HEILIGEN EN HUN TIJD { DE H. FRANCISCUS - DOOR B. VAN DIJK N.V. A. N. GOVERS - OEN HAAG l DE H. FRANCISCUS VAN ASSISIË HEILIGEN EN HUN TIJD DE H. FRANCISCUS VAN ASSISIË ii. DOOR J. B. VAN DIJK. UITGEVERS-VENNOOTSCHAP FUTURA, LEIDEN EVULGETUR: Roterdami, 2 Aprilis 1919. M. W. A. WlJTENBURG, libr. eens. a. h. dep. Ingevolge het voorwoord van „St. Francisfcus en zijn tijd" volgt thans de eeiste levensbeschrijving van dezen Heilige door zijn tijdgenoot en Ordebroedér Thomas van Celano. In dat voorwoord zette ik mijn opvatting uiteen, -waarom het de voorkeur verdient eene levensbeschrijving tè geven gelijk zij die schreven welke met hem waren,, in plaats eene steeds min of meer willekeurige greep te doen, uit de bronnen en het daar geputte naar eigen meening te rangschikken en het Heiligenleven daaruit op te bouwen. Men kan er dan mijns inziens niet aan ont: komen — en de ervaring leert het ook — om slechts dat te geven wat zich aanpast aan het beeld dat men zichzelve van den Heilige vormde, en ter zijde te laten hetgeen daar niet mede in overeenstemming is. Nu is de opmerking gemaakt dat zulks ook het geval aal zijn met Thomas van Celano en Broeder Leo. Doch zoo die opmerking al eenige juistheid moge hebben, dan zal zulk eene vooropgezette meening zich bij deze wel het minst doen gelden. Immers zij hebben gezien hoe de wonderbare Heilige leefde en werkte of kregen hunne berichten van diegenen welke dat hadden gedaan; en dit gaven zij weder. Dat zij het getrouwelijk deden is de opvatting van allen die hen kenden en lange eeuwen na hen kwamen. Mocht er bij hen ook van eene vooropgezette meening sprake zijn, dan is het er eene van vereering en van diepe bewondering voor den Serafijnschen Vader, en uit geen enkel door de tijdgenooten medegedeeld feit blijkt dat dit aan hunne waarheidsliefde te kort heeft gedaan. Er is geen enkele grond om hetgeen Thomas vak 6 Celano, deze ernstige man, zegt in twijfel te trekken; de pogingen die enkele nieuweren — vooral Sabatier -— in het werk stelden om' ihemi als een partijdig schrijver en vervalscher der geschiedenis voor te stellen, verliezen weer even snel den grond welken zij een oogenblik schenen te winnen. Steeds blijven de eerste en de tweede levensbeschrijving. van Thomas van Celano — doch vooral de eerste — het onwankelbare uitgangspunt ter beoordeeling van alle andere bronnen. De twijfel die sinds enkele jaren gerezen is pleit er juist voor dat die twijfelaars bij Thomas dingen vonden welke niet het wonderlijke beeld' dat zij — niet-katholieken ■— zich van dien zoo bij uitstek katholieken Heilige hadden gevormd, niet strookte. Voor den vromen lezer, welke slechts franciscus en zijn leven wil leeren kennen, hebben de strijdvragen, welke opkomen, wisselen en wederom gaan zooals zij gekomen zijn, geen belang. Thomas van Celano, de dichter van het „Dies irae" werd omstreeks 1200 geboren in het stadje der Abruzzen, waarnaar hij is genoemd. Reeds jong trad hij in de jong gestichte Orde, waarin Ijïj door den Heiligen Stichter zelf werd opgenomen. Na het kapittel van Pinksteren 1221 ging hij als missionaris naar Duitschland en werd er het volgende jaar Custos van Mainz, Keulen en Worms; in 1223 verving hij tijdelijk Cesarïtjs van Spiers als Provinciaal, en begeleidde in 1227 den Duitschen Provinciaal naar het Generaal-Kapittel van Portiuncula. Hij bleef toen in Italië en zijne zoo levendige voorstelling van de zaligspreking des Heilige doet onderstellen dat hij ze bijwoonde. Zeker is het dat Paus Gregorius IX hem destijds de opdracht gaf om de levensbeschrijving te vervaardigen, welke de Eerste wordt genoemd, en waarvan de vertaling hier aan de vereerders van den Serafijnschen Heilige en andere belangstellenden wordt aangeboden. De vertaler heeft er naar gestreefd om het oorspronkelijke 7 zoo getrouw mogelijk weder te geven en het eigenaardige kenmerk er van zoo weinig mogelijk verloren te doen gaan. Mocht hij daar niet volkomen in zijn geslaagd, dat men hem dan verontschuldige, gedachtig dat waar de krachten te kort schieten de wil geprezen dient te worden: of — naar Tollens — „men rekene den uitslag niet doch telle het doel alleen.' In den naam des Heeren, Amen. Hier begint de voorrede op het leven van den Zaligen FrancisCus. Ik wensch in vrome godsvrucht, met de waarheid als leidster steeds voor oogen, de daden en het leven van onzen allerzaligsten vader Franciscus geregeld te verhalen. Omdat niemand al hetgeen deze deed en leeraarde in zijn geheugen kan bevatten, heb ik er mij op het bevel van onzen roemrijken Heer en Paus gregorius, op toegelegd althans datgene mede te deelen wat ik — zij het met onervaren woorden — uit zijn eigen mond vernam of hetgeen mij door getrouwe en geloofwaardige getuigen werd medegedeeld. Ach! dat ik toch verdienen moge de leerling te zijn van herrf die steeds duisterheid in het spreken vermeed, en sierlijkheid in het woord niet kende. Al hetgeen ik van den zaligen man zelve kon bijeen brengen, heb ik in drie werkjes verdeeld, het geheel daarbij in hoofdstukken onderscheidende, opdat niet de verscheidenheid van zaken, tijden en handelingen het geregeld verhaal zou verstoren en aan de waarheid doen twijfelen. Het eerste deel nu omvat de orde van het verhaal en is voornamelijk gewijd aan de reinheid van zijn heiligen omgang' en zijn leven, aan zijn heiligen levenswandel en zijn heilzame voorschriften. Ook zullen enkele wonderen worden vermeld uit de zoovele welke tijdens zijn leven, de Heer onze God zich gewaardigde door hem te wrochten. Het tweede deel vermeldt de daden van het voorlaatste jaar zijns levens tot aan, 9 zijn gelukkigen dood. Het derde deel echter omvat vele wonderen, en verzwijgt er nog meer, welke de Heilige, thans roemruchtig met Christus in de Hemelen regeerende, op de aarde heeft verricht. Ook is het van belang te vermelden welk ontzag, welke eer, lof en roem de voorspoedig regeerende Paus GrèGORIUS en met deze de kardinalen van geheel de Heilige Roomsche Kerk hein allereerbiedigst bewezen, door zijn naam op te schrijven in de lijst der heiligen. Hulde aan den almachtigen God, die zich zoo wonderbaar en zoo liefelijk in zijne Heiligen doet kennen. (Einde van de Voorrede). Tot lof én glorie vati 'den Almachtigen God, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Amen. Hier begint het leven van onzen allerzaligsten Vader franciscus. I. Hoe zijn geest en zijn gesteldheid «ras tijdens zijn leve* in de wereld. i. Er was een man in Assisië, dat ligt aan het einde der vallei van Spoleto, Franciscus genaamd. Hij was, volgens de ijdelheid der wereld, van zijne prille jeugd af door zijne ouders overmoedig opgevoed en volgde lang hun ellendig leven en hun zeden na, waardoor liij zelve steeds ijdeler en overmoediger werd. Want die ongelukkige gewoonte, was bij hen, die toch nog Christenen werden genoemd, zoo algemeen ingeworteld, en dit allerverderfelijkst onderricht was als bij de Wet overal ingevoerd, dat de ouders van de wieg-zelve af, uit scherts, hunne zonen op de meest teugellooze wijze trachtten op te voeden. Als de jongens ternauwernood begonnen te stamelen of te spreken, werden hen reeds schandelijke en afschuwelijke gebaren en woorden geleerd; en aan die zeer jonge kinderen werden niet slechts die zedelocze woorden geleerd, doch ook werden zij tot zoodanige handelingen gedwongen. En niemand van deze durfde uit vrees om zijn leeftijd, zich fatsoenlijk te gedragen,,omdat hij dan erge bestraffingen kreeg. Zeer juist zegt daarom de wereldsche dichter: Wijl wij naar het gedrag onzer II ouders zijn groot geworden, volgen ons van de jeugd af alle rampen. Dat is toch een ware getuigenis dat, hoe nadeeliger de inzichten der ouders zijn voor hunne kinderen, des te nadeeliger zijn zij voor hun welzijn. En naar gelang deze in leeftijd toenemen, worden zij door eigen aandrift steeds meer tot de werken des kwaads geneigd. Uit den onreinen wortel toch groeit de onreine boom op, en, hetgeen eenmaal door het kwaad is bedorven, kan slechts ter nauwernood weer tot de regelen der gerechtigdheid worden teruggebracht. Als zij toch reeds op den drempel der jeugd daartoe zijn binnengegaan, hoe roeent gij dan dat zij zullen opgroeien ? Dan voorzeker, toegevende aan allerlei soort van losbandigheid, meenen zij dat alles wat hen behaagt, geoorloofd is en streven zij er ijverig naar om zich aan allerlei laagheden over ta geven. Aldus vrijwillig dienaars geworden der zonde, leveren zij wapentuig aan de ongerechtigheid waaraan zij al hunne ledematen overgeven. Niets blijft hen — noch in leven, noch in zeden — bij van den Christelijken godsdienst, dan de naam van Christen, dien zij nog behouden. 2. Velen van die ongelukkigen doen zich nog slechter «bi dan zij inderdaad zijn, opdat zij n*ear verachtelijk zouden schijnen naarmate zij onschuldiger zijn. Dit 2ijn de slechte begrippen, waarin deze man, dien wij als een heilige vereeren, omdat hij waarlijk heilig is, van zijn jeugd af is grootgebracht en in welke hij, tot het vijf en twintigste jaar zijns levens, zijn tijd allerellendigst heeft doorgebracht en verspeeld. Ja zelfs boven alle jongelieden van zijn leeftijd in het kwade vooruitstrevende, was hij volop de aanstichter van het slechte en de aanlegger "ter dwaasheden. Hij trachtte aller verbazing op te wekken en de overigen in ijdelen roem ven praal te overtreffen. En dit zoowel in boert en spotternijen als in gemeene en onzinnige woorden, in liederen en in weelderige ea overdadige kleerenpracht, omdat hij over veel geld kon beschikken; hij was niet gierig, doch vrijgevig; hij 12 spaarde niet het geld, doch verkwistte het ; hij was een slim koopman doch tevens een allerijdelste praallials; als mensch echter zeer hoffelijk, was hij gemakkelijk te overhalen en zeer voorkomend, zoodat vele bedrijvers van slechte daden en aanstokers tot schelmenstreken om die reden ten zeerste zijn omgang zochten en, hoewel verward in de scharen der ongerechtigen, schreed hij hooghartig en grootmoedigi voort, zijn weg nemende midden door de straten van Babyion, totdat de Heer uit de Hemelen zou nederblikken en om wille van Zijn Naam zijn toorn verre van hem afwenden en de tong door Zijn lof zou beteugelen, opdat hij niet geheel en al ten gronde zou gaan. De hand' des Heeren is derhalve over hem gekomen en een ommekeer gewqrd hem van de Rechterhand des Allerhoogsten, opdat door dezen man aan de zondaars vertrouwen zou worden geschonken op de genade der bekeering en hij aan allen een voorbeeld zc.u zijn van den ommekeer tot God. ii Hot de Heer zijn hart bezocht door ziekte des lichaams en een nachtelijk gezicht. Terwijl tot nu toe deze man toch door jeugdig vuur in zonde gloeide en de gevaarlijke leeftijd hem dreef om op overmatige wijze en zonder zich te beteugelen toe te geven, en niet wetende dat het het venijn der oude slang was dat hem zoo heftig beroerde, kwam plotseling de goddelijke wraak, of beter de zalving Gods tot hem toetreden; voor het eerst kwam in hem de gedachte op om zijn verkeerden zin te herroepen, wijl hem angst in de ziel en smart in het lichaam overviel; zooals de profeet zegt: Ziet, ik zal uw weg met doornen omheinen en met een muur omringen." En zoo verzwakt door eene lange ziekte, gelijk de hafestarrigheid der menschen, welke slechts ternauwernood *3 door beproevingen wordt gebogen, die verdient, begon hij, zooals men dan gewoon is, allerlei dingen te overwegen. Toen hij een weinig aan de betere hand geraakte, en, om weer op kracht te komen, steunende op een stok, hier en daar door het huis ging, trad hij op een zekereru dag in de vrije natuur en begon hij het voor hem liggende landschap nieuwsgierig te aanschouwen. Doch noch de heerlijke aanblik der velden, noch de liefelijkheid der wijnranken, noch wat verder daaT het gezicht streelde, vermocht hem te boeien. Hij verwonderde zich over dezen plotselingen ommekeer in hem en ging hen welke die schoonheden roemden, dwazen noemen. Van dien dag aan hechtte hij geenerlei waarde meer aan zich-zelve en begon hij datgene te minachten, wat hij vroeger had bewonderd en bemind. 4. Doch nog niet geheel en al en van ganscher harte, omdat hij zich nog niet had losgemaakt uit de windselen der ijdelheid, noch het juk der verdorvenheid van de schouders had geschud. Zwaar valt het toch den mensch met zijne gewoonten te breken; hetgeen zich eenmaal in het gemoed heeft vastgenesteld, laat zich niet gemakkelijk uitroeien. De geest die zich los maakte, wordt nog lang tct de vorige neigingen teruggetrokken en het toegeven aan de ondeugden wordt tot een tweede natuur. Zoo ook FRANCISCUS, die de hand Gods trachtte te ontvluchten; toen hem de voorspoed weer toelachte, vergat hij gaandeweg de vaderlijke berisping, dacht weer aan de dingen dezer wereld en, de vermaning Gods niet indachtig, stelde hij zich wederom veel groots voor van de aardsthe glorie in de ijdelheid op hetgeen hij zou verrichten. Want een zeker edelman van Assisië maakte groote krijgstoerustingen en, door dwazen roemzucht aangevuurd, stelde deze zich voor een tocht naar Apulië te doen, om daar buit en ee" te behalen. Als FRANCISCUS, die lichtzinnig was en zeer stoutmoedig, dit vernam, zinde hij er op om met hem -nc le te trekken; hoewel de mindere in adel en in rijkdom, overtrof hij den < édelman in grootmoedigheid en vrijgevigheid. 5. Van het Visioen. Op zekeren nacht, toen hij bjj zichzelf overlegde hoe hij zijn voornemen zou uitvoeren, èh geheel verteerd werd door het verlangen den tocht mede te maken, heeft Degene, die hem met de roede der gerechtigheid had getroffen, hem ook in een nachtelijk visioen bezocht met de zoetheid Zijner genade; cn, wijl hij bégeerig was naar roem, hem aangelokt als werd hij verheven tot het toppunt van den roem. Het scheen hem toe toch dat hij zijn huis vol had met krijgstoerustingen, namelijk zadels, schilden, lansen en mleer van zulk geraad; ten zeerste daarover verheujgd, verwonderde hij' zjch in stilte wat dit zou beteekenen. Hij was toch niet gewoon zulke dingen in zijn huis te zien, doch wel rollen laken, opgestapeld om te verkoopen. En nog geheel verstomd over dezen plotselingen overgang, werd hem gezegd, dat al dit wapentuig voor hem zou zijn, en voor zijn krijgslieden. Zeer opgewekt cn zich in den geest verheugende, en het visioen beschouwende als een voorteeken van grooten voorspoed, voorspelde hij dat zijn tocht naar Apulië gelukkig zou afloopen. Hij wist immers niet wat hij zegde en de gave hem door den Hemel geschonken erkende hij nog niet. Hij kon nog niet bevroeden dat zijn uitlegging van het visioen niet de ware Was, ofschoon die zeer nabij kwam aan de dingen, welke hij zou verrichten; doch daarover was hij toen nog niet gewoon zich te verblijden. Hij moest nu zijn krachten inspannen om zijn plan te volvoeren en het begeerde doel van den tocht te bereiken. En waarlijk zeer schoon Wordt hier voor het eerst melding gemaakt van die wapenen en zeer van pas worden zij hier door den rfioedigen strijder aangewend tegen den sterk gewapende; en als ware hij een andere David, zoo zal hij in den naam van den God der heerscharen Israël van den ingekankerden smaad der vijanden bevrijden. 15 III. Hoe hij, wc! In den geest doch niet naar het uiterlijke veranderd, zinnebeeldig zal spreken over den gevangen schat en «Ter zijne bruid. 6. Toch had er, hoewel niet naar het uiterlijke, in zijn geest eene verandering plaats gehad; hij gaf het plan op om naar Apulië te gaan en trachtte zijn geest op de dingen Gods te richten; zich voor een korte wijl aan het wereldsch bedrijf en de zaken onttrekkende, streelde hij er naar den inwendigen mensch tot JezusChristus terug te brengen. Als de voorzichtige koopman verborg hij het gevonden kleinood voor de oogen der spotters en beproefde in 't geheim het met de overige koopwaar in waarde te vergelijken. Want toen een zeker man van Assisië, op wien hij zeer gesteld was, wijl deze met hem van één leeftijd was en zij beiden steeds vertrouwelijk hadden verkeerd, het waagde hem om mededeeling van zijn geheim te vragen, voerde hij hem naar een afgelegen en voor een vertrouwelijk onderhoud seer geschikte plaats, bewerende dat hij een kostbaren en grooten schat had gevonden. Die man, zeer verheugd en begeerig, om hetgeen hij vernam te zien, gaat gaarne met hem mede zoo vaak hij wordt gevraagd. De aard van hst onderhoud. Er was een grot, dicht bij de stad gelegen, waar zij, over den schat sprekende, herhaaldelijk heengingen. De man Gods, die reeds heilig was door zijn heilig voornemen, ging die grot binnen, terwijl zijn gezel buiten in afwachting bleef, en, overstroomd door den nieuwen en ongewonen geest, bad hij heimelijk tot den Vader. Vurig, verlangde hij dat niemand zou weten wat er in zijn binnenste omging en dit wijselijk tot een betere gelegenheid verbergende, raadpleegde hij God alleen over zijn heilig voornemen. Hij bad vromelijk dat de eeuwige en waarachtige God zijn weg zou leiden, en hem zou onderrichten hoe- Zijn wil 16 te volbrengen. Zeer hevig was zijn geest bewogen, eti hij kon geen rust vinden totdat hij het werk zou hebben volbracht, wat hij in zijn hart had voorgenomen. Allerlei gedachten bestormden hem en kwelden hem op zeer heftige wijze. Hij blaakte inwendig door het goddelijk vuur en vermocht niet dit in zijn geest opgenomen vuur voor het oogt van anderen te verbergen. Het berouwde hem zoo zwaar te hebben gezondigd en de oogen der majesteit te hebben beleedigd; noch het verledene noch het tegenwoordige kwaad boeide hem meer, doch hij had nog niet ten volle het vertrouwen gekregen zich er voortaan van te onthouden. Toen hij daarom tot zijn gezel naar buiten terugkeerde, was hij zoo door smart verteerd, dat het een ander mensch scheen die was ingegaan, een ander die er uitkwam. 7. Op zekeren dag echter, als hij de barmhartigheid des Heeren zeer inniglijk had afgesmeekt, werd hem door Gcd geopenbaard wat hij doen moest. Zoozeer is hij toen van vreugde vervuld geworden, dat hij zich van blijdschap niet kon weerhouden, hoewel hij niet wilde dat iets er van aan de menschen ter oore zou komen. Toch was het hem wegens de overmaat der ingestorte liefde onmogelijk, om te zwijgen, doch hij sprak slechts in behoedzame en omsluierde woorden. Zoo sprak hij evenzoo tot zijn bijzonderen vriend over den gevonden schat, zoo trachtte hij ook in figuurlijken zin tot anderen te spreken. Hij zegde niet naar Apulië te willen gaan, doch in zijn eigen vaderland voortreffelijke en buitengewone dingen te zullen doen. De menschen meenden, dat hij eene bruid wilde kiezen en vroegen hem, zeggende: JfRANCiKCUS, zoekt gij eene bruid? Hen- ant-, woordende sprak hij: een edeler en schooner bruid zal ik nemen, dan gij ooit hebt gezien; die de anderen iru schoonheid overtreft en in wijsheid boven allen uitmunt. En inderdaad de onbevlekte bruid Gods is de ware vroomheid, welke hij omhelsde en de verborgen stad is heü rijk der Hemelen, waar hij met zoo heftige begeerte naar 17 •tteriahgde. Want het wSs zeer rtóottjafcelijfc1, dat de evangelische roeping in vervulling moest gaan in hem, die in geloof en waarheid de dienaar des, Evangelies zal wezen. IV. Hot hij, na alles verkocht te hebben, het ontvangen geld verachtte. Derhalve ging, wijl het daarvoor gestelde tijdstip Was aangebroken, de aldus toegeruste strijder, bevestigd door den H. Geest, die gelukkige aandrift zijner ziel volgen, waardoor hij, na al het aardsche met de voeten te hebben getreden, tot het opperste goed - zou worden geleid. Overigens mocht hij hier niet mede toeven, omdat het doodende kwaad reeds overal zoozeer was toegenomen en zoodanig de ledematen van zeer velen in bezit had dat, zoo de geneesheer nog maar even toefde, het leven zou worden weggeroofd, daar de levensgeest was afgesneden. Zich beschermende met het teeken des kruizes, stond hij dus op, besteeg het gereed staande paard! en eenige pakken purperlaken met zich nemende, om die te verkoopen, vertrok hij haastig naar de nabijgelegen stad Foligno. Als hij daar naar gewoonte alles, en ook het paard waarop hij reed, had verkocht, vertrok hij! als een gelukkig koopman, die zijn prijs in ontvangst heeft genomen. Aldus zijn last afgelegd hebbende, keerde hij terug en overlegde zorgvuldig bij zichzelf, wat hij met het geld zou doen. Nauwelijks toch op wonderbare wijze tot het werk Gods bekeerd, gevoelde hij zich ten zeerste bezwaard, dat geld nog een uur langer te dragen en geheel die opbrengst als zand achtende, hadl hij haast om er zich' van te ontdoen. Dicht bij Assisië, gekomen, zag hij langs den weg een zekere kerk, diel daar van oudsher was gesticht ter eere van den H'. 18 Damianus, doch nu wegens haar hoogen ouderdom op het punt was ineen te storten. 9. De nieuwe strijder Van Christus, naderbij komende, werd met medelijden voor zulk een nood bevangen en trad met vrees en eerbied binnen; hij vond daar een armen priester, dien hij met een groot geloof de gewijde handen kuste en het geld overhandigde, dat hij bij zich droeg, terwijl hij hem geregeld verhaalde, wat lijn voornemen was. De verbaasde priester verwonderde zich over zulk eene plotselinge verandering van zaken, welke hij niet meende te kunnen aannemen; hij weigerde het medegedeelde voor waar te houden. Meenende dat de spot met hem werd gedreven, wilde hij* het hem aangeboden geld niet behouden, omdat hij toch had gezien hoe — zooals ik zeg — franciscus reeds den dag daarna tusschen bloedverwanten en bekenden overmatig druk was en zijn dwaasheid boven die van alle anderen verhief. Deze zelf echter hield er standvastig op aan, dat de priester toch aan zijn woorden geloof zou hechten, hem krachtig biddende en smeekende om bij hem te mogen blijven, opdat hij met den Heer mocht lijden. Eindelijk stond de priester hem dat verblijf toe, doch vrees voor de ouders weerhield hem het geld aan te nemen; toen wierp de verachter van het geld dit het venster van de kerk uit, als gaf hij er even weinig om» als om stof. Hij verlangde toch de wijsheid te bezitten, die beter is dan goud en de behoedzaamheid te verwaryen die kostbaarder is dan zilver. V. Hoe zijn vader hem vervolgde en kneveiae. iio. Terwijl de dienaar van den verheven God ter genoemde plaatse verwijlde, ging' zijn vader als een zorg- 19 vuldig onderzoeker, hem overal na, daar hij verlangde te weten wat zijn zoon verrichtte. Toen hij vernam welke taal hij daar ter plaatse sprak, werd hij in zijn hart door. een groot verdriet getroffen en was zeer ontsteld over dezen plotselingen ommekeer van zaken; hij riep zijne vrienden en buren bijeen en ging toen haastig naar de plaats waar zijn zoon verbleef. Doch deze omdat hij de nieuwe strijder van Christus was, wilde, toen hij de komst der vervolgers gewaar werd, en hunne bedreigingen hoorde, den toorn laten uitwoeden en verborg zich in een geheimen kuil, welke hij hiervoor met opzet had gereed gemaakt. Er was in dat huis een kuil, misschien slechts aan één bekend, waarin hij zich gedurende een maand voortdurend schuil hield en die hij ternauwernood voor het voldoen aan de menschelijke behoeften durfde te verlaten. Spijs nuttigde hij, zoo hem iets gegeven werd, en tersluiks bewees men hem allen eerbied. En in tranen badende, bad hij onafgebroken dat de Heer zijne ziel sou redden van zijne vervolgers en goedgunstigiijk zijn vrome wenschen zou vervullen. In vasten en gebed smeekte hij om de goedertierenheid des Zaligmakers en niet vertrouwende op zijn eigen kracht, stelde hij al zijn gedachten op God. Hoewel in dien kuil verblijvende en in duisternis gehuld, werd hij toch overstroomd met een zoo onzegbare vreugde als hij die nog nooit had gesmaakt; daardoor geheel in vuur geraakt, verliet hij den kuil en stelde zich openlijk aan de scheldwoorden zijner vervolgers bloot. ii. Om te strijden voor den Heer, maakte hij zich nu vlug, spoedig en opgewekt op; het schild des geloofs opheffende en voorzien met het wapen van een groot) betrouwen, sloeg hij den weg in naar de stad en ontstoken door het goddelijk vuur begon hij zichzelf van; velerlei traagheid en lafhartigheid te beschuldigen. Allen die hem kenden en hem, toen zij het zagen, gingen vergelijken bij hetgeen hij vroeger was, begonnen hem op jammerlijke wijze allerlei verwijten te doen; zij schol- 20 den hem voor een gek en een "dwaas en wierpen hémt met steenen. Zij aanschouwden hem zoo geheel omgekeerd van zijn vroeger leven en door versterving vanzijn vleesch zoo uitgemergeld dat zij, hetgeen hij deed, aan verzwakking en dwaasheid toeschreven. Het ware geduld. Doch omdat het beter is geduldig te zijn dan aanmatigend, hield de dienaar Gods zich voor hen allen doof; niet terneder geslagen of door die beleedigingen van zin veranderd, bracht hij voor dit alles zijn dank aan God. Tevergeefs immers vervolgde de ongerechtige hem, die naar de gerechtigheid streeft, omdat hoemeer deze er door getroffen wordt, des te - sterker hij zal overwinnen. De beschending, zegt iemand, maakt den edelmoedigen geest sterker. 12. Terwijl het geluid en het gejoel over FRANCISCUS door de buurten en straten der stad ging en het gerucht der spotters weerklonk, bereikte dit onder velen ook eindelijk zijn vader. Die, als hij vernam dat de naam zijns zoons in een dergelijke zaak aldus door zijn medeburgers werd besproken, onmiddellijk uitging, niet om hem vrij te maken, doch om hem te verderven. Zonder eenige matiging te betrachten, vloog hij uit als een wolf op het schaap; als hij met een woest en grimmig gelaat hem gewaar werd, vatte hij hem met de hand aan en. sleepte hem erg schandelijk en schaamteloos mede, naar zijn eigen huis. En daar sloot hij hem zonder eenige medelijden verscheidene ^dagen in een duistere plaats op; meenende den zin van zijn zoon te kunnen dwingen naar den zijne, beproefde hij dit eerst te doen met woorden en toen met slagen en boeien. Standvastigheid in het voornemen. Deze echter werd hierdoor des te "meer en des te krachtiger in zijn voornemen versterkt; nóch zwichtende voor de verwijten, nóch afgemat door de boeien verloor hij het geduld. Ook zelfs geeselslagen konden hem niet van zijn goede meening en van zijn voornemen doen afwijken, en ook niet wegvoeren uit de kudde van Christus, van Wien hij 21 geleerd had zich in de beproeving te verheugen. Hij wordt niet ontrust in den stortvloed van vele wateren, aan wien in de verdrukking de Zoon Gods een toevlucht is, die steeds toont dat hetgeen van Hem is, verre overtreft datgene wat op aarde geleden wordt, opdat hetgeen ons overkomt, ons niet te zwaar zal schijnen. VI. Hoe zijn moeder hem bevrijdt en op welke wijze hij zich voor den Bisschop van Assisië ontbloot. 13. Het geschiedde dat zijn vader wegens dringende bezigheden een korten poos op reis moest gaan, terwijl de man Gods gebonden in zijn kerker moest blijven. Zijne moeder die het gedrag van haar man niet goedkeurde, was alleeen met hem in huis en sprak nu met vleiende woorden hem toe. Toen zij zag, dat woorden hem niet op zijn voornemen konden terugbrengen werd haar moederlijk hart zeer met hem bewogen. Zij maakte zijne banden los en liet hem vrij uitgaan. De beproefde deugd. Doch hij, dank brengende aan den Almachtigen God, ging terug naar de plaats waar hij het eerst werd getroffen. Geleerd door de beproeving, maakte hij van de meerdere vrijheid gretig gebruik en door de veelvuldige bestrijding had hij een veel op-i geruimder aanzien verkregen. Uit de beschimping was zijn geest rustiger te voorschijn gekomen en vrijelijk overal zijn^ weg kiezende, schreed hij, grooter van ziel, nog voorti- Intusschen was zijn vader terug gekomen en, zonde op zonde stapelende, overlaadde hij zijn vrouw met ruwe verwijten, toen hij hem niet vond. Woedend en tierend liep hij de plaats op; zoo hij hem niet terug) kon krijgen, moest hij althans die streek verlaten. Waarlijk, omdat de vreeze des Heeren is het betrouwen der kracht, ging de zoon der genade, toen hij vernam dat 22 zijn vader naar het vleesch komen zou, hem zeer blijde en rustig tegemoet, luide verkondigende dat hij diens banden en slagen niet telde, daarbij getuigende dat hij] voor den naam van Christus met vreugde alle kwalen zal ondergaan. * 14. Als de vader zag dat hij hem van den ingeslagen weg niet kon terugbrengen, kreeg hij de gedachte om zijn geld geheel en al terug te eischen. De man Gods was voornemens geweest dit ten volle te besteden tot' spijziging der armen en tot herstel van de kerk. Docht hij die aan het geld niets hecht, kan niet door de -aanlokselen daarvan van het goede worden afgeleid; ei* die door geenerlei gehechtheid er aan wordt getrokken^ zal zich niet over het verlies ontstellen. Toen het geld was gevonden, dat hij, die de aardsche dingen zoo zeer; verachtte en de hemelsche zoo begeerde, als stof uiti het venster had geworpen, werd de toorn van den razenden vader een weinig gestild en de dorst der gierigiheid door deze vondst eenigermate betoomd. Hij voerde hem daarop voor den Bisschop der stad, opdat hij in diens handen afstand van alle rechten zou doen en alles zou teruggeven, wat hij had verkregen; hetgeen FRANCISCUS niet slechts niet weigerde, doch zich haastte om dit te volbrengen. 15. Minachting der bekwaamheid. En toen hij voor den bisschop was geleid, duldde hij geen verwijl en aarzelde hij in geen enkel opzicht. Hij wachtte ook niet op woorden,*' doch handelde; hij ontdeed zich dadelijk van alle zijne kleederen en gaf die aan zijn vader terug. Hij behield zelfs niet zijn beengewaad, zoodat hij geheel ontbloot daar stond. De bisschop echter op zijn gesteldheid lettende en zijn vurigheid en standvastigheid tem zeerste bewonderende, stond haastig op en hem' met) zijne armen omvattende, bedekte hem met den mantel, waarmede hij zelf was bekleed. Hij erkende hier duidelijk het goddelijk raadsbesluit in, en begreep dat de daden van den man Gods welke hij had aanschouwd, een 23 geheim bevatten. Van dat bogenblik' af was hij Kern tot hulp; hij sterkte en steunde hem en omvatte hem met de ingewanden zijner liefde. Ziet hoe nu de nacht met den nacht worstelt en hij, na alles afgelegd te hebben wat van de wereld is, alleen aan de goddelijke rechtvaardigheid indachtig is. Nadat hij alle zorg van zich! heeft afgeworpen streeft hij er naar om zijn eigen leven geheel te verachten, opdat aan zijn arm ik vrede zij op zijn moeilijken weg, en slechts de scheidingsmuur van het vleesch besta tusschen hem en het aanschijn Gods. VIL Hoe hij door roovers wordt gevangen en in de sneenw geworpen, en op welke wijze hij voor de melaatschen zorgt. Toen hij, die eenmaal in scharlaken kleeding ging, en nu ter nauwernood met een gordel omhuld was eens door een bosch voortschreed en in de Fransche taal lofliederen zong, werd hij eensklaps door roovers overvallen. Als deze hem grimmig vroegen wie hij was, antwoordde de man Gods rustig: Ik ben de vaandrig van den Grooten Koning; wat maakt u dat? Doch zij sloegen hem en wierpen hem in een greppel vol met sneeuw, zeggende:! „Daar ligt gij, boeren vaandrig! van God!" Hij echter wentelde zich om in de sneeuw, schudde die af en kroop toen zij afgetrokken waren, uit den greppel; met: groote blijdschap vervuld begon hij met luide stem in het woud den lof Gods uit te zingen. Eindelijk aan een zeker klooster komende heeft hij daar in zeer sobere kleedij als keukenjongen dienst gedaan, slechts wat soep vragende voor zijne nooddruft. Zich inderdaad aan alle beklag onttrekkende werd hij niet toornig toen men hem öf geen, öf slechts een zeer oud gewaad wilde geven j door den nood gedwongen van daar weggaande kwam hij te Eugubi© waar een voormalige vriend hem een lijf- ■24 rok schofik'. Kort daarna: echter, als de faam vïaSa den* man Gods zeer was toegenomen en bij de bevolkingen bekend geworden, kwam de Prior van dat klooster welke zich herinnerde en inzag hoe hij dien man Gods had behandeld, tot hem en vroeg hem. uit eerbied vootr den Zaligmaker, vergiffenis voor zichzelve en voor de zijnen. 17. Nederige liefde. Vervolgens begaf de heilige minnaar der volkomen nederigheid zich naar de melaatschen en verbleef bij hen; hij diende hen allen zeer naaxstiglijfc ter wille van God, reinigde hen geheel van vuil en wiesch het bedorven bloed uit hun wonden, gelijk hij zelf int zijn testament verzekert, zeggende: „omdat, toen ik nog in zonden leefde, niets mij afzichtelijker toescheen dan het schouwspel 'van de •melaatschen, heeft de Heer mij tot hen gevoerd en heb ik hen barmhartigheid bewezen."* Immers, zooals hij zegt, hield hij het zien van melaatschen voor zoo afzichtelijk, dat in den tijd zijner ijdelheid hij reeds op twee mijlen afstands zich den neus» met de vingers dichtkneep als hij hunne verblijven gewaar werd. Doch toen hij nu door de genade en de kracht des 'Allerhoogsten aan meer heilige en heilzame dingen begon te denken, heeft hij, toen hij nog in de wereld leefde, op zekeren dag een melaatsche dien hij ontmoette, omhelsd, ofschoon dat hem een groote inspanning kostte. Van dat oogenblik' is hij zich hoe langer hoe geringer gaan achten totdat het mededoogen van den Verlosser hem tot de algeheele overwinning op zichzelf voerde. Ook toen hij nog de wereld volgde, werd hij de steun van andere armen, de hand der barmhartigheid reikende aan de misdeelden, en aan de bedroefden zijn toegenegen medelijden toonende.v Heilige hoofschheid. Immers als hij eens — naar zijn gewoonte, wijl hij zich zeer voornaam achtte — aan een zekeren. ■ arme, welke hem om een aalmoes bad, verwijten had. toegeslingerd, begon hij eensklaps, door boetvaardigheid, getroffen, te overwegen dat hem een groote blaam en. 2$ groote schande moest treffen, omdat hij iaah' 'dengéne die hem in naam van zulk een Koning iets had gevraagd, dit had geweigerd. In zijn hart stelde hij Van toenaf vast om naar zijn vermogen aan niemand iets te onthouden die het om Godswil zou vragen. Hetgeen hij zoo naarstig heeft gedaan en volbracht, dat hij zichzelf geheel heeft gegeven en hij veeleer de navolger dan de leetraari werd van den evangelischen raad, welke zegt: Die u iets vraagt, geef het en wend u niet af van hem die van ui wil borgen. Vlll Hoe hij de kerk van den H. Damiaans opbouwde en van het gesprek dat hij voerde met de daar vertoevende vrouwen. Als eerste werk, dat de zalige franciscus ondernam;, nadat hij de bevrijding uit zijns vaders handen had verkregen, bouwide hij een huis voor God; hij trachtte niet een nieuw huis te stichten, doch herstelde een oud en richtte het vervallene weer op; hij sloopte den grondslag niet, maar werkte daarop voort; den voorrang daarbij, hoewel onwetend, steeds aan Christus latende; den grondslag toch kon niemand anders leggen, behalve Hij die hem gelegd heeft, dewelke is Jezus Christus En toen hij, zooals gezegd is. teruggekomen was aan de plaats waarvan oudsher de kerk van den H. Damianus had ge-' staan, heeft hij, gesteund door de genade van den Allerhoogste, die kerk weer in zeer korten tijd zorgvuldig» hersteld. Dat is het gelukkige en heilige oord waar, nadat er bijna zes jaar na de bekeering van den zaligen franciscus waren verloopen, die roemrijke en godvruchtige vereeniging en alleruitnemendste orde der arme vrouwen en heilige maagden haar gezegende oorsprong heeft genomen, het oord waar Vrouwe Clara, geboortig 26 uit de stad Assisië, den groh'dlsteen legde, die kostbaarder en sterker was dan elke andere steen welke daarboven werd gelegd. Want toen na de stichting van de Orde der broeders de genoemde vrouwe door de vermaningen van den heiligen man tot God was bekeerd, heeft zij velen tot beterschap en talloozen tot voorbeeld gestrekt. Edel door haar geslacht, doch edeler nog door de genade, maagd naar het lichaam, doch kuischer nog naar het hart, jong van leeftijd doch rijp van geest; stand-: vastigi in haar voornemen en allervurigst in haar verlangen naar de goddelijke liefde; begaafd met wijsheid en uitmuntend in nederigheid. Uitmuntend "(CLARA) van naam, uitmuntender in haar leven, het meest uitmuntende in haar zeden. 19. Op deze allerkostelijkste van alle edelgesteenten werd de edele bouw opgetrokken wieir lof niet uit de menschen doch uit God is, wat noch het bekrompen denkvermogen kan omvatten, noch in korte woorden kan worden verhaald. De krans hamier deugden. I. De voornaamste van alle deugden welke zij beoefenden was de wederzijdsche en voortdurende liefde, welke in hen alle neigingen zoo ineenvlocht, dat, hoewel zij met veertig of vijftig te gelijk ergehs bijeenwaren, één geest uit allen sprak, die hen hetzelfde deed willen en niet willen. II. In een ieder van hen schitterde de parel der nederigheid, welke de verworven gaven en de van den Hemel ontvangen goederen zoo behoedt, dat zij alle overige deugden verwekt. III. De lelie der maagdelijkheid en der kuischheid overgoot hen allen met haar wonderbaren geur, zoodat zij, al het aardsche vergetende, slechts de zaken des Hemels overwogen; en zoo groote liefde jegens den eeuwigen Bruidegom werd door dien geur in hunne harten ontstoken, dat de ongereptheid der heilige liefde alles wat aan de gewoonten van hun vroeger leven herinnerde geheel uitsloot. IV', Zij allen muntten zoo uit in het streven naar de eer der meest volstrekte armoede, dat zij aan. hetgeen de uiterste nood voor onderhoud en kleecühg vereischte ternauwernood of in het geheel niet wilden tegemoetkomen. 1 20. V. Zij hebben zulk een bijzondere genade in de onthouding en de stilzwijgendheid verworven dat zij voor het betoomen van de neigingen des vleesches of het beteugelen der tong zeer weinig geweld hadden te lijden; vandaar dat enkele hunner het spreken zoozeer zijn afgewend, dat, als zij soms verplicht zijn het te doen, zij zich de woorden niet meer herinneren of ze ternauwernood, zooals het behoort, kunnen vormen. VI. Allen zijn op zoo Wonderbare wijze getooid met de deugd van het geduld, dat geenerlei tegenspoed der wederwaardigheden of de overlast daarvan haar den geest ontstemt of verstoort. VII. Derhalve zijn zij tot zoo verhevene beschouwing geraakt, dat zij daardoor alles ervaren wat gedaan of vermeden moet worden; zij weten op gelukkige wijze in den geest tot God te geraken, da© en nacht bezig: zijnde met zijn lof en met het gebed. Moge de Eeuwige God door zijne heilige genade zich gewaaTdigen zulk een heilige aanvang door een nog heiliger uitgang te besluiten. Het hier van deze aan God toegewijde maagden en allervroomste dienstmaagden van Christus gezegde, moge voldoende zijn, daar hun wonderbaar leven en de roemruchtige regel, welken zij van Paus Gregoritjs, destijds Bisschop van Ostia, ontvingen,'**den noodigen tijd en een eigen boek vereischten. 28 IX. Hoe hij, van levenswijze veranderd, de kerk van de H. Maria in Portiuncula herstelt en hoé hij, als hij het Evangelie hoorde voorlezen, alles verlaat, en het gewaad ontwerpt en vervaardigt dat de broeders dragen. 21. Intusschen Vertrok de Heilige Gods, als hij geheel van levenswijze was veranderd en de' straks genoemde kerk had vernieuwd, naar een ander oord bij Assisië, waar een vervallen en haast in puin stortende kerk .istond, Welke hij opnieuw ging opbouwen, niet afwijkende Van het goede begin tot hij het gebouw weder geheel had voltooid. Dan begaf hij zich naar een ander oord, dat Portiuncula wordt genoemd, waar van oudsher een kerk was aan de Heiüge Maagd en Moeder Gods toegewijd, doch die nu verlaten stond en waar niemand meer naar omzag. Als de Heilige Gods dit verval aanschouwde, werd hij door medelijden bewogen, omdat hij van godsvrucht blaakte jegens de Moeder van alle goedheid en hij begon daar ijverig aan het werk te gaan. IHet herstellen van deze kerk is geschied in het derde jaar van zijne bekeering, gedurende welken tijd hij, gekleed en omgord haast als een kluizenaar, met een staf in de handen en geschoeide voeten, was rondgetrokken. 122. Als op zekeren dag in die zelfde kerk het Evangelie werd Voorgelezen, waarin verhaald wordt, hoe de Heer zijne leerlingen uitzond om te prediken, begon de Heilige Gods na te denken hoe hij dit Evangelisch! woord moest opvatten. Toen de plechtigheden der 'HL iMis Waren geëindigd, verzocht hij deemoedig aan den priester om hem het Evangelie te verklaren. 'De Evangelische roeping.Pils deze het hem' ordelijk en in zijn geheel uiteen zette, vernam de Heilige FrancïS- 2o CUS dat de leerlingen des Heeren noch' goud noch] zilver noch geld moesten bezitten; dat z£j geen knapzak, 'geen beurs, geen brood, geen staf met zich op weg moesten nemen, noch schoeisel; dat zij ook geen twee lijfrokken moesten hebben, doch dat zij het Rijk Gods en de boetvaardigheid moesten prediken. Dit allesr hoorende riep de Heilige eensklaps juichend uit: „Dit: is het (wat ik wil), dit zoek ik, dit verlang ik te volbrengen met al de krachten mijner ziel." Trillend van vreugde, haastte zich de heilige vader om den heilrijken raad dien hij vernomen had, op te volgen en wilde hij geen tijd laten voorbijigaan om te volbrengen hetgeen hij had gehoord. Dadelijk ontgespte hij zijn schoeisel, legde zijn staf uit de handen en, tevre-' den met één gewaad, verwisselde hij de riemen voor koorden. Van toen af vervaardigde hij zich een pij met het beed des kruizes aan de v oorzijde, om daarmede alle duivelsche voorstellingen te verdrijven; hij maakte haar zoo onoogelijk om aldus het vleesch met zijn ondeugden en zonden te kruisigen; hij maakte haar verder zeer armelijk' en onsierlijk en zoodanig, dat zij voor de wereld niets aantrekkelijk had. Hij beijverde zich al het overige Üat hij had vernomen met groote naarstigheid en groote godsvrucht te volbrengen. Hij toch was geen doove toehoorder van het Evangelie, doch alles zeer prijzenswaardig in zich opnemende en overdenkende, streefdle hij er, na^ het geheel volgens de letter na te leven. X. Over de prediking van het Evangelie, het verkondigen van den vrede en de bekeering der zes eerste broeders. i2 j. Van nu af ging; hij met een Vurigen geest en vreugde in het hart, aan allen boetvaardigheid predilüex en stichtte hij de toehoorders door den eenvoud" 39 Van zijn 'woord, doch" even'zoo door de verhevenheid Van zijn geest. Zijn woord was als een gloeiend vuur dat tpt het binnenste van het hart doordrong en den geest van allen met bewondering vervulde. Hij scheen een geheel ander mensch te zijn dan hij geweest was en opziende} ten Hemel, gewaardigde hij zich niet naar de aarde te schouwen. En het is zeker wonderbaar, dat hij het eerst is gaan prediken, daar, waar hij het eerst had leeren lezen en op dezelfde plek waar zijn stoffelijk overschot voor de eerste maal met veel eer werd bijgezet, zoodat een gelukkig begin door een nog gelukkigier einde werd voltrokken. Waar hij leerde gaf hij tevens ónderrichtingen en waar hij daarmede aanving, voltooide hij het ook op voortreffelijke wijze. Bij elke preek bad hij, voordat hij aar. het samengestroomde volk het woord Gods voor-' hield om vrede, zeggende: „Dat de Heer U den vrede schenke." Deze verkondigde hij aan mannen en aan vrouwen, hetzij zij naar hem luisterden of hem weerstonden. Daardoor hebben Velen, die den vrede en daardoor hun zaligheid haatten, met de medewerking van God, den vrede wederom van ganscher harte aangenomen. Zoo werden zij kinderen des vredes en minnaars hunner eeuwige zaligheid. $Jïll 24. Onder deze was een zeker man uit Assisië, god-1 vruchtig en eenvoudig van geest, die den man Gods getrouw heeft nagevolgd. Na deze is broeder Bernardus, die de roeping des vredes omhelsde om het Rijk der Hemelen te verwerven, met vreugde den Heilige: Gods gevolgd. Hij had meèrmlalen den zaligen Vader in eijn 'huis opgenomen; zijn leven en zijn handelen aanschouwende en nagaande en verkwikt door den geur van zijne heiligheid beving hem eene vreeze welke de geest des heils bij hem opwekte. Hij had gezien hoe de Heilige geheel den nacht bad, doch weinig sliep en> steeds God en de Heilige Moedermaagd loofde. Hij staarde dit vol bewondering aan en zegde: Deze is waarlijk de Man Gods. Hij haastte zich daarom alles wat hij bezat, te Verkbfopen en h'eeft de opbre'ngsf niet' aan zijne bloedverwanten, doch aan de armen gegeven; het teeken van de volmaaktheid des levens begrijpende heeft hij den raad opgevolgd van het Heilig Evangelie, dat zegt: „Zoo gij volmaakt wilt wezen, ga, verkoop alles wat gij bezit, geef het den armen en gij zult een. schat in den Hemel hebben, cm kom, volg mij na." Als hij dit gedaan had, vereenigde hij zich in leven en in kleeding- geheel met den Heiligen FRANCISCUS en was steeds bij hem, totdat, toen het aantal der broeders zeelwas vermeerderd, hij, in gehoorzaamheid aan den vromen vader, naar andere gewesten werd gezonden. De wijze zijner bekeering, waarbij hij alle zijne bezittingen te gelde maakte en aan de armen weg schonk1, is nog gebruikelijk. 25. De Heilige Francisctjs evenwel was over den ommekeer van zulk een man en van zijn komst tot hem door zeer groote vreugde bevangen, vooral daarom omdat God zorg voor hem scheen te dragen, door aan hem een zoo noodigen metgezel en trouwen vriend te schenken. Onmiddellijk daarna is hem een andere man uit del stad Assisië gevolgd, die zich in het spreken zeer lofwaardig toonde en hetgeen hij heiligiijk had aangevangen, na weinig tijd nog heiliger heeft voleind. Deze werd kort daarna gevolgd door broeder AEGIDIUS, een eenvoudig, rechtvaardig en godvreezend man, die zeer langen tijd door een heilig, goed en vroom leven, door een volmaakte gehoorzaamheid, den arbeid zijner handen en een leven in de afzondering ons voorbeelden ter heilige overweging) heeft nagelaten. Toen aan deze nog een andere werd toegevoegd, is het zevental voltooid geworden door broeder PHILIPPUS, wiens lippen de Heer, met de gloeiende kool der zuiverheid had aangeraakt,: opdat hij er dingen vol liefde over zou spreken en honigzoete woorden van zou zeggen; de Heilige Schriften begrijpende en, hoewel hij die niet had geleerd, 32 uitleggende, is hij de navolger gew'ordeh van hen', welSfc de aanzienlijken der Joden als onwetenden en ongeletterden bestempelden. XI Over den geest der voorzegging en de vermaningen vanden Heiligen Franciscns. 26. De Gelukzalige Vader FRANCISCUS werd dagelijks •door den troost en de genade des Heiligen Geestes vfervuld; hij vormde met de uiterste zorg en waakzaamheid' door nieuwe instellingen nieuwe zonen, en leerde hem den weg van heilige armoede, en den zaligen eenvoud met vasten tred te bewandelen. Op zekeren dag echter als; hij met bewondering nadacht over de barmhartigheid Gods, welke hem zooveel weldaden had geschonken en verlangde dat God hem zou doen kennen hoe hij en de zijnen, na hunne bekeering zouden voortgaan, zocht hij, gelijk hij dat zeer vaak deed, een plaats op om/ te bidden. Als hij daar, met schrik en vrees voor den* Beheerscher van het Heelal, lang in volhardde en met bitterheid in het hart dacht aan de jaren die hij zoo» kwalijk had besteed, "daarbij steeds het woord herha-> lende: „God wees mij zondaar genadig", werd hij innerlijk door een gevoel van onzegbare blijdschap en buitengewone zoetheid vervuld. Hij begon zich geheel aanzichzelf te ontrukken en na zijne neigingen bedwongen te hebben en de duisternissen welke de vrees der zonde in zijn hart hadden doen ontstaan verdrijvende, werd! hem de zekerheid ingestort dat hij vergiffenis van al zijne misslagen had verwonen en verwierf hij het vaste vertrouwen op de genade der bekeering. Hij werd daardoor aan zichzelf onttogen en geheel in een lichtglanst opgenomen; het omhulsel des geestes werd als het ware meer uitgebreid en klaar aanschouwde hij de dingen 33 öie Ikomeki zouden'. Toen' met het licht 'die zoetheid; terugweek, was hij in den geest hernieuwd en scheen: hij in een geheel anderen mensch hervormd. 127- En aldus verheugd terugkeerende, zegde hij tot de broeders: Weest sterk, allerliefsten, en verblijdt U in den Heer, omdat gij, wijl gij weinig hebt gezien, in; droefenis zijt geraakt. Dat noch uw eenvoud, noch de ïnijne U beangstige, want, zooals de Heer mij waarlijk deed zien, God zal ons tot een groote menigte doen. aangroeien en op menigvuldige wijze tot aan de grenzen der aarde verspreiden. Te uwer volmaking ben ik gedwongen om te zeggen hetgeen ik heb gezien, wijl het anders meer voegzaam1 zou; zijn te zwijgen indien de liefde mij niet zou nopen het u te verhalen. (Het Visioen). „Ik zag een groote menigte menschen tot ons komen, die, in het gewaad der heilige bekeering, den regel der Orde met ons wilden onderhouden; en ziet het geruisch is nog in mijne ooren vaü hen die gaan en komen op het bevel der heilige gehoorzaamheid!. Ik heb de wegen als gevuld gezien met de menigte vanl hen, die uit haast alle volkeren naar deze gewesten te; zamen kwamen. De in Frankrijk geborenen komen, de Spanjaarden haasten zich, de Duitschers en de Engel-" schen loopen toe en een zeer groot aantal van verschil-' lende andere talen be-ijlen zich". Als de broeders dat hadden vernomen, werden zij met eene heilbrengende! vreugde vervuld, zoowel wegens de gunst welke de Heer aan Zijn Heilige had geschonken, als omdat zij ten zeerste verlangden dagelijks de aanwinst te vermeerderen van hen, die komen zullen, om in Hem zalig te worden. g liilfll .28. En de Heilige zegde tot hen: Opdat wij, broeders,' trouw en godvruchtig den Heer onzen God dank brengen voor alle zijne gaven, en opdat gij moogt weten op welke wijze gij met de tegenwoor4ige broeders dient om te gaan, moet gij de waarheid kennen van hetgeen! geschiedt met hen die zullen komen,. In den aanvang) 34 onzer bek'eering toch vinden wij eenige vruchten zoet en' zeer liefelijk om te eten, doch al kort daarna bieden zij ons minder zoetheid en liefelijkheid; daarna echter worden er eenige aangeboden vol bitterheid, welke wij niet kunnen eten omdat zij wegens hun wrangheid oneetbaar zijn voor een ieder, hoewel zij nog een uiterlijken geur en schoonheid verwonen. Waarlijk, zooals ik u gezegd heb, de Heer zal ons tot een groot geslacht doen aangroeien; doch ten laatste zal het gaan. als met den man die zijn netten in dé zee of in een; meer uitwerpt en ze binnenhaalt met een overvloedige vangst welke hij in zijn schip uitstort; om hun groot' aantal dan versmaadt hij het alle die visschén mede te nemen, doch kiest de grootste en die hem het bestet aanstaan uit, terwijl hij de overigen weder in zee slingert. Dat alle deze dingen, welke de Heilige Gods voorspelde, uitblinken zoowel door waarheid als doordat zij in vervulling zijn gegaan, is zeer duidelijk voor hem? die ze in den geest der waarheid beschouwt. Ziet' hoe aldus de geest der profecije op den H. franciscus rustte. XII. Boe hij ze twee aan twee de wereld inzond en hoe zij na korten tijd weder bijeen kwamen. 29. Ter zelfder tijd klom, door het intreden in dei brde van nog een ander goed man het getal tot acht. Toen riep de Heilige Franciscus hen allen tot zich', en, hen veel voorhoudende van hét Rijk Gods, de ver-' achting der wereld, de verzaking van den eigen wil em de onderwerping van het eigen lichaam, zond hij hen twee aan twee naar verschillende zijden uit en zegde hen: „Gaat, zeer geliefden, twee aan twee naar de verschillende deelen der wereld, verkondigt aan de men-« 35 schen den v»ede en de boetvaardigheid ter vergiffenis 'deizonden; weest geduldig en betrouwend in de beproeving, -opdat de Heer Zijn voornemens en Zijne belofte vervuile. Antwoordt deemoedig aan hen die vragen, zegent hen die u vervolgen, 'dankt hen die u beleedigen en belasteren omdat u daarvoor het eeuwig rijk zal worden/ toebereid. En zij, met vreugde en groote blijdschap het bevel der heilige gehoorzaamheid aanvaardende, wierpen zich nederig voor den Heiligen FrancisCus; ter aarde; hij omhelsde hen toen vriendelijk en met toegenegenheid en zegde aan ieder van hen: „Werp al Uw gepeins op God en Hij zal U voeden." Dit woord zegde hij zoo vaak hij eenige broeders uitzond. 30. Daarop ging broeder Bernardus met broeder AegidiüS den weg uit naar Sint Jacob; de Heilige IFranciscus met een anderen metgezel koos een ander deel der wereld, de overige vier namen de twee overige; streken. Doch na slechts weinig tijd wenschte de Heilige FiRANCisCUS hen allen weder te zien; hij bad den Heer, Die de verspreiden uit Israël te zamen bracht, dat Hij zich goedgunstiglijk zou gewaardigen hen tot hem te voeren. En zoo geschiedde het binnenkort, dat zij, naar zijn verlangen, zonder menschelijke roepstem en God daarvoor dankende op een bepaald oogenblik weder bijeen waren. Toen zij aldus te zamen waren gekomen, uitten zij eene groote vreugde over het visioen van den vromen herder en verwonderden zich dat zij door één verlangen waren gedreven geworden. Zij verhaalden' daarop het goede dat God hen had gedaan en indien zij in iets te kort waren gekomen of onheusch waren geweest, Vroegen zij deemoedig aan den gelukzaligen Vader om eene terechtwijzing en om straf die zij nauwkeurig (volbrachten. 'De volmaakte belijdenis. Zoo waren zij steeds gewoon te doen wanneer zij tot hem kwamen en zij verheime-lijkten voor hem ook niet hunne geringste gedachte of de minste aandoeningen des geestes; als zij dan allés} 36 hadden volbracht wat hij hen had opgedragen', meendeint zij nog onnutte dienstknechten te wezen. Zoozeer bezielde de geest der zuiverheid die eerste school van den gelukzaligen Franciscus, dat, bij al het nuttige, heilige en rechtmatige wat hij heeft weten te verrichten, het bij hem niet opkwam zich ijdelijk daarover te verheugen. 31. De gelukzalige Vader echter, zijn zonen met zeer veel liefde omhelzende, begon hen zijn voornemen uit-> een te zetten en te verhalen hetgeen de Heer hem had geopenbaard. Onmiddellijk daarna hebben 'zich vier andere heilige en geschikte mannen bij hem' gevoegd en zijn den Heilige Gods gevolgd. Evenzoo is er een groot gerucht door het volk gegaan en begon de faam van den Man Gods zich wijd en zijd te verspreiden. Het was voorzeker aan den Heiligen Franciscus en zijn broeders eene buitengewone vreugde en een bijzondere blijdschap, als iemand, wie het ook mocht wezen, geloovig, rijk, arm, edel, onedel, gewoon, buitengewoon, kundig, eenvoudig, klerk, onwetend of leek in het Christenvolk, door den Geest Gods gedreven kwam om het gewaad der heilige Orde te aanvaarden. Er was ook bij de lieden van de wereld eene groote bewondering over alle deze dingen en het Voorbeeld der nederigheid bracht hen tot den weg van een verbeterd leven en tot boetvaardigheid over hunne zonden. Geen lage geboorte, geen ellende der armoede weerhield hem om in God op te bouwen, hetgeen God wilde opbouwen; Hij die zijn vermaak zocht bij de door de wereld .verworpenen en de eenvoudigen te, zijn. 37 XIII. Hoe hij toen hij elf broeders had den eersten regel schreef; en hoe Paus Innocentlns die bevestigde, en van het gezicht van den boom. 32. De Gelukzalige Franciscus, ziende dat God de Heer het getal van hen die tot hem kwamen vermeerderde, schreef eenvoudiglijk en met weinig woorden «ene leefwijze en een regel voor zich en voor de broeders die er waren en zouden komen, daarbij voornamenlijk de bewoordingen van het Evangelie gebruikende, welks naleving zijn eenig doel was. Hij voegde er echter eenige weinige andere aan toe welke noodig waren voor een heilig onderling verkeer. Daarop trok hij met al zijne broeders naar Rome, wijl hij ten zeerste verlangde dat Paus innocentius zou bevestigen hetgeen hij had voorgeschreven. Toentertijd vertoefde te Rome de eerwaarde Bisschop van Assisië, Guido genaamd, die aan den Heiligen Franciscus en zijn broeders en aan al hetgeen zij verrichtten eer bewees en hen met eene •bijzondere zeer ontroerende toegenegenheid behandelde. Als hij den Heüige en zijn broeders zag en niet wist waarom zij gekomen waren, werd hij zeer ontroerd over hun komst. Hij vreesde toch dat zij hun vaderstad wilden verlaten, waar de Heer reeds door zijne dienaren begonnen was groote dingen te doen. Hij verheugde zich ten zeerste zulke mannen, van wier leven en wandel hij veel verwachtte, in zijn Bisdom te bezitten. Als hij evenwel de reden van hun komen en hun voornemen vernam, heeft hij zich' verblijd in den Heer en beloofde hen met zijne hulp bij te staan. Daarop kreeg de H. franciscus toegang tot den ZeerEerwaarden Heer Bisschop van Sabina, genaamd Johannes van St. Paulus, die onder de andere kerkvorsten en grootwaardigheidsbekleeders Van het Hof te Rome, het aardsche scheen te verachten en het hemelsche te beminnen; deze ontving hem wel- 38 willend en liefdevol en moedigde zijn plan en zijn voornemen bijzonder aan. 33. Omdat hij werkelijk een beleidvol en voorzichtig; man was, begon hij hem over velerlei te ondervragen; en trachtte hij hem te overreden om een monniken- of kluizenaarsleven te gaan leiden. Doch de Heilige franciscus wees zoo deemoedig als hij kon dezen raad af, niet dien versmadende doch vromelijk' betoogende dat hij door een ander verlangen werd gedreven. Die Heer was zeer verwonderd over zijn gloeienden ijver en vreezende dat hij zulk een voornemen zou moeten laten varen, toonde hij hem eene lichtere w ijze dm dit .uit te voeren. Evenwel, door het aanhoudende smeeken overwonnen, gaf hij toe en beijverde zich zijn zaak verder bij' den| Paus te begunstigen. Aan het hoofd der Kerk Gods stond in dien tijd Paus Innocentius de Derde, een roemruchtig man, buitengewoon ervaren in de leer, welsprekend van taal, blakende van ijver voor het recht in datgene wat het Christelijk geloof en de zaken van den eeredienst vereischten. Als deze den wensch der mannen Gods vernam, willigde hij, na voorafgaande overweging, hun verzoek in en veroorloofde hen met de uitvoering] er van voort te gaan; hij vermaande en onderrichtte hen over velerlei zaken, zegende den gelukzaligen Franciscus en zijn broeders en zegde hen: „Gaat met den Heer, broeders, en naarmate Hij zich gewaardigt u met Zijne bezieling voor te lichten, moet gij aan allen boetvaardigheid prediken. Als de Almachtige u in aantal en genade zal vermenigvuldigd hebben, komt dan blijmoedig tot mij terug en ik zal u nog meerdere dingen toestaan en gewichtiger zaken toevertrouwen." (Visioen). De Heer was werkelijk met den Gelukzaligen Franciscus, versterkte hem, waarheen hij zich ook begaf, met openbaringen en spoorde hem door weldaden aan. Want toert op een zekeren nacht de slaap hem beving, kwam het hem' voor dat hij langs een weg wandelde waaraan een boomt van grooten omvang stond. Het was eene fraaie, groote, 39 2Ware en zeer oude boom. Nu geschiedde hét dat, terwijl hij nabij kwam en er onder staande zijn schoonheid en zijn hoogte bewonderde, de Heilige eensklaps eenzelfde hoogte verkreeg zoódat hij den top van den boom kon aanraken en, die met de hand vattende, zeer gemakkelijk ter aarde kon buigen. En, in waarheid, dit gebeurde, toen Paus INNOCÈNTIUS, een hooge en verheven boom in de wereld, zich tot zijn verzoek en zijn voornemen zoo allergpedentierendst nederboog. . . . XIV. Over zijn terugkeer van de stad Rome naar de vallei van Spoleto en van zijn vertoef langs den weg. 34. De Heilige FRANCISCUS verheugde zich zeer met zijne broeders over de vrijgevigheid en welwillendheid van zulk een groot heer en vader en dankte den Almachtigen God die de nederigen tot verhevenheid brengt en de treurenden tot heil. Onmiddellijk ging hij nu de Basiliek van den Heiligen PETRUS bezoeken; na daar zijn gebed te hebben gestort heeft hij de stad verlaten en trok hij met zijn gezellen op weg naar de vallei van Spoleto. (Een nuttig onderhoud.) Terwijl zij nu voorttrokken spraken zij te zamen hoevele en hoe bijzonders gunsten de allergoedertierendste God hun had bewezen; hoe allervriendelijkst zij door den Plaatsbekleeder van Christus, den Heer en den Vader van al het volk der Christenheid waren ontvangen: hoe zij ook zijne vermaningen 'en voorschriften zouden onderhouden; op welke wijze zij den regel welken zij hadden aanvaard, getrouwelijk zouden kunnen onderhouden en ongerept bewaren; hoe zij in alle heiligheid en godsvrucht voor den lAUerhcogste zouden wandelen; hoe verder hun leven en hun gedrag door toename in de heilige deugden aan den naaste ten voorbeeld zoude zijn. En terwijl de nieuwe 40 leerlingen van Christus zich uitvoerig over de schooi der nederigheid onderhielden, klom de dag en ging de tijd voorbij. Zij kwamen aan een eenzame plaats en waren zeer vermoeid door den zwaren tocht; honger hebbende konden zij niets vinden om zich te verkwikken, wijl die plek verre van alle menschelijke woning was gelegen. En op hetzelfde oogenblik ontmoette hen, door een bestiering der goddelijke genade een mensch welke in zijn hand een brood droeg dat hij hen gaf en daarna wegging. Zij kenden dezen echter niet, en waren in hun hart verwonderd; des te meer vertrouwden zij op de Barmhartigheid Gods en wekten elkander vromelijk daartoe op. Als zij die spijs genoten hadden en daardoor niet weinig waren versterkt, kwamen zij aan een oord dicht bij de stad Orte en zijn daar ongeveer 14 dagen gebleven. Enkelen hunner zijn naar de stad gegaan om den noodigen leeftocht te verkrijgen; en het bescheiden deel wat zij verwierven door het van deur tot deur te vragen, brachten zij aan de andere broeders en hebben dat gezamenlijk met opgeruimd gemoed en dank in het hart genuttigd. Zoo er iets overbleef wat zij niet aan iemand anders konden geven, bewaarden zij dat in een grafspelonk Waar eens de lichamen der afgestorvenen in waren nedergelegd, opdat zij het later zouden kunnen nuttigen. O 35. Het oord was eenzaam en afgelegen en zelden of ooit door iemand bezocht. (Blijde armoede). Het was hun tot zeer groote vreugde dat zij niets aanschouwden of bezaten waarin zij ijdelijk of zinnelijk vermaak konden scheppen. !Zij begonnen aldus omgang te plegen met de. heilige armoede; in het gemis aan alles wat van de wereld is grooten troost ondervindende, stelden zij vast dat, zooals zij daar waren, zij altijd zouden blijven. En wijl, nadat zij alle zorg voor het aardsche hadden afgelegd, slechts de troost van God hunne vreugde was, stelden zij vast en bevestigden zij elkander dat zij, door geenerlei beproeving verward of door geenerlei bekoring uitgelokt, 41 voor hare omhelzingen zouden terug'dein^ëh'. DocK opdat de liefelijkheid van dat oord, welke zeer licht tot verslapping van de kracht des geestes kon leiden, en opdat althans de zucht naar een langer verblijf, of ook" naar iets wat eigendom kon zijn hen zou aantrekken, verlieten zij die plek', volgden den heilbrengenden vader en begaven zich naar het dal van Spoleto. Als ware beoefenaars der gerechtigheid, overlegden zij of zij te midden van den omgang der menschen moesten blijven dan wel in eenzame oorden zich terugtrekken. Doch de Heilige FRANCISCUS die niet op eigen inzicht vertrouwde, doch elke zaak door een heilig gebed liet voorafgaan, maakte de keuze van niet voor zichzelf te leven, doch voor Hem, die voor allen is gestorven, wetende daartoe te zijn gezonden, opdat hij zielen zotf Wïïinen, welke de duivel beproefde weg te rukken., XV. ' , Van den roep over den Heiligen Franciscus en over den terugkeer van velen tot God; van de wijze waarop de Orde die der Minderbroeders werd genaamd en op welke wijze de gelukzalige Franciscus hen die er intraden vormde. f36. FRANCISCUS, die allersterkste strijder voor Christus, trok nu, door de steden en de burchten, niet met de licht overtuigende woorden der mensdhelijke wijsheid!, doch met den geest van onderricht en deugd; hij verkondigde het Rijfc Gods, predikte den vrede en leerde de redding door de boetvaardigheid ter vergiffenis der zonden. 7, De ongekunstelde prediking. Hij handelde in alles itf het vertrouwen op het Apostolisch' Gezag, dat hem was verleend, wendde geenerlei voorgewende onderdanig- 42 heid aan, noch" verleidende vleierijen'. Hij verstond Het niet de misslagen van anderen te ontzien, doch wel die te gispen; ook niet de levenswijze der zondaren te vergoelijken, doch die door eene scherpe berisping te treffen. Omdat hij eerst zich zelf door zijn werk had overreed van datgene waarvan hij anderen trachtte te overreden,, en omdat hij dengene, die hem wilde verbeteren niet* vreesde, boezemde hij vertrouwen in als hij de waarheid sprak; zoodat zelfs zeer geletterde mannen, hoog. in aanzien en roem, zijn redenen bewonderden en met een heilzamen schrik voor zijn tegenwoordigheid waren, bevangen. Mannen liepen toe eri vrouwen liepen toe^ klerken haastten zich, en geestelijke personen spoedden zich opdat zij den Heilige Gods, die hen als een man uit een anderen tijd voorkwam, mochten hooren, en zien. Alle leeftijd en geslacht beijverde zich om de wonderen te aanschouwen, die de Heer door Zijn Dienaar sinds kort in de wereld had gewrocht. Het scheen voorzeker in dien tijd, hetzij door den persoon van den Heilige, hetzij door zijn beroemden naam, alsof er eeti geheel nieuw licht uit den Hemel op aarde was gezonden, hetwelk de algeheele nevel der duisternissen verdreef, die zoo zwaar over geheel die streek hing, dat ternauwernood bijna iemand nog wist, waarheen zich te wenden. Zoo erg was de diepte der vergetelheid Gods en zoodanig had de zorgeloosheid bij het verwaarloozen Zijner geboden bijna allen bevangen, dat zij maar ternauwernood duldden op hunne oude en diep ingewortelde zonden te worden gewezen. P^MlP 37. Hij schitterde als een stralende ster in het nachttelijk duister en als een morgenglans uitgespreid over de duisternissen; en zoo geschiedde het, dat in korten tiid het aanschijn Van geheel die landstreek is veranderd geworden en dat het, na aan de voormalige schandelijkheid^ vaarwel te Lebben gezegd, een veel blijder aanblik bood. Verdwenen was de vroegere dorheid en een veld vol' koren schoot op den dichtbezetten akker op. In den v;r- 43' wilderden wijngaard begórtrlen kiemen' t« cttÜuikVn van. den geur des Heeren en uit den bloesem kwamen gelijkelijk vruchten voort van liefelijkheid, eergevoel en welvoegelijkheid. Van alle zijden steeg het dankgebed open de lofprijzing, zóó, dat velen, na de gehechtheid aan de wereld te hebben afgeschud:, zien' in de levenswijze* en de leer van den Gelukzaligen Vadier FRANCISCUS deden onderrichten en reikhalsden naar de liefde en de vereering van den Schepper. Velen uit het volk, adelijken en niet-adeljken, geestelijken en leeken, begonnen, getroffen door de ingeving Gods, tot FRANCISCUS te gaan en verlangden onder zijh Regel en zijne aanvoering te strijden. Deze allen besproeide de Heilige Gods als een allervruchtbaarstmakende stroom van hemelsche gunsten, met een zegen van genadegaven en hij versierde den akker hunner harten met bloemen van deugd; hij. toch was de uitnemende werker naar wiens voorschrift,, regel en leer, als naar een heraut die vooraf gaat, de Kerk van Christus in beiderlei geslacht wordt vernieuwd), en die overwint met het drievoudig leger van hen die: verlost moeten worden. Aan allen schreef hij een leefregel voor en toonde hen bij eiken stap waarachtiglijk -den weg des heils aan. , i 38. Doch over de Orde, welke hij zoowel uit liefde als uit roeping aanvaardde en welke hij trouw bleef, handelt voornamentlijk dit verhaal. Wat toch is het geval? Hijt zelf heeft voor het eerst de Orde der Minderbroeders ■geplant en haar bij die gelegenheid dezen naam geschonken; immers zoo staat het in den Regel geschreven: „dat zij toch de Minderen zullen zijn; en voor de toepassing van dat woord wil ik, zoo zegde hij op dit zelfde uur, dat de broederschap, de orde dier Minderbroeders worde genaamd." Nederigheid. Èn waarlijk zij zijn de minderen, die, zich onderworpen achtende aan allen, steeds de plaats dar geringheid zoeken en hunne diensten daar uitoefenen^ waar eenigerlei smaad schijnt te zullen zijn, opdat zj| 44 aldus op den grondslag der ware nederigheid mogen bevestigd worden en aldus door eene gelukkige gesteldheid in hen, eene geestelijke werkplaats van alle deugden moge verrijzen. Liefde. 'In waarheid op den grondslag der standvastigheid verrees een edele bouw uit levende steenen opgetrokken tot een woonstede van den Heiligen Geest en uit alle deelen der wereld bijeengebracht. O! van welk een liefdevuur brandden de nieuwe leerlingen van Christus.' Hoe groot was in hen de toegenegenheid tot de vrome gemeenschap. Als zij toch' ergens op een zelfden tijd aankwamen of, haar gewoonte, elkander op weg ontmoetten, dan ontsprong daar een straal van geestelijke liefde, welke, boven alle liefde uit, een kweekplaats van ware toegenegenheid in hen verwekte. Wat was het gevolg? Kuische omhelzingen, liefelijke gemoedsstemming, een heilige kus, aangenaam onderhoud, zedige lach, opgewekt uiterlijk, eenvoudige oog-' opslag, deemoedige geest, vredelievende taal, zachtmoedig antwoord, een zachtmoedig gesprek, vlugge gehoorzaamheid en een onvermoeide hand. 39. En voorzeker, wijl zij al het aardsche niet achtten en nooit met eene persoonlijke toegenegenheid liefhadden, doch al den schat hunner liefde bijeenstortten, werden ook alle dingen hen gemeen opdat zij daarmede aan de broederlijke noodwendigheid zouden tegemoet komen. Met verlangen naar elkaar kwamen zij te zamen •en waren verkwikt door elkanders bijzijn; doch zwaar drukte hen het uit elkander gaan, bitter was de scheiding, hard viel het afscheid'. v Gehoorzaamheid. Doch zij waagden het in niets boven de voorschriften der heilige gehoorzaamheid te gaan, deze allergehoorzaamste strijders, die, voordat het woord! der gehoorzaamheid werd geuit, zich gereed maakten het bevolene te volbrengen; geencrlei onderscheid makende tusschen het opgelegde, beijlden zij zich, elke tegenspraak ter zijde stellende, al hetgeen opgedragen werd te 45- Isblbrefigph'. '(Afntoèdé). De volgers 'der Heilige armoede, wijl zij niets bezaten, waren aaa niets gehecht, en vreesden derhalve niet iets te verliezen. Met een pijj, vtin binnen en van buiten opgelapt, waren zij tevreden; niets opgesmukts was in hen te zien, doch wel eene groote minachting en geringschatting voor het uiterlijke, zoodat zij aan de wereld als geheel aan haar afgestorven en gekruisigd voorkwamen. Zij droegen een slecht beengewaad met een koord opgehouden en zij hadden het vrome voornemen dat te blijven dragen en niets anders te bezitten. (Gemoedsrust). Aldus gevoeldeni zij zich overal gerust, door geenerlei vrees gekweld, door geenerlei zorg afgeleid; zonder eenige bekommernis verwachtten zij den dag van morgen, en hoewel herhaaldelijk een verre reis voor zich hebbende, beangstigde hen nooit de vraag voor het nachtverblijf. Want hoewel zij vaak bij hevige koude het allernoodigste misten, vonden zij soms een onderkomen bij een oven of vonden zij hoewel zeer bescheiden een schuilplaats in grotten of spelonken. Overdag verrichtten zij die er toe in staat waren handenarbeid, optredende in de huizen der melaatschen of in andere eerbare plaatsen en allen nederig en met toewijding dienende. 40. Geenerlei arbeid wilden zij verrichten, waaruit ergernis kon ontstaan, doch steeds het heilige, het gerechte, het eerbare en het heilzame beoefenende strekten zij allen met wie zij omgingen tot een voorbeeld van geduld en van deemoed. (Geduld). Zoo zeer omgaf hen de deugd' van lijdzaamheid dat zij er eer naar streefden daar te zijn waar zij vervolging naar het lichaam moesten lijden, dan daar waar de heiligheid van hun leven gekend en geloofd werd en waar zij daardoor de gunsten der wereld deelachtig werden. Want dikwijls hebben zij smaad geleden en schimp ondergaan; zijn hun de kleederen ontrukt, werden zij geslagen, gekneveld, opgesloten en hebben zij geenerlei bescherming gezocht; manmoedig ondergingen zij dit alles zóó', dat uit hun mond -46 niets dan de stem der lofprijzing' en der dankbrenign^g klonk. (Overweging). Zelden of ooit hielden zij op met bidden en God te loven, doch steeds hield hen een gestadige gedachtenwisseling bezig, steeds waren zij indachtig God te danken voor zijne weldaden, te zuchten en te weenen over hunne door zorgeloosheid bedreven tekortkomingen. Zij meenden door God te zijn verlaten, zoo zij elkander niet in den geest der toewijding en met de gewone liefde, voortdurend konden bezoeken. Wanneer zij zich in het gebed wilden begeven,' lieten zij zich' door een of ander hulpmiddel steunen, opdat de slaap hen niet zou overmannen; eenigen lieten zich door een k'oord staande houden, opdat zij niet door den overvallenden slaap in hun gebed zouden worden gestoord. (Kruisiging des vieesches.) Eenigen droegen een ijzeren gordelx, anderen omgaven zich als met een kerker van hout Wanneer zij, zooals het wel eens voorkomt, door eene zekeren ^overvloed van spijs of drani' van hunne matigheid waren afgeweken of door de vermoeienis van den reis: de grenzen van het noodige hadden overschreden, dan! boetten zij dat zeer hardvochtig uit door een dagenlange onthouding. Zoozeer streefden zij er naar om, door zich te folteren, de prikkelingen des vieesches te onderdrukken, dat zij er zeer vaak niet voor terugdeinsden zich in de scherpste koude te ontkleeden én geheel het lichaam door het wentelen in de doornen met bloed te besproeien. \ \ 41. (GeringschattiHg van zichzetve.) Zoo sterk wisten zij al het aardsche gering te achten en zoo waren zij door de langdurige gewoonte aan den troost des lichaams onthecht, dat zij geen enkel ongemak vreesden. Vrede. In dit alles streefden zij met een ieder naar vrede en zachtmoedigheid; steeds goedertieren en eerbaar werkende, vermeden zij met de grootste zorg elke ergernis. Ternauwernood zegden zij datgene wat de tijd eischte; uit hun mond kwam geen enkel onkiesch of ïjdel woord, zoodat in geheel hun leefwijze of gesprek! 47 niets onreins of oneerbaars kan gevonden worden. 'Eerbaarheid van zeden. Elke daad van hen was goed overwogen, geheel hun optreden ingetogen; al hun zintuigen waren zoo verstorven, dat zij zich slechts veroorloofden dat te hooren of te zien, wat hun aandacht vereischte;' de oogen terneder geslagen haakten zij met den geest naar den Hemel. Geenerlei nijd, kwaadwilligheid, haatdragendheid, ruwe woorden, geenerlei achterdocht of. geraaktheid vond bij hen plaats; doch daarentegen was er bij hen een innige eendracht, een onafgebroken rust, lofprijzing en dankzegging. Dit zijn de onderrichtingen van den vromen Vader, welke hij niet slechts in woord en gesprek, doch vooral door zijn werken en zijn waarheid aan zijn nieuwe zonen inprentte, XVI. Over zijn verblijf te Rivo-Forto en het onderhonden der armoede. 42. De Gelukzalige Franciscus trok zich met de anderen terug naar een oord dicht bij Assisië gelegen, hetwelM Rivo Torto wordt genoemd. Daar was een verlaten! hutje, onder welks dak die allerijverigste verachters der fraaie en groote huizen gingen leven en zich beschutten voor de geweldige regenvlagen. Want, zooals de Heilige zegde, men komt eerder uit een hut dan uit een paleis in den Hemel. Op die plaats onderhielden de zonen en alle de broeders zich in grooten arbeid en in nooddruft aan alle zaken met den gelukzaligen Vader; zeer dikwijls leden zij broodsgebrek en moesten 'zij zich tevreden stellen met wat rapen, die zij in hun armoede hier en daar in het land van Assisië gingen bedelen. Die hut was zoo eng, dat zij er ter nauwernood eem zitplaats in konden vinden of een rustplaats. Geenerlei gemor, geenerlei klacht rees hierover op, doch' met 48 een vreedzaam1 hart bewaarde hW gemoed, vatt vtetigde|> vervuld, hfet geduld. De Heilige Franciscus deed dagelijks, ja voortdurend een aUernauwkeiurigst gewetensonderzoek van zichzelf en van de zijnen; hij duldde niet* dat er in hen iets wankelmoedigs zou overblijven, en verdreef elke onachtzaamheid uit hun gemoed. Strengheid der tucht. Streng in de tucht, waakte hij er iederuur voor, dat zij werd onderhouden; want indien, zooals het voorkomt, hem eenigerlei bekoring des vieesches overviel, dompelde hij zich zoo lang in eene door deni wintervorst met ijs bedekten poel, totdat alle bederfj des vieesches was geweken. En voorzeker, zulk een voorbeeld van versterving volgden de overigen met grooten ijver na. 43. Hij leerde hen niet slechts de ondeugden te dooden en de bekoringen des vieesches te onderdrukken, doch ook de uiterlijke zintuigen-zelve, waardoor de dood de ziel binnentreedt. Immers toen in dien tijd keizer OTTO met grooten praal en luister door die streken trok,, om met de kroon van het aardsche keizerrijk te worden gekroond, verliet de zeer Heilige Vader met de overigen hunne hut niet om dat gaan te zien, hoewel de: stoet dicht langs hen heen trok; slechts een mocht den! keizer er aan gaan herinneren, dat de roem dezer wereld maar zeer kort duurt. De roemruchtige Heilige trOkj zich geheel in zich zelve terug en rondgaande in de ruimte van zijn hart, bereidde hij daar eene aan God) waardige woonstede; zoo vernam zijn oor geen van buiten komend geluid noch kon geenerlei stem hem aan zichzelf ontrukken of het machtige werk onderbreken dat hij in handen had. Het Apostolisch gezag was van kracht in hem en zoo versmaadde hij het de koningen en de grooten der aarde te vleien. Hij beijverde zich steeds den heiligen eenvoud te beoefenen en liet niet toe dat de engheid,van zijn verblijf de ruimte zijns harte verstoorde. 44. Hij schreef daarom' de namen der broeders aan de 49 balken Van de hut, opdat een ieder, als hij bidden of rusten wilde, zijn eigen plaats zou erkennen en de beperktheid der ruimte niet het stilzwijgen des gemoeds zou storen. Verwerping van den eigendom. En terwijl zij daar verbleven, geschiedde het op zekeren dag, dat iemand, die een ezel leidde, aan de beschutte plek kwam, waar de man Gods met zijne gezellen vertoefde. En opdat hij ciet teruggewezen zou worden, zegde hij, zijn ezel aanzettende om in te gaan, dit woord: „Gaat binnen, hier zullen wij het goed hebben". De Heilige Franciscus «fit woord hoorende, nam het zeer ernstig op, wijl hij de bedoeling van dien man kende. Deze meende toch dat zij daar wilden vertoeven en de hut verbouwen en hij was voornemens om er met zijn ezel dan ook in te blfijven. Onmiddellijk verliet de H. Franciscus de hut, ging van daar weg en begaf zich naar een ander oord, niet verre van hetgeen Portiuncula wordt genaamd, waar, zooals boven is verhaald, de kerk van de Heilige Maria kort geleden door hem was vernieuwd. Hij wilde niets in eigendom hebben, opdat hij alles ten volle in God kon bezitten. XVII. Op welke wijze de Gelukzalige Franciscus de broeders leerde bidden en over de gehoorzaamheid en de zuiverheid der broeders. 45. In dien tijd verzochten de broeders hem zeer dringend, dat hij hen zou leeren bidden, omdat zij wandelende in den eenvoud des harten het kerkelijk getijde niet kenden. Hij voegde hen toe: „Als gij gaat bidden, zegt dan, Onze Vader, en wij aanbidden u, Christus, in alle Uwe kerken welke in geheel de wereld zich bevinden en wij loven U omdat Gij door Uw heilig Kruis de wereld hebt verlost" 5» Ware Gehoorzaamheid. Dit echter namen de broeders, de leerlingen van den vromen meester, met den grootsten ijver in acht, dat zij, niet slechts zorg droegen te volbrengen datgene, wat de Gelukzalige Vader FRANCISCUS hen met broederlijken raad of vaderlijken opdracht zegde, doch ook zelfs datgene zoo nauwkeurig, mogelijk te volbrengen, wat zij, naar eemgerlei aanwijzing vermoeden konden dat hij wenschte of overwoog. De Gelukzalige Vader zegde hen toch, dat de ware gehoorzaamheid bestond niet slechts in het opgelegde, doch ook in datgene wat in de gedachte was, met slechts ui dat wat bevolen, doch ook in hetgeen gewenscht werd.. Dit bestaat Herin dat zoo een broedter gesteld is onder het gezag vah een broeder die boven hem staat, hij mett slechts luisteren moet naar zijn woord, doch ook dat hij zoodra hij begrijpt wat deze wil, zich onmiddellijk: moet opmaken om te doen wat hij aan eemgerlei aanwijzing begrijpt dat gewenscht wordt. In erke plaats waar een kerk was gebouwd, ook zoo zij niet in de onmiddellijke nabijheid waren en haar slechts uit de verte konden waarnemen, bogen zij zich geheel ter aarde voor haar neer en aldus ternedergebogen baden zij: Wij aanbidden U, Christus en in alle Uwe kerken, zooals de Heilige Vader het hen geleerd had. En hetgeen niet minder te bewonderen is, overal waar het kruis of het teeken des kruises door hen aanschouwd werd, hetzij op den grond, hetzij tegen den muur, een boom of in een haag langs de wegen, dan deden zij hetzelfde. 46 Heilige eenmud. Zoozeer vervulde hen de heilige eenvoud, zoo onderrichtte hen de onschuld des levens, zoo bezat hen de zuiverheid des harten^ dat elke ook maar de minste dubbelzinnigheid hen vreemd was; zoo als zij één waren van geloof, waren zij ook één van wil van liefde, van zielsgemeenschap; steeds was er eenheid in zeden, in de beoefening der deugden, in da gesteldheid des geestes en in de vroomheid hunner handelingen. Want terwijl zij aan een zeker wereldgeestelijke, Si die om de geringheid zijner inkomsten en de tekortkomingen van zijn levenswijze, door een ieder geminacht werd, vaak hunne zonden beleden en toen zij door velen opr zijne nietswaardigheid opmerkzaam werden gemaakt, wilden zij dat volstrekt niet gelooven^ noch lieten zij na op de gewone wijze bij hem te biechten te gaan of hem den verschuldïgden eerbied te bewijzen. En toen hij, of een andere priester, op zekeren dag een der broeders had toegevoegd: „Zie toe broeder, dat gij geen huichelaar zijt", meende die broeder onmiddellijk dat hij een huichelaar was; weshalve hij, van droefheid bevangen, dag en nacht weende. Als de broeders hem' vroegen waarom zulk een groot leed en zrjlk een ongewone bedruktheid over hem' was gekomen, antwoordde hij, zeggende: „Een zeker priester heeft een woord tot mij gesproken, waajrover ik zulk een groot leed heb, dat ik ternauwernood aan iets anders kan denken." De broeders vertroostten hem echter en raadden hem aan zoo iets niet te gelooven. Hij voegde hen toe: „Wat zegt gij toch, broeders? Een priester heeft dat woord gesproken en kan een priester dan liegen ? Wijl een priester niet liegt, zoo moeten wij' derhalve aan zijn woord geloof slaan." En lang heeft die eenvoud zijner opvattingen geduurd, totdat eindelijk de Allergelukzaligste Vader hem gerust stelde door hem de beteekenis van het woord des priesters te verklaren en diens bedoeling op verstandige wijze te verontschuldigen. Ternauwernood kon onrust het hart van een der broeders bevangen of zijn vurige welsprekendheid deed eiken nevel terugwijken en i?af de heldere opgewektheid terug. XVIII. Van den vurigen wagen en van de wetenschap over het afwezige welke de Gelukzalige Franciscus had. 47. In eenvoud wandelende voor God en in betrouwen 52 voor de menschen, werden de broeders te dien tijde waardig door Goddelijke Openbaringen te worden verheugd. Immers, terwijl zij, ontstoken door den Heiligen Geest, niet slechts op de vastgestelde uren doch ook,, daar aardsche beslommering of de lastige kommer der zorgen hen weinig afleidde, op elk ander uur het Onze Vader in geestvervoering smeekend herhaalden, geschiedde het dat de Allergelukzaligste Vader Franciscus op zekeren nacht zich met het lichaam van hen verwijderde. En ziet, ongeveer ter middernacht, terwijl eenige der broeders rustten en anderen zwijgend in gebed verzonken waren, kwam een allerschitterendste vurige wagen door het deurtje van het verblijf binnen en reed twee of drie maal in het rond, terwijl een zeer groote bol, gelijkende op de zon er boven zweefde en de nacht geheel verlichtte. Verbaasd waren zij die waakten, verschrikt zij die sliepen; zij namen dat licht zoowel met het lichaam als met den geest waar. Bij elkaar komende begonnen zij zich af te vragen wat dit mocht wezen; door de kracht en de genade van zulk een licht werd hun geweten voor elkander opengelegd. (Voorrecht.) Nu eerst begrepen zij en werd het hen duidelijk dat het de ziel was van den Heiligen Vader, welke in dien schitterenden glans aanwezig was; die om de liefelijkheid harer buitengewone reinheid en om de zorg voor de groote godsvrucht zijner zonen waardig werd de buitengewone gunst van zulk eene gave te ontvangen. 48. En voorzeker uit duidelijke teekenen werden zij herhaaldelijk gewaar en ondervonden zij dat de heimelijkheden huns harten aan den Allerheiligsten Vader niet verborgen -waren. O! hoe vaak kende hij, terwijl geen mensch hem onderrichtte doch de Heilige Geest het hem openbaarde, de handelingen van hen die afwezig waren, legde hij de geheimen huns harten bloot en onderzocht hij hun geweten! O! hoevelen vermaande hij niet in den slaap, aan wie hij voorschreef hoe te handelen en g|ebood hoe niet te handelen! O! van hoevelen heeft 53 lij de toekomstige rampen voorzegd, wier tegenwoordige welvaart aan een ieder duidelijk toescheen. Ja waarlijk, zoo ooit eenigerlei zuiverheid en eenvoud des harten verdiende verheerlijkt te worden, dan heeft hij een buitengewone troost genoten, door de geheel ongewone wijze van zijne verschijningen. Ik vertel er eene onder vela welke ik weet dat door geloofwaardige getuigen zijn verhaald. Toen op zekeren tijd broeder JoiiANNES van Florence door den Heiligen Franciscus als minister was aangesteld over de broeders in die Provincie en het kapittel der broeders daar door hem werd gehouden, heeft de Heere God met Zijne gewone liefde hem den mond geopend voor zijn rede en hij deed alle broeders opmerkzaam en aandachtig toehooren. Er bevond zich onder hen een broeder die priester was, een man, uitmuntend van naam doch nog uitmuntender van leven, monaldus genaamd, wiens deugd in deemoedigheid haar grondslag; had en door voortdurend gebed was gesterkt; daarbij gewapend met het schild van geduld. Bij dat kapittel was ook tegenwoordig broeder Antonius, aan wien God den geest had geopend opdat hij de Schriften zou begrijpen en woorden over Jezus zoetvloeiender dan honigraat of honig onder het volk zou uitstrooien. Als hij voor de broeders allervurigst en allergodvruchtigst predikte over de woorden: „Jezus van Nazareth, koning der Joden," zag gezegde broeder M on aldus naar de deur van het huis waarin zij bijeen waren en aanschouwde daar met de oogen zijns lichaams den Gelukzaligen Franciscus met de handen als een kruis uitgestrekt in de lucht opgeheven, de broeders zegenen. Vervuld werden zij allen met de troost van den Heiligen Geest en met de vreugde welke zij hierdoor over hunne-zaligheid ontvingen en het viel hen licht te gelooven hetgeen zij van het gezicht en de tegenwoordigheid van den allerroemruchtigsten Vader hadden vernomen. 49. Kennis der verborgen dingen. Bij het menigvuldige dat velen meermalen ondervonden omtrent het- 54 geen hij werkelijk' wist betreffende de verborgenheden des harten van anderen, moge slechts dit eene, waarover geenerlei twijfel kan ontstaan, in het midden worden gebracht. Een zekere broeder, RuTGER genaamd, edel van geslacht, doch edeler nog van zeden, een minnaar Gods en een minachter van zichzelf, door vromen en geheel onderworpen wil er toe gekomen dat hij de vriendschap van den heiligen Vader franciscus volkomen mocht verwerven en behouden, vreesde ten zeerste dat de Heilige franciscus om een of ander verborgen gevoelen een afkeer van hem zou krijgen en dat hij aldus van de gunst zijner liefde zou vervreemd worden. Die broeder meende toch, omdat hij angstvallig was, dat een ieder dien de Heilige Franciscus met eene innige toegenegenheid beminde waardig was de Genade Gods te verwerven, doch dat hij, voor wien naar zijne meening de Heilige zich niet welwillend en vriendelijk betoonde, den toorn van het Opperste oordeel zou treffen. Dit overlegde die broeder in den geest met zichzelve en zwijgende dacht hij er over na, hoewel hij op geenerlei. wijze zijn geheimenis openbaarde. 52. Evenwel toen de Gelukzalige Vader op zekeren dag in zijne cel aan het bidden was en genoemde broeder door zijn gewone gedachte gekweld, daarheen kwam, wist de Heilige Gods reeds èn dat hij komen zoude èn het geen hij bij zichzelf overpeinsde. Hij liet hem toen dadelijk bij zich roepen en zegde: „Dat u geenerlei bekoring verwarre of geenerlei gedachte bedroeve, mijn^zoon, wijl gij mij toch zeer dierbaar zijt en wel moet weten dat gij behoort tot hen die mij dierbaar zijn en mijne liefde en vriendschap waardig. Kom gerust tot mij, zoo vaak gij wilt: dat mijne omgang u opgewektheid moge schenken." De broeder heeft zich over het gezegde ten zeerste verwonderd, en is van toen af meer geacht geworden; naar mate hij toenam in de vriendschap van den Heiligen Vader begon.ook zijn vertrouwen op de barmhartigheid Gods toe te nemen. (Oebed.) „Met hoe- 55 veel kommer, o Heilige Vader, moeten zij niet het gemis aan uw bijzijn gevoelen, die er aan vertwijfelen op aarde iemand te vinden gelijk aan U. Wij smeeken U, help door uwe tusschenkomst hen die gij door den strafbaren val der zonde ziet bevangen. Wijl Gij reeds vervuld zijt van den geest aller rechtvaardigen, voorziende wat zal plaats hebben, metende wat geschiedt, wilt gij ons toch het beeld van heiligen eenvoud voor oogen houden, opdat alle uiterlijk vertoon moge terugwijken." Doch gaan wij tot het voorafgaande terug en vervolgen wij de orde van dit verhaal. XIX. Van de behoedzaamheid waarmede hij over de broeders waakte, de verachting van zich-zelve en de ware nederigheid. 51. De Allerzaligste man Franciscus was in persoon terug gekeerd tot zijn broeders, welke hij in den geest nooit had verlaten. Met een naarstig en behoedzaam onderzoek hun aller handelingen aangaande, werd hij door een heilzame weetgierigheid jegens zijne onderhoorigen geleid en liet niets ongestraft wanneer hij waarnam dat er iets minder goeds was begaan. Eerst voorzeker bestreed hij de ondeugden des geestes, dan veroordeelde hij die van het lichaam, om ten slotte alle gelegenheden uit te roeien die eene aanleiding tot zonde kunnen zijn. Over het onderhouden der armoede. Met de meeste nauwgezetheid en ijver bewaarde hij de heilige en goddelijke armoede, niet duldende dat, zoo er iets meer dan het noodige werd geschonken, er iets in huis van zou. bewaard blijven, zoo men dit kon doen zonder aan de uiterste nooddruft te ontkomen. Hij zegde dat het onmogelijk is aan den nooddruft te voldoen en niet de lusten in te willigen. 56 Ontbèridg. Gekookte spijzen liet hij ternauwernood en hoogst zelden toe; werden zij toegelaten dan bestrooide hij ze met asch, of nam den smaak der kruiden weg met koud water. O hoe vaak is hij, rondgaande om het Evangelie Gods te prediken, tot den maaltijd genoodigd bij voorname vorsten, die hem met een wonderbare toegenegenheid vereerden en hoe heeft hij daar, om het Evangelie op te volgen, na een weinig vleesch te hebben genuttigd, het overige, dat hij scheen te eten, op zijn schoot laten vallen, terwijl hij de hand voor den mond hield, opdat niet iemand zou bemerken, wat hij deed. Wat zal ik zeggen, over het genot der wijn, bij hem die zich niet gunde zelfs zooveel water te drinken als zijni dorst vroeg. 52. Matig in den slaap. Hij wilde niet, waar hij ook! gastvrijheid genoot, toelaten dat zijn rustbank met stroo of met kleederen werd gedekt, doch zijn pij op den blooten grond uitspreidende, legde hij daar zijn bloote ledematen op neder; wanneer hij al eens zijn gering lichaam met den weldaad der slaap verkwikte, deed hij dat meestal zittende en gebruikte hij een stuk hout of steen als kussen. Als hem, wanneer hij iets at, gevraagd werd, zooals men dat gewoon is; naar zijn eetlust, wilde hij ternauwernood verder nog iets nuttigen. Volmaakte geringschatting Van zich zelve. Het geschiedde op zekeren keer dat hij door ziekte bezocht, een weinig kippenvleesch had genuttigd; nauwelijks weder op kracht gekomen, ging hij naar Assisië. En als hij aan de poort der stad was gekomen, beval hij aan den broeder die met hem was, hem een koord om den hals te binden en hem daarmede als een misdadiger door de straten van de stad te sleuren, terwijl hij intusschen met luider stemme moest roepen: „Komt en ziet den gialzigaard, die zich vet maakte met het kippenvleesch, hetwelk hij, zonder dat gij het wist, heeft gegeten." Velen kwamen toeloopen om dit ongewone schouwspel te zien en onder herhaalde zuchten en tranen los- 57 •barstende zegden zij: „Wee ons ellendigeh, wier geheele leven met bloed is bevlekt; wij die in overdaad •en dronkenschap onze harten en lichamen hebben onderhouden." En aldus in den geest gekweld zijn zij, door zulk een voorbeeld aangespoord, een beter leven begonnen. 53. Zeer vaak deed hij dergelijke dingen, opdat hij •èn zichzelve volkomen zou leeren geringschatten èn anderen tot de eeuwige' eer zou opwekken. Hij was zich -zelf geworden als een vat tot niets nut, door geenerlei vrees noch zorg gedrukt voor het lichaam, dat hij met allerlei kwellingen bejegende, opdat hij niet, door eene vergankelijke gehechtheid eraan, gedwongen zou worden naar iets te haken. Wonderbare nederigheid. Hij, de ware verachter van zich zelf, onderrichtte op vruchtbrengende wijze door woord en voorbeeld een ieder om zichzelve gering te achten. Wat was toch het geval? Hij werd door allen hoog geprezen en een ieder sprak een loffelijk oordeel over hem uit, alleen hij zelf noemde zich de meest verworpen mensch, alleen hij achtte zichzelve den geringste. Dikwijls toch werd hij, de door allen geëerde, •door groote droefheid gefolterd en den roem der menschen verwerpende, deed hij zich door een ander ruwe verwijten toevoegen. Hij riep dan een broeder tot zich en zegde hem: „Ik gebied u bij de gehoorzaamheid dat gij mij allerzwaarst zult beleedigen en tegenover die leugenpraat de waarheid zult zeggen." En als die broeder hem' dan, tegen wil en dank, een lomperd, een huurling en een tot niets nut mensch schold, lachte en verheugde hij zich ten zeerste en antwoordde: „Dat de Heer u zegene, omdat gij werkelijk de waarheid hebt gesproken; zulke dingen past het aan den zoon vain PlETRO Bernardone te hooren." Zoo sprekende herdacht hij den nederigen oorsprong van zijn geboorte. 54. Eenvoudige en waarachtige belijdenis. Want om te toonen hoe algeheel hij zichzelf geringschatte en om 5» het voorbeeld eener waarachtige belijdenis aan de overigen te geven, schaamde hij zich niet, zoo hij in iets was te kort gekomen, dit in zijn preek voor al het volk te bekennen. Zelfs wanneer hij misschien door eene verkeerde gedachte over iets was getroffen geweest, of bij toeval een of ander smadend woord had geuit, dan bekende hij in allen deemoed deze zonde dadelijk aan dengene-zelf over wien hij iets verkeerds had gedacht of gezegd en vroeg hem om vergiffenis. Zijn geweten liet hem niet rusten voordat het kon getuigen geheel schuldeloos te zijn en met alle zorg waakte hij tot de rust de wond des geestes zou genezen hebben. Hij verlangde in al wat voortreffelijk is voortgang te doen. en niet om gezien te worden; op allerlei wijze vluchtte hij de bewondering der menschen opdat hij nooit aan de ijdelheid zou toegeven. Wee ons die zoo u moesten verhezen, gij die de waardige vader zijt van zoover! weldaden en het voorbeeld van deemoedigheid. Gewis het was door een rechtvaardig oordeel dat wij u verloren,, gij dien wij, toen wij u nog bezaten, niet getracht hebben te kennen. XX; Over het verlangen naar den marteldood dat hem dreef eerst naar Spanje en toen naar Syrië te trekken en over de wijze waarop God, door het vermeerderen van de spijzen de zeelieden nit het gevaar bevrijdde. 55. Blakende van Goddelijke liefde streefde de Allergelukzaligste Vader Franciscus er steeds naar grootere dingen tot stand te brengen; den weg der Geboden, Gods met een verruimd hart bewandelende, verlangde hij het toppunt der volmaaktheid te bereiken. Brandende van een heftig verlangen naar den marteldood, wilde hij in het zesde jaar zijner bekeering naar Syrii? 59 varen om aan de Saracenen en de andere ongelooVigen het Christelijk geloof en de boetvaardigheid te prediken. Toen hij zich op het schip had begeven werd hij met de overige schepelingen door tegenwinden naar destreken van Slavonië gedreven. Zich in zijn wenschen bedrogen ziende, bad hij na korten tijd eenige zeelieden, die naar Ancona gingen om hem mede terug te nemen,, wijl er in dat jaargetijde bijna nooit een schip naar Syrië zeilde. Als deze dit hardnekkig weigerden, wijl hij geen geld voor den overtocht had, ging de Heilige Gods grootelijks op de goedheid des Heeren vertrouwende met zijn gezel heimelijk aan boord van het schip. De Goddelijke Voorzienigheid stond hen bij; een geheel onbekend mensch, die de noodige levensmiddelen met zich voerde, riep een godvreezend man uit het' schip tot zich en zegde hem: Neem dit alles met u, en verstrek daarvan trouw aan de armen die in het schip verborgen zijn, ten tijde dat zij het noodig zullen hebben. En zoo is het geschied dat de schepelingen, door den storm uit hun koers gedreven, verscheidene dagen moesten roeien en alle hunne levensmiddelen waren verbruikt, terwijl nog slechts die van den armen Franciscus overbleven. (Wonder.) En deze werden door de genade en de macht van God zoodanig vermeerderd dat zij, ofschoon de reis naar Ancona nog verscheidene dagen duurde, tot aan die haven toe voor allen ruimschoots toereikend waren. Als de zeelieden zagen dat zij door den dienaar Gods Franciscus de gevaren der zee waren ontkomen,, brachten zij hun dank aan den Almachtigen God, Die zich steeds zoo wonderbaar en zoo liefelijk in zijne dienaren openbaart. 56. Als Franciscus, de dienaar van den Allerhoogsten God, uit zee was teruggekeerd, doorliep hij het land, en het in voren snijdende met de ploegschaar' van zijn woord, zaaide hij daarin het zaad des levens, dat de gezegende vrucht zoi voortbrengen. Dadelijk- 6o toch zijn zeer vele goede en geschikte mannen, geestelijken en leeken, de wereld ontvlucht, hebben manmoedig den duivel verdreven en zijn, door de genade en den wil des Allerhoogste, hem in leven en voornemen vromelijk nagevolgd. Gloeiend verlangen naar den marteldood. Doch alhoewel de Evangelische wijnstok een overvloed van alleruitgelezenste vruchten voortbracht, bekoelde in hem geenszins het zoo verheven voornemen en het vurig verlangen naar den marteldood. Na slechts korten tijd aanvaardde hij den tocht naar Marokko, opdat hij aan den Sultan1) Mohammed ben Nasser en zijn mannen het Evangelie kon prediken. Door zulk een verlangen werd hij gedreven dat hij vaak zijn reisgezel verliet en dronken van verlangen om zijn doel te bereiken hem vooruit ijlde. Doch goede God, Gij aan Wien het alleen in Uwe goedheid behaagd heeft mij en zoovelen indachtig te wezen! Als Franciscus reeds Spanje had bereikt, heeft God hem weerstaan; opdat hij niet verder zou trekken werd hem eene ziekte overgezonden, waardoor hij van de aangevangen reis werd teruggeroepen. 57. Teruggekeerd naar de kerk van de Heilige Maria de Portiuncula hebben zich kort daarop verschillende geletterde mannen en verschillende edellieden van ganscher harte bij hem aangesloten. Heilige bescheidenheid. Welke mannen hij, daar hij zeer voortreffelijk en bescheiden van aard was, eervol en waardig behandelde, zeer vromelijk aan een ieder gevende wat hem toekwam. Inderdaad, begiftigd met een bijzondere bescheidenheid, sloeg hij in alles wijselijk acht op de waardigheid van een ieders staat. Doch' het gold niet te rusten voor hem die door den heiligen drang des harten vurig wordt voortgedreven. Want in het dertiende jaar zijner bekeering met een gezel naar de landen van Syrië trekkende, omdat daar dagelijks 1) Den Miramolin noemt hem Thomas, hetgeen eene verbastering is van .„Emir-el-mumenin", den beheerscher der geloovigen. 6i hevige gevechten werden geleverd tusschen de Chrisitenen en de heidenen en deze de Christenen zeer benauwden, had hij geenerlei vrees voor den Sultan der Saracenen te verschijnen. Grootmoedigheid. Doch wie is in staat weer te geven met welke onwrikbaarheid van geest hij voor hem stand hield, met welke kracht hij tot zijn gemoed sprak, met hoeveel welbespraaktheid en vertrouwen hij antwoordde aan hen die de Christelijke wet hoonden. Want hij werd niet beangst toen hij, voor 't eerst toegang zoekende tot den Sultan, door diens trawanten werd gevangen genomen en hem allerlei smaad werd aangedaan; toen hij met geeselslagen werd overladen, schrok hem de dood dien zij hem wilden doen ondergaan niet af. Evenwel, ofschoon hij door velen zeer vijandig en met afkeer werd bejegend, heeft de Sultan hem zeer eervol ontvangen. Hij bewees hem de hulde die hij kon en beproefde met groote giften zijn gemoed naar de rijkdommen der wereld te wenden. Doch toen hij zag dat Franciscus dat alles volkomen als slijk geringschatte, werd hij met eene groote bewondering vervuld en beschouwde hij hem als een man ongelijk aan alle andere menschen. Hij werd zeer getroffen door zijn woorden en luisterde bijzonder gaarne naar hem. In dit alles heeft God het verlangen van den Heilige niet vervuld, hem sparende voor een zeldzame hem toegedachte genade, XXI. Over het prediken der vogels en de gehoorzaamheid der schepselen. 58. Intusschen waren er, zooals gezegd is, velen tot de broeders toegetreden en deed de Allergelukzaligste Vader Franciscus een reis door het dal van Spoleto. Hij richtte zijne schreden naar een oord bij Bevagna, waar eene groote menigte vogels van allerlei soort bij- A •62 een waren, duiven, kleine kraaien en nog anderen die men gewoonlijk musschen noemt. Als de allergelukzaligste dienaar Gods Franciscus deze zag, liep hij, omdat hij een mensch was van groote vurigheid en door groote toegenegenheid en zachtzinnigheid jegens de geringere en onredelijke schepselen was bezield, haastig naar hen toe, zijne metgezellen verre vooruitijlend. Toen hij dicht nabij was gekomen en zag, dat zij op hem wachtten, begroette hij hen naar de gewone wijze, doch was niet weinig verwonderd dat zij niet wegvlogen zooals dat steeds geschiedt; van groote blijdschap daarover vervuld, heeft hij hen deemoedig gevraagd of zij het Woord Gods wenschten te hooren. En aan de verschillende -dingen welke hij tot hen sprak voegde hij ook dit toe: „Mijne gevleugelde broeders, gij moet grootelijks uwen Schepper loven en altijd Hem beminnen die U dons gaf óm u te bedekken, vederen om te vliegen en alles wat gij verder noödig hebt. Voortreffelijk heeft de Heer 11 gemaakt onder Zijne schepselen en u een verblijf ineengevlochten in de zuivere lucht; hoewel gij niet zaait noch maait, waakt Hij niettemin over u en beschermt Hij u, zonder dat gij eenigerlei zorg daarvoor behoeft te hebben." Als hij deze woorden had gezegd waren de broeders die met hem waren zeer verwonderd dat de vogeltjes naar hun aard zich druk gingen heen en weer bewegen, de halsjes uitrekten, met de vleugeltjes klapwiekten, de bekjes openden en den Heilige aankeken. Hij echter liep midden tusschen hen heen en weer, terwijl hij met zijn pij hun kopjes en lichaampjes aanraakte. Daarop zegende hij hen en het te eken des Kruizes makende gaf hij hen verlof naar eene andere plaats te vliegen. De gelukzalige Vader echter ging met zijn metgezéllen verheugd verder en zegde dank aan God, Wien alle schepselen deemoedig smeekend belijden en vereeren. Heilige eenvoud. Daar hij toch argeloos Was door de genade en niet door zijn natuur, begon hij zich Van. 63 ^nalatigheid te beschuldigen omdat hij niet reeds vroeger voor de vogels had g;epreekt, wijl zij nu met eerbied naar het Woord Gods hadden geluisterd. En het is geschied dat hij van dien dag al wat gevleugeld was, al wat leven had,- al wat kroop» ja zelfs de schepselen, die geen gevoel hebben, ijverig tot den lof en de liefde voor den Schepper aanspoorde, omdat hij eiken dag onder aanroeping van den Naam des Zaligmakers, de onderdanigheid van hen erkende. 59. (Gehoorzaamheid der zwaluwen.) Als hij op zekeren dag in een dorp, Albiano genaamd, kwam om het Woord Gods te verkondigen, ging hij op een eenigszins verheven plaats staan, zoodat hij alle toehoorders overzag en verzocht hij stilte. Terwijl allen zwegen en eerbiedig daar stonden, bleven de talrijke zwaluwen, die er hunne nesten hadden, doorkwetteren en veel gerucht maken. Wijl de Gelukzalige Franciscus aldus door de menschen niet werd verstaan, sprak hij die kwetterende vogels aldus toe: „Mijne zusters de zwaluwen: nu is het tijd dat ook ik aan het woord kom, omdat gij nu genoeg hebt 'gezegd. Luistert naar het Woord des Heeren en weest stil en rustig totdat de verkondiging van Zijn woord geëindigd is." Tot verbazing en ver wondering van alle die daarbij waren, zwegen de vogeltjes op deze woorden dadelijk stil en gingen van die plaats niet heen, voordat de preek was afgeloopen. De tmenschen echter, als zij dat teeken hadden aanschouwd, waren met groote bewondering vervuld en zegden: „Waarlijk, deze man is een heilige en een vriend des Allerhoogsten." En zij haastten zich met groote godsvrucht om, al was het ook mair zijn kleed, aan te raken en God te loven en dank te brengen. En voorwaar, het is wel te bewonderen, hoe die onredelijke schepselen jegens hem van zulk een gevoel van onderdanigheid! blijk gaven en zulk een allerzachtzinnigste liefde toonden. 60. \Hel haasje. Als hij nu op zekeren tijd bij het dorpje Greccio vertoefde, bracht een der broeders 64 hem een haasje dat in eeh strik' Was getyahgeh. Als de zeer gelukzalige man dit zag, werd hij door mededoogen. •bewogen en zegde: „Broeder haasje, kom bij mij. Hoe hebt gij u toch zoo laten misleiden?" En dadelijk toen de broeder het losliet, is het zonder eenigen dwang naar den Heilige toegeloopen en nestelde zich als in een veilige schuilplaats in zijn schoot. Als het daar eenigen tijd had gerust, liet de Heilige Vader, het met moederlijke toegenegenheid liefkoozende, weggaan om naar het bosch te loopen. Doch hoe vaak hij het ook op den grond nederzette, het sprong weer op zijn schoot, totdat hij het eindelijk door de broeders naar een nabij gelegen bosch liet brengen. Het hondje. Iets dergelijks geschiedde ook, op het eiland in het meer van Perugia, met een hondje, een beest dat zich zeer hecht. De visch. Een zelfde gevoel van toegenegenheid bezielde hem ook jegens de visschen, welke hij, als zijf gevangen waren, zoo het mogelijk was, weder levend in het water wierp, hen vermanende om op te passen dat^ zij niet weder werden gevangen. 61. Als hij zich op zekeren tijd op een scheepje beIvond, dat bij een haven in het meer van Rieti lag, ving een visscher een grooten visch, die zeelt wordt genoemd en hij bood hem die eerbiedig aan. Hij nam het beest lachende en goedertieren aan en begon het als broeder toe te spreken; daarna wierp hij het weder over boord en begon vrolmelijk den Naam Gods te zegenen. En terwijl hij zoo een poos in gebed verzonken was, bleef die visch in het water om' het schip ronddartelen en verliet die plek niet, voordat de Heilige zijn gebed had voleind en hem verlof gaf weg te zwemmen. Zoo heeft de roemrijke Vader Franciscus, den weg der gehoorzaamheid bewandelende en het juk der onderworpenheid aan God ten volle omhelzende, door de gehoorzaamheid der schepselen, voor God een groot aanzien verworven. 65 Eén wonder. Want ook het water is voor hem in wijn veranderd, toen hij eens in de wildernis van Urbane door een zware ziekte werd bezocht. Als hij deze had geproefd, werd hij met zooveel gemak weer beter, dat het een wonder Gods moet geweest zijn, zooals ook een ieder geloofde dat het was. En waarlijk, het is een heilige, aan wien de schepselen zoo gehoorzamen en op wiens wenk de elementen zelf geheel van aard veranderen. XXII. Van zijne prediking bij Ancona en boe daar, hetgeen hij met zijn hand had aangeraakt — ook al was hij afwezig — de zieken werden genezen. 62. Ten tijde dat, zooals verhaald is, de eerwaardige Vader Franciscus voor de vogels had gepredikt en door de steden en dorpen trok om overal het zaad der zegeningen uit te strooien, kWam hij ook aan de stad Ancona. Als hij daar op zijne gewone wijze, het woord Gods met vurige taal verkondigde, heeft er door de Rechterhand des AUerhoogsten zulk eene ommekeer plaats gehad, dat bijna geheel het volk zoo door genade en godsvrucht werd vervuld, dat allen zich verdrongen uit begeerte om hem te zien of te hoor en. Toen hebben dertig mannen, geestelijken en leeeken, van hem zelf het kleed der Heilige Orde aangenomen. Vroomheid. Zoo groot was het vertrouwen van man nen en vrouwen, zoo groot de toewijding jegens den Heilige, dat diegene zich reeds gelukkig noemde, welke althans zijn kleed had kunnen aanraken. Als hij een of andere stad binnentrok, juichte de geestelijkheid, luidden de klokken, verblijdden zich de mannen! heerschte er vreugde onder de vrouwen, klapten de kinderen in de handen, en gingen zij hem vaak, metJ 66 van de boomen geplukte twijgen onder citherspel te gemoet. Vernederd werd de kettersche goddeloosheid, omhoog geheven de trouw aan de Kerk en terwijl de geloovigen jubelden, hielden de ketters zich schuil. Want zoozeer blonk het verhevene zijner heiligheid uit, dat als de groote toeloop van volk naar hem opzag, niemand het waagde een woord tegen hem in te brengen. Bij alles en bóven alles drong hij er op aan, dat men het geloof van de Heilige Roomsche Kerk zou bewaren, in eere houden en naleven, waarin uitsluitend de zaligheid ligt opgesloten van allen die zalig moeten worden. Hij vereerde de priesters en aan elke Kerkelijke Orde betoonde hij een groote toegenegenheid. Een wonder. De scharen boden hem brood aan, opdat hij het zou zegenen en zij bewaarden dit langen tijd, om door het nuttigen er van van verschillende ziekten genezen te worden. Zoo geschiedde het herhaalde malen, dat zij, door groot geloof gedreven, stukken van zijn pij sneden, zoodat deze hem niet meer kon bedekken; en, hetgeen ten zeerste is te bewonderen, als de Heilige Vader met zijn hand iets had aangeraakt, werd door dat voorwerp aan menigeen de gezondheid teruggegeven. Wonder. Als een vrouw, die in de omgeving van Arezzo een klein landgoed bewoonde, zwanger was, geschiedde het, toen het oogenblik der verlossing was aangebroken, dat zij meerdere dagen in de allerhevigste pijnen lag en zij zoo door smart was overstelpt, dat het bijna niet meer was te zien of zij dood of levend was. De buren) en bloedverwanten vernamen nu dat de Gelukzalige Franciscus, - op weg naar een kluizernaarsoord, daar langs zou komen. Terwijl zij op hem stonden te wachten, was de Heilige langs een anderen weg naar die plaats gegaan; hij maakte toch de reis te paard, omdat hij zwak en ziekelijk was. Op zijne bestenHning gekomen, liet hij het paard door een zekeren broeder petrus terug) brengen aan den man, die het hem uit barmhartigheid had afgestaan. Broeder Petrus kwam nu langs den weg, K waaraan de woonplaats der zoozeer gemartelde vrouw lag. Als de menschen hem zagen aankomen, liepen zij hem te gemoet, meenende dat hij de Heilige was, doch ziende dat het een ander was, waren zij ten zeerste bedroefd. Zij begonnen met elkander te overleggen of er niet iets kon worden gevonden, dat de Gelukzalige franciscus met de hand had aangeraakt. En toen zij hier lang over hadden gesproken, viel hun oog op de leidsels van den toom, welke hij bij het rijden had vastgehouden. Zij! maakten den toom los uit den bek van het paard, waarop Franciscus had gezeten en legden de leidsels die hij in zijne handen had gehouden op de vrouw; dadelijk week het gevaar en zij ontving gelukkig en blijde het kind. 64. GualfreduciuS, welke te Castel-Plebo woonde," een godsdienstig man, die met geheel zijn huisgezin God vreesde en vereerde, droeg een koord bij zich, waarmede de Gelukzalige Franciscus zich somtijds had omgord. Nu geschiedde het dat in die streek vele mannen en vrouwen aan ziekten en koortsen leden. De genoemde man ging naar de woningen dier zieken, en het koord in water doopende, of iets van de vezels er van daarin mengende, gaf hij hiervan aan de lijdenden te drinken, en zoo verkregen allen in den naam van Christus dé gezondheid terug. Deze dingen geschiedden terwijl de Gelukzalige Franciscus niet aanwezig was en evenzoo nog vele andere, welke door ons zelfs in een lang verhaal niet kunnen worden medegedeeld. Van die welke de Heer onze God zich gewaardigd heeft door zijn bijzijn te wrochten, moeten wij echter waarlijk in dit boek eenige dingen zeggen. XIII. Boe hij een kreupele bij Toscanella en een lamme te Narnl genas. 05. Als op zekeren tijd de Heilige Gods Franciscus 68 vele en Verre streken doorliep, om het Rijk' Gods te verkondigen, kwam hij aan een dorp, dat Toscanella wordt geheeten. Als hij daar, naar zijne gewoonte, het zaad des levens uitstrooide, werd hij als gast opgenomen door een zekeren ridder, die een eenigen zoon had. welke kreupel en zeer zwak van lichaam was. Deze, ofschoon reeds den knapenleeftijd bereikt hebbende, had al de jaren sinds hij was gespeend, in de wieg doorgebracht. De vader van het kind, ziende dat de man Gods met zoo. groote heiligheid was begaafd, wierp zich vol deemoed aan zijne voeten neder en smeekte hem de gezondheid' van zijn zoon af. Doch deze noemde zich onwaardig en onbekwaam tot zulk eene genade en zooveel wonderkracht en bleef lang weigeren. Ten slotte door het aan» houdend smeeken overwonnen, legde hij, na vooraf te hebben gebeden, aan den knaap de hand op en zegenende hief hij hem omhoog. Eensklaps, terwijl een ieder het zag en zich verheugde, stond hij, in den Naam van Onzen Heer Jesus Christus, genezen op en begon door het huis heen en weer te loopen. 66. Evenzoo kwam de Man Gods op zekeren tijd te Narni en vertoefde daar eenige dagen; in die stad lag. een man, Petrus genaamd, verlamd te bed. Deze was sinds vijf maanden zoozeer van het gebruik zijner ledematen verstoken, dat hij in het geheel niet kon opstaan en zich zelfs niet kon bewegen; aldus het gebruik zijner voeten, handen en hoofd verloren hebbende, kon hij nog slechts zijn tong bewegen en zijn oogen openen. Vernemende nu dat de Heilige Franciscus te Narni zoo* komen, zond hij een bode naar den Bisschop der stad, opdat deze, met het oog op de Goddelijke liefde, zich zou gewaardigen, den Dienaar van den Allerhoogsten God tot hem te zenden, in het vertrouwen dat hij door diens aanblik en tegenwoordigheid vian de ziekte, waardoor hij was vastgekluisterd, zou bevrijd worden. En inderdaad het gebeurde dat, toen de Gelukzalige franciscus tot hem kwam, en het teeken des Kruises van het hoofd 69 tot de voeten over hem maakte, de ziekte geheel was; geweken en hem de vroegere gezondheid werd teruggeschonken. 'i XXIV. Hoe hij aan eene blinde vronw het licht der oogen hergaf cn te Gnbbio aan eene verlamde de beweging terng schonk. 67. Eene vrouw uit genoemde stad, die met blindheid der oogen was geslagen, mocht onmiddellijk het zoo vurig verlangde licht terug! erlangen, toen de Gelukzalige Franciscus het teeken des Kruizes over haar cogen maakte. Te Gubbio was eene vrouw, wier beide handen verlamd waren, zoodat zij niets er mede kon uitrichten. Zoodra deze vernam dat de Heilige Franciscus in de stad was gekomen, Mep zij hem te gemoet en met een innig bedroefd gelaat, de verlamde handen toonende, smeekte zij hem dat hij zich zoude gewaardigen die aan te raken. Door mededoogen gedreven, raakte hij ze aan en genas ze. Zoo spoedig de vrouw te huis was gekomen, bereidde zij in hare opgetogenheid met eigen handen een kaasschotel en bracht dien aan den heiligen man. Deze evenwel nam slechts uit liefde een weinig uit dien schotel en beval aan de vrouw het overige met haar eigen huisgezin te nuttigen. XXV. Hoe hij oen broeder van de vallende ziekte genas ofwel den duivel uitdreef en hoe hij te St. Gemine eene bezetene bevrijdde. 68. Een broeder leed herhaaldelijk aan eene zware ziekte, schrikkelijk om aan te zien en waarvan ik den 7o naam' niet ken, doch waarvan sommigen mtenen dat het een kwaden geest is. Want schuimbekkende werd hij heen en weer geschokt en heö was ellendig om aan te zien, hoe hij zich rondwentelde; soms werden zijne ledematen samen getrokken, dan weder uitgerekt, soms waren zij ineengewrongen en verrekt, dan weder geheel verstijfd en verhard. Het geschiedde wel dat hij stijf uitgestrekt als een standbeeld, of met de voeten naar; het hoofd opgetrokken, omhoog werd geheven om dan eensklaps weer ter aarde te storten. De Heilige Vader Franciscus, medelijden hebbende met dezen zoo ernstigen zieke, ging tot hem, en, na het storten van een gebed, zegende hij hem en teekende hem met het teeken des Kruizes. Op hetzelfde oogenblik was deze genezen en werd hij later bijna niet meer door aanvallen dier ziekte gekweld. 69. Op zekeren dag, als de Allergelukzaligste Vader franciscus door het Bisdom Narni trok, kwam hij in een dorp, St. Gemine genaamd en verkondigde er het Rijk Gods. Een godvreezend en godsdienstig man, daar ter plaatse, zeer gunstig bekend, verleende hem met drie zijner broeders de gastvrijheid. Diens echtgenoote echter werd, zooaJs het een ieder bekend was, door den duivel gekweld. Haar man riep de voorspraak van den Heiligen franciscus in, vertrouwende, dat deze door zijne verdiensten haar zou kunnen bevrijden. Wijl de Heilige in zijn eenvoud veel meer verlangde om te worden geminacht, dan door het vertoon«3van zijne heiügheid tot de gunsten dezer wereld te worden verheven, Weigerde hij zeer bepaald dit te doen. Ten slotte, wijl het de zaak van God-zelve betrof, gaf hij toe, overwonnen door de smeekingen welke zoovelen tot hem richtten. Hij riep drie broeders, die met hem waren en plaatste er een van in elke hoek van het huis, zeggende: „Laat ons, broeders, den Heer voor deze vrouw bidden, opdat God, ter Zijner lof en glorie het juk des duivels van haart afwentele. Laat ons, sprak hij verder, afzonderlijk iri 71 de hoeken van het Kuis blijven staan, opdat de booze geest ons niet, door het zoeken Van schuilplaatsen ontvluchte of bedriege". Na zijn gebed te hebben verricht, ging de Heilige in de kracht des Geestes tot de "vrouw, die deerlijk werd gemarteld en afschuwelijk schreeuwde. Hij zegde tot haar: „In den naam van onzen Heer Jezus Christus en door de gehoorzaamheid, beveel ik u, duivel, daK gij van haar wijkt en het niet waagt haar nog langer te hinderen." Nauwelijks had hij deze woorden gesproken, of de duivel is knarsentandend en woedend uitgetrokken en de vrouw had, door gehoorzaamheid aan helbevel, zoo eensklaps de gezondheid herkregen dat de H. Vader zelve meende misleid te worden. IJlings en beschaamd verliet hij die plaats, terwijl de Goddelijke Voorzienigheid het zoo leidde dat hij door geenerlei ijdelen roem werd bevangen. Het is geschied, toen de Heilige franciscus een andermaal door dat oord ging, dat broeder elias met hem was; en ziet als die vrouw zijn komst had vernomen, ging zij onmiddellijk langs den weg achter hem aan en riep hem toe dat hij zich gewaardigen zou haar aan te spreken. De Heilige wilde dit niet doen, omdat hij wist dat dit de vrouw was, uit wie hij eens door de kracht Gods den duivel had uitgedreven. Doch zij kuste de sporen zijner schreden en bracht dank aan God en aan zijn heiligen dienaar Franciscus, die haar uit de greep van den dood had bevrijd. Eindelijk wist broeder elias den Heilige te overreden en heeft deze haar toegespro-. ken, terwijl zeer velen, zooals gezegd is, van haar ziekte en hare bevrijding getuigen gaven. XXVI. Boe hij ook te Citta dl Castello den dnlvel uitdreef. Te Citta di Castella was ook eene vrouw door den duivel bezeten. Als de Gelukzalige Vader daar vertoefde 72 werd zij naar het Kuis gebracht waar hij' was. De Vrouw, buiten blijvende staan, begon op de tanden te knarsen en met een grimmig gelaat allerellendigst te loeien, zooals de onreine geesten gewoon zijn dat te doen. Velen uit de stad, zoowel mannen als vrouwen, kwamen toeloopen en riepen de tusscbenkomst van den Heiligen Franciscus in voor deze vrouw; reeds lang tocK had de booze, zoowel de vrouw gekweld door zijn folteren als de menschen door zijn geloei. De Heilige Vader zond toen tot haar den broeder die met hem was, daar hij wilde nagaan of het hier de duivel was dan wel misleiding der vrouw. Als zij den broeder zag begon zij hem uit te lachen, wel wetende dat hij in het geheel niet den Heilige was. Intusschen bleef deze zijn gebed verrichten en als het geëindigd was ging hij naar buiten. Toen begon de vrouw te beven en zich over den grond te wentelen, wijl zij dei kracht van hem niet kon weerstaan. En haar tot zich roepende, zegde franciscus: „Krachtens de gehoorzaamheid gebied ik u, onreine geest, wijk Van haar." Zonder eenigerlei letsel verliet hij haar dadelijk en nam heftig verwoed de vlucht. Dank zij gebracht aan den Alroachtigen God, Die alles in alles heeft gewrocht. Evenwel daar het niet ons voornemen ij de wonderen te verhalen, welke de heiligheid niet uitmaken, doch haar aantoonen, doch veeleer de uitmuntendheid van zijn leven en de zoo oprechte wijze zijner bekeering, zoo gaan wij de talrijke andere wonderen stilzwijgend voorbij en vervolgen dit werk der eeuwige zaligheid. 73 XXVII. Over de helderheid en de standvastigheid van zijn geest en zijne prediking voor Pans Honorins; en hoe hij zich iel! en zijne broeders onder de hoede stelde van Heer üngo, bisschop van Ostia. De man Gods Franciscus was er zeer ervaren in om niet zichzelve te zoeken, doch voornamelijk om datgene te verrichten wat de zaligheid van anderen betrof; voor alle dingen verlangde hij om ontbonden te zijn en met Christus te wezen. Daarom was het steeds zijn hoogste streven om onthecht te wezen aan alles wat des werelds is, opdat niet de verheven klaarheid van zijn geest, ter eeniger uur, door de bezoedeling van het stof zou worden verstoord. Hij was ongevoeüg geworden voor alles waarmede de menschen om hem heen zich zoo zeer bezig hielden; met geheel zijn ziel de uitwendige zinnen bedwingende en de tochten des harten in toom houdende, wijdde hij zich geheel aan God. Hij zocht een onderkomen in grotten of bergspleten en zijne woonstede m afgesloten spelonken. Met heilzame godsvrucht doorliep hij de eenzame oorden en geheel verslonden in de wonden des Zaligmakers toefde hij daar. Hij koos daarvoor herhaaldelijk de afgelegen plaatsen uit, opdat hij zich met geheel zijn hart tot God zou kunnen wenden, doch hij aarzelde daarbij niet, zoo de tijd hem daartoe geschikt scheen, zich met wereldsche zaken te bemoeien en gretig de zaligheid des naasten te bevorderen. Over het godvruchtig gebed. Doch zijn veiligste toevlucht was steeds het gebed, dat geen oogenblik rjdel of vermetel was doch voortdurend vol godsvrucht en stille nederigheid; als hij 'savonds aanving was het ter nauwemood met den ochtendstond geëindigd; loopende, zittende, etende en drinkende, steeds was hij op het bidden bedacht. Naar verlatene en in eenzaamheid gelegen ker- 74 ken richtte hij 'shacKt's zijne Schreden''; 'onder de hoede der genade Gods overwon hij daar zeer veel ontsteltenis en zieleangsten. 72. Als hij op dergelijke plaatsen, niet slechts inwendig met bekoringen werd gekweld, doch ook uitwendig door verderf en vernieling werd beangstigd, raakte hij. soms met den duivel zelve handgemeen. Maar de allerkrachtigste strijder Gods, wetende dat zijn Heer overal alles vermag, gaf aan dien angst niet toe en zegde in zijn hart: „Niets kunt gij, o vijand, mij meer met de wapenen uwer boosheid hier aandoen, dan zoo wij in het openbaar voor al het volk stonden." Waarachtige standvastigheid. In waarheid hij was allerstandvastigst en' lette op niets anders dan op God. En als hij voor meerdere duizenden menschen zeer vaak het Woord Gods predikte, was hij zoo rustig alsof hij met zijn vertrouwden gezel sprak. Zelfs de grootste menigte volks beschouwde hij als één mensch en sprak allervriendelijkst alsof er maar één voor hem stond. Aan de reinheid van zijn geest ontleende hij de rustigheid van zijn betoog; wonderbare en nog nooit gehoorde dingen predikte hij zonder eenige voorbereiding. Als hij echter aan zijn preek voor het verzamelde volk eenige overweging had doen voorafgaan, doch zich dan van het bedachte niets meer herinnerde en hij op dat oogenblik niets anders wist te betoogen, dan bekende hij zonder eenige verlegenheid aan het volk dat hij veel had bedacht waarvan hem in het geheel niets meer te binnen viel, maar eensklaps dan werd hij met zulk een welsprekendheid bezield dat de toehoorders in groote verbazing geraakten. Als het hem soms gebeurde dat hij niets wist te zeggen, liet hij de menschen gaan na hen zijn zegen te hebben gegeven en daarmede reeds had hij hen gepredikt. 73. Toen hij op zekeren tijd, wijl de zaken der Orde het vereischten, in de stad Rome kwam, verlangde hij ten zeerste om voor Paus HONORIUS en de Eerwaarde Kar- 75- dinalen het woord te mogen voeren, loen Heer Htjgo, de roemrijke Bisschop van Ostia, die den Heilige Gods eene bijzondere toegenegenheid toedroeg, dit vernam, werd hij met vrees en blijdschap vervuld; hij bewonderde den vurigen ijver des heiligen mans en dacht aan zijn reinen eenvoud. Doch vertrouwende op de barmhartigheid van den Almachtige, die nooit aan hen die Hem godvruchtig vereeren, Zijn bijstand onttrekt, leidde hij' hem in de tegenwoordigheid van den Paus en de Eerwaardige Kardinalen. Nadat hij het verlof daartoe en den Zegen had verkregen, begon hij onverschrokken voor aldie Kerkvorsten te prediken. En ziet, van vreugde zich niet kunnende weerhouden, bewoog hij als het ware huppelend de beenen, terwijl de woorden uit zijn mond voortvloeiden; en dit niet op dartele wijze, doch blakende van een Goddelijk vuur; niet dwingende tot een lach, doch een klacht van smart ontrukkende. Velen hunner waren zeer ontroerd en bewonderden de goddelijke genade en het groote volhardingsvermogen van dezen man. De Eerwaardige Heer Bisschop van Ostia, door vrees bevangen, bad uit al zijn kracht tot God, dat de eenvoud van den gelukzaligen man niet zou geminacht worden, wijl op hem de roem doch ook de beschaming van den Heilige zou nederkomen daar hij als vader over zijne Orde was aangesteld. 74- De Heilige Franciscus toch was aan dezen man gehech: als een zoon aan den vader en een eenig kind aan zijne moeder; diens goedertierenheid was hem een toevluchtsoord waarin hij veilig kon rusten en slapen. Voorzeker vervulde hij de plaats en deed hij het werk van een herder, doch den naam van herder het hij aan den heiligen man. De Gelukzalige Vader voorzag in wat noodig was, doch die heil-brengende heer bracht het tot uitvoering. O! hoevelen hebben — vooral in den aanvang toen deze dingen geschiedden — de stichting der jonge Orde belaagd om haar ten gronde te richten. O! hoevelen hebben dien uitgelezen wijngaard, welke da 76 Hand des Heeren goedgjunstiglijk nieuw in de wereld had geplant, getracht te verstikken. Hoevelen hebben zich niet ingespannen om de eerste en de kostelijkste van zijne vruchten te rooven en te verspillen. Zij allen zijn door het zwaard van zulk ee» eerwaarden vader en heer vernietigd en hun werk is tot niets teruggebracht. Hij (de Bisschop van Ostia) was een stroom van welsprekendheid, een muur der Kerk, een redder der waarheid en een minnaar der deemoedigen. Gezegend en igedenkwaardig zij daarom de dag waarop de Heilige Gods zich onder de hoede van zulk een Eerwaarden Heer stelde. Toen deze op zekeren tijd, zooals het vaak geschiedde, legaat van den Apostolischen Stoel in Toskane was, kwam de Gelukzalige Franciscus, welke nog maar weinig broeders had en naar Frankrijk wilde gaan, te Florence waar de Bisschop destijds verbleef. Zij waren toen nóg niet met elkaar door den band der vertrouwelijkheid verbonden, doch slechts de faam van het wederzijdsche heilige leven vereenigde hen in eene toegenegen hef de. 75. Zooals het overigens de gewoonte was van den Gelukzaligen Franciscus om, wanneer hij een of ander oord of stad betrad, zijne opwachting te gaan maken bij den bisschop of de priesters, zoo vertoonde hij zich, toen hij vernam welk een aanzienlijk prelaat haar aanwezig was, ook voor hem en beval zich aan zijne goedertierenheid aan. Als de Heer Bisschop hem zag, ontving; hij hem met deemoedigen eerbied, zooals hij steeds deed met allen die de heilige zaak' van den godsdienst wilden bevorderen en vooral hen die de zalige armoede en den heiligen eenvoud bij uitstek edel noemden. En wijl hij steeds zeer bezorgd was om in den nood der armen te voorzien en hunne zaken bijzonder ter harte nam, vroeg hij met groote belangstelling naar het doel van zijn komst en betoonde hij groote ingenomenheid met stijn voornemen. Toen hij erkende hoe deze bij zijn overige deugden ook al het aardsche geringschatte en blaakte 77 vlan dat vuur hetwelk Jezus op aarde zond, heeft zijne ziel zich innig aan die van Franciscus gehecht; eerbiedi°lijk vroeg hij om zijn gebed en allerbeminnelijkst bood hij hem in alle dingen zijne bescherming aan. Hij vermaande hem vervolgens den ingeslagen weg niet te verlaten, doch nauwlettend te waken voor de zorg en de hoede van hen welke de Heer hem toe zou zenden. De Heilige Franciscus nu, ziende hoe zulk een eerwaardig Heer hem met zoo vromen zin en liefelijke toegenegenheid beloonde en hem zoo krachtige woorden toesprak, werd met eene zeer groote vreugde vervuld en zich voor zijne voeten nederwerpende, heeft hij van toen af zich zelf en zijne broeders eerbiedig aan hem overgegeven en hem aanbevolen. XXVIII. Over den geest van Hefde en het gevoel »an medelijden waarvan hij brandde jegens de armen; en hoe hij met het schaap en de lammetjes handelde. 76. De arme Franciscus, de vader der armen, zich in alles aan de armen gelijk willende maken, gevoelde zich bezwaard zoo iemand zou meenen armer te zijn dan hij, niet uit zucht naar ijdelen roem, doch alleen uit gevoel van medelijden; en hoewel hij tevreden was met een zeer geringe en ruige pij verlangde hij nog vaak die met den een of anderen arme te deelen. Doch opdat hij, ds,allerrijkste arme, geleid door een groot igevoel van medelijden, zooveel mogelijk aan de armen zou tegemoet komen, vroeg hij bijl heftige koude aan de rijken dezer wereld om hem een mantel of een pels te verstrekken. En als zij dan hoogst gaarne deden, hetgeen de Allerzaligste Vader vroeg, zegde hij hen: „Ik neem dit vanj. u aan, in dien zin, dat gij. het op geenerlei wijze terug zult verlangen." De eerste der armen die hij dan ont- 7» moeite, bekleedde hij juichend en jubelend met hetgeen hij had gekregen. Allerpijnlijkst was het hem wanneer hij' zag dat men een der armen berispte lof als hij hoorde diat hen door iemand kwade of vervloekende woorden werden toegeslingerd. Weshalve het geschied is dat een broeder, aan zekeren arme, die een aalmoes vroeg, scheldwoorden toevoegde, zeggende: „Let eens goed op of gij niet misschien geld bezit en slechts armoede voorwendt." Als de vader der armen, de Heilige Franciscus dit hoorde, was hij ten zeerste bedroefd en verweet heftig aan dien broeder dat hij zulke woorden had geuit; hij beval hem dat hij zich voor dien arme zou. ontkleeden en hem, de voeten kussende, om vergiffenis zou vragen. Hij zegde: „Die den. arme een kwaad woord toevoegt, beleedigt Christus, Wiens edel merkteeken hij draagt, Die voor ons in deze wereld arm is geworden." Als hij arme menschen vrachten hout of andere lasten zag torsen, heeft hij, hoewel .zelf zwak, zijne schouders geleend om hen hun last te helpen dragen. 77. Hij vloeide over van den geest van liefde en toonde een hart vol medelijden, niet slechts jegens de menschen die door nood gekweld werden, doch ook jegens' voud, waarachtig in reinheid zoeken. Vrucht der overweging. De zoo zeldzame en aan slechts» enkelen geschonken zoetheid en liefelijkheid die hij gevoeld had dat hem van uit den hooge was ingeblazen en ingegoten, dwong hem geheel aan zich zelf onttrokken te zijn; van zulk eene verrukking vervuld, haakte hij er op allerlei wijze naar geheel en gansch daarheen op te gaan, waar reeds een deel van zijn streven, aan zichzelf ontflogen, hem was voorafgegaan. Deze mensch, den Geest Gods in zich hebbende, was bereid alle kwellingen -der ziel te dulden en alle lijden des lichaams te ondergaan, zoo hem slechts de keuze werd gelaten dat de wil van «den Hemelschen Vader allergoedertierendst in hem werd volbracht. Op zekeren dag ging hij daarvoor tot het. Heilig Altaar, dat in de kluis waarin hij verbleef was opgericht en het boek ter hand nemende waarin de H. Evangeliën waren geschreven, legde hij dit vol eerbied op het altaar. En aldus niet minder met het hart dan met het lichaam in gebed voor God neder gezonken, vroeg h;j, deemoedig smeekende, dat de goedertierene God de Vader der Barmhartigheid en de God van alle vertroosting Zich gewaardigen zou hem zijn Wil te doen kennen. Het volmaakt vertangen. En opdat hij in staat zou zijn geheel te volbrengen hetgeen hij voorheen eenvoudig en ■vroom had aangevangen, bad hij, smeekend, dat hem bij het opslaan van het boek zou worden getoond, hoe hij het meest geschikt moest handelen. Men leert toch! van heilige en volmaakte mannen, dat zij, door den geest 9$ geleid en in vromen zin naar de heiligheid strevende, iets dergelijks hebben gedaan. 93. Opstaande uit het gebed nam hij, in den geest van deemoed, met een vermorzeld hart en zich teekenend met het teeken van het H. Kruis, het boek van het altaar en sloeg het eerbiedig en met vreeze open. Het geschiedde nu, toen hij het opende, dat hét eerste wat hij zag staan was het lijden van onzen Heer Jesus Christus, en dit reeds kondigde hem aan welke wederwaardigheden hij zou ondergaan. Doch opdat het niet zou geschieden dat hij zich zelf dit bijgeval eenigermate inbeeldde, opende hij het boek tweemaal en driemaal en steeds vond hij hetzelfde of het gelijke geschreven. Toen begreep de man, vervuld van den Geest Gods, door hoeveel strijd, hoeveel bezoekingen, hoeveel kwellingen het hem gegeven zou zijn het Rijk Gods binnen te gaan. Sterkte. Doch die allerkrachtigste strijder werd niet bevreesd voor den krijg dié over hem zou losbarsten, noch was hij voornemens terug te wijken. Zijn besluit stond vast om den strijd des Heeren te strijden, op het slagveld dezer wereld. Hij die niet aan zichzelf had toegegeven en reeds lang boven de menschelijke krachten uit had gearbeid, was niet bevreesd te bezwijken voor den vijand. Inderdaad, hij was allervurigst en zoo hij al' in de verloopen jaren gezellen had één met hem van voornemen, zoo is er toch niemand gevonden die hem in het streven daarnaar heeft overtroffen. Hij toch kende beter het volmaakte volbrengen dan het uit te drukken, omdat" hij voortdurend, niet door woorden welke het goede niet voortbrengen, doch het aantoonen, maar door heilige werken zijn ijver en zijn dienstvaardigheid toonde. Hij bleef daarom onverschrokken en verheugd en zong voor zich en voor God in zijn hart den zang der vreugde. Daarom is hij, die zich reeds over het weinige zooverblijdde, tot eene veel verhevener openbaring waardig bevonden en hij, die over weinig getrouw was geweest,, is over veel gesteld. «94 n, Over het visioen van dén mensch, die den Serafijn zag met het beeld van den Gekruisigde. 94. Terwijl hij zijn verblijf bield in de kluis, welke naar de plaats waar zij ligt Alverna wordt geheeten, zag hij, twee jaar voordat hij zijn ziel aan den Hemel teruggaf, in een visioen van God een man boven zich staan, die als een Serafijn zes vleugels had. Zijn handen waren uitgestrekt en zijne voeten te samen gevoegd aan een kruis vastgehecht. Twee vleugelen hief hij boven het hoofd op, twee strekte hij uit om te vliegen, twee bedekten geheel zijn lichaam. Als de Gelukzaüge dienaar van den Allerhoogste dit zag, werd hij van bewondering vervuld doch hij wist niet te onderscheiden wat dit gezicht voor hem beteekende. Evenwel, hij verheugde zich ten zeerste en was met eene heftige blijdschap vervuld door den liefdevollen en liefelijken blik, waarmee hij zag dat hij aanschouwd werd door den Serafijn, wiens schoonheid geheel onbeschrijfelijk was, hoewel zijn geheel vastgehecht zijn op het kruis en de bitterheid van zijn lijden hem afschrikte. En zoo stond hy evenzeer verheugd als bedroefd, op terwijl vreugde en leed bij beurten hem overmeesterden. Nauwkeurig overwoog hij wat dit gezicht kon beduiden. En zijn geest was zeer beangst om den zin der beteekenis er van te begrijpen. De verschijning der teekenen. Terwijl geen helder t>egrip daarover tot zijn verstand doordrong en de nieuwheid van dit gezicht zijn hart ten zeerste beving, begonnen de teekenen der nagelen in zijn handen en voeten te verschijnen, gelijk hij zoo juist die had gezien bij den boven hem staanden gekruisigden man. 95 Zijne handen en voeten schenen in het midden door de nagelen doorboord, de koppen ervan waren ui 4e handen en voeten afgedrukt en hunne punten kwamen 95 aan de andere zijde te Voorschijn. Dé teekénen waren binnen in de hand rond, van buiten echter langwerpig en een randje vleesch scheen door de spits der nagelen achteruitgedreven en teruggebogen; dit stak boven het andere vleesch uit. De rechterzijde was als met een lans doorboord en had een verhard litteeken waar vaak bloed uitvloeide, zoodat zijn lijfrok en beenkleeding herhaaldelijk met het gewijde bloed was besproeid. Helaas hoe weinigen zijn het slechts waardig geweest om de heilige wond in de zijde te aanschouwen, toen de gekruisigde dienaar van den gekruisigden Heer nog leefde. Doch gelukkig is Elias, die, toen de Heilige nog in leven was, waardig was ze — hoe het dan ook zij — te zien; niet minder gelukkig Rufinus die haar met zijn eigen handen mocht betasten. Inderdaad toen op een keer gezegde broeder Rufinus zijn hand in bet gewaad van den zeer heiligen man stak, opdat hij hem zou wrijven, is, zooals het meer geschiedt, zijn hand naar zijne rechterzijde omlaag gezakt en vermocht hij dat kostbare lidteeken aan te raken. Bij deze aanraking was de Heilige Gods op niet geringe wijze ontsteld, en de hand van zich afwerende, riep hij luide dat de Heer hem zou sparen. Met de uiterste zorg hield hij het teeken geheim voor vreemden en verborg het zoo behoedzaam mogelijk voor hen die om hem waren, zoodat èn de broeders in zijne omgeving èn zijn meest verknochte volgelingen het bestaan ervan langen tijd niet hebben gekend. 96. Ofschoon de heilige en de vriend van God zich met dusdanige en zoo talrijke edelgesteenten als met allerkostbaarste parelen zag getooid en boven den roem en eer aller menschen wonderbaarlijk was versierd, zoo is er toch in zijnhart geenerlei zucht naar ijdele glorie opgekomen of heeft hij gezocht daarin behagen te scheppen; doch opdat niet de bijval der menschen hem de geschonken genade zou ontrooven, trachtte hij op allerlei wijze zooveel hij kon die te verheimelijken. Het verbergen der geheimen. Zijne gewoonte was om 96 slechts hoogst zelden en aan niemand het buitengemeene geheim te openbaren,, uit vreeze dat het bewijs der uitstekende hef de door hem bekend zou worden; gelijk de uitverkorenen plegen te doen, die niets dulden tot schade van de hen gegeven genade. Hij droeg daarom steeds in zijn hart en had in zijn mond het woord van den Profeet: „Ik heb uwe welsprekendheid in mijn hart verborgen, opdat ik niet tegen U zou zondigen. Als veelal menschen uit de wereld tot hem kwamen heeft hij, zich soms van hun gesprekken wenschende te onthouden, aan zijn broeders en zijne zonen die met hem waren, dit teeken gegeven dat, zoodra hij het genoemde vers opzegde, zij hem bescheidenlijk verlof te kennen gaven om te vertrekken. Hij had toch ondervonden dat het een groot kwaad was, alles aan allen mede te deelen en wist dat diegene niet naar den geest kan zijn, wiens geheime zaken niet volmaakter en veelvuldiger zijn dan die welke aan den dag liggen en in hun uiterlijk door de menschen in elk deel beoordeeld kunnen worden. Hij had er gevonden, die naar het uiterlijk eensgezind waren, doch inwendig vol tweestrijd, die voor de menschen toejuichten doch achteraf belachten, die zich eene meening hadden gevormd en haar toch eenigzins verdacht wedergaven. Dikwerf toch tracht de kwaadwilligheid de reinheid zwart te maken, en wegens het leugenachtige aan velen eigen, wordt door weinigen aan de waarheid geloof geslagen. IV. Over den vurigen ijver van den Gelukzaligen Franciscus en de kwaal van zijn oogen. 97. In het verloop van dienzelfden tijd begon zijn lichaam door verschillende ongesteldheden gekweld te worden, veel heviger dan hij voorheen gewoon was. Verscheidene ziekten toch had hij gehad, hij, die bij- 97 «onderlijk zijn lichaam had gekastijd en het in lange voorafgaande jaren tot onderwerping had gebracht. Want in de achttien jaren die nu waren verloopen had zijn vleesch ternauwernood of nooit rost gehad, terwijl hij verschillende en ver afgelegen gewesten doortrok, opdat die toewijdende, die vurige, die vrome geest welke in hem huisde, overal het zaad van het Woord Gods zou uitstrooien. Geheel de aarde heeft hij met het Evangelie van Christus vervuld, zoodat hij op een dag wel veertien of vijftien dorpen doorliep, steeds rondgaande om het Rijk Gods te verkondigen en niet minder door zijn woord dan door zijn voorbeeld de toehoorders te stichten; gansch zijn lichaam sprak in hem. Overeenstemming in den tweezijdigen mensch. Zoo groot was in hem de overeenstemming van het vleesch met den geest, zoo zeer was dit ondeerworpen, dat, terwijl hij de overeenstemming met alle heiligheid nastreefde, de onderworpenheid zich daar geenszins tegen verzette' doch haar trachtte voor te zijn, naar hetgeen geschreven staat: „mijne ziel heeeft naar U gedorst, hoeveel meer dan nog mijn vleesch naar U". Zijn gestadige ijver in die onderworpenheid deed haar geheel vrijwillig zijn: hij had toch door de dagelijksche beoefening ervan zoo hooge deugd erlangd, dat de gewoonte tot een natuur was geworden. ,98. Doch aangezien het noodwendig is dat de meer uitwendige mensch, naar de rechten der menschelijke natuur, en den aard van zijn staat, van dag tot dag tot het; kwade wordt getrokken, zoo wordt hij die meer innerlijk leeft vernieuwd, ofschoon dat kostbare vaatwerk waarin de hemelsche schat was verborgen van alle zijden dreigt te worden verbrijzeld en in hare krachten te kort te schieten.*"Waarlijk toch als de mensch heeft voleind dan vangt zijn werk aan en wordt de geest gewilliger in het zwakke vleesch. Zoozeer beminde hij het heil der zielen en zoo dorstte hij naar het winnen van zijne naasten, dat, als het gaan hem onmogelijk was geworden, hij 98 door een ezeltje gedragen de landen rondtrok. Herhaaldelijk waarschuwden de broeders hem en hielden er met krachtige betoogen op aan, dat hij aan zijn krank lichaam en aan zijne groote uitputting door de hulp der artsen zou tegemoetkomen. Hij echter, zijn zoo edelen geest, die slechts wensehte ontbonden te worden en met Christus te zijn naar den Hemel richtende, weigerde zeer beslist dit te doen. In waarheid omdat hij nog niet had vervuld wat in zijn lichaam ontbrak aan het Lijden van Christus; ofschoon hij' toch de merkteek'enen daarvan in zijn lichaam droeg, nam de ziekte zijner oogen zeer hevig toe, waardoor God Zijne Barmhartigheid in hém heeft Vermenigvuldigd. En omdat die ziekte van dag tot dag erger werd en dagelijks scheen toe te nemen, heeft broeder Elias, dien hij zich tot een moeder had verkoren en als vader over de andere broeders had aangesteld, hem gedwongen om zijn afkeer voor de geneesmiddelen te laten varen en die aan te nemen in den naam van den (Zoon Gods, door Wien zij geschapen zijn, zooals geschreven staat: „De Allerhoogste heeft uit aarde de geneesmiddelen geschapen en de behoedzame mensch verafschuwt ze niet." De Heilige Vader heeft er toen goedwillig in berust en die vermanende woorden ootmoedig gehoorzaamd V. Boe hij in de stad Rieti werd opgenomen door HeerHngo, Bisschop van Ostia, en hoe de Heilige hem voorspelde, dat hij eens Bisschop van geheel de wereld zon worden. 99. Het is geschied dat, terwijl meerderen met hunne artsenijen tot hem kwamen, het ware geneesmiddel niet iwerd gevtonden en hij naar Rieti trok, waar men zegde dat een zeer ervaren man woonde voor het genezen van die ziekte. Toen hij daar aankwam, werd hiji door geheel het 99 Hof van Kome, dat daatr Verbleef, doch voornamelijk ■en op de meest .toegenegene wijze door heer Hugo, Bisschop van Ostia, die door reinheid van zeden en heiligheid van leven uitblonk', zeer voorkomend en zeer eervol ■ontvangen. Deze toch had de gelukzalige Franciscus met de instemming en naar den wil van Paus Honorius, tot vader en heer gekozen over de Orde en geheel de Gemeenschap van zijn broeders, omdat de armoede aan hem zoozeer behaagde en hij de grootste vereering koesterde voor de heilige nederigheid. Roemrijke deemoedigheid. Die Heer richtte zich geheel in naar de levenswijze der broeders en was, in zijn streven naar de heiligheid, eenvoudig met de eenvoudigen, deemoedig met de deemoedigen, arm met de armen. Hij was een broeder onder de broeders, de minste onder de minderen en in zooverre het hem geoorloofd was, trachtte hij zich in levenswijze en gewoonte als een der hunnen te gedragen. Hij was zeer bezorgd om de Orde overal te vestigen en, uitmuntend van naam doch noch uitmuntender van leven, breidde hij ze zooveel mogelijk uit. De Heer had hem het woord der onderrichting geschonken, waarmede hij de bestrijders der waarheid weerlegde, de vijanden van .Christus' Kruis versloeg, de dwalenden op den waren weg terugvoerde, de strijdenden verzoende en de eendrachtigen door een band van zeer sterke liefde te zamen bond. Hij was in de Kerk Gods een brandende lichtgevende luchter, een uitverkoren en ter juister tijd gereed zijnd wapen. 1100. O hoe vaak heeft hij niet, na zijne kostbare kleedij te hebben afgelegd, en ees versleten gewaad te hebben aangetrokken, als een der met ongeschoeide voeten broeders opgaande, om datgene gesmeekt wat tot vrede strekte PHet is hem dienstig geweest om op die wijze dagelijks tusschen de menschen en met zijne naasten te verk'eeren; daarop was hij steeds tusschen God en den mensch met grooten ijver bemoeid. Daarom lOO heeft God hem na korten tijd tot Herder gekozen van geheel Zijne Heilige Kerk en Hem te rnidden van alle volkeren tot haar Hoofd verheven. De Gelukzalige Vader FRANCISCUS had door de goddelijke bezieling reeds lang te voren geweten dat het de Wil Gods zou zijn en dit met woorden voorzegd en door zijn werk aangeduid. Want toen de Orde in de Gemeenschap der broeders door de werking dér Goddelijke Genade, zich zeer begon uit te breiden en als een ceder in Gods Paradijs den stam van hare verdiensten had verheven tot het Hemelsche der Heiligen en als een uitgelezen wijngaard, heilige loten had uitgebot, breed over geheel de aarde verspreid, kwam de Heilige FRANCISCUS tot Paus HONORIUS, die toen aan het Hoofd stond der Kerk, Hem verzoekende om Heer HUGO, Bisschop van Ostia, tot Vader en Heer van zijn broeders aan te stellen. De Paus willigde de smeekbede van den Heilige in, en met eene goedgunstige beschikking droeg hij hem het gezag op over de Orde der broeders. Hetwelke deze eerbiediglijk en vromelijk beeft aanvaard. Als een goede, getrouwe en voorzichtige dienaar gesteld over het huisgezin des Heeren, streefde hij er naar op allerlei wijze de hem toevertrouwde spijs van het eeuwige leven ter gelegener tijd uit te reiken. Daarom onderwierp de Heilige Vader zich ten volle aan hem en vereerde hij hem met een wonderbare en eerbiedigetoegenegenheid. \De Voorzegging. Hij werd door den Geest Gods waarvan hij was vervuld geleid en zoo aanschouwde hij lang te voren hetgeen later voor alle oogen zou plaats hebben. Want als hij om de zaken van het huisgezin zijner Orde, of beter gezegd door de liefde van Christus, waarvan hij jegens hem blaakte, aan Hem wilde schrijven, berustte hij er geenszins in om hem Bisschop van pstia of van Velletri te noemen, zooals anderen dat met de gewone titels altijd deden;, doch zegde hij aan het hoofd van zijn brief: Aan den Hoog- 101 waardigen Vader, of aan Heer Hugo, Bisschop van geheel de wereld. Vaak begroet,te hij Hem met nog nooit gehoorde zegebeden en, ofschoon een zoon in vrome onderwerping, troostte hij hem somtijds, door hetgeen de geest hem ingaf, met zijn vaderlijk gesprek, opdat de zegeningen der vaderen hem kracht zouden geven, totdat het verlangen naar de eeuwige heuvelen zoude komen. 101. Genoemde Heer blaakte ook van liefde jegens den Heilige, en wel op zulke wijze dat al wat de Heilige Man sprak, al wat hij deed hem genoegen gaf en hij vaak alleen door hem te aanschouwen, geheel in verrukking geraakte. Hij getuigde van zichzelf dat het nooit was voorgekomen dat niet alle bewolking van zijn geest week en deze geheel werd verhelderd door het aanschouwen of het gesprek van den Heiligen Franciscus ; ook niet zelfs in de grootste zorgen of bekommernis zijner ziel; wat onaangenaam of hinderlijk was verdween en vreugde uit den Hooge kwam over hem. Hij diende den Gelukzaligen Franciscus als een dienaar zijn heer; zoo vaak hij hem zag, betoonde hij hem eerbied als een Apostel van Christus; en voor elkaar nedergebogen, kuste hij hem met zijn gewijden mond de hand. Met naarstige zorg vorschte hij uit hoe de Gelukzalige Vader •de genezing zijner oogen kon verkrijgen, wijl hij wist dat deze een rechtvaardig en heilig man was, bovenmate noodig en dienstig aan de Kerk Gods C Hij beklaagde om hem geheel de Gemeenschap der broeders geen zijne verzorging vereischte. Doch de kwaal was zoo ■ernstig geworden, dat het meest, smartelijke noodig was en 102 het gevlaarlijkste middel werd vereischt. Zoo geschiedde, het dat op meerdere plaatsen van het hoofd gloeiende omslagen werden aangebracht, de aderen geopend, pleisters opgelegd en oogzalven gemengd, zonder dat het iets hielp, doch hij zich integendeel steeds erger gevoelde,. VI Van de gewoonten der broeders nit de naaste omgeving' van St. Franciscus en hoe deze deed om met hen te verkeeren. 102. Dit heeft hij, God voor alles dank zeggende, met. alle geduld en deemoed bijna twee jaar verdragen. Opdat hij echter zijne gevoelens vrijer tot God kon richten, en, ongestoord rondgaande, in den geest zich vaker kon wenden naar de woningen der gelukzaligen in den Hemel om zich, in den overvloed der genade aan te bieden aan den Allergoedertierensten en Allerverhevensten Heer van het Heelal, had hij de zorg over zichzelve opgedragen aan eenige broeders, die terecht door hem bijzonderlijk werden bemind. Dit waren toch mannen van deugd,, aan God verknocht, behagelijk aan de Heiligen, aangenaam aan de menschen, op welke de Gelukzalige Vader Franciscus steunde als op een huis met vier kolommen. Om hunne bescheidenheid, die aan hen als aan geestelijk gezinde mannen eene vertrouwde vriendin was te sparen,, wordt hun naam weggelaten. Voortrefjelijke bescheidenheid. De bescheidenheid toch is een sieraad voor eiken leeftijd, een getuigenis der onschuld, een teeken van de eerbaarheid des geestes, eer* roede der tucht, een bijzondere glorie van het geweten, eea hoede van den goeden naam en een kenmerk! van alle deugd. Deze bescheidenheid sierde hem, maakte hem minsaam en welwillend voor de menschen; deze genade was iWP allen gemeen, doch een ieder werd nog door bijzon- io3 dere deugden gesmukt. Een had een sterke zucht naar de afzondering, een ander was van een zeldzaam geduld; een bezat een roemrijke eenvoudigheid, nog een ander was sterk naar het lichaam, vreedzaam naar de ziel. Met allen ijver, waakzaamheid en zorg waakten zij voor de rust van den Gelukzaligen Vader en verpleegden zij de gebrekkelijkhèid zijns lichaams; geenerlei kommer, geenerlei arbeid leidde hen af, die allen zich aan den dienst van den Heilige hadden gegeven. 103. Brandende zacht naar de volmaaktheid. Doch ofschoon de Roemruchtige Vader in de volmaaktheid voor God reeds tot volmaaktheid was gekomen en door heilige werken uitblonk onder de menschen dezer wereld, zoo dacht hij toch steeds het nog volmaaktere aan te vangen, en als een allerkrachtigst strijder in het leger van God, den tegenstander uit te dagen om nieuwe gevechten te leveren. Hij nam zich voor, met Christus als leidsman, groote dingen te gaan doen en hoopte met zijn krachteloos geworden ledematen en wegstervend lichaam eene overwinning op den vijand in een nieuwen kamp te behalen. De Iware deugd toch kent geen einde van den strijd waar het verwachte loon eeuwig is. Hij brandde daarom van een heftig verlangen om naar de eerste nederigheid terug te keeren; zich verheugende op de mateloosheid der belooning, dacht hij er aan zijn lichaam, hoewel het reeds tot zulk een uiterste was geraakt, weder in de vroegere dienstbaarheid terug te brengen. Hij wist alle hinderpalen der zorg geheel van zich af te werpen en ten volle de onrust van den kommer te bedwingen; en hoewel hij om de zwakheid zijns lichaams de voormalige gestrengheid noodzakelijk moest matigen, zegde hij toch: „Broeders, laat ons beginnen met God den Heer te dienen, omdat wij tot nu toe nauwelijks wemig of niet in de volmaaktheid zijn vooruitgegaan". Hij meende dat hij zich zelf tot nu toe niet had begrepen en, onvermoeid volhardende in het voornemen eener nieuwe heiligheid, hoopte hij toch steeds opnieuw aan te vangen. 104 Vottriadkte 'deemoed. Hij wilde opnieuw beginnen om de melaatschen te verplegen en diezelfde minachting te ondergaan, welke hij eenmaal ondergaan had. Hij nam ach voor den omgang met de menschen te vluchten en naar de meest afgezonderde plaatsen terug te trekken, opdat hij, van alle zorg bevrijd en na alle beslommeringen voor anderen te hebben afgelegd, tusschen God en zichzelve slechts die scheiding zou vinden welke door heg vleesch wordt gemaakt. 104. Velen toch zag hij heenijlen om wetenschappelijke graden te verwerven en, hunne onbezonnenheid afkeurende, trachtte hij hen door zijn voorbeeld van dit verderf af te houden. De heilzame leer. Hij zegde toch dat het goed was en voordeelig voor God om bekommernis te hebben voor anderen en beweerde dat zij zorg voor de zielen op zich moesten nemen, die daarbij op geenerlei wijze zichzelve zoeken, doch in alle dingen acht slaan op de Wil Gods. Zij tocfa beoogen niets dan hun eigen zaligheid; zij zoeken met de toejuichingen doch de vervolmaking hunner onderhoorigen; geen praal voor de menschen doch glorie voor God; zij streven niet naar het eereambt; doch vreezen het; welvaart verhoovaardigt hen niet, doch verdeemoedigt hen; het ontnomene slaat hen niet ter neder, doch verheft hen. Vooral in dezen tijd,^ waarin de boosheid zoo zeer is toegenomen en die overvloeit van ongerechtigheid, kan men zeggen, dat het gevaarlijk is te regeeren en dat het veel veiliger is geregeerd te wordeup. Hij betreurde het dat sommigen van hun eersten arbeid waren afgeweken en door nieuwe uitvduchten de eer der eenvoud hadden vergeten. Hij beklaagde derhalve hen, die eenmaal met al hun verlangens naar het hoogste hadden gestreefd doch wederom tot het geringe en verachtelijke iwlaren teruggezonken en die, na de ware vreugde te hebben vaarwel gezegd, langs Uchtrinnige en nuttelooze wegen zwerven en ronddolen op het veld eener ijdeta vrijheid. Hij bad daarom de Goddelijke Goedertierenheid ios voor de bevrijding dier zonen en smeekte aUerVurigst dat •de geschonkene genade in hen bewaard mocht bhjvent VII. iioe hij van Siena naar Assisië kwam; over de kerk van Sa Maria ia Portinncula en over de zegening der broeders. 105. In de zesde maand voor den dag van zijn overlijden, terwijl hij te Siena was voor de behandeling der ziekte zijner oogen, begon hij over geheel zijn lichaam zwaar ziek te worden en door een langdurig maaglijden en eene aandoening van den lever bloed op te geven, zoodat het scheen dat de dood naderde. Als broeder Elias, die zich verre van daar bevond, dit vernam, is hij haastig aangekomen. Door zijn komst werd de Heilige Vader zooveel beter, dat hij die landstreek verlaten kon en met hem naar Cella di Cortona kon gaan. Daar komende en er om de weersgesteldheid eenigen tijd vertoevende, begonnen zijn lijf, zijne beenen en zijne voeten op te zwellen, en werd zijn maag zoo zwak dat hij ter cauwernood eenig voedsel tot zich kon nemen. Hij verzocht derhalve broeder Elias dat hij hem naar Assisië zou overbrengen. De goede zoon deed wat de goedertierene vader wenschte, en nadat alles bereid was, voerde hij hem naar het gewenschte oord. De stad was zeer verheugd over de komst van den Gelukzaligen Vader en de mond van al het volk loofde God; geheel die menigte hoopte toch dat de Heilige Gods in hunne nabijheid zou a terven en dit gaf haar stof tot zooveel vreugde. Door de beschikking van God geschiedde het dat de heilige ziel, ontbonden van het vleesch, naar het Rijk» der Hemelen zou overgaan, daar waar hem, in het vleesch vertoevende, de eerste kennis werd gegeven vani -de hemelsche dingen en hem de zaligmakende zalving was ingegoten. ioÖ lóó. Want hoewel hij. wist dat op elke plek der aarde het Rijk der Hemelen wordt tot stand gebracht, en vastelijk geloofde dat op alle plaatsen de Goddelijke Genade aan de uitverkorenen kan worden verleend, zoo had de ervaring hem toch geleerd, dat het oord waar de Kerk van Sa i\laria in Portinncula was, met eene overvloedige genade was vervuld en door de Hemelsche Geesten voortdurend werd bezocht. Derhalve zegde hij vaak aan de broeders: „Zie toe, mijne zonen, dat gij toch nooit deze plek verlaat. Zoo gij aan de eene zijde wordt uitgedreven, komt er langs de andere zijde wederom in; want deze plaats is waarlijk heilig en de woonstede Gods. Hier heeft de Allerhoogste, toen wij nog maar weinigen waren, ons vermenigvuldigd; hier heeft Hij met het licht Zijner wijsheid, de harten Zijner armen verlicht; hier heeft Hij ons met het vuur Zijner liefde willen ontsteken; hier verkrijgt hij, die met een vroom hart zal gebeden hebben, hetgeen hij heeft gevraagd en wordt de overtreder des te zwaarder gestraft. Daarom, mijne zonen, houdt deze plaats der woonstede Gods alle eer waardig en belijdt daar God met geheel uw hart in jubel en erkenning." 107. Daar inmiddels de ziekte steeds toenam, kwijnde alle sterkte zijns lichaams weg en kon hij, van alle kracht Verstoken, zich op geenerlei wijze meer bewegen. Toen hem eens door een der broeders werd gevraagd wat hij liever wilde ondergaan, hetzij zulk een voortdurende en lange ongesteldheid, dan wel een hevig martelaarschap door den een of anderen beul, antwoordde bij: „Datgene mijn zoon, ij mij altijd het kostbaarste geweest ea heeft mij gebleken het zoetste en het aangenaamste te zijn, wat aan God den Heer behaagd heeft dat met mij zou geschieden; ik verlang in elk opzicht in Zijn Wil te berusten, en derhalve bevonden te worden Hem in alle dingen te gehoorzamen. Doch het is taij moeilijker geweest, in plaats van welken marteldood ook, gedurende drie dagen aan deze ziekte te lijden; io7 ik zeg dit niet als aanspraak1 op ïoo», maar alleen wat aangaat de zwaarte van het lijden." O Martelaar, en nogmaals: o Martelaar! die lachende en met vreugde zoo gaarne verdroeg, hetgeen aan een ieder zoo allerellendigst en schrikkelijk was om aan te zien. In waarheid, geen enkel zijner ledematen of het werd door gruwelijke lijdenspijn gekweld; gaandeweg de natuurlijke warmte des lichaams verliezende, kwam het einde dagelijks nader. De geneesheeren waren verbaasd en de broeders verwonderden er zich over, hoe de geest kon blijven in een vleesch, dat dermate reeds: was afgestorven, dat het geheel was weggeteerd en de beenderen nog slechts aan de huid vastkleefden. 108. De zegening der broeders. Toen hij echter den laatsten dag zag naderen, zooals hem dat door eene Goddelijke Openbaring twee jaar te voren reeds was aangekondigd, zegende hij, nadat die broeders welke bij aanwees waren bijeengeroepen, een ieder van bén, gelijk hem dat Van uit den Hooge was ingegeven, zooaflsi voorheen de Aartsvader Jacob zijne zonen had gezegend; ja, zooals een andere Mozes, opgestegen naar den berg, welke de Heer hem had aangewezen, de zonen Israëls met zijne zegespreuken heeft grootgemaakt. En terwijl broeder Elias aan zijne linkerzijde stond en de andere broeders rondom hem zaten, kruiste hij de handen en legde de rechterhand op diens hoofd; van het lidht en het gebruik der oogen beroofd, vroeg hij: „Op wie leg ik mijn rechterhand?" Zij antwoordden: „Op Broeder Elias". ^„Zoo wil ifc het", zegde hij. „Gij mijn zoon, zoo sprak hij, zegen ik in alles en door alle dingen, en zooals in uwe banden de Allerhoogste mijne broeders en mijne zonen vermeerderd heeft, zoo spreek ik mijn zegen uit over U en in U over allen.- In den Hemel en op aarde zegene U de Heer als bestuurder over alles. Ik zegen U. zooveel ik kan en meer dan ik kan en wat ik niet kan, dat vermag Hij in U, die alles kan. De Heer zij Uw werk en Uw arbeid indachtig en Uw lot io8 worde behoed tot vergelding der rechtvaardigen. Dat gij allen zegen die gij verlangt, moget vinden en hetgeen gij op waardige wij.e vraagt vervuld moge worden. Vaartwel, gij alle mijne zonen, in de vreeze Gods, en volhardt daar altijd in, omdat eene groote beproeving en bezoeking voor U nabij is. Gelukkig zij, die zullen volharden in hetgeen zij begonnen zijn en van wie eenigen door de komende ergernissen zullen afgescheiden worden. Ik spoed mij echter naar den Heer en vertrouw op te gaan tot God, Dien ik in mijn geest steeds vromelijk heb gediend." Hij verbleef te dien tijde in het paleis van den Bisschop (van Assisië, en daarom verzocht hij de broeders dat zij hem haastig naar de plek zouden overbrengen,, waar S* ïi ii Porüuncula stond. Daar toch wilde hij zijne ziel aan God teruggeven, waar, zooals verhaald is, hij voor het eerst op volmaakte wijze den weg der waarheid erkende. VUL Wat hij gedaan heeft en gezegd heeft, toen hij gelukkig afstierf. 109. Goddelijke openbaring. Een tijdvak van twintig jaar was er nu verloopen sinds het oogenblik zijner bekeering, zooals hem de Goddelijke Wil dat had bekend gemaakt. Want toen de Gelukzalige Vader-zelve en broeder Elias op zekeren tijd te Foligno vertoefden, en aan den slaap hadden toegegeven, stond naast broeder Elias een priester in wit gewaad, hoog bejaard, van vergevorderden leeftijd en eerbiedwaardig uiterlijk, die zegde: ,,Sta op broeder en zeg aan broeder Franciscus dat er achttien jaar zijn verloopen, sinds hij der wereld vaarwel zegde en Christus is gaan aanhangen, en/ nog slechts twee jaar in het leven blijvende, zal hij den weg van alle vleesch ingaan. Naar het Woord des Heeren, hem lang ie voren voorzegd, is het geschied, dat de vastgestelde ioq tijd WmS vervuld. Toen hij eenige dagen had verwijld op de plek waar hij zoozeer naar had verlangd en als hij gewaar werd dat het oogenblik van den nabijzijnden dood was aangebroken, riep hij tot zich twee der broeders, welke meer in het bijzonder zijne zonen waren; hij onderrichtte hen over zijn naderend sterfuur en over het leven, dat zoo nabij was; in geestesverrukking begon hij met luider stem den Heer lofzangen te zingen. In zooverre hem dat toch mogelijk was, hief hij den Psalm van David aan met de woorden: „Met mijn stem heb ik tot den Heer geroepen, met mijn stem heb ik tot den Heer gesmeekt." Een van de broeders, die aanwezig waren en dien de Heilige met eene bijzondere liefde beminde, trad, toen hij deze dingen aanschouwde, naar voren en zag dat het einde van den Heilige naderde; hij zegde tot hem: „Wee goedertieren Vader! nu zullen uwe zonen zonder vader achterblijven en van het ware licht der oogen beroofd worden. Gedenk derhalve de weezen welke gij achterlaat en wilt, als elke schuld U vergeven is, allen, zoowel de aanwezigen als de afwezigen, met Uw» heiligen zegen verblijden." „Ziet zoon, antwoordde de Heilige, ik word tot God geroepen; aan alle broedsrs, aanwezigen en afwezigen, vergeef ik elke beleediging en elke schuld en, in zooverre dat in mijn vermogen is, scheld ik hun die kwijt; ais gij hen dat mededeelt, zegen hen dan allen van mijnentwege." 110. Hij beval daarna dat het Evangelieboek zou worden gebracht en verzocht dat hem het Evangelie van den H. Johannes zou worden voorgelezen, beginnende met de woorden: „Zes dagen voor Paschen, Jesus wetende, dat Zijn uur nabij was, waarop Hij tot den Vader zou gaan." (i) Reeds voordat hij het zegde,. 1) Bi] Thomas van Celano staat: Ante sex dies Paschae, terwijl het Dertiende Hoofdstak van het Johannes-Evangelie geeft: (Op Witten Donderdag) Ante iiem festam Paschae. IIO had hij gewild, dat de Minister dit Evangelie zou lezen; dit woord toch was bij het opslaan van het boek het eerst voorgekomen, toen uit eene geheele bibliotheek een Evangelieboek werd gehaald, om voor te lezen. Vervolgens beval hij, die zoo spoedig aarde en asch zou wezen, dat men hem een haren kleed zou aandoen, en met asch zou bestrooien. Zijn overgang. Als alle broeders, welker vaöer en leidsman hij was, eerbiediglijk om hem heen stonden, en allen den zaligen overgang en eene gelukkige voleinding verwachtten, is zijne zoo heilige ziel van het vleesch ontbonden, en werd zij, terwijl zijn lichaam in den Heer ontsliep, in de eindelooze klaarheid opgenomen. Een echter uit zijn broeders en leerlingen, van niet geringe faam, doch wiens naam ik meen te moeten verzwijgen wijl hij, nog in leven zijnde, niet voor zulk eene onderscheiding wil genoemd worden, zag de ziel van den ;Zeer Heiligen Vader in rechte vlucht over vele wateren ten hemel stijgen. Zij was haast als een ster, welke de onmetelijkheid der maan nabij kwam; helder echter als de zon, welke door een schitterend wolkje wordt omsluierd. m. Lofprijzing en gebed. Van hem mag men daarom uitroepen: „O, hoe roemrijk is die Heilige, wiens ziel de leerling ten Hemel zag stijgen; schoon is deze als de maan, uitgelezen als de zon, blank als de wolk, toen zij opsteeg, allerroemrijkst blinkt zij uit. OI Gij zijt waarlijk een luchter der wereld, glanzend lichtende als de zon in de Kerk van Christus; ziet nu hebt gij ons de stralen van uw licht onttrokken; heentrekkende naar dat vaderland vol licht hebt gij den omgang met ons rampzaligen, verwisseld voor dien der tallooze Engelen en Heiligen. O roemrijke vruchtbaarheid van den doorluchtigen verheerlijkte, wil u niet onttrekken aan de zorg Voor uwe zonen, ofschoon gij onttrokken zijt aan de gelijkheid met hen in den vleesche." Gij weet het, in waarheid gij weet het, hoe yerre gij K I I hen ach'ter U heBt gelaten, wier zoo uitgebreide arbeid en talrijke bekommernissen, alleen door uw gelukbrengend bijzijn met goedertierenheid, werden licht gemaakt. O, Gij waarlijk barmhartige, allerheiligste Vader, die «steeds bereid waart medelijden te hebben met uwe zondige medebroeders en hen goedgunstiglijk te sparen, U zegenen wij, .Waardige Vader, wien de Allerhoogste zegende, Die steeds is God boven alles gezegend. Amen." IX. Weeklagen der broeders en verbengenis toen zij mochten aanschonwen dat hij de teekenen van het Krnis en van de Serafijnsche vleugelen droeg. 112. Wegens het afsterven van den Heilige had er een groote toeloop plaats van volk, dat den Heer loofde en zegde: „Geloofd en geprezen zijt Gijs, o Heer, onze God, die aan ons onwaardigen zulk een kostbaar pand hebt toevertrouwd. Lof en Roem zij U, Onuitsprekelijke Drievuldigheid." Schaarsgewijze kwam geheel de stad Assisië toegestroomd en gansdh' de landstreek' spoedde zich om de groote werken te aanschouwen van God, Die, in Zijn heiligen dienaar, toonde te zijn vol glorie de Heer, der Majesteit. Een ieder zong den lofzang der vreugde, zooals zijn hart hem dat ingaf; al het volk zegende de Almacht des Zaligmakers, wegens het vervullen hunner, wenschen. De zonen echter weeklaagden, omdat zij van hunnen Vader waren beroofd en toonden de kinderlijke smart om hun vader door tranen en gezucht. Doch een' ongehoorde blijdschap verzachtte hun leed en het verrassende van een nieuw wonder bracht hun geest in groote verbazing.-3 De droefheid verkeerde in eers lofzang en het geween in gejubel. De gekruisigde mensch. Nooit toch is het gehoord geworden, noch. wordt ergens in de Schriften gelezen, hetgeen aan hun oogen werd vertoond en waarvan zij 112 ter nauwernood hadden overtuigd kunnen worden, zoo het Jhen niet door zulk eene zonneklare bevestiging warefbewezen. In hem toch werd weergegeven de afbeelding des Kruises en des Lijdens van het Onbevlekte Lam, dat de zonden der wereld afwascht, zooals het gezien! werd toen het pas van het Kruis was afgenomen; de handen en de voeten waren als met nagelen doorboord, de rechterzijde als met een lans gewond. Zij zagen ook hoe zijn vleesch, dat eerst zwart was geweest, met groote blankheid schitterde en door zijn heerlijkheid het loon voor eene gelukzalige verrijzenis beloofde. Zij zagen zijn gelaat als ware het dat van een engel, als leefde het nog, niet alsof het gestorven was; en zijne overige ledematen hadden de teerheid en de lenigheid als die van de onschuld des kinds herkregen. 113. De spieren waren niet samengetrokken zooals het gewoonlijk bij afgestorvenen het geval is, de huid was niet Verhard, noch de ledematen verstijfd; het was alsof zij zich oprichtten en hier en daar zich heenwendden. En terwijl een buitengemeene schoonheid allen die het aanschouwden tegenstraalde en zijn vleesch nog blanker werd, was het een wonder om, midden in zijne handen en voeten, niet zoozeer te zien de prikken der nagels, dan wel die nagels zelve uit zijn vleesch gevormd; zij hadden de zwartheid van het ijzer behouden en zijne zijde was rood van bloed. De teekenen van den marteldood boezemden aan hen die het zagen geen afschuw in, doch vertoonden hen eene groote liefelijkheid en bevalligheid, zooals blinkend zwarte steentjes dat kunnen doen in een wit plaveisel. De broeders en de zonen kWamen aangeloopen en kusten weenende de handen en de voeten van den vromen vader die hen had verlaten; en evenzoo de rechterzijde in welke de gedenkwaardige wond was ingeprent van Dien Verheerlijkte, welke uit diezelfde plaats bloed en water stortende, de wereld met den Vader heeft verzoend. Een ieder uit het volk meende eene groote gunst te hebben verworven, ü3 zoo hét hém véVghhd werd, niet slechts om de Heilige wondteekenen van Jezus Christus welke Sint Franciscus in zijn lichaam droeg te mogen kussen, doch ook om die te mogen aanschouwen. Wie toch die het zag moest niet weenen, doch wie werd niet evenzoo door groote vreugde bevangen; en zoo hij weende, deed hij het dan niet eer van blijdschap dan van droefheid? Wiens gemoed, al ware het nog zoo verstokt, zou niet tot tranen toe zijn bewogen? Wiens hart, al warb het van steen, zou niet tot verbrijzelens toe geprangd worden, zou niet in Liefde Gods ontvlammen, zou zich niet met de beste voornemens sterk maken? Wie is zoo verstompt, zoo ongevoelig, die om de onwederlegbare waarheid niet erkent, dat deze heilige, gelijk hij op aarde geëerd is geweest door een buitengewone gunst, evenzoo in den Hemel groot gemaakt zal zijn in de onuitsprekehjkste glorie ? 114. Lof. O, bijzondere gave en kenmerk van eene bevoorrechte liefde, wanneer de strijder wordt getooid met dezelfde wapenen der glorie, welke slechts toekomen aan den Koning van eene boven alles verheven waardigheid. O wonder, waard om eeuwig herdacht te worden, en gedenkwaardige geheimenis voor eene onafgebroken wonderbare eerbied, hetwelk dat mysterie van het verborgen geloof ons voor oogen houdt, waarin het bloed van het Onbevlekte Lam, overvloedig stroomende uit vijf openingen, de zonden der wereld afwascht. O verheven schoonheid van het Levendmakende Kruis dat aan de dooden het leven schenkt; wiens last zoo zachtelijk drukt, zoo zoetelijk kwe,tst, dat het gestorven vleesch er in leeft en de zwakke geest sterk wordt gesmaakt. Deze mensch welke Gij zoo roemrijk hebt getooid, heeft U zoozeer bemind. Zegen en glorie aan den alleen wijzen God, Die de teekenen vernieuwt en de wonderbare dingen omzet, opdat de gemoederen der zwakken troost erlangen en hunne harten door het wonderwerk van hetgeen zij aanschouwen khnnen1 worden n4 opgevoerd tof de liefde voor het Onzienlijke. O wondere en liefderijke beschikking Gods,, welke, opdat er geenerlei verdenking zou kunnen ontstaan over de nieuwheid van zulk een Mirakel, eerst barmhartiglijk' hebt getoond in Hem, Die uit de Hemelen was hetgeen later wonderbaar zou geschieden in hem, die op de aarde verwijlde! Voorzeker heeft de Ware Vader der Barmhartigheden willen doen zien, welk loon hij waardig is, welke getracht heeft Hem nit geheel zijn hart te beminnen; deze toch zal worden opgenomen in de verhevene rij der hooge hemelsche geesten welke om Hem zijn. De beteekenis der vleugeten. Wat wij, zoo wij evenals de Serafijnen twee vleugelen over ons hoofd uitstrekken en, naar het Voorbeeld van den Gelukzaligen Franciscus,, bij' elk werk de juiste meening hebben en dat goed verrichten, zeer zeker kunnen bereiken, is, dat al ons wer&l op God worde gericht en wij er in elk opzicht onverpoosd naar streven aan Hem welgevallig te zijn. Deze twee vleugelen moeten noodwendig over het hoofd worden samengevouwen om het te omsluieren wijl'daarentegen de juiste arbeid zonder de rechte meening in geenen deele door den Vader des Lichts wordt aanvaard, daar Hij-zelve toch zegtti Zoo uw oog eenvoudig is geweest, zal geheel uw lichaam schitterend wezen; zoo echter uw oog slecht zal geweest zijn, geheel uw lichaam zal verduisterd wezen. Dat oog is niet eenvoudig, hetwelk, de kennis der waarheid misf sende niet ziet wat gezien moet worden, of dat, wijl het de recht meening niet heeft, schouwt hetgeen niet geschouwd moet worden. In het eerste geval is het niet argeloos doch verblind, in het tweede geval oordeelt de rede zelve klaarblijkelijk dat dit slecht is. De vederen van deze vleugels zijn de liefde jegens den Vader, Die uit barmhartigheid redt, en de vrees voor den Heer die schrikkelijk oordeelt en die de gemoederen der uitverkorenen door het onderdrukken der slechte driften en het ordenen der reine aandoeningen aan het aardscftft moet onthechten. «Met twee vleugels ook' moet worde* "5 gevlogen om' de tweezijdige liefde jegens den naaste te beoefenen, namelijk door de ziel te heelen door het Woord Gods en het lichaam staande te houden door aardschen bijstand, welke vleugels hoogst zelden zijn bijeen gevoegd, wijl ternauwernood iemand beide vermag te volbrengen. De vederen van deze zijn de verschillende werken welke worden vereischt om aan den naaste raad en hulp te vertoonen. Door twee vleugelen moet ook het lichaam, naakt aan verdiensten bedekt worden omdat juist dan in regelmaat wordt volbracht dat het, terwijl het dagelijks door de zonde wordt ontbloot, door de onschuld van berouw en belijdenis weder worde gekleed. De Vederen van deze zijn de velerlei gemoedsstemmingen welke voortkomen uit het verafschuwen der zonden en de zucht naar gerechtigheid. 115. Dit alles heeft de Allergelukzaligste Vader FraM■ciscus op de meest volmaakte wijze vervuld, hij die het beeld en de gestalte van den Serafijn in zich had en waardig werd op te stijgen tot de hoogte der verhevene geesten. Steeds was hij met het Kruis en schuwde arbeid noch smart, en wel zoozeer dat hij in zich en door zicht den Wil Gods kon volbrengen. Liefde tot Jezus. Bovendien, die broeders welke met hem hebben omgegaan weten hoe dagelijks en voortdurend het vergelijken met Jezus in zijn mond was, hoe liefelijk en zoet zijn onderhoud, hoe goedertieren en vol liefde zijn gesprek. Waar het hart vol van is vloeit de mond van over, en de bron der verklaarde liefde die geheel zijn binnenste vervulde zocht een uitweg naar buiten. Voor alles was hij veel met Jezus; Jezus had hij in zijn hart, Jezus had hij in zijn mond, Jezus had hij in zijn •ooren>"~in zijn oogen, en zijn handen, Jezus droeg hij in alle zijne overige ledematen. 01 hoe vaak heeft hij, zittende aan den maaltijd en denkende, hoorende of noemende den naam van Jezus, de spijs des lichaams vergeten en, gelijk van een heilige wordt gelezen, ziende zag hij niet, hoorende hoorde hij niet. Zelfs meermalen I lö is het voorgekomen dat hij, reizende langs den weg), zijn doel vergat en alle elementen tot den lof van Jezu* opwekte. En wijl hij steeds in zijn hart eene wonderbare liefde jegens Jezus Christus en Dien gekruisigd koesterde en met zich droeg, is hij daarom boven allen geteekend geworden met het allerroemrijkste teeken varr Hem toch die ons begrip te boven gaande, aanschouwd. wordt in de onuitsprekelijke en onbegrijpelijke glorie; waar Hij zetelt aan de Rechterhand des Vaders, met welke Hij de Medeallerhoogste Zoon van den Allerhoogste, in de eenheid van den Heiligen Geest leeft en regeert, overwint en heerscht, God in alle eeuwigheid door. de eeuwen der eeuwen. Amen. X. Van het geweeklaag der Zusters te San Damiano en hoe hij met lof en glorie ter aarde werd besteld. ^il6. De broeders evenwel en de zonen welke, met, een groote menigte volks uit de naburige plaatsen te zamen stroomde, waren verheugd dat zij zulk eene plechtigheid mochten bijwonen; geheel den nacht, waarin de' Heilige Vader was ontslapen, brachten zij door met God te loven, zoodat het, om de liefelijkheid der juichtonen en de klaarheid, der vele lichten, scheen alsof de engelen de nachtwake hielden. Als het ochtend was geworden, kwam het volk met geheel de geestelijkheid van Assisië bijeen; zij namen het lichaam des Heiligen op van de plaats waar hij gestorven was en droegen het met hymnen en lofzangen onder het geschal der bazuinen met groote eer naar de stad. Eenigen die den lijkstoet volgden namen op" plechtige wijze takken van' olijven en andere boomen en, vele lichten dragende, brachten zij met luider stemme den tol van hun lof. En terwijl de H7 aonerf aldus den vader torsten en de kudde den herder volgde, welke naar den Herder van allen was heenge» ijld, kwam men aan de plaats waar hij zelve het eerst de Orde en godvruchtige vereeniging der gewijde maagden en arme jonkvrouwen had geplant; nadat zij de lijkbaar in de kerk van San Damiano, waarbij zijne genoemde dochters welke hij voor den Heer verwierf woonden, hadden nedergezet, werd het kleine venstér daar geopend, waardoor die dienstmaagden van Christus op den vastgestelden tijd gewoon zijn 's Heeren Lichaam te ontvangen. Geopend werd toen de ark waarin die schat van meer dan hemelsche deugden was verborgen; waarin hij nu door enkelen werd gedragen, die gewoon was zoo velen te torschen. En ziet, Vrouwe Cl ara, klaar toch door de heiligheid harer verdiensten, de moeder der anderen, zij, die het eerste plantje der Orde was, zij kwam met hare overige dochters om den Vader te zien,, welke haar niet meer toe zou spreken noch tot haar terugkeeren, doch die naar elders was henengeijld. 117. Met herhaald weeklagen en met uit het diepst des harten opkomende zuchten en tranen aanschouwden zij hem; met gedempte stem begonnen zij te roepen: Vader, Vader, wat moeten wij doen? Waarom verlaat gij ons, ongelukkigen; waarom laat gij ons zoo eenzaam achter? Waarom zendt gij ons, welke gij zoo droevig achterlaat, niet blijde vooruit, naar waar gij henengaat. Hoe zegt gij ons wat wij moeten doen, opgesloten in den kerker, welken gij nooit meer, zooals gij gewoon waart, koomt bezoeken. Met u gaat al onze troost weg en een toevlucht als gij blijft niet langer aan ons, die op de wereld als in een graf achterblijven. Wie zaï ons zoowel door zijne verdiensten als doo? zijne daden bemoedigen in zulk eene verlatenheid? Gl Vader der armen, O! minnaar der armoede. Wie zal in de beproe-> ving bijstand schenken,o behoedzame onderzoeker der beproevingen, die in tallooze beproevingen zoo ervaren zijt? Wie zal de bezochte in de bezoeking troosten^ gij| n8 onze helper in de bezoekingen, welke ons maar al te zeer kwellen ? O! allerbitterste scheiding, o schrikkelijke verwijdering! O! al te gruwelijke dood, die duizende zonen en dochteren van zulk een vader berooft en te gronde richt, hoe haast gij u hem van ons weg te nemen, door wien al ons streven ■— zoo het er wezen mocht .— zoo opbloeide. Doch de maagdelijke schaamte bedwong het verder geweeklaag en passend was het niet zoozeer te weenen over hem tot wiens heengaan een talrijke heerschaar van engelen bijeenkwam en waarover de heilige hemelbewoners en dienaren Gods zich hebben verblijd. En zoo, gesteld tusschen droefheid en blijdschap, kusten zij zijne Allerheerlijkste handen met zeer kostbare paarlen en schitterende edelgesteenten versierd, en hem opnemende, werd de poort gesloten, die zich althans voor zulk een verlies had geopend. O! hoe groot was aller droefheid, bij de beklagenswaardige en dieptoegenegene uitroepen van deze. Wat een geweeklaag vooral van de treurende zonen. Buitengewoon was de algemeene smart bij allen; nauwelijks iemand kon zijn tranen bedwingen, toen die engelen des vredes zoo bitterlijk weenden. 118. Als eindelijk allen aan de stad waren gekomen, stelden zij het heilige lichaam met groote blijdschap en opgetogenheid in de heilige plaats, welke nu nog meer werd geheiligd en van waar hij tot glorie van den zeer 'Hoogen en Almachtigen God de wereld door eene menigvuldigheid van nieuwe wonderen is verheerlijkt. Gode zij dank, Amen. Vroom gebed. Zie, allerheiligste en gezegende Vader, met de verschuldigde, passende, schoon ontoereikende lofprijzing, heb ik U tot nu toe gevolgd en uwe daden opgeteekend en zooveel ik vermocht verhaald. Schenk daarom aan mij, ongelukkige, zoo waardig te zijn U. in het tegenwoordige na te volgen, dat ikl door erbalrming Verdienen moge U ook in het toekomstige leven te volgen. Gedenk toch, gij goedertierene, uwe arme zonen U9 aan welke nla (J, die min eenige en bijzondere troost waart, nauwelijks eenige vertroosting overblijft. Want ofschoon gij, uitmuntend boven hen allen, en, dra in het Engelenkoor opgenomen, met de Apostelen in den Troon der Heerlijkheid zijt opgegaan, zoo liggen zij nog hier, gesloten in den duisteren kerker, in den droesem van het slijk en roepen schreiende tot U: Toon toch Vader, aan Jesus Christus, den Zoon van den Allerhoogsten Vader, zijn heilige wonden en wijs op de teekenen des Kruises in uwe zijde, uwe voeten, uwe handen, opdat Hij in Zijne barmhartigheid zich gewaardige de eigene wonden aan den Vader bloot te leggen, waarom Hij ons rampzaligen in waarheid steeds met Hem verzoent. Amen. Dat het zoo zij. Dat het zoo zij. Hier eindigt het tweede deel. Hier begint het derde deel ovfir de heiHgspreMng ma onzen Gelukzaligen Vader Franciscus en over zijne wonderen. 119. De zeer roemruchtige Vader Franciscus, die aldus in het twintigste jaar sinds zijne bekeering een nog gelukkiger einde met een gelukkig begin verbond en allergelukkigst zijn geest overgaf aan den Hemel waar hij, ■ met roem en eere gekroond, in het midden van vurige edelgesteenten, staat naast den troon Godsy is steeds bemoeid om zeer krachtig den arbeid na te gaan van hen. welke hij op aarde achterliet. Inderdaad, wat zal aan hem kunnen geweigerd worden, in wiens gestalte de indruk wordt weerspiegeld der heilige wonden van Hem, Die gelijk in Wezen met den Vader en wegnemende de zondenschuld, zetelt aan de rechterhand van de Majesteit in den Hooge, als de luister der glorie en de verschijning van Gods zelfstandigheid. Hoe zal hij met verhoord worden, die gevormd naar den dood van Jesus Christus, de heilige wonden in de handen, de voeten en de zijden afbeeldt.. Hij verheugt mi geheel de wereld en maakt haar inderdaad gelukkig met eene nieuwe vreugde; hij biedt een elk de gelegenheid voor het ware heil. Hij overstraalt met het zeer klare licht zijner wonderen het heelal en verheldert met den schitterenden glans der sterren het uitspansel. De wereld heeft eens getreurd,' toen zijn bijzijn haar werd ontnomen; zij scheen bij zijn dood in een afgrond van duisternissen gedompeld. En nu, als op het midden van den dag, verlicht door schitterende stralen, j ervaart zij dat alle duisternis is wegge- 121 vaagd. De gezegende God heeft nu toch' al haat küah gen doen ophouden, wijl eiken dag en overal bundels van heilige deugden door hem allerovervloedigst worden opgestapeld. Zij komen uit het Oosten en uit het .Westen, uit het Noorden en uit het Zuiden, die, door zijne bescherming ondersteund, bevestigen dat deze dingen naar de getuigenis der waarheid zijn. Toen hijj nog in dit sterfelijk vleesch leefde, was hij voorat zulk een uitmuntende beminnaar der zaken van den Hooge dat hij geenerlei aardschen eigendom aanvaardde, opdat hij het goed van het Al meer ten volle en met grootere vreugde zou bezitten. Deswege is hij geheel en gansch geworden, wat hij niet ten deele wilde zijn en heeft hij het tijdelijke omgeruild voor de eeuwigheid. Overal was hij allen ten dienste, overal was hij bij alles tegenwoordig; waarlijk minnaar der eenheid, kende hij de ramp niet der verdeeldheid. 120. Zoo, steeds verkeerende met de zondaars, doorkruiste en predikte hij de geheele wereld: thans heerschende met de engelen in den Hooge, zweeft hij, als gezant van den Oppersten Koning, lichtelijk met zijne gedachten neder en bewijst aan alle volkeren heerlijke weldaden. Deswege eert, roemt, prijst en vereert hem geheel de gemeenschap der volkeren. In waarheid, allen zijn deelachtig aan het aan allen gemeene goed. M^ie zou kunnen optellen hoevele, wie zou in staat zijn te zeggen hoe groote wonderen God zich gewaardigde overal door hem uit te werken. Hoeveel wondere dingen heeft FRANciscus niet in Frankrijk alleen tot stand gebracht, waar, om den hoofddoek te kussen en te vereeren, welke de Heilige in zijne ziekte had gebruikt, de koning en de koningin der Franschen met al de rijksgrooten te zamen zijn gekomen. Daar toch hebben ook de wijzen dezer wereld en de zeer geletterde mannen, welke uit Parijs meer dan van ergens ter wereld voortkoeien, den onwetenden man Franciscus, den waren vriend van den eenvoud en van alle oprechtheid, nederig 122 en ootmoedig vereerd, bewonderd en gehuldigd. En Franciscus droeg waarlijk een frank en edel hart in zich.. Zij voorwaar, die zijne grootheid van ziel leerden kennen, weten hoe vrij en vrijgevig hij in alles was, hoe onverschrokken en zonder vrees hij boven allen uitmuntte, met hoeveel kracht en met hoeveel zielenijver hij al wat van de aarde was, verachtte. Wat zal ik echter nog spreken van die andere deelen der wereld waar, door zijnen gordel de kwalen terugweken en de ziekten vluchtten, waar, door de enkele aanroeping van zijn naam» velen van beiderlei geslacht herhaaldelijk van hunne ramppen werden bevrijd. 121. Bij zijn graf geschieden ook voortdurend nieuwe wonderen en door zijne menigvuldige voorbeden worden op die plaats glorieuze gunsten voor ziel en lichaam verkregen. Aan de blinden wordt het gezicht hergeven, de doove erlangt het gehoor terug, de kreupele herkrijgt den gang, de stomme spreekt, de verlamde springt op, de melaatsche wordt gezuiverd, die gezwollen was slinkt in en zij die aan velerlei ongemakken der ziekten lijden, herkrijgen de gewenschte gezondheid; zoodat hier het gestorven lichaam de levende lichamen gezond maakt, gelijk het in het leven de gestorvene zielen opwekte. Alle deze dingen vernam en begreep de Roomsche Priestervorst, de Verheven Priester over allen, de Leidsman der Christenen, de Heer der wereld, de Herder der Kerk, de Gezalfde des Heeren, de Plaatsbetkleeder van Christus. Hij verheugde en verblijdde zich, was opgetogen en verrukt, dat hij in zijn tijd de Kerk Gods door nieuwe mysteriën, hoewel oude wonderen,, mocht vernieuwd zien en dit wel in dien zoon, welken hij in zijn schoot had gedragen, aan zijnj»borst had gekoesterd, met zijn woord had gedrenkt en met de spijze des heils had opgekweekt. Ook hoorden het de andere wachters der Kerk, de herders der kudden, de verdedigers van het geloof, de vrienden van de Bruid en Haar verwanten, de steunpunten der wereld, de eerbied- I2J waardige Kardinalen. Zij wenschten der Kerk geluk, verheugden zich met den Paus, verheerlijkten den Zaligmaker Die, in Zijne verhevene en onuitsprekelijke wijsheid, Zijne ondoorgrondelijke genade en Zijne Hooge en onschatbare goedheid, de dwazen en geringen dezer wereld uitkiest, om de sterkeren aldus tot zich te trekken. De gezamenlijke wereld hoort het en juicht het toe; geheel de onderdanige heerschappij van het katholieke geloof jubelt van overstroomende vreugde en wordt met heiligen troost overgoten. 122. Doch plotseling heeft er eene verandering plaats in den toestand en nieuwe dingen komen in de wereld naar voren. De liefelijke vrede wordt eensklaps verstoord door den toorts van den brandenden nijd; door inwendigen en onderlingen krijg wordt de Kerk verscheurd. De Romeinen, een oproerig en woest geslacht van menschen, hadden naar hunne gewoonte razende uitvallen gedaan tegen de naburige streken en vermetel hunne handen naar het heilige uitgestoken. De voortreffelijke Paus Gregorius trachtte den ontbranden nijd te beteugelen de woestheid te onderdrukken, de onbesuisdheid te matigen; als een welvoorziene vesting beschermde hij de Kerk van Christus. Velerlei gevaren overvielen hem echter, allerlei verderf nam steeds toe, en de nek der zondaars verhief zich tegen God in de overige wereld. Wat moest er geschieden? Als een zeer ervaren man wikkende hetgeen zou plaats hebben en den toestand van het oogenblik overwegende, verliet hij de stad Rome voor de oproerigen om aldus de wereld tegen den opstand te verdedigen eu deze te onderdrukken. Zoo kwam hij in de stad Rieti sn werd, zooals het betaamt, met veeli eer opgenomen. Vandaar trok hij naar Spoleto waar allen hem grooten eerbied betoonden, en waar, na enkele dagen, de eerbiedwaardige kardinalen, van den toestand der Kerk onderricht, tot hem kwamen. Met hen ging hij goedertieren naar de der wereld afgestorven en begraven dienaressen van Christus. Hare heilige gesprekken, 124 hare allerdiepste armoede en hare roemrijke instelling roerde hem en de anderen tot tranen; het riep hem op tot verachting der wereld en ontvonkte een leven van ontJiouding. O nederigheid, beminnenswaardige voedster van alle genaden! De Regeerder van het aardrond, de opvolger van den Prins der Apostelen, bezoekt de allerarmste vrouwen; hij gaat naar die onaanzienlijken en deemoedigen in haren kerker opgesloten; en hoewel een rechtmatig oordeel waardig, is dit toch een zeer ongewoon voorbeeld van deemoedigheid en in vele der -verloopen eeuwen 'niet aanschouwd. 123. Hoe haastte zich Assisië, dat het 't roemrijke onderpand mocht behouden, hoe haastte het zich om alle partijschap en opkomende onlusten uit te drijven. Bij -rijn intocht jubelde geheel de landstreek, was de stad vol opgetogenheid, vierde de ontzaglijke schare volks een vreugdefeest en de üchtende dag werd met nieuwe .lichten overstraald. Toen Hij aankwam trok een ieder hem te gemoet en een plechtige nachtwake werd door allen gehouden. Het vrome gezelschap der broeders trok een eindweegs zijn weg op en een elk zong liefelijke gezangen voor den Gezalfde des Heeren. De PlaatsbeJdeeder van Christus kwam eindelijk de stad binnen en richtte het eerst zijne schreden naar het graf van den H. FRANCISCUS, dat hij eerbiediglijk en met groote opgetogenheid begroette. Hij verdubbelt zijne zuchten, hij klopt zich op de borst, stort tranen en in de overmaat .zijner vereering buigt hij het eerbiedwaardige hoofd. Daarop heeft er over de heiligspreking eene plechtige beraadslaging plaats en wordt het Doorluchtig Gezelschap der Kardinalen meermalen tot eene behandeling dezer zaak bijeeengeroepen. Van alle zijden stroomen zij toe, die door den Heilige Gods van hunne rampen waren bevrijd en de overgroote menigte der wonderen schittert daardoor boven alles uit. Men hoort ze, onderzoekt ze, teekent ze op, keurt ze goed. Andere nieuw opkomende zaken dwingen den gelukzaligen Paus naar Perugia te 12$ gaan, vanwaar hij, wegens de overvloedige en buitengewone genade van deze hoogst gewichtige zaak, spoedig naar Assisië terugkeert. Daarna komt men opnieuw te Perugia bijeen en wordt in 's Pausen vertrekken over deze aangelegenheid eene plechtige zitting gehouden.. Allen zijn het er eenparig over eens en getuigen dit. Men leest de wonderen voor en brengt ze hulde; met den allerhoogsten lof verheffen zij het leven 'en de bekeering. van den Gelukzaligen Vader. 124. De getuigenis der wonderen is niet noodig, zoo zeggen zij, bij het allerheüigst leven van den zeer heiligen man, dat wij met onze oogen hebben gezien, met de handen hebben aangereikt, wat wij in waarheid kunnen verzekeren een leidend voorbeeld te zijn geweest.. Allen trappelen met de voeten, zijn opgetogen, storten tranen en in die tranen ligt voor hen een veelvuldige zegen. Dan stellen zij den gezegenden dag vast, waarop zij geheel de wereld met heilbrengende vreugde zullen vervullen. De plechtige dag, eerbiedwaardig voor alleeeuwen, breekt aan, welke niet slechts de aarde, doch ook! de hemelsche verblijven met een hooge verrukking overstroomt. De bisschoppen worden te zamen geroepen, dekloosteroversten komen bijeen, van de meest verwijderde streken zijn er hoogwaardigheidsbekleeders der Kerk tegenwoordig; vorstelijke personen verschijnen en eene edele menigte van graven en aanzienlijken trekt er heen. Zij allen trekken op met den Heer van geheel de wereld en met Hem houden zij een luisterrijken intocht in de stad Assisië. Men komt op de plaats voor zulk een hoogplechtige gelegenheid in gereedheid gebracht; geheel de vergadering van roemruchtige Kardinalen, Bisschoppen en Kloosteroversten schaart zich om den gelukzaligen Paus. Daaromheen een uitgelezen getal van priesters en geestelijken, het geheiligd gezelschap van kloosterlingen, de achtenswaardige kleedij van het heilige kloostergewaad,, de overgroote schare van geheel het volk en eene ontelbare menigte van beiderlei geslacht. Van heinde en verre- I2Ö kromt men, door een vurig verlangen gedreven, bijeen en elke leeftijd is er tegenwoordig; groot en klein, hoorigen en die van hun heer vrij zijn. 125. Daar staat de Opperpriester, de Bruidegom der Kerk van Christus, omringd door zulk eene groote verscheidenheid zijner zonen en met den Kroon der glorie als het teeken der heiligheid op het hoofd. Daar staat hij, gesierd met den hoogepriesterlijken mijter, getooid met de heilige gewaden en den gouden band met geslepen edelgesteenten. Daar staat de Gezalfde des Heeren als in het goud door de grootheid van zijn glorie; overdekt met glanzende paarlen en juweelen van smaragd, dwingt hij een ieder tot hem op te zien. Hem omringen Kardinalen en Bisschoppen, met prachtige sieraden gesmukt; glanzende van sneeuwwitte glansen, geven zij een beeld der bovenaardsche schoonheid en spiegelen zij de vreugde af van de verheerlijkten. Geheel het volk verwacht nu de stem der vreugde, de stem der blijdschap, een nieuw geluid, vol van alle liefelijkheid en lof, een geluid van eeuwigdurende zegenspreking. Eerst predikt Paus GRÖgorius voor geheel het volk en verkondigt met hélderklinkende stem en met van honing overvloeiende liefde den lof van God. Hij prijst in een allervoortreffelijkste toespraak den Heiligen Vader franciscus. Als hij zijne bekeering in herinnering brengt en de reinheid van zijn leven verkondigt, is alles tot schreiens toe bewogen. De preek begon aldus: „Gelijk de morgenster te midden der nevelen, gelijk de maan in haar volheid aan het uitspansel, gelijk de stralende zon, zoo heeft deze uitgeblonken in den Tempel van God." Zoo werd dus het woord vervuld van den getrouwe, dat alle geloof waardig is. Nu leest een der subdiakens van den Paus, Octavianus genaamd, met luider stem, in tegenwoordigheid van allen, de wonderen voor van den Heilige. Heer reinier, Kardinaal-diakcn,. groot door zijn scherpzinnig verstand, uitstekend van godsvrucht en van zeden, kondigde ze daarna met geheiligde woorden en onder hot storten van tranen 127 af. De Herder der Kerk trilt en uit het diepste zijns harten zware zuchten slakende, stort hij, onder voortdurend snikken, stroomen van tranen. Ook de overige prelaten der Kerk sparen hunne tranen niet, zoodat hunne heilige gewaden door den overvloed er van worden bevochtigd. Geheel het volk schreit mede; het raakt zeer afgemat door de spanning naar hetgeen zij hevig verlangen. 126. Dan reept de gelukzalige Paus met vèrklink'ende stem en de handen ten hemel geheven: „Tot lof en glorie van GOD den Almachtigen Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, van de roemrijke Maagd Maria en de allergelukzaligste Apostelen Petrus en Paulus, tot eer van de roemruchtige Kerk van Rome, besluiten Wij, in overleg met Onze broeders en de andere prelaten, dat de Allergelukzaligste Vader Franciscus, dien God heeft verheerlijkt in den Hemel en welke wij op aarde vereeren, zal worden opgenomen in de lijst der Heiligen en dat zijn feest zal worden gevierd op den dag van zijn overlijden." Zoodra de Paus dat heeft gezegd, heffen de Eerwaarde Kardinalen en Hij-zelve met luider stem het Te Deunt laudamus aan. Dan gaat er een groot gerucht op uit de tallooze menigte om God te prijzen, de aarde weergalmt van het geluid hunner stemmen, de lucht is met hun jubelzangen vervuld, de grond wordt met hunne tranen besproeid. Nieuwe zangen worden gezongen en opgetogen van geest juichen de dienaren Gods. Instrumenten worden daar gehoord, zoet-vloeiend als honing en geestelijke liederen worden met melodieuze stemmn gezongen. Een allerzoetste geur geurt daar en eene allerliefelijkste wijs weerklinkt, die aller gemoederen treft. Die dag is een en al schittering en wordt met glanzende stralen verlucht. Met groenende takken van olijven en frisch loof van andere boomen wordt er 'gewuifd. Een feestelijk^ luisterrijk pralende sier tooit alles en és zegening des f/redes verblijdt de gemoederen van hen, die daar bijeen zijn. Dan daalt de heilbrengende Paus Gre- 128 gorius vlan zijn h'oogen Troon af en gaat langs de lagere treden het heiligdom binnen om geloften en offers te brengen en met zijne gewijde lippen kust hij het graf, dat het heilige, aan God gewijde lichaam bevat. Hij offert,, vermenigvuldigt Zijne gebeden en viert de Heilige Geheimen. Om Hem heen staat een kring van broeders, welke den Almachtigen God loven, aanbidden en zegenen,. Die over geheel het aardrijk groote dingen doet. Geheel het verzamelde volk stemt ia met de lofprijzing van God en ter eere van.de Heilige Drievuldigheid in den Hooge stijgen dankliederen op aan den Heiligen Franciscus. Amen. Alle deze dingen zijn geschied in de stad Assisië, in het tweede jaar van het Pausschap van onzen Heer Paus Gregorius den Negende, op den zestienden Augustus, In den Naam van Christus beginnen hier de wonderen van onzen Allerheigsten Vader Franciscus. i 27. Wij schrijven hier in het kort en waarachtiglijk de wonderen op, die geschied zijn aan hen, welke de genade van Onzen Heer Jezus Christus deemoedig inriepen en die, zooals verhaald is, in het bijzijn van Paus Gregorius zijn voorgelezen en aan het volk verkondigd, opdat de godsvrucht van hen die aanwezig waren zou worden opgewekt en vermeerderd en het geloof van hen die na ons komen zou worden bevestigd. De kreupelen genezen. I. Denzelfden dag, waarop het geheiligde en heilige lichaam van den Allergelukzaligsten Vader franciscus,, als een allerkostelijkste schat, meer gebalsemd door bovenaardsche reukwerken dan door aardsche specerijen, werd bijgezet, heeft men een meisje gebracht, wier hals reeds gedurende een jaar op monsterachtige wijze was verwrongen en het hoofd daardoor zoo naar den schouder was gebogen, dat het noch ter zijde noch naar achteren kon zien. Als zij bij de kist, waarin het kostbare lichaam I20> van den Heilige lag, het hoofd nederbbog, hief zij eensklaps, door de verdiensten van den heiligen man, de hals omhoog en stond het hoofd weer geheel genezen op de juiste plaats, waardoor het meisje, wegens die plotselinge verandering als buiten zich zelve, hevig begon te weenen en de vlucht nam. Wegens de langdurige aandoening bleef er een kuiltje in den hals, op de plek, waar het hoofd tegen den schouder was gedrongen geweest. 128. II. In het graafschap Narni was een zekere knaap, wiens scheenbeen zoodanig was opgetrokken, dat hij slechts met behulp van twee krukken kon loopeö. Hij moest bedelen en door die jarenlange ongesteldheid kende hij wegens de langdurige verminking ter nauwernood zijn eigen vader en moeder. Deze werd door de verdiensten van onzen Allergelukzaligsten Vader Franciscus zoo afdoende van zijn kwaal bevrijd, dat hij zonder eenige hulp en zonder krukken overal kon rondgaan, God en Diens Heilige lovende en dankzeggende. 129. III. Een zekere Nicolaas, burger van Foligno, van wien het linkerbeen geheel was opgetrokken, werd door zware smart gekweld, zoodat hij, om zijne vroegere gezondheid te herkrijgen, zooveel geld aan de geneesheeren'had ten koste gelegd, dat het zijne middelen te boven ging. Eindelijk, toen hunne hulp geheel te vergeefsch bleek en de pijn zoo heftig werd, dat zijn aanhoudend gekerm de buren belette om te slapen, deed hij eene gelofte aan God en den Heiligen Franciscus en deed zich naar diens graf dragen. En terwijl hij, biddende bij het heilig graf, den nacht doorbracht, werd hij, daar hij zijn been rechtuit kon steken, tot groote blijdschap opgewekt en kon hij zonder kruk naar huis terugloopen. 13°. IV. Ook was er een knaap, wiens been zoodanig was opgetrokken, dat de knie tegen de borst en de hiel tegen het zitvlak aanraakte; terwijl zijn vader zich met een haren kleed pijnigde en de moeder ten zeerste om hem bekommerd was, trok de knaap naar de grafstede i3o van den Heiligen Franciscus en werd daar eensklaps genezen, zoodat hij, God en den Heiligen Franciscus dankend, gezond en blijde door de straten kon rondgaan. 131. V. In de stad Fano was een kreupele wiens beenen, met zweren bezet, tot aan het zitvlak waren zamengetrokken en zulk een lucht afgaven, dat de ongelukkige nergens onder dak kon komen en geen enkel ziekenhuis hem wilde opnemen. Door de verdienste van den Allergelukzaligsten Vader Franciscus, wiens goedertierenheid hij inriep, is deze kort daarna gelukkig van zijn kwaal bevrijd geworden. 132. VI. Een zeker meisje uit Gubbio had, daar hare handen geheel ineengekrompen waren, reeds een jaar lang geheel het gebruik van al haar ledematen verloren; om het geluk der gezondheid terug te krijgen droeg haar voedster haar met een beeldje van was naar de grafstede van den Heiligen franciscus. En terwijl zij daar acht dagen verbleef, werd haar op eenen dag dermate hef gewone gebruik van alle hare leden weergegeven, dat deze evenals voorheen geschikt hunne )diensten korideü verrichten. 133. VII. Een andere knaap uit Montenigro lag meerdere dagen buiten, voor de deuren der Kerk waar het lichaam van den Heiligen Franciscus rustte, omdat hij noch jaan noch zitten kon, en van af zijn midden, van alle kracht en gebruik der leden was beroofd. Op zekeren dag echter kon hij de Kerk binnen komen en vermocht hij, door het aanraken van St* Franciscus' graf geheel gezond en ongedeerd weder heen te gaan. Het knaapje zelf echter zegde dat hij, liggende bij het graf van den glorieusen Heilige, een jongeling in het gewaad der broeders daar boven zag staan die peren in de hand had, die zich naast hem plaatste, hem riep en een dier peren gaf, opdat hij sterk zou worden en op. zou staan. Terwijl hij de peer uit diens handen aanvatte^ zegd* bij: „Zie ik ben geheel ineengekrompen en kan mij or geonerlei wijze omhoog richten." De peer die hem was toe- gereikt at hij op en hij begon zijne hand naar een andere uit te strekken die de jongeling hem aanbood. Als hij voor de tweede maal werd vermaand om op te staan, gevoelde hij, door zijn krankheid bezwaard, dit niet te kunnen doen. Toen hij nu de peer wilde vatten, welke de jongeling hem toestak, nam deze hem bij de hand en hem naar buiten leidende verdween • hij uit zijn oogen. Als hijj daar gezond en ongedeerd stond begon hij met luider stem te roepen en aan allen te getuigen hetgeen met hem was geschied. 134. VIII. Eene zekere vrouw uit het dorp Chiarone, werd in een kist naar het graf van den roemruchtigen Vader gedragen; in geen Van haar ledematen, behalve in de tong, was eenige kracht gebleven. Verwijlende voor de grafstede van den Allerheiligsten man, stond zij geheel bevrijd op. IX. Een zekere man uit Gubbio die zijn geheel ineengekrompen zoon in een kist naar s' Heiligen graf droeg, ontving hem daar gezond en ongedeerd terug. De ineenschrompeling was echter zoo sterk, dat de beenen bijna geheel verdord en tot het zitvlak opgetrokken waren. 135- X. Bartholomaeus uit de stad Narni, een zeer arm en behoeftig man, was eens onder de schaduw van een noteboom in slaap gevallen en gevoelde zich bij zijn ontwaken zoo verstijfd, dat hij in het geheel niet meer kon loopen. De ziekte nam langzamerhand toe, het ververmagerde been met den voet werd krom en dor; het had geen gevoel voor het insnijden van het metaal en was ■ongevoelig voor eenigerlei hitte van het vuur. Doch de Heiligste Franciscus, de ware minnaar der armen en de vader van alle behoeftigen, vertoonde zich eens aan hem -m een droomgezicht en zegde hem dat hij naar een zeker bad moest gaan, in hetwelk hij, bewogen door mededoogen met zooveel ellende, hem van zijne krankheid wdde verlossen. Tot zich zelf gekomen, wist hij niet wat hij doen zou en p/af het verhaal van zijn gezicht aan den Bisschop der stad. De bisschop nu vermaande hem *32 om haastig naar het aangewezen bad te gaan; hij gaf hem met het Kruisteeken zijn zegen. Op een kruk steunende aanvaardde hij, in zooverre het ging, den tocht en sleepte hij zich daarheen. Wijl hij aldus droevig voortstrompelde, en van inspanning uitgeput was, hoorde hij eene stem, die hem zegde: „Ga met de vreeze des Heern; ik ben degene, aan wien gij U hebt toegewijd." In de nabijheid van de badplaats gekomen, dwaalde hij, wijl het nacht was, van den weg af en hoorde toen opnieuw de stem hem zeggen, dat hij niet den goeden weg liep, terwijl zij hem den weg naar het bad aamduidde. Als hij daar kwam en het bad inging, voelde hij, dat een hand op het been werd gelegd en een andere hand oo de scheen, die het langzaam uitrekte. Onmiddelijk daarop trad hij geheel hersteld uit het bad; hij loofde en dankte de Almacht van den Schepper en* Zijn dienaar, den Heiligen Franciscus, die hem zoo groote genade en kracht had medegedeeld. Gedurende zes jaar was die man aldus verschrompeld geweest en had hij, reeds van gevorderden leeftijd zijnde, gebedeld. Van de blinden die het gezicht terug kregen. 136. ï. Eene zekere vrouw, Sibilia genaamd, dié meerdere jaren aan blindheid der oogen had geleden, werd treurende naar het graf van den man Gods geleid. Blijde en verheugd kon zij naar huis terugkeeren, wijl zij wederom evenals voorheen het licht der oogen bezat. II. Een zekere blinde uit Spello herkreeg het lang verloren gezicht voor de grafstede met het heilige lichaam terug. III. Een andere vrouw uit Camerino, aan wie de bloedverwanten, toen zij het licht van het rechteroog geheel had verloren, een kleed van den Heiligen franciscus op dat oog hadden gelegd en daarbij eene gelofte hadden gedaan, verheugde zich zeer, doen zij wederom het licht van het oog ontving en zij allen dankten God den Heer en den Heiligen Franciscus. IV. Evenzoo ge- '33 schiedde het met eene vröirw uit 'Gubbio, die. na het doen eener gelofte, zich verblijden mocht het ooglicht wederom te bezitten. V. Een man uit Assisië, die vijf jaar lang het licht zijner oogen had verloren, was steeds indachtig als hij bad, hoe hij met den Heilige, toen deze nogi leefde, vriendschappelijk had omgegaan; als hij diens graf aanraakte was hij van zijn kwaal bevrijd. VI. Een zekere Albertinus uit Narni had reeds bijna een jaar het ooglicht geheel verloren, terwijl de oogleden hem tot op de wangen neder hingen. Als hij eene gelofte deed aan den heiligen franciscus, kreeg hij eensklaps het licht der oogen terug en maakte zich haastig op om de roemrijke grafstede te bezoeken. Van de bezetenen. 137. I. Er was in de stad Foligno een man, met name Petrus, die op zekeren tijd, hetzij om eene gelofte, hetzij tot boetedoening voor zijne zonden, zich naar de Kerk van den Heiligen Aartsengel Michael begaf en op weg daarheen bij eene bron kwam. Vermoeid en dorstig zijnde dronk hij water uit die bron, docb het scheen hem alsof hij duivels had ingedronken. Zoo is hij drie jaar door deze bezeten geweest; het was afschuwelijk om te zien en ellendig om te zeggen hoe hij zich aanstelde. Ook hij kwam aan de grafstede van den Allerheilig sten Vader en werd daar op allergruwelijkste wijze door de duivels mishandeld; bij de aanraking van diens graf echter werd hij wonderbaarlijk bevrijd. 138. II> Evenzoo was er eene vrouw te Narni, die zich als eene heftig razende aanstelde en, geheel buiten zinnen, onvoegzame taal sprak; haar verscheen de Heilige Franciscus welke zegde: „Maak u een kruis.'' Zij antwoordde: „Dat kan ik' niet." Toen drukte de Heilige zelve haar het teeken des Kruizes in en al het lijden der razernij en alle duivelsche waanbeelden waren van haar geweken. Vele mannen en vrouwen, door kwel- 134 lingen der duivelen gemarteld en door dez'et voorstellingen? misleid, werden door dè verdiensten van den Heiligen' en roemruchtigen Vader aan hunne macht ontrukt. Evenwel, wijl de misleiding dar valschheid veelal gewoon! is dat soort van menschen in verwarring te brengen, spreken wij er maar kortelijk over en gaan over tot gewichtiger zaken. Over de van den dood teruggeroepen zieken, den gezwollene en den waterzuchtige, den jichtige, de lammen en over verschillende andere krankheden. 139 I.. Een zekere knaap, Mathaeus genaamd uit de stad Todi lag reeds acht dagen als een doode op zijn bed; zijne lippen waren te zamen geperst en het licht der oogen weggenomen; de huid, het gelaat, de handen en de voeten waren zoo zwart geworden als een ketel; allen wanhoopten aan zijn herstel, totdat hij, door eene gelofte zijner moeder, dit wonderbaar snel verkreeg. Hij wierp het slechte bloed door zijn mond uit en men meende dat hij zijn ingewanden erbij uitspuwde. Zoodra échter zijn moeder, op de knieën neergezonken, smeekend den naam van den H. Franöiscus aanriep, be^ gon de knaap, terwiil zij van haar gebed opstond, zijn oogen te openen, naar het licht te zien en aan de borsten te zuigen; kort daarop liet de zwarte huid los, kwam het vleesch terug en herkreeg hij zijne krachten en eene algeheele beterschap. Dadelijk toen deze intrad vroeg hem zijne moeder: „Wie heeft u beter gemaakt, zoontje?" En stamelend antwoordde hij: „Ciccu, Ciccu." En wederom vroegen zij: „Wie heeft hem gezonden?" Opnieuw klonk1 het: „Ciccu, Ciccu." Het kind kon nog niet goed spreken en verkleinde aldus den naam van den Heiligen Franciscus. p 140. II. Een jongmensch, dat zich op een zeer hooge plaats in de bergen bevond, stortte omlaag en verloor de spraak' en het gebruik van alle zijne ledematen. Als hij drie dagen lang niets at of dronk of eenig gevoel toonde, 135 meende men dat hij dood was. Zijne moeder echter, geenerlei hulp van de geneesheeren willende inroepen, smeekte door den H. franciscus de gezondheid af. Na eene gelofte te hebben gedaan, mocht zij hem levend en ongedeerd terug ontvangen en loofde zij de Almacht >les Zaligmakers. III. Een ander, mancinus genaamd, was doodziek en een ieder wanhoopte aan zijn behoud; als echter de naam van den Heiligen Franciscus werd aangeroepen, kreeg hij plotseling de gezondheid weder. IV. Een knaap uit Arezzo, Galterius genaamd, leed aan voortdurende koortsen en werd door een dubbel gezwel gepijnigd; door alle geneesheeren opgegeven, heeft hij door eene gelofte der ouders aan den Heiligen Franciscus de zoozeer verlangde gezondheid teruggekregen. V. Een ander, evenzoo den dood nabij, werd, toen men eene wassen beeltenis maakte, reeds eer het beeld gereed was, van alle pijnen verlost. 141. VI. Eene andere vrouw die meerden» jaren op het bed der smarten nederlag en zich niet kon omwenden noch bewegen, deed eene gelofte aan God en aan den H. franöiscus; daarop kon zij, geheel van haar ongesteldheden bevrijd, wéderom alle de plichten van haar staat waarnemen. VII. In de stad Narni was eene Vrouw, wier hand acht jaar lang reeds dermate was verdord, dat zij er niets mede kon uitrichten. Eindelijk verscheen haar in een gezicht de Heilige Vader franciscus; hare hand uitstrekkende .maakte hij die aan de andere gelijk. ^ VIII. Een jongmensen in diezelfde stad was .tien jaar lang door eene zeer ernstige ongesteldheid vastgekluisterd en geheel opgezwollen geworden, zoodat geenerlei geneesmiddel hem meer kon baten. Deze heeft, na eene gelofte door zijne moeder aan den H. franciscus gedaan, onmiddellijk het genot der gezondheid ontvangen. IX. In de stad Fano was een waterzuchtige, door zijn kwaal als vastgeboeid en gruwelijk gezwollen. Deze werd waardig om door den H. Franciscus geheel van zijn 136 krankheid verlost te worden. X. Een inwoner van Todi werd zoo door de jicht gekweld, dat hij niet kon zitten noch op eenigerlei wijze rust kon vinden. De hevigheid der pijn deed hem zulke koude lijden, dat hij geheel en al scheen weg te kwijnen. Hij liet de geneesheeren komen, nam herhaaldelijk de baden, wendde velerlei geneesmiddelen aan doch geenerlei middel vermocht hem baat te geven. Op zekeren dag was er een priester bij hem en deze deed eene gelofte opdat de Heilige Franciscus den man zijne vroegere gezondheid zou terugschenken. Niet zoodra had hij zijn gebed tot dien Heilige gericht of deze was gezond geworden als voorheen. 142. XI. Eene zekere vrouw uit Gubbio, die verlamd nederiag, werd, na driemaal den naam van den Heiligen Franciscus te hebben ingeroepen, van hare krankheid bevrijd en genezen. XII. Bij een zekeren Bontadosus, die aan handen en voeten zulke allerzwaarste pijnen leed, dat hij zich niet kon bewegen, noch ergens heenbuigen, en die alle eetlust en slaap verloren had, kwam eens eene vrouw, die hem vermaande en opwekte om, zoo hij spoedig van zijne ziekte wilde bevrijd zijn, zich zeer vromelijk tot den gelukzaligen Franciscus te wenden. De man, door hevige pijnen aangegrepen, antwoordde: „Ik geloof niet dat hij een heilige is." De vrouw echter bleef voortdurend bij hem aanhouden om eene gelofte te doen, hetwelk de man eindelijk op deze wijze deed: „Ik wijd mij aan den Heiligen Franciscus en zal gelooven dat hij heilig is, zoo hij binnen het verloop van drie dagen mij van deze krankheid bevrijdt." Terstond was hij door de verdiensten van den Heilige Gods bevrijd en kön hij loopen, eten en rusten, terwijl hij glorie gaf aan den Almachtigen God. 143. XIII. Er was een man die met een ijzeren pijl zwaar aan helmhoofd was gewond; de spits, door het oog ingedrongen, was in het hoofd blijven zitten en geenerlei hulp van geneesheeren vermocht hem te baten. Hij deed toen met innige godsvrucht een gebed tot •37 Franciscus, den Heilige Gods, hopende door zijn bijstand genezen te worden. Als de man een weinig rustte en sliep, is hem door den Heiligen franciscus in den slaap gezegd geworden dat hij de spits door het achterdeel van het hoofd moest doen uittrekken. En, zooals hij ■het in den slaap had gezien, is het den volgenden dag geschied en zonder groote moeilijkheden zag hij zich genezen. 144. XIV. Zeker iemand in het dorp Spello, Keizer genaamd, had twee jaren lang zoo hevig aan een breeuk geleden dat de ingewanden uit het lichaam naar buiten hingen. Gedurende geruimen tijd kon hij ze niet op hun plaats terugbrengen, zoodat hij een veeren kussen moest gebruiken om ze tegen te houden. Hij nam zijn toevlucht tot de geneesheeren en zocht hulp bij hen^ die hem echter zulk een hoogen prijs berekenden, dat hij op zekeren dag geheel zonder geld of levensmiddelen was. en hij aan hun verderen bijstand wanhoopte. Toen wendde hij zich ten slotte tot de Goddelijke Hulp en begon tehuis, bij den.weg en overal waar hij zich bevond de verdiensten van den gelukzaligen franciscus deemoedig in te roepen. Zoo is het geschied dat hij door de genade van God en de verdiensten van den Gelukzaligen Franciscus binnen korten tijd zijn gezondheid geheel terug erlangde. 145. XV. Een zekere broeder in de Mark Ancona, strijdende onder den regel onzer Orde, bad een zoo hevig fitsel in het darmkanaal of de ribben, dat om den ernst van het geval, aan alle hulp der geneesheeren werd gewanhoopt. Hij vroeg derhalve aan den minister, onder wiens gehoorzaamheid hij stond, verlof om te mogen weggaan en de plaats te bezoeken waar het lichaam van den Allergelukzaligsten Vader rustte, vertrouwende door diens verdiensten de gunst zijner genezing te zullen verkrijgen. Zijn minister evenwel verbood hem, wegens de vele sneeuw en regen die destijds viel, te vertrekken, opdat hij door de vermoeienis van de reis niet nog erger 138 ziek Zou worden. Terwijl de broeder over het Kern geweigerde verlof eenigszins ontstemd was, kwam op zekeren nacht de Heilige Vader franciscus naast hem staan en zegde: „Mijn zoon, maak u toch niet langer beangstigd hierover, doch ontdoe u van de vacht die gij hebt omgeslagen, werp de pleister weg met den band die haar bindt, neem uw regel in acht en gij zult genezen worden." En 's morgens als hij opstond, deed hij alles wat hem was voorgeschreven en dankte God voor zijne plotselinge genezing. Van de melaatschen die gezuiverd werden. 146. I. Te San Severino in de Mark Ancona, was een jongmensch, Astius genaamd, welke over geheel zijn lichaam een kwaadaardige huidaandoening had, die naar het oordeel der geneesheeren door een ieder voor melaatschheid werd gehouden; het was een stuitend schouwspel om zijn opgezette en gespannen aderen te zien. Hij kon niet loopen doch lag voortdurend ellendig op zijn ziekbed, en -was een voortdurende reden van leed en verdriet voor zijne ouders. Zijn vader, door die aanhoudende smart ten zeerste gekweld, wist niet wat hij met hem moest aanvangen. Eindelijk viel hem de gedachte te binnen dat hij' zich zeer hartelijk tot den Heiligen Franciscus moest wenden, en hij zegde: „Mijn zoon, wilt gij bidden tot den Heiligen Franciscus, die allerwege door zoovele wonderen uitblinkt opdat het hem behage mogen u van uwe ziekte te bevrijden" ? Deze antwoordde: „Vader, dat Wil ik." De vader liet een groot vel papier komen, en nam nauwkeurig de lengte en den omvang van zijn zoon op, en gebood deze om op te staan.<£ „Doe een gelofte," zegde hij, ,aan den Heiligen Franciscus dat gij, zoo gij genezen wordt, elk jaar een kaars zult doen opsteken even lang als gij zelf zijt." Op "s vaders bevel zich zoo goed als 't hem mogelijk was, oprichtende, begon de jongeling met samengevouwen handeu de voorspraak van den Heiligen franciscus in 13^ te roepen. 'Als de maat van het' papier was opgenomen en het gebed geëindigd, werd de jongeling eensklapisl van zijne huidziekte genezen en, opstaande gaf hij glorie aan God en aan den Heiligen franciscus en begon verheugd te loopen. II. In de stad Fano, werd een knaap, Bonushomo genaamd, dien al de geneesheeren voor verlamd en melaatsen hielden en die door zijne ouders met vromen zin aan den Heiligen franciscus werd opgedragen, van zijne melaatschheid gezuiverd en hij verkreeg, terwijl de ziekte der verlamming week, eene volmaakte gezondheid. Van de stommen die sprakec en de dooven die hoorden. 147. I. Te Caste} Planio was een knaap, doodarm en een bedelaar, die van zijne geboorte af doofstom was. Zijn tong was dermate kort en verminkt, dat het, bij een vaak herhaald onderzoek, was alsof men haar uitgesneden had. Eens kwam hij 's avonds laat in dat dorp, aan het huis van een zekeren Marcus aan, wien hij zooals stommen plegen te doen. door gebaren een onderkomen verzocht. Hij hield zijn hoofd op zij en de hand onder de kin, om daardoor te kennen te geven, dat hij gaarne dien nacht bij hem onderdak wenschte te zijn. De man nam hem vriendelijk op en hield hem gaarnebij zich, omdat de knaap nog al tamelijk behulpzaam kon zijn. Hij had een goed verstand, want hoewel hij doofstom was, had hij toch reeds in de wieg door teekens te kennen weten te geven, wat hij verlangde. Als die man met zijn vrouw het avondmaal nam en de jongen bij hen was, zegde hij tot zijne echtgenoote: „Dat zou ik wel het grootste wonder noemen als de Heilige Franciscus aan deze het gehoor en de spraak teruggaf." / < ■ ,148. En hij voegde er bij: „Ik beloof aan God den Heer, dat, zoo de Heilige Franciscus zich gewaardigt dit uit te werken, ik' ter liefde van hem, dezen jongen. J4° al? mij zeer dierbaar zal houden en geheel zijn leven voor zijn onderhoud zal zorgen." En voorzeker, het is een wonder. Nauwelijks was de •gelofte gedaan, of de knaap sprak en zegde: „Ik zie den Heiligen 'Franciscus hier boven mij staan, hij komt om mij de spraak te verleenen". „En voegde de knaap er aan toe, wat zal ik nu aan de menschen zeggen ?" De man antwoordde: „Gij zult den Heer loven en vele menschen zalig maken." Zeer blijde en verheugd -stond de man op en maakte aan een ieder bekend wat er geschied was. Zij allen die hem voorheen gekend hadden toen hij niet kon spreken, hepen te zamen en van verbazing en verwondering vervuld, brachten zij deemoedig lof aan God en aan den Heiligen franciscus. De tong groeide aan en werd in staat gesteld woorden te uiten, als hadde hij ten alle tijde fcunnen spreken. 149. II. Een andere knaap was er, Villa genaamd, die noch loopen noch spreken kon. Voor welke de •moeder vol vertrouwen eene gelofte deed en een wassen beeltenis maakte, welke zij met grooten eerbied naar de plaats bracht, waar de Heilige franciscus rustte. Naar huis teruggekeerd, vond zij daar haar zoon sprekende en loopende. III. In het Bisdom Perugia was ■een mensch, die geheel van het woord en de spraak was •verstoken en steeds den mond open houdende, vreeselijk! geeuwde en Vol angst was. De keel was zeer opgezet en gezwollen. Als hij gekomen was aan de plek waar het zeer heilige lichaam rustte en langs de treden de ■grafstede wilde bereiken, ging hij veel bloed opgeven en, volmaakt genezen, begon hij te spreken en zijn mond te sluiten en te openen, zooals men dat gewoonlijk doet. 150. IV. Een zekere vrouw leed zoo hevige- pijn in «de keel, dat, door de groote smart, de tong verdord aan het gehemelte vastkleefde. Zij kon niet spreken, niet eten en niet drinken, terwijl de pleisters, door de geneesheeren aangebracht, geenerlei verlichting van de kwaal vermochten te bewerken. Eindelijk deed zij in haar hart,. en gezwollen. Als hij gekomen was aan de plek waar <— want, sprek'en kon zif niet — eene gelofte aan den Heiligen Franciscus en eensklaps knarste het vleesch en kwam er uit de keel een rond steentje te voorschijn dat zij in de hand nam en een ieder toonde1 terwijl zij plotseling genezen was. V. In het dorp Greccio was een jongen, die het gehoor had verloren met het geheugen en de spraak en niets meer verstond of begreep. Zijn ouders echter, die een groot vertrouwen in den Heiligen franciscus hadden, deden met deemoedige godsvrucht eene gelofte; als zijdie vervuld hadden, heeft die jongen door de voorspraak van den Heilige weer ten volle terug gekregen wat hij miste. Tot lof, tot glorie en ter eere van Onzen Heer Jesus Christus, Wiens Rijk en Heerschappij onwrikbaar en onbewegelijk vaststaat door alle eeuwen der eeuwen. Amen. Het boek is ten einde. Wij hebben maar weinig gezegd over de wonderen van onzen Allerheilig sten Vader Franciscus en zijn vele voorbij gegaan; aan hen die zijne voetstappen wenschen na te volgen zij de genade van een nieuwen zegen overgelaten om te trachten die verder uit te vorschen, opdat hij, die door woord en voorbeeld, door leven en door leer geheel de wereld zoo heerlijk heeft vernieuwd, zich steeds gewaardige de gemoederen aan hen die den Naam des Heeren beminnen, met nieuwe stroomèn van genadegaven der Hemelbewoners te besproeien. Ter liefde van den Armen Gekruisigde en om zijn geheiligde wondmalen, die de H. Franciscus in zijn lichaam droeg, bid ik allen die dit hoek zullen lezen,^ zien of hooren, dat .zij mij, zondaai, voor God indachtig zijn. Amen. Zegen en eer en alle lof aan den Eenigen, Wijzen God, die alles in allen allerwijselijkst tot Zijne glorie uitwerkt. Amen. Amen. Amen. Het leven van Pater Wilfiam Doyle S I. door AtFRED O'RAffiLLY,'~\ .. : Professor aan de Nationale Universiteit 'te Cork (Ierlanc uit hei Engelsch door Pater v. d. BIBSEN S J met- eene inleiding van Mgr. F ]. H. EVCRS Hoofdaalmoezenier. \ .. • ro\ al Sp\." 364 bb f 3;i>0'.* in blauw linnen stempelband Ï fSfl -' I Het^ Kerkelijk Jaar.1 Gód met ons. Overwegingen voor alle .dagen, van ''den - Advent* De Heilige Kersttijd. Overwegingen, voor den tijd van Kerstmis tot Mêria s Verloving (23 Jan ) 66;-'Bls . ' Het verborgen leven. - Overwegingen -.vanaf het feest van Maria's Verloving'(23 fan.Vtot Afch-Woensdag . 80 blz. Kom, Heilige Geest. Overwegingen van 's Heeren Hemelvaart tot en met het Octaaf van Sacramentsdag. 60 blz. i: Het Hart van Jezus. Overwegingen «por de/maand Juni. 72 blz. Hel kostbaar Bloed. Overwegingen voor de maand Juli. 70,bh. De deugd der liefde.. Overwegingen over'. dé christelijke '.liefde. . voor de maand: Augustus. .77 blz. De heilige .Engelen. Overwegingen voor' de maand SewËmbef. . 6.6 blz. Ave Maria., Overwegingen voor de maand October: ;:73 Blz" ' ; De Geloovige Zielen. Overwegingen voor de maand November. 74 blz. * Naar het Duitscli van Pr..,HUBE.RT SCHEUFENS. door Th.'DE"HAAN, Pr. „Per-deeltje 15 cent. per -10 deeltjes f 1. — ; '• Elk der deeltjes is afzonderlijk verkrijgbaar; N.V.,A..:N. GOVERS;DEN HAAG