche regulieren moesten het land verlaten, gewoonlijk met verbeurdverklaring hunner goederen. Het grootste nadeel berokkenden aan de Kerk de plakkaten op het onderwijs: geen katholieke inrichting van onderwijs, geen katholieke boeken of drukkerijen waren geoorloofd. Het zenden der kinderen naar buitenlandsche collegiën werd op zware straffen verboden. Daarenboven moest het den katholieken zeer hard vallen, uitgesloten te zijn van alle staatsbetrekkingen en ambten; als minderwaardig en onbevoegd beschouwd te worden twee eeuwen lang. Bitter was zulk een gevoel van vernedering, van verpngelijking, van achterstelling. Erkende men in Holland en Utrecht elk huwelijk voor wettig, dat op het stadhuis was gesloten, zoodat de katholiek dan in het geheim voor den priester kon trouwen; in andere provinciën daarentegen, in Zeeland, Gelderland en Groningen, had men de wreedheid, geen ander huwelijk dan dat in de gereformeerde kerk gesloten was, voor wettig te erkennen. Daar moest de katholiek, om zijn kinderen te wettigen, een reis naar Holland of Utrecht ondernemen en er trouwen op het stadhuis, ofwel zij konden, na de sluiting des huwelijks voor den pastoor, het burgerlijk herhalen voor den predikant 4). Zelfs het omkoopen der ambtenaren hielp hier *) De Calvinisten „montraient, en ravageant les temples, en maltraitant les ecclésiastiques, en interdisant la messe, ne vouloir s'arrêter qu' & 1'extirpation du papisme. La coalidon croulait par sa base. La révolution, de nationale, était devenue populaire et religieuse". Groen van Prinsterer, Archives, VL, Introd. XXIX. ') „Si 1'on ne peut se fier aux catholiques, c'est aux Reformés qu'en est la faute". T. a. p. p. 676. ') P. Albers S.J., De Sinte Teresiakerk op het Hooge Westeinde te 's Gravenhage, 's Gravenhage 1916. *) Zie De Katholiek, Jg. 1908, I, p. 246 en noot K P. Albers S.J. Kerkgesch. II. 24 37° § 149- Hervorming in de Nederlanden. niet. Ten opzichte van alle andere godsdienstoefeningen moet worden erkend, dat de strenge plakkaten, meestal ter wille der heftige predikanten uitgevaardigd,' vaak niet ten uitvoer werden gelegd. Toch kwam «die gematigdheid der ambtenaren aan de katholieken gewoonlijk zeer duur te staan. Men moest zich abonneeren 1) bij den schout der plaats, die dan voor een bepaalde som gelds toestond, de plakkaten straffeloos te overtreden. Was een gemeente arm of niet gezind, haar vrijheid voor geld te koopen, dan had zij storing der godsdienstige bijeenkomst te wachten. Aldus bleef men bijna twee eeuwen lang ten prooi aan de dwingelandij van den schout. Het feit, dat de katholiek om den godsdienst zijner vaderen geen vol burger was in de republiek en veel moest lijden ter wille des geloofs, had een dubbel gevolg. De vurige hechtte zich altijd inniger aan de religie, die hij onder zooveel smaad beleed. De lauwe daarentegen verzaakte het geloof, om zich aan de verdrukking te onttrekken. De afval vooral in de steden was groot. De kloosters en abdijen, die op onzen bodem zoo talrijk waren, bestonden niet meer. De laatste vrouwenkloosters te Utrecht Werden opgeheven in 1613 en hun bezittingen geseculariseerd. De Nederlandsche Kerk was practisch zonder hoofd, een groot aantal priesters moedeloos. In 1583 nam Sasbout Vosmeer2) van Jan van Bruhesen het ambt van vicaris-generaal over en trachtte de verstrooide kudde te verzamelen. Omtrent denzelfden tijd werd te Keulen een Nuntius, Apostolicus aangesteld, die den 22 Febr. 1592 een uitgebreide bevoegdheid over deze gewesten ontving. Deze verhief nog hetzelfde jaar Sasbout Vosmeer tot Vicarius Apostolicus, met de jurisdictie „in Holland en Zeeland en de overige streken van Nederduitschland» die op aanstoken van den satan van het katholieke geloof en de gehoorzaamheid aan hun wettigen koning zijn afgevallen" (3 Juni 1592). In 1596 werd de nuntiatuur van Keulen in tweeën gesplitst en eene afzonderlijke voor Nederland te Brussel gevestigd. Ook een eerste stap tot de wederoprichting van het aartsbisdom Utrecht werd gedaan door de benoeming van Vosmeer tot aartsbisschop van Philippi i. p. i. ') De schout van Delft ontving in 11 maanden 1300 gulden. Daarbij kwamen nog gewoonlijk de recognitiegelden, die bij het spoedig veranderen en overlijden der priesters hoog konden loopen. Zie lijst bij Knuttel, II, bl. 302 vv. a) Tkus, Jaaiboekje van Alb. Thijm, 1897, bl. 3 vv. Dr. G. Brom, Briefwisseling; der Vicarii Apostolici met den H. Stoel, Arch. v. d. Gesch. v. h. Aartsbisd. Utrecht, d. 32, bl. 456 v.; d. 33, bl. 1 w. 1 § 150. Protestantisme in de overige landen. 371 welke titel in aartsbisschop van Utrecht zou worden veranderd, wanneer de aartshertogen dit vroeger of later zouden gedoogen. De nieuwe aartsbisschop van Philippi resideerde te Keulen tot aan zijn dood (1614). Philippus Rovenius volgde hem op. Onder de vicarissen bloeide het katholicisme in de provinciën weer op, veel werd heroverd, wat vroeger voorgoed verloren scheenZeer veel droegen hiertoe de kloosterlingen bij, die als missionarissen het land doortrokken, met groot gevaar het geloof der katholieken steunden en op sommige plaatsen allengs residenties vestigden. Er werd veel, zeer veel gewerkt, zoowel door de wereldgeestelijken als door de kloosterlingen, en ofschoon hun aantal2) betrekkelijk gering was, bleek toch de uitkomst zeer verblijdend. De ijver onder de katholieken herleefde. Men spreekt in de eerste dagen van het Bestand van 9000, die naar Den Bosch of Antwerpen trokken, om het H. Vormsel te ontvangen. Van groot nut waren in de XVLT eeuw en later de geestelijke zusters of klopjes, die zich zóó zeer vermenigvuldigden, dat de gereformeerde synode en sommige stadsregeeringen begonnen te vreezen3). Zij gaven niet alleen godsdienstonderwijs aan de kinderen, maar maanden ook tot het bijwonen van den kerkdienst aan, versierden bedehuizen en altaren en vervaardigden altaarkleeden en kerksieraden'). Gelijk onder zwakke stervelingen pleegt te geschieden, is ook hier te lande somtijds de ijver in naijver ontaard, welke echter gelukkig niet heeft belet, dat door gezamenlijk werken en zwoegen het geloof in ons vaderland is behouden gebleven. § 150. Protestantisme in het noorden, oosten en zuiden van Europa. Scha/er, Gesch. von Danemark, Band IV—V, Gotha 1893—1902. Karup, Geschichte der kath. Kirche in Danemark, Münster 1863. Weiding, Schwedens Gesch. im Zei tal ter der Reform, Gotha 1882. *) Fruin, Wederopluiking, t. a. p. 317 vv. ') In 1616 werkten in de missie omstreeks 200 wereldgeestelijken en 15 Jezuïeten. Arch. Aartsbisd. Utrecht, Deel I, bl. 309. In 1617 omstreeks 250 wereldgeestelijken, * 17 Jezuïeten en 7 Franciscanen. Arch. Aartsbisd. Utrecht, Deel XVII, bl. 462. *) Omstreeks 1650 schatte de synode haar aantal op 20.000, hetgeen zeker overdreven is. *) Vgl. ook Arch. Aartsb. Utrecht, Deel XVIU, bl. 27, 210; X, bl. 125. Ï72 § ISO. Protestantisme in de overige landen. Krause, Die Reformation und die Gegenreformation im ehemaligen Königreich Polen, Posen 1905 (H Aufl.). Szldvik, Die Reformation in Ungarn, Halle 1884. Confutatio Lutheranismi Danici anno 1530 conscripta a Nic. Stagefyr seu Herborneo O. F. M. ed. L. Schmitt S. J., Ad Claras aquas (Quaracchi) 1902. i°. In Denemarken werd Christiaan II (1513—1523) afgezet, wijl hij het Lutheranisme trachtte in te voeren (1523). Zijn opvolger Frederik I (1523—1533) slaagde beter. De groote prediker der ketterij was Jan Tausen1), die in 1527 vrijheid van godsdienst verwierf en in 1530 zijn Confessio Havnica doorzette. Christiaan III (1533 —1559) protestantizeerde het gansche land, terwijl Bugenhagen a) de kerkelijke inrichting regelde. De katholieken verloren alle politieke rechten, mochten geen enkel ambt bekleeden en niet erven. Geen priester mocht het land betreden op straffe des doods. Terzelfder tijd voerde Christiaan III het protestantisme in Noorwegen in, nadat Olaf, aartsbisschop van Drontheim, vroeger om zijn ketterschen ijver had moeten vluchten. De vervolging en uitroeiing der katholieken volgde vanzelf. Nadat IJsland3) zich lang tegen de nieuwe leer had verzet, ging het toch na den marteldood des bisschops, Jan Aresen, tot het protestantisme over (1551). 20. In 1519 trachtte Zweden het Deensche juk af te schudden, werd echter daarvoor met het bloedbad van Stockholm gestraft (1520). Wat later, toen Christiaan II in 1523 uit Denemarken verdreven was, koos het Zweedsche volk Gustaaf Wasa tot koning. Deze had te Lübeck het protestantisme leeren kennen en voerde het terstond in. Verzet werd met geweld neergeslagen De voornaamste predikers waren de broeders 01 o f en L a urentius Peterson. Voorloopig liet men den katholieken eeredienst en den naam van bisschop-bestaan. Toen in 1550 de opvolger van Wasa, Erik XTV, het Calvinisme trachtte in te voeren, werd hij verdreven. Zijn broeder Joannes III (1568— 1592) huwde een katholieke Poolsche prinses en deed alle moeite om het land tot het katholicisme terug te brengen. De poging4), l) Schmitt, Johann Tausen, der danische Luther, Köln 1894. ') Hering, J. Bugenhagen, Halle 1888. *) Baumgartner, Stimm. a. M—L. B. 29 (1885), S. 295 ff. 4) H. Biaudet, Le S. Siège et la Suède durant la seconde moitié du XVI siècle Tom. I, Paris 1907 (1570—76). Theiner, Schweden und seine Stelling zum Heiligen Stuhl unter Johann III, Sigismund IH und Karl IX, 2 Theile, Augsb. 1838 f. J. Martin, Gustave Wasa et la réforme, Paris 1906. § 150. Protestantisme in de overige landen. 373 door den legaat Antonius Possevinus S. J. gesteund, werd door 's konings broeder Karei verijdeld. Deze dwarsboomde ook de plannen van koning Sigismund LTI van Polen, die om zijn ijver voor het katholieke geloof door Kar el van den Zweedschen troon werd gestooten (1604). Alle hoop op bekeering verdween. Kareis zoon en opvolger, Gustaaf Adolf (1611 —1632) werd zelfs de held en verdediger van het Lutheranisme genoemd. Zijn dochter, Christinavan Zweden deed afstand van den troon en bekeerde zich tot de ware Kerk'). 30. Het koninkrijk Polen werd reeds door leerlingen van Luther bezocht. Sigismund I (1501 —1548) verhinderde echter de uitbreiding der nieuwe leer. Niet zóó ijverig was Sigismund II (1548—1572), zoodat weldra alle sekten in Polen haar gemeenten hadden. De Lutheranen, Calvinisten, Zwinlianen en Socinianen vereenigden zich in 1570 (Consensus Sendomiriensis) en erlangden in 1573 vrijheid van godsdienst. Plet hoofd der kettersche beweging was Joannes van Lasco2). Voor de katholieke leer heeft de beroemde kardinaal Stanislaus Hosius groote verdienste3). Hij bouwde een lycaeum te Braunsberg en gaf het aan de Jezuïeten, dié zeer veel in Polen hebben gewerkt. Maar al was het gevaar der protestantizeering geweken, de godsdienstige twisten duurden voort en werden een der hoofdoorzaken van den ondergang des lands. 40. In Hongarije *) maakten studenten van Wittenberg het Lutheranisme bekend. De adel sloeg terstond begeerige blikken op het kerkelijk goed en begunstigde de ketterij. De grootste prediker Matthaeus Devay, die in 1543 het Lutheranisme verliet en het Calvinisme omhelsde, hield in 1545 een synode van 29 predikanten. De leer van Calvijn kreeg meer en meer de overhand en werd in 1563 geformuleerd in de Confessio Hungarica. In 1561 kwamen de Jezuïeten naar Tyrnau. Al hadden zij aanvankelijk van de protestanten veel te lijden, de vrucht hunner vermoeienis was rijk. In 1583 trad de beroemde bekeerling Petrus Pazmany in de orde, die als missionaris, later als primaat en kardinaal het katholicisme in Hongarije machtig gesteund *) Friis, Königin Christine von Schweden. Aus dem Dan. von P. Klaibcr, Leipzig 1899. Claretta, La regina Christina di Svezia in Italia, Torino 1892. ') Pascal, Jean de Lasco, évéque catholique, réformateur protestant, Paris 1894. ') Eichkorn, Der ermlandische Bischof und Kardinal Hosius, Mainz 1854, 2 Bde. *) Bod, Hist. Hung. ecclesiastica, 3 vol. Lugd. Batav. 1888—1890. 374 § 150. Protestantisme in de overige landen. heeft') In 1606 ontvingen de protestanten vrijheid van godsdienst. Ook Zevenbergen nam het Calvinisme aan en de landdag van 1556 gaf aan elke religie vrijheid. 50. In de grootere steden van. Italië *) vond men weldra een menigte ketters, die echter uit vreeze voor de inquisitie zich verstrooiden. PetrusVermigli (Martyr) leefde in Zwitserland, dan te Oxford en Straatsburg en stierf te Zürich. Bernardino O c h i n o, eerst Franciscaan, dan Kapucijn, muntte uit als redenaar. Hij viel af, huwde te Geneve en werd professor te Oxford. Vergerio, eerst pauselijk nuntius, stierf als professor te Tübingen (1565). Paolo Sarpi3) Serviet, was zeer gunstig voor het protestantisme gestemd en deed het katholicisme te Venetië groote schade. Diens vriend Antonius de Dominis, in 1602 aartsbisschop van Spalatro, was Lutheraan noch Calvinist, maar bestreed de Kerk, haar jurisdictie, het primaat, het H. Misoffer enz. en ging in 1618 tot het Anglicanisme over4). Een der meest bekende dezer Italiaansche ketters was Giordano Bruno (f 1600)6). Geboren in 1540 te Nola trad hij in de orde der Predikheeren, die hij weldra verliet om een zwervend leven te leiden. In talrijke geschriften verdedigde Bruno het pantheïsme, hoonde de Kerk en leefde zedeloos. In 1600 werd hij te Rome voor de inquisitie gedaagd en tot den vuurdood veroordeeld6). Het grootst aantal volgelingen had Faustus Socinus (f 1604). Zijn oom Laelius Socinus (f 1562) stond in betrekking met de Duitsche protestanten en liet onuitgegeven geschriften na, die Faustus erfde. De daarin neergelegde ideeën ontwikkelde hij verder en kwam tot een rationalistisch protestantisme. Het langst vertoefde hij in Polen en won alle Unitariërs voor de sekte der Socinianen. In tal van leerstukken kwam hij met Luther overeen, ontkende echter de genade, de erfzonde, overdreef de kracht der rede, noemde de H. Schrift bijna onbegrijpelijk, ofschoon ze ook voor hem de ') Schwicker, Peter Pazminy, Kard.-Erzb. und Primas von Ungarn, und seine Zeit, Köln 1888. *) Lauchert, Die italienischen literarischen Gegner Luthers, Freib. i. Br. 1912, Buschbell, Reformation und Inquisition in Italien urn dje Mitte des XVI Jahrh., Paderborn 1910. *) Rein, Paolo Sarpi und die Protestanten, Helsingfors 1904. *) Zie zijn boek De republica christiana, libri quatuor, Lond. 1617. *) G. Gentile, Giordano Bruno nella storia della eultura, Palermo 1907. s) Zijn werken zijn uitgegeven het laatst door Ruhlenbeck, Jena 1890 ff. Kuhlenbeck, Giordano Bruno, Berlin 1913- § 151. Oorzaken der snelle uitbreiding van het protestantisme. 375 eenige geloofsbron was 1). Later verwierpen de Socinianen al het bovennatuurlijke en leerden een zuiver rationalisme. Talrijk was de sekte in Engeland en Holland, waar echter geen gemeenten werden geduld, in Zwitserland, Pruisen, de Palts en vooral in Zevenbergen*). 6°. Alle pogingen, om het protestantisme onder de schismatieke Grieken uit te breiden, leden schipbreuk. Reeds Melanchthon zond in 1559 de Confessie van Augsburg aan den patriarch van Constantinopel, ontving echter geen antwoord. Men wachtte betere tijden. Opnieuw knoopten de professoren van Tübingen Crusius, Andreae enz. in 1573 verbinding aan met Constantinopel. Maar ook nu droeg dat apostolaat geen vrucht. De patriarch Jeremias II weerlegde hun stellingen en vroeg, dat men hem verder niet meer zou lastig vallen. Evenmin slaagden de pogingen der Hollandsche Calvinisten. Wel gaf Cyrillus Lu kar is3), die in 1621 den patriarchalen zetel van Alexandrië met dien van Constantinopel verwisselde, gehoor aan hun stem en vaardigde in 1631 een geloofsbelijdenis uit, waarin hij deleer van C a 1 v ij n over de praedestinatie en het H. Sacrament des Altaars uitsprak, maar die driestheid kwam hem duur te staan. In de synode van Constantinopel (1634) werd hij als ketter veroordeeld en uit zijn ambt ontzet. Ofschoon de listige prelaat kort daarop den zetel wist te herwinnen, het vertrouwen zijner bisschoppen herkreeg hij niet. In 1638 opnieuw afgezet en van verraad beschuldigd, onderging hij op last van sultan Murat IV een gewelddadigen dood. Verschillende synoden verwierpen zijn ketterij en schreven ter voorkoming eener nieuwe kettersche beweging, de orthodoxe belijdenis van Petrus Mogilas voor. § »$»• Oorzaken der snelle uitbreiding van het protestantisme. Marx, Die Ursachen der schnellen Verbreitung der Reform, Mainz 1834. Döllinger, Die Reformation, ihre innere Entwicklung und ihre Wirkungen, 3Bde. Regensburg 1846 ff. Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, I Band. Hergenröther-Kirsch, Handbuch der algemeinen Kirchen- ') Lecler, Fauste Socin, Genève 1885. 2) De werken van Laelius en Faustus Socinus werden uitgegeven door Oeder, Francof. 1739. Over Italië vgl. vooral ook P. Taechi Venturi S. J., Storia della Comp. di Jesu, vól. I, Roma 1910. s) Pichler, Cyrill Lukaris, München 1862. 37° § I5I- Oorzaken der snelle uitbreiding van het protestantisme. geschichte, III. B. 5 Aufl. Freib. i. Br. 1916. Baudrillart. L'Eglise catholique, la renaissance, le protestantisme, Paris 1904. Nic. Paulus, Protestantismus und Intoleranz, Freiburg .1911. i°. Uit de geschiedenis der hervorming blijkt zonneklaar wat den snellen voortgang der ketterij heeft begunstigd. De oorzaken zijn drieërlei: de toestand der christelijke maatschappij, de kettersche leer en de wijze waarop ze aan het volk werd verkondigd. a. De toestand der toenmalige wereld was over het algemeen zeer treurig. Door de residentie der Pausen te Avignon, door de scheuring, door de gevolgen der renaissance, door tal van werkelijke en vermeende misbruiken was er allengs een scherpe tegenstelling ontstaan, zoowel tusschen de geestelijkheid en het volk, als tusschen de wereldlijke vorsten en Rome. Zelfs was in sommige landen, door aanhoudende klachten over de curie, die tegenstelling tot haat aangegroeid. Dit leidde tot ontevredenheid met het bestaande, tot zucht naar nieuwigheden, vooral tot vrijheid en onafhankelijkheid in denken en handelen; tot groote hoovaardigheid, die altijd de gewone oorzaak is van zedelijk bederf. Ongelukkig had de onzedelijkheid niet enkel het volk, maar ook de geestelijkheid aangetast, en zelfs enkele kloosterorden op den rand des afgronds gebracht. Vooral deze neiging tot zingenot heeft later zeer velen tot de omhelzing der dwaalleer gevoerd* Te gemakkelijker kwam men daartoe, wijl de overblijfselen der vroegere ketterijen op vele plaatsen als van zelf herleefden en de onwetendheid der geestelijken in vele streken der Germaansche landen, van Frankrijk en Zwitserland nogal groot was. b. Zulk een maatschappij lag zonder twijfel als een wel voorbereid veld gereed voor de leer der hervorming. Het eerste wat Luther, Calvijn en Zwingli beoogden was, den haat tegen de curie te voeden en het volk met de geestelijkheid en de vorsten los van Rome te maken; dan de zinnelijkheid te vleien door het afschaffen van vasten en onthouding, van biecht en kloostergeloften '). Dezelfde uitwerking had de leer der rechtvaardigmaking door het geloof alléén, de leer van het vrije onderzoek, van de zekerheid des eeuwigen levens, de praedesti- ') „Maxima horum pars visa est ea modo ex Evangelio petiisse, primum ut Antichristi Romani et Pseudoepiscoporum tyrannidem a se depellerent, deinde ut iugum qualiscumque disciplinae, poenitentiae et religionis universae, quae in Papatu reliqua fuit, abücerent, proque carnis suae arbitrio ac libidine instituerent agerentque omnia''. Mart. Bucer, De regno Christi, Basil. 155-, p. 35 {Döllinger, Die Reform. II, S. 54)- § 151- Oorzaken der snelle uitbreiding van het protestantisme. 377 natie, van de schadelijk- of minstens de nutteloosheid van het caelibaat en goede werken. c. In de wijze van invoeren vleiden de hervormers den adel en de vórsten met het vooruitzicht op de kerkelijke goederen, den rijkdom der kloosters en abdijen *). Met hetzelfde lokaas werden bijna overal de hartstochten des volks en het verlangen naar betere toestanden opgewekt. Ook op de ijdelheid werd gewerkt: men gaf de communie onder beide gedaanten; men hield de godsdienstoefeningen in de landtaal en bijzonder men verhief den eenvoudigsten leek tot een uitlegger des bijbels, waarin hij zelf de heilsleer zou vinden. De vorsten maakte men daarenboven, vooral in het Lutheranisme, tot Pausen (Summepiscopi) in hun land, waardoor natuurlijk hun eerzucht ten zeerste gevleid werd. Een der allervoornaamste oorzaken van de spoedige uitbreiding der hervorming was de tusschenkomst der vorsten en steden. Nergens heeft het volk uit eigen beweging de hervorming aanvaard. Een gering aantal gelukzoekers viel gewoonlijk terstond af, geleid door afgevallen monniken of priesters. Het goede volk echter moest ten slotte overal wijken voor geweld. Het verdrijven der priesters, het verbieden der godsdienstoefeningen, het verdrukken en achterstellen der standvastigen heeft bijna in alle landen, waar thans de hervorming heerscht, het katholicisme met ruw geweld verwoest en uitgeroeid. In sommige landen liet men aanvankelijk de oude roomsche gebruiken onaangeroerd, om het argelooze volk te bedriegen. Waar het volk bedorven was en onverschillig in geloofszaken, slaagden de hervormers altijd het best2). Tusschen de uitbreiding van het katholicisme in de eerste tijden der Kerk en de uitbreiding van het protestantisme was dan ook een hemelsbreed verschil. Het eerste groeide aan door het martelaarschap, het laatste hoofdzakelijk door tijdelijke belangen en het geweld der wereldlijke macht. Vrijheid lieten daarenboven de protestantsche vorsten nergens (Cu/us regio, ejus et religio): na uit de verschillende ketterijen een keuze te hebben gedaan, zetten zij deze door met geweld3). ') „Nee panel eorum qualemcumque Evangelii praedicationem eo tantum receperunt, ut in opes invaderent ecclesiasticas". Ibidem (Döllinger, t. a. p.). a) Fruin, Wederopluiking van het Katholicisme in Verspreide Geschriften, III Deel, bl. 259—60. 3) Onno Klopp, Studiën über Katholicismus und Protestantismus und Gewissènsfreiheit in Deutschland, Schaffhausen 1857. 37» § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 9 «52- Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. Döllinger, Die Reformation, ihre innere Entwicklung und ihre Wirkungen, 3 Bde. Regensburg «1846 ff. Janssen, Gesch. des deutschen Volkes, B. IV—V. Kahnis, Der innere Gang des deutschen Protest. 3 Aufl., 2 Bde, Leipzig 1874. Dr. Th. van Oppenraat)', La doctrine de la prédestination dans 1'Eglise réformée des Pays-Bas depuis l'origine jusqu'au synode national de Dordrecht (1618—1619), Louvain 1906. Arnold, Unparteyische Kirchen- und Ketzerhistorie, Frankfurt 1699, 2* Bde. Nuyens, De Nederlandsche Republiek gedurende het Twaalfjarig Bestand, 1598—1625, Amsterdam 1905. Blok, Gesch. van het Nederl. volk, vooral Dl. IV. Groningen 1899. Bossuet, Histoire des Variarions, 4 vols, Paris 1689. Harnack, Dogmengesch. ni (3 Aufl.), Tübingen 1897. Seeberg, Lehrb. der Dogmengesch. II, Erlangen 1895. i°. Toen het protestantisme het leergezag der Kerk verwierp en het vrije onderzoek aanvaardde, stelde het tevens de oorzaak der volgende twisten. Had men in het afbreken over het algemeen de eenheid bewaard, in het opbouwen kwam het menschelijk goeddunken, de verschillende zienswijze der ketters eerst recht aan den dag. Zelfs onder de voornaamste protestantsche theologen, die in den beginne door hun gemeenschappelijken afkeer van Rome waren verbonden gebleven, ontvlamde een onverzoenlijke strijd. Alle onderlinge achting ging verloren, omdat men elkander de meest onzuivere bedoelingen toeschreef. In de plaats der christelijke zachtmoedigheid, trad de hevigste vervolging, die haar toevlucht nam tot bloedige wetten, tot kerker- en doodstraf. 20. Reeds vroeg was de a) sacramentsstrijd tusschen Luther en Zwingli ontbrand, b) Op den rijksdag van Augsburg (1530) en ook bij het Interim van Leipzig had Melanchthon verschillende punten toegegeven aan de katholieken. Om die reden door zijn Luthersche geloofsgenooten berispt, noemde hij de toegestane leerstukken onverschillige dingen of adiapAora1). Dit was de oorzaak van den adiaphoristischen strijd, die jarenlang met groote hevigheid gevoerd werd, zoowel van den kansel als in geschrifte, c) Agricola2), een vriend en leerling van Luther, viel zijn eigen meester aan en verwekte den antinomistischen Strijd3), hetgeen hem echter duur kwam te staan. Volgens Luther ') P. Eber, Ein Stück Wittenberger Lebens, 1532—1569, Ansbach 1857. ') Kawerau. J. Agricola, Berlin 1881. ') Kawerau, Studiën und Kritiken, 1904, Heft 1. § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 379 wekte de wet God angst voor Gods oordeel op in den zondaar, terwijl hij het Evangelie geen andere werking toeschreef, dan aan den aldus beangste troost en opbeuring te geven. Agricola daarentegen leerde, dat de bekeering haar oorsprong had in het Evangelie en uitging van de liefde, die opgewekt werd door de verkondiging van 's Heeren lijden en sterven. In zijn heftigheid begreep Luther zijn vroegeren vriend niet meer, beschuldigde hem ten onrechte van antinomisme, alsof Agricola de zedenwet afschafte en alle zonden vrijliet. Hoe volledig deze ook herriep, hoe diep hij zich voor Luther vernederde, voorgoed had hij diens genade verbeurd, rf) AndreasOsiander1), professor in Neurenberg en Königsberg, betreurde de zedelijke gevolgen van Luthers leer over de rechtvaardigmaking. Volgens hem bestond de gerechtigheid in de inwoning Gods, die verdiend werd door Christus en bewerkt in den mensch door het geloof. Hierdoor ontbrandde de Osiandrische strijd *), die in hevigheid alles overtrof. Zoowel Melanchthon als Flaciuslllyricus8) overlaadden hem met smaadredenen en pamfletten en werden alleen door Joachim Mörlin, predikant te Königsberg, overtroffen. Osiander was zijn leven niet zeker en kwam gewapend op den kansel. Zijn verdediger Funk werd zelfs als Osiandrist onthoofd, het Osiandrisme in 1567 door het Corpus doctrinae Pruthenicum van Chemnitz veroordeeld, e) De noodzakelijkheid der goede werken had Luther verworpen. Het gevolg was zedenbederf. Gelijk reeds vroeger Melanchthon (1535), gelijk het Interim van Augsburg en Leipzig, verzette zich ook Georg] Major tegen die leer ert noemde de goede werken noodzakelijk. Nu verhief zich A m sdorf en begon den Majoristischen strijd (1551). Hij schold Major voor den antichrist uit en ging zóó ver, dat hij de goede werken' ter zaligheid schadelijk noemde. Velen steunden hem. Major moest vluchten en vond, ofschoon hij herriep, bij zijn vijanden geen vergiffenis. Major overleed in 1574 4). f) De vraag, of de mensch bij zijn bekeering met God medewerkt, had Luther ontkend, aanvankelijk ook Melanchthon. Toen nu in 1550 Joannes Pfeffinger de medewerking van den ') Möller, Dr. Andreas Osiander, Elberfeld 1870. ') Vgl. Studiën u. Kruiken, 1844. Altpreuss. Monatsschr. 1902, 517 ff. ") Zeitschrift für kath. Theol. 1888, 75 ff. *) Schmidt, Justus Menius, Gotha 1807. Menius verdedigde Major en werd gesuspendeerd. 380 § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. menschelijken wil (synergismus) verdedigde, werd hij met veel heftigheid door AmsdorfenFlaciusIllyricus bestreden. Lang duurde de synergistische strijd x), waarin de voornaamste Luthersche theologen het voor en tegen verdedigden, totdat de keurvorst August van Saksen de partij voor het syner-t gisme opnam, g) Een tijd lang neigden in Saksen verschillende Lutheranen, met Melanchthon aan het hoofd, tot het cryptocalvinisme. Wreed was de vervolging, die zij na den dood huns aanvoerders (1560) moesten verduren. Velen werden verbannen, anderen in den kerker geworpen. Met geweld behaalden de Lutheranen de overwinning. 30. Ook onder de Calvinisten bleef het niet rustig. Vooral tegen de praedestinatie en de kerkelijke inrichting kwamen velen in verzet. De leer der praedestinatie leidde in de Nederlanden tot den Arminiaanschen strijd *). De eerste leden der Nederlandsche hervormde kerk verdedigden volstrekt niet de absolute praedestinatie, het hoofddogma van C a 1 v ij n. Integendeel, hun dogmatische boeken, welke zij ontvingen van de calvinistische gemeente te Londen, beleden de conditioneele praedestinatie, de mededeeling der goddelijke genade aan alle menschen, de vrijheid van den menschelijken wil onder de werking der genade en de mogelijkheid, het geloof en de toekomstige zaligheid te verliezen. Deze zachtere leer beleed men echter niet lang. Onder den invloed der strenge predikanten, die hun opvoeding aan buitenlandsche universiteiten hadden ontvangen, voerden de synoden de Nederlandsche geloofsbelijdenis 8) en den Heidelbergschen Catechismus in, welke de absolute praedestinatie verkondigden (omstreeks 1568). Toch legden de scherpzinnigste predikanten zich bij de beslissing der synoden niet neer. De conditioneele praedestinatie bleven verdedigen: In Friesland Gellius Snecanus; te Utrecht H u i b e r t D u i fh u i s *) met de zijnen, wat later G er ar d Blockhoven; te Leiden Caspar Coolhaes5); te Gouda ') Fischer, Melanchthons Lehre von der Bekehrung. Eine Stadie zur Entwicklung der Ansicht Melanchthons ttber Monergismus und Synergismus, Tflbingen 1905. ') Zie boven § 149, n. 9. Vooral Dr. van Oppenraat/, La doctrine de la prédestination dans 1'église reformee des Pays-Bas etc. Louvain 1906. *) J. J. van Toorenenbergen, De symbolische schriften der Nederlandsche hervormde Kerk in zuiveren, kritisch bewerkten tekst, Utrecht 1869. De Confessio Belgica werd opgesteld door Guy de Bray alleen. Van Oppenraaif, bl. 23. *) Wiarda, Huibert Duifhuis, de prediker van St Jacob, Amsterd. 1858. *) Rogge, Caspar Janszoon Coolhaes, de voorlooper van Arminius, Amsterdam 1858, § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 381 Herman Herberts; te Hoorn Cornelis Wiggertz; te Haarlem de leek Dirk Coornhert. Dezen allen, de een onafhankelijk van den ander, kantten zich tegen de absolute praedestinatie en bereidden den weg vöor den heftigen partijstrijd, welken Arminius zou beginnen tegen Gomarus. Nauwelijks was de eerste tot hoogleeraar in de theologie benoemd (1603), of weldra (1604) kwam bij met den laatste, zijn collega aan dezelfde hoogeschool, in strijd'). Arminius verdedigde de conditioneele praedestinatie: „Tantum autem interest inter consequentem et antecedentem voluntatem, ut quibus singularibus personis vitam vult antecedente voluntate, illis ipsis mortem velit consequente et delectetur in perditione illorum; vero non eodem modo antecedent! et consequenti voluntati objiciuntur, illi ut peccatores, huic ut contumaciter in peccato contra sapientiae in vitationem perseverantes... Est enim praedestinatio singularis personae ad salutem et ad mortem voluntatis Dei consequentis, quae objectum considerat cum omnibus suis conditionibus et circumstantiis, quae secundum praecedens aliud decretum ordinatae sunt ut salutem et mortem praecedant"2). Al kon deze leer worden overeengebracht met de XX en LIV vraag van den Heidelbergschen Catechismus, zeker niet met het XVI artikel der Nederlandsche belijdenis (Confessio Belgicd). Gomarus stelde de absolute praedestinatie voor: „Causa electionis, propria extrema prima, sive efnciens impulsiva est Dei gratia, hoe est mera gratuita dilectio ... Causa impulsiva antecedens reprobationis a gratia et gloria ad justam damnationem est solum liberum Dei placitum" 3). De Synode van Dordrecht verwierp de conditioneele praedestinatie en stelde als eenige orthodoxe leer: de absolute praedestinatie in den zin der infralapsarii4), zoodat Christus alléén gestorven is voor de uitverkorenen *), die gedreven worden door een onweerstaanbare genade en het geloof niet kunnen verliezen. ') Maronier, Jacobus Arminius. Eene biografie, Amsterdam 1905. 2) Examen Xhesium D. Fr. Comari, p. 15 en 45 (Anno 1645 gedr.) Bij Van Oppenraaf, bl. 147. a) Opp. Theol. Gomari, III, p. 34, 346; bij Van Oppenraaf, bl. 157*) D. i. consequenter ad peccatum originale. 3) Toch werden de woorden van den Heidelbergschen Catechismus (37e antwoord), dat Christus voor de zonde der gansche wereld gestorven is, niet veranderd. Men verklaart „de gansche wereld" als „menschen van elk land, elk ras, eiken stand en tijd.". Van Oppenraaf, bl. 261. Dr. A. Kuyper, E voto Dordraceno. Toelichting op den Heidelbergschen Catechismus, Amsterdam 1892. 382 § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. Was deze leer voorheen vrij, thans werd ze verplichtend. Het fatalisme had gezegevierd, maar tevens de protestantsche godgeleerdheid der Nederlanden versteend. Tegen den blijvenden staat, die voortduurde tot in de XIX eeuw, is eerst in onze dagen een terugwerking begonnen. Wat later werd de Nederlandsen hervormde kerk door den strijd tegen de Voetianen en Coccejanen1) verontrust. Zoowel in ons land als elders had men door de ondervinding geleerd, dat de bijbel met ieders subjectieve uitlegging onmogelijk richtsnoer des geloofs kon zijn; en zoo was men van lieverlede weder tot een vaste kerkleer gekomen. Hiertegen kwam Joannes Koch, verlatinizeerd Coccejus2), uit Bremen, eerst hoogleeraar te Franeker (1636), later te Leiden (1650), in hevig verzet. Zijn groote grief was, dat de stelling: de bijbel is Gods woord, noodzakelijk alle beteekenis moest verliezen, wanneer de bijbel aan de kerkleer ondergeschikt werd gemaakt Hij bleef bij den bijbel alleen en kwam door de studie daarvan tot zijn foederaal- of verbondstheologie. Coccejus onderscheidde een natuurveYbond en een genadeverbond. Het eerste, dat hij ook het verbond der werken noemde, bestond voor den val van Adam; het laatste, dat na den zondeval intrad, had, volgens hem een drievoudig verloop: vóór, onder en na de wet. Tegen deze theorie verhief zich de bekende Gisbertus Voetius3), hoogleeraar der illustre school te Utrecht en werd vooral gesteund door E s s e n i u s, zijn ambtgenoot aan dezelfde school, en M a r e s i u s, hoogleeraar te Groningen. Aan de zijde van Coccejus streed diens leerling Mom ma. Nieuw voedsel ontving de twist, toen Coccejus volhield, dat de Zondag met onthouding van alle werkzaamheid alleen steunt op het derde gebod. Hij werd nu als sabbathschender uitgekreten. Weldra kreeg de verdeeldheid aanhang bij het volk. De Voetianen waren stemmig en stijf, de Coccejanen meer weelderig in hun opschik. De namen der hoogleeraren werden een partijleus, vooral toen de politiek in den strijd zich mengde. In de worsteling tusschen de Staten en het huis van Oranje schaarden de Coccejanen zich aan de zijde der eersten en werden *) Rauwenhoff, Geschiedenis van het Protestantisme, Haarlem 1871, He gedeelte, bl. 97 vv. *) Levens van Nederl. mannen en vrouwen, Deel Hl, bl. 35 TV> s) Tijdspiegel, H, bl. 409. Levens van Nederl. mannen en vrouwen, IH, 54. w. Archief, Kist en Rooyaards, N. Arch. Deel I, bl. 35 vv. § 152- Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 3°3 daarom niet zelden „Loevensteinsche factie' genoemd. Meer dan 18 jaren duurde de strijd en gaf de classes de handen vol. Eindelijk kwam men tot een vredelievende schikking, met beurt om beurt een predikant van de verschillende partijen te beroepen. Men oordeelde het bijgevolg een zaak van ondergeschikt belang, in de kerk aan het volk beurtelings waarheid en leugen te verkondigen. De kerkelijke inrichting gaf vooral in Engeland aanleiding tot een langdurigen strijd. Natuurlijk moest de oprichting der High Church met haar hiërarchie den strengen Calvinisten een doorn in het oog zijn. Ook vond men in de liturgie al te veel papistische overblijfsels. Na een heftigen strijd,.waarin tevens de Latitudinariërs, die nagenoeg de leer der Arminianen beleden, zich mengden, splitste zich de Engelsche kerk in Episcopalen en Presbyterianen of Puriteinen. Wat later ontstond nog een derde partij, die der zoogenaamde Independenten of Brownisten, naar hun hoofd Robert Brown. Blijkt reeds uit den naam de inrichting der eerste en tweede partij, de laatste was geheel democratisch, verwierp zelfs de presbyterieele inrichting en werd door een vergadering van afgevaardigden der gemeenten bestuurd1). 4°. Het spreekt van zelf, dat de beschreven twisten tot de vorming van sekten voerden. Behalve de reeds vermelde moeten nog eenige uit de onafzienbare reeks worden genoemd. Bij dé drie voornaamste genootschappen Lutheranisme, Calvinisme en de High Church kwam reeds vroeg de sekte der Antitrinitariërs, die rationalistische stellingen verdedigden en ook de leer der H. Drievuldigheid ontkenden. De meesten behoorden tot de zui-> delijke landen, Servede (Servet), Gen til e, die in 1566 te Bern werd terechtgesteld. Tot volle ontwikkeling kwam de sekte eerst bij de Socinianen 2). De vroegere Wederdoopers verloren hun eerste woestheid, werden tot een sekte verzameld door Menno Simons3), naar wien zij zich Mennonieten noemden (1536). Van de andere protestanten onderscheidden zij zich door *) Makower, Die Verfassung der Kirche von England, Berlin 1894. Drysdak, History of the Presbyterians in England, London 1889. Douglas Campbell, The Puritanism in Holland, England and America, New-York 1892. Fletscher, Hist of Independents in Engl., London 1862. ') Zie boven § 150 n. 5- *) A. M. Cramer, Het leven en de verrichtingen van Menno Simons enz. Amsterdam 1837. Verder zie literatuur boven § 141. Zie nog H. Schijn, Historiae Menonitarum plenior deductio, Amstelodami 1729. 384 § I5Z- Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. de verwerping van de sola-fidesleer, van den kinderdoop, van de absolute praedestinatie, van den eed, van oorlog en echtscheiding; door de inwendige bekeering des menschen en de handhaving der excommunicatie. Dit laatste leidde tot twist en splitsing. Ook aan den Arminiaanschen strijd konden zij zich moeilijk onttrekken, zoodat ook daardoor verdeeldheid ontstond in hun leer. De hoofdzetel der Mennonieten is Nederland, ofschoon zij zich ook elders, vooral in Noord-Amerika, verspreidden. Geheel verschillend van hen zijn de Baptistendie 1608 in Engeland bij de Independenten ontstonden ' en op het einde der XVLI eeuw talrijker werden. Zij herdoopen en belijden de Calvinistische predestinatieleer. De Zevendedags-Baptisten, sedert de hervorming Sabbattafiërs genoemd, omdat zij den sabbat vieren, werden allengs zeer talrijk, vooral in Noord-Amerika (130 gemeenten). In ons. land heeft Haarlem thans de grootste gemeente*). Het mysticisme verwierp alle kerkinrichting en was met een innerlijk vroom leven tevreden. De eerste stichter is Caspar Schwenkfeld3), die zich tegen Luthers leer aangaande de rechtvaardigmaking, den wil en het avondmaal, dat hij enkel een symbool noemde, verhief. Het doopsel was hem nutteloos en het lichaam van Christus een uit God voortgekomen materie, die bij de verrijzenis vergoddelijkt was. Zijn opvattingen ontwikkelde later Jacobus Böhme (f 1624) en vond een groot aantal volgelingen. De kinderen des licht, gewoonlijk Kwakers *) (sidderaars) genoemd, hebben den schoenmaker, J. G. F o x, tot vader (f 1691). Uit het innerlijke licht, dat eiken mensch verlicht (Joan. I, 9), vloeit volgens hen, onder onmiddellijke inwerking des H. Geestes, niet enkel alle bekeering en vroomheid, maar ook de geloofskennis voort, zoodat de H. Schrift niet de eerste geloofsbron is. Zij erkennen sacramenten noch priesterschap. De erfzonde slaapt en wordt eerst opgewekt door persoonlijke zonde. De Kwakers houden geen predikanten. In de godsdienstige bijeenkomsten preekt en bidt hij, -die .zich daartoe voelt opgewekt door een oogenblikkelijke verlichting. Deze verlichting wacht de ge- ') N. van Beek, Het Baptisme in Nederland, Baarn 1908. a) G. Velthuizen, De Zevendedags-Baptisten, Baarn 1907 (In Kerk en Sec ie, ser. ï, n. 3). *) Kadelbach, Kaspar Schwenkfeld, Lauban 1861. *) Croesii, Historia Qnaekeriana, 3 vol. Amstelod. 1695. Nieuwburg- Wood, De Kwakers, Baarn 1908. § 152' Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 3$5 meente af onder zuchten en weenen. Het leven der Kwakers is duister en ernstig, daar zij alle spel en vreugdebetoon vermijden, zoowel den eed weigeren als staats- en militiedienst. Allen dragen nagenoeg dezelfde kleeding. Aanvankelijk hadden de Kwakers in Engeland een harde vervolging te verduren. Eerst Robert Barclay en William Penn verbeterden hun inrichting. De laatste stichtte den Kwakerstaat Pennsylvanië met de hoofdstad Philadelphia (1682)'). 50. Het piëtisme2) was een terugwerking tegen het bederf der ketterij. In Duitschland werkte daarvoor J. Arndt, Joannes Gerhard, J. Val. Andreae, Joannes Meyfart enz. Ook in Nederland begon men in de XVII eeuw de beoefening der piëtistische ascese. De voornaamsten dezer secte waren de gebroeders Teelink, Willem (f 1629), die „oefeningen" tot vroomheid hield, en E w a 1 d; vervolgens de Utrechtsche hoogleeraar Voetius (f 1676), die voor zijn studenten „Oefeningen tot vroomheid" schreef3). De als ascetische boetprediker bekende Jodocus van Lodenstein (f 1677) had een grooten aanhang en hield voortdurend mystieke samenkomsten, waarbij zich ook Anna Maria Schuurman aansloot. Te gelijker tijd traden Willem a Brakel enJacobusKoelman leerend en predikend op en vonden bij een groot deel der Nederlandschebevolking aandachtig gehoor. Het aantal volgelingen van den Franschen predikant Jean de Labadie, die 1666 uit Geneve naar Middelburg beroepen, spoedig als rustverstoorder werd afgezet, slonk na zijn dood te Altona (1674) altijd meer. In 1675 vestigde zich een deel der Labadisten4) te Wieuwerd in Friesland en verdween allengs, vooral sedert in 1688 de gemeenschap van goederen was opgeheven. Ook de mystieke sekten der Engelenbroeders, der Hebreen en der Collegianten te Rijnsburg en in enkele Hollandsche steden hadden geen lang bestaan. De „Hat- *) Weingarten, Die Revolutionskirchen Englands, Leipzig 1868. *) Heppe, Gesch. des Pietismus und der Mystik in der reform. Kirche, namentlich der Niederlande, Leiden 1879. Albert Ritschl, Gesch. des Pietismus, Bonn 1880. H. v. Berkum, De Labadie en de Labadisten enz. enz. Sueek 1851. *) H. Heppe, Der Piëtist G. Voetius zu Utrecht (Theol. Stud. u. Kritiken, 1878, LI, S. 692). . *) Het Labadisme. Stemm. voor waarheid en vrede, 1870, bl. 279 'v. Vgl. Vragen van den dag, 1897, bl. 81 vv. P. Albers S. J. Kerkgesch. H. 25 386 § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. temisten" overleefden hun leider Pontiaan van Hattem niet lang De eigenlijke stichter van het piëtisme was de Elzasser Ph i 1. J a c. S pen er (| 1705). Een tijd lang leefde hij met Labadie te Geneve, was echter minder dweepzuchtig dan deze. Achtereenvolgens predikant te Straatsburg, Frankfort, Dresden en Berlijn, stichtte hij daar de zoogenaamde „kerkjes in de kerk", hield voor een uitgelezen gehoor stichtelijke voordrachten en verklaarde de H. Schrift (Collegia pietatis). Weldra echter ging bij de hoorders met piëtisme ook dweperij, hoogmoed en ziekelijke wereldhaat gepaard. Zeer heftig werd het piëtisme bestreden, vooral door de professoren van Leipzig. Ofschoon Christiaan Thomasius het verdedigde, werd toch het Collegium Philobiblicum van S p e n e r s volgelingen te Leipzig gesloten. 6°. De stichter der Hernhutters *) was graaf L. von Z i nzendorf (f 1760), die in de kleine Silezische stad Herrnhut de Moravische broeders met de protestanten tot een gemeente vereenigde (1722). Sedert 1727 vormde de kolonie een afzonderlijk kerkgenootschap en werd ingericht door den stichter, bijgestaan door Fred. van Watteville en Spangenberg, die alle drie het piëtisme aanhingen. De leden der gemeente verdeelden zij naar leeftijd en stand: kinderen, ongehuwden, gehuwden, weduwen. Elk dezer koren had een eigen opzichter, ieder zijn eigen ambacht of werk. Als hoofdkarakter heeft de godsdienst der Hernhutters „verteedering voor Jezus, voor diens lijden, wonden en dood." In alle geschriften en- liederen treedt dit ééne vooral op den voorgrond. Met den Zaligmaker sloten zij in 1741 een verbond. Zijn wil werd bij verkiezingen, huwelijken en andere gewichtige ondernemingen door het lot ondervraagd. Eveneens bepaalde men de lezing uit de H. Schrift door het lot. Vóór het avondmaal hield men een agape. De Hernhutters breidden zich uit in Duitschland en andere landen van Europa, zelfs in Afrika, ') Zie Blok, Geschiedenis v. h. Nederl. Volk, V, 462 v. Reitsma, Gesch. van de Hervorming en de Herv. Kerk, Ilde Druk, bl. 306 v. Een echte collegiant in De Gids, 1892, n, bl. 526 vv. *) J. Witkop, De Evangelische broedergemeente der Hernhutters in oorsprong, aard en werking, Groningen 1841. Muller, Zinzendorf als Erneuerer der Bruderkirche, Leipzig 1900. Vgl. Bosch in Utrechtsche Volksalm. 1853, bl. 60 w. en Kist, in Kist en Moll, Arch., II, bl. 79 vv. Kleinschmidt, De Broedergemeente (Hernhutters), Baarn 1909. § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 387 Amerika en Azië. Alle gemeenten stonden onder de ouderlingen van Herrnhut, terwijl iedere gemeente bestuurd werd door een volledige hiërarchie, bisschop, priesters, diakenen enz., die echter in alles afhankelijk waren van de gemeente. 7°. Verwant met de Hernhutters en een tijdlang met hen verbonden waren de Methodisten*), gesticht door John Wesley, student te Oxford (1729). Hij vereenigde eenige medestudenten tot gemeenschappelijke studie en oefeningen van godsvrucht. Weldra bezochten zij armen en zieken, namen iedere week aan het avondmaal deel, lazen veel in de H. Schrift, in T a u 1 e r en Thomas a Kempis. Verachtelijk werden zij Methodisten genoemd als uitvinders van een nieuwen levensregel (tnethodus vitaè), dien zij zeer nauwkeurig onderhielden. Met John en Karei Wesley had Georg Whitefield den grootsten invloed. Aanvankelijk bleven zij trouw aan de 39 artikelen der Engelsche kerk. Toen zij echter altijd meer als dwepers bekend werden, trokken de Engelsche geestelijken zich terug. Nu nam Wesley hun functie waar en wijdde zelfs priesters. Leeken verkondigden de blijde boodschap en trokken veel volk. Zij leerden, dat de mensch plotseling gerechtvaardigd wordt door het geloof, de oorspronkelijke heiligheid terug ontvangt op eene wijze, die zelfs lichamelijk gevoeld wordt; dat zoo iemand de eeuwige zaligheid waardig is en niet meer kan zondigen. Wesley en Whitefield beweerden, dat zij onmiddellijk door den H. Geest werden bestuurd en daarom met hun preeken hevige stuiptrekkingen, smeekingen en verzuchtingen, zelfs geestverrukkingen bij de hoorders teweegbrachten. Dit noemden zij „het indringen der genade". Deze heftige aanstellerij bracht een afscheiding tusschen hen en de Hernhutters teweeg (1740). Het jaar daarop splitsten zich de Methodisten zelf in Wesleyanen en Whitefieldianen; later na den dood van Whitefield in verschillende kleinere sekten (1770). Tot handhaving der strenge tucht verdeelde men de gemeente in klassen, die door leeken werden bestuurd. Het oppertoezicht heeft een jaarlijksche of vierjaarlijksche synode. Het talrijkst zijn de Methodisten in Engeland en Amerika, waar ze op 20.000.000 worden geschat. ') Atkinson, The beginnings of the Wesleyan movement in America, London 1896. Jackson, Gesch. vom Anfang, Fortgang und gegenwartigen Zustand der Methodisten. Aus d. Engl. von Kuntze, Berlin 1840. J. M. VaUton, Het Methodisme, Baarn 1911. 388 § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 8°. Niet zoo talrijk zijn de Zwedenborgianen'), de kerk van het „Nieuwe Jeruzalem". Haar stichter is Emmanuelvp Zwedenborg. Hij meende verschijningen te hebben en te worden geroepen tot het innerlijk begrip der H. Schrift In zijn talrijke werken2) verkondigde hij een rationalistisch-mystieke theosophie. De grondslag van zijn leer is Luthersch; het gebouw zoo min mogelijk bovennatuurlijk. Zelfs de opstanding des vleesches wordt geloochend. De godsdienstoefening bestaat in preek, zang en lezing uit de H. Schrift. Het avondmaal houden zij viermaal in het jaar. Talrijk zijn de Zwedenborgianen in Engeland en Noord-Amerika, vooral echter in Zweden. *) Tafel, Swedenborg und seine Gegner, Tüb. 1841. Tüb. Quartalschr. 1830. S. 648 ff. Görres, Swedenborg und sein Verhaltniss zur Kirche, Strassb. 1827. G. Barger, De Zwedenborgianen, Baarn 1909. !) Bijzonder Vera cbristiana religio, London 1771. De coelo et inferno, London 1758. DERDE HOOFDSTUK. Katholieke Kerk en ware hervorming. § i53- Hervormende werkzaamheid der Pausen. Ranke, Die römischen Papste in den letzten vier Jahrhunderten, 3 Bnde. X Aufl., Leipzig 1900. Hefele-Hergenröther, Conciliengeschichte, LX Band, Freiburg i. Br. 1890. Lavisse et Rambaud, Histoire générale, Tom. IV— V, Paris 1894 s. Schwane, Dogmengeschichte der neueren Zeit, Freib. i. B. 1890. Paulsen, Geschichte des gelehrten Unterrichts, 2 Aufl., II Band, Leipzig 1896. Pastor, Gesch. der Papste, V—VIB. Freib. i. Br. 1909—1913. Vgl. Hist. Pol. Bl. 1910, B. 146, s. 47—63. P. Tacchi Venturi S. J., Storia della Comp. di Gesü, vol. I, Roma 1910. Jourdan, The moveraent towards Catholic reform in the early sizteenth century, New-York 1914. Monod, La Réforme catholique, Revue hist., 1916. 1 °. Terwijl door de ketterijen van Luther, Zwingli, C a 1 v ij n en een menigte van hen afhankelijke sekten, heele provinciën en landen afvielen van de Kerk, begon in het overblijvende gedeelte de zoozeer verlangde hervorming in hoofd en leden. Tot een nieuw leven herrees de Kerk, die men den dood nabij waande, en wat in de meening der vijanden haar ondergang had moeten verhaasten, werd de aanleiding tot hernieuwden, weligen bloei. Was het Pausdom vóór de hervorming zeer diep gedaald, het verhief zich tot het krachtige bewustzijn zijner hooge waardigheid. De Pausen herwonnen aanzien en gezag; werden het middelpunt der ware hervorming; omgaven zich met een stoet eerwaardige mannen van heiligen wandél en groote talenten, die de ketterij bestreden met uitmuntend gevolg, misbruiken uitroeiden, de hervorming voltooiden en bevestigden. 39° § 153- Hervormende werkzaamheid der Pausen. 2°. Had onze Nederlandsche Paus Adrianus VI1), ook de beste bedoelingen, hij kreeg den tijd niet om zijn plannen ten uitvoer te brengen. Hij beperkte de aflaten, was spaarzaam en streng. Dit laatste bezorgde hem een menigte vijanden, die bij zijn dood jubelden, omdat ze hem niet hadden gekend2). De regeering van Clemens VII3) was te ongelukkig voor het begin eener doortastende hervorming. Tweemaal werd hij te Rome overvallen en in den Engelenburcht gedreven, Rome geplunderd (Sacco di Roma 1527). Zijn politieke plannen leden schipbreuk; Italië werd niet zelfstandig. Onder zijn pausschap vestigde zich het protestantisme voorgoed. Engeland scheidde zich af van de Kerk. De Turken drongen voorwaarts. Hongarije ging verloren. Voor een groot deel droeg de wankelmoedigheid, het gebrek aan geestkracht en de anti-Habsburgsche politiek des Pausen hiervan de schuld. Eerst Paulus III 4) (1534—1549) betrad voorgoed den weg der kerkelijke hervorming. Hij bezat het groot talent, om de rechte mannen te kiezen, en verhief tot het kardinalaat Caspar Contarini, Jacobus Sadoletus, Reginaldus Pole, Hieronymus Aleander, Joannes Petrus Caraffa, Marcellus Cervini, Joannes M o r o n e enz. Enkelen dezer het hij met eenige anderen het ontwerp van belangrijke hervormingsbesluiten uitwerken (1537 6). Na^r het voorbeeld der universiteiten van Leuven en Parijs deed de Paus een Index van verboden boeken opstellen •), gaf een nieuwe regeling aan de Romeinsche inquisitie (1542) en stelde den ijverigen kardinaal Caraffa aan het hoofd. Beroemde ordestichters ontvingen van Paulus III hun goedkeuring (Ignatius, Hieronymus Aemiliani, Angela Merici). Vooral echter ') Zie boven § 138, n. 10. Daarbij Pastor, Geschichte der Papste, IV, 2, Freib. 1907, S. 1—157. Huurdeman, De Nederlandsche Paus Adrianus VI, Amsterdam (1908). J) Boven de deur van zijn geneesheer schreef men de woorden: Liberatori patriot S. P. Q. R. Schmidlin, Gesch. der deutschen Nationalkirche in Rom. Santa Maria dell' anima, Freib. i. Br. 1906. s) Zie boven § 138, n. 10. Daarbij Pastor, Gesch. der Papste, IV, 2, Freib. i. Br. 1907, S. 158 ff. *) Quirini, Imago opdmi pontificis expressa in gestis Pauli IH, Brixiae 1745■ Capasso, La politica di papa Paolo III e 1'Italia, Camerino 1901. In zijn jeugd huldigde Paulus de ruime zedelijkheidsbegrippen der renaissance. ') Consilium delectorum cardinalium et aliorum praelat. de emendanda Eccl. bij Le Plat, Monum. ad hist. concil. Trid. etc. H, 596 ss. *) Hilgers, Der Index der verbotenen Bücher, Freib. i. Br. 1904. § 153- Hervormende werkzaamheid der Pausen. 391 kwam hij met reuzenkracht alle soort van moeilijkheden te boven en bracht de kerkvergadering van Trente tot stand. Onder de korte regeeringen van Julius III (1550—1555). die Engeland tot de Kerk zag terugkeeren'), en Marcellus II (1555) hadden niet veel zittingen plaats. Hoewel Paulus IV3) (1555— *559) bij zÜn keuze 79 jaren telde, toonde hij zich nog krachtig naar lichaam en geest. Reeds als kardinaal (Caraffa) was hij de ziel der ware hervorming op alle gebied en had de orde der Theatijnen gesticht. Een talrijke congregatie voor een algemeene hervorming werd opgericht. In elke der drie klassen werkten 8 kardinalen, 15 prelaten en 50 geleerden. Zeer streng trad hij op tegen de ketterij3). Veel schaadde hem zijn groote gestrengheid en zijn afkeer van de Habsburgers. Het eerste vervreemde van hem de gemoederen, het laatste leidde tot een verderfelijke politiek. In 1559 bande hij de trouwelooze nepoten uit Rome. Twee van hen werden na zijn dood terechtgesteld4). Veel zachter was de volgende Paus, Pius IV (1559—1565), een vriend der Habsburgers. Hij bracht de kerkvergadering van Trente tot een voorspoedig einde, richtte de Congregatio interpretum Concüii Tridentini op, gaf een verbeterde editie van den Index uit en verhief zijn beroemden neef Carolus Borromaeus tot het kardinalaat. Te Rome stichtte Pius een seminarie, waarvan hij het beheer gaf aan de Jezuïeten. De reden, waarom in 1565 een samenzwering tegen zijn leven gesmeed werd, schijnt niets anders dan dweepzucht te zijn geweest3). 30. Na zijn dood schonk de Voorzienigheid achtereenvolgens drie groote Pausen aan dë Kerk: een heilige, die de zéden hervormde; de tweede was een geleerde en bracht de kerkelijke studiën tot hoogen bloei; ten slotte een machtig heerscher, die ') Zimmermann, S.J., Maria die Katholische, Freib. i. Br. 1890. *) Bromato, Storia di Paolo IV, 2 vols. Ravenna 1748. Jenkins, The story of the Caraffa, the Pontificate of Paul IV, Lond. 1887. Boralevi, I primi mesi del pontificato di Paolo IV, Livorno 1888. *) Constit, Cum quorumdam. Buil. Rom. IV, 1, 322. Const. Cum ex Apost. officio, Raynald, an. 1559* n* '4* 4) Revue Bénédictine, Tom. XXII (1905); Tom. XXIV (1907)1 224 ss- L* disgrace et le procés des Caraffa d'après des documents inédits. 6) Hist. Jahrbuch, Band VI (1885), S. 3 ff.; S. 161 ff. Ranke, I, 228—229. 392 § 153- Hervormende werkzaamheid der Pausen. een nieuwe organisatie gaf aan de curie. De H. Pius V ') (1566— 1572) uit de orde der Predikheeren, leefde zeer streng en eenvoudig, stichtte een ieder door zijn godsvrucht, nam strenge maatregelen tegen de onzedelijkheid, de ontheiliging van den Zondag en de godslastering, verbeterde de rechtspleging en' hield eiken laatsten Woensdag der maand een openbare zitting, waar een ieder tegen een vonnis der rechtbank zijn bezwaren kon opperen. Rome veranderde van aanschijn. Voor het onderricht der geestelijken verscheen in 1566 de Catechismus Romanus, in 1568 het verbeterde Romeinsche brevier. Elk ander brevier, dat niet goedgekeurd door den Apostolischen Stoel of geen 200 jaren oud was, werd verboden. In 1570 volgde het verbeterde Romeinsche Missaala). De bul In coena Domini, die sedert 1364 jaarlijks op Witten Donderdag werd afgekondigd en de aan den Paus gereserveerde censuren bevatte, vaardigde Pius V in scherperen vorm uit. Koningin Elisabeth excommuniceerde hij en verklaarde haar vervallen van den troon (1570). Zeer veel deed de Paus tegen de Turken. Met Spanje en Venetië sloot hij een verbond en gaf het opperbevel van den oorlog aan Donjuan van Oostenr ij k, die de beroemde overwinning bij Lepanto behaalde (6 Oct. 1571). Pius V stierf heilig, zooals hij geleefd had, 1 Mei 1572, en werd door Clemens XI gecanoniseerd (1712). Zijn opvolger Gregorius XIII (1572—1585)8) was een beroemd rechtsgeleerde. Zijn voornaamste zorg besteedde hij aan de verheffing van het kerkelijk onderricht en de echt katholieke wetenschap. Rijk. begiftigde hij het Collegium Romanum, dat naar hem Universitas Gregoriana heet; nog ruimer het door den H. Ignatius gestichtte Collegium Germanicum 4), dat zoo ontzaglijk veel nut stichtte voor de Duitsche Kerk, en voegde het Hongaarsche college er aan toe. Dergelijke stichtingen liet hij inrichten voor de Engelschen, de Ieren, Grieken, Maronieten en Armeniërs. Daarenboven ontstonden door zijn ondersteuning niet minder dan 23 ') Acta SS. Boll., I Tom. Maii, p. 616 ss. Falloux, Hist. de S. Pie V, 2 vols. Angers 1846. Analect. Boll. 1888, p. 45 ss. Revue des quest. hist. XXXI (1882), 551 ss. O. Braunsberger S. J., Pius V und die deutschen Katholiken, Freib. i. Br. 1912. !) Weale et Misset, Analecta liturgica, 3 vol. Paris 1888—1901. Vgl. Tüb. Quartalschr. 1884, S. 450 ff. Baumer, Gesch. des Breviers, Freib. i. Br. 1895, S. 410 ff. 3) Ciappi, Compendio delle attioni e vita di Gregorio XIII, Roma 1591. *) Steinhuber, Gesch. des Colleg. Germ.-Hungaricum in Rom. II Aufl., 2 Bde Freib. i. B. 1906. § 153* Hervormende werkzaamheid der Pausen. 393 collegiën en seminariën, b. v. te Braunsberg, Dülingen, Fulda, Praag en Weenen. Onder zijn regeering verscheen het herziene Corpus juris, waaraan hij als kardinaal zelf. had meegewerkt, en het verbeterde Martyrologium Romanum. De dankbaarheid aller beschaafde volken verdiende Gregorius XIII door de hervorming van den kalender, die van hem zijn naam ontving. Nadat het ontwerp van den scherpzinnigen L i 1 i u s, van C h r i s t ophofus Clavius S.J. en kardinaal Willem Sirlet door de katholieke hoven was goedgekeurd, maakte Gregorius den kalender bekend en telde na den 4*n terstond den i5en October 1582 '). Tot op het einde der XVLLT eeuw bleven zich de protestanten tegen de invoering verzetten, de Russen en Grieken zelfs tot heden*). Vaste nuntiaturen stichtte Gregorius te München en Keulen *). Kort voor zijn dood ontving de Paus drie katholieke Japansche prinsen in audiëntie. Hij overleed in 1585. Sixtus V (1586—1590^ uit de orde der Franciscanen, was van zeer geringe afkomst, maar van nature aangelegd om te regeeren 4). Het eerst zuiverde hij den kerkelijken staat van roovers en bandieten en gaf aan zijn land een nieuwe inrichting van bestuur. Veel deed hij voor de verfraaiing van Rome, richtte 4 obelisken op en voltooide de koepel van St. Pieter. Niettegenstaande hij de beroemde waterleiding Aqua felice, de Via felice, het Borgo felice en nog veel meer bouwde, légde hij elk jaar een millioen dukaten neer in den Engelenburcht. Zijn hoofdwerk was echter de nieuwe organisatie der Romeinsche curie: het aantal kardinalen stelde hij vast op 70, 6 bisschoppen, 50 priesters en 14 diakenen; stichtte de congregatiën der Riten, van het Consistorie en voor de zaken der Regulieren, en regelde de rechtsmacht der congregatie tot verklaring van het concilie van Trente. Ten opzichte van Frankrijk was de invloed van Sixtus gematigd. Noch Spanje, noch de Liga kon hem in de hoop op de bekeering van Hendrik IV doen wankelen8). Kort voor zijn dood was ') Elk vierde jaar zóu een schrikkeljaar zijn; van de eeuwjaren telkens het vierde, wanneer namelijk het aantal eeuwen door 4 deelbaar is: b.v. 1600, 2000, 2400 enz; Const. Inter gravissimas, 13 Febr. 1582. *) F. Kaltenirunner, Vorgesch. der Greg. Kalenderreform, Wien 1876. Die Polemik über die Greg. Kalenderreform, Wien 1878. *) Pieper, Zur Entstehungsgesch. der standigen Nuntiaturen, Freib. i. Br. 1894. *) A. v. Hübner, Sixte-Quint, 3 vols. Paris 1870. Cugnoni, Memorie autografe di papa Sisto V (Arch, della Soc. rom. di stor. patr. 1882). 6) Segretain, Sixte-Quint et Henri IV, Paris 1861. 394 § 153- Hervormende werkzaamheid der Pausen. de druk der nieuwe uitgaaf der Vulgaat voltooid, waaraan hij zelf had gewerkt (1590), maar kwam nog niet uit1). De beroemde Paus regeerde slechts 5 jaren en overleed in 1590. 4°. Zeer kort duurde het bestuur der drie volgende Pausen: Urbanus VII (1590) 17 dagen; Gregorius XIV (1590—1591) 10 maanden en Innocentius IX (1591) twee maanden. Den 30 Januari 1592 werd Clemens VHI2) (1592—1605) gekozen. Hij stond, zooals zijn twee voorgangers, aan de zijde der Fransche Liga; toonde zich echter zeer tevreden, toen Hendrik IV in 1593 tot de Kerk overging, en gaf hem 17 Sept. van dat jaar de absolutie. Van Clemens VHI ontvingen de beroemde geleerden Toletus, Bellarminus en Baronius het purper. Hij liet de Congregationes de auxiliis houden en verbeterde het brevier8). Onze tegenwoordige vulgaat is de officiëele uitgave van het jaar 1592. Tijdens het jubilé van 1600 zag Clemens VIII omstreeks .drie millioen pelgrims te Rome. Leo XI (1605) regeerde slechts eenige dagen. Paulus V 4) (1605—1621) kwam in strijd met de Venetiaansche republiek. Deze nam tienden van kerkelijke goederen en schond het privilegium fori, waarop de Paus na herhaalde waarschuwing het interdict uitsprak. Op doodstraf werd de gehoorzaamheid aan den Paus verboden. Weldra waren de meeste geestelijken den Doge ter wille, behalve de Capucijnen, Theatijnen, Minimi en Jezuïeten, die terstond werden verjaagd. Paolo Sarpi verdedigde de republiek, terwijl Bellarminus, Baronius en Fagnanus de zaak des Pausen steunden. De protestanten voedden den haat tegen Rome. Hendrik IV van Frankrijk kwam vredestichtend tusschenbeide en verhinderde den oorlog. Ofschoon reeds in 1607 een overeenkomst tot stand kwam, mochten de Jezuïeten eerst terugkeeren in 1657 8). Aan de hervorming werkte Paulus V ijverig voort. Kunst en wetenschap vonden in hem een machtig beschermer. Gregorius XV (1621—1623) ontwikkelde in zijn kort bestuur een zeer groote kracht. In 1621 verschenen de bullen Aeterni Patris en Decet Romanum Pontificem en bepaalden den vorm der Pauskeuze, die ') Kaulen, Gesch. der Vulgata, Mainz 1868. Hist. pol. Blatter, 1894, ni 31 ff*) Wadding, Vita ClementJs Vin, Romae 1723. H. de l'Epinois, La Ligue et les Papes, p. 513—668, Paris 1886. 8) Zeitschr. für kath. Theol. 1884, S. 289 ff. *) Bzovius, Vita Pauli V, Romae 1625. ») Gadaleta, Paolo V e 1'interdetto di Venezia, P. ï. Trani 1900. § 153- Hervormende werkzaamheid der Pausen. 395 nog heden bestaat. Het volgende jaar stichtte hij de Congregatiede propaganda jïde ') en canoniseerde den H. I g n a t i u s, den H. Franciscus Xaverius en de H. Theresia. Bijzonder richtte de Paus zijn blik naar.Duitschland, steunde keizer Ferdinand II en ontving een groot deel der Heidelbergsche bibliotheek (Palatina) ten geschenke. Ook in Engeland en Frankrijk deed hij zijn invloed gelden, genoot het vertrouwen van alle katholieke vorsten en deed daarbij zeer veel voor de uitbreiding des geloofs: „Eine unermessliche, weltumfassende Thatigkek*, zegt Ranke2). Urbanus VHI3) (1623—1644) volgde hem op. In de droeve tijden van den dertigjarigen oorlog toonde deze Paus zich een tegenstander der Habsburgsch-Spaansche politiek, wellicht uit vreeze voor de Habsburgsche overheersching *). Dat hij voor Gustaaf Adolf was, is een fabel 4). Urbanus begunstigde de Congregatio de propaganda jïde en bouwde voor haar het Collegium Urbanum. Hij liet de bul In coena Domini herzien (1627), die na dien tijd in hoofdzaak onveranderd bleef en geldig tot de uitvaardiging der bul Apostolicae sedis (1869). In een reeks constituties en decreten 5) regelde Urbanus in bijzonderheden de vereering der zaligen. Aan de kardinalen gaf hij den titel van Eminentie. 50. In deze tijden viel grootendeels het proces tegen Galileo Galilei 5) Het wereldsysteem van Ptolomaeus, door alle geleerden erkend, door de HH. Vaders en scholastieken vastgehouden, werd tot in de XVII eeuw algemeen onderwezen. Daarom gold het systeem van Copernicus niet alleen als een aanval op de Aristotelische wijsbegeerte, maar vond ook bij vakmannen als Tycho de Brahe, Alexander Tassoni, *) O. Mejer, Die Propaganda, 2 Bde. Göttingen 1852. 9) Die römischen Papste, II, 327. ') Hergenröther, Kath. Kirche u. christl. Staat, S. 711 ff. 4) Hist. pol. Bl., B. 94, S. 471. Hist. Jahrb., B. XVI (1895), S. 336 ff. 5) Zie de Constituties Sanctissimus (1625), Postmodum vero (1625), Coelestis Jerusalem (1634), Sacrosancti, (1641). Buil. Rom. V, 5, 318, 387; VI, 1, 412; VI, 2, 321. •) Bricarelli S.J., Civ. Catt. ser. XVIII, Tom. IX (1903), 641 ss. Sortais S.J., Galilée et les congrég. rom. Etudes (1904), T. 100, 48 ss. Vacandard, Etudes de critique et d'hist.", Paris 1905. Opera di G. Galilei, 19 Tomi, Firenze 1890—1909. A. Muller, S. J., Galilei und das kopernikanische Weltsystem, en: Der Galilei-Proces, Freiburg 1909. Prof. van Geer, Vragen van den dag, 1916, die alle Galilei-legenden laat varen. 396 § 153- Hervormende werkzaamheid der Pausen. Christophorus Scheiner, Antonius Delphinus en Justus Lipsius geen genade. Het was algemeen zoowel onder protestanten als katholieken, dat dit systeem niet vereenigbaar was met den bijbel. Melanchthon verwierp het met kracht, en Luther zeide: „De dwaas (Copernicus) wil de gansche astronomie omkeeren. Maar de H. Schrift zegt, „dat J o z u ë de zon deed stilstaan en niet de aarde". Men wilde zich ter wille van het nieuwe systeem niet van den letterlijken zin des bijbels verwijderen, te minder, wijl deze door de protestanten toch al zeer verminkt was. Nu stond in het begin der XVTI eeuw Galilei, wijsgeer-wiskunstenaar van hertog C o s i m o te Florence, op en verdedigde het systeem van Copernicus niet als een hypothese, maar als onomstootelijke stelling. Onder andere in zijn Brieven over de zonnevlekken (1613). De bewijzen waren, naar het getuigenis van den beroemden astronoom P. S e c c hi S. J., niet overtuigend en de opwerpingen voor Galilei onweerlegbaar. De leer werd onderzocht en, als in tegenspraak met den bijbel, den 6 Maart 1616 door de congregatie van den Index verworpen '). Nadat men Galilei tevergeefs had trachten te overreden zijn leer te laten varen, verbood de congregatie hem in woord of geschrift zijn meening te leeraren, te verdedigen of die leer te houden. Galilei beloofde het. Een jaar daarna werd ook het boek van Copernicus: De revolutümibus coelestibus op den Index geplaatst, door een decreet, dat aan alle universiteiten werd toegezonden en de meening van Copernicus noemde: falsa doctrina Pythagorica divinae omnino adversans. Eenige jaren later werd het systeem van Copernicus als hypothese vrijgelaten (1620). In 1632 schond Galilei zijn belofte (Dialogi) en kwam voor het H. Officie, werd echter niet gefolterd, maar na afzwering als verdacht van ketterij veroordeeld tot kerkerstraf, die veranderd werd in opsluiting in het paleis van den Florentijnschen gezant. Daar wijdde hij zich aan de wetenschap en onderhield briefwisseling met zijne vrienden. Galilei overleed *) De stelling: Sol est centrum mundi et omnino immobilis motu localt, werd veroordeeld als Formaliter haeretica, quatenus contradicit expresse sententiis s. scripturae in multis locis secundum proprietatem verborum et secundum communem expositionem et sensum S. patrum et theologorum doctorum. De stelling: Terra non est centrum mundi nee immobilis, sed secundum se totam movetur et motu diurno als Erronea in fide. § 154- Kerkvergadering van Trente. 397 in vrede met de Kerk op zijn landgoed bij Florence (1642). — Noch het decreet der congregatie van den Index (1616), noch dat van het H. Officie (1633) raken het onfeilbare leerambt der Kerk, al waren het niet slechts disciplinaire, maar doctrinaire decreten der congregatie. 6°. Op Urbanus VIII volgde Innocentius X') (1644— 1655), die zich weer bij de Habsburgers aansloot. Ofschoon deze Paus een vervolging instelde tegen de nepoten zijns voorgangers, liet hij zich zelf door zijn staatkundige schoonzuster Donna OlimpiaMaidalchini beheerschen, hetgeen tot familietwist leidde. Overigens was de Paus onberispelijk en zeer werkzaam, beschermde de zwakken en vervolgden. Innocentius was de eenige, die zijn stem .verhief tegen het onrecht van den Munstefschen vrede. Onder Alexander VII (1655 —1667) begon reeds het verzet der Franschen tegen Rome en eindigde in den vrede van Pisa 1664. Hij beminde de wetenschappen--en had beroemde geleerden aan zijn hof: Bona, Pallavicini, Holsten en Leo Allacci. Aan Christina van Zweden2), die zich te Innsbruck openUjk bekeerd en daarna te Rome gevestigd had, stónd Alexander een lijfrente toe. § 154- Kerkvergadering van Trente. Druffel-Brandt, Monumenta Tridentina, I—V, München 1884—1899. Concilium Trid. Diariorum, actorum, epistularum, tractatuum nova collectio, ed. Societas Goerresiana, Tom. I: Diariorum pars prima; Tom. H. Diar. pars secunda, ed. Merkle; Tom. IV: Actorum pars prima; Tom. V, Actorum pars altera, ed. Ehses, Frib. Brisg. 1901—1911. Buschbell, Tom. X: 'Epist. pars I (1545—I547)i Frib. Brisg. 1916. Revue d'hist. ecclésiast. 1904, p. 755 ss. Hefele-Hergenröther, Conciliengesch. B. IX. Paolo Sarpi, Istoria del Concilio di Trento, Londra 1619; trad. francaise, Le Courrayer, Amsterdam 1736—1751. Vgl. Hist. Jahrb. 1905—1909. Sforza Pallavicini, Istoria del. S. Concilio di Trento, ed. Zaccaria, 4 vols. Roma 1833. Prat, S. J., Hist. du Concile de Trente, ') Ciampi, Innocenso X Pamfili e la sua corte, Roma 1878. ') Schauerte, Christina v. Schweden, Freiburg 1880. 398 § 154- Kerkvergadering van Trente. Bruxelles 1854, 3 vols. Vermeulen, Die Verlegung des Konzils von Trient, Regensburg 1890. Dezelfde, Das XIX allgemeine Konzil in Bologna, Regensburg 1892. Carcererz, Storia esterna del concilio di Bologna, Montevarchi 1902. 10. Om verschillende redenen was het concilie van Trente (1545—1563) het belangrijkste aller oecumenische concilies; niet enkel om de beroemde dogmatische bepalingen, maar ook om de ingrijpende hervormingsdecreten, waardoor de groote Pausen in hun heilzaam werk werden gesteund. Reeds op den rijksdag van Neurenberg (1522—1523) werd het verlangen uitgesproken naar een algemeene synode. Adrianus VI stierf nog, voordat hij aan de samenroeping kon denken. Clemens VII zag aanvankelijk het nut eener synode niet in. Vooreerst vreesde hij, dat men de synoden van Pisa, Constanz en Bazel tot voorbeeld zou nemen. Immers de ketters vroegen te Neurenberg een „vrije" synode, waarop de bisschoppen van hun eed aan den Paus zouden worden ontbonden en ook leeken stem zouden hebben. Daarbij beriepen de protestanten zich alleen op de schriftuur en hadden alle vroegere synoden verworpen. Niet lang duurde het meer (1521), of Luther verwierp ook elke toekomstige synode, die hem verplichten kon tot de onderhouding harer beslissingen. Op den rijksdag van Augsburg werd het verlangen naar een synode met zooveel aandrang kenbaar gemaakt (1530), dat Clemens VII van gevoelen veranderde en terstond de hand aan het werk sloeg Toch vorderde hij niets, omdat de koning van Frankrijk uit haat tegen den keizer alle pogingen verijdelde. Nog heviger werd de tegenwerking, toen de Smalkaldische bond altijd machtiger werd en daarom geen synode meer wenschte (1535). Toch riep Paulus III, die zich het houden eener synode als levenstaak had gekozen 2), in 1537 het concilie te Mantua samen. Maar de oorlog tusschen den keizer en Frankrijk gebood uitstel. Na den vrede van Crespy (1544) en de wegruiming van tallooze beletselen zag de Paus eindelijk zijn moeite beloond. Den 13 December 1545 kon te Trente de eerste zitting beginnen. Tweemaal geschorst en herhaaldelijk door politieke moeilijkheden geteisterd, kon eerst 4 December 1563 de synode worden voltooid. ') Pastor, Geschichte der Papste, IV, 2, Freib. 1907, S. 394 ff.; S. 582—584. ') Röm. Quartalschr. 1901, S. 153 ff.; S. 397 ff. § 154- Kerkvergadering van Trente. 399 2°. Voor den loop der synode *) werd besloten, dat men niet, zooals te Constanz, naar natiën, maar hoofdelijk zou stemmen. Stemrecht hadden de kardinalen, de bisschoppen, de generaals der orden en de abten; de laatsten met drieën één stem. Ofschoon de procuratoren der bisschoppen geen stemrecht hadden, maakte Paulus III voor de Duitschers, om het hachelijke van hun toestand, een uitzondering (1545), wat hun echter Pius IV weer ontnam (1562). De vrijheid van spreken en stemmen werd door de leden ruimschoots gebruikt, zooals de disputen en stemmingen voldoende bewijzen a). Wat door de synode zou worden behandeld, beslisten de legaten. Eerst kwamen de onderwerpen in de voorbereidende congregaties van theologen en canonisten, daarna in de algemeene-vergadering. Met het oog op de behoeften der Duitsche kerk stelde de keizer voor, dat men zou beginnen met de uitvaardiging der hervormende decreten, om eerst later over te gaan tot de dogmatische beslissingen. De Paus daarentegen oordeelde het nuttiger, eerst de kerkelijke leer te bepalen. Ten slotte kwam men overeen, om in elke zitting zoowel de hervorming als het dogma te behandelen, de eerste in capita, het laatste in capita en canones. 3°. Den duur der kerkvergadering kan men gevoegelijk in drie tijdvakken verdeelen. Het eerste tijdvak (1545—1547) begon met 33 leden, welk aantal echter weldra aangroeide. De eerste drie zittingen gingen hoofdzakelijk met de reeds gemelde bepalingen voorbij. In de vierde (8 April 1546) oordeelde men het aantal leden groot genoeg, om over te gaan tot belangrijke beslissingen: de oude canon der H. Schrift werd opnieuw bevestigd; de traditie naast den bijbel als geloofsbron, de vulgata als authentieke uitgave, het algemeen gevoelen der Vaders als richtsnoer der bijbeluitlegging verklaard 3). De vijfde zitting (17 Juni 1546) bepaalde de leer der erfzonde en veroordeelde eenige protestantsche dwalingen *). De zesde (13 Januari 1547), die, behalve *) Friedrich, Geschaftsordnung des Konzils von Trient, Wien 1871. ') Seeberg, Zeitschr. für kirchl. Wissenschaft, 1889. *) Alzog, Explicatio cathol. systematis de interpretatione lit sacr., Monasterii 1835. *) Hier stelde men voor: „De B. V. S. Synodus nihil definire intendit, quamvis pie credatur, ipsam absque peccato originali conceptam fuisse." Velen stemden hiermee in. Slechts enkelen verzetten zich, denkende, dat hun meening indirect als impia werd gebrandmerkt Daarom nam men aan: „Declaral tarnen etc", waarin de Onbevlekte Ontvangenis door de Vaders bedektelijk erkend wordt. 400 § 154- Kerkvergadering van Trente. de theologen, 64 leden telde, kondigde het beroemde decreet over de rechtvaardigmaking af. De zevende handelde over de sacramenten in het algemeen, het doopsel en het vormsel (3 Maart 1547). Tot de voornaamste hervormingsdecreten der zeven eerste zittingen behooren: die over de schriftuurlessen bij kathedrale en collegiale kerken; het predikambt; het resideeren der pastoors en bisschoppen; de beneficiën en de misbruiken onder de geestelijkheid In het begin van. Maart brak een aanstekelijke ziekte uit. Dit werd de aanleiding, om het reeds lang gekoesterde plan uit te voeren en Trente te verlaten. Wegens de spanning tusschen den Paus en den keizer, een aanstekelijke ziekte en de vlucht van vele bisschoppen verlegde de achtste zitting (11 Maart 1547) de synode naar Bologna. De keizerlijk gezinde prelaten bleven te Trente, omdat de keizer, toen de ziekte te Trente geweken was, verzet aanteekende tegen de verlegging en de bisschoppen verbood naar Bologna te vertrekken. De Paus daarentegen Het in deze zaak de bisschoppen vrij. Te Bologna werd zeer veel behandeld in de voorbereidende congregaties, waaraan 60 tot 70 theologen uit alle landen deelnamen, ook de Zalige Petrus Canisius. Intusschen hadden te Bologna twee zittingen (de negende en tiende) plaats, waarin het nemen van belangrijke beslissingen verdaagd werd. De onderhandelingen tusschen den Paus en den keizer duurde tot September 1549, toen de eerste de schorsing der synode uitsprak. Het tweede tijdvak (1551— 1552) begon met Julius III (1550—1555), die de heropening te Trente bewerkte. Al moest de elfde zitting (1 Mei 1551) om het gering aantal leden de verhandelingen verdagen en ook de twaalfde (1 Sept. 1551) de uitvaardiging der decreten tot 11 October verschuiven, zeer veel werd er gewerkt en beraadslaagd vooral door de theologen des Pausen, P. L a y n e z S. J. a) en P. S a 1meron S.J. De vrucht hiervan was de dertiende zitting (11 October 1551), waarin het decreet over de H. Eucharistie werd afgekondigd. De veertiende (25 Nov. 1551) gaf de decreten over de poenitentie en het H. Oliesel; de vijftiende (25 Jan. 1552) het vrijgeleide aan de protestanten, die de synoden wilden bezoeken. *) Marchese, La riforma del clero secondo il concilio di Trento (Ricerche stor.-crit. Torino 1883.). *) Disputationes Tridentinae, ed. Grisar, Oeniponte 1886. Zeitschr. für kathol. Theol. 1881, S. 672 ff.; 1882, S. 39 ff. § 154- Kerkvergadering van Trente. 401 Een nieuwe schorsing volgde in de zestiende zitting (22 April 1552) wegens'het verraad van Maurits van Saksen en de daarop volgende onveiligheid. Slechts twee jaren zou de schorsing duren, ze duurde er echter tien. De voornaamste oorzaken hiervan zijn: de oneenigheid onder de christelijke vorsten, de geringe invloed der synode op Duitschland, de vreezé der katholieken voor de hervormende decreten. Marcellus LT regeerde te kort. Paulus IV was tegen den keizer, zonder wiens medewerking de synode niet vergaderen kon. Eerst Pius IV (1559—65) riep opnieuw de kerkvergadering bijeen Dit derde tijdvak (1562—1563) had nog negen, grootendeels zeer vruchtbare zittingen. De zeventiende (18 Jan. 1562) opende de kerkvergadering: de achttiende (25 Feb. 1562) gaf weer vrijgeleide aan de protestanten. Om moeilijkheden met de vorsten waren de negentiende (4 Mei 1562) en twintigste (4 Juni 1562) niets dan verdagingen. De een en twintigste zitting (16 Juli 1562) bepaalde de leer over de H. Communie; de twee en twintigste (17 September 1562) handelde over het H. Misoffer en liet de beslissing aangaande het toestaan van den kelk over aan den Paus. Tusschen deze en de volgende zitting ligt het beroemde dispuut over de verhouding van het episcopaat tot het primaat; over de vraag namelijk of de bisschop de potestas jurisdictionis heeft van den Paus of van Christus zelf. Voor het eerste streden de Italianen, voor het laatste de Spanjaarden. Een beroemde rede hield P. L a y n e z S. J., die betoogde, dat de potestas ordinis is próxime a Deo in alle bisschoppen ; de potestas jurisdictionis proxime a Deo in Petrus en zijn opvolgers, bij wijze van voorrecht ook in de andere apostelen; in de bisschoppen echter proxime of immediate a Romano Pontijïce, mediate a Deo. Men werd het echter niet eens en de vraag bleef onbeslist2). De drie en twintigste zitting (15 Juli 1563) bepaalde de leer aangaande het sacramentum ordinis, maar vermeed de gemelde moeilijkheid met de definitie, dat de hiërarchie „divina ordinatione" is ingesteld *). De leer dés huwelijks werd ') Bul: Ad Ecclesiae Regimen. Raynald, Annal. 1560, n. 68 ss. ") Civilta Catt. Vl, 12 [1867], p. 273 ss. Grisar, Zeitschr. fflr kath. Theol. 1884, 453 ff. Stimm. a. M—L. 1872. *) Sess. XXIII, can. VI. Deze zitting telde als leden: 4 kardinalen, 3 patriarchen, 25 aartsbisschoppen, 193 bisschoppen, 3 abten en 7 generaals van religieuze orden = 235 leden. P. Albers S. J. Kerkgesch. II. 26 402 § 154- Kerkvergadering van Trente. in de vier en twintigste zitting (n Nov. 1563) vastgesteld en bepaald, dat voortaan een huwelijk niet geldig zou zijn, tenzij het plaats had coram parocho et duobus vel tribus testibusv). De vijf en twintigste en laatste zitting (3 en 4 December 1563) bepaalde de leer over het vagevuur, de vereering der Heiligen en de aflaten. Buiten de reeds vroeger vermelde kwamen nog belangrijke hervormende decreten over de plichten der bisschoppen en anderen (XXÏÏI, 2); de oprichting der seminariën (XXHL 18); over het houden van diocesane en provinciale synoden (XXIV, 2); de visitatie der bisdommen (XXI, 8); het afschaffen van den ctimulus beneficiorum (XXIV, 17), der provisiones en expectantiën (XXIV, 19); de regulieren (XXV); het vergelijkend examen voor de parochiën (XXIV). 4°. Denzelfden 4 December 1563 werden de besluiten der kerkvergadering door de 252 leden onderteek end. Een groot werk was volbracht, dat Pius IV eerst in het consistorie (30 December) en later door de bul van 26 Januari 1564 bevestigde2). Voorde uitvoering der hervormende decreten stelde dezelfde Paus de Congregatio concilii (1564) in3). Weldra verscheen op wensch der kerkvergadering de Professio fidei Tridentina *); de Catechismus Romanus sive Tridentinus (1566); de Index librorum prohibitorum (1564) 6); het verbeterd Brevier (1568) en Missaal (1570) en de verbeterde Vulgata (1590—1592). In Portugal, Italië en Polen vonden de decreten weldra in gang. Ook Maximiliaan II en de katholieke vorsten van Duitschland sloegen de hand*aan een grondige hervorming. Zoo b.v. Albrecht V van Beieren, die alle geschriften tegen het katholicisme verbood en de Professio fidei Tridentina eischte van de professoren der hoogere scholen; de hertog van Cleve-Jülich-Berg, het sticht Fulda (Balthasar van Dernbach); Würzburg (Julius Echter van Mespelbrun n); Augsburg, Westphalen, Paderborn, Salzburg, Bamberg, Trier. Met kracht reinigde aartshertog Ferdinand Stiermarken, Karinthië en Krain van het protes- ') Caput I Tametsi. Zie Leinz, Die Ehevorschrift des Konzils von Trient, Ausdehnung und heutige Geltung, Freib. i. Br. 1888. *) Bul: Benedictus Deus, achter de uitgaven der synode. *) Archiv f. kath. Kirchenrecht, B. 80 (1900), 3 ff. *) Denzinger, ed. IX, p. 233 ss. ed. X n. 994 ss. pag. 327 ss. *) Hilgers, Der Index etc, Freib. i. Br. 1904. § 155- Sociëteit van Jezus. 403 tantisme en herstelde den ouden godsdienst. Ook Philips II van Spanje, Napels en de Nederlanden voerde de Trentsche decreten in, maar • met de clausule: behoudens de rechten der kroon. Frankrijk, zoo jaloersch op zijn vermeende Gallicaansche voorrechten, liet alleen de dogmatische decreten toe. Veel deden de synoden, de bisschoppen en heilige mannen voor de uitvoering der hervormende decreten. Onder dezen muntte bijzonder deH. Carolus Borromaeus1) uit, die terstond te Milaan een seminarie oprichtte, geestelijkheid en volk opvoedde tot een waar katholiek leven. In het bisdom Geneve werkte met bijzonder goed gevolg de H. Franciscus vanSales8). Vincentius a P a u 1 o wekte liefde en offervaardigheid op bij het Fransche volk. In Italië schitterden bisschop Joannes Giberti van Verona, deH. Cajetanus, deH. Ignatius van Loyola en de H. Philippus Neri. Het katholieke leven in Spanje vond machtigen steun bij Philips II, bij den aartsbisschop van Braga, den H. Bartholomaeus de Martyribus, Ludovicus van Granada, de H.H. Thomas van Villanova, Petrus van Alcantara, Joannes de Deo, Theresia en Joannes van het Kruis. Een der machtigste middelen tot ware, katholieke hervorming waren de talrijke religieuze orden en congregaties. § 155Sociëteit van Jezus. Historiae Societatis Jesu, edd. N. Orlandini, Fr. Sacchini, Jos. Tuvencius, Jul. Cordara, 6 partes in 8 Tom., Romae 1615—1769. Bartoli, Dell' Istoria della Compagnia di Gesü, 4 Tom., Roma 1663—1677. Crétineau-Joly, Histoire religieuse, politique et littéraire de la Compagnie de Jésus, 5 vols, Paris 1844 ss. 3 éd. 6 vols. 1859. Bitss, Die Gesellschaft Jesu, Mainz 1853. Duhr, Jesuitenfabeln. Ein Beitrag z. Kulturgesch. 4 Aufl., Freib. i. Br. 1904. Alexandre Brou, Les Jésuites et la Légende, 2 vols, Paris 1906—1907. Monumenta historica Soc. Jesu, Madrid sedert 1894 elke maand een aflevering. Cartas de S. Ignacio de Loyola, 6 vols, ') Sylvain, Vie de S. Charles Borromée, 3 vols, Lille 1884. *) Curé de St. Sulpice, Vie de S. Fr. de Sales, Paris 1858. Oeuvres, éd. compl. Paris 1893 ss. 4 van het restitutie-edict, van den dertigjarigen oorlog, enz., enz. 2) De ware oorzaak van al dien laster en haat hebben Ranke, Paulsen en Naumann (Pilatus) genoemd. Onder den krachtigen aanval der Jezuïeten staakte het protestantisme weldra zijn loop; het Katholicisme herwon zijn vroegere kracht en stond tot de herovering gereed. § 156. Overige orden en congregaties. Heimbucher, Orden und Kongregationen der kath. Kirche, 2 Bande. Paderborn 1896—1897, 2 Aufl. B. I & II, 1907. Helyot, Histoire des ordres religieus, etc. lom. VH, p. 164 ss. Henrion, Histoire des ordres religieux, Bruxelles 1838, p. 139 ss. Boverius, Annales ordinis Minorum S. Francisci qui Capucini nuncupantur, 2 Tom. Lugd. 1632 ss. met verschillende vervolgen. Hübert, Der hl. Hieronymus Aemiliani, Mainz 1895. R. de Maulde la Clavière, St. GaëtaD, Paris 1902 (Les Saints). ') Ook is de Sociëteit beschuldigd, de leer van den tirannenmoord te hebben begunstigd. Deze leer bestond lang vóór de Sociëteit. Katholieken en protestanten, zelfs Luther hebben die leer verdedigd. Ook eenige Jezuïeten, b.v. Mariana. Maar reeds in 1606 heeft de gen. Claudius Aquaviva de verdediging dezer leer streng verboden. Vgl. ook hierover Geschiedvervalsching, bl. 734 v. De Ravignan, Over het bestaan en het instituut der Jezuïeten (naar het Fransch), Arnhem 1844. ') Geschiedvervalsching. Eene wederlegging der meest in omloop zijnde dwalingen op het gebied van Algemeene en Kerkelijke Geschiedenis door drie vrienden der waarheid. Met een brief van H. J. A. M. Schaepman, Utrecht (1887), 715 vv. Duhr, Jesuitenfabeln, IH Aufl., Freib. 1899. Alexandre Brou, Les Jésuites et Ia Légende, 2 vols, Paris 1906—1907. Pilatus (Dr. Naumann, Prot). Der Jesuitismus, Regensburg 1905. Nog in de XIX. eeuw zette men het volk door zulke praatjes tegen de Sociëteit op. Men denke b.v. aan de vergiftiging der bronnen te Madrid en de op die lastertaal volgende moordtooneelen van Juli 1834. 412 § 156. Overige orden en congregaties. Dubois, Le bienheur. A. M. Zaccaria, fondateur des Bamabites, Tournai 1896. Postel, Histoire de Ste. Angèle Merici et de tout 1'ordre des Ursulines, 2 vols, Paris 1878. Saglier, Leben des hl. Johannes von Gott, Regensburg 1881. Zimmermcmn, Der H. Camillus de Leilis, Freib. i. Br. 1887. Capecelatro, La vita di San Filippo Neri, 2 vol., Napoli 1879. D'Estienne d'Orves, St. Philippe de Neri, Paris 1900. Chavin de Malan, Hist. de dom Mabülon et de la Congrégation de St. Maur, Paris 1843. Clartes, Leben der ersten Mütter und Schwestern des Ordens von der Heimsuchung, 2 Bde, Schaffhausen 1861. Chroniques de 1'Ordre des Carmélites de la Réforme de Ste. Thérèse depuis leur introduction en France, Poitiers 1887 ss. i°. Hadden de oudere orden onder den storm der hervorming op vele plaatsen veel geleden, de nieuwe, opgewekt door God tot herleving van den katholieken geest, werkten met jeugdige kracht aan de hernieuwing der volken. Als opleiders der geestelijkheid en als volksmissionarissen maakten zich verdienstelijk: a. De Theatijnen, die gesticht werden in 1524 door den H. Cajetanus van Thiene en Petrus Caraffa, den lateren Paus Paulus IV. De leden zijn clerici regulares en hebben hun naam van Theate, waar Caraffa bisschop was. Door hun gelofte verplichtten zij zich, zoo min mogelijk te bedelen en thuis op de aalmoezen te wachten. Zij legden zich toe op preeken, biecht hooren enz. De orde scheen „een kweekschool" voor bisschoppen te zijn. Zeer spoedig groeide ze aan, vooral toen Caraffa den stoel van Petrus beklom, en verspreidde zich in Italië, Frankrijk, Oostenrijk en Duitschland. U r s u 1 a Benincasa (f 1618) stichtte een vrouwelijken tak Heden heeft de orde slechts 10 huizen met omstreeks 100 leden. b. Een der krachtigste hervormingen der ,Franciscanen is de orde der Capucijnen, die later zelfs een onafhankelijk bestaan kreeg. Den grondslag legde de Zal. Matthaeus van Bassi2), die met verlof van Clemens VII zijn hervorming begon (1525—1528) 8). De eerste kloosters der orde ontstonden te Monte Melone. Voorloopig kwamen alle huizen, die de nieuwe hervorming aannamen onder den generaal der Conventueelen, die bijna een eeuw lang het oppertoezicht behield. In 1529 had het eerste generaal kapittel plaats, waar men MatthaeusvanBassitot vicarius generalis *) J. B. Bagatta, Vita della Venerabile Ursula Benincasa, Roma 1696. ') Acta SS. Boll., I Tom. Aug. p. 198 ss. *) Constit. Religionis, Buil. Rom. IV, I, 73. § 156. Overige orden en congregaties. 4*3 koos en de constituties ontwierp, die, dikwijls herzien, goedgekeurd werden door Urbanus VIII. Haar grondslag is de regel van Franciscus volgens de uitlegging van Nicolaas IH {f 1280) en Clemens V (f 1314), met uitsluiting van elke pauselijke dispensatie J). Groote nadruk werd gelegd op eenvoud en armoede, zoodat noch het klooster, noch de gansche orde, laat staan de afzonderlijke religieuzen iets konden bezitten. De Capucijn droeg de lange kap en den baard, muntte uit door strengheid, ingetogenheid en echt ascetischen wandel. Deze groote deugd heeft de orde in den tijd der zware beproevingen gered. De stichter en eerste vicarius generalis Matthaeus van Bassi verliet zijn werk en keerde in 1537 tot de Observanten terug; zijn medestichter en opvolger als vicarius generalis, Ludovicus van Fossombrone, verloor zijn roeping. Toen de derde vicarius generalis, Bernardinus Ochino2), in 1542 tot het Calvinisme overging, de polygamie verdedigde en het Pausdom bestreed, dacht Paulus IH eraan, de orde op te heffen, en verbood haar te prediken. Nadat deze vuurproef doorstaan was, breidden de Capucijnen zich zeer spoedig uit. Nauwelijks 100 jaar na de stichting bestonden 1500 kloosters in 50 provinciën, Paulus V onttrok de orde in 1619 aan den generaal der Conventueelen en maakte haar tot een zelfstandige orde met een eigen generaal. Zeer veel nut heeft de orde gesticht in zielzorg, in missiën onder geloovigen ën ongeloovigen, in de leiding der derde orde en ook op wetenschappelijk gebied *). In onzen tijd telt de orde der Capucijnen ruim 10.000 leden. In 1538 ontstond de vrouwelijke tak der Capucinessen, die den regel der strenge Clarissen onderhoudt. De H. Antonius Maria Zaccaria (f 1539) *) stichtte met Bartholomaeus Ferrari enjacobus Antonius M o r i g i a een orde van clerici regulares, Barnabieten en ook Paolani genaamd (1530). Hun doel was de verbetering der zeden *) Ordinationes et Decisiones Capit. general. Capucinorum, Romae 1851. F. Sisto da Pisa, Storia dei Capucini Toscani con prolegomini suil' ordine francescano e le sue riforme, •Tom. I (1532—1691), Firenze 1906. *) K. Benrath, Bernardino Ochino von Siena, Leipzig 1875, II Aufl., Braunschweig 1892. *) Dionysius a Genua, Bibliotheca scriptorum ordinis Minorum S. Francisci Capucinorum, Genuae 1680. Ook Hurter, Nomenclat. literarius. 4) Lebensbeschreibung des hl. A. M. Zaccaria, Stifters der Bamabiten, Fulda 1900. 414 § 156. Overige orden en congregaties. door onderwijs en missies1). Door Clemens VII in 1533 en Paulus III in 1535 bevestigd verspreidden de Barnabieten zich weldra over Italië, Frankrijk, Spanje en Oostenrijk en muntten uit door geleerdheid en het geven van onderwijs. Heden bestaan nog bijna 30 huizen. c. De Oratorianen *) hebben den H. Philippus Neri (f 1595) tot vader. Na zijn priesterwijding (1551) was hij te Rome lid eener gemeenschappelijk levende priestervereeniging van den H. Hieronymus. Vaak verzamelde hij priesters en clerici tot het houden van geestelijke oefeningen en gesprekken. Bij die samenkomsten liet hij somwijlen tafereelerr uit de H. Schrift voordragen onder begeleiding van muziek en legde aldus den grond voor het muzikale Oratorium (Giov. Animuccia en P a 1 e s t r i n a)3). Toen men besloot onder leiding van Philippus een gemeenschappelijk leven van gebed en zielenijver te beginnen, ontstond in 1564 de congregatie der Oratorianen, die in 1575 voorgoed ingericht, in 1583 door Gregorius XIII goedgekeurd werd en van Paulus V te gelijk met hare constituties in 1612 de plechtige bevestiging ontving. Ieder huis staat op zich zelf; geloften heeft men niet. Elk huis heeft een superior, die alleen afhankelijk is van den bisschop. Philippus Neri was een tijdlang generaal, terwijl nadien dit ambt niet meer bestaat. Het Oratorium breidde zich uit in Duitschland, Oostenrijk, later in Engeland, Mexico, Ceylon, enz. Veel goed hebben de Oratoriën gedaan en tal van beroemde en geleerde mannen^B a r o n i u s, Raynald, Morinus, Gallandi, enz.) voortgebracht. De Fransche Oratorianen 4) stichtte kard. Pierre de Bérulle (f 1629)B), die in 1611 de eerste communauteit van seculiere priesters vereenigde en in 1613 de goedkeuring verwierf. In tegenstelling met het Italiaansche had dit Oratorium een generaal, die gevestigd was te Parijs. Jammer, dat de roem der instelling door Jansenistische strevingen werd verduisterd. De generaal S a i n t e-M a r t h e (1672—1696) verheelde zijn neiging tot ') Constitutiones Clericorum regularium s. Fauli decollati, Mediolani 1617. *) Mara'ano, Memorie istoriche della Congreg. dell' Oratorio, 5 vol. Napoli 1693—1702. ") Hilgers, der H. Philipp Neri, der Apostel Roms im 16 Jahrh. Stimm. a. M-L. 1894. - *) A. Perraud, L'Oratoire de France au XVII et au XVIII siècle, 2 éd. Paris 1866. Batterel, Memoires domestiques pour servir a 1'histoire de 1'Oratoire, 4 vols, Paris 1902—1906. *) Tabaraud, Hist. de Pierre de Bérulle, Paris 1817. Houssaye, Vie du Card. de de Bérulle, 3 vols, Paris 1872. § 156. Overige orden en congregaties. 4T5 het Jansenisme geenszins; de volgende generaal De la Tour (1696—1733) leidde den strijd tegen de bul Unigenitus. Onder generaal Lavalette (1734—1772) nam een algemeene congregatie van het Oratorium eindelijk de bul aan, ofschoon lang niet allen zich terstond onderwierpen. Overigens heeft ook het Fransche Oratorium voor de kerkelijke studiën groote verdienste. In zijn bloeitijd had het Italiaansche omstreeks 150 huizen, thans nog ruim 50; het Fransche telde bij de opheffing (1792) 70, het nieuwe (Gratry \ 1872) slechts eenige huizen (1852). d. Bijzonder voor volksmissiën leven de Lazaristen]) van den H. Vincentius a Paulo2), die reeds 8 jaar na de stichting van Urbanus VIII de bevestiging verkreeg (1632). Hun eigenlijke naam is Priesters der missie; die van Lazaristen werd sedert 1632 algemeen, toen zij zich vestigden in het college St. Lazare te Parijs. Bij den dood des stichters telde de congregatie 600 leden (1660) en bewerkte niet enkel in Frankrijk, maar ook elders zeer veel goed. Vooral in de XVIH eeuw groeide de stichting zeer aan, maar werd opgeheven door de revolutie. Omstreeks 1900 bestonden ongeveer 60 huizen in Frankrijk en bijna 120 elders. De Lazaristen leggen hunne eenvoudige geloften niet af m de handen van den overste, hebben niet het vrije gebruik van hun inkomen, maar wel het bezit hunner goederen. In een vierde gelofte beloven zij, zich hun gansche leven aan de volksmissiën te zullen wijden. In 1642 stichtte Joannes Jacobus O li er (f 1657)3) de Sulpitianen, of de congregatie van St. Sulpice, die zich bezig houden met het bestuur van seminariën. Meer dan 100 jaren lang hadden zij tal van priesters gevormd, toen de revolutie hun seminariën sloot. Weldra herkreeg de congregatie haar ouden roem, nadat zij opnieuw was toegelaten in 1816. Thans tellen de Sulpitianen omstreeks 200 leden, die als seculiere priesters gemeenschappelijk leven. Verschillenden zijn als wetenschappelijke mannen bekend. e. Een andere congregatie van wereldpriesters waren de Oblaten van den H. Ambrosius, later Oblaten van den ') Mémoires de la Congrégation de la Mission, 9 vols, Paris 1863. 2) Maynard, St. Vincent de Paul, sa vie, son temps, ses oeuvres, son influence, 4 vols, Paris 1860. ') Faillon, Vie de M. Olier, 3 vols, 4 éd. Paris 1873. A. Degert, Kist. des seminaires francais jusqu'a la révolution, 2 vols. Paris 1912. L. Bcrtrand, Biographiesulpicienne, ou hist. littéraire de la comp. de Saint-Sulpice, Paris 1900. 416 § 156. Overige orden en congregaties. H. Carolus Borromaeus'), genoemd naar hun stichter (1578). Meestal hielden zij zich met zielzorg bezig. De nooit zeer talrijke congregatie werd in 1844 opgeheven, doch 4 jaar daarna weer hersteld. Enkele huizen ontstonden wat later in Engeland. De gelofte van armoede werd hun aangeraden, die van volharding in de congregatie voorgeschreven. f. De voornaamste aller congregaties is zeker de congregatie van den Allerheiligsten Verlosser (C. SS. R.), gewoonlijk die der Redemptoristen *) genaamd, eene stichting van den H. Alphonsus Maria deLiguori8). Om de arme, verlaten zielen te hulp te komen, stichtte hij in 1732 te Scala een huis voor volksmissionarissen, in 1735 een ander te Ciorani, beide in Beneden-Italië. Onder leiding van ThomasFalcoja, uit de congregatie Aexpii operarii en later bisschop van Castellamare, werkte Alphonsus het statuut4) uit en verwierf van Benedictus XP7 in 1749 de bevestiging. In 1762 werd de Heilige tot bisschop van St. A g a t h a benoemd, maar mocht tevens het bestuur der congregatie behouden. In de laatste levensdagen van Alphonsus trof hem en zijn congregatie een zware beproeving. Toen hij namelijk bij minister T a n u c c i aandrong, om de officieele. toelating in het Napelsche te erlangen, weigerde deze, op grond hunner identiteit' met de Jezuïeten. Weinig moeite kostte het Alphonsus deze bewering te weerleggen. Vriend der congregatie was de volgende minister S a m b u c a, die aan den wensch des Heiligen voldeed (1779). Ongelukkig vroegen nu sommige leden der congregatie de koninklijke bevestiging van den regel, waarop S a m b u c a eenige veranderingen in het statuut voorstelde door middel van een regolamento. Dit werd door de leden in het Napelsche onder voorbehoud aanvaard, door die der pauselijke staten als onaanneembaar verworpen. Natuurlijk moest dit in de congregatie een scheuring veroorzaken, welker genezing Alphonsus niet meer beleefde. Hij overleed (1787) in het door den Paus niet ') B. Rossi, De origine et progressu congregationis oblatorum SS. Ambrosii et Caroli, Mediolani 1739. s) F. Ratte, Der hl. Alphonsus und der Redemptoristen-orden, Luxemburg 1887. ') Dilgskron C. SS. R., Leben des hl. Bischofs und Kirchenlehrers Alph. M. de Liguori, 2 Bde, Regensb. 1887. Kronenburg, De H. Alphonsus de Liguori (naar het Fransch), 2 dl. Leiden 1901. Berthe, Vie de S. Alphonse de Liguori, 2 vols. Paris 1900. *) Het Statuut der Redemptoristen en de Constituties zijn onder andere.gedrukt te München 1863. § 156. Overige orden en congregaties. 417 meer erkende gedeelte der congregatie, dat echter in 1791 van Pius VI verlof tot hereeniging ontving. Den verderen bloei dankten de Redemptoristen aan den H. Clemens Maria Hofbauer (f 1820) enP. Jos. Const. Passerat. Had de congregatie bij den dood van Alphonsus slechts 10 huizen met 200 leden, in de XIX eeuw verspreidde zij zich over de gansche aarde en telt heden in 16 provinciën bijna 4000 leden. De groote verdienste der Redemptoristen ligt niet alleen in de volksmissiën, maar ook in geleerdere werkzaamheden, zoodat een groot aantal paters, naar het voorbeeld huns stichters, uitmunten in de beoefening der kerkelijke wetenschap. Bij de gewone geloften leggen de Redemptoristen een vierde af van volharding, die hen tevens verplicht, niet te zullen streven naar waardigheden, beneficiën en ambten en deze niet te aanvaarden, tenzij op uitdrukkelijk bevel van den Paus of den generaal (rector major). Deze laatste wordt in het bestuur bijgestaan door 6 consultoren, die door het generale kapittel worden gekozen. De generaal benoemt de provinciaals, de rectoren en novicenmeesters, en moet ofwel zelf of door gedelegeerden jaarlijks elk huis visiteeren 1). Reeds in 1730 ontstond de congregatie der Redemptoristinnen te Scala, die door Alphonsus te St. Agatha werden ingevoerd (1766). De zusters hebben heden 25 kloosters met omstreeks 600 leden, en leiden een beschouwend leven 8). Voor de missiën stichtte deH. Paulus van het Kruis in 1725 de congregatie der Passionisten 3), die tevens de vereering voor het lijden des Heeren zouden bevorderen. Het moederhuis is te Rome bij St. Joannes en Paulus. De uitbreiding was niet zeer sterk. Heden bestaan over de 100 kloosters in 13 provinciën. Het eerst werd de regel door Benedictus XIV in 1746, later na verschillende wijzigingen en verzachtingen door Clemens XIV in 1769 en door Pius VI in 1785 goedgekeurd. De Passionisten dragen sandalen en op de linker borst een hart met de lijdenswerktuigen en den naam „Jezus* eronder. ') Over het verschil tusschen Redemptoristen en Jezuïeten zie Heimbucher, 1 Aufl. II. 304—305. ') Dumortier, Les premières Rédemptoristines, LUle 1884. ') Mitterrutzner, Der hl. Paul vom Kreuz, Innsbruck 1860. Pius a Spiritu Sancto, The life of St. Paul of the Cross, Founder of the Passionists, Dublin, 1868. Louis de Jésus, Saint Paul de la Croix, 4 éd. Paris 1888. P. Albers S.J. Kerkgesch. II. 27 4i8 § 156. Overige orden en congregades. 2°. Verschillende instellingen wijdden zich aan de hervorming en verbetering van het onderricht der jeugd. a. De H. Hieronymus Aemiliani (f 1537) *) stichtte de orde der Somasken 2), die uit clerici regulares bestaat. Beoogden zij aanvankelijk alleen de opvoeding van weezen, den armen- en ziekendienst, later namen zij ook het onderricht der jeugd in hun werkkring op. Door Paulus III bevestigd en door Pius V tot een religieuze orde verheven, met den regel van Augustinus, verspreidde de instelling zich ook buiten Italië, in Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland. Thans bestaan nog 10 huizen alléén in Italië. b. In 1592 ontstond door de bemoeiing van César de Bus8) en eenige vrienden in Frankrijk de congregatie der Pères doctrinaires (Prêtres séculiers de la doctrine chrétienne) en werd in 1597 door Clemens VLTI goedgekeurd. Kort te voren was ook in Italië een dergelijke congregatie gesticht (1586) door Cusani. Beide werden in 1747 door Benedictus XIV vereenigd onder den naam van Doctrinarii (Doctrinaires, Dottrinarii) en in 4 provinciën (Rome, Parijs, Avignon, Toulouse) verdeeld, die later nog met twee (Napels, Piëmont) werden vermeerderd. De generaal woonde te Parijs. Het Fransche gedeelte bezweek onder de revolutie; het Italiaansche heeft thans een kwijnend bestaan 4). c. De H. J o h a n. B a p t. d e 1 a S a 11 e B) is de stichter der Frères des écoles chrétiennes6), die bevestigd werden door Benedictus XIII in 1724. Na 1719, het sterfjaar van De la Salie, breidde de congregatie zich ook buiten Frankrijk uit. Wel kwam de instelling door de Fransche revolutie in gevaar, zij bezweek echter niet. Voor eenige jaren bezaten de schoolbröeders in 1300 huizen omstreeks 12.000 leden en vormden de grootste mannelijke congregatie. Het moederhuis staat in de Rue Oudinot te Parijs. Bij de drie eenvoudige geloften leggen de broeders een •j Acta SS. Boll. Tom. II Febr., p. 217 ss. a) Constitutiones Clericorum reg. congr. Sommaschorum et doet. christ. in Gaüia, Ven. 1624. *) Beauvais, Vie du P. Cés. de Bus, Paris 1645. 4) Consdtutiones saecularium presbyt. doet. Christ. Romae 1857. *) Blain, La vie du vénérable serviteur de Dieu J. B. de la Salie, Versailles 1887. Guïbert, Le B. Jean-Baptiste de la Salie, Paris 1900. A. Deloire, Saint Jean-Baptiste de la Salie (1651—1719), Paris 1906. ") Die christ. Schulbrüder, gegründet von de la Salie, 2 Bde. Augsb. 1844. § is6. Overige orden en congregaties. 419 vierde af, om gratis onderwijs te geven. Aan het hoofd der eongregatie staat de Supérieur général, die voor het leven gekozen en gesteund wordt door 12 assistenten. Jaarlijks worden alle huizen gevisiteerd en alle onderricht geschiedt naar een eigen methode, een vinding van De la Salie, die hij zelf in het werkje: „De inrichting der christelijke scholen" heeft opgeteekend. d. De Piaristen!) zijn te Rome gesticht door den H. J o s e p h C a 1 a s a n z a *) in het jaar 1597. Was de instelling aanvankelijk een congregatie van seculiere priesters, in 1617 werd zij door Paulus V tot een zelfstandige reguliere congregatie verklaard en in 1621 zelfs tot een orde met de privilegiën der bedelorden (Regulares pauperes Matris Dei scholarum piarum). Van Italië ging de orde over naar Bohemen, Duitschland en Hongarije (1634). Ongelukkig brak een storm over haar los. Door de afgunst van een lid der orde, Marius Sazzi, werd de generaal Calasanza afgezet en een visitatie bevolen. Ofschoon de visitator3) voor den Heilige pleitte, werd de orde tot een congregatie van seculiere priesters herleid. De gunst echter van A1 e x a n d e r VII en Clemens IX bracht de instelling weer tot haar vroegeren rang, dien zij tot heden behield. Voor de volksscholen heeft de orde groote verdienste en bezit nog vier provinciën, die echter niet bloeien. Bij hun drie gewone geloften komt een vierde: „Cura circum puerorum eruditionem secundum formam Brevis Pauli V." ^ e. Van de vrouwelijke instellingen komt de orde der Ursulinen 4) op de eerste plaats. De stichteres is de H. A n g e 1 a Merici5), die in 1535 te Brescia eene religieuze vereeniging vormde „tot oefening der christelijke liefde door ziekenverpleging en onderwijs der jeugd en tevens tot eigen vorming en heiliging" en deze stelde onder de bescherming der H. U r s u 1 a. Volgens den regel, die in 1544 de pauselijke goedkeuring ontving, leefden de zusters niet gemeenschappelijk, maar bij haar ouders of elders. Kuischheid, armoede en gehoorzaamheid beval men alleen aan als ') Httbert, Der hl. Joseph Calasanza, Stifter der frommen Schulen, Mainz. 1886. *) Seyfert, Ordensregeln der Piaristen oder der Vater der frommen Schulen, Halle 1783—1784- ") Boëro, S. J., Sentinjenti e fatti del P. Pietrasanta, Roma 1847. *) St. Foix, Annales de'l'ordie de Ste Ursule, Clermont—Ferrand 1858. Postel, Hist. de Ste Angèle de Merici et de tout 1'ordre des Ursulines, 2 vols, Paris 1878! ') Geschichte der hl. Angela und des von ihr gestifteten Ordens, Innsbruck 1893. 420 § 156. Overige orden en congregaties. evangelischen raden en hield zich aan het wereldlijk kleed, zwart en stemmig met een doorzichtigen sluier. De algemeene overste werd gekozen voor het leven en had vier assistenten. De plaatselijke oversten noemde de Heilige colonelli. Deze Ursulinen breidden zich in Italië zeer uit, vooral door den invloed van den H. Carolus Borromaeus. Niet lang na haar vestiging in Frankrijk begonnen zij, op aanraden van César de Bus, het gemeenschappelijk leven. Het eerste huis ontstond te Isle de Venise, dan te Aix, enz. Vandaar kwamen zij naar Parijs (1608) '), waar P. G o n t e r y S. J. met eenige andere paters op den grondslag der Augustijner regels de statuten ontwierp *). Met verlof van Paulu.s V legden deze Ursulinen den 13 Juni 1612 de drie gewone plechtige geloften af met eene vierde, „jonge dochters te willen onderrichten." Dit was het begin der congregatie te Parijs, die later 84 kloosters telde. Die van Lyon (1610) had er bijna 100, Toulouse (1615) 26, Bordeaux 89, enz. Van Frankrijk verspreidden zich de reguliere Ursulinen over de Nederilanden en Duitschland. Het eerste huis ontstond te Keulen 1639. In den hoogsten bloei had de orde 20 congregaties met 15.000—20.000 reguliere Ursulinen; even groot was het aantal niet-reguliere, die hoofdzakelijk in Italië en Zwitserland woonden. Onder de slagen der Fransche revolutie stierven de kloosters op enkele na uit. In 1805 vormde zich de nieuwe congregatie van Chavagnes. Thans heeft de instelling der reguliere en niet-reguliere Ursulinen samen omstreeks 4500 leden in 240 huizen. / De orde der Visitatie ontstond in het jaar 1610 door de bemoeiingen van den H. Franciscus van Sales3) en de H. Johanna Francisca de* Chantal*). Eerst eenvoudige congregatie werd de instelling in 1618 tot orde verheven met clausuur en den regel van Augustinus. Ook haar doel werd gewijzigd, toen zij de ziekenverpleging met het onderwijs verwisselde (1638—1639). Groot was de werkkracht der H. Overste. ') Dupanloup, Die sel. Maria von der Menschwerdung, in der Welt Frau von Acarie, Köln 1860. H. de Leymont, Madame de Sainte Beuve et les Ursnlines de Paris 1^62—1630, Lyon 1889. 2) Constitutions des Religieuses de Ste. Ursule de la congrég. de Paris, Paris 1640. Règlement des Religieuses TJrsulines de la congrégation de Paris, Paris 1676. Directoire des novices, Paris 1664. 8) A. de Margerie, St. Francois de Sales, 5 éd., Paris 1901. *) Bougaud, Hist. de Ste. Chantal et des origines de ia Visitation, 13 éd. 2 vols. Paris 1899. Ital. vertaling, Turijn 1910. § 156. Overige orden en congregaties. 421 Telde de orde bij den dood van Franciscus van Sales 13 kloosters, bij den dood van Francisca was dit aantal gestegen tot 87. In den hoogsten bloei bestonden er 200, heden nog 120. Elk huis der Visitatie staat op zich zelf en onafhankelijk, ofschoon dat van Annecy een bijzonder aanzien geniet. Van den bisschop ontvangt elk klooster een „geestelijken vader", die tevens raadsman is en visitator, wanneer de eerste dit ambt niet zelf waarneemt. De beroemdste visitandine is zeker de Zal. Margaretha M. Alacoque, die 24 jaren oud intrad te Paray-le-Monial in 1671, overleed in 1690 en zalig verklaard werd in 1864'). g. Met het doel om onderwijs te geven stichtte Maria War d*) een klooster te St. Om er (1609). Deze zusters noemden zich Jezuïetessen en verspreidden zich weldra in Engeland, Duitschland en Italië. Miss W a r d ging zelf naar Rome om bevestiging van haar instituut te vragen. Hier waren echter klachten tegen haar ingekomen, wijl al deze stichtingen zonder kerkelijk verlof waren geschied. Zelfs sprak Urbanus VIII in 1630 de opheffing over het instituut uit. Enkele zusters vereenigden zich nu te München3), die onder de jurisdictie van den bisschop de eenvoudige geloften onderhielden. Haar constituties en 81 regels zijn grootendeels met geringe wijziging genomen uit die der Sociëteit van Jezus en werden bevestigd door Clem ens XI (1703). Heden nog is de congregatie vrij talrijk, vooral in Beieren, waar in 74 huizen zich 1500 zusters wijdden aan het onderwijs en den naam dragen van Englische Fraulein. h. De H. Pierre Fourier4)' stichtte in vereeniging met Alice le Clerc5) te Poussy een congregatie vóór onderwijs : de Koorvrouwen der H. Maagd, die in 1615 door Paulus V w erd bevestigd. Ras breidde de instelling zich uit, zoodat ze in 1681 omstreeks 80, bij het begin der revolutie zelfs 90 huizen met 4000 ') A. Hamon, Vie de la bienh. Marguerite M. d'après les MM. etc, Paris '9°7. /• V- Bainvel, La dévotion au Sacré-Coeur de Jésus, Dortrine-Histoire, Paris 1906. ') Mary Chambers, Leben der Maria Ward, ed. P. Coleridge S.J., 2 Bde, Regensb. 1888—89. 3) Leitner, Gesch. der englischen Fraulein und ihrer Institute seit ihrer Gründing bis auf unsere Zeit, aus Quellen dargestellt, Regensb. 1869. ') Rogie, Hist. du B. P. Fourier, 3 vols, Verdun 1887. Pingaud, Saint Pierre Fourier, 4 éd., Paris 1902. *) Alice le Clerc dite en religion Mère Thérèse de Jésus, 2 vols, Liège 1889. 422 § 156- Overige orden en congregaties. religieuzen bevatte. In Europa bestaan thans nog 80, in Amerika 70 kloosters. Zeer veel is het christelijk onderwijs aan deze zusters verschuldigd. Haar stichter werd door Leo XIII gecanoniseerd '). 3°. Voor de ziekenverpleging ontstonden verschillende stichtingen. a. Van den H. Camillus de Leilis2) de CamiUianen 3) in 1584 (Clerici regulares ministrantes infirmis). Het genootschap werd door Sixtus V bevestigd (1586) en door Gregorius XIV tot een orde verheven (1591). Camillus (f 1614) zelf richtte 5 provinciën op. Sedert 1677 breidde de orde zich ook in Portugal, Spanje en Amerika uit. Heden is de bloei der orde geweken. Vroeger uit Spanje verdreven gaf men zich alle moeite, er opnieuw ingang te vinden. De 30 huizen in Italië hebben een moeilijk bestaan. In Frankrijk heeft de orde 4 huizen, in Holland twee. b. De Zusters van liefde4) (Soeurs, Filles de charité) hebben den H. Vincentius a Paulo tot vader (omstreeks 1620), die met Mad. le Gras5) een congregatie stichtte voor armenen ziekenverpleging. Vincentius zelf schreef voor haar een regel, welke in 1668 de pauselijke goedkeuring ontving. In 1721 had de congregatie reeds 300, in 1790 zelfs 500 huizen. Thans heeft zij in Europa 30.000 leden en is de meest verspreide der wereld. De moederhuizen zijn slechts zeer los met dat van Parijs (Rue du Bac) verbonden en tevens onafhankelijk van elkander. Allen vereeren echter den H. V i n c e n t i u s als Vader. Hier en daar hebben de zusters, behalve armen- en ziekendienst, ook het onderwijs der kinderen. c. Voor den ziekendienst alleen zijn de Broeders van den H. Joannes de Deo 6), die omstreeks 1540 ontstonden te Granada in Spanje. Pius V (1572) verhief de instelling tot een orde met ') Pingaud, St. Pierre Fourier, 4e ed., Paris 1902. ') W. Bdumker, Der hl. Camillus vou Leilis und sein Orden, Frankf. zeitgem. Br. 1887, Bd. IX, 2. *) Solfi, Comp. historico della rel. de Chierici Regolari Ministri de gli infermi, Mondovi 1689. *) Fleischmann, Die barmherzigen Schwestem, eine Darstellung ihrer Grfindung, Verbreitung, Einrichtung und Wirksamkeit, Mainz 1842. ') Richemont, Hist. de Mad. le Gras, 4 éd., Paris 1894. *) Saglier, Leben des Hl. Joannes von Gott, Regensb. 1881. Acta SS. Boll. Tom. I, Mart 809 ss. Constituzioni dell' ordine del devoto Giovanni di Dio, Roma 1589. § 156- Overige orden en congregaties. 423 den regel der Augustijnen. Urbanus VIII gaf haar de voorrechten der bedelorden (1624). Over gansch Europa breidde ze zich uit en heeft nog heden' 11 provinciën met omstreeks 120 huizen. De generaal woont te Rome (Calybita), waar men de broeders gewoonlijk noemt: Fate bene Fratelli of kort Benfratelli. Hier moeten ook nog d. de Liefdezusters van den H. Carolus Borromaeus worden genoemd, die in de XVII eeuw te Nancy zijn ontstaan en thans een hoogen bloei, vooral in Duitschland, hebben bereikt x). 4°. Terwijl deze en meer andere genootschappen met den grootsten ijver meewerkten aan de hervorming en verbetering der zeden, konden ook de oudere orden den drang des tijds op den duur niet weerstaan, a. In de orde der Karmelieten *) stond in het midden der XVI eeuw de H. Theresia3) op. Het eerste vrouwenklooster der hervorming verhief zich te Avila (1563), waarop veel andere volgden. In de hervorming der mannenkloosters stond haar de H. Joannes van het Kruis4) ter zijde. Reeds in 1580 kon een provincie van hervormde kloosters worden opgericht. Na den dood van Theresia (1582) zette de H. Joannes van het Kruis het werk voort, met het gevolg, dat in 1588 de ongeschoeide Karmelieten een eigen vicarius generalis ontvingen, in 1593 een generaal. Heden heeft de orde 8 provinciën, die echter niet sterk bevolkt zijn, daarenboven elders verschillende prioraten en kloosters. b. Op de tweede plaats komen de hervormingen der Benedictijnen Nadat de kerkvergadering van Trente het decreet van het Lateranense IV vernieuwd en bepaald had, dat alle exempte kloosters zich in congregaties moesten vereenigen, binnen het jaar en verder alle drie jaren een generaal kapittel houden en zorgvuldig gevisiteerd worden6), kwam er in de orde der Benedictijnen een krachtige beweging ten goede. Reeds in 1564 ontstond de congregatie van Zwaben, die door Clemens VTTT in 1603 werd bevestigd. Op het einde der XVI en in het begin der *) Hohn, Die barmh. Schwestern v. hl. K. Borr. (1652—1900), Trier 1900. ') Van der Moere, Acta SS. Boll. Tom. VDT Oct., p. 109—790. ') Graham, Santa Teresa being some account of her life and times, together vrith some pages from the history of the last great reform in the religious orders, 2 vols, London 1894. *) Lechner, Der hl. J. v. Kreuz, 3 Bde, Regensb. 1858. 5) Heimbucher, TT Aufl. I Band, Paderborn 1907, S. 298 ff. *) Sessio 25, Cap. 8 de Ref. 424 § 156. Overige orden en congregaties. XVII eeuw kwamen nog 14 andere congregaties tot stand 1). Van hooge beteekenis was de oprichting der congregatie van Saint Vannes en Saint Hidulphe bij Verdun (1600). Clemens VIII gaf haar 1604 zijn goedkeuring en de privilegiën der congregatie van Monte Cassino. Spoedig sloten 40 kloosters zich aan. De stichter D i d i e r overleed in 1623 ; zijn congregatie bewaarde tot aan de opheffing (1792) den roem van wetenschap en kloosterlijke tucht Nog meer bekend is de congregatie van den H. Maurus *), waarin zich in 1618 een groot aantal Fransche Benedictijner kloosters vereenigden. Den eersten stoot gaf gemelde abt D i d i e r. Weldra groeide deze congregatie aan en had in haar hoogsten bloei 191 kloosters, waarvan geen enkel minder dan 9 leden telde. Oorzaak der daling was het Gallicanisme en Jansenisme, dat binnendrong in de kloosters. De Fransche revolutie maakte aan de beroemde congregatie een einde; de generale overste met 41 anderen stierven op het schavot. Haar naam leeft voort in een groot aantal geleerde werken van mannen als C o u s t a n t, Montfaucon, .Garnier, D'Achéry, Mabillon enz. enz. Een andere Benedictijner congregatie vormen de Mechitaristen 8), ontstaan in 1701 te Constantinopel. Hun naam' hebben zij van hun stichter Mechitar4), een Armeniër (f 1749), die medelijden had met den geestelijken nood zijns lands. De congregatie heeft in twee provinciën, Venetië en Weenen, 15 huizen en omstreeks 152 leden. De abdijen van Weenen en San Lazzaro zijn beroemd om de beoefening van Armeensche geschiedenis en literatuur. c. Ook in de orde der Cisterciënzers trad een weldadige hervorming in. De eerste ging uit van Jean de la Barrière, (f 1600) die de congregatie der Feuillants B) stichtte in zijn ') Zie vooral Revue Bénéd., Tom. X, XI, XII, XIII, XIV en XVI; en Studiën und Mitteil. aus dem Benedict, und Cisterc Orden, B. VII, IX, X, XIX, XXII, XXIII; ook XV. s) Besse, Les fondateurs de la congrég. de St. Maur. Revue des sciences eccl. 1902, H, 143 ss. De Broglie, Mabillon et la société de 1'abbaye de St. Germain des Prés (1664—1707), Paris 1888. Baumer, Dom Mabillon und die Mauriner Kongregation. Hist. Pol. Bl. B. 105—106. Cf. Studiën etc. en Revue Bénéd. *) Hennemann, Das Kloster der armen Mönche aufS. Lazzaro, Venedig 1872—1881. Scherer, Die Mecfcdtaristen in Wien, 5 Aufl., Wien 1892. B. Sargiscan, La Congregazione Mechitarista, Riv. stor. Bened. Tom. I, Roma 1906. *) Vita del servo di Dio Mechitar, Venezia 1901. ') Bazjy, Vie de Jean de la Barrière, Toulouse-Paris 1885. Consdtutiones Congr. B. M. Fuliensis, Romae 1595. § 157' Buitenlandsche missiën. 425 klooster N. D. des-Feuillants (1580). Sixtus V (1589) gaf haar de bevestiging en besliste, dat de zich aansluitende kloosters onafhankelijk zouden zijn van Citeaux. In de XVLT eeuw vormde zich een tweede congregatie van Feuillants in Italië. Deze had 43, de Fransche 31 kloosters. Geen enkel overleefde de Fransche revolutie en de oorlogen van Napoleon in Italië. Gelukkiger waren de Trappisten ') die nog heden bloeien. Onder Trappisten verstaat men de Cisterciënzers, die de hervorming van DeRancé2), ingevoerd te La Trappe (1664), onderhouden. De levenswijze gaat terug tot de oorspronkelijke van Citeaux, die bestaat in streng stilzwijgen, onthouding, handenarbeid en koorgebed. Innocentius XI (1678) en Clemens XI (1705) keurden die levenswijze goed *). Zeer langzaam ging de hervorming vooruit. Eerst na de Fransche revolutie trad het bloeitijdperk in. In Europa bestaan thans 44 kloosters met omstreeks 2500 religieuzen en 14 huizen in de missies. Alle congregaties zijn sedert 1892 tot één orde onder een generaal-abt vereenigd (Ordo Cisterciensium reformatorum seu strictioris observantiae) en leven volgens herziene constituties. Reeds onder De Rancé (1619) had de hervorming een vrouwelijke tak, die heden 900 zusters telt4). § 157- Buitenlandsche missiën. Hahn, Geschichte der kath. Hissionen seit Christi Geburt bis auf unsere Zeit, 5 Bde, Köln 1857—1865. Henrion, Histoire générale des Missions fatholiques, 2 Tom. 4 vols, Paris 1846—1847. Marshal, Les Missions chrédennes, trad. franc. De ff asters, 2 vols, Paris 1865. Civezza, Storia universale delle missioni francescane, 9 vols, Firenze 1886—1896. Jann, O. M. C, Die Kath. Missionen in Indien, China und Japan, XV—X VHI ') La Trappe, origine, esprit, organisation actuelle, par un Trappiste de Sept Fons, Paris Ï870. Heimbucher, Ia, 460. *) Dubois, Histoire de 1'abbé de Rancé et de sa réforme etc. 2 vols, Paris 1869. *) Régiemens généraux de 1'abbaye de la Trappe, 2 vols, Paris 1701. *) De Rancé schreef: „Den gekruisten Zaligmaker te kennen zal de eenige wetenschap van den Trappist zijn". Hiertegen verhief zich Mabillon, vooral in het beroemde werk: Traité des études monasdques, Paris 1691. De Rancé schreef hierop een Réponse, Paris 1692. Later werden in den strijd gemengd: Ruinart, Massuet, Sainte Marthe; Tillemont, diens broeder en De Vert steunden De Rancé. Zie Didio, La querelle de Mabillon et 1'abbé de Rancé (Revue des sciences ecclés. 1892). Thans volgen ook de Trappisten de verordening van Pius X over de vierjarige studie der Theologie. 426 § 157- Buitenlandsche missiën. Jahrh., Paderborn 1915. Karl Streit, Katholischer Missionsatlas, Steyl (Holl.-Limb.) 1906. Piolet, S.J., Les Missions, Paris 1900 ss. 6 vols in. 4°. Joly, Le christianisme en extréme oriënt, 2 vols, Paris 1907. Huonder S.J. Der einheimische Clerus in den Heidenlandern, Freib. i. B. 1909. Schmidlin, Zeitschr. f. Missions wissenschaft, Jg. 1—6, Münster 1911—1917. 1 °. Na de ontdekkingen van Amerika door Christophorus Columbus1) zond de Paus terstond een vicarius apostolicus, den Benedictijn Buil, naar de nieuwe wereld. Zijn begeleider Perez deMarchana bouwde op Hispaniola de eerste kapel. Ook de Hieronymieten en vooral de Franciscanen werkten met veel ijver, maar aanvankelijk met zeer weinig gevolg (1502). In 1510 hadden de Dominicanen op Hispaniola een missie, die het volgend jaar in twee bisdommen verdeeld werd. Het grootste beletsel voor de bekeering was de slavenhandel en de hebzucht der Europeanen, waartegen de missionarissen zich met kracht bleven verzetten. Bekend zijn hierom de Dominicanen Petrus van Cordova en Antonius de Montesino. Terwijl men de Indianen allengs vrij liet, begon de invoer van negers. Beide verdedigde de beroemde bisschop Bartholomaeus de Las Casas O. P. *), die alles in het werk stelde, om de wreedheid der veroveraars te matigen. De bekeeringen waren niet talrijk, omdat de Indianen een afschuw opvatten voor den godsdienst hunner tirannen. Groote verdienste hebben echter de Dominicanen, die door hun strijd voor de rechten der menschheid den weg voor de latere bekeering hebben geëffend. Een hoogen bloei gingen de missiën te gemoet, toen de nieuwere orden het werk der oudere steunden. Wat de Kerk door de pseudo-hervorming verloor in Europa, werd haar in andere werelddeelen overvloedig hersteld. Onder de orden der XVI eeuw muntten vooral de Jezuïeten als missionarissen .uit. Veel werkten ook de paters Capucijnen en de Lazaristen van den H. Vincentius a Paulo (1624). In 1622 bewees Gregorius XV een zeer groote weldaad aan de missiën door de oprichting der Congregatio de propaganda fides), die van Urba- I Gaffard, Histoire de la découverte de 1'Amérique depuis les origines jusqu' k la mort de Christophe Colomb, 2 vols, Paris 1892. *) Baumstark, Barth. de las Casas, Bischof von Chiapa, Freib. 1879. A. Helps, The life of Las Casas, London 1883. Mandonnet, Les Dominicains et la découverte de 1'Amérique, Paris 1893. ') O. Mejer, Die Propaganda, 2 Bde, Göttingen 1852. § 157- Buitenlandsche missiën. 427 nus VIII in 1627 te Rome haar eigen seminarie (Collegium Urbanum) en een drukkerij voor de missionarissen ontving. Te Parijs ontstond in 1663 de Sociétè des Missions étrangères1); werkte krachtig aan het missiewerk mee en bevruchtte het met haar bloed*). In de XVIII eeuw verrees eveneens te Parijs het Séminaire du Saint-Esprit (1703). Een reeks andere colleges ontstonden, die, ofschoon minder talrijk, alle ijverig meewerkten, om het heilig geloof uit te breiden onder de heidensche volken 3). In 1549 begon de missie in Zuid-Amerika voorgoed. In dat jaar kwamen de zes eerste Jezuïeten onder de leiding van P. Emmanuel de Nobrega in Brazilië aan, vestigden zich te Bahia en bekeerden een deel der wilden. Twee jaar daarna verrees te Bahia een bisschoppelijke zetel, dien de ijverige bisschop Sardinha innam. Vooral P. J o s. A n c h i e t a S. J.4) en P. A n t. Pireo, Lorenzana, Montoya en Diaz Tafio werkten met uitstekend gevolg5). P. Azevedo stierf den marteldood op reis met 39 missionarissen. Beroemd werd de missiearbeid van den heiligen aartsbisschop T u r i b i u s van Lima6), die reeds in 1582 met zes bisschoppen een provinciale synode kon houden. In Peru arbeidden in de XVI eeuw de Dominicanen Bartholomaeus Vargas, Domingo de St. Thomas en anderen. Hier bloeide toen de H. Rosa van Lima (f 1617). Op het einde der XVI eeuw openden de Jezuïeten hun collegiën te Cusco en Paz. Reeds 1582 vond mep er 7 suffragaan-bisschoppen. Qnder de Franciscanen schitterde vooral deH. Franciscus Solano (t 1610). Naar Chili vertrokken in 1593 de Jezuïeten: de wilde Araucariiërs werden bekeerd; zelfs tot de stammen der Cordillera's drongen zij door. Velen stierven den marteldood, maar werden telkens door nieuwe missionarissen vervangen. Universiteiten en seminariën richtten zij op in Lima en México en brachten het kerkelijk leven tot hoogen bloei; in 1610 telde men in^ZuidAmerika 5 aartsbisdommen, 27 bisdommen en 400 kloosters. — ') A. Launay, Histoire générale de la Société des Missions étrangères, 3 Tom., Paris 1895 ss. a) La Salie des Martyrs du séminaire des Missions étrangères, Paris 1865. Omstreeks 80 leden stierven voor het geloof. ') Missiones catholicae ritus latini descriptae, Romae 1886 ss., waar de verschillende colleges worden vermeld. *) Venera vel J. de Anchieta, Hl centenario, Paris e Lisboa 1908. ") Materiaes e Archegas para a hist. e geogr. do Braiil, Tom. I—II, Rio de Janeiro 1886. ') Bérengier, Vie de S. Turibe, arch. de Lima, Poitiers 1872. 428 § 157- Buitenlandsche missiën. In Nieuw-Granada bekeerde de H. Lud. Bertrandus O.P.') 150.000 Indianen (1562—1569). De Jezuïet Sandoval doopte er in 7 jaren 30.000 Negers. Boven allen slaagde in dit apostolaat de H. Petrus Claver S.J. (f 1654), die tot patroon der Negermissiën is verheven *). Guyana ontving het geloof van de Capucijnen en Jezuïeten (1643). De verovering der Hollanders vertraagde den voortgang. De grootste missionaris was P. Crevilly S.J. (f 1718): de reducties van Kuru waren beroemd. Door den storm tegen de Sociëteit (1762) ging later alles verloren3). Tot de belangrijkste missiën behoorden die van Paraguay. Dit land ontving de eerste zaden des Evangelies van den Franciscaan P. Luis Bolaüos. -Niet lang daarna (1587) kwamen de eerste Jezuïeten. De generaal P. Aquaviva was voor de inrichting der reductiën. De eerste ontstond in 1609, „reductie van Loreto" genaamd. Van lieverlede steeg het aantal tot 33, gedeeltelijk ook in Uruguay gelegen. Het hoogste aantal inwoners was 150.000. Ze stonden onmiddellijk onder de kroon en werden door de missionarissen bestuurd. Tot 1764 stierven in Paraguay 29 Jezuïeten den marteldood. Het heerlijke werk ging te niet, toen de missionarissen wegens de vervolging der Sociëteit naar Europa werden verdreven (1767): de nieuwe missionarissen konden niet slagen 4). In Californië5) bood de woestheid der bewoners lang weerstand. Eerst in 1697 begonnen de Jezuïeten met voorspoed te werken. In 1717 bestonden ook daar 17 reducties. Na 1744 richtte men ieder jaar een dorp op. Canada *) ontving het Evangelie eerst in 1611 van P. Massé. Maar-de Engelsche invallen in 1613 en 1628 vernielden weer alles. Met de Fransche herovering in 1632 begon het missiewerk opnieuw. Stroomen bloeds heeft de bekeering van Canada gekost. De beroemde missionarissen, P. Jogu es (1646), P. Daniël (1648), P. Brébeuf (1649) en P. Lalle- 'j Wilberforce, Vie de S. Louis Bertrand, ttad. fr., Paris 1898. *) Sold, Vida de san Pedro Claver, Barcelona 1888. Höver S.J., Der H. Petrus Claver, Duimen 1905. *) Mission de Cayenne et de la Guyane Francaise, Paris 1857 (vooral belangrijk om Relation du Père Pelleprat S.J. van 1655). *) Cardiel S.J., Obra inedita. Declaracion de la Verdad, Buenos Aires 1900 (ed. Hermandez S. J.). De Lambel, Le Paraguay, Tours 1878. Over de inrichting vooral P. Florian Bauke, ein Jesuit in Paraguay (1748—1766), Regensb. 1870. P/otenhauer, Die Missionen der Jesuiten in Paraguay, Gütersloh 1893. ) Clinch Brian, Hist. of California and its missions, 2 vols, S. Francisco 1904. *) De Rochemonteix, Les Jésuites et la Nouvelle France au 17e siècle, 3 vols, Paris 1895. Vgl. Zeitschr. f. kath. Theol. 1897, 264 ff. § 157- Buitenlandsche missiën. 429 mant (1649), allen van de Sociëteit van Jezus, werden wreedelük gemarteld. Dit bloed werd het zaad der christenen. Vooral na 1670 ontstonden bloeiende gemeenten. Zeer veel schade heeft de invoer van brandewijn gebracht; niet minder de vijandige houding van Engeland. Den zwaarsten slag gaf aan de missie de opheffing der Sociëteit (1773). Louisiana en de Mississipi-eilanden werden ontdekt door P. Marquette S.J. (1673). De missie begon in 1699, achttien jaar later werd New-Orleans gesticht (1717). Tal van staties richtten de Jezuïeten op, wier werk echter ten zeerste bemoeilijkt werd door oorlog en invoer van brandewijn. Van het zoo uitgestrekte land der Vereenigde Staten ontvingen Maryland en Pennsylvanië het eerst het ware geloof. Met Engelsche kolonisten kwamen reeds in 1643 Jezuïeten derwaarts. Doch de Engelsche vervolging vertraagde het missiewerk zeer; toen de 13 provinciën in 1783 onafhankelijk werden erkend, telden zij nauwelijks 25.000—30.000 katholieken. 20. Azië *). Met de Spaansche en Portugeesche ontdekkingsreizigers kwamen bijna terstond missionarissen naar Indië a). Te Goa werd in 1534 een bisdom opgericht, dat zich uitstrekte van Kaap de Goede Hoop tot China. Dit ontzaglijk diocees ontving in 1541 een seminarie. Toch bloeide de missie niet voor de landing van den H. Franciscus Xaverius S. J. (1542) 8). Eerst werkte de beroemde apostel een half jaar aan de verbetering der zeden te Goa. Daarna doorliep hij de uitgestrekte Visscherskust en doopte in anderhalf jaar (1542—1544) een ontzaglijke menigte, gansche dorpen achter elkander, zoodat zijn arm dienst weigerde van vermoeienis. In zes maanden bouwde hij op Travancore 45 kerkjes (1544), predikte daarop te Meliapour, Malakka, op de Molukken, te Kotsjin, aan de Kaap Comorin, op Ceylon en Bassein en bekeerde door zijn prediking en zijn ontelbare wonderen duizenden en duizenden van heidenen. Xaverius' broeders zetten den arbeid in Indië voort. De Zeeuw P. Casper Barzaeus*) uit Goes, bekeerde het eiland en de stad Ormuz ') Lettres édifiantes et curieuses écrites des Missions étrangères, Lyon 1819: Mémoires des Indes, Tom. 6—8. Mémoires de la Chine, Tom. 9—14. *) Over deze missiën en de literatuur zie het bekroonde werk van Müllbauer, Gesch. der kath. Missionen in Ost-indien, München 1851. *) W. van Nieuwenhoff, Leven en brieven van den H. Franciscus Xaverius, Apostel van Indië en Japan, Amsterdam 1895. Brou S.J., S. F. Xavier, 2 vols, Paris 1912. 4 . v '-. *) W. van Nieuwenhoff, Gaspar Berse, Rotterdam 1870. 43° § 157- Buitenlandsche missiën. en werkte daarna te Goa. Verschillende Jezuïeten drenkten de missie met hun bloed (Criminale, Ribera, Mendez, de zaligen R. Aquaviva, Pacheco, Berna, Franciscoen Aranha '). Reeds in 1557 had Goa de suffragaan-bisdommen Malakka en Kotsjin. In de provincie Goa hadden de Jezuïeten 15 kuizen met 280 missionarissen (1619). Ook de Franciscanen en Dominicanen werkten met ijver aan de bekeering dezer volken. Macao (1576), Cranganore (1600) en Meliapour (1605) werden tot bisdommen verheven. In Madoera werd de missie gesticht en tot hoogen bloei gebracht door P. Rob. d e N o b i 1 i 2). Hij ruimde de moeilijkheden, door het Indische kastenwezen veroorzaakt, uit den weg door het zoogenaainde accommodatiesysteem8). De kaste erkende hij als een sociale instelling, die ook een christen kon aanhouden. Voorzichtig vermeed hij, wat bij de Hindoes afschuw verwekte. Lang niet alle missionarissen stemden hiermee in. Bellarminus en de generaal Claudius Aquaviva, maar vooral Gregorius XV stelden hem in het gelijk (constitutie Romanae sedis). De No bi li werkte nog vele jaren en bekeerde bijna 100.000 Brahmanen. Negen groote en kleine werken in klassiek Sanskrit en Tamoul liet hij na en overleed in 1656. Later ontstond er over de Malabaarsche gebruiken, waarin De N o b i 1 i het accommodatiesysteem had gebruikt, een hevige strijd, die vooral door toedoen van den legaat Tournon en P. Norbert (Platei) zóó hoog liep, dat Benedictus XIV in 1744 de constitutie van zijn voorganger introk en de genoemde gebruiken gedeeltelijk verbood 4). Deze strijd met de genomen beslissingen, de verovering der Hollanders en Engelschen deden de missie veel schade. Na D e N o b i 1 i bewerkte nog de Zal. Joannes de Britto (f 1693) talrijke bekeeringen5). De Malabaarsche provincie der Jezuïeten telde reeds in 1619 14 huizen met 150 missionarissen. Ook op den Indischen Archipel(Amboina, Ceram, Ternate en Moro) predikte Franciscus Xaverius (1546—1547). Zijn opvolgers verbreidden het geloof verder op de ') De Z. Rud. Aquaviva, miss. der Soc. van Jezus en zijne gezellen martelaars door H. T. S.J., Brugge 1893. 2) Die kathol. Miss ionen, 1875. *) Müllbauer, S. 171 ff. *) Constit. Omnium sctHcitudinum 1744. Vgl. Müllbauer S. 262 ff. •) Gourdin S.J., Voyages et missions du Père A. de Rhodes S.J. en la Chine et autres royaumes de 1'Oiient, Iille 1884. * § 157- Buitenlandsche missiën. 43" naburige eilanden. Omstreeks 1596 waren op Java en de Soendaeilanden 30—35.000 christenen. De missie ging altijd vooruit, maar werd vernietigd, toen de Portugeezen onderdeden voor de Hollandsche Calvinisten. Tal van christenen werden, na de verbanning der missionarissen door de Hollanders, uitgevoerd naar Ceylon en Malakka. Van Franciscus Xaverius ontving ook Japan ') het geloof. In Augustus 1549 betrad hij den Japanschen bodem te Kagosima en bekeerde, trots den heftigen tegenstand der bonzen, duizenden volgelingen van Confucius en Boedhisten, vooral in de provinciën Amanchuchi en Bungo. Zelfs namen eenige prinsen het geloof aan. Pater de Torres met andere missionarissen zetten het werk voort en weldra was Japan een der bloeiendste missiën. Reeds in 1579 telde men 150.000 christenen. Een gezantschap van drie vorsten ging 1585 naar Rome2). Zelfs had men gegronde hoop, dat Nobunanga zich zou bekeeren, toen deze in 1587 door Taikosama van den troon werd gestooten. Onder de missionarissen muntten uit P. de Torres (t '57o), P. Vilela (f 1570) en P. Valignani (f 1606). Toen den 25 Juli 1587 de vervolging begon, bezat de Kerk van Japan bij de 300 bedehuizen en meer dan 200.000 christenen. Bij het eerste edict stierven tal van martelaren en werden 70 kerken verwoest. Na een tijd van rust begon in 1597 de storm opnieuw 3). Was de eerste vervolging te wijten aan vrees voor Europeeschëoverheersching en den wellust van Taikosama, de tweede had de onvoorzichtigheid van eenige missionarissen der Minderbroeders en het stoken der Hollandsche kooplieden tot oorzaak. De beroemde Japansche martelaren stierven bij Nangasaki den kruisdood 4). Nog veel bloediger was de derde vervolging (1612— 1622): duizenden stierven voor het geloof. Toch groeide het aantal christenen voortdurend en klom omstreeks 1625 tot 600.000. ') L. Delplace S.J. Le Catholicisme au Japon, Tom. 1—2, Bruxelles 1900—1910. 2) Dahlmann, Stimm. a. M-L. 1906, Heft 3. Crasset, Hist. de 1'Eglise du Japon, Paris 1715. Charlevoix, Hist. de 1'établissement, des progrès et de la décadence du christianisme dans 1'empire du Japon, Rouen 1715. Haas, Gesch. des Chrfstentums in Japan, Berlin 1902 ff. Vgl. over de wonderen van Xaverius, Analecta Boll. 1897, p. 52 ss. P. Tacchi Venturi S.J., B carattere dei Giapponesi secondo i missionari del secoio XVI, Civ. Cat. 1906, Tom. L *) Boncompagni—Ludovisi, Le prime due ambasciate dei Giapponesi in Roma (1585, 1615), Roma 1.904. *) Rump, Die japanischen Martyrer, Münster 1862. 432 § 157- Buitenlandsche missiën. In 1637 werd aan alle vreemden de toegang tot het land verboden. Zoo zwaar werd de verdrukking der christenen in Arima, dat zij zich in Simabara verschansten. Helaas leenden de Hollanders hun kanonnen aan de Japanneezen, om de christenen te beschieten. Het was een schande voor den Hollandschen naam, dat zij de christenen hielpen opsporen; om toegang te hebben in Japan geen Zondag vierden, zelfs op hun schepen geen godsdienstoefeningen hielden, de christelijke jaartelling niet bezigden. Terwijl in deze laatste vervolging alleen 80 Jezuïeten den marteldood ondergingen, woonden de Hollanders de Jesumi-ceremonie (het kruis-treden) bij, welke door de Japanneezen werd geboden, om de van het christendom verdachten te weren. Of onzè kooplieden het kruis vertrapten, blijkt niet genoeg; wel, dat zij de plechtigheid bijwoonden. Eerst in het verdrag van 1855—56 vroegen de Hollanders de afschaffing der onchristelijke ceremonie •). Niettegenstaande de allerstrengste wetten bleven de christenen zich handhaven en stierven nooit geheel uit In 1856 lagen er te Nangaski 70 in den kerker. Eerst 1873 hief men de vervolgingswetten op. Omdat sommige Japanneezen weigerden het geloof te aanvaarden, wijl ook China2) nog den godsdienst van Confucius en B o e d h a beleed, daarom richtte de H. Fr. Xaverius zich derwaarts, stierf echter op het eiland Sancian (2 Dec. 1552) in het gezicht van het Hemelsche Rijk. Eerst 30 jaren daarna gelukte het M a 11 h. R i c c i S. J.3), met een gezantschap binnen te dringen (1582). In het kleed .der geletterden deed hij in de ongeloofelijkste ontberingen de reis naar Peking. Om missionaris te kunnen zijn onder het volk, trad hij als wiskundige en wijsgeer op aan het hof. Drie prinsen en tal van mandarijnen won hij voor het geloof en vond in hen voor het missiewerk een krachtigen steun. In 1605 bestond in Peking een congregatie der Allerheiligste Maagd. Bij Ricci's dood (1610) telde men in de provincie Keang-Nan alleen dertig kerken, na 6 jaren zelfs drie honderd over vijf provinciën verspreid. Onder de opvolgers van *) Van Haren, Recherches hist. sur 1'état de la religion chrét. au Japon relativement a la nation hollandaise, Paris 1778. Baron de Hübner, Promenade autour du monde, 2 vols, Paris 1888, Tom. II, p. 110 ss. p. 135. Kaempfer, De Beschrijving van Japan, Amsterdam 1733» bl- 23^ v. *) Bartoli, Della Cina, vol. I—4, Torino 1825 ss. Launay, Histoire des missions de la Chine, Paris 1903. Tacchi Venturi S. J., Opere storiche del P. M. Ricci S.J., Tom. I—II, Macerata 1911—1913. *) Ch. de Ste Foi, Vie du R. P. Ricci, apótre de la Chine, Paris 1859. § 157- Buitenlandsche missiën. 433 Ricci muntte bijzonder de geleerde pater Adam Schall') uit, die zijn roem als wiskundige aan de uitbreiding des geloofs dienstbaar maakte. Hij bouwde kerken, bekeerde velen en overleed in 1666. Zijn opvolger in het wiskundig college aan het hof was pater Ferdinand Verbiest*), wiens invloed zeer hoog steeg, toen hij tegen gevaarlijke oproerlingen een zeer handig soort van kanonnen uitvond. Het Christendom kon zich vrij uitbreiden. Na den dood van P. Verbiest (1688) richtte Alexander VII de bisdommen Peking en Nanking op, als suffragaan-zetels van Goa. Onder de hoede der genoemden werkten veel andere paters. „Sedert 1631 waren ook missionarissen van andere orden in China werkzaam, wien het gedeeltelijk aan voorzichtigheid ontbrak. Men zou gezegd hebben, dat zij kwamen om te maaien, waar ze niet hadden gezaaid, om twist te stoken en het bekeeringswerk te vertragen" 3). Ook hier ontstond wegens het accommodatiesysteem een hevige strijd, die uitliep op een beslissend verbod4). In 1722 kwamen den christenen vijandige vorsten op den troon. Tien jaren lang woedde er een hevige vervolging. Zoowel prinsen en mandarijnen als geringeren stierven in grooten getale met vreugde voor Christus. De vervolging bereikte haar doel. Want gedurende een halve eeuw bleven de christenen van herders beroofd. De missie op Ceylon had geen langdurig bestaan. Gevestigd. in 1546 telde zij twee jaar later reeds 12000 christenen. In 1602 ontvingen de Franciscanen steun van de Jezuïeten, die zooals de eersten een menigte Boedhisten bekeerden. Verschillende hunner missionarissen werden gemarteld. Met den intocht der Hollanders begon op het eiland de lijdensgeschiedenis der missie. Met geweld bekeerden zij de inlanders tot het Calvinisme (1656), dat echter niet doordrong in de harten6). In 1796 ging Ceylon over aan de Engelschen, die 10 jaar daarna vrijheid van godsdienst gaven. Het protestantisme ging achteruit en het katholicisme herleefde. *) Duhr, Neue Dokumente zur Gesch. des P. Adam Schall (Zeitschr. f. kath. Theol. 1901, S. 330 ff.). *) Rabbaey, Zendeling en sterrekundige of Ferd. Verbiest S. J. van Pithem, Brugge 1903. 8) Hergenröther—Kirsch, IV Aufl., Freib. i. Br. 1907 S. 426. Brucker, art. Chinois (Rites) in Djct. de Théol. *) Constit. Ex quo singulari 1742. Daniël S.J., Recueil de divers ouvrages, Paris 1724. Tom. III. Pray, Hist. Controversiarum de ritibus SiniciS, Pestini 1789. *) Marshall. Les Missions chétiennes, Tom. I, p. 323 ss. P. Albers S.J. Kerkgesch. II. 28 434 § J57- Buitenlandsche missiën. De Philippijnenl) in 1521 door Magelhaens ontdekt, en sedert 1571 onder Spaanseri beheer, namen spoedig het christendom aan. In 1579 richtte men in de hoofdstad Manilla het eerste bisdom op, dat in 1595 drie suffragaan-bisdommen ontving:' Cacérus, Nueva Segovia en Cebu. Op het einde der XVI eeuw was het aantal christenen tot 400.000 geklommen. Aanvankelijk werkten er alléén de Dominicanen, die er drie kloosters en een collegie stichtten en les gaven aan de universiteit Later kwamen Augustijnen, Franciscanen en Jezuïeten te hulp. Aldus werd het werk voortgezet totdat de 4.000.000 inwoners waren bekeerd. Thans lijdt het geloof op de Plulippijnen groot gevaar, omdat er door de Amerikanen het protestantisme wordt gepredikt en er gebrek aan priesters is*). 30. Afrika3). In Marokko predikten de Franciscanen sedert de XIII eeuw In den nieuweren tijd stortte er Joannes de Pr ad o zijn bloed voor het geloof. De Abessyniërs beleden in de middeleeuwen het Eutychianisme, dat ook door de Muzelmannen niet werd verdrongen. Toen het land met Portu- ») Blair and Robertson. The Philippine Islands 1493—1898, Vol. I—III (1493— 1605), Cleveland 1902—1904. J. Ferrando en J. Fonseca, Hist. de los Padres Dominicanos en las islas Filipinas y en sus missiones del Japan, China, Tunkin, y Formosa, 6 vol., Madrid 1870. Colin, Labor evangelica de los obreros de la Compania de Jesüs en las Islas Filipinas, N. ed., 3 vol., Barcelona 1904. s) In het werk Le christianisme en extréme Oriënt betreurt Joly het gevaar der Philippijnen en beschuldigt de missionarissen, dat ze niet genoeg zorg hebben gedragen voor de vorming van een inlandschen clerus. Hierop antwoordt A. Brou S.J. (Etudes relig. etc. 1907, ni: Le pêché des missionaires. Cf. Studiën, Jg. 39, D. 68 (1907) bl. 244) zeer juist, dat men niet kan veronderstellen, dat alle missionarissen, Franciscanen, Dominicanen en Jezuïeten hun plicht niet hebben gedaan, het nut of de noodzakelijkheid van een inlandsche geestelijkheid niet hebben ingezien, of wanneer ze deze hebben ingezien, er niet of niet genoeg voor hebben gewerkt. Allen toch offerden hun zweet en sommigen hun bloed, niet alleen om het geloof te verkondigen, maar ook om het te bevestigen. Daarom moet men besluiten, dat de missionarissen wijselijk hebben gemeend, dat men, gezien de onstandvastigheid der inboorlingen, niet zonder gevaar het geloof aan een inlandsche hiërarchie kon toevertrouwen. Vgl. vooral het werk Der einheimische Klerus" in den Heidenlandern, Freiburg i. Br. 1909 van A. Huonder S.J., waar niet alleen de meening der missionarissen wordt uiteengezet, maar ook de oorzaken worden opgegeven, waarom hun pogingen om een inlandschen clerus te vormen niet zijn geslaagd. Ook wprden er de fouten en misgrepen der missionarissen volstrekt niet verzwegen. ') Le Baron Léon de Béthune, Les Missions catholiques d'Afrique, LiJle 1889. Külb, Die Reisen der Missionare nach Afrika vom 16. bis 18. Jahrh., Regensb. 1861 ff. § 157- Buitenlandsche missiën. 431: geesche hulp het Mohammedaansche juk afschudde (Christophe de Gama), kwam de patriarch Nugnez S.J. met P. Oviedo S. J. derwaarts (1555). Veel werd er gewerkt, veel bloed gestort. P. Paez S.J. zag het gestrooide zaad opgroeien en beleefde in 1589 de afzwering des konings. In 1624 verklaarde zich de Ethiopische kerk katholiek. Mendez werd patriarch. Maar het volk stond op, en na den dood van koning Socinios (1632) dreef zijn opvolger, F a c i 1 i d a s, de missionarissen uit het land. Enkelen ondergingen den marteldood. In 1752 drongen drié Franciscanen het land binnen en bekeerden eenigen aan het hof, maar moesten opnieuw vertrekken, toen koning Jason reeds zijn onderwerping aan den Paus had bericht. Naar de eilanden der Indische zee brachten de Franschen het christelijk geloof (1715). Ook na de veroveringen der Engelschen bleven de geloovigen trouw (Port-Louis op Mauritius, Seychellen, Réunion). Op Madagaskar stichtten de Lazaristen in 1648 geregelde missiën '). Van 1674, toen de Franschen werden verdreven, tot 1815 bleef het eiland van missionarissen verstoken. Aan de oostkust van Afrika (Zanzibar en Mombas) had de missie der Franciscanen en Augustijnen op het einde der XVII eeuw omstreeks 1200 katholieken, werd echter in de XVIII eeuw door de invallen der Muzelmannen vernield. In Mozambique werkte reeds de H. Franciscus Xaverius (1542), later de beroemde pater Gonzales de Silveira*) (f 1561), die zelfs tot den keizer van Monomotapa en tot den Kongo doordrong. Van 1554 tot 1626 volgden in den Kongo acht bisschoppen elkaar op. Er werkten verschillende andere Jezuïeten, die residentiën hadden in Mozambique : Quilimane, Tete, Senna en aan de Zambesi, waar Livingstone nog ruïnen vond. Ook de Dominicanen werkten in die streken. De laatste missionaris, P. Th oman S.J. boette zijn missiewerk in de gevangenis van fort S. Julian (Pombal). De westkust van Afrika werd in 1484 ontdekt. In 1559 kwam Paulus Diaz de Novaes als Portugeesch gezant met vier Jezuïeten naar Angola. Men moest wijken voor de woestheid der bewoners. Vier jaar later ging een nieuwe expeditie, maar met hetzelfde gevolg. Toch werd in 1596 Angola tot bisdom verheven. Talrijk waren de bekeeringen. De Jezuïeten moesten in 1759 op last van Pombal de missie verlaten, de Capucijnen vulden ') Froidevoix, Les Lazaristes a Madagascar au XVII siècle, Paris 1903. *) B. de Cienfuegos, Vida del P. Gonzales a Sylveira, Madrid 1614. 436 § 157- Buitenlandsche missiën. aan zooveel ze konden. Guinea ontving den eersten missionaris in den Jezuïet Bareira; in 1634 werd er een prefectuur opgericht. De Capucijnen predikten in 1636 in Senegambië, in 1648 in Benin en daalden in 1649 af naar Loango'). Weldra echter namen de Hollanders de factorijen en vernielden de missie. De nieuwe pogingen van 1667 en volgende jaren, om de missie te herstellen, mislukten. Aldus bleven die streken met Juba en Ardrah, welke thans Dahomey vormen, van missionarissen verstoken tot in onzen tijd. ') Royart, Histoire de Loango, Cacongo et autres royaumes d'Afrique, Paris 1776. VIERDE HOOFDSTUK. Kerkelijke wetenschap en kunst. Kerkelijk en zedelijk leven. § 158. Kerkelijke wetenschap. Hurter, Nomenclator literarius theologiae catholicae, Tom. I ss. 2 ed. Oeniponte 1892 ss. 3 ed. 1903 ss. Turmel, Histoire de la théologie positive du concile de Trente au concjle du Vatican, Paris 1906. Defob, De 1'influence du concile de Trente sur la littérature et les beaux arts chez les peuples catholiques, Paris 1884. Werner, Geschichte der apolo. getischen und polemischen Literator, Bd. IV, Schaffhausen 1865, Dezelfde, Geschichte der katholischen Theologie in Deutschland, 2 Aufl., München 1889. Féret, La faculté de théologie de Paris et ses docteurs les plus célèbres. Epoque moderne, Vol. 1—IH, Paris 1901 —1904. z. G. Ceracchini, Fasti teologali owero notizie istoriche del collegio dei Teologi della sacra universita fiorentina, Firenze 1738. Hézard, Histoire du catéchisme depuis Ia naissance de 1'Eglise etc. Paris 1900. i°. De hernieuwde levenskracht, welke zich door de ware hervorming uitstortte in alle geledingen der Kerk, openbaarde zich niet het minst in den weligen bloei der kerkelijke wetenschap. Een reeks van oorzaken werkte hiertoe mee. Het religieuze leven, dat lang krank neder lag, stond genezen weer op. De oude orden ontwaakten tot een krachtig bewustzijn van haar plicht. Van de nieuwe stelden zich eenige aan het hoofd dér wetenschappelijke beweging. De alom ontwakende ijver greep ook de seculiere geestelijkheid aan. Wetenschappelijk toegerust trok men het eerst op tegen het protestantisme, dat de talentvolle mannen uitdaagde zoowel tot den aanval als tot verweer. De zekere uitspraken der kerkvergadering van Trente gaven niet alleen moed en vertrouwen aan de strijders, maar ook eenheid 438 § 158. Kerkelijke wetenschap. en de juiste richting in den strijd. De bestreden waarheden hield men tegen de ketterij staande met kracht, breeder dan ooit te voren ontvouwde men de kerkelijke leer. Hadden de hervormers zich aan het gezag der overlevering vergrepen, ook dat der H. Schrift was door willekeurige verandering van den tekst en door verwerping van gansche boeken verzwakt. Dit was de reden, waarom de theologie der XVI en XVII eeuw in hoogen graad positief werd en polemisch, ofschoon men ook daarnaast de speculatieve met ijver en groote talenten beoefende. De verschillende vakken der godgeleerdheid werden scherper onderscheiden, meer afzonderlijk behandeld dan vroeger, waardoor de methode der theologische studiën tot verder ontwikkeling moest komen. Van niet geringen invloed op den bloei der studiën waren de verschillende twistvragen onder Katholieke geleerden. Terwijl de scholen der Thomisten en Scotisten, zoowel op theologisch als philosophisch gebied nog steeds elkander bestreden, ontstond de strijd van het Thomisme (Bafiez) en Mohnisme, waarin de leer der genade en voorbeschikking in zeer verschillenden zin werd verklaard. Wat later werd er op het gebied der moraal door probabilisten en anti-probabilisten gestreden. Dat door al dat denken, verdedigen en strijden tal van nieuwe denkbeelden ontwaakten, spreekt vanzelf. Aan den vorm der theologische geschriften erkende men den invloed van het humanisme. Het zwaartepunt der nieuwe beweging lag vooral in de zuidelijke landen, ofschoon wat later ook het noorden zijn invloed deed gelden. 2. In de speculatieve godgeleerdheid verdient de eerste plaats Franciscus Suarez S.J. (f 1617), die bijna het gansche gebied der theologie beheerschte. Men prijst in zijn werken de diepte der gedachte, waarmee hij doordringt tot den bodem en de stof uitput, een groote helderheid van voorstelling en daarbij een ongeëvenaarde belezenheid zoowel in de scholastieken als in de VadersJ). Beroemd bleven zijn commentaren op den H. Thomas en de Disputation.es metaphysicae. Naast hem moet kardinaal Joannes de Lugo S.J. (f 1660) worden genoemd. Hij bezat een zeer scherp en critisch vernuft, was oorspronkelijk en diep van opvatting, zoodat de H. Alphorisus hem noemde den ') Opp. Omnia, Parisiis 1856 ss. Opuscula sex inedita ed. Malou, Brux. 1859. R. de Scoraüle S.J. Francois Suarez, Tom. I—II, Paris 1912—1913. § 158. Kerkelijke wetenschap. 439 éérste onder de theologen'). Zijn werken zijn talrijk *). Op dezen volgen eveneens uit de Sociëteit van Jezus Ludovicus Molina (f 1600) met zijn beroemd werk: De liberi arbitrii cum gratiae doms, divina praescientia, providentia, praedestinatione et reprobatione concordia*); de bekende Leonardus Lessius (f 1623), professor van Leuven, die De perfectionibus moribusque divinis *) schreef en vele andere werken; Martinez Ripalda (f 1648), bekend om het groote boek: De ente supernaturali 6); de scherpe denker Gabriël Vasquez (f 1604)*). Ook uit de orde der Predikheeren kwamen in dezen tijd zeer aanzienlijke theologen voort, die zoowel om zelfstandige werken als om commentaren op St. Thomas bekend zijn. Baanbrekend was het werk: De locis theologicis libri XII van Melchior Cano (f 1560) 7). Met hem werkten op de kerkvergadering van Trente Dominicus (f 1560) en Petrus (f 1563) de Soto: de eerste muntte vooral uit om zijn wijsgeerige, de laatste, ofschoon minder, om zijn godgeleerde geschriften. Diepzinnige commentaren schreven vooreerst Martinus Ledesma (f 1574)8), Bartholomaeus de Medina9) (f 1581); Dominicus Baöez (f 1604) zoowel op Thomas als op Aristoteles10). De voornaamste was Joannes a St. Thoma (f 1644), die te Leuven theologie studeerde en er 30 jaren leeraarde en schreef. Beroemd is zijn Cursus theologicus, een commentaar op de Summa van St. Thomas"). Nog moeten hier genoemd worden Thomas de Lemos O. P. (f 1629), die de Panoplia gratiae schreef, en Jacobus Laynez S.J. (f 1565), beroemd om zijn werkzaamheden te Trente en zijn eerst onlangs uitgegeven Disputationes Tridentinae12). ') Theologia Moral., Lib. UT, n. 552. *) Opp. Omnia, Parisiis 1868. 8 Tom. in 40. *) Ulissipone 1588; Parisiis 1877. i) Antverpiae 1620; Frib. Brisgov. 1861,; Parisiis 1881. •) Parisiis 1870 s. 4 Tom. in fol. *) Opp. Omnia, Lugd. 1631, 1—10 in fol. ') Opp. Omnia, ed. Cucchi, Romae 1890. *) In 4 11. Sent, Conimbricae 1555, 1560. *) Comment. op een gedeelte der Summ. Theol., Salmandcae 1577—1588. ") Venetiis 1604; Duaci 1615. ") Dit werk kwam bij gedeelten uit Lugduni 1643 —1663; Parisiis 1667; Ibidem i388, Tom. 10. ") Ed. Grisar, Oeniponte 1886, Tom. 2. 440 § 158. Kerkelijke wetenschap. 3°. In de apologetische theologie was ongetwijfeld kardinaal Robertus Bellarminus S.J. (t 1621)x) de eerste. Sedert 1576 professor der apologie aan het Romeinsch college, gaf hij zijn beroemde Disputationes de controversiis fidei"*) uit, die getuigen van groote scherpzinnigheid en eruditie, en uitmunten door heldere bewijsvoering en diepzinnige behandeling. Zeer dikwijls werd dit werk herdrukt en bestreden door bijna iederen protestantschen godgeleerde van naam. Ook de overige werken van Bellarminus hebben groote waarde, vooral zijn catechismus, die in gansch Italië werd ingevoerd, en zijn ascetische tractaten3). Zeker als tweede onder de polemisch-historische theologen komt Dionysius Petavius S.J. (f 1652)4). Van 1621—1644 was hij professor der theologie te Parijs en niet alleen beroemd om zijn hoofdwerk: De theolog. dogmatibus B), maar ook als chronoloog, geschiedkundige (Doctrina temporum, Uranologium, Rationarium temporum) en vooral als uitgever en kenner der oude schrijvers (Synesius, Themistius, Nicephorus, Epiphanius, Julianus Apostata)6). In dezelfde richting als Bellarminus in Italië, werkte Canisius (f 1597) in Duitschland. Behalve zijn beroemden catechismus, die reeds in 1686 omstreeks 400 oplagen had 7), gaf hij het groote werk: Commentarii de verbi Dei corruptelis uit, waarvan het eerste deel handelt over den H. Joannes Baptist, het tweede De Maria Virgine incomparabili et Dei genitrice 8), dan de werken van Cyrillus Alexandrinus, Hosius, Leo den Groote en de brieven van Hieronymus. Als zeer veelzijdige en vruchtbare geleerden stonden bekend Jacobus Gretser S. J. 9)(f 1625) en Adam TannerS.J. van Innsbruck (f 1632), die eenige zeer goede speculatieve en een reeks polemische tractaten schreef10). Scherpzinniger was G r e g o- ') Couderc, Rob. Bellarmin, 2 vols 1893. De la Servtère S.J., La théologie de Bellarmin, Paris 1909. Le Bachelet S.J., Bellarmin avant son Cardinalat (1542—1598), Paris 1911. ') De ed. Parisiensis 1608; Coloniensis 1619 en Pragensis 1721 beschouwt men als de beste. *) Opp. Omnia, ed. Sirmond, Parisiis 1630 ss. 4) Chatellain, Vie du P. Den. Petavius, Paris 1884. *) Ed. Barri—Ducis, 1864—1870, 8 Tom. in 4°. 6) De lijst der talrijke werken bij De Backer, II, 1891—1909. ') De Backer, I, 1046—67. Riess, Petrus Canisius, S. 109—125. 8) Parisiis 1584. *) Opp. ed. Ratisb. 1734—41» '7-Tom. in fol. ,0) Monachii 1599; Ingolstadii 1604, 1613. § 158. Kerkelijke wetenschap. 441 fius de ValentiaS. J. (f 1603), 23 jaren lang professor te Ingolstadt. Deze Spanjaard muntte uit door zijn fijn vernuft, helderheid en schrijfwijze, zoodat hij voor een der eersten zijns tijds werd gehouden. Zijn hoofdwerk, Commentarii theologici, werd in 28 jaren achtmaal herdruktx). Zeer bekende apologeten waren Fredericus Staphilus (f 1564): Apologia de vero germanoque S. Scripturae intellectu *) en vele andere werken, die alle in het Duitsch zijn gesteld; Joannes Nass (f 1590) die eveneens in het Duitsch schreef, maar veel te scherp; onze Lindanus (f 1588)») van Dordrecht, later bisschop van Roermond, uitstekend om zijn eruditie, redeneertrant, kennis der Vaders en degelijkheid. Uit de lange reeks zijner werken (omstreeks 73) was vooral de Panoplia Evangelica bekend4), waarin de Evangeliën worden verklaard en verdedigd vooral door het Oude Testament en de traditie der Vaders; Stanislaus Hosius (f1579) in Polen, die schreef over het gebruik van den kelk, het caelibaat en het primaat. Grooten opgang maakte zijn hoofdwerk, Confessio catholicae fidei ckristianae, dat bij het leven des schrijvers 32 maal herdrukt werd en zelfs in het Arabisch vertaald8); Thomas Stapleton (f 1598), een der grootste polemisten der XVI eeuw, die uit Engeland om zijn geloof verdreven, professor was te Douai en Leuven: Principiorum fidei doctrinalium demonstratio methodica en andere 6); de grootste Franschman dier dagen kard. J. D. duPerron (f 1618), vooral beroemd om zijn disputen met den Calvinist Du PlessisM o r n a y 7). Apologetische handboeken, ook thans nog van groote waarde, schreven: Franciscus Costerus S.J. (t 1619): Enchiridion controversiarum praecipuarum 8); Martinus Becanus S. J. (f1624): Manuale controversiarum 9); ') Ingolstadii 1591; Lugduni 1619. s) Coloniae 1561. *) Welters, Publications de la Soc hist. et arch. dans le Duché du Limburg, Maestr. (1890), Tom. 27, 300. 4) Gedrukt te Keulen 1559, 1563, 1571, 1577, 1590 in fol. Zie over zijn werken Willemsen, in „Limburg", Prov. genootschap voor geschiedk. wetensch, Roermond 1899—1902. *) Opp. "Omnia, Coloniae 1584, 2 Tomi. ') Opp. Omnia, Parisiis 1620. ') Opp. Omnia, Parisiis 1620. *J Coloniae 1585 enz. *) Coloniae 1696 en zeer dikwijls. 442 § 158. Kerkelijke wetenschap. Alphonsus Pisanus S.J. (f 1598): De quaestionibus fidei conti-oversis ') of Confutatio brems. Zeer goed had reeds vroeger de bekende pater Jacob Hoogstraeten O. P. (f i527) Luther in vele punten weerlegd: Disputationes catholicae adv. Lutheranos en andere geschriften \ Ook de Franciscanen streden met kracht tegen de ketterij. 40. Niet alleen het nieuwe leven op alle wetenschappelijk gebied, vooral op dat der taalstudie, maar bijzonder de uitdaging der protestanten en de verordeningen der kerkvergadering van Trente 3) brachten de bijbelstudie 4) tot hooger bloei. De vertalingen der H. Schrift in de verschillende landen werden gaandeweg ontelbaar. Naast de polyglotta complutensis, reeds vroeger verschenen, ontstond door de gunst van Philips II in de jaren 1569—1572 de antverpiensis 6), waaraan .de Spanjaard Arias Montanus (f 1598) met anderen werkte. De vijf eerste deelen bevatten de complutensis en eenige bijvoegselen, de drie laatste vertalingen met grammaticale, lexicographische en archaeologische hulpmiddelen voor de studie der H. Schrift. Daarbij verscheen sedert 1628 de polyglotta parisiensis *), die meer uitmuntte door papier en druk dan door innerlijke waarde en handigheid. De polyglotta londiniensis 7), uitgegeven door Brian Walton, werd ingericht voor het gemakkelijk, gebruik en daarenboven met een Perzische en Ethiopische overzetting verrijkt. Bijbelverklaringen, die tot heden hun hooge waarde behielden, schreven Joannes Maldonatus S. J. (f 1583). vooral beroemd door zijn Commentarii in quatuor Evangelia, zeer goed geschrejren, kort, duidelijk en scherpzinnig8); Cornelius a Lapide S. J. (f 1637) van Bocholt, professor te Leuven en Rome, in de gansche wereld bekend en geprezen om zijn Verklaring des ganscben bijbels, behalve Job en de Psalmen9); Willem Estius (t 1613) van Gorcum, professor te Douai, wiens uitmuntend werk: In ') Posnaniae 1587* 2) Coloniae 1526. *) Sessio V, Cap. I De Reformatione. *) De literatuur zie § 132. ') Polyglotta Antverp. 1509—1572, 8 Tomi in fol., ook Biblia regia genaamd. *) Polyglotta Parisiensis, Parisiis 1628—1645, 9 Tomi in fol. ') Polyglotta Londiniensis 1657, 8 Tomi in fol. 8) Moguntiae 1841 en 1862. •) Nova ed. Parisiis 1857 en 1868. § 158- Kerkelijke wetenschap. 443 omnes Divi Pauli et septem catholicas Apostolorum epistolas commentarii1) zeer dikwijls werd herdrukt; Augustinus Calmet O. S. B. (f 1757), die naliet La S. Bible en latin et en francais avec un commentaire littéral et critique'1). Buitendien leverden zeer goede commentaren de beroemde kardinaal Franciscus Toletus S.J. (t 1596), Alphonsus Salmeron S.J. (f 1585), Jacobus Tirinus S.J. (f 1636), Stephanus Menochius S.J. (f 1655), de geleerde Franciscus Tittelmans (f 1537) van Hasselt O. Cap.3), Richard Simon (f 1702) die door Bossuet werd bestreden4). 20. Ofschoon het kerkelijk recht B) veel minder beoefenaars had dan de dogmatiek, kon het toch wijzen op een aantal zeer uitmuntende vertegenwoordigers. Het is voldoende, de meest beroemde te vermelden. Zeer veel is gebruikt Martinus A zpilcueta (f 1586) gewoonlijk N'avarrus genoemd, die professor was te Toulouse, Salamanca en Coïmbra en een groot aantal werken naliet. Hij werd als een der besten der XVI eeuw geprezen. Een grooten naam verwierf ook zijn leerling Didacus de Covarrubias (f 1577) om zijn degelijk oordeel, goede methode, helderen en zuiveren stijl6). Dan kardinaal Pr os per de S. Croce (f 1589), die de beslissingen der Rota uitgaf. Alle drie overtrof de geleerde Augustinus Barbosa (f 1648), wiens werken bijna een bibliotheek vormen, vooral voor de studie van het pauselijk recht7). Een evenzeer beroemd canonist was P. Anacletus Reiffenstuel O. S. Franc, (f 1703) boven anderen uitmuntend om zijn kennis der kerkelijke wetten8). Niet geringer werd Prosper Fagnani (f 1678) geschat, die het bekende werk, Commentaria in quinque decretalium libros, uitgaf 9). In Duitschland bloeide in de XVIII eeuw de Benedictijn Franciscus ') Duaci 1614; Moguntiae 1858—1860. *) Paris 1707—1716; Wirceburgi 1789—1793, 19 vol. in 4'. *) Al/ons Paquay, Frans Xittelmans van Hasselt (Dec. 1502—12 Sept. 1537.) Onderzoekingen over zijn leven, zijne werken en zijne familie, Hasselt 1907. IM *) Hist. critique du vieux Testament, Paris 1678. Henri Margival, Richard Simon et la critique biblique au XVII siècle, Paris 1900. *) Hurter, Nomenclator lit. Tom. I—IH, Oeniponte 1892 ss. Philips, Kirchenrecht, B. 4. 8) Ed. Genevensis 1762, 5 vol. in fol. ') Opp. Omnia Canonica, Lugduni 1657 ss. 23 Tom. in fol.; 1698 ss. 20 Tom. in fol. *) Romae 1831, Tom. 5 in fol.; Antv. Tom. 7 in fol. ') Romae 1661, 5 vol. in fol. 444 § 158. Kerkelijke wetenschap. Schmier (t 1728): Jurisprudentia eanonico-civilisMeer bekend was Franciscus Schmalzgrueber S.J. (f 1735). Zijn werk,Jus ecclesiasticum universum, staat nog heden in hoog aanzien bij de Romeinsche congregaties2). Een der grootste canonisten aller tijden bleef de beroemde Prosper Lambertini, later Paus Benedictus XIV (f 1758), bekend om zijn fijn, scherpzinnig, helder en vlug verstand, maar vooral door zijn voornaamste werken: De servorum Dei beatificatione et beatorum canonizatione, De SS. Missae sacrificie-, De festis D. N. J. Christi et B. M. Virginis Mariae, De synode- dioecesana3). Bekend zijn buitendien J. P. Lanzelotti (f 1591), Cujacius (f 1590), P. Laymann, S.J. (f 1635), Cabassutius (f 1684) en Pirrhing S.J. (1679). 90. Een bijzondere ontwikkeling onderging de moraal. Tal van geleerden, die boven reeds zijn genoemd, leverden ook in dit vak uitstekende werken, b.v. de Lugo, Vasquez, Medina (t 1572), Petrus de Soto en Bafiez. Zeer veel werd de Summa casuum conscientiae absohitissima van Franciscus Toletus S. J. gebruikt. Baanbrekend was het boek, De matrimonii sacramento *) van Thomas SanchezS.J. (1600). In de casuïstiek werden beroemd Joannes Azor S.J. (f 1608), Castro Palao (f 1633), Paulus Laymann S.J. (f 1635), Antonius de EscobarS. J. (f 1669), Hermanus Busenbaum S. J. (f 1668), Martinus Bonacina (f 1631), Antonius Diana (f 1663) enz. „Rigoristen en laxisten stonden ook toen, zooals altijd, tegenover elkaar. Het probabilisme (dat men van den Dominicaan Bartholomaeus Medina afleidt) werd niet door de Jezuïeten alleen 5) verdedigd. Vaak is het valsch verklaard en mag volstrekt niet met een lichtzinnige moraal worden verwisseld. Terwijl het tutioristische systeem en het ten laatste hierop neerkomende extreme probabiliorisme tot groote nadeelen leidden, heeft het, door kerkelijke correcties en censuren altijd meer gereinigde, gezonde probabilisme deze klippen vermeden" 6). Een onberekenbaren invloed op de studie der 1) Salisburgi 1729. *) Ingolstadii 17 28, Tom. 7 in fol. *) Opp. Omnia, Romae 1783—92, Tom. 22 in 40.; Venet. 1767, Tom. 15 in fol.; Prati 1852, Tom. 28 in 4°. Een supplement is eerst onlangs verschenen. *) Genuae 1602, 3 Tom. in fol. *) Vele Jezuïeten hebben het daarenboven béstreden. ') Oordeel van kardinaal Hergenröther. Zie Hergenröther.Kirsch, IH, I. S. 372 373. § 158. Kerkelijke wetenschap. 445 moraal had de beroemde kerkleeraar, de H. Alphonsus de Liguori (f 1787). vooral door zijn Theologia moralis en Homo Apostolicus. Een schrijver van groot gezag was ten slotte EusebiusAmort (t '775): Theologia eclectica moralis et scholastica. Al werd de pastoraal hoofdzakelijk eerst in de XVIII eeuw als afzonderlijk vak behandeld, reeds vroeger waren zeer uitmuntende bijdragen geleverd door den H. Carolus Borromaeus: Litterae pastorales, Constitutiones synodicae, etc.1); Franciscus Toletus S. J.: Instructio sacerdotum; den H. Franciscus van Sales; Barth. de Martyribus: Stimulus pastorum '), en den H. Pierre Fourier, die een Pratique des eurés schreef *). 7°. Als redenaars schitterden: in Polen Petrus Skarga S.J. (f 1612); in Frankrijk Bossuet (f 1704), Bourdaloue S. J. (t 1704), Fénélon (f 1715), Fléchier (f 1710), Massillon (t *742), Claudius de la Colombière S. J. (f 1682), Houdry S. J. (t 1729), Bretonneau S. J. (f 1741), Bridaine (f 1767), Mac Carthy; in Duitschland Joseph Wildt (t '554). Justus Landsperg (f 1539), de Zal. Petrus Canisius (fi597), Michaël Helding (f 1561); in Italië vooral Paulus Segneri S.J. (f 1694), Hieronymus vanNarni O.Cap. (f 1622)), Antonius vanVercelli O.S.Fr.; in Spanje de Zal. Joannes van Avila (f 1569), de H. Ludovicus BertrandusO. P. (f 1581), Ludovicus Granatensis (t 1585). Thomas van Villanova (f 1555); in Portugal Antonius Viei ra (f 1697) 4). 8°. De hervorming van het kerkelijk leven leidde van zelf tot een hoogen bloei der ascese. De voornaamste schrijvers waren: de H. Ignatius van Loyola5), die het beroemde boek der Geestelijke oefeningen naliet, dat, volgens de uitspraak van Franciscus van Sales, meer bekeeringen bewerkte dan het letters bevat. Ludovicus B1 osius O.S.B. (f 1566) schonk ons zijn Geestelijke Gids"). Van de H. Theresia (f 1582) bestaat nog een reeks van heerlijke werken, bijzonder Via perfectionis en Castrum ') Opp. Lugd. 1683 s. 2 vol. 5) Opp. lat, Rom. 1727, Tom. II. *) Reims 1817. *) J. Claudel, Les prédicateurs francais dans la première moitié du XVIII siècle, Paris 1904. A. Berga, Un prédicateur de la cour de Pologne etc, Paris 1916. Dezelfde, Les sermons polidque de Pierre Skarga, Paris 1916. *) Ed. Roehampton 1881. e) Opp. Omnia, Lovanii 1568; Antverp. 1632 etc. 446 § 159- Kerkelijke kunst. animae \ Eveneens een Spanjaard was Franciscus Arias S. J. (f 1605), die de veelgebruikte Navolging der H. Maagd opstelde *). Wereldberoemd is de Geestelijke strijd van den Theatijn Laurentius Scupoli (f 1610)3). Een der soliedste ascetische werken bleef tot heden de Oefening der christelijke volmaaktheid"') van Alphonsus Rodriguez S. J. (f 1616). Jacobus Alvarez de Paz (f 1620) is een der grootste asceten na het concilie van Trente. Een meester der ascese was de H. Franciscus van Sales (f 1622), wiens Philothée en Traité de Vamour5) zeer veel worden gelezen. Kardinaal Bellarminus S.J. (f 1621) liet menig gulden boekske na: De ascensione mentis in Deum, De aeterna felicitate, De gemitu columbae, De arte bene moriendi6). Ludovicus de Ponte S. J. (f1624) zrJn bekende en zeer veel gebruikte Meditationes1); kardinaal Bona (f 1674) zijn zalvende werkjes: Via compendii ad Deum, Manuductio ad coelum. De sacrifcio missae, Horologium asceticum, etc.8). Van Paulus S e g n e r i S. J. (f 1694) is *het veel gelezen Manna dell' anima. Ook Condren (f 1641), Olier (f 1657), Drechsel S. J. (f 1638) en Wilhelmus Nakatenus S.J. (1682) verdienen te worden vermeld. Niet alleen hebben genoemde ascetische werken hun waarde behouden, maar de meeste overtreffen alles, wat tot heden op dit gebied werd geleverd en worden daarom in bijna alle beschaafde talen gelezen. 3 159Kerkelijke kunst. Springer- Weissman, Geschiedenis der beeldende kunst: De Renaissance in Italië. De Renaissance in het noorden en de Kunst in de XVII en XVHI eeuw, Leiden. Dr. A. Fok, Geschichte der bildenden Künste, ') Ed. De la Fuente, Madrid 1881, 5 vol. in 8'. 9) Valentiae 1588 enz. ') Ontelbare malen herdrukt en vertaald. *) Exercicio de Perfecdon, Sevilla 1609. In 't Hollandsen door P. Mulder S. J.: Oefening der christelijke volmaaktheid, 'srHertogenbosch 1868 ss. ') Oeuvres, Lyon 1868. Paris 1892—1906. A. de Mdrgerie, St. Fr. de Sales, 7 éd., Paris 1906. ") Opp. Omnia, Parisiis Ï870—1874. ') Obras Spirituales, Madrid 1690. 8) Ed. Lehmkuhl, Freib. 1906. § 159- Kerkelijke kunst. 447 Freib. i. Br. 1897. Herders Bilderatlas zur Kunstgeschicbte, 146 Tafeln mit 1262 Bildern, Freib. i. Br. (1906). Jakob, Die Kunst im Dienste der Kirche, 5 Aufl., Landshut 1905. Janssen, Geschichte des deutschen Volkes. Herausgegeben von Ludw. Pastor, VI Band. L. Pastor, Geschichte der PSpste, III Band; IV Band I. 2. Freib. i. Br. 1899 1907. Müntz, Histoire de l'art pendant la Renaissance, 3 vols, Paris 1888 ss. Fr. X. Kraus, Geschichte der christl. 'Kunst, Band H, 2: Renaissance und Neuzeit, Freib. L Br. 1900. E. Frantz, Geschichte der christlichen Malerei, H Theil, Freib. i. Br. 1894. H. Woljflin L'art classique. Initiation au génie de la renaissance italienne. Trad. Mandach, Paris 1911. i°. Met het begin dezer periode begon ook ongeveer de bloeitijd der renaissance') (1500—1580). In de bouwkunst ontwaarde men een streng logisch doorzetten der bestaande vormen. Veel minder werd er gelet op de afzonderlijke uitwerking der onderdeelen dan op den indruk van het geheel. Daarom hechtte men zeer veel waarde aan de systematische verhouding der verschillende deelen en streefde men eer naar soberheid dan overtolligheid in de versieringen. De kerken hadden gewoonlijk een koepel, zware pijlers en, in de plaats der vroegere kruis- of koepelgewelven, één tongewelf. Het ruime middelschip liet slechts weinig plaats voor de zijschepen over, die zeer eng werden en vaak overgingen in kapellen tusschen de massieve pilaren. Alleen de voorgevel der kerk werd rijk versierd en stond meestal in geen verband met het inwendige van den bouw. Was voorheen Florence het middelpunt der kunstbeweging geweest, met Julius II en Leo X werd het naar Rome verplaatst. Van daar ging deze kunst allengs ook naar het noorden over. Een grooten invloed oefende Bramante3) (1444—1514). Zijn plan voor den St. Pieter te Rome, dien hij als een grootschen centraalbouw met koepel ontwierp, is later veranderd. Rafaël3) stelde in 1515 voor, een der armen van het Grieksch kruis te verlengen en zich dus meer aan den plattegrond der oude basiliek te houden. In 1546 nam Michelangelo 4) de leiding ') Graf, Attraverso il Cinquecento, Torino 1888. Müntz, Histoire de l'art pendant la Renaissance, Paris 1888 ss. ') Pungileoni, Memorie intorno alla vita di D. Bramante, Roma 1836. *) Geymüller, Raffaello come Architetto, Milano 1884. Crowe-Cavalcaselle, Raphael (D. Uebersetzung), 2 Bde. Leipzig 1883—85, Förster, Raphael, 2 Bde, Leipzig 1867—1868. *) Gotti, Vita di Michelangelo Buonarroti narata con 1'aiuto di nuovi documenti. 2 Tom., Firenze 1875. 448 § 159' Kerkelijke kunst. der werkzaamheden over. Hij vereenvoudigde het plan van Bramante en gebruikte als versiering reusachtige Korinthische pilaren en zuilen. Bij Michelangelo's dood (1564) naderde . Text und i B. Tafeln, Wien—Paris 1875—1880. Mortier, S. Pierre de Rome, Tours 1900. *) Schönfeld, Andrea Sansovino und seine Schule, Stuttgart 1881. 8) Over de profane bouwkunst der XVI eeuw, zie Weissman, deel n, Renaissance in bet noorden, bl. 187 vv. en vooral Galland, Geschichte der holl. Baukunst und Bildnerei im Zeitalter der Renaissance, Frankfort a. M. 1890. § IS9- Kerkelijke kunst. 449 grootsche opvatting en stoute behandeling der vormen. De aantrekkelijkheid verdween allengs en ontaardde in willekeurige, overdrijving. De voornaamste 'middelpunten der kunst waren Rome, Florence en Venetië. In de eerste en tweede stad heerschte Michelangelo *) als meester. Was hij bouwmeester, schilder en dichter, bovenal heeft hij als beeldhouwer geschitterd. Hij muntte uit door diepte van opvatting en kracht: de Piëta en Mozes te Rome, David te Florence, de Verrezen Christus, de graftomben der M e d i c i enz. Te Venetië werkte AndreasSansovino. Zijn beste werk zijn twee graftomben in S. Mario del popoio te Rome. Diens leerling Ja c. Sansovino (f1570) vervaardigde de deuren van San Marco te Venetië. Beroemd waren nog Bandinelli (f 1560) en Benvenuto Cellini (f 1572) te Florence. De beeldhouwkunst der XVI eeuw in Frankrijk kon zich niet geheel losmaken van de gothiek: C o 1 o m b e (f 1512); PierreBontemps(f 1548), die in 1548 de tombe van Frans I te St. Denys ontwierp; dan Jean Goujon (f 1548) en Jean C o u s i n (f 1589). In de noordelijke landen leverde de kerkelijke beeldhouwkunst niet veel. Het grafmonument van M a x i m i 1 ia a n I is wereldberoemd. Met zijn Koning Arthur betrad Peter Vis c her den bodem der renaissance. Zeer schoon zijn ook de reliëfs van A. Co li ns. Reeds spoedig deed de renaissance haar invloed in de Nederlanden gevoelen. Een prachtig werk is het altaar in de Lieve- Vrouwekerk te Hal van Jan Morre (1533); Cornelis de Vriendt (f 1575) vervaardigde de schoonê tabernakels te Zout-Leeuw (1554) en Suerbempte (1557) en het eikenhouten portaal in de St. Pieterskerk te Leuven (1556). Bekend- is Pieter Coeck om zijn bijbelsche tafereelen op den schoorsteenmantel te Tongerloo, die zich thans in het raadhuis te Antwerpen bevindt. De eerste sporen van renaissance in Holland waren de koorafsluiting te Naarden (1531) en het koorhek te Haarlem (1535). Jan van Terwen werkte van 1538—1542 aan de beroemde koorgestoelten te Dordrecht. Van denzelfden tijd zijn die te Vianen. De fraaiste preekstoel uit dien tijd staat in den St. Jan te 's-Hertogenbosch. De beste graftomben vindt men in de Lieve-Vrouwekerk te Breda, in de St. Mariakerk te Vianen en in de St. Eusebiuskerk te Arnhem. ') H. Grimm, Leben Michelangelos, 5 Aufl., 2 Bde. Berlin 1879. P. Albers S. J. Kerkgesch. n. 29 45° § 159- Kerkelijke kunst. De schilderkunst') bereikte een zeer hoogen bloei, vooral in Italië, waar men drie scholen aantrof. De stichter en het hoofd der Lombardische school was Lionardo da Vinei') (f 1519), een der grootste en veelzijdigste genieën van zijn tijd. Hij muntte uit door teekening, compositie, coloriet, grootsche opvatting en smaak: het beroemde Avondmaal. Hem volgden L u i n i (f 1533), FraBartolommeo(f 1517), Sodoma1))! 1549) en anderen. De grootste meester der Florenlynsche school was Michelangelo, grootsch en stout in zijn opvattingen, meester van het perspectief en zeer subjectief: Fresco's in de Sixtynsche kapel4). Tot dezelfde school behoorden Del Piombo (f 1547) en Andrea del Sart o (f 1531); de annuntiatie. In de Romeinsche school stond de onvergelijkelijke Rafaël5) (1483—1520) bovenaan. Bij hem vereenigde zich de verheven opvatting en het innig gevoel met een groote kracht en schoonheid in de voorstelling: Slonzen, vooral Disputa en School van Athene, VillaFarnesina,Spozalizio, Madonna di Foligno, Caecilia, Lo Spasimo, Sixtynsche Madonna, Madonna del Granduca, portret van Julius II, enz. enz. Na zulke meesters moest deze richting dalen 6j. Bekend waren nog Giulio Romano (f 1546), Caravaggio (f 1543) en anderen. Ook de school van Ferrara-Parma had zeer goede meesters o. a. Correggio (t 1534)i de meester des lichts: de H.'Nacht. Te Venetië bloeiden Giorgione (f 1510), Palma Vecchio (f 1528), maar vooral Tiziano (1477—1576): Cynspenning, Assumptio, Madonna van Pesaro enz. Tintoretto (f 1594) hield de kunst te Venetië hoog, toen ze elders verviel. Ook Paolo Veronese (f 1588) muntte uit door gevoel van coloriet. In Nederland1) bleef de schilderkunst inniger met het volksleven verbonden. Den overgang tot de nieuwe kunst vormden Quinten Massijs (f 1530), ') T. de Wyzewa et X. Perreau, Les grands Peintres des Flandres, de la Hollande, de 1'Italie et de la France, Paris 1890. Dezelfden, Les grands peintres de 1'Allemagne, de la France (période contemporaine), de 1'Espagne et de 1'Angleterre, suivi de rhistoire sommaire de la peinture japonaise, Paris 1891. 2) Müntz, Léonard de Vinei, Paris 1899. s) A.Jansen, Leben des Soddoma, Stuttgart 1870. *) Steinmann, Die Sixtinische Kapelle, 2 Bde. München 1891—1896. M. Spahn, Michelangelo und die Sixtinische Kapelle, Berlin 1907. ' *) Minghetti, Raffaello, Bologna 1885. Müntz, Raphael. Sa vie, son oeuvre et son temps, 2 éd., Paris 1885. *) Springer, Raffael und Michelangelo. 2 Bde. 2 Aufl., Leipzig 1883. ') C. Ed. Taurel, De christelijke Kunst in Holland en Vlaanderen, Amsterdam 1889. § 159- Kerkelijke kunst. 45T die nog niet de schoonheid der Italiaansche teekening en vaak geen warme kleur, maar veel oorspronkelijkheid en kracht bezat: De beweening van Christus. Een grooten naam had ook J a n Mostert (f 1549). Jan Joest1) (f 1519) van Haarlem is door zijn altaar te Kalkar bekend. De veelzijdigste en beste meester van dien tijd was Lucas van Leiden (f 1533). Ofschoon hij verschillende schilderijen naliet, is hij toch vooral door zijn omstreeks 100 koperprenten beroemd. Te Utrecht werkte de kanunnik Jan van Schorel (f 1562), wiens beste werk zich thans in het museum dezer stad bevindt: de H. Maagd in een fraai landschap. Twee zeer goede schilders der renaissance zijn nog Jan Gossaert (f 1541) ook Mabuse genoemd: altaarstuk in de abdijkerk te Middelburg (vernield); en Barend van Orley (f 1541), die, zooals Mabuse, in zijn latere werken Italiaanschen invloed verraadt. Een leerling van Orley, Michaël van Coxcyen (f 1592), muntte bijzonder uit door teekeningen voor kopergraveurs en glasvensters. Genoemd moeten nog Frans Floris (f 1570), Otto van Veen (f 1629), de gebroeders C r a b e t h, die zich als glasschilders grooten roem hebben verworven (Gouda), en Pieter Pourbus (f 1584). In Duitschland verwierf de groote Albrecht Dürer2) (f 1528) te Neurenberg een onvergankelijken naam door zijn krachtig en innig gevoel, schitterend coloriet, geniale opvatting, en meesterlijke teekening: Rozenkrans, Allerheiligen, Passie, Leven van Maria, enz. Te Augsburg werkte Burgkmair (f 1531) en muntte uit in het landschap; veel grooter was Hans Holbein (t *543)- Hij gaf zijn beroemden Doodendans, de Madonna van Solothurn en de Madonna van burgëmeester Meier *). 20. De laat-renaissance of het barok 4) heerschte van omstreeks 15 80 tot 17 00.0 ver het algemeen openbaarde zich in de bouwkunst een streven naar schilderachtige uitwerking, dat vaak tot willekeur, overdrijving en overlading voerde. Anderzijds leidde het vasthouden aan de vormen der renaissance tot geestelooze dorheid. Toch ontbrak het ook nu niet aan grootsche opvatting en ware ') St. Beissel S.J., Das Leben Jesu Christi von Jan Joest geschildert auf den Flügeln des Hochaltares zu Kalkar, M. Gladbach 1900. Vgl. P. Albers S. J., Studiën, Deel 56. ') Kaufmann, Albrecht Dürer, Köln 1881. H. Wolfflin, Die Kunst Albrecht Dürers, München 1905. ) P. Gauthtez, Holbein. Biographie critique, Paris 1908. *■) Strzygowski, Das werden des Barok bei Raphael und Correggio. Nebst einem Anhang über Rembrandt, Strassburg 1898. 452 § 159- Kerkelijke kunst. kunst. Het uitgangspunt was Rome, waar Maderna werkte: Sta Susanna, facade van St. Pieter. De grootste in dezen stijl is Bernini (f 1680): colonnade van St. Pieter en het baldakijnaltaar in diezelfde kerk. In denzelfden zin bouwde Borromini (f 1667): St. Agnese aan de Piazza Navona, St. Ivo in de Sapienza en S. Carlo alle quattro Fontane. Te Venetië ontwierp Longhena den heerlijken koepelbouw S. Maria della Salute (1631), A. Galilei te Rome de facade van St. Jan van Lateranen (1734), Fuga de facade van S. Maria Maggiore (1743), Juvara te Turijn den centraalbouw op Superga (1717—1731). In Frankrijk ontstonden vooral schoone profane gebouwen. In Duitschland daarentegen verrezen talrijke kerken. De zetels der kunst waren vooral München, Weenen en Praag, waar ook Italianen werkten: de dom van Sakburg door Scamozzi en Santino Solari (1624), de dom van Passau door Luragho (1664), St. Cajetanus in München door Barella (1663), de hofkerk te Dresden door Chiaveri (1738). Te Weenen bouwde de beroemde Fischer van Erlach de Caroluskerk. Prandauer (f 1729) de abdij van Melk, Dinzenhofer den dom te Fulda (1704—1712). De Jezuïetenkerken in Zuiden Noord-Duitschland en België verschilden zeer veel. Zoowel de gothiek als het barok, waarin ze meestal gebouwd zijn, voegde zich naar de heerschende bouwtype des lands. Het spreekt dus vanzelf, dat de zoogenaamde Jezuïetenstijl tot de fabel behoort'). De voornaamste Jezuïetenkerken ontstonden te Keulen (1621—39), te Leuven (1671 voltooid) en te Antwerpen (1614—21). In Spanje werd alles overtroffen door de kerk Nuestra Seiïora del Pilar te Zaragoza (1681), in Engeland door den St. Paul te Londen (17e en 18e eeuw). De beeldhouwkunst dezes tijds vond behagen in hartstochtelijke uitingen en naturalisme. In Italië stond B e r n i ni bovenaan en deed zijn invloed ook in de andere landen gevoelen. Ernstiger was Maderna (1636): Caecilia. In Frankrijk was Puget de eerste meester (1694); in Spanje Hernandez (1613) en Zarzillo (f1781); te Berlijn A. Schlüter (f1714). Aan kerkelijke beeldhouwkunst werd bij ons niet veel gedacht. ') J. Braun S. J., Die belgischen Jesuitenkirchen. Ein Beitrag zur Gesch. des Kampfes zwischen Gotik und Renaissance, Freib. i. B. 1907 (Erganzungsh. Sdmm. a. M-L. 95.). Dezelfde, Die Kirchenbauten der deutschen Jesuiten, t. a. p. 1908—1910. § 159- Kerkelijke kunst. 453 De schilderkunst') in Italië sloeg twee richtingen in. Tot de eclectische behoorden de familie C a r a c c i te Bologna; Guido Reni (f 1642), die uitmuntte door gevoel, coloriet en schoone vormen, soms ook sentimenteel was en realistisch: Lijdende Christus, Mater dolorosa; Domenichino (f 1641): De communie van den H. Hieronymus in het Vaticaan; Carlo Dolci (t 1686) die teeder was, maar soms te sentimenteel. De naturalistische richting werd hoofdzakelijk door Caravaggio (t 1609) vertegenwoordigd. Frankrijk was van Italië afhankelijk: Poussin (f 1665), ClaudeLorrain (f 1682) en Charles Lebrun (f 1690). In de Nederlanden gingen de groote meesters een eigen naturalistische richting. P. P. Rubens2) (i577_i64o) te Antwerpen was onuitputtelijk, krachtig, een meester in het coloriet en vaak zeer realistisch: Oprichting en Afneming van het Kruis (1610—1612), Verheerlijking van St. Ignatius en Fr. Xaverius. Zijn grootste leerling Van Dflck *) (f 1641) heeft meer gevoel en teederheid: Voorstellingen uit het lijden. De Hollandsche4) meesters legden zich vooral op het portret, het genre en het landschap toe. De profane kunst bloeide te Amsterdam, Haarlem, Utrecht, Leiden en elders. Onder de kerkelijke schilders kan hier alleen de veelzijdige en onvergelijkelijke protestant Rembrandt5) (1606—1669) worden gerangschikt. Hij tooverde met licht en kleuren, was diepzinnig en temperde het réalisme door zijn poëtische opvatting: De aanbidding der Koningen, De leerlingen van Emmaus, Opdracht in den tempel en tal van andere bijbelsche tafereelen. Ook in Spanje nam de schilderkunst een zeer hooge vlucht: Velasquez (f 1660) schiep talrijke meesterstukken en muntte uit door een gezond realisme, door kleur en licht: Christus aan het Kruis te Madrid. Naast hem stond de beroemde ') Woltmann, Geschichte der Malerei, Fortgesezt von Woermann, II B., Leipzig •) Over Rubens zie ook Bode, Rembrandt und seine Zeitgenossen, Leipzig 1906. Vooral echter Max Rooses, Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, 's Gravenhage 1879. •) Guiffrey, Antoine van Dijck, sa vie, son oeuvre, Paris 1881, avec 18 eauxfortes hors testes et 91 figures. 4) W. Bode, Studiën zur Geschichte der hoUandischen Malerei, Braunschweig 1883. Dake en Schaepman, Onze Nationale Kunst, Amsterdam. *) W. Bode, Rembrandt und seine Zeitgenossen. Leipzig 1906. Vollediger is E. Michel, Rembrandt, sa vie et son oeuvre et son temps, Paris 1893, avec 343 reproductions. 454 § 159- Kerkelijke kunst. B. E. Murillo (1682), wiens werken van een diep gevoel en meesterschap over de kleuren getuigen: wonderschoone Madonna's, de H. Franciscus en de Gekruiste '). 3°. Het rococo heeft voor de bouwkunst maar enkele goede kerken voortgebracht: te Einsiedeln, St. Gallen, Ottobeuren en de Paulinuskerk te Trier. De beeldhouwkunst schiep eenige heerlijke preekstoelen: Brussel, Leuven, Antwerpen, enz. Ook de decoratieve kunst leverde voortreffelijke werken. 4°. De kerkelijke muziek 8) was sedert de strenge Vlaamsche meesters zeer diep gedaald, niet alleen door het ergerlijk verminken der tekstwoorden, maar vooral door het invoeren van wereldsche melodieën. Hevig werd op de kerkvergadering van Trente over dit misbruik geklaagd en een commissie ingesteld, die het duidelijk uitspreken van den tekst en overeenkomst tusschen muziek en woorden eischte. Dit achtten de kunstenaars onmogelijk. Alleen Palestrina (f 1594) durfde de moeilijkheid aan en componeerde zijn Missa pro Papa Marcello, waardoor zich Pius IV overtuigde, dat deze „nieuwe stijl" veel kon bijdragen tot stichting en verheerlijking van den godsdienst. Nadat de kerkvergadering van Trente beslist had: „Ab ecclesiis vero musicus eas, ubi sive organo sive cantu lascivum aut impurum aliquid miscetur... arceant," werd Palestrina de hervormer der kerkmuziek. Hem volgden Felix Anerio, Nanini (f 1607) en Allegri (f 1652). Een reactie daarentegen ging uit van de humanisten te Florence en Venetië. Voorgoed onttrokken zij zich aan de leiding der liturgie, verachtten de kerkelijke melodieën en het contrapunt en gingen van de diatonische beweging tot de chromatische over. Toch hield de kerkelijke methode zich staande. In Duitschland werkte -daarvoor Orlando di Lasso (t '595)» hof kapelmeester te München en schrijver vaneen groot aantal werken. Spanje had groote meesters in Morales en Vittoria. In de 18e eeuw ging echter de strengere richting opnieuw achteruit, zoodat de instrumentale muziek hoofdzaak werd; vooral toen zelfs de groote meesters Mozart (f 1791), Haydn (f 1808) en Beethoven (f 1827) in dien zin werkten. ') P. Lafond, Murillo, Biographie critique, Paris 1908. Calvert, Murillo, Londen 1907. *) Katschthaler, Kurze Geschichte der Kirchenmusik, Regensb. 1893. Molitor, Die nachtridentinische Choralreform zu Rom, 2 Bde. Leipzig 1901—1902. § i6o. Kerkelijk en zedelijk leven. 455 § 160. Kerkelijk en zedelijk leven, Bdumer, Geschichte des Breviers, Freib. 1895. Phillips, Kirchenrecht, § 41 en 88. Kellner, Heortologie, Freib. i. Br. 1901. Der Katholik Jaarg. 1898, 2, S. 151 ff. Theiner, Geschichte der geistl. Bildungsanstalten, Mainz 1835. Pollain, De Seminario clericorum, Lovanii 1874. Diefenbach Der Hexenwahn vor und nach der Glaubensspaltung in Deutschland, Mainz 1886. Janssen, Geschichte des d. Volkes, VIH B. S. 494—694, Nic. Paulus, Hexenwahn und Hexenproces, Freiburg 1910. i°. De eeredienst onderging na de kerkvergadering van Trente een grondige hervorming. Niet alleen werden de liturgische boeken herzien, maar ook verplichtend gesteld voor alle bisdommen, die nog geen 200 jaar in het bezit waren van eigen Missaal, brevier enz. Deze verordening bracht een eenheid, die nog nooit te voren bestaan had. Zelfs de oude kerken in Frankrijk, Italië en Duitschland, ofschoon zij haar eigen liturgische boeken behielden, toetsten deze aan de Romeinsche uitgave en kregen in last, geen verandering meer aan te brengen zonder uitdrukkelijk verlof van de Congregatie der riten, die in 1587 door Sixtus V was ingesteld, om in liturgische zaken te beslissen. In hetzelfde jaar keurde S i x t u s V de Litanie van Loreto goed voor liturgisch gebruik, terwijl de Litanie van Alle-Heiligen reeds vroeger was opgenomen in het Romeinsche brevier. Clemens VIII besliste in 1601, dat geen andere in eenige openbare godsdienstoefening mochten worden gébruikt^.Zonder uitstelling was de aanbidding van 40 uren reeds vroeger in gebruik. Zelfs richtte AntoniusvanGrenoble in 1527 te Milaan een broederschap op, die zich verplichtte, dit viermaal in het jaar te herhalen. Het veertig-urengebed met uitstelling van het Allerheiligste ontstond eenige jaren (1536—1537) later in dezelfde stad door de tusschenkomst van Joseph Plantan i d a O. Cap., die den senaat van Milaan er toe aanzette tot wering van oorlog en pest. Weldra volgden de Italiaansche steden dit voorbeeld. Door den H. Philippus Neri en de Jezuïeten werd het op de dagen van Vastenavond gesteld. Clemens VIII ') Eerst in 1862 ontving de Litanie van den Zoeten Naam, in 1899 de Litanie van het H. Hart, in 1909 die van den H. Joseph dezelfde goedkeuring. 456 § i6o. Kerkelijk en zedelijk leven. voerde het te Rome in (1598), vanwaar het zich over de gansche Kerk verspreidde '). Het ongerief van het al te groot aantal kerkelijke feesten was reeds lang gevoeld. In Duitschland hadden reeds de gravamina nationis germanicae (art. 35) vermindering geëischt.. De legaat Campegio bracht het getal feesten te Regensburg (1524) op 36—40. Door de vele locale feesten was onzekerheid aangaande de verplichting van het algemeen kerkelijk gebod ontstaan. Om de armen tegemoet te komen, om de traagheid en genotzucht der overigen te genezen, gaf Urbanus VHI in 1642 de bul Universa per orbem uit en bepaalde, dat er buiten de Zondagen nog 34 feestdagen verplichtend zouden zijn. Later gingen de Pausen om dé vijandige houding der Bourbonsche hoven nog verder. In 1727 beperkte Benedictus XHI voor een deel van Spanje het aantal tot 17 en was voor de overige 17 met de verplichting van Mis-hooren tevreden (halve feesten), hetgeen Benedictus XIV uitstrekte tot andere Spaansche bisdommen, tot Napels en Sicilië. Iets dergelijks werd in 1754 aan Oostenrijk toegestaan. Toen er echter over het Mis-hooren op de halve feestdagen werd geklaagd, schafte Clemens XIV deze af en bepaalde het aantal heele op 18. De reductie ging wat later op verschillende andere landen over. De meest ingrijpende had naar aanleiding der Fransche revolutie plaats. Het revolutionnair decreet van 5 October 1793 schafte de christelijke tijdrekening af. Jaar I begon 22 September 1792, de maanden hadden 30 dagen in 3 decaden verdeeld. Feesten die in de week vielen, werden afgeschaft of naar den Zondag verplaatst*). Den 9 April 1802 beperkte de verordening van kardinaal C a p r a r a voor het toenmalige Frankrijk, dus ook voor een gedeelte der Nederlanden en den linker Rijnoever, het aantal feesten op 4: Kerstmis, O. H. Hemelvaart, O. L. V. Hemelvaart en Allerheiligen. Als nieuwe verplichte feesten ontstonden in deze periode St. Joseph op 19 Maart (1621)3) en Onbevlekte Ontvangenis op 8 December (1708). 2°. In de vorming der geestelijken kwam na de kerkvergadering van Trente allengs een groote verandering. Het gebrek aan opvoeding en leiding der toekomstige priesters had *) P. Norbert O. Cap., Der Katholik, 1898, Aug. S. 151 ff. *) Dit duurt nog heden voort. *) J. Seitz, Die Verehrung des H. Joseph in ihrer geschichti. Entwicklung bis zum Konzil von Trient dargestellt, Freib. i Br. 1908. § i6o. Kerkelijk en zedelijk leven. 457 zich reeds lang doen p-evoelen. Men denke aan W tJ^L der Studenten to Pariïe en aan or.^»n , —: Jj._ta.ja. ï -ii ucu uju uer renaissance vaaK van de Kerk werden vervreemd. Daarenboven ontbrak het niet weinigen aan middelen, om aan ver afgelegen hoogescholen te studeeren. Andere inrichtingen waren van lieverlede in aantal verminderd en kwijnden. In dezen nood voorzag de kerkvergadering van Trente en schreef de seminariën voor, zooals ze nog heden bestaan. Er werd beoaald dat bij elke kathedrale en metropolitane kerk een voldoend aantal jongelingen derzelfde stad en diocese of derzelfde kerkprovincie in een college (seminarie) zouden worden verzameld ter opvoeding en onderrichting in de kerkelijke wetenschap. Als voorwaarden van opneming stelde het concilie wettige geboorte, den leeftijd van twaalf jaren, voldoende onderrichting, een goede inborst en roeping. Vooral minder gegoeden zou men opnemen, doch ook rijken niet afwijzen, mits ze op eigen kosten studeerden en een vast voornemen te kennen gaven om God en de Kerk te dienen. Deze jongelingen zou de bisschop in klassen verdeden naar leeftijd en vordering, ze na voltooide studiën in het H. dienstwerk aanstellen en telkens nieuwe opnemen,' opdat zulk een college een altijd voortdurend seminarie Blijve voor priesters. De tonsuur en het geestelijk kleed zouden de seminaristen dragen, onderricht worden in: grammatica, zang, kerkelijke tijdrekening en andere nuttige vakken; dan de H. Schrift, de kerkelijke schrijvers, de homilieën der HH. Vaders en wat betrekking heeft op het toedienen der sacramenten, vooral der biecht, en de ritueele ceremoniën1). Tot de stichting en fundeering der seminaries moesten niet alleen de bisschop en het kapittel, maar alle beneficianten des bisdoms bijdragen. Zeer sterk drong ten slotte de kerkvergadering op de uitvoering dezer verordening aan en wilde, dat de metropoliet en de provinciale synode hun suffraganen daartoe zouden brengen *). In tal van bisdommen kon men met de tweede helft van het Trentsche seminarie volstaan, omdat de ') Hier werd opgegeven wat men minstens moest weten: „Grammatices. cantus. computi ecclesiastici aliammque bonarum artium disciplinam discent, sacram scripturam, libros ecclesiasticos, homilias sanctorum atque sacraraentorum tradendorum, maxime quae ad confessiones audiendas videbuntur opportuna, et rituum ac cerimoniarum formas ediscent." Cf. Etudes religieuses, 5 Juni 1911: La question des séminaires au concile de Trente. ;-''.iV ') Synod. Trid. Sess. XXHI. Cap. 18 de Reformaüone. 458 § 160. Kerkelijk en zedelijk leven. Sociëteit van Jezus en. andere orden de eerste helft voor hun rekening namen en vaak zelfs de opvoeding der candidaten tot het priesterschap voortzetten. Vooral had dit plaats in de universiteiten en faculteiten der Jezuïeten (Dillingen, Ingolstadt, Heidelberg, Rome, enz. enz.) "en in de seminariën van St. Sulpice. Dat deze verordeningen der kerkvergadering van Trente zeer heilzaam hebben gewerkt, heeft de ondervinding geleerd. Jammer, dat de vijandige houding der staten niet zelden den geregelden loop der zoo heilzame opvoeding in de seminariën en daarmee den bloei van het kerkelijk leven bij de geestelijkheid verhinderde. 3°. Was het zedelijk leven bij het begin der hervorming zeer diep gedaald, tijdens de verwarringen, oorlogen en opstanden ging het noch in de protestantsche x), noch in de katholieke gedeelten vooruit. Zoowel in ons land 2) als in Duitschland 8) en elders4) zijn de gelijktijdige getuigenissen over de katholieken niet vleiend. Dit kon ook, bij de schaarschte en het gehalte der geestelijkheid, niet anders. Een groot deel van den clerus in de noordelijke landen viel af, terwijl de aangroei zeer gering was. In ons land kon in het gebrek alleen door de regulieren worden voorzien. Iri het bisdom Brixen werden van 1525—1529 slechts 2 priesters gewijd; niet beter was het te Weenen, waar de universiteit in 20 jaren 2 priesters voortbracht. Te Würzburg daalden de wijdingen in 17 jaren van 115 tot 6 (1521—1537). Voor het gedrag der geestelijken waren de stormen der hervorming niet gunstig. Bedroevend klonken de klachten over het concubinaat: in Beieren vond de visitatie van 1559 de meesten schuldig; in het bisdom Salzburg zeer velen; in Worms twee of drie onberispelijk. In de Nederlanden was het volstrekt niets beter5). Het meest klaagde men over de kapittels. Ook in de kloosters, vooral in de Oostenrijksche, was het bederf binnen geslopen. Het volk6) kon natuurlijk niet beter zijn dan de leiders. Dronkenschap, ontucht, spel en godslastering heerschten alom. ') Zie Janssen VIII, 3 Theil. ') Zie boven § 149, n°. 2. *) Janssen, Geschichte des d. Volkes, VIII Band, S. 387—409. Archiv f. Kulturgesch. B. XII, Jg. 1916. ') Over Italië zie Pastor, Geschichte der Papste III, S. I ff. Tacchi- Venturi S. J., Storia della Comp. di Gesü, I, Roma 1910, p. 3—192. *) Zie boven § 149, n°. 2 Vgl. De administratione novi episcopatus Ruremund. etc. in Havensius, Commentarius de erecdone etc., p. 108. -ik^nri ') Vooral Janssen, VIII Band, 3 Theil. § 160. Kerkelijk en zedelijk leven. 459 Ook in het zuiden van Europa, met name in Italië, liet het zedelijk gedrag tot aan de hervormende beweging van Trente zeer veel te wenschen over. 4°. In het noorden ontmoette men daarenboven tijdens de reformatie en tot in de XVHI eeuw de treurige verdwaasdheid op heksenprocessen'). Sedert de vroegste tijden des christendoms werd de hekserij beschouwd als een misdadige omgang met de booze geesten. Dit veronderstelde het geloof aan het bestaan der duivelen, dat dan ook tot de geopenbaarde waarheden behoort. De Kerk wilde, dat men zich tegen den invloed van satan zou verzetten en gaf als middelen op het geloof, de sacramenten, gebed, enz. Omgang met den. boozen geest gold als de ergste ketterij en afval van het geloof. Hiervan getuigde de canon episcopi*), die in het decretum werd opgenomen, om allen tegen duivelskunsten te vermanen. Hier en daar trof men altijd personen, die dit strenge verbod overtraden; bisschop Burchard van Worms stelde er een biechtspiegel tegen op. Voedsel ontving het misbruik bij de gnostisch-manicheïsche sekten, Katharen, Albigenzen, Waldenzen en Luciferianen en duurde heel de middeleeuwen door. 'De biechtboeken spraken er dikwijls van-3). Ook kwamen nu en dan heksenprocessen en terechtstellingen voor. Naarmate door het heidensche humanisme het geloof verminderde, groeide het bijgeloof. Grooten invloed oefenden daarop de ontkenning van den vrijen wil en de leer der hervormers aangaande de onweerstaanbare macht des duivels, de godsdienstig-zedelijke verwildering, en de duivelsliteratüur. Luther zelf sprak voortdurend over hekserij 4). Reeds de Zwaben- en Sachsenspiegel hadden den vuurdood tegen heksen en toovenaars verordend, terwijl Pausen en bisschoppen zich tot het einde der middeleeuwen tevreden stelden met kerkelijke straffen. In de XV eeuw werden de heksenprocessen en terechtstellingen voor tooverij menigvuldiger. Nu trachtten Innocentius VIH5), Leo X6) en Adrianus VI7) ') Duhr, Gesch. d. Jesuiten in den LSndern deutscher Zunge, B. II, Freib. 1913. *) Causa XXVI. 9. 5, Can. 12—14, ed. Friedberg, Lipsiae 1879, p. 1030 s. Zie Hefele, I (2 Aufl.), 241. *) Geffken, Der Bildercatechismus des fünfzehnten Jahrh. und die catechetischen Hauptstücke in dieser Zeit bis auf Luther, Leipzig 1855. Fehr, Der Aberglaube und die kath. Kirche des Mittelalters, Stuttgart 1857. *) Hist. pol. Bl. 1907, Heft 7. *) Bul Summis desiderantes affectibus, Buil. Rom. I, 429. ") Buil. Rom. 1, 617. 'j Buil. 1, 625. ' 460 § 160. Kerkelijk en zedelijk leven. de heksenprocessen in de handen der inquisitoren te brengen en te houden, hetgeen echter mislukte. Nog altijd bleef de „heksenhamer" '), opgesteld door de inquisitoren Henricus Institoris en Jacobus Sprenger, het richtsnoer der wereldlijke rechtbanken tegen de heksen; of liever, men ging weldra veel verder in dé folteringen, het getuigenverhoor, lichtgeloovigheid en kwam zoo tot de bloedige wreedheid der 16, 17 en 18 eeuw. In de roomsche landen, zooals Spanje en Italië bleef het aantal heksenprocessen zeer gering. Te Rome heeft mén nooit een heks verbrand. Frankrijk stond in redelijke zachtheid ver boven Engeland en Schotland, waar de processen vrij talrijk waren. Ook Nederland deed mee2). Het meest heeft Duitschland op het geweten. Terwijl tot op het einde der XVI eeuw bijna alleen in de protestantsche gedeelten tegen de heksen werd geprocedeerd, spande na dien tijd gansch Duitschland tegen de ongelukkigen samen. Tal van onschuldigen kwamen om. Het eerst verhief zich Joannes We ij er, lijfarts des hertogs van Kleef, tegen de heksenvervolging (1563). Zijn boek De praestigüs daemonum maakte een diepen indruk. In 1592 poogde de Hollandsche priester Cornelis Loos (Callidius), die, uit zijn vaderland verdreven, professor was te Trier, zijn De vera etfalsa magia uit te geven met hetzelfde doel, werd echter door die van Trier verhinderd en moest herroepen. Anderen schreven vóór de heksenprocessen, Remigius, Boquet, Binsfeld en vooral de vroegere jurist en latere Jezuïet D e 1 r i o3), die zelfs door J u s t u s L i p s i u s daartoe werd aangemoedigd. Verschillende Duitsche Jezuïten spraken tegen de processen, bijzonder Laymann4), Tanner en Friedrich Spee5). De laatste gaf in 1631 zijn beroemd *) Malleus maleficarum in tres partes divisus, in quibus concurrentia ad maleficia, maleficiorum effectus, remedia adv. maleficia et modus denique procedendi et puniendi maleficos abunde continetur, Francofurti 1588. *) J. Weger, De praestigüs daemonum et incantationibus ac veneficiis. Opp. Omnia, Amstelodami 1660, p. I—572: Lib. 6, cap. II, § 10; p. 490—491. Vgl. Tijdschr. voor Geschied. D. XIV, bl. 257. Scheltema, De Heksenprocessen van 1593—1597 in de Nederlanden gevoerd, Geschied- en Letterk. Mengelwerk, IV, a. 264. Gachard, Anal. Belg. 2II, 335. s) Disquisiüones magicae, Lovanii 1599. ') Het boek „Processus juridicus contra Sagas" is niet van Laymann. Zie Duhr S. J., Zeitschrift für kath. Theol. 1899—1901 en Hist. Jahrb. der Görresgesellschaft, 1903, s. 913-915- 5) Het zeer redelijk schrijven van den Generaal Aquaviva (1589) bij Janssen, S. 654, noot I. § i6o. Kerkelijk en zedelijk leven. 461 werk Cautio criminalis uit zonder naam. Dit boek drong verder dan dat van W e ij e r door en bracht allengs een ommekeer der openbare meening te weeg. In het begin der XVIII eeuw waagden ook de protestanten den strijd tegen de rampzalige processen. Nog in 1783 werd te Glarus in Zwitserland een zoogenaamde heks verbrand. 5°. Al was het geen werk van één dag, de wonden, door de renaissance en de reformatie geslagen, te genezen, terstond na de kerkvergadering van Trente, viel er een verbetering der zeden waar te nemen, die tot in de XVIII eeuw altijd meer toenam. Het religieuze leven bloeide en de stichters der verschillende orden en congregaties waren meestal Heiligen, die een machtigen invloed oefenden ten goede. Men denke b.v. aan I g n-a t i u s van Loyola, Philippus Neri, Vincentius a Paulo, Cajetanus van Th i e n e, H i e r o n y m u s A e m i 1 i a n i[ Joannes Baptista de la Salie, Franciscus van Sales, JosephusCalasanza, Petrus van Alcantara, Joannes de Deo, Camillus de Leilis, Pier re Fourier, Alphonsus de Liguori, Theresia, Angela Merici, Joanna Fr.Fremiot deChantal, enz. Duizenden namen zij op in hun religieuze orden uit alle landen, honderdduizenden werden door deze orden tot een deugdzaam leven, sommigen tot heiligheid gebracht. Tal van Heiligen, Zaligen en Martelaars verheerlijkten de Kerk: een Pius V, Franciscus Xaverius, Franciscus Borgia, Franciscus de Hieronymo, Franciscus R e g i s, A1 o y s i u s, St anislaus, Berchmans, Canisius, Petrus Faber, de martelaren van Japan, een lange rei Zaligen, die in hetzelfde land en elders hun bloed voor Christus vergoten; dan P a s c h a 1 i s Baylon, Fidelis van Sigmaringen, Felix a Cantalicio, Benedictus van U r b i n o, Laurentius van Brindisi, Michael de Sanctis, Marcino van Caltagirone, Joannes Sarcander; beroemde HH. vrouwen als Magdalena de Pazzis, Catharina de Ricci, Rosavan Lima, Hyacintha de Mariscotti, Agnes van Pu y, Maria Anna de Paredes, Mar ga retha Maria Alacoque en zooveel andere, die door haar voorbeeld en gebed de menigte brachten tot God. Beroemd zijn de Pausen, die de kerkvergadering van Trente onder de grootste moeilijkheden hebben doorgezet en later haar decreten ten uitvoer gebracht. 462 § 160. Kerkelijk en zedelijk leven. Nog meer geroemd werden de HH. bisschoppen, de steun der Pausen in die hachelijke taak: Carolus Borromaeus, de reeds gemelde Franciscus van Sales, Bartholomaeus de Martyribus van Braga, Thomas van Villanova. Onvermoeide bisschoppen als Otto von Truchsess en kardinalen als Hosius en De Bérulle telde men velen. Daarenboven openbaarde zich de nooit verflauwende kracht der Kerk in de buitenlandsche missiën. Sedert de apostolische tijden was een zoo wonderbare en bijna algemeene ijver niet meer aanschouwd. Aan de wilde stammen van Azië, Afrika en Amerika werd het ware geloof geschonken, dat de hervorming aan een gedeelte van Europa had ontrukt. Dit volhardend en vruchtbaar apostolaat strekte zoowel den katholieken, die het met hun middelen steunden, als den missionarissen tot eer. Een ander teeken van hernieuwden bloei was de liefde voor den arme. Terwijl den geloovigen in de troebele tijden de religie soms duur kwam te staan, was er altijd nog veel over voor den behoeftigen broeder. Dit getuigen de talrijke weldadige instellingen, broederschappen en religieuze orden, gesticht tot leniging der menschelijke ellende. Alleen reeds de heerlijke instituten van Joannes de Deo, Camillus de Leilis en bovenal de wonderbare instelling van Vincentius a Paulo zijn voldoende bewijzen van de onuitputtelijke opoffering en weldadige liefde der Kerk. VIJFDE HOOFDSTUK. Theologische twisten en dwalingen. § 161. Theologische twisten. Eleutherius {Livinus de Meyer S.j.), Historia controversiarum de auxilns divinae gratiae, Antverpiae 1705. Aug. le Blanc (ffyacinth Serry O. Pr.), Hist. Controv. de auxiliis, Lov. 1700. Schneemann S. j., Controversiarum de div. grat. liberique arbitrii concordia initia et progressus Fnb. Brisg. 1881. Vgl. Erganzungshefte zu Stimm. a. M-L. n°. 9 13 i4 Dummcrmuth, O. Pr., St. Thomas et doctr. praem. phys., Par. 1886 P. Prins S.j., St. Thomae doctrina de cooperatione Dei etc., Par. 1892 Dummermuth, Defensio doctrinae St. Thomae etc. Lov. 1895. P Th de Règnon, Baflez et Molina, Paris 1883. Hurter, Nomenclator literarius, Tom. ii, Oemponte 1892-1893. Dausch, Die Schriftinspiration, Freib. \. Br. 1891. Pesch, De inspiratione sacrae scripturae, Friburgi 1906. i°. Het spreekt van zelf, dat de Drotestanrsrr.e how0m-— ze¬ den bijbel als eenige geloofsbron erkende en daarbij sommige plaatsen en zelfs boeken verwierp, de aandacht meer dan vroeger op de H. Schrift en vooral op de inspiratie vestigde. Te Leuven kwam het op het einde der XVI eeuw tot een strijd, die hoofdzakelijk ontstond door de voortdurende oppositie tusschen de Jezuïeten en Michaël Bajus. In 1615 werd de geleerde en vrome Leonardus Lessius tot professor der theologie benoemd in het college der Sociëteit te Leuven. Lang duurde het niet, of L e s s i u s stond met zijn leer lijnrecht tegenover Bajus en andere Leuvensche professoren, zijn vrienden. Op aanstoken van Bajus *i toonde men aan Lessius eenige proposities, onnauwkeurig en ') Der Katholik, 1868, B. 19, S. 286. 464 § rBi. Theologische twisten. verminkt zonder verklaring of bewijs, zooals de leerlingen ze hadden opgevangen in de klas, en vroeg of hij deze als de zijne erkende. Als antwoord gaf Lessius 34 korte, heldere stellingen uit zijn leer over de genade, praedestinatie, reprobatie, de inspiratie, enz. Niet deze laatste, maar de verminkte proposities werden door de Leuvensche universiteit, en op haar aandringen ook door de universiteit van Douai gecensureerd. Aan de zijde van Lessius stonden de academies van Mainz, Ingolstadt en Trier!), die van Parijs hield zich neutraal. De minst loffelijke stelling van Lessius was deze: „Liber aliquis (qualisforte est secundus Machabaeorum) humana industria sine assistentia spiritus sancti scriptus, si spiritus s. postea testetur, nihil ibi esse falsum, efficitur scriptura sacra". Toch voegde hij er aan toe, dat de zin tusschen haakjes, uit een ander genomen, niet door hem werd gehouden. Toen de strijd zeer hevig ontbrandde, lang aanhield en te Leuven zelfs een leerstoel tegen de stellingen van Lessius verrees, zond S i x t u s V den nuntius van Keulen Ottavio Frangipani, naar Leuven, die aan beide partijen het stilzwijgen oplegde, totdat de H. Stoel zou hebben beslist. Het antwoord van Rome bleef echter uit. Men verzekert, dat Sixtus V na een lange discussie der kardinalen de 34 stellingen van Lessius een „gezonde leer" heeft genoemd *). 2°. Na de kerkvergadering van Trente ontvlamde wederom de oude strijd tusschen Franciscanen en Dominicanen over de Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd. In 1616 besliste Paulus V, dat men zich houden zou aan de verordeningen van Sixtus IV en Pius V, elkaar niet van kerkelijke dwaling mocht beschuldigen en dat alleen aan geleerden het dispuut over de vraag was geoorloofd. Weldra echter ging dezelfde Paus verder en verbood in 1617 aan de Dominicanen de openbare verdediging hunner stelling3). De universiteit van Parijs daarentegen kwam aangaande de Onbevlekte Ontvangenis in strijd met ') Zie de verklaringen dezer academies bij Eleutherius, Hist. controv. de auxiliis, Lib. I, Cap. 11. *) Habert, De la défense de la foi sur la grSce, C. 14, § 3. Hurter in voce Lessius: .lilas omnes propositiones approbavit tq. articulos sanam doctrinam continentes". Cf. Schneemann, Controversiarum de div. gratiae etc, p. 371—462. * *) Du Plessis d'Argentré, Collectio judiciorum de nov. erroribus, Paris 1724 ss. Tom. I, App. p. 41. § i6i. Theologische twisten. 46^ Maldonatus S. L, die ontkende, dat a]U i—.^,... - . ~ g^-wvijjcu gcuuuuen waren, dit leerstuk aan te nemen: immers het decreet van Bazel >) 7 "™ «aartoe niet verplichten. Voortdurend drong het Spaanscne hof aan op de definitie dezer Ofc^™„ „-t,.„„ ^ _ _ - v^-^u^vy-i cv-iiucr urre- gorius XV weigerde, verordende hij toch in 1622 dat in het openbaar niemand, in 't geheim alleen hij, die verlof had, tegen de Onbevlekte Ontvangenis mocht — -1 -ahjvi UU1UCU &er M8CmTOU gevoeien, zoodat Alexander VII in 1661 voorschreef, dat de leer en het feest der Onbevlekte Ontvangenis niet bestreden, maar ook de tegenovergestelde meening [ doodzonde noch ketterij mocht worden genoemd 2). 3°. In den loop der XVI eeuw begon de beroemde strijd over de genade tusschen de Dominicanen en de Jezuïeten De kerkvergadering van Trente verkondigde de leer van het „Ziberum nommis arhtrium a Deo moium et exitatum» \ Deze leer is altijd die der Kerk geweest, komt geheel overeen met de „onfeilbare kracht der goddelijke genade" en werd door de HH Vaders en de scholastieken geleeraard. De groote moeilijkheid echter bestond in het antwoord op de vraag, „an moveat physice vel morahter . Het begin van den strijd over de genade ligt in een openbaar dispuut van het jaar 1581, toen pater Prud de Montemajor S.J. een thesis stelde tegen de praedetermi^ natio physica van pater Bafiez O. P. en de scientia media verdedigde, die hij van zijn leermeester Fonseca (scientia mixta) had leeren kennen. Bafiez bracht uit het dispuut 16 ■ Stellingen voor de inquisitie en vervolgens voor het tribunaal van Castihë, dat een tijd lang 13 theses verbood. Voorgoed ontbrandde de twist, toen Molina in 1588 zijn wereldberoemd werk *) uitgaf. Het verscheen te Lissabon met verlof der inquisitie en de approbatie van den Dominicaan Bartholomaeus Ferreira. Molina's systeem was het volgende: God kent de enkel mogelijke vrije handelingen des mehschen door de scientia simplicis intelligente, en tevens de werkelijk toekomstige door de scientia visionis. ') Sess. 36, toen de synode niet wettig was imic^cf"? 1 " H* P' 443-445! HI' 2' 3°°-3°3- Cf- Plazza, Causa IW- f f; fr* 1 frati rainori«»»—-». I *) Sess. VT, can. 4. I LLibK 1- "Wtrii ^ Eratiae d0DiS' diVma Praescientia» Providentia, praedestinatione et reprobatione concordia, Ulyssipone 1588. P. Albers S.J. Kerkgesch. II. 30 466 § i6i. Theologische twisten. Daarenboven echter kent Hij door zijn supercomprehensio possibilis voluntatis, wat elk mogelijk vrij schepsel onder bepaalde omstandigheden zou doen of niet doen. Deze kennis Gods is de scientia media of scientia conditionate futurorum, die uit de H. Schrift werd bewezen en actu exercito door de HH. Vaders erkend. Terwijl God door de scientia simplicis intelligentiae elk mogelijk schepsel, elke mogelijke orde en verhouding, daarbij door de scientia media kent, wat elk dier vrije schepselen in elke orde en omstandigheid en onder alle mogelijke genadewerking zou doen, kiest Hij door een enkelen act van zijn vrijen wil deze bepaalde orde: schepselen, omstandigheden en genaden, en' ordent daardoor de gansche wereldgeschiedenis, besluit de menschwording van Christus, de praedestinatie der goede engelen en aller uitverkorenen, de praefinitie van alle goede werken, de schenking f aller genaden en de toelating aller zonden. Derhalve is de praedestinatie tot de genade en de glorie een act der vrije, barmhartigheid Gods en niet ex praevisis meritis, een act van bijzondere liefde voor den gepraedestineerde. Gaf God ook veel grootere genade aan den reprobatus, toch bemint Hij den gepraedestineerde meer, omdat de genade des eersten alleen mere sufficiens, die des tweeden daarentegen efficax is. Wanneer men M o 1 i n a vraagt, hoe de vrije wil onder den invloed der genade uit den aclus primus overgaat tot den actus secundus, dan ant^ woordt hij: door den vrijen wil zelf, die geen nieuwe motio divina meer behoeft, maar met de genade en door de kracht der genade den bovennatuurlijken act volbrengt, en aldus de gratia praeveniens en excitans in actu primo maakt tot gratia cooperans en efficax in actu secundo '). Met vreugde werd deze leer op vele plaatsen ontvangen, op andere heftig bestreden; vooral door de Dominicanen, die in het werk'van Molina, een aanval erkenden op de leer.van Bafiez en Alvarez, sedert dien tijd de leer hunner orde. God erkent, zoo zeiden zij op hun beurt, de vrije handelingen zijner schepselen in zijn eigen eeuwige wilsbesluiten of decreten, die onfeilbaar zeker worden uitgevoerd door de praedeterminattei] physica of de gratia ex se effiax d. w. z. efficax, onafhankelijk van | den menschelijken wil. De vrije act van den geschapen wil hangt ■ dus ten slotte af van een vrij (willend of toelatend) decreet Gods, dat ') Zie de Concordia van Molina passim. § i6i. Theologische twisten. 467 in de uitvoering onfeilbaar zeker werkt. Wel kan de geschapen wil onder den invloed der praedeterminatio ikvsica niet- anrW handelen (in sensu composilo), maar handelt toch vrij. Aldus blijft ook in dit systeem met de onfeilbaarheid der genade de vrijheid bestaan '). De strijd werd des te heviger, naarmate de tegenstelling tusschen beide systemen grooter was. Tijdens den druk trachtte B a fi e z het verschijnen der Concordia van M o 1 i n a te verhinderen. Daar dit mislukte, denonceerde hij 10 stellingen daaruit bij de inquisitie. Molina schreef een verdediging. Opnieuw werd middelerwijl het boek onderzocht, ook door Dominicanen, die de leer gezond en nuttig noemden, overeenstemmend met de H. Schrift, de conciliën en de Vaders. Toch rustte Bafiez niet en trachtte de Concordia op den Index der inquisitie te brengen, maar tevergeefs. In 1594 bielden Dominicanen en Jezuïeten te Valladolid een dispuut, dat natuurlijk geen vrede bracht. Bafiez appelleerde op Rome, zonder de afwijzing der inquisitie te vermelden, waarover deze hoogst ontevreden was. Toen de strijd altijd heviger werd, richtte Clemens VIII de Congregatio de auxiliis divinae gratiae op met 8-11 consultoren. De verhandelingen duurden van 2 Januari 1598 tot 28 Augustus 1607. Veel hadden de Dominicanen te Rome voor, wijl C1 e m e n s VILT met tal van kardinalen overhelde naar het Thomisme. Eerst werd de Concordia onderzocht, maar het oordeel niet aangenomen. Intusschen kwamen de Spaansche Jezuïeten te Rome aan. Er werden in hot geheel 85 congregationes gehouden, 68 onder Clemens VIII, 17 onder Paulus V. De voornaamste verdedigers der Dominicanen waren Didacus Alvarez, Thomas de Lemos en Michaël aRipa; die der Jezuïeten M i c h a ë 1 Vas q u ez, Gregorius deValentia, P e t r u s A r r u b a 1 enFerdinandus de la Bastida. Allengs begon zich C1 e m e n s VIII met de leer van M o 1 i n a te verzoenen en maakte zelf aanteekeningen in een exemplaar der Concordia, om hem te verdedigen tegen de beschuldiging van Pelagianisme. Onder P a u 1 u s V traden de Jezuïeten ook als aanvallers tegen de praedeterminatio physica op. Noch Molina '(f 1600), noch Bafiez (f 1604) heeft den ') Alvarez, De auxiliis div. gratiae, Romae 1610. Billuart, O. P., Summa S. Thom. hodiernis academiarum moribus accommodata, 19 vol. Leodii 1746—1751. Vooral De Deo, d. 6, a. 4, § 2; a. 6, § 2. 468 § IÖ2. Theologische dwalingen. uitslag van den strijd mogen beleven. Tevergeefs had de laatste den eerste bestookt. Zoowel de Concordia als het systeem, daarin uiteengezet, had roem ingeoogst en alle aanvallen zegevierend doorstaan. Het lange onderzoek eindigde met de toelating van beide meeningen. De Paus verdedigde de Dominicanen tegen de aanklacht van Cal vinisme, de Jezuïeten tegen die van Pelagianisme en verbood aan beide partijen, elkander te veroordeelen of te censureeren'). Het geschil gaat niet over een dogma, maar over de verklaring van een dogma. Geen der beide partijen wil de Paus veroordeelen. Met deze verklaring van het hoogste gezag werd zoowel het Molinisme als het Thomisme van Baüez vrij gelaten § 162. Theologische dwalingen. Michaelis Baii Opera, cum bullis Pontificum et aliis ipsius causam spectantibus, Colon. Agrip. 1696. Jean Baptiste Du Chesne S.J., Histoire du Baianisme ou de 1'hérésie de Michel Baius, Douay-Paris 1731. Linsenmann, Mich. Bajus und die Grundlegung des Jansenismus, Tübingen 1867. Jansenius, Augustinus in quo haereses et mores Pelagü contra naturae humanae sanitatem, aegritudinem et medicinam ex S. Augustino recensentur ac refutantur, Lovanü 1640, 3 vol. Rapin, Histoire du Jansenisme, éd. Domenech, Paris 1865. G. Hermant, Memoires... sur 1'histoire ecclés. du XVH siècle, Tom. IV, Paris 1907. Vandenpeereboom, Corn. Jansenius, sa mort, son testament, ses épitaphes, Bruges 1882. Sainte Beuve, Port Royal, 6 vols. 6 éd. Paris 1901. Edm. Richer, De ecclesiastica et politica potestate, Paris 1611. Petavius, De ecclesiastica hierarchia, Paris 1643. Héricourt, Les lois eccl. de France, Paris ifjï. Charlas, De libertatibus Eccles. Gallic, Romae 1720, ed. III. Brück, Die rationalistischen Bestrebungen im kath. Deutschl. besonders in den drei rhein. Erzbisthümern, Mainz 1865. i°. In de bovenvermelde twisten had men de grenzen van het kerkelijk dogma niet overschreden. In dezelfde leer der ') Denzinger, ed. IX, p. 250 ss. ed. X, n* 1090, p. 339. Zie vooral den Italiaanschen tekst bij Schneemann, Erganzungsheft, 13—14. S. 90 ff. bijzonder S. 95 ff. a) Liv. de Meyer, Editio secunda Historiae Controversiarum etc. ab objectionibus Hyacinthi Serry vindicatae, Bruxellis 1715 s. 2 Tom.; opnieuw Venetiis 1742. Gerardus Schneemann S. J., Controversiarum de divinae gratiae liberique arbitrii concordia initia et progressus, Friburgi Brisgoviae 1881. § 162. Theologische dwalingen. ^gg genade echter spraken anderen een meening uit, die bij nader onderzoek vijandig bleek aan de leer der Kerk en ten slotte voerde tot het noodlottige Jansenisme, dat nog heden in dwalingen yerzet volhardt Michaël Bajus (f 1589) werd geboren te Melm in Henegouwen (1513), studeerde te Leuven en was er vervolgens professor der philosophie en der H. Schrift Al aan stonds was hij er op bedacht, de H. Schrift en de overlevering meer te doen waardeeren, dan dit, zooals hij zeide, door de scholastieken geschied was. Wiil men echter. volo-P„« w a~ traditie al te zeer had verwaarloosd en haar inhoud vergeten en misvormd, zou hij aan het licht brengen, wat in de Vaders en vooral in Augustinus tot dan toe verborgen was gebleven Lang duurde het niet, of zijn leer verwekte opspraak en ergernis, bijzonder bij Ruardus Tapper1) en Jodocus van Rav e s t e y n (T i 1 e t a n u s), beiden professoren te Leuven. Bajus ging echter zijn gang en noemde in zijn lessen Ruardus Tapper een Pelagiaan. Maar reeds in 1560 werden 18 stellingen door de Sorbonne veroordeeld. Tusschen 1560 en 1566 schreef Bajus een reeks van kleinere werken, die alle met dwalingen waren besmet. Hieruit zond men naar Rome 79 stellingen, die van een valsch begrip aangaande de erfzonde, de vrijheid, de oorspronkelijke gerechtigheid des menschen. de o-er,aH* M u*~- werking getuigen. Eenige der voornaamste, welke tevens het karakter der leer van Bajus doen kennen, moeten hier worden vermeld. Zonder den steun der genade Gods kan de vrije wil met anders dan zondigen (27). Alle werken der ongeloovigen zijn zonden, en de deugden der wijsgeeren zijn ondeugden (25). Ook m datgene, wat de mensch noodzakelijk doet, pleegt hij een strafbare zonde (67). Alleen het uitwendig geweld (niet de inwendige noodzakelijkheid) strijdt met de natuurlijke vrijheid des menschen (66). De oorspronkelijke gerechtigheid was geenszins een nietverschuldigde verheffing der menschelijke natuur, maar veeleer haar natuurlijke staat (26). God zou in den beginne den mensch niet hebben kunnen scheppen, zooals hij nu geboren wordt (55). Te zeggen dat de vrije wil ook maar een enkele zonde kan vermijden, is een Pelagiaansche dwaling (28). De onsterfelijkheid van den eersten mensch was geenszins een weldaad der genade, maar ') Du Phssü, Collectio judiciorum de nóvis erroribus, Paris 1724 ss Tom I ;App. XXXVII. * ' 47Q § IÖ2. Theologische dwalingen. een eigenschap der natuur (78)1). Den 1 October 1567 verscheen de bul2) van Pius V, die de stellingen (79) in 't algemeen, zonder qualificatie voor elke in het bijzonder, verwierp met de woorden: „Quos quidem sententias stricto coram nobis examine ponderatas, quanquam nonnullae aliquo pacto sustineripossent3), in rigor e et proprio verborum sensu ab assertoribus intento haereticas, erroneas, suspectas, temerarias, scandalosas et in pias aures offensionem immittentes respective.... damnamus." Bajus onderwierp zich niet, stelde een apologie zijner leer op en zond ze met een vrijpostigen brief naar Rome, waarop een breve verscheen, die hem het stilzwijgen gebood. In 't geheim onderwierp zich Bajus mondeling, maar de ergenis duurde voort, totdat hij zich in 1570 openlijk verklaarde en onderwierp. Met grond mocht men later twijfelen aan de oprechtheid der onderwerping en bok zijn volgelingen bleven zich verzetten tegen de bul. Nu vaardigde in 1579 Gregorius XIII een nieuwe bul 4) uit en zond daarmee Franciscus Toletus S.J. naar Leuven. Door zijn wijsheid en zachtheid bracht deze Bajus tot een oprechte schriftelijke onderwerping5), waarop de Paus den rouwmoedige in een breve de getuigenis zijner welwillendheid overzond8). Bajus overleed in 1589. 20. Met hem stierf het Bajanisme echter niet. Zijn invloedrijkste ] volgeling werd Cornelius Jansenius7), die het levenslicht aanschouwde in Holland, te Acquoy bij Leerdam. Zijn Latijnsche studiën deed hij te Utrecht, dan te Leuven bij de Jezuïeten, die hem op zijn verzoek als candidaat aannamen, onder voorwaarde, dat hij niet mocht intreden, voordat zijn gezondheid beter zou zijn. Bij St. Cyran verloor hij echter zijn genegenheid voor de Sociëteit. Den geest van Bajus nam hij op in de lessen der Leuvensche professoren Jansonius en Jacobus Bajus I en sloot toen reeds vriendschap met Jean du Verger de ') Denzinger, ed. IX, p. 241 ss. Ed. X, n. 1001—1080. 8) Ex omnibus ajpZictionibus. ') Dit is het beroemde Comma Pianum, dat door de ketters achter intento geplaatst, den zin geheel veranderde. Du Chesne, Hist. du Baianisme, EclairCissements, p. 3—24. I 4) Provisionts nostrae, Buil. Kom. ed. Taur. VIII, 514 s. *) Zie deze onderwerping bij Du Chesne, App. X. ") Ibidem, App. XI en XII. *) Cornelis Jansen. Zijn leven bij Du Chesne, Histoire du Baianisme, Douay— j Paris 1731, livre IV en V. Leydeckeri De Hist. Jansenismi libri 6, quibus de Corn. Jansenii vita. *t morte necnon de ipsius sequactbus disseritur, Trajecti ad Rhenum 1695. § IÓ2. Theologische dwalingen. 471 Hauranne, meer bekend als „abbé de St. Cyran". Na zijn graad te hebben ontvangen, vertoefde hij eerst te Bayonne, de geboortestad van De Hauranne en sedert 1617 te Leuven. Als professor en ook als bisschop van Yperen (1636) werkte Jansenius aan een groot werk over de genade naar de leerstellingen van Augustinus. Bij zijn dood in 1638 vermaakte-hij het handschrift aan zijn kapelaan Reginaldus Lamaeus, om het te toonen aan Libertus Fromondus, professor te Leuven, en aan den Brusselschen kanunnik Henricus Calenus, en om met de meeste getrouwheid over de uitgave te beschikken. Zonder uitdrukkelijk verlof van den H. Stoel mocht niets gedrukt worden over de leer der genade en zeker niet ten gunste van Bajus Toch verscheen de „Augustinus", waarvan ook de internuntius de uitgave trachtte te verhinderen, in 1640, goedgekeurd door Pontanus en Calenus, pauselijke en koninklijke revisoren. Hier zegevierde de Bajanistische partij *). Reeds in 1641 was de eerste editie uitverkocht en verscheen er een nieuwe, door 10 doctoren der Sorbonne goedgekeurd. Een groot aantal anderen en vooral de Jezuïeten bestreden het werk, dat in Augustus 1641 door de inquisitie, in 1642 door Urbanus VTTT verboden werd3). Met betrekking tot de leer der oorspronkelijke gerechtigheid vernieuwde Jansenius de dwalingen van Bajus. Hieruit vloeide zijn valsche leer aangaande de erfzonde voort. Door deze werd volgens hem, de gansche menschelijke natuur bedorven, zoodat ze tot niets goeds in staat en al haar streven ') Daarom is de goede trouw van Jansenius en zijn aanstonds volgend protest moeilijk te redden, wijl hij heel zijn leven aan de vernieuwing der veroordeelde leer van Bajus werkte. 2) In zijn testament had Jansenius gezegd: „Sentio enim aliquid difficulter mutari posse. Si tarnen Romana sedes aliquid mutari velit, sum obediens filius et illius ecclesiae, in qua semper vixi usque ad hunc lectum mortis, obediens sum". Zie verso van het titelblad der editio princeps met de onderteekening van Calenus. Anderen meenen, dat dit testament ondergeschoven is. Vgl. Vandenpeereboom, t. a. p. 49 w. Toch is de onderwerping aan het slot van den „Augustinus" even sterk: Quidquid de rebus tam muldplicibus et arduis, non juxta meam, sed juxta S. Doctoris mentem pronuntiavi, ex Apostolicae sedis Ecclesiaeque Romanae matris meae judicio sententiaque suspendo, ut illud jam nunc teneam, si tenendum, revocem, si revocandum, damnem et anathemadzem, si damnandum et anathematizandum esse judicaverit". Zie Epilogus, p. 1071. s) De Constitut. In eminenti bij Du Plessis, Collectio judiciorum etc. III, 2, p. 245—246. Vgl. 1, 1, p. 49—52. Buil. ed. Taur. XV, 92. 472 § i62. Theologische dwalingen. waarlijk zonde is. Tevens ontkende hij de vrijheid van den wil, die geheel passief is en gedetermineerd wordt door de delectatio victrix, hetzij deze terrena is en de zonde baart, of coelestü en de deugd voortbrengt. Toch behield dit boek talrijke vrienden. In Frankrijk was hun leider Jansenius' vriend, de reeds genoemde abbé de St. Cyran (t l643) 1), wat later Antoine Arnauld2), die in verbinding stond met de beide abdijen van Port Royal, bijzonder met Port Royal des Champs, waar Mère Angélique Arnauld *) abdis was en de bekende solitaires een ascetisch-letterkundig leven leidden. Inzonderheid deze laatsten met de doctoren der Sorbonne aanvaardden de verdediging van Jansenius en zijn boek. De bisschoppen daarentegen ten getale van 85, zonden in 1651 vijf stellingen uit het boek „Augustinus" naar Rome, die in 1653 door Innocentius X werden veroordeeld4). Deze zijn: 1. -Sommige geboden Gods kunnen de rechtvaardigen, al doen zij ook hun best, met hun tegenwoordige krachten niet onderhouden; ook ontbreekt hun de genade, waardoor die onderhouding mogelijk wordt. 2. In den staat der gevallen natuur kan men aan de innerlijke genade niet weerstaan. 3. Om in den staat der gevallen natuur loon en straf te verdienen, wordt geen vrijheid van inwendigen dwang vereischt, maar is de vrijheid van uitwendigen dwang voldoende. 4. De Semi-pelagianeh aanvaardden de noodzakelijkheid der inwendige voorkomende genade voor eiken act, ook voor het begin des geloofs, en hun ketterij bestond hierin, dat zij eene genade aannamen, waaraan de menschelijke wil kon weerstand bieden en gehoorzamen. 5. Het is een Semipelagiaansche dwaling te zeggen, dat Christus voor volstrekt alle menschen is gestorven en zijn bloed heeft gestort" 6). Tegen deze veroordeeling begon nu onder leiding van Arnauld de lange strijd over de quaestio facti, terwijl men de quaestio l) Oeuvre» de St. Cyran, Lyon 1679. s) Oeuvres de Antoine Arnauld, Paris—Lausanne 1775—1780, 43 vols in 40.; vooral Tom. 15 en 17, waarin de I en II Apologie pour M. Jansenius, évêque d'Ypres. *) Monlaur, Angélique Arnauld, Paris 1901. *) Constit. Cum occasione, Buil. ed. Taur. XV, 720 s. 5) Denzinger, ed. IX, p. 252. Ed. X, n. 1092—1096. Vooral echter, Dechamps S.J., De haeresi Janseniana ab Apostolica sede merito proscripta libri tres. Opus anno 1645 sub Antonii Ricardi nomine editum, exinde bis locupletatum, quinquies editum, nunc ex ipso auctoris autographo auctius et emendatius prodit cura et labore P. Stephani Souciet S.J., Paris 1728. § IÓ2. Theologische dwalingen. 473 jurts toegaf. In de bepaling van het dogma, zoo zeide men, kan de Kerk onderwerping verlangen, in de beslissing echter over den zin eens schrijvers en of een bepaalde leer in zijn boek staat, enkel een eerbiedig stilzwegen (silentium obsequiosum). Naast de" verdediging van Jansenius begonnen zijn aanhangers den bittersten strijd tegen de Jezuïeten, omdat dezen met kracht optraden voor de Kerk tegen de Jansenisten. Het eerst werden zij aangevallen door Arnauld om hun ijver voor de veelvuldige communie1); wat later door Blaise Pascal, die door zijn Brieven"), ofschoon overvloeiend van laster en onwaarheid, grootelijks bijdroeg om den Jansenistischen geest in Frankrijk te verbreiden. Alexander VII bevestigde nu de veroordeeling der Jansenistische stellingen (1656)3), waarop aan de Fransche geestelijkheid een formulier, in den zin des Pausen gesteld, ter onderteekening werd voorgelegd (1657). Een hevig verzet van de zijde der Jansenisten, der nonnen van Port Royal en zelfs eeniger bisschoppen volgde hierop, onder voorwendsel, dat de assemblée du clergégeen recht had zulk een onderteekening te vragen. Toch vroeg A1 e x a n d e r Vn in 1664 de onderteekening van een dergelijk formulier, die echter eveneens door Arnauld, de nonnen van Port Royal en de bisschoppen van Beauvais, Angers, Alet en Pamiers werd geweigerd. De laatsten zeiden zelfs in een pastoraal schrijven, dat men in de quaestio facti enkel gehouden was tot het silentium obsequiosum, niet tot de innerlijke onderwerping omdat de onfeilbaarheid der Kerk zich zóó ver niet uitstrekte! * Dit schrijven werd echter door Alexander VII verboden4) Intusschen beklom Clemens IX den pauselijken stoel! Negentien prelaten richtten een schrijven ten gunste der vier bisschoppen tot hem. De Paus vorderde de onderteekening van het formulier, hetgeen zij thans deden, maar in 't verborgen met de restrictie zich alleen te houden aan het silentium obsequiosum. Ook Arnauld eri de nonnen van Port Royal onderteekenden aldus. Nu volgde met de breve van 19 Januari 1669 de zooge- ') Antoine Arnauld, De la fréquente Communion, Paris 1643. aj Les Provinciales ou les lettres écrites par Louis de Montalte a un Provincial de ses arms et aux RR. PP. Jésuites, Paris 1656. Voor Jovy (Pascal inédit, Paris 1908) wordt met zonder grond beweerd, dat Pascal zich voor zijn dood van de secte zou hebben losgemaakt. *) Constit. Ad Sancti Petri sedem. *) Bauer, Stimm. a. M-L. 1873-1874. Revue des'Sciences ecclés. 1872—!873. 474 § i62. Theologische dwalingen. naamde pax Cletnentina, waarop de Jansenisten begunstigd door het Gallicanisme en den regaliënstrijd, in veiligheid hun sekte verspreidden, terwijl de tegenstanders der sektarissen telkens aan de pax Cletnentina werden herinnerd. Aldus ging het Jansenisme in en buiten Frankrijk vooruit en besmette zelfs religieuze congregaties met name die der Oratorianen. In het begin der 18 eeuw ontbrandde de strijd opnieuw. De voornaamste aanleiding hiertoe was de cas de conscience en de veroordeeling van den Oratoriaan Q u e s n e 1. Een Jansenistisch biechtvader stelde de vraag, of men iemand, die zich in de quaestio facti alleen hield aan het silentium obsequiosum, de absolutie kon geven. Veertig doctoren der Sorbonne, onder dezen N a t a 1 i s Alexander en Dupin, antwoordden bevestigend (1701); maar'Clemens XI veroordeelde dit antwoord (1705)2). Toen met de vele anderen ook de nonnen van Port Royal zich bleven verzetten, werd haar congregatie ontbonden en de abdij geslecht. Intusschen was in 1694 het werk *) van Quesnel verschenen, dat zooveel onrust en schade heeft veroorzaakt. Het droeg de goedkeuring van den onvoorzichtigen bisschop De Noailles van Chalons% later aartsbisschop van Parijs. Clemens XI verbood de lezing in 1708. Er ontstond natuurlijk een strijd, waarin De Noailles stond aan de zijde der Jansenisten. Lodewijk XIV, het twisten moede, verzocht den Paus daaraan een einde te maken. Nu verscheen 1 September 1713 de beroemde bul Unigenitus5), die 101 stellingen uit Quesnels boek verwierp. Een vreeselijke storm barstte over Frankrijk los. Door 15 bisschoppen gesteund verzette zich kard. de Noailles, bij wien de Jansenistische factie zich aansloot. In 1716 verklaarden zich de universiteiten van Parijs, Nantes en Rheims tegen de bul; het parlement beschermde de Jansenisten en Philippe van Orleans neigde naar hunne zijde. De Noailles ') Zie Heimbucher, Die Orden und Kongregationen, Paderborn 1907, 2 Aufl. I, 307. ' *) Constit. Vineam Domini. *) Le nouveau Testament en francais avec des réflexions morales sur chaque verset, pour en rendre la lecture plus utile et la mèditadon plus aisée, Paris 1694. *) Barthélémy, Le Card. de Noailles d'après sa correspondance inédite, Paris 1888. s) Lafiteau, Histoire de la constitution Unigenitus, Besancon 1820. Schill, Die Constitution Unigenitus, ihre Veranlassung und ihre Folgen, Freib. 1876. Tüb. Quartalschr. 1877. S. 150 ff. GriseÜe, Les lacunes du -Port royal" de Sainte Beuve, Etudes, Tom. lil, 1907. Wat de Benedictijnen betreft, vgl. Revue Mabillon, Nov. 1908. § i62. Theologische dwalingen. 475 appelleerde met 4 bisschoppen op een algemeene synode (Appellanten), door een groot aantal geestelijken en religieuzen gevolgd (1717). In 1718 geëxcommuniceerd, appelleerden zij ook hiertegen. Het verzet duurde voort. De grootste steun ontviel echter het Jansenisme in De Noailles, die zich in 1728 oprecht onderwierp en in 1729 overleed. De dweperijen der convulsionnairen, die genezingen voorwendden en verschijningen meenden te zien aan het graf van den JanseniStischen diaken Francois de Paris (f 1727) op het kerkhof S t. M é d a r d, verminderden het aanzien der sekte. Toch bleef de oppositie nog een tijd lang bestaan en verbond zich later met de ongeloovigen in de bestrijding der Jezuïeten. De ketterij der Jansenisten verdween in Frankrijk allengs, maar de verderfelijke geest bleef leven en verspreidde zich over Italië en Duitschland. 3°. Ongelukkig drong ook het Jansenisme in Nederland *) door. Aanleiding daartoe gaf de vriendschap eeniger apostolische vicarissen met Jansenius en diens volgelingen en vooral de vlucht der Fransche Jansenisten naar Holland, waar reeds vroeger niet weinigen met de Leuvensche nieuwigheden meegingen. In 1622 bracht Rovenius een bezoek aan den schrijver van -Augustinus" te Leuven. Het gevolg van het onderhoud was, dat men gesteund door den invloedrijken S t. Cyran en kardinaal Lavalette, alles in het werk zou stellen, om de Fransche Oratorianen te trekken naar de missie van Holland. Deze onlangs gestichte congregatie oordeelden Jansenias en St. Cyran bijzonder geschikt, om hun leer in Holland te verspreiden. Rovenius bleef, ook toen hun plannen mislukten, in vriendschap met hen en gaf zelfs zijn goedkeuring aan den -Augustinus" *). De apostolische vicaris Joannes NeercasseL een Oratoriaan, bleef voortdurend met de Jansenisten van Frankrijk in zeer innige betrekking en won dikwijls hun raad in *). Toen ') Luigi Mozzi, Storia delle rivoluzioni della chiesa d'ütrecht, 3 Tom. Venezia 1787, M. G. Dupac de Bellegarde, Hist. abrégée de 1'église métrop. d'ütrecht, 3 éd. 1852. Dr. R. Bennink Janssonius, De Gesch. der Oud-R. Kath. Kerk in Nederland, 's-Gravenhage 1870. H. J. Allard S.J., in Studiën, VI Jaarg. (1873): De eerste Oud-Roomsche en Oud-Katholieke bisschopskeuze en bisschopswijding in Nederland. ') Du Chesne S.J., Histoire du Baianisme, p. 308 ss. p. 312 ss. Causa Quesnelliana sive motivum juris etc. BruxeUis 1704, p. 77. Met Rovenius gaven vele anderen die goedkeuring. Studiën, t. a. p. bl. 7, noot I. *) Oeuvres de Messire Ant. Arnauld, Paris-Lausanne (Tom. 4) 1776, p. 155 ss. Causa Quesnelliana, p. 77 ss. 476 § IÓ2. Theologische dwalingen. Arnauld, de eerste verdediger van het reeds lang veroordeelde Jansenisme eerst naar België, dan naar Holland vluchtte, werd hij door Neercassel als een man Gods ontvangen en ondergebracht in het begijnenhof van Delft (1682). Hier ontving Arnauld van den vicaris de beste studenten der theologie ter vorming: vooral Pieter Codde, den lateren auteur van het schisma, den bekenden Hugo van Heussen, Van Erkel, later secretaris van het metropolitane kapittel, en Roos, later kanunnik van Codde. Men kan zeggen, dat het Hollandsch Jansenisme zijn oorsprong vond in het begijnenhof te Delft'). Met Arnauld hadden nog anderen zich in Holland gevestigd (Vaucel, Gerberon, Quesnel, enz.), die allen, maar bijzonder Quesnel2), het Jansenisme verspreidden. De verwarde toestand der Nederlandsche Kerk tijdens de vervolging was hun gunstig, zoodat het gestrooide zaad goed opkwam en welig tierde. Aldus was de toestand, toen in 1688 de noodlottige Pieter Codde als apostolisch vicaris naar Nederland kwam. Diens invloed maakte het niet beter, zoodat er weldra (1697) klachten opstegen over de spoedige uitbreiding van het Jansenisme *). In hetzelfde jaar werd Codde met zijn partij ontmaskerd in het Kort memoriaal, uit een wijdloopiger getrokken, over den staat en den voortgang van het Jansenisme in Holland*). Het verweer van Quesnel, de geschriften zijner partijgangers, zelfs de tusschenkomst der Jansenistische handlangers te Rome ten gunste van Codde baatten thans evenmin als zijn eigen verdediging5). Den 25 Sept. 1699 werd hij uitgenoodigd, om zich te Rome te komen verantwoorden, en Theodorus de Cock inmiddels als provicaris met het bestuur der zending belast Omstreeks 300 geestelijken zonden een smeekschrift ten gunste *) Mr. Du Bots, Prestre, La Foy et 1'innocence du clergé de Hollande défendues contre un libelle diffamatoire intitulê: Mémoire touchant le progrès du Jansénisme en Hollande, Delft 1700. Dit boekje is van Quesnel. *) Allard, De brieven van Paschasius Quesnel (Stud. 1902, Deel 59, bl. 197—248). *) Van Vree, in de Katholiek 1856, I, 132. Allard, De Krijtberg te Amsterdam, Amsterd. 1904, bl. 73 vv. *) Zie hierover Haarl. Bijdragen, VH, 428. *) Zie Openbaar verweerschrift door den aartsbisschop van Sebaste aangaande zijne zaken in het licht gegeven, ende met bondige bewijsstukken bekrachtigd, Utrecht 1706. Zijn Brief aan den Paus, bl. 88; de brief der 300 geestelijken, bL 28. Dit verweerschrift bestaat ook in het Latijn en in het Fransch. § IÓ2. Theologische dwalingen. 477 van Codde naar Rome (1701). Toen deze hardnekkig weigerde, het formulier van Alexander VII te bezweren, werd hij den 13 Mei 1702 in zijn bediening geschorst. Nu riepen de Jansenisten de Staten te hulp, die bij plakkaat van 17 Aug. 1702 aan De C o c k de uitoefening van het vicarisschap verboden. Bij den terugkeer van Codde verdubbelde de ijver der Jansenisten en weerspannige geestelijken. D e C o c k vluchtte naar het buiten,land; de Jezuïeten werden vervolgd, vooral toen Codde den 3 April 1704 voorgoed uit zijn bediening ontzet werd l). Deze beslissing bracht sommige geesteüjken allengs tot bezinning. Op het einde van 1705 waren van de 300 weerspannigen slechts 131 meer over. Hun aantal ging steeds achteruit, zoodat Quesnel, toen hij in 1719 het -Appèl" doordreef, niet meer dan 72 handteekeningen verkreeg. Het pseudo-kapittel van Utrecht bleef echter verstokt, koos te 's-Gravenhage 1723 Cornelis Steenoven tot aartsbisschop van Utrecht en voltooide hiermee de Jansenistische scheuring. Met de grootste aanmatiging gedroeg zich de nieuw gekozene, niettegenstaande het protest en het banvonnis der Pausen % als rechtmatige aartsbisschop van Utrecht. Op hoop van uitbreiding en om bij den dood des aartsbisschops niet in verlegenheid te komen betrekkelijk de wijding, verhief men Haarlem (1742) en Deventer (1757) tot suffragaan-bisdommen. Evenmin als het aartsbisdom werden deze door Rome erkend en bleven bijgevolg schismatiek. Altijd had het Utrechtsch kerkje een uiterst kwijnend bestaan. Wel heeft het nog heden de drie bisdommen, maar telde den 1 Oct. 1912 slechts 9009 geloovigen in 26 gemeenten *). 4°. Werd het Jansenisme door het in Frankrijk heerschende Gallicanisme *) begunstigd, dit laatste ontving op zijn beurt nieuw voedsel van het eerste. De Gallicaansche vrijheden vonden tal van begunstigers op de synode van Constanz en een officieele uitdrukking in de Sanction pragmatique van Bourges (1438). ') Avis sincères- aux Catholiques des Provinces-unies sur Ie décret de 1'inquisition de Rome contre Mgr. 1'archevêque de Sébaste, vicaire Apostolique. II éd. 1705. *) Veroordeeling van Janseniste bisschoppen, zie De Katholiek D. 24 bl. 153; D. 35, bl. 9; D. 82, bl. 21. Godsdienstvriend, D. 71, bl. 239; D. 82, bl. 31. s) De Oud-Katholiek, XIV Jaarg. (1900) bl. 45 w. *) Charlas, Tractatus de libertatibus ecclesiae Gallicanae, Leod. 1684. De Maistre, De 1'Eglise Gallicane dans sou rapport avec le Souverain Pontife, Lyon 1854. Stimm. a. M-L., 1872, Heft 12: Die Gallikanischen Freiheiten. Valois, Hist. de la pragmatique sanction, Paris 1906. 4?8 § IÓ2. Theologische dwaliDgen. Gelukkig werd die willekeurige bepaling opgeheven door L e o X en Frans I in 1517, maar die geest bleef nog lang voortleven in Frankrijk. Voortdurend werkten de parlementen, vooral toen Calvinisten en Jansenisten daarin binnendrongen, in den.zin der Sanction pragmatique. In 1596 verscheen er een boekje van Pithou, advocaat van het parlement van Parijs, over de vrijheden der Fransche KerkDe voornaamste stellingen daarin verdedigd, zijn, dat de Paus in de uitoefening zijner jurisdictie in Frankrijk afhankelijk is van de besluiten der oude Fransche synoden, de koning van Frankrijk daarentegen in tijdelijke zaken onafhankelijk van den Paus. Hieruit trok men een menigte heillooze gevolgtrekkingen: de koning kan synoden vergaderen, wetten uitvaardigen in kerkelijke zaken, aan pauselijke legaten de uitvoering hunner opdracht, aan bisschoppen de reis in het buitenland verbieden, tot geestelijke waardigheden benoemen en de geestelijken voor elk soort van misdrijf bestraffen. De Paus daarentegen zal niet het recht hebben, kerkelijke belastingen op te leggen zonder goedkeuring des konings, de onderdanen van den eed van trouw te ontbinden en de bul In coena Domini van kracht te doen zijn in Frankrijk. Om deze vrijheden te handhaven, maakte de koning aanspraak op het placet, de appellatio ab abusu en het beroep op een algemeene synode. Dit alles beschouwde men als rechten der oorspronkelijke Gallicaansche kerk, geenszins als voorrechten aan Frankrijk verr leend door den H. Stoel. Voor al deze vermeende rechten trachtte Edmond Richer2) den theoretischen grondslag te leggen in zijn disputen aan de universiteit en vooral in zijn De ecclesiastica et politica potestate liber unus3). Het jaar daarop (1612) werd echter het boekje veroordeeld, zoodat de regeering Richer moest laten vallen 4). Toch hield het parlement vast aan de stellingen van Pithou. En onder de bescherming van Richelieu schreef D u p u y tegen het verzet der goedgezinde bisschoppen zijn Preuves des libertez de VEglise Gallicane5). Niettegenstaande dit boek werd veroordeeld door de te Parijs aanwezige bisschoppen en verboden *) Les libertez de 1'Eglise Gallicane, Paris 1596. ') Puyol, Edmond Richer. Etude historique sur la rénovation du Gallicanisme au commencement du XVII siècle, Paris 1876. *) Parisiis 1611. *) Deze onderwierp zich 1629 en overleed in 1631. *) Paris 1639. § 162. Theologische dwalingen. 479 door den staatsraad, vond het toch ingang bij het parlement, dat ten slotte, onder den invloed der Jansenisten, tot de bewering kwam, dat het primaat een menschelyke instelling is en dat daarom de Paus staat onder de algemeene synoden. Ook de Sorbonne was in dien tijd niet vrij van Jansenisme en telde daarenboven onder de doctoren aanhangers van Dupuy. Dezen ofschoon in de minderheid, waren sterker door den steun van het hof en vele bisschoppen, vooral van H a r 1 a y, aartsbisschop van Parijs, zoodat de Sorbonne door druk en verleiding kwam tot de volgende negatieve verklaringen. De faculteit leert niet, dat de Paus boven de conciliën staat. De faculteit leert niet, dat de Paus onfeilbaar is zonder het toetreden der Kerk enz. Toen zeventig doctoren deze stellingen onderteekenden, verergerde de toestand met den dag en werd nog gevaarlijker door den regaliënstrijd '). Door de regaliën genoot de koning d^ inkomsten der vacante bisdommen en verleende tijdens de vacature de opengevallen beneficiën, die de bisschop gewoonlijk vergaf, behalve de parochiën. Van de zijde der Kerk was de verleening van dit recht een tegemoetkoming voor het koninklijk leengoed, aan de bisdommen geschonken, die niet mocht worden uitgestrekt over andere diocesen, en wel op straf van excommunicatie. Toch paste Lodewijk XIV het van 1673—1675 toe op alle bisdommen van Frankrijk2). De Jansenistisch gezinde bisschoppen van Alet en Pamiers verzetten zich moedig. In Frankrijk geen steun vindend wendden ze zich 1677 tot Paus Innocentius X, die den koning vermaande, zijn geweldenarijen te staken. Deze antwoordde, dat het zijn kroonrecht was. De Paus kwam echter krachtig op voor de rechten der verdrukten. Een strijd ontbrandde, die zelfs na den dood der beide bisschoppen voortduurde. De regalia bleven uitgestrekt over gansch Frankrijk. Een vergadering der geestelijkheid (1680) schreef daarbij een grievenden brief aan den Paus. In de lente van 1681 vroeg H a r 1 a y met de hof bisschoppen een buitengewone vergadering, die als de assemblee du clergé bijeenkwam in 1682 3). Er waren ') G. J. Phillips, Das Regalienrecht in Frankreich, Halle 1873. D* Mouy, Louis XIV et le St. Siège 1662—1665, Paris 1893, 2 vols. Gérin, Louis XIV et le St. Siège, Paris 1894. *) Vgl. Collectio Lacencis, I, 793, waar de drie artikelen. *) J. Bourlon, Les assemblees du clergé et le Jansenisme, Paris 1909. Dezelfde, Les assemblées du clergé et le protestantisme, Paris 1908. Serbat, Les assemblees du clergé de France, Paris 1906. 480 § 162. Theologische dwalingen. te Parijs 34 bisschoppen met 37 afgevaardigden der lagere geestelijkheid bijeen, allen zóó gekozen door de ministers, dat verzet tegen den koning niet was te vreezen. Den 9 Nov. nam de vergadering een aanvang met de beroemde rede van B o s s u e t „Sur Vunité de VEglise", vol eerbied jegens den Paus, maar de Gallicaansche vrijheden vasthoudend. Het eerst kwamen de regalia ter sprake; deze werden wel iets getemperd, maar toch vastgehouden voor alle bisdommen van Frankrijk. Een deel der geestelijkheid drong daarna aan op een verklaring in de leer. Den 19 Maart was de tekst van B o s s u e t gereed. Deze beruchte „ Cleri Gallicani de ecclesiastica potestate declaratie" ') had 4 artikelen, waarvan de hoofdinhoud was: i°. De Paus heeft enkel geestelijke jurisdictie. De koning is in het tijdelijke geheel onafhankelijk van den Paus. Deze mist niet alleen de directa, maar ook de indirecta potestas in temporalia. De Kerk kan niet bezitten zonder de toestemming des konings. De Paus heeft niet de macht de onderdanen des konings te ontbinden van den eed van trouw. 2°. De macht des Pausen is beperkt door de decreten der rv en V zitting van Constanz, d. W. z. de kerkvergadering staat boven den Paus. 3°. De macht des Pausen is beperkt door de besluiten der kerkvergaderingen, door de regels, gebruiken en instellingen der Gallicaansche kerk. 4°. In de definitie van geloofspunten heeft de Paus wel het grootste aandeel boven alle anderen; maar indien de Kerk niet toetreedt, dan blijft zijn uitspraak reformabile. De zin van Bossuet is hier, dat de Pausen afzonderlijk noch infallibiles noch indefectibiles zijn, maar dat de gansche reeks enkel indefectibilis is. Reeds den 22 Maart liet de koning de declaratie door het parlement enregistreeren en verhief ze tot verplichtende wet voor het gansche koninkrijk. Zulk een stuk moest echter noodzakelijk verzet uitlokken. De Sorbonne wilde geen voldoende instemming met de declaratie geven. De universiteiten van Douai en Leuven verwierpen zelfs de vier artikelen. Over het algemeen waren ook de kloosterlingen ') Collectio Lacensis, Tom. I, p. 831 ss., waar ook de verdere stukken in deze zaak en de onderteekenaars der Declaratie § i6z. Theologische dwalingen. 481 van Frankrijk er tegen. In andere landen las men de artikelen met afschuw en verontwaardiging en noemde de stellingen christiants auribus absurdae el plane detestabiles. Weldra kwamen er in Frankrijk tegen de declaratie twee boekjes ') uit, waarin ze met alleen bestreden, maar ook gebrandmerkt werd als de ketters begunstigend, den Paus beroovend van het primaat en zelfs de ketterij hernieuwend van Wiclef, die te Constanz is veroordeeld. Daartegen schreef Bossuet op last des konings zijn Verdediging der declaratie \ een boek, dat een hopeïooze zaak met veryalschte stellingen verdedigt en daarom van valschheden en nnilUSthpHon roomwit U.t 1 < .. „Cl. Kracnngst verzet teekende men natuurlijk te Rome aan. Vooreerst verwierp de Paus de beslissingen aangaande de regalia (n April 1682). Toen hij verder aan de IpHen dor Ai , . . . . J —™ „„„vteift Ule Jater tQt Dlsschop benoemd ™«UCu, uC oevesuging weigerde, verbood de koning ook aan de anderen, de bevestiging te vragen. In zes jaren stonden 35 zetels onbezet. Nog heviger werd de spanning door de opheffing van het asylrechl. Innocentius XI ontnam het, om heersende misbruiken, aan de paleizen van alle gezanten (,687). Enkel L o d e w ij k XIV teekende verzet aan. De Fransche gezant werd geëxcommuniceerd, appelleerde op een algemeene synode en L o d e w ij k ontnam den Paus Avignon en Venaissin. Innocentius XI stierf in 1689. Alexander VIII ontving echter de bezittingen terug van Lodewijk, die tevens afstand deed van het asylrecht. Innocentius XII kwam zelfs met Lodewijk overeen aangaande de formule, waarin door de nieuw benoemde bisschoppen de retractatie der Declaratie cleri gallicani werd uitgesproken als voorwaarde hunner bevestiging *) 5°. Ook in Duitschland heerschte op het einde der middeleeuwen een anti-pauselijke stemming. Voortdurend was er sprake van de gravamina nationis germanicae. De rijksdag van Neu- «HAfe- du Bots) Ad iUustrissimos et RR. GaUiae episcopos, DUquisitio Theologicojundica snper Declaratione Cleri Gallicani facta, Parisiis 19 Martü 1682. De andere anonymus: Doctrina qnam de primatu anctoritate et infallibilitate Rom. Pontif. tradtderunt Lovanienses sacrae facnltads Magistri, ac professores tam veteres quam recenuores et Declarationi Cleri Gallicani nuper editae opposita. Beide gescheten kwamen uit de universiteit van Leuven. grauiriicen cl DefeDÏ°™DClarad°niS celeberrimae 1**™ ^ potestate ecclesiasdca sanxit Clerus Galhcanus XIX Martü 1682, Luxemburgi 1730, 2 Tomi in 4» ') Collectio Lacensis, I, 835, waar ook de brief van Lodewijk aan den Paus. P. Al Kam C T TT"— 1 1. tt 482 § i62. Theologische dwalingen. renberg (1522) klaagde er over. Wederom kwamen de geestelijke keurvorsten daarop terug in 1676. Een zeer nadeeligen invloed oefenden natuurlijk de Gallicaansche beginselen, die den geest van verzet voedden in Duitschland. Bij de keuze van Karei VII (1742) bracht men opnieuw de gravamina te berde. Deze ontevredenheid liep eindelijk uit op het Febronianisme '). In Nicolaas van Hontheim vonden de anti-kerkelijke ideeën een warm aanhanger en krachtig verdediger. Te Leuven studeerend had hij de lessen over kerkelijk recht bij den Gallicaan Van Espen gevolgd. Reeds stond hij bekend als een der geleerdste prelaten zijns tijds, toen hij als wijbisschop van Trier zijn Febronius *) uitgaf en zijn naam schandvlekte voor immer. Zijn groote voorliefde voor de Gallicaansche beginselen en, wan¬ neer men titel en voorrede mag gelooven, net verlangen naar „de hereeniging der ketters met de rechtgeloovigen" gaven hem het beruchte boek in de pen. Het is een niet-samenhangende en 'onlogische compilatie van protestantsche, Gallicaansche en Jansenistische schrijvers. De hoofdbronnen waren de werken van Pithou, Richer, Dupuy en Dupin, de voornaamste schrijvers van het Gallicanisme, weiarmee de inhoud van Febronius vrij wel overeenkomt: Christus, zoo redeneert hij, gaf de sleutelmacht aan de Kerk, d. i. de verzameling der geloovigen, die deze laat uitoefenen door den Paus en de bisschoppen. Vandaar dat deze laatsten de sleutelmacht alleen usualiter en usufructualiter bezitten, terwijl de verzameling der geloovigen ze principaliter en radicaliter heeft. De regeering der Kerk is noch democratisch noch monarchaal, maar aristocratisch. De Paus is onder de bisschoppen slechts primus inler pares. Ook de bisschoppen ontvangen hun macht en jurisdictie onmiddellijk van God. Wel heeft de Paus een primatus honoris, maar geenszins een primatus jurisdictionis. Hij staat onder het algemeen concilie en zijn definitie aangaande de geloofs- en zedenleer is niet irreformabile. Alleen de gansche Kerk is onfeilbaar en van den ') Leo Mergentheim, Die Wurzeln des Febronianismus. Hist. polit. Bl. I9°7> Heft 3. Briefwechsel zwischen dem Kurfürsten von Trier und Hontheim über Febronius, Frankf. 1813. Mejer, Febronius, 2 Aufl., Tüb. 1885. 2) Justini Febronü JCü de statu Ecclesiae et legitima potestate Romani Pontificis liber singularis ad reuniendos dissidentes in religione christianos compositus, ed. Hl emendatior et auctior, Francofurti ad M. 1789, 4 Tom. in 4°. De eerste ed. verscheen te Bullioni (Frankf.) bij Evrardi (Esslinger) 1763. § i62. Theologische dwalingen. 483 Paus kan men appelleeren op een algemeene synode. Zoodanig was de oorspronkelijke staat der Kerk. Tot dien staat moet men terug, want de regeering der Pausen is veel te absoluut en monarchaal geworden: a. door de persoonlijke heiligheid van enkelen; b. door de verwarring der primatiale macht met de patriarchale; c. door de decretalen van Pseudo-Isidorus. Als middelen, om spoedig weer tot den oorspronkelijken staat té geraken, gaf hij op: a. doelmatige onderrichting des volks; b. een vrije algemeene synode; c. een nationale synode, die ook zoo noodig, de obediëntie kan onttrekken aan den Paus; d. het vereenigd optreden der vorsten tegen Rome onder de leiding der bisschoppen en zonder vreeze voor censuren of een scheuring; e. het koninklijk placet; f. de appellatio ab abusu of het appelleeren op een algemeene synode. Het spreekt van zelf, dat zulk een boek met zeer uiteenloopende gevoelens werd ontvangen. Als uitdrukking van den anti-kerkelijken geest des tijds was het bij sommigen zeer welkom, zoodat het veel lezers en ook vertalers vond. Als de machtigsten der talrijke tegenstanders, moeten genoemd worden ZaccariaSJ.1) en Petrus Ballerini2;. Natuurlijk bleef H o n the i m het antwoord niet schuldig. In 1770, 1772 en 1773 gaf hij zijn Vmdiciae in het licht, die thans het II—IV deel vormen, en tevens in 1777 een beknopte editie. Reeds in 1764 had Clemens XIII het werk veroordeeld en aan de Duitsche bisschoppen opgelegd het te weren, waarop de aartsbisschop van Trier met 9 andere kerkvoogden den Febronius verboden. Hontheim herriep eerst in 1778, daartoe door zijn aartsbisschop gedwongen. Of hij op het eind zijns levens van gevoelen veranderde, blijkt niet voldoende (f 1790). Intusschen werkten de beginselen van Febronius voort en vonden vooral instemming bij de geestelijke keurvorsten van Trier, Keulen en Mainz3). In 1769 kwamen dezen op een congres te Coblenz bijeen en stelden 31 desideria op tegen den H. Stoel, die hun vraag om „de oorspronkelijke metropolitane rechten" had afgewezen en vroegen den keizer (Joseph II) hun eischen door te willen zetten. De Paus stond echter vast in zijn weige- ') Andfebronio, Pisauiy 1767, 4 Tom. *) De potestate ecclesiastica sum. Pontif., Veronae 1768. *) Goyau, L'Allemagne religieuse. Le Catholicisme, Tom. I, Paris 1905, p. 58 ss. 484 § 162. Theologische dwalingen. ring en stelde op aanvraag van den keurvorst van Beieren, een pauselijke nuntiatuur in te München Hierover waren de geestelijke keurvorsten zeer verbolgen, omdat de nieuwe nuntius, graaf S o g 1 i o, het geestelijk bestuur ontving over streken, die tot hun bisdommen behoorden. Deze pauselijke bemoeiing en ook het beslist optreden van den nuntius P a c c a te Keulen leidden tot de beruchte punctatie van Ems (25 Aug. 1786)2). De hoofdrol in het verzet speelde de aartsbisschop van Mainz. Bij hem werden de gravamina opgesteld, die de kern vormden der 23 artikelen van Ems. Hier kwamen in Augustus 1786 de afgevaardigden der drie geestelijke keurvorsten van Mainz, Trier en Keulen met die van den aartsbisschop van Salzburg bijeen en vaardigden de gemelde 23 artikelen uit. De meest ingrijpende zijn: i°. De kloosters zullen niet langer gehoorzamen aan hun generaal, niet op dezen zich beroepen en niet meer exempt zijn van de jurisdictie der bisschoppen. 20, Door hun eigen jurisdictie hebben de bisschoppen de volmacht, om te dispenseeren in abstinentie, huwelijksbeletselen, in plechtige geloften en ook om stichtingen te veranderen. 30. Daarom zullen de quinquennale faculteiten niet worden vernieuwd. De bullen der Pausen zullen Staan onder het placet der bisschoppen en de Romeinsche congregaties geen gezag meer hebben in Duitschland. 40. De nuntiaturen zullen vervallen. 50. De bisschoppen kunnen dispenseeren in den cumulus beneficiorum. 6°. Een andere eedsformule zal voor de bisschoppen worden opgesteld. 70. De decreten van Bazel, zooals ze werden aangenomen te Mainz in 1439, zullen regel zijn, die van het concordaat van Weenen (1448) uitzondering. 8°. Alle twisten zullen door de bisschoppen en metropolieten worden beslecht; appelleert men in hooger instantie op den Paus, dan zal deze judices in partibus aanstellen3). Alles stelden de opstandelingen in het werk om den keizer en de bisschoppen gunstig voor de punctatie te stemmen. De eerste draalde, de laatsten verfoeiden de besluiten van Ems en bestreden ze uit alle ') Stigloher, Die Errichtung der papstl. Nuntiatur in München und der Emser Congres, Regensb. 1867. ') Pacca, Hist Denkwürdigkeiten über seinen Aufenthalt in Deutschland von 1786—1794. A. dem Ital. Regensb. 1832. H. A. Arnoldi, Tagebuch vom Emser Congres, 1786. Ed. Höhler, Mainz 1915. *; Afgedrukt bij Münch, Vollstandige Sammlung aller Konkordate, Leipzig 1830, Tom. I, 406. § ibz. Theologische dwalingen. 485 macht, onder leiding van graaf van Styrum, bisschop van Spiers. Toen de aartsbisschoppen toch practisch hun weg gingen, casseerde Pacca de uitoefening der aangematigde rechten. Joseph II wendde zich naar Rome, maar verkreeg niets. Frederik II verzette zich uit politiek tegen de punctatie van Ems. In 1789 verscheen het antwoord van Pius VI *). De aarts. bisschop van Trier onderwierp zich terstond; iets later die van Keulen en Salzburg; die van Mainz bleef hardnekkig. Niet lang daarna wierp de Fransche revolutie alle macht der geestelijke keurvorsten omver. 6°. Meer dan ergens in Duitschland deden de Gallicaansche en Febroniaansche beginselen zich gelden in Oostenrijk, waar deze beweging naar Joseph II den naam van Josephisme 2) ontving. Door de raadgevingen van rationalistisch en Gallipansch gezinde ministers kwam de overigens zoo kerkelijke en vrome Maria Theresia3) tot besluiten, die strijdig waren met de rechten der Kerk. De uiterst liberale commissie der studiën te Weenen (1759) bestond uit de raadslieden Simon Ambrosius Stock, doctor van Swieten, abt Steph. R a u t e n s t r a u ch en Joseph Sonnenfels. In de anti-kerkelijke hervorming van het onderwijs slaagde men te beter, omdat door de opheffing der Sociëteit van Jezus tal van gymnasia en academies vacant werden. Verder werd het/w asyli, de aangroei der kloosterlingen en kerkelijke goederen en het beroep op den Paus beperkt. Vóór het 25ste jaar mocht niemand zijn religieuze professie afleggen; op eigen gezag verminderde men het aantal feestdagen, richtte men bisdommen op, verbood aan de pauselijke legaten, de bisdommen te visiteeren. en onderwierp de kerkelijke decreten aan het keizerlijk placet. Nog veel hachelijker werd echter de toestand, sedert J o s e p h II (1780—1790) alleen Oostenrijk regeerde. Onder den invloed van minister Kaunitz en andere noodlottige raadgevers gaf hij aan de protestanten en Grieksche schismatieken met eenige be- ') Pii Papae VI Responsie ad metropolitanos Moguntinum, Trevirensem, Coloniensem, Salisburgensem super nuntiaturis Apostolicis, Romae 1789. *) Jager, Kaiser Joseph II und Kaiser Leopold II, Wien 1867. Brunner, Joseph II, Freib. 1874. Bitter, Kaiser Joseph II und seine kirchlichen Reformen, Regensb. 1867. R. Rittmair, Der Josephinische Klostersturm im Land ob der Ems, Freib. 1907. *) Arneth, Maria Theresia, Wien 1863—1879, 7 Bnde. 486 § IÓ2. Theologische dwalingen. perkingen vrijheid van godsdienst (1781), schafte het verkeer met den H. Stoel af, alsmede de facultates quinquennales, de exempties der regulieren en de voorrechten der geestelijken, voerde het placet in voor alle bullen en bisschoppelijke verordeningen en trok de benoeming aller kanunniken aan zich. Zelfs schafte de keizer eigenmachtig huwelijksbeletselen af, stelde andere in, en gaf de beslissing over huwelijkszaken aan de burgerlijke rechtbank. Ook de kloosterorden tastte Joseph II aan. De contemplatieve schafte hij geheel af en verminderde- de overige. Alleen de orden, aan onderwijs en ziekendienst gewijd, werden gespaard, zoodat in zes jaren tijds (1781 —1787) in Moravië 42, in Oostenrijk zelfs 700 kloosters verdwenen. De goederen kwamen aan het religiefonds, dat de keizer voor kerkelijke doeleinden gebruikte. In de overgebleven orden voerde hij de meest ingrijpende veranderingen in. Er zou geen band bestaan tusschen de huizen, geen verbinding met den generaal, geen exemptie, geen nieuweling mocht opgenomen worden zonder verlof der regeering, geen enkele overste voor het leven worden, gekozenAlle congregaties en broederschappen smolt de keizer samen tot ééne: broederschap der werkdadige naastenliefde, die echter weldra wijken moest voor het instituut der armen. Wel werden er een groot aantal parochiën opgericht, maar aan de pastoors bevolen, deze te besturen volgens staats-kerkelijke wetten. Alle wetten moesten zij afkondigen van den kansel, in verdraagzaamheid ten voorbeeld zijn aan de geloovigen, de zuivere Evangelische leer en zedenleer verklaren en gemengde huwelijken inzegenen. Om de geestelijkheid in de nieuwere denkbeelden op te voeden, schafte Joseph II de seminariën en kloosterscholen af en stelde daarvoor 4 seminaria generalia in de plaats te Weenen, Pest, Pavia en Leuven, met filialen te Gratz, Olmutz, Praag, Innsbruck, en Freiburg i. Br. In deze scholen, van de bisschoppen onafhankelijk, gaf men een opvoeding naar de beginselen des keizers. In dogmatiek en schriftuurverklaring heerschte rationalisme, in het kerkelijk recht de geest van Febronius, in de kerkgeschiedenis het vooroordeel van S c h r ö k h. Zijn werken met die van Dannemayer, Pehem, Eybel en anderen dienden in ') Wolf, Aufhebung der Klöster in Inneroesterreich, Wien 1871. Linderer, Die Aufhebung der Klöster in Deutschtirol, Innsbruck 1886. Archivalische Zeitschr. 1894, 1896 en 1897. § IÓ2. Theologische dwalingen. 487 de voorlezingen als grondslag der kerkelijke vorming. Tevergeefs waarschuwden tegen dit caesaropapisme de bisschoppen van Weenen % Gran, Görtz, Agram en Trier. Zelfs het bezoek van Pius VI te Weenen bereikte zoo goed als niets *). Eerst het verzet der Oostenrtfksche Nederlanden3) opende den keizer allengs de oogen. Niet straffeloos schond hij daar alle oude rechten en vrijheden [joyeuse entrée). Met steen en werden de keizerlijke professoren van het seminarium generale te Leuven begroet. Vele studenten verlieten het instituut. De stenden van Brabant dreigden met weigering van subsidiën, wanneer de rechten der joyeuse entrée niet werden hersteld. De gevangenneming van een Brusselsen burger leidde tot opstand, die echter na de goede beloften der regeering bedaarde. De keizer gaf toe en beloofde, dat de joyeuse entrée ongeschonden zou blijven. Gehate personen riep Joseph II naar Oostenrijk terug. Wel zonden de Belgen een adres van dankzegging op, maar vroegen tevens het herstel aller kloosters, de opheffing van het seminarium generale, het behoud der broederschappen, enz. Joseph II weigerde. Nu protesteerde kardinaal Frankenberg van Mechelen met de overige bisschoppen 4). De verbittering des volks nam toe. De stenden van Brabant en Henegouwen weigerden subsidiën. Joseph II hief alle gedane concessies weer op (1789) en dreigde met suspensie der joyeuse entrée. Werkelijk legde hij 18 Juni 1789 een nieuwe grondwet voor, die geweigerd werd. De opheffing der joyeuse entrée volgde. De raad van Brabant en zelfs kard. Frankenberg werd uit zijn ambt ontzet. Daarop volgde 13 December 1789 de verklaring van de onafhankelijkheid der Belgen. Op 7 Januari 1790 ontstond de Republiek van het vereenigde België. Joseph II vroeg de tusschenkomst van Pius VI, maar het was te laat. De breve van 23 Januari 1790 vond België aan Oostenrijk onttrokken en de Republiek geconstitueerd. Niet lang daarna (1790) stierf Joseph II 5). ') Wolfsgruber, Magazzi, Fürsterzbischof von Wien, Saulgau 1891. *) Schutter, Pius VI zu Wien, Wien 1892. 3) L. Delplace S.J., Joseph II et la révoludon brabanconne, Louvain 1890. Schlitter, Die Regierung Josephs II in den belg. Niederlanden, Wien 1900. *) Theiner, Der kard. von Frankenberg, Freib. 1850. *) G. Goyau, L'Allemagne religieuse. Le Catholicisme, Tom. I, Paris 1905, p. 2—55. 488 § l6z. Theologische dwalingen. 7°. In Italië gaf dezelfde geest van anti-kerkelijke hervorming aanleiding tot de synode van Pistoja '). Leopold II van Toskane, broeder van Joseph II, voerde in zijn land nagenoeg dezelfde nieuwigheden in, schafte daarenboven de inquisitie af, verbood de voorlezing der bul In coena Domini en vorderde van de candidaten der beneficiën een streng examen. Zelfs ging Leopold verder dan Joseph II. In 1785 zond hij aan de bisschoppen 57 artikelen, die handelden over eeredienst, tucht der geestelijken en kerkelijk bestuur. In een diocesane synode zou men daarover beraadslagen en later in een nationale. Slechts drie van de achttien bisschoppen werkten in den geest van Leopold II. De ijverigste der drie was de bisschop van Pistoja, Scipione Ricci, die in betrekking stond met de voornaamste Jansenisten en met de schismatieke bisschoppen van Utrecht. In 1786 hield deze een diocesane synode, die berucht is geworden als synodus Pistoriensis. Hier werden door Ricci en 234 priesters niet enkel de 57 artikelen van L e o p o 1 d, maar ook andere decreten aangenomen, welke indruischen tegen de kerkelijke tucht en zelfs tegen het geloof2). De hoofdinhoud is deze: Het hoog gezag is bij de Kerk, de Paus is slechts het cafiut ministeriale. De bisschop heeft krachtens zijn wijding alle rechten, om zijn bisdom goed te besturen en kan terugnemen wat hem door exemptie, reservatie of gewoonte' is ontnomen. In de diocesane synode heeft de pastoor, evenals de bisschop, een beslissende stem. De reservatie- casuum moet ophouden. De aflaten schelden alleen canonieke straffen kwijt; de excommunicatie heeft enkel een uitwendig effect. De vorsten hebben de macht huwelijksbeletselen te stellen en daarin te dispenseeren. Alle religieuze orden moeten teruggebracht worden tot één regel. Elke kerk hebbe slechts één altaar, de liturgie geschiede in de landtaal. Tal van valsche en kettersche stellingen werden aangenomen betrekkelijk het lichaam der Kerk, den staat der oorspronkelijke gerechtigheid, de onsterfelijkheid, over de genade, het geloof, de sacramenten en vooral het H. Misoffer, de boete, de devotie tot het allerheiligst ') Acta Syn. Pist. ed. Scharzel, Bamberg 1790. Geilt, Memorie di Scipione de Ricci publ. con documenti, Firenze 1865, 1—2. Rinieri, Napoleone e Pio VII, III, 2. (La consecr. La conversione di Scip. Ricci), Torino 1906, Parti I, cap. VIII—X. ') Atti e decrett del concilio diocesano di Pistoia, Firenze 1788. § 162. Theologische dwalingen. 489 Hart van Jezus, de vereering der beelden, de kloosterorden en de nationale synode 1). Een nationale synode van 1787 mislukte, omdat de meeste prelaten de plannen van L e o p o 1 d verfoeiden. Toch zette deze zijn werk door en kwam met Rome in strijd. In 1790 volgde hij zijn broeder op den Oostenrijkschen troon en herriep een deel zijner verordeningen. Ricci had zich zoo gehaat gemaakt bij zijn geloovigen, dat hij moest aftreden (1791). In 1794 veroordeelde Pius VI 85 stellingen der synode van Pistoja s). Ricci onderwierp zich in 1805, maar niet oprecht. Ten minste vindt men hem nog later in zijn oude schismatieke gevoelens. Hij stierf in 1810 8). 8°. Waren deze twisten alle voortgekomen uit dogmatische en kerkrechtelijke dwalingen, de strijd over het quiëtisme «) had zijn oorsprong in de verkeerde beoefening der mystiek. Veel vroeger misdeden hierin reeds de Euchieten of Messalianen, Bogomilen, Begijnen en Beghardi, Fraticellen, enkele Duitsche mystici, de Allumbrados of Illuminaten in Spanje. Naam en ontwikkeling «inving ueu nieuwe quieusme van den Spanjaard Michaël Molinos6). Geboren in 1640 studeerde hij godgeleerdheid te Coïmbra, ging dan naar Rome, waar hij weldra evenzeer in aanzien stond als in Spanje. In zijn mystieke beschouwingen kwam Molinos tot de afschuwelijke dwalingen, die hij neerlegde in 't werk: Dux spiritualis 8). Dit boek, spoedig verspreid, vaak vertaald en herdrukt, leerde: Zijn natuurlijke faculteiten te vernietigen is het ware inwendige leven; er mee werken is zonde, omdat God alleen de werkende wil zijn. Met zich passief te houden trekt de ziel zich terug in haar oorsprong, het wezen Gods, waarmee ze dan slechts één wezen uitmaakt. De ziel moet noch aan belooning denken noch aan straf, noch verlangen naar deugd, volmaaktheid, heiligheid en eeuwige zaligheid. Wie waarlijk opgaat ') Denzinger, ed. IX, p. 310 ss. Ed. X, n. 1501 ss. ') Consdt. Auctorem fidei. ) Rmieri, Op. Cit. Cap. X: La riconcilUuone non sincera dell' antico vescovo di Pistoia. «) Heppe, Gesch. der quietisdschen Mystik in der katholischen Kirche, Berlin 1875 Tüb. Quartalschrift 1856, S. 241 ff. Dudon, Notes et documents sur le quiétisme; Recherches de science religieuse, Paris 1911 1912. ') Scharling, Michael Molinos, Gotha 1855. Z«tsch. für hist. Theol. 1854—1855. ') Dux spiritualis conducens animas per viam interiorem ad assequendam perfectam contemplationem et divitem thesaurum pacis interioris, Roma 1675. 490 § IÖ2. Theologische dwalingen. in God, biedt geen weerstand meer aan bekoringen, maar houdt zich alleen passief. Door het menschelijk werken wordt de werking Gods verhinderd. Acten van liefde tot de H. Maagd, de Heiligen of de menschheid van Christus zijn zinnelijk, omdat die voorwerpen zinnelijk zijn. Werken van uitwendige versterving zijn zonder vrucht. In den ouden tijd maakte God de menschen heilig door de vervolgers, thans door den duivel, die den volmaakte dwingen kan tot zelfbevlekking en daden met anderen, tot vernedering, niet tot zonde, omdat de toestemming ontbreekt. In zulk een staat blijve de mensch lijdelijk en verwérpe alle angsten en scrupels1). Het duurde niet lang, of de uitwerking van zulk verfoeilijk quiëtisme kwam aan het licht. Algemeen klaagden de bisschoppen over het bederf der zielen. Het eerst verhief zich tegen het werk van Molinos de beroemde Paulus Segneri S. J. *), die echter hierom veel te lijden had. Allengs echter werd •men beter onderricht. In 1685 begon het proces tegen Molinos, dat uitliep op een zeer ongunstig vonnis. Twee jaren daarna veroordeelde Innocentius XI zijn werk, samengevat in 68 stellingen3). Maar zeer ver was het vergif reeds doorgedrongen en had verschillende priesters en hooger geplaatste geestelijken aangetast In 1688 werd het boek, Contemplazione mistica, van kardinaal Petrucci veroordeeld. Een groot ijveraar van het quiëtisme was ook Joseph Beccarelli van Milaan, die echter voor de inquisitie herriep. In Frankrijk schreef Fr. Male val zijn „Pratique factie pour élever l'dme a la contemplation"; de Barnabiet L a c o m b e het boek: „Analyse de Voraison mentale*. Beide werden verboden. Een leerlinge des laatsten was J eanneMariedelaMotteGuyon (f1717), wier geschriften door de inquisitie werden veroordeeld4). Door haar raakte ook de beroemde Fénelon in een soort semi-quiëtisme verward. Madame de la Motte Guyon stelde zich onder zijn leiding en stichtte hem door de algeheele zelfvernietiging als voorwaarde der volmaakte liefde voor te stellen, die ook de grondslag was harer mystieke werken. Nu werden echter op de vergadering van Issy ') Denzinger, ed. IX, p. 266 ss. Ed. X, n. 1221 ss. ') Concordia tra la Fatica e la Qniete nell' Orazione espressa ad un Religioso in Risposta, Firenze 1680. Ook I sette principii su cui si fonda la nuova Orazione di Qniete, Venezia 1682. 8) Constitut. Coelestis Pastor 20 Nov. 1687. 4) Oeuvres spirituelles, Cologne 1713—1722, Tom. 42. § IÓ2. Theologische dwalingen. 491 (1694—1695) tegenover hare leer 34 artikelen gesteld, die Fénelon en ook De la Motte Guyon onderteekenden. Daarop richtte "R n SC 11 Pt- *nr *ïin rrsactalillrhuj A~ S~>~J J.-1.... , , — ^ - «~» gv-v.s»i.^i.yuiicua uc B Kjr ui/rinunoc ei, insirucnonpastorale sur les états d'oraison" (i 695), Fénelon daarentegen schreef zijn „Explication des maximes des saints sur la vie inférieure" (1696—1697), welk boek groot opzien baarde. Een pennestrijd ontstond tusschen Fénelon en Bossuet, die zijn tegenstander bestreed en in de wederlegging der dwaling het motief der belooning ook voor den act der volmaakte liefde (secundario) noodzakelijk noemde. Fénelon zond zijn boek ter beoordeeling naar Rome, waaruit Innocentius XLI, 12 Maart 1699, 23 stellingen verwierp De voornaamste dwalingen zijn: Er is een status habitualis in de volmaakte liefde, waarin de mensch steunt noch op het motief der straf, noch op dat der belooning. Is men tot die volmaakte liefde gekomen, dan heeft de ziel geen vrijwillig verlangen meer; zij wil niets voor zich, maar alles enkel voor God. Zoolang de ziel nog overweging behoeft, leeft zij in een toestand van zelfzuchtige liefde. In den status passivus zoekt de ziel de reiniging door de biecht niet voor zich zelve, maar alleen als verheerlijking Gods. Naar men zegt, las de vrome en nederige F é n e 1 o n tot stichting der gansche Kerk in eigen persoon de veroordeeling zijner leer af van den kansel (25 Maart 1699)2). ') Denzinger, ed. IX, p. 278 ss. Breve. Cum Alias 12 Mart 1699. ') Gosselin, Hist. littéraire de Fénelon, Paris 1843. Broglie, Fénelon a Cambrai d'après sa correspondance (1699—1715), Paris 1884. Nouvelle revue théoloeiaue. iao/i. fase. de nov,; 1905, fase. de février. H. Druon, Fénelon, archevêque de Cambrai, Paris 1905. Deze beoordeelt den beroemden bisschop zeer streng. Cf. Masson, Fénelon et Madame Guyon. Documents nouveaux et inédits, Paris 1907. ZESDE HOOFDSTUK. De Pausen tegenover het absolutisme. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. § 163. De Pausen tegenover het absolutisme. Sandini, Vitae Pontificum Romanorum, Ferrariae 1754. Guarnacci, Vitae et res gestae R. Pontificum et Cardinalium (1670—1721), Romae 1751 s. 2 Tom. Novaes, Elementi della storia de' Sommi Pontefici, ed. iii, Roma 1822 ss. Tom. x ss. Ranke, Die Röm. Papste in den vier letzten Jahrhunderten, ix Aufl., Leipzig 1889, iii Band. Piatti, Storia critico-chron. dei Rom. Pontefici, Napoli 1763—1770, tot Clemens xhi. Roskovany, Monumenta catholica pro independentia potestatis ecclesiasticae ab imperio civili, Quinque-Ecclesüs (Fünfkirchen) 1847, Tom. i en ix. i°. Uit de boven omschreven dwalingen en anti-kerkelijke twisten blijkt meer dan voldoende, dat sedert de tweede helft der XVII eeuw de Kerk heftig werd bestreden en bijgevolg de toestand, waarin de Pausen verkeerden, hoogst onaangenaam en hachelijk moest zijn. In een vrij korte regeering had de voortreffelijke Paus Clemens IX (1667 — 1669) veel verdriet. Niettegenstaande hij groote sommen gelds tegen de Turken besteedde, ging het eiland Creta verloren. Zijn naam is aan de pax Clementina met de Jansenisten verbonden.. Tusschen Spanje en Frankrijk bewerkte Clemens den vrede van Aken. Als zeer voortreffelijk regent wilde hij van nepotisme niets weten, was daarbij letterkundig ontwikkeld, godvruchtig, vol ijver en hoorde zelf biecht in den St. Pieter. Na hem besteeg de tachtigjarige Aemilianus Altieri als Clemens X') (1670—1676) den pauselijken troon. ') De Bildt, The conclave of Clement X, Oxford 1905. Dezelfde, Christine de Suède et le conclave le Clément X, Paris 1906. §163. De Pausen tegenover het absolutisme. 493 Onder zijn regeering voegde zich bij de Gallicaansche twisten de noodlottige regaliënstrijd. Het bestuur was grotendeels in handen van kardinaal Paoluzzo. Een krachtig Paus was Innocentius XI (1676—1689) uit het huis der Odescalchi1). Met standvastigheid verdedigde hij de rechten der Kerk tegen Lodewijk XIV2), toen deze bij de regaliën ook nop; het jus asyli vasthield; verwierp de beslissingen van de assemblee du clergé, de 65 stellingen over de lakse zedenleer, de 68 van Molinos en vaardigde een decreet uit over de veelvuldige Communie3). Ter gedachtenis aan de beroemde overwinning, in 1683 voor de poorten van Weenen op de Turken behaald, stelde Innocentius het naamfeest in van Maria. Nadat hij in geur van heiligheid overleden was, volgde Alexander VIII (1689— 1691), die de Declaratio cleri gallicani nogmaals veroordeelde4), de Vaticaansche bibliotheek verrijkte met de kostbare verzameling van Christina van Zweden en andere handschriften (codices Ottoboniani), maar daarbij zijn bloedverwanten te zeer verhief. Dit laatste veroorzaakte een reactie van de zijde zijns opvolgers Innocentius XII (1691 — 1700) uit het geslacht der P i g n a t e 11 i, die de beroemde bul Romanum decet Pontificem5), uitvaardigde en verbood, de bloedverwanten te verrijken met de goederen der Kerk en meer dan de overige behoeftigen te bevoordeelen. Alleen verdienstelijke mannen stelde hij als ambtenaren aan en liet aan de vroeger benoemden teruggeven, hetgeen zij voor hun betrekking hadden betaald. Het jubilé van 1700 trok tal van pelgrims naar Rome. Een voor het Pausdom noodlottige eeuw was aanstaande. : 20. Clemens XI (1700—1721)6) had een zeer moeilijk pontificaat. Reeds in 1701 had hij verzet aan te teekenen tegen Frederik van Brandenburg, die, machtig door de kerkelijke goederen der Duitsche orde, den koningstitel aannamNieuwe en grootere ') Immick, Papst Innocenz XI (1676—1689). BeitrSge zur Gesch. seiner Politik und zur Charakteristik seiner Persönlichkeit, Berlin 1900. *) Michaud, Louis XIV et Innocent XI, Paris 1882—1883, 4 vols. a) Denzinger, ed. IX, p. 258 ss.; p. 264 ss. en p. 266 ss. Ed. X, n. 1151 ss. *) Denzinger, ed. IX, p. 277 ss. Ed. X, n. 1147 ss.; n. 1221 ss.; n. 1322 ss. •) Van 22 Juni 1692. Buil. Rom. VII, 181. 6) Galland in Hist. Jahrb. der Görresgesellscbaft 1882 : Die Papstwahl des Jahres 1700im Zusammenhange mit den damaligen kirchlichen und politischen Verhal missen (3 Artikelen). ') P. Friedrich Wolff und die preussische Königskrone, Zeitschr. f. Kath. Theol., 1917. 494 §163. De Pausen tegenover het absolutisme. moeilijkheden bracht de Spaansche successie-oorlog (1701 —1714). Met bedreiging en geweld trachtten beide partijen den Paus naar hun zijde te trekken. Toen deze aan Philips V, die door de Spanjaarden als koning erkend was, een legaat zond ter begroeting, verbood keizer Joseph I alle betrekking met Rome, deed zelfs een inval in den kerkelijken staat en dwong den Paus tot een verdrag, Waarin hij Karei van Oostenrijk als koning van Spanje erkende (1709). Nu begon Philips V op zijn beurt een vervolging, verdreef den nuntius uit Madrid en brak alle verkeer met Rome af. In Italië oefende Amadeus van Savoye een ware dwingelandij tegen de Kerk. Door den vrede van Utrecht (1713) koning van Sicilië geworden, matigde hij zich alle voorrechten der Monarchia Sicula1) aan. De Paus hief de rechtbank der Monarchia op. De koning antwoordde met het uitdrijven der geestelijken, vooral toen de Paus het interdict over het eiland uitsprak. In 1718 kwam Sicilië aan Spanje en weldra werd er de rust hersteld. Het groote leed werd den Paus eenigszins verzacht door de overwinningen van Prins Eugenius2) bij Peterwardein (1716) en Belgrado (1717) en door de bekeering der protestantsche vorsten Karei van Wurtenburg en den keurvorst Fred. Aug. van Saksen (1712). Clemens XI was een geleerde3), deed zeer veel voor de missiën en de kerkelijke feesten, veroordeelde Q u e s n e 14) in de beroemde bul Unigenitus en verrijkte de Vaticaansche bibliotheek5). De volgende pontificaten waren niet minder onrustig. Innocentius XIII (1721 —1724) verloor het leenheerschap over Parma en Piacenza. Benedictus XIII (1724—1730) moest, vooral •om den invloed zijner nepoten, den vrede met Sicilië en Sardinië duur koopen. Het eerste land ontving weer een oppersten ker- I kelijken rechter als derde instantie; Victor Amadeus de j erkenning als koning van Sardinië, het volle praesentatierecht j en veel andere gunsten. Het decreet, waardoor het feest van Gregorius VII over de gansche Kerk werd uitgestrekt, ver- j wekte groote onrust en scheen aan de vorsten een aanval op hun 1 ') Sentis, Die Monarchia Sicula, Freiburg 1869. *) Karl Ritter v. Landmann, Prinz Eugen v. Savoyen, München 1905. *) dementi's XI Opera, Francofurti 1729, 10 Tom. *) Denzinger, ed. IX, p. 281—289. Ed. X, n. 1351 ss. J Landau, Kom, Wien, JNeapel wahrenü des Span. JUbiolgekrieges, Leipzig 1805. I § 163. De Pausen tegenover het absolutisme. 495 koninklijke macht. Na den dood des Pausen hadden zijn gunstelingen zeer veel te lijden. C o s c i a verloor het purper en moest na acht jaar kerkerstraf nog 40.000 dukaten restitutie betalen; ook Fini werd gestraft'). Clemens XII (1730—1740) uit het geslacht der C o r s i n i, kon evenmin de willekeur der Bourbon- « sche vorsten ontgaan. Hij teekende verzet aan tegen de aanstelling van Karei van B o u r b o n-S p a n j e tot vorst van ParmaPiacenza. Deze viel nu in den kerkelijken staat, nam ook Napels en Sicilië, welke verovering in den vrede van Weenen werd bevestigd. In denzelfden vrede kwam Toskane aan Oostenrijk. Met hoon werd de Paus door de vorsten van Bourbon overladen2). In 1738 verscheen onder dezen Paus de eerste veroordeeling der vrijmetselarij s). Benedictus XIV (1740—1758), de geleerde Prosper Lambertini, plooide zich wellicht wat te veel naar de eischen der hoven. Vrede kwam er tot stand met Sardinië (1741); met Spanje werd een concordaat gesloten (1753), waarin de Paus afstand deed van de collatie veler beneficiën en afschaffing van kerkelijke feesten toestond; Portugal ontving een nog ruimer patronaatrecht dan het vroeger bezat; ten behoeve van Venetië en Oostenrijk maakte hij een einde aan het patriarchaat van Aquilea. Ook voor de Franschen was Benedictus toegeeflijk, bijzonder aangaande de bul Unigenitus en In coena Domini. Den koning van Pruisen erkende hij en regelde de kerkelijke zaken in Silezië4). Zeer grooten roem verwierf Benedictus XIV als geleerde. Als Paus voltooide hij het werk De synodo dicecesana. T\yt\ bullen, breven en verordeningen zijn meestal geleerde tractaten. De voornaamste handelden over de biecht en het huwelijk en bepaalden de tegenwoordige praxis. De uitgave zijner werken B) vertrouwde hij toe aan P. A z e v e d o S. J.; stichtte te Rome vier academies voor heidensche en christelijke oudheden, voor de geschiedenis der concilies en de liturgie. In zijn hooge waardigheid bleef Benedictus eenvoudig, vroolijk en toegankelijk voor een ieder. Tot zijn vertrouwelingen behoorde ook kardinaal Passionei, ') Borgia, Benedict! XIII Vita, Romae 1752. ) Ranke, Röm. Papste, Analecten, 220*—223*. *) Constitut. /» eminenti 28 April 1738. *) Theiner, Zustande der Kirche in Schlesien 1740—1758, Regensb. 1852, 2 Bde. *) Opp. ed. Venet. 1667, 1 — 15 in fol.; Prato 1839—1846, 1 —17, in 40. Buil. Ben. XIV, Rom. 1754. 496 § 163. De Pausen tegenover het absolutisme. die veel te veel onder den invloed der onkerkelijken stond. Om den vrede te bewaren stond hij kort voor zijn dood de visitatie der toen reeds zeer vervolgde Sociëteit van Jezus toe aan het gewillig werktuig harer bitterste vijanden, kardinaal Saldanha, patriarch van Lissabon. De Paus voorzag niet wat noodlottige gevolgen deze daad zou hebben. 3°. Tijdens de regeering der twee volgende Pausen moest alles wijken voor de vervolging en opheffing der Sociëteit van Jezus'). Door den vromen en echt religieuzen geest harer leden, dpor haar heilzame werking op elk kerkelijk gebied steeg de Sociëteit in alle katholieke landen tot hoogen bloei en machtigen invloed. Maar ook aan vijanden ontbrak het haar niet. Hiertoe behoorden vooreerst de protestanten van elke belijdenis,' de Jansenisten en de met deze verwante parlementsleden en Sorbonnisten in Frankrijk, tal van staatslieden, die in de Jezuïeten de krachtigste verdedigers der Pauselijke rechten erkendén, ijverzuchtige geleerden en leden van enkele orden, letterkundigen en philosofen, die met ongekende en altijd stijgende woede zich verhieven tegen Kerk en staat. Naarmate het aantal der laatsten groeide en in de XVIII eeuw de vrijzinnige en goddelooze ideeën zich verspreidden, des te heftiger werd de vervolging der Jezuïeten. Zoolang de vorsten met helderen blik en krachtige hand bestuurden, bleef de laster machteloos tegen de onloochenbare verdiensten der Sociëteit. Zeer gevaarlijk werd echter haar toestand, toen machtige anti-kerkelijke ministers de kortzichtige en zwakke vorsten beheerschten. De Jezuïeten beschuldigde men van Pelagianisme, lakse moraal, misbruik der biecht, streven naar wereldlijke macht, inmenging in de politiek, ongehoorzaamheid aan de pauselijke decreten, verachting der bisschoppen, trots, hebzucht en meer andere misdrijven, „zonder ooit meer dan enkele, gedeeltelijk verdichte, gedeeltelijk overdreven, en slechts ') Duhr, Pombal, Freiburg 1891. Duhr, Jesuïtenfabeln, III Aufl., Freib. 1899, S. 381 ff. De Ravignan, Clément XIII et Clément XIV, Paris 1854. Cordara S. J., in Döllinger, Beitrage zur politischen und kirchl. Kulturgesch. der 6 letzten Jahrh. Regensburg—Wien 1862—1882, III, S. 3-/4- (Le Bret), Sammlung der merkwürdigsten Schriften, die Aufhebung des Jesuïtenordens betreffend, Frankf. 1773, Bd- 1—4. Theiner, Clementis XIV P. M. epistolae et brevia selectiora, Parisiis 1852. AUxandre Brou, Les Jésuites et la Légende, Tom. II, Paris 1907, p. 125 ss. Hafkemeyer S.J., Gesch. der Jesuiten in Portugal aus Handschriften von Chr. G. von Murr, Freiburg 1909. Rosa S.J., I Gesuiti, Roma 1914. ft § 163. De Pausen tegenover het absolutisme. 497 bij zeer weinige leden werkelijk gestaafde feiten als bewijs aan te brengen"'). In Portugal en de Portugeesche bezittingen nam de storm een aanvang. Sebastianus Jos. Carvalho, markies van Pombal2), sedert 1750 almachtig minister, haatte de Jezuïeten, ofschoon hij zijn ambt had verkregen op voorspraak van pater Moreiro, den biechtvader des konings. Voorgevend, dat de reducties van Paraguay niet genoeg in de koninklijke schatkist stortten, wilde hij de Indianen verdrijven, omdat hij er edel metaal hoopte te vinden. Ofschoon door de Jezuïeten voortdurend tot rust aangespoord, grepen de wilden naar de wapens. Toch gaf Pombal aan de paters de schuld, verspreidde het geschrift over een Jezuïetenrijk", een Jezuïetenkoning Nicolaus" en diens „tirannie in Uruguay en Paraguay". De Jezuïeten moesten de missie verlaten. Het katholicisme beschouwde Pombal, gelijk alle toenmalige philosofen, als het beletsel voor voorspoed en beschaving en trachtte daarom de macht der geestelijkheid in Portugal te breken. Hier echter ontmoette hij weer de Jezuïeten, sterk door het onderwijs en hun invloed aan het hof. Pombal zette den beruchten Platei en verschillende anderen aan het werk, die door pamfletten de openbare meening bewerkten. In 1757 verkreeg de minister van Benedictus XIV de visitatie der orde, die echter werd vrijgesproken te Rome. Een aanslag op den koning werd toegeschreven aan de Jezuïeten. Buiten weten van Clemens XIII (1758—1769), die intusschen den pauselijken troon had beklommen, werden de paters uit Portugal verbannen en tegen den wil van denzelfden Paus overgebracht naar den kerkelijken staat Niet minder dan 221 echter moesten in Portugal achterblijven, wegkwijnend in de beruchte kerkers van het fortS.Julian. Malagrida werd terechtgesteld, 81 stierven, de overigen beleefden 18 droeve jaren en kwamen na den dood van Pombal meer dood dan levend uit de gevangenis te voorschijn. Ook in Frankrijk had de Sociëteit ontelbare vijanden. De machtigste was minister Choiseul. Madame de Pompadour ') Oordeel van Hergenröther, KircheDgeschichte H, 559 (IH Aufl.). Yg\./ungmann, Dissertationes selectae, Tom.'VH, p. 428. ■ !) Duhr, Stimm. a. M.-L. Erganzungsh. 23. S. Almeida, O grande Marquez de Pombal, Lisboa 1906. P. Albers. S.J. Kerkgesch. II. 32 498 § 163. De Pausen tegenover het absolutisme. zwoer den ondergang der Jezuïeten, toen P. de S acy haar de absolutie weigerde. Een aanslag op L o d e w ij k XV ontketende ook hier den storm. Daarbij kwam de zaak van P. Lavalette1), den procurator der missie van het eiland Martinique, die ten nutte der missie tegen den wil der Sociëteit s) handel dreef en door de rooverijen der Engelschen de betaling moest staken (1755—1761). Den 6 Aug. 1761 verklaarde het Jansenistisch parlement van Parijs, dat de Sociëteit en de decreten harer generale cpngregaties «inbreuk maakten op de rechten van Kerk en staat." De koning vernietigde de beslissing van het parlement en vergaderde 30 Dec. 1761 de bisschoppen zijns rijks, om hun gevoelen te hooren. Onvoorwaardelijk verklaarden er zich 45 voor het instituut der Sociëteit, 5 vroegen eenige wijziging, 1 Jansenistisch gezinde was tegen de orde, ofschoon ook hij het gedrag der paters prees 8). Aan het hof meende men de vijanden der orde te kunnen verzoenen met eenige verandering in het instituut en een vicarisgeneraal voor Frankrijk. Toen dit zoowel door Clemens XIII als door den generaal Laurentius Ricci werd geweigerd, onderteekende de koning de opheffing der orde in Frankrijk (1 April 1762). Hiermee vielen 80 colleges. IJdel was het verzet des Pausen en der bisschoppen. De aartsbisschop van Parijs, Christophe de Beaumont4) schreef een schoonen herderlijken brief. Hij zelf werd verdreven, de brief verbrand. Men eischte van de Jezuïeten de afzwering der geloften. Vijf van de omstreeks 4000 deden het. Op 8 Januari 1765 protesteerde Clemens XIII in de bul Apostolicum munus, waarin hij de Sociëteit prees en opnieuw bevestigde. In 1766 begon ook in Spanje de vervolging voorgoed. Te Madrid ontstond een volksoproer. Minister d'Aranda fluisterde den koning in, dat dit het werk der Jezuïeten was en zorgde voor het bewijs. Bij twee paters, op weg van Amerika naar Rome, zou een schrijven voor kard. Torreggiana5) gevonden *) A. Artaud, Un armateur Marseillais, Georges Roux, Paris 1890. Soullier, Les Jésuites a Marseille, Avignon 1899. De Rochemonteix, S. J., Le Père Antoine Lavalette a la Martinique-, Paris 1907. *) Alex. Brou, Les Jésuites et la Légende, Paris 1907, Tom. II, p. 136 ss. Duhr, Jesuitenfabeln. Ein Beitrag zur Kulturgeschichte, III Aufl., Freib. 1899, S. 598 ff. 8) d'Alembert, Oeuvres, Tom. V, p. 107. 4) E. Régnault S.J., Christophe de Beaumont, archevêque de Paris 1882, 2 vols. 5) Deze verdedigde de Sociëteit. Ranke, Gesch. der Papste, III, 134. §163. De Pausen tegenover het absolutisme. 499 zijn. Omstreeks denzelfden tijd bracht een onbekende een brief bij den rector van het college te Madrid. Vijf minuter later deed de politie huiszoeking en vond dezen brief, die feitelijk was opgesteld door den hertog van Alva, aanhanger van dA r a n d a. Onteerend werd daarin over den koning gesproken en een verraderlijke verbinding der Jezuïeten met Portugal aangeduid. Hun lot was beslist. Alle Jezuïeten sleepte men den 2^ April 1767 op schepen en voerde ze naar den kerkelijken staat. In de zoogenaamde pragmatieke sanctie van den volgenden dag verklaarde de koning, „de reden der verdrijving voor eeuwig verborgen te zullen houden in zijn koninklijk hart". Door de gewetenswroeging van Alva kwam echter de reden aan den dag, namelijk de vervalsching der brieven. Te Napels regeerde voor Ferdinand IV minister Tanucci, die een grooten afkeer had van de Sociëteit, de voor haar zoo gunstige bul Apostolicum munus (8 Januari 1765). van Clemens XIII verbood en na een vervolging van twee jaren, in den nacht van 3 op 4 November 1767 alle Jezuïeten naar den kerkelijken staat deed vervoeren Het laatste der Bourbonsche landen, dat de Sociëteit verdreef, was Parma, waar de markies du Tillot oppermachtig regeerde. De vervolging begon in 1768, waarop Clemens XIII zijn Monitorium aan Parma zond. Hevig vertoornd liet du Tillot in den nacht van 7 en 8 Februari de Jezuïeten overbrengen naar den kerkelijken staat. In hetzelfde jaar verdreef de grootmeester der Joannieten, Emmanuel Pinto de Fonseca, de Jezuïeten uit Malta. Met deze algemeene verbanning der Sociëteit waren de hoven nog niet tevreden. Frankrijk ontroofde den Paus het graafschap Venaissin, Napels, Beneventum en Monte-Corvo. De markies' dAubeterre, Fransch ambassadeur te Rome, stelde voor de eeuwige stad te belegeren, uit te hongeren en het volk tot oproer te brengen. Clemens XHI bleef standvastig. Reeds in den herfst van 1767 was tusschen de hoven ernstig onderhandeld over de opheffing der Sociëteit, welke d'A ubeterre vervolgens den 10 December 1768 in naam der koningen van Frankrijk, Spanje en Portugal gebiedend eischte. „Dit voert den H. Vader ten grave," schreef kardinaal N e g r o n i. Eenige dagen daarna stierf C1 em e n s XIII een schielijken dood *). Zijn opvolger was Clemens ') Guardione, L'espulsione dei Gesuid nel regno delle due Sicilië nel 1767, Catanea 1907. ") Duhr, Zeitschrift f. kath. Theol. 1898, S. 432—454; 689—708. 5oo § 163. De Pausen tegenover het absolutisme. XIV (1769—1774), kardinaal Laurentius Ganganelli. De Bernis1) en d'Aubeterre hadden een Paus uitgekozen voor de verwezenlijking hunner plannen. In het conclave werkten daarvoor de Spaansche kardinalen Solis en Lacerda en slaagden. Kan Ganganelli van simonie worden beschuldigd? Niemand heeft bewezen dat hij de tiaar heeft verworven ten koste eener stellige belofte. Wel verlangde hij het pontificaat en legde, naar het schijnt, de schriftelijke verklaring af: „dat hij den Paus het recht toekent, volgens zijn geweten en de kanonieke regelen, de Sociëteit van Jezus te kunnen opheffen." „Het is zelfs te wenschen," zoo zeide hij 's avonds voor zijne keuze, „dat de toekomstige Paus alle pogingen in het werk stelle, om hierin het verlangen der gekroonde hoofden te voldoen" a). Meer dan deze droeve verklaring verlangden de Spanjaarden niet van kardinaal Ganganelli. De regeering van Clemens XIV bestond dan ook in een voortdurende afwisseling van flauw verzet en noodlottige inschikkelijkheid. Waar alleen krachtig optreden kan redden, leidt zwakheid ten verderve. Terstond na de kroning eischte de Spaansche gezant de bevrediging der vorsten. Portugal had de betrekkingen met den H. Stoel afgebroken en wilde deze vóór de opheffing der Sociëteit niet meer hervatten. Dezelfde vorderingen stelden Napels en Parma. Door De Bernis overgehaald beloofde de Paus het aan Spanje op schrift, maar behield zich voor, zelf den geschikten tijd te bepalen (30 Nov. 1769). „Thans is Z. Heiligheid gevangen", schreef daarop de kardinaal aan C h o i s e u 1, „wanneer de koning van Spanje den brief openbaar maakte, zou de Paus onteerd zijn". Alles stelde Clemens XIV in het werk, om de hoven te bedaren. Te dien einde werden vooral de Jezuïeten gekweld en vernederd. „Met smart moeten ze worden overstelpt, indien ze hun redding willen," zeide de Paus. Het pijnlijkst was het voortdurend dreigen met hervorming. Toen de generaal zwaar ziek lag, hoopte men op zijn dood.' De Spaansche gezant Mofiino zou zorgen, dat pater Ricci geen opvolger' kreeg. Men had zich echter verrekend, de generaal herleefde. Nu begon de onbeschaamde Mofiino zijn telkens hernieuwde aanvallen op den Paus, die vaak deemoedig smeekte en ten slotte vluchtte naar Castel Gandolfo. Reeds bij zijn aankomst had dezelfde gezant het plan der opheffing ') Masson, Le cardinal de Bernis, Paris 1884. *) Clavé, Morts ou Vivants? etc. Paris 1902, p. 30. § 163. De Pausen tegenover het absolutisme. 501 aangeboden (30 Aug.' 1772), dat hij later met Zelada, een Spaansch prelaat, verder uitwerkte tot de breve der opheffing. Nog meer dan een half jaar lang oefende men dwang uit op den Paus. Nogmaals trachtte deze tijd te winnen, sprak van verande* ringen in de inleiding en in eenige artikelen, totdat hij eindelijk, naar het schijnt tusschen 8 en 17 Juni 1773, de breve Dotninus ac Redemptor onderteekende'). Eerst 16 Aug. werd het stuk met de breve Gravissimis ex causis in de Jezuïetenkerk te Rome gepubliceerd. De opheffingsbreve telt de beschuldigingen tegen de Sociëteit van Jezus ingebracht op, maar rept met geen woord over de waarheid of valschheid daarvan. Als gronden der opheffing geeft de Paus op het behoud des vredes, de onmogelijkheid voor de Sociëteit, om in de toekomst nog zooveel goed te kunnen doen als voorheen, gronden eindelijk, die de Paus meende in zijn hart te moeten bewaren. Dat dit laatste niet kon doelen op schuld der Sociëteit, heeft een allerstrengst onderzoek later zonneklaar bewezen. De generaal werd in de gevangenis gezet, het proces bracht niets aan het licht. Clemens XIV overleed 22 Sept. 1774- De fabel, dat hij door de Jezuïeten werd vergiftigd, verdient geen weerlegging 2). Intusschen bleef God met de verdrukte Sociëteit. Clemens XIV zelf heeft de orde door de eigenaardige en exeptioneele afkondiging der opheffingsbreve gered. Terwijl de kerkelijke bullen en breven gewoonlijk kracht van wet erlangen door de promulgatie te Rome alleen, werd hier, om de goederen der Sociëteit tegen de roofzucht der regeeringen te vrijwaren, een uitzondering gemaakt. In zijn breve Gravissimis ex causis verordende Clemens XIV, dat de breve Dominus ac Redemptor door de bisschoppen moest worden afgekondigd in ieder huis afzonderlijk en aldus ten uitvoer gelegd. Na voorlezing zou de bisschop in naam des Pausen bezit nemen van alle roerende en onroerende goederen en 'de leden der opgeheven orde uit het huis verwijderen. In Pruisen en Rusland, waar de afkondiging der breve door Frederik II en Catharina werd verboden, bleef de Sociëteit wettig en rechtens bestaan, zelfs met voorkennis en toestemming van Clemens XIV3). ') De- gewoonlijk aangenomen datum is 21 Juli. Maar volgens de depêches van Mofiino verwachtte deze de onderteekening op 8 Juni. Den 17 Juni schrijft hij: „De Paus heeft onderteekend." De breve vindt men in Buil. Rom. IV, 607 ss. " ') Duhr, Jesuitenfabeln, Freib. 1899, III Aufl., S. 62 ff. ') /. Clavé, Morts ou vivants ? Suppression et Survivance de la Comp. de Jésus, Paris 1902, p. 121 ss. 502 § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. 40. Na den dood van Clemens XIV beklom Pius VI (1775—1799) x). uit de familie Braschi, den pauselijken troon. Meer dan vier maanden duurde het conclave *), omdat er geen overeenstemming bestond betrekkelijk de breve Dominus ac Redemptor, of men zou voortgaan op den weg van Clemens XIV of niet. Pius VI bezat uitmuntende hoedanigheden naar lichaam en ziel, was zacht van inborst, zeer werkzaam en geleerd. Dé gevangen Jezuïeten liet hij vrij, gaf aan den generaal Laurentius Ricci (f 20 Nov. 1775) een zeer plechtige begrafenis en keurde de Sociëteit in Wit-Rusland bestaande mondeling goed3). Veel deed Pius VI voor den kerkelijken staat door de drooglegging der Pontijnsche moerassen, de oprichting van het Museum Pio-Clementinum. Ontzettend veel heeft Pius VI in de latere jaren van zijn pontificaat geleden. Men denke aan Febronius en zijn werk, de dwaze hervormingen van Joseph II, de moeitevolle en vergeefsche reis des Pausen naar Weenen, de plagerijen van Leopold van Toskan e, de synode van Pistoja en het congres van Ems. Het grootste lijden echter bracht de Fransche revolutie, toen de Paus van alles beroofd, naar Valence gesleept werd en er als tachtigjarige grijsaard in ballingschap overleed (20 Aug. 1799)4). Hadden de Pausen en de religieuze orden, met name de Sociëteit van Jezus, van katholieke vorsten en regeeringen grievende beleediging en vervolging moeten verduren, niet lang liet de straffende tuchtroede des Heeren zich wachten. § 104- Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. Ku.no Fischer, Geschichte der neueren Philosophie. Neue Ausg., Heidelb. 1889—1890, 6 Bde. Stöckl, Geschichte der neueren Philosophie, Mainz ') Bertrand, Histoire de Pie VI, Paris 1875, Tom. I—2. *) Revue des quest hist, N. Série, VII (1892), 424 ss. *) De woorden waren: „ Approbo societatem Jesu in Alba Russia degentem, approbo, approbo". P. Albers S. J., De Hoogeerw. Pater Joannes Philippus Roothaan XXI generaal der Sociëteit van Jezus en de voornaamste lotgevallen zijner orde met Bijlagen en portret, Deel I, Nijmegen 1912, Hoofdst. IV. 4) Baldassart, Histoire de 1'enlèvement et de la captivité de Pie VI, Paris 1839. Vooral echter Gendry, Pie VI. Sa vie, son pontificat (1717—1799) d'après les archives vaticanes et de nombreux documents inédits, Paris 1907, 2 vols. § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. 503 1883, 2 Bde. Lange, Geschichte des Materialismus, 4 Aufl., Iserlohn 1882. L A. v. Stark, Triumph der Philosophie im 18 Jahrhundert. Neue Bearbeitung v. Buchfelner, Landshut 1834, 2 Bde. Findel, Geschichte der Freimaurerei, 7 Aufl., Leipzig 1900. Dechamps—Jannet, Les Sociétés secrètes et la société, Paris 1884, 4 éd. 3 vols. Gfrörer, Geschichte des 18 Jahrhunderts. Herausgegeben von Weiss, Graz 1862, 3 Bde. Boos, Geschichte der Freimaurerei, 2 Aufl. Arau 1906. i°. Algemeen is het thans erkend, dat de eigenlijke oorzaken der Fransche revolutie lagen op politiek en sociaal gebied Maar al waren ook die oorzaken voor het ontstaan der revolutie voldoende, zeker is het, dat de schrikwekkende hevigheid der omwenteling en haar geweldige verwoesting ten krachtigste werd begunstigd door de algemeen heerschende godsdienstige onverschilligheid en het zedelijk bederf. Dit zedelijk bederf had zijn oorsprong hoofdzakelijk in het rationalistisch en materialistisch ongeloof, dat vooral gedurende de XVLTI eeuw in een vloed van geschriften verspreid werd. Een uitgemaakte zaak is het, dat het protestantisme en in zekere mate ook het Jansenisme en het Galücanisme de goed bewerkte bodem was, waarop de zucht tot nieuwigheden en anti-kerkelijke denkbeelden welig tierde. Terwijl het Lutheranisme in geloofszaken alle gezag ontkende en daardoor natuurlijk het staatswezen ondermijnde, ging het Calvinisme terstond bij zijn eerste ontstaan democratisch en revolutionnair te werk, gelijk de omwentelingen in Nederland, Schotland en Engeland en niet minder de Hugenotische oorlogen in Frankrijk bewijzen. Het eigen onderzoek leidde noodzakelijk tot het verwerpen veler geloofswaarheden. "Wie echter een dogma ontkent, vergrijpt zich aan Gods gezag, waarop ten slotte alle menschelijk gezag gegrondvest is. Den weg van het oude geloof tot onverschilligheid en ongeloof vormde de nieuwe philosophie. Tegenover de middeleeuwsche scholastiek verhief zich eerst de onchristelijke renaissance. Aanvankelijk tevreden met de Grieksch-Romeinsche Wijsbegeerte, begon zij, begunstigd door het protestantisme, in de XVI en XVLÏ eeuw een eigen systeem. De openbaring erkende men niet. Als eenige bron van alle ware kennis gold het menschelijk ver- *) H. v. Schyndel S.J., De liberale gezagstheorie in haar historische ontwikkeling. Studiën op godsd., wetenschappelijk en letterkundig gebied, 's-Hertogenbosch 1872, afl. VHJ. 5°4 § lD4- Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. stand. Zoo kwam men tot rationalisme, tot deïsme en naturalisme, tot een natuurlijken godsdienst, die lijnrecht stond tegenover de bovennatuurlijke religie en met name tegenover de RoomschKatholieke Kerk. * 2°. Het vaderland van het deïsme werd het protestantsche Engeland. Hier loochende reeds Eduard Herbert van Cherbury (f 1648)') elke openbaring en hield voor onomstootbare waarheid alleen datgene, waarover het gansche menschdom of de sensus communis het eens was. Vooral uit vijf dogma's bestond het stelsel zijner natuurlijke religie: Het bestaan van een hoogsten God. De plicht dien hoogsten God vereering te geven. De hoofd-, punten dezer Godsvereering zijn vroomheid en deugd. Er bestaat een verplichting zijn zonden te verfoeien en niet meer te bedrijven. Loon of straf in dit of in het ander leven. Alleen deze dogma's hadden, volgens Chertury, hun oorsprong in de natuur. Al het andere is in elke religie bijzaak en menschelijke vinding. Door middel der empirische methode van Bacon van Verulam (f 1626)2) ging Thomas Hobbes (f 1679) verder dan Cherbury en vereenigde met het deïsme zijn empirisme*). Van de lagere wezens is, volgens hem, de mensch niet wezenlijk onderscheiden en heeft enkel een stoffelijk bestaan. Eigenbelang is de drijfveer van zijn werken. De bittere ervaring der nederlaag in deze worsteling om een beter bestaan bracht bij ter veredeling van het ras, maar ook tot nadenken, of het niet beter was, een maatschappelijk verdrag aan te gaan. Aldus geeft Hobbes aan den vorst niet alleen een absolute macht in het staatkundige, maar ook in het godsdienstige, zoodat de godsdienst, waarvan de vorst de eenige meester is, als politiek middel kan gebezigd worden om de driften des volks te beteugelen4). Tegen deze leer van Cherbury en Hobbes ontstond een hevig verzet van de zijde dergenen, die nog niet zoo ver waren afgedwaald. Het ') Güttler, Eduard Lord Herbert van Cherbury, München 1897. *) Oeuvres phil. morales et politiques de Francois Bacon, Baron de Verulam, vicomte de St Alban, trad. franc., Paris 1840. 8) Scholten, Geschiedenis der Godsdienst en wijsbegeerte. H. van Schijndel, Studiën, t. a. p. bl. 26 vv. *) Th. Hobbes, Leviathan: of van de stoffe, gedaente ende magt van de kerkelijke en de wereldlijke regeeringe, Amsterdam 1667. Thom. Hobbes, Angli Malmsburiensis Philosophi Vita, Carolopoli 1682. § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. 505 voornaamste werk dezer partij schreef Lardner1). Niet zoo driest als H o b b e s trad de wijsgeer John Locke a) (f 1704) op. Aan het menschelijk kenvermogen schreef hij enkel de kracht toe met de zinnen waar te nemen en het aldus gekende tot zekere eenheid te brengen. Een wijsgeerige grond, om de geestelijkheid der ziel te bewijzen, is voor hem niet zeker. Evenzeer twijfelt hij aan de kracht van het bewijs voor het bestaan van God. Deze bemoeit zich niet met de wereld. De revelatie heeft slechts één dogma, namelijk, dat Christus de Messias is. Dit kan echter de geloovige verklaren in den zin, dien hij goed vindt 8). Geen wonder, dat zijn leerlingen tot scepticisme en materialisme vervielen. Locke's vriend, Shaftesbury (f 1713). bewoog zich bijzonder op zedelijk terrein en beweerde, dat men zonder het geloof aan God, zonder religie deugdzaam en zedelijk kon wezen, maar ook dat de eischen der zinnelijkheid met de rede volstrekt niet in strijd waren. Zeer conséquent ging Colllns (f 1729) voort pp dien weg. Hij ontkende alle geheimen des geloofs en alle wonderen, ook die der H. Schrift en noemde zijn religiegenooten het eerst „vrijdenkers" 4). Dezelfde denkbeelden verspreidde Chubb (f 1747) onder de lagere standen, terwijl John Bolingbroke (f 1751) het deïsme ingang deed vinden bij de hoogere wereld. 3°. In Engeland kwam ook de orde der vrijmetselaars op, die zóó veel gewerkt heeft aan de ondermiinine- van den gods¬ dienst en de maatschappelijke ordes). Over den oorsprong der orde hebben zelfs haar leden te goeder trouw of met opzet verschillend geschreven. Haar ontstaan leidde men af van S alom on, van de Phoenicische metselaars, van de oude" Egyptenaren of ten minste van de Tempeliers. Om dit laatste" te staven, werden omstreeks 1740 in Frankrijk zelfs valsche documenten in omloop gebracht en een reeks van geheime grootmeesters verzonnen tot aan Jacques de Molay. De ware stichting der orde ligt " ') N. Lardner, De geloofwaardigheid der evangeligeschiedenisse of de voor- naemste zaeken v. het N. Test bevestigd door plaetsen van oude schrijveren. Uit het Engelsch d. K. Westerbaen, Utrecht 1730—1739. 2) Hertling, John Locke und die Schule von Cambridge, Freib. 1892. *) Zijn hoofdwerk: An essay concerning human understanding, London 1690, trad. franc. Amsterdam 1700, 1735, 1774. 4) A. Collins, The Scheme of literal profecy considered in a view of the controversy, London 1726, 2 Tom. ') Findel, Geschichte der Freimaurer, 7 Aufl., Lerpzig 1900. R. Doumic, La francmaconnerie est-elle juive ou anglaise? Paris 1906. 5o6 § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. echter dichter bij ons. Na de hervorming kwijnde de bouwkunst en daarmee verloren ook de colleges der metselaars aan bloei. Bijzonder was dit in Londen het geval, toen de stad na den brand van 1666 weer hersteld en de St. Paul voltooid was. Reeds in het begin der XVÏÏ eeuw had men ook niet-metselaars in die colleges opgenomen en ze accepted-masons genoemd. Drie dezer leden werden in 1717 te Londen de stichters der vrijmetselarij. In dat jaar vereenigden George Payne (archeoloog), The ophi le Desaguliers en James Anderson (beiden dominees) de vier nog -bestaande bouwcolleges tot een groote loge en kozen den 24 Juni een grootmeester. Hun doel was de symbolische opbouw des tempels of de volmaking van het menschelijk geslacht. Uit de oude colleges gingen de ceremonies en het symbolisme in de loge over. Sedert 1724 bestonden de graden van Meester, gezel en leerling. De richting der orde bleek uit de beslist deïstische constitutie van James Anderson. De instelling wilde boven de belijdenissen staan en zich rekenen tot de religie, „waarin alle edele menschen overeenstemmen, namelijk tot de natuurlijke religie.'" Het deïsme hielden de vrijmetselaars voor den wezenlijken en volmaakten godsdienst en beoogden daarom van stonde af aan de vernietiging van den bovennatuurlijken godsdienst, het christianisme en bijzonder het katholicisme. „Den grooten Bouwmeester der wereld", den Schepper der natuurlijke, niet den Maker en Bestuurder der bovennatuurlijke orde, vereerde de loge. O ogenschijnlijk streefde zij möreele en philanthropische doeleinden na, in werkelijkheid had zij het op de omverwerping van alle kerkelijke en staatkundige orde gemunt. Zeer snel breidde de vrijmetselaarsorde zich uit. De eerste loge buiten Engeland werd gesticht te Mons in 17 21. Een andere ontstond in 1725 te Parijs, in 1732 te Hamburg, reeds vroeger in 1729 in Ierland en Schotland, in 1731 in Amerika en verder in de meeste landen. Het verbod der regeeringen van Weenen, Madrid en Napels kon de uitbreiding niet. stuiten, evenmin de veroordeelingen van Rome: Clemens XII in 1738: In eminenti; Benedictus XIV in 1751: Providas; Pius VII in 1821: Ecclesiam; Leo XII in 1825: Quo graviora; Gregorius XVI in 1835: Mirari; Pius IX in 1865: Multiplices inter; Leo XIII in 1884: Humanum genus. Toen tal van leden niet vonden wat ze hadden gezocht, verdichtte men een zeer oude afkomst der orde, voerde daaraan § 164,. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. 507 beantwoordende schitterende ceremoniën en plechtigheden in en gaf haar een pseudo-mystische richting. Dit geschiedde in Frankrijk omstreeks 1740, in Duitschland wat later. In 1776 stichtten Adam Weisshaupt en AdolfKnigge de vereeniging der IUuminati, die als doel had de afschaffing van religie en regeering, om daarvoor in de plaats te stellen de uitspraken der rede, het patriarchaal bestuur, waarin de familievader tevens koning was en priester. Slechts aan de hoogste graden openbaarde men dit doel. Toch werd het in 1784 in Beieren ontdekt. Weisshaupt moest vluchten. Wat later (1786), vereenigden zich de IUuminati met de loge 1). Hetzelfde doel, vernietiging van Kerk en staat, hadden de loges der Carbonari, die op het einde der XVIH eeuw in Italië ontstonden en krachtig meewerkten aan de treurige omwentelingen der vorige eeuw. 4°. Van Engeland kwamen de denkbeelden der vrijdenkers naar het vaste land, het eerst naar Frankrijk *). Sedert lang was hier de bodem voor het ongeloof bereid. Het hof zonk sedert L o d e w ij k XIV altijd dieper in zedeloosheid weg. Dit noodlottig voorbeeld volgde de adel en bracht de weelde en de daaruit voortkomende onzedelijkheid van Parijs naar de provinciën over. Ook de hoogere geestelijkheid werd van lieverlede aangestoken door de ondeugd van het hof. Zedelijk stond Frankrijk niet hoog, het familieleven was, vooral in de voornaamste kringen, verwoest. In zulk een maatschappij moesten de anti-kerkelijke Engelsche geschriften zeer welkom zijn. Om de censuur te ontgaan, vertaalde en drukte men ze in Holland en Engeland en overstroomde Frankrijk zoowel met onzedelijke als deïstische literatuur. Weldra hield ook het atheïsme zijn intocht, bijzonder met de geschriften van St. Evremond (f 1704) en van den meestal in Holland levenden Pierre Bayle3) (f 1 706). In letterkundige bijeenkomsten ontving die ongodsdienstige geest nieuw voedsel en breidde zich altijd meer uit. ') L. Engel, Geschichte des Illuminatenordens. Ein Beitrag zur Gesch. Bayerns, Berlin 1906. Le Forestier, Les Illuminés de Bavière etc, Paris 1916. !) Bersot, Etude sur les philosophes du XVIH siècle, Paris 1878. Lanfrey, L'église et les philosophes au XVIH siècle, Paris 1879. *) Bayle, Dictionnaire hist. et critique, 3e édition, Rotterdam 1720, 4 vols; Amsterdam 1734, 5 vols; Amsterdam 1740, 4 vols. Supplément van Chaufepié Amsterd. 1750. Monnoye, Hist. de Bayle et de ses ouvrages, Paris 1752. Was, Pierre Bayle. De strijd tusschen geloof en rede, Utrecht 1868. 5o8 § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. Montesquieu *) (f 1755) is beroemd geworden door de Lettres persanes en het hoofdwerk: Esprit des lois. Het eerste boek hekelde de gebreken van het toenmalige Frankrijk en nam velen in tegen Kerk en staat; het tweede verheerlijkte den republikeinschen geest. Omstreeks de helft der XVIII eeuw begon de Encyclopédie *) haar verderfelijken invloed. Tot de voornaamste bewerkers behoorden d'Alembert (f 1789) en de godloochenaar Diderot (f 1784). Een zóó geweldigen opgang maakte dit werk, dat het weldra vier vertalingen en in Frankrijk een groot deel der hoogere klassen tot lezers had. Van dag tot dag steeg de invloed der encyclopedisten, die niet alleen ongeloof en onzedelijkheid verspreidden maar ook de goede apologetische werken onderdrukten. Hun leider en beschermer was Franciscus Maria Arouet bekend onder den naam van Voltaire (f 1778)3). Van zijn jeugd af onzedelijk en goddeloos, voegde hij later bij deze ondeugden ijdelheid, hartstochtelijkheid, laagheid en wraakzucht. Tegenover de Kerk werd zijn houding bepaald door zijn woord: Ecrasez l'infdme. Zelfs het Christendom bestreed de goddelooze spotter, vooral in zijn werken: Philosophie de 1'histoire, l'Histoire de Vétablissement du chr.istianisme, Dictionnaire philosophique, La bible commentée, Dexamen important de Milord Bolingbroke, Lettres d Uranie, Lettres d'Angleterre, etc. Met recht werd hij genoemd de patriarch der pseudo-philosofen, die hij allen overtrof in goddeloosheid, lastertaal en onzedelijkheid. Bij zijn leven gehuldigd met een dwaze vereering, verloor hij zijn roem spoedig na zijn dood. Tijd- en strijdgenoot van Voltaire was Jean Jacques Rousseau (f 1778) *), de meest invloedrijke der Fransche philosofen, die in zijn Emile de opvoeding bedierf, in zijn Nouvelle Héloïse en de Confessions de jeugd met onweerstaanbare kracht tot onzedelijkheid verleidde en in zijn Contrat social ') Charaux, Critique idéale et catholique: 1'Esprit de Montesquieu, sa vie et ses princip. ouvrages, Paris 1885. H. van Schijndel S. J., Studiën, t. a. p., p. 33. ') Encyclopédie ou Dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers, 28 fol. met 7 suppl.-deelen, Paris 1751 —1780. Vgl. Baumgartner, Stimm. a. M.-L. Freib. 1905. *) Kreiten, Erganzungshefte, Stimm. a. M.-L. Heft 7 u. 8, Freib. 1885. Brunetière, Histoire de la littérature francaise et études critiques etc. I série, p. 187; 3 série, p. 259; 4 série, p. 267, 325. Lanson, Voltaire, Paris 1906. ') H. van Schijndel S.J. Studiën, t. a. p. bl. 37—97. Collins, Voltaire, Montesquieu and Rousseau in England, London 1908, Jules Lemaitre, Jean J. Rousseau, Paris 1907. § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. 509 de beginselen der Fransche revolutie het eerst in systeem bracht. Zóó zeer gelijken de beginselen van 1789 op die van Rousseau, dat de eerste niets anders kunnen zijn dan een ontwikkeling uit de geschriften des laatsten: gelijkheid van rechten, onvervreemdbare en onvergankelijke volkssouvereiniteit. Van God is er geen sprake, zoodat men in de revolutie spoedig kwam tot de afschaffing van God en de plechtige huldiging van de godin der rede. Rousseau maakte Frankrijk rijp voor de revolutie '). 50. Duitschland lag na de verwoestingen der hervorming aan de voeten van Frankrijk. Zoowel Fransche politiek als Fransch© beschaving was langen tijd bij de Duitschers in eere. Had het Luthersche beginsel van het vrije onderzoek in de XVIII eeuw Duitschland reeds een heel eind den weg'des ongeloofs opgeleid, de Fransche philosophie voltooide het rationalisme bij de Duitsche protestanten *). Aanvankelijk ging men slechts schoorvoetend vooruit, omdat de orthodoxie nog te sterk was. Wel werden de Engelsche en Fransche wijsgeeren en ongeloovigen met gretigheid gelezen, maar men schuwde nog het licht (Spener, Arnold en Knutzen). Toen in 1735 het eerste deel der Wertheimsche bijbelvertaling van L. S c h m i d t verscheen, kwam het terstond op den index des keizers* Driest stak het rationalisme het hoofd op, nadat de ongeloovige philosoof Frederik II den Pruisischen troon had bestegen. Terstond begon Christiaan Edelmann (f1767) zijn beruchten strijd tegen de H. Schrift, de H. Drievuldigheid, de erfzonde en vooral tegen de godheid van Christus. Zachter, maar niet veel beter was de "invloedrijke Semler (f 1791), die het Nieuwe Testament als gezag en geloofsbron verwierp en de inspiratie ontkende*). Omstreeks denzelfden tijd gaf Lessing (f 17 81) de Wolffenbüttler fragmenten van professor R e i m a r u s (t !707) in het licht. Hier bereikte het rationalisme zijn toppunt. Wonderen waren hem onmogelijk, openbaring en de stichting eener Kerk bedrog. Nathan de Wijze plaatste het christendom met den godsdienst van Israël en den Islam op één lijn: geen der „drie ringen* was hem echt4). Herder (f 1803) verwierp ') Taine, Les origines de la France contemporaine, éd. 26, Paris 1912. ') Kahnis, Der innere Gang des deutschen Protestantismus, Leipzig 1874, 3 Aufl. Tholuck, Vorgeschichte des Rationalismus, Halle 1853. Bd. I—H. 8) W. Binder, Gesch. des philosóph. Jahrhunderts, mit besonderer Rücksicht auf die kirchl. Zustan de, Schaffhausen 1845, 2 Bde. 4) A. Baumgartner, Lessings rëligiöser Entwicklungsgang, Freib. 1877. 510 § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. alle dogma's, voor hem was ontwikkeling de eenige godsdienst. De lage Wieland (f 1803) stelde alle religie in het genot. Allengs namen nu de rationalisten de voornaamste kansels en leerstoelen in: te Berlijn, Leipzig, Halle, Jena, Gotha, Erlangen, Giessen, Heidelberg, enz. enz. Preeken kende men niet meer en stelde daarvoor in de plaats voordrachten over alle soort profane onderwerpen. Emmanuel Kant (f 1804) bedierf de philosophie in haar grondslagen 1), subjectiveerde zoowel de ontologische als moreele beginselen en hield er slechts een verstandsreligie op na. Ook de Fransche Encyclopedie, ontving een tegenhanger te Berhjn in de Algemeene Duitsche bibliotheek, die sedert 1764 verscheen en in 1792 reeds 106 deelen telde. In alle klassen vond het rationalisme zijn weg. De dichters gingen naar het oude heidendom terug en betreurden het, dat de christelijke denkbeelden de poëzie hadden bedorven 2). Tallooze brochures bewerkten het lagere volk, zoodat men voor den ondergang van het Duitsche protestantisme ging vreezen. Talrijk waren de dominees, die zich nu verhieven tegen het bederf en het rationalisme trachtten te stuiten. Maar noch het verzet der orthodoxie, noch de decreten der regeeringen hadden eenig blijvend gevolg. Zelfs aan de voorgeschreven hoofdwaarheden van het protestantisme hield men zich niet. 6°. Ook op de Duitsche katholieken *) oefenden de rationalistische denkbeelden een zeer noodlottigen invloed. Was het reeds beschreven Febronianisme en Josephisme gedeeltelijk een voortbrengsel van den rationalistischen geest, deze werd op zijn beurt wederkeerig door de anti-kerkelijke beweging in Oostenrijk en de Rijnlanden gevoed. Het studieprogram van Rauten- strauch en de verdere hervormingen in Oostenrijk zijn reeds genoemd. Te Salzburg onderwezen de Benedictijnen de wijsbegeerte van Kant. In Pruisen was Bonn het brandpunt der rationalistische beschaving. Daar leeraarde de dogmaticus Philippus Hedderich, die viermaal was veroordeeld, de exegeet Dereser, die in zijn geschriften voor de helft protestant was. De jeugd van het gymnasium werd bedorven door Eulogius Schnei- ') Otto Willmann, Geschichte des Idealismus, Braunschweig 1897, III B., S. 373—528. L. Regout S.J., Studiën, Deel 51, 52, 53, 55, 57, 59, 61, 63, enz. *) Baumgartner, Goethes Leben und Werke, Freib. II Aufl. 1911—1912, Bd. 1—3. 3) H. Brück, Die rationalistischen Bestrebungen im katholischen Deutschland, Mainz 1865. § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. 5" der. Te Trier verspreidde Antonius Oehmbs zijn rationalistische theologie. Ook te Mainz waren de universiteitsprofessoren rationalistisch gezind': de philosoof Dorsch onderwees Kant, Antonius Blau, een ongeloovige, de dogmatiek; Laurentius lsenbiehl een rationalistische exegese. Niet beter was het te Würzburg en Ingolstadt. Aan de eerste universiteit onderwezen Oberthür, Rosshirt, Feder, Berg en de Kantsche wijsgeer Maternus Reuss; die van Ingolstadt was het middelpunt van het rationalisme in Beieren. Het katholicisme kwijnde in Duitschland en ging zóó zeer achteruit, dat het zich eerst in de tweede helft der XIX eeuw kon herstellen. 7°. Zoöals in alle andere landen drong ook het rationalisme in Nederland *) binnen, en wel des te spoediger en krachtiger, wijl hier bijna alle ongeloovige geschriften uit Engeland en Frankrijk werden vertaald of gedrukt. Reeds vroeg hadden hier de Collegianten en Socinianen zich aan het gezag der Calvinisten onttrokken en zich een groote vrijheid van denken en handelen veroorloofd. Bij de eersten sloot zich omstreeks 1654 de jonge wijsgeer Baruch Spinoza 8) (f 1677) aan. Om zijn ongeloof door de Joden verstooten, werkte hij zijn leven lang aan zijn philosophie en kwam tot een volslagen pantheïsme, dat ook buiten zijn kring aanhangers vond. In ons land schreef de rationalistische Pierre Bayle zijn Dictionnaire historique et critique en won menigeen voor de vrijheid der gedachte. Men dweepte ten onzent met de geschriften van den Engelschen deïst Locke. De geleerde remonstrantsche hoogleeraar Jean Leclerc en de beroemde natuurkundige 's Gravesande waren de voornaamste verbreiders der Engelsche en Fransche geschriften, die ingang vonden in de beschaafde regentenkringen en bij de geleerden. Voltaire zelf bezocht herhaaldelijk de republiek en telde er veel vrienden en aanhangers. Zijn Traité sur la tolérance werd vertaald en maakte een zeer diepen indruk. R o u s s e a u's Contrat social en Emile 1) P-J- Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk, Deel 5 en 6, Groningen 1902—1904. 2) Meinsma, Spinoza en zijn kring. Vogels S.J., B. Spinoza, Studiën, Deel 48, bl. 441 vv. Kerlen S.J., t. a. p. Deel 67. Smidt, Spinoza en zijn kring. Dageraad 1895—1896. Leven van N. Mannen en Vr. II, 291. Revue des deux mondes, 1843, 1867. /. van Vloten et N. Land, Benedicti de Spinoza Opera, ed. altera, Hagae com. 1895, Tom. I—Hl. Dr. J. H. Leopold, Ad Spinosae opera postuma, Hagae Comitis 1902. St. von Dunin—Boriowski, S.J., Der'junge de Spinoza, Leben und Werdegang im Lichte der Weltphilosophie, Münster 1901. 512 § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. vonden tal van bewonderaars. Hij zelf werd als „de groote, goede, uitmuntende Rousseau" geprezen. Mannen als Cornelis Loosj es en Maarten Houttuyn, vrouwen als Betje Wolff mevrouw de Neuville en Lucretia van Merken spraken over die wijsgeeren met de diepste vereering. Wel kwamen anderen tegen het indringende ongeloof op en werden in eenige provinciën sommige werken verboden, maar dit hielp niet veel. In 1762 werd wederom de Bélisaire van Marmontel vertaald en bracht zulk een twist teweeg, dat de Staten van Holland aan de instelling eener boekencensuur dachten. Er kwam echter niets van. De rationalistische kring der „Sanfhorstianen" bleef zijn denkbeelden in de Vaderlandsche letteroefeningen verspreiden. Aan het hoofd stond de Amsterdamsche hoogleeraar Burman, die door de orthodoxen „tweede Voltaire" werd genoemd. De aanhangers der nieuwere denkbeelden groeiden voortdurend in getal, niet enkel op het gebied der wijsbegeerte en theologie, maar ook op dat der rechtsgeleerdheid en letteren. Tal van genootschappen richtte men op, die alle de vrije gedachte bevorderden: De Hollandsche Maatschappij van wetenschappen (1752), De Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden (1766), het Groningsche Pro excolendo fure Patrio (1768), het Bataafsche Genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam (1770), De Maatschappij tot nut van het algemeen (1784), enz. enz. Fransche en Engelsche geschriften en denkbeelden beheerschten ons land en brachten een groot deel der bevolking tot onverschilligheid en rationalisme *). ') Dyserinck, Van en over Betje Wolff, De Gids, 1882, II, 134; 1884, III, 1; 1892, IV, 253. *) Vgl. nog Groen van Prinsterer, Handboek der Vaderlandsche Geschiedenis, §610 vlg. TWEEDE PERIODE. Van de Fransche revolutie tot op onzen tijd. 1789—Heden. p. Albers s.j. Kerkgesch. ii. 33 EERSTE HOOFDSTUK. De Kerk tegenover de revolutie en de moderne staten. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. laine. Les origines de la France contemporaine, éd. 26 in Bibl. Variée, Paris 1912. Delarc, L'Eglise de Paris pendant la révolution francaise, 3 vols, Paris 1897. Rinieri S. J., Napoleone e Pio VII, Relazioni storiché su doe inediti dell' archiv. Vaticano, 2 vol., Torino 1906. Dezelfde, La Diplomazia Pontificia nel sec. XIX: II Concordato, Roma 1902; Riconciliazione del Talleyrand etc, Roma 1902. La secolarizzazione degli stati ecclesiastici della Germania, Roma 1906; II congresso di Vienna e la S. Sede, Roma 1904. Dezelfde, Corrispondenza inedita dei cardinali Consalvi e Pacca, Torino 1903. G. Goyau, L'Allemagne religieuse. Le Catholicisme, Tom. I, Paris 1905, p. 82 ss. Giobbio, La chiesa e lo stato in Francia durante la rivoluzione, Roma 1905. Sicard, Le clergé de France pendant la révol. I: 1'effondrement, Paris 1912. De la Gorce, Hist. relig. de la révol. franc, Paris 1900—1912, tot nu 2 deelen! Matkiez, Rome et le clergé franc, sous la Constituante, Paris 1911. i°. Reeds lang was Frankrijk voor de omwenteling rijp. Het absolutisme had zich gehaat gemaakt bij het volk, dat de zware belastingen nauwelijks vermocht te dragen en eindelijk het juk wilde afschudden. Door het verkwistende leven der vorsten waren de financiën in een zeer ellendigen toestand geraakt. Een staatsbankroet stond voor de deur, toen Lodewijk XVI (1774— 1792) den troon van Frankrijk besteeg. Redding was alleen mogelijk door buitengewone middelen. De vergadering der notabelen van 1787 weigerde te helpen. Tot overmaat van ramp mislukte het volgend jaar de oogst. Op raad van minister N e c k e r nam de koning tot de Generale Staten zijn toevlucht en riep 27 April 1789 een algemeene vergadering bijeen, waarin 516 § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. de derde stand de meerderheid had. Deze reeds lang ontevreden, ontving zijn program van S i e y è sl), vicaris-generaal van Chartres, en oordeelde, dat de derde stand alleen de natie vertegenwoordigde, dat de hoogere geestelijkheid en de adel een doodelijk vergif waren voor het land en stelde zich als de assemblée nationale. Den 14 Juli 1789 werd reeds de Bastille bestormd. De regeering was zwak. Onder den invloed der ontstane verwarring hadden de beraadslagingen in Augustus 1789 plaats. De assemblée nationale noemde zich voortaan assemblée constituante (1789—1791) en stelde de rechten van den mensch *) op in 17 artikelen, schafte het leenstelsel af, hief de kerkelijke tienden op, riep vrijheid van godsdienst uit. Den 20 Augustus werd een geestelijk comité ingesteld, dat, voor 2/s uit leeken en voor */a uit geestelijken bestaande, een nieuwe kerkelijke regeling zoude ontwerpen. Op het verlangen des volks trok de koning met de constituante den 6 October naar Parijs en was sedert dien in de macht van het gepeupel. Weldra werd op voorstel van Talleyrand her secularisatie-decreet uitgevaardigd (2—4 Nov. 1789): alle kerkelijke goederen zijn ter beschikking der natie; voor het onderhoud van den eeredienst en bedienaren zal worden gezorgd. Hiermee kwamen aan den staat alle prebenden, de goederen der kerkfabriek, der seminariën, der scholen, der hospitalen en der kloosterlijke vereenigingen. De goederen der protestanten bleven vrij. De kloosters, die zich niet met ziekendienst of onderwijs bezig hielden, hief men op en verbood de plechtige geloften. De kloosterzusters liet men in de huizen 8). Zeer slecht werden de pensioenen voor de geestelijken en kloosterlingen betaald en eindelijk (1795) geheel opgeheven. In Mei 1790 had het geestelijk comité de kerkelijke regeling gereed, die den 12 Juli daarop als wet aangenomen en constitution civile du clergé 4) werd genoemd. Hierdoor verminderde het aantal parochiën aanmerkelijk; de 134 bisdommen werden tot 83 beperkt, de kapittels opgeheven. Geen buitenlandsch bisschop mocht eenige jurisdictie uitoefenen in Frankrijk. In vereeniging met de wereldlijke overheid zou de bisschop *) In de beruchte brochure: Qu'est-ce que le tiers état? a) Walen, La declaradon des droits de I'homme et du citoyen et 1'Assemblée constituante, Paris 1903. *) Les religieuses et la révolution. Etudes du 5 Sept. et du 5 Oct. 1907. *) Sciout, Histoire de la consdtution civile du clergé (1790—1801), Paris 1872—1882, 4 vols. §165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 517 de parochiën opnieuw regelen. De pastoors werden gekozen door de gemeente, de bisschop door de kiesgerechtigden van het departement. De laatste ontving zijn canonieke instelling niet van den Paus, maar enkel van den aartsbisschop. Toch kon hij ze berichten aan den Paus. Gedwongen gaf de koning zijn sanctie aan deze schandelijke wet (24 Aug. 1790), die in gansch Frankrijk een heftigen tegenstand ontmoette. Nu besloot de constituante den eed op de constitution te eischen. Maar omstreeks twee derden der geestelijken (réfractaires, insermentés) weigerden den gevraagden eed. De overigen (assermentés) volgden het voorbeeld van Grégoire, Talleyrand, Gobel en vier andere bisschoppen, werden echter gesuspendeerd door Pius VI, die tevens de constitution verwierp en de keuze der geestelijken voor ongeldig verklaarde (13 April tj^i)1). Uit wraak verbrandde men de beeltenis des Pausen en trok men diens bezittingen, Avignon en Venaissin, bij Frankrijk. De koning, wiens vlucht in Juni 1791 was verijdeld, moest den 14 September daarna den eed op de nieuwe staatsregeling afleggen en was de gevangene der assemblée constituante, die den 1 October 1791 overging in de assemblée législative (1791—1792). Geen enkele afgevaardigde der constituante zat in deze nieuwe vergadering, waarin de republikeinen het overwicht hadden. Nu dwong men de geestelijken tot den eed op straf van verbanning, alle nog bestaande kloosters hief men op en verbood het geestelijk kleed. Toen de koning de onderteekening dezer wetten bleef weigeren, sloot men hem met zijn familie op in den Temple. Na de ongunstige berichten uit het leger hadden van 2—7 September 1792, te Parijs de gruwelijke slachtingen plaats, waarin omstreeks 1400 en volgens sommigen veel meer „verdachten" werden vermoord. 20. Den 20 September 1792 werd de assemblée législative vervangen door de convention nationale (1792—1795), die geleid werd door de Girondins en de Montagnards. Terstond werd de republiek uitgeroepen. In November begon het proces tegen den koning, die reeds den 21 Januari 1793 naar het schavot werd geleid. De koningin volgde hem den 16 October. In Augustus van dat jaar schafte men de christelijke tijdrekening af, den 7 November den christelijken godsdienst. In de plaats van God ') Consdt. Caritas van 13 April 1791. Püani, Revue du clergé francais, 1 Juin 1908. Pierre Bliard, Jureurs et insermentés (1790 1794), Paris 1910. 518 § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. stelde men de godin de rede'). Weldra hadden de Montagnards onder Robespierre, Marat en Danton de overhand. Het schrikbewind (1793—1794) nam een aanvang en bereikte het toppunt, toen Robespierre alleen zijn woest spel dreef. Van 10 Juni tot 27 Juli bestegen 2425 personen het schavot. Een groot aantal geestelijken viel aan die wreedheid ten offer, maar ook Robespierre zelf (27 Juli) en het grootste deel der dwaze revolutionnairen. Den 29 September eischte men van alle geestelijken den eed op de republiek, waartegen 75 bisschoppen in de ballingschap zich uitspraken. Eindelijk kregen de gematigde republikeinen de overhand en legden de uitvoerende macht in de hand van het directoire (1795—1799). dat regeerde met twee kamers. Dit was de nieuwe staatsregeling der convention nationale (1795). Nog eens kwam echter de streng republikeinsche partij aan het bestuur en vervolgde de emigrés, zond de geestelijken in ballingschap en verdrukte de Kerk. Altijd bedroevender werd de toestand des lands, de ontevredenheid groeide dagelijks aan. De oppositiepartij verbond zich met generaal Bonaparte *) die in October zegevierend uit Egypte terugkeerde en door den coup d'état van 9 November 1799 aan het directoire een einde maakte. 30. De Fransche Revolutie was voorbij, de orde hersteld en Napoleon eerste consul3). Terstond gaf hij aan Frankrijk een nieuwe constitutie, die in naam en in schijn republikeinsch, in werkelijkheid echter monarchisch was. Met zijn scherpen blik zag Napoleon weldra in, dat bij een volk zonder godsdienst moeilijk kon regeeren, en wendde zich daarom spoedig tot den Paus. In Augustus 1799 was P i u s VI in ballingschap overleden 4). Hij had nog moeten zien, hoe Napoleon in 1796—1797 het Pauselijk gebied veroverde tot Tolentino, waar 19 Febr. 1797 de vrede werd gesloten. De legaties van Ferrara, Bologna en de Romagna kwamen aan Frankrijk. Toen in hetzelfde jaar 1797 de *) A. Mathiez, La théophilanthropie et le culte décadaire (1796—1801). Essai sur Phistoire religieuse de Ia révolution, Paris 1904. Vgl. A. Mathiez, Les origines des cultes révolutionnaires (1789—1792) etc, Paris 1904. *) Delbos, L'église de France depuis la convocation des états gén. (9 Mei 1789) jusqu'a la chute du directoire (9 Nov. 1799), Toulouse 1853. II éd. 2 vols. 3) Von Landmann, Napoleon I, München 1903. Vandal, L'avènement de Bonaparte, 2 vols, Paris 1906. *) Baldassari, Histoire de 1'enlèvement et de la captivité de Pie VI, Bruxelles 1840. Van Duerm, Le conclave de Venise, Paris 1896. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 5 IQ overmoedige generaal Duphot in een opstand te Rome viel, werd de Paus in ballingschap gevoerd (Siena, Florence, Parma, Turijn, Briancon en Valence in Dauphiné). Was het protest van P iu s VI tegen zulke gewelddadigheden niet de oorzaak, het werd zeker de naaste aanleiding tot de tweede coalitie, die aan de Franschen een reeks van nederlagen toebracht, de republikeinsche legers uit Italië verdreef, de Romeinsche republiek vernietigde en de pauskeuze mogelijk maakte. In Maart 1800 werd te Venetië de waardige bisschop van Imola, kardinaal C h i a r a m o n t i, tot Paus gekozen. Hij noemde zich Pius VII (1800—1823)'). Een zware taak en veel droefheid stond hem te wachten. Voor het oogenblik verhinderde Oostenrijk, dat een begeerig oog op de legaties sloeg, de reis des Pausen naar Rome. Intusschen trok Napoleon over den St. B er nar d en overwon de Oostenrijkers in dén bloedigen veldslag bij Marengo (14 Juni 1800). Nu werd de keizerlijke minister Thugut inschikkelijker. De Paus vertrok van Ancona naar Rome, waar hij den 3 Juli 1800 zijn intocht hield. Terstond begon hij het Patrimonium te herstellen, en eischte van Napoleon, die de legaties in bezit had (tractaat van Lunéville 9 Febr. 1801), het veroverde kerkelijk goed terug2). 4°. Niet lang na den slag van Marengo uitte Napoleon het verlangen, om den katholieken godsdienst te herstellen en opende weldra de onderhandelingen, welke uitliepen op het concordaat van 18013). Vurig wenschte Napoleon de overeenkomst. Ofschoon hij, volgens zijn eigen woorden, volstrekt geen papist, maar Mohammedaan was in Egypte en katholiek in Frankrijk, wilde hij toch 'den godsdienstvrede als een noodzakelijk middel voor de openbare orde, voor sociale eenheid onder de burgers en de voordeelige politieke betrekkingen met het buitenland. Maar alleen de eerlijke oprechtheid van een Pius VII en de wilskracht van een Napoleon konden de haast onoverkomelijke moeilijkheden te boven komen. In Frankrijk verlangde men, ') Artaud, Histoire de Pie VH, Louvain 1836, 2 vols. J) Charles van Duerm, S.J., Vicissitudes pplidques du pouvoir temporel des Papes de 1790 k nos jours, Lille (1890). *) De la Merthe, Documents sur la négociation du concordat entre la France et le St. Siège, Paris 1891 —1905, 6 vols. Mémoires du card. Consalvi (éd. Crétineau—Joly), Paris 1864. Crétineau—Joly, Bonaparte et le concordat de 1801 et le card. Consalvi, Paris 1869. Theiner, Histoire des deux concordats conclus en 1801 et 1813, Paris 1869, 2 vols. Rinieri, D. concordato (zie boven). Mathieu, Le concordat de 1801, Paris 1904. Se'vestre, L'histoire du concordat de 1801, 2 éd., Paris 1906. 520 § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. dat de Paus de secularisatie der kerkelijke goederen zou erkennen, de wettige bisschoppen afzetten en de constitutioneele bevestigen. Pius VII van zijn kant eischte, dat de katholieke godsdienst staatsgodsdienst zou worden, hetgeen bij velen heftig verzet ondervond. Daarenboven werkten de aan Frankrijk vijandige hoven het concordaat tegen. Ook de constitutioneele bisschoppen en bedorven geestelijken deden alles, om het te verhinderen. Het krachtigst verhieven zich de Bourbons tegen een overeenkomst, omdat zij daarin de pauselijke erkenning van den bestaanden toestand meenden te zien. Een door Napoleon opgesteld ontwerp verwierp de Paus, waarop de eerste consul zijn gezant van Rome terugriep. Nu ging de scherpzinnige en diplomatieke kardinaal Consalvi naar Parijs en bracht het concordaat tot stand, dat den 15 Augustus 1801 door Pius VH werd bevestigd4). De voornaamste artikelen waren: De katholieke godsdienst is die der groote meerderheid der Franschen; de openbare godsdienstoefening is vrij behoudens de noodige maatregelen der verzekering der openbare orde en rust. De bisdommen worden opnieuw omschreven en 10 aartsbisdommen met 50 bisdommen opgericht De eerste consul benoemt, de Paus bevestigt de nieuwe bisschoppen. De bisschoppen zullen den bepaalden eed afleggen voor den eersten consul, de overige geestelijken voor de burgerlijke overheid. De omschrijving der parochiën zal geschieden in overleg met de regeering. De kapittels en seminariën worden door de regeering niet gedoteerd. Alle dom- en parochiekerken worden ter beschikking der bisschoppen gesteld. De Paus verklaart, dat de geseculariseerde goederen aan de bezitters blijven toebehooren ; daarentegen zorgt de regeering voor het onderhoud der bisschoppen en priesters. 5°. Had de geschiedenis der onderhandelingen Napoleon reeds in al zijn heerschzucht en hatelijke onoprechtheid getoond, in de uitvoering van het concordaat kwam zijn trouweloosheid en absolutisme eerst recht aan den dag. Vooreerst werden tegen de belofte tien constitutioneele bisschoppen2) aangesteld en vooral als aanhangsel met het concordaat de 77 articles organiques3) ') Constit. Ecclesia Christi 15 Aug. 1801. ) Sciout, L'épiscopat constitutionnel 1781—1801. Revue des quest. hist. 1895, I, p. 159 ss. *) PortaUs, Les articles organiques, Paris 1845. Chamard, La Révolution, le concordat et la liberté religieuse, Paris 1891. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 521 uitgevaardigd. Zij vernietigden de vrijheid der Kerk en ontkenden het concordaat, dat zij voorgaven te regelen. De geestelijkheid werd gescheiden van haar opperherder, verhinderd om hem te raadplegen over haar belangen, opgevoed onder het oog der wereldlijke macht, en door deze voortdurend bewaakt en belemmerd. Ziehier enkele dezer noodlottige artikelen: Het placet werd gesteld op alle Pauselijke constituties, op het zenden van legaten en op de decreten der algemeene synoden. Zonder de toestemming der regeering zal geen synode worden gehouden. Behalve de domkapittels en de seminariën zullen er geen kerkelijke instellingen zijn. De statuten der seminariën worden goedgekeurd door de regeering. De professoren moeten schriftelijk beloven het Gallicanisme te onderwijzen. Het aantal der wijdelingen zal elk jaar aan de regeering worden voorgelegd. Waar andersdenkenden wonen, mag geen godsdienstoefening plaats hebben buiten de kerkgebouwen. Geen feest zal worden ingevoerd zonder de toestemming der regeering. Het burgerlijk huwelijk zal aan het kerkelijk voorafgaan. De tractementen en pensioenen der geestelijken worden zóó ingericht, dat niet eens een vijftiende gedeelte van het geseculariseerde kerkelijk goed daarvoor noodig is % Natuurlijk protesteerde Pius VH tegen de trouwelooze handelwijze van Napoleon en de articles organiques: eerst in het consistorie van 24 Maart 1802; dan in een nota van kardinaal Consalvi aan den Franschen gezant te Rome; eindelijk opnieuw in een schrijven aan kardinaal Caprara voor Talleyrand (18 Aug. 1803). Niets hielp. Daarenboven bleven de drie legaties met Venaissin en Avignon aan Frankrijk. Iets gunstiger was het concordaat, gesloten voor de Cisalpijnsche republiek *). 6°. Na het sluiten van het concordaat begon de strijd tusschen Napoleon en Pius VII 8) voorgoed. Men weet niet wat het meest verbazing wekt, het heldhaftig geduld van den Paus of het caesaropapisme van den keizer. Toen deze in 1804 was geproclameerd, dacht hij er terstond aan om zich, als Karei de Groote, ') Hermens, Handbuch der gesamten Staatsgesetzgebung über den christlichen Kultus etc. Aachen—Leipzig 1833, 4 Bde. ') Rinieri, La diplomazia Pontificia nel secoio XIX: Concordato tra la S. Sede et la Repubblica Italiana, vol. II, Roma 1902. *) Rinieri, Napoleone e Pio VH, Torino 1906, 2 vol. 522 § 165. De Klerk tegenover de revolutie en Napoleon I. door den Paus te doen kronen: echter niet te Rome, maar te Parijs. Lang draalde Pius VII met zijn antwoord. Niet alleen vreesde hij den keizer, die de legaties wederrechtelijk bezat en de articles organiques bij het concordaat had gevoegd, maar ook de andere hoven en met name den keizer van Oostenrijk. Toch stemde hij eindelijk toe, en noemde daarvoor een dubbele reden.: vooreerst „om aan de kroning zooveel mogelijk een godsdienstig karakter te geven" en vervolgens „omdat de groote belangen van den godsdienst de eerste beweegreden der reis vormden", niet de kroning. In jachtkostuum ontving Napoleon den Paus te Fontainebleau, nam de eereplaats in het rijtuig voor zich, liet den grijzen Opperpriester voor het begin der kroningsplechtigheden anderhalf uur op zich wachten. Volgens vooraf bepaald kroningsceremonieel zette hij zich zelf de kroon op het hoofd 1). Terwijl Pius VII voor hem een verre reis had ondernomen, stond de geweldenaar van zijn kant niets toe. De legaties gaf hij niet terug, liet de articles organiques bestaan en veranderde in het burgerlijk wetboek (Code Napoléon) geen woord. Terwijl hij in Frankrijk het een en ander deed, om de katholieken te winnen, ontzag hij zich niet den Paus op elke wijze grievend te krenken. Nauwelijks was deze te Rome terug, of Napoleon eischte van hem de ontbinding des huwelijks van JérömeBonaparte met miss Patterson, hetgeen de Paus met standvastigheid weigerde. In 1805 trok Napoleon over den MontCenis, zette zich te Milaan de kroon van Italië op, liet Ancona bezetten, schonk Pontecorvo en Bene ven turn met eenige stukken in Beneden-Italië aan Bernadotte en Talleyrand2). Waardig was het protest van Pius VII (13 November- 1805). Napoleon stelde het antwoord uit tot na den vrede van Presburg en schreef uit München een onwaardigen brief, die nog meer liet vreezen (7 Jan. 1806). Meer dan onbeschaamd was het schrijven van denzelfden dag aan kard. F e s c h, waarin Napoleon den Pauselijken brief noemde „la plus ridicule, la plus insensée", sprak van „ces imbéciles", zeide den Paus tot bisschop van Rome te willen verlagen, zich zelf een „Charlemagne" heette en niets zoo „déraisonnable" vond „que la cour de Rome". Pius VII weigerde den broeder des keizers, Joseph Bonaparte, als koning ') Masson, Le sacre et le couronnement de Napoléon, Paris 1908. Dezelfde, Livre du sacre de 1'empereur Napoléon, Paris 1908. 2) Hergenröther, Der Kirchenstaat seit der französischen Revolution, Freib. 1860. § 165. De kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 523 van Napels te erkennen, waarop Napoleon reeds dreigde met de vernietiging van den kerkelijken staat. Den 2 Februari 1808 rukten de Fransche troepen onder generaal M i o 11 i s door de porta del popoio Rome binnen. Terstond deed Pius VII een protest aanslaan, waaraan Napoleon zich echter niet stoorde; met groote barschheid gaf hij de reden op van zijn inval: omdat de Paus weigerde, den oorlog te verklaren aan Engeland (blocus continental) en zich te verbinden met den koning van f Italië en Napels; omdat het belang des rijks en der legers vergde, dat Beneden- en Boven-Italië niet werd gescheiden door het vijandige gebied des Pausen; omdat de gift door Karei den ! Groote (mon illustre prédécesseur) gedaan was voor het I welzijn der christenheid en niet voor de vijanden der religie !). Ruim een jaar daarna, 17 Mei 1809, teekende Napoleon te Schönbrunn het stuk waardoor de kerkelijke staat werd ingeI lflfd bij het rflk*). Hij noemde Rome „de tweede stad des rijks''. Nu verscheen den 10 Juni 1809 de excommunicatiebul tegen hen, „die zich vergrepen hadden aan de rechten van den H. Stoel", dus tegen Napoleon en zijn handlangers 3). Nog geen maand daarna werd de Paus door Rad et, het hoofd der Fransche politie te Rome, opgelicht en naar Savona gevoerd, kard. Pacca opgesloten in de vesting Fenestrelles in Piëmont. Nu begon tegenover de eerbiedwaardige persoonlijkheid des Pausen een vleien, sarren en bedreigen, om hem den afstand van den kerkelijken staat en de verplaatsing der residentie naar Parijs af te dwingen. Pius VII bleef standvastig weigeren. 7°. Intusschen was bij Napoleon het plan der echtscheiding gerijpt. Zijn huwelijk met Josephine Tascher, weduwe van den markies de Beauharnais, bleef kinderloos. Toen deze 15 December 1809 toestemming tot de echtscheiding had gegeven, ontbond de senaat het burgerlijk huwelijk, terwijl de kerkelijke rechtbank van Parijs het kerkelijk huwelijk, daags voor de kroning in 1804 aangegaan, voor ongeldig verklaarde. Werkelijk was het burgerlijk huwelijk, den 9 Februari 1796 tusschen Napoleon en Josephine gesloten, zeker ongeldig. l) Van Duerm, Vicissitudes politiques, p. 85—86. *) L. Madelin, La Rome de Napoléon (1809—1814), Paris 1905. ) Constit. Quum memoranda Ma die 10 Juni 1809. 5^4 § 165- De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. omdat de instructies en dispensaties') aangaande de huwelijken in Frankrijk, den 28 Mei 1793 door Pius VI tot den bisschop van Lucon gericht, op het huwelijk van Napoleon niet van toepassing konden zijn. Bij het kerkelijk huwelijk van 1 Dec. 1804 had Napoleon geen consensus gegeven en zoowel Josephine als kard. F e s c h en den Paus bedrogen, zoodat ook hier van een geldig huwelijk geen sprake kon zijn. In 1810 richtte Napoleon eerst het oog op Anna Polowna van Rusland, de latere echtgenoote van Willem II van Nederland. Toen de onderhandelingen mislukten, viel zijn keuze op Maria L o u i s e a), dochter van keizer Frans I van Oostenrijk, die zich 2 April 181 o te Parijs met Napoleon verbond. Maar van dit huwelijk blijkt de geldigheid niet in foro externo, omdat de huwelijkszaak der vorsten den Paus is voorbehouden en bijgevolg de kerkelijke rechtbank van Parijs volstrekt geen bevoegdheid had, met betrekking tot het eerste huwelijk de echtscheiding uit te spreken. Haar uitspraak was daarom nietig en bijgevolg was het tweede huwelijk van Napoleon niet geldig in/oro externo3). Het kon derhalve niemand verwonderen, dat verschillende kardinalen (dertien) weigerden, bij het kerkelijk huwelijk tegenwoordig te zijn, en liever den toorn van Napoleon trotseerden, dan door het bijwonen der plechtigheid hun rang te onteeren. Weldra 1 ontvingen zij het bevel, de teekenen hunner waardigheid af te leggen en zich terug te trekken in kleinere Fransche steden (roode en zwarte kardinalen). 8°. Reeds lang waren de kardinalen gescheiden van den Paus, die aldus geen consistorie kon houden en zonder hun raad de door Napoleon benoemde bisschoppen niet wilde bevestigen: de keizer benoemde zijn mannen, de Paus zond geen bevestiging; Napoleon liet de door hem benoemde tot vicarii capitulares ') „Curare fideles debere conlrahere matrimonium coram tesdbus et quidem, quoad neri potest, Catholicis, priusquam municipalitati se praesentes sistant, ut praescriptam a nationali conventu declaradonem pariant. Et quoniam complures ex istis fidelibus non I possunt omnino parochum legitimum habere, istorum profecto conjugia contracta coram testibus et sine parochi praesentia, si nihil aliud obstet, et valida et licita erunt". j Pii VI Pont. Max. Acta, quibus ecclesiae cathol. calamitatibus in Gallia consultum est, Romae, Prop fid. 1871, II, 15, n. 3. Wie zou durven volhouden, dat Napoleon bij zijn J huwelijk geen wettig pastoor kon doen assisteeren ? Masson,Josephine répudièe, Paris 1901. ! *) Helfert, Maria Louise, Wien 1873. ") Rinieri S. J., Napoleone I e Pio VII, Tom. II, cap. 26, p. 25—45. Etudes religieuses (Dudon), 20 mai 1912, p. 488. Civilta Cattolica, 18 Aprile 1903, p. 168. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 525 kiezen, de Paus verklaarde die keuze voor ongeldig en verwierp tevens de bevestiging hun door den aartsbisschop of oudsten bisschop verleend. Altijd meer werd nu de P a u s in de regeerinp- der Kerk bemoeilijkt, van alles beroofd en ten slotte met afzetting bedreigd. In Mei 1807 zond Napoleon drie bisschoppen naar Savona en stelde zeer onwaardige eischen: vooreerst zou Pius VII de benoemde bisschoppen bevestigen; dan goedkeuren een bijvoegsel bij het concordaat van 1801, waardoor de Paus zich verplichtte voortaan de door den keizer benoemde bisschoppen binnen drie maanden de bevestiging te geven; afstand te doen van den kerkelijken staat; zich niet te verzetten tegen 'de Gallicaansche artikelen; aan de katholieke vorsten de benoeming van twee derden der kardinalen af te staan. Pius VII bleef onwrikbaar en gaf alleen betrekkelijk de bevestiging der bisschoppen een mondelinge toestemming, die echter Napoleon niet aannam. Nu riep de keizer de nationale synode van 18x1') bijeen, om „zich zelf en zijn volk, zooals hij zeide, tegen de aanmatiging van den Romeinschen priester te verdedigen". Wel stond hij op het toppunt zijner macht, omdat, behalve Rusland en Engeland, gansch Europa aan zijn voeten lag en hem een zoon geboren werd, die de Napoleontische dynastie zou voortzetten, maar de synode voegde zich niet naar zijn wil en verklaarde zich onbevoegd, de bisschoppelijke zetels te bezetten. Nu liet de tiran de synode suspendeeren en wierp zelfs drie bisschoppen in den kerker. Eindelijk kwam een decreet tot stand: indien de Paus binnen zes maanden den benoemde niet bevestigt, dan komt het recht van bevestiging aan den aartsbisschop. Een nieuwe deputatie verkreeg van Pius VII de toestemming onder voorbehoud, dat de aartsbisschop alleen in naam des Pausen de bevestiging zou kunnen geven. Hiermee was de keizer niet tevreden en liet den Paus weten, dat hij het concordaat ophief en zelf bisschoppen zou aanstellen. Tijdens den Russischen veldtocht liet Napoleon den Paus van Savona naar Fontainebleau overvoeren en begon in den aanvang van 1813 de onderhandeling. Door den toestand der Kerk tot zwaarmoedigheid gebracht, naar geest en lichaam uitgeput, van zijn raadgevers beroofd, stelde Pius VII met den keizer de preliminairen op van een nieuw concordaat, die dan eerst geldig zouden zijn, wanneer de vergaderde kardinalen hun *) Ricard, Le concile national de 1811, Paris 1894. H. Wehchinger, Le Pape et 1'empereur 1804—1815. Paris 1905. Stimm. a. M-L. ni, S. 485 ff. 526 § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. toestemming hadden gegeven. Napoleon was echter zoo oneerlijk, de (25 Jan. 1813) onderteek ende preliminair en terstond als concordaat uit te vaardigen. De hoofdzakelijke inhoud was deze: De Paus zal zijn zetel in Italië of in Frankrijk vestigen. Het volle nominatierecht der bisschoppen van het gansche keizerrijk, uitgezonderd de suburbicaire bisdommen en tien andere, zal de keizer hebben ; daarbij zou het decreet der nationale synode van kracht blijven. Implicite scheen hiermee afstand te zijn gedaan van den kerkelijken staat'). Toen de bij hem toegelaten zwarte kardinalen hierop wezen, was Pius VH over de afgedwongen onderteekening ontroostbaar en schreef een brief*) aan den keizer, waarin hij de artikelen der preliminairen herriep, en berichtte dit weldra aan de bisschoppen des rijks. De keizer ontstak in hevigen toorn en zond kardinaal P i e t r o in ballingschap. Niets kwam echter tot uitvoering. De wapenen van Napoleon waren in Duitschland niet gelukkig. Op het bericht, dat er een congres zou bijeenkomen te Praag, zond de Paus op raad van Consalvi en Pacca een krachtige opvordering zijner staten3). Het congres had niet plaats. Napoleon moest onderdoen en werd gedwongen tot afstand van den troon en zijn keizerrijk met Elba te verwisselen. In triomf keerde Pius VII naar Rome terug (1814). 9'. Buiten Italië en Frankrijk heeft de revolutie vooral ia Duitschland4) en de Nederlanden op kerkelijk gebied haar invloed doen gevoelen. In 1794 werd de linker Rijnoever en een gedeelte van de Paltz door de Franschen veroverd en deelde natuurlijk in alle nieuwigheden en hervormingen der republiek. Het elfde der articles organiques schafte alle kerkelijke instellingen, behalve de kapittels en seminariën, af. Waren in Frankrijk alle kerkelijke goederen geseculariseerd, hetzelfde moest plaats hebben in de onderhoorige landen. Het secularisatie-decreet werd uitgevaardigd den 2 Juni 1802. Voor de vier Rijnlandsche *) Sarcastisch schreef Napoleon op den dag der onderteekening aan den Paus: „Je me fais un plaisir de lui assurer que, n'ayant jamais cru devoir lui demander une renonciation k sa' souveraineté temporelle sur les Etats Romains, elle ne doit avoir aucune crainte que 1'on puisse jamais penser que, par la signature des dits articles, elle ait renoncê directement oü indirectement a ses droits et k ses prétentions". ') Bij Pacca, Mémoires sur le pontificat de Pie VII, Paris 1860, p. 14 ss. *) Pacca, II. Appendice, n. 5. Dit stuk kwam met Bernetti naar Maastricht, vanwaar het Van der Vrecken, als handelsreiziger verkleed, naar Weenen bracht. *) Schmid, Die sakularisirten Bistümer Deutschlands, Gotha 1858, 2 Bde. Rodolphi, Zur Kirchenpolitiek Preussens, Paderborn 1897. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 527 departementen werd beslist: Behalve de bisdommen, parochiën, kapittels en seminariën werden alle kerkelijke instellingen opgeheven. Alle goederen der kerkelijke instellingen, ook die der • bisdommen, parochiën, kapittels en seminariën staan voortaan onder het beheer der natie. Door dit artikel seculariseerde men alle kerkëlijke goederen met uitzondering der noodzakelijke kerken, der huizen der bisschoppen, kanunniken en pastoors» De leden der opgeheven kloosters ontvingen 300—600 francs pensioen. Alleen de orden en congregaties, die zich wijdden aan onderricht en ziekendienst, bleven bestaan. Het VII artikel van den vrede van Lunéville had beloofd, dat de Duitsche vorsten, die aan den linker Rijnoever iets hadden verloren, aan den rechter vergoeding zouden ontvangen. Natuurlijk was dit artikel het werk van Napoleon, die aldus met de geestelijke vorstendommen de eenheid van het Duitsche rijk en den krachtigsten steun des keizers vernietigde en Pruisen tot mededinger van Oostenrijk verhief. Over de vergoeding onderhandelde de rijksdag van Regensburg, doch zonder gevolg (1801). Een commissie werd ingesteld. Maar nog voordat de eerste zitting was gehouden, nam Napoleon zelf de zaak in de hand. Nu volgde een kruipen en vleien der Duitsche vorsten, die de gierigheid der Fransche ambtenaren benuttigden en geld beloofden voor een grootere of kleinere vergoeding. Het was een ware handel in Duitsche bisdommen en abdijen. Den 2 Augustus 1802 werd een rijksdeputatie ingesteld, die onder toezicht van Frankrijk en Rusland over de vergoedingen zou beslissen. Weldra echter ontving de deputatie een nota van Napoleon, waardoor met „groote onpartijdigheid" (?) over de vergoedingen beschikt werd. Den 25 Februari 1803 kwam eindelijk de „Reichsdeputationshauptschluss"') tot. stand. De goedkeuring des Duitschen keizers was een bloote vorm, omdat eenieder zich reeds in het bezit van den buit had gesteld. Door deze secularisatie verloor de katholieke Kerk in Duitschland, inbegrepen het reeds genaaste op den linker Rijnoever,, een gebied van 1719 Q mijlen met 3-162.576 inwoners en 21 millioen inkomen. Wel werden pensioenen voor de beroofde bisschoppen, kanunniken en kloosterlingen bepaald, maar, evenals in *) Protokoll der ausserordentlichen Reichsdeputation zu Regensbure, Reeensbure 1802, 6 Bnde. 528 § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. Frankrijk, niet behoorlijk of in het geheel niet betaald. In de uitvoering ging men met veel ruwheid en heiligschennis te werk1). Twee geestelijke vorstendommen bleven bestaan: het gebied der Duitsche orde, wijl een Oostenrijksche prins grootmeester was; en het tot aartsbisdom verheven sticht Regensburg voor K a r e 1 Theodoor van Dalberg, die bij N a p o 1 e o n in blakende gunst stond. Te recht was Pius VII om de secularisatie in Duitschland in diepe droefheid gedompeld, niet alleen wegens de tijdelijke schade, maar vooral ter oorzake van het geestelijk nadeel, dat de secularisatie vergezelde en volgde. Sommige bisschoppen traden af, andere stierven. De kapittels vervielen. In deze benarde omstandigheden vond de nuntius Della Genga geen steun. Een nieuwe organisatie werd verijdeld door het Fransche hof en de altijd voortdurende gevangenschap des Pausen. Intusschen bemoeiden zich de protestantsche vorsten voortdurend met kerkelijke zaken, zoodat niet alleen het geseculariseerde vorstendom, maar ook het bisdom zelf onderworpen was aan de wereldlijke macht, en het bisschoppelijk gezag tengevolge der secularisatie zoo goed als Vernietigd was. In 1803 waren onderhandelingen aangeknoopt aangaande een algemeen Duitsch concordaat. Aan slagen kon echter, om den Josephistischen geest der vorsten, volstrekt niet worden gedacht. Wat later ontstond het Rijnverbond, waardoor zich zestien Duitsche vorsten aan den keizer onttrokken en Frankfort tot hoofdstad kozen, waarheen nu de primaat Dalberg zijn zetel verlegde. Den 6 Augustus 1806 deed keizer Frans II afstand van de Duitsche keizerskroon: het Duitsche rijk had opgehouden te bestaan. Wijl daarmee de mogelijkheid van een algemeen Duitsch concordaat was verdwenen, vatte Napoleon na den vrede van Tilsit (7 en 9 Juli 1807) het plan op, een concordaat voor het Rijnverbond te sluiten. De onderhandelingen begonnen te Parijs, maar werden weldra gestaakt. De aanmatigingen van Napoleon en vooral de verovering van den kerkelijken staat (1809) maakten een overeenkomst onmogelijk. Ook alle andere pogingen bleven zonder gevolg. ') Dr. Heinrich Brück, Geschichte der katholischen Kirche in Deutschland im neunzehnten Jahrhundert, Mainz 1887, I B. Over de meening van kard. Pacca, zie diens Mémoires sur le Pontificat de Pie VII, II, 355 s.: Discours sur 1'état actuel et les destinées futures de 1'église catholique. §165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 529 i°. In ons land1) trachtten de katholieken reeds in 1795 de vrijheidsideeën te benuttigen en vroegen aan de provisioneele renrespnranrpn van hof ,m , t_t_ii j i r ... mogen kiezen. Het verlof werd CTPcrpwn maar Ho t^H i de uitvoering niet gunstig. In het koninkrijk Holland (1806) gaf ^v,. wwuiuw uC uwlui uer organisatie der üerk, aan den koning Lodewijk Bonaparte. Deze benoemde den 2 Augustus 1808 een organisatie-commissie, die echter niets tot stand bracht, omdat men niet kon organiseeren zonder volmacht des Pausen, die toen juist werd opgesloten te Savona. In 1810 nam Napoleon zelf de kerkelijke organisatie der Nederlanden in de hand. Den 26 April van dat jaar besliste hij, dat het departement van de Monden van den Ryn één bisdom zou uitmaken met den zetel te 's-Hertogenbosch. Daarin echter zouden heerschen „de onschendbare grondbeginselen der Gallicaansche kerk tegen de pretentiën van het hof van Rome". Bij decreet van 22 Juli 1811 stelde Napoleon niet alleen het concordaat van Frankrijk, maar ook de organieke artikelen verplichtend. Bisschoppen van zijn keuze stelde hij aan en verachtte het verzet des Pausen, wiens toestemming niet werd gevraagd. Het duurde niet lang,' of Bonaparte stak zijn heiligschennende hand opnieuw naar de kerkorganisatie uit. Den 24 October 1811 schreef hij voor, dat de verschillende eerediensten van Holland in het jaar 1812 naar de in Frankrijk heerschende wetten georganiseerd zouden worden. Een gemengde commissie werd ingesteld den 24 Januari 1812. Voor de roomschen had daarin zitting aartspriester C r a m e r, voor de Jansenisten hun vicaris-generaal W. van Os. Het was de uitdrukkelijke wil des keizers, dat er vereeniging zou komen tusschen de roomsch-katholieken en de oude cleresij. Het spreekt vanzelf, dat zulk een commissie het moeilijk eens kon worden. C r a m e r wenschte twee bisdommen; Van O s de organisatie van 1559; de commissaris d'Alphonse wilde eerst geen nieuw bisdom, later adviseerde hij tot de oprichting van één bisdom in de zeven departementen met den zetel te Utrecht. Dit alles en nog veel meer werd afgekeurd te Parijs. Na den val van ') Nuyens in de Wachter, jaargang 1880, bl. 95, ti3, 216. Hezemans, t. a. p. jaarg. 1881. P. Albers S.J., Geschiedenis van het herstel der Hiërarchie inde Nederlanden. Met een inleiding van Z. D. H. Mgr. H. van de Wetering, aartsb. van Utrecht, I Deel, Nijmegen 1903. bl. 6 vv. P. Albers S. J. Kerkgesch. H. 3. 53° § l66. Pausdom en Italië. Napoleon nam een andere regeering de caesaropapistische strevingen over 1). § 166. Pausdom en Italië. Wiseman, Herinneringen aan de vier laatste Pausen. Uit het Engelsch, 's-Gravenhage 1864. Hergenröther, Der Kirchenstaat seit der französischen Revolution, Freiburg 1860. Ch. van Duerm, Vicissitudes politiques du pouvoir temporel des Papes de 1790 a nos jours, Lille (1890). Dr. A. J. Nürnberger, Papsttum und Kirchenstaat (1800—1870), Mainz 1879 1900, 3 Bde. Pierre de la Gorce, Histoire du second empire. Ouvrage couronné par 1'académie francaise, VH éd. 7 vols, Paris 1902 ss. vooral Tom. 2, 3, 5, 7. Biblioteca di storia ital. recente (1800—1850), vol. I, Torino 1907. 1 °. Na den val van Napoleon kwam het Congres van Weenen *) (1814—1815) bijeen, waarin ook kardinaal Consalvi als Pauselijk gevolmachtigde zitting had. Helaas, Pius VH moest ondervinden, dat ook hier de macht en het geweld der verovering meer invloed had, dan de gerechtigheid en het volkenrecht. Want hoewel de Pauselijke regeering het herstel harer staten vroeg, ontving zij Avignon, Venaissin en een stuk van Ferrara niet terug. Nog eens moest Pius VII de vlucht nemen, toen Murat, de koning van Napels, na den terugkeer van Napoleon (100 dagen) den kerkelijken staat veroverde. Lang duurde die ballingschap niet. Napoleon ging naar St. Helena *) en Murat werd doodgeschoten. Na de nieuwe ordening van den kerkelijken staat bleef er de Code civil van Napoleon niet bestaan, wel de inrichting van het financieele beheer. Terwijl men de staatsschuld trachtte te delgen, bleven de secularisaties der Franschen van kracht. De ambtenaren, die zich het meest in anti-pauselijken zin hadden gedragen, zette Pius af en gaf aan >) H. f. Allard, Antonius van Gils en de kerkelijke gebeurtenissen van zijn tijd, 's-Hertogenbosch 1875. *) I Rinieri S.J. II Congresso di Vienna e la S. Sede. La diplomazia pontificia nel sec. XIX, Vol. IV, Roma 1904. Dezelfde, Corrispondenza inedita dei cardinali Consalvi e Pacca nel tempo del congresso di Vienna (1814—1815), ricavata dal)* archivio secreto Vaticano, Torino 1903. s) P. Gotnard, Les origines de la légende napoléonienne. L'oeuvre historique de Napoléon a Sainte Hélène, Paris 1906. § i66. Pausdom en Italië. 531 de anderen een algemeene amnestie. Reeds lang had de Paus eraan gedacht, het werk der Bourbonsche hoven en van Clemens XIV te vernietigen. Den 7 Augustus 1814 verscheen nu de bul Sollicitudo omnium Ecclesiarum'), die de Sociëteit van Jezus herstelde over de gansche aarde. Met groote toewijding stonden de kardinalen Consalvi en Pacca den Paus ter zijde. De vroeger zoo bloeiende colleges werden te Rome heropend: het Germanicum, het Engelsche en het Schotsche. De Propaganda ontving een nieuwe inrichting. Allengs keerden weer de gezanten bij het Pauselijk hof naar Rome terug: het eerst die van Rusland, Pruisen, Hannover en Wurtenberg. Ook de Nederlanden hadden voortaan een gevolmachtigde in de eeuwige stad. Om strijd brachten de gekroonde hoofden den Paus hünne hulde: de keizer van Oostenrijk (1819), de koning van Pruisen (1822), die van Napels (1821). Reeds had de koning van Spanje er zijn verblijf gehouden. Karei Emanuel IV van Savoye eindigde als lid der Sociëteit van Jezus zijn leven te Rome. Ook de familie van Napoleon vond daar een schuilplaats. In 1821 veroordeelde Pius VII de Carbonari en andere geheime genootschappen. Een groot aantal concordaten werd door hem gesloten*). De noodlottige brand, die kort voor zijn dood de basiliek van S. Paulo fuori le mura verwoestte (1823), is den grijsaard niet meer bericht. Hij overleed 19 Juli 1823. Zijn pontificaat was een der roemvolste der kerkgeschiedenis en bewees, dat zelfs de machtigste geweldenaar niets vermag tegen de wonderbare levenskracht der Kerk. 20. Leo XII (1823—1829), uit het huis della Genga, werd gekozen na een conclave van 25 dagen 3). Reeds bij de adoratie benoemde hij kardinaal della Somaglia tot staatssecretaris. Hoogst edel was de aanstelling van kardinaal Consalvi tot prefect der propaganda, omdat deze voorheen met della Genga op gespannen voet had gestaan. Nog vóór de kroning vierde de Paus de overwinning der Franschen in Spanje en het herstel vjfc Ferdinand VII (1823). Het jaar 1824 zag vier koninklijke prinsen te Rome: die van Pruisen, Beieren, Holland en Zweden. ') Bullarium Rom. Tom. i8, p. 323 ss. (P. Albers S. J.), Liber Saecularis historiae Soc. Jesu, ab anno 1814 ad annum 1914, Romae 1914. *) Zie Nussi, Conventiones de rebus ecclesiasticis etc. Moguntiae 1870, Münch, Vollstandige Sammlung alleT altera und neuern Konkordate, Leipzig 1830, Band 1—2. *) Artaud de Montor, Histoire du Pape Léon XII, Bruxelles 1843. 532 § 166. Pausdom en Italië. In 1825 vierde Leo XII met groote plechtigheid een jubilé, dat rijke vruchten droeg. Met de Duitsche staten, met Zwitserland en de Nederlanden ging hij overeenkomsten aan. Veel deed de Paus voor de wetenschap. Ook schonk hij aan de Jezuïeten het Collegium Romanum terug, waar hij leerstoelen oprichtte voor natuurkunde, scheikunde en welsprekendheid. Er werden voorbereidselen getroffen voor het herstel der basiliek van St. Paul en bijdragen ontvangen van den keizer van Oostenrijk, de koningen van Frankrijk en de Nederlanden (1825). In hetzelfde jaar veroordeelde Leo de orde der vrijmetselarij in de bul Quo graviora, waarin hij aan de bullen van Clemens VIII, Benedictus XIV en Pius VII herinnerde. Voor den kerkelijken staat was de regeering van Leo XII een zegen. Vooral ondergingen de belastingen en het hooger onderwijs een gunstige wijziging. De Paus stierf 69 jaren oud, 10 Februari 1829. Pius VIII (1829—1830)'), uit het huis der Castiglioni, regeerde slechts korten tijd. Hij bestreed de bijbelgenootschappen en de vrijmetselarij en vaardigde een breve *) uit aangaande de gemengde huwelijken in Duitschland. Voor zijn dood mocht hij nog de emancipatie der Engelsche katholieken aanschouwen. 3°. Droevig was het vooruitzicht, toen na een conclave van 50 dagen Mauro Cappellari onder den naam van Gregorius XVI (1831 —1846) den pauselijken zetel beklom8). Wel had deze vroegere generaal der Camaldulensen zijn wilskracht en hechte trouw aan de kerkelijke beginselen noodig. Terstond na zijn verheffing sloeg de Juli-revolutie, door de geheime woelingen der Carbonari, van Frankrijk naar Italië over. Tegenover Frankrijk, dat destijds de politiek der non-interventie volgde, stond de regeering van Oostenrijk, die in 1830 en 1832 de rust in de Pauselijke Staten herstelde en deze zes jaren lang door haar troepen bezet hield. De ijverzucht tusschen beide regeeringen y&roorzaakte een groote verwarring in den kerkelijken staat, een *) Artaud de Montor, > Histoire du Pape Pie VHI, Paris 1844. ') Litt er is alter o abhinc anno van 25 Maart 1830. s) Wagner, Leben und Pontificat des Papstes Gregor XVI, Sulzbach 1846. Sylvain, Gregoire XVI et son pontificat, Lille i890.y. A. v. Helfert, Gregor XVI und Pius IX. Ausgang und Anfang ihrer Regierung, October 1845—November 1846, Prag 1895. U. Angeli, Amedeo di Savoia, duca d'Aosta. Vincenzo Gioberti, Prato 1903. Oreste Dito, Massoneria, Carbonaria ed altre societa segrete nella storia del risorgimento italiano, Torino 1905. § i66. Pausdom en Italië. 533 wederrechtelijke inmenging in de regeling van het bestuur en maakte daardoor den Paus bij de revolutionnairen nog meer gehaat. Oostenrijk hield Bologna, Frankrijk Ancona bezet (1832—1838). Intusschen richtte Gregorius XVI zijn oog op de verbetering der rechtspraak en der financien en zag zich genoodzaakt bij den jood Rothschild drie millioen scudi te leenen. Zijn streng optreden tegen de revolutie bracht hem eenige jaren rust. In het jaar 1843 begonnen de opstandelingen opnieuw. Er verschenen twee geschriften, die een zeer diepen indruk maakten. Het eerste was het boek Del primato morale e civile degli Italiani van Vincenzo Gioberti (1801—1852), dat den nationalen trots der Italianen voedde en een Italiaanschen bond onder den Paus als hoofd aanprees. Het tweede, Speranze d'/talia van Cesare Balbo, betrad den bodem der werkelijkheid en gaf hoop op een spoedige bevrijding des vaderlands. Middelerwijl verspreidden Mazzini (f 1872), Ricciardi, Fabrizi en Pepe revolutionnaire denkbeelden. Farini schreef het Manifesto di Rimini. Ook de wetenschappelijke congressen van Pisa (1839), van Turijn (1840) en van Florence (1841) waren voorbereidingen tot de revolutie. Tegen al deze revolutionnaire bewegingen was de Paus zeer streng. Veel werkte hij daarbij op wetenschappelijk en kerkelijk gebied, stichtte de Musei Gregoriani en het Musea Etrusco, en promoveerde de beroemde kardinalen Mezzofanti en Angelo Mai. Herhaaldelijk 'trad Gregorius op als verdediger der Kerk, hield den keizer van Rusland tot tweemaal toe zijn wreedheid en onrechtvaardigheid tegen de katholieken voor oogen en schreef zelfs gebeden uit tegen de verdrukking der Kerk in Spanje. Hij veroordeelde Lamennais (Paroles d'un croyant), de leer van Hermes en Bautain. Onder Gregorius bloeide de Kerk en ontving een groot aantal nieuwe diocesen. Toch breidden de revolutionnaire ideeën zich altijd verder uit. Toen Gregorius 1 Juni 1846 overleed, w& de omwenteling nabij. Noch zijn gestrengheid, noch de groote toegevendheid van zijn opvolger kon ze weerhouden. 4°. Pius IX (1846—1878), uit het huis der Mastai Feretti, beklom op 54-jarigen leeftijd den pauselijken troon en regeerde, in de moeilijkste omstandigheden, langer dan een zijner voorgangers '). Zijn keuze werd begroet met uitbundige geestdrift, ') Dr. W. J. F. Nuyens^ Geschiedenis der regeeriDg van Pius IX, Amsterdam 1862, 2 deelen. f. M. Ville Francket Pie IX, sa vie, son histoire, son siècle, 534 § i66. Pausdom en Italië. die echter door de revolutionnairen voor hun doeleinden en de opruiing des volks werd gebruikt. Pius IX, van nature tot toegevendheid geneigd, gaf terstond een bijna algemeene amnestie aan alle politieke misdadigers, zette den gehaten staatssecretaris Lambruschini af en stond zelfs een wijziging der grondwet en een volksvertegenwoordiging met twee kamers toe, die bij de uitvaardiging van wetten en het opleggen van belastingen een beslissende stem hadden. Al dit toegeven voldeed de revolutionnairen geenszins, die veeleer door dit eerste succes nog heviger werden geprikkeld en overal het volk opruiden. Nu brak de revolutie van 1848 uit, die zich vooral uitte in hatelijke aanvallen tegen Oostenrijk. Toen P i u s IX weigerde voor het ééne Italië'te werken en den oorlog aan Oostenrijk te verklaren, werd hij landverrader genoemd en moest zelfs het revolutionnaire ministerie M a m i a n i aanvaarden. Intusschen zegevierden de Oostenrijkers in Lombardije. Ook te Napels had een omkeer ten goede plaats. Pius IX herademde en zond het ministerie M a m i a n i heen. Nog eens kreeg de meer gematigde partij de overhand onder graaf Pellegrino Rossi, die echter reeds den 15 November 1848 op de trap der Cancellaria door een dolksteek gedood werd. Nu stonden de revolutionnairen aan het hoofd. P i u s LX vluchtte den 24 der zelfde maand naar Gaëta1). Den 5 Februari 1849 zetelde te Rome de constitueerende vergadering, die den 9 het wereldlijk bestuur des Pausen vervallen verklaarde en de republiek uitriep. De leiding ontvingen Mazzini2), Saffi en Arme Mini. Men plunderde de kerken en confisqueerde de goederen der doode hand. Spoedig riep Pius IX echter de hulp van Oostenrijk, Spanje, Frankrijk en Napels in. Reeds den 2 Juli 1849 trokken de Franschen Rome binnen en herstelden de orde. Den 12 Juli 1850 keerde Pius IX, na 17 maanden afwezigheid, in de eeuwige stad terug. Een Fransche bezetting verzekerde de rust. Toch was die slechts schijnbaar, omdat Victor Emanuel VIII éd., Paris 1878. Pougeois, Histoire de Pie IX, son pontificat et son siècle, 6 vols, Paris 1877—1886. Gillet, Pie IX, sa vie et les actes de son pontificat, Paris 1877. Hulskamp, Pius IX iu seinem Leben und Wirken, 4 Aufl. van Molitor, Münster 1875. *) Pius ontving tal van adressen uit alle streken der wereld. Zie Le monde Catholique a Pie IX dans 1'exil. *) R. de Cesare, Roma et lo Stato del Papa dal ritorno di Pio IX al 20 Settembre, Roma 1906, P. E\ Gruber, Giuseppe Mazzini e la rivoluzione, Roma 1905. § 166. Pausdom en Italië. 535 van Sardinië reeds sedert 1848 aan het hoofd der revolutionairen stond en niet zou rusten voordat hij het ééne Italië onder zijn schepter had vereenigd. De ziel dezer beweging tegen den kerkelijken staat was minister C a v o u r die van zijn jeugd af tot de revolutionnairen behoord had. Machteloos om tegen den wil van Oostenrijk zijn plan te volvoeren, zocht hij hulp bij Napoleon III. Door zijn politieke schranderheid wist hij de Franschen als bondgenooten te winnen. De eerste vrucht van dit verbond was de oorlog van Frankrijk-Sardinië tegen Oostenrijk (1859), dat verslagen werd te Magenta en Solferino en aldus Lombardije verloor. Toen bij het begin van dezen oorlog, op verzoek des Pausen, het Oostenrijksche leger de legaties verliet, hielden er tal van revolutionnairen en Piëmonteesche agenten hun intocht, bewerkten met geld en beloften het argelooze volk, dat zich weldra bij Victor Emanuel aansloot. In Frankrijk werd de openbare meening bewerkt ten nadeele des Pausen door het vlugschrift Le Pape et le congres, dat de denkbeelden van Napoleon vertolkte, Rome en de Romagna voor den Paus als voldoende verklaarde. Hetzelfde schreef Napoleon einde December aan den Paus. Altijd driester werden nu de revolutionnairen. Op aandringen van Montalembert werd de Pieterspenning 2) opgericht. Lamoricière vormde het corps der Pauselijke zouaven. In 1860 ontrukten de revolutionnairen den Paus de Marken en Umbrië, waar de dappere Pauselijke troepen onder Lamoricière bij Castelfidardo en Ancona voor de overmacht der Piëmonteezen moesten wijken. Het voorwendsel dezer veroveringen was het herstel der orde in het Pauselijk gebied. Openlijk verzette zich Napoleon tegen deze geweldenarijen, die hij echter goedkeurde in het geheim. Nog een derde zijner staten bleef den Paus over. In 1861 verklaarde het Italiaansche parlement Rome tot hoofdstad van het koninkrijk. De Paus bleef standvastig en stond geen voet gronds af. Zijn troepen, gesteund door de Fransche bezetting, verdedigden zich dapper tegen de vrijbuiters van Garibaldi, die zij te Aspramonte versloegen (1862). Zonder voorweten des Pausen werd tusschen Victor Emanuel en Frankrijk de verraderlijke conventie van 1864 gesloten: de eerstgenoemde mocht zijn residentie van Turijn naar Florénce verleggen, moest echter den kerkelijken l) Fr. Xav. Krans, Cavour, Die Erhebung Italiens im XIX Jahrhundert, Mainz 1902. Vgl. C. Wilde, Studiën, deel 58. ~ !) C. Daux, Le denier de S. Pierre et, Paris 1907. 536 § i66. Pausdom en Italië. staat onaangeroerd laten; Frankrijk zou binnen twee jaren de bezetting uit Rome terugroepen. Werkelijk verlieten December 1866 de Fransche troepen de eeüwige stad. Weldra wierp zich nu Garibaldi op het Pauselijk gebied. Door de openbare meening gedwongen zond echter Napoleon aan Pius IX opnieuw eenige hulptroepen, die met de Zouaven den 3 November 1867 bij Mentana de Garibaldisten versloegen. Nog drie jaren hield de Paus zich staande met de hulp der Fransche bezetting (5000 man), die in 1870 voor goed werd teruggeroepen. Na de gevangenneming van Napoleon bij Sedan (2 Sept. 1870), deed VictorEmanuel, aangemoedigd door den Pruisischen gezant graaf von Arnim, een aanval op Rome. Na een bombardement van 5 uren liet Pius IX, om nutteloos bloedvergieten te voorkomen, de witte vlag hijschen. Door de bres der Porta pia trokken de Piëmonteezen de stad binnen den 23 September 1870. Het meegebrachte gepeupel vermeerderde het Romeinsche volk en had het grootste aandeel in het plebisciet van 2 October 1870, een belachelijke komedie vol bedrog '). Den 1 November vaardigde Pius IX een encycliek uit om alle ongerechtigheden, sedert 1859 bedreven, voor de gansche wereld te openbaren. .Zeer vele katholieken protesteerden!), van de mogendheden alleen de Coeurs d'Alène uit het rotsgebergte en Ecuador onder G a r c i a Moren o. Victor Emanuel nam het Quirinaal voor zich. Den Paus bleven de paleizen van het Vaticaan en van St. Jan van Lateranen met Castel Gandolfo. De garantie van 15 Mei 1871, waarbij Italië den Paus 3 */* millioen lire jaarlijks, rechten van souverein, inviolabiliteit zijner persoonlijkheid, eigen post- en telegraafkantoor en vrij verkeer met de mogendheden verzekerde, wees P i u s IX af. Het eerste artikel dezer wet: „De persoon van den Paus is heilig en onschendbaar" klonk als het Ave Rabbi, waarmee Christus bespot werd. Ook na de inneming van Rome zette Victor Emanuel zijn anti-kerkelijke regeering voort. Bijna terstond strekte hij de vervolgingswetten van het koninkrijk Sardinië over gansch Italië uit, hief talrijke kloosters op, confisqueerde kerkelijke goederen en verplichtte de geestelijkheid tot de militie. In 1887 werden de tienden afgeschaft. Het strafwetboek van 1889 bevatte een reeks ') Vier maanden later petitionneerden 27,161 Romeinen voor den Paus. Bat klinkt anders dan 45 tegen 40,785 voor Victor Emanuel. 9) Zie Sovranita temporale dei Rom. Pontefici, Roma 1868 ss. Tom. I—7. § l66. Pausdom en Italië. 537 voor de Kerk nadeélige artikelen. Een wet van 1890 seculariseerde tal van vrome stichtingen en trok het kerkelijk vermogen aan den Staat. Zelfs de goederen der Propaganda waren voor de Italiaansche regeering niet veilig 5 . Is Pius IX onder dit alles beroemd geworden om zijn lijden, nog beroemder werd hij om zijn ongeëvenaarde werkzaamheid op kerkelijk gebied. Hij sloot een groot aantal concordaten, herstelde de hiërarchie in Engeland (1850) en de Nederlanden (1853) *), richtte 29 aartsbisdommen, 132 bisdommen, 33 apostolische vicariaten en 15 apostolische prefecturen op. Zeer groot was het aantal beatificaties en canonisaties. Wellicht heeft geen Paus zóó zeer als Pius IX de harten van geestelijken en leeken gewonnen. Dit bleek bij de dogma-verklaring der Onbevlekte Ontvangenis (1854), bij de canonisatie der Japansche martelaren (Pinksteren 1862) en bij het eeuwfeest der Apostélen Petrus en Paulus (1867), waarbij Pius beurtelings 200, meer dan 300, en in 1867 zelfs 500 bisschoppen om zich vergaderd zag. Vooral echter toonde zich de geestdrift en liefde der geloovigen, toen de beminde vader het 25-jarig Pausschap (1871) en het 50-jarig bisschops-jubilé (1877) vierde. De beroemdste feiten van Pius' regeering waren zonder twijfel de dogma-verklaring der Onbevlekte Ontvangenis van Maria (8 Dec. 1854), de afkondiging van den Syllabus *) (8 Dec. 1864) en de opening van het Vaticaansch concilie (8 Dec. 1869), waarin hij de Pauselijke onfeil» baarheid tot dogma verhief. Zelfs de datums dezer beroemde gebeurtenissen doen Pius kennen als een vurig vereerder der H. Maagd. Hij overleed na een 32-jarig bestuur, 7 Februari 1878. 6°. Kardinaal Joachim Pecci, bisschop van Perugia, volgde hem op en noemde zich Leo XIII (1878—1903) 4). Toege- ') Archiv für kath. Kirchenrecht. Jahrg. 59, 62, 63, 64, 72. Vgl Geigel, Das Italienische Staatskirchenrecht, Mainz 1886. P. Vigo, Annali dTtalia. Storia degli ultimi trent' anni del secoio XIX, Tom. I, Milano 1908. 2) P. Albers S.J., Geschiedenis van het herstel der Hiërarchie in de Nederlanden, Nijmegen 1903—1904, 2 deelen. 'J Constit. Quanta Cura, Denzinger, ed. IX, p. 871 ss. ed. X, n. 1688 ss. p. 459 ss. l) Boyer d'Agen, Un prélat Italien sous 1'ancien état pontifical, Léon XIII d'après sa correspondance inédite, Paris 1907. Martin Spahn, Leo XIII, München 1905. Ricard, Léon XIH, Paris 1895. Boyer d'Agen, Jeunesse de Léon XIH, Paris 1896. B. O'Reilly, Het leven van Z. H. Paus Leo IH, naar het Engelsch door P. J. Poelhekie, 's-Hertogenbosch 1887. Louis Teste, Léon XIII et le Vatican, He éd., Paris 1880. Mgr. de Tserclaes, Léon XHI, son action religieuse, politique et sociale, Lille 1894—1907, 3 vols. Die katholische Kirche unserer Zeit. Herausgegeben von der Leo-Gesellschaft, Wien 1898—1902, 3 Bde. De Acta van Leo XIII, Freib. 1880 ff. Brugis et Insulis 1887, ss. 538 tj 166. Pausdom en Italië. rust met een alomvattend vernuft en groote diplomatieke schranderheid, trachtte de nieuwe Paus den H. Stoel in gunstiger verhouding tegenover de hoven te brengen. Terwijl hij 21 April 1878 met de encycliek Inscrutabili protesteerde tegen den roof der kerkelijke staten, poogde hij den vrede met de andere vorsten te bewaren of te herstellen. Vooral op Duitschland richtte hij het oog en begon weldra met B i s m a r c k onderhandelingen, die het einde van den Kulturkampf verhaastten. Een bijzondere voorliefde had Leo XIII voor de Oostersche volken; te dien einde schreef hij een brief aan den keizer van Rusland, een encycliek over de H.H. Cyrillus en Methodius (1880). Nadat de hiërarchie in Bosnië en Herzegowina was hersteld, het Armeensche schisma geëindigd en Mgr. Hassoun, de eerste oosterling na Bessarion, het purper had ontvangen, meende Leo XIII later ook de overige oostersche volken tot den waren schaapstal te kunnen leiden. Zijn encycliek Praeclara (20 Juni 1894) is echter door den schismatieken patriarch Anthymus zeer bitter beantwoord1). Den 15 Juni 1891 werd de hiërarchie in Japan hersteld, een maand daarna die van Mejico geregeld. Zeer groote verdienste heeft Leo XIII voor de historische studiën door de opening der Vaticaansche archieven (1883). Zonder vrees voor tegenspraak kan men hem noemen den Paus der beroemde encyclieken, die uitmunten zoowel door haar inhoud, als door stijl en vorm. Hij richtte zich tegen het communisme en socialisme (1878), herstelde de gezonde wijsbegeerte volgens de beginselen van den H. Thomas (1879), onderwees de vorsten in de ware politiek (1881), veroordeelde de vrijmetselarij (1884), zette de christelijke constitutie der staten uiteen (1885). Bijzonder belangrijk waren zijn encyclieken over de vrijheid van den menschelijken wil (1S88), over den toestand der werklieden [Rerum novarum. 1891), de bijbelstudie 1893, enz. De vroomheid van Leo XLU en zijn innige devotie voor de H. Maagd bleek bijzonder uit de encyclieken over den Rozenkrans; aan de „Koningin van den allerheiligsten Rozenkrans" wijdde hij de maand October (1883) en voegde dezen titel met dien van „Moeder van den goeden raad" bij de litanie van Loreto (1883 en 1903). Geen wonder, dat Leo XLH om zijn wijsheid en voorzichtigheid van vorsten en volken een diepgevoelde vereering ondervond. In ') Duchesne, Autonomies ecclésiasüques. Eglises séparées, II éd., Paris 1905, chap. Hl, p. 59—112. § l66. Pausdom en Italië. 539 1885 werd hij in het geschil over de Caroünen door Duitschland en Spanje tot scheidsrechter gekozen. Vooral echter bij gelegenheid zijner drie jublilé's (het 50-jarig priesterschap, 3 Dec. 1887; het 50-jarig bisschopjubilé, 19 Febr. 1893, en het 25-jarig Pausschap, 20 Febr. 1903) ontving Leo XIII de ondubbelzinnigste blijken van liefde en toewijding van alle katholieken, van eerbied en hoogachting ook van niet-katholieken. De in het. Vaticaan opgesloten Paus bleef aldus door Gods Voorzienigheid de leider en bestuurder der volken. 7 °. Zijn opvolger was Pius X (1903—1914) •), die terstond aller harten won niet alleen door zijn vaderlijke liefde en goedheid, maar ook door zijn onverzettelijke kracht. Zijn hoofdbeginsel was: „Alles herstellen in Christus" (Omnia instaurare in Christó). Met betrekking tot den kerkelijken staat volgde Pius X de politiek zijner twee voorgangers. Wijl echter soms het belang van godsdienst en maatschappij de samenwerking der conservatieve elementen vordert, besloot hij in bijzondere gevallen in het door zijn voorgangers gevolgd Non expedit te dispenseeren en de katholieken ook aan de politieke verkiezingen deel te laten nemen. Met droefheid in het hart stónd Pius X pal tegen de eischen der Fransche regeering en verdedigde de vrijheden der Kerk, niettegenstaande men overging tot de vervolging der seculiere en reguliere geestelijkheid en de trouwelooze opheffing van het concordaat. Met groote zorg waakte de Paus voor de zuiverheid der kerkelijke leer, vooral tegen de zoogenaamde modernisten (Schell, MülLer, Loisy, Laberthonnière, Fogazzaro enz.), deed 95 stellingen door het H. Officie veroordeelen2) en vaardigde kort daarna een zeer gewichtige bul over de leer der modernisten uit3). Een groote weldaad bewees Pius X aan de kerk met het decreet van 20 December 1905 over de dagelijksche Communie, en niet minder met het ander van 8 Augustus 1910 over den leeftijd, waarop de kinderen moeten toegelaten worden tot de H. Communie. Met de bul Sapienti Consilio van 7 Juli 1908 bracht hij een doelmatige verandering in de bevoegdheid der Romeinsche congregaties. Groot nut voor de suburbicaire bisdommen beloofde het decreet van *) Dr. A. Hoch, Papst Pius X. Eiu Bild kirchlicher Reformtatigkeit, Leipzig 1907. A. Marchesan, Papst Pius X, übersetzt von Artho, 1905—1906, 2 Bde. ) Het decreet Lamentabili van 4 Juli 1907. 8) Zie Litterae encyclicae SS. D. N. Pii PP. X de modernistarum doctrinis: Pascendi dominici gregis van 8 Sept. 1907. 54° § i6~. De Kerk in Spanje en Portugal. 15 April 1910. Reeds te voren had hij het veto der staten op de pauskeuze nietig verklaard en te Rome het bijbelinstituut ingericht1). Hij overleed 2 o Aug. 1914, en werd opgevolgd door Benedictus XV, die in deze droeve tijden de Kerk Gods met wijsheid en diplomatieke schranderheid bestuurt. § 167. De Kerk in Spanje en Portugal. La Fuente, Hist. ecles. de Espana, & Tom. Madrid 1873—1875. H. Brück, Die geheimen Gesellschaften in Spanien und ihre Stellung zu Kirche und Staat von ihrem Eindringen in das Königreich bis zum Tode Ferdinands VH, Mainz 1881. Die Genesis der Revolution in Portugal, Hist Pol. Bl. B. 14 618—625, 1910. La révoludon Portugaise, Correspondant, tom. 241, p. 250—267, 1910. 1 °. Reeds onder d'A r a n d a, minister van Karei Hl, drong het ongeloof ook in Spanje door. Niet beter werd dit onder Joseph Bonaparte, die de inquisitie ophief, de kloosterlingen uit elkander joeg en hun goederen confisqueerde. Met den wettigen koning Ferdinand VII keerden de religieuzen en zelfs de Jezuïeten terug. Overal werden missiën gehouden. Dit verbitterde echter de geheime genootschappen zóó zeer, dat een revolutie uitbrak (1820) en daarmee een hevige kerkvervolging, die duurde tot het jaar 1823, toen' een Fransch leger redding bracht, Ferdinand uit zijn gevangenschap verloste en den troon versterkte. Van 1823 tot 1829 had de restauratie plaats. In het laatstgenoemde jaar huwde Ferdinand met Maria Christina, die hem twee dochters, Isabella en Louise schonk (1830). Ten gunste van Isabella hief hij de Salische wet op en stierf drie jaren daarna (1833). Ongelukkig brak er thans een burgerkrijg uit: een gedeelte van Spanje verklaarde zich voor Isabella, die onder het regentschap harer moeder regeerde; een ander voor Ferdinands broeder Don Carlos. Wijl de geestelijkheid dezen laatste aanhing, zocht de regentes Maria Christina steun bij de antikerkelijke partij. Toen het gerucht werd verspreid, dat de religieuzen de putten hadden vergiftigd, ontstond er een hevige vervolging: de kloosterlingen werden verjaagd, wat later ook de overige geestelijken in de uitoefening hunner plichten bemoeilijkt, verdreven en de kerkelijke goederen *) Acta Apostolicae Sedis, 1909, fase. 7. A. Eisler, Das Veto der kath. Staaten bei der Papstwahl seit dem Ende des XIV Jahrh., Wien 1907. § i67. De Kerk in Spanje en Portugal. 54» genaast. Weldra echter ging de kerkelijke revolutie in een staatkundige over (1840). Isabella moest met haar moeder Spanje verlaten en de regeering overgeven aan Espartero, die volledig brak met den Paus en diens legaat verdreef. In 1841 was het aantal bisschoppen in Spanje tot zes gedaald. Tevergeefs protes¬ teerde de Paus en zelfs werd zijn heerlijke Apostolische brief van 22 Februari 1842 veracht. In de gansche wereld verordende Gregorius XVI gebeden voor Spanje. Het volgende jaar moest Espartero voor generaal Narvaes wijken en de vrede keerde terug. Mannen als Balmes (f 1848) en Donoso Cortes (f 1851) verdedigden de Kerk. Een concordaat kwam tot stand (1851) en bevestigde de goede verhouding met den H. StoelNogmaals^wam Espartero aan het bestuur (1854), deed echter spoedig opnieuw onder (1856). Wederom werd in 1859 een overeenkomst met den H. Stoel gesloten. De Kerk bloeide in Spanje weer op, totdat er in 1868 een vierde omwenteling plaats had en Isabella nogmaals werd verdreven (1869). De nieuwe constitutie der republiek was anti-kerkelijk en schadelijk voor den godsdienst. In 1875 beklom Is abella's zoon Alphonsus XII den troon, maar bracht het land niet tot rust, omdat de legitimisten zich opnieuw verhieven onder Don Carlos, den kleinzoon des bovengenoemden. Daarbij waren de ministeries onder Alphonsus XII meestal liberaal en bemoeilijkten zooveel mogelijk de Kerk. In 1889 werd het burgerlijk huwelijk facultatief gesteld. Het absolutisme van den staat benadeelt nog altijd de Kerk. 20. Portugal werd in 1808 door de Franschen veroverd; de koninklijke familie vluchtte toen naar Brazilië. Dit land rukte zich in 1822 van het moederland los, toen Don Pedro zich tot keizer van Brazilië liet kronen. In Portugal brak bij den dood van Jan VI in 1826 een burgeroorlog uit. Don Pedro keerde namelijk uit Brazilië terug, ontrukte de kroon aan zijn broeder Don Miguel en schonk ze aan zijn dochter Maria da Gloria, die nu onder het regentschap haars vaders regeerde (1830). Deze heeft zich als kerkvervolger gebrandmerkt; hij nam bisschoppen gevangen, hief kloosters op, schafte de tienden af en zelfs de nuntiatuur. De patriarch van Lissabon, Patricius da Silva, gedroeg zich zeer laf. De vervolging werd na den dood van Don Pedro (f 1834) nog heviger, omdat door den prins van 'J Nusst, Conventiones de rebus ecclesiasticis, Mogundae 1870, p. 281. 542. § 168. De Kerk in Frankrijk. C o b u r g, gemaal van Maria da Gloria, het land onder den druk van Engeland kwam en de regeering aan de vrijmetselarij. Weinig beter ging het onder de zonen van Maria da Gloria (f 1853) Don Pedro V (1853—1861) en Lodewijk I (1861 — 1889. Nog in 1862 zond Pius IX een streng schrijven aan de bisschoppen en laakte hun zwakheid tegenover de wereldlijke macht. Na het Vaticaansch concilie werd de verhouding tot Rome veel gunstiger. Kwam in 187 7 de patriarch van Lissabon naar Rome, in 1881 had een nieuwe omschrijving der bisdommen plaats: drie aartsbisdommen: Lissabon, Evora en Braga met 9 bisdommen. Den 2a«^«, L'Eglise et ^ ) Baunard, Vie du card. Pie, 2 Tom., Paris 1888. ") Zie boven § 166, n. 4. j *) Lecamut, L'Eglise de France sous la troisième république (1870—1878) ponti6cat de Pie LX, Paris 1907. Vgl. Hist. Pol. Bl. 140 Band, S. 278 ff. . P. Albers S.J. Kerkgesch. H. 546 § 168. De Kerk in Frankrijk. en daarmee verdween ook de gunstige gezindheid der regeering, zoodat aan die inrichtingen het recht, van zich universiteiten te noemen en graden te verleenen, terstond werd ontnomen. De Maart-decreten van 1880 verdreven de Jezuïeten en andere orden, behalve de Kartuizers en Trappisten. Weldra volgde de afschaffing der aalmoezeniers; de verplichting van seminaristen en priesters tot den krijgsdienst, in het geval dat de eersten niet vóór het 2Óste jaar zijn gewijd en de laatsten geen erkend ambt bekleeden (1887). Reeds het jaar te voren had men het budget van den eeredienst verminderd, de orden en congregaties uitgesloten uit de school, de crucifixen uit de openbare gestichten verwijderd, schooldwang en neutrale schoolboeken ingevoerd en de echtscheiding toegelaten. Hoofdzakelijk ging de vervolging uit van Gambetta, Jules Ferry en Paul Bert Er volgde nu een tijd van betrekkelijke rust. In deze eeuw herleefde echter de vervolging met verdubbelde woede. Een welkome voorbereiding vond men in de gruwelijk overdreven, met list en bedrog doorgezette D r e y f u s-zaak (1899—1906). Het ministerie Waldeck—Rousseau begon de vijandelijkheden tegen de Kerk. De wet van 1 Juli 1901 baande den weg tot de opheffing van het grootste deel der kloosters. Voor de krasse uitvoering zorgde minister C om bes. In 1903 bedreigde hij de scholen van niet-geautoriseerde congregaties met sluiting, tenzij binnen drie maanden de autorisatie der regeering werd gevraagd. Natuurlijk verdween bierdoor een groot aantal congregaties en scholen. In 1904 werd zelfs aan alle, die autorisatie hadden gevraagd, het recht van onderwijs ontnomen, de opheffing en sluiting binnen 10 jaren vastgesteld. Men trachtte de regulieren uit alle inrichtingen en hospitalen te verwijderen en allengs door leeken te vervangen. De crucifixen werden uit de gerechtszalen verwijderd. Was de scheiding van Kerk en staat reeds onder het ministerie Combes voorbereid, (bezoek van Loubet te Rome; de Paus citeert twee Fransche bisschoppen), ze kwam tot uitvoering onder het ministerie-R o u v i e r. De wet van 9 December, 1905 vernietigde het concordaat van 18011); hief alle subsidie aan eenig kerkgenootschap op; alle roerende en onroerende goederen der kerkgenootschappen moesten overgedragen worden aan vereenigingen voor den eeredienst (associations cultuelles), die door ') Liwe blanc du Saint-Siège sur la séparation de l'église et de 1'état en France, Rome 1905. § 169. De Keik in Zwitserland. 547 de wet zijn geregeld. Kwamen deze vereenigingen niet binnen een jaar tot stand, dan gingen de kerkelijke goederen over aan de gemeente, ten behoeve der armenzorg en Hefdadigheid. De kerkgebouwen bleven het eigendom van den staat, maar werden onder bepaalde voorwaarden ter beschikking gesteld van de vereenigingen voor den eeredienst De schreeuwende onrechtvaardigheid dezer wet blijkt vooral, wanneer men ze vergelijkt met de bepalingen van het concordaat. Den 10 Aug. ,906 verDood Pius X de vereenigingen voor den eeredienst en liet een andere doelmatige organisatie aan de vergadering der Fransche bisschoppen over, die in al deze moeilijkheden blijk gaven van hun innige gehechtheid en toewijding aan den H Stoel«) § 169. De Kerk in Zwitserland. Siegwart-Müller, Der Kampf zwischen Recht und Gewalt, AltdorfZunch ,864-1868, 3 Bde. Friedrich Hurter, Die Befeindung der Kirche m der Schweiz seit 1831, Schaffhausen ,842. Hist. Pol. Blatter, XXXI Band. Rolfus-Sickinger, Kirchengeschichtliches in chronologischer Reihenfolge Mainz l877-.882, 3 Bde. Woeste, Histoire du Culturkampf en Suisse, Bruxelles 1887. A, Büchi, Die katholisch* jr;„u„ .„ a„ c.u_..-_ München ,902. Katholische Schweizerblatter Jg. ,88S. S. 27 ff. E. Guillon, Napoléon et la Suisse (1803-1815), d'après les doe inédits des AffaireJ étrangères, Paris 1910. i°. De Fransche legers wijzigden den aristocratischen regeeringsvorm der Zwitsersche kantons, trokken Genève bij het rijk en hielden de Ondeelbare Helvetische Republiek" onder Fransch protectoraat. Werd ook te Genève de katholieke godsdienst herIsteld hier en elders plunderde men de kerken en verjoeg de regulieren Zelfs de nuntius moest vluchten (1798). Toch maakte de medtatieacte van 19 Februari 1803 dit onrecht weer goed en stichtte den bondsstaat Het gelijke recht der katholieke en hervormde belijdenis ontving door de bondsacte van 1815 eenige En 0 fraD9aiS dePnis Ie <»nco^t i"»qu'a la séparation (1802- tooO Ouvrage pubhé sous la direction de la société bibliographique, avec le concours dé 90 collaborateurs. Préface de Mg, Baunard, Paris i9o7. Arcniv für KirchZche 1906 S. I95 252. Hist. Pol. Biatter, Jaargangen ,9O0-I9o6. Revue des d7ux Mondes, Années 1900^,906. Vooral Etudes religieuses, Années tooo-taZ' >zr^n een ^der —» —-rookpLimzL-g:;;: £4.8 § 169. De Kerk in Zwitserland. bevestiging. Sedert dien tijd begon men de nieuwe organisatie, Zes bisdommen ontstonden: Chur, Bazel Sion, St. Gallen Lausanne-Genève; Tessino bleef voorloopig onder Como. De Pauselijke nuntius te Lucern had het aartsbisschoppelijk bestuur. Met de artikelen van Baden (1834), die de Kerk stelden onder de macht van den staat, begon een nieuwe vervolging. Verschillende kantons verdreven de regulieren, totdat de tusschenkomst van Oostenrijk rust bracht. Toen in 1844 Lucern de Jezuïeten toeliet, deden de radicalen invallen in het land en lietën zelfs den raadsheer Joseph Leu vermoorden. Dit had den Sonderbund2) der katholieke kantons ten gevolge, die echter onder de overmacht der overige bezweken (1847) en zeer diep werden vernederd. In 1848 kwam bisschop M a r i 11 e y in strijd met de regeeringen der 5 kantons, die het bisdom Lausanne-Genève vormen. Deze gingen zelfs zóó ver, dat zij de bisschopskeuze legden in de handen hunner afgevaardigden. Toen de bisschop in een mandement zijn kudde over die wet onderrichtte, joeg men hem in ballingschap (1848—1856). Ten gevolge van het Vaticaansch concilie vetdteef de regeering van Genève de onderwijzende congregaties en ik>ot hun scholen. Mgr. Mermillod, vicarius apostolicus van het nieuwe vicariaat Genève, moest het land verlaten en zijn j kerken kwamen aan de oud-katholieken. De gemeente koos voort- j aan haar pastoors, die met alle andere geestelijken een ongeoorloofden eed moesten afleggen en na weigering door afvallige j priesters werden vervangen (P. Hyacinth Loyson). Te I Bazel werd in 1870 het seminarie opgeheven en aan de geestelijkheid verboden, de Pauselijke onfeilbaarheid te onderwijzen. Bisschop Lachat belegde de aan de regeering gehoorzame priesters met censuren, maar werd daarom afgezet en verdreven (1873), een jaar later werd het domkapittel opgeheven en het kerkelijk goed geconfisqueerd. Bern verdreef de pastoors en verving ze door afgevallen en oud-katholieke priesters (1874). In 1876 trok men echter de verbanningsdecreten in. In het bisdom Bazel liet de vrede veel langer op zich wachten. Toen in 1884 Tessino s) van de bisdommen Milaan en Como werd afgescheiden, kwam het onder een administrator apostolicus. Hiervoor benoemde ') Dierauer, Der Kanton St. Gallen in der Regenerationszeit (1831—1840), St. Gallen 1902. !) Crétineau—Joly, Histoire dn Sonderbund, Paris 1850, 2 vols. *) Peri, La quesdone diocesana Ticinese, Ticino 1892. § 170. De Kerk in Duitschland. 540 Rome den verdreven bisschop van Bazel, Mgr. Lach at, die nu ook wederom door de regeering werd aanvaard. Te Genève erkende de regeering eerst den opvolger van Mgr. Me rmill o d (1891) § 170. De Kerk in Duitschland. Brück, Geschichte der kath. Kirche in Deutschland im 19 Jahrhundert, Mainz 1887-1905, 4 Bande. Longner, Beitrage zur Geschichte der oberrheinischen Kirchenprovinz, Tübingen 1863. L. König, Pius VH. Die Sakularisation und das Reichskonkordat, Innsbruck 1904. G. Goyau, L'AUemagne religieuse. Le Catholidsme (1800—1848), Paris 1905, 2 vols! /. Rinieri, II Congresso di Vienna e la S. Sede (1813—1815), Roma 1904. Goyau, L'Allemagne religieuse, Le Catholidsme, 4 vols, Paris 1905 —1909. M. von Boehn, Deutschland von 1815 bis 1847, Berlin 1911. Egelhaaf, Bismarck, sein Leben und sein Werk, Stuttgart 1911. i°. Omtrent het herstel van het oude Duitschland wilde het congres van Weenen niets hooren. Zoo min als de pogingen van Consalvi slaagden die van Dalberg1) en zijn gevolmachtigde W essen berg, die één concordaat voor heel Duitschland en een nationale kerk onder een patriarch (Dalberg) beoogden. Slechts één artikel IXVB van w ™n™» bewoog zich op kerkelijk terrein en gaf aan alle christelijke belijdenissen dezelfde burgerlijke rechten. Toch deed het gebrek aan een geregelde kerkelijke organisatie zich zeer pijnlijk gevoelen. Een treurige toestand heerschte destijds in de Duitsche Kerk. Nog had ze zich niet van de verwoesting des dertigjarigen oorlogs hersteld, of de treurige achttiende eeuw deed haar noodlottigen invloed gevoelen. Door de verlichting der valsche philosophie en het anti-Romeinsche streven der voornaamste bisschoppen ging de toestand der Duitsche Kerk gestadig achteruit. Daarbij kwam, dat door de secularisatie van N a p o 1 e o n de protestantsche vorsten tal van bisdommen onder zich hadden, en dat de katholieken over het algemeen van den Josephistischen geest waren doortrokken. Geen wonder, dat zich van lieverlede alle uitinp-en van caesaropapisme krachtig hadden ontwikkeld2). De staat besliste ') Beaulieu—Marconnay, Karl von Dalberg und seine Zeit, Weimar 1879, 2 Bde. ') P. Gams, Geschichte der Kirche Christi im XIX Jahrhundert, Innsbiuck 1853—1856, 3 Bde. 550 § 170. De Kerk in Duitschland. of de Kerk zou worden toegelaten en op welke voorwaarden (jus reformandi). Over alle kerkelijke aangelegenheden had de staat' niet alleen het oppertoezicht, maar ook de hooge voogdij (jus advocatiae). Vooral echter trachtte de staat zich tegen de gevaren, die hem, naar zijn voorgeven, van de Kerk dreigden, te beveiligen (jus cavendi). Hieruit ontstond een volledig systeem van verdrukking: het recht van inspectie over alles wat men kerkelijke misbruiken noemde en kon voorkomen in synoden, regulieren en kloosters, processies, missies, enz. Daarbij hoorde natuurlijk het placet op alle kerkelijke stukken van Pausen en bisschoppen; het recht om van de kerkelijke naar de burgerlijke rechters te appelleeren [appellatio ab abusu); eindelijk het opzicht over het beheer der kerkelijke goederen'). In Pruisen gold het algemeene landrecht van 1794, volgens hetwelk men feestdagen instelde, bisschoppen benoemde, synoden toestond en de besluiten goedkeurde, parochiën oprichtte, enz. Ook in Beieren oefende de keurvorst bijna alle geestelijke macht uit en begunstigde de protestanten bij het vergeven van ambten. In Baden had geen enkel katholiek een hooger ambt. De koning van Pruisen stelde zelfs in de katholieke gedeelten des lands tal van protestantsche ambtenaren aan en dwong de katholieke soldaten tot het bijwonen van den protestantschen eeredienst. Met de huwelijkswetgeving was het zeer' treurig gesteld. In Beieren en Baden golden de huwelijken tusschen katholieken en burgerlijk gescheiden protestanten als geldig, waartegen Rome zich-natuurlijk verzette. Alle aanvragen om dispensatie gingen door de hand der regeering. Gemengde huwelijken,*) ook zonder dispensatie en niet voor de Kerk gesloten, hield men in alle staten voor geldig. In welke religie de kinderen zouden opgevoed worden, besliste de staat. In sommige streken volgden zij, naar het geslacht, den vader of de moeder; in Nassau en Pruisen den vader'). Voor de opvoeding der katholieke kinderen werd zeer slecht gezorgd. De volksscholen hadden, ook in katholieke streken, zeer dikwijls protestantsche meesters. In de gymnasia was de opvoeding alleen burgerlijk, zoodat de godsdienstige op *) Roskovany, Monumenta catholica pro independentia potestatis eed. ab imperio dvili. Quinque—Ecdes.—Nitriae 1847— 1879. Tom. 1—13. ') Roskovany, De matrimoniis mixtis. Quinque—Ecdesiis 1842. ") Zie de redenen bij Brück, Geschichte der katholischen Kirche in Deutschland, B. I, S. 212—224. § iyo. De Kerk in Duitschland. 551 den achtergrond trad en daarenboven stond onder het toezicht van den staat Van de achttien katholieke universiteiten was geen enkele over. Op de faculteiten voor katholieke theologie hadden de bisschoppen geen invloed. Te Würzburg zou Paulus, die de godheid van Christus loochende, voorlezingen houden over theologie, S c h e 11 i n g over philosophie. Toen er geen studenten opkwamen, hervormde er de staat het groot seminarie •). 20. Onder al deze moeilijkheden moest in de verschillende Duitsche landen het verlangen naar concordaten ») zeer levendig worden. Het eerst kwam er een overeenkomst tusschen Rome en Beieren tot stand. Ze werd den 5 Juli 1817 door Consalvi en den Beierschen onderhandelaar, wijbisschop Haffelin te Rome onderteekend en na eenige wijziging ook te München geratificeerd. Onder het aartsbisdom München-Freising kwamen de bisdommen Augsburg, Passau en Regensburg; onder het aartsbisdom Bamberg de bisdommen Eichstatt, Würzburg en Spiers. Het benoemingsrecht der kroon was nog al te groot, van de andere zijde de dotatie der bisdommen, seminariën en eenige kloosters zeer gering. De katholieke Kerk zou beschermd worden „met alle rechten en privilegiën, die haar volgens Gods verordening en de kerkelijke wetten toekomen". Het duurde niet lang of de regeering kwam op deze overeenkomst terug en vaardigde in 1818 het religie-edict uit, dat het concordaat wijzigde ten nadeele der Kerk 8). In 1821 —1827 sloot Rome een concordaat met de staten (Wurtemberg, Baden, Hessen en Nassau), die de Kerkelijke provincie van den Boven-Rijn vormden. Een lange en moeitevolle onderhandeling ging vooraf. Op voorstel en voorlichting van Wessenberg werd een Declaratie en een Organisch Statuut voorbereid. Het eerste werd den Paus aangeboden; het tweede moest geheim gehouden, om na de oprichting der bisdommen als staatswet afgekondigd te worden. De Paus echter verwierp de Declaratie, waarop ze werd omgewerkt in het Fundationsinstrumenl, het Organisch Statuut in de Kirchenpragmatik. ') JCremer-Auenrode, Aktenstücke zur Geschichte des Verhaltnisses zwischen Staat und Kirche im 19 Jahrhundert, Leipzig 1873. a) Nusst, Conventiones de rebus ecclesiasticis, Moguntiae 1870. Münch, Vollstandige Sammlung aller altera ünd neuern Konkordate, Leipzig 1830, 2 Bde. *) Lerchenfeld, Zur Geschichte des Bayeriscben Konkordates, Nördlingen 1883. 552 § 170. De Kerk in Duitschland. Dit laatste zou, bij welslagen van het plan, een schisma hebben bewerkt. In het jaar 1821 werd men het omtrent de bisdommen eens'): het aartsbisdom Freiburg in Baden, de bisdommen Rottenburg in Wurtemberg, Fulda, Mainz en Limburg. De beloofde dotatie in vaste goederen bleef uit. Een nieuwe verwikkeling ontstond over den eed op de Kirchenpragmatik. Eindelijk in 1827 werden de bisschoppen bevestigd 2) en het Iersche veto toegestaan. Van haar kant gaven de regeeringen seminaries volgens de kerkvergadering van Trente, vrij verkeer met Rome enz. Toch werd hierop later weer inbreuk gemaakt. I Hannover ontving in 1824 twee bisdommen: Hildesheim en Osnabrück. Ook hier stond Rome het Iersche veto toe. Saksen had reeds een vicariaat (1816). Het vicariaat van het Noorden bevatte Hamburg, Bremen, Lübeck, Mecklenburg, Denemarken en Holstein. De eerste vicaris Mgr. L a u r e n t werd echter niet toegelaten *). Met Pruisen sloot Rome een concordaat in 1821 4), dat oprichtte het aartsbisdom Keulen met de bisdommen Trier, Munster en Paderborn; het aartsbisdom Posen-Gnesen met het bisdom Kulm. Ermeland en Breslau bleven exempt. De uitvoering van 't concordaat bleef altijd zeer onvoldoende. Vooreerst liet de beloofde dotatie op zich wachten. Vaste goederen gaf men nooit, maar betaalde uit de staatskas, zoodat met de geldswaarde ook het inkomen daalde en daardoor tevens de Kerk zeer afhankelijk werd van den staat 6). 36. Omstreeks 1830 begon aangaande de gemengde huwelijken •) een hevige strijd, die weldra in heel Pruisen en elders de gemoederen in onrust bracht. In 1825 strekte de regeering te Berlijn haar verordening aangaande de gemengde huwelijken l) Constit. Provida solersque van 16 Aug. 1821. a) Constit. Ad Dominici gregis custodiam van II April 1827. *) Möllcr (Zuster Gertrud van Trier), Leben und Briefe von J. Th. Laurent, Titularbischof v. Chersonnes, Apost. Vikar von Hamburg und Luxemburg, Trier 1887' 3 Bde. *) Consdt. De salute animarum van 14 Juli 1821. E) Zie voor het bovenstaande nog Hist. Pol. Bl. Band 63. Der Katholik, B. 47 (1833) S. 310 ff. e) Maureribrecher, Die preussische Kirchenpolitik und der Kölner Kirchenstreit, Stuttgart 1881. Kurze und unparteiische Beschreibung der Bischofsangelegenheiten in Köln von einem Sachsen aus gemischter Ehe, Leipzig 1838. § 170. De Kerk in Duitschland. "553 (1803) over Westphalen en de Rijnprovincie uit en verklaarde, dat de verbintenis der verloofden betrekkelijk de opvoeding der kinderen, sedert 1803 aangegaan, niet meer verplichtte. Natuurlijk eischten de pastoors, ook na deze verordening, de katholieke opvoeding van alle kinderen. De regeering vermaande de bisschoppen, die echter den koning vroegen of de Paus mocht beslissen. Deze zond nu aan de bisschoppen van Rijnland de breve van 25 Maart 1830 J). Hierin zette de Paus de canonieke voorwaarden voor de gemengde huwelijken uiteen en week geen vinger breed van de kerkelijke voorschriften af. De aartsbisschop van Keulen, graaf von Spiegel toonde zich laf en sloot met de regeering een geheime overeenkomst, om de breve in den zin der regeering te verklaren, en won daarvoor ook de bisschoppen van Trier, Munster en Paderborn. Met deze overeenkomst bereikte men echter zeer weinig, omdat de groote meerderheid der pastoors, tegen den bisschop in, zich hield aan den waren zin der breve. Een heftige gisting ontstond. In 1836 kwam op den zetel van Keulen Clemens August von D r o s t e-Vi s c h e r i n g, die zoo gehoorzaam was en krachtig als von Spiegel ongehoorzaam en laf. Deze laatste had met bisschop Hommer van Trier vastgesteld, dat de passieve assistentie des pastoors bij gemengde huwelijken te hatelijk was en daarom moest beperkt worden tot het geval, waarin de katholiek uit formeele verachting voor de Kerk zulk een huwelijk aanging; dat de pastoor voor het huwelijk niet mocht vragen, in welks religie de kinderen werden opgevoed; dat geen priester in den biechtstoel de katholieke opvoeding der kinderen mocht opleggen of bij onwilligheid de absolutie weigeren. Terstond legde daarentegen ClemensAugust aan de pastoors op, bij alle gemengde huwelijken de katholieke opvoeding der kinderen als conditio sine qua non te vragen. De pastoors gehoorzaamden, maar de regeering verzette zich en vergde 17 September 1837 van den aartsbisschop, dat hij zich zou houden aan de geheime overeenkomst van 1834. Toen ClemensAugust noch aan dezen eisch voldeed, noch op last der regeering zijn ambt nederlegde, werd hij 20 November 1837 in Keulen opgelicht en met geweld naar de vesting Minden gevoerd. Reeds den 10 December protesteerde Gregorius XVI tegen zulke geweldenarij in een ) Constit. Litteris altero abhinc anno van 25 Maart 1830, 554 § 170. De Kerk in Duitschland. Allocutie \ die aan alle regeeringen, ook aan de Pruisische, werd toegezonden. Deze kwam daardoor in verlegenheid en trachtte zich bij de hoven te verdedigen *), waarop de H. Stoel alle stukken openbaar maakte en de katholieke hoven van zijn recht overtuigde 8). Veel werd er vóór en tegen geschreven. Den diepsten indruk maakte de Athanasius*) van Joseph von Görres, die met een ongeëvenaard talent de onschuld van Clemens August bewees. Nu sloten ook de bisschoppen van Munster en Paderborn zich bij hun aartsbisschop aan, terwijl het laffe kapittel van Keulen bleef aan de zijde der regeering, die echter een beslissende nederlaag leed. Door de breve van Gregorius XVI en den Keulschen strijd waren ook de oostelijke provinciën 5) wakker geschud en verlieten de door de regeering in 1803 gevorderde practijk, omdat ze hun nu ongeoorloofd bleek. Niet alleen Martinus von D u n i n, aartsbisschop van Posen-Gnesen, maar ook de bisschoppen van Kulm en Ermeland weigerden aan de regeering te gehoorzamen. Alle drie schreven een zendbrief aan de geestelijkheid en verboden op straf van den ban, eenig gemengd huwelijk toe te laten zonder voorafgaande belofte omtrent de katholieke opvoeding der kinderen. Aartsbisschop von Dunin werd afgezet en zes maanden in een vesting opgesloten. Ook nu werd door Rome een protest en een verdediging uitgevaardigd 6). De koning erkende allengs, een fout te hebben begaan. Zijn zoon Frederik Wilhelm IV gaf aan von Dunin de vrijheid en aan Clemens August een coadjutor met recht van opvolging in Joannes von Geissel7), die met een herderlijk schrijven van Clemens August werd ingeleid. Deze ondernam een reis naar Rome, waar hij met de hoogste onder- *) Zie Tüb. Quartalschr. Jahrg. XIX, S. 195 ff. a) Darlegung des Verfahrens der preussischen Regierung gegen den Erzb. von Köln, Berlin 1837. '1 Esposizione dei fatti documentata su quanto ha preceduto e seguito la deportazione di monsignor Droste, Arcivescovo di Colonia. In het Duitsch: Denkschrift dei H. Stukles etc., Augsburg 1838. *) Regensburg 1838. Verscheen binnen een jaar viermaal. *) Franz, Die gemischten Ehen in Schlesien, Breslau 1878. *; Tüb. Quartalschrift, Band 20, S. 720 ff. ') Pfülf S. J., Cardinal von Geissel. Aus seinem handschriftlichen Nachlass geschildert, Freiburg i. Br. 1895—1896, 2 Bde. § 170. De Kerk in Duitschland. 555 scheiding werd ontvangen. Den dringend aangeboden kardinaalshoed weigerde hij standvastig en leefde, na zijn terugkeer, te Munster (f 19 October 1845)'). Ook in Beieren was er een twist ontstaan, toen keurvorst Max Joseph vroeg, dat men bij ongeoorloofde gemengde huwelijken toch de proclamaties en dimissoriën zou toestaan. De bisschoppen gedroegen zich zwak en lieten alles over aan de pastoors, zoodat de praktijk weldra zeer verschillend was (1819— 1825). Eindelijk ontstond er een scheuring in het Beiersch episcopaat. Terwijl het eene gedeelte (München, Regensburg en Passau) de rechten der Kerk verdedigde, gaf het andere (Würzburg, Spiers, Bamberg, Augsburg en Eichstatt) te veel toe. De Pauselijke breve van 27 Mei 1832 bracht eenheid en plichtbesef. Bij de concessiën in 1834 gedaan legde de Beiersche regeering zich eindelijk neer (1838). 4°. Min of meer deed de terugslag dezer twisten zich ook in andere Duitsche streken, zelfs in Oostenrijk, gevoelen. Maar ten slotte kwam de Kerk met grooter vrijheid uit den strijd te voorschijn. Dit kostte echter geen geringe moeite, te meer, daar naast de gemengde huwelijken tal van andere moeilijkheden rezen. Het jaar 1848 was zeer gunstig voor de vrijheid. Daarom kwamen in dat jaar de Duitsche bisschoppen onder aartsbisschop von Geissel') te Würzburg bijeen3). Daarna eischten de bisschoppen van de regeeringen de volle kerkelijke vrijheid, hetgeen aanvankelijk meestal geweigerd werd. Toen echter de prelaten hun rechten practisch uitoefenden en dientengevolge op vele plaatsen strijd ontstond, kwamen de staten tot bezinning. Van lieverlede werden overeenkomsten gesloten: Hessen-Darmstadt (1854), Wurtemberg (1857), Baden (1859) en Nassau (1861). Maar ook daarna liep het niet zonder verzet der regeering af (v. Ketteler4) en Herman v. Vicari). In Beieren8) waren de vorsten over het algemeen gunstig jegens de Kerk gestemd. ') Clément Auguste de Droste—Visckering. De la paix entre l'église et les états suivie de quelques remarques sur 1'exposé de Berlin, Trad. de 1'AUemand, Louvain 1843. s) Dumont, Schriften uud Reden von Joh. von Geissel, Köln 1869—1870, 3 Bde. *) Sauze, Pour la réorganisation catholique; 1'assemblée épiscopale de Wurtzbourg. Préface de M. G. Goyau, Paris 1907. *) Goyau, Ketteler, Paris 1908. 'i Strodl, Kirche und Staat in Bayern unter dem Minister Abel und seinen Nachfolgern, SchatThausen 1849. 556 § 170. De Kerk in Duitschland. Alleen ontstond wegens de begrafenis der protestantsche koningin Carol in a een strijd (1841), die langdurige twisten ten gevolge had. Het ministerie Abel viel door den invloed van Lola Montez, zoodat Lodewijk I (1825—1848) onderden druk der liberalen kwam en eenige anti-kerkelijke besluiten onderteekende. Ook in .Oostenrijk kwam er sedert het jaar 1848 meer vrijheid. Frans Joseph hief het placet op (1850) en sloot in 1855 een concordaat met Rome. Toch was het slechts 13 jaren in zijn volle kracht (1868) en werd in 1870, onder voorwendsel dat de verhouding der regeering tot den onfeilbaren Paus niet meer dezelfde was, opgezegd1). 50. De katholieke Kerk heeft alleen vrijheid noodig. Deze was tot aan den Kulturkampf2) wel niet volmaakt, maar toch voldoende, om het kerkelijk leven tot bloei te brengen. Van 1848 dagteekent het vereenigingsleven in Duitschland. In dit jaar ontstond de Piusverein, gesticht door den kanunnik L e n n i g, die hierdoor de kerkelijke vrijheid trachtte te bevorderen. Tal van zustervereenigingen groeiden weldra welig en hielden sedert het jaar 1848 jaarlijks haar algemeene vergaderingen3) in de verschillende steden van Duitschland en Oostenrijk. Beroemd werden die vergaderingen vooral na 1870 als Duitsche Katholiekendagen. In 1870 had, ten gevolge van het Vaticaansche concilie en het dogma der onfeilbaarheid, de oppositie tegen de katholieken het toppunt bereikt. Deze waren op hun verdediging bedacht. Na eenige voorbereidende vergaderingen stichtten nu katholieke leden van den „Landtag" den 13 December 1870 de „Fraction", die op voorstel van Savigny en August Reichens p e r g e r Centrum4) genoemd werd. De voornaamste leiders waren Windthorst5), von Mal- ') In 1900 telde Oostenrijk 26,500,000 inwoners en 20,661,000 Katholieken; Hongarije bij 19,500,000 inwoners 10,179,035 Katholieken. ') H. Brück, Geschichte der kathol. Kirche in Deutschland, IV Band, I, Mainz 1901. J. B. Kissling, Geschichte des Kultur kampfes im Deutschen Reiche, I—III Band, Freiburg 1911, 1913, 1916. Pfülf, Herman von Mallinckrodt, 2 Aufl., Freiburg 1901. Ludwig Pastor, August Reichensperger, 1808—1895. Sein Leben und sein Wirken auf dem Gebiet der Politik, der Kunst und der Wissenschaft, Freiburg i. Br. '"99, 3 Bde. G. Goyau, Bismarck et l'église. Le Culturkampf, 2 vols, Paris 1911. ') Marx, Generalstatistik der katholischen Vereine Deutschlands, Trier 1871. *) Martin Spahn, Das Deutsche Zentrum, Mainz und München (z. j.). *) Hüsgen, Ludwig Windthorst, Köln 1907' § 170. De Kerk in Duitschland. 557 linckrodt, August Reichenspergeren diens broeder Peter R eichensper ger. Aldus hadden zich de katholieken gewapend voor den strijd die weldra ontbrandde. Aan het hoofd van het nieuwe Duitsche rijk, dat den 18 Januari 1871 was gegrondvest, stond de rijkskanselier Otto von Bismarck. Opgegroeid in de oude ideeën van staatsalmacht hoopte hij met den steun der liberalen, protestanten en oud-katholieken de Duitsche Kerk volledig aan den staat te kunnen onderwerpen. Het voorwendsel was het dogma der onfeilbaarheid, dat door hem en de zijnen gevaarlyk voor den staat werd genoemd. Vooreerst werd het systeem van non-interventie met betrekking tot Rome scherp uitgedrukt in het adres van den rijksdag aan den keizer. Dan artikel 15 en 16 der Pruisische constitutie, welke aan de katholieken vrijheid en onafhankelijkheid waarborgden, niet opgenomen in de rijksconstitutie. Den 8 Juli 1871 schafte men in Pruisen de katholieke afdeeling in het ministerie van eeredienst, die 1841 was opgericht, geheel af. Onder de redenen noemde men vooral den Syllabus en de onfeilbaarheid. Den 11 Maart 1872 verscheen de wet, waardoor alle scholen onder het toezicht van den staat werden gesteld. Intusschen waren het jaar te voren ook twee rijkswetten uitgevaardigd; de zoogenaamde „Kanzelparagraph" (Maulkorbgesetz), die alle geestelijken, die een staatszaak op den kansel brachten, met straffen bedreigde, en de Jezuïeten wet, waardoor alle Jezuïeten en verwante orden of congregaties (Redemptoristen, Lazaristen, congregatie van den H. Geest en de zusters van het H. Hart) uit het rijk werden verdreven. Om zich bij de hoven te rechtvaardigen, zond B i smarck den 14 Mei 1872 een circulaire aan alle gezanten en noemde het bedenkelijk, na de verklaring der onfeilbaarheid, den Paus nog te erkennen, wijl nu de bisschoppen slechts diens instrumenten zouden zijn. Tegen al deze verdrukkingen protesteerde Pius IX den 24 Jjjplni 1872 in zijn toespraak aan den Duitschen „Leseverein". Ook de vergaderde bisschoppen verhieven daartegen hun stem den 20 September. Het hielp echter niets. In 1873 begon de vervolging voorgoed en werd door Dr. Virchow (17 Januari 1873) als „Kulturkampf" aangekondigd. Als reden voor dien strijd noemde Bismarck „de vorming der machtige centrumspartij"; graaf von Roon de onfeilbaarheid; Bismarcks rechterhand, de minister van eeredienst Dr. Falck „de onhoudbaarheid der kerkelijke toestanden sedert 1848". De ware 558 § 170. De Kerk in Duitschland. reden was de haat aller partijen tegen de Kerk. Den 4 April 1873 besloot men de revisie van het kerkelijk staatsrecht. Nu volgden de beruchte Meiwetten') van 1873—1874 en wel 1873 (11 —14 Mei): Wanneer een geestelijke geen drie jaren op een Duitsche universiteit heeft gestudeerd en geen staats-examen ondergaan in philosophie, geschiedenis en Duitsche literatuur en tevens met opgifte van zijn ambt niet aangegeven wordt bij het hoofd der provincie, dan is zijn aanstelling ongeldig (11 Mei). Alleen de Duitsche kerkelijke overheid kan aan geestelijken straf opleggen. De geestelijke kan echter appelleeren naar het koninklijk gerechtshof voor kerkelijke zaken, dat te dien einde wordt opgericht. Dit gerechtshof vonnist in hoogste instantie (12 Mei). De kerkelijke overheid kan alleen geestelijke straffen opleggen, zooals excommunicatie en het onttrekken van geestelijke rechten en voordeelen. De wet verbiedt openbare excommunicatie en den ban voor de uitoefening van politieke rechten en gehoorzaamheid aan de staatswetten (13 Mei). Hij die voor den rechter zijner plaats verklaart uit een kerkgenootschap te willen treden, wordt van alle kerkelijke lasten bevrijd (14 Mei). Een smeekschrift der bisschoppen, ingediend vóór'de uitvaardiging der wet, baatte niets. Op een eigenhandig schrijven van Pius IX antwoordde Willem I, dat hij de bisschoppen voor opstandelingen en de katholieken voor vijanden hield. Daarop legden de bisschoppen het staatsministerie de verklaring voor, dat zij aan het onderhouden dezer wetten niet konden meewerken. Ook de leiders van het Centrum streden ridderlijk :* «Nooit zullen wij ons aan die wetten onderwerpen" (Herman v. Mallinckrodt en Schorlemer-Alst); „Passieven weerstand moeten, willen en zullen wij bieden" (Windthorst). De bisschoppen deden alsof er geen wet bestond. Het veroordeelen van priesters en bisschoppen nam dagelijks toe. Maar ook het Centrum werd bij de verkiezing van 12 Nov. 1873 opnieuw versterkt. Den 4 Mei 1874 verscheen een nieuwe, zeer scherpe vervolgingswet. Vacante bisdommen konden alleen worden bestuurd ') Siegfried, Aktenstücke den preussischen Kulturkampf betreffend, Freiburg 1882. Rintelen, Die kirchenpolitischen Gesetze Deutschlands, Paderborn—Münster 1887. § i7o. De Kerk in Duitschland. 559 door iemand, die den eed op de Meiwetten had afgelegd. Wilde het kapittel niet handelen volgens de wet, dan werd het bisdom door een staatscommissie bestuurd. Het zoogenaamde „Sperrgesetz" van 22 April 1875 trok alle staatsgelden voor katholieke doeleinden in. De kloosterwet van 13 Mei 1875 joeg alle kloosterhngen, die zich niet aan ziekendienst wijdden, in ballingschap en stelde hun goederen onder staatsbeheer. Den 20 Juni 1875 bepaalde men, dat de eindbeslissing over kerkelijke goederen aan den staat toekwam. De oud-katholiekenwet van 4 Juli 1875 stelde de oud-katholieken in het bezit van vele kerken, die alle aan de katholieken waren ontroofd. Allengs stonden 9 bisschopszetels vacant: 3 bisschoppen waren overleden, 6 afgezet en 5 tot gevangenisstraf veroordeeld. Omstreeks 1000 parochiën hadden geen herder, meer dan 2000 geestelijken geld- en gevangenisstraf ondergaan. Ofschoon de regeering bij dit voortdurend lijdelijk verzet geen uitweg wist, natuurlijk weldra veel door de vingers moest zien en zich ook in protestantsche kringen ontevredenheid begon te openbaren, bleef toch een revisie der Meiwetten „nicht discutirbar". Den 7 Februari 1878 overleed P i u s IX en L e o XHI kondigde den keizer zijn verheffing aan, treurend over de vervolging. De kroonprins, die tijdelijk de regeering leidde, was tot verzoening geneigd. Tot aller verbazing knoopte Bismarck onderhandelingen aan met Mas el la, nuntius te München. Dr. Falck trad 14 October 1879 af en gaf het ministerie van eeredienst aan Puttkammer over. In den herfst van 1879 kwam Bismarck met Jacobini, nuntius te Weenen, samen te Gastein en begon nu langzaam aanzijn reis naar Canossa. Door drie novellen van 1880, 1882 en 1883 werd voor het bestuur der bisdommen gezorgd. Het laatst werden Keulen (1885) en Posen (1886) bezet. Reeds 1882 was het gezantschap bij den H. Stoel vernieuwd. Twee novellen van 1886 en 1887 vernietigden de Meiwetten nagenoeg geheel. Alleen aan de „Anzeigepflicht" werd vastgehouden. Toen Willem H in 1890 de theologanten in vredestijd van actieven dienst onthief, was men eindelijk te Canossa aangekomen. In 1891 werden de teruggehouden gelden betaald, in 1894 de Redemptoristen weer toegelaten. De Jezuïetenwet zou eerst den 19 April 1917 worden opgeheven. Bismarok, de eigenlijke bewerker der Meiwetten, had reeds zijn loon ontvangen. In onmin geraakt met den keizer moest hij zich 1890 560 § 171. De Kerk in de Nederlanden. terugtrekken en verbleef tot zijn dood (1898) op het landgoed Friedrichsruh'). § 171- De Kerk in de Nederlanden. P. Albers S. J., Geschiedenis van het herstel der Hiërarchie in de Nederlanden, met een inleiding van Z. D. H. Mgr. van de Wetering, aartsb. van Utrecht, Nijmegen 1903—1904, 2 deelen. W.J. F. Nuijens, Geschiedenis van het Nederlandsche volk van 1815 tot op onze dagen, Amsterdam 1883 vv. 4 deelen. De Gerlache, Histoire du Royaume des Pays-Bas (1814—1830), Bruxelles 1859, 3 vols. Ch. Terlinden, Guillaume I, Roi des Pays-Bas et l'église catholique en Belgique (1814—1830), Paris 1906, 2 vols. G. Görris S. J., Dr. W. J. F. Nuyens beschouwd in het licht van zijn tijd, Nijmegen 1908. Het Katholiek Nederland (1813—1913), Deel I—H, Nijmegen (1913). i°. Te kwader ure voegde het congres van Weenen Holland en België bijeen. Over de twee volken, verschillend in karakter, religie en streven, werd Willem I uit het huis van Oranje tot koning aangesteld. Jammer dat hij onder den invloed stond van eenige ongeloovige Belgische katholieken en fanatieke Hollandsche Calvinisten, die het eens waren iri de verdrukking van het roomsche geloof. Reeds de grondwet van 1815 ademde een anti-katholieken geest. Terwijl ze in Holland eenparig werd goedgekeurd, richtte de geestelijkheid van België een klacht aan den koning en noemde de grondwet strijdig met den geest der Kerk en de decreten der kerkvergadering van Trente. Trots het verzet der bisschoppen werd echter de grondwet in België ingevoerd. Had men het er op aangelegd België te verliezen, men kon niet anders hebben gehandeld. Terwijl de Nederlandsche gezant te Rome een onmogelijke organisatie der Nederlandsche Kerk zocht door te drijven, werd hier het volk door tirannieke decreten gesard. Aan de middelbare en hoogere scholen stelde men meestal handlangers der regeering als professoren aan. Geen enkele religieuze orde ) Voor al het bovenstaande kan men nog vergelijken Denkwürdigkeiten des Fürsten Chlodwig zu Hohenlohe—Schillingfürst, im Auftrage des Prinzen Alexander 2u Hohenlohe—Schillingfürst herausgegeben von Friedrich Curtius, Stuttgart und Leipzig 1907, 2 Bande. § 17'- De Kerk in de Nederlanden. 561 mocht novicen aannemen; de katholieke vereenigingen werden onderdrukt; pauselijk gezinde bisschoppen en geestelijken hadden alle soort van moeilijkheden te doorstaan. Op verzoek van W i 11 e m I kwamiö 1823 de pauselijke gevolmachtigde N a s a 11 i naar Den Haag, om een concordaat te sluiten. De ministers vreesden echter, dat dit „voornamelijk zoude zijn in 't belang van den Paus en de geestelijkheid" en vonden het helaas doelmatiger met den knoet der tirannen, dan met zachtheid te regeeren. Liever had men „een bloote wet, waarbij de geestelijken op straf van gevangenis gedwongen" werden. Van 1815-1830 bleef de achterstelling der katholieken in burgerlijke en militaire ambten en graden vasten regel »). De jaren 1823-1826 waren gekenmerkt door de opheffing der seminariën, waardoor het katholieke volk zoozeer werd gegriefd; door de oprichting van het onzalige collegium philosophicum, een soort seminarium generale, dat geheel en al door de regeering werd bestuurd, in de leer niet zuiver en voor de opvoeding der geestelijkheid geheel ongeschikt was In 1826 beproefde Willem I met minister Van Maanen een poging, om aan zijn katholieke onderdanen een schismatieke .Organisatie op het R. K. kerkgenootschap" te geven, hetgeen echter mislukte \ De dringende behoefte aan een concordaat had eindelijk de zending- van sraaf d e C e 11 * s n»rD die m een half jaar tijds, trots de hevigste tegenwerking het concordaat van 1827 tot stand bracht. Hier vooral schitterde de goede bedoeling des konings. De uitkomst was: het concordaat van 1801, dat reeds voor de zuidelijke provinciën van kracht was, zou ook op de noordelijke worden toegepast. Elk bisdom zou zijn kapittel en seminarie hebben. De metropolitane kerk zou Mechelen zijn, de suffragaan-kerken: Luik, Namen, Doornik, Gent Brugge, Amsterdam en 's-Hertogenbósch. Jammer, dat het te laat was, dat de werkzaamheid van den schranderen internuntius, Mgr C a p a c c i n i werd afgebroken en de organisatie in het noorden door de revolutie van 1830 verhinderd 8). 20. België, van Holland afgescheiden, ontving een koning uit ') De door Mgr. Van Bommel „verschrikkeUjk» genoemde statistiek bij Albers, Geschiedenis van het herstel der Hiërarchie, I, bl. 284. ') Albers, Herstel, I, bl. 87 vv. en Bqlage IV, bl. 487 w. - ■) Onderhandelingen over het concordaat bij Albers, I, bl. r46 w. Het concordaat zelf m Bijlage XXIH, bl. 534 vv. P. Albers S.J. Kerkgesch. H. 36 562 § 171' De Kerk in de Nederlanden. het' huis van Saksen-Coburg, Leopold I (1831—1865), en een nieuwe constitutie (1831), die vrijheid van godsdienst, van onderwijs en van vereeniging verzekerde. Hierdoor ging in België het katholieke leven een hoogen bloei te gemoet. De bisschoppen stichtten verschillende colleges en vooral de universiteit van Leuven (1835), die zoo veel goed voor geloof en wetenschap gesticht heeft. Kweekscholen voor onderwijzers beoogden de verbetering der lagere school, die tevens voor een groot gedeelte aan religieuze congregaties kwam. Allengs groeide de Jezuïetenorde weer aan en stichtte in België een groot aantal colleges. Het kloosterleven bloeide. Toch werkte de oude liberale zuurdeesem nog. Hadden de katholieken zich vroeger met de liberalen vereenigd, om de Hollanders te verdrijven, die vriendschap kon niet lang duren. Twee vijanden stonden weldra tegenover elkaar. De leiders der katholieken waren Mgr. VanBommel, kardinaal Sterckx, Mgr. Malou en De Ram, eerste rector van Leuven. De liberalen hadden ook later nog den geest en de tactiek van DePotter, deden onnoemelijk veel kwaad en gingen in kracht en aantal zóó ver vooruit, dat zij verscheiden malen het staatsbestuur in handen wisten te krijgen. Terstond werd de neutrale school ingevoerd en de Belgische gezant uit Rome teruggeroepen (1880). In deze benarde omstandigheden hebben de Belgische katholieken moed en belanglooze mildheid getoond. Overal werden vrije katholieke scholen opgericht en de neutrale van den staat stonden nagenoeg leeg1). De liberale woede had zich gehaat gemaakt bij het volk, dat in 1884 de „geuzen* uit het bestuur verdrong en ze bleef weren tot heden. Wel werden terstond de aan de Kerk vijandige decreten vernietigd, maar een groot deel der katholieken lijdt nog heden aan de lauwheid, die in den liberalen tijd veler gemoederen beving2). 30. In Holland had men bij de scheiding van Noord en Zuid alle hoop op de kerkelijke inrichting verloren. De katholiek bleef onder den druk der protestantsche regeering en de verstooteling in het vaderlijk huis. Men vond dit alles natuurlijk, omdat men ') Matthieu, Enseignement primaire en Belgique, Compte rendu du UI congrès scientifique des catholiques. Sciences hist. Bruxelles 1895, p. 457 ss. Vooral echter Pierre Vernoegen, La lutte scolaire en Belgique, Gand 1906. Der Katholik, 1889, % S. 113 ff. a) Zie nog Sylvain Balau, Soixante-dix ans d'histoire contemporaine de Belgique (1815—1884), 4e éd. Louvain 1890. § i7i- De Kerk in de Nederlanden. 563 bijna 300 jaren had geleden. In 1840, bij de kroning van Wille m II, herleefde de hoop. Wederom kwam Mgr. Capaccini ^ die reeds in 1828-1830 had onderhandeld, in 1841 naar Den Haag. Maar nog had de internuntius zijn voet niet op Neerlands bodem gezet, of den koning sloeg, bij het geweldig verzet der protestanten, de schrik om het hart. De Hollandsche missie bleef onder de aartspriesters. Noord-Brabant ontving te 's-Hertogenbosch en te Breda apostolische vicariaten. Limburg was reeds een jaar vroeger op denzelfden voet georganiseerd. De geest der vrijheid van 1848 was noodig, om de gemoederen der protestanten wat toegeeflijker te stemmen. In 1847 werd eerst het placet uit het wetboek geschrapt. In hetzelfde jaar zond een aantal notabele" leeken een adres aan den Paus, waarin het herstel der hiërarchie werd gevraagd. Verschillende adressen, ook van de vicarii aiostohci en de katholieke leden der Tweede Kamer, volgden weldra (1849-!851). Eindelijk den 4 Maart 1853 onderteekende Pius IX de breve Ex qua die arcano en herstelde de hiërarchie van Nederland: het aartsbisdom Utrecht met de suffragaan-zetels Haarlem, 's-Hertogenbosch, Breda en Roermond. Terstond daarop viel het ministerie Thorbeckeende heftig woedende Aprilbeweging begon. De katholieken lieten den storm voorbijgaan en voerden de organisatie het eene gedeelte na het andere uit. Als een soort wraak der protestanten verscheen 10 Sept. 1853, de wet op de kerkgenootschappen. De hoofdzaak was, dat de bisschoppen zich met officieel te Utrecht en Haarlem mochten vestigen. Maar ook dit moest later worden ingetrokken (1868—1872). Intusschen waren de parochiën omschreven, de kapittels opgericht. In 1865 vergaderde te 's-Hertogenbosch een provinciale synode, waarop m het jaar 1867 diocesane in alle bisdommen volgden. In het vervolg zou echter in de plaats der provinciale synode een jaarlijksche vergadering der bisschoppen, voor de diocesane een prosynodale vergadering gehouden worden. In 1857 werd Nederland geslagen met de neutrale school. Van dien tijd dagteekent de strijd voor het katholiek onderwijs. Den 22 Juli 1868 verscheen het mandement der bisschoppen over het onderwijs. Een hoogen bloei ging de Nederlandsche Kerk tegemoet. Er heerschte ijver voor de school, ijver voor het huis Gods: talrijke katholieke scholen en kerken verrezen. Hadden de katholieken zich na 1853 tot zekere hoogte vereenigd met de liberalen, in het jaar 1888 gingen zij een coalitie aan met de protestanten. Dit verbond was 504 § 172. De Kerk ia Engeland, Ierland en Schotland. hoofdzakelijk het werk van Dr.HJ. A.M.Schaepman en Dr. A.Kuyper. Veel goeds heeft deze vereeniging bewerkt en aan het land herhaalde malen een christelijk ministerie bezorgd. Hebben verschil' lende groote mannen bij het herstel der hiërarchie en ook daarna de katholieke zaak krachtig bevorderd, Schaepman die hun werk voortzette, wordt terecht als de grootste geroemd '). Het katholiek lager onderwijs werd van staatswege gesubsidieerd in 1889, daarna het hooger in 1905 en het middelbare in 1909. Eindelijk in 1917 werd het bijzonder met het openbaar onderwijs gelijk gesteld. Het kloosterleven bloeide en verrichtte wonderen in onderwijs en ziekendienst. De kerkelijke wetenschap steeg betrekkelijk zeer hoog bij seculieren en regulieren. Luxemburg, dat tot den dood van Willem IH bij Nederland behoorde, ontving in 1841 een apostolisch vicaris, die echter in 1848 moest vluchten. In 1870 werd Luxemburg tot bisdom verheven. § 172- De Kerk in Engeland, Ierland en Schotland. J. Blötzer, Die Katholikenemancipaüon in Grossbrittanien nnd Irland Freib. 1905. W. Church, The Oxford movement. Twelve years (1833— 1845), London 1899. A. B. Donaldsen, Five great Oxford leaders, Keble, Newman, Pusey, Liddon and Church, London 1900. Paul Thureau— Dangin, La Renaissance catholique en Angleterre au XIX siècle, Paris 1902—1905, 3 vols. Amherst, History of catholic emancipation and the progress of the catholic church in the British isles, London 1886, 2 vols. Bellesheim, Geschichte der katholischen Kirche in Irland, Mainz 1890— 1891, 3 Bde. Dezelfde, Geschichte der katholischen Kirche in Schottland, Mainz 1883, 2 Bde. J. Bardoux, Victoria 1, Eduard VIL George V, Paris 1911. Filon, L'Angleterre d'Edouard VH, Paris 1911. i°. Het aantal katholieken Was in Engeland onder koning George III (1760—1820) zeer gering en leefde in een staat van zware verdrukking. Op het einde der XVIII eeuw waren ze beneden de 70.000 gedaald. Terzelfder tijde kwam er redding. Ten gevolge der Amerikaansche vrijheidsoorlogen en der Fransche revolutie nam de vervolging een einde. De gelijkstelling met de protestanten liet echter nog lang op zich wachten. Intusschen ') Levens van Schaepman schreven Dr. G. Brom, Haarlem 1903, Fr. Hendrichs S.J. Leiden 1903. Binnewiertz, Leiden 1904. Dr. Persijn, Deel I—H, Utrecht—Amsterdam 1912—1916. § 172. De Kerk in Engeland, Ierland en Schotland. 565 ontwaakte het Iersche volk onder de leiding van O'ConneL die na een langen strijd de burgerlijke gelijkstelling won voor alle katholieken van het Britsche rijk (1829). Van grooten invloed was deze overwinning voor den bloei van het Engelsche katholicisme. Allengs werden alle uitzonderingswetten, die sedert eeuwen bestonden, ingetrokken. Zeer veel droeg de beweging van Oxford daartoe bij (Puseyisme, Tractarianisme). Reeds lang had er een groote ontevredenheid in de Engelsche High Church geheerscht. Terwijl een gedeelte zich naar het liberale christendom keerde, wendde zich het andere tot het katholicisme. Het middelpunt der laatste partij was Oxford, waar vooral Pusey en Newman1) in 1833 de Tracts for the times oprichtten, de katholieke ceremoniën herstelden en hun godsdienstoefeningen vierden aan versierde altaren in rijke kerken (Ritualisten). Beroemde mannen (Newman, Faber, Henry en Robert Wilberforce, Allies, Manning2) enz.) traden over tot het katholicisme en trokken door hun woord en voorbeeld zeer veel anderen. Gladstone, die lang in beraad stond hen te volgen, miste den moed % Door de breve Universalis Ecclesiae van 29 September 1850 herstelde Pius IX de hiërarchie van Engeland en stichtte het aartsbisdom Westminster met 12 suffragaan-zetels, hetgeen onder de protestanten een geweldige beweging veroorzaakte (no popery). Het parlement verbood in 1851 het voeren van den bisschoppelijken titel eener Anglicaansche bisschopstad, het geestelijk kleed te dragen enz. De eerste aartsbisschop, kardinaal Wiseman4) schreef een manifest aan het Engelsche volk, dat een diepen indruk teweeg bracht. Talrijke bekeeringen volgden. Reeds in 1852 kon het provinciaal concilie van Oscott worden gehouden. Wiseman onwikkelde een zeer vruchtbare werkzaamheid, die bij zijn dood (1865) voortgezet werd door zijn opvolger M a n n i n g. Trots veel tegenwerking bloeide het kloosterleven in Engeland. De mannelijke regulieren, wier werkzaamheid in wetenschap, onderwijs en zielzorg zeer groot is, worden in aantal verre overtroffen door de vrouwelijke, die de ziekenverpleging waarnemen ") W. Ward, The life of John Henry cardinal Newman, 2 toIs, London 1912. -Brémond, Essai de biographie psychologique, Paris 1907. Thureau-Dangin, Newman catholique d'après des documents nouveaux, Paris 1912. ') Purcell, Life of Cardinal Manning, 2 vols, London 1895. Hemmer, Vie du cardinal Manning, Paris 1898. ') John Morley, The life of WiUiam Ewart Gladstone, London 1903, 2 vols. *) Ward, Life and times of Cardinal Wiseman, London 1897, 2 vols. 566 § 1/2. Be Kerk in Engeland, Ierland en Schotland. en het onderwijs zoowel in de lagere school als in de hoogere inrichtingen bijna uitsluitend bezorgen. De bekeeringen duren in Engeland voort Engeland heeft een katholieke kerkprovincie (Westminster) met 15 suffraganen en omstreeks 1.800.000 katholieken. Voor een bekeering in 't groot of voor aansluiting bij Rome, is het Engelsche volk nog niet rijp. 20. Onder koning George III, den eersten, die Ierland niet vervolgde, ging dit land vooruit en ontving het actieve kiesrecht (1792—1793). De emancipatie, door den onderkoning Fitzwilliam begunstigd, werd verijdeld door P i 11. In het begin der XIX eeuw begon de werkzaamheid van O'Connel 2) die de catholic assóciation stichtte en het verbond der Orangisten bestreed. In 1828 in het parlement gekozen verkreeg hij eindelijk (1828) voor zijn volk de emancipatie, het recht om in het parlement te zetelen en staatsambten te bekleeden 8). Ook de staatsburgereed werd van anti-katholieke hatelijkheden ontdaan. In 1838 werd Ierland bevrijd van den drukkenden last der tienden. Nu begon de strijd voor het zelfbestuur (repeaUassociation). O'Connel werd 1844 tot gevangenisstraf veroordeeld, kwam echter door zijn appèl aan het Hoogerhuis vrij. Hij overleed te Genua in 1847. O'Brien zette den strijd voort. De Capucijn M a t h e w deed zeer veel goed door het stichten van matigheids-vereenigingen. Door de bill van Gladstone (1868) werd de Anglo-Iersche staatskerk afgeschaft. Niettegenstaande de bevolking door" de emigratie afnam, ging de bloei der Kerk altijd vooruit. De katholieke universiteit te Dublin, de goed bestuurde pers en de beter onderrichte geestelijkheid brachten het katholieke volk tot een waardiger bestaan. 30. De vervolging in Schotland hield op, toen Napoleon zijn begeerige blikken op Groot-Britannië sloeg. Omstreeks 1800 was het aantal katholieken zeer gering en werd bestuurd door 3 missiebisschoppen en 46 priesters. Door den ijver der missionarissen en de immigratie uit Ierland groeide de Kerk van Schoüand voortdurend, zoodat men de katholieken in 1827 op 70.000 kon schatten. Ook hier zette men, ofschoon met zeer veel moeite, de bill van emancipatie door (W ellington, Peel). Toch bleven nog de kloosters verboden, ontvingen de scholen geen toelagen en moest ! *) Der Katholik, III Folge, B. 34 (1906), S. 331 ff.: Officieller Staatsbericht über die Ausdehnung des Ritnalismus. *) Baumstark, O'Connel, Freiburg 1873. ') Der Katholik, B. 32, S. 201 ff. §173- De Kerk in Rusland en Scandinavië. 5Ö7 ook door de katholieken het jaargeld voor de presbyterianen worden betaald. In 1832 kon men het eerste vrouwenklooster oprichten, dat heel Edinburg door zijn toewijding stichtte. Reeds begon kardinaal Wiseman in 1864 te spreken over het herstel der Schotsche hiërarchie, evenzoo kardinaal Manning in 1868. Pius IX beloofde ze eerst in 1877, maar overleed, toen de voorbereidende werkzaamheden waren voltooid. In het eerste jaar van zijn pontificaat vaardigde Leo XIII de bul Ex supremo apostolatus apice uit en stichtte in Schotland twee aartsbisdommen, Edinburg en Glasgow. Het eerste heeft 4 suffragaan-bisdommen, het laatste geen, maar enkel den titel en de eer; met omstreeks 525.000 katholieken. Nu verdween ook het hatelijke voorschrift, dat de huwelijken van alle dissenters, ook van de katholieken, door den geestelijke der staatskerk moesten geproclameerd worden '). § 173- De Kerk in Rusland en Scandinavië. Theiner, Neueste Geschichte der katholischen Kirche in Polen und Russland, Augsburg 1841. Archiv für Kirchenrecht, Band 17, 18, 20. P. Lescoeur, L'Eglise catholique en Pologne sous le gouvernement Russe (1772—1875), 2 éd. Paris 1876, 2 vols. Pelecz, Geschichte der Union der ruthenischen Kirche mit Rom, Wien 1870—1880, 2 Bd. Likowski, Geschichte des allmahligen Verfalles der unierten ruthenischen Kirche im 18 und 19 Jahrhundert. Aus dem Polnischen, Posen 1885—1889, 2 Bde. Kulczicki, Gesch. der Russischen Revolution (1870—1886) Aus dem Polnischen, Gotha 1912. PierlingS.J. La Russie et le S. Siège, Paris 1912. i°. Katholieken heeft Rusland bijna alleen in de westelijke provinciën, die voorheen tot Polen behoorden. Zeer veel hebben die katholieken sedert ruim 300 jaren geleden. De vervolging nam een aanvang, toen de schismatieke Ruthenen, onder den invloed der Jezuïeten2), zich in 1595 door de Unie van Br est3) voorgoed met Rome vereenigden. Polen had' nu katholieken van den Latijnschen en van den Griekschen ritus (Ruthenen). Den schismatieken was die overgang een doorn in het oog. In 1623 werd het land der Ruthenen verwoest en hun aartsbisschop, de ') Theiner, Sammlung einiger wichtigen Aktenstücke zur Geschichte der Katholiken in Engeland, Mainz 1835. Lilly—Wallis, Manuel of thelaw affecting catholics. London 1893. ') Stanislaus Zalenski, Hist. Societatis Jesu in Polonia 1555—1905, polonico idiomate annis 1896—1906 conscripta, Tom. I, cap. IX. ') E. Likowski, Die ruthenisch-römische Kirchenvereiniguug genannt Union zu Brest. Aus dem Polnischen von Jedzink, Freiburg i. B. 1904. 508 § 173- De Kerk in Rusland en Scandinavië. H. Josaphat, door de kozakken vermoord. Hun Kerk raakte in verval en ging voortdurend achteruit, totdat onder Joannes Sobieski (1674—1696) de katholieke geest herleefde. Het schisma verloor in aanzien en in 1710 ging de gansche Rutheensche geestelijkheid tot Rome over. De hereeniging werd op de synode te Samost (1710) bevestigd, waar 8 bisschoppen met 200 geestelijken vereenigd waren en de apostolische nuntius voorzat. Een nieuw tijdperk van vervolging begon bij de deeling van Polen (1772—1795). Ofschoon Rusland beloofde de katholieken van beide riten te beschermen, had juist het tegendeel plaats. Katharina H (1762—1796) hief 10.000 parochiën en 150 kloosters op en dreef 8 millioen geunieerden met gewéld in het schisma. Paulus I (1796—1801) en Alexander I (1801— l825) gedroegen zich veel billijker tegenover de katholieken. De eerste was zelfs zeer gunstig gestemd, herstelde 6 bisdommen, beschermde de Jezuïeten en andere orden. Lang kon dit niet duren, omdat de schismatieke geestelijkheid en vooral de onwaardige Siestrencewics, metropoliet van Mohilew uiterst fanatiek was. Het Roomsch-Katholiek collegie van Alexander I dat het bestuur der katholieken in de handen der meestal schismatieke wereldlijke ambtenaren legde, kon de Paus niet goedkeuren. In 1820 werden ook de Jezuïeten voorgoed uit Rusland verdreven. Nicolaas I (1825—1855) was een tiran voor de katholieken, hief de kloosters op, sloot de katholieke scholen en dwong de Ruthenen om tot de scheuring over te gaan. Ook de Latijnen ondervonden een harde behandeling. De ontmoeting des keizers (1845) met Gregorius XVI had een concordaat ten gevolge (1847), dat echter niet tot uitvoering kwam. Alexander LI (1855 —1881) wilde zelfs de Latijnen met geweld tot de Russische kerk brengen, wendde daartoe verbanning, kerkerstraf en terechtstelling aan en hief twee bisdommen op1). Alexander III (1881 —1894) sloot opnieuw een concordaat, dat echter weldra grootendeels buiten werking werd gesteld. Onder Nicolaas II (1894) bleef aanvankelijk de tirannie van den slaat bestaan. Eerst de ongelukkige oorlog met Japan (1903) en de inwendige woelingen brachten verandering. Sedert 1905 is het verlaten der staatskerk en het toedienen der sacramenten aan bekeerden niet strafbaar meer. Ook werd een begin met de burgerlijke gelijkstelling gemaakt, ') Archiv für Kirchenrecht, Band 39, S. 428 ff., Band 42, S. 447 ff. § 174- De Kerk in Amerika. 509 waarop weldra een hernieuwde bekeering tot de Roomsch-kafhoheke Kerk volgde •}. Rusland heeft thans de metropole Mohilew met 12 bisdommen en omstreeks 5.000.000 katholieken, die door de republiek van 1917 wel meer vrijheid zullen erlangen. 20. Denemarken hief de vervolgingswetten in 1847 op en gaf in 1849 aan de katholieken vrijheid van godsdienst en gelijkstelling in alles. Aan Zweden en Noorwegen bracht eerst het jaar 1873 vrijheid van godsdienst. In heel Scandinavië is het aantal katholieken echter nog uiterst gering. § 174- De Kerk in Amerika. O'Gorman, A history of the Boman Catholic Church in the United States, New-York 1895 (IX deel der American church history series, 12 vols). VicomU de Meaux, L'église catholique et la liberté aux Etats-Unis, Paris 1893. Zimmermann, Die Universitaten in den Vereinigten Staaten.' Ein Beitrag zur Culturgeschichte, Freiburg 1896. Markham, History of Peru, Chicago 1893. Klein. 1'Amérique de demain, Paris 1910. i°. De vrijheidsoorlogen en de onafhankelijkheidsverklaring (1776—1783) brachten aan Noord-Amerika vrijheid van godsdienst De grondwet der Vereenigde Staten zegt: „Het congres mag geen wet uitvaardigen, die een religie tot staatsgodsdienst verheft of haar vrije uitoefening verbiedt». De Unie gaf aan de geestelijken van alle belijdenissen vrijheid van den krijgsdienst en vrijheid van belasting aan de kerkelijke bezittingen. Daarentegen moest elke belijdenis haar eeredienst zelve bekostigen. Aan deze vrijheid had de katholieke Kerk genoeg, om weldra tot bloei en uitbreiding te komen. Het eerste bisdom werd opgericht in 1789 te Baltimore, de eerste bisschop was John Carroll, vroeger lid der toen opgeheven Sociëteit van Jezus. Zeer sterk ging het aantal katholieken vooruit, deels door de bekeering van protestanten en negers, deels eö vooral door immigratie. Ook de arbeiders in dien wijngaard kwamen aanvankelijk voor het grootste gedeelte uit Europa. Alle orden en congregaties hebben er ijverig gewerkt. In 1829 had Amerika reeds 8 bisschoppen, die in dat jaar in een provinciale synode vergaderden. De synoden organiseerden de altijd aangroeiende Amerikaansche Kerk. In 1869 vergaderde te Baltimpre het tiende provinciaal concilie. Ook •) A. Palmieri, La Chiesa russa, le sue odierne condizioni e il suo riformismo dottnnale, Firenze 1908. G. Prezzolini, W cattolicismo ïosso, Napoli 1908. 57° § 174- De Kerk in Amerika. hield men nationale synoden, die vooral de eenheid in streven en practijk bewaarden en zeer veel heilzaams beslisten. De eerste had plaats in 1852, de tweede in 1866, de derde in 1884 *). In die vergaderingen regelde men de oprichting van nieuwe bisdommen, de vragen over gemengde huwelijken, neutrale scholen enz. De aanwas der Amerikaansche Kerk was zeer groot. Reeds in het midden der XIX eeuw telde men zes kerkprovinciën, thans zelfs 15 met 82 bisdommen en omstreeks 15.000.000 katholieken a). De bisschop van Baltimore ontving in 1858 de waardigheid van primaat. Voor de vorming der geestelijken heeft men seminariën, sedert 1889 ook een katholieke universiteit te Washington. Het kloosterleven bereikte in Amerika een zeer hoogen bloei. Bijna alle mannelijke orden zijn er vertegenwoordigd en werken zeer veel in zielzorg en onderwijs. Ontelbaar zijn de kloosterzusters. In 1895 had New-York 39 huizen, Chicago zelfs 57. Toch kunnen lang niet alle katholieke kinderen in de bijzondere scholen. De legaat Satolli stond daarom in 1892 onder bepaalde voorwaarden het bezoek der openbare school toe. Een tijdlang hadden de katholieken van de fanatieke bevolking te lijden. Gevaarlijker was de leekenbemoeiing en de ongehoorzaamheid der kerkeraden aan de bisschoppen. Dezen behielden echter de bovenhand en hebben het opperbeheer over de kerkelijke goederen. 20. Ook in Britsch Amerika ging het katholicisme met reuzenschreden vooruit. In 1844 bestond alleen het aartsbisdom Quebec met drie bisdommen. Thans heeft men 8 aartsbisdommen met over de 20 bisdommen en bijna 3.000.000 katholieken. 30. In Midden- en Zuid-Amerika s) komt het eerst Mejico aan de beurt, dat zich in 1820—21, hoofdzakelijk op het voorbeeld van Noord-Amerika zelfstandig verklaarde en losrukte van SpanjeSedert dien tijd bleef het land altijd in woeling en daarenboven vijandig aan de Kerk. In 1833 ktef men ^e kloosters op en seculariseerde de missiën. De dictator Juarez was een kerkvervolger, joeg bisschoppen en kloosterlingen in ballingschap, verbood alle geestelijke kleeding en plunderde de kerken. Keizer Maximiliaan (1863—1867) aanvaardde de wijziging der hiërarchie, ') Acta et decreta concilü Baltimorensis tertii, Baltimore 1886. *) L. W. Bacon, A history of American Christianity, New-York 1897. Vgl. Schim, Revue chrêdenne, Annêe 1901. *) Stimm. a M.-L. 1906, B. I, S. 531—547- /■ Fehr, Geschichte des XIX Jahrhunderts, Band I, IV. § 174- De Kerk in Amerika. 571 waardoor Mejico 3 aartsbisdommen en 15 bisdommen ontving (1863). Overigens stond hij te zwak, om verandering te brengen m de vervolgingswetten van Ju are z en werd daarenboven 1867 gevangen genomen en gefusilleerd<). Nu ging de toestand voortdurend achteruit. Al het kerkelijke was den republikeinen een voorwerp van haat. Eindelijk kwam het zóó ver, dat men door een wet de zusters van liefde verdreef, godsdienstonderwijs verbood en de scheiding van Kerk en staat uitsprak. Brazilië scheidde zich van Portugal af in 1822 en verhief een Portugeeschen prins, Don Pedro tot keizer (i822-i83i)-Onder hem en zijn zoon Don Pedro II (,831-1889) werd het land feitelijk door de liberalen en de loge geregeerd, waartoe in de laatste helft der XIX eeuw ook kerkelijken en zelfs geestelijken behoorden. Het land heeft een aartsbisdom te St. Salvador de Bahia en 11 bisdommen. Toch waren de bisschoppen machteloos tegen de ongeloovige regeering. Van 1871-1875 vervolgde men de Kerk. In 1891 ontving Brazilië een zeer anti-kerkelijke grondwet Terwijl ze vrijheid van godsdienst gaf, erkende ze alleen het burgerlijk huwelijk, beroofde de geestelijken van het actieve en passieve kiesrecht en sloot alle regulieren uit van de lagere school, die enkel door leeken mocht worden gehouden. Echter heeft dé scheiding van Kerk en staat niet de noodlottige gevolgen, welke elders te betreuren zijn2). De republieken van Zuid-Amerika scheidden zich tusschen 1817 en 1824 van Spanje af. Men zag er nu een onafgebroken opvolging van burgeroorlog, revolutie en kerkvervolging. Bijna overal werd scheiding van Kerk en staat ingevoerd. De republiek Chili bleef over het algemeen nogal rustig en kwam tot kerkelijken bloei Ecuador beleefde een heerlijken tijd onder zijn bewonderenswaardigen president Don G a r c i a M o r e n o (1861-1875), die met Rome een concordaat aanging. Ongelukkig viel de president in 1875 door het staal der moordenaars. Met hem verdween de rust der Kerk. In 1877 werd het concordaat opgeheven en de aartsbisschop Joseph Ignatius Checa verraderlijk gedood. Ook Venezuela ontving in 1862 een concordaat. Toch kon dit niet verhinderen, dat president- B1 a n c o in 1870 een hevige kerkvervolging begon. De seminariën en kloosters werden opgeheven, ') Pierre de la Gorce, Histoire du second Empire, Tom. IV, Paris 1904 p i—iic P- 307—390; Tom. V, Paris 1903, p. 81—148. *) Stimm. a. M.-L. Jahrg. 1906. 37* § 174- De Kerk in Amerika. bisschoppen in ballingschap gezonden, de geesteüjken van de burgerlijke rechten beroofd. Er volgde echter van de zijde des volks een hevig verzet, zoodat in 1875 de vrede werd gesloten en de anti-kerkelijke wetgeving geschorst Niet minder was de republiek Nieuw-Granada het tooneel der hevigste vervolgingen (1845,1852, 1859, 1861. 1863). Herhaaldelijk klaagde Pius IX over de mis- j handeling der geestelijken en regulieren. Toch trad er na 1863 een betrekkelijke rust in, zoodat in 1868 een provinciale synode kon worden gehouden. TWEEDE HOOFDSTUK. Theologische dwalingen. Ontwikkeling der kerkelijke leer. § 175- Theologische dwalingen. Schwane, Dogmengescbichte der neuern Zeit, Freiburg 1890. K. Werner, Geschichte der katholischen Theologie in Deutschland, 2 Aufl. München 1889. /. Bellamy, La Théologie au xix siècle, Paris 1904. B. Brück, Geschichte der katholischen Kirche in Deutschland, h—iii Band. i°. De XVIII eeuw was een eeuw van ongeloof, van rationalisme, materialisme en pantheïsme'). Gelijk deze dwalingen de revolutie begunstigden, zoo werden ze ook wederkeerig door de revolutie versterkt. In nagenoeg alle landen heerschte daarom in het begin der XIX eeuw onverschilligheid en ongeloof. Een reactie daarop kon niet uitblijven. Reeds in de vorige eeuw was de vrijmetselarij herhaaldelijk veroordeeld. Weldra stonden niet alleen tal van katholieke geleerden op ter verdediging van Kerk en geloof, maar ook de Kerk zelve nam elke gelegenheid te baat om haar leer tegen de aanvallen des ongeloofs vast te stellen en verder te ontwikkelen. Het is te betreuren, dat de katholieke geleerden niet zelden de kerkelijke beslissingen vooruitliepen en daarom zeer dikwijls van den rechten weg afdwaalden. Aldus ontwikkelden zich in den loop der XIX eeuw verschillende dwalingen, zooals het Hermesianisme en Güntherianisme in ) Zie boven § 164. 574 § 175• Theologische dwalingen. Duitschland, het ontologisme in Italië en België, het traditionalisme in Frankrijk; op het einde der eeuw het Amerikanisme in Amerika en het modernisme in bijna gansch Europa. De Kerk echter waakte over den haar toevertrouwden schat des geloofs. 2°. De vader van het Hermesianisme was Georg Hermes, geboren 1775 in Westphalen. Hij studeerde te Munster, las vooral Kant en Fichte en kwam daardoor tot een soort rationalistisch systeem. Achtereenvolgens professor te Munster en Bonn oefende hij een machtigen invloed *), vooral onder aartsbisschop von Spiegel van Keulen, die hem ten zeerste begunstigde. Weldra waren de meeste leerstoelen van philosophie en theologie met Hermesianen bezet, niet alleen te Bonn, maar ook in het seminarie te Keulen, te Breslau, te Braunsberg en Trier. Hermes legde den positieven twijfel als grondslag voor alle godgeleerd onderzoek en noemde het verstand het eenige middel van alle bovennatuurlijke kennis. Volgens hem is het geloof niet een voor-waar-houden op gezag van een ander, maar de vrucht van het menschelijk verstand, dat door zijn werkkracht tot de overtuiging der christelijke waarheid geraakt. Zijn gansche systeem berustte op de overschatting van het menschelijk verstand. Bijna de gansche kerkelijke leer bracht H e r m e s in gevaar. Daartegen geschiedde niets, omdat een dertigtal professoren en meer hooggeplaatsten het systeem verdedigden. Toch ontstond er allengs een strijd, die altijd heviger werd en na den dood van Her mes de oprichting van een Hermesiaansch tijdschrift ten gevolge had \ Aartsbisschop vonSpiegel zond zeer gunstige berichten over het Hermesianisme naar Rome; andere prelaten klaagden over den noodlottigen invloed der dwaling. Gedurende twee jaren werd er te Rome onderzocht (kard. Reisach, Perron e). Den 2 6 September 1835 vaardigde Gregorius XVI de breve Dum acerbissimas uit, die de leer van H e r m e s veroordeelde en zijn boeken op den Index plaatste3). Zooals de Jansenisten onderhielden ook de Hermesianen een „eerbiedig stilzwijgen" en gebruikten de distinctio juris et facti. Een groote oneenigheid 'ontstond er weldra te Bonn. De ') Philosophische Einleitung in die Theologie, Münster 1819. Einleitung in die christ.-katholische Theologie, Müuster 1829. Zijn dogmatiek werd uit de nagelaten geschriften uitgegeven door Prof. Achterfeld, Münster 1834—1836. *) Zeitschrift für Philosophie und katholische Theologie, Bonn 1832 ff. *) Denzinger, n°. 123, ed. ES, p. 350 ss.; ed. X, n. 1618 ss. Tüb. Quartalschr. Band 30, S. 170 ff. § 175- Theologische dwalingen. 575 studenten der theologie verlieten meerendeels de universiteit en vonden bij C1 e m e n s A u g u s t een zeer gunstig onthaal. Professor Braun van Bonn en El ven ich van Breslau ondernamen de reis naar Rome, verkregen echter niets'). Na de wegvoering van Clemens August werd men te Bonn weer stouter. Aartsbisschop von Geissel maakte aan hun heerschappij voorgoed een einde2). Ook Pius IX bevestigde 26 Juli 1847 de veroordeeling van H e r m e s 3). Deze werd op wetenschappelijke gronden bestreden door de Jezuïeten Perrone en Kleutgen. 3°. Ook Günther dwaalde af, terwijl hij het pantheïsme bestreed. Reeds vroeg was hij in zijn geloof verzwakt door de lezing van Kant, maar werd opnieuw door den H. Clemens M. Hofbauer bevestigd. In 1820 priester gewijd richtte hij zich vooral tegen de pantheïstische dwalingen. Wijl hij de scholastiek daarvoor ongeschikt oordeelde, dacht hij een systeem uit, dat op de nieuwere wijsbegeerte, vooral op Heg el steunde. Ook Günther trachtte het geloof tot wetenschap te maken, leerde daarenboven de noodzakelijkheid der schepping, het tritheïsme, ontkende de hypostatische eenheid van het mensch geworden Woord, enz. Om niet met het geloof in botsing te komen, gaf bij aan de Pauselijke definities slechts een tijdelijke waarde, namelijk zoolang totdat de nieuwe wetenschap een nieuwe formuleering noodzakelijk maakt4). In Oostenrijk en Duitschland vond Günther een menigte;, volgelingen, bijzonder K n o o d t te Bonn, M e r t e n te Trier en Baltzer te Breslau. Allen en ook Günther onderwierpen zich, toen Pius IX in 1857 de leer veroordeelde5). Zijn voornaamste tegenstander was P. Joseph Kleutgen S. J., die de hooge waarde der scholastiek verdedigde6) en de leek F. J. Clemens (f 1862), professor te Bonn en Munster. 4°. Het ontologisme7) bracht de kennis der waarheid terug *) De Paus zond hen naar P. Roothaan, die al zijn geleerdheid en welsprekendheid gebruikte, om ze te overtuigen, doch te vergeefs. Zie P. Albers S.J. De Hoogeerw. Pater J. Ph. Roothaan enz. Deel II, Nijmegen 1912, bl. 135, noot 1. ') O. Pfülf, Cardinal von Geissel, Freiburg 1896, L B. S. 199 ff. ") Over dien strijd vooral Der Katholik, Band 44, 45, 46, Jahrg. 32 ff. *) De dwalingen vindt men in zijn werken: Vorschule zur speculativen Theologie des posidven Christenthums, Wien 1828. Süd- und Nordlichter am Horizont speculativer Theologie, Wien 1832. Der letzte Symboliker, Wien 1834. *) Tübinger Quartalschr. Band 40, S. 177—182. *) Knoodt, Anton Günther, Eine Biographie, Wien 1881. 'J Thomas Zigliara, Della luce intellettuale e dell' Ontologismo,' Roma 1874 P. Lepidi, Examen phUosophico-theologicum de Ontologismo, Lovanii 1874. 570 § 1/5- Theologische dwalingen. tot de onmiddellijke aanschouwing Gods. Volgens de ontologisten ziet de geest des menschen het eerst het goddelijk zijn. Het eerste idee van den mensch is Gods zijn, waar hij als in een licht alle intellectueele waarheid aanschouwt. De naam dezer dwaling is van den befaamden Vincenzo Gioberti, die ze onderwees in zijn boek Introduzione allo studio della filosofia, Torino iSjp. In vele scholen, zelfs in de beste, drong het ontologisme door. Het werd verdedigd door Rosmini-Serbati van Roveredo (f 1855)') en door den oratoriaan Père Gratry (Connaissance de Dieu). De woordvoerders in België waren de professoren van Leuven Laforêt (f 1871) en G. C. Ubaghs (f 1875)in een reeks van werken2). In 1861 verklaarde het H. Officie, dat de haar voorgelegde zeven stellingen niet veilig konden geleerd worden (luto tradi non posse) *). Toen Ubaghs de uitvlucht vond, dat die stellingen betrekking hadden op de Duitsche pantheïsten, schreef kard. P a t r i z i een brief aan den aartsbisschop van Mechelen en bevestigde het vonnis van het H. Officie. Als voornaamste bestrijders- van het ontologisme stonden op de Jezuïeten J. Kleutgen, J. M. Cornoldi en M. Lib e rato re; dan J. Bouix en de Dominicanen A. L e p i d i en kard. Zigliara. 50. Het traditionalisme vond het criterium der zekerheid niet in het individueele verstand, maar in het gezag van het menschelijk geslacht, in den sensus communis. Daarenboven kende de eerste mensch de eerste begrippen, het idee der oneindigheid, taal en schrift niet door de krachten der natuur, maar door Gods openbaring en leverde ze aldus over aan het menschelijk geslacht. Het menschelijk verstand heeft slechts een gering deel in den geloofsact en kan het bestaan Gods niet zeker kennen, noch de openbaring door wonderen en prophetieën bewijzen. Deze leer werd opgesteld door Louis Gab. de Bonald4) en krachtig verdedigd door HugoFel. Rob. Lammennais6), die in September 1832 en in Juli 1834 veroordeeld werd6). Ook de abbé B a u t a i n van Straatsburg verkondigde die leer, nam ') Veroordeeld door Leo XIII, Denzinger, ed. IX, p. 423 ss. Ed. X, n. 1891 ss. *) Antropologie, Theodicee, Ontologie, Essai d'idéologie ontologique. s) Denzinger, ed. IX. p. 362. Ed. X, n. 1659 ss. *) Recherches philosophiques. *) Essai sur l?indifférence en matière de religion, Paris 1822 ss. Paroles d'un croyant. j 6) Denzinger, ed. IX, p. 343 ss. Ed. X, n. 1613 ss. § 17S- Theologische dwalingen. ^yj echter de eerste beginselen (les idéés mères) uit de H. Schrift, omdat de eerste revelatie, aan het menschdom gedaan, bedorven was. Hij onderwierp zich evenwel in 1840»). Pater Joachim Ventura (f 1861), eerst vriend van Pius IX, dan om zijn revolutionnaire neigingen uit Rome verdreven, leerde een gematigd traditionalisme; eveneens Louis Bonnetty (f 1879), die de Annales de philosophie chrétienne uitgaf2). 6°. Veel driester dan de bovengemelden gedroegen zich de Duitsch-kathoUeken3). De openbare vereering van den H. Rok te Trier in 1844 bracht het protestantsche en ongeloovige Duitschland in rep en roer. Bijzonder veel opgang maakte een open brief vanJohannesRongeaan bisschop A r n o 1 d i van Trier. De afvallige priester belasterde den bisschop en deed een oproeping aan zijn Duitsche medeburgers, om een einde te maken aan de Romeinsche tirannie. Slecht befaamde priesters, Czersky en Kerbler voegden zich bij Ronge, die altijd meer aanhang vond en Duitsch-katholièke gemeenten stichtte te Berlijn, Breslau, Leipzig, Hildesheim, Kreuznach, enz. In 1845 hield men reeds dé eerste synode, die de biecht, het caelibaat, de vereering der Heiligen, enz. verwierp en van de sacramenten alleen het doopsel en het avondmaal behield. Als een heilige werd Ronge op zijn reis door Duitschland ontvangen. Terwijl de kroonprins hem ontving in zijn paleis, de protestantsche geleerden hem huldigden, ging het Duitech-katholicisme aanvankelijk sterk vooruit, zoodat er weldra omstreeks 200 gemeenten bestonden met 70.000 leden Lang duurde die bloei niet. Toen zij zich in 1848 bij de revolutie aansloten, werden de bijeenkomsten spoedig verboden. De onverschilligheid en het ongeloof, dat door de synoden (1847 en 1850) werd begunstigd, deden het overige. Weinig of niets is heden van het Duitsch-katholicisme meer over. \ 7°. In 1870 ontstond naar aanleiding van het Vaticaansch concilie een dergelijke beweging, die den naam van oud-katholicisme4) aannam. Het voorstel van Hohenlohe, minister- ') Denzinger, ed. IX, p. 352 s. Ed. X, n. 1622 ss. ') Denzinger, ed. IX, p. 360. Ed. X, n. 1649 ss. 'rSrüci, Geschichte der kath. Kirche in Deutschland, II, 512 ff. Kamj>e. Geschichte der religiösen Bewegung der neuern Zeit, 3 Bde, Leipzig 1852 ff. Gervinus, Die Mission der Deutsch-Katholiken, Heidelberg 1845. *) /. F. Schutte, Der Altkatholicismus. Geschichte seiner Entwicklung, inneren Gestaltung und rechtlichen Stellung in Deutschland, Giessen 1887. E. Michael, P. Albers S.J. Kerkgesch. II. 578 § 175- Theologische dwalingen. president van Beieren, aan de regeeringen, om zich gezamenlijk tegen de onfeilbaarheid te verzetten, had geen gevolg. Toch was het aantal vijanden van het concilie zeer groot. In Duitschland plaatste zich Döllinger aan het hoofd der professoren van München en weigerde onderwerping (1870). Bij dezen sloten zich eenige professoren aan van Freiburg, Breslau, Praag en Munster. Aan de spits der gansche beweging stonden weldra de professoren van Bonn. Den 27sten Augustus 1870 had er een protestvergadering te Neurenberg plaats. De bisschoppen sloten zich vast aaneen te Fulda (1870) en waarschuwden de Duitsche katholieken. Van de professoren werd onderwerping geëischt. Döllinger enFriedrich weigerden en werden geëxcommuniceerd. Te Bonn onderwierp zich Dieringer, terwijl Hilgers, Reusch, Langen en Knoodt gehoorzaamheid weigerden en daarom eerst werden gesuspendeerd en later geëxcommuniceerd (1871). Te Breslau bleven de professoren Reinkens, Baltzer, Weber en von Schulte zich verzetten. Tijdens den Kulturkampf stonden natuurlijk de oud-katholieken aan de zijde der regeering en ontvingen zelfs van Bismarck de kerken der katholieken. In Beieren riepen ze den Jansenistischen bisschop Loos van Utrecht ter hulp om het vormsel toe te dienen (1872). Reeds het eerste oud-katholiek congres van 22—24 Sept. 1871 teMünchen verklaarde de Jansenisten rechtgeloovig en stelde de vereeniging vast met de Russische en de oostersche kerk. Döllinger, die geen altaar tegen altaar wilde stellen, protesteerde en trok zich terug. Het tweede congres in September 1872 te Keulen regelde de zielzorg en de bisschopskeuze. Nu werd 4 Juni 1873 Joseph Hubertus Reinkens tot bisschop gekozen en den n den Augustus te Rotterdam door den Jansenistischen bisschop H e y k a m p van Deventer gewijd. Door de regeeringen van Pruisen, Baden en Hessen werd de nieuwe bisschop erkend en ontving van de twee eerstgenoemde landen een dotatie van 18.000 thaler. Te Constanz bevestigde men 12—14 Sept. de nieuwe hiërarchie. De eerste synode van Bonn, in Mei 1874, hief den biecht dwang en de vasten wet op. De tweede in Maart 1875 verminderde de feestdagen en de huwelijksbeletselen. Ignaz von Döllinger. Ein Characterbild, Innsbruck 1892, II Aufl. Hist. Pol. Blatter: Schweizer Briefe in B. 71—78, 86, S. 419. Dr. H. Brück, Geschichte der kathol. Kirche in Deutschland, IV B. Mainz 1901. Friedrich, Ignaz v. Döllinger, 3 Bde, München 1899—1901. Kannegieter, Les origines du vieux-catholicisme et les universites allemandes, Paris 1901. § '75- Theologische dwalingen. 570 In 1874 en 1875 offerde men aan de vereeniging met de Grieken verschillende dogma's en gebruiken: Onbevlekte Ontvangenis, aflaten, de deuterocanonische boeken, Filioque enz. De derde synode (1876) voerde het Duitsche Rituale in, de vierde (1877) de landtaal ook voor de liturgie. Het caelibaat had men vastgehouden op voorstel van Reusch, die echter in 1878 de afschaffing niet Icon verhinderen en zich terugtrok. Door dezen maatregel verloor het oud-katholicisme bijna overal aan achting. Volgens officieele opgave telde men in den bloeitijd (1878). niet meer dan 52.000 oud-katholieken in Duitschland In Oostenrijk werd ten gevolge der infallibiliteitsverklaring het concordaat van 1855 opgezegd. Met bisschop Reinkens kwamen de oud-katholieken niet in verbinding. Eerst in 1878 werden zij, na herhaalde vergeefsche pogingen, door een eenvoudige verordening in het rijksblad erkend. Tot bloei kwamen zij nooit Nog in 1872 vond men in Zwitserland slechts drie geestelijken, die de infallibiliteit verwierpen. Allengs werd hun aantal met enkele verloopen priesters vermeerderd. De ex-Karmeliet P. H y a c i n t h (L o y s o n) zou leven brengen in de oud-katholieke kerk, hij slaagde echter niet. Evenmin richtte de keuze van H er z o g tot bisschop, of de bijeenkomst van Reinkens, L o y s o n, bisschop Henry Cotterie van Schotland en Herzog iets' uit. In Italië stichtte L o y s o n zelfs te Rome een oud-katholiek comité (1872). Een drukke beweging ontstond te Napels door het optreden van Pr o t a-G i u r 1 e o, Domenico Panelli en Trabucco. Toch bleef de aanhang zeer gering. In Spanje won de priester Antonio Aguayo voor zijn anti-infallibilisme een vijftigtal ontevreden collega's. In Frankrijk trachtte Loyson een Kerk op te richten en huwde eindelijk de wed. Meriman, die hij meegebracht had uit Engeland. Hij woonde te Parijs als Recteur de l'église catholique gallicane, die echter tot geenerlei beteekenis kwam. ') Friedberg, Aktenstücke, die altkatholische Bewegung betreffend, mit einem Grundriss derselben, Tübingen 1876. Vgl. (Döllinger) Janus, Leipzig 1869; daartegen (Hergenröther) Anti-Janus, Freiburg 1870. 58o § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. § I7°. Ontwikkeling der kerkelijke leer. Perrone S. J., De immaculato B. M. V. conceptu, an dogmadco decreto definiri possit, Romae .1853. Passaglia, De immaculato B. M. V. Conceptu, Romae 1854. Tosi, Vorlesungen über den Syllabus, Wien 1865. Die Encyclica P. Pius' IX vom 8 Dec. 1864, Freib. 1866 ff. 2 Bde. Granderath S.J., Geschichte des Vatikanischen Konzils, herausgegeben von Konrad Kirch S. J., Freiburg 1903—1906, 3 Bde. Fransche Vert. Bruxelles 1908 ss. La Civilta Cattolica, 3 Aug. 1907: II recente decreto della S. Inquisizione contro i nuovi errori. Etudes religieuses 5 Aoüt 1907 : Décret de sainte Inquisition du 4 Juillet 1907. Acta Pii PP. X modernismi errores reprobantis collecta et disposita cum licentia Ordinarii, Oeniponte 1907. i°.' Een der beroemdste en voor de harten der geloovigen aangenaamste gebeurtenissen tijdens de regeering van Pius IX was zonder twijfel de dogmatische definitie der Onbevlekte Ontvangenis der allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria. Tal van bisschoppen, vooral Fransche en Amerikaansche richtten sinds lang een vurig verzoek aan den H. Stoel om de definitie van dit leerstuk, dat in de laatste 400 jarea, sedert Sixtus IV (f 1484), bijzonder door de Pausen was gekoesterd en bevorderd. Nu richtte Pius IX, de groote vereerder van Maria, den 2 Februari 1849, een schrijven aan de bisschoppen der wereld, waarin hij een antwoord vroeg over de vereering der geloovigen en het gevoelen der bisschoppen zelf aangelande de Onbevlekte Ontvangenis. Behoudens enkele uitzonderingen waren allen het eens en vroegen met aandrang, dat de Paus met de definitie van Maria's wonderbaar voorrecht niet te lang zou wachten. Den 1 Aug. 1854 verzocht Pius IX de gebeden der gansche wereld voor zoo gewichtige daad en riep voor den 8 December 1854 de bisschoppen naar Rome. Omringd door 200 bisschoppen en kardinalen sprak Pius IX „ter eere der allerheiligste Drievuldigheid, tot sieraad en eere der H. Maagd en Moeder Gods, tot verheffing van het katholieke geloof en tot vermeerdering der christelijke religie", de plechtige definitie der Onbevlekte Ontvangenis uit: „Doctrinam, quae tenet, beatissimam Virginem Mariam in primo instanti suae Conceptionis fuisse singulari omnipoieniis Dei gratia et privilegio, intuitu meritorum Christi Jesu, Salvatoris humani generis, ab omni orginalis culpae § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. 58l labe praeservatam immunem, esse a Deo revelatam atque idcirco ab omnibus fidelibus Jirmiter constanterque credendam" 1). 2°. Den 8 December 1864 vaardigde Pius IX de encycliek Quanta cura uit en daarmee den beroemden Syllabus2), bevattend de voornaamste dwalingen des tijds, die reeds vroeger in allocuties, bullen en andere pauselijke brieven waren genoteerd. In deze 80 stellingen veroordeelde P i u s LX vooral den modernen geest en leerde aldus den katholiek zich te wachten voor de verderfelijke theorieën eener half of heel ongeloovige wereld, Eerst richtte de leeraar der volken zich tegen het naturalisme en rationalisme, waarvan het eerste den bovennatuurlijken oorsprong des christendoms loochent, het tweede het menschelijke verstand bovenmate verheft en vrij maakt van het gezag des geloofs. Alle uitvloeisels van het rationalisme zooals het indifferentisme, latitudinarisme, communisme, socialisme, geheime genootschappen en liberale vereenigingen werden verworpen; dan een reeks van dwalingen met betrekking tot Kerk en staat, tot het christelijk huwelijk en de wereldlijke macht des Pausen. Toen reeds veroordeelde Pius de stelling, dat de Paus zich verzoenen moet met den vooruitgang, het liberalisme en de moderne beschaving. Dat de Syllabus, die den vinger legde op de wonde der maatschappij, allerhevigst zou worden bestreden, was te verwachten. Zelfs in onzen tijd is de woede der vrijmetselaars, ongeloovigen en gewetenlooze staatslieden nauwelijks bekoeld. De rechtgeloovige katholieken daarentegen verheugden zich zeer, omdat de Syllabus daar staat als een vuurbaak, die den koers door de woelige zee der nieuwere dwalingen aanwijst. 3°. In hetzelfde jaar 1864, den 6 December, vroeg Pius IX het gevoelen der kardinalen aangaande een oecumenische synode, die de ware middelen zou beramen voor het heil der Kerk, tegen de rampen des tijds. Het volgende jaar werd een commissie van kardinalen benoemd, die reeds in April en Mei 1865 aan 36 westersche bisschoppen de vraag stelde, wat er aan leer en tucht op het concilie zou worden behandeld. Het jaar daarop werden dergelijke brieven aan oostersche bisschoppen gezonden, In 1867 vormde men bijzondere commissies voor de verschillende stoffen. % L. Kosters S.J. Maria die unbefleckt Empfangene. Geschichdich-theologische Darstellung, Regensburg 1905. ') Denzinger, ed. IX. p. 371—386. Ed. X, n. 1700—1780. Lehmkuhl, Theologia Moralis, ed. VIII, p. 782 ss. Archiv für Kirchenrecht, Band XIII, S. 314 ff. 582 § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. Nadat Pius IX aan meer dan 500 bisschoppen, die voor het eeuwfeest der Apostelen Petrus en Paulus aanwezig waren te Rome, zijn plannen ontvouwd had, riep hij met de bul Aeterni Patris (29 Juni 1868) alle bisschoppen op naar het Vaticaansch conciliedat den 8 December 1869 zou worden geopend. De breve Arcana divinae Providentiae (8 Sept. 1869) noodigde de schismatieken, die van 13 September, Jam vos omnes, de protestanten uit. Slechts enkelen der laatsten (Guizot, Pusey, Reinhold en Baumstark) erkenden de goede bedoeling des Pausen. Aanleiding tot een grooter verbittering in den strijd, die reeds vroeger was begonnen, gaf een correspondentie uit Frankrijk in de Civilta Cattolica, Februari 1869 l), die zeide, dat de goeden de definitie der onfeilbaarheid en van den Syllabus wenschten. Een hevige pennestrijd ontbrandde \ De eerste zitting had plaats den 8 December 1869 en diende alleen tot opening van het concilie. In de tweede zitting, den 6 Januari 1870 legden de vaders de geloofsbelijdenis van Trente af. In de volgende zittingen zou de eigenlijke werkzaamheid beginnen. Er was besloten, dat behalve de kardinalen en bisschoppen nog stemrecht zouden hebben de titulaire bisschoppen, de generaals en. generale abten der religieuze orden en de onafhankelijke prelaten (praelati nullius), de procuratoren der bisschoppen echter en de vicarii capitulares alleen het recht van onderteekening. Tijdens de hoogste voltalligheid waren 747 stemgerechtigden aanwezig. De vier deputaties brachten haar schemata over zaken des geloofs, der tucht, der religieuze orden en der missies in de generale congregaties (88), waar ze werden goed- of afgekeurd voor de plechtige zittingen (4). Het eerste schema: „Over het katholieke geloof" werd den 24 April 1870 in de derde zitting eenstemming aangenomen. Het handelt over den Schepper, de openbaring, het geloof en de verhouding ') Collectie Lacensis. Acta et decreta s. conciliorum recentiorum, VII. Freib. 1886. Friedberg, Sammlung der Aktenstttcke zum ersten,Vat. Concil. Tüb. 1872. Martin, Die Arbeiten des vatik. Konzils, Paderborn 1873. Denzinger, ed. IX, p. 386 ss. Ed. X, n. 1781 ss. ') Civilta, Ser. VII, vol. V, p. 345 ss. *) (Döllinger) Janus, Der Papst und das Concil, Leipzig 1869. (Hergenröther) Anti-Janus, Freiburg 1870. Le Concile in Le Correspondant, Oct. 18Ó9. Dupanloup, Lettre au clergé de son diocese, 11 Nov. 1869. Mgr. Maret, Du Concile général et de la paix religieuse, Paris 1869. P. Gratry, Lettre k Mgr. Deschamps, Paris 1870. Coblenzer Laienadresse, Coblentz 1869. Adresse der Katholiken im Zollparlament. Hist. Pol. Bl. Band 69. Bij dezen nog zeer vele anderen. § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. 583 tusschen geloof en rede. Een ander schema: «Over de leer aangaande de Kerk" lag reeds lang gereed, maar bevatte de verklaring der onfeilbaarheid niet. Den 31 Januari 1870 boden nu 400 vaders een verzoekschrift aan, dat vooral tegen het Gallicanisme en Febronianisme de onfeilbaarheid des Pausen zou worden gedefinieerd. Een geweldige beweging had dit verzoekschrift ten gevolge zoowel in als buiten het concilie. De minderheid der vaders teekende verzet tegen de meerderheid aan, omdat ze onvoorwaardelijk tegen de verklaring der onfeilbaarheid waren, anderen omdat hun de tijd daarvoor nog niet gekomen scheen. Reeds vroeger had Hohenlohe, toen minister-president van Beieren, een schrijven door Döllinger gesteld aan de verschillende hoven gericht, om deze tot verzet tegen de verklaring der onfeilbaarheid te brengen. De hoven gingen daarop echter niet in Den 13 Juli 1870 kwam de 85ste generale congregatie bijeen, waarin de definitie der onfeilbaarheid werd voorbereid. Van de 601 vaders stemden 451 met „Placet*, 88 met „Non Placet" en 62 met „Placet juxta modum". Opnieuw wendden zich de tegenstanders der definitie tot Pius IX om opschorting van het decreet, hetgeen echter niet kon worden toegestaan. Nu deden 55 bisschoppen uit Duitschland, Oostenrijk en Amerika den Paus een schrijven toekomen, waarin zij opnieuw een negatieve stem uitbrachten, zich over de afwezigheid van de IV plechtige zitting verontschuldigden, maar tevens hun onderwerping aan den H. Stoel betuigden *). Na hun vertrek had den 18 Juli de vierde zitting plaats. Behalve twee stemden de 535 aanwezige vaders met „Placet". Zoo werd de dogmatische bul Pastor aeternus aangenomen en plechtig gedefinieerd: Romanum Pontificem, cum ex cathedra loquitur, id est, cum omnium Christianorum Pastoris et Doctoris munere fungens pro suprema sua Apostolica auctoritate doctrinam de fide vel moribus ab universa Ecclesia tenendam definit, per assistentiam divinam, ipsi in beato Petro promissam, ea infallibilitate pollere, qua divinus Redemptor Ecclesiam suam in definienda doctrina de fide vel moribus instructam esse voluit; ideoque ejusmodi Romani Pontificis definitiones ex sese, non aulem ex consensu Ecclesiae, irre/ormabiles esse. ') Denkwürdigkeiten des Fürsten Chlodwig zu Hohenlohe-Schillingfürst. Im Auftrage des Prinzen Alexander zu Hohenlohe-Schillingfürst herausgegeben von Friedr. Curtius, Stuttgart—Leipzig 1907, I, S. 351 ff. a) Collectio Lacencis, Tom. VII, p. 993—994. 584 § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. Wegens de hitte van het jaargetijde en den oorlog (19 Juli) tusschen Duitschland en Frankrijk keerden vele vaders naar huis terug. Na de inneming van Rome (20 Sept.) kon echter aan de voortzetting van het concilie niet gedacht worden, zoodat Pius IX het den 20 October tot betere tijden suspendeerde 1). Leo XIII verklaarde later het Concilium Vaticanum voor geëindigd. Ofschoon de ontstane woeling niet terstond tot rust kwam, onderwierpen zich toch allengs alle bisschoppen der katholieke Kerk. De ongehoorzame geestelijken en geloovigen wendden zich tot de oud-katholieken 2). 4°. In de laatste jaren is in den schoot der Kerk de noodlottige beweging der Modernisten ontstaan. In naam der moderne ideeën kwam men tot systemen, die niet alleen de vernietiging der gronddogma's, de Drievuldigheid, de menschwording, de opstanding, maar zelfs het idee van het dogma zelf in het grootste gevaar brengen, zoodat er van de Kerk weinig meer dreigde over te schieten, dan godsdienstige droomerijen, een Kerk zonder dogma's, zonder gezag, zonder eeuwigheid, zelfs zonder Christus. In Frankrijk stond L o i s y 8) aan het hoofd der beweging. Zeer verspreid was het kwaad in Italië, waar de Studi Religiosi van Florence het evolutionisme beschermden, de ideeën van F o g a zzaro (77 Santo) zich verspreidden en het Rinnovamento zich openlijk tegen het kerkelijk gezag bleef verzetten. In Duitschland vloeiden de dwalingen van Schell en anderen eveneens uit het pantheïsme voort en eindigden in een godsdienstig evolutionisme *). Al te zeer toch herinnert het Deus causa sui van Schell aan den pantheïst He gel. In Engeland schrikte Tyrrell niet terug voor een radicale evolutie van alle dogma's, zooals uit zijn beruchten brief en zijn artikelen in het Rinnovamento en de Quarlerly Review overduidelijk blijkt; In Amerika was het Amerikanisme of het vrije liberale katholicisme van Hecke'r (f 1888) en zijn volgelingen reeds veel vroeger, den 22 Januari 1898, door Leo XIH verworpen. Een zeer bande. ') Constit. Postquam Dei munere 20 Oct. 1870. 2) Cf. nog de prachteditie: Actes et histoire du Concile de Rome, premier du Vatican, publiés sous la direction de Victor Frond, Paris, 8 vols, in fol. *) Zijn werken: L'Evangile et 1'Eglise en Autour d'un petit livre werden door Pius X op den Index geplaatst. *) De dogmatiek van Schell is reeds -vroeger door Leo XIII verworpen en op den Index geplaatst. § 176- Ontwikkeling der kerkelijke leer. 5S5 looze vrijheid vertoonde zich sedert eenigen tijd bij een aantal scripturisten, die niet alleen de ware inspiratie, maar ook gansche boeken der H. Schrift aan de moderne wetenschap dreigden op te offeren. Tegen al deze dwalende godgeleerden en scripturisten traden niet slechts theologen en exegeten, maar ook modern-gezinde apologeten in het krijt % Steunend op de beginselen eener valsche sceptische wijsbegeerte wendden de laatsten een noodlottige poging aan, om een botsing tusschen de moderne wetenschap en het geloof te voorkomen, en schenen niet te bevroeden, dat dit middel ter verzoening reeds een dwaling was2). Een reeks van moderne dwalingen, die onder den schijn van hooger kennis en in naam van het historisch onderzoek den vooruitgang der dogma's verkondigden, maar ze in werkelijkheid vernietigden, betreurt en verwerpt het decreet van het H. Officie, Lamentabili van 3 Juli 1907. Onder goedkeuring van Z. H. Pius X veroordeelt de congregatie 65 stellingen der nieuwe school. De eerste 8 stellingen veroordeelen het vergrijp tegen het gezag der kerkelijke decisies, verwerpen de autonomie van den geleerde, die zich boven de censuren verheven waant Stelling 9—19 veroordeelen de nieuwe theorie over de H. Schrift, houden de inspiratie en inerrantie staande en verheffen zich vooral tegen de huiveringwekkende assertie van Loisy, dat zoowel de synoptici als de schrijver van het vierde Evangelie de feiten veranderen en overdrijven, om de wereld te bekeeren. Stelling 20—26 verwerpen de moderne ideeën over revelatie, geloof, dogma en dogmatische definities. Stelling 27—38 veroordeelen de christologie van Loisy, die den Christus des geloofs tot de legende rekent en de opstanding ontkent Stelling 39—51 verwerpen de leer der sacramenten van de nieuwe school. Stelling 52—57 veroordeelen de moderne theorie aangaande de Kerk, die hemelsbreed van de Kerk van Christus verschilt. Stelling 58—65 eindelijk verwerpen het onvoorwaardelijke en onbegrensde evolutionisme, dat alle absolute en eeuwige waarheid voor den menschelijken geest ontkent, geen leer van Christus of onveranderlijke dogma's in de Kerk aanneemt en vlakweg beweert: het hedendaagsche katholicisme kan zich niet met de ware wetenschap verzoenen, tenzij het overgaat in een ') Laberthonnière, Le dogmatisme moraL Paris 1906. Blondel, Quinzaine, jaarg. 1904. *)ƒ. F. de Groot S.J., Een nieuwe grondslag voor de apologie; Geschiedenis en dogma volgens M. Blondel, Studiën, 1904, Deel 62, bl. 383; Deel 63, bl. 427. 586 § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. christendom zonder dogma's, d. i. in een ruim en liberaal protestantisme ') (prop. 65). Den 8 September 1907 verscheen de zoo belangrijke encycliek Pascendi dominici gregïs mandatum van Z. H. Pius X. Hij zet de wijsgeerige beginselen der modernisten uiteen, verklaart dan de toepassing hunner beginselen op het geloof, de theologie, de kerkgeschiedenis, de critiek, de apologetiek en^ op de, volgens de modernisten, zoo hoog noodige hervormingen. Ten slotte schrijft de-Paus passende middelen voor tegen het voortwoekeren der dwaling Vooral diende hiervoor het Motu proprio Sacrorum Antistitum van 1 Sept. 1910. Een veelal te sterke reactie tegen het Modernisme enz. was het in verschillende landen opkomende Integralisme, welks streven echter door de eerste Constitutie van Benedictus XV (1914) en door de moeilijke tijden spoedig bedaarde. ') Nouvelle Revue théologique 1907, p. 445. Nederl. Kath. Stemmen, 1907, bl. 197: Allocutie van Z. H. Pius X en de moderne dwalingen. Stimm. a. M.-L. 1907, B. II, S. 125 ff. s! 137 ff. 137 ff. 238 ff; 1907 B. I, S. 583—588. Hochland, Mai 1907, S. 182 ff. Juli, 50. Etudes religieuses, 5 Aoüt 1907, p. 305, 393, 413. Civilta Cattol. 3 Aug. 1907, p. 257. Vgl. Etudes, 20 Mai, 5 Juillet, 5 Aoüt. Rinnovamento, 1 Januari 1907. Le Roy, Dogme et critique, Paris 1907. George Tyrrell, A much abused Letter, London 1906. Loisy, 1'Evangile et 1'Eglise, Paris 1902. Blondel. Histoire et Dogme, La Quinzaine, I, 16 Fevrier 1904. Denzinger, ed. X, n. 2001 ss. ') Civilta Cattolica, Quad. 1375, Sept. 1907. In Quad. 1376 zie het artikel: La condanna del Modernismo. Hollandsche tekst der encycliek in De Tijd van 18 September 1907. Denzinger, ed. X, n. 2071 ss. Léficier, De stabilitate et progressu dogmatis, Roma 1910. Cavalcanti, I veicoli del modernismo in Italia, Siena 1908. Rinieri S.J. La enciclica „Pascendi. Dominici" e la evoluzione della chiesa e del dogma, Siena 1908. Over den antimodernisten-eed, zie Van Noort, Modernisme en Anti-modernisten-eed, Amsterdam 1912. J. Bessmer S.J. Philosophie und Theologie des Modernismus. Eine Erklarung des Lehrgehaltes der Encyklica Pascendi, des Dekretes Lamentabili und des Eides wider den Modernismus, Freiburg i. Br. 1912. Anton Gisler, Der Modernismus, H Aufl., Einsiedeln 1912. DERDE HOOFDSTUK. Religieuze ordenen congregaties. Buitenlandsche missiën. § i77- Religieuze orden en congregaties. Otto Braunsberger, S.J., Rückblick auf das katholische Ordenswesen in xix Jahrhundert ErgSnzungsheft zu den Stimm. a. M.-L. £9, Freiburg i. Br. 1901. Dr. Max Heimbucher, Die Orden und Kongregationen der katholischen Kirche, 2 Aufl. iii Band, Paderborn 1908. i°. Nauwelijks is er een eeuw aan te wijzen, zoo rijk aan religieuze roepingen en stichtingen als de negentiende. De vernietiging der kloosterorden werd door de XVIII eeuw begonnen en door de Fransche revolutie zoo goed als voltooid. Maar de oudere orden herstelden zich allengs, een ontelbare menigte nieuwe congregaties ontstond en nam een gedeelte van den arbeid over of schiep een nieuwen werkkring naar de behoeften des tijds. Veel talrijker waren dan ook de religieuzen op het einde der XIX, dan op het einde der XVIII eeuw, hoewel de meeste oudere orden de vroegere uitbreiding nog lang niet hadden bereikt. 20. Nauwelijks 30 abdijen van de Benedictijner orde % hebben de Fransche revolutie overleefd, bijna alle van de congregatie van Monte Cassino. Thans telt de orde meer dan 156 kloosters met meer dan 5500 Benedictijnen. Ze bestaat uit verschillende congregaties, die sedert 1893 onder een abt-primas zijn vereenigd. De orde der Cisterciënzers is het talrijkst in de strenge hervorming der Trappisten, die op het einde der XVIII eeuw slechts vier, nu omstreeks 60 kloosters telt met 3500 leden a). *) Revue de la Suisse catholique, Fribourg 1897. Statistique monastique, s. patriarchae Benedicti familiae confoederatae, Monte Cassino 1894. Dom Guéranger abbé de' Sblesmes par un moine Bénédictin de la Congrégation de France, 2 vols, Paris (1909). *) Ch. Egremont, L'Année 1899, p. 26. 588 § 177- Religieuze orden en congregaties. Voor de Fransche revolutie hadden de Kartuizers 135 huizen, die nagenoeg alle werden vernietigd. Zeer langzaam ging in de XIX eeuw het aantal vooruit en bedraagt heden omstreeks 3 o huizen1). De Praemonstratenzen verhieven zich allengs uit de verdrukking, maar bezitten heden nog niet meer dan 25 kloosters in de Nederlanden, Frankrijk en Oostenrijk-Hongarije 2). De vroeger zoo talrijke Augustijner-Eremieten richtten in 1895 drie provinciën- op: Holland, Duitschland en Spanje en bezitten thans omstreeks 200 huizen met bijna ,2500 leden. Ook de orde der Karmelieten ging vooruit en telde op het einde der XIX eeuw omstreeks 2800 leden. Ruim 1800 behooren tot de ongeschoeiden, omstreeks 1000 tot de geschoeiden. Groote verdrukkingen beleefden de Franciscanen in het Zuiden van Europa. Leo XIII nam zelf het protectoraat der orde op zich en vereenigde de vier familiën der Observanten (1897), die omstreeks 17000 leden tellen8). Ook de Capucijnen gingen zeer sterk vooruit en kunnen thans op ruim 11000 leden roemen, terwijl ook de Conventueelen tot ruim 1500 zijn aangegroeid. De orde der Clarissen bestaat vooral in Italië en heeft 1400 huizen met omstreeks 10000 religieuzen. Ini883 werd door Leo XIII de derde orde verbeterd, haar regel verzacht en voor velen toegankelijk gemaakt4). Voor de orde der Predikheeren brak met Lacordaire een bloeitijdperk aan. Terwijl ze zich over de gansche aarde verspreidde eri vooral uitmuntte in wetenschap en welsprekendheid, steeg haar aantal tot omstreeks 6000 leden B). De Servieten bloeien in de laatste tijden weer op, vooral in Italië, Oostenrijk-Hongarije, Amerika, Engeland en België, en tellen 8 provinciën. De Sociëteit van Jezus, opgeheven door Clemens XIV, bestond in Rusland wettig voort en bracht aldus den geest der orde over tot de XIX eeuw. Na het herstel der orde, 7 Augustus 1814 begon het tijdperk van vervolging en bloei opnieuw. Terwijl de tronen der Bourbons omver werden gestooten, groeide de sociëteit voortdurend aan, zelfs veel spoediger dan ') Der Karthauserorden von einem Karthauser der Karthause Hain, Dülmen 1892. ') Stimm. a. M.-L. Band 46, S. 577. *) F. van Berlo O. F. M. L'Orde des frères mineurs en Belgique depuis son rétablissement (1833—1908), Malines 1908. *) Vgl. P. Braunsberger, p. 54—55. *) L'Année Dominicaine, Paris 1897. Voor Nederland zie 67. A. Meijer, Gedenkboek van de Dominicanen in Nederland, 1803—1910, Nijmegen (1912). § 177- Religieuze orden en congregaties. 589 voor de opheffing van 1773. Leo XIII bevestigde 15 Juli 1886 de privilegiën, welke haar van Ignatius' tijden af waren verleend. Thans telt de orde ruim 17000 leden, van welke er in het begin van den oorlog 3639 in de missie werkten 3° Van de nieuwe mannelijke stichtingen der XIX eeuw moeten hier genoemd worden: De Congregatie van Picpus2) voor de buitenlandsche missiën gesticht door P. H. Condrin te Parijs in 1801 en bevestigd door Pius VII in 1817 als: Genootschap der Harten van Jezus en Maria. Hun voornaamste arbeidsveld zijn de eilanden van Oceanië. De Oblaten der Onbevlekte Ontvangenis stichtte E. de M az en od, bisschop van Marseille, in 1816. Zij hebben missiën in het verzengende zuiden en in het barre noorden en tellen' omstreeks 1800 leden 3). Ook de Maristen zijn in 1816 gesticht door abbé Colli n en tellen in omstreeks 60 huizén ruim 800 leden, die vooral de missiën van Oceanië ontginnen. De Assumptionisten, of Augustijnen van de Assumptie werden in 1840 gesticht door J. d'Alzon, vicaris-generaal van Nimes. Vooral werkend door de pers, ontvingen zij van Leo XIII de opdracht in de oostersche missie voor de hereeniging der oostersche kerken te arbeiden 4). De missievereeniging van Mill-Hill werd gesticht door kard. Vaughan in 1866, om in 't minst begunstigde gedeelte der heidensche wereld het Evangelie te verkondigen. Zeer veel Hollanders vonden in dit Genootschap van St. Joseph hun roeping en werkten in de missiën van Australië, Amerika en Afrika B). Zeer spoedig ontwikkelde zich het Missiegenootschap van het Goddelyk Woord te Steyl, dat door Arnoldus Janssen in 1875 gesticht werd. Thans telt de congregatie meer dan 1200 leden, werkt in verschillende missiën en maakt zich tevens verdienstelijk door het geven van retraites *). De Salesianen zijn gesticht in 1855 te Turijn door Don ') P. Albers S. J., Liber saecularis historiae societatis Jesu 1814—1914, Romae 1914. ") Les Missions catholiques, Lyon 1901, p. 27. *) Kath. Missionen, Freib. 1900, S. 115. 4) B. Fleury, Statistique monastique. Revue de la Suisse Cath. 28 Année, 1897. ») Kath. Missionen, 1898. f. G. Snead-Cox, The life of Card. Vaughan, 2 vol., London 1910. ') Hermann auf der Heide, S. V. D. Die Missionsgenossenschaft. von Steyl, Steyl 1900. 590 § 177- Religieuze orden en congregaties. Bosco (f 1888), den apostel der verlaten jeugd. Het hoofddoel der congregatie is, weeskinderen op te voeden en te bekwamen voor hun roeping. God zegende de onderneming. In 1900 had de congregatie 243 huizen in verschillende landen met 3655 leden en 400.000 leerlingen '). De voornaamste congregaties van leekebroeders zijn: de Broeders van het christelijk onderwijs, 1816—1820 gesticht door J. de Lamennais, die in 1900 reeds 2517 leden in 446 huizen telden. De Maria-broeders van Marcellin Champagnat (1817), die omstreeks 8200 leden hebben in meer dan 750 huizen. In ons land ontstonden de Schoolbroeders van den H. Aloysius te Oudenbosch (1840), de Fraters van O..L. V. van barmhartigheid te Tilburg (1845); en vooral de Broeders der Onbevlekte Ontvangenis te Maastricht, gesticht in 1840, met 13 huizen en meer dan 400 broeders !). 4°. De vrouwelijke stichtingen der XIX eeuw zijn zeer talrijk. Tot de voornaamste behooren de Dames du Sacré Coeur in 1800 gesticht door de zalige Mère Sophie Barat(f 1865)3). Haar doel is de opvoeding der dochters uit den gegoeden stand. In 1900 bezat deze bloeiende congregatie 142 huizen met 6756 leden. De Joseph-zusters in 1819 te Cluny gesticht hebben zich over de gansche wereld verspreid en tellen over 4000 leden. Haar moederhuis is te Parijs % De Zusters van den goeden Herder, gesticht te Angers in 1829 voor de redding van gevallen vrouwen, breidden zich uit over heel de aarde en hebben thans omstreeks ' 210 huizen met meer dan 5500 leden. In 1840 werden te St. Servan * de Petites soeurs des pauvres gesticht, die bedelen voor het onderhoud der ^rmen. Haar aantal bedraagt heden ruim 50005). In Duitschland ontstonden de Grauwe zusters der H. Elisabeth in 1842. Zij hebben de verpleging der zieken ten doel en bezitten in 159 huizen omstreeks 1500 leden, die den derden regel van den H. Franciscus volgen6). Ook de Zusters van het ') P. Braunsberger, p. 80 f. ') Zie over de Nederlandsche broeders, Neerlandia Catholica, Ultrajecti 1888, p. 369 ss. De Congregatie der Broeders van de O.O. te Maastricht (1840—1890), Maastricht 1915. *) Baunard, Histoire de Madame Barat, Paris 1876, 2 vols. ) J. B. Piolet S. J., Rapport sur les Missions Catholiques Francaises etc. Paris 1900, p. 112. Caillard. La Vén. Anne-Marie Javouhey, 2 éd. Paris 1909. *) La obra de las Hermanitas de los Probes, Madrid 1898. Baunard, Ernest Lelièvre, et les fondations des Petites soeurs des Pauvres, Paris 1905. ") Die Congregation der grauen Schwestern der H. Elisabeth, Breslau 1892. 8 I77- Religieuze orden en congregaties. 591 H. Kruis (Kreuzschwestern von IngenbohJ) volgen dien regel en verrichten alle soorten van liefdewerken. Haar stichter is de Capucijn Theodosius Florentini (1844). In 1901 telden zij 3389 zusters x). De Zusters van het arme kind Jezus zijn in 1843 te Aken gesticht en zorgen voor de opvoeding van arme kinderen. De „Kulturkampf' bracht ze naar Holland, vanwaar zij zich over verschillende landen verspreidden. Haar aantal is heden omstreeks 1600 in meer dan 30 huizen a). De Congregatie der boete en christelijke liefde te Heythuizen, gesticht in het jaar 1836 voor onderwijs en ziekenverpleging, volgt den derden regel van den H. Franciscus en heeft huizen in Nederlandsch Oost-Indië, Brazilië, de Vereenigde Staten, België en Duitschland. In 1910 telde de Congregatie 2470 zusters8). De Zusters van liefde te Tilburg hebben Mgr. Joannes Z w ij s e n tot stichter (1832), die de congregatie voor verschillende soorten van liefdewerken bestemde. Ze verspreidden zich spoedig en bezitten thans omstreeks 100 huizen in Amerika, België, Engeland, Nederlandsch Oost-Indië en Holland met meer dan 2500 zusters 4). Te Amersfoort stichtte P. Matthias Wol ff S.J. in 1822 de Congregatie der zusters van de H. Maagd Maria, die in 1840 in twee deelen werd gesplitst. Het Noord-Brabantsche gedeelte, dat zijn moederhuis in 1871 van Engelen naar 's-Hertogenbosch overbracht en Gezelschap van Jezus, Maria, Joseph wérd genoemd, breidde zich zóó snel uit, dat heden in ruim 60 gestichten en scholen meer dan 1600 zusters zich met onderwijs en andere liefdewerken bezig houden en reeds huizen werden opgericht in Britsch-Indië en Nederlandsch Oost-Indië 8). Ook de Amersfoortsche tak breidt zich uit. Hoofdzakelijk de ziekenverpleging beoefenen de Zusters van den H. Carolus Borromaeus te Maastricht, met 19 huizen, waarvan een in wording te Batavia in Nederlandsch-Indië, en bij de 600 leden; de zusters van Rozendaal, Oorschot, Oudenbosch en Dongen6) enz. ') Katalog der Schwestern vom H. Kreuze, Institut Ingenbohl 1901. ) Otto Pfulf S.J. M. Clara Fey vom armen Kinde Jesu und ihre SÜftung (1815—1894)^ Freiburg i. Br. 1907. 6 3) Neerland» Catholica, Utrecht 1888. Zuster Paula Munster, Gesch. der Zusters van de Congreg. der Zusters Franciscanessen te Heythuizen—Nonnenwerth. Uit het Duitsch, Freiburg 1910. *) Neerlandia Catholica L c. — Onze Pius-Almanak, Alkmaar 1906 a L°^e ^iu,s;A!manak> Alkmaar 1907, bl. 598. De congregatie der Zusters van de H. Maagd Maria, genaamd Het gezelschap: Jezus, Maria, Jozef. Historische schets (1822—1904), 's Bosch (z. j.). *) Zie vooral Neerlandia Catholica, Ultrajecti 1888, p. 384 ss. 592 § 178' Buitenlandsche missiën. § 178. Buitenlandsche missiën. L. E. touvet. Les Missions catholiques au XIX siècle, Lyon-LilleParis 1895. Piolet S. J., Les missions catholiques francaises au XIX siècle, Paris 1901—1903, 6 vols. P. M. Baumgarten, Die katholische Kirche, B. III: Das Wirken der katholischen Kirche auf dem Erdenrund, Wien 1902. O. Wjerner, Katholischer Missions-Atlas, Freiburg 1885, 2 Aufl. Dezelfde, Orbis terrarum catholicus, Freiburg 1890. Les Missions catholiques, Lyon 1868 ss. Die katholischen Missionen, Freiburg 1873 ff. De katholieke Missiën, 's-Hertogenbosch 1874 vv. Annales de la Propagande de la foi, Lyon 1832 ss. A. Brou S.J., Les Jésuites missionnaires au XIX siècle, Bruxelles 1908. Zeitschrift für Missionswissenschaft, Münster 1911—1917. 1 °. In de laatste helft der XVIII eeuw waren de buitenlandsche missiën zware slagen toegebracht, zoowel door de opheffing der Sociëteit van Jezus als door de vervolging der Fransche revolutie. De XIX eeuw herstelde die schade overvloedig. Niet alleen namen de oude. orden ijverig aan de missiën deel, maar ook nieuwere ontstonden voor hetzelfde doel. Daarenboven werden buiten de reeds genoemde x) nog verschillende andere inrichtingen ter vorming van missionarissen opgericht. Tot de voornaamste behooren die van den H. Geest (1848) van Milaan (1850), van Lyon (1856), van Scheut (1863) en van kard. Lavigerie (r868). Een zelfde doel hebben de apostolische scholen van pater Alberik de Foresta S.J. (f 1876), die ook buiten Frankrijk heilzame vruchten opleveren. Terwijl de Propaganda van Pius IX in 1862 een doelmatiger inrichting ontving en tot vernieuwden bloei kwam, werd zij door het koninkrijk Italië van een groot deel harer inkomsten beroofd (1884)*). Om ooki de belangstelling der katholieke leeken voor het missiewerk te wekken, richtte men een groot aantal missievereenigingen op: de vereenigingen van Lyon tot uitbreiding des geloofs (1822), de Xaveriusvereeniging te Aken (1832), de Leopoldvereeniging in Oostenrijk (1839), de Ludovicusvereeniging in Beieren (1843), de vereeniging der H. Kindsheid (1843), door bisschop ForbinJ a n s o n te Nancy gesticht. Later ontstonden nog de vereeniging der Afrikaansche missiën, die ook in ons land goed werkt, en de St Claverbond voor de missiën van Nederlandsch Oost- ') § 177. ') La propaganda e la conversione dei suoi beni immobili etc. Roma 1885. § 178. Buitenlandsche missiën. 5Q3 Indië. Een groote menigte tijdschriften maken de missiën bij het volk bekend en bemind. 2° Ofschoon de missie van Turkije door de wetten van 1839 en 1856 vrijheid van godsdienst verwierf, beleven toch de katholieken vaak harde dagen. Niet alleen worden zij door een hooge belasting en de plagerijen der Turksche overheid gekweld, maar lijden ook veel van de Mohammedaansche dweepzucht en de schismatieke trouweloosheid. Het leven der missionarissen is er over het algemeen zeer zwaar. Tal van oude en nieuwe orden en congregaties zijn er met de zielzorg belast. Zeer veel nut stichtte de school der Jezuïeten vroeger te Gazir, thans te Beiroet. Europeesch Turkije telde in 1900 omstreeks 300.000, Aziatisch Turkije ruim 730.000 katholieken. 3°. Paus Gregorius XVI trachtte een nieuw leven aan de missiën van Voor-Indië in te storten door de stichting van verschillende vicariaten te Calcutta, Madras, Ceylon en Madoera (1834—1837). Het noodlottig Goaansche schisma was daarvan het gevolg, dat vooral door den aartsbisschop Joseph de Sylva y T o r r e s werd bevorderd en voortduurde tot 1886 »), toen door Leo XIII in Indië en Ceylon de kerkelijke hiërarchie werd hersteld. Tot het aartsbisdom Goa behooren de bisdommen Kotsjin, Meliapour en Cranganore. In het Britsche gebied werden te gelijker tijd de vicariaten Agra, Bombay, Verapoli, Madras, Calcutta en Colombo tot aartsbisdommen, 15 andere tot bisdommen verheven en onder de propaganda gesteld. Over het algemeen zijn dê Engelschen voor de missie niet ongunstig gestemd, zoodat tal van seminariën en andere inrichtingen van hooger onderwijs bloeien. Thans heeft Voor-Indië met Ceylon omstreeks 2.500.000 katholieken. In Achter-Indië heerschte bijna voortdurend een wreede vervolging, zoodat het aantal christenen zeer verminderde, vooral in het keizerrijk Annam, waar in den aanvang der XIX eeuw bijna */* millioen christenen leefden. Niet veel beter ging het in de tweede helft der eeuw in Siam s) waar niet meer dan 25.000 geloovigen zijn. In Nederlandsch Oost-Indië werken met goed gevolg de Jezuïeten, de Paters van het H. Hart, de Paters Capucijnen en de Paters van Steyl 8). ') Bussière, Histoire du schisme portugais dans les Indes, Paris 1854. a) Kath. Missionen. Freib. 1873, S. 130 ff. 111 ff.; 1875, S. 63 ff. ') A. J. H. van der Velden, De R. K. Missie in Nederlandsch Oost-Indië Nijmegen 1908. ... Vt. P. Albers S. J. Kerkgesch. n. 38 594 § 178. Buitenlandsche missiën. In Thibet ') kwam wegens de aanhoudende tegenwerking der Lama's weinig tot stand. Ook Korea a) vervolgde zonder ophouden het katholieke geloof en telt heden een goede 80.000 katholieken. 40. Tot het jaar 1820 duurde in China 8) de vervolging onafgebroken voort. In 1840 stierf nog de Zal. Perboyre den marteldood. Allengs werd echter het vooruitzicht beter, toen de Franschen en Engelschen zich te Sjanghai en Hongkong vestigden en voor de christenen vrijheid van godsdienst verkregen (1845). Onder keizer Hiengfong (1850—1861) besloot men alle Europeanen te verdrijven, waartegen zich evenwel de Franschen en Engelschen verzetten en met gewapende macht het tractaat van Tientsin doorzetten (1857—1860). Toch bleef de toestand der christenen altijd hachelijk. In 1885 vroeg Leo XHI bescherming bij den keizer van China. Niet alleen beloofde deze voor de christenen te zorgen, maar wilde zelfs een geregelde betrekking aanknoopen met den H. Stoel, hetgeen echter door de Franschen werd verhinderd (1886). Een nieuwe vervolging (Boksers) ontstond in 1900 en werd begunstigd door het hof. Ook Nederlandsche missionarissen, onder welke vooral Mgr. Hamer uitmuntte, stierven een heldhaftigen dood. Wederom kwamen de Europeesche machten tusschenbeide. In 50 vicariaten werken heden tal van missionarissen, die de leiding hebben over 1.630.000 katholieken. Sedert de vervolgingen der XVH eeuw stond Japan *) alleen voor de Hollanders open. Ten gevolge van het tractaat met Frankrijk, Engeland en Noord-Amerika liet men in 1858 den toegang tot Nangasaki vrij. Spoedig maakten hiervan de missionarissen gebruik. Dezen vonden zelfs in het binnenste des lands christelijke gemeenten, die gedurende twee eeuwen het geloof bewaard, het doopsel toegediend en naar de aanwijzing der oude Jezuïeten-missionarissen gebeden hadden gestort. Toch ging nog de prediking zeer langzaam vooruit. De eerste kerk, te Yokohama (1862) door den apostolischen vicaris Gerard gesticht, beleefde nog menige zware vervolging. Eerst in 1884 werd vrijheid van godsdienst gegeven. Nu richtte Leo XIH reeds in 1890 het ') Kath. Missionen, 1874, S. 81 ff. ") Kath. Missionen, S. 81 ff. °) Kath. Missionen, 1878, S. 69 ff. *) Die Japanesitche Kirche im XIX Jahrhundert, in Kath. Missinonen, 1863, S. 25 ff.; 1874, S. 25 ff. Ligueul et Verret, L'évangile au Japon au XX siècle, Paris (s. d.). Knox, The development of religion in Japon, New-York 1907. § 178. Buitenlandsche missiën. tjgc aartsbisdom Tokio met de suffragaan-zetels: Nangasaki, Hakodate en Ozaka op. De Sociëteit van Jezus stichtte in 1907, op aanvraag van Pius X, te Tokio een Hooge School. De ongodsdienstigheid en onverschilligheid der hoogere standen maakt de uitbreiding des Evangelies vrij moeilijk. Op het oogenblik telt Japan met Formosa slechts ruim 70.000 katholieken. 5°. Ook in Afrika J) is gedurende de XIX eeuw een beweging ten goede ontstaan. Niet door de bekeering der Mohammedanen, maar door immigratie nam de katholieke bevolking, na de Fransche verovering (1830), in het noorden gestadig toe. In 1838 werd te Algiers een bisdom opgericht en in 1867 tot aartsbisdom verheven met de twee suffragaan-zetels: Oran en Constantine 2). Heden telt deze kerkelijke provincie bijna 600.000 katholieken. Tripolis en Marokko hebben een bisschop te Ceuta. In West-Afrika (Senegambië, Sierra-Leone, Guinea) werken vooral de Paters van den H. Geest en van het Onbevlekt Hart van Maria; in den Kongo verschillende soorten regulieren. Grooten voortgang maakte het geloof in Oost-Afrika. Kaapland heeft sedert 1851 drie vicariaten. Ook zijn vicariaten opgericht in Natal, Transvaal, Oranje Vrijstaat, Cimbebazië, Zambezi en Zanzibar. De eilanden Mauritius (1847) en Réunion (1850) bezitten elk een bisdom. De overige eilanden hebben een apostolischen prefect. Het eiland Madagascar werd reeds sedert 1841 bewerkt en ontving in 1861 een apostolischen vicaris. De vervolging en de tegenwerking der protestanten (1869) berokkent den missionarissen zeer groote . moeite. Toch gaat het geloof vooruit, zoodat de hoofdstad zelfs 12.000 katholieken telt. Groote schade vreest men thans van de Fransche tirannie tegen de religieuzen. In Egypte, Ethiopië en bij de Gallas bestaan apostolische vicariaten. In Tunis 8) hebben de katholieken sedert 1857 vrijheid van godsdienst en staan onder den aartsbisschop van Karthago, zetels die in 1894 door Leo XIII is opgericht en toevertrouwd aan Mgr. Lavigèrie (f 1892) *). Zeer groote verdienste heeft deze kardinaal voor het bekeeringswerk in Centraal-Afrika 6), waar ') L. de Be'tkune, Les Missions catholiques d'Afrique, Lille 1889. 2) Kath. Missionen, 1879, S. 13 ff. ') Kath. Missionen, 1878, S. 51 ff. 4) Klein—Math, Card. Lavigèrie und sein Werk, Strassburg 1893. Baunard, Le Cardinal Lavigèrie, Paris 1896. *) Comboni, Hist. Übersicht und Schilderung des Zustandes des ap. Vic. von CentralAfrika, Wien 1878. Kath, Missionen, 1877, S. 48 ff; 1878, S. 56 ff; 1888, S. 186ff. 5Q6 § 178.^ Buitenlandsche missiën. de missie door de Witte Paters tot hoogen bloei is gebracht. In het geheel heeft Afrika bij een bevolking van omstreeks 180 millioen ruim 3.400.000 katholieken. 6°. Australië, in 1787 door de Engelschen onderworpen, werd door Pius VII onder het apostolisch vicariaat van Mauritius gesteld en ontving in 1820 de eerste missionarissen. Zeer veel werkte de Benedictijn Ullathorne (1832) en maakte de oprichting van het apostolisch vicariaat van Sidney mogelijk (1835). Sedert dien groeide het aantal katholieken, vooral door den ijver van den vicarius Joannes Spolding (f 1877), zeer spoedig aan. In 1874 bestonden de twee aartsbisdommen Sydney (1842) met 6 en Melbourne (1874) met 5 suffragaan-zetels. Reeds in 1844 en 1869 kwamen provinciale synoden bijeen. Onder de Oostenrijksche Jezuïeten-missionarissen muntte vooral Joannes H i n t e r r ö c k e r uit1). Heden heeft Australië 5 aartsbisdommen met tal van bisdommen; Nieuw-Zeeland9) ontving een aartsbisdom te Wellington met drie bisdommen; Oceanië3) verschillende apostolische vicariaten. In 1885 en 1895 werden nationale synoden gehouden, het eerste onder den voorzitter Mgr. M o r a n, die tot het kardinalaat werd verheven 4). In het geheel heeft Australië ruim 1.200.000 katholieken. 70. Ook Amerika heeft nog verschillende missiën.. In de Nederlandsche koloniën werken de Dominicanen en Redemptoristen. De eersten op Curapao, de laatsten in Suriname. Ten slotte moet hier worden bijgevoegd, dat bijna alle missies groote schade hebben geleden van den wereldoorlog en dat het n°g geruimen tijd zal duren voordat het evenwicht hersteld is, wijl op sommige missievelden het werk geheel opnieuw moet worden begonnen 6). ') Feigl, J. N. Hinterröcker S.J., Apost. Missionar in Australien, Linz 1875. a) Kath. Missionen, 1877, S. 6 ff. *) Kath. Missionen, 1879, S. 7 ff. *) Moran, History of the catholic church in Austral Asia, Sidney 1896, 2 vols. ') Over de ramp in de missiën veroorzaakt, zie vooral Zeitschrift für Missionswissenschaft, Jahrg. 1915—1917. VIERDE HOOFDSTUK. Kerkelijke wetenschap en kunst. Kerkelijk leven. 9 r79- Kerkelijke wetenschap. Hurter, Nomenclator literaiius ed. IH, Tom. V, Part. i—2, Oeniponte, 1912—1913. Kihn, Methodologie und Encyclopaedie der Theologie, Freiburg i. Br. 1892. Bellamy, La théologie au XIX siècle. Paris 1904. Theologische Quartalschrift, Tübingen 1819—1907. De Godsdienstvriend, 's-Gravenhage 1818—1822; Grave 1823 vv. De Katholiek,'s-Gravenhage 1842—1865; 's-Hertogenbosch 1866—1870; Leiden 1871—86; Leiden— Utrecht 1887—1907. Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebjed, 's-Bosch 1868—1884; Utrecht 1884—1906; Amsterdam 1906— 1907; Nijmegen 1908 vv. A. Höffding, La storia della filosofia modema, Torino 1906. Het Katholiek Nederland 1813—1913, Nijmegen (1913). i°. Het begin van dit tijdvak was voor de kerkelijke wetenschap zeer ongunstig. Niet alleen was het rationalisme in tal van katholieke faculteiten en theologische inrichtingen binnengeslopen, maar ook het Jansenisme, Gallicanisme en vooral het Josephisme werkte nog zeer sterk na. Zeer gering was het aantal zuiver kerkelijke geleerden. De scholastieke studiën waren weinig in tel en de nieuwe systemen weken bijna alle min of meer af van de kerkelijke leer. Door de Fransche revolutie werd het niet beter. Duitschland en Frankrijk werden van alle kerkelijke scholen beroofd, andere landen ten deele. Wat in de eerst genoemde landen door de secularisatie werd gespaard, was rationalistisch en pantheïstisch staatsonderwijs, dat menigen priester van den weg bracht en gedurende een groot gedeelte der XIX eeuw zijn schadelijken invloed deed gevoelen. Vooral moet dit van Duitschland en Frankrijk worden gezegd. Allengs echter nam de goede katholieke geest weder de overhand en bevorderde 598 § 179- Kerkelijke wetenschap. ook de kerkelijke studiën, welke vooral tot hoogen bloei kwamen na het Vaticaansch concilie. 2°. De bijbelstudie deed in de XIX eeuw een machtige schrede vooruit, omdat de hulpwetenschappen wellicht meer dan ooit werden beoefend. Toch leidde bij sommigen de geest van critiek tot een vrij groote driestheid in het vaststellen van den tekst, in de bepaling der authenticiteit en der inspiratie Aan de introductie is zeer veel gewerkt door Hug. Haneberg, bisschop van Spiers, Patrizi S. J., die ook zeer geleerde commentaren naliet; Kaulen, Cornely S.J., Belser en Vigouroux. Voor den bijbeltekst heeft B. de Rossi zeer groote verdienste. Als goede vertalers zijn vooral Kistemaker, Loch en Allioli, ten onzent Beelen en Lipman bekend. Onze nieuwste vertaling van het Oude Testament 8) en de gedeeltelijke van het Nieuwes) mag met eere worden genoemd. Van de talrijke uitmuntende exegeten der XIX eeuw (Schegg, Schanz, Bisping enz.) moeten vooral de schrijvers van den Cursus scripturae sacrae4) worden genoemd, die thans ook het degelijke werk met een Lexicon biblicum hebben verrijkt. Voor de bijbelsche archeologie heeft de Dictionnaire biblique van Vigouroux en zijn talrijke medewerkers zeer groote waarde. Om de bijbelstudie in het rechte spoor te houden heeft Leo XIII kort voor zijn dood te Rome een bijbelcommissie opgericht, waaraan in de verschillende landen consultoren zijn verbonden. Voor eenige jaren heeft Pius X de voorbereidende werkzaamheden eener nieuwe editie der vulgaat toevertrouwd aan de orde der Benedictijnen en het Bijbelinstituut te Rome aan de Sociëteit van Jezus. 3°. Naarmate de strijd tegen de Kerk heviger werd, kwam ook de apologie tot krachtiger ontwikkeling. In Italië zijn vooral kardinaal Gerdil, Franco en Pelicani bekend. Spanje kan met fierheid op Balmes5) en Donoso Cortes wijzen. Frankrijk heeft een reeks van apologeten: De Maistre6), de Bonald, Frayssinous, Chateau- *) Zie het decreet Lamentabili van 3 Juli 1907. *) 's-Hertogenbosch 1894. *) Amsterdam 1906. *) Parisiis 1885 ss. *) El Protestantisme* comparado con el Catolicismo, Barcelona 1842—1844. 6) Du Pape, Paris 1820. Soirees de St. Pêtersbourg, Paris 1821. § 179- Kerkelijke wetenschap. 599 b r i a n d '), de vier groote redenaars van Nótre Dame te Parijs, Lacordaire O. P., de Ravignan S. J., FélixS. J. en Monsabré O. P.; dan Mgr. F r e p p e 1, Mgr. Dupanloup, kard. Pie, Nicolas. Ook de Engelsche Kerk zette zich dapper te weer en roemde bijzonder op Challoner, Milner, Howard, Wiseman, Manning, Newman en Faber. Ten onzent Pater de Groot O. P. Vooral in Duitschland kwamen zeer degelijke apologieën uit van Drey, Vosen, Hettinger, Weiss, Gutberlet, Schanz en Schell. De laatste is van de ultra-moderne richting. Ook in Frankrijk is de apologie op een dwaalweg geraakt*). 4°. De dogmatiek was in het begin der XIX eeuw zeer laag gedaald en stond onder den druk der rationalistische wijsbegeerte. Van de positieve methode, door Liebermann, Heinrich, P. H i 1 a i r e O. C., P e r r o n e S. J., en P a s s a g 1 i a S. J. beoefend, kwam men eindelijk terug tot de middeleeuwsche scholastiek. Groote verdienste voor de neoscholastiek hadden: De San S.J., Scheeben, K. Werner, Kleutgen S. J., StöckL kard. Franzelin S.J. Zeer veel werkten Palmieri S. J., kard. Gousset, aartsbisschop Kenrick, Denzinger. Goede handboeken leverden Perron e S. J., Berlage, Dieringer, H u r t e r S. J. en P e s c h S. J.; in ons land M a n n e n s, Van Noorten Beijsens, in België kard. M e r c i e r. In de geschiedenis der dogma's en Vaders zijn de eersten: M ö hl e r, Schwane, Bach, Mgr. Ginouillac, Kihn, FesslerJungmann, Bardenhewe-r en Funk. 5°. In de moraal hebben de theologen der XIX eeuw uitstekend gewerkt. Men denke aan het handboek van G u r y en de werken van Gousset; aan Scavini, Ballerini S. J., Frassinetti, Berardi; aan Lehmkuhl S. J., Aertnys C.SS.R., Génicot S. J., Mare C. SS. R., Konings, Bouquillon, enz. Ook bewegen zich verschillende tijdschriften op dit gebied. 6°. Het kerkelyk recht vond eveneens zeer geleerde vertegenwoordigers. Duitschland roemt op Walter, Permaneder, Phillips, Aichner, Heiner, Sagmüller, Schulte en Vering. Voor de literatuur werkten vooral ') Génie du Christianisme, Paria 1802. *) De Groot S.J., Studiën, T>. 62 (1904): Een nieuwe grondslag voor de Apologie. 6oo § 180. Kerkelijke kunst. Maassen en Schuit e. In Frankrijk had men B o u i x en Craisson, in Italië Devoti, kard. Tarquini S. J., Santi, De Angelis, vooral Fr. Xav. Wernz S.J. Terwijl men in Frankrijk en Duitschland meestal een eigen systeem volgde, hield men in Italië over het algemeen aan de verdeeling in vijf boeken vast. 7°. Wijl door de hervorming en de Fransche revolutie de universiteiten meestal door den staat waren genaast en onttrokken aan den invloed der Kerk, bloeide er het ongeloof en het rationalisme zeer welig. Naarmate zich nu de Kerk van de ontvangen slagen herstelde, begon zij de oprichting van vrije katholieke universiteiten. De eerste in tijdsorde is Leuven (1834); dan volgde die van Laval in Canada (1852), van Dublin (1852), Poitiers (1875), Lille (1876), Angers, Parijs, Toulouse en Lyon in 1877, Washington (1889) en Freiburg in Zwitserland (1889). In Duitschland werden alle pogingen door de regeering verijdeld '). Ten onzent heeft men lang dezelfde behoefte gevoeld. De R a d b o u d-stichting (1905) is een eerste stap, om tót het gewenschte doel te geraken. § 180. Kerkelijke kunst Atlas Herder, Histoire de l'art illustrée, 146 plancbes contenant 1262 gravures avec un précis de Phistoire de l'art, table des gravures detaillée et table des matières, Fribourg en Brisgau. Springer, Geschichte der bildenden Künste im XIX Jahrhundert, Leipzig 1858. Reber, Geschichte der neuern deutschen Kunst, Stuttgart 1874. De katholieke kerken in Nederland, dat is de tegenwoordige staat dier kerken met hunne meubeleering en versiering beschreven en afgebeeld. Uitgegeven onder leiding van Dr. P. J. H. Cuypers, tekst door Jan Kalf, te Amsterdam in het jaar MCMVI ss. G. IV. van Heukelum, De St. Nicolaaskerk van Jutfaas. Een dorpskerk als bouwwerk beschreven door Dr. H.J. A. M. Schaepman en met het oog op hare versiering nader verklaard, Utrecht MCMVI. J. Strygowski, Die bildende Kunst der Gegenwart, Leipzig 1907. F. Raibel, Der Tabernakel einst und jetzt, Freib. 1908. i°. Het rococo had gedurende de XVIH eeuw in geesteloosheid het toppunt bereikt en duldde geen verder ontwikkeling. ') pSülf, Kard. J. von Geissel, Freib. 1895—1896. § 180. Kerkelijke kunst. 601 Daarom ging men in de XIX eeuw, bij gebrek aan een nieuwen stijl, naar het oude terug. Bijna alle oude vormen hebben de eclectische kunstenaars gebruikt. Schinkel (f 1841) trachtte de Grieksche bouwkunst in een kerkelijken stijl der XIX eeuw om te scheppen. Siebland bouwde de heerlijke Bonifatiuskerk te München in basiliekstifl. A. Hardegger volgde zelfs de stijlen van Ravenna in de Lieve Vrouwekerk te Zürich. Toch kreeg weldra de romaansche en gothische bouwkunst de overhand. Vooral voor de laatstgenoemde ontstond een vurige vereering, die door tal van groote geleerden en kunstenaars werd opgewekt en bevorderd. In Frankrijk schreven voor de gothiek Rio en Montalembert1); in Duitschland bijzonder August Reichensperger, bijgestaan door Görres en Boiss e r é e *). Als bouwmeesters der gothiek zijn beroemd geworden : Viollet-le-Duc, die nog meer naam verwierf door zijn boeken3); H. Ferstel door de Votivkirche te Weenen, Z w i r n e r, door de voltooiing van den Keulschen dom4); verder de bouwmeesters Gartner te München, Schmidt te Weenen. In Engeland stond P u g i n aan het hoofd der beweging. Wellicht is de herleving der gothiek nergens zoo bloeiend geweest als in Nederland. Terwijl Alberdingk Thijm en de schrijvers van het Gildeboek*) die kunst aanprezen en beschreven, het Sint Bernulphus-gilde ze krachtig beschermde, zorgde de geniale Dr. P. J. H. Cuypers voor de practische uitvoering, schonk aan het herlevende katholieke Nederland een groot aantal heerlijke gothische kerken en heeft thans verschillende talentvolle leerlingen. Wel heeft men in de laatste jaren naar een nieuwen kerkelijken bouwstijl uitgezien, maar nog weinig heeft zich vertoond, dat los is van het oude en tevens aan practijk en aesthetica voldoet. Toch geeft menig talentvol kunstenaar hoop voor de toekomst. 20. De beeldhouwkunst vond weinig groote beoefenaars. De eerste was de beroemde Venetiaan Antonio Can o va (f 1822), ') Montalembert, Du vandalisme et du catholidsme dans l'art, Paris 1839. *) De lijst der ontelbare geschriften van Reichensperger bij Pastor, Aug. Reichensperger, Freib. 1899, II Band, S. 449—474. *) P. Clemens, .Die Denkmalspflege in Frankreich, Berlin 1898. *) Ennen, Der Dom zu Köln, Köln 1880. ') Tijdschrift voor kerkelijke kunst en oudheidkunde, uitgegeven door het Sint Bernulphus-gilde te Utrecht, Utrecht 1872—77. 6o2 § 180. Kerkelijke kunst. die zich weer bij de oude klassieken aansloot, weinig deed aan kerkelijke kunst en een diepe godsdienstige overtuiging miste. Hetzelfde kan van Dannecker (f 1841) te Stuttgart worden gezegd. Beiden worden overtroffen door den Deen Bertel Thorwaldsen (f 1844), die tot de Grieken terugging en voor religieuze onderwerpen dikwijls Wat koud bleef. In München werkte zeer goed L. v. Schwannthaler (f 1848); te Siena Giovanni Dupré (f 1882); Wilhelm Achtermann (f 1884) van Munster te Rome, die zeer veel innigheid en gevoel toonde {Piëta, Afneming van het Kruis te Munster, altaar te Praag). De Fransche beeldhouwers huldigden te zeer het realisme en voelden zich op kerkelijk terrein minder tehuis. Bij ons hebben Royer en Bart van Hoven een goeden naam verworven. 3°. Een zeer hoogen bloei heeft de kerkelijke schilderkunst bereikt, vooral in Oostenrijk en Duitschland. De herleving ging uit van Frederik Overbeck (f 1869) en zijn» vriendenkring te Rome. Overbeck was in zijn talrijke religieuze schilderijen aantrekkelijk en zacht (de Zegepraal der religie in de kunst, Hemelvaart van Maria). P. von Cornelius (f 1867) schiep krachtige en diepzinnige werken (Laatste oordeel). Zeer dichterlijk en gevoelvol was Joseph von Führich (f 1876). Door het coloriet muntte Eduard von Steinle (f 1886) boven allen uit, Julius Schnorr von Carolsfeld (f 1872) door krachtige en geestrijke teekening (Bijbel). Willem Schadow (f 1862) stichtte de school van Düsseldorf'). Haar voornaamste meesters waren Ernst Deger (f 1885), Ittenbach (f 1879), Andreas Müller (f 1890), Karei Müller (t l893). die samen de beroemde fresken schilderden in de Apollinaris-kerk bij Remagen. De school van München2) stichtte de reeds genoemde meester P. v. Cornelius. Zijn beste volgelingen waren Hendrik Hess |: Jan van Brienne . . 1230—1237) $ Theodorus I Laskaris 1204—1222\ 3 Joannes III Vatatses 1222—125411 Theodorus II Laska- ) 3. ris 1254-12581 Joannes IV Laskaris. 1258—1261/ g' Michaël VIII Paleo- logus 1259-1282 Andronicus II. . . 1282—1328 Andronicus III . . 1328 — 1341 Joannes V . . . . 1341—1391 Emmanuel II . . . 1391 — 1425 Joannes VII . . , . 1425—1448 Constantijn XII . . 1448—1453 III. Duitsche keizers en Roomsen-koningen. Hendrik V . . 1106 (1111)—1125 Lotharius II (III) 1125 (1133)—1137 t Koenraad III»). . . 1137—1152 Frederik I . . 1152 (1155)—1190 Hendrik VI. . 1190 (1191)—1197 t Philips I 1198-1208 Otto IV . . . 1198 (1209)-1215 Frederik II. . 1215 (1220)-1250 t Koenraad IV . . . 1250—1254 t Willem van Holland . 1254—1256 Interregnum 1256—1273 t Rudolf van Habsburg 1273—1291 t Adolf van Nassau . . 1292—1298 t Albrecht I . . . . 1298—1308 Hendrik VII . 1308 (1312)-1818 t Frederik van Oostenrijk 1314—1330 t Lodewijk .van Beieren 1314—1347 Karei IV. . . 1347 (1355)—1378 t Wenzel 1378—1400 t Ruprecht van de Palts 1400—1410 Sigismund . . 1410 (1438)-1487 t Albrecht II ... . 1438—1439 Frederik III ^ 1440 (1452)—1493 Maximiliaan I . . . . 1493—1519 Karei V 1519-1556 Ferdinand 1 1556—1564 Maximiliaan II. . . . 1564—1576 Rudolf II 1576-1612 Matthias 1612—1619 Ferdinand II ... . 1619—1637 Ferdinand III . . ^ '. 1637—1657 Leopold I 1657—1705 Joseph 1 1705—1711 Karei VI 1711-1740 Karei VII 1742-1745 Frans I 1745—1765 Joseph II 1765-1790 , Leopold II 1790-1792 Frans II 1792-1806 I ') Die met een kruisje zijn geteekend hebben de keizerskroning niet ontvangen. De jaartallen tusschen haakjes duiden de uitgestelde keizerskroning aan. Chronologische tafels. 621 IV. Keizers van Oostenrijk. Frans I 1806—1835 Ferdinand I . . . . 1835-1848 Frans Joseph I . . .1848-1916 Karei Frans I. . . . 1916— wiiiem 1 10/1—iBBö Frederik I ' 1888 V. Keizers van Duitschland. Willem II 1888— VI. Regenten van Frankrijk. Lodewijk VI ... . 1108-1137 Lodewijk VII ... . 1137—1180 Philips II . . . i . 1180-1223 Lodewijk VIII. . . . 1223-1226 Lodewijk IX ... . 1226—1270 Philips III 1270-1285 Philips IV 1285-1314 Lodewijk X 1314—1316 Joannes I 1316 Philips V 1316—1322 Karei IV 1322-1328 Philips VI 1328—1350 Joannes II 1350—1364 Karei V 1364—1380 Karei VI 1380-1422 Karei VII 1422—1461 Lodewijk XI ... . 1461-1483 Karei VIII. .... 1483-1498 Lodewijk XII . . . . 1498-1515 Frans I 1515-1547 Hendrik II 1547—1559 Frans II 1559—1560 Karei IX 1560—1574 Hendrik III ... . 1574—1589 Hendrik IV 1589—1610 Lodewijk XIII. . . . 1610-1643 Lodewijk XIV. . . . 1643—1715 Lodewijk XV . . . .. 1715-1774 Lodewijk XVI. . . . 1774—1792 I Republiek 1792—1804 Napoleon 1 1804—1814 Lodewijk XVIII . . . 1814-1824 Karei X. . . . . . 1824—1830 Louis Philippe. . . . 1830—1848 II Republiek .... 1848—1852 Napoleon III'. . . .1852—1870 III Republiek .... 1870— VII. Koningen van Engeland. Willem II 1087-1100 Hendrik I 1100-1135 Stephanus van Blois. . 1135—1154 Hendrik II 1154—1189 Richard Leeuwenhart . 1189—1199 Jan zonder Land. . .1199—1216 Hendrik III ... . 1216-1272 Eduard I 1272-1307 Eduard II . . . . . 1307—1327 Eduard III 1327—1377 Richard II 1377—1399 Hendrik IV 1399—1413 Hendrik V 1413—1422 Hendrik VI 1422—1461 Eduard IV 1461—1483 Eduard V 1483 622 Chronologische tafels'. Richard III 1483—1485 Hendrik VII ... . 1485—1509 Hendrik VIII .... 1509—1547 Eduard VI 1547-1553 Maria 1553—1558 Elisabeth 1558—1603 Jacobus I 1603—1625 Karei I 1625-1649 Republiek 1649 — 1660 Karei II 1660—1685 Jacobus II 1685—1688 Willem III 1688—1702 Anna 1702-1714 Georg I 1714-1727 Georg II 1727—1760 Georg III 1760—1820 Georg IV 1820—1830 Willem IV 1830 — 1837 Victoria 1837—1901 Eduard VII. .... 1901-1910 Georg V 1910 VIII. Koningen van Spanje. Ferdinand de Katholieke (Arragon) 1479—1516 Isabella de Katholieke (Castilië) 1474—1504 Philips I (Castilië) . . 1504—1506 Karei I 1516—1555 Philips II 1556—1598 Philips III 1598—1621 Philips IV 1621—1665 Karei II 1665—1700 Philips V 1700—1746 Ferdinand VI . . . .1746—1759 Karei III 1659—1788 Karei IV 1788-1808 Joseph Bonaparte. . . 1808—1813 Ferdinand VII. . . . 1814—1833 Isabella II 1833—1868 Republiek 1868 — 1870 Amadeus van Savoye . 1870—1873 Republiek 1873—1875 Alphonsus XII. . . . 1875—1885 Alphonsus XIII . . .1885— IX. Voornaamste feiten. Elfde eeuw. 1074. Vastensynode te Rome, Investituurstrijd. 1076. Synode van Worms tegen Gregorius VII. 1077. Hendrik IV te Canossa. 1084. Gregorius vlucht voor Hendrik in den Engelenburcht. 1085. Gregorius sterft te Salerno. 1088. Berengarius f. 1095. Synoden te Piacenza en Cler- mont. 1096. Eerste kruistocht. 1099. Verovering van Jeruzalem. Twaalfde eeuw. 1100. Godfried van Bouillon f. 1106. Hendrik IV t. 1106—1125. Hendrik V. Voortzetting van den investituurstrijd.1109. Anselmus van Canterbury f. 1113. Bernardus treedt in het klooster. 1118. Stichting der Tempeliers. 1120. Norbertus sticht de Praemonstratenzer orde. •N 1122. Concordaat van Worms. 1123. IX Algemeene kerkver¬ gadering, I van Lateranen. Chronologische tafels. 623 1130. Scheuring van Anacletus.' 1139. X Algemeene kerkvergadering, II Lateranen. 1142. Abaelardus f. 1144. Val van Edessa. 1147. Tweede kruistocht. Bernardus te Spiers. 1150—1151. Decretum van Gratianus. 1152—1190. Frederik Barbarossa. 1153. Bernardus f. 1154. Arnold van Brescia \. 1156. Orde der Karmelieten. 1159. Katharen in Engeland. 1162. Thomas Becket, aartsbisschop van Canterbury. 1164. Petrus Lombardus tBijeenkomst van Clarendon. 1170. Thomas Becket f. 1173. Richard van St. Victor f. 1176. Slag bij Legnano. 1177. Pierre? de Vaux (Waldo, Waldus). 1179. XI Algemeene kerkvergadering, III van Lateranen. 1182. Franciscus van Assisië geboren. 1187. Saladin verovert Jeruzalem. 1189. Derde kruistocht. 1190. Frederik Barbarossa f. Hospitaal van O. L. Vrouw der Duitschers in Jeruzalem. 1198—1216. Innocentius III. 1198. Orde der Trinitariërs. Dertiende eeuw. 1201. Innocentius III trekt partij voor Otto IV. 1202. Vierde kruistocht. Alanus ab Insulis f 1204. Latijnsch keizerrijk te Constantinopel. 1208. Orde der Franciscanen. 1209. Kruistocht tegen de Albigenzen. 1212. Clarissen. 1215. XII Algemeene kerk¬ vergadering, IV van Lateranen. Frederik II. 1216. Orde der Dominicanen. 1221. Dominicus t- 1226. Franciscus f. 1227. Thomas van 'Aquine geboren. 1228. Vijfde kruistocht. 1231. Elisabeth van Thürin- gen f. Antonius van Padua f. 1234. De Stedingers. 1238. De Karmelieten in het westen. 1245. XIII Algemeene kerkvergadering, I van Lyon. Alexander van Hales f- 1248. Zesde kruistocht. Bouw van den dom van Keulen begonnen. 1249. Damiate veroverd. 1250. Frederik II f. 1256. Augustijner-Eremieten. 1260. Flagellanten. 1261. Einde van het Latijnsch keizerrijk te Constantinopel. 1264. H. Sacramentsdag. 1268. Conradijn f. 1270. Zevende kruistocht. De H. Lodewijk f. 1273—1291. Rudolf van Habsburg. 1274. XIV Algemeene kerkvergadering, II van 624 Chronologische tafels. Lyon. Thomas van Aquine t- Bonaventura t- 1280. Albertus de Groote f1282. Sicillaansche vesper. 1294. Coelestinus V .legt zijn waardigheid neer. 1294-1303. Bonifatius VUL Strijd met Philips den Schoone. 1296. Coelestinus V f. Veertiende eeuw. 1300. Eerste Jubilé. 1302. De bul Unam sanctam. 1303. Bonifatius VIII \. 1308. Duns Scotus f. 1309—1377. De Pausen te Avignon. 1311—1312. XV Algemeene kerkvergadering van Vienne. Opheffing der Tempeliers. 1814. Jacobus van Molay verbrand.1321. Dante f. 1322—1347. Lodewijk van Beieren. 1340. Nicolaus van Lyra f. 1347. Willem Occam f. 1348—1350. Zwarte dood. Geeseltochten.1354. Cola di Rienzi f. 1360. Jezuaten. 1361. Tauler. 1365. HendrikJSuso f, 1378. Birgitta f- 1377. Einde der ballingschap te Avignon. 1378. Aanvang van de Wes¬ tersche scheuring. 1380. Catharina v. Siena f- 1381. Joannes Ruysbroeck f. 1384. Wiclef t- Gerrit de Groote f- 1386. Doopsel van Jagello van Polen. Stichting der congregatie van Windesheim. 1395. Gerson kanselier. 1398. Hus te Praag. Vijftiende eeuw. 1400. Florens Radewijns f. 1409. Kerkvergadering van Pisa: drie Pausen. 1414—1418. XVI Algemeene kerkvergadering van Constanz. 1415. Hus t. 1417. Keuze van Martinus V. Einde der scheuring, 1425. Pierre d'Ailly f1429. Gerson t1431—1445. XVII Algemeene kerkvergadering (Bazel—Ferrara—Florence). 1453. Val van Constantinopel. 1455. Fra Angelico f. 1458. Pius II. • 1459. Congres van Mantua. 1464. Pius f- Nicolaus van Cusa f. 1471. Thomas a Kempis f. Dionysius de Kartuizer. 1478. Spaansche inquisitie. 1483. Beslissing van Sixtus IV aangaande de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. 1491. Ignatius van Loyola geboren. 1492—1503. Alexander VI. 1498. Savonarola terechtgesteld. Chronologische tafels. 625 Zestiende eeuw. 1500. De las Casas komt in Amerika aan. 1502. Stichting der universi¬ teit Wittenberg. 1503. Julius II. 1507. Rafaël schildert de Stanzen in het Vaticaan. 1508. Michelangelo schildert de fresco's in de Sixtijnsche Kapel. 1511. Luther te Rome. 1512—1517. XVIII Algemeene kerkvergadering, V van Lateranen. 1513. Leo X. 1517. Kardinaal Ximenes fOptreden van Luther. Complutensis. 1519—1556. Karei V. Disputatie te Leipzig. 1520. Banvonnis tegen Lu¬ ther. Rafaël f. 1521. Luther te Worms. 1525. Boerenkrijg. 1526. „Protestanten" te Spiers. 1530. Augsburgsche Confessie. 1531. Smalkaldische bond. 1534. Bijbel van Luther. 1534—1535. Wederdoopers te Munster. 1535. Institutio religionis chrütianae van Calvijn. 1536. Erasmus f. 1540. Bevesting der Jezuïetenorde.1541. Interim van Regensburg. 1542. Franciscus Xaverius landt in Indië. P. Albers S. J. Kerkgesch. II. te 1545 — 1563. De kerkvergadering van Trente (XIX Algemeene kerkvergadering). 1546. Luther \. 1547. Hendrik VIII t- Cran¬ mer in Engeland. 1552. Franciscus Xaverius f. 1555. Religievrede van Augs¬ burg. 1556. Ignatius van Loyola f. 1557. Knox in Schotland. 1558. Karei V %. 1561. Colloque de Poissy. 1563. Einde der kerkvergade¬ ring van Trente. 1564. Congregatie der Orato¬ rianen van Philippus Neri. Michelangelo f. Calvijn f- 1566. Beeldenstorm in de Ne¬ derlanden. 1567. Bajus veroordeeld. 1571. Slag bij Lepanto. 1579. Unie van Utrecht. 1582. Gregoriaansche kalender. 1584. Willem van Oranje t1587. Maria Stuart f- Kerkvervolging in Japan. 1592. Revisie der Vulgaat. 1595. Unie van Brest. 1598. Philips II f- Zeventiende eeuw. 1602. Gomarus en Arminius te Leiden. 1603. Elisabeth van Enge¬ land f. 1607. Baronius f- 1608. Paraguay. 1610. Haagsche Conferentie. 1611. Fransche Oratorianen, van kard. Pierre de Bérulle. 40 626 Chronologische tafels. 1611. Congregatie van den H. Maurus. 1618—1648. Dertigjarige oorlog. 1618—1619. Synode van Dordrecht. 1621. Bellarminus f. 1622. Franciscus van Sales. 1630. Gustaaf Adolf in Duitschland. 1633. Galilei veroordeeld. 1634. Gisbertus Voetius te Utrecht. 1637. Cornelius a Lapide f. 1638. Cornelius Jansenius f1644. Petavius' De theolog. dogm. 1650. Descartes -f. 1658. Cromwell !• 1662. Pascal f. 1664. Trappisten. 1669. Joannes Coccejus t- 1676. Gisbertus Voetius j. 1677. Baruch Spinoza. 1687. Molinos veroordeeld. 1689. Christina van Zweden f. 1697. Vrede van Rijswijk. Achttiende eeuw. 1700. De Rancé f. 1704. Bossuet f. 1713. De bul Unigenitus. 1715. Lodewijk XIV f. Fénélon f. 1717. Vrijmetselaars. 1719. Quesnel f- 1725. Peter de Groote f. 1732. Congregatie der Redemptoristen. 1740. Frederik de Groote. 1759. Verdrijving der Jezuïeten uit Paraguay. 1762. Katharina van Rusland. 1765. Joseph XL 1773. Opheffing der Sociëteit van Jezus. 1778. Voltaire t- Rousseau f. 1782. Pius VI te Weenen. 1789. Fransche revolutie. 1790. Constitution civile du clergé. 1793. Lodewijk XVI f. Go¬ din der rede. 1794. Robespierre f. 1798. Pius VI gevangen ge¬ nomen. 1799. Bonaparte eerste consul. Negentiende eeuw. 1801. Het Fransche concordaat. 1802—1803. Secularisatie in Duitschland. 1804. Bijbelgenootschap. Kant f- 1806. Einde van het Duitsche keizerrijk. 1809. Banvloek over Napoleon. 1813. Concordaat van Fon- tainebleau. 1814. Herstel der Sociëteit van Jezus.. 1814-1815. Congres van Weenen. 1821. Concordaat met Pruisen. 1825. Collegium philosophkum te LeuVen. 1827. Concordaat met de Nederlanden. 1830. Belgische opstand. Vin- centiusvereeniging. 1831. Hegel t- Hermes f1882. Lamennais. De Avenir veroordeeld. 1833. Lacordaire in de Notre Dame te Parijs: 1837. Aartsbisschop Droste- Vischering gevangen gezet. Chronologische tafels. 627 1841. Kerkelijke organisatie der zuidelijke provinciën. Mgr. Zwijsen. 1842. Dom van Keulen. 1846. Pius IX. 1848. Vlucht des Pausen naar Gaëta. Tweede republiek in Frankrijk. Herziening der grondwet in de Nederlanden.Thorbecke.1852—1870. Napoleon III keizer van Frankrijk. 1852. Univers. Louis Veuillot. 1853. Herstel der Bisschop¬ pelijke Hiërarchie in Nederland. 1854. Dogmaverklaring der Onbevlekte Ontvan-. genis. 1859. Slag van Solferino. 1860. Slag van Castelfidardo. 1861. Koninkrijk Italië. 1862. Renan's „Leven van Jezus." 1864. Syllabus. 1867. Jubiléfeesten te Rome. 1869 — 1870. Vaticaansch concilie (XX Algemeene kerkvergadering)./. 1870. Dogmaverklaring der Pauselijke onfeilbaarheid. Vernietiging van den kerkelijken staat. 1871. Nieuwe Duitsche rijk. Eerste oud-katholiek congres te München. 1872. Duitsche Jezuïetenwet. 1873. Vier Meiwetten. Oud-katho¬ lieke- gemeenten. Bisschop Reinkens. 1874. Toenemende hevigheid van den Kulturkampf. 1875. Garcia Moreno f- 1876. Kardinaal Antonelli fGroen van Prinsterer f- 1877. Bisschop von Ketteler ff, 1878. Pius IX f- Leo XIII. Herstel der Hiërarchie in Schotland. 1880. Maartdecreten in Frankrijk. 1883. Opening' der Vaticaansche archieven. 1884. Katholiek ministerie in België. De bul Humanum genus. 1885. De Paus en de strijd aan¬ gaande de Carolinen. 1891. De bul Rerum novarum. 1893. 50-Jarig bisschopsjubilé van Leo XIII. 1898. Kroning van koningin Wil- helmina. Bismarck j\ Twintigste eeuw. 1903. Leo XIII viert zijn 25-jarig Pausschap en sterft in Juli. Keuze van Pius X. 1904. Begin der Fransche kerkver¬ volging. 1906. Opheffing van het Fransche concordaat. 1907. Het decreet Lamentabili (3 Juli). De bul Pascendi (8 Sept.). 1910. Kerkvervolging in Portugal. 1911. Pius X schrijft door de bul Divino Afflatu het nieuwe Psalterium voor. INHOUD VAN HETTWEEDE DEEL. TWEEDE TIJDVAK. MIDDELEEUW EN. 692—1517. EERSTE PERIODE. Van Gregorius VII tot Bonifatius VIII. 1073—1303. EERSTE HOOFDSTUK. PAUSEN. Bladz. § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd 3 1. Gregorius VII en Hendrik IV. 2. Eerste vastensynode tegen de schending van het caelibaat en de simonie. 3. Verzet der bisschoppen en priesters. 4. Tweede vastensynode tegen de investituur. 5. Verzet der vorsten. Pseudo-synode te Worms. 6. Gregorius spreekt den ban uit over Hendrik IV. 7. Hendrik stoort er zich niet aan. 8. Ontevredenheid in Duitschland over Hendriks weerspannig gedrag. 9. Canossa. 10. Synode van Brixen. Wibert van Ravenna tegenpaus (Clemens III). Dood van Gregorius VII. 11. Gregorius zegeviert in den dood. § 89. De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123 .... 1. Victor III en Urbanus II; synode van Melfi. 2. Hendriks strijd met Urbanus II en Paschalis II. Dood van Hendrik IV. 3. Paschalis II en Hendrik V; verdrag van Sutri. 4. Hendrik V tracht zijn wil met geweld door te zetten. Gelasius II. 5. Calixtus II en het concordaat van Worms. IX Algemeene kerkvergadering van Lateranen. Inhoud. 629 Bladz. § 90. Investituurstrijd in Engeland 17 1. Willem de veroveraar. 2. Willem II in strijd met Anselmus. 3. Hendrik I; verdrag van Bec. §91. De Pausen tegenover het schisma van Anacletus en de Italiaansche partijen. X Algemeene kerkvergadering (1139). . . 19 1. Honorius II. 2. Het schisma. Innocentius II. 3. X Algemeene kerkvergadering van Lateranen. Arnold van Brescia. Romeinsche republiek. De opvolgers van Innocentius II. § 92. De Pausen tegenover Frederik Barbarossa en Hendrik VI. XI Algemeene kerkvergadering 22 1. Hadrianus IV en Frederik Barbarossa. 2. De legaten van Hadrianus IV bij den keizer. 3. Rijksdag in de Ronkalische vlakte. 4. Alexander III en de tegenpaus Victor IV. 5. Vrede van Venetië. 6. XI Algemeene kerkvergadering. 7. De opvolgers van Alexander III. Dood van Frederik Barbarossa; zijn zoon, Hendrik VI, keizer gekroond. § 93. De Pausen en de laatste Hohenstaufen. XII en XIII Algemeene kerkvergadering. 1189—1268 28 1. Innocentius III. Strijd in Duitschland. Otto IV en Frederik II. 2. Innocentius in huwelijkszaken tegen de vorsten. 3. Hij herstelt te Rome en in den kerkelijken staat den pauselijken invloed. 4. XII Algemeene kerkvergadering. 5. Honorius III. Gregorius IX in strijd met Frederik II. De opvolgers van Gregorius IX, XIII Algemeene kerkvergadering. 6. Willem van Holland. 7. De opvolgers van Innocentius IV. Karei van Anjou. § 94. Kerkelijke strijd in Engeland 37 1. Thomas Becket. 2. Bijeenkomst van Clarendon. 3. Strijd tusschen de reguliere kanunniken vanCanterbury en de bisschoppen der kerkelijke provincie. Jan zonder Land. 4. Magna charta libertatum. § 95. Laatste Pausen der XIII eeuw onder den invloed van het Fransche koningshuis. XIV Algemeene kerkvergadering (1274) 41 1. Gregorius X. Rudolf van' Habsburg. 2. XIV Algemeene kerkvergadering. 3. Opvolgers van Gregorius X. Siciliaansche vesper. 4. Bonifatius VIII. 5 & 6. Zijn strijd met Philips IV. 7. De bul Unam Sanctam. 8. Gevangenneming en dood van Bonifatius. 630 Inhoud. TWEEDE HOOFDSTUK. STRIJD TEGEN DEN ISLAM. UITBREIDING DER KATHOLIEKE LEER. Bladz § 96. Kruistochten ■ 40 1. Jeruzalem in bezit van vreemde machten. 2 & 3. Eerste kruistocht. Adhemar van Puy. Peter de Kluizenaar. 4. Het nieuwe koninkrijk van Jeruzalem. 5 & 6. Tweede kruistocht. De H. Bernardus. 7. Derde kruistocht. Duitsche kruistocht. 8. Vierde kruistocht. Latijnsch keizerrijk. 9. Kinderkruistocht. 10, 11 & 12. Vijfde kruistocht. Belegering van Damiate. 13. Zesde kruistocht. De H. Lodewijk IX. 14. Zevende kruistocht. 15. Achteruitgang van de macht der christenen in het oosten. 16. Oorzaken van het mislukken en de gevolgen der kruistochten. § 97. Strijd tegen den Islam in Europa 63 1. Mohammedanen in het Westen: Sicilië. 2. Spanje. Cid. Slag bij Navas de Tolosa. § 98. Bekeering der heidenen 65 1. Wenden. 2. Pommeren. Otto van Bamberg. Rügen. 3. Pruisen. 4. Russisch oostzeegebied: Lijflanders, Estland, Semgallen, Kurland, Finland, Lapland, Litthauen. 5. Azië: Karaïten. Priester-Joannes. Mongolen. China. Joannes de Monte Corvino. 6. Afrika. § 99- Pogingen tot verzoening tusschen Rome en de scheuringen van het oosten 60 1. Pogingen tot verzoening met de Grieken. 2. Armenië. 3. Maronieten. DERDE HOOFDSTUK. KETTERIJEN. § 100. Albigenzen ' 73 1. Oorzaken der ketterijen. 2. Katharen (Albigenzen). 3. Hunne leer. 4. Strijd der Pausen tegen deze ketterij. § 101. Waldenzen 76 1. Stichter dezer sekte. 2. Hare leer. 3. Hare bestrijding door Innocentius III. § 102. Kleinere sekten 78 1. Tanchelm. 2. Eudo, Eon de Stella. 3. Petrobrusianen. Inhoud. 631 Bladz. 4. Arnold van Brescia. Capuciaten. Passagiers. 5. Luciferianen. 6. De sekten van den vrijen geest verliezen zich in pantheïstische dwalingen: Almarik van Bena. David van Dinant, Ortlieb. 7. Broeders en Zusters van den vrijen geest. 8. Apocalyptict'; Joachim de Celico, Joachimieten, Spirituales. 9. Apostelbroeders: Fra Dolcino. 10. Stedingers. § 103. Inquisitie 84 1. De christelijke staat straft de overtreders der kerkelijke wetten. 2. Verscherping der maatregelen tegen- de ketters. Inquisitie. 3. Inrichting der inquisitie. 4. Oordeel over de inquisitie. VIERDE HOOFDSTUK. KERKELIJKE HIËRARCHIE. § 104. Paus .88 1. Onderlinge verhouding van Paus en keizer: het wereldlijke onder het geestelijke. 2. Rechtsmacht der Pausen: afzetting der koningen. 3. Verdere Pauselijke invloed. 4. Tiara. § 105. College der kardinalen 91 1. Invloed en macht. 2. Rechten en voorrechten. § 106. Metropolieten, bisschoppen en andere kerkelijke waardigheden 92 1. Achteruitgang van de macht der metropolieten. 2. De bisschoppen als rijksvorsten. Gehalte der bisschoppen. 3. Kapittels. 4. Aartsdiaken. Het ontstaan van het ambt van vicarius generalis. 5. Wijbisschoppen. 6. Pastoors. 7. Verordeningen aangaande de geestelijken. Aandringen der Pausen op de onderhouding der caelibaatswetten. § 107. Religieuze orden met den regel van Benedictus 98 1. Bloei van het kloosterleven. 2. Orde van Grandmont. 3. Orde van Fontevrauld. 4. Cisterciënzers. 4. Order der Kartuizers. 5. Silvestrijnen; Coelestijnen; Humiliaten. § 108. Reguliere kanunniken 102 1. Vele kapittels gaan over tot het gemeenschappelijk bezit der goederen en vormen verschillende congregaties. 2. Orde der Kruisheeren. 3. Vrouwelijke tak dezer orden. § 109. Groote bedelorden 105 1. Hervorming in het kloosterleven. 2. Orde der Franciscanen. 2. Tweede orde van Franciscus. 3. Derde orde van Franciscus. 632 Inhoud. _ BUdz. 4. Uneenigneid tusschen de strengere en de zachtere richting in de orde van Frandscus. Spirituales: FraticeUen. 5. Orde der Predikheeren. 6. Tweede orde van den H. Dominicus. 7. Derde orde van den H. Dominicus. 8. Invloed der Minbroeders en Predikheeren. o. Orde der Karmelieten. 10. Orde der Augustijner-Eremieten. 11. Verbod van het stichten eener nieuwe orde. §110. Kleinere orden n^ 1. Servieten. Mantellaten. 2. Orde der Trinitariërs. 3. Orde der Mercedariërs. 4. Begijnen. 5. Bogaerden. 6. Verdere kleinere orden. § in. Geestelijke ridderorden IIO 1. Ridderorde van St. Jan. 2. Tempelridders. 3. Hospitaal van O. L. Vrouw der Duitschers in Jeruzalem en Orde der Zwaardbroeders. 4. Eenige kleinere ridderorden. VIJFDE HOOFDSTUK. SACRAMENTEN, GODSDIENSTIG EN ZEDELIJK LEVEN. § 112. Sacramenten I20 1. Beteekenis van het woord sacrament. 2. Doopsel en vormsel. 3. H. Mis en H. Communie. 4. Biecht: boete, redemptie, aflaat. 5. Huwelijk. 6. H. Oliesel. § 113. Godsdienstig leven '.125 1. Kerkelijke feesten. 2. Vereering der H, Maagd. 3. Vereering der Heüigen. 4. Brevier. 5. Vastendagen. 6. Preek. 7. Geestelijk drama. § 114. Zedelijk leven 1. Groote tegenstellingen. 2. Kerkelijke straffen. 3. Christelijke weldadigheid. 4. Inrichtingen van liefdadigheid. 5. Gilden en genootschappen. ZESDE HOOFDSTUK. KERKELIJKE WETENSCHAP EN KUNST. § 115. Kerkelijke wetenschap 1. Universiteiten. 2. Invloed der Grieken en Arabieren: Aristoteles. Plato. De Arabische wetenschap: Averroës. 3. Logica: realismus, nominalismus, conceptualismus. 4. Scholastiek. Inhoud. 633 Bladz. 5. Eerste grondlegger der scholastiek: Anselmus. 6. Ontwikkeling der scholastieke theologie. Tijd der Summa's: Hugo ., van St. Victor, Robertus Pullus, Petrus Lombardus. 7. Petrus Abaelardus. 8. Wakkere geloofsverdedigers. Overgang tot den bloeitijd der scholastiek. 9. Ijverzucht der universiteit van Parijs. Hoogste bloei der scholastiek. 10. Alexander van Hales. 11. De H. Thomas. 12. De H. Bonaventura. 13. Albertus de Groote. 14. Joannes Duns Scotus. 15. Joannes van Wales, Richard van Middleton, Henricus van Gent, Petrus de Tarentasia, Roger Bacon, Vincentius van Beauvais. 16. Mystiek: de H. Bernardus, Hugo en Richard van St. Victor, Ruper*us van Deutz, David van Augsburg, Hildegardus van Bingen, de H. Elisabeth van Schönau, de H. Mechtildis van Maagdenburg, de H. Gertrudis, de H. Mechtildis van Hakeborn. 17. Bijbel. Exegese: Hugo a S. Caro. 18. Hooge bloei van het kerkelijk recht : Gratianus, Raymundus de Pennaforte. §116. Kerkelijke kunst 151 I. Bouwkunst: gothiek. 2. Ontwikkeling der gothiek. 3. Vroeggothiek. Bloeitijd der gothiek. Laat-gothiek. 4. Fransche kathedraal-gothiek in ons land. 5. Beeldhouwkunst. 6. Schilderkunst. 7. Glasschilderkunst, 8. Miniatuurschildering. DERDE PERIODE. Van Bonifatius VIII tot aan de hervorming. 1303—1517- EERSTE HOOFDSTUK. PAUSEN. §'117. Begin der Babylonische gevangenschap. XV Algemeene kerkvergadering (1311). Opheffing der Tempeliers 159 1. Benedictus XI tracht tot den vrede met Frankrijk te geraken. 2. Clemens V vestigt zich te Avignon. Babylonische gevangenschap. 3. Opheffing der Tempeliers. 4. XV Algemeene kerkvergadering van Vienne. 634 Inhoud. Bladz. § ii 8. Fransche Pausen. Strijd met Lodewijk van Beieren . . . .163 1. Joannes XXII behoudt de residentie te Avignon. 2. Lodewijk van Beieren. 3. Hij wordt in zijn strijd tegen Kerk en Paus gesteund door de Spirüua/es en Marsilius van Padua. 4. Persoonlijke meening van Joannes XXII aangaande de visio beatifica. 5. Benedictus XII ijvert voor de uitroeiing der kerkelijke misbruiken en de hervorming der monniken. 6. Clemens VI. De Duitsche vorsten verwerpen Lodewijk en kiezen Karei IV tot koning. 7. De kardinaal Albornoz baant voor Innocentius VI denr weg voor den terugkeer naar Rome. 8. Urbanus V keert terug naar Rome, doch gaat spoedig weer naar Avignon. 9. Gregorius XI vertrekt op het woord van de H. Catharina van Siena naar Rome: einde der Babylonische gevangenschap. § 119. Groote westersche scheuring IOg 1. Keuze van Bartholomaeus Prignano. 2. Karakter van Urbanus VI: aanleiding tot de scheuring. 3. De scheuring. Urbanus VI sterft en wordt opgevolgd door Bonifatius IX. 4. Conciliaire theorie. 5. Benedictus XIII. Subtractie van Frankrijk, Castilië en Navarra. Innocentius VII en Gregorius XII. ^ 120. Synoden van Pisa en Constanz 174 1. De drie wegen om tot de eenheid te geraken. 2. De onwettige synode te Pisa geopend: Alexander V. 3. Drie Pausen in Gods Kerk. 4. Joannes XXIII. 5. XVI Algemeene kerkvergadering van Constanz. 6. Joannes XXIII ziet zich in zijne verwachtingen, het einde der scheuring te bewerken, bedrogen. 7. Gregorius XII treedt af en verklaart de synode voor het vervolg rechtens tot eene algemeene kerkvergadering. De eenheid hersteld: Martinus V. 8. Hervorming van hoofd en leden. Veroordeeling der ketterijen van Wiclef en Hus. 9. Oordeel over de synode van Constanz. §121. XVII Algemeene kerkvergadering van Bazel-Ferrara-Florence. Scheuring van Felix V IÖO 1. Martinus V, de hersteller van Rome, beroept een algemeene synode te Pavia en verlegt haar naar Bazel. 2. Eugenius IV 1 bevestigt den kardinaal Cesarini als legaat voor de synode van Bazel; hij vaardigt een bul uit om de synode te ontbinden, doch trekt uit vreeze voor een nieuw schisma de bul in. 3. Hervormingsdecreten. Eugenius IV, uit Rome verdreven, heft de synode op en roept een nieuwe te Ferara samen. 4. De Inhoud. 635 Blad*. scheuring. 5. Algemeene kerkvergadering van Ferrara-Florence. De Unie. 6. Eugenius IV keert naar Rome terug; zijn verzet tegen de Turken; hij sluit concordaten met de christelijke vorsten. Frankrijk en Duitschland blijven neutraal. Pragmatieke sanctie. 7. Vorstenconcordaten. Dood van Eugenius IV. Concordaat van Weenen. 122. Pausen der renaissance tot Leo X. XVIII Algemeene kerkvergadering 186 1. Nicolaus V het licht der Kerk en der eeuw. 2. Calixtus III in strijd met de Turken. 3. Pius II zet dien strijd voort; zijn retractatiebul. 4. Paulus II ondervindt den haat der humanisten; hij zet eveneens den strijd tegen de Turken voort. 5. Ook Sixtus IV- zet dien strijd voort. Gevolgen der onmin met Lorenzo de Medici. Sixtus bevorderaar van wetenschap en kunst. 6. Keuze en regeering van Innocentius VIII. 7. Regeering van Alexander VI. 8. Pius III. 9. Julius II tegenover de grootste moeilijkheden. XVIII Algemeene kerkvergadering van Lateranen. 10. Regeering van Leo X. Oordeel over zijn' pontificaat. TWEEDE HOOFDSTUK. KETTERSCHE EN HERVORMENDE BEWEGINGEN. § 123. Jan Wiclef, Jan Hus en Hieronymus van Praag 196 1. Oorzaken van het ontstaan van verschillende ketterijen. 2. Wiclef. 3. Zijne ketterijen. 4. Verspreiding zijner leer. 5. Oorzaken der Hussietische beweging in Bohemen. 6. Jan Hus. 7. Hus en zijn vriend Hieronymus van Praag. 8. VeroordeeHng zijner leer op de synode van Constanz. Terechtstelling van Hus en zijn vriend. 9. Utraquisten. Compactata van Praag. § 124. Verdere dwalingen 203 1. Secten van den vrijen geest. 2. Geeseltochten. 3. Danswoede. 4. Joannes van Wezel. 5. Joannes Pupper van Goch. 6. Joannes Wessel Gansfort. 7. Nicolaus Russ, Jan Böhra v*.n Niclashausen, Epo van Haarlem. 8. Herman van Rijswijk, Joannes van Alkmaar. § 125. De Kerk tegenover de Joden. Spaansche inquisitie .... 208 1. Vervolging der Joden. Marranos. 2. Spaansche inquisitie. Thomas de Torquemada. 636 Inhoud. Bladz. § 126. Licht- en schaduwzijden. Streven naar hervorming . . . .211 1. Lichtzijde van het laatste gedeelte der middeleeuwen. 2. Schaduwzijde. 3. Streven naar hervorming: hervormende synoden. 4. Kerkelijk gezinde hervormers in ons. land: Gerrit de Groote, Florens Radewijns, Thomas a Kempis, Joannes Brugman, Dionysius de Kartuizer. 5. In Duitschland: Nicolaus van Cusa, Koenraad van Gelnhausen, Hendrik van Langenstein, Theoderik van Nieheim, Felix Hemmerlin, Jacobus van Jüterbogk, Joannes Busch, Geiler von Kaisersberg. 6. In Spanje: Ximenes. 7. In Frankrijk: Willem Durandus, Pierre d'Ailly, Joannes Gerson, Nicolas de Clemanges. 8. In Italië: Hieronymus Savonarola. DERDE HOOFDSTUK. KERKELIJKE HIËRARCHIE. SECULIER EN EN REGULIEREN. § 127. Apostolische Stoel 218 1. Vooruitgang van de rechtsmacht der Pausen. 2. Metropolieten. 3. Vermenigvuldiging der pauselijke reservatiën. 4. Vermeerdering der inkomsten van den H. Stoel. 5. Klachten tegen de reservaties en de pauselijke belastingen. Concordaten. 6. Ontwikkeling der Romeinsche curie: Poenitentiaria. § 128. Bisschoppen en andere geestelijken 222 1. Daling van het gezag en den invloed der bisschoppen. 2. Misbruiken in de kapittels. 3. Patronaatrecht. 4. Vorming der geestelijken. § 129. Regulieren . . • _ 226 I. Stichtingen van Gerrit de Groote: Zusters van het gemeene leven. 2. Florens Radewijns: Broederschap van het gemeene leven. 3. Congregatie van Windesheim. 4. Beroemde mannen van de congregatie van Windesheim en van de Broeders van het gemeene leven. 5. Cellebroeders enNCellezusters. 6. Jezuaten. 7. Hieronymieten. 8. De H. Birgitta sticht de Orde des Verlossers. 9. Minimi. 10. Orde der Annuntiatie. II. Godsvrienden. 12. Verslapping der tucht in de oudere orden; streven naar hervorming. 13. Benedictijnen: congregatie der Olivetanen, van St. Justina, van Valladohd, van Bursfeld en van Melk. 14. Augustijner kanunniken. 15. Karmelieten. 16. Augustijner-Eremieten: congregatie van Illiceto, Inhoud. 637 Bladz. van Carbonnière, van Perugia, Lombardische congregatie, congregatie van Genua, van Zampani, de Duitsche congregatie. 17. Orde der Franciscanen: Observanten en Conventueelen. 18. Dominicaner orde: Lombardische, Toscaansche, Hollandsche en Fransche congregatie. 19. Oneenigheid tusschen de -wereldgeestelijken en de bedelorden. VIERDE HOOFDSTUK. KERKELIJKE WETENSCHAP. § 130. Scholastiek 238 1. De scholastiek: Thomisme en Scotisme. Petrus Aureolus, Willem Durandus, Willem Occam. 2. Occamisten: Amand de Beauvoir, Robertus Holcoth, Joannes Buridanus, Thomas Bradwardinus, Pierre d'Ailly, Marsilius van Inghen, Gabriel Biel. 3. Scotisten: Franciscus Mayron, Joannes Bassolis, Petrus de Aquila. 4. Thomisten: Petrus de Palude, Joannes Capreolus, Joannes Torquemada, Hervaeus Natalis. 5. Vier andere scholen. Aegidius Romanus. Thomas van Straatsburg, Joannes Baco, Franciscus Baco, Joannes Ballester, Raymondus Lullus. 6. Nieuwe methode van Nicolaus van Cusa. §131. Mystiek 242 1. De mystiek een zelfstandige wetenschap. 2. Duitsche mystici: Eckhardt, Joannes Tauler, Henricus Suso, de schrijver der Duitsche Theologie. 3. Nederlandsche mystici: Joannes Ruysbroeck, Dionysius de Kartuizer, Thomas a Kempis, Lidwina van Schiedam. 4. Bekende mystici in andere landen: Joannes Gerson, Angela van Foligno, de H. Catharina van Siena, Catharina van Bologna, Catharina van Genua, de H. Brigitta. § 132. Moraal, kerkelijk recht en bijbelstudie 246 1. De moraal als afzonderlijke wetenschap: Astesanus, Bartholomaeus van Pisa, Angelus Garletus, Andreas de Escobar, de H. Antoninus van Florence. 2. Kerkelijk recht. Joannes Andreae, Nicolaus Eymericus, Nicolaus Tedeschi, Zabarella, Torquemada, Heruacus Oldendorp. 3. Bijbelstudie: Reuchlin, Petrus Niger, Biblia polyglotta complutensis. Nicolaus van Lyra, Paulus van Burgos, Alphonsus Tostatus, Dionysius de 638 Inhoud. , Bladï. Kartuizer, Petrus Aureolus, Ludolphus de Saxonia, Joannes Gerson. Bijbelvertalingen in de moedertaal. § 133- De Kerk en de letterkundige renaissance ........ 250 % Verloop der klassieke studiën. 2. Christelijke en heidensche renaissance. 3. Italië; vertegenwoordigers der heidensche renaissance: Joannes Boccaccio, Poggio Bracciolini, Laurentius Valla, Antonius Beccadelli, Pomponius Laetus, Platina, Franciscus Filelfo. 4. Vertegenwoordigers der christelijke renaissance: Franciscus Petrarca, Lodewijk Marsigli, Manetti, Ambrosius Traversari, Lionardo Bruni, Marsilius Ficino, Tortello, Perrotti, Maffeus .Vegio, Thomas Parentucelli, Enea Silvio Piccolomini, Loschi, Da Feltre, Guarino. 5. Invloed der renaissance op de curie. 6. Het humanisme in Duitschland: Nicolaus van Cusa de oudere humanisten: Rudolphus Agricola, Alexander Hegius, Rudolphus Lange, Mauritz van Spiegelberg, Lodewijk Dringenberg, Joannes Murmellius, Ortuinus Gratius, Trithemius, Koenraad Peutinger, Heynlin van Stein, Sebastianus Brant, Jacobus Wimpheling. 7. De jongere humanisten: Koenraad Mutianus Rufus, Eobanus Hessus, Crotus Rubeanus, Ulrich van Hutten, Joannes Reuchlin, Desiderius Erasmus. Het humanisme in Engeland: Thomas Morus, Joannes Fisher. VIJFDE HOOFDSTUK. KERKELIJK LEVEN EN KERKELIJKE KUNST. §134. Kerkelijk leven 2()l y, Doopsel. 2. H. Communie en H. Mis. 3. Openbare boete, aflaat, aflaten vóór overledenen. 4. Ontwikkeling der feestdagen. 5. Wees gegroet; rozenkrans; Angelus; kruisweg; gulden Mis. 6. Preek. 7. Volksonderricht. 8. Geestelijk lied en geestelijk schouwspel. § 135. Kerkelijke kunst . 269 1. Bouwkunst. 2. Renaissance: Brunellesco, Alberti, Bramante. 2. Sculptuur: in Duitschland: Veit Stoss, Adam Kraft, Peter Vischer, Jörg Syrlin, Michaël Pacher; in Italië: Andrea Pisano. Orcagna, Ghiberti, Lucas en Andreas della Robbia, Verrocchio, Andreas Sansovino. 4. Schilderkunst: de Vlaamsche school: Hubert en Jan van Eijck, Dirk Bouts, Hans Memling; in Inhoud. 630 Bladz. Duitschland: Hans en Willem Pleydenwurfiy Michaël Wolgewut, Martin Schongauer, Zeitblom, Hans Holbein, Stephanus Lochner; in Italië: Taddeo Haddi, Orcagna, Fra AngeMco, Masaccio, Filippo Lippi, Filippino Lippi, Ghirlandajo, Lücca Signorelli, Perugino, Pinturicchio, Mantegna, Francia, Gentile en Giovanni Bellini. 5. Kerkelijke muziek: W. Dufay, Aegidius Binchois, Jan Okeghem, Jacob Obrecht, Josquin des Pré Pierre de la Rue, Antonius Brumel, Loiset Compère. DERDE TIJDVAK. NIE U W E' T IJ D. 1517—heden. EERSTE PERIODE. Van Luthers optreden tot het begin der Fransche revolutie. 1517—1789- EERSTE HOOFDSTUK. HERVORMING IN DUITSCHLAND. § 136. Luther en de aflaatstrijd 277 1. Luthers jeugd, studiën en professoraat. 2. Op den weg der dwaling. 3 & 4. Aflaatstrijd: Joannes Tetzel; Luthers 95 stellingen. '5. Disputatie te Leipzig. § 137. Luther tegenover Paus en keizer 284 1. Te Rome wordt het proces tegen Luther aanhangig gemaakt. Leo X vaardigt een constitutie ter verklaring van den aflaat uit. 2. De bul Exsurge Domine. 3. Afkondiging en uitvoering der buL 4. Luther te Worms. § 138. Luthers medehelpers en geschriften. Rijksdag van Neurenberg. 289 1. Ulrich van Hutten. 2. Frans van Sickingen. 3. Melanchthon en Erasmus. 4. Afgevallen priesters en monniken. 5. Thomas Münzer stichter van een nieuw Godsrijk. 6. Luthers huwelijk 640 Inhoud. Bladz. met Katharina van Bora. 7, 8 & 9. Luthers geschriften. 10. Adrianus VI. Rijksdag te Neurenberg: gravamina nationis germanicae. n. Clemens VII werkt aan een bevredigende oplossing in Duitschland. §139. Boerenkrijg . . . ■ 298 1. De kerkelijke omwenteling,in vollen gang. 2. Omwenteling op sociaal gebied. 3. Program der opstandelingen. 4. Begin en verloop van den opstand. 5. De boeren worden overal verslagen. Luther tegen de boeren; zijn Nieuwjaarswensch aan den Paus, de bisschoppen, priesters en monniken. § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen 303 1. Gevolgen der kerkelijk-politieke revolutie. 2. Ontstaan der landskerken. 3. Rijksdag van Spiers. 4. Invoering der nieuwe kerkregeling in Hessen, Saksen, Brunswijk, Oost-Friesland, Liegnitz, Brieg, Pruisen, in de rijkssteden. 5. Verval van tucht en zeden. 6. Rijksdag te Spiers: Protestanten. 7. Godsdienstgesprek te Marburg. 8. Rijksdag te Augsburg; Augsburgsche Confessie. § 141. Protestantisme onder bescherming van den Smalkaldischen • bond tot 1546. Dood van Luther 313 1. De protestantsche vorsten verwerpen de besluiten van den rijksdag: de Smalkaldische bond. 2. Rijksdag te Regensburg; godsdienstvrede van Neurenberg. 3. Hertog Ulrich voert met geweld het protestantisme in Wurtemberg in. 4 & 5. Stichting van het rijk der Wederdoopers te Munster; uitbreiding dezer sekte. 6. De Smalkaldische bond gaat met de protestantizeering voort: in Saksen, in het keurvorstendom Brandenburg, in Riga. 7. Godsdienstgesprekken: Interim van Regensburg. 8. Protestantizeering der bisdommen NaumburgZeitz en Meissen en van het hertogdom Brunswijk-Wolfenbüttel. De Smalkaldische bond wint nieuwe krachten op den rijksdag van Neurenberg. 9. Luthers ophitsing tot den godsdienstoorlog; zijn laatste dagen en dood. 10. Luthers leer. § 142. Godsdienstvrede van Augsburg in 1555. Kerkelijke twisten. tot den vrede van Munster (1-648) 323 1. Oorlog tusschen den keizer en den Smalkaldischen bond: slag bij Mühlberg. Tijd der Interims. 2. Samenzwering der vorsten gesteund door Hendrik II van Frankrijk tegen den keizer. 3. Rijksdag van Augsburg: de zoogenaamde religievrede. 4. Gevolgen der religievrede. 5. Dertigjarige oorlog. Inhoud. 641 Bladz. Ferdinand II vaardig! het restitutie-edict uit. Gustaaf Adolf. Voornaamste beslissingen van den vrede van Munster. TWEEDE HOOFDSTUK. HERVORMING IN DE OVERIGE LANDEN VAN EUROPA. HAAR INWENDIGE ONTWIKKELING. § 143. Zwingli en Zwinglianisme in Zwitserland 331 1. Zwmgli's jeugd, studiën en optreden. 2. Zijne leer. 3. Uitbreiding der ketterij. 4. Deze leidt tot een oorlog; gevecht bij Kappel. Confessio Helvetica I en Confessio Helvetica II. § 144. Calvijn en Calvinisme in Zwitserland '. 335 1. Calvijns jeugd, studiën en geschriften. 2. Zijne leer. 3. Zijn tiranniek optreden. 4. Hij sticht zijn academie te Geneve. § 145. Calvinisme in Frankrijk •' • • 337 1. Kettersche boeken dringen Frankrijk binnen. Hugenoten. 2. Colloque de Poissy; edict van St. Germain; bloedbad van Vassy: aanleiding tot den burgeroorlog. 3. Eerste oorlog. 4. Tweede oorlog. 5. Derde oorlog: Bartholomaeusnacht. 6. Vierde oorlog. 7. Heilige Liga. Vijfde oorlog. 8. Zesde oorlog. 9. Edict van Nantes; opheffing daarvan. § 146. Afval van Engeland 343 1. Hendrik VIII. 2. Zijn huwelijk met Anna Boleyn. 3. Hij matigt zich de hoogste rechtsmacht in geestelijke zaken aan; acte van suprematie: zijne zes artikelen. 4. Regeering van Eduard VI. 5. Strijd over de opvolging tusschen Joanna Gray en Maria; regeering van Maria. 6 en 7. Regeering van Elisabeth. 8. Jacobus I. Buskruitverraad. 9. Karei I. 10. De republiek: Cromwell. Karei II.Testacte.JacobusIIen Wille'mlII. § 147. Calvinisme in Schotland 351 1. John Knox. 2. Hij preekt de revolutie in Schotland. 3. Maria Stuart. 4. Het protestantisme wordt door het parlement tot staatsgodsdienst verheven. § 148. Lijden van Ierland 355 Verdrukking onder Hendrik VIII, Eduard VI — herademing; onder Maria — Elisabeth, Jacobus I, Karei I, Cromwell, Karei II en Willem III. 2. Verregaande knevelarij in de XVIII eeuw. P. Albers S.J. Kerkgesch. II. 41 642 Inhoud. Bladz. § 149. Hervorming in de Nederlanden 357 1. Hooge bloei onder Karei V. 2. Gevolg van den rijkdom: weelde en zedenbederf. 3. Eerste en oudste sporen van een Nederlandsch protestantisme. Willem van Oranje. 4. Zwak en weifelend optreden van Philips II. 5. Het beruchte Compromis, verzoekschrift der edelen. 6. Beeldenstorm. 7. Hertog van Alva. 8. Don Luis de Requesens, Don Juan van Oostenrijk, Farnese. 9. Het Calvinisme de heerschende kerk; strijd tusschen de strengere en de meer gematigde partij; Arminius en Gomarus; Remonstranten en Contra-Remonstranten. Synode van Dordrecht. 10. Toestand van het katholicisme;.een der hoofdoorzaken der achteruitgang: de voortdurende verdrukking; wederopbloeiing in de zeven provinciën. § 150. Protestantisme in het noorden, oosten en zuiden van Europa. 371 1. Denemarken: Jan Tausen en Bugenhagen. Noorwegen en IJsland. 2. Zweden: Gustaaf Wasa. 3. Polen. Stanislaus Hosius. 4. Hongarije: Matthaeus Devay. Petrus Pazmany. Zevenbergen. 5. Italië: Giordano Bruno, Faustus Socinus: sekte der Socinianen. 6. Vergeefsche pogingen om het protestantisme onder de schismatieke Grieken uit te breiden. § 151. Oorzaken der snelle uitbreiding van het protestantisme. . . 375 1. De toestand der christelijke maatschappij; de kettersche leer; de wijze waarop ze werd ingevoerd. § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme 378 1. Oorzaken der volgende twisten. 2. Sacramentsstrijd; adiaphoristische strijd; antinomistisché strijd; Ossiandrische strijd ; Majoristische strijd; synergistische strijd; crypto-calvinisme. 3. In de Nederlanden: Arminiaansche Strijd; strijd tusschen de Voetianen en Coccejanen. In Engeland: heftige strijd, waarin de Latitudinariërs zich mengen. Episcopalen en Presbyterianen. Independenten. 4. Ter oorzake van al deze . twisten ontstaan verschillende sekten: Antitrinitariërs, Socinianen, Mennonieten, Baptisten, Zevendedags-Baptisten (Sabbattariërs). Het mysticisme verwerpt alle kerkinrichting: Kwakers. 5. Piëtisme. 6. Hernhutters. 7. Methodisten. 8. Zwedenborgianen. Inbond. 643 DERDE HOOFDSTUK. KATHOLIEKE KERK EN WARE HERVORMING. Bladz. § 153. Hervormende werkzaamheid der Pausen 389 1. Begin der hervorming in hoofd en leden. 2. Paulus III en zijné opvolgers. 3. Pius V, Gregorius XIII en Sixtus V. 4. De opvolgers van Sixtus V. 5. Proces tegen Galileo Galilei. 6. Innocentius X en Alexander VII. § 154. Kerkvergadering van Trente 397 1. Verlangen naar een algemeene kerkvergadering; oorzaken van het uitstel; totstandkoming. 2. Bepalingen voor den loop der synode. 3. Eerste, tweede en derde tijdvak. 4. Bepalingen voor de uitvoering der hervormende decreten. § 155. Sociëteit van Jezus 403 I. De H. Ignatius en zijn eerste gezellen. 2. Goedkeuring der Formula Instituti. Uitbreiding der orde. Constitutiën van den H. Ignatius. 3. Doel der Sociëteit. 4. Hare inrichting. 5. Strijd om het behoud dezer inrichting. 6. Aanleiding tot de vervolging. Canisius. § 156. Overige orden en congregaties .411 1. Als opleiders der geestelijkheid en als volksmissionarissen maken zich verdienstelijk: de Theatijnen, de Capucijnen, de Barnabieten (Paolani), de Oratorianen, de Lazaristen, de Sulpitianen, de Oblaten van den H. Carolus Borromaeus, de Redemptoristen (Redemptoristinnen), de Passionisten. 2. Voor het onderricht der jeugd: de Somasken, de Pères doctrinaires, de Frères des écoles chrétiennes, de Piaristen, de Ursulinen, de Orde der Visitatie, de Jezuïetessen, de Koorvrouwen der H. Maagd. 3. Voor de ziekenverpleging: de Camillianen, de Zusters van liefde, de Broeders van den H. Joannes de Deo, de liefdezusters van den H. Carolus Borromaeus. 4. Hervormingen in de oudere orden: der Karmelieten; der Benedictijnen: congregatie van Saint Vannes en Saint Hidulphe, congregatie van den H. Maurus; der Cisterciënzers: congregatie der Feuillants, Trappisten. § 157. Buitenlandsche missiën 425 1. Amerika. 2. Azië — Franciscus Xaverius — Japan, China, Ceyron, de Philippijnen. 3. Afrika. 044 Inhoud. VIERDE HOOFDSTUK. KERKELIJKE WETENSCHAP EN KUNST. KERKELIJK EN ZEDELIJK LEVEN. Bladz. § 158. Kerkelijke wetenschap - 437 1. Bloei der kerkelijke wetenschap. 2. Speculatieve godgeleerdheid: Franciscus Suarez, Joannes de Lugo, Ludovicus Molina, Leonardus Lessius. 3. Apologetische theologie: Robertus Bellarminus, Dionysius Petavius. 4. Bijbelstudie: Joannes Maldonatus, Cornelius a Lapide, Willem Estius, Augustinus Calmet. 5. Kerkelijk recht: Augustinus Barbosa, Anacletus Reiffenstuel, Prosper Fagnani, Franciscus Schmier, Franciscus Schmalzgrueber, Prosper Lambertini. 6. Moraal: de Lugo, de H. Alphonsus de Liguori. Pastoraal. 7. Redenaars: Petrus Skarga, Bossuet, Bourdaloue. 8. Ascese: de H. Ignatius van Loyola, de H. Theresia, Laurentius Scupoli, Alphonsus Rodriguez, de H. Franciscus van Sales, Bona. § 159. Kerkelijke kunst 446 I. Bloeitijd der renaissance: bouwkunst: Bramante, Rafaël, Michelangelo; beeldhouwkunst: Michelangelo; schilderkunst: Lionardo da Vinei, Michelangelo, Rafaël, Tiziano, Albrecht Dürer. 2. Laat-renaissance of barok: bouwkunst; beeldhouwkunst; schilderkunst: P. P. Rubens, Van Dijck, Rembrandt, Velasquez, B. E. Murillo. 3. Rococo: bouwkunst; beeldhouwkunst. 4. Kerkelijke muziek: Palestrina, Orlando di Lasso, Mozart, Haydn, Beethoven. • § 160. Kerkelijk en zedelijk leven 455 t. Eeredienst: veertig-urengebed. 2. Vorming der geestelijken. 3. Toestand van het zedelijk leven. 4. Heksenprocessen. 5. Verbetering der zeden. VIJFDE HOOFDSTUK. THEOLOGISCHE TWISTEN EN DWALINGEN. §161. Theologische twisten 463 1. Leonardus Lessius tegenover Bajus en andere Leuvensche professoren. 2. Strijd over de Onbevlekte Ontvangenis. 3. Strijd over de genade: Bafiez en Molina. Inhoud. 645 Bladz. § 162. Theologische dwalingen 468 1. Michaël Bajus en zijne leer. 2. Cornelius Jansenius en zijne leer. Quesnel. De bul Unigenitus. 3. Jansenisme in Nederland,: Pieter Codde. 4. Gal licanisme in Frankrijk: Sanction pragmatique van Bourges. Regaliënstrijd. Declaralio cleri gallicani. 5. Anti-pauselijke stemming in Duitschland: Febronianisme. Punctatie van Ems. 6. Gallicaansche en Febroniaansche beginselen in Oostenrijk: Josephisme: seminaria generalia. Verzet der Oostenrijksche Nederlanden. 7. Anti-kerkelijke hervorming in Itali€: synode van Pistoja. 8. Quiëtisme: Michaël Molinos. ZESDE HOOFDSTUK. DE PAUSEN TEGENOVER HET ABSOLUTISME. ONGELOOF EN EN VOORBEREIDING TOT DE REVOLUTIE. § 163. De Pausen tegenover het absolutisme 492 1. Clemens IX en zijne opvolgers. 2. Clemens XI en zijne opvolgers. 3. Vervolging en opheffing der Sociëteit van Jezus: in Portugal: Pombal — Clemens. XIII — in Frankrijk: Choiseul; in Spanje: d'Aranda; te Napels: Tanucci; in Parma: du Tillot; op Malta. Keuze en regeering van Clemens XIV: de breven Dominus ac Redemptor en Gravissimis ex causis. 4. Pontificaat van Pius VI. § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie 502 1. Oorzaken der Fransche revolutie, begunstigd door de algemeen heerschende godsdienstige onverschilligheid en het zedelijk bederf. 2. Deïsme: Cherbury; deïsme en empirisme: Thomas Hobbes, John Locke; sceptisme en materialisme: Schaftesbury, Collins. Chubb en John Bolingbroke. 3. Orde der vrijmetselaars. IUuminati en Carbonari. 4. De vrijdenkers in Frankrijk: Montesquieu, de Encyclopédie, d'AIembert, Diderot, Voltaire, Jean Jacques Rousseau. 5. Rationalisme bij de Duitsche protestanten: Frederik II, Christiaan Edelmann, Lessing, Herder, Wieland, Emmanuel Kant, Algemeene Duitsche bibliotheek. 6. Noodlottige invloed der rationalistische denkbeelden op de Duitsche katholieken: Philippus Hedderich, Dereser, Eulogius Schneider, Antonius Oehmbs, Dorsen, Antonius Blau, Laurentius Isenbiehl, Oberthür, Rosshirt, Feder, 646 Inhoud. Bladz. Berg, Maternus Reuss. 7. Rationalisme in Nederland: Baruch Spinoza, Jean Leclerc, 's Gravensande. Cornelis Loosjes, Maarten Houttuyn, Betje Wolff, de Neuvillè, Lucretia van Merken Santhorstianen: Burman. TWEEDE PERIODE. Van de Fransche revolutie tot op onzen tijd. 1789—heden. EERSTE HOOFDSTUK. DE KERK TEGENOVER DE REVOLUTIE EN DE MODERNE STATEN. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I 516 1. Regeering van Lodewijk XVI: assemblée nationale; assemblée constituante; secularisatie-decreet; constitution civile du clergé; assemblée législative. 2. Convention nationale; republiek; schrikbewind; directoire. Bonaparte. 3. Napoleon eerste consul en Pius VIL 4. Concordaat van 1801. 5. Articles organiques; protest van Pius VII. 6. Napoleon in strijd met Pius VIL Napoleon gekroond; hij lijft de kerkelijke staat in bij Frankrijk. Pius VII opgelicht en naar Savona gevoerd. 7. Napoleons huwelijken. 8. Vervolg van den strijd tusschen Paus en keizer: nationale synode van 1811; een nieuw concordaat. Napoleons val, Pius' terugkeer naar Rome. 9. Revolutie* in Duitschland. 10. Napoleon en de kerkorganisatie in ons land. § 166. Pausdom en Italië 530 1. Congres van Weenen. Pius herstelt de Sociëteit van Jezus. * De gekroonde hoofden brengen den Paus hunne hulde. 2. Pontificaat van Leo XII en Pius VIII. 2. Gregorius XVI. Vincenzio Gioberti, Cesare Balbo en Mazzini. 4. Pius IX. Pellegrino Rossi. Victor Emanuel rust niet, voordat hij het eene Italië onder zijn schepter heeft vereenigd: de Piëmonteezen trekken door de Porta Pta Rome binnen. Plebisciet van 2 Oct. 1870. 5. Pius LX beroemd om zijn lijden, nog beroemder om zijn ongeëvenaarde werkzaamheid op kerkelijk gebied. 6. Regeering van Leo XIII. 7. Pius X. Inhoud. 647 Bladz. § 167. De Kerk in Spanje en Portugal ! . . . 540 t. Spanje: revolutie onder Ferdinand VII; de restauratie. Isabella en Don Carlos. Espartero breekt volledig met den Paus. 2. Portugal; treurige kerkelijke toestanden. § 168. De Kerk in Frankrijk 542 1. Restauratie. Aanleiding tot de Juli-revolutie. 2. Juli-monarchie. LJAvenir. 3. Tweede republiek. 4. Derde republiek. § 169. De Kerk in Zwitserland. 547 1. Fransche legers in Zwitserland. Mediatieacte. Sonderbund. Vervolging; intrekking der verbanningsdecreten. § 170. De Kerk in Duitschland 549 1. Treurige toestand in de Duitsche Kerk. 2. Concordaten met Beieren — regeling der kerkelijke provincie van den Boven-Rijn — Hannover, Pruisen. 3. Strijd aangaande de gemengde huwelijken in Pruisen, Westphalen, der Rijnprovincie, de oostelijke provinciën en Beieren. 4. Terugslag dezer twisten in andere Duitsche streken, zelfs in Oostenrijk. Andere moeilijkheden. Overeenkomsten met Hessen—Darmstadt, Wurtemberg, Baden en Nassau. Strijd in Beieren. Meer vrijheid in Oostenrijk. 5. Kulturkampf. Ontstaan van het vereenigingsleven in Duitschland: Centrum. Het nieuwe Duitsche rijk: Otto von Bismarck. Twee rijkswetten. Meiwetten. §171. De Kerk in de Nederlanden 560 1. Holland en België vereenigd: de grondwet van 1815. Collegium philosophicum. Concordaat van 1801. 2.' België onder Leopold I. 3. Holland: de katholieke Kerk onder den druk der protestantsche regeering; herstel der hiërarchie. § 172. De Kerk in Engeland, Ierland en Schotland 564 1. Engeland: de katholieken leven in Verdrukking. Het Iersche volk onder O'Connel. Beweging van Oxford. Pusey en Newman. Herstel der hiërarchie. Bloei van het kloosterleven. 2. Ierland: O'Connel en O'Brien. 3. Schotland: de Kerk groeit voortdurend aan; herstel der hiërarchie. § 173. De Kerk in Rusland en Scandinavië 567 1. Rusland: Unie van Brest. Nieuw tijdperk van vervolging na de deeling van Polen. 2. Denemarken: vrijheid van godsdienst. Zweden en Noorwegen. § 174. De Kerk in Amerika 569 1. Vrijheid van godsdienst: bloei en uitbreiding der katholieke Kerk. 2. Britsch Amerika: vooruitgang van het katho- 64& Inhoud. ( . _ Bladz. . Ucisme. 3. Middel- en Zuid-Amerika: Mejico: vervolgingswetten van Juaiez, scheiding van Kerk en staat; Brazilië; ongeloovige regeering, anti-kerkelijke grondwet; de republieken van ZuidAmerika: Chili, Ecuador, Venezuela, Nieuw-Granada. TWEEDE HOOFDSTUK. '*> THEOLOGISCHE DWALINGEN. ONTWIKKELING DER KERKELIJKE LEER. § 175. Theologische dwalingen I. Onverschilligheid en ongeloof in het begin der XIX eeuw: ontwikkeling van verschillende dwalingen. 2. Hermesianisme. 3. Afdwaling van Günther. 4. Ontologisme. 5. Traditionalisme. 6. Duitsch-katholieken. 7, Oud-katholicisme. § 176. Ontwikkeling der kerkelijke'leer 580 1. Plechtige definitie der Onbevlekte Ontvangenis. 2. Syllabus. 3. Vaticaansch concilie. 4. Moderne dwalingen: het decreet Lamentabili; de encycliek Pascendi dominici gregis mandatum. DERDE HOOFDSTUK. RELIGIEUZE ORDEN EN CONGREGATIES. BUITENLANDSCHE MISSIËN. § 177. Religieuze orden en congregaties. .......... 587 1. De religieuze roepingen en stichtingen in de negentiende eeuw. 2. Benedictijner orde; Cisterciënzers: Trappisten; Kartuizers^ Praemonstratenzers; Augustijner-Eremieten; Karmelieten; Fran- . ciscanen: Observanten; Capucijnen; Conventueelen; Clarissen, de derde orde; Predikheeren; Sociëteit van Jezus. 3. Nieuwe mannelijke stichtingen der XIX eeuw: Congregatie van Picpus, Oblaten der Onbevlekte Ontvangenis, Maristen, Assumptionisten, . Mill-Hill, Steyl, Salesiahen. Congregaties van leekebroeders: Broeders van het christelijk onderwijs, Maria-broeders, Schoolbroeders van den H. Aloysius, Fraters van O. L. V. van Barmhartigheid, Broeders der Onbevlekte Ontvangenis. . Vrouwelijke stichtingen der XIX eeuw: Dames du sacré Coeur, Joseph-zusters, Zusters van den goeden Herder, Petites soeurs des pauvres, Grauwe zusters der H. Elisabeth, Zusters van Inhoud. 649 Bladz. het H. Kruis, Zusters van het arme kind Jezus, Congregatie der boete en christelijke liefde, Zusters van liefde, Congregatie der zusters van de H. Maagd Maria, Gezelschap van Jezus, Maria, Joseph. , 178. Buitenlandsche missiën ^92 1. Oprichting van verschillende inrichtingen ter vorming van missionarissen. Missievereenigingen. 2. Turkije. 3. Voor-Indië. Achter-Indië: Annam en Siam. Nederlandsch Oost-Indië. Thibet. Korea. 4. China. Japan. 5. Afrika: het noorden; West-Afrika; Oost-Afrika; Madagaskar; Tunis; Centraal-Afrika. 6. Australië: Nieuw-Zeeland; Oceanië. 7. Amerika: Curacao en Suriname. VIERDE HOOFDSTUK. KERKELIJKE WETENSCHAP EN KUNST. KERKELIJK LEVEN. § 179. Kerkelijke wetenschap ^07 1. Toestand der kerkelijke wetenschap. 2. Bijbelstudie. 3. Apologie. 4. Dogmatiek : neoscholastiek. 5. Moraal. 6. Kerkelijk recht. 7. Vrije katholieke universiteiten. § 180. Kerkelijke kunst 600 1. Grieksche bouwkunst. 2. Beeldhouwkunst: Antonio Canova, Bertel Thorwaldsen, L. v. Schwannthaler, Giovanni Dupré, Wilhelm Achtermann, Royer, Bart van Hoven. 3. Schilderkunst: Frederik Overbeck, P. von Cornelius, Joseph von Führig, Eduard von Steinle, Julius Schnorr von Carolsfeld, Willem Schadow — school van Düsseldorf: Ernst Deger, Ittenbach, Andreas Müller, Karei Müller — school van München: Hen- 1 drik Hess, Schraudolph, L. Seitz — school van Beuron. 4. Kerkmuziek : scholen te München, Regensburg, Aken en Solesmes. Koraal. §181. Kerkelijk leven 1. Privilegiën der geestelijkheid. Commenden. 2. Kerkelijke feesten: nieuwe officies; kerkleeraren. 3. Devoties. 4. Vasten en abstinentie. 5. Geestelijk leven. 6. Langzame afval. 7. Heilige personen. 650 Inhoud. VIJFDE HOOFDSTUK. HET PROTESTANTISME EN DE SCHISMATIEKE KERK VAN HET OOSTEN. Bladz. § 182. Protestantisme 607 1. Duitschland: de Unie; het Evangelische kerk verbond; Protestantenvereeniging; Evangelische bond. 2. Scandinavië. 3. Nederland : Groninger School; Kerk der afgescheidenen; Réveil; ethische richting en moderne richting; Doleerenden; Nederlandsche gereformeerde kerken. 4. Engeland: High Church; Broad Church; Essayisten; Evangelischen ; Tractarianen ; RituaUsten. Schotland: Vrije presbyteriaansche kerk. Zwitserland: Vrije kerk. Frankrijk: Vrije evangelische kerk. Vereenigde Staten. 5. Sekten der XIX eeuw: Irvingianen, Mormonen, Heilsleger. 6. Bloei der protestantsche missiën: Bijbelgenootschap. Protestantsche propaganda: Evangelische maatschappij. Evangelische bond. 7. Protestantsche theologie: . orthodoxen: modernen: David Strauss, school van Tübingen: Ferd. Christiaan Bauer. Bemiddelingstheologie: Schleiermacher, Ad. Harnack. § 183. Schismatieke kerken van het oosten 615 1. Rusland: Peter de Groote richt de H. Synode op. 2. Serviërs. Bulgarije. Rumenië. Griekenland. Montenegro. 3. Turksche rijk. CHRONOLOGISCHE TAFELS. I. Pausen 617 II. Byzantijnsche keizers 619 III. Duitsche keizers en Roomsch-koningen 619 IV. Keizers van Oostenrijk 620 V. Keizers van Duitschland 620 VI. Regenten van Frankrijk 620 VIL Koningen van Engeland 621 VIII. Koningen van Spanje 621 IX. Voornaamste feiten 621 ALPHABETISCH NAAM- EN ZAAKREGISTER. De cijfers verwijzen naar de bladzijden; de letters v. en vv. achter de cijfers duiden aan, dat genoemde persoon of zaak nog eenmaal of meerdere malen in dezelfde paragraaf voorkomt. A. Aartsdiaken 95 Abaelardus 21, 79, 139 w., 251- Abbreviatores 189. Abel 556. Abessyniers 434. Abotriten 65. Absalom van Röskilde 66. Absolutisme 492 vv. Abstinentie 605. Accepted-masons 506. Accommodatiesysteem 430. Achter-Indie 593. Achtermann, Wilhelm 602. Adalbert 66. Ad clusas 8 Adelbert v. Mentz 16. Adèle v. Blois 19. Adhemar v. Puy 50 V. > Adiaphoristische strijd 378. Administrator apostolicus 548. Adrianus VT 296 v., 390, 398, 459Aegidius Romanus 46 noot 3, 241, 249. Aemilianus Altieri 490. Aertnijs 599. Aeterni Patris 394, 582. Affre, Mgr. 544. Afgescheidenen, Kerk der 609. Aflaat 124, 263. Aflaatstrijd 280 v. Aflaat voor overledenen 264. Afrika 68, 435, 595. Afrikaansche missiën 592. Afzetting der koningen 89. Agenda v. Berlijn 60* v. Agnes, m. v. Hendrik IV 7 7. „ d. v. d. hertog van Meran 31. „ v. Assisië 108. „ v. Mansfeld 327. „ v. Puy 461. Agricola 324, 378 v. „ Rudolphus 256. Aiblinger 603. Aichner 599. Aichspalter 223. Aimerich, patriarch 71. Alacoque, Margareta M. 421, 462. Alanus ab Insulis 121, 143. „ de Rupe 265. Alberdingk Thijm 601. Albergati 183. Albertus de Groote 145 vv. „ Patriarch van Jeruzalem 112. Albert van Behaim 34. Albigenzen 73 v„ 459. Albornoz 167 v. j Albrecht de Beer 65. Albrecht van Beieren 327. „ van Brandenburg 119, 281, 293, 304 vv. „ v. Brandenburg-Culm- bach 325. „ van Buxhövden 67. „ „ Mansfeld 305. Alcantara, orde van 120. „ Petrus van 403, 461. Alcuinus 251. Aldegonde 361. Aleida van Suza 9. Alexander I 568; H 3, 69, 124, 568; Hl 25 vv., 38, 44, 68, 70, 75, 97, 101 118, 127, 566; IV 35 v., 72, 82, 113, 115, 123; V 175 v., Ï35; VI 113,191 vv., 217, 23*. 2S5. 265- 295 vv-; VH 330, 397, 409, 419, 433. 465> 473 v-: VII 481, 493. Alexander Tassoni 395. „ van Hales 144. Alexianen 229. Alexius 57. . UI 57. „ Comnenus 50, 69. „ Dukas 57. Alfarabi 138. Alfonso v. Leon 31. Alfons v. Poitiers 61. 652 Alphabetisch naam- en zaakregister. Alfonso v. Portugal 31. Algazel 138. Algemeene Duitsche bibliotheek 510. Alkamil 59. Allerheiligen, litanie van 455Alessi 448. Allegri 454. Allies 565. Allioli 565. Almoraviden 64. Almohaden 57, 64. Aloysius 461. Alphonsus de Liguori 416 v., 437. 444» 46'. 6°4; VI 64; XII 541. „ Pisanus 442. „ v. Bisceglia 192. „ v. Castilië 36, 41. Altaria privilegiata 264. Altman v. Passau 5, 7. Alva 363 v., 499. Alvarez Didacus 466, 467. Alvaro Pelayo 165. Alvarus O. P. 266. Alzon, J. d' 589. Amadeus v. Savoye 182, 494- Almarik v. Bena 80 v. Amboise, verdrag van 340. Ambrosius H. 85. Amerika 426, 570. Amerikanisme 429, 574, 584, 596- Amsdorf 322, 379 v. Anchieta, Jos. 427. Anacletus II 19 v., 64. „ „ schisma .van 19 v. Anastasius IV 22, 23, 117. Anagni, verdrag van 26. Anderson, James 506. Andrea del Sarto 450. Andreae 375. Andronicus- 70. Angela Merici 419, 461. „ v. Foligno 245. Angelico fra 533. Angelus 266. „ Carletus 247. Angola 435. Anjou, Hendrik van 341. „ Lodewijk H van 176. „ Karei van 35 v., 41 vv., 62. Anna, koningin van Engeland 356. „ Boleyn 344 w. „ Maria Taigi 606. „ Polowna 527. Annam 593. Annatae 167, 220 v., 345. „ Bonifatianae 220. Anna van Kleef 346. „ „ Saksen 359. Annexa religionis 330. Anno v. Keulen 5. Annuntiatie, orde der 232. Anselmus 18 v., 94, 140. „ V. Edmundsburg 126. „ „ Laon 142 v. „ „ Lucca 12. Ansfried 133. Arnauld, Antoine 472 v. Anthymus 538. Antinomistische strijd 378. Antinomisme 379. Antitrinitariërs, sekte der 383. Antoine de Vendóme 339. Antonieten, congregatie der 103. Antoninus v. Florence 223, 247. Antonio Aguayo 579. Antonius Blau 511. „ de Dominis 374. „ de Escobar 444. „ Delphinus 396. n Trombetta 240. „ v. Grenoble 455. „ „ Padua, 107, 128. „ „ hospitaalbroeders van St. 115. I „ „ Vercelli 445. Antony 603. Anzeigepflicht 559. Apocalyptici 81, 196 v. Apologetische theologie 470. Apologie 598 v. Apostelbroeders 82, 198. Apostolicae sedis 395 ■ Apostolicum munus 498 v. Appareillamentum 75Appellanten 474. Appellatio ab abusu 478 v., 545.* 450Aprilbeweging 563. Apulejus 138. Aquaviva, Claudius 406 v., 428 v. „ Rudolf 430. Aquila, Petrus de 240. Arabische wetenschap 138. Aranha 430. Arcadius 84. Arcana divinae Providentiae 582. Archipel, Indische 430. Archipresbyter 95. Ardra 435. Aretino, Leonardus 255. Arias, Franciscus 445. ., Montanus 442. Aristoteles, 138 vv., 145. Arius 84. Arkel, Jan van 5° noot 2, 126, 204, 223. „ Jan XI van 104. Anne broeders 229. Armeensche schisma 538* Arme kind jezus, zusters van het 591. Armellini 534. Armen van Lombardije 77. „ „ Lyon 77. Arminiaansche strijd 380. Arminianen 366, 383. Arminius 381. Arndt* J. 385. Arnim, graaf van 536. Arnold 509. Alphabetisch naam- en zaakregister. 653 Arnoldi 577. Amold van Brescia 21, 80. Arthur v. Engeland 344. Articles organiques 520 vvArdkelen, zes 346 v. Arnulf de Rohez 51. Arrubal, Petrus 467. Arran 352. Ascese 444. Asmodee 80. Assemblée constituante 516 v. Assemblée du clergé 473 vv., 493- Assemblée nationale 516. „ législative 5'7« Associations cultuelles 546. Assumptionisten 589. Astesanus 246. Asylrecht 481. Aubeterre, d' 499 v. Audivimus 8. Augsburg, religievrede van 326 vv. Augsburg, rijksdag van 8,311, 324 v., 398. Augsburgsche confessie' 312- Augustinus H. 84, 103, 138. „Augustinus" 145, 467. Augustinus, kanunniken van den H. 244. „ regel van 103,110 v., 115, 418, 420. „ Triumphus 166. „ v. Engeland 604. August van Saksen 380. Augustijnen 235, 241. „ van de Assumptie S»9- Augustijner-Eremieten 113 w., 234, 586. Augustijner regel 103, 230 v. Aureolus, Petrus 238, 249. Aurogallas 294. Ausculta fili 46, 160. Australië 596. Auto-da-fé's 210. Averroës 138. Avenir, 1' 543. Avicebron 139. Avicenna 138. Avignon, synode van 85. Avila, Joannes van 444. Azevedo 427, 494. „ Simon Rodriguez de 4°5Azië 68. Azor, Johannes 443. B. Babylonische gevangenschap 159 v. Bach 599. Baco, Franciscus 241. „ Joannes 241. „ v. Verulam 504. Bacon, Roger 147. Baden, dispuut te 333. Bajus, Jacobus 470. „ Michaël 463, 469 w. Balbo, Cesare 533. Ballerini 599. „ Petrus 483. Ballester 241. Balmes 541, 598. Balthasar Gerards 365. „ v. Dernbach 402. Baltzer 575 v. Balue 255. Bandinelli 448. Bafiez 438, 443, 463 w. Baptisten 384, 611. Barat, M. S. 590. Barbosa, Augustinus 442. Bardenhewer 599. Bareira 435. Bari, Synode van 18. Barlaeus 368. Barlandus 258. Barlaymont 361. Barnabieten 413 v. Barnabo Visconti 168. Barok 451 vv. Baron 606. Baronius 394, 414. Barozzi. 448. Barrière, Jean de la 424. Barsalus 259. Barth. de Martyribus 403, 445, 462. Bartholomaeus 204, 235. Bartholomaeus Fereira 465. „ van Pisa 246. Bartholomeo, Fra 450. Bart van Hoven 602. Barzaeus, Caspar 429. Bassolis, Joannes 240. Bauer, Ferdinand Christiaan 613. Baumstark 582. Bautain 533, 576. Bavinck, Dr. H. 614. Bayle, Pierre 507, 511. Bazel-Ferrara-Florence, XVII algemeene synode van 172, 180 w., 185, 186, 188, 202, 213, 236. Beatrix van Bourgondië 23. Beaulieu, vrede van 341. Bec, Lanfrank van 140. „ verdrag van 19. Becanus, Martinus 440. Beccadelli, Antonius 253 v., 255Beccarelli 490. Beda, Venerabilis 604. Bedelorden 105 w. Beeldenstorm 362. Beeldhouwkunst 449, 452 v„ 601 v. Beelen 598. Beethoven 454* Begharden 243. Beghardi 115. Beguini 115. Begijnen 115. Beieren, Ernst van 327. „ Lodewijk van 298. „ Max van 328. „ Willem van 298. 654 Alphabetisch naam- en zaakregister. Bellarminus 366, 394, 430, 440 v. Bellini, Gentile 273. „ Giovanni 273. Belser 598. Bembo 255. Bemiddeüngstheologie 614. Benedictus XI 159 v.( 235; XII ï66 v., 219, 233; XUI 173, 175 vv., 216, 418, 456, 494; XIV 409, 416 w., 430, 444, 456, 495 v., 506, 532. Benedictus Gaetani 44. „ orde van 98. „ regel van 98 vv., 108. „ v. TJrbino 461. Benedictijnen 233, 423, 587. Beneficia consistorialia 220. „ majora 219. ,, minora 219. Benfratelli 423. Benno van Meissen 65, 296. Berardi 599. Berchmans 461. Berengaria van Castilië 31. Berengarius 121. Berg 511. Berlage 599. Berlijn, generale synode van 608. Berna 430. Bernadotte 522. Bernard, kard. 24. „ missionaris 66. Bernardi 292. Bernard van Quintavalle 106. Bernardinus van Siena 234. Bernardus 20 v., 52 v., 85, 100, 106, 118, 128 v., 142 vv., 208, 265, 604. Bernardus v. Parma 150. „ v. Siena 257. „ Ydros, 76. Bernini 448, 452. | Bertholdus van Regensburg 128. ' Berthold v. Calabrië 112. , Bertholdus v. Henneberg 223. I Bertius 368. Bertrandus, Lud. 428. Bertrand de Got 160. Bérulle, Pierre de 414, 462. Besancon, rijksdag te 24. „ synode van 26I. Bessarion 183, 188. Betje Wolff 512. Beuron, school van 603. Beza, Theodorus 334, 337, 320, 360 v. Bibbiena 255. Biblia polyglotta complutensis 248. Bibliotheca Palatina 395. Biecht 122. Biel, Gabriël 240. Bill of rights 351. Binchois, Aegidius 274. Binsfeld 460. Birgitta 168, 231, 245, 265. Bismarck, Otto von 538, 557 vv., 578. Bisping 598. Bisschoppen 95 v., 222 v. Blanca 61, 130, 144. Blanco 572. Blankenheim, Frederik van 223. Blasian, Willem van 47. Blockhoven 380. Bloedbad van Stockholm 372. Bloeitijd der gothiek 153. Bloemardine 81. Blosius, Ludovicus, 243, 445Bluntschli 608. Bobadilla, Nicolaus 405 v. Boccaccio 252. Boedha 432. Boëmond 51 v. Boerenkrijg 298 w. Boete 123. Boëtius 139. Bogaerden 116. Bogerman 367. Boheemsche broeders 203. Boisserée 601. Boksers 594. ' Boleslaus II 66, 130. Bolingbroke, John 505. Bolsec, Hieronymus 337. Bommel, Mgr. van 562. Bona, kard. 397, 446. Bonacina, Martinus 443. Bonald, Louis Gab. de 542, 576, 598. Bonaparte 518. „ Lodewijk 529, 544. „ Jeröme 522. „ Joseph 522, 540. Bonaventura H. 42, 149 v., 123, 128 v., 145 v. Bonfiglio 114. Bonifatius H. 604. „ VHI 44 vv., 82, 109, 124, 150, 160 vv., 219, 235; IX 126, 172 v., 264. Bonn, I oud-katholieke synode van 578; H 578; IH 579; IV 579. Bons hommes 232. Booth, W. 611. Boquet 460. Bora, Catharina van 293. Borghese, Wendelina 606. Borgia, H. Franciscus 406 V., 461. Borgo, Gerardus van 82. Borja, Cesare 192, 255. „ Girolama 192 noot I. „ Joffré 192. „ Juan 192 noot I. „ Lucretia 191 v. „ Pedro Luis 192 noot 1. | Rodrigo 192 noot 1. „ Rodrigo 191, 255. Borromini 452. Alphabetisch naam- en zaakregister. 655 Bosco, Don 582. Bossuet 445, 480 vv. Bothwell 353. Botticelli 273. Boudewijn b. v. Trier 223. Boudewijn I van Edessa 51 v.; II 52, 117 ; III52 v.; IV 53; V 53. „ van Vlaanderen 56 v.' Bouix 576, 599. Bovines, slag van 30. Bouquillon 599. Bourdaloue 445. Bouwkunst 15 2, 269, 446 vv. „ Grieksche 601. Bradwardinus. Thomas 239. Brakek Willem k 385. Brandenburg 318. „ Culmbach, Casimir van 304. „ Culmbach, Georg van 3°4- . „ Johann Sigismund van 326. „ Joachim van 305, 334. Bramante 270, 446 v. . Brant, Sebastianus 257. Braun 575. Brazilië 427. Breakspear, Nic 23. Brébeuf 428. Brest, unie van 567. Bretonneau 445. Brevier 127, 432. Briant, Alexander 350. Briconnet, Willem 338. Bridaine 445. Brienne, Jan van 58 v. Brinckerink, Joannes 267. Brittinianen 113. Britto, Joannes de 430. Brixen, synode van 10. Broederschap der werkdadige naastenliefde 486. Broeders en zusters der boete in. Broeders en zusters van den vrijen geest 81. Broeders van het gemeene leven 206 v„ 214. Broeders van Lazarus 115. Brouet, Paschasius 405. Brown 603. Brownisten 383. Brugman, Joannes 214, 234, 267. Brumel, Antonius 274. Brunellesco 270. Bruno 66. „ van Keulen 101. Brunswijk—Grubenhagen, Philips van 305. „ —Lüneburg, Ernst van 3«>4 v- „ — Lüneburg, Philips van 304. Bugenhagen 294, 372. Buil 426. Bulgari 74. Bulla sabattina 112 noot 2. Bullinger 333 v. Bunsen, Chr. C. J. v. 294. Burchard 188, 457 Burdinus van Braga 15. Burgkmair 451. Buridanus, Joannes 239. Burman 512. Burne Jones 601. Bus, César de 418 v. Busch, Joannes 215, 229. Busenbaum, Hermanus 443- Buskruitverraad 350. Butzer 290, 303, 319 v.,- 338. 347Bijbel 149. Bijbelgenootschap 612. Bijbelstudie 248 vv., 441, 598. c. Cabassutius 443. Cadan, verdrag van 315. Caelibaat 4 v., 17, 97. Caerularius 69. Caesarius, Joannes 257. Cajetanus 194, 284. „ van Thiene 403, 412, 461. • Calasanza 419. Calatrava, orde van 220. Calenus, Henricus 471. Californië 428. Calixtus II 15 v., 17, 19, 66, 100. Calixtus III 26 v., 187, 236. Callidius, zie Cornelis Loos. Calmet, Augustinus 442. Calvijn 78, 334 vv., 338, 352, 366, 376, 380, 609. Calvinisme zie Calvijn. Camaldoli 99. Cambray, Liga van 193. Camera apostolica 222. Camerarius 91. Camillianen 422. Camillus de Leilis 422, 460. Campbell, J. M. 614. Campegio 297, 345, 455. Campion 350. Campo morto, overwinning bij 190. Cancellaria Apost. 222. Canada 428. Canisius 400, 406 v., 439 v., 460. Cano, Melchior 438. Canon episcopi 458. Canones poeniientiales 123, 246. Canonici scholares 95. Canossa 9. Cano va, Antonio 601. Capaccini 563. Capistrano, Joannes 186, 234, 267. Capito 291. Capitula clausa 95. Capitulatie 181. Capranica, Dominicus 186. Caprara, kard. 456, 521. Capreolus, Joannes 240. 656 Alphabetisch naam- en zaakregister. Capuciaten 80. Caracci 453. Caraffa, Petrus 390 v. 412. Caravaggio 450, 453: Carbonari 507, 531 v. Cardinalis poenitentiarius 9i- Cardinales protectores 91. Carlo Dolci 453. Carlstadt 283 v., 292, 299, 310. Carolsfeld, Jul. Schnorr v. 602. Carolus Borromaeus 102, 391, 403, 420, 444, 460. Caroll, John 569. Carta caritatis 100. Carvajal 187. Cassianus 244. Castro Palao 443. Castellesi 255. Castellio, Sebast. 337. Cataneus van Assisië 160 v. Catechismus van Heidelberg 327- Catechismus Rom. 392, 402. Catesby 350. Catharina van Bologna 245. „ „ Genua 245. „ „ Rusland 501. „ „ Siena 245. Catholic associadon 566. Causae consistoriales 91. Ca va 16. Cavaignac 544. Cavour 535, 545. Cecil 348. Cecilia-vereeniging 601. Cellebroeders 229. Cellezusters 230. Cellini, Benvenuto 449. Centraal-Afrika 595. Centrum 556 v. Ceratinus 259. Cervini, Marcellus 390. Cesarini 181 vv. Ceylon. 433. Challonner 599. Chalmers 6n. Champagnat 590. * Chantal, Joanna Fr. 420 v., 461. Chantepie de la Saussaye 609. Chartreuse, Grande 101. Chateaubriand 542, 599. Chatillon, Odet van 339. Chatel 543. Checa, Jos. Ign. 573. Cherbury 504. Cheverus 606. Chiarimonti 519. Chiaveri 452. Chieregati 295. Chili 427. China 68, 432, 594. Choiseul 497 v. Christiaan H 372; Hl 372; IV 328. „ van Holstein 317. „ Thomasius 386. Christina van Zweden 373, 397- „ van Savoye 606. Christophe de Beaumont 498. Chrodegang van Metz 102. Cibó 191. Cid 64. Cimabue 272. Cisterciënzers 100, 424, 588. Cistertium 100. Clairvaux 100. Clara 108. Clarendon, bijeenkomst van 38." Clarissen, zie Franciscus, tweede orde van. Claude Lorrain 452. Claverbond, St. 592. Claver, Petrus 428. Clavius, Christoph. 393, Clemanges, Nic. van 175, 216. Clemens II 5; Hl 10, 13, 27. 54. 99, "9; IV 36, 41, 61, 161, 219, 204, 216, 222; V 68, 81 v., 126, 160 vv., 248, 413; VI 167, 229; VH 171 v., 297. 3°9» 344. 390, 398, 412; Vill 394 v., 418, 455. 467. 522; LX 230, 419, 421 v., 473, 492; X 492; XI 392, 474, 493 v.; Xn 495, 506; XIH 497 vv.; XIV 417, 497 vv., 531, 588. Clemens, F. J. 575. Clemens, August 553, 575. Clericis laicos 45, 159 v. Clerc, Alice le 421. Clermont, synode van 50. Climacus 244. Coccejanen 382. Coccejus 382. Cochlaeus 288, 312, 382. Codde, Pieter 476 v. Code civil 530. „ Napoleon 522. Codex'Justinianeus 84. Coeck, Pieter 448. Coelesdjnen 44, 102. Coelestinus II 21; Hl 27 v., 31, 71, 119; IV 34; V. 43, 102, 109. Cola di Rienzi 167. Collegia pietatis 386. Collegianten 385, 511. Collegium Germ. 302, 511. „ Philobibl. 386. „ Philosophie. 561. „ Rom. 392, 532. „ Urbanum 395, 426. Coleta 171, 182. Coligny 339 w. Colins, A. 448, 505. Colin 589. Colombe 448. Colombière, Claud. de la 444Colombini 230, Alphabetisch naam- en zaakregister. 657 Colonna 191. „ Jacobus 44, 159. Colonna, Petrus, 44, 159. „ Sciarra 47, 159. Colonna's 190 v. Combes 546. Commendae 220, 224, 604. Comnenus, Joannes 69. „ , Manuel 70 v. Compactata v. Praag 202 v. Compromis 360. Communie 122, 262. Communisme 538. Compiègne, synode van 31. Conceptualisme 140. Conciliabulum v. Pisa 175. „ v. Pisa-Milaan 194. Conciliaire theorie 172, 196. Concordaat van 1801, 519, 56l. Concordaat van 1827, 561. „ van 1516, 194. „ ft Weenen 221. Concordaten 184, 551 vv. Concordia van Wittenberg 3i8. Condé, L. 339. » H. 340. Condren 445. Confessie van Augsburg 312, 326. Confessio Basileensis prior 334- Confessio Helvetica I, Basileensis posterior 334. Confessio Helvetica II, 334. „ Belgica 380, noot 3 v. „ Gallicana 339. „ Havnica 372. „ Hungarica 373. „ Scotica 353. Confessionale 123. Confucius 431 v. Confutatio Augustana 312. Congregatie, Duitsche 234. Congregatie der boete en christl. liefde 591. P. Albers S. J. Xerkgesc Congregatie der pii operarii 416. Congregatie der Riten 455. Congregatie v. Bursfeld 233. „ van Carbonnière 234. „ „ den H. Maurus 424. „ „ Genua 234. Congregatie van het Consistorie 393. Congregatie van Illiceto 234. „ van Melk 233. Congregatie van Perugia 234- „ „ St. Jus tin a 233. „ „ St. Sulpice 415. „ „ Saint Vannes en Saint Hidulphe 424. Congregatie van Valladolid 233- Congregatie van Windesheim 214. Congregatie van Zampani 234- Congregatie van Zwaben 423- Congregatie concilii 402. Congregationes de auxiliis 394- Congregatio de auxiliis divinae gratiae 467. Congregatio de propaganda fide 395, 426. Congregatio interpretum Concilii Tridentini 391. Connecte 234. Conradijn 35 v., 43. Conrad van Vechta 200. Consalvi 520 vv. 530 v. 549 v. Consensus Sendomiriensis 373- Consistorium 91. Consolamentum 74 v. Constance van Sicilië 27, 3i- Constantijn 84. 1. II. I Constantinopel, synode van 375- „ val van 186. Constantinus . Africanus '34- Constanz, XVI algemeene synode van 122, 172, 176 vv., 198 vv., 213, 220 v., 228, 236, 265, 477. Constanz, verdrag van 22. Constitution civile du clergé 5i6 v. Constitutiones synodicae 121. Constituti super cathedram 235- Consuetudines avitae 37 v. Contarini, Caspar 390. Contra-Remonstranten 366 v. Contra-Remonstrantie 366 v. Convenenza 74. Conventie van 1864, 535. Convention nationale 517. Conventueelen 233 v., 412, 588. Coolhaes, Caspar 380. Coornhert, Dirk 381. Copernicus 395 vv. Cordova, kalifaat van 64. Cornely 598. Cornoldi 576. Cornelius, P. von 602 v. Corpus Catholicorum 330. „ doctrinae Pruthenicum 379. „ Evangelicorum 330. „ furis 393. Correggio 449. Coscia .176 v. Costerus, Franciscus 440. Cottam, Thomas 350. Cotterie, Henri 579. Coudrin 589. Courtnay, Willem van 197. Coxcyen 450. Crabeth 450. 42 658 Alphabetisch naam- en zaakregister. Craisson 599Cramer 529. Cranmer, Thomas 345 vv. Credentes '74, 77* Crespy, vrede van 398. Crevilly 428. Criminale 430. Cromwell 351, 356. „ Thomas 345 v. Crusius 375. Crypto-calvinisme 380. Cublai 68. Cujacius 444. Cumulus beneficiorum 167, 220, 224, 402, 483. Curacao 596. Curie, ontwikkeling der Romeinsche 221. Cusa, Nicolaus van 181 v., 187 v., 214 v., 241, 256. Cusani 418. Cuypers, Dr. P. J. H. 601 v. Cyrillus 604. „ Lukaris 375- ,, van Alexandrië 604. „ „ Jeruzalem 604. Czersky 577. D. d'Achery 424. Da Costa 609. Da Feltre 255. Dahomey 435. d'Ailly, Pierre 172, 174 w., 216, 239. Dalberg, Karei Theodoor van S28, 549. d'Alembert 508. d'AUemand 182. d'Alphonse 529. Dandolo 56. Daniël 428. Dannecker 602. Dannemayer 486. Danswoede 204. Danton 518. d'Aranda 498 v., 540. Darboy 545. Darnley 353. Da Sylva, Patricius 541. Dataria 222. Dathenus, Petrus 361 v. David Beaton 352. „ v. Augsburg 128, 149. „ v Bourgondië 230. „ „ Dinant 80 v. Da Vinei, Leonardo 449. De Angelis 600. De Bastida 467. De Beauharnais 523. De Bernis 500. Decanus 136. De Celles 561. Decet Romanum Pontificem 286, 394. Declaratio cleri gallicani 480 v., 493. De Cock 477, 609. Decreten v. Constanz 177. Decretum electionis 4. Decretum Gratiani 123. Decretales van Gregorius IX 123- Defensor fidei 344. „ Pacis 165. Deger, Ernst 602. Degradatie 131. De la Tour 414. Deliberatie 29. Della Genga 528. „ Robbia, Lucas 271. „ Rovere, Franciscus 189, 255. „ Rovere, Giuliano 191 v. „ Somaglia 531. Del Piombo 450. Delrio 460. De Maistre 596. Demarcatielijn 193. De Medici, Cosimo 396. Demetrius Ducas 248. De Monte Rotherio 268. De Neuville 512. De Noailles 474 v. Denzinger 599" De Ram 562. De Rancé 425. De Ravignan 547. Dereser 510. Derkinderen 603. Dertigjarige oorlog 328. De Sacy 498. Desaguliers, Theophile 506. De San 599. Deschwanden, P. van 602. Desiderius van Monte Cassino 12. De Torres 431. Deum time 46. Devolutierecht 219. Devoti 599. Devoties 605. De Vriendt, Cornelis 448. Diana, Antonius 443. Dias' Tano 427. Dictatus Papae 11. Didacus de Covarrubias 442. Diderot 508. Didier 424. Diego van Osma 75. Dieringer 578, 599. Dietenberger 311. Dignitates 221, 244. Dinkelsbühl, Nicolaus ' v. 249. Dinzenhofer 452. Dionysius de Kartuizer 214, 243 v., 249, 267 v. Directoire 518. Dirk IV 52 noot I. „ Bouts 271. „ III van Holland 50 noot 2. „ van Delft 268. .„ van Herxen 229. Disputatie te Leipzig 283. Divora 316. Doctrinaires 418. Doctrinarii 418. Alphabetisch naam- en zaakregister. 659 Doedes 613. Dogmatiek 599. Dolcino, Fra 82 v. Döllinger 578, 583. Domenico da Pescia, Fra 217. Domenichino 452. Domenici 202. Domenico de Domenichi 188. Domicellares 95. Domicelli 95. Domingo de St. Thomas 427. Dominica Lazzari 606. Dominicanen 109 vv., 149, 162, 190, 234 v., 426 w., 464, 588, 596. Dominicanen, constitutie der 104. „ Holl. congr. der 235. Dominici, Joannes 177 v., 235- Dominicus 75, 107 vv., 265. „ , derde orde van 111. „ , tweede orde van 111. Dominus ac Redemptor 501 v. Don Mignel 541. Donatello 271. Donato di Martino 272. Don Bosco 606. Donders, Petrus 606. Donnet 606. Donoso Cortes 541, 598. Don Pedro 541. r, I 671. Doopsel 121, 261. Dordrecht, Calvinistische synode van 367. Dorner 614. Dorpius 259. Dorsch 511. Dottrinarii 418. Dragonaden 343. Drechsel 445. Drey 599. Dreyfus-zaak 546. Drie Koningen, de overblijfselen der HH. 29. Drie pausen 175. Drievuldigheid voor de verlossing der slaven,- orde der H. 115. Dringenberg, Lodewijk 256. Droste zu Vischering 611. Dschem 190 v. Duccio 272. Dufay, W. 274. Duifhuis, Huibert 365, 380. Duitsch-katholieken 577. Duitsche mystici 242. „ orde 67, 528. Dum acerbissimas 574. Dumas 545. Dunin, Martinus von 554. Dupanloup 544, 599. Du Perron, J. D. 440. Duphot 519. Dupin 473 v. Du Plessis-Mornay 439. Dupuy 478 vv. Durandus van Osca 77. „ Willem 239 v. Dürer, Albrecht 290, 450. Düsseldorf, school van 600. Du Tillot 499 v. Dwalingen, theologische 573 w. £. Eadmer 126. Ebrard 613. Ecclesiam 506. Eek, Joannes 243, 283 vv., 286 v., 312, 319. Eckhardt 242 v. Edelmann, Christiaan 509. Edictum 8. Edmundus van Canterbury 94- Eduard DU, 197, VI 346 vv., 355- „ Herbert zïe Cherbury. Eduard van Engeland 61 v. Eed van trouw 350 v. Eeredienst 455. Eglise catholique francaise 543Egmond 363. Ekbert 148. Elias 112. Elisabeth Canori Mora 604. ,, Seton 606. „ v. Engeland 347 vv., 355. 392- „ v. Schönau 148. „ v. Thüringen 130 v. Elvenich 575. Emicto 51. Eminentie 395. Emmanuel van Swedenborg 388. < Emmerich, Anna Katharina van 606. Ems, congres van 502. „ punctatie van 484. Emser, Hieronymus 283, 295- Encyclopédie 508 v. Endura 75. Engeland, afval van 343 vv. Engelbertus van Keulen 94. Engelbert van Admont 165. Engelbrechtsen 272. Engelenbroeders, sekte der 385. Englische Fraulein 421. Enno van Oostfriesland 3°7Enzio 33. Eobanus Hessus 257, 289. Eon de stella 79. Episcopalen 383. Episcopi in partibus infidelium 96. Episcopius 368. Episcopus puerorum 28. Eppo van Haarlem 207. Erasmus 256 vv., 287, 290, 333- 66o Alphabetisch naam- en zaakregister. Erhard van Queis 291. Erich b. v. Munster 316. Erik v. Zweden 67. ' Erik XTV van Zweden 371. Erskine, Thom. 614. Escobar, Andreas de 247. Espartero 54° vEssayisten 610. Essenius 382. Estius, Willem 441. Estland 67. Estouteville 187. Etampes, synode van 20. Ett 603. Eudo 79. Eugène Sue 545. Eugenius, prins 494. „ III 21 v., 52, 70, 118, 148; IV 44, lil, 180, 181, vv., 222, 235. v., 251 v. Eulogius Schneider 510. Eusebius Amort 444. Eustachius van Vlaanderen 51 v., 56. Evangelical party 611. Evangelie, eeuwig 81 v. Evangelische alliantie 606. „ bond 608 v. „ maatschappij 612. Evangelischen 610. Evangelische kerk, vrije 611. Evangel. kerkverbond 608. Evermacher 79. Evora, strijders van 120. Excommunicatie 130. Excommunicatus vitandus 89. Exegese 149. Ex qua die arcano 563. ExsfiectatUia 219 v., 402. Ex supremo afiostolatus afizce 567- Exsurge Domine 286. Eybel 485. Ezellino 33. F. Faber 565, 599. „ Joannes 207. „ • Petrus 405 vv. Fabio Chigi 330. Fabrizi 533. Facilidas 434. Facultates quinqnennales 486. Falck 557, 559. Falloux 544. Fagius 347. Fagnani, Prosper 394, 442. Farel, Willem 333, 336, 338. Farini 533. Famese 364. Fate bene Fratelli 423. Faustinus 203. Febronianisme 482 vv. Febronius 502. Feder 511. Feesten 125, 264, 456, 604. Felix 599. „ V 183. „ Anerio 454. „ a Cantalicio 461. „ van Valois 115. Fénelon 445, 450 v. Ferdinand v. Castilië 130. Ferdinand van Oostenrijk 298, 309, 314, 333, 401. Ferdinand van Spanje 209. n 328 v.; IV van Napels 499; VII van Sanje 531, 540. Femandez 107. Ferrante van Napels 191. Ferrari, Bartholomaeus 4«3- Ferstel 601. Fesch, kard. 522 v. Fessler-Jungmann 599. Fête de 1'ane 128. „ des'fous 128. Feuda 14. Feuillants, congregatie der 424 v. Fichte 574. Fidelis van Sigmaringen 461. Fieschi 34. Filelfo 253 v. Filioque 42 v„ 579. Filippino Lippi 273. Filippo Lippi 273. Fini 495. Finland 67. Firuz 51. Fischer van Erlach 452. „ John 260, 346 v. Fitzwilliam 566. Flacius Illyricus 325, 379 v. Fléchier 444. Fleming, Robert 260. Florens Radewijns 214,227. Florentini, Theodosius 591, 606. Floris, Frans 450. Fogazzaro 539, 584. Foligno, Paulus van 234. Fonseca 465. „ Emmanuel Pinto de 499Fonrana 448. Fontevrauld, orde van 99. Forbin-Janson 592. Foresta, Alberik de 592. Formalisme 258. Formula Instituti 405. Fourrier, Pierre 444, 461. Fox, J. G. 384. Francia 273. Franciscanen 106 vv., 126 v., 146, 190, 217, 234 v„ 387, 426 vv., 464. Francisco 430. Franciscus van Assisië 69, 106 vv. „ tweede orde van 108, 588. „ derde orde van 108, 588. Alphabetisch naam- en zaakregister.' 661 Franciscus, regel der derde orde van 227 v. „ regel van 413. „ de Hieronymo 461. „ Regis 461. „ van Paulo 232. n Solano 427. „ van Sales 403, 420 v., 444 v., 461 v., 604. „ Xaverius 429 vv., 461. Franco 598. Francois de Paris 475. „ du Jon 361. Frangipani 19. Frankenberg, kard. 487. Frankfort, rijksdag van 185. Fransche congregatie 235. Frans Joseph 556. „ Lambert 306 v. „ I 194. 298, 335, 338, 478; II 339, 348, 353, 528. Franzelin 599. Frassinetü 599. Fraters van O. L. V. van Barmhartigheid 590. Fratres gaudentes 120. Fratres Minores 107. „ Pontifices 115, 133. „ Praedicatores 110. Fraticellen 44, 109, 116. Frayssinous 542, 598. Frederik I van Denemarken 372: II van Duitschland 29, 30 vv., 58 w., 85 v., 485. 5°l, 5°9; Hl 185, 187, 256, 327. Frederik August y. Saksen 288, 494. t II 130. „ Barbarossa 21, 22 vv., 37. 44. 54. 7°. 85. „ Bisschop v. Utrecht 79. „ v. Brandenburg 493. „ van Heilo 229. » „ Isemburg 130. » Keulen 16, 79. 'Frederik van Liegnitz en Brieg 307. „ van Oostenrijk 164. , „ Watteville 386. „ „ Zwaben 19, 54 v„ 119. „ Wilhelm IH 607. • IV 554Frères des écoles chrétiennes 418 v. Freppel 599. Frequens 213. Friedrich 578. Fructus medii temporis 220. Fuga 451. Führig, Joseph von 602. Fulco van Anjou 52. n „ Neuilly 56, 128. Fundationsinstrument 551. Funk 379. Funk, F. X. 599. G. Gabriel della Volto 284. Gaddi, Taddeo 272. Gaetanus, Theodorus 246. Galeazzo Visconti 164. Galilei, A 451. „ , Galileo 395 v. Gallandi 414. Gallicanisme 185, 477 vv. 521, 545Gallicus 112. Gama, Christophe de 434. Gambetta 546. Ganganelli, Laurentius 499 v. Garantiewet 536. Garcia Moreno 536. Garibaldi 535. Garnet 350. Garnier 424'. Gartner 601. * Gaston de Foix 194. Gaunilo van Marmoutiers 141. Gaverius 259. ' Geeseltochten 123, 204. Geest, Broeders van den H. 130- „ Paters van den H. 595- Geestelijk comité 516. „ drama 128. „ leven 603. ,, schouwspel 269. Geestelijken, verordeningen aangaande de 96. jf vorming der 225. Geilhoven, Arnold van 268. Geiler van Kaysersberg 186, 215, 267. Geissel, Joannes von 554 v., 575Gelasius II 15. Gellius Snecanus 380. Gelnhausen, Koenraad van 172, 215. Gemeene leven, broederschap van het 228. „ levên, Broeders en Zusters van het 226. Gemengde huwelijken 55° v. Genade, strijd over de 465. Geneve, academie te 337. Génicot 599. Genootschap der Harten van Jezus en Maria 589. Genootschap van St. Joseph 589- Genoveva, congregatie der H. 103. Georg Hl 564 v. „ Major 379. „ Metzier 301. „ van Saksen 284 v., 302. 318. „ Whitefield 387. Gerard 594. „ David 272. Gerardo Segarelli 82. Gerardus van Borgo 82. II 83. Gerberon 476. 662 Alphabetisch naam- en zaakregister. Gerbet 543. Gerdil 598. Gerhard, Joannes 385. Gerlach Peters 229. Germain-en-Laye, vrede van St. 340. Germanicum, zie Collegium. Germanus 70. Gerrit de Groote 81, 171, 204, 214, 227 v., 244, 250, 262, 267. Gerrit de Groote, stichtingen van 226. Gerson, Joannes 172, 175 v., 216, 244 v., 249, 265, 267. Gertrudis 149, 265. Gezelschap van Jezus, Maria, Joseph 591 Ghiberd 271. Ghirlandajo 273. Gilberüjnen 103. Gilbertus Pbrretanus 139. Gilbertus van Sempingham 231Gilden 133. Ginhac 606. Ginouillac 599. Gioberti, Vincenzo 533, 576. Giordano Bruno 374Giorgione 449. Giotto 272. Giovanni Dupré 602. Giulio Romano 450. Gladstone 565 v. Glasschilderkunst 155. Gobel 517. Goclenius 259. Godfried van Bouillon 51 v., 117. Godfried v. St. Omer 117 v. „ „ Vendöme 120. Godschalk 51, 66. Godsoordeelen 131. Godsvrede 131. Godsvrienden, 232, 243. Goeden Herder, Zusters v. den 590. Gomarus 366, 381. Gomaristen 366 v. Gontery S. J. 420. Gorcumsche Martelaren 3°4- Görres, Joseph von 554» 601. Gorrham, Nicolaus v. 242. Gossaert, Jan 450. Gothiek 152 v. Götz van Berlichingen 301. Gouden bul 168. Gousset 599. Grabow, Mattheus 228. Graf, H. 49 v., 54. „ „* Koorheeren van het 103. Graf, orde van het H. 115. Granatensis, Ludovicus 444. Grandmont, orde van 98. Granvelle 347, 359 vv. Gratianus 135, 150 v. Gratias agimus 8. Gratry 576. Grauwe zusters der H. Elisabeth 500. Gravamina nationis germanicae 221, 297, 456, 481 vv. 's-Gravensande 511. Gravissimis ex causis 501. Gray, Joanna 347. Grégoire 517- Gregoriaansche kalender 393- Gregorius VH 3 vv., 12, 17 v., 50, 69 v., 97, 121, 494; VIII 15, 27, 54; IX 33 v., 70 v„ 83, 86, 108, 123, 137 vv.; X 41 v., 62, 71, 144; XI 168 v., 197, 203, 230; XII 173, !7S *■» l7° vv.;XHl92, 341, 392 v., 409,414, 470; XIV 394, 499; XV 394, 426 v., 465; XVI 506, 532 v., 541, 553 v., 568 574- 593Gregoriusfeest 128. Gregorius van Rimini 241. „ vereeniging 603. Gretser, Jacobus 439. Grieken en Arabieren, in vloed der 137. Grocyn, William 260. Groen v. Prinsterér 609 v. Groninger school 608. Gropper 319. Gruet, Jacobus 337. Grumbach 363. Grynaeus 333 v. Guarino 255. Guastalla, synode v. 13. Guéranger, Dom 603. Guibertus v. Nogent 128. Guido van Nivelles 115. Guido Reni 452. Guigo 101. Guinea 435. Guiscard, Robert 11, 63 v Guise, Frans van 339, 340 „ Hendrik van 342. Guizot 582. Günther 575. Guntherianisme 573Günzburg, Eberlin v. 291. Gury 599. Gustaaf Adolf 329, 373, 395 Gustaaf-Adolf-vereeniging 619. Gustaaf Wasa 372. Gutberlet 599. Guy de Bray 360, 380 noot 3 Guyana 428. H. Haberl, Fr. Xav. 603. Hadrianus IV 23 vv., 70 95; V 43. Hagenbach, K. R. 614. Hakem 50. Hales, Alexander v. 144 v. Alphabetisch naam- en zaakregister. 663 Hamer, Mgr. 594. Haneberg 598. Hardegger 601. Harlay 479. Harmg, Klaas 613. Harnack, Ad. 613, 614. Hart, Paters van het H. 593. Hartmann 603. Hartwig 83. Harun al Raschid 49. Hasselbach, Thomas 249. Hassoun 538. Hattemisten 385 v. Haydn 454. Hebreen, sekte der 385. Hecker 584. Hedderich, Philippus 510. Hedwig van Polen 67, 130, "32- Hegel 575. 584. °T4Hegius, Alexander 256 v. Heidenen, bekeering der 65 vv. Heiligen, vereering der 126. Heilsleger 6II. Heimburg, Gregorius van 188, 256. Hein er 599. Heinrich 599. Heiricus van Auxerre 139. Heksenhamer 460. Heksenprocessen 459. Helding, Michaël 444. Heldring 609. Heloïse 142. Hemmerlin, Felix 215. Hendrik de Cluniacenzer 80. „ i Hl v. Duitschland 9, 85; IV 4 vv., 12 w.; V 13 vv., 19 v.; VI 22, 27 v.t 29, 31, SS v-; VH 164. n I. v. Engeland 13, 18 v., 40; III 40; IV 198; VIII344 vv., 355- Hendrik II v. Frankrijk 325, 338; III 342; IV 130, 328, 341 v., 393 v. ; Hendrik de Leeuw 66. „ van Segusia 123. „ Hess 602. „ Mande 229. „ Raspe 35. „ van Bourgondië 64. „ „ Brunswijk 302. „ „ Gent 241. „ „ Kalkar 226, 265. „ „ Langenstein 172, 215- „ „ Navarra 340 vv. „ „ Saksen 318. „ „ Virneburg 81. „ „ Vlaanderen 36. „ „ Walpot 119. „ zoon van Frederik H 33- „ Bischop 125. Henricus Institoris 460, „ Odendorp 247. „ van Gent 147. „ „ Hessen 249. Henriette van Frankrijk 35°Heppe 613. Heraclius 49. Herberts, Herman 381. Herder 509. Herman van Lippe 83. „ „ Luxemburg 10, 13- „ „ Rijswijk 207 v. „ „ Salsa 60, 119. „ „ Wied 311. Hermes, Georg 533, 574 v. Hermesianisme 573 v. Hernandez 451. Hernhutters 386 v. Hervaeus Natalis 241. Hervormers, kerkelijk gezinde 214. Hervorming in de Nederlanden 357 vv. Hervormingsdecreten 182. Hervorming, streven naar 213. „ van hoofd en leden ■79Herzog 579 v. Hettinger 599. Heykamp 578. Heylin van Stein 257. Hidulfus van Keulen 6. Hiengfong 524. Hiërarchie van Engeland, herstel der 565. „ van Nederland, her. stel der 563. Hieronymieten 230 v., 427. „ Italiaansche 230. „ Spaansche 230 v. Hieronymus 414. „ Aeminani 418, 461. „ Aleander 286, 390. „ van Narni 445. „ van Praag 199 v. „ Zahorowsky 406. High Church 610. Hilaire 599. Hilarius van Poitiers 604. Hildebrand 3, 7. Hildegardis van Bingen 22, 141. Hilgenfeld, Ad. 613. Hilgers 378. Hinterröcker 596. Hobbes, Thomas 502. Hoekstra 609. Hoffbauer, Clemens Maria 418. 575Hoffmann, Melchior 315 v. Hofstede de Groot 608. Hohenlohe 577, 583. Hohenlohe, veldheer 364. Holbein, Hans 272, 450. Holsten 397, 613. Homagium 13. Homberg, synode van 306. Hommer van Trier 553. HonefF, Christianus van 268. Hongarije 373. 664 Alphabetisch naam- en zaakregister. Honorius H 19 v., 104; Hl 32 v., 58 v., 67, 69, 103 w., 119; IV 43, 82. Hontheim, Nicolaas van 482 v. Hoogstraeten, Jacob 208, 258, 282, 441. Hoorne, graaf van 363. Horobieten 202. Hosius, Stanislaus 373, 440, 462. Hospitaalbroeders van St. Jan den Dooper 117. n van O. L. Vr. der Duitschers in Jeruzalem 119. Houdry 434. Houttuyn, Maarten 512. Howard 599. Hroswitha 251. Hubertus, primaat van Engeland 39. Hug 598. Hugenoten 338. Hugo. Argentinensis 148. „ a S. Caro 149. „ de Groot 368. „ van Heussen 476. „ de Payens 118 v. „ van Bourgondië 60. „ „ Cluny 9. „ „ Lincoln 94. „ „ Lyon 14. „ , St. Victor 120, 245. Hugolino 107 v. Hulagu 61, 68. Humanisten, jongere 257. „ oudere 256. Humanum genus 506. Humiliaten, orde der 77, 102. Hundeshagen 614. Hunt 603, Hunyady 187. Hurter 599. s Hus 78, 179, 196 vv., 283, 299. Hussietische beweging 198. Hutten, Ulrich van 258 v., 287, 289 w., 301. Huwelijk 124. Huwelijken, gemengde 570. Huwelijkswetgeving 550. Hyacinth 579. Hyacintha de Mariscotti 461. t Ida van Oostenrijk 52. Idelette van Buren 336. Ierland 355 vv. Iersche veto 552. Iglau, vrede van 202. Ignatius Mart. 604. Ignatius van Loyola 392 v., 403, 404 vv., 444, 461. IUuminati 507. In coena Domini 392 v., 478. Independenten 383. Index librorum prohibitorum 390 v., 402. Indische missie, congregatie der 234. Indische Archipel 430. Ineffabilis 45. In eminenti 506. Ingeborge van Denemarken 3° v., 44. Innocentius H 20 v., 44, 86, 117; Hl 29 vv., 39 v., 44, 56 w., 64, 71 v., 73, 75 *•> 77 v., 92, 99 vv., 118 v., 124, 128, 136, 161; IV 34 v.,. 68 v., 71, 84, 92, 108 123, 124, 144; V 42, 147; VI 167 v.; VH ui, 173; VHI 191, 458; IX 394; X 329. 397. 4°9. 47i v., XI 266, 425, 481 v., 493; XII 481, 491, 493; XHI 494. Inquisitie 84 vv. Inquisitor generalis 86, 91. Inquisitores 84 vv. Inrichting, kerkelijke 88 vv. Inrichtingen ter vorming van missionarissen 592. Insabbatati 77. Inscrutabili 538. Instituut der armen 486. Inter cunctas 202. Interdict 131. Interim van Augsburg 323, 324, 379Interim van Leipzig 323, 324, 379. Interim van Regensburg 319 vv. Investituur, decreet tegen de 5. Investituur met staf en ring 5. 17. 19. Investituur met den scepter 19. Investituur, privilegie der IS- Investituurstrijd 3 w., 11 w., 17 vv. Irving, E. 611. Irvingianen, 611. Isabella van Brienne 59. „ „ Castilië 209. „ „ Spanje 540 v. Isenburg, Diether van 188. Isenbiehl, Laurentius 511. Islam 63 v. Ithacius 95. Ittenbach 602. Izaak Angelus 54, 56 v. J. Jacob Harmensz, zie Arminius.Jacob ieten 184. Jacobini 559. Jacob Perez 249. Jacob Ruysch 208. Jacobus I 350, 35S»n3Sl; V 352; VI 354. Alphabetisch naam- en zaakregister. 665 Jacobus Böhme 384. „ Koelman 385, Jacobus van Osa 163. Jacopone da Todi 44. Jacques de Molay 161, 505. „ „ Vitry 137. Jagello 67. Jajus, Claudius 405 v. Jam vos om nes 582. Jan VI 541. Jan Aresen 372, Jan Okeghem 274. Jan, ridderorde van St. 117 v. Jan van Arkel 127. %Jansenisme in Nederland 475 vv„ in Frankrijk 473 vv. Jansenius, Cornelius 470 vv. Jansonius 470. Jansridders, St. 118. Janssen, Amoldus 589. Jan Poilly 235. ,, Tausen 372. „ van Bruhesen 370. „ fl Falkenburg 179. „ „ Leiden 316 v. „ „ Nassau 364 v. „ ,, Saksen 304, 315. „ „ Soissons 130. „ Wolff 268. „ zonder Land 30, 32, 39 v-> 44. 55. 57. 130Japan 431, 594. Jason. 434. Jean Chauvin zie Calvijn. „ Coiisin 448. „ Goujon 448. „ Petit 179. Jeremias 72. » II 375Jeruzalem, koninkrijk v. 52. Jesumi-ceremonie 432. Jezuaten 230. Jezuïeten, zie Sociëteit van Jezus. Jezuïetenkoning Nicolaus 497- Jezuïetenrijk 497. Jezuïetenstijl 452. Jezuïetenwet 557 v. Jezuïetessen 421. Joachim 604. „ da Celico 81, Joachimieten 82. Joanna van Napels 168, 180. Joanna van Valois 232. „ z.v. R. Leeuwenhart 55- „ Seymour 346. Joannes III, koning 372; XI, patriarch 70; XII, Paus 232; XV 42, noot 3; XX 42 noot 3 ; XXI42,7o;XXII82, 99, 109, 116, 164 vv.; 219 vv., 224, 264; XXIII 176 vv., 200. „ Andreae 247 v. „ Angelus 236. „ a St. Thoma 438. „ Baptist de la Salie 519 v. „ -Bonieten 113. „ Codure 405. „ Damascenus 604. „ de Deo 403, 461 v. „ de Deo, Broeders v. de H. 421 v. „ de Dooper 127. ,, de Janduno 165. „ de Matha 115. „ de Medici 194. „ de Prado 434. „ de Dominici 223. „ Giberti 403. ,, Koch, zie Coccejus. „ Pfeffinger 479. „ Rochus 112. „ Secundus 259. „ Sobieski 568. „ van Alkmaar 208. v » Freiburg 247. „ „ het Kruis 403. 423- Joannes van Nivelles 115. „ „ Ragusa 183. >> „ Salisbury 143. „ „ Struma 26. „ „ Wales 147. Joden 208 v. Joest, Jan 272, 450. Jogues 428. Johann Casimir 327. John Knox 352 v. Jordanus 21. Josaphat 567, 604. Joscellinus v. Soissons 140. Joseph I 494; II 483 vv., 485 vv., 502. „ de Maistre 542. „ H. 604. Josephisme 485 vv. Josephine Tascher 523 v. Joseph Leu 548. Josephus Calasanza 461. Joseph-zusters 590. Josquin des Pré 274. Joyeuse entrée 426. Juan Bautista 447. „ v. Oostenrijk 364, 392. Juarez 571. Juba 435. Jubilé 124, 187. Judices in partibus 484. Judocus v. Ravesteyn 468. Jules Ferry 546. Julia Farnese 191. Juliana Falconeria 115. „ van Cornouillon 125. Juli-monarchie 543 v. Juli-revolutie 532, 543. Julius II 193 v., 213, 234, 281., 295 v., 344, 346; DI 391, 400. Jura stolae 96, 356. Jus advocatiae 550. „ asyli 485, 493, 604. „ cavendi 550. „ eundi in partes 330. „ primae noctis 129. „ primariarum precum 224. 666 Alphabetisch naam- en zaakregister. Jus reformandi 326 v., 550Jus spolii 32. Justinus 604. Justus Jonas 290 v., 308. Jüterbogk 186, 215. Juvara 451. K. Kahnis 612. Kalmani 51. Kamel 33. Kant, Emmanuel 510 v., 574 vKanunniken, reguliere 102 vv. Kanzelparagraph 557. Kapittels 94 v., 223 v. Kappel, gevecht bij 333. Kapucijnen 394, 412 v., 426 vv., 588. Kapucinessen 413. Karaïten 68. Kardinalen 222. „ het college der 91 w. Karei IV van Duitschland 167 v., 203 ; V 117, 286 v., 295 v., 309 vv., 314 v., 324 v., 347, 357 vv.; VII 482. „ I van Engeland 351, 354. 355! U 351. 354. 356„ VI van Frankrijk 173; VHI 2t7; IX 339; X 543„ II van Napels 43. ï III van Spanje 540. „ van Zweden 372 v. „ de Groote 26, 49, 64. „ Emmanuel IV van Savoye 531. „ van Miltitz 286. » ' „ Oostenrijk 494. Karmelieten 112 v., 126, 190. 233. 235, 423, 588. „ , ongeschoeide 423. Karmel, eremieten van O. L. Vr. van den berg 112. Karmel, orde v. O. L. Vr. van den berg 112. Kartuizerregel 101. Kartuizers 101 v., 232, 588. Kastenwezen 430. Katharen 73 vv., 459. Katharina II 568. „ de Medici 339 v. „ Howard 346. „ van Arragon 344 v. „ „ Siena, H. 169,171. „ Zweden 171, 231,493. Katholieke armen 77. Katholieken-dagen, Duitsche 556. Kaulen 598. Kaunitz 485. Kenrick 599. Kerbler 577. Kerbuga 51. \ Kerkelijke leer, ontwikkeling der 580 vv. Kerkelijk leven 261 vv. „ recht 149, 442, 599 vv. Kerkleeraren 604. Kerkmuziek 603. Ketteler, von 555. Ketterijen 73 vvKihn 599. Kindsheid, vereeniging der H. 592. Kippenbroik 316. Kirchenpragmatik 550 V. Kistemaker 598. Kleutgen, Joseph 575 v., 599- Kloosterleven 98. Knigge, Adolf 507. Knipperdolling, Bernard 316 v. Knoodt 575 v. Knutzen 509. Koenraad 118. Koenraad, z. v. Hendrik IV 12 v., 130. „ z. v. Frederik H 35. Koenraad III van Hohenstaufen 21 v., 23, 53. „ van Pruisen 235. „ „ Salzburg 16. Kohlbrugge 613. Koloman 51. Kongo 435. Konings 599- Koorvrouwen der H. Maagd, congregatie der 421 v. Korea 594. Köstlin 613. Krafft 613. „ Adam 266, 271. Krechting 377. Kreuzschwestem van Ingen- bohl 591. Kreuziger 294. Kruis, H. 55. „ congregatie v. h. 103. „ zusters van het 590. Kruisheeren 104. Kruistreden 432. Kruistochten 49 vv. Kruisweg 266, 605. Krummacher 613. Kuenen 609. Kulturkampf 538, 556 v. Kunst, kerkelijke 151, 446 vv., 600 vv. Kurland 67. Kuttenberg, vrede van 203. Kuyper, Dr. A. 564, 610, 613. Kwakers 384 v. L. Laat-gothiek 154. Laat-renaissance 451 vv. Labadie, Jean de 385 v. Labadisten 386. Laberthonnière 539. Lacerda 500. Lachat 548. Lacordaire 543 w., 588, 599. Ladislaus van Napels 176, 199. Alphabetisch naam- en zaakregister. 667 La Ferté 100. Laforêt 576. Lallemant 428. Lallier, Joannes 236. Lamaeus, Reginaldus 471. Lambert le Bègue 115. Lambertus van Ostia 19. Lambruschini 534. Lamennais, Hugo Fel. Rob, de 533. 542 v., 576. Lamennais J. de 600. LamentabiU 585. Lamoricière 535. Landrecht, Algemeen 350. Landskerken 304. Landsperg, Justus 444. Langen 578. Lans, H. 51. Lanzellotti, J. F. 443. Lapide, Cornelius a 441. Lapland 67. La Prouille 109 vv. Lardner 505. Las Casas, Bartholomaeus de 426. Lasco, Joannes van 373. Ladjnsch keizerrijk 32, 42, 57. 7o. Lateraan, kanunniken van het 103. Lateranen, synode van 15, «9- Lateranen, IX algemeene synode, de I van 17, 97. Lateranen, X algemeene synode, de H van 21, 92, 97. Lateranen, XI algemeene synode, de IH van 27, 75, 77, 117. Lateranen, XH algemeene synode, de IV van 32, 72, 85. 94. 97. "3. 122. Lateranen, XVIH algemeene synode, de V van 194, 213, 218, 236. La timer 348. Latitudinariërs 383. Laurent, Mrg. 552. Laurentius Justiniani 223. Laurentius, H. 127. Laurentius Peterson 372. „ van Brindisi 460. Lavalette 415, 475, 498. Lavaux, synode v. 225, 268. Lavigèrie, kard. 592 v. Laymann 460, 494. Laynez, Jac. 339, 400 vv., 405 v., 438. Lazaristen 415, 426 v. Lebrun, Charles 451. Le Clerc 338. Ledesma, Martinus 438. Leekebroeders, congreg. v. 590. Le Fèvre 328. Legnano, slag van 26. Lehmkuhl 599. Lemos, Xhom. de 438, 467. Lennig 556. Lennox 354. Leo LX s; X 105, 194 v., 213. 232 v., 251 v., 255, 2t>3, 281, 284 VV., 331, 344, 446, 459, 478; XI 394; Xn 506, 531 v.; XIH 105, 145, 422, 506, Si7 vv., 559, 507, 505, 588 v., 593 v., 598, 605. Leo Allacci 397. Leo de Groote 85. Leonisten 77. Leopardi 271. Leopold 489. „ I 562. „ H van Xoskane 488. „ de H. van Oostenrijk 52. 55. 5» v., 130. Leopoldvereeniging 592. Leo Stypiota 70. Lepanto, overwinning bij 392Lepidi 576. Leseverein 557. Lessius 244, 439, 463, 464, 5°9- Leuven, universiteit 562. Leven, godsdienstig 125 vv. „ zedelijk 129 vv. Liberatore 576. Liebermann 599. Libertates ecclesiae gallica- nae 221. Libertijnen 366. Libertus Fromondus 471. Lidwina van Schiedam 245. Lied, geestelijk 268. Liefdadigheid, inrichtingen van 131- Liefdezusters v. d. H. Carol. Borromaeus 423. Liga, H. 194, 328 v., 342, 393„ , liberale 611. Ligia fidelitas 13. Lijfland 67. Lilius 393. Limousijnsche partij 170. Lindanus 441. Lionardo Bruni 254. Lipan, nederlaag te 202. Lipman 598. Lipsius, Justus 396, 460. Listrius, Gerardus 259. Litthauen 67. Loango 435. Loch 598. Lochner, Stephanus 272. Locke, John 502. Lodenstein, Jod. van 385. Loder, Heinrich 229. Lodewijk I v. Portugal 541. „ I v. Beieren 556. „ VHI v. Frankrijk, 44, 53; IX de H. 9, 34, 44 v., 60 w., 68, 130, 137 ; XI 190; XH 193 v., 232; XIV 343, 474 v., 493, 507; XV 498; XVI 515 ; XVIH 542. Lodewijk de Vrome 9. | van Beieren, 130, 164 vv. „ „ Biois 56. 668 Alphabetisch naam- en zaakregister. Lodewijk v. de Palts 299. | „ Hongarije 58. „ „ Nassau 362 w. „ „ Thüringen 59. » „ Tweebruggen 299. „ , zoon van Philips Aug. 40. Loevensteinsche factie 383. Logica 139. Loiset Compère 274. Loisy 539. 584 TLola Montez 556. Lollarden 116, 197 v. 229. Lombardische congregatie 235- Lombardus, Petrus 121, 141 v. Londen, rijksdag van 19. „ synode van 117, 120. Longhena 452. Longjumeau, vrede van 34°- Loos, Cornelis 460. Loosjes, Cornelis 506. Lope d'Olmedo 231. Lorenzana 427. Lorenzetti, Ambrosius 272. „ Pietro 272. Loreto, litanie van 454. Loschi 255. Lotharius H 19 v., 24. Loubet 546. Louisiana 429. Louis Philippe 543 v. „ Veuillot 543 v. Loyson, P. Hyacinth 548, 579- Lucas van Leiden 272, 450. Lübeck, vrede van 329. Lucca Signorelli 273. Luciferianen 80, 459. Lucius II 21. „ UI 27, 85. Ludolphus de Saxonia 249. Ludovicus Bertrandus 444. ft van Granada 403. „ „ Fosgbmbrone 413. Ludovicus-vereeniging 592. Lugo, Joannes de 437 v. Luini 449. Luis Bolanos 428. Lukina, Godfried van 66. Luneville, vrede van 527. Luragho 452. Lusignan, Guido van 54 v. Luther 203, 206 v., 2341 243, 250, 259, 278 vv., 284 w., 288 vv., 292, 298 w., 303 vv., 313 w., 333. 335. 344. 376, 378 v., 396, 398, 459. Lutheranisme, zie Luther. Luxemburg 564. Lyon, XIH algemeene synode, de I van 34, 60. „ XIV algemeene synode, de II van 42, 45, ||l|f 62, 70 v., 113, 144 v. „ vereenigingen van 592. M. Maagdeburg, synode v. 225. Maagd, vereering der H. 126. Maart-decreten 545. Maassen 599. Maatschappij tot nut van 't algemeen 608. Mabillon 424. Mabuse, zie Gossaert, Jan. Mac Carthy 444. Mac Mahon 545. Madagaskar 434, 595. Maderno 447 vv. Mad. le Gras 422. Maffeus 254. Magister sacri palatii 110. Mag na charta liber tatum 40. Maillesec, Guy de 175. Maimonides, Mozes 139. Maine Cuthbert 350. Mainz, rijksdag van 185. Maizières, Philippe de 172. Majesteitsbrief 328. Majoristische strijd 379. Malachias van Ierland 94. Malagrida 497. Malatesta, Karei 176 v. Maldonatus, Joannès 441, 4°5Maleval 490. Malik-el-Adil 55. Mallet 613. Mallinckrodt, von 537, 558. Malou 562. Maltezerorde 117. Mamiani 534. Manasse 79. Manetti 254. Manfred 36. Mannens 599. Manning 565 vv., 599. Mansfeld 328. Mantegna 273. Mantellaten 115. Mantua, congregatie v. 234. Manuel 53. Marat 518. Marbach, congregatie van 103. Marburg, godsdienstgesprek te 310. Mare 599. Marcellus H 391, 401. Marcinno van. Caltagirone 461. Marco Polo 68. Marcus Meijer 317. „ van Ephese 183. Mare magnum 190, 236. Marengo, slag bij 519. Maresius 382. Margareta 83. Margareta van Valois 341. Maria van Engeland 347 v. „ -broeders 590. „ Christina 540. „ da Gloria 541. „ de Guise 352. „ Lataste 324. Alphabetisch naam- en zaakregister. 669 Maria Magdalena 127. Marianus Capella 139. Maria Stuart 353 v. „ Theresia 485. „ van het goddelijk Hart, Droste zu Vischering, 606. „ van Hongarije 358. „ „ Mörl 606. „ -visitatie 604. „ Ward 421. Marigny 162. Marilley 549. Maristen 589. Marius Sazzi 419. Mark, Jacobus van der 234. Marokko 434, 595Maronieten 71 v. Marquette 429. Marranos 209 v. Marsigli, Lodewijk 254. Marsilius Ficino 254. „ van Inghen 239. „ „ Padua 165, 196. Martinus IV 43, 70, 235; V 179, 18Ö v., 202, 209, 213, 222. 234, „ Azpilcueta 442. „ van Pairis 56. B „ Tours 85. Martyrologium Romanum 393Maryland 429. Masaccio 273. Masella 559.^ Massé 428. Massillon 444. Maternus Reuss 511. Matha, Joannes de 114. Mathew 566. Mathijs, Jan 315. Mathilde 9, 12, 15, 20, 25, 27. 3°. 132. Mathurijnen 115. Matigheids-vereenigingen 566. Matthaeus Devay 373. Matthaeus van Bassi 412 v. Matthias Corvinus 191. „ Döhring 249. „ van Jagow 318. „ „ Jannon 199. Mauburnus, Joannes 229. Maulkorbgesetz 557. Maurice, F. D. 614. Mauritius, congregatie van den H. 103. Maurits van Oranje 367. „ „ Saksen 402. Mauro Cappellari 532. Maximiliaan, K. van Mejico S7I. „ 1193 v., 258,-n 402. Max Joseph 555. Mayron, Franciscus 240. Mazenod, E. de 589. Mazzini 533 v. Mechitar 424. Mechitaristen 424. Mechthildis van Hakeborn 149. „ van Maagdeburg 148. Mecklenburg, Hendrik van 304 v. Mediatieacte 547. Medici, Lorenzo de 189. Medina, Bartholomaeus de 438, 443Meerbeeke, Willem, v. 137. Meinraad 67. Meiwetten 558. Melanchthon 284, 291, 303 vv., 319 w., 325, 338, 375. 378 vv., 396. Melchior Volmar 334. Meletino, overwinning bij 187. Melisinde 52. Melfi, synode van 12, 97. Memling 271. Memmi, Lippo 272. Mendez 430, 434. Mengelberg 603. Menken 613. Mennonieten 383. Menno Simons 383. Menochius, Stephanus 443. Mentana, slag bij 536. Meran, hertog van 31. Mercedariërs 115. Mercurianus, Everardus 406 v. Mergentheim 119. Meriman 579. Merken, Lucretia van 512. Merle d'Aubigné 613. Mermillod 548 v. Merswin 243. Merten 575. Meruit 160. Mespelbrunn, Julius Echter van 402. Methodisten 387, 611. Methodius 604. Metropolieten 92 v., 218 v. Mettenleiter 603. Meyfart 385. Mezzofanti 533. Michaël IH 70. „ VH 69. „ a Ripa 467. „ de Sactis 461. „ Helding 324. Michelade de Nimes 340. Michelangelo 194, 270, 447 vr. Milicz van Kremsier, Jan 198. Militie van St. Jacobus 120. Milner 599. Minden, Jan van 233. Minderbroeders zie Franciscanen. Miniatuurschildering 156. Minimi 232, 394, Miollis 523. Mirari 506. Mis 121, 262 v. „ gulden 121, 266. Misparodieën 263. Missaal 402. Missa bifaciata 122. Missa de potatoribus 263. 670 Alphabetisch naam- en zaakregister. Missa potatorum et lusorum 263. „ satyrica in honorem • Bacchi 263. „ sicca 122. „ trifaciata 122. Missiegenootschap van het goddelijk woord te Steyl 589. Missiën, buitenlandsche 425 vv., 592 vv. Mission bottée 343. Missievereenigingen 592, 6iz. Missievereeniging van Mill- . Hill 589. Mississipi-eilanden 429. Mistowi 66. Moded, Hermanus 361 v. Modernen 612 v. Modernisme 574. Modernisten 584 vv. Moeder Gods, congregatie der 103. Mohammed II 190. „ Abdallah Annasir 64. „ Aben Alamar 65. Möhler 599. Molina, Ludovicus 438, 465 vt. Molinos, Michael 489 v., 490. Momma 382. Monaldus 150. Monarchia Sicula 18 noot 3, 494Mongolen 68. Monino 500. Monitorium 499. Monomopata 435. Monsabré 599. Montalembert 543 w., 601. Monte Cassino, congregatie van 587. „ Corvino, Joannes de 68. Montegranelli, Carlo da 231. Montemajor 465. Montesino, Antonius de 426. Montesquieu 508. Montfaucon 424. Montferrat, Bonifatius van 56 v. Montfort, Amaury van 76. „ Simon van 56, 75 v. Montmorency 339 v. Montpellier, synode van 85. Montoya 427. Moraal 246 v., 443, 599. Morales 453. Moran, kard. 596. Moravische broeders 203. Moreiro 497. Moreno, Garcia 572. Morigia, Jac Ant. 413. Morimond 100. Morinus 414. Mörlin, Joachim 379. Mormon 611. Mormonen 611. Morone, Joannes 390. Morre, Jan 449. Mortagne, Walter van 148. Morton 354. Morus, Thomas 259 v., 346. Mostaert, Jan 272, 450. Motte Guyon, Jeanne Marie de la 490 v. 1 Mozart 453. Mühlberg, nederlaag bij 324. Müller 539. „ , Andreas 602. „ Karei 602. Multiplices inter 506. München, school van 602. Munio van Zamora III. Munster 333. „ , vrede van 329 v. Münzer, Thomas 292, 300. Murat IV 375. é 53°Muret, slag bij 76. Murillo, B. E. 453. Murmellius, Joannes 256 v. Murray 354. Musei Gregoriani 533. Museo etrusco 533. Mutianus Rufus, Koenraad 257, 290. Muziek, kerkelijke 273, 453- Myconius 292, 315, 334 v. Mystici 242 vv., 262. Mysticisme 384. Mystiek 147, 242 vv. N. Nakatenus, Wilhelmus 445Nanini 453. Nantes, edict van 342. „ opheffing van het edict van 343. Napoleon I 530 vv., 549, 566; III 518 w., 535, 544 v. NarbOnne, synode van 85. Narvaes 541. Nasalli 561. Nass 441. Natalis, Alexander 474. Naumann 411. Navarrus zie Martinus. Azpilcueta. Navas de Tolosa, slag bij 64. Necker 516. Nederlandsche gereformeerde kerken 610. Neercassel, Joannes 475 v. Negroni 499. Nelson, Joannes 351. Nco-platonici 138. Neoscholastiek 599. Neue Evangelische Kirchen- zeitung 608. Neurenberg, godsdienstvrede van 314. „ tijksdag van 320 v., 398, 479Neuhaus, Nicolaas 223. Newbridge, Willem 79, Alphabetisch naam- en zaakregister. 67 I Newman 565 v., 599. Nicolaas I keizer van Rusland 568; II 568; Hl 4«3- „ II Paus 4, 63; III 127;. IV 43, 62, 71, 161; V 164 v.; l86v., 205, 251 vv., 255. „ Amsdorf 323. „ de Nysse 240. „ d'Orbelles 240. „ Eymericus 247. „ H. 127. . „ Russ 207. „ Tedeschi 247. „ van Lyra 248 vv. „ „ Naarden 207. „ „ .St. Alban 126. Nicolas 599. Nidda 319. Nider, Joannes 235, 247. Niclashausen, Jan Böhm van 207. Nieheim, Theoderik van 172, 215- Nieuw-Granada 428. „ -Zeeland 596. Nikon 615. Nobili, Rob. de 430. Nobrega, Emmanuel de 427. Nobunanga 431. Nogaret 47, 159 v. Nogent, Guibertus van 128, 149. Nominalismus 139 v., 239 v. Non expedit 539. Nonnius, Ferd. 248. Noord-Afrika 68, 434. Noort, van 599. No popery 565. Norbert, zie Platei. Norbertus 20, 79, 94, 103 vv. Norfolk 351. Norreys, Philips 236. Novaes, Paulus Diaz de 435- Nuntius Apostolicus 370. Nugnez 434. Nuper ex rationalibus 46. Nureddin 53. O. Oberthür 511. Oblaten der Onbevlekte Ontvangenis 589. „ van den H. Ambro• sius 415. „ van den H. Carolus Borromaeus 415. Obrecht, Jacob 274. O'Brien 566. Observanten 233 v., 413, 588. Observantes de communitate 234. Occam, Willem 165, v. 172, 239 v. Occamisten 239 v. Oceanië 596. Ochino, Bernardino 346, 374, 4I3- O'Connel 564 v. Octavianus 25. Odeghem, Jan. 273. Odo van Parijs 121. Oecolampadius 322 v. Oehmbs, Antonius 5II. Officialis 95. Officiarii 95. Officium stratoris 90. Olaf 372. Olaf Peterson 372. Oldebarneveld 366 vv. Oldendorp 317. Olevianus 327. Olfer, Joannes Jacobus 415. Olier 445. Oliesel 125. Olimpia Maidalchini 397. Oliva, Christiaan van 65 v. Olivetanen, congregatie der 233- Olivier van Keulen 58 v. Olivi, Petrus Joannes 82. Omar 49. Ommaten, Jan van 207 v. Onbevlekte Ontvangenis 604. Onbevl. Ontv., broeders der 590. Onbevl. Ontv., dogmaverklaring der 379, 535. Onbevl. Ontv., strijd over de 464 v. Onbevlekt Hart van Maria, Paters van het 595. Ondeelbare Helvetische Republiek 547. Ons land 154. Ontologisme 574 w. Onwettige synode 175. Oost-Indië, Nederlandsch 593- Oost-Afrika 434, 595. Oosterzee, J. J. van 614. Oostzeegebied, Russisch 67. Openbare boete 263. Oppède 338. Opzoomer 609. Orangisten, verbond der 566. Oratorianen, congregatie der 414 v. „ Fransche 414 v. Oratorium, muzikaal 414. Orcagna 271 v. Ordaliën 131. Orde des Verlossers 231. Orden, kleinere 114 v. „ religieuze 98 vv. 226. .vv., 404 vv., 411 vv., 587 vv. Ordo B. Mariae, de mer- cede redemptionis capti- vorum 115. Organisatie-commissie 5a9- Organisatie op het R. K. kerkgenootschap 561. Organisch statuut 551. Orlando Lasso 274, 454. Orley, Barend van 451. 672 Alphabetisch naam- en zaakregister. Orphanieten 202. Orsini, kard. 171. 4 191. 255. i. 545Orthodoxen 613 v. Ortlieb 81. Ortuinus Gratius 257 tv. Osbertns van Clare 126. Osiander 307, 345, 379. Osiandrische strijd 379. Osmanen 189. Otranto, overrompeling van 190. Ottavio Frangipani 464. ötto, bisschop v. Trier 223. „ Colonna 179. „ de Groote 9. ,, v. Bamberg 66, 94, 121. Otto van Beieren 24. „ „ Brunswijk, 29, 30. „ „ Brunswijk-Lüneburg 304. „ „ Osda 12. „ „ Saksen 65. h » Veen 451. „ „ Wittelsbach 30. „ „ Truchsess 462. Oudere humanisten 257. Oud-katholicisme 577 v. Oviedo 434. Overbeck 602. Overwinning, Paters van de 232. Oxford, beweging van 564. „ synode van 126. Ozanam 544. P. Pacca, kard. 484, 526, 531. Pacheco 431. Pacher, Michaël 271. Pacificatie van Gent 369. Paez 434. Paleologus, Joannes 168, 183. Palestrina .414, 454. Palladio 448. Pallavicini 397. Pallium 18, 71. Palma Vecchio 450. Palmieri 599. Palts, Frederik V van de 328. Paludanus 259. Palude, Petrus de 240. Panelli, Domenico 579. Paolani 413. Paolo Veronese 450. Paoluzzo, kard. 493. Pappenheim 329. Paraguay 428. Paredes, M. A. de 461. Parentucelli, Thomas 255. Paris de Grassis 237. Parijs synode van 22, 80, 139- Parker, Matthaeus 349. Parma, Alexander van 360. „ Margareta van 359. Parr, Katharina 346. Pascal, Blaise 473. Pascendi dominici gregis mandatum 586. Paschalis II 13, 18, 69, 99, 117; III 26, 38. Paschalis Baylon 461. Passagiers 80. Passaglia 599. Passau, synode van 261. Passerat, Jos. Const. 417. Passionei 496. Passionisten, congregatie der 417. Pastoors 96. Pastoraal 444. Pastor aeternus 583. Patarelli 74. Paterini 74. Patrimonium 14, 33, 43 noot I, 168, 519. Patrizi 576, 598. Patronaatrecht 224. Patterson 522. Paulani 232. Paul Bert 546. Paulsen 411. Paulus 551. Paulus I van Rusland 568. „ II Paus, 189, 203, 208, 253; m 390, 398 v.,'405, 413 w.; IV 348, 391, 401, 408, 412; V 146, 230, 350, 394, 409, 413 vv., 464 v, Paulus Scriptoris 240. „ van Burgos 249. „ van het Kruis 418. Paus 88 wv. Pausen, Fransche 163 vy. „ rechtsmacht der 218. Pauskeuze 27, 42 v.,' 170, 394- Pavia-Siena, synode van 213- Pavia, synode van 25. Pax Clementina 474, 492. Payne, Georg 506. Pazmany, Petrus 373. Pazzi 189. Pazzi, Magdalena de 461. Pecha, Pedro Fernando 230. Peculium 27. Pedro II, don 571; V 541. Peel 566. Pehem 486. Pelagius 59. Pelicani 598. Pellegrino Rossi 534, Pennafort, Raymundus de 222. Pennsylvanië 429. Pepe 533. Perauld 192. Perboyre 594. Pérégrin -de la Grange 361. Pères doctrinaires 418. Perez de Marchana 426. Per f eeti 77. Permaneder 599. Perosi 603. Perrone 574 vl, 599 v. Perrotti 254. Persons 350. Alphabetisch naam- en zaakregister. 673 Peru 427. Perugino 273. ï Peruzzi 270. Pesch 599. : Petavius, Dionysius 439. Peter Christus 272. „ de Groote 614 v. „ Vischer 448. \ Pedtes soeurs des pauvres 59o. ' Petrarca, Franc. 251 vv, E Petrobrusianen 79. Petrucci 195, 255, 490. Petrus Arbues 210. „ Cantor 143. „ Damianus 604. „ de Luna 173, 177 v. „ „ Tarantasia 14,147. „ „ Vineis 34. „ Faber 461. L Lombardus 121. „ Martyr 34*. „ Mogilas 375. „ Niger 248. „ Nolascus 115. v Phüargi 175. „ van Arragon 43, 171. „ „ Blois 143. „ „ Cordova 426. „ „ Luxemburg 171. „ „ Murrone 43, 102. „ „ Pisa 230. „ „ Poitiers 142 v. i Venerabilis 79, 143. Peutinger, Koenraad 257. Philippe Egalité 543. „ van Orleans 474. [Philippijnen 434. Philippus, missionaris 68. „ Benitius 115. „ Neri 403, 414, 454 v. Philips, missionaris 66. „ I van Frankrijk 6; DI 55; Hl 45; IV de Schoone 44 vv., 118, 160 w., V 494. „ II van Spanje 348, 359 vv., 403,409,441. Philips August 30 v., 40, 44, 54. 81. 11 de Stoute 62. „ van Hessen 292, 299 v., 304 vv., 315 vv. „ van Zwaben 29 v., 56. Phillips 599. Piacenza, synode/ van 20, 50, 122. Piaristen 419. Piccolomini, Enea Silvio de 185, 188, 255. Piccolomini, kard. 193. Pico de la Clorivière 606. Picpus, congregatie van 589. Pie, kard. 545, 599. Piëmonteezen 536. Pier del Monte 186. Pierre Bontemps 448. Pierre de Bruys 79. „ „ Val cour t 104. „ Flotte 46 v. „ Fourier 421. Pierson 609. Pieter de Kluizenaar 50 v. „ Pourbus 450. „ van Arragon 75 v. r „ Castelnau 75. Piëtisme 385 v. Pietro, kard. 526. „ Rainalducci 164. Piflres 74. Pignatelli 606. Pilatus, zie Naumann. Pinturicchio 273. Piphili 74. Pireo, Ant. 427. Pirkheimer, Willibald, 287, 3°9Pirrhing 443. Pisa, synode van 117, 174 vv., 213. Pisa-Milaan, synode van 194. Pisano, Andreas 271. P. Albers S. J. Kerkgesch. H. Pistoja synode van 487 v., 502. Pithou 477 v. Pius II 188, 203, 255; Hl 193; IV 349, 391, 399 v., 454; V 349, 363, 392, 409, 418 v., 461, 464, 470; VI 417, 485 vv., 502, 517 vv.; VH 506, 519 w., 530 vv., 589, 606; VIII 532; IX 18 noot 3, 506, 533 w., 542, 544 v., 557 vv., 563, 565 v., 572, 575 v., 580 vv., 592, 605 v.; X 539. 585. 598. Piusverein 556. Pfefferkorn 258. Pflug, Julius 319, 324. Placet 478 v., 521, 550 v., 56l. Planck 613. Plantanida, Joseph 455. Platei 430, 497. Platina 189, 253. Plato 138. Plebisciet 536. Pleydenwurff, Hans 272. „ Willem 272. Podiebrad 188, 203. Poenitentiaria 222. Poggio Bracciolini 253 vv. Poissy, colloque de 339. Polders vrede van 342. Polenz, Joannes van 292. Pole, Reginald 348, 390. Poltrot 340. Polycarpus 604. Pombal 435, 497. Pommeren 66. Pompadour, Madame de 497- Pomponius Laetus 189, 253Pontanus 471. Ponte, Ludovicus de 445. Pontiaan van Hattem 386. Pontigny 100. Porphyrius 139. 43 674 Alphabetisch naam- en zaakregister. Porretanus, Gilbertus . I4O T. Porta pia 536. Portiuncula 107. „ -aflaat 108. „ bijeenkomst te 107. Possevinus, Antonius 372. Potestas directa 47. „ indirecta 47, 89. „ spiritualis 47. Pothier, Dom 603. Potter, de 562. Poussin 452. Praag, synode van 200 v. „ vrede van 329. Praeclara 538. Praemonstratenzers 103 v., 588. Praemonstratum 103. Pragmatieke sanctie 184, 194. Prandauer 451. Praxedis 12. Predikheeren, zie Dominicanen. Preek 127, 266. Presbyterianen 383. Pressensé, Edm. de 614. Priesters der missie 415. Priester-Joannes 68. Prignano, Bartholomaeus 170. Privilegiën der geestelijkheid 604. Privilegium canonis 94, 604. i> fori 37» 92, 394Procida, Jan van 43 noot 2. Professio fidei Tridentina 402. Promissio 8. Proprio sacerdoti 123. Proske 603. Prosper de S. Croce 442. „ Lambertini 443, 493. Prota-Giurleo 579. Protestanten 310. „ -vereeniging 608. Protestantisme 607 w. „ , inwendige ontwikkeling van het 377 w. „ , oorzaken der snelle uitbreiding van het 375 vv. Protestantsche missiën 612. „ theologie 612. Providas 506. Provisio 219 v. Provisiones 402. Pseudo-Dionysius 244. ,, -hervorming 214. „ -Isidorus 483. Pruisen 66. Prutenus, Dominicus 266. Ptolomaeus 395. „ Venetus 234. Publicani 74. Puget 452. Pugin 601. Pupper v. Goch, Joan. 206. Puriteinen 283. Pusey 565, 582, 611. Puseyisme 564. Puttkammer 559. Q. Quaestor palatii 95. Quanta cura 581. Quarta funeralium .235 v. Quercia 271. Quesnel 474 vv., 494. Quiëtisme 489 vv. Quilimane 436. Quinten Massijs £72, 449. Quod olim 159. Quo gravibra 506, 532. R. Raad der beroerten 363. Radboud-stichting 600. Radboud van Utrecht 251. Radet 523. Radewijns, Florens 227. Rainald van Dassel 24 vv. Rainerus 83. Rafaël 194, 270, 446 w. Ranke 411. Raskolnieken 615. Rationalisme bij de Duitsche protestanten 509. „ in Nederland 511. Rautenstrauch, Steph. 485, 510. Rauwenhoff 609. Ravaillac 343. Ravignan, de 599. Raymond Martin 62. „ du Puy 117. „ van Barcelona 118. „ „ Toulouse 51. „ VI vaa Toulouse 75 v. „ vn „ „ 76. Raymundus Luikss 241. „ de Pennaforte 115, 150. „ van Capua 235. Raynald 33, 414. Realismus 139 v., 238 v. Recht, kerkelijk 247 v. Reconsolatio animae 74. Redemptie 123. Redemptoristen 416 v., 596. Redemptoristinnen, congregatie der 417. Redenaars 444. Reductiëu 428. Regalia 14, 21, 25, 479. Regaliënstrijd 479. Regensburg, overeenkomst te 298. „ rijksdag van 314, 527. Regolamento 416. Regulae Cancellariae 247. Reichensperger, August 556 v., 601. „ Peter 557. Reichsdeputationshaupt- schluss 527, Reiffenstuel, Anacletus 442. Alphabetisch naam- en zaakregister. 675 Reimarus 509. Reinhold 582. Reinkens 578 vv. Reisach 574. Religie-edict 551. Religiefonds 486. Rembrandt 453. Remigius 460. „ van Auxerre 139. Remonstranten 366 v. Remonstrantie 366. Renaissance 270. „ , bloeitijd der 447 w. „ , bouwkunde der 270 v. „ , christelijke 250 vv. „ • , heidensche 252. „ , letterkundige 250 Renan 545. Repeal-association 566. Republiek van het vereenigde België 487. Requesens, Don Luis de 3f>4- Rerum novarum 538. Reservatiën, pauselijke 219 v., 221. Reservatio casuum 488. Reservationes 167. Reservatum ecclesiasticum 326 v. Restauratie 342. Reuchlin, Joannes 248, 258, 288 v. Reusch 578 v. Réveil 609. Reville 609. Rheid, Hermann 229. Rheims, synode van 16, 22, 97. 123. Rheinfelden 9. Riario, Girolamo 189 v., 191 v-. 255. Ribera 430. Ricciardi 533. Ricci, Catharina de 461. Ricci, Laurentius 498 vv. „ Matth. 432 v. „ Scipione 488 v. Riccio 448. Richard 11 173. „ Leeuwenhart 28, 55. „ van Cornwallis 36, 41, 60. „ van Middleton 147. Richelieu 329, 343, 478. Richer, Edmond 478, 482. Ridderorden, geestelijke 116 w. Ridders van Pruisen 67. „ van St. Jan 117 v, Ridley 347 v. Riemenschneider, Tilman, 271. Rijksdag van Augsburg 378. „ van Worms 321. Rijkssteden 307. Rio 601. Ripalda, Martinez 438. Risus paschalis 128. Ritschl 614. Ritualisten 565, 611. Rijnverbond 528. Robbia, Andreas della 271.! Robert Barclay 385. „ Brown 383. Robertus -ioo. „ Holcoth 239. Robertus Pullus 141. „ van Arbrissel 99, 106. „ van Melun 142. Robert van Artois 61. „ van Geneve 171. Robertson, F. W. 614. Robespierre 518. Rockingham, rijksdag van 18. Rococo 453, 600 v. Rode, Jan van 268. Rodericus Sancias de Are- valo 186. Rodriguez, Alphonsus 445. Roger II 64. Rogerius van Sicilië 18 noot 3, 20 v. Rogier van der Weyden 271. Rokycana 203. Roland 7. Rolandus Bandinelli 24, 25, 142. Romanae Sedis 430. Romania 57. Romanum decet Pontificem 493- Romeinsche synode 103. Ronge, Joannes 577. Ronkalische vlakte, rijksdag in de 25. Roon, von 557. Roos 476. Rosa van Lima 426, 461. Roscellinus. van Compiègne 139 v. Rosier 603. Rosmini-Serbati 576. Rosshirt 511. Rossi, B. de 598. Rota romana 221. Rothmann, Bernard 314, 316 v. Rotschild 533. Rousseau, Jean Jacques 508 v. Rouvier 546. Rovenius, Philippus 370, 475- Rovere, Julianus della 189. Royer 602. Rozenkrans 265. Ruardus Tapper 469. Rubeanus, Crotus 258. Rubens, P. P. 453. Rudigier van Linz 606. Rudolf H 328. „ van Habsburg 41 v. „ van Zwaben 8 vv. Rudolphus Lange 256. Rue, Pierre de la 274. Rufus, congregatie van den H. 103. 676 Alphabetisch naam- en zaakregister. Rügen 66. Rulman Merswin 232. Runkeler 74. Rupertus van Beutz 148. Rusland 567, 614. Ruthenen 567. Ruysbroek, Joannes 81, 243. s. Sabataii 77. Sabattariërs 384. Sacco di Roma 390. Sachsenhausen, appellatie van 164 w. Sacramenten 120 vv. Sacramentsstrijd 378. Sacramentswonder 125. Sacré Cceur, dames du 590. Sacristanus 113. Sadoletus, Jacobus 390. Saffi 534. Sagmüller 599. Sailer 606. Sainte Marthe 414. Saint-Simonisten 543. Saksen, Frederik v. 284 vv. „ Maurits van 324. Saladin 31, 54 v. Saldanha 496. Saleh 69. Salesianen 589 v. Salisbury, Jan van 251. Salie, Joannes Baptista de la 460. Salmeron, Alphonsus 340, 4S. 412Salomon Levi 249. Salvator mundi 46. Sambuca 416. Samost, synode te 568. Sanchez, Thomas 443. Sanction pragmatique van Bourges 477 v. Sanctio pragmatica 44 noot 3. Sand, George 545. Sandoval 428. Sangallo, Antonio da 270. „ Giuliano da 270.. San Germano, verdrag van 59- „ „ vrede van 33. Sanseverino 255. Sansovino, Andreas 271, 448. " „ Jac. 448 v. Santhorstianen 512. Santi 599. Santino Solari 452. Sarcander, Joannes 461 Sardinha 427. Sarpi, Paolo 374, 394. Sarthiano, Albertus v. 234. Satoüi 570. Sanli 195, 255. Savelli 32, 190 v. Savigny 556. Savonarola, Hieronymus 217, 268. Scamozzi 451. Scapulier 113. Scavini 599. Schadow, Willem 602. Schaepman, Dr. H. J. A. M. 564. Schaff 614. Schaftesbury 505. Schall, Adam 433. Schanz, 598 v. Schartlin, Sebasdanus 323. Schaumburg 293. Scheeben 599. Schegg 598. Scheiner, Christophorus 39°Schell 539, 584. Schelling 551. Scherer 460. Scherpe resolutie 367. Scheuring v. Felix V 282 v. „ , westersche 169 w. Scheurl 283. Schilderkunst 155, 271, 449, 452, 602. Schinkel 601. ' Schismatieke Grieken 373. Schleiermacher 614. Schlick, Caspar 185. Schlüter, A. 451. Schmalzgrueber, Franciscus 442. Schmidt 601. n . L- 5°9Schmier, Franciscus 442, Scholae 135. Scholastiek 140 v., 238 vv, Scholte, P. H. 609. Schongauer 272. Schoolbroeders van den H. Aloysius 590, Schorel, Jan van 451. Schorlemer-Alst 558. Schottenkloosters 115. Schraudolph 602. Schrökh 486. Schulte 599 v. „ , von 578. Schuurman, Anna Maria 385. Schwane 599. Schwannthaler, L. van 602. Schwegler 613. Schweitzer, Alexander 613. Schwenkfeld, Caspar 384. Sch westerionen 116. Sciat maxima tua faiuitas 46. Sclafenatus 191. Scotisme 238. Scotisten III, 239 v. Scotus Erigena 139. Scotus, Joannes Duns 126, 146, 239 vv. Sculptuur 270. Scupoli, Laurentius 445. Secchi 396. Secten, kleinere 78 vv. Secularisatie-decreet 516. Sedecias 611. Sedisvacatio 42. Segneri, Paulus 444 v., 490. Seitz, L. 602. Semgallen 67, Alphabetisch naam- en zaakregister. 677 Séminaire dn Saint-Esprit 427. Seminaria generalia 415. Seminarium generale 561. Semler 509. Senatoren van den H. Stoel 92. Senegambië 435. Senna 435. Sens, synode van 142. Sergius IV 50 noot I. Servede (Servet), Michaël 336, 383- Servieten 115, 147, 241. Servitia 220 v. ,, communia 220. „ minuta 220. Seymour, Joanna 346. Siam 593. Sickingen, Frans van 290 v., 303- Siciliaansche vesper 43. Siestrencevics 568. Sieyès 516. Sigebertus van Gembloux 120. Siger van Brabant 138. Sigismund, keizer 176 vv., 180 v., 200 v. „ II van Polen 373; ni 373. Silveira, Gonzales de 435. Silvester 229. „ Guzzalino 102. Silvester, Prierias 285, 294. Silvestrijnen 102. Silvestro, Fra 217. Simen 485. Simone di Martino 272. Simon Richard 443. „ Stock 112. Sirlet, Willem 393. Sis, nationale synode van 71. Sixtijnsche kapel 190. Sixtus IV 189 v., 209 v., 222, 232 vv., 251 vv., 255, 264 vv., 464, 580; V 92, 120, 264, 393, 409, 422 v., 463. Skanderbeg 187. Skarga, Petrus 444. Smalkaldische artikelen 319- „ bond 314 v., 398. Smit, Joseph 611. Socialisme 538. Société des missions étrangères 427. Sociëteit van Jezus, 394, 403 w., 426 vv., 458, 4&3> 49° w., 588, 592 vv. Socinianen 374, 383, 511. Socinios 434. Socinus, Faustus 374. „ Laelius 374. Soderini 255. Sofia, gravin 52 noot I, 132. Soglia 484. Soissons, synode van 139, 142. Solari, Aloysius 606. Sollicitudo omnium eccle- siarum 531. Solis, kard. 500. Somasken, orde der 418. Sommerset, hertog van 348. Sonderbund 548. Sonnenfels, Joseph 485. Sonoy 364. Sorben 65. Sorbon 137. Sorbonne 187. Soreth, Joannes 234. Soto, Dominicus de 438. „ Petrus de 438 v. Spaansche inquisitie 209, 360. Spalatinus 293. Spangenberg 386. Spee, Friedrich 460. Speculatieve godgeleerdheid 437- Spener, Phil. Jac. 386, 509. Spengler 287. Speronisten 74. Sperrgesetz 559. Spiegelberg, Maurits van 256. Spiegel, von 553. Spiers, rijksdag van 305 v., 320 v. „ vergadering van 297. Spinoza, Baruch 411. Spirituales 82, 109, 164 vv., 198. Spolding, Joannes 596. Sprenger, Jacobus 459. Stade, Albertus van 84. Stahl 613. St. André 340. Stanislaus 460. Staphilus, Fredericus 440. Stapleton, Thomas 440. Staroversen 615. Staupitz, Joannes van 279. St. Cyran, abbé de 471 vv. Steenoven, Cornelis 477. Stedingers 83. Steinle, Eduard von 602. St. Jan, orde van 330. Stephanus 57. „ 100 v. „ Brulefer 240. „ de Ansa 76. „ Langton 39 v. ■ „ van Lisiac 99. „ „ Muret 98 Sterckx 562. St. Evremond 507. Stigmata 109. Stipendia 96, Stock, S. 485. Stöckl 599. Stoel, inkomsten van den H. 220. St. Omar, Godfried van 117. Strabo, Walafried 149. Straffen, kerkelijke 130. Strafford 356. Strauss, David 613. St. Truyen, vergadering • te 361. Stuart, Maria 348 vv. Studium 135* 678 Alphabetisch naam- en zaakregister. Studium generale 135, 225. Stunica 248. St. Victor, Hugo van l*o, 141, 148 v. n » Richard van 148 V-, 245. Suarez, Franciscus 366, 437. Subtractie 173. Successieeed 346. Suger 53. Sully 342. Sulpitianen 415. Summae casuum 246. Summepiscopi 377. Summi desiderantes 191. Super Petri solio 47. Suprematie, acte van 345. * eed °P de 347, 355. Surgant, Ulrich 267. Suriname 596. Suso, Henricus 243. Suspensie a sacris 38. Sutri, verdrag van 14. Syllabus 557, 581. „ afkondiging van den 537- Sylva y Torres, Joseph de 593- Sylvester H 49 noot 1. Synergismus 380. Synergistische strijd 380. Synode, H. 615 v. Synoden, hervormende 213. Synode van 1811, nationale 525. Syrlin, Jörg 271. Szaboles, synode van 126. T. Tabor 201. Taborieten 202. Taffin, Jean 361. Taikosama 431. Talleyrand 516 vv. Tanchelm 78 v., 104. Tancred 28, 51 v. Tanner, Adam 439, 460. Tanucci 416, 499. Tarquini 599. Tauler, Joan 424 v., 387. Tebaldus van Milaan 6. Teelink, Ewald 385. „ Willem 385. Tempelheeren, vereeniging der 543. Tempeliers 118 v. „ 'opheffing der 161. Terwen, Jan 448. Tesserants 74. Testacte 351, 610. Tetzel, Joannes 218 v. Teutonicus 150. Teutonische ridders 330. Thaddaeus van Suessa 34. Theatijnen 393, 412. Theobald van Champagne 56. 61. „ van Navarre 60. „ Viconti 41. Theoderik van Vrie 175. Theodorus de Celles 104. „ de Cock 476. Theodosius 9, 84. Théologie du compromis 612. Theologie, Duitsche 243. Theologische dwalingen 468 w. „ twisten 463 w. Theresia 395, 403, 423, 444, 460. Tete 435. Thibet 593. Thoman 435. Thomas Aderpul 309. „ a Kempis 214, 229, 244 v., 267, 387. „ Becket 37 w. „ Falcoja 416. „ Linacre 260. „ Paren tucelli 186. „ van Aquine 111, 121, 128 v., 137, 145, 197 vv. Thomas v. Canterbury 94. „ „ Straatsburg 241. „ „ Villanova 444, 462. „ H. 126. Thomasius 613. Thomisme 238. Thomisten, til, 239 v. Thorbecke 563. Thorwaldsen, Bertel 602. Thugut 519. Thurn, Matthias 328. Tiara 90 v. Tibaldeschi 170. Tiele 609. Tiletanus, zie Jodocus van Ravesteyn. Tilly 329. Tilsit, vrede van 528. Timotheus 604. Tintoretto 449. Tirinus, Jacobus 442. Tittelmans, Franciscus Titus 604. Titus Oates 331. Tiziano 449. Tobias 229. Toledo, synode van 225. Tolentino 518. Toletus 394, 443 vv., 470. Tolomeo, Bernardus 233. Tordesilla, verdrag van 193- Torquemada, Joannes 183, 186, 240, 247. „ Thomas 210. Torregiani 498. Tortella 254. Toskaansche congregatie *35- Toskaansche eremieten 113- Toskane, Leopold van 502. Tostatus, Alphonsus 249. Toulouse, synode van 85, 126. Tournon 531. Trabucco 579. Alphabetisch naam- en zaakregister. 679 Tractarianen 611. Tractarianisme 564. . Tracts for the times 565. Traditionalime 574 vv. Transfiguratie 126. Transsubstantiatio 32. Trappisten 425, 588. Traversari, Ambrosius 183, 254- Trente, concilie van 225, 398 w., 552. Treuga Dei 27, 131. Tribur, rijksdag te 8, 16. Trier, synode van 22, 148. Trinitariërs, orde der 115. Triniteitsleer 139. Tritheïsmus 139. Trithemius 256 v. Troyes, synode van 97 v., 118. Tübingen, school van 613. Tunis 595. Turan-Schah 61. Turibius van Lima 428. Turken, strijd tegen de 187 vv. Turkije 593. Tycho de Brahe 395. Tyrrell 584. u. Ubaghs 576. Ubertino da Casale 82. Uijtenbogaert 366. Ullathorne 596. Ullmann 614. Ulrich van Wurtemberg 311, 3 H v. „ Zasius 291. Ulvinga, Hendrik 53 noot 1. Unam Sanctam 46, 160, 194, 241. Unie 183, 607. „ Calvinistische 238. Unigenitus 415, 474, 494. Unie van Utrecht 364. Unitariërs 374. Universalis Ecclesiae 565. Universa per orbem 455. Universitas 135. n Gregoriana 392. Universiteiten 134 w. n vrije katholieke 600. Urbanus n 12 V., 18, 50, 97. 122; Hl 27, 99; !V 36, 61, 126; V 168, 197, 231; VI 126, 171 vv.; VHa64, 394; VHI 92, 392, 4'3 vv., 426, 456, 479- „ Rhegius 291. Urraca van Castilië 31. Ursula 419. „ Benincasa 412. Ursulinen, orde der 419 v. Ursinus 327. Usunhassan 189. Utraquisten 201 w. V. Vadianus 323. Val, Andreae, J. 385. Valentia, Gregorius de 439, 467. Valladodid, synode van 225. Valla, Laurentius 253 vM 25SValignani 431. Van Blois, graaf 51. „ Brederode 362. „ Carben 258. „ den Gronde, Joannes 267. „ Dijck 4S*2. „ Erkel 476. „ Espen 482. „ Eyck, Hubert 271. „ „ Jan 471. „ Maanen 561. „ Oosterzee 613. „ Os, W. 529. „ Swieten 485. „ Vermandois, graaf 51. Vassy, bloedbad van 339. Vargaz, Bartholomaeus 427. Varna, nederlaag bij 184. Vasquez, Michaël 467. „ Gabriël 438 v. Vasten 605. Vastendagen 127. „ -synodeI 4; H5;IH7. Vaticaansch concilie 537, 542. 548, 579. 582 w. Vaticaansche bibliotheek 187 v. Vancel 476. Vaughan, kard. 589. Vaux, Pierre de 76. Veertig-uren gebed 455, 605. Vegio 255. Veit, Philips 602. „ Stoss 271. Velasquez 453. Vendöme, Godfried van 120. Venetië, vrede van 26 v., 56. Ventura, Joachim 577. Venturini de Bergamo 243. Vérik delirantis filiae 46. Verbetering der zeden 461. Verbiest, Ferdinand 433. Vereenigingen voor den eeredienst 545 v. Vereering der Heiligen 126. Vergara, de 248. Vergerio 255, 374. Vering 599. Vermigli, Petrus 374. Verona, synode van 85. Verrocchio 271. Verval van tucht en zeden 308. Verzoekschrift 361. Vestiti 74. Vianney, J. B. 606. Vicarii 95. „ capitulares 524, „ in spiritualibus et temporalibus 96. Vicari, Herman van 555. 68o Alphabetisch naam- en zaakregister. Vicarius 96. „ generalis 95. Vicecancellarius 91. Vicelinus 66. Victor III ia, 50; IV 20, 25. „ Amadeus 494. , „ congregatie van St. 103. „ Emanuel 534 vr. Vieira, Antonius 444. Vienne, XV algemeene synode van 62, 115, 125, 162, 213, 235; 248. Vienne, synode van 15. Vignola 447. Vigouroux 598. Vilela 431. Villanova, Thomas v. 404. Villavicencio, Lorenzo de 3°3- Villehardouin, Godfried de 56. Vilmar 613. Vincentius a Paulo 403, 415 v., 461 v. Vincentius a Paulo, vereeniging van den H. 544. Vincentius Ferrerius 171, 265 v. Vincentius van Beauvais 147. VioIet-le-Duc 601. Virchow 557. Vischer, Peter 271. Visio beatifica 166. Visitatie, orde der 420 v. Vitry, Jacques de 58, 137. Vittoria 453. Vitus 67. Vleugel, orde van den 119. Vocavit nos pius 188. Voetianen 382. Voetius, Gisbertus 382, 385. Volkmar 51, 613. Volksonderricht 268. Voltaire, Franciscus Maria Arouet 508. Von Spiegel 574. Voor-Indië 593. Vorilong, Willem 240. Vorming der geestelijken 455Vormsel 121. Vornken, Willem 229. Vorsten-contracten 185. Vosen 599. Vosmeer, Sasbout 370. Vossius, G. J. 368. Vrijen geest, sekte van den 80, 203. Vrije kerk 611. Vrije kerkelijke vereeniging 611. Vrije presbyteriaansche kerk 611. Vrijmetselaars, orde der 505 S32. 538, 54*Vroeg-gothiek 153. Vulgata 403. w. Waldburg, Gebhard Truchsess van 327. Waldeck, Frans v. 316 w. Waldeck-Rousseau 546. Waldemar 66. Waldenzen 76 vv., 338, 458. Waldo, Waldus 76. Wallenstein 328. Wallis, verbond van 333. Walpot van Bassenheim, Hendrik 118. Walter 599. „ Milne 3*52. „ van Egmond, abt 132. Wapenspel 131. Washington, universiteit te 570. Watergeuzen 374. Weber 578. Wederdoopers 315 w. Weenen, concordaat van 185. Weenen, congres van 530, 549. 5°oWees-gegroet 265. Wener, Joannes 459. Weiss 599. Weisshaupt, Adam 505. Weldadigheid, christelijke «3»- Wellington 566. Wenden 65. Wenzel 173. Wermbold van Utrecht 267. Werner 599. Weraz, Fr. Xav. 600. Wesleyanen 387. Wesley, John 387. „ Karei 387. Wessel Gansfort, Joannes 206 v. Wessenberg 549 v. West-Afrika 435, 595. Westersche scheuring 196. Wetenschap, kerkelijke 134 vv., 436 vv., 597 vv. Wevelinkhoven, Floris van 223. Wezel, Joannes van (Rich- rat) 205. Whitefieldianen 387. Wiclef, Jan 176 v„ 196 w., 283. Wibert van Ravenna 10. Wieland 510. Wiggertz, Cornelis 381. Wijbisschoppen 96. Wilberforce, Henry 565. „ Robert 565. Wildt, Joseph 445. Wilhelmieten 113. Willem I, keizer van Duitschland 558. Willem II, keizer van Duitschland 559. Willem I, koning der Nederlanden 560 v. Willem van .Utrecht 7, 8, 50 noot 2. Alphabetisch naam- en zaakregister. 68l i Willem II van Engeland 18. Willem II, koning der Nederlanden 609. Willem m, koning der Nederlanden 564. Willem I van Oranje 359 vv. „ LTI van Oranje 351, 35°- „ IV van Hessen 327. „ de St. Amour 144 v. „ de Veroveraar 17 v. „ Curandus 216. „ van Bourges 94. u „ Champeaux 139 v. „ „ Holland 35, 145. „ n Jülich-Cleve 321. „ „ Sicilië 23, 27, 54. „ „ Tyrus 54. William Allen, Dr. 349. „ de Ware 146. „ Penn 385. Wimpheling, Jacobus 257, 291. Wimpina 312. Windesheim, congregatie van 228 v. Windthorst 556 v. Winterkoning 328. Wiseman, kard. 565 v., 599Witheeren 103. Witt, Frans 603. Wittelsbach, Koenraad van 55- Witte Paters 595. Wittmann 606. Wolff, Matthias 591. Wolfgang van Anhalt 304. Wolgemut, Michaël 272. Wolsey 344 v. Woodhouse, Thomas 350. Worms, edict van 288, 298. „ synode van 6, 8. ' „ rijksdag te 287. n concordaat van 15, 16 v., 20, 24, 28, 30. Wormser 609. Wullenweber, Jurgen 317. Würzburg, rijksdag te 16. „ synode van 20, 261. X. Xaverius, Franciscus 395, 405 v. „ -vereeniging 592. Ximenes 216, 248. z. Zabarella 177, 247. Zaccaria 483. Zaccaria, Antonius Maria 413. Zahn 613. Zakbroeders van Christus 113. Zambezi 435. Zamometic, Andreas van 190. Zamora, Alphonsus de 248. Zarzillo 451, Zedelijk leven 129, 458. Zeitblom 272. Zelada 500. Zeiler 613. Zelus domus Dei 330. Zendelinggenootschap 612. Zenki van Mosul 52. Zevendedags-Baptisten 384. Ziebland 601. Zigliara 576. Zinzendorf, L. von 386. Ziska, Joannes 201 v. Zouaven 536. Zusters van de H. Maagd Maria 591. Zusters van Liefde 422, 59* v. Zwaardbroeders 67, 119. Zwabische bond 314. Zwarte dood 204. „ zusters 230. Zwedenborgianen 388. Zwijsen, Joannes 591. Zwingli 311, 321 vv., 335, 376, 378. Zwinglianisme in Zwitserland 321 w. Zwirner 601.