DE STRIJD VOOR DE BELANGEN DER GEMOBILISEERDEN DOOR J- VAN DE KIEFT N.V. BOEKHANDEL EN UITGEVERS M" „ONTWIKKELING" AMSTERDAM 1918 De Polisvoorwaarden j van „Het Volk" en de behandeling van aanvragen tot uitkeering zijn zoo royaal, en de uitkeeringen zijn zoo hoog, dat geen ander blad ons daarin evenaart. „HETVOLK" DAGBLAD VOOR DE ARBEIDERSPARTIJ 20 cent per week; f2.60 per kwartaal, of met politiek-satiriek weekblad „DE NOTENKRAKER' MET TEEKENINGEN van ALBERT HAHN 25 cent per week; f3.25 per kwartaal. Alle abonnees op „Het Volk" zijn gratis bij de maatschappij „The Ocean" tegen ongevallen verzekerd en wel voorbedragen van ƒ5.— tot ƒ3000.— bij breuk of verlies van ledematen, overlijden en invaliditeit. De volledige lijst der uitkeeringen staat aan het hoofd van ons blad vermeld. Het abonnement op „De Notenkraker" alleen kost ƒ1.10 per kwartaal. Afzonderlijke nummers 10 cent. Vraagt proefnummers; 8 dagen gratis toezending Bureaux: Keizersgracht 378, A'dam. DE STRIJD VOOR DE BELANGEN DER GEM O BILIS EERDEN DOOR J. VAN DE KIEFT N.V. BOEKHANDEL EN UITGEVERS MU „ONTWIKKELINGAMSTERDAM 1918 INLEIDING Een verkiezingsstrijd mijn vrinden, vertoont veel overeenkomst met het blufferige gesprek van een paar sergeants, die tegen elkaar hun sekties staan op te kammen. Zij verklaren met nadruk en de noodige stopwoorden ieder op zijn beurt, dat in hun sektie alles gesmeerd loopt, de bulletjes zijn piekfijn in orde, de mannetjes hebben ze onder den duim: kortom een sektie waar je staat op kunt maken! Zoo gaan vele propagandisten er in den verkiezingsstrijd op uit om te vertellen, welke heldendaden van hün sektie te verwachten zijn. Wanneer hun partij over een flink aantal zetels in de Kamer zal beschikken, dan..... nou reken maar, hoor! Aan het opwekken van dergelijke heldendaden-verwachtingen doen wij in deze brochure niet mee. Daar is geen aanleiding en geen reden toe. Wat deze brochure wenscht te doen is slechts: het geheugen opfrisschen. Het geheugen in de allereerste plaats van de gemobiliseerden en ook van de oud-gedienden. Want het kan zeker geen kwaad,'dat de gelukkigen, die onder het zingen van het zielverheffende, aloude soldatenlied: . Lang leve de burgerpet Al steken de haren er door! naar hun haardsteden zijn teruggekeerd, hun spuit op zolder hebben geborgen en hun kleine jongen weer met hun kepi laten sollen, zich nog eens te binnen brengen wat de jociaal-democratische Kamerfractie heeft gedaan om ook voor hen het leven in den troep wat dragelijker te maken. Maar wij wenschen toch vooral deze brochure in handen van de vrienden, die het onuitsprekelijk voorrecht genieten in het groezelig, grijze pak te mogen rondflaneeren. Want stellig zal ook .in kazerne en kamp, in de kwartieren en op forten, de komende verkiezingsstrijd het onderwerp van menig gesprek uitmaken. Wanneer biggen en oude manschappen hun wolletje beklimmen om in rustige gelatenheid het nobele signaal „Kok in de keuken" af te wachten, zullen de heldendaden bezongen worden van Duimpje, die als Duymaer van Twist in den burgerlijken stand te boek staat, van Bosboom en zijn opvolger den burgercorvéeër de Jonge, van K. ter Laan en al de anderen, die over het lot van den soldaat hebben bedisseld en beslist. Ook zal, wanneer er een wachie wordt geklopt en de tijd tusschen het schilderen moet worden gevuld door het opzetten van een zwaren boom, vaak een hartig woordje over de verkiezingen worden gesproken. Dan kan het gewenscht zijn over wat kennis van zaken en een beetje feitenmateriaal te beschikken. Daarom hebben wij uit de parlementaire geschiedenis van de mobilisatie-jaren de voornaamste besprekingen, die het leven der gemobiliseerden betroffen, nog eens opgediept en ze als een snoer merkwaardige kralen aaneengeregen. Dit geschriftje bevat dus geen zwaarwichtig betoog, geeft nog minder plechtige beloften of ernstige verzekeringen voor de toekomst, doch bedoelt slechts te geven een klein stukje historie, waarmee gemobiliseerden en oud-gedienden bij het uitbrengen van hun stem rekening kunnen houden en waarvan zij in de propaganda zoowel als bij onderlinge discussies en twistgesprekken, naar wij hopen, een goed gebruik zullen maken. STRIJD TEGEN DE ARMOEDE. Vanzelfsprekend hebben de sociaal-democratische volksvertegenwoordigers het als een voornaam deel van hun taak beschouwd er zorg voor te dragen, dat de gezinnen der gemobiliseerden niet aan honger en ellende ten prooi zouden zijn. Toen in Augustus 1914 heel de vaderlandsche weermacht onder de wapenen kwam, waren de maximum-vergoedingen voor militie f 1—, voor landweer f 1.50 en voor landstorm f 2.~ per dag. Een amendement van de sociaaldemocraten om deze bedragen te verhoogen, werd indertijd bij de behandeling der militiewet om hals gebracht, zoodat tot schande der burgerlijke partijen het gezin van een milicien in 1914 en 1915 van een uitkeering, ten hoogste bedragende zeven heele guldens in de week, moest zien rond te komen. Het bepalen van de grootte der vergoeding werd in handen gelegd van de burgemeesters. Dit rgaf, zooals in ons dierbaar kikkerland haast vanzelf spreekt, aanleiding tot wanhopig machtsmisbruik. Voor een aantal plattelandspotentaten was dit een welkome gelegenheid'erger dan ooit den baas te spelen en hun onderdanen op bedenkelijke wijze te tyranniseeren. Voor dat het leger dan ook één maand gemobiliseerd was. moest reeds Schaper 26 Augustus 1914 in de Kamer met kracht tegen allerlei burgeineesteawillekeur protesteeren. Als karakteristiek voorbeeld wees hij op den Czaar van Resteren, die de brutaliteit had een vrouwtje met inhouding van landweervergoeding tc dreigen, omdat zij haar man wilde gaan opzoeken. Onze partijgenoot nam verder enkele dorpsbeheerschers onder handen, die het zich tot taak rekenden de huishuur van de vergoeding af te houden, bevreesd als zij waren, dat de huisbaas iets te kort zou komen. Van ouds hebben de dragers van het gezag in onze samenleving veel sympathie gevoeld voor huisbazen en hun bedreigde belangen, terwijl zij in edele toorn ontstaken over de roekeloosheid van arbeidersvrouwen, die van bun schamele inkomsten een paar centen afzonderden om hun man te gaan opzoeken. Minister Bosboom scheen dan ook Schapers verontwaardiging niet heel begrijpelijk te vinden, maar zegde toch een onderzoek toe. %90etobexl914 klaagde Ter Laan over de ongelooflijke schrielheid van vele burgemeesters. Hij maakte melding van gemeente», waar gezinnen met kinderen 40 of 50 ets. per dag ontvingen en drong er bij den minister op aan. den burgemeesters een circulaire te zenden om tegen den naderenden winter de vergoeding te verhoogen, De minister deelde mede een dergelijk schrijven te hebben verzonden en verdere maatregelen te zullen overwegen om aan het verlangen van ter Laan tegemoet te komen. Meer en meer neep het echter ia de gezinnen der gemobiliseerden. Niet alleen bleek, dat de regeling der vergoedingen in vele gemeenten te wenschen overliet, doch steeds duidelijker werd het, dat de wettelijke maxima totaal onvoldoende waren. 15 December 1914 richtte ter Laan zich schriftelijk tot de regeering en drong er op aan de wettelijke maxima te verhoogen en maatregelen te nemen, waardoor een ruimere toepassing door de burgemeesters zou worden verzekerd. Deze vragen hadden al vast tot gevolg, dat voor de oudste landweerlichting de maximum-vergoeding tot f2.— per dag werd verhoogd. Spoedig daarop zag ter Laan de kans schoon om dit bedrag voor de geheele landweer als maximum vastgesteld te krijgen. Bij de behandeling van het Landweerwetje stelde hij 23 December 1914 een desbetreffend amendement voor, dat na krachtig door onzen vriend te zijn verdedigd, door de regeering overgenomen werd. Intusschen hielden de klachten over willekeur en benepenheid van burgemeesters aan, waartegenover de betrokkenen geheel machteloos waren, wijl van de beslissingen geen beroep mogelijk was. 12 Mei 1915 vond Men del s gelegenheid op dezen misstand te wijzen en gaf in overweging beroepscommissiën voor de militaire vergoedingen in te stellen. Minister Bosboom scheen niet ongenegen op dat denkbeeld in te gaan en kort daarna werd voor elke provincie zulk een commissie benoemd. Hoe noodzakelijk zulk een maatregel was, bleek uit de besprekingen 29 December 1915 in de Kamer gehouden, waarbij Men del s mededeelde, dat de commissie in Noord-Holland in 50 % der behandelde gevallen wijzi- ging van het bedrag der uitkeering voorgeschréven had. Tevens diende hij een motie in. om de maxima voor militie, landweer en landstorm op f 2.~ per dag te bepalen. 4 Februari 1916 werd deze motie in de Kamer behandeld, waarbij Spiekman een krachtig pleidooi hield voor de gevraagde verhooging en aan sprekende voorbeelden uit Rotterdam demonstreerde hoe onvoldoende de bestaande regeling was. Minister Bosboom, blijkbaar door onze mannen overtuigd, neemt de motie over. De duurte houdt intusschen aan. De prijzen van levensmiddelen en vooral van kleeding blijven schrikbarend stijgen. Met een bedrag van ten hoogste £ 14 in de week is een gezin van eenigen omvang niet meer tegen gebrek te vrijwaren. En dus vindt op 20/um'79/6 weer een bespreking over de vergoedingen plaats. M endels konstateert, dat gezinnen van gemobiliseerden herhaaldelijk bij steunkomitee of armenzorg moeten aankloppen. Spiekman sluit zich daarbij aan en geeft ontstellende cijfers met betrekking tot de groote steden. Ter Laan betoogt, dat op alle vergoedingen een duurtetoeslag van 15 a 20 % moet wordén gegeven, aan welk verlangen door den minister later wordt voldaan. Begin 1918 was de regeering tot de overtuiging gekomen, dat de menschen er ook zelfs met den duurtetoeslag niet meer komen konden. Zij diende een wetsontwerp in om de vergoedingen te verhoogen en het maximum op f 2.50 te bepalen, dat in de 2e Kamer 7 Maart 1918 werd behandeld.Te r L a a n verdedigde uitvoerig een amendement om het bedrag tot f 3.— te verhoogen. Met aanhalingen uit brieven van gemobiliseerden toonde hij aan, hoe benauwd het er in de gezinnen uitzag. In alle kringen van het Volk leefde de overtuiging, dat vrouwen en kinderen met armoede en ontbering te kampen hadden, terwijl de mannen door den Staat voor militairen dienst werden opgeëischt. Hij citeerde een aanhaling uit de Christelijke „Amsterdammer": ÉicMS$ „Als de natie verzuimt recht te doen tegenover kaar soldaten, en bij dit verzuim volhardt, dan is voor dezen het oogenblik daar om zelf voor hun rechten op te komen." Gelukkig, dat weer de sociaal-democraten het initiatief namen, om de natie in de gelegenheid te stellen recht te doen. Want hoewel het amendement ter Laan door minister de Jonge bestreden werd, nam dé Kamer het zonder hoofdelijke stemming aan. De armoede te houden buiten de deur van de gezinnen der gemobiliseerden: ziedaar een gedeelte van de taak welke onze kamerfractie zich heeft gesteld. In marschtempo is hierboven aangestipt hoe zij zich daarvan heeft gekweten en met welk resultaat. DE GENEESKUNDIGE DIENST De Nederlandsche militaire geneeskundige dienst vindt zijn meest karakteristieke verpersoonlijking in den roemruchten „Bal Gehakt", de sergeant-ziekenvader, die van het Amsterdamsche Hospitaal de trots en glorie was en dit stellig tot in lengte van dagen zal blijven. Zijn bijnaam was ook daarom zoo wèl gekozen, wijl hij'van ziekenverpleging ongeveer geen bal wist. Niettemin was hij in het complex van meerendeels ongezellige en trieste zalen een personage van aanzien en gezag. Vooral dit werd door zijn illuster voorbeeld gedemonstreerd, dat de verpleging, der zieken in ons leger voor het grootste gedeelte aan onbevoegden en ongeschikten wordt overgelaten. Op het fort in de stelling van Amsterdam, waar begin Augustus 1914 schrijver dezes zich met een aantal andere geposeerde landweerheden metterwoon vestigde, werd het ambt van lijntrekker-met-het-rooie-kruis bekleed door een kameraad van een der oudste lichtingen met een positief-onwetenschappelijk gericht. De man had voor zijn functie, voor zoover 't dan het lijntrekken betrof, ongetwqfeld de noodige geschiktheid. Verder ontleende hij zijn bekwaamheid om zieke soldaten te verplegen en te helpen genezen aan het feit, dat-ie in een nevelig verleden „theorie" had genoten van een dokter met den rang van kapitein of daaromtrent. Zoolang hij niets te verplegen had deed hij geen kip kwaad. In den regel stond hij tegen een deurpost geleund een pijp te rooken en tuurde naar de lucht om te zien of er weerverandering op til was. Maar het denkbeeld dat deze brave doch ietwat groezelige hospitaalzwiebel misschien ernstig-gewonden zou moeten verbinden en verplegen had weinig opwekkends voor hen, die nog tot de slachtoffers konden behooren. Behalve over een keurkorps van ongeschikte en onbekwame verplegeis („steensjouwers worden tot verpleger aangesteld" zei «er Laan 24 Mei 1916 in de Kamer) beschikt de geneeskundige dienst over een staf van leiders in bureaukratischen eigenwaan verstard. Verklaarde niet Excellentie Bosboom 29 December 1915 in de Kamer, dat op het gebied van den geneeskundigen dienst het mogelijke gedaan was! Volmaaktheid was nu eenmaal niet te eischen, zei de generaal. Maar hij verklaarde, dat wij wat den geneeskundigen dienst betrof met vertrouwen een eventueelen oorlog tegemoet konden gaan. Een zelfgenoegzaamheid waarvan je paf staat, wanneer je bedenkt dat enkele maanden later (24 Mei 1916) de Kamer een motie-rer Laan aanneemt, waarin zij als haar oordeel te kennen geeft, „dat grondige verbetering van den geneeskundigen dienst dringend noodzakelijk is." Bij de verdediging zijner motie bracht onze partijgenoot nog een kostelijk staaltje van de zonderlinge geestesgesteldheid der hooge oomes aan het licht. Hij vertelde een belangrijk getal inlichtingen te hebben aangeboden aan een hooggeplaatst chef van den geneeskundigen dienst Maar deze autoriteit wenschte ze niet te zien! Is het niet enorm? De afkeer dezer heeren bepaalde zich blijkbaar niet tot gewone burgers, maar strekte zich zelfs uit tot hun vakgenooten, die in een colbertjasje rondliepen en een pothoedje inplaats van een képie op hun hoofd droegen. Bij de behandeling van de bovengenoemde motie-ter Laan maakte van Leeuwen o. a. gewag van de vrees der militaire geneeskundigen om van burgerlijke inrichtingen gebruik te maken of zich door burgerlijke geleerden te laten voorlichten. Een gemobiüseerd hoogleeraar in de oogheelkunde scheen aanvankelijk te zijn belast met de allergewichtigste bezigheid van aspirine-distributie. Bij bestrijding van geslachtsziekten werd samenwerking met en voorlichting van burgerlijke deskundigen geweigerd. Ook uit de burgerlijke partijen kwam de kritiek los en zonder hoofdelijke stemming werd de motie aangenomen. Maar terecht wees ter Laan er de heeren op, dat zij nu wel alarm bliezen, maar vroeger de Sociaal democraten alleen lieten staan in hun strijd tegen de misstanden bij den geneeskundigen dienst. Hij herinnerde aan de behandeling van de militiewet-Colijn in 1912 en de daarbij door onze fractie geuite en scherp-geform'uleerde klachten. Maar klerikaal noch liberaal hebben er ód?t geld voor over gehad en lieten Gods water over Gods akker loopen. Reeds 25 Januari 1915 had onze partijgenoot bij-een bespreking van den geneeskundigen dienst den heeren dezelfde beschuldiging onder den neus gewreven. Voor nieuwe kanonnen was altijd grif geld gevoteerd, maar voor verbetering van den geneeskundigen dienst was niets los te krijgen. En wanneer de burgerlijke partijen dan ook in de mobilisatie-jaren met de kritiek hebben ingestemd dient nog eens uitdrukkelijk te worden geconstateerd, dat zij te voren in het rijk van „Bal Gehakt" en zijn trawanten niet hebben ingegrepen en de verbetering van hospitalen en hulpmiddelen voor de ziekenverpleging Jaren en jaren lang meer dan schromelijk hebben verwaarloosd. STRAFFEN Deze brochure is, gelijk reeds bij den aanvang werd gezegd, hoofdzakelijk geschreven voor gemobiliseerden en afgezwaaide kameraden der oudere lichtingen. Wij behoeven dus niet lang uit te weiden over de rechtsbedeeling van den soldaat. De lezers weten, grootendeels misschien wel uit ervaring, hoe -vlug en ongemerkt je onder dienst er tegen aanvliegt. Nachtjes politiekamer worden met kwistige hand rondgedeeld; vele officieren zijn zelfs met acht pond niet zuinig en kwartierarrest heb je al beet wanneer je jê neus verkeerd snuit of op een ongelegen oogenblik naar de wolken kijkt. Geen wonder, dat verschillende leden der Kamerfractie zich aan de zonderlinge rechtspraak en strafoplegging geërgerd hebben en herhaaldelijk in het krijt zijn getreden om er tegen te protesteeren. Reeds bij de behandeling der oorlogsbegrooting op 29 December 1915 komt Duys tegen het strafsysteem op. Hij vertelt van een milicien, die met doffe schoenen op het appèl komt en daarvoor veertien dagen arrest krijgt. De man maakt de opmerking, dat hij sijn schoenen heeft getraand en getraande schoenen niet glimmend gepoetst kunnen worden, Voor deze mededeeling wordt hij beloond met nog eens zeven dagen arrest. Duys heeft van een dergelijke manier van straffen geen begrip. Daarvoor moet je dan ook in dienst geweest zijn. En hij vraagt den minister met aandrang tegen zulke misbruiken, op te treden. 25 Mei 1916 bespreekt Ter Laan de ingetrokken Paaschverloven. Ondanks de intrekking van het verlof waren toch uit bijna alle troependeelen een groot aantal manschappen op stap gegaan. Onmenschelijke straffen werden daarvoor uitgedeeld. Onze partijgenoot noemde o. a. provoost, cachot, degradatie, inhouding van gezinsvergoeding en sprak er schande van dat de opperbevelhebber gemeend had in een geheime circulaire op straf exerceer en en inhouding van periodieke verloven voor de overtreders te moeten aandringen. Zulk een aanval op den opperbevelhebber scheen men van burgerlijke zijde niet over zijn kant te kunnen laten gaan. De unie-liberaal Eland nam het woord om te vertellen, dat hij de straffen, uitgedeeld onder de Paaschverlofgangers, had toegejuicht. Deze oud-militair had verder den euvelen moed om te verklaren, dat provooststraffen niet zoo ecg zijn. Dat moest-ie ons op de chambree eens komen^ vertellen, nadat hij zelf 21 pond had opgeknapt! De belangrijkste straf was volgens dezen provoost-liefhebber inhouding van verlof. De onverlaten, die hierdoor getroffen werden, hadden dat dubbel en dwars verdiend, 't Is bijna -overbodig nog te vermelden, dat generaal Bosboom van harte met zijn oud-collega instemde en de verantwoordelijkheid voor het optreden van den opperbevelhebber op zich nam. 16 Februari 1917 treedt Duys opnieuw tegen het stelsellooze en noodelooze straffen op. Hij critiseert daarbij het overdreven salueeren, een bron van veel ellende en straf. Kort daarop, 21 Maart 1917 krijgt Kleerekoper gelegenheid den waanzin van het salueeren aan een treffend voorval te demonstreeren. Een milicien van de lichting '17 is 14 dagen in dienst en heeft al dien tijd in een hospitaal doorgebracht. Op een morgen wordt hij onder geleide van een korporaal in Den Haag naar den dokter gebracht. Onderweg passeeren zij overste Merens, adjudant van den opperbevelhebber. De korporaal salueert, de milicien natuurlijk niet.' De overste stevent op den jongen af en vraagt of hij niet weet, dat-ie salueeren moet. Beteuterd antwoordt de milicien: „Neen luitenant" en krijgt daarop een klap om zijn kop, dat zijn képi afvliegt. Kleerekoper geeft een sober en eenvoudig relaas van de feiten onder gespannen aandacht van de burgerlijke partijen, die hopen uit het gedrag van den milicien een verontschuldiging voor het wangedrag van den goudkraag te kunnen distilleeren. Daartoe krijgen zij echter, blijkbaar zeer tot hun leedwezen, geen kans. Er blijft minister Bosboom dan ook niet anders over dan het optreden van den overste onomwonden af te keuren en daaraan toe te voegen, dat die hoofdofficier in een andere functie is geplaatst, hetgeen beteekent dat-ie zijn baantje als adjudant van den opperbevelhebber kwijt is. Zijn traktement gaat natuurlijk door, zijn rang houdt hij en op zijn beurt wordt hij bevorderd tot kolonel. 1 Februari 1918 hekelt Mendels nog eens de schandelijke toestanden van de provoosten, waarin militairen, verdacht van een strafbaar feit, worden gehuisvest. Hij heeft de provoosten in de Amsterdamsche kazerne bezocht en doet mededeeling van zijn bevinding. Hij protesteert krachtig tegen de ongelooflijke rechtsverkrachting, gelijk die aan het licht kwam bij de behandeling van korporaal de Jong, verdacht de schrijver te rijn van de „Notities" in „het Volk". De Jong kreeg 14 pond, omdat hij den schrijver niet wilde noemen en dus „het onderzoek bemoeilijkte". Indien iemand de hoop had gekoesterd, dat een burgerminister van oorlog deze krankzinnigheden niet zou verdedigen, bleek hij zich deerlijk te hebben vergist. Excellentie de Jonge nam met de gerustheid van een driedubbel-overgehaalden militair ze kalm voor zijn rekening. Het bleek trouwens bij meer dan een gelegenheid, dat deze zoogenaamde burgerminister netjes in den pas loopt, zooals die door de hooge militairen wordt aangegeven. 5 Februari 1918 verdedigt Duys zijn bekende saluutmotie, die een einde tracht te maken aan de verschrikkingen' van het onophoudelijk salueeren. De heer Dresselhuys beschermt het saluut alsof door afschaffing dier poppekasterij de grondslagen der samenleving worden ondermijnd. Hij noemt den groet een teeken van beschaving en wil van de motie-Duya niets weten. Minister de Jonge verdedigt het militair saluut met de hardnekkigheid van een ouden ijzervreter. Discipline, gehoorzaamheid, respect voor den meerdere, 't Bekende liedje. De motie wordt verworpen met 41 tegen 31 stemmen. Tegen stemden: de geheele rechterzijde (behalve Bichon van IJsselmonde), de vrijliberalen (behalve de Beaufort) en de unie-liberalen IJzerman, van Doorn en Janssen. Ook in hun strijd tegen de uitwassen van het militaire stelsel hebben de sociaal-democraten de burgerlijke partijen vaak tegenover zich gevonden. DE LEGERSTERKTE Ziethier het onderwerp, waaromheen zich de scherpste strijd heeft gegroepeerd. Toetssteen voor het drijven en bedoelen van burgerlijke partijen en machtige economische groepen. Beslissingen over de legersterkte maakten .kleur bekennen noodzakelijk, noopten tot de keuze vóór of tegen het militarisme en legden het ware karakter der kapitalistische partijen bloot. Beginnen wij met in het kort de kern van velerlei konflikten te formuleeren. De mobilisatie, het op-de-been-brengen van gansch de Nederlandsche weermacht, bood den militaristen een zeldzame en ongedachte versterking hunner positie. Het leger, dat bij ons nooit in tel was, steeg in aanzien, werd zelfs in Augustus 1914 min of meer populair. Van de militaire leiders werd alle heil verwacht indien de neutraliteit moest worden gehandhaafd of wanneer ons land in den maalstroom van den massa-moord mocht worden meegesleurd. Voeg daarbij de omstandigheid, dat de mobilisatie vlug en glad van stapel liep, hetgeen de hooge militairen met hun beminnelijke onbescheidenheid aan hun eigen bekwaamheid toeschreven en waarvoor ze zich zelf een pluim op den hoed staken. En gij begrijpt, dat nooit de kans zoo schoon was voor de militaire klieken om hun doel •— geduchte versterking van levende en doode weermiddelen — te bereiken. Daartegen hebben de sociaal-democraten zich onmiddellijk schrap gezet. Tegen elke verzwaring der militaire lasten namen zij stelling. Het drijven der militaristen hebben zij aan de kaak gesteld en onophoudelijk hun pogingen tot machtsversterking bestreden. Deze tegenstelling gaf herhaaldelijk tot botsingen aanleiding, waarvan wij nu het een en ander willen vermelden. Voor het eerst treedt die tegenstelling scherp jaan den dag bij de behandeling van een wetsvoorstel tot het langer in dienst houden der landweer. Ter Laan betoogt 23 December 1914 bij de behandeling in de Kamer, dat de landweerlichting 1907 naar huis dient te worden gezonden. Reeds in Augustus behoorde die lichting feitelijk niet meer tot de landweer, het onrecht mag dus niet langer bestendigd blijven. De minister deelt kort en bondig mee, dat 1907 niet gemist kan worden. De burgerlijke partijen zeggen ja en amen. Het ontwerp wordt aangenomen met alleen de stemmen der soc.-democraten en van den unieliberaal Eerdmans tegen. 23 Januari 1915 komt dezelfde zaak opnieuw ter sprake en weer dringt onze partijgenoot aan op klein verlof voor de oudste landweerlichting. Het debat neemt scherper vorm aan als ter Laan duidelijk maakt, dat de regeering in gebreke gebleven is aan te toonen, dat het onder de wapenen houden .van het geheele leger nog altijd noodzakelijk is. De katholieke leider Nolens snelt de regeering te hulp en beweert, dat het onverantwoordelijk is in pers of vergadering het voor te stellen alsof 't mogelijk ware één of meer lichtingen naar huis te sturen. Dat is een veeg teeken. Als de heeren in het nauw zitten beginnen ze over de onverantwoordelijke houding der socialisten. Bosboom doet heel geheimzinnig. Er kan geen man worden gemist. De toestand is ernstig, maar hij mag niks zeggen. Nu mengt ook Troelstra zich in het debat en betoogt dat wanneer de regeering geen inlichtingen verstrekt, zij bezwaarlijk van de Kamer kan verlangen haar slaafs te volgen. Onze fractie-leider dringt daarom aan op mededeelingen in besloten zitting. Dit wordt geweigerd en ook de minister-president wijst het verzoek namens de regeering beslist af. Troelstra stelt nu een motie voor, waarin de weigering der regeering om inlichtingen te verstrekken omtrent de noodzakelijkheid der volledige handhaving van de mobilisatie, wordt betreurd. Slechts de sociaaldemocraten stemmen er vóór. En daarna slikt de Kamer het voorstel tot langer indiensthouding van de landweer, zonder de motieven der regeering te kennen. Ditmaal stemde met onze fractie de heer Bichon van IJsselmonde tegen. Kort daarop wordt in het land agitatie verwekt door een adres aan de Staten-Generaal om legeruitbreiding, verzonden door 22 gezaghebbende mannen uit de groote zakenwereld met den leider der Nederlandsche Handelmaatschappij, den heer van Aalst, aan het hoofd. De regeering meent, dat nu de stemming voor haar plannen gunstig wordt en dient een ontwerp in tot uitbreiding van den landstorm. Hierdoor zal wel is waar aflossing van landweer en militie gedeeltelijk verzekerd zijn, doch met het onverbiddelijk gevolg van vergrooting der legersterkte. 22 Juli 19}5 verzet ter Laan zich met kracht tegen deze militaire opdrijving. Hij stelt nadrukkelijk vast, dat in de Memorie van Antwoord de regeering nog eens als hare bedoeling geleidelijke versterking van de weermacht onomwonden vooropstelt De heeren kunnen zich dus niet op het aflossingskarakter van het ontwerp beroepen. Hij houdt de burgerlijke partijen voor. dat zij reeds enkele weken geleden door het toestaan van gelden voor den bouw van 2 kruisers en 3 onderzeeërs tot versterking van het militarisme hebben meegewerkt en vraagt of zij de regeering op dien weg verder zullen volgen. Schaper, die aan het debat deelneemt, richt zich in een scherpen aanval tot de burgerlijke fracties en verwijt ze te zijn gezwicht voor het bevel der 22. Minister Bosboom is blijkbaar zoo overtuigd, dat de heeren voor het verlangen der militaristen zullen bukken, dat hij in de verdediging van het ontwerp veel te ver gaat. Hij verklaart de beschikking te moeten hebben over alle ongeoefenden van 20—»30 jaar. om daarna te zien of ook over de 30—40 jarigen nog moet worden beschikt. Dit verwekt hevige consternatie. In de Memorie van Antwoord had de regeering namelijk verklaard, dat het overschot der 20—30 jarigen niet zou worden opgeroepen, indien voldoende manschappen tot aflossing der landweer onder de wapenen geroepen waren. Door tusschenkomst van den premier ziet minister Bosboom zich nu genoodzaakt zijn bewering in te slikken en verklaart hij zich aan de Memorie te zullen houden, n Heele opluchting voor de burgerlijke partijen, dié nu met gerust geweten voor het wetsontwerp stemmen. Alleen de Sociaaldemocraten tegen. 23 December 1915 dringt ter Laan aan op aflossing der bereden wapens en op bezuiniging. De grootmajoor Duymaer van Twist doet hetzelfde, waarop onze partijgenoot den grootmajoor in het zonnetje zet. Hij houdt hem voor, dat hij ertoe meegewerkt heeft de bereden wapens vier jaar te laten dienen en steeds alle legeruitbreiding heeft gesteund. Hoe kan zoo iemand in gemoede op bezuiniging gaan aandringen? Nadat bij de behandeling van de oorlogsbegrooting ter Laan op 29 December nog eens met klem betoogd heeft, dat de heele landweer mitsgaders de oudste lichtingen der bereden wapens naar huis gezonden moeten worden, stelt bij de vraag of ook om financieele redenen daartoe niet moet worden besloten. De schuldenlast wordt ondragelijk, *terwijl wij in de toekomst enorme sommen vdbr sociale hervormingen noodig zullen hebben. Men weet, dat, veel later, bij het groote distributiedebat 1918 ook minister Treub tot die slotsom kwam. Daarmede veroordeelde dus de minister van financiën zelf het Regeeringsbeleid. Maar nog altijd duurt de onhoudbare toestand voor volk en land maar voort. De druk, door handhaving der mobilisatie in zijn vollen omvang, op het volk gelegd werd langzamerhand onhoudbaar. De stemming in het leger werd er niet beter op en dus begonnen de burgerlijke partijen zich af te vragen of zij er wel verstandig aan deden als gewillige werktuigen der militaire klieken te blijven fungeeren. Toen dan ook 12 Juni 1916 ter Laan opnieuw gedeeltelijke demobilisatie bepleitte, leek het waarachtig of de andere partijen bekeerd waren van de dwalingen huns weegs en met mannen- moed naast de sociaal-democraten zouden stand houden. In een buitengewoon sterk en zakelijk betoog toonde onze partijgenootopnieuwdenoodzakelijkheidaanom de geheele landweer en de drie oudste mihtiehchtingen naar huis te sturen. Hij voerde daarbij de volgende gronden aan: 1 °. zijn bij gedeelteüjke demobilisatie reusachtige economische belangen betrokken; 2°. is het gewenscht in het belang van het gezinsleven der gemobiliseerden; 3°. werkt het slenteren en slabakken in het leger demo- raliseerend op de mannen; ■4°. zijn de kosten niet langer te dragen en gaan wij op deze manier financieel te gronde. Van het aanhangige wetsontwerp tot uitbreiding van den landstorm wilde onze vriend natuurlijk in het geheel niets weten. De heeren uit het kapitalistische kamp kwamen los. De unie-liberaal de Jong vraagt zich af of gedeeltelijke demobilisatie inderdaad onmogelijk is. De simpele verklaring van den minister, dat het niet kan, is zeker niet langer te aanvaarden. Ook de leider der unie-liberalen, de heer van Raalte, zet zich schrap en treedt krachtig op. De vraag dient ernstig te worden overwogen of de organisatie der mobilisatie te wijzigen is. Als 's ministers antwoord niet zoodanig is, dat hij als ernstig man er mee voldaan kan zijn, zal hij tegen het wetsontwerp stemmen. Ook de rechterzijde komt in hetgeweer. DeheerSassevan IJsselt (R.K.) is tegen de uitbreiding. Als de minister geen bevredigende verklaring aflegt zal-ie tegen stemmen. De heer Juten (R.K.) zal slechts vóór stemmen als de militielichting, die afgelost zal worden, direct naar huis gaat en de heer van Nispen (R.K.) verkondigt, dat zijn stem nog niet zeker is. Maar het opperhoofd der militaire heerschappij zal de heeren dat wel eens afleeren. Gedeeltelijke demobilisatie is onmogelijk, beweert generaal Bosboom, en het wetsontwerp moet worden aangenomen, anders ga ik heen. Cort van der Linden komt daarop verklaren, dat het onverantwoordelijk zou zijn (let op de phrase) den oorlogsminister zijn zin niet te geven en stelt de kwestie van vertrouwen. Dat moeten jullie dan maar weten, zegt ter Laan. Maar ik handhaaf mijn meening. Geen enkel argument is door de regeering aangevoerd. De Kamer mag niet langer genoegen nemen met de simpele verklaring, dat het niet kan. ^^rV^aarop door onze fractie de volgende motie wordt ingediend: De Kamer, "van oordeel dat 's lands belang vordert onverwijld de landweer en de drie oudste lichtingen der militie met klein verlof naar huis te zenden, gaat over tot de orde van den dag. - " /ntt> En nu begint het droevige schouwspel. De parade-held Duymaer had oorspronkelijk voor de motie willen stemmen, maar zal het, na de verklaring van minister Cort, niet doen. De heer van Raalte zit hopeloos in de klem en tracht duidelijk te maken, dat de motie ter Laan iets anders vraagt, dan wat hij bedoelde. Ook de katholieken nemen de beenen en als het opmtemmen aankomt, blijken alleen de sociaaldemocraten zich vóór de motie te verklaren. De gezamenlijke burgerlijke partijen hebben weer eens op smadelijke wijze voor de militaristen gecapituleerd. Een poging door ter Laan op 6 Februari 1918 nog eens ondernomen om gedaan te krijgen, dat de drie oudste lichtingen onverwijld naar huis zouden worden gezonden, faalde op dezelfde treurige wijze. Vóór een desbetreffende motie stemden met onze partijgenooten alleen de vrijzinnig-democraten en de unie-liberaal de Jong. SLOTWOORD. De grootste moeiüjkheid bij het schrijven dezer br«chure was het woekeren met de ruimte. Het feitenmateriaal is overstelpend, het zondenregister der burgerlijke partijen groot en het aantal keeren, dat onze kamerfractie voor de belangen der gemobiliseerden opkwam, buitengewoon talrijk. Wij hebben ons dus tot een keuze uit het voornaamste moeten bepalen, hoewel nog vele hoofdstukken konden worden geschreven. In het kort dient nog te worden vermeld de zorg voor het Verlof der Militairen. Reeds 26 Augustus 1917 richtte zich ter Laan tot de ministers van Oorlog en Marine met de vraag of zij bereid waren vrij vervoer toe te staan aan hen, die met verlof gingen. Herhaaldelijk is door leden van de Kamerfractie gewezen op het misbruik door sommige commandanten gemaakt van de inhouding der verloven als straf. 30 April 1915 hield Al bar da zijn interpellatie over de landbouwvetloven. Voor een betere regeling der menagegelden zijn Ter Laan en Duys verschillende keeren opgekomen. Krachtig en onophoudelijk hebben onze partijgenooten het recht van bestaan der mobilisatieclubs verdedigd en geeischt, dat aan de verspreiding onzer lectuur en het houden van vergaderingen geen moeilijkheden in den weg zouden worden gelegd. Hugenholtz heeft gepleit voor het kiesrecht der militairen en 15 Januari 1918 er op aangedrongen, dat de regeering van hare bevoegdheid om dit recht te schorsen, geen gebruik zou maken bij de a.s, verkiezingen. Minister Cort gaf voor de regeering de toezegging, dat zij van hare bevoegdheid geen gebruik maken zou. Ter Laan kwam op tegen de onzinnige 4 daagsche en 6 daagsche landweeroefeningen. 4 Mei 1917 werd zijn motie ten doel hebbende die oefeningen dat jaar te doen vervallen met groote meerderheid verworpen. Slechts de vrijz. democraten en de kamervoorzitter stemden met onze partijgenooten mee. Een zelfde motie van ter Laan met betrekking tot de oefeningen voor 1918 werd 16 Mei j.1. aangenomen, 't Loopt nu ook naar de verkiezingen, zoodat de unie-liberalen en zelfs de vrij-liberalen en rechterzijde grootendeels vóór stemden. De Gideonsbende, die den Minister steunde en de oefeningen niet wilde missen, bestond uit Nolens, van Rijckevorsel, de Wyckerslooth, Kooien, Bongaerts en Loef (kath.); Visser van IJzendoorn en Knobel (vrij. lib.); Van der Voort van Zijp, Beumer, van der Velde, de Monté Verloren, Rutgers en Brummelkamp (anti-rev.); van Veen en de Geer (chr. hist.) en IJzerman, de laatste der Mohikanen uit de liberale unie. De dagbladen vermelden juist, dat de minister van oorlog de motie-ter Laan niet uit zal voeren en dus de Landweermannen toch moeten opkomen. Het laatste woord daarover is in de Kamer nog niet gesproken, maar dit feit bewijst wel, hóe noodig het is, dat de sociaal-democratische fractie zoo sterk wordt, dat zulk spelen met de belangen der duizenden dienstplichtigen voor goed uit is. Wanneer bij de stembus de strijd voor de belangen der gemobiliseerden mee gewicht in de schaal zal leggen, dan vertrouwen wrj, dat de strekking van dit geschriftje U duidelijk zal zijn. Vraag naar de feiten. Geen gezwam. De feiten, man! De onloochenbare feiten! De kandidaten der S. D. A. P. zijn: Voor den kieskring Leeuwarden: 1. mr. P. J. Troelstra, 2. W. P. G. Helsdingen, 3. P. Hiemstra, 4. K. Sikkema. Voor de kieskringen Groningen en Assen: 1. K H. A. Schaper, 2. mr. G. W. Sannes, 3. E. Rugge, 4. mevr. W. Mansholt—Andreae, 5. R. Stenhuis, 6. K. Brok, 7. J. A. Bergmeijer, 8. D. Bartels. Voor den kieskring Zwolle: 1. J. W. Albarda, 2. A. Dijkgraaf, 3. mej. A. Ladenius, 4. J. Bever, 5. mevr. H. de Boer—Baltjes, 6. H. J. J. Eichelsheim, 7. Joh. Paap, 8. A. Teesink. Voor de kieskringen Arnhem en Nijmegen: 1. A. B. Kleerekoper, 2. L. M. Hermans, 3. H. J. van Braambeek, 4. J. A. Bergmeijer, 5. A. Dijkgraaf, 6. mevr. L. Schmidt—Moll, 7. S. Lindeman, 8. H. G. Kam. Voor den kieskring Utrecht: 1. F. W. N. Hugenholtz, 2. P. Moltmaker, 3. J. Reynders, 4. J. van Eisenga, 5. R. Boomsma. Voor de kieskringen Den Helder en Haarlem: 1. J. E. W. Duijs, 2. dr. Th. van der Waerden, 3. fc. Thomassen, 4. A. Nagtzaam, 5. J. van Eizinga, 6. A. W. Michels, 7. mevr. F. H. Caderius—Van Veen, 8. J. H. Huijbers. Voor den kieskring Amsterdam: 1. mr. P. J. Troelstra, 2. J. van den Tempel, 3. A. H. Gerhard, 4. mevr. W. C. B. Pothuis—Smit, 5. J. J. de Roode, 6. Ed. Polak, 7. P. Voogd, 8. J. F. Ankersmit, 9. F. van der Goes, 10. L. Heijermans. Voor de kieskringen Den Haag en Leiden: 1. K. ter Laan, 2. F. L. Ossendorp, 3. mr. H. J. Nieboer, 4. W. Drees, 5. A. Dijkgraaf, 6. L. Buurman, 7. L. Hoejenbos, 8. mr. D. A. van Eek. Voor de kieskringen Rotterdam en Dordrecht: 1. J. ter Laan, 2. A. B. de Zeeuw, 3. Suze Groeneweg, 4. A. W. Heykoop, 5. J. F. A. van Zadelhoff, 6. J. A. Bergmeijer, 7. J. Brautigam, 8. H. Schlosser, 9. S. P. Baart, 10. B. J. van Stapele. Voor de kieskringen Middelburg, Den Bosch en Tilburg: 1. J. Oudegeest, 2. G. F. Lindeyer, 3. R. Stenhujs, 4. P. G. Gruys, 5. J. Jansen. Voor den kieskring Maastricht: 1. W. C. de Jonge, 2. S. P. Baart, 3. H. A. J. Brink, 4. J. van Dijken, 5. H. Garritsen, VERZEKERT UBU DECENTRALE ARBEIDERS-VERZEKERINGSEN DEPOSITOBANK HOUTMARKT )0 S'GRAVENHAGE 1NTERCOH .TEbEFO ON BIJKANTOREN: AMSTERDAM SARPHAnSTRAS 'lUïSf ROTTERDAM GlASHAVEN42.rtK5%c \ANIALVERZEKERDEN RUIM 8 5000 VERZEKER» KAPHAAL ^O'AMILUOENS