Ég I w IpHETKOpÉsCHRIFT^ 8 *4n ■ V^Ji'fèi- DEEL. V |jy ri|(j^Pniif'^'^iyeoiwAAaM^„in■ Éij 12 # *, - HET KORTSCHRIFT II STAATKUNDE» M ■ $ LETTEREN* HANDBOEKJES EECK T BESTE ONDER LEIDING VAN LSIMONS UITGEGEVEN DOOR DE MAATSCHAPPIJ VOOR GOEDE EN GOEDKOOPE LECTUUR AMSTERDAM GESCHAPEN]5*i HYGIENE * » HET KORTSCHRIFT TWEEDE DEEL CRITIEK VAN DE VOORNAAMSTE IN ONS LAND GEBRUIKELIJKE STELSELS DOOR A. E. D'OLIVEIRA LEIDER VAN DEN STENOGRAPHISCHEN DIENST IN DEN GEMEENTERAAD V. UTRECHT; LEERAAR' AAN DE OPENB. HANDELSSCHOOL TE HAARLEM |>WUSBE^ERTE|j| fcjI PRACT: LEVEN* of A C8CRIACE INHOUD TWEEDE DEEL Bladz. Inleiding \M$ÈÊ Het stelsel Conen de Prépéan-Steger . . • %S Het stelsel Stolze-Wery . Jgf- 16 Het stelsel Pitman-de Haan -igi Het stelsel Scheithauer-Riënts Balt (-Pont)-. 49 Het Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift . 63 INLEIDING Dit tweede deel van ons betoog is gewijd aan een critische beschouwing van de voornaamste in ons land gebruikelijke stelsels van kortschrift. Ons bestek veroorlooft ons niet, alle stelsels, welke ten onzent worden beoefend, in ons onderzoek te betrekken. Systemen als Gabelsberger-Schwab, Goudschaal-Bussmann en ook Dekker hebben zeker hun beteekenis, maar hij, die zich afvraagt: Welk stelsel zal ik beoefenen of' in de inrichtingen van onderwijs, die aan mijn hoede zijn toevertrouwd, doen beoefenen? — zal bij stelsels stilstaan, welke hetzij door reclame, hetzij door het welslagen van hun beoefenaars, meer onder zijn aandacht worden gebracht dan deze. Dat dit de stelsels „Steger", Stolze-Wery, Pitman, „RiëntsBalt"(Pont) en Groote zijn, — daarover zal wel geen verschil van meening bestaan. De theoretische maatstaf, waarmede wij de deugdelijkheid dezer stelsels vergelijken, moet den opmerkzamen lezer uit het eerste deel zijn bijgebleven. Aan het slot van hoofdstuk IV hebben wij onze grondslagen voor stelsel-vergelijking nog eens zoo algemeen mogelijk geformuleerd, waarbij een verwijzing naar de probleem-stelling, welke het resultaat was van ons historisch overzicht, niet achterwege mocht blijven. Metterdaad gaan wij nu de leekenmeening „dat alle systemen ongeveer op 't zelfde neerkomen" bestrijden. Mocht deze treurige dwaling, door ons reeds meermalen in vertrouwelijke officiëele bescheiden aan- II HET KORTSCHRIFT getroffen, hier of daar onder de autoriteiten weer eens het hoofd opsteken, dan hoop ik, dat de wei-denkende bewindsman, die haar wil te niet doen, daartoe in ons arsenaal eenige bruikbare wapens zal bespeuren. Op één punt zijn wij onzen lezers nu nog rekenschap schuldig. In het eerste deel betoogden wij reeds, dat o. i. voor een richtige beoordeeling van een stenographie in de eerste plaats moet worden gelet op het z. g. onverkorte schrift. Wij meenen te hebben bewezen, dat geen methode van woord- of zinsverkorting een stenographie kan redden, wanneer haar stijl, haar logica, haar oeconomie onecht zijn. Het onverkorte schrift — dit is een van de belangrijkste resultaten der moderne wetenschap — behelst de methode volgens welke woorden en klanken in een bepaald kortschrift worden gedacht, en de denktrant is het voornaamste element van ieder stelsel. Ook de andere stelsels, die niet of nauwlijks het schoolschrift kennen, dienen naar hun denktrant beoordeeld. Maar (zal men vragen) op welk standpunt moet de criticus zich nu stellen: op het standpunt van den kantoor- of dictaatstenograaf of op dat van den eigenlijken beroeps-stenograaf? Wij antwoorden: met inachtneming van hetgeen wij over het schoolschrift (resp. den „denktrant") zeiden, op het standpunt van den beroeps-stenograaf. Hieruit volgt, dat wij aan een stenographie den eisch stellen: te geven een eenvoudig, wetenschappelijkhoudbaar schoolschrift, dat op zich zelf bruikbaar is, maar dat ook in een of twee „trappen" kan worden ontwikkeld tot een uiterst kort, aan de hoogste eischen beantwoordend vergadering-schrift. Of, nog scherper gezegd, wij zullen (mede op grond van onze historische beschouwingen) in het volgende telkens weer de vraag hebben te stellen: In welk schoolschrift ligt, uit het standpunt van den beroeps-stenograaf gezien, INLEIDING III het wijdste perspectief? Welke stenographie voldoet op gezonde wijze aan de lagere eischen, maar is daarbij elastisch genoeg, om ook in de woelige en rumoerige vergaderings-practijk tegen alle beproevingen bestand te zijn? Voor kantoorgebruik kan men ook met het slechtste stelsel wel wat bereiken. Wij, die reeds talrijke kantoorstenographen geëxamineerd hebben, weten maar al te goed, met wat gebrekkige krabbeltjes zij hun 130 of 150 lettergreepjes per minuut in de, hun door endoor bekende en zeer beperkte, handels-terminologie soms heel aardig weergeven. Vergeleken bij de keurig en vluchtig-vast geschreven vormen, die de ervaren beroeps-stenograaf voortbrengt, ook al schrijft hij 250 en meer lettergrepen per minuut over de meest uiteenloopende onderwerpen, is het werk van den gemiddelden kantoor-stenograaf afzichtelijke knoeierij. Ook als hij bet beste stelsel beoefent, kan iemand van gewone begaafdheid, die ook nog iets anders te doen heeft, niet in-enkele maanden (of misschien wel in een „spoedcursus" van enkele weken) tot behoorlijk zakenstenograaf worden bekwaamd. Doordat sommige stelsels zoo eenvoudig zijn, denkt men speciaal in ons land vrij algemeen, dat er nu heelemaal „niets meer aan" is. Het resultaat van deze geforceerde gaarstoomerij is, dat de bezitters en bezitsters van diploompjes voor de matige snelheden, die ten onzent op kantoren geëischt worden, nooit vérder komen, al oefenen zij zich ook jaren in hun onzalig gekrabbel. Men vergeet, dat het doel van den eenvoud in het kortschrift niet is, jongelieden in staat te stellen als het ware bij tooverslag een vak te leeren; maar: de beoefenaars in staat te stellen al hun aandacht te besteden aan het verkrijgen van een vaste hand, die zonder aarzelen keurige, oogenblikkelijk leesbare vormen voortbrengt. Meermalen zagen wij dan ook personen, die, na geduldige en intelligente beoefening van den grondslag IV HET KORTSCHRIFT eener moderne stenographie, het bijna spelenderwijs tot vak-stenograaf brachten en een groot deel van hun studie (medicijnen, letteren, rechtswetenschap) bekostigden, door hier en daar als medewerker van een beroeps-verslaggever op te treden. Zij stellen de waarde van het moderne kortschrift in het volle licht: Mits men zonder overhaasting (liefst onder zeer kundige leiding) te werk ga, bereikt men er zonder eenige inspanning het hoogste mede. Waaraan is dit toe te schrijven? Niet zoozeer aan de „kortbeid-voorhet-oog" als wel aan de innerlijke logica. En hiermede hebben wij ons standpunt: na te gaan, welke perspectieven het sc/iooZschrift den beroepsstenograaf biedt, voldoende toegelicht. Aan het werk! IV HET STELSEL CONEN DE PRÉPÉAN-STEGER OOK WEL GENOEMD: SOMERHAÜSEN-STEGER, — TETAR VAN ELVEN-ST., - ACHENBACH, — HET KAMERSTELSEL -. HET OFFICIËELE STELSEL, ENZ. Dit kortschrift is niet een oorspronkelijk voor onze taal, met het oog op het Nederlandsch taai-eigen (Zie: 66) ontworpen stelsel. Zou de paradoxaal klinkende wet: hoe doelmatiger het origineele stelsel is, des te meer kans dat de vertaling kwalijk bruikbaar blijkt—hier opgaan? In de „Verhandelingen over Stenographie op de Nederlandsche taal toegepast" (n.b.), door het Koninklijk Genootschap Concordia te Brussel bekroond en in het licht gegeven (verschenen bij J. Sacré, drukker en boekhandelaar, in Januarij 1829), vinden wij vermeld dat dit Genootschap, om een einde te maken aan de bekende vertraging, welke de bekendmaking der openbare beraadslagingen in de Tweede kamer der StatenGeneraal onderging, in 1826, daartoe van ljoogerhand aangezocht, eene som van drie honderd gulden uitloofde „aan een voldoend en bestgekeurd ontwerp van een „stelsel van Stenographie, dat overeenkomstig met „den eigendommelijken aard der nederlandsche „taal, zoodanig op dezelve kan toegepast worden, „dat door het in beoefening brengen van hetzelve, op „eene voldoende wijze, zou kunnen voorzien worden." Deze prijs werd met eenparigheid van stemmen toegewezen aan H. Somerhausen, doctor in de wijsbegeerte en letteren, beëedigd translateur enz. In zijn voorberigt geeft deze te kennen, dat het maken van een kortschrift en de beoefening daarvan met zijn studiën en beroepsbezigheden in geenerlei verband staat, 2 HET KORTSCHRIFT ,,en tot welker uitoefening hij in zich evenmin neiging als geschiktheid bespeurt". Hij zet voorts uiteen, dat zijn stelsel een omwerking en vervolmaking is van dat van Aimé Paris, wiens lessen hij gevolgd had, en die op zijn beurt weer het stelsel van Conen de Prépéan had verbeterd. Met het stelsel van Somerhausen werd op last van den Koning door den Brusselschen ambtenaar H. L. Tétar van Elven in de wetgevende vergadering een proef genomen, welke echter mislukte. Op bijna 70-jarigen leeftijd onderwees Van Elven zijn stelsel aan C. A. Steger. Van Elven erkende, dat dit werk niet uitsluitend het zijne was, „maar een samenstel van een veertigtal andere (systemen), waaruit „ik, ja, door middel van meer dan dertigjarige nasporing, wijziging en wending, éen enkel gevormd „heb, dat op alle levende talen toepasbaar is". Steger nü verhaalt in zijn „Geschiedenis van de Snelschrijfkunst", tweeden druk, p. 53, dat dit stelsel in hoofdtrekken overeenkomt met het systeem, door hem in zijn Handboek publiek gemaakt. En in een ander geschrift merkt hij nog op, dat het stelsel van Van Elven uit verschillende Fransche stenographieën is „samengevlochten". De uitspraak, dat hier wel veertig stelsels zouden zijn verwerkt, lijkt bedenkelijk op grootspraak. In het volgend staatje, voor een deel ontleend aan Somerhausen's verhandeling en voor. een ander deel aan het Handboek, vindt men de systemen Aimé Paris, Somerhausen en Steger overzichtelijk opgesteld. De kolommen waarin de teekens gelijk zijn, zijn met een = gemerkt; een gestippeld gelijkteeken geeft aan, dat er tusschen Somerhausen en Steger geen wezenlijk verschil is; in de meeste gevallen is het verschil dit, dat de eerste het onderscheid tusschen zachte en harde medeklinkers aanduidt door „een zachte bocht". De h, die in het Fransch niet voorkomt, werd door Somerhausen met een graphischen vorm aangegeven, HET STELSEL CONEN DE PRÉPÉAN-STEGER 3 by Steger door een loodrecht neerhaaltje, een kleine „b". De /' wordt door Steger niet toegepast, maar vervangen door de ('. De g, in het Fransch gelijk aan de k, wordt door Steger anders genomen als door abdefjj (j ijk., m n »pk s i u / *r i Ae'P »t/.\ c~Z~~~~~~T~Z~T-\ '~ 5™!,. c l J o\lfi » ö C ^ D ^ - I / _ / , \ \ ~ Somerhausen. De w, in het Fransche stelsel niet aanwezig, wordt door Steger zoowel als door Somerhausen aangeduid door een teeken, in hoofdzaak gelijk aan / en v. Een groot verschil is er in de letter a, de e (die St. van So. heeft) en de u, waarvan dezelfde opmerking ge.ldt. Ziedaar het resultaat van 30 jaar nasporens en het samenvlechten van een 40-tal systemen! Van een stelselmatig omwisselen van teekens, wat toch zou moeten geschieden, indien men, het principe van het vreemde stelsel aanvaardend, rekening wilde houden met het verschil in gebruikelijkheid van verschillende klanken in de beide talen, geen sprake! De „Nederlandsche" stenographie, met regeeringssteun ten onzent ingevoerd, is geen wetenschappelijke bewerking maar een vrij plompe overzetting van het Fransche stelsel Aimé Paris (= Conen de Prépéan). Er is geen reden om te spreken van een stelsel „Steger".. Gelijk men spreekt van een systeem Stolze-Wéry, om aan te duiden het werk van Stolze, voor het Nederlandsen geschikt gemaakt door Wéry; van PitmanDe Haan om aan te duiden den arbeid van Pitman, bewerkt door De Haan; van Gabelsberger-Schwab, om aan te duiden het stelsel van Gabelsberger, door 4 HET KORTSCHRIFT Schwab aan onze taal aangepast; — zoo diende men hier te spreken van Conen de Prépéan-Steger, of van Aimé Paris-Somerhausen, om het karakter van het onderhavige kortschrift in den naam getrouwelijk uit te drukken. In plaats daarvan spreekt men van Somerhausen-Steger, en duidt daarmede als schepper van het stelsel aan den man, die zelf erkend heeft, bij zijn Franschgn leermeester leentjebuur te hebben gespeeld, dat de bemoeiing met het kortschrift met zijn studiën en beroepsbezigheden in geenerlei verband stond, en dat hij tot uitoefening van deze kunst in zich evenmin neiging als geschiktheid bespeurde! — Maar nog merkwaardiger staat het met de benaming „Officiéél stelsel". Nooit is door een uitspraak van den wetgever vastgelegd, dat het verslag van het verhandelde in de Staten-Generaal alleen met dit stelsel mocht worden gemaakt. De zaak komt eenvoudig hierop neer, dat Tétar v. Elven, de regeering toevallig bekend als een ambtenaar, die zich ook met stenographie onledig hield, werd aangezocht, omanderen in dit vak te bekwamen. En met een onverdraagzaamheid jegens het moderne kortschrift, die de lezer op vele bladzijden van het „Handboek" aantreft, bracht Steger, eenmaal leider van de Stenographisohe Inrichting geworden, alleen zijn eigen leerlingen voor benoeming in aanmerking. Trouwens, van hem zelf kan men vernemen, dat er ± 1860 niet ééns één stelsel door de kamerverslaggevers werd beoefend. Zinspelend op het feit, dat Van Elven, toen hij zijn eerste onderwijs gaf, eigenlijk met zichzelf nog niet in 't reine was gekomen, zegt Steger op p. 33 van zijn „Stenogr. in Nederl.": „Het gevolg daarvan [d.i. van het bestaan van „een vaste overtuiging bij zijn leermeester] zoude „geweest zijn, dat, tot groot voordeel der Nederlandsche Stenographie, één enkel stelsel door de „officieele stenographen zoude beoefend worden, HET STELSEL CONEN DE PRÉPÉAN-STEGER 5 „terwijl nu — ik durf het met gerustheid zeggen — „schier iedere stenograaf zijn eigene schrift,,korting bezit. Eenmaal zijn reeds pogingen aange„wend, om tot gelijkheid te geraken; zij zijn afgestuit „op moeijlijkheden.... enz." Aan vrije concurrentie, waarmede men toch niets waagde, en zeker ware geweest, inderdaad de bekwaamste medewerkers te krijgen, scheen men niet te denken. Steger's opvolger echter vroeg alleen naar vakbekwaamheid. En opmerkelijk is het, dat sindsdien in vier vacatures geen enkele beoefenaar van het dusgenaamde „officiëele kamerstelsel" is benoemd, doch drie beoefenaars van het kortschrift „Groote" werden aangesteld. Het is derhalve boven twijfel verheven, dat er sedert het begin van de twintigste eeuw van een officiéél stelsel geen sprake kan zijn. Indien men al voorheen een kortschrift met dien naam, hoewel niet zonder eenig schipperen, mocht aanduiden, dan werpt het exclusivisme van C. A. Steger daar een eigenaardig licht op. In onzen tijd kan men met hetzelfde recht (of onrecht) de stelsels Stolze-Wéry en Groote officiëele kamerstelsels noemen; met andere woorden zulk een stelsel is er (gelukkig) niet meer. Uit een en ander volgt, dat het systeem Conen de Prépéan-Steger is noch oorspronkelijk, noch Nederlandsch, noch de officiëele stenographie (80). Dit geeft ons de vrijmoedigheid, het eenigszins critisch te bekijken: De laatste aanhaling uit een van Steger's geschriften doet ons reeds vermoeden, dat het stelsel niet zijn kracht zoekt in het alphabet (gelijk reeds Byrom, vgl. 27, het wilde) doch in de schriftkorting. Op het eerste gezicht schijnt het eenvoudig genoeg: een klein aantal geometrische, voor het oog korte 6 HËT KORTSCHRIFT £ teekens, die op eenvoudige wijze aaneen worden gevoegd tot woorden. Doch aan die teekens zelf heeft men nog niet veel. De eigenlijke studie bestaat uit het aanleeren van een zeer groot aantal, soms uiterst willekeurige woorden zinsverkortingen, en een aantal voorschriften om sommige moeilijke letterverbindingen kwijt te raken. Het is niet een kortschrift voor algemeen gebruik om in school, collegezaal of studeerkamer het omslachtige latijnsche schrift te vervangen, het is langzamerhand geworden uitsluitend „vak-stenographie", meer in het bijzonder voor parlementair gebruik. Niet altijd heeft Steger dit gewild. In den tweeden druk van zijn leerboek (1882) nog trachtte hij zijn stelsel geschikt te maken voor het dagelijksch verkeer (correspondentieschrift) en in 1859 wilde hij ,,den jeugdigen student, den geleerde, den staatsman, den predikant, den regtsgeleerde, den dichter, den geneesheer aan het ziekbed, den officier", met het kortschrift begiftigen. Zijn stelsel althans leende zich daartoe kwalijk. Daar het bijv. geen verschil kent tusschen volkomen en onvolkomen klinkers, moésten in vele gevallen alle letters die in bet gewone schrift verdubbeld werden, ook in stenographie tweemaal Worden geschreven ,,dicht aaneen, in het midden door een klein haaltje (eigenlijk een rl) verbonden." Zoo ontstonden woordbeelden als tik. iakien taaJt ixk.tr) I 11111 die stenographie bijna overbodig maakten. In de derde uitgave van zijn Handboek (1899) werd deze „poging" dan ook „niet voortgezet". De schrijver keerde terug tot „het oude zuivere standpunt". Van de correspon- HET STELSEL CONEN DE PRÉPÉAN-STEGER 7 dentie-stenographie werd, zooveel hem bekend was, geen gebruik gemaakt. „Voor eigen gebruik heeft onze kunst ook slechts een zeer gering belang, en kan men (sic) daarvoor volstaan met dezelfde stenographie, waarmede redevoeringen worden opgeteekend". En dan geeft hij deze enormiteit ten beste, dat de typewriter het kortschrift op kantoor heeft verdrongen en dat men veel beter zijn doel bereikt door brieven „in de machine" te dicteeren dan door ze eerst aan een stenograaf voor te zeggen, die ze daarna uitwerkt. „Wie voor dit doel dus nog stenographie gebruikt, is uit de mode en achterlijk". — Ja, wie niet bedenkt dat men een vaardig dictaatstenograaf in een uur zooveel kan dicteeren dat hij voor het uitwerken van zijn stenogrammen aan zijn overigen kantoortijd nauwelijks genoeg heeft, wie den zakenman wil veroordeelen, de urén, die hij nuttiger kan besteden, te verliezen met tegen het tikken van de schrijfmachine op te schreeuwen, die heeft al een zéér lagen dunk van de mogelijkheden, die een kortschrift, althans zijn eigen stelsel, biedt. Ook in andere uitingen van Steger wordt men getroffen door een verrassend sceptisme te dien aanzien. Zoo vernemen wij van hem, dat men niet meer dan 125 woorden in de minuut (= 210 lettergrepen) zonder zinsverkorting, I— afgezien van het weglaten van lidwoorden en voorzetsels 1— kan weergeven, en hij troost zich met de gedachte, dat een redenaar die nog sneller spreekt, zich niét correct zal uitdrukken en in herhalingen vervalt. Op grond van proefnemingen beweert hij, dat de snelste sprekers in de Staten-Generaal 136, 129, 128, 122 woorden per minuut zeggen. Wij zijn nieuwsgierig naar de methode, bij deze tellingen gevolgd. Proeven in den raad der gemeente Utrecht hebben ons toch geleerd, dat daar vergaderingen, lang een gemiddelde snelheid van ± 230 lettergrepen per minuut wordt ontwikkeld (± 138 woorden) en dat een van de beste sprekers (hoewel niet de radste) in dit college uren 8 HET KORTSCHRIFT lang 250 lettergrepen per minuut (+ 150 woorden) geeft. Een stenograaf, die niet meer dan dit aantal lettergrepen in de minuut woordelijk kan weergeven (want, niet waar, tegenover minuten dat men trager spreekt moeten minuten staan, dat men zijn schade inhaalt) zou in dien raad onbruikbaar zijn. Gelukkig is de practijk ook anders dan Steger beweert, — maar geven zulke uitingen van een in het vak vergrijsd stelsel-,,ontwerper" niet te denken? (81) Bekijken wij nu het stelsel in zijn onderdeden. Al dadelijk valt het ons op, dat het geen verschil maakt tusschen lange en korte klinkers, tusschen a en a, ö en 5, enz. Dit herinnert ons aan de uitspraak van Rietstap, oorspronkelijk stenograaf bij de StatenGeneraal en leerling van Steger, die het schrift van Gabelsberger voor onze taal bewerkte — naar Steger zelf erkent: op zeer verdienstelijke wijze. „Geen Nederlandsche stenographie", zegt R., „zal te vertrouwen zijn of ooit op algemeenen ingang kunnen hopen, zoolang ze het onderscheid tusschen open en gesloten klanken niet duidelijk weet te maken, daar het bij ons wemelt van woorden als: bal-baal, man-maan, banbaan, redder-reeder, vette-veete, grif-grief, lip-liep, schip-schiep, pot-poot, kop-koop, enz". In het Fransch behoeft men dit'verschil niet weer te geven, maar indien Tétar van Elven of Steger niet alleen hadden vertaald maar ook doordacht en bewerkt, dan zouden zij dit karakteristiek-Fransche niet botweg hebben overgenomen. Men zal tegenwerpen, dat toch wel uit het zinsverband is op te maken of een woord met volkomen of een met onvolkomen klank bedoeld is. De opmerking zou hier en daar hout snijden, hoewel men meer dan één zin noodig heeft om te weten of het mannetje van de maan of het maantje van de man, de redder van den reeder of de reeder van den redder, ik schrijf een nieuw lid op of ik schrijf een nieuw lied op bedoeld HET STELSEL CONEN DE PRÉPÉAN-STEGER 9 is — vooral als de lidwoorden en voorzetsels nog voor een deel zijn weggelaten. Maar — dat zinsverband, deze contexte, zooals de Franschman juister zegt, bestaat zelf voor een groot deel uit woorden die weer — uit het zinsverband moeten worden opgemaakt: de i j moet geschreven als i, de ui vaak als u. Wijl = wiel = wil, vijl = vil = viel, luis — lus, kuis = kus. Daar komt bij, dat geen verschil wordt gemaakt tusschen „harde" en „weeke" medeklinkers (§ 10) b = p, d = t, f = v. Dit maakt de zaak nog lastiger: was pal reeds gelijk aan paal, nu weten we dat pal, bal, paal, baal, —^dak, tak, takken,^daken, — dus, tus(schen), thuis, — bak, pak, baak, —duivel, duffel, — y peer, beer, per,]/— appel, abeel, enz. — niet van elkaar zijn te onderscheiden. > V\ (Somerhausenmaakte deze fout niet. Hij onderscheidde scherpe en zachte medeklinkers door de laatste in te knikken („zacht te buigen"): Voorts deelt Steger, alsof dat geheel van zelf sprak, mede, dat medeklinkers en klinkers „samenvloeien" telkens als dit kan geschieden zonder gevaar voor de leesbaarheid. Bijvoorbeeld: C-.ic, w-.n.lean.^; r\ \ c-. dL^.n.icm- ] De opmerkzame lezer ziet wel, dat hier geen sprake is van samenvloeien. In werkelijkheid worden a en u hier niet geschreven, maar vervangen door een verdikking van het uiteinde van k, l enz. Op deze wijze wordt kam = kum.*) *) De heer Achenbach, in zijn leerboek, maakt bovendien lan 'é lun en verdedigt dit met de bewering, dat hm bijna niet voorkomt. Het Kortschrift. Di. II. 2 10 HET KORTSCHRIFT Wij betoogden reeds, dat het in geometrische stelsels nadeelig is, de gebogen vormen aan de uiteinden te verdikken (Vgl. 60). Zeer ter snêe merkt De Haan dan ook op, dat dit Steger-zelf, die toch geoefendheid ih het schrijven van zijn stelsel moet bezitten, niet altijd voldoende gelukt. In zijn woordenlijst (dus niet in een haastig neergeworpen stenogram 1) vinden wij o.a.: De eerste vorm moet ak(ker)bouw voorstellen, maar daar de k niet aan het begin doch geheel is verdikt, kan men er evengoed kabou(ter) lezen of karbouw. De tweede figuur moet „akelig" voorstellen (ig = i), maar daar de k juist aan het verkeerde uiteinde verdikt is, kan men er gemoedelijk „kali" lezen. Aan den anderen kant moet men door verdikking voorkomen, dat letters die in dezelfde richting loopen „ineenvloeien", bijv.: wat dan weer aanleiding geeft tot fraaie maar moeilijk schrijfbare woordbeelden als a = me(de)wet(en) en b = op(en)har(tig). Gelijk reeds gezegd, kent Steger in zijn laatste uitgave alleen een verkort schrift: „Alleen de grondvorm van het woord wordt teruggegeven, veranderingen van vorm, voor- en achtervoegsels worden weggelaten.... zoodra daaruit geen onduidelijkheid kan voortvloeien",— voegt Steger er aan toe. Deze geheele methode is een schutterige worp naar het beginsel van de bewegelijke, mede-draaiende klinkers, door Duployé met succes uitgewerkt. HET STELSEL CONEN DE PRÉPÉAN-STEGER II Be en ge worden weggelaten, ver als regel ook. Uit (en gewoonlijk ook buiten) worden aangegeven door een krom accent aigu (gevormd uit u en t);*) af door een accent grave (ontleend aan de samenvoeging van a en f; voor, boven, onder, achter, — door een stip voor, boven, onder, achter het wortelwoord. Uit de ,,woordenlijst" blijkt, dat deze verkortingen zacht gezegd ietwat eigenaardig worden toegepast. Het woord lans met een stip er boven beteekent niet bovenlandsch maar ftui'/enlandsch. Tot zijn verrassing ontwaart de leerling dat midden wordt geschreven als een m met een streepje er middendoor, middenin als een m met een stip er middenin. Dit zijn merkteekens en symbolen, die in een modern kortschrift, als zijnde inorganisch, niet, en zeker niet in die mate thuis behooren. Eenmaal op dezen weg, weet men wel waar men begint doch niet waar men eindigt. Niemand is aansprakelijk vo.or hetgeen zijn leerlingen (of décadenten) hem naknutselen, maar hetgeen de navolgers van Steger doen, baart, gegeven den geest die in het werk van den meester heerscht, geen verwondering. Van de lichtelijk-Egyptische toeren des heeren Van der Schroef spraken wij rééds. De heer A. P. Achenbach heeft in zijn leerboek van het stelsel Steger de bovengenoemde inorganische teekens in aantal vermeerderd: Door geeft hij aan door een streep door het voorgaande woord, en door een punt op de lijn enz. Aan deze en' dergelijke verkortingen hecht hij zooveel waarde (en dit is kenmerkend voor de opvatting der Stegerianen I) dat hij, yoordat hij zijn leerlingen in het eigenlijke kortschrift inwijdt, vele bladzijden besteedt aan het uiteenzetten van deze materie, die met de stenographie als zoodanig *) De heer Achenbach vermeldt deze etymologie nietl Waarom niet, lezer? 12 HET KORTSCHRIFT nauwelijks in direct verband staat. Eerst worden de woorden (in latijnsche letters!) in hun verkorten vorm geleerd, en daarna (in een „practisch gedeelte") de verkorte vormen in stenographie overgebracht. Wij zullen hier niet nader betoogen, dat het uit didactisch oogpunt verwerpelijk is de stenographie, waarin alles neerkomt op het in één oogopslag zien van woordbeelden, langs dezen volkomen onnuttigen omweg te onderwijzen — in een wetenschappelijk gebouwd stelsel zijn de verkorte woordvormen zoo gekozen, dat ze het oog herinneren aan de voluit geschreven vormen, die ze als het ware resumeeren, — maar wij begrijpen dat de heer Achenbach, eenerziids door de anarchie die bij Steger heerscht, anderzijds door het inzicht dat in het door hem beoefende stelsel de nadruk niet valt op de eigenlijke stenographie, maar op de meedoogenloos doorgedreven woordverminking en spéllingbesnoeiïng, tot dit uiterste moest komen. Dat het een uiterste is, blijkt uit de enkele regels die wij hier afschrijven en die de leerling moet kunnen ontcijferen, voordat hij één stenographisch teeken leert: . (Lot op w ld/uk £ 'cavChun. sfcm. tu' aien. wL vm. / tftl dKjUijaliear' 'cLc dtw W- htlï. Jl wij-os (L j>M t df£ in. tuk. ei mum jxm? ii sj -vowm; d. boy dunk Doch keeren wij terug naar Steger's Handboek. Wanneer men zich de wankele basis, die wij bespraken, heeft eigen gemaakt, kent men nog niet een kortschrift, dat door den ontwerper voor de practijk geschikt wordt geacht. Gelijk een der oudste Engelsche voorloopers (Vgl. 26) geeft Steger een lijst van ruim 1400 „Characteristical words", monster-woorden, zou men in meer dan eenen zin kunnen zeggen, waaruit men nu maar moet afleiden hoe alle andere woorden worden verkort. Bijna ieder woord biedt een aardige HET STELSEL CONEN DE PRÉPÉAN-STEGER 13 verrassing. Ja, terecht zegt de schrijver, dat de woordverkorting bij hem tot de uiterste grens is doorgedreven, maar ten onrechte spreekt hij hier van een „stelsel". Bijna overal zijn een aantal letters zonder meer verduisterd. Volgens welke regels? Volgens geene. Alleen omdat Steger het zegt. Juist doordat op zooveel verschillende manieren wordt weggelaten, ontaardt iedere zin in een op te lossen algebraïsche vergelijking met evenveel bekenden als onbekenden. Visitatie bijv. wordt geschreven visi, waar men ook fisi of physi voor kan lezen. Deze verkorting „tot op den wortel" leidt er toe dat visitatie = physionomie = physiologie = visite = physica enz. (83, vgl. 22). Doch dit is het ergste niet: De Kamer-stenographen kunnen als regel, wanneer zij vijf minuten gewerkt hebben, zeer op hun gemak dat stenogrammetje uitwerken. Zij mogen dus hun geheugen een zekere rol laten spelen en hebben meestal tijd genoeg om sommige raadselen te ontwarren. Zooals uit Stegers ideeën over snelheid ten overvloede blijkt *) werd zijn stelsel gemaakt in en voor den tijd, toen. er nog naar den vorm zorgvuldig voorbereide redevoeringen werden gehouden,' door rustige, niet zeer jonge sprekers, die zich van uitvoerige aanteekeningen bedienden, voor de raadpleging waarvan zij -zich nu en dan ruim den tijd namen. Indien Steger zich had gevormd in de vrije practijk, waar het regel is, dat men met een of twee collega's (niet met een dozijn assistenten, die onder een directeur werken) langdurige vergaderingen „verslaat", en meermalen pas weken naderhand gelegenheid krijgt om zijn stenogram uit te werken — *) De heer Achenbach verklaart, dat men bij geregelde oefening een snelheid van 120 woorden per minuut kan bereiken, „voor het volgen van debatten voldoende." In de voorrede drukt hij echter van een zijner leerlingen een brief af, waarin deze van zich zelf certifiëert, dat hij 170 tot 185 w. p. m. Schrijft. Is commentaar hier overbodig? 14 HET KORTSCHRIFT dan zou zijn kortschrift er heel anders hebben uitgezien, misschien ook wel — achterwege zijn gebleven. Het ergste is de voor onze taal noch geschikte, noch geschikt gemaakte basis, die, kort samengevat, de volgende fouten vertoont: i°. In de geometrische teekens van dit kortschrift (ten onrechte het officiëele stelsel, vrijwel ten onrechte het stelsel Steger genaamd) zijn de uitkomsten van een wetenschappelijke vormleer noch bewust, noch onbewust toegepast (verkeerde aanwending van. verdikkingen o. a.). 2°. Het verwaarloost, als gevolg van zijn Fransche afkomst, zoowel in medeklinkers als in klinkers, een aantal onderscheidingen, die voor het weergeven van onze taal onontbeerlijk zijn. 3°. Het geeft sommige letters op verschillende wijzen weer, en werkt ze (afgezien van de verkortingsregels) hier en daar weg (samenvloeiingen 1). 4°. Het huldigt in zijn verkortings-methode de logica van het ongerijmde. 5°. Zoowel door gemis van een vaste basis als door gebrek aan eenheid in stijl, vereischt het een langen oefentijd, voordat eenigermate werktuigelijk schrijven mogelijk is; door zijn ongelijkmatige verdeeling van moeilijkheden, ontstaat een zeer ongelijkmatige, hinderlijke grootte van het denkmoment bij verschillende woorden (Vgl. 73). 6°. Mede door zijn gemis aan een „voluit"-schrift, een onverkort school- en verkeersschrift, behoort het tot een periode, die de ontwikkeling van de stenographie heeft overleefd. 7°. Doordat het zoo overwegend nadruk op de verkortingen legt, voldoet het niet aan een der eerste eischen van een modern schoolschrift: de onmiddellijke toepasbaarheid op vreemde talen, Met onnuttige, wijl overbodige, volharding kan de vak-stenograaf, die er jaren voor over heeft, er natuur- HET STELSEL CONEN DE PRÉPÉAN-STEGER 15 lijk wel iets dragelijks mede bereiken, — hoewel hij er nooit die voldoening uit kan putten, die een modern, logisch geconstrueerd kortschrift, naar wij uit ervaring weten, den beoefenaar kan bieden (84). Maar de onderwijs-autoriteiten, die, omdat men meer dan een halve eeuw geleden niet beter wist, voortgaan, de aan hun zorgen toevertrouwde leerlingen dit „stelsel" te doen onderwijzen, — zij mogen nalezen, hoezeer Steger zelf tegen een meer algemeen gebruik van de stenographie gekant was; en bedenken dat hij zelf de laatste moet geweest zijn, om zijn werk daarvoor geschikt te maken. Tegenover deze zeer belangrijke wetenschap zoowel als tegenover het opgroeiend geslacht, maken zij zich aan een onverantwoordelijke tekortkoming schuldig. V HET STELSEL STOLZE-WERY Onder de min of meer uiteenloopende Nederlandsche bewerkingen van Stokse's kortschrift, is die van J. L. Wery de eenige, die ten onzent ingang heeft kunnen vinden. De eerste druk er van verscheen in 1889 met een voorrede, die het vermoeden wekte, dat de schrijver onze taal nog niet geheel en al meester was. Wij zouden de Stolze'sche (sic) stenographie kunnen kenschetsen als een poging, om den grammaticalen bouw van de woorden uit te beelden en .... overigens zooveel mogelijk weg te laten, — niet (gelijk Steger en de zijnen) door de woorden op goed geluk te besnoeien, maar door toepassing van een reeks in elkaar grijpende regels, die tot den grondslag van het stelsel behooren (85). Als de Stolze-stenograaf een gelijnd schrijfboek openslaat, kan hij zeggen, dat een gedeelte van zijn stenogram er reeds staat, voordat hij een woord heeft neergezet: immers een groot deel van de klinkers wordt uitgedrukt met behulp van werkelijke en denkbeeldige schrijflijnen. Door het verbinden van twee medeklinkers ontstaat „symbolisch" een klinker. Welke? Dit hangt in de eerste plaats af van de positie en de zwaarte van den „aanvangsmedeklinker": . />?. a^?. 0^7. ■ &™. o, n, aan het begin beteekent het voorvoegsel be: Begin-f/ aan 't slot = gt, gd; eind-a aan het begin = ge. Lfftf**- De s (1) krijgt een nieuw teeken wanneer (2) zij op een medeklinker volgt: Het gebruik van dit nieuwe teeken volgt noodzakelijk uit het principe van de „symbolische" klinkeruitdrukking. Werd in hals s(i) gebruikt, dan zou de ophaal, waarmede die aan l zou sluiten, een e beteekenen. Om dezelfde reden is de hulp-s ook noodig aan het begin van een woord vóór sommige medeklinkers. Zij is daar geen klinkerdraagster en haar positie is afhankelijk van den stand van den eerstvolgenden consonant, den „echten": De letters t en d. worden aan het slot van een gesloten lettergreep als ophaal geschreven, t tweelijnig, d ij-lijnig. . ka.£. :& -da,a.d 24 HET KORTSCHRIFT Uit hetgeen wij over de s zeiden volgt, dat het voorkomen van medeklinkers in groepen meebrengt, dat er onmondige medeklinkers zijn, die voor de klinkeraanduiding geen belang hebben. De onderdrukking van den klinker wreekt zich; bestonden die hulpteekens niet, dan zouden (door de verbindingslijnen!) klinkers ontstaan waar men ze niet wenschte. Moet men bijv. het woord tjalk schrijven, dan bepeinze men het volgende: t op de grondlijn, gevolgd door een ƒ = tej, of, als de t verdikt wordt, taj. Ten ƒ moeten dus zoo verbonden, dat er geen klinker (= verbindingslijn) tusschen ontsta. De t mag echter niet op de grondlila blijven, want dan valt de j er onder, en de volgende klinker wordt een o. Dat gaat dus ook niet. De ƒ moet, wil de tjalk haar doel bereiken, den klinker dragen en op de e-lijn staan. Zij vormt nu met de t een soort van lettergroepteeken, en het eerste deel daarvan wordt verdikt om de a uit te drukken. De ƒ moet zwijgend dragen: Om zulke berekeningen, die het vlotte schrijven niet in de handwerken, te ontgaan, heeft men voor veel voorkomende medeklinkerverbindingen groepteekens gekozen, waarin dan mondige zoowel als onmondige medeklinkers een gemeenschappelijk graf vonden: .-'y^. r^. /- tic/, /--.»/, JfucA, J- oc/J: txi Op deze wijze wordt tevens bereikt dat zooveel mogelijk medeklinkers door den „stam" worden veroverd, waardoor als regel de tweede lettergreep links-open HET STELSEL STOLZE-WERY 25 kan worden, wat het schrijven vergemakkelijkt (87). Om de hoofdlettergreep, die vaak, doch lang niet altijd, de grammaticale stam van het woord is, groepeeren zich nu (afgezien van de verminkte „nevenlettergrepen") de zg. voor- en achtervoegsels. De voorvoegsels worden in den regel kleiner geschreven dan de beginletter van den stam, — en dit levert in verband met den zooeven ontvouwden regel: „beginmedeklinkers groot", een vernuftig gedacht stelsel op. Bepaald is, dat een voorvoegsel zoo wordt geplaatst, dat het laagste gedeelte er van een halve lijn onder het begin van de aanvangsletter blijft; bij woorden met twee voorvoegsels blijft het eerste een halve lijn boven het tweede. Een ophaaltje meer of minder schaadt hier niet: deze „merken" staan toch buiten de wet. Ook voor de meeste achtervoegsels zijn min of meer op zichzelf staande, boven de spellingsregelen verheven, teekentjes gegeven. Op deze wijze wordt ieder woord een scherp geleed bouwwerk, en voordat men het heeft ontcijferd, onderscheidt men in normale gevallen (wanneer nl. de indeeling niet kunstmatig isl) een kern met eenige grammaticale aanhangsels: //7 iviteat • // -- voorvertrek; • = 0"i&£e2*n-i*£ger Het juist plaatsen van de voorvoegsels, waarbij men dus te voren moet overwegen, hoe hoog de aanvangsmedeklinker is, en waar hij voor de vorming van den volgenden klinker moet uitkomen, geeft echter aanleiding tot ingewikkelde berekeningen, die zelfs den zeer ervaren stenograaf, naar onze waarneming, moeilijkheden opleveren bij het schrijven van ongewone en vreemde woorden. Waar nu in Stolze's Het Kortschrift Dl. II. 3 26 HET KORTSCHRIFT snelschrift een voorzetsel en een lidwoord aan het hoofdwoord kunnen worden verbonden, heeft men deze rekenarij gepersifleerd met de opmerking, dat men „auf einem Laufbrett" vier lijnen lager moet beginnen dan: „auf einem Kirchturme" (88). Zooals reeds terloops gezegd, geeft het stelsel gelegenheid tot het vormen van buitengewoon veel verkortingen en „merken", daar bijna ieder letterbeeld in drie of vier posities, licht of zwaar, gerekt of „eng", groot of klein geschreven, voor dit doel bruikbaar is. Het zg. „correspondentie-schrift" is reeds ten deele, het „debatten-schrift" (sic) zeer sterk verkort. Gebaseerd als het is op de in de practijk beproefde Duitsche methode (zoo staat de verkorting voor met op de Mijn, omdat met in het Duitsch mit is), is het voor de practijk berekend. Toch gebruiken de mij bekende Stolze-stenographen nog honderden eigen verkortingen, waarbij men soms uit hetgeen er niet kan staan moet afleiden wat er dan wel staat, en ze maken er nog dagelijks bij: Onwillekeurig tracht men den tijd, die verloren gaat met het construeeren van zorgvuldig uit te voeren vormen, in te halen door deze vormen zoo ingrijpend mogelijk te bekorten. Men bevindt zich in een vicieusen cirkel: hoe sterker men verkort, des te aanzienlijker wordt het verlies aan z.g. denkmomenten; en ook: des te nauwkeuriger moet men schrijven; om dit verlies goed te maken is men geneigd, nóg sterker te verkorten (89, zie 78). Wij weiden hier over het „debatten-schrift" niet verder uit: aan een verkortingsstelsel hechten wij slechts waarde, voor zoover het berust op een rationeel onverkort schrift. Legt men dit stelsel naast het systeem Conen de Prépéan-Steger, dan zal men moeten erkennen, dat hier werkelijk een basis gelegd is, die aanleiding geeft tot korte, in het algemeen goed en rhythmisch schrijfbare vormen, welke ontstaan niet door het plompverloren weglaten van stukken en HET STELSEL STOLZE-WERY 27 brokken, verkeerd-gedachte letters, vóór- en achtervoegsels, onmisbare onderscheidingen, — maar door een evenwichtig gebouwd samenstel van fijn-geschakeerde regels, waarin, om zoo te zeggen, ieder geval is voorzien. Daartegenover staat natuurlijk, dat het systeem, dat immers in het „uitsparen" zijn kracht zoekt, een ingewikkelde logica heeft. Bijna alle klinkers en vele medeklinkers worden op velerlei wijzen geschreven (of niet geschreven) wat in strijd is met een der eerste eischen, die wij aan een modern kortschrift leerden stellen (Vlg. 42, 47, 70), en ook het plaatsen van de voorvoegsels eischt voortdurende oplettendheid voor het eigenlijke schrijfwerk, waardoor men weer minder aandacht aan het gesprokene of gedicteerde kan geven. Bijzondere voorzichtigheid eischt de toepassing van de verdikkingen. Men redeneert wel: een geroutineerd stenograaf kan ze voor een deel missen, hij raadt toch wel wat er staan moet, — doch hiermede zijn ze immers veroordeeld? Of leert trien ze om ze niet te gebruiken? Trouwens: een kortschrift moet een minimum aan het raden overlaten. Mijn ondervinding is, dat er door Stolze-stenographen (en ik heb het genoegen den beste onder hen reeds zeer lang van nabij te kennen) veel fouten zoowel in de toepassing van de verdikkingen, die trouwens vaak „haakjes" en oogjes betreffen, als in die van het hoog- en laag plaatsen worden gemaakt. Vermakelijke klankverschuivingen ontstaan daardoor, zinnen die in de verte aan het gesprokene herinneren en toch — niets beteekenen. Hier blijkt weer eens te meer dat de boven uiteengezette vluchtigheidsproeven (vlg. 59), met hoeveel zorg ook genomen, slechts betrekkelijke waarde hebben. Men heeft ons voorgerekend dat het zwaarder schrijven van een vorm nauwelijks tijd kost. Doch dit is een eenzijdig-mechanische beschouwing. De schrijvende beoordeelt niet zelf, wanneer en waaróm hij verdikt, doch 28 HET KORTSCHRIFT gehoorzaamt aan een bevel van buitenaf, of schrijft, volgens afspraak, beurtelings dik en gewoon. Wij komen in een grensgeval, wanneer het zwaar schrijven rechtstreeks samenhangt met het daarmede beoogde doel, bijv. het verdubbelen van den medeklinker of het verzachten er van (t-d, p-b), zooals in sommige jongere stelsels geschiedt. Maar wanneer de verzwaring moet beduiden dat e tot a, ei tot ij wordt, dan steunt ze niet meer op het wezen van de zaak, doch op een willekeurig voorschrift; ze eischt op den duur meer inspanning en oplettendheid, ze verveelt en vermoeit, ze wordt nagelaten — omdat denken en doen hier niet op elkander zijn aangelegd. Wie onze beschouwingen over de psychologie van het stenographeeren heeft verwerkt, voelt, dat in deze uitspraak een vonnis ligt opgesloten. Ons groote bezwaar is niet, dat het aanleeren van de theorie van dit stelsel veel tijd kost. Het kortschrift is iets, waar men zijn leven lang van profiteert, en als het niet anders kan, dan moet men het er voor over hebben. De reclame voor stelsels die „in weinige uren" zijn te leeren, heeft de zaak van de stenographie reeds veel kwaad gedaan. Men is zoo weinig op moeilijkheden verdacht, dat men tegenwoordig, zoodra men zich moet inspannen, de studie opgeeft.... Intusschen vergete men aan den anderen kant niet, dat men pas wanneer men de theorie beheerscht, zich kan gaan oefenen. Wie een eenvoudig stelsel leert, heeft reeds vrij wat vaardigheid verkregen, terwijl de beoefenaar van een ingewikkeld kortschrift als dit nog aan de „droge instructie" is. Maar het allergrootste bezwaar van de uitvoerige, casuïstische theorie is wel dit: Gelijk „de vrijheid en het leven" moet ook de stenographische bedrevenheid van dag tot dag, neen, van moment tot moment veroverd worden. Ook de vak-stenograaf moet aanhoudend al doende leeren. Sommige combinaties, vormen en bewegingen trachten telkens opnieuw aan het onder-bewustzijn te ontglippen, en HET STELSEL STOLZE-WERY 29 moeten in den loop van iedere nieuwe werkzaamheid naar het gebied van de reflexen teruggedrongen worden. Hoe ingewikkelder de logica van het systeem, des te feller de strijd. En is, gelijk hier, groote voorzichtigheid in de behandeling van het teeken-materiaal, op straffe van onleesbaarheid, geboden, dan werkt dit de onrust bij het stenographeeren, de ongelijkmatige verdeeling van de denk-momenten, in de hand. Onze bewondering voor de schepping van den grootmeester Stolze (die zonder overmatige tentoonspreiding van scherpzinnigheid ten onzent is geïmporteerd) verhelen wij niet. Vooral als men niet veel haast heeft, is het een intellectueel genot zijn fijn-geconstrueerde taaibeeldjes te beschouwen. Naarmate men meer denkt, heeft men minder te schrijven. Enkele lijntjes houden vele gedachten omvangen. Men is verwonderd dat „het" er al staat. De kortheid valt des te meer op, doordat de woordbeelden sterk herinneren aan de omslachtige letters van het latijnsche schrift. Er is licht en schaduw in dit stelsel. Ieder woord heeft, voor het oog, zijn taalkundig perspectief. Kunst en overwegend intellect naderen elkander in dit voortbrengsel uit den heldentijd der stenographie. Hier ligt Stolze's kracht, maar ook zijn zwakheid. De fijn-proevende historie-schrijver kan hem meer waardeeren dan de stenograaf. Het stelsel is niet meer van onzen tijd. Het paste misschien in de lang vervlogen periode, toen, in spijt van Gabelsberger's leuze, het kortschrift nog maar door enkelen, en dan nog wel met een zeer speciaal doel, dat inspannende voorstudie rechtvaardigde, werd beoefend. Toen heerschte ook nog de dwaling, dat kortheid-voor-het-oog ten koste van eenvoud mocht (en dus moest) worden bereikt. Het stemt aanvankelijk weemoedig, te zien dat zooveel bedaard overleg en geduldig combineerende schranderheid ten slotte overvleugeld werden door den op het eerste gezicht schier argeloozen eenvoud van de 30 HET KORTSCHRIFT stelsels, die onze tijd (onder den drang van de, zich ook op dit gebied baanbrekende, democratie) heeft geschapen. Maar terwijl deze stelsels hun solider kortheid op belangrijk minder omslachtige wijze verkregen, leverde veelzijdig wetenschappelijk onderzoek de uitkomst op, dat eenvoud en principiëele consequentie, als*die van het gewone schrift (Vgl. 9, 73), zelfs met wat meer handbewegingen niet te duur zouden zijn gekocht. Het betere nu is de vijand van het goede, en vaak ziet men een dapper zoon in opstand komen tegen een achtenswaardig vader. Zoo moeten wij onze beschouwingen over dit zeer ingewikkelde, ingenieus en verregaand verkortende, twee-trappige, allesbehalve alphabetische, goed graphische stelsel van de oudere school samenvatten in den wel overwogen raad: Wie niet om een persoonlijke reden gedwongen is het te beoefenen, die moet het vooral niet doen. En dit geldt in de eerste plaats hem, die een kortschrift zoekt voor algemeen gebruik bij studie of op kantoor, en in onzen tijd het recht heeft, spoedig resultaat te zien van zijn oefening! (90) VI HET STELSEL PITMAN-DE HAAN OOK WEL GENOEMD DE HAAN'S STENOGRAPHIE OF PHONOGRAPHIE Evenals Prépéan-Steger een geometrisch stelsel. De ontwerper heeft echter blijkbaar veel zorg besteed aan het combineeren van zijn vormen, zoodat enkele nadeelen van de geometrische methode zijn geneutraliseerd (Vgl. 60), waarvoor echter weer talrijke andere in de plaats zijn getreden. Geen school- of voluitschrift; ook geen tusschentrap in den vorm van correspondentie-schrift. Alleen het sterk verkorte stelsel, bedoeld voor het „verbatim rapporteeren" (lees: woordelijk weergeven). De kortheid wordt echter niet (zooals bij ,.Steger") bereikt door het onbesuisd wegsnoeien van wat los en vast is, maar ligt, zooals bij Stolze, in den opbouw van het systeem: ze wordt stelselmatig gezocht, en is dus vrijwel gelijkelijk over den geheelen woordenschat verdeeld. Daarnaast, evenals bij Stolze, talrijke „merken" en voorts een begin van zinsverkorting (91). Het heet een klankschrift te zijn. Gelukkig voor de leerlingen loopt het daarmede zoo'n vaart niet. Het laat, zooals bijna alle oudere stenographieën, weg wat men niet hoort (waaronder ook belangrijke en in onze taal dik gezaaide „toonlooze" woorddeelen) schrijft bijv. wort voor wordt, wens voor wensch, ks voor x, kw voor qu. Het gaat nog verder en schrijft mij-s/'-as voor mus-/es, hetgeen phonetisch zuiver is (vgl. 67), maar uit stenographisch oogpunt o.i. niet te verdedigen, daar de stenograaf veel meer heeft aan de etymologischbegrijpelijke voorstelling, dan aan een klankbeeld, waar- 32 HET KORTSCHRIFT uit hij den grammaticalen opbouw nog moet zöeken. Trouwens, het is een van de grondslagen van onze gewone spelling, meer op taal- en afleidkundig weergeven van een woord te letten dan op klanknabootsing; in onze probleem-stelling (Vgl. 42) hebben wij aannemelijk gemaakt, dat het kortschrift dezen grondslag moet behouden. Ook werkt het storend, niet te mogen schrijven huis wanneer men heeft gehoord huis, doch eerst te moeten wachten gf er je op volgt en dan inplaats van s + j het phonetische teeken voor sj (= ƒ) te schrijven. Consequent is het stelsel te dien aanzien niet. Het schrijft adder als a-der (met één d), maar geeft in samengestelde woorden, als oogglas, de afleiding weer en behoudt daartoe de dubbele g. Waarom dan in verkleinwoorden de etymologie verwaarloosd? Toch niet omdat in het Engelsch de J (CTiarles) anders als bij ons, niet alleen in de wetenschappelijke klankleer, doch ook in het populaire klankschema (Vgl. 68) voorkomt en men Pitman ook tot in het ongerijmde wil volgen? *) Zoogenaamd phonographisch is ook de paarsgewijze groepeering der medeklinkers p en b, t en d, f en v, s en z, de scherpe gewoon, de zachte verdikt geschreven: \\. 11.__.cO), f> b, td, K g, j. v, 0 z. ~n zj Als nu bij snel schrijven (zoo luidt de bewering) de teekens „ruw" getrokken worden, dan is de kans op verwarring gering, omdat een niet dik-geschreven b toch nog altijd de verwante p geeft. Uit phonographisch oogpunt heel aardig; maar ons wil het voorkomen, dat de kans op verwarring nog geringer zou zijn, indien deze letters zeer uiteenloopende teekens hadden. (Vgl. 106). Van het schoon schijnende principe: „ver- *) Pitman onderscheidt sh als in she en zh als in vision 1 HET STELSEL PITMAN-DE HAAN 33 wante klanken — verwante teekens!" komt de wetenr schap vrij algemeen terug. Het heeft een paedagogische (of liever een didactische) waarde: de leerling prent zich de teekens iets gemakkelijker in het geheugen, wanneer zij bij paren gegroepeerd zijn. Doch Pitmanzelf (die immers niet opziet tegen het geven van een buitengewoon omvangrijke en ingewikkelde theorie) zou juist dit voordeel van ondergeschikten aard achten. Wil men een gemakkelijk aan te leeren stelsel, men kieze een eenvoudig alfabet met niet meer onderscheidingen dan wetenschappelijk noodig. In den stijl van het stelsel legge men voordeden, die van blijvenden aard zijn. De stenograaf is geen werktuig, dat klanken reproduceert: Een machine zou veel regelmatiger werken, goedkooper zijn en minder snel vermoeid.*) Hij is de begrijper, die in een klankenen dialectenchaos en in een warwinkel van slordig gebouwde, verbrokkelde en verminkte volzinnen beteekenis tracht te leggen, welke beteekenis hij vliegensvlug vastlegt om er later een eenigszins geïdealiseerd taalbeeld van te geven, in ons gewone schrift, dat immers de braafheid heeft alle wetenschappelijke klankverschillen te verwaarloozen! (Vgl. o). Zinnen hoort hij, geen klanken. Stuit hij op een onduidelijk gestenographeerd woord, hij tracht het (geheel volgens deze opvatting) aan de hand van den con-tekst op het spoor te komen. Nu, kat heeft niets te maken met gat, tak niet met dag of dak. Ten onrechte kent de „phonographie" aan den klank een hooger beteekenis toe dan aan het woord. Zonder absoluut verwerpelijk te zijn is het principe *) Prof. Salverda de Grave die in „De Gids" (1013, II, 151) de stelling verkondigt, dat de phonograaf den stenograaf zal vervangen, heeft blijkbaar niet overwogen, dat dit de moeilijkheid slechts zou verplaatsen en dat de problemen, waarvoor de stenograaf aanhoudend gesteld wordt, nog ingewikkelder worden als mimiek, gebaar, persoonlijkheid des sprekers worden geëlimineerd. 34 HET KORTSCHRIFT van de paarsgewijze groepeering van zeer ondergeschikt belang en niet zonder gevaar. Maar is het eenmaal in de -ormenwereld van een stelsel doorgedrongen, dan kan deze logica van de klankleer op merkwaardige wijze inslaan* in de -ormleer en daardoor aanleiding geven tot dwarsdrijverijen als deze: // , >f Él r?co^ Als hier nog van verwantschap sprake zaag zijn, dan toch zeker niet van A"/anAverwantschap als boven bedoeld. Misschien hier en daar van taafverwantschap. Men hinkt hier op twee gedachten en weerlegt aldus zelf de bewering, dat de paarsgewijze groepeering van t-d, p-b enz. zoo nuttig zou zijn ter voorkoming van onduidelijkheid bij snel schrift. Als men hooier heeft staan in plaats van hoog', kamp in plaats van kam, dan heeft men eenvoudig een incorrect stenogram en als het zinsverband niet helpt, zal de paarsgewijze groepeering niet redden. Phonetisch onjuist (maar stenographisch wel verdedigbaar) is de vereenzelving van ch en g. De meening, dat ch in schaal wordt uitgesproken als g in goed, is zonder meer een enormiteit. En als men dan noch nog, slecht, legde, ligt en licfa (blz. 5 van het leerboek) zonder commentaar naast elkander plaatst, bewijst men, het Nederlandsche klankenstelsel niet zeer vlijtig te hebben doorzocht Maar enfin, het Engelsche stelsel kent die twee (--klanken niet. Wat moest de bewerker dus doen?! Waarom echter wordt er in dit klankschrift (dat op sommige punten zoo vrijgevig blijkt) dan wel verschil gemaakt tusschen / en v, dat toch in vele (ook beschaafde) Nederlandsche dialecten wordt verwaarloosd? Zie het Engelsche stelsel! Maar kennis van de HET STELSEL PITMAN-DE HAAN 35 Nederlandsche woordenschat leert, dat men onze taal afdoende kan weergeven en toch dit verschil verwaarloozen. Hetzelfde geldt van s en z. Een kortschrift, dat zulke onderscheidingen nu eens zorgvuldig koestert, dan weer negeert, maakt zich noodeloos ingewikkeld. Tegen de verleidelijkheden van het principe der paarsgewijze groepeering was de bewerker niet bestand. Doch van een critisohe vergelijking tusschen de Engelsche klanken en de Nederlandsche, welke tot een grondiger omwoeling van Pitman's vormenwereld zou hebben geleid, geeft hij geen blijk. En is zijn „phonographie" een enkel maal in overeenstemming met ons klankstelsel, dan is deze overeenstemming toevallig — als men tenminste hechte trouw aan den Meester met deze oneerbiedige qualificatie mag bestempelen.*) (92) Voordat wij in de geheimenissen van de medeklinkers doordringen, een en ander over de klinkers. Pitman huldigt de Hebreeuwsch-Arabische opvatting: de medeklinkers het geraamte van 't woord, de klinkers het zachtere gedeelte, de spieren enz. (Vgl. 27, 43) Hieruit schijnt te volgen, dat de klinkers als bijkomstig element moeten beschouwd worden. Zij hangen er los bij en in verband daarmede moet het streven er op gericht zijn, de klinkers zooveel mogelijk weg te werken: De klinkers worden weergegeven door kleinere teekentjes, stippen, „streekjes" enz., naast de medeklinkers geplaatst en wel volgens dit schema: IS It.'h'lë, Jt.n, lö /ö, 'iiji'l ü,Joi _! eu. -III fl , 1 S'ck _L J.. <-'. , I 'I J ; fc-tfc:^___, l_no _ ei,i-, i j iiMi+i ivst,, *, to- nrö, kki., w* ia it ia iiZ bewerkte Engelsche stelsel: g-ger stemt nl. overeen met Pitman's ch (in cheer) en ƒ (in jeer)! HET STELSEL PITMAN-DE HAAN 37 die sterk worden geschreven voor lange, zwak voor korte klinkers. De h kan worden uitgedrukt door een stip vóór den klinker te plaatsen, voor andere letters weer door een „haakje": I 'Jiacl Xhoopr = hi_r -ui- De leer, dat de medeklinker „het geraamte" is, heeft hier een stoot gekregen; het geraamte is rachitisch geworden. Er zijn nu nóg een aantal regels noodig om te zorgen, dat de klinker steeds gelezen wordt bij den medeklinker waartoe hij behoort. Wij willen er hier niet over uitweiden. Een er van zullen wij echter vermelden: Wanneer (ziebeneden!) de l en de rniet door het eigenlijke letterteeken, maar door een boogje („hoekje") aan den volgenden medeklinker worden weergegeven (dat dan aan het begin van den medeklinker staat, al komt de r of de l in werkelijkheid aan het slot!) geeft men, om aan te duiden, dat hij tusschen het boogje en den medeklinker behoort, (waar echter geen plaats is!) den stipklinker weer door een cirkel, boven of onder den medeklinker, naar gelang hij lang of kort is (m zulk een geval wordt de streekklinker niet naast maar door den medeklinker geschreven): eUa-i--- dr l) -f- a [ T) -■ *1 5 ') ader Sommige klinkers kunnen aangehecht worden; stipklinkers echter niet: b ■■ /aoers,\s--blauw 3* HET KORTSCHRIFT „Wanneer men een snellen spreker heeft te volgen, „is het moeilijk, veel-woorden te vocaliseeren". (Inderdaad!) „Om hierin te voorzien is in de plaatsing der „woorden boven, op of dooi de lijn een middel gezocht, „om den Aoo/dklank (let wel!) van een woord aan te duiden". De hoofdregel hierbij is, dat voor een eerstepositieklank het woord boven de lijn, voor tweedepositieklank op de lijn, voor derde-positieklank het woord dóór de lijn wordt geplaatst: Al_f;.i^;kef..^lief..... Vrees voor verwarring — meent de schrijver — behoeft niet te bestaan. „De meeste woorden, uit meer „dan twee medeklinkers bestaande, hebben voor verreweg „het grootste gedeelte hun stereotypen, consonentalen „vorm, zoodat zelfs zonder klinkers, ja zonder boven, „op of door de lijn te schrijven, zulke woorden genoegzaam te herkennen zijn". „In gevallen als kier-keur, „twisten-toestaan — waar 2 woorden van denzelfden „consonentalen vorm in dezelfde positie worden geschreden — zal toch gewoonlijk het zinsverband aangeven, „welk woord gelezen moet worden". (93) Keeren wij thans weer tot de medeklinkers terug. Vele consonanten worden in allerlei gevallen niet weergegeven door hun „alphabetisch teeken", maar. door aanhechting van kleinere teekens, cirkeltjes of haakjes e.d., aan andere medeklinkers. De lezer ziet het probleem van de „lettergroepteekens" hier in een nieuwen vorm opdoemen: De schrijver drukt het in zijn precieus Hollandsch-Engelsch uit in de opmerking, dat „geen te gemakkelijke vormen" zouden ontstaan, als alle medeklinkers werden geschreven. En „geen te gemakkelijke verbindingen" zouden wij eraan willen toevoegen De Haan noemt den cirkel „een prachtig stenographisch materiaal". Beter ware het geweest HET STELSEL PITMAN-DE HAAN 39 tt spreken van een prachtige uitredding, waardoor Pitman's schrift een meer gecondenseerd aanzien krijgt. Uit een oogpunt van wetenschappelijke kortheid echter (Vgl. 59) is zulk een kringetje, aan andere gebogen teekens gekoppeld, niet zonder bedenking, vooral als het zoo vernuftig wordt geschakeerd en gevarieerd als hier. In zijn eenvoudigsten vorm dient het kringetje (cirkel) om s en z, die hier plotseling (o, klankleer!) worden vereenzelvigd, in combinatie met andere medeklinkers aan te duiden: Bevat een woord behalve s-z geen medeklinker (a) dan wordt de cirkel niet gebruikt. Ook niet in afleidingen van zulke woorden als zeemeeuw (b), evenmin wanneer het woord begint met een klinker, gevolgd door s-z (c) of wanneer een finale (sic!) s-z door een klinker wordt gevolgd: De richting waarin de cirkel wordt getrokken, de zijde van den medeklinker waar hij wordt geplaatst, worden door een aantal regels nader bepaald. Een cirkel, driemaal zoo groot als een enkele, en daarom „dubbele cirkel" geheeten, duidt zw of sw aan (a). Aan 't eind, soms ook in het midden van een woord, wordt hij gebruikt om.... en uit te drukken (b, c.) Bevat een woord behalve s-z geen medeklinker (a) dan wordt de cirkel niet gebruikt. Ook niet in afleidingen van zulke woorden als zeemeeuw (b), evenmin wanneer het woord begint meteen klinker, gevolgd door s-z (c) of wanneer een finale (sic!) s-z door een klinker wordt gevolgd: De richting waarin de cirkel wordt getrokken, de zijde van den medeklinker waar hij wordt geplaatst, worden door een aantal regels nader bepaald. Een cirkel, driemaal zoo groot als een enkele, en daarom „dubbele cirkel" geheeten, duidt zw of sw aan (a). Aan 't eind, soms ook in het midden van een woord, wordt hij gebruikt om.... en uit te drukken 40 HET KORTSCHRIFT Evenals bij Stolze vol-waardige en half-waardige letters, verschil in beteekenis naarmate een letter aan 't begin of aan het slot van een woord staat 1 Een „hoekje" (boogje) aan het begin van een medeklinker drukt r of Z uit, de r aan den linkerkant, de l aan den rechterkant. Aan de t krijgt men een r-hoek door zich den rechter wijsvinger gebogen voor te stellen, een Z-hoek door den linker wijsvinger te buigen: Hetzelfde grappige verschijnsel als bij Stolze's symbolische klinkeraanduiding: Men laat een teeken een zekere verandering ondergaan (bijv. verdikking) of voegt er iets aan toe (cirkel, hoek) om het tegelijkertijd een anderen klank te doen uitdrukken. Men moet dus eerder denken aan hetgeen men later leest, men denkt akt om kat te kunnen schrijven en lezen. Hier wordt het nog krasser. Men plaatst het bijteekentje werkelijk voor het andere, maar leest de letter die het uitdrukt er na: (a) Öl; trek,; £ cJL ; (2 Het woord (Z>) moet men niet lezen lijk, „denkende eerst den hoek te zien" (zooals de bewerker het komisch onhandig maar toch teekenend formuleert) doch als eikel; lijk = (c). Aan gebogen vormen kan het hoekje bezwaarlijk in twee richtingen worden gehecht (a); daarom gebruikt men dan voor r een kleinen, voor l een grooteren hoek (b). Aan w, ƒ, h (c) die van huis uit reeds een bijteeken hebben, kan de hoek niet worden gehecht. Aan de ophaal-r evenmin, daar de r dan tot w of j zou worden. Aan de neerhaal-r (d) wordt de hoek ook niet HET STELSEL PITMAN-DE HAAN 41 gehecht. Een dubbele r komt zelden voor en daarom gebruikt men het teeken r neerhaal + hoek maar.... voor vr en fr. Als algemeene regel geldt, dat de aangehechte r- of /-hoek in geen geval eerst mag worden gelezen. Wordt een klinkerteeken geplaatst na een medeklinker met hoek, den leze men hem na r of l; staat hij er vóór, dan leze men hem vóór den geheelen vorm. Men leide hieruit niet af dat hoek en medeklinker als „onscheidbaar" moeten worden beschouwd. Uit onze mededeelingen over het klinkerstelsel (vgl. 93) weet de lezer reeds, dat men tusschen hoek en medeklinker een langen stipklinker kan uitdrukken, door voor of boven den medeklinker in de gewenschte positie een cirkeltje te plaatsen; een korte stipklinker kan worden aangeduid door een cirkeltje er achter of er onder; een ,,streek"-klinker door het streepje dóór den medeklinker te trekken: dffllW- ir-v, °c~^' wiasvr; net-gans * Yölgtns -tL_-» Op ongeveer gelijke wijze als de r worden n en v-f uitgedrukt: door een kleinen hoek aan het eind van een medeklinker, n aan de linker-, v-f aan de rechterzijde: Het Kortschrift. Dl. II. 4 42 HET KORTSCHRIFT De y-/-hoek is echter aan het eind van een gebogen vorm niet mogelijk, de n-hoek wèl: Plaatst men den s-z-cirkel aan de linkerzijde (de r-hoekzijde!) van een klinker, dan ontstaan de „driedubbele" vormen str, spr, schr. 1 -$ir \-SPr /-sóir Men lette op het curieuse verschijnsel, dat de eene helft van de lettergroep, door dit hulpteeken uitgedrukt, voor, de andere helft na den hoofdklank kan worden gelezen. (Men denke aan de „onscheidbaarheid" van den r-hoek.) (a) — Gebruikt men op deze wijze den „dubbelen" zw-cirkel, dan ontstaat zwr, van welke combinatie de eerste twee letters vóór de hoofdletter ( + klinker) worden gelezen, de laatste er na (b): S)„dLr- 1; zoodra.» T, ^- -fcelcar- ZWa-k j 'q— - 2Wak,raör Daar een cirkel s-z steeds in een gebogen vorm wordt geschreven, heeft men om den „driedubbelen" vorm bij gebogen medeklinkers uit te drukken een ander middel noodig als verplaatsing van den cirkel. Men schrijft dan s-z-cirkel en r-hoek aaneen; ook aan den /-hoek kan de cirkel gehecht worden: "> : zomers, zipisr/'-v -O/'/er, /-jiaJel HET STELSEL PITMAN-DE HAAN 43 in welke woorden eigenlijk achtereenvolgens gedacht worden onderscheidenlijk de letters: zrms-o, srn-ij, srf-ij, sld-a. Dat het schrijven zelf van zulke vormen met pijnlijke zorg dient te geschieden behoeft niet gezégd. (Vgl. 73). Doch het wordt nog erger: De s-z-cirkel, tot ellips vervormd, drukt st, sd uit(a), - 7xxrm.i =■ sèoö_l'\ _a_pA -- stap; fc): t r -vast, : Vaster; c).7: stootte , / * scooter, 4): """^ »ïnees , ^Tt> =~iee«t, ^mttster, -.metsten een grootere ellips ster (b). Deze ellips laat zich ook verbinden met den r- en den n-hoek (c), waarop nog een hoek kan volgen (d). Een groote hoek aan het eind van het woord geeft achtig weer. (Eigenlijk dus een vergroote /p-hoek.) (a) Hieraan kunnen dan weer s-z-cirkel of n-hoek worden verbonden (b, c). 0^ <^~^ - w*»nacht/a-e»_.. De groote hoek wordt ook gebruikt voor chtig als in luchtig; sommigen gebruiken hem om alles uit te drukken wat maar naar chtig „zweemt", zooals lichting, slachting enz. Door halveering van een vorm wordt t of d „aangehecht", door verdubbeling ter, der, ook wel tier of Aeur (94): ■- va,( ^V—der 44 HET KORTSCHRIFT Wij hebben in het voorgaande slechts de voornaamste casus-posities opgenoemd. Er zijn nog talrijke regeltjes en uitzonderingen, haaltjes, stippen, aaneenschrijvingen en scheidingen (bijv. om voor- en achtervoegsels aan te duiden) die wij niet zullen vermelden, om den lezer niet nog meer in verwarring te brengen. Dan komen nog de ± 200 „logogrammen" of woordteekens. De bewerker is van oordeel dat „door een juiste keus der logogrammen de grootste snelheden (kunnen) worden verkregen". (Vgl. echter 91). Dit is vrijwel in tegenspraak met hetgeen hij iets vroeger zegt, dat de heele constructie van zijn stelsel meebrengt, dat ze „tot een minimum worden teruggebracht".... Vervolgens de „contractie", het weglaten van woorddeelen, daarbij min of meer duidelijk aangevend dat er iets is weggelaten. In menig geval komt de condtractie neer op Steger's wortelschrijverij (weglating van be, ver, con enz.) Soms zijn de „contracties" tamelijk „vrij" en „willekeurig". Eindelijk de kruisteekens, het tot één vorm „verwerken" van veel-voorkomende uitdrukkingen als „liberale partij", „minister van binnenlandsche zaken", enz. En ten slotte de fraseographie, het aaneenschrijven van woorden, „die als het ware bij elkaar behooren in het zinsverband", waarbij dan enkele ondergeschikte woorden worden verbasterd of weggelaten, andere worden verplaatst „voorde gemakkelijkheid van verbinding". Deze verkortingsmethoden behooren o.i. ten deele niet meer tot het eigenlijke kortschrift (Vgl. 78). In verband met dit een en ander, kunnen wij ons oordeel over dit (eenigszins gematigd) geometrisch stelsel van de oude richting als volgt samenvatten: i°. Voor zooveel de Nederlandsche bewerking betreft, is het alles behalve een klankschrift; als zoodanig hinkt het op twee gedachten: nu eens gaat het zich te buiten aan phonetische subtiliteiten (die echter in het kortschrift onbruikbaar zijn), dan weer verwaarloost het HET STELSEL PITMAN-DE HAAN 45 onderscheidingen, die in de Nederlandsche klankleer van belang zijn of de uitkomsten zijn van de elementairste studie van onze woordenschat, — meestal het gevolg van een streven, alle teekens van het op een zeer ingewikkelde klankleer gebouwde Engelsche stelsel ook in de vertaling te pas te brengen. Gedeeltelijk letterschrift, gedeeltelijk lettergreepschrift, soms klankschrift, soms lettergroepschrift. Op dit gebied hinderlijk gebrek aan stijl (Vgl. 48). 20. Ondanks zijn ingewikkelde en (zie 1°) barokke logica, slaagt het er niet in, de zgn. „merken" overbodig te maken, gelijk de opzet aanvankelijk doet veronderstellen. Door zijn stelselmatige woordverkorting heeft het natuurlijk zeer veel voor boven in 't wilde besnoeide schriften, als „Steger". Verheeld mag echter niet, dat het door zijn talrijke regels (welke niet beletten, dat vele woorden op twee zeer uiteenloopende wijzen kunnen geschreven worden, terwijl toch voor den stenograaf aarzeling vaak nadeeliger is dan — binnen zekere grenzen — gebrek aan kortheid) te veel eischt van de groote groep beoefenaars, die een kortschrift voor algemeen en kantoorgebruik verlangt; en aan den anderen kant een aantal bekortingsmethoden niet kan ontberen, welke nauwelijks of niet meer tot de stenographie behooren te worden gerekend. 30. Het gebruikt het geometrisch teeken-materiaal met meer oordeel des onderscheids dan vele andere stelsels (in het bijzonder dat van Prépéan-Steger): flauwere bochten, toepassing van de verdikkingen ter plaatse waar in geometrische teekens de pen toch reeds vertraagd wordt. Welk voordeel echter vervalt naarmate de bochten flauwer worden (Vgl. 60). Aan den anderen kant blijkt aandacht voor de wetenschappelijke vormleer niet steeds tot vermijding van fouten te leiden: Verwerpelijk zijn in dit stelsel bijv. de gebogen ophalen als de (opwaartsche) l, de sj, die zelfs ten deele weer naar links terugkeert (dus tegen de Westersche 46 HET KORTSCHRIFT schrijfricÉttihg in — vgl. 12) en de „wel". Af te keuren is ook de ovtfltiding van de teeken-uiteinden door middel van Jtóeken, cirkeltjes, ellipsen (groot of klein) en twee-j|f drievoudige combinaties daarvan; hierdoor toch kunnen de teekens twee (soms drie) critieke punten erlangen: een in het midden, een (of twee) aan de uiteinden; ook hierbij wordt vaak vrij ernstig tegen het beginsel, dat het schrift zich van links naar rechts voortbeweegt, gezondigd (vooral door de groote ellips, met of zonder aanhangselen, die wel eens doet denken aan de spiraalvormige schrijflijn van zekere Indianenstammen) . Door deze overlading wordt het bij de verdikking -tösrkregen betrekkelijke voordeel weer opgeheven. Bijzondere opmerkzaamheid verdient nog de verdikking van de tegenhandsche, de loodrechte en de schuine neerhaal, die zelfs door verklaarde voorstanders van de geometrische methode wordt verworpen*) evenals de verdikking van stippen — en welke dan ook reeds in de schrijfvoorbeelden van het leerboek hier en daar zeer slecht zijn weergegeven. Een ernstige fout tegen de eischen van de vormleer is voorts het stellen van ellipsen tegenover cirkels en het schrijven van sommige beelden in twee of drie afmetingen. 4°. Groot zijn de nadeelen van de klinkerschrijving op Hebreeuwsch-Arabische wijze. (Vgl. 27) Voor de punctuatie zijn de volgende teekentjes l' -7 — C _> — VA _ — . „ in verschillende posities, al of niet los geschreven, al of niet door de medeklinkers heen getrokken, met inachtneming van een vrij ingewikkelde plaatsiagsleer noodig, en toch worden de voor onze taal soms zoo belangrijke toonlooze klinkers vrijwel verwaarloosd. *) VgL L'iertture, 1001, no. 69-70. (Syst Duployé). HET STELSEL PITMAN-DE HAAN 47 Om dit moeilijk uit te voeren schijfschieten en jongleeren met bijteekens te ontgaan, wordt gebruik gemaakt van een soort van klinker-symboliek, maar terwijl Stolze een groot deel van zijn klinkers symbolisch kan aanduiden, slaagt dit stelsel er slechts in „den hoofdklank" (pag. 43, leerboek) aan te duiden. 5°. Niet alleen dat door de klinkerschrijving de woorden binnenste buiten worden gedacht, en als een handschoen omgekeerd — eerst alle medeklinkers daarna „alle" (cum grano salis) klinkers — door de toepassing van de r-l, f-o enz. hoeken worden nu sommige vingers van de woord-handschoenen geheel of gedeeltelijk gekeerd. Hoe verre zijn wij hier verwijderd van het eenvoudige, gezonde principe van ons gewone schriftl Dit stelsel met zijn voor het oog soms (lang niet altijd 1) korte, in werkelijkheid moeilijk uitvoerbare vormen; met zijn uiteenloopende schrijfwijzen voor dezelfde letter; met zijn (in confesso!) onschrijf baar klinkerstelsel, dat zeer gebrekkig is voor zoover het wel wordt geschreven; met zijn heir van lustig huppelende, doch soms op vrij onverklaarbare wijze verdwijnende en zich in den spiegel bespottende kriebelige' bijteekentjes; met zijn inconsequente klankleer; met zijn listig verholen groepteekens en zijn tot stijl geworden inconsequentie en stijlloosheid.... wij aarzelen niet het voor de nieuwere opvattingen onhoudbaar te noemen (95). Groot is Pitman's autoriteit. De man, die op verzoek van zijn uitgever dit van vernuft (zij 't ook vaak valsch vernuft) tintelende stelsel uit zijn mouw wist te schudden, heeft zijn reclame voorbeeldig georganiseerd. Ieder zijner broers trok er op uit om een werelddeel te veroveren; en wie de kracht van een eendrachtig samenwerkende familie nog niet kent, kan haar hier bestudeeren. Ook de groote verbreiding van de Engelsche taal heeft voor hem gewerkt en ten slotte,... de ingewikkeldheid van zijn werk. Een stelsel van middel- 48 HET KORTSCHRIFT matige ingewikkeldheid hadd' nooit zulke warme verdediging gevonden: wat men duur betaalt smaakt het best, en men beeldt zich in, met een theoretische studie van welhaast een jaar iets zeer veel beters te bereiken dan met een theoretische voorbereiding van een paar maanden. Doch een doorzien van de machten, die hier werkzaam waren en nog zijn, kan ons oordeel niet schokken. Integendeel 1 VII HET STELSEL SCHEITHAUERRIËNTS BALT ( PONT) Het werk van Karl Scheithauer moet indertijd een radicale omwenteling op het gebied van het kortschrift hebben gegolden. Vergeleken bij wat daarna is verschenen, blijkt het een overgangskarakter te dragen: het kondigt het nieuwe aan, maar overwint het oude niet. Een graphisch kortschrift, van de nieuwere richting. Ontstaan in een omgeving, waar het stelsel StolzeSchreij beoefend wordt, heeft het met sommige moeilijkheden van die school gebroken: geen verdikkingen, geen verkortingen, (vrijwel) geen regels, geen klinkersymboliek, geen afhankelijkheid van de schrijflijn; iedere klinker een eigen teeken, dat op de plaats staat waar het werkelijk in het woord behoort. Wanneer men een bladzij in Stolze-kortschrift legt naast een bladzij, in Scheithauer's systeem geschreven, dan wordt men terstond getroffen door de veel eenvoudiger, zij het ook minder compacte, los neergeworpen woordbeelden van deze nieuwere stenographie. De ontwerper zag in, dat eenvoud meer kans heeft tot snelheid te leiden dan een langs vele omwegen verkregen kortheid. Hij heeft trouwens meer gedacht aan een schrift voor algemeen gebruik dan aan een vak-stenographie (Vgl. 32). Den eenvoud van het Latijnsche schrift heeft hij echter niet bereikt: zoowel het medeklinker- als het klinkerstelsel bevat talrijke lettergroepteekens (96). Een blik op de Nederlandsche vertaling moge dit aantoonen. Wij hebben de overtuiging opgedaan, dat So HET KORTSCHRIFT de vertaler, de heer Riënts Balt, de allereerste beginselen uit de wetenschap van het kortschrift nog had te leeren, toen hij zijn bewerking ter perse legde. Slaafscher navolging van een uitheemsch stelsel, waar dit kon, hulpeloozer aanvulling, waar dit moest, zagen wij zelden. De medeklinkers t, d, k, g, p, b, l, r, n, m, h, s, sch, ch, f, w, zw, z, nt, nd, nk, ng, sp, st, nz, ns, nsch, cht,.... zijn zonder meer aan het origineel - ontleend, evenals de klinkers, o, oe, e, i, u, ei, ui, au. Spelen al deze letters in onze taal dezelfde rol als in de Duitsche? Bij sommige letters ligt het tegendeel voor de hand (Vgl. 66). Waar is de heer R. B. nu aanvullend opgetreden? Het Duitsche stelsel gebruikt de / voor de v; in het Hoogduitseh klinken die twee gelijk. Theoretisch in onze taal niet, practisch in een groot deel van ons land helaas wel. Kennis van de Nederlandsche woordenschat leert overigens, dat men hier met één teeken kan volstaan, zonder dat kans op verwarring of dubbelzinnigheid zich practisch voordoet. De vraag is dus, of het wel gewenscht is, gegeven de armoede aan eenvoudige teekens, in een Nederlandsch kortschrift / en v te onderscheiden (Vgl. 62). Intusschen, de heer R.-B. achtte zich geroepen aan het stelsel Scheithauer een v toe te voegen. De v is een letter, die zeer vaak voorkomt, reeds alleen door woordjes als voor, van, enz. Het woord von staat volgens Kaeding's woordenboek, wat zijn gebruikelijkheidsgraad betreft, op de elfde plaats in de geheele Duitsche woordenlijst: op 20.000.000 lettergr. komt het niet minder dan 118.088 maal voor (13.636 x vom niet meegerekend). Men kan nu zoo eenigszins schatten, welke beteekenis bij ons alleen reeds het woordje van heeft, en bedenke hierbij, dat wij den eigenlijken genitief, dien de Duitscher wel gebruikt, meestal door „van" omschrijven. Of de v in het Nederlandsch ook een kort teeken moet hebben! HET STELSEL SCHEITHAUER-RIËNTS BALT (-PONT) 51 En wat doet nu de heer Riënts Balt? Hij kiest voor de v het teeken, dat Scheithauer gebruikt voor schw, welke combinatie in onze taal van zeer kleine beteekenis is. Om na te gaan, welke plaats dit teeken in Scheithauer's logica inneemt, bedenke men dat deze lettergroep in het Duitsch een gebruikelijkheid heeft van 154.88, terwijl de b het tot 5.743,50 brengt, de d tot 11.798,71, de n tot 2i."j2$^tK-& b vormt 3.59% van alle medeklinkers, de d 7.38%, de n 13.51%, de r 15.12%, de schw o,o9%j^andaar dat Scheithauer voor deze groep zijn moeilijkst schrijfbaar teeken koos, de geknikte iVeJerl. V y<~ * &(/9S} -ctf'PaB) Het heeft een schrijftijd van 130 a 140, ongeveer gelijkstaande met de vormen die wij er naast plaatsten en waaruit men in het onderhavige stelsel (ongeveer) zou kunnen lezen de woorden: zit, bijp, spip. En dit teeken wordt gekozen voor onze v. Aldus bouwt men schriftstelsels! Zoo mogelijk nog erger staat het met de ƒ. Hiervoor heeft de heer R. B. zoo waar zelf een teeken bedacht, een van de onmogelijkste teekens die de vormleer kent, en waarvoor uit Kaedings gegevens een schrijftijd van (minstens) 185 is op te maken, hetgeen overeenkomt met het resultaat van proeven, die wij met een 50-tal onzer leerlingen hebben ondernomen. Men vergelijke met de vormen uit Kaedings voorraad, die wij er naast plaatsen, en bedenke dat de Latijnsche ƒ het maar tot 87.49 brengtl (97) 52 HET KORTSCHRIFT Doch pas bij de klinkers ontplooit 's heeren Balt's deskundige vindingrijkheid zich ten volle: Scheithauer maakt geen onderscheid tusschen volkomen en onvolkomen klinkers, en zooveel weet de heer Balt nu wel van onze taal, dat hij inziet dat een Nederlandsch kortschrift hier niet buiten kan. (Vgl. Steger). Doch hoe lost hij deze quaestie op? Scheithauer's e is een sterk hellend ophaaltje van \ letterhoogte. Balt neemt dit teeken over voor de korte e. Nu komt hij op het goede idéé, de lange e tweemaal zoo lang, te maken.... doch dit is Scheithauer's a 1 Daarvoor nu een nieuw teeken bedacht.... daar nemen wij Scheithauer's a voor.... a komt in het Nederlandsch immers niet voor. Jawel, maar hier vergeet onze stelsel-nabouwer (met ou) dat ook in het Duitsch a van weinig beteekenis is, 1.622% van alle klinkers, 0.64% van alle klanken, heelemaal niet te stellen naast de Duitsche e, die niet minder dan 15.61% van alle klinkers, of de Nederl. e, die a/s van alle klinkers uitmaakt. Natuurlijk heeft Scheithauer daarvoor een teeken bewaard, dat, uit een oogpunt van kortheid en verbindbaarheid, tot het uitschot behoort. En dit teeken, bestaande uit een horizontale plus een stijl opgaande lijn, wordt ons kalmpjes opgedischt voor'de zoo belangryke Nederlandsche a, die bijna 20% van onze klinkers vormt (Vgl. 66) dus .... ± 15 X zoo vaak in onze taal voorkomt als de a in 't Duitsch! e = ;>> e i a = __/ a —/ Een groot bezwaar van dit teeken is, dat het aan de daaraan voorafgaande neerhalen een van hun kenmerken dreigt te ontnemen. Wanneer de hand „weet"' (vgl. 61) dat zij na een (toch reeds moeilijk te trekken — vgl. 52) horizontale lijn een daaraan met lichte ronding verbonden ophaal krijgt te schrijven, zal zij neiging HET STELSEL SCHEITHAUER-RIËNTS BALT (-PONT) 53 hebben, den voorafgaanden neerhaal eveneens met een lichte ronding te verbinden, en dus van 1+2 n°. 3 willen maken inplaats van n°. 4: Op deze wijze wordt dan ta = da, ka = ga, pa = ba, enz. Nu mag men opmerken, dat de medeklinkers /<; ?l; f-C; U, * et- Ag /> i _? c/> dan ook „paarsgewijze" gegroepeerd zijn (vgl. Pitman), dat de zachte (d. g. b.) gevormd worden door de scherpe (t, k, p,) van onderen rechtsom te buigen, (hoewel de g, toch zeker wel een zachte ch, niet een naar rechts verbogen c/i-teèken is) maar, de weinige practische waarde van deze methode daargelaten, gaat het aldus verkregen „voordeel" weer te niet in verbindingen met a (ook met ui en -au-ou). Trouwens, het horizontale gedeelte, dat voor lange de a nog verlengd wordt, maakt dit teeken voor een zóó gebruikelijken klank tot een onding. Andere stelsels (Goudschaal bijv.), die den „gebogen ophaal" bezigen, vangen dezen dan ook aan met de ronding, die de hand toch reeds neiging heeft te maken; met een rechtsom gebogen voet (a) smelt deze ronding samen, met een recht eindigenden voet (b) wordt ze door een klein ophaaltje verbonden, opdat dit kenmerkende rechte uiteinde bewaard blijve. Het lijkt langer, maar is zekerder I |S§! firn 1. /-j,u^ Deze groote misgreep in de keuze van de a maakt het stelsel bijna onredbaar; de vernuftige uitvinding 54 HET KORTSCHRIFT van de teekens voor u en eu veroordeelt het. De heer Balt had de Duitsche u reeds gebruikt voor de oe (zie verder) en de ü voor onze volkomen u, de eu (terecht!) voor onze ui. Voor de (onvolkomen) u, die hij meent noodig te hebben (vgl. overigens 106) kiest hij nu, ten einde raad blijkbaar, het schrikbarendste teeken, dat in een graphisch kortschrift denkbaar is (Vgl. 52> ▼•)> den tegenhandschen neerhaal, voor de eu een zelfde teeken, tweemaal zoo lang! Behalve al hetgeen wij reeds tegen dit teeken, in deze afmeting en voor dit gebruik aanvoerden, moet nog worden opgemerkt dat het, evenals de a den voet van den voorafgaanden medeklinker onduidelijk maakt, indien deze recht eindigt: Wij geven den heer Balt zelf het woord: hieronder vindt men eerst twee Vormen, die rechtstreeks zijn geclicheerd uit zijn tijdschrift „De Stenograaf", Aug. 1013, resp. blz. 52, regel 9 van boven en blz. 53, regel 9 van onderen: geen snelschrift dus, maar voorbeeldig schoonschrift: | ï s> evenals bij Scheithauer, een horizontale lijn. Ook de langere horizontale lijn voor oe (u) neemt Balt over. Daarnaast gebruikt hij een horizontale lijn voor de volkomen o, die in lengte tusschen de o-lijn en de oe-lijn in staat, zoodat hij, behalve de twee tegenhandsche teekens en de grondlijnen van a, a, ui en au-ou, nog drie zelfstandige horizontale lijnen van verschillende lengte heeft. Twee zijn nog uit elkaar te houden en Scheithauer wacht zich dan ook wel, er meer te bezigen. Hij is daarbij in overeenstemming met de wetenschap, die (v. Kunowski) i°. de liggende lijn slechts in geringer afmetingen toelaat dan de ophaal (vgl. 54); 2°. de liggende lijn slechts in twee lengten toelaat, die zich als 1:2 of als 1 : 3 verhoudên.**) Met deze lijn, die in een graphisch stelsel de uiterste grens is van den richtingsboog (Vgl. 52), is Riënts Balt echter verkwistend in plaats van zuinig. *) Wij hebben naar deze voorbeelden niet gezocht: De twee eerste woorden troffen den schrijver in het tijdschrift, dat hem door den uitgever werd toegezonden, toen hij, teneinde den laatsten druk te hebben, het leerboek nog eens bestelde; het tweede herinnerde hij zich uit den leertijd van wijlen zijn broeder, die dit stelsel een tijdlang beoefende, en in 1903 van den heer R.B. zwart op wit kreeg dat hij het zuiver schreef. **) Von Kunowski, Die Kurzschrift als Wissenschaft und Kunst, Dl. I, o. a. pag. 82-S3, p. 161 (conclusies). Trouwens, ook Scheithauer heeft, in navolging van Bratinn, de stelling: Geen ophaal in meer dan twee breedten I 56 HET KORTSCHRIFT Welk een logica overigens in het klinkerstelsel: —f*3-/ \ -u, doek a__ = \ - U, r^e „ eu . a krijgt een moeilijk schrijfbaar, samengesteld teeken. De veel minder gebruikelijke U en ij' (ei) krijgen een eenvoudigen rechten ophaal: Het verband tusschen langen en korten klinker is niet steeds hetzelfde: soms wordt een klinker verlengd door breeder schrijven, soms door verlenging, soms door gebruik van een nieuw teeken. Het gebruik van samengestelde teekens voor de klinkers, maakt het bovendien bezwaarlijk, de enkelvoudige klinkerlijnen zonder meer aan elkaar te verbinden, daar o + i dan a zou vormffi, en bijv. i + a bijna onschrijfbaar zou zijn. Vandaar dat tusschen twee klinkers een „stomme" neerhaal wordt geschreven als scheidingsteeken (98): Nieuwe tegenhandsche lijn! Daarbij voegen zich de teekens voor h, n, m: k -\s ,21 = -\, ra . \ (stoxn.) HET STELSEL SCHEITHAUER-RIËNTS BALT (-PONT) 57 Ook hier groote kwistigheid inplaats van de theoretisch voorgeschreven bezuiniging. De twee- (of drie-) klanken aai, ooi, oei, (i) — eeuw, ieuw (2) worden echter op deze wijze uiterst ingewikkeld. Om dit eenigszins te voorkomen, spelt men ze niet op de gangbare wijze, doch geeft i weer door j, — uw door w, waardoor tenminste die „stomme" neerhaal wordt vermeden (99)! Zooals wij reeds opmerkten, handhaaft Scheithauer, en Riënts Balt in zijn voetspoor, de lettergroepteekens, zoowel voor tweeklanken (zie boven) als voor medeklinkers : *Y / £ ./ / t / 1 i&del iansel Het teeken voor nt is niet n + t, maar een dubbelhooge t, dat voor nd een dubbelhooge d, dat voor nk een dubbelhooge k, dat voor ng en dubbelhooge g. Dus de verdubbeling in hoogte van een medeklinker beteekent dat er een n aan wordt toegevoegd? Och neen: Een dubbelhoog sp-teeken beduidt st, een dubbele ch = cht, een dubbele p = f, een dubbele b = w. De nadeelen van het groepteeken-principe hebben wij reeds besproken (Vgl. 43, 73). Daar komt nog bij, dat in het werkje van Riënts Balt de verzamelteekens Het Kortschrift. Dl. II. 5 5» HET KORTSCHRIFT nt, nd, ng worden toegepast, daar, waar de etymologie van het woord zich er tegen verzet, in woorden als: aan-teekenen, in-doopen, lees-tafel, aan-gaan, enz., een concessie — een zeer bedenkelijke concessie, aan de idee van het „klankschrift", die bovendien dit nadeel heeft, dat men „in", „aan", „lees" enz. hoorende, dit niet mag opschrijven, doch moet afwachten wat er op volgt, teneinde te kunnen vaststellen of er wellicht een verzamelteeken moet gebruikt, en welk. Door het voorkomen van de meeste teekens in twee hoogten, zou er verwarring kunnen ontstaan, indien men de medeklinkers zonder meer aan elkaar verbond: Daarom worden medeklinkers verbonden door een stommen ophaal: De twee „stomme" halen veroorzaken zooveel onlogische handbewegingen, dat ze beschouwd kunnen worden als een vloek, die de onrechtmatig verkregen kortheid van de verzamelteekens na zich sleept (100). Merkwaardig is het nu, dat een gedeelte van onze critiek wordt bevestigd door het optreden van den heer M. A. Pont, die aanvankelijk tot Balt's aanhangers behoorde, doch zich langzamerhand van hem losmaakte, en eindigde met het uitgeven van een eigen bewerking. Deze bewerking sluit zich echter zeer nauw aan bij die van Riënts Balt, die een „genaue Uebertragung" wordt genoemd, — niet zonder dat er direct op volgt: „De in dit Leerboek ontwikkelde „Stenographie heeft door de bijzondere wijze, waarop HET STELSEL SCHEITHAUER-RIËNTS BALT (-PONT) 59 „ze ontstond, met het stelsel Scheithauer-Balt de „meeste teekens gemeen". Inderdaad, de ongelukkige a's, de leelijke u en eu, de Onpractische v, en de drieslag o, o, oe, (die, naar Pont zelf toegeeft, tegen een van Scheithauer's principes zondigt) worden overgenomen. Maar de verschrikkelijke geknikte j werpt de heer Pont overboord. Hij vervangt dit teeken door Scheithauer's cht Ht^J cJ> = J Balt een niet onaardige greep, wanneer men er het met j verwante c/i-teeken naast plaatst. Nieuw is bij Pont het teeken voor sj-zj, waarvoor hij het in een Nederlandsch stelsel — als is 't een groepteekenstelsel — vrijwel overbodige teeken nz neemt: Het gebruik van dit teeken in Jacques zoowel als in c/ief en s/orren doet wel vreemd aan; in chei hoort men één ondeelbaren s-klank, in s/orren duidelijk s + ƒ. Doch in onze taal zal dit minder last geven dan in het Fransch (101). Van het cM-teeken en het nz-teeken kon Pont kalmpjes afstand doen, daar hij '■— en ziedaar onze critiek op Balt ten deele bevestigd door de historie — de groepteekens alleen gebruikt voor letterverbindingen die tot den stam van een woord behooren (de verdeeling in lettergrepen daargelaten) en wel zoo, dat de woordvorming steeds duidelijk wordt weergegeven. Inderdaad, een aanmerkelijke vooruitgang, die bewijst, dat de 6o HET KORTSCHRIFT heer Pont wél gestenographeerd had, voordat hij een stelsel (al is 't ook een bewerking van een bewerking) uitgaf. Balt schrijft: aan/c-lagen, gasp-it, inrf-eelen, bra-c/i/, inz-inA-en enz.; Pont schrijft aan-Magen, gaspit, in-deelen, bra-cA-t, in-zin/ren. Intusschen handhaaft hij de verzamelteekens ook in woorden als ka-n/-oor, de-sp-oot, omdat er geen sprake is van een stam als poot of kan (102). Sommige woorden van Pont schijnen natuurlijk langer dan dezelfde woorden bij Balt; terecht heeft Pont zich daardoor niet laten weerhouden; Balt's kortheid was op sommige punten de kortheid zooals een leek die verlangt. Maar verder kon Pont niet gaan: hij blijft verschil maken tusschen de nt in kant en in aanteekenen, tusschen de sp in gesp en in gaspit, tusschen st in fees/ en in leesZafel. Het bezwaar van het gebruik van verzamelteekens wordt hier des te sterker voelbaar, doordat op sommige punten met het groepteekenprincipe is gebroken. Maar deze bekorting, hoe ook verkregen, mocht Pont niet opgeven. Op het schrijven van alle letters is dit stelsel niet gebouwd. Om consequent te zijn had hij... een nieuw stelsel moeten maken. Overigens zouden wij den heer Pont geen recht doen wedervaren, indien wij niet opmerkten, dat zijn leerboek oneindig veel juister is opgezet dan dat van den heer Balt en door zijn fijne casuïstiek veel minder moeilijkheden aan den leerling overlaat. Ook het verkorte stelsel van den heer Pont verdient boven dat van den heer Balt verre de voorkeur (103). Intusschen, dit gezegd zijnde, mogen wij ons eindoordeel over beider grondslag in één uitspraak samenvatten: Dit graphische stelsel van de nieuwere richting, dat verdikkingen verwerpt, klinkers met onveranderlijke teekens schrijft, onafhankelijk is van de schrijflijn, HET STELSEL SCHE1THAUER-RTENTS BALT (-PONT) 6l en van huis-uit hoofdzakelijk bedoeld is geweest als een kortschrift voor algemeen gebruik, vertoont, hoewel het op oudere stelsels zeker een vooruitgang mag heeten, de volgende gebreken: i°. Wat den vorm aangaat: a. het bevat enkele medeklinkerteekens bijv. de v en de ƒ (deze laatste niet bij Pont) die voor het doel waarvoor ze worden gebruikt volkomen verwerpelijk zijn; b. het maakt in zijn klinkerstelsel een onhoudbaar sterk gebruik van horizontale lijnen, nog wel in méér dan twee afmetingen, en van breede tegenhandsche lijnen — waardoor het schrift als het ware schrijflijnen Verslindt, op zichzelf reeds een groot nadeel te achten, omdat het in het wezen van ons loopend schrift ligt, de verplaatsing van de hand zooveel mogelijk te voorkomen; c. het bezigt een viertal gebroken of gebogen „ophalen", die de duidelijkheid van de neerhalen in gevaar brengen; d. het verkwist vele handbewegingen door den stommen ophaal en den (tegenhandschen) dito neerhaal; e. het heeft bovendien drie tegenhandsche medeklinkers (n, h, m). 2°. Wat den denktrant aangaat: a. het schrijft vele letters verschillend naarmate ze in bepaalde verbindingen voorkomen( „verzamelteekens" voor medeklinkergroepen en tweeklanken); b. de lange klinkers worden niet volgens één consequent doorgevoerde methode uit de korte gevormd; in één geval is daarvoor zelfs een nieuw teeken noodig (ü, ü); de onderscheiding tusschen ö> Ö", oe is onvoldoende; de lange i ontbreekt; c. de schrijfbaarheid en de wetenschappelijke kortheid der klinkers is verre van evenredig aan hun gebruikelijkheidsgraad in onze taal, hier en daar zelfs omgekeerd evenredig (een zeer grove foutl); d. de verhouding tusschen vormen van enkele hoogte en dezelfde vormen van de dubbele hoogte is niet in alle gevallen gelijk (zie: t: nt, d : nd, b : w,'p : f, sp : st); e. (Riënts-Balt). het gebruikt groepteekens voor letters die blijkens de 62 HET KORTSCHRIFT etymologie der woorden niet bijeen hooren; (Pont): het gebruikt voor een aantal lettergroepen nu eens 't verzamelteeken, dan weer de letters afzonderlijk — hetgeen (in meerdere of mindere mate) het werktuigelijk schrijven belemmert. Onder deze 'tekortkomingen zijn er een aantal, die ieder op zichzelf dit kortschrift reeds zouden veroordeelen; te zamen genomen brengen zij den beoefenaar in de onaangename positie, dat hij tot aan de grens van het betere gebracht wordt, zonder dit betere werkelijk te bereiken. Dat het stelsel in enkele steden van ons land vrij veel gebruikt wordt pleit voor de macht van reclame en bewijst overigens (wat de lezer nu wel zal weten), dat het publiek tot oordeelen op dit gebied verre van bevoegd is (104). VIII HET NEDERLANDSCH ALFABETISCH KORTSCHRIFT „STENOGRAPHIE VOOR IEDEREEN" DOOR A. W. GROOTE (1899) Voor den ter zake kundige zegt deze titel reeds nagenoeg alles. De ontwerper van dit kortschrift heeft zich de volgende eischen gesteld: Te geven een stenographie i°. voor algemeen gebruik, niet alleen voor den vakman, maar „voor iedereen"; 2°. graphisch: opgebouwd uit teekens, die ontleend zijn aan de in den loop der eeuwen ontstane grondtrekken van het loopende (cursieve) Latijnsche schrift; 30. alfabetisch: berustend op het beginsel, in het gewone schrift gehuldigd, van het letterschrift; iedere globale klank-eenheid (vgl. 9, 68) één letter, steeds dezelfde, die bij de woordvorming zonder meer aan de omringende letters wordt verbonden; 40. Nederlandsch: in zijn oeconomie, d.w.z. in de keuze van: a. de kortste, en b. de gemakkelijkst verbindbare vormen, rekening houdend met de eischen van het Nederlandsche taai-eigen; derhalve voor alle in het Nederlandsch onontbeerlijke letters een teeken, en deze teekens zoo gekozen, dat voor de in het Nederlandsch 't meest gebruikelijke letterverbindingen voordeelig schrijf bare vormen ontstaan; 50. een kortschrift: zoo kort, dat het, met inachtneming van het voorafgaande, de grens nadert waar nog grooter kortheid onduidelijkheid zou geven; doch zich aan deze zijde van die grens kloek handhavend, gevend het minimum aantal letters dat klankleer en kennis van het woordenboek eischen of toelaten (105). 64 HET KORTSCHRIFT Wij hebben het elders beweerd en herhalen het hier: Wie zich houdt aan deze eischen, welke door de logica van de schriftontwikkeling worden gesteld, en daarbij de algemeene theorie van het kortschrift beheerscht, moet noodzakelijkerwijs komen tot een schrift, dat met dat van den heer Groote althans op de hoofdpunten gelijkenis vertoont — de „gelukkige" grepen, die niet meer het werk zijn van den kundige doch dat van den kunstenaar, natuurlijk daargelaten. Doch twintig jaar geleden kwam het er natuurlijk vóór alles op aan, deze eischen te bespeuren en als betrouwbaar te doorzien 1 Wij zullen trachten den ontwerper op enkele hoofdpunten in zijn vermoedelijken gedachtengang te volgen, en staan dan in de eerste plaats'stil bij eisch 5, min of meer in verband met 4. Ieder voelt, dat het veel gemakkelijker is, niet de grens van het minimum aantal teekens te willen naderen. Het is wel schoon, een juist-toereikenden grondslag, d.w.z niets overbodigs te hebben, maar het is gewaagd: de onverschrokkenheid van den kunstenaar, welke zich de meester, die hij weet te zijn, wil toonen in het meest beperkte uitdrukkingsmiddel. De heer Groote meent onze taal, zonder dat er vrees voor verwarring behoeft te bestaan, te kunnen weergeven met de volgende medeklinkers: b, d, v-f, g-*ch, h, j, k, l, m, n, IJ, p, r, t, w, s-z; de letters s en z, wen ƒ, g en ch dus weer te geven door gelijke teekens, bovendien een teeken voor de cA (= j als in chef). Voorts de klinkers e, a, 0, i (lang en kort) en u; dit laatste op het gevaar af, dat men Julie voor jullie, duffel voor duvel (andere gevallen zijn ons niet bekend) zou lezen. De medeklinkers nu zijn, met het oog op de inrichting van het stelsel, in twee groepen te verdeelen: i°. b, d, v-f, g-ch, k, m, p, t, s-z, die öf vaak voorkomen, óf zeer gemakkelijk onderling verbindbaar moeten zijn; HET NEDERLANDSCH ALFABETISCH KORTSCHRIFT 65 2°. h, j, l, n, r, ng, w, die öf minder vaak voorkomen, df van dien aard zijn (de meeste liquidae = vloeibare letters vallen er onder) dat ze gemakkelijk aan alle klinkers en aan vele medeklinkers zijn te passen; met deze gaan ze dan verbindingen aan, waarin ze een eenigszins ondergeschikte rol spelen, in welk geval dan een in het wezen van ons klank-systeem liggende verhouding voor het oog zichtbaar wordt. (De m wordt ook veelal tot de liquidae gerekend; we laten in het midden of dit voor onze taal wel juist is, maar merken op, dat ze i°. overwegend vaak alleen, d.w.z. alleen met klinkers voorkomt; 2°. gemakkelijk aan p, t en g moet sluiten. Dit laatste geeft hier den doorslag (Vg. 79, 3°)- Dit medeklinker-systeem is nu in een teekenstelsel te belichamen: Voor de eerste groep moeten natuurlijk de eenvoudigste grondvormen van het loopend schrift worden gekozen; ze mogen maar in één afmeting worden gebruikt, daar alle letters terstond aan elkaar moeten kunnen sluiten. Deze vormen zijn: de schuin geplaatste rechte neerhaal, aan top of voet of aan top én voet in verschillende richtingen omgebogen: Welke letters zullen deze teekens voorstellen? Er zijn er bij, die gemakkelijk onderling verbindbaar dienen te zijn. Hoe wordt die verbindbaarheid bewerkstelligd? Wanneer een teeken in een rechte lijn eindigt en het daarop volgende teeken begint met een rechte lijn, dan vloeien de beide teekens ineen en zijn te zamen in één pennestreek schrijfbaar. Nu moet, om èrgens te beginnen, de s verbindbaar zijn aan ch, p, t (tot sch, sp, st), de ch-g aan de t (tpt cht). Zoowel voor als na een 66 HET KORTSCHRIFT andere letter uit deze groep kan de ch-g dus komen; hieruit volgt, dat ze aan beide uiteinden schielijk verbindbaar moet zijn, met andere woorden, een rechten top en een rechten voet moet hebben. Niet omdat ze meer voorkomt dan bijv. s of t, doch met het oog op den hooger te stellen eisch van de verbindbaarheid, krijgt zij het eenvoudigste teeken: den rechten neerhaal. Ook staat nu reeds vast, dat de s recht moet eindigen (s-ch) en de t recht moet beginnen (ch-t).... Op analoge wijze door redeneerend, komt Groote tot het voorloopig resultaat, dat s en m'recht moeten eindigen, p en t recht moeten beginnen. De vraag is dus nu nog: hoe moeten de toppen zijn van s en m, en de voeten van p en t? Hier pas geeft de gebruikelijkheid den doorslag. Men behoeft niet lang te aarzelen: s moet gemakkelijker schrijf baar zijn dan m en dus een gemakkelijker en zekerder schrijfbaar teeken hebben. En waar wij hebben te kiezen tusschen ? en / is het zonder meer duidelijk, dat het eerste teeken noodzakelijk voor s, het tweede voor m bestemd is. Op dezelfde wijze moet, wanneer men de keus heeft tusschen y en i het tweede voor t, het eerste voor p bestemd worden. Ten gevolge van deze kloeke greep ontstaan nu voor sommige veel-voorkomende klank-combinaties allereenvoudigste verbindingen: zonder dat daarvoor — gelijk in bijna alle andere HET NEDERLANDSCH ALFABETISCH KORTSCHRIFT 67 stelsels — afzonderlijk 'aan te leeren verzamelteekens noodig waren. De nog overblijvende eenvoudige teekens (i) worden nu, schrijfbaarheid in verband brengend met gebruikelijkheid, als volgt verdeeld (2): £)CJ2S; 2}C^^£J>b Voordat wij de medeklinkers van de tweede groep bespreken, thans een woord over de klinkers. Deze vallen in twee categorieën uiteen: i°. de klinkers die gewoonlijk zelfstandig voorkomen: a, e, 0; 2°. de klinkers die dikwijls aan andere klinkers (tot tweeklanken) worden verbonden: u, f. Voor de klinkers van de eerste soort kiest Groote rechte ophalen in drie afmetingen (het aantal dat verschillende theoretici — waaronder v. Kunowski —r toelaatbaar oordeelen). Daar zijn schrift onafhankelijk is van de schrijflijn, en zijn medeklinkers niet, zooals in stelsels met klinker-symboliek, de schrijflijn „zoeken", is dit voor hem tevens het middel om het schrift in den omtrek van den regel te houden. De grootte van ophalen staat niet op zich zelf, doch wordt bepaald door de hoogte van de omringende medeklinkers (= neerhalen), speciaal van den voorafgaanden. De ontwerper gebruikt ophalen van resp. een halve, een heele en anderhalve letterhoogte c£ 1 Z 3 S & _ Z 3 hetgeen in de practijk hierop neerkomt, dat (fig. a) ophaal 1 een eindje (ï de helft) onder den top van den vooraf gaanden neerhaal (= d) blijft, ophaal 2 daarmede gelijk komt, ophaal 3 er een eindje (± de helft) boven 68 HET KORTSCHRIFT uit steekt; laat men (fig. b) na den ophaal een neerhaal (= k) volgen, dan merkt men dat deze A- in geval i half onder den voet van de d zakt, in geval 2 er mede gelijk blijft, in geval 3 er een halve letterhoogte boven wordt getild. Men zegt dan wel: deze letter komt een halve letterhoogte onder, staat op, staat een halve letterhoogte boven de schrijflijn, — hoewel die schrijflijn zuiver denkbeeldig is. Voor ieder der ophalen heeft men dus twee kenmerken: a. zijn volstrekte, d. i. zijn eigen hoogte, 6. de hoogte-verhouding tusschen de omringende neerhalen. Deze twee kenmerken zijn niet geheel afhankelijk van elkaar: in de volgende afbeeldingen zijn de absolute hoogten der ophalen zeer onnauwkeurig uitgevoerd: m z j De voeten van den tweeden neerhaal zijn echter in elk der drie vormen juist geplaatst en niemand twijfelt: in 1, 2, 3 is voor den ophaal resp. Vz, 1 V*, 1 „letterhoogte" bedoeld. De kenmerken vullen elkaar dus aan. Welke namen geven wij nu aan die drie ophalen? Die van J letterhoogte is het gemakkelijkst schrijfbaar, die van 1 letterhoogte iets moeilijker, die van ij het moeilijkst; de laatste vereischt ook meer oplettendheid. Wij herinneren ons dat (vgl. 66) e in onze taal 47 % van de klinkers vormt, a 17%, o 11%. Hieruit volgt, dat e = ophaal van £ letterhoogte, a — 1 letterhoogte, 0 = letterhoogte.*) a ?/> dag Qek hót *) Vele graphische stelsels kennen den ophaal in drie of meer hoogten, ook dat van Scheithauer („genau übersetzt" — zooals HET NEDERLANDSCH ALFABETISCH KORTSCHRIFT 69 Hoe maakt men nu van een korten klank een langen klank? Door hem uit te rekken. Rekken wij' deze klinkerlijnen uit, zonder hun wezenskenmerk, d. i. hun hoogte, te wijzigen, dan worden ze eenvoudig schuiner geplaatst, wat ten gevolge heeft, dat de omringende neerhalen verder van elkaar komen te staan: #1 l^Z , ƒ £-1 , cft 0^1 ^cl£ raa*. ?nei meet