AANVAL EN VERWEER È HOE DE REVOLUTIE WERD VOORBEREID B. TH. DE WOLF PRIJS: VIJF CENTS UITGAVE VAN HET R.K. CENTR. PROPAGANDA BUREAU AMSTERDAM, SPül 22 Biblioth. Domus Busc. C.ss.R. PAMPUS TELEFOON N 6897 ouden, ken en s. uze Armband-Horloges Eerste klasse artikelen. Billijke prijzen. VEPUCHTlfel X ARTIKELEN ■ 1 Gebn ALINK Nieuv^endijk 1316. A'dam. Tel*!. -Noor<1 !2* AANVAL EN VERWEER 1 HOE DE REVOLUTIE WERD VOORBEREID B. TH. DE WOLF PRUS: VIJF CENTS UITGAVE VAN HET R.K.«CENTR. PROPAGANDA-BUREAU AMSTERDAM, SPUI 22 nemen wij het, wanneer gij het ons niet geeft. (Gejuich en eenige interrupties). Dikwijls wilde Ik het verstand en gij het gevoel laten zegevieren, maar nu is de dag, dat ik het verdom om met jullie te debatteeren. (Hartstochtelijke toejuiching en interrupties). „Wat ik u wil zeggen, is dit: het leed heeft 4 jaar geduurd en het zal de komende weken ook nog komen, — want wij gaan een heerlijken, maar materieel-moeilijken tijd tegemoet. Wij moeten de donkere dagen van de revolutie door. Maar dit is het laatste lijden. Dit m o e t zijn het laatste lijden. Als gij vanavond staat voor de bedjes uwer hongerende, ondervoede kinderen, zweert dan, dat dit feit gewroken zal worden, niet in bloed en tranen, maar in den vasten wil om de maatschappij te voeren in het socialisme. De komende weken zullen moeilijker en ernstiger zijn dan ooit. Maar wij zullen overwinnen zoo goed als de Dultsche, de Oostenrijksche en de Zwitsersche kameraden. (Levendig applaus.) „Is er onder de bezittende klasse één, die denkt, dat de revolutie bij Zevenaar aan de grens omkeert? (Gelach). De revolutie moet door, slaat Zevenaar over, maar komt in Rotterdam terecht. (Gelach). Ik ben er trotsch op, dat deze beweging begint te Rotterdam. Ik weet, dat Troelstra morgenmiddag 1 uur in de Tweede Kamer het revolutionnaire woord zal spreken buiten de parlementaire orde en buiten den gewonen gang van zaken tot de bezittende klasse en tot de regeering! (Bijval!) „Dit revolutionnaire woord zal deze week verder worden gesproken in alle plaatsen van ons land. Achter ons staan de arbeiders en ook een groot deel der burgerij, die niet meer kan steunen op de politie. Want de politie in de groote steden zal 't verdommen, net als de soldaten, om erop te slaan. Vanavond is er geen politie in de zaal, en dat is bij onze vergaderingen nog nooit gebeurd. Zimmerman durft 't niet, want dan geeft de politie ons de halmen en de geweren. (Vroolijkheid). Zimmerman zei laatst: „ik heb de pólitie^om mijn gezag te handhaven." Ik vraag 'm: heb den moed om dat nog 's in je bek te nemen! „Ik vertrouw, dat jullie klaar zult 3taan met de andere arbeiders in Nederland, om te vestigen den vrijen en zelfstandigen staat der arbeidersklasse. (Qejuich). „Aan de macht komen wij en geen ander. Geen grootschreeuwers. Tot de syndikalisten zeg ik 't woord der Duitsche meerderheidssocialisten tegen de minderheidssocialisten, op gelijke rechten nemen wij samen met u de leiding in handen. (Applaus. Eenige interrupties, die worden onderdrukt). „Ik debatteer vanavond niet. Ik geef alleen mijn socialistisch gevoel lucht. „(Iemandvraagt: Butselaar zegt, niet met Wijnkoop te willen werken. Hoe zit dat dan?) „H e y k o o p : Ik ben geen tekstuitlegger. Ge hebt verkeerd begrepen. „Als gij zegt: op den grondslag uwer woorden willen wij, revolutionnairen en syndikalisten, met u samen werken, zeg ik: wij zijn daartoe volkomen eerlijk en loyaal bereid. (Hoerageroep). „Vanaf dezen dag moet gij de oogen open houden. Het geweer bij den voet! De soldaten komen terug, na 4 jaar verkankerd te zijn. De regeering wil ze uit grenzelooze kapitalistische dankbaarheid nu nog 4 weken te vreten geven. Wij eischen echter volledige demobilisatie en vergoeding voor onbepaalden tijd, tot de nieuwe orde is gekomen en de menschen werk hebben. „Noodig is vertrouwen, niet op een avonturier, maar in uw eigen leiding. Doet geen stappen op eigen houtje. Ge hebt zoo lang uw rug gekromd. Ge hebt nu nog zelfbedwang, korten tijd te wachten op ons parool. Als ge dat niet hadt, als een particuliere poging werd gedaan, zou ons werk kunnen mislukken. Ik vraag u: zijt ge bereid ons te helpen in den grooten tijd, die komende is, in den moeilijken strijd ter vestiging van de diktatuur van het proletariaat? (Ovatie). De voorzitter: „Er is geen debat. Niet omdat ring het geval is, en wanneer gij mij de vraag stelt: wat 'is uw rechtsgrond, dan zeg ik: volgens de laatste verkiezingen, ik geef dat toe, zijn wij op het oogenblik misschien nog een minderheid in het land; maar wanneer gij de vraag stelt: wat geeft u het recht desnoods te grijpen naar de macht, dan antwoord ik u: de rechtsgrond is onze noodzakelijkheid en onze onmisbaarheid; de rechtsgrond is, dat wij aangewezen zijn, op dit oogenblik de macht te gebruiken en dat wij die macht kunnen gebruiken, om te voldoen door middel van de staatsmacht aan de groote ingrijpende eischen, die door de arbeidersklasse te meer worden gesteld, nu zij ziet hoe in de ons omringende Staten haar eigen klasse de leiding van zaken in handen heeft genomen. „Welnu, het is de vraag, wanneer hier een meerderheid en een meerderheidsregeering is, kan die Regeering dat doen? En deze Regeering kan dat niet doen. Deze Regeering heeft niet achter zich dat opdringende stuk van ons volk, dat op dit oogenblik in revolutionnaire stemming verkeert, dat op dit oogenblik onder den drang der wereldgebeurtenissen zijn positie wil verbeteren en groote sociale beginselen en groote sociale eischen verwezenlijken. Of gij de meerderheid zijt, ik weet het niet. Wèl weet ik, dat gij mist de zedelijke kracht en het politieke staatkundige recht om daar te blijven zitten als de Regeering van het Nederlandsche volk. „En wanneer men ondanks dat toch aldus voortgaat — nu kom ik weer op de orde — dan zal dat moeten leiden tot uitbarstingen, waarbij nieLrneer de gezonde wil van een socialistisch georganiseerde arbeidersklasse den doorslag geeft, maar waarbij de anarchie zal worden gemaakt om toestanden te scheppen, die geen revolutie zijn, maar onder den naam revolutie het grootste ongeluk zullen, zijn voor het Nederlandsche volk. „Wij gevoelen ons thans niet alleen voor onze eigen klasse verplicht te grijpen naar de staatsmacht, maar wij meenen ook, dat het Nederlandsche volk voor het heden en voor de toekomst geen grootere dienst kan worden bewezen, dan wanneer men ons in staat stelt dien doorslaanden invloed op de verdere ontwikkeling van ons volk uit te oefenen, die voor de verwezenlijking van onze voornaamste eischen onverbiddelijk noodzakelijk is. „Ik zit hier 21 jaren en-ik ga niet door, mijn verleden bevestigt dat, voor een fantast, die zoekt naar geweld en 'onmogelijke revolutie. Ik heb zelfs onder een gedeelte van de arbeiders den naam van min of meer verwaterd te zijn. De zelfbeheersching, die ik mij steeds heb opgelegd, is mij onder dien vleugel van de arbeiders niet steeds tot een eer gerekend. Wanneer ik zoo tot u spreek als -ik thans heb gesproken, dan wensch ik natuurlijk niet, dat vermeet ik mij niet, dat gij mij om mijn persoon op mijn woord gelooft, maar dan hoop ik toch, dat gij rekening zult houden met mijn politiek verleden en dat, waar nu en dan in deze Kamer is te kennen gegeven, dat men mij niet gansch ontbloot acht van gewoon politiek inzicht, gij er ook rekening mee zult houden, dat wanneer ik op dit moment zoo optreed als woordvoerder eener nieuwe revolutionnair-socialistlsche beweging in Nederland, dat dan daarbij ook politiek inzicht een rol speelt. „Macht moet er zijn en onze macht steunt ten eerste op de groote onmisbaarheid van de arbeiders in het productieproces, en zij steunt ten tweede op de u ontvallen peilers van uw gebouw. Macht moet er zijn, maar voor de beantwoording der vraag, of het steunen op die macht moet leiden tot geweld, daarvoor is ook een factor de politieke ervaring en het historisch inzicht bij de partijen, die tegenover elkaar staan. „Wanneer mij dus de vraag gesteld wordt: durft gij, wanneer gij u tegen geweld verklaart, tóch steunen op uw macht, dan meen ik die vraag te hebben beantwoord. „Wij hebben hier te doen met een Regeering, die, naar onze meening, door de ontwikkeling der maatschappij en de historie der feiten op den duur niet meer de macht en dus niet meer het recht tot regeeren heeft. Ik hoop, dat dit duidelijk genoeg is." De secondant van Mr. Troelstra en zijn medewerker der revolutie, David Wijnkoop, vulde deze aankondiging der omwenteling den volgenden dag in dezelfde Tweede Kamer aldus aan: (Handelingen, blz. 359 e.y.). „Er zijn militairen opgeroepen, maar de dagen zijn voorbij, dat de soldaat zich zonder meer door de een of andere Regeering, of door de een of andere stadsregeering laat misbruiken tegen het volk, dat begrijpt, dat nu de dag is gekomen van: nu of nooit. „Dat daardoor het militairisme ineen zal vallen — want dat de soldaat, de man uit het volk, dezelfde arbeider, die thans onder de wapenen is geroepen, maar straks weder in de fabriek moet werken, zich niet zal keeren tegen deze mannen en vrouwen, maar wel tegen de Regeering, die hem met geweld onder de wapenen houdt, staat vast — juichen wij toe. „Ten aanzien van de quaestie van de Kroon hebben wij op het oogenblik dezen eisch: de Kroon moet afstand doen. Indien zij dat niet doet, dan staat daar eenvoudig de quaestie, dat het volk er een einde aan zal moeten maken. Als er nog iets van het verstand van den voorvader, over wien ik het zooeven had, die ih één nacht van conservatief democratisch is geworden, bij de tegenwoordige Oranjevorstin leeft, dan zou zij moeten zeg^ gen: „Ik ga, vóórdat ik verjaagd word." „Wij willen de gemeenschap bouwen wezenlijk op de arbeiders, de soldaten en de boeren, dus op het werkende en gewapende volk van stad en land. Wij willen — daaromtrent mag geen vergissing zijn — aan die arbeiders van stad en land, aan die soldaten, dat door u gewapende volk niet een deel, maar de geheele macht geven. Dat werkende en gewapende volk zijn onze raden van soldaten en arbeiders. „De nevenregeering kan de regeering van Ruys de Beerenbrouck ten slotte niet naast zich hebben, wier taak het zal zijn — ik wou, dat de heeren wijzer waren en de teekenen des tijds verstonden — om de oude maatschappij te verdedigen, en dan zal die nevenregeering moeten optreden. „Wij willen de macht bij de arbeiders, de soldaten en de boeren. Wij willen werkelijke raden van soldaten èn arbeiders, die de centrale en de locale machten tot zich trekken. Wij willen dus, als men het zoo noemen wil, die nevenregeeringen in stad en land, zooals zij op 11 Maart 1917 in Rusland zijn gevormd, en op 7 November d. a. v. daar de volle macht aan zich getrokken hebben." Deze bolsjewistische taal deed David Wijnkoop des morgens in het Nederlandsche Parlement weerklinken, 's Avonds trok hij, nog steeds het volk opruiend, door Amsterdam, en maakte hij de eerste slachtoffers zijner revolutie: 3 dooden en 9 gewonden. Aldus was het verloop der openbare voorbereiding tot de revolutie, waarvan ik later, op gelijke wijze naar den tekst van historische documenten, de mislukking hoop te verhalen. Thans zullen wij het verloop der geheime voorbereiding nagaan. DE VOORBEREIDING IN HET GEHEIM ii. Reeds heeft Mr. J. B. Bomans in zijn brochure: „Troelstra's avontuur en de Katholieken" een tipje van den sluier opgelicht. In deze brochure schreef hij: „Was de S. D. A. P. zeker in goed gezelschap te zijn? Wist zij niet, dat buitenlandsch geld gereed was, om onze nationale vrijheid te knotten en te knechten? Heeft zij er, als wij, ooit iets van gehoord? Oh zeker, vele losse geruchten, maar het lust mij (den heer Bomans) toch wel hier een schrijven openbaar te maken, waaruit ieder rechtgeaard Nederlander zijn conclusies moge trekken, ter leering, eii de S. D. A. P. ter bekeering. Het schrijven is aan mij gericht. -De onderteekening doet niets ter zake eh kan den schrijver slechts in ongelegenheid bréngen. v „Het volsta, wanneer ik zeg, dat hij n i e t werkzaam is aan de Rotterdamsche Bank en hij een ernstig man is, te goeder naam en faam bekend: „Amsterdam, 21 Nov. 1918. „HoogedelQestr. Heer. „ „Met deze neem ik de vrijheid onder uwe aandacht te brengen het navolgende.. „Het is mij bekend, dat op Donderdag 14 November jl. door den heer D. Wijnkoop, ten kantore van de Rotterdamsche Bankvereeniging, alhier, in ontvangst is genomen een bedrag van zestig duizend gulden. „Dfe heer Wijnkoop was in gezelschap van een Rus of Duitscher, althans van..een Duitsch sprekend persoon, aan wiens order de chèque was gesteld en aan wien het bedrag ook is uitbetaald geworden. Onmiddellijk na de uitbetaling overhandigde deze het geld aan W., met de woorden: „Herr Wijnkoop, stecken Sie nur das Qeld in Ihre Tasche, es ist doch für Sie." „Deze iiüiehtingen werden door beambten der Rotterdamsche Bankvereeniging verstrekt. „Het geval lijkt mij, in verband met de ontkenning van den heer v. d. Tempel, dat n. 1. internationaal overleg zou zijn gepleegd inzake de revolutionnaire beweging hier te lande, van zooveel belang, dat ik mij verplicht acht, u hiermede in kennis te moeten stellen." " Het dagblad „De Telegraaf" heeft zich naar aanleiding dezer mededeeling tot Wijnkoop gewend, die op een desbetreffende vraag verklaarde, „dat noch voor hem persoonlijk, noch ten bate van de S. D. P. buitenlandsch geld was aanvaard." Omtrent de in de brochure van den heer Bomans genoemde feiten wenschte de heer Wijnkoop geen nadere verklaringen af te leggen. „Het Vaderland" noemde de verklaring van Wijnkoop terecht onvoldoende en schreef: „In de eerste plaats wordt dus toegegeven, dat de ƒ 60,000, en wij leggen er nogmaals den nadruk op, dat dit voor den heer Wijnkoop een reuzenbedrag is, werd ontvangen. Maar al wordt ontkend, dat dit niet voor hem persoonlijk is of voor de S. D. P. als partij, de mogelijkheid en waarschijnlijkheid blijft bestaan, dat deze gelden bestemd waren om den heer Wijnkoop per- soonlijk in staat te stellen propaganda te voeren voor de Russische staatsregeling, die, hoewel ze in het aloude Tsarenrijk de tirannie niet ophief, maar slechts van plaats deed veranderen waaruit ze geoefend werd, en daar een ellende deed ontstaan, als Rusland zelfs onder het Tsarisme nooit gekend heeft, volgens hem de bronwel is van alle zegeningen." Zelfs „Het Volk" wees erop, dat Wijnkoop's antwoord op de beschuldiging geen ontkenning was, en merkte op: „Wijnkoop zegt het geld niet voor zich persoonlijk of voor de S. D. P. ontvangen te hebben. Hij ontkent echter niet het geld voor.de „Tribune" ontvangen te hebben en hij zal dit ook niet ontkennen. „Aan de Rotterdamsche Bankvereeniging loopt, naar ons bleek, het gerucht, dat het Russische geld aan Wijnkoop zou zijn gezonden viahetDuitsche consulaat. Men noemt dan ook een bedrag van ƒ 21,000, dat hem reeds vóór de ƒ 60,000 zou zijn uitgekeerd." Aldus benard en in het nauw gedreven, kwam Wijnkoop in zijn dagblad „De Tribune" den 12en December aandragen met de volgende uitvlucht: „Kik ook maar eenigszins op de hoogte zijnd publiek persoon kan natuurlijk bevroeden, waarvoor het geld dan wel bestemd was. „Of dacht men, dat de zorg voor de Russische krijgsgevangenen enz., welke zorg men van burgerlijke zijde zoo hoonde eenerzijds en verwaarloosde anderzijds, en dieaanondergeteekende — gelijk in alle kranten heeft gestaan— omdat er in Holland geen vertegenwoordiging van deSowjets-Re- publiek bestaat, werd opgedragen dacht men, dat die zorg zonder geld kan geschieden? „Het door de beambten der Rotterdamsche Bankvereeniging bedoelde geld — prettige beambten houdt die Bankvereeniging erop na, die aan „ernstige" en „te goeder naam en faam bekende" heeren inlichtingen verstrekken! — was inderdaad afkomstig van de Russische Republiek en uitdrukkelijk bestemd voor de Russische krijgsgevangenen hier te lande, zooals ook dt uitbetaler wist. uur een vergadering in het Volkshuis zou plaats hebben, alwaar de toestand zou besproken worden. Het is haast niet te gelooven, zegt spreker, maar om 4 uur waren een 3 a 400 menschen bijeen, waaronder eën 100-tal soldaten. Deze laatsten legden allen de plechtige verklaring af, dat zij in geval van revolutie, zich achter de socialisten zouden scharen, en hun wapens aan hen uitleveren. Den volgenden dag, zoo zeide Kuipers, hadden reeds 100 andere soldaten uit het garnizoen te Maastricht eenzelfde verklaring afgelegd, zoodat wij daar alvast op 200 soldaten kunnen rekenen. Verder gaf spreker een verklaring omtrent een optocht, die den volgenden dag om half acht van uit he^ Volkshuis zou vertrekken naar het Vrijthof om te demonstreeren. Deze optocht moet slagen, zei spreker, daar hangt alles van af; wij onder ons weten wel, dat wij de .meerderheid niet achter ons hebben, maar als wij morgen een 8000 menschen bij elkaar kunnen krijgen, dan maakt dat een grootén indruk op de anderen, en loopen er nog veel meer naar ons over; wij moeten, zegt spr., de menschen onbewust vangen, zij moeten opgewarmd worden en in hun enthousiasme naar ons overloopen, vóórdat zi] eigenlijk beseffen, wat zij doen. Als wij dat gedaan kunnen krijgen, dan zijn wij klaar. Een afgevaardigde van Roermond beweerde, dat in Roermond de stemming onder de arbeiders voor een revolutie grooter was dan men hier wel meende. Volgens zijn meening was de ontevredenheid daar ongemeen. De socialistische bond telde er 67 leden ± nog 25 leden van de katholieke organisatie aldaar. Deze werkten allen hard voor de beweging. Verder voerde nog een persoon uit Aken het woord. Die beweerde, dat de revolutie hier even goed slagen kon als in Aken, waar 7 mariniers de regeering hadden op zij gezet. Wat 7 mariniers in Aken konden doen, zou dat hier niet kunnen, waar volgens uw zeggen, Jiier en-daar de geest rijp is onder de arbeiders? Bovendien, aldus spr., kunt g ij op den steunvanover de grenzen rekenen. Ik ga dagelijks bijna naar Aken, ik heb een pas en kan daarmede op elk uur van den dag de grenzen passeeren en ik verzeker u, dat men in Aken nauwkeurig toeziet, wat hier gebeurt, en met verlangen uitziet naar de revolutie hier. (Volgens mijne inlichtingen stond deze persoon in nauwe betrekking met de trawanten van Llebknecht te Aken; hij was'tijdelijk in Heerlen gevestigd om daar eën beweging voor te bereiden, teneinde Liebknecht van uit Aken in Duitschland aan de regeeririg te brengen). Verder werden door enkele sprekers wenken gegeven, hoe men de propaganda voeren zou. Men zou vergaderingen beleggen in de schachten, in de waschlokalen der mijnen, en iedereen, vooral-de soldaten, persoonlijk bewerken. In Heerlen zou binnen enkele dagen een vergadering voor de aldaar gelegerde soldaten worden bijeen geroepen, om ook hen over te halen tot de revolutie. Deze vergadering is ook werkelijk gehouden, doch door den commissaris van politie uiteengejaagd. De heer Hof, voorzitter, deelde mede, dat E1 f e r s verhinderd was de vergadering bij te wonen, daar zijn tegenwoordigheid elders verlangd werd. „Wel kan Ik u zeggen, zei de heër Hof, dat onze vriend Elfers enkele dagen geleden naar Aken geweest is en dat wij voor onze beweging op steun vandaar kunnen rekenen." Op 't podium zat ook het socialistisch Kamerlid de Jonge. Nog werd medegedeeld, dat op het bureel-personeel van de S. S. bij een eventüeele staking niet te rekenen viel, wel echter op het overige dienstdoend personeel als conducteurs, remmers, enz. Tot zoover het verslag dezer in het diepst geheim gehouden vergadering van samenzweerders. Men ziet, dat zij de gedachte hadden begrepen, door Troelstra zoo luide verkondigd: „Wij maken een revolutie, omdat het kan en moet; wij gevoelen ons thans verplicht te grijpen naar de staatsmacht; wanneer mij de „vraag gesteld wordt: „Durft gij, als gij u tegen ge„weld verklaart, tóch steunen op uw macht, dan meen ik „die vraag te hebben beantwoord." De revolutionnaire lieden, die in de hierboven gesignaleerde vergadering aan het woelen waren, of althans hun geestverwanten, wien eveneens door de actie van Troel- stra c. s., het hoofd op hol was gebracht, moeten het geweest zijn, die met den socialistenleider en organisator der revolutie in geregelde verbinding stonden en hem de inlichtingen verstrekten, die hem veroorloofden, in het Parlement het leger en de politie onbetrouwbaar te noemen onder de bijvoeging: „Dit is geen snoeverij, maar ik zeg het, omdat ik daarvoor, mijn gegevens en mijn cijfers heb." Ook in de kringen van het leger is de suggestie van Troelstra, Wijnkoop e. a. bij sommigen grooter geweest, dan men tot dusver gedacht heeft. Mr. Troelstra moet wederom over bepaalde gegevens hebben beschikt, om in zijn bekende, ophitsende redevoering te Rotterdam te kunnen beweren: „De Nederlandsche soldaten kunnen niet langer worden gepest, behandeld als slaven en beesten; zij gevoelen hun eigenwaarde en hebben reeds, terwijl zij nog de wapens dra„gen, de gehoorzaamheid opgezegd aan dex heerschende „klasse. Hebben wij besloten tot een raad van Arbeiders „en Soldaten, dan is die raad van af dat oogenblik het „opperste gezag van ons land. De arbeidersraden plaatsen „zich boven het bestuur van stad en staat en eischen erkenning van haar oppermacht; legerbevelhebbers, enz. „mogen hun functie slechts uitoefenen onder hun toezicht. „Het zal u moeilijk vallen, wanneer gij geweld wilt gebruiken, iets anders uit te lokken dan een geweld, dat „sterker is dan het uwe." Ik zal thans gaan bewijzen, dat ook deze rebellistische gedachte door de ontvankelijke getrouwen van Troelstra gereedelijk in de daad werd omgezet. In een artikel, getiteld: „Aan de Qrens" in „De Mijnwerker" van 16 November j.1., wordt aan het slot gezegd: „Zooeven bereikte onzen voorzitter een uitnoodiging, om in Aken te komen en overleg te plegen met den Soldaten- en Arbeidersraad! Hij zal dan ook niet in gebreke blijven aan die uitnoodiging te voldoen. „Onder militair geleide zal hij van de grens naar Aken worden gebracht, om verder de noodige besprekingen te houden." INLEIDING. Hoezeer de breede massa behoefte heeft aan goede voorlichting nopens de oorzaken, welke de verschijnselen van dezen geweldigen tijd beheerschen, is wederom gebleken tijdens de woelige, revolutionnaire Novemberweken, welke achter ons liggen. De internationale schok, die toen ook Nederland tot zijn fundamenten doorsidderde, heeft onze propagandisten opnieuw overeind doen springen. In het scherpe licht van den revolutievonkslag zagen zij, scherper dan ooit, de noodzakelijkheid, om onweeren als, dit te verdrijven met behulp van het volk zelf, welks welvaart door een zoo vreeselijke ontlading werd bedreigd. En ziedaar het plan, om op gezette tijden vlugschriften uit te geven, die in aanval of verweer zouden opkomen voor de benarde rechten en vrijheden des volks. Nu het R -K. Centraal Propagandabureau gereed staat om zijn eersteling in de huizen, de fabrieken de vergaderingen binnen te dragen, hecht het er waarde aan mede te aeelen, hoezeer het een wisselwerking met zijn lezers 0PWissSelSw1rking niet alleen van inlichtingen, welke propagandistische speurzin opjaagt — ook de onderhavige brochure zou door medewerking kunnen winnen bij den herdruk, dien wij verwachten maar ook van strijdpenningen, welke wij; in gebonden of ongebonden vliegende bladen zullen terugbetalen. Men rekene wel: de propaganda heeft nooit geld teveel! Wie helpt dus den pijlenkoker van ons vlugschriftenfonds vullen? B. TH. DE WOLF. Amsterdam, Octaaf O. Ontv. 1918. DE VOORBEREIDING IN HET OPENBAAR. L In Het Vaderland" van 10 December j.1., schrijft de redactie naar aanleiding der beschuldiging, dat de heer David Wijnkoop door de Russische Bolsjewiki m staat is gesteld om ten koste van reuzen-bedragen, welke zi] hem ter beschikking hadden gesteld, propaganda voor hun zaak en voor een revolutie in Nederland te maken: Het wil ons voorkomen, dat hier alle reden is voor het instellen van een Parlementaire Enquête. Ons Nederlandsen Parlement kan geen man in zijn midden dulden, die in strijd met den eed, door hem volgens art. 87 van de Grondwet afgelegd, groote sommen uit het Buitenland zou ontvangen hebben, om daarmee propaganda te voeren tegen onze grondwettelijke instellingen. En de heer Wijnkoop kan die parlementaire'enquête alleen onnoodlg maken door ruiterlijk bekennen: waarvoor en van wien hij die gelden kreeg." Voor 't geval het inderdaad tot eene parlementaire enquête mocht komen — ook de ontkenning door den dubbelzinnigen Wijnkoop van de gestelde vraag zou haar niet overbodig maken, — zullen wij in dit vlugschrift de in te stellen Commissie van Onderzoek al eenigermate den weg wijzen in de richting, waarin zich haar speurzin kan bewegen. Hoe In het binnenland en o p e n 1 ij k de revolutie werd voorbereid, zullen wij in d i t hoofdstuk met gedocumenteerde uitspraken bewijzen, om daarna in het tweede hoofdstuk aan te toonen, hoe die voorbereiding In het geheim en in samenwerking met de revolutionnaire elementen-in-het-b u i t e n 1 a n d geschiedde. Na een optocht Van duizenden sprak Mr. P. J. Troelstra den Hen November j.1. op de beruchte revolutievergadering ln het groote verkooplokaal te Rotterdam, welke, volgens „Het Volk", de „inzet was van den strijd" („Het Volk", d.d. 12 Nov.): „Vele malen heb ik in deze zaal u verkondigd de eischen, die de moderne arbeidersbeweging stelde aan de bezittende, de heerschende klasse; maar hier noch elders woonde ik ooit een avond bij van zóó groote, historische beteekenis als deze: wij komen hier om te spreken op het oogenblik, dat ook ons de arbeidersklasse de macht in handen zal geven. Verzuimt het oogenblik niet, grijpt de macht, idie u in den schoot wordt geworpen, en doet, wat gij moet en kunt doen! Het eischt van u een bezonnen kop; gij moet uw organisatie dienstbaar maken aan de bevestiging en instandhouding van de macht, die gij thans verplicht zijttot u te trekken.. „Wij maken een revolutie, omdat het kanenmoe t „Ineengevallen is het stelsel van het militairisme. Het zakt in de centrale landen met donderend geweld in elkaar. Ook dat zien wij in Nederland. Het gebeurde in de laatste dagen bewijst, dat er een einde is gekomen aan het geduld der Nederlandsche soldaten. Zij kunnen niet langer worden gepest, behandeld als slaven en beesten: zij gevoelen hun eigenwaarde en hebben reeds, terwijl zij nog de wapens dragen, de gehoorzaamheid opgezegd aan de heerschende klasse. „Men meent veelal, dat dit (d.z. de arbeidersen soldatenraden) een bolsjewistische instelling is. N i e t s i s m i n d e r w a a r. Zij werden opgericht lang vóór de bolsjewiki optraden. Men moest het wel doen, omdat de normale arbeidersorganisaties ontbraken. Bij ons zijn de voorwaarden anders. Wij zouden kunnen zeggen: ,JDe centralen der organisaties traden op als arbeidersraden. Maar de historie van de raden is nu eenmaal deze, dat zij tot zich trekken het gezag over de geheele maatschappij „Zij (d. z. de arbeidersraden) plaatsen zich boven het bestuur van stad en staat en eischen erkenning van hun oppermacht; legerbevelhebbers, hoofdcommissarissen van politie mogen hun functie blijven uitoef énen onder hun toezicht. Dat is wat anders dart aan een Regeering om eenige hervormingen te vragen. Wij zullen dus Zondag dé gewichtige vraag hebben te bespreken, of wij zullen overgaan tot een oppersten raad van arbeiders en soldaten voor het heele land en verder van plaatselijke raden. Hebben wij daartoe besloten, dan is die raad van af dat oogenbllk het1 opperste gezag van ons land. (Applaus). Qij, bourgeoisie, gevoelt, dat de arbeidersklasse is geworden de macht, die niet meer kan vragen, eischen, maar dié zich zélf als opperste macht moet constitueeren. Dit is de eisch der historie, voeg u er naar. Als straks de soldatenraad wordt opgericht, bourgeoisie, voeg u er naar. Wat is onze rechtsgrond? Onze noodzakelijkheid en onze onmisbaarheid. Als wij het niet doen, kan het niet gedaan worden. (Applaus). „Thans breekt een groote. tijd voor u aan, niet voor het kleine, maar het groote: de maatschappij zóó te organiseer en, dat zij overeenkomt met uw gerechtvaardigde idealen. Dit is alleen mogelijk,'als gij blijft wie ge waart, als gij u niet laat verleiden door droombeelden, door avonturiers en fantasten. Ik en mijne vrienden meenen van u vertrouwen te mogen vragen. Wij hebben getoond, dit ten volle waardig te zijn. (Luid applaus). Bezoedelt dezen grooten tijd niet door onwaardige daden; laat er eenmaal worden gezegd: het Nederlandsche proletariaat toonde zich berekend voor zijn taak, de Nederlandsche proletarische revolutie is geweest het glorienunt in de geschiedenis van Nederland". (Langdurig, geestdriftig apDlaus). Nog een ander srjreker on dezelfde volksvergadering, Heykoop, evenals Troelstra lid van het Parlement, sprak, volgens hetzelfde verslag van „Het Volk", na hem: „Nu kunnen wij zeggen, vrienden, „morgen is het de groote dag". (Daverend geluich). „De eischen van ons manifest stellen wij aan de bourgeoisie, niet om er over te congresseeren, maar om ze ingewilligd te Inrijgen, binnen eenige dagen. Anders wij niet durven. Maar omdat wij één moeten zijn tegen de bourgeoisie. Wacht op ons parool!" Nadat Mr. Troelstra en zijn mede-revolutionnaire vertrouwelingen aldus de massa hadden opgehitst, trok hu naar het Parlement, waar hij den 12en November deze ophitsingen voortzette, en de Tweede Kamer als een klankbord gebruikte voor een nieuwe rede van rebellie, waaraan wij ontleenen: (Handelingen, blz. 348 e.v.) Deze Regeering kan wel probeeren het leger of een deël van het leger tegen de georganiseerde arbeiders in hun strijd om recht en macht op te sturen; maar zij behoeft niet te denken* dat die nieuwe macht door dat leger zal worden vernield. ^ u a En naast het leger moet een steun voor de bezittende klasse zijn, wanneer het komt tot een maatschappelijke botsing: de politie. Mijne heeren, die politie hebt gij niet meer tot uw dienst. Qij hebt de politie tot uw dienst in verschillende gevallen, maar laat ik u dit zeggen- tegenover de sociaal-democratische arbeiderspartij en tegenover ' de georganiseerde arbeidersbeweging kunt gij op de politie niet vertrouwen. Ik bedoel hiermede niet, dat er ondër de politie-agenten misschien een gering deel zou zijn, dat niet tegen ons zou optreden, ik bedoel de politie voor het overgroote deel, minstens twee-derde of drie-vierde. Dit is geen snoeverij, maar ik zeg het, omdat ik daarvoor mijn gegevens en nm cijfers heb. Uw stelsel, mijne heeren, uw burgerlijk stelsel, is langzamerhand vermolmd en verrot. „Mijne heeren, het zal u moeilijk vallen, wanneer gij geweld wilt gebruiken, iets anders uit te lokken dan een geweld, dat sterker is dan het uwe. Maar wanneer een Regeering in een dergelijk desolaten toestand verkeert, dan heeft zij ook verloren het staatsrechtelijke recht! om zich te beschouwen als de. aangewezen behartigers van de belangen des volks, dan heeft zij het ongeluk gehad om aan het roer te komen op een tijd, dat daartoe andere mannen en andere partijen vereischt worden. Ik meen, dat dit met de tegenwoordige Regee- „Het is trouwens maar een klein beetje van het vele, dat daarvoor noodig is." Wijnkoop ontkent dus niet langer, het geld ontvangen te hebben van de Russische Republiek. Wij hebben echter redenen, om voorshands te weigeren, aan zijn verdere verklaring geloof te hechten, en wij dagen den heer Wijnkoop uit, om onverwijld rekening en verantwoording te doen van de Russische. gelden, wier oorsprong en doel zoozeer betwist zijn. Het zal hem moeilijk vallen de q u i t a n t i e s, welke hem dechargeeren, over te leggen. Het mag zijn, dat het aan Mr. Bomans meêgedeelde bedrag niet juist is, maar de heer Wijnkoop zal zich waarschijnlijk wel wachten te ontkennen, dat hem, behalve op 14 November j.1., nog op andere tijdstippen eigenaardige geldstortingen zijn gedaan; hij zal vermoedelijk evenmin ontkennen, dat hij nopens zekere aanbiedingen in verbinding heeft gestaan met de onafhankelijke socialisten in Duitschland, dezelfden, die elders over gelden onderhandelden tot aanschaffing van wapenen; hij zal ook wel allerminst durven loochenen — tenzij naar den dubbelzinnigen trant, dien wij van hem eigen zijn — dat hij voeling heeft gehad, om het zacht uit te drukken, met de bolsjewistische afdeeling voor de revolutionnaire propaganda in Holland, welke afdeeling ressorteert onder het Departement van Buitenlandsche Zaken te Moscou; en eindelijk zal hij, tenzij weer op euphemistische wijze, kwalijk kunnen negeeren, dat hij met zijn vrouw en eenige partijgenooten nog ln de week van 11 December j.1. heeft getracht via Oldenzaal Duitschland zonder pas binnen te komen, om daar over revolutionnaire doeleinden te beraden. Dat hem dit niet zoo gemakkelijk gelukte als aan zijn geestverwant Dr. W. van Ravesteijn de week daarvoor, lag niet aan de bolsjewistische elementen in Duitschland, tot wie hij zich daarna (o.a. tot Liebknecht) telegrafisch heeft gewend. Trouwens, David Wijnkoop maakte er geen geheim van, dat gelden voor revolutionnaire doeleinden bij hem steeds een vertrouwden exploitant vinden. In de „Tribune" van 12 December j.1. immers schreef hij openlijk: „Maar wil dit alles nu zeggen, dat de Communistische Partij of de „Tribune" zich schamen zou om van .geestverwanten en sympathiseerenden in het buitenland evengoed als in het binnenland geld te aanvaarden voor de zaak, waarvoor die partij en dat blad den strijd hebben aangebonden, de zaak n.1. van de sociale revolutie en het Kommunisme? Verre van dien." Hier hebben we dus den beschuldigde zelf als getuige. Gelijk de Russische volksvertegenwoordiger Joffe aan de voorbereiding der revolutie in Duitschland heeft deelgenomen en Haase met bolsjewistisch geld ondersteund; evenals te Berlijn de volksgemachtigde Emil Barth maandenlang vóór het uitbreken van de revolutie aldaar bezig is geweest duizenden vuurwapenen en handgranaten aan te koopen en in het geheim als bewapening aan de Berlijnsche arbeiders uit te reiken; evenals Worowski, de bolsjewistische gezant te Stockholm, dagelijks koeriers ontving, wier kleeren volgenaaid waren met roebels, en een Stockholmsche groote bank reusachtige wisselzaken bezorgde voor de Russische revolutionnaire propaganda, — evenzeer moeten de aan Wijnkoop o. a. door de Sovjet-regeering overgezonden sommen een verdere strekking hebben gehad dan 't voorthelpen van Russische krijgsgevangenen. De legale weg voor dergelijke hulp liep niet over: den heer Wijnkoop, en de laatste zal voor zijn revolutionnaire geweten moeilijk kunnen loochenen, dat zelfs de Russische krijgsgevangenen in Nederland hem welkome mede-helpers waren geweest, om de revolutie in het land hunner interneering te doen zegevieren. Hij achtte immers alle wettige en onwettige middelen voor het bereiken van zijn bolsjewistisch einddoel, het verjagen der regeering en der Koningin, en het instellen van Soldaten- en Arbeidersraden naar Russisch model, geoorloofd. Ook Mr. Troelstra verlangde, gelijk wij gezien hebben, het triumfeeren der revolutie door middel van deze Arbeiders- en Soldaten-raden. Misschien had hij meer naar Duitschland dan naar Rusland voor de schepping der Nederlandsche Soldaten- en Arbeidersregeering gekeken, maar in elk geval werkte ook hij aan de voorbereiding der omwenteling naar buitenlandsche inspiratie. Qelijk men weet, heeft de eerzuchtige en avontuurlijke leider der S. D. A. P. aanvankelijk getracht, een Europeesche rol te spelen, die hem beroemd zou hebben gemaakt in de geschiedenis van den wereld-oorlog, — een rol als vredes-pacificator. Welke groote gebaren en woorden de operette-held erop nahield ter vervulling van die rol, leert het officieele rapport, den Hen December j.1., uitgebracht aan den algemeenen raad van de socialistische partij te Brussel door zijn geestverwant Debrouckere, en waarin deze verklaarde, dat mr. Troelstra hem in een gesprek verteld heeft, te Berlijn den rijkskanselier te hebben ontmoet, die, toen hij het doel van zijn (Troelstra's) reis vernam, tegen hem zeide: „Meneer Troelstra, gaat u toch naar Stockholm en maakt er vrede!!!" Nadat Mr. Troelstra het volslagen mislukken dezer wereldroeping had moeten beleven, trachtte hij aan zijn eerzuchtige plannen te voldoen door tenminste president van de Nederlandsche republiek te worden. Op welke wijze hij deze republiek in het openbaar voorbereidde, hebben wij reeds in het vorige hoofdstuk gezien, en dat hij daarbij de practische hulp van den bolsjewistischen mede-revolutionnair Wijnkoop niet zou hebben versmaad, ligt wel voor de hand. „Wij doen het samen," had immers Heykoop tot de Wijnkopianen gezegd. Dat de heer Troelstra ook in het geheim met verschillende partijgenooten de komende kansen berekende en raad hield, welke de beste wijze zou zijn, om de door hem nagestreefde omwenteling te doen slagen, staat evenzeer buiten kijf. Zelfs is een conferentie gehouden, waarop meer dan één partijgenoot den leider zijn verleidingskunsten verweet, nadat hij op het Congres te Rotterdam gedwongen was te verklaren: „Ik heb mij vergist." Men herinnert zich, hoe de Rotterdamsche burgemeester Zimmerman den 17en November j.1. te Rotterdam over deze vergissing getuigde: „Een vergissing, die in Amsterdam een aantal menschen het leven gekost heeft. Arme misleiden, slachtoffers van zijn misdadigen opzet. Een vergissing, die tengevolge heeft gehad, dat ons land eenige dagen in een beroering heeft verkeerd, zooals sinds menschenheugenis niet gekend is. Een vergissing, waaraan het te danken is, dat nu 5000 man troepen in Rotterdam zijn gelegerd, dat het stadhuis voorzien is van zoeklicht, draadlooze telegrafie-installaties, mitrailleurs en ander oorlogstuig, om van de reusachtige kosten, waarop het land is gejaagd, maar niet te spreken. Wanneer een straatjongen een relletje veroorzaakt, heeft hij kans op een paar weken gevangenisstraf, maar deze man, die door zijn misdadigen opzet onze geheele natie in het verderf zou storten, gaat, wanneer hij dien opzet mislukt ziet, te bed liggen en zegt: „Ik heb mij vergist." Wanneer de autoriteiten zich ook vergist hadden, dan wapperde thans de roode vlag van de tinnen van ons stadhuis." Maar wij gaan verder. Men weet, dat Troelstra met beu was van hetgeen zijn mede-agitator Wijnkoop den 13en November j.1. in de Tweede Kamer had gezegd (Handelingen, blz. 364): „Wij zijn van de revolutie niet alleen niet afkeerig; wij zijn hier om de revolutie, die nu eindelijk komen moet, nu het volk tot verbittering komt, te bevorderen. „En wat u, soldaten, betreft: laat u demobiliseeren, ontwricht het militairisme en houdt de wapenen in uw hand, opdat gij ten minste, als het oude geweld gebruikt wordt tegen uw nieuwe opstrevende idealen, niet weerloos staat; gij behoeft die, wat ons betreft, niet te gebruiken tot den aanval, maar wel tegen den aanval van boven af, doch zorgt, dat hetgeen wij eischen er is, voordat gij uw wapenen uit handen geeft." Deze opvatting heerschté in verschillende kringen der S. D. A. P. en haar filialen. Men rekende er vast op, dat in de hachelijke dagen militairen en arbeiders gemeene zaak zouden maken. Ik zal bewijzen, hoe gegrond die hoop was, door het publiceeren van het hieronder volgende verslag eener bestuursvergadering, welke, diep in het geheim, door de socialistische afdeelingen van den kring Heerlen werd gehouden. Deze „huishoudelijke" vergadering had plaats in „Ons Huis", aan den Valkenburgerweg te Heerlen. De heer H o f zette daar uiteen, dat het doel der vergadering was om te vernemen, hoe de geest en stemming onder de mijnwerkersbevolking waren, en of deze bevolking rijp bleek voor een revolutie. Verder deelde hij nog mede, dat het partijbestuur besloten had, om Heerlen, Kerkrade en Maastricht als centra te nemen voor het beginnen van de actie. Hij verzocht den aanwezigen hierover vrijuit hun opinie te zeggen. De afgevaardigde van Kerkrade vond het idee, om Kerkrade als èen centrum voor socialistische actie te nemen, absurd. „Hoe kan men van een plaats, waar duizenden menschen op verzoek van een pastoor een biddag doen om de Spaansche griep naar Spanje te sturen, iets voor een socialistische actie verwachten!" riep hij .uit. Een andere afgevaardigde zeide, dat in Schaesberg op de mijnen de arbeiders gereed waren voor een revolutie, men hoefde slechts het sein te geven en men zou daar het werk neerleggen. Een soldaat (een groene jager) die zeide eigenlijk niet op deze vergadering thuis te hooren, daar hij geen bestuurslid was, deelde mede, dat alle 80 soldaten van het interneeringsdepót Heerlen beloofd hadden, dat zij met wapens en al tot de revolutionnairen zouden overloopen, zoodra het sein daarvoor gegeven zou worden. De officieren van het depót hadden beloofd, dat zij zonder protest hun wapens aan de revolutionnairen zouden overgeven. En, zoo zei deze spreker, voor zooverre ik deze menschen beoordeelen kan, kan op hen beslist gerekend worden. Ook de Belgische geïnterneerden hadden zich, volgens dezen spreker, allemaal solidair verklaard, en hun steun toegezegd. De heer K u i p e r s, uit Maastricht, was ook ter vergadering aanwezig, om inlichtingen te geven over den toestand aldaar. Hij zei, dat toen de trein van den Duitschen Keizer om 3 uur Maastricht verliet, hij den tijd voor actie gekomen achtte. Hij beschreef aldus zijn wedervaren: Met eenige vrienden verspreidde hij zich door de stad en gaf aan alle kennissen de boodschap mede, dat om 4 Dit bericht vult op teekenachtige wijze de motiveering van Elfers' afwezigheid in bovengenoemde vergadering aan, vooral als men weet, dat hem aan de Duitsche grens een militaire auto van den Arbeiders- en Soldatenraad heeft verbeid en naar Aken gebracht, waar hij natuurlijk geen andere besprekingen met de daar triumfeerende revolutionnairen kan hebben gehad dan die in den geest van Troelstra en Wijnkoop lagen. Men hield zich zóó sterk overtuigd van de zegepraal der revolutie ook in Nederland, dat in die dagen van spanning, o.a. in de Emma-mijn te Hoensbroek, de roode vlag ter ontplooiing gereed lag. „De revolutie zal bij Zevenaar aan de grens niet omkeeren," had Heykoop te Rotterdam uitgeroepen, in een zinspeling op gelijke voorbereidingen, die aan de Overijselsche en Qeldersche grenzen werden getroffen, zoo goed als in het hooger gelegen Noorden. Ook in Heerlen keerde zij niet om! Ik zal nog een sterker staaltje mededeel en van de wijze, waarop aan Troelstra's wenschen, o. a. door samenwerking tusschen zijn geestverwanten in het leger en in de arbeiderswereld, is tegemoet gekomen. Mgr. dr. H. Poels, uit Weiten, bij Heerlen, kennis genomen hebbende van het verhandelde op de geheime vergadering der Sociaal-Democraten te Heerlen, waarin o. a. door een dertigtal aanwezige sociaal-democraten was beloofd, dat bij het uitbreken van de revolutie genoemden R.-K. geestelijken arbeidersleider „onschadelijk te maken" (een ieder weet, wat dat „onschadelijk maken" beteekent in revolutietijd), vroeg den kapitein van de grenswacht bij Heerlen, den heer P. Donk, om een onderhoud, en wees hem op het gevaar, dat op zijn soldaten niet te rekenen viel. Het antwoord van den commandant, aan wien mede de handhaving van orde en gezag was toevertrouwd, bleek verbijsterend: „Wie weet, Doctor, of de meerderheid van het Nederlandsche volk dien weg der revolutie niet uit wil.* En verder: „Het eenige wat ik doen kan is de soldaten toe te spreken en te zeggen: „Wie de rijen wil verlaten, hij trede uit." Een uitspraak, die niet alleen dr. Poels tot de grootste verbazing bracht, doch ook den bij dat onderhoud aanwezigen luitenant Malenckroth den uitroep ontlokte: „Maar, kapitein, dat zult gij toch niet doen!'* Deze grenswacht is intusschen vervangen. Men ziet, dat de invloed der revolutionnaire denkbeelden, door Troelstra gepredikt, groot is geweest. Men kent de suggestie, die van hem uit kan gaan en waaronder hij zelfs de Tweede Kamer trachtte te brengen, toen hij haar voor trachtte te praten: „Mijn politiek verleden bevestigt, dat ik niet voor een fantast doorga; ik heb mij „steeds zelfbeheersching opgelegd." Welk een teugelloos geweld de aarts-fantast, die hij in werkelijkheid is, zou hebben uitgelokt, blijkt uit het-bovenstaande. En wat zegt men wel van een vergadering onder protectoraat van het Kamerlid de Jonge, op Nederlandsch gebied gehouden, en waar een Akenaar den Duitschen steun komt verzekeren, terwijl soldaten verklaren, dat zij met wapens en al tot de revolutie zullen overloopen? Wat zegt men van de vergadering te Maastricht, waar een honderdtal soldaten alvast hun wapens aan de opstandelingen toezegden? Wat zegt men van den op Mgr. Dr. Poels beraamden moord?, - want daar kwam het drijven op nêer. Wat zegt men van de houding, welke sommige militaire overheden aannamen? Ik meen voldoende te hebben aangetoond, hoe nauw de betrekkingen der Limburgsche socialisten waren met de satellieten van Liebknecht te Aken, van Wijnkoop met de Russische en Duitsche Bolsjewiken, van Troelstra met alle leiders der voormalige Internationale en aller avontuurlijke revolutionnairen in het buitenland. Het gaat reeds om de weinige plaatsruimte, die mij ter beschikking staat, niet aan, om alle bijzonderheden uit de revolutionnaire woelingen dier dagen op te halen en het kleurige beeld te schilderen, dat in de socialistische centra van ons land overal werd geboden tengevolge van het openbaar en geheim gestook. Had niet de Amsterdamsche heer Keppler, in zijn betrekking opvolger van den heer Teilegen, tot zijn ambtenaren de even patriarchale als fameuze circulaire gericht, welke later in den Gemeenteraad is gewraakt, maar die de stemming van die dagen in socialistische gemoederen typeerde? Verwachtten niet verscheiden socialistische ambtenaren ten gevolge der revolutie, welke zij komende voelden, betere betrekkingen, en gaven hun vrouwen en verwanten aan deze verwachtingen geen uiting? Gingen de buitenlandsche stokerijen van Nederlandsche revolutionnairen, welke ik reeds in het kort memoreerde, niet ver uit boven de relaties van Troelstra, Wijnkoop, Elfers e. a.? Zal laatstgenoemde loochenen, dat hij behalve aan de revolutie dienstige inlichtingen, ook materieelen en moreelen steun uit Duitschland naar Nèderland importeerde? Vertoefde Mr. Mendels de vorige maand in België uitsluitend als lid eener Commissie voor Nederlandsche belangen, hij, die ƒ 100.— per dag opstreek? Of hield hij daar ook voeling met rebellistische elementen? Geldt het laatste deel dezer vraag niet eveneens voor het verblijf van Óudegeest te Berlijn? Men ziet, dat er voor een eventueele Enquête-commissie nog heel wat geheime paden zijn te bewandelen, indien zij met eenige volledigheid de vraag wil beantwoorden, hoe de revolutie in Nederland werd voorbereid! INDIEN DE VOORBEREIDING WARE GESLAAGD ui: In de vorige hoofdstukken hebben wij getracht, in het licht van stellige documenten de psyche te bezien van de revolutie-in-voorbereiding. Wat zou er van ons Vaderland zijn terecht gekomen, indien de openlijk en verborgen zoo wèl georganiseerde voorbereiding ware geslaagd? Wat zou er geschied zijn, indien Mr. Troelstra zijn plan had kunnen voltrekken: „wij willen een revolutie maken, omdat het kan en moet; arbeiders, grijpt de macht, die u in den schoot wordt geworpen"? Welke zouden de gevolgen voor ons allen zijn geworden, indien de uitgesproken bedoeling ware gelukt, om H.M. de Koningin weg te jagen tegelijk met de Regeering? Wij hebben reeds gezien, dat zoowel Troelstra als Wijnkoop de macht in handen willen geven van Arbeiders- en Soldatenraden. Aan die raden, — riep onder applaus Mr. Troelstra te Rotterdam uit, — behoort „het opperste gezag van ons land". En David Wijnkoop voegde erbij: „Wij willen Soldaten- en Arbeidersraden, zooals zij in Rusland zijn gevormd en daar de volle macht aan zich hebben getrokken". Welnu, hoe zou ons land geregeerd zijn geworden door deze Arbeiders- en Soldaten-raden, die nog steeds tot de idealen van Mr. Troelstra behooren, blijkens zijn berekeningen in „Het Volk", d.d. 29 November j.1., om langs anderen dan parlementairen weg de macht in handen van de revolutionnairen te spelen? Zeker zou een bewindTroelstra spoedig zijn opgevolgd door een bewindWijnkoop, gelijk in Rusland het bewind-Kerensky door het bewind van Trotzki en Lenin werd vervangen, en zooals in Duitschland wellicht straks het bewind-Ebert door een bewind-Liebknecht wordt weggevaagd. Nu leze men de volgende mededeelingen, door den heer Oudendijk, den afgetreden en pas hier te lande teruggekeerden gezant van de Nederlandsche regeering te Petrograd — dus wel een vertrouwbaren ooggetuige — gedaan aan een medewerker van de „N. R. Ct." (Ochtendblad, 29 Nov. j.1.): De heer Oudendijk heeft 25 jaar in Rusland doorgebracht, hij kent het Russische volk door en door en mag dus over Russische toestanden meespreken. Wat hij vertelde volgt hier; het moge in al zijn afgrijselijkheid aan het Nederlandsche volk ten voorbeeld en ter waarschuwing tegen de door Troelstra en Wijnkoop gewilde Soldatenraden worden voorgehouden: „Bismarck heeft eenmaal den wensch uitgesproken, dat aan de socialisten een land zou worden aangewezen, waar zij naar hun inzichten zouden kunnen arbeiden en aanvatten en toonen, wat zij in de uitwerking en de consequentie van hun systemen vermogen. Het is alsof de Voorzienigheid Rusland voor die proefneming heeft willen bestemmen. „En het resultaat is, dat onder het nieuwe „bevrijdende" regiem tyrannie, wreedheid, omkooperij en ellende grooter zijn dan onder welk regiem ook, dat Rusland ooit heeft gekend. „De nationale rijkdom, de welvaart, de toekomst van Rusland, zijn door een klein aantal menschen willens en wetens, ja met de meeste geraffineerdheid en een verbijsterend doorzettingsvermogen vernietigd; alles wat in Rusland overeind stond, hebben zij omver, kapot gesmeten en uitgeplozen tot er geen draad meer van over was. „Petrograd is leeg, de weinige menschen, die men op straat ziet, waren als geraamten rond met bleeke gezichten, blauw om de oogen en den mond van den honger; de paarden vallen voor de wagens neer van uitputting, de honden, die door de stad zwerven, zijn nog slechts uitgeteerde, wankelende stumpers. „Ik heb menschen, Russen, bij mij gehad, die gehoord hadden, dat de Nederlandsche gezant misschien zou kunnen helpen en die in mijn armen in zwijm vielen van honger en ellende. Alles wat er was van instituten van algemeen welzijn en nut is totaal te gronde gericht en bestaat eenvoudig niet meer. Zelfs het internationaal zeemanshuis, dat' te Petrograd gevestigd was, is aan dezen ondergang niet ontkomen. De oude scheepskapitein en zijn vrouw, die het jaren lang bestuurd hadden, zijn op straat gegooid zonder middel van bestaan en alle protesten daartegen baatten niets. Handel, nijverheid, bankwezen en mijnwezen staan totaal stil; de banken zijn leeggehaald, de geldswaarden en de effecten in beslag genomen, de wisselportefeuille naar alle windstreken verstrooid; uit geconfiskeerde goederen tracht men een buitenlandschen ruilhandel in het leven te roepen. „Toen de omwenteling in Rusland losbrak, heb ik, aldus de heer Oudendijk, dadelijk gezegd, dat zij een groot gevaar zou worden voor de algemeene Westersche beschaving, en ik heb gelijk gehad. Men heeft den wagen van de revolutie van de helling afgeduwd, in de veronderstelling, dat men hem wel zou weten te be- sturen, maar het is al gauw igebleken, dat er geen houden meer aan was. De mannen, die hem wilden remmen, vielen er af, of brachten zich in veiligheid toen zij zagen, dat hij aan hun krachten ontsnapte. En zoo loopt hij stuurloos verder tot hij in den afgrond te pletter valt. ■ . : .... . Naar het buitenland uitwijken is onmogelijk, de grenzen zijn hermetisch gesloten voor wie met het noodige geld beschikbaar heeft om de grenswacht om te koopen. De bevolking is als met een gloeiende ijzeren stang terneer geslagen, zoodat zij de fut heeft verloren in opstand te komen. Alle energie, die in het volk zat is stelselmatig geknot en vertrapt. Politie veiligheidsdienst, rechtspraak bestaan niet meer en hebbenplaats gemaakt voor terrorisme en willekeur. Nooit onder het oude regime zijn de gevangennemingen zoo talrijk geweest als thans, hebben ef executies op groote schaal plaats gehad als thans aan de orde van den dag zijn. Hoeveel malen heb ik niet een menigte vrouwen aait getroffen, die schreiende voor de gevangenissen bijeenstonden, zoekend naar haar echtgenooten, broers; ot zoons, die haar zonder vorm van proces waren algenomen en van wie zij niet wisten waar zij geWeven waren. Hartverscheurend was hetgeen men hoorde, wanneer men zich onder die vrouwen mengde Het vrijheidsregiem van de bolsjewiki heeft alleen afgebroken en verwoest, opgebouwd heeft het niets. De distributie" heeft de bevolking in vier klassen verdeeld. De hoogste, degene, die het meest krijgt, omvat de „elite" van de arbeiders, degenen, die zwaren arbeid doen, d.w.z. het uitvaagsel van de maatschappij, waaronder zich losgelaten misdadigers en dergelijke elementen hebben gemengd. Zij krijgen (nominaal!) 2UO gram brood per dag. In de tweede klasse worden de arbeiders gerangschikt, die lichten arbeid doen; zij hebben recht op 100 gram per dag. De kleine ambtenaren welke in de volgende klasse zijn ingedeeld, ontvangen 50 gram en de laagste^klasse, die van de bour-sjous (bourgeois) 25 gram per dag. In den laaitsten tud kregen dezen echter niets meer. In de praktijk komt dat heele systeem, eerlijk gezegd, hierop neer, dat de meeste menschen-totaal niets krijgen. „Op den feestdag van de revolutie (7 en 8 November) werden er in Petrograd overal eerepoorten opgericht en werden de openbare gebouwen met groote lappen linnen, waarop allerlei, voor het groote publiek onbegrijpelijke, futuristische voorstellingen en bolsjewistische opschriften bespannen. Alleen daaraan werd 300,000 archin (een maat, die overeenkomt met onze el, doch iets kleiner is) katoenen stof verknoeid. En dat, terwijl de bevolking geen stukje goed heeft om er een hemd van te maken! De arbeiders, welke aan die eerepoorten werkten, kregen een loon van 250 roebel per dag! „De lichtvaardigheid, waarmee er met geld wordt omgesprongen, is fabelachtig. Men goochelde met miUloenen en milliarden alsof dat niets was. Pas nog, eer ik vertrok, aldus de heer Oudendijk, was er een dekreet verschenen, waarbij een heffing ineens van 10 milliard werd uitgeschreven. De boursjous moeten dat alles opbrengen. Het is onbegrijpelijk, waar zij het vandaan moeten halen, want zij zijn gaandeweg reeds nagenoeg uitgeplunderd, en de heffing ineens zal dan ook neerkomen op inbezitneming van alles wat hun nog overblijft. Het geld is overigens goedkoop genoeg, men heeft het maar voor 't drukken! De persen zijn geduldig ; de eenige zorg, die men heeft, is dat men blauwe verf om de biljetten te kleuren te kort zal komen! „Met geweld wordt van de bevolking tot den laatsten penning geëischt. worden zij uit hun huizen, hun zaken verdreven en aan ellende prijsgegeven. De helft van de winkels te Petrograd is gesloten na eerst te gronde gericht te zijn, de andere helft mag voor de distributie niet verkoopen. De winkeliers hebben over hun „eigen" zaken niets meer te vertellen, in hun plaats deelen de bedienden er de lakens uit, en stellen hun eigen loon en, werktijd vast. Persoonlijk heb ik van dit optreden een staaltje gezien bij een familielid van een mijner bedienden, vertelde de heer Oudendijk. De man had een kleinen winkel in een provinciestad, maar was feitelijk niet beter gesitueerd dan een arbeider. Omdat hij een winkel had, werd hij echter als een boursjou beschouwd; de winkel werd hem dus afgenomen, hu zelf in de gevangenis geworpen en zijn familie aan haar lot overgelaten. „Groote plakkaten op de hoeken van de straten wekken de allerarmste proletariërs op om de hulzen van de boursjous In bezit te nemen. De bewoners worden er met een opzeggingstermijn van twee uur uit hun woningen verdreven en moeten alle meubelen achterlaten. Onophoudelijk ziet men woningen leegdragen, omdat de Inboedel z.g. geconfiskeerd, d. w. z. eenvoudig gestolen wordt, terwijl de bewoners maar moeten zien, hoe zij verder aan een onderdak komen. Dergelijke voorvallen zijn zóó gewoon, dat men er al bijna niet meer op let. De tragiek van een familie, die wordt verdreven uit het huis, waar zij en haar vaderen hebben geleefd en gewerkt om het haar eigendom te kunnen noemen en die zich zonder eenlgen schijn van recht binnen enkele uren tijds alles wat zij bezit, ontnomen ziet, is zóó alledaagsch, dat men er, afgestompt door al te veel ellende, op het laatst haast geen acht meer op slaat. ! ■■■ I 5: ? : „Dienstboden lijden een kommervol bestaan; niemand heeft werk voor haar en ten einde raad komen zij zich aanbieden om voor niets te werken, wanneer zij maar voeding en onderdak hebben. Op de geraffineerdste wijze worden de boursjous tot bloedens toe gekweld. Velen hunner trachtten vroeger door het verkoopen van couranten, eigen gebakken koekjes e. d. nog iets te verdienen, en de verhalen van gewezen generaals, die met snoeperijen of nieuwsbladen langs de straat liepen te venten, prinsessen, die als winkeljuffrouwen of barmeisjes aan den kost trachtten te komen, zijn geen verzinsels. „Het leger zelf is totaal uit elkander gerukt; de troepen over welke het bestaande régime beschikt, zijn samengesteld uit de radicaalsten van de radicalen, die men door exorbitante soldijen en extra voeding bijeen houdt. „Van wat er in het buitenland en in het eigen land gebeurt, is het publiek absoluut onkundig; alleen de officieele regeeringsgezinde kranten mogen nog verschijnen en die brengen slechts eenzijdige en tendentieuze berichten. „Alle fabrieken zijn geruïneerd. De machines worden weggehaald of van de eene fabriek naar de andere gesleept. Het doel hiervan laat zich slechts gissen. De weinige arbeiders die nog werken, moeten verbijsterend hooge loonen hebben, terwijl zij zoo goed als niet werken. Daardoor worden de ondernemers genoodzaakt hun kapitaal met volle handen weg te smijten; worden zij en met hen hun fabrieken voor langen tijd waarschijnlijk voor goed, lam geslagen. „Van geestdrift voor het tegenwoordige regiem geen spoor, alle fut is er bij het volk uit, doodgeslagen. De bolsjewiki vermaken zich in schouwburgen en bioscopen, op concerten en dansavonden. In het Keizerlijk Paleis is een bioscoop ingericht. Maar de boursjous wagen zich maar zoo weinig mogelijk op straat, want de publieke veiligheid laat zoo goed als alles te wenschen. „Op het platteland moet veel brandewijn gestookt worden, daar in de steden de sterkedrank blijkbaar schaarsch is. Zóó schaarsch, dat men er de eau de cologne en het politoer al opgedronken heeft! „Wat de Nederlandsche kolonie te Petrograd betreft, deze heeft voor een groot deel Rusland verlaten, in afwachting van geregelde toestanden. Want de vreemdelingen zijn net zoomin veilig voor de bolsjewistische terreur als de inboorlingen. Ook op hen drukken de exorbitante heffingen, die met confiskaties gelijk staan; ook zij worden uit hun huizen gezet, zoodat zij hun toevlucht bij vrienden of kennissen moeten zoeken." Ziedaar dan de schildering door een ooggetuige van het revolutionnaire paradijs, hetwelk Troelstra en Wijnkoop in samenwerking met het oproerige buitenland in ons Vaderland hadden willen scheppen. Ziedaar het helsch bestaan, waarin ook Nederland ware gestort geworden, indien de Arbeiders- en Soldatenraden van Troelstra en Wijnkoop in hun opzet waren geslaagd. De zegeningen — lezer, vergeet dat nimmer! — van de zoo perfied voorbereide, maar God zij dank mislukte revolutie zouden geweest zijn: rechteloosheid, willekeur, dierlijke uitspattingen, een hopelooze chaos, een redelooze, reddelooze en radelooze desorganisatie door de Roode Terreur! BOE Voor ieder, die in vergaderingen actueel wil zijn of zich deze wil ten nutte maken door zelf te spreken, te debatteeren of zien een duidelijk beeld wil scheppen van de behandelde onderwerpen, is er voorzeker geen beter middel dan zich te abonneeren op: DE ROOMSCHE PERS Zij verschijnt wekelijks en geeft een duidelijk overzicht van al wat in den loop der week belangrijks in dag-, weekbladen en tijdschriften is geschreven op gebied van Apologie, Staathuishoudkunde, Geschiedenis enz. Iedere halve-jaargang vormt een boekdeel van circa 800 bladzijden met uitgebreiden klapper op den inhoud. PRIJS PER KWARTAAL FRANCO PER POST ƒ 1.50. Abonneert U op DE VATICAANSCHE KRONIEK onder Redactie van P. GOULMY, Rector. Verschijnt wekelijks. PRIJS PER KWARTAAL ƒ0.50, FRANCO P. POST ƒ 0.65. Indien men zich abonneert op De Roomsche Pers en VaticaanscheKroniek wordt de prijs gereduceerd tot ƒ 2.— voor beiden te zamen. Gedrukt in „'t Kasteel van Aemstel", Amsterdam.