BROCHURE, SAMENGESTELD EN UITGEGEVEN BOOR DE SUBCOMMISSIE „LICHAMELIJKE OPVOEDING" TER GELEGENHEID VAN DE TENTOONSTELLING „OPVOEDING VAN DE JEUGD BOVEN DEN LEERPLICHTIGEN LEEFTIJD" EN CONGRES,'SGRAVENHAGE 1919, INSTELLING VAN DEN „BOND TER BEHARTIGING VAN DE BELANGEN VAN HET KIND". PRIJS: 20 CENT. VOORWOORD. Sub-Commissie „Lichamelijke Opvoeding" voor de Tentoonstelling en Congres „Opvoeding van de Jeugd boven den leerplichtigen Leeftijd", 's Gravenhage iqiq. verzoek ondergeteekende, een brochure samen te stellen over hetgeen er bestaat en ontbreekt op het gebied der Lichamelijke Opvoeding in Nederland. De bedoelde Commissie is uit de volgende dame en heeren samengesteld: Mej. Th. J. E. van Aken, Directrice 2e H. B. S. v. Meisjes Den Haag, gedelegeerde van de Commissie van Uitvoering. ' F. W. Baron van Tuyll van Serooskerken, Voorzitter der Staats Commissie van Advies voor Lichamelijke Opvoeding (Voorzitter). G. Graafland, Gymnastiek-Onderwijzer, Den Haag. 7- 7- Hens, Leeraar aan het St. Willebrordus-College te Katwijk a. d. Kijn, Res.-Luit. der Grenadiers (Secretaris). C. A. W. Mrschman, Secr.-Penn. van het Ned. Olympisch Comité J. W. Kips w.i., Leeraar H. B. S., Den Haag. 7- M. 7. Korpershoek, Bestuurslid der Ver. van GymnastiekOnderwijzers in Nederland, Rotterdam. P. L. Lttcassen, Amsterdam.'' 7hr. Mr. G. C. Von Weiier, VobrzifteV Ned. Bond v. Lichamelijke Opvoeding, Den Haag. (. 1 Een onderdeel van bovenvermeld college was een Enquête- en Statistiek-Commissie, bestaande uit de HH. J. W. Kips, J. M. J. Korpershoek en J. J. Hens, die een rapport uitbracht, waaraan de gegevens voor deze brochure zijn ontleend. Met waardeering en erkentelijkheid moet van den arbeid dier Commissie in deze uitgave gewag worden gemaakt, evenals van de bemoeiingen van den Heer L. L. Franx, Comm. a. h. Departement van Binnenlandsche Zaken, die de uitwerking van het rapport voornoemd verzorgde. De samensteller: LEO LAUER. Amsterdam, Juli iqiq- De beoefening van het Honkbal-spel in Nederland. IT boekske .wil ik openen met een .woord van Theodore Roosevelt, den onlangs overleden oud-president der Vereenigde Staten van Amerika. Wat schreef Teddy toch omstreeks 1900 in zijn werk „Amerikanisme"? Het volgende: „Ik ben geen voorstander van het onzinnig overladen bij het onderwijs. Een jongen moet echter werken, hard werken op school, ten eerste ter wille van het leeren, ten tweede ter wille van den heilzamen invloed, die het rustig, gestadig zitten arbeiden op het karakter heeft. Maar ik houd het er al evenzeer voor, dat jongens, die buiten schooltijd flink mogen spelen en met armen en beenen zwaaien, geen behoefte zullen voelen, woelig en rumoerig in de les te zijn. Even veel animo moeten jongens bij hun leeren als bij een voetbalwedstrijd toonen. Een gulden regel is het oud refrein: leeren en spelen, alles op zijn tijd!" Er zijn menschen, die Roosevelt's woorden in geestdrift zullen onderschrijven. Er zullen ook lieden bestaan, die in theorie Teddy's gedachte tot de hunne maken, in de praktijk evenwel zekere laksheid demonstreeren. Tenslotte wijs ik op de derde categorie, die der tegenstanders, die, met de tenslotte-onverschilligen, althans in ons vaderland, een helaas te machtigen drom vormen. Ik wijs er op, en wil mijn beweren met argumenten staven. Daartoe zullen statistische gegevens noodig zijn. Ik hoor 't den lezer al mompelen: hu,cijfers! Onderdruk echter uw rilling, uw huivering, ami lecteur! Ik zal pogen, de zg. dorre, maar veel-zeggende, .en daarom levende, cijfers te verwerken in een causerie, en misschien smaakt u het gerecht in dit sausje. ! Laten wij eerst eens samen nagaan, hoeveel jongens van 12 tot 18 jaar, hoeveel meisjes van 12 tot 18 jaar er in Nederland leven! Men komt dan voor het mannelijk geslacht op het getal: 412411. Men bereikt, wat de vlecht-draagstertjes aangaat, het getal: 405645. Van dit jeugd-gedeelte, een 818056 zielen, doet natuurlijk een categorie aan sport. Daar zijn in de eerste plaats de leden van de verschillende sportbonden. Men geeft mij de volgende cijfers op. Van de meisjes en jongens van 12 tot 18 jaar zijn er resp. 6000 en 10500 bij het Ned. Gymnastiek Verbond aangesloten. De Ned. Voetbalbond telt er 18000. Bij den Ned. Korfbalbond loopen een 2200 deerntjes en joggen van genoemden leeftijd mee. De Ned. Lawn-Tennisbond gaf de volgende getallen op: 1600 voor de sterke en 1.600 voor de zwakke kunne. Van den Ned. Wielerbond noem ik 3000 dusdanige leden, allen mannen. Onder de Padvinders kunnen een 2500 jongens •gerekend worden. De Ned. Zwembond vermeldt dit cijfer: 2000. Tel •bij het een en ander een getal van ïooo voor het aantal jonge lieden, -die met zekere athletische vooroefening in militairen dienst komen •(Ned. Athletiek Unie), en gij komt tot een totaal van 48400 jeugdige landgenooten tusschen 12- en 18-jarigen leeftijd, die verondersteld kunnen worden aan sport te doen. Bedoeld cijfer lijkt mij niet volkomen zuiver. Er bestaan gewis nog andere sport-lichamen, waarvan het ledental voor een gedeelte de hier behandelde categorie beslaat. Waar ik echter straks de onderwijs-inrichthjgen in dit opzicht be- De Zwem-sport in een karer uitnemende vormen, Hl. het Waterpolo. handel, en waarschijnlijk dus ook reeds vermelde sport-beoefenaren, leden der bonden, tevens onder die afdeeling vallen, daar zal het totaal overzicht niet ver van de waarheid af zijn. Zooals men weet, bestaan er in ons land Rijkscursussen voor Lichamelijke Opvoeding. De desbetreffende deelnemers mogen gewis eveneens als sport beoefenende landgenooten opgevat worden. De ie Inspectie voor de Lichamelijke* Opvoeding geeft als leerlingen dier cursussen op 2761 meisjes en 5818 jongens van 12 tot 18-jarigen leeftijd. De 2d« Inspectie deelt mede, dat er totaal 16500 deelneemsters en deelnemers zijn. De 3d« Inspectie vermeldt 2754 meisjes en 2889 jongens. Lezer, nu een klein reken-sommetje! Tel deze getallen eens opl Gij verkrijgt dan een totaal van 30722. Tel deze hoeveelheid weer eens op bij de leden van sport-bonden enz., en gij komt op een totaal van 79122. Vergelijk nu dit kwantum eens met de 818056 meisjes en jongens van 12 tot 18 jaar in Nederland, en de categorie van aan-sport- doenden, van landgenootjes, die hun lichaam ontwikkelen, is wel heel gering. Maar er zijn gelukkig nog onderwijs-inrichtingen, waar de physical culture geëerd wordt! — zoo hoor ik den lezer al tegenwerpen. Zeer zeker! En wij zullen ze hier behandelen ook. Maar één ding: stel uw verwachtingen niet te hoog! Het aantal leerlingen, dat de H. B. S. in Nederland bezoekt, wordt geschat op 19264, te splitsen in 16855 bezoekers (bezoeksters) van inrichtingen, waar leden van beider sekse verschijnen, in 2409 jeugdige landgenooten, die naar de H. B. S. voor meisjes opgaan. Volgens het normaal-programma der R. H. B. S. worden aan lichamelijk onderwijs over de 5 klassen per week besteed 13 uur tegen 155 uur aan geestelijk. Dit beteekent dat men per jaar — het jaar gerekend op 40 werk-weken — gedurende 520 uur de desbetreffende jeugd lichamelijk tegen 6206 verstandelijk ontwikkelt. En beschouwt men den ganschen cursus, dan komt men op de volgende getallen: 2600 uren, besteed aan lichaamsontwikkeling, 31000 uren, besteed aan de ontwikkeling van den geest. Commentaar overbodig, niet waar? De gymnasia ! Ze zijn er ook nog. Doch ook hier eert men Juvenalis' raad „mens sana in corpore sano" evenmin voldoende. Let maar eens op, lezer! Men oordeelt, dat 5334 leerlingen onze Latijnsche scholen bezoeken. Er bestaan 33 openbare gymnasia, waarvan 21 met en 12 zonder gymnastiek-onderwijs. Er bestaan 16 bijzondere gymnasia, waaryan 7 met en 9 zonder turn-onderricht. Nu zullen wij nagaan, hoe het met de lichamelijke opvoeding gesteld is op die inrichtingen, welke deze belangrijke kwestie tenminste aandacht schenken. Van de 21 openbare gymnasia met gymnastiek-onderwijs wordt op 13 per week 2 uur les in het turnen gegeven, op 6 niet meer dan 1 uur, op I l| a 2 uur en eveneens op l 3/4 a uur. Van de 7 bijzondere gymnasia met turn-pnderricht geeft men op 2 per week 2 uur les in de kunst .van Vater Jahn, op 3 I uur, op 1 iVi a 2.uur en op I 3/4 a 1% uur dusdanig onderwijs. Nu het verschil tusschen verstandelijke en physieke verzorging der jeugd op deze scholen! Aan de genoemde 49 gymnasia wordt in totaal 43% uur aan gymnastiek gedaan of per gymnasium nog geen uur per week, terwijl het aantal werk-uren grooter is dan op de Hoogere Burgerscholen. Al weer kan hier het ,,commentaar overbodig" weerklinken. Helaas! Bijzonderheden op dit gebied aangaande het. vak-onderwijs volgen thans. In de eerste plaats bestaan in ons land 76 vakscholen voor meisjes. Die inrichtingen worden door 8163 leerlingen bezocht. Van dit aantal zijn er slechts 2, zegge 2 scholen met gymnastiek-onderwijs, waarvan het aantal bezoekstertjes 209 bedraagt. Is het niet treurig? Maar nog triester ziet het er, wat dit onderwerp aangaat, op de 33 vakscholen voor jongens uit, etablissementen, die door 1509 mannelijke landgen ooten bezocht worden. Op geen enkele dezer 33 inrichtingen wordt de lichamelijke opvoeding geëerd. Tel daar nu eens de cijfers, aan de avond-scholen ontleend, bij! Het wordt inderdaad duister. Op de avond-vakscholen verschijnen 21223 discipelen. De burgeravondscholen worden bezocht door 7321 leerlingen. Op de teekenscholen verzamelen zich 19524 jongelui. Aan geen dezer inrichtingen verzorgt men de lichamelijke gesteldheid der jeugdige Nederlanders. Nu ja, er zijn nog enkele lichtpuntjes in ander opzicht. De Middelbare Landbouwschool te Groningen wordt door 25 leerlingen bezocht, en daar doet men aan gymnastiek. De Koloniale Landbouwschool te Deventer telt 143 weetgierigen, en daar eert men eveneens de kunst van Jahn. Maar daartegenover staan weer de 19 Rijks Land- en Tuinbouwscholen, waar 610 landgenooten arbeiden, en waar men de physical culture wederom schromelijk veronachtzaamt. De lezer zal, wat dit onderdeel van mijn betoog aangaat, zelf wel de balans kunnen opmaken. Maar desondanks is het interessant om hier nog eens af te drukken, welke bedragen door den Staat aan verstandelijk en lichamelijk onderwijs worden besteed. Men luistere! Voor het Hooger Onderwijs geldt het getal f 6.459.705. Voor het Middelbaar Onderwijs wordt f 3.254.855 betaald. Het Vak-onderwijs eischt f 3.766.923. De Rijks-Academie voor Beeldende Kunsten vraagt f 79-55°- Het Lager Onderwijs kost het Rijk eventjes f 30.378.560. En na de klap op den vuurpijl: van deze laatste, toch belangrijke, som zijn slechts f 363.931 voor de Lichamelijke Opvoeding bestemd. Gij behoeft niet te duizelen, lezer. Te duizelen van teleurstelling! Heusch, het staat' er. Een getal van zes cijfers. Zegge f 363.931! Fontaine zou zeggen: de loin, c'est quelque chose, et de pres, ce n'est rien. ƒ 363 931 voor . het lichaam tegen f 43.575.662 voor den geest 1 Wat het doel is van dit geschrift? Vooreerst de leemten aan te toonen, die er in de opvoeding van onze jeugd nog bestaan. Een alarm-kreet dus! En na het slaken van dien gil het verzoek, neen, de eisch: voorwaarts 1 Ons volk moet begrijpen, dat het op het gebied der hchaamsontwikkeling verwaarloosd wordt. En onze autoriteiten moeten er van overtuigd worden, dat het zoo niet langer kan. Wil De beoefening van de Hockey-sport door dames. men van de jeugd menschen maken, mannen en vrouwen op wien de staat trotsch kan zijn, welaan, men gedenke en men eere te allen tijde de woorden van den Voorzitter der Tucht-Unie: „Openluchtspel in 't algemeen is, naar mijn vaste overtuiging, voor de hygiëne van het lichaam van groote beteekenis, maar meer nog om de hygiëne van geest en ziel, van verstand en karakter." Openluchtspel! Waar beoefent men dat ? In de open lucht natuurlijk! Ja, maar er behoort nog iets meer dan zuurstof voor dit experiment, hetwelk zoo nauw verband houdt met onze volkswelvaart. Wat dan ? Terreinen I Terreinen! En nog eens terreinen ! Wie dat begrijpen ? De Engelschen! Iedere Britsche stad van eenige beteekenis heeft haar parken, en ieder park zijn veld voor spsrt. Wie het niet begrijpen ? De bewoners der lage landen! Want luister-! Binnen onze grenzen bestaat er een nijpend gebrek aan deze inrichtingen, een zoodanig gebrek, dat mij, Hollander, bij het memoreeren der feiten, het schaamte-rood naar de kaken stijgt. Wij zullen nl. eens nagaan, hoeveel grond-oppervlakte er in onze groóte _sté9eh" aan''spèël-térrëtnör^óódig~"is,'' en 'hoeveel er is, en wij zullen in dit geval rekening houden met de speel-behoeften van de inwoners boven den io-jarigen leeftijd. Men kan bij dit onderzoek van de veronderstelling uitgaan, dat per hoofd ongeveer 21/» M*. noodig is. Rotterdam telt; volgens statistieken, 417989 van zulke inwoners, en moet dus kunnen voorzien in een behoefte van 417989 X 2.5 M5. is ruim 104 H.A. De Maas-stad kan evenwel slechts beschikken over 15.95 H.A. speel-terrein, zoodat er een tekort, een gruwelijk tekort is van circa 88 H.A. Men kan aannemen, dat de vereischte grootte van een behoorlijk speel-veld 2 H.A. bedraagt, en derhalve concludeeren, dat onze eerste handel-stad 44, zegge 44 van zulke behoorlijke terreinen mist. Met Den Haag is het iets beter gesteld, maar ook hier is verbetering noodzakelijk. De Hofstad dan heeft, volgens dezelfde berekening, behoefte aan 67 H.A. De Hofstad beschikt over 18 H.A., zoodat daar ter plaatse een tekort bestaat van 49 H.A., d. w. z. 24 velden. In Amsterdam is de behoefte uit dén aard der zaak nog grooter. Men schat het aantal benoodigde H.A. op 141. De cijfers aangaande de aanwezige H.A. ontbreken mij evenwel. Ik kan dus helaas niet het tekort aanduiden. Een beduidend hiaat beteekent het een en ander echter niet in mijn betoog, temeer, omdat — naar mij van zeer goed ingelichte zijde werd medegedeeld — de hoofdstad op dit punt inderdaad grootsche plannen moet hebben. Gelukkig maar! De klachten over het tekort aan gymnastiek-lokalen in de reeds genoemde, groote gemeenten zijn al evenzeer gerechtvaardigd. Ja, men komt in dit opzicht voor nog heviger desillusioneerende cijfers te staan. Let maar eens op, lezer! Voor bedoelde steden is gemiddeld noodig, wat schoolturnen en gymnastiek voor de bevolking buiten de school aangaat, 0.1125 M2. per hoofd. Voor Rotterdam komt men zoodoende op 47023 M'. Over hoeveel oppervlakte aan gymnastiek-lokalen beschikt de Maasstad inmiddels? Over slechts 6400 M2, zoodat er een tekort is van 40623 Al2., d. w. z. van 141 lokalen van 12 bij 24 M. Amsterdam moet 63689 M2., voor de volgers van Jahn kunnen afstaan. De hoofdstad kan evenwel niet meer dan 22535 M2. voor turn-ruimte aanwijzen, zoodat men in de Amste!-veste een tekort gevoelt van 41154 Al2, oftewel 143 lokalen van de aangegeven grootte. Ook voor [Den Haag zijn de cijfers verre van schitterend. Men heeft daar noodig 30519 M2. Men beschikt o,ver ioiogM2. Trek het tweede van het eerste af, en gij komt tot een te min van 20410 M=. In de Hofstad zouden dus nog 71 lokalen, 12 bij 24 groot, ingericht moeten worden, zou men in de behoeften voorzien. En deze zijn onze voornaamste steden. In de provincie, op het platteland zal het dus wel even treurig gesteld zijn. Men weet zulks trouwens uit ervaring. Alom gebrek aan geschikte ruimte om het lichaam te ontwikkelen! Alom de domper op de physical culture! Doux, doux pays! Ik kom thans op een, al zeer verwaarloosd, onderdeel van de lichamelijke opvoeding, een onderdeel, dat tevens de veiligheid der menschen raakt. Ik doel op het zwemmen. Hoevelen onzer landgenooten verdienen hun kost niet op het water? En hoevelen onder hen zijn de kunst niet meester, die zelfs een hondje meester is? Lees de kranten 1 De berichten over het verdrinken van menschen-kinderen zijn legio. Men wordt er wee van. Kwieke kerels richtten reddingsbrigades op. Prachtig! Doch — men zal het met mij eens zijn — dit is slechts een lap-middel. Reeds uit een oogpunt van veiligheid moet iedere Nederlander, iedere bewoner van het stuk land, dat aan de baren werd ontworsteld, kunnen zwemmen. Om nog niet eens te spreken van de groote voordeelen, die •deze sport aan 's menschen lichaam, aan- 's menschen geest biedt! Doch om dit te bereiken — een zwemmend Nederlandsen volk — moet men beschikken.... alweer over oefen-terrein. En ook in dit opzicht is het met ons treurig gesteld. Water is er binnen onze grenzen genoeg. Zweminrichtingen kunnen dus bijkaus in iedere stad, in ieder dorp, in ieder gehucht gebouwd worden. Desniettegenstaande telt lang niet iedere stad, ieder dorp of gehucht dergelijke etablissementen. En met zekerheid kan men zeggen, dal er in iedere stad, ieder dorp of gehucht gebrek aan een behoorlijk aantal is. Let maar weer eens op de cijfers, ami lecteur! Een ergerlijk voorbeeld biedt vooreerst Tiet vorstelijk 's Gravenhage. Al is daar ter plaatse ook de bouw van een gemeentelijke zweminrichting, waarvan het bassin de afmetingen 28 bij 16 M. zal hebben, in voorbereiding, de werkelijkheid op het oogenblik toont aan, dat deze luxe-stad slechts over één zoodanig oord beschikt. In Korfbal door meisjes en jongens. deze inrichting — die aan de Mauritskade — is aanwezig een heeren-bassin van 24 bij 9% M., een dames-bassin van 23 bij $% M. Hetgeen niet „weinig" is, neen, men zou haast zeggen; niets. Want weet gij, waarop Den Haag in dit opzicht recht heeft? Op 25 centrale inrichtingen, ieder met 2 bassins van resp. 26 bij 12 en 21 bij 10 M. Is het gewaagd, is het brutaal, indien men Den Haag instede van de betiteling „luxe-stad" een anderen naam geeft? Rotterdam is beter voorzien van zwembaden. Maar toch — ook hier heerscht een nijpend gebrek. De Maasstad beschikt over 9 diepe bassins, resp. van 1200, 760, 450, 400, 294, 195, 190, 185 en 140 M.2, dus totaal 3814 M.2 Daarbij kunnen de bewoners van onze eerste handel-stad nog ploeteren in eenzelfde aantal ondiepe bassins, resp. van 2io, 160, 155, 130, 88, 72, 70, 50 en 45 M.2, dus totaal 980 M.s. Telt men deze getallen bij elkaar, dan komt men voor Rotterdam aan een zwem- en pootje-baders-oppervlakte van 4794 M.2, hetgeen gelijk staat met bijna t) centrale inrichtingen. Noodig zijn er inmiddels 39 van dergelijke etablissementen, zoodat men hier een tekort kan aanstippen van 30 instellingen. Amsterdam'— toch ook een waterrijke stad! — is al niet beter af. Voor mannen zijn in de hoofdstad 5 zwembaden, resp. van 1450, 1848, 1562, 618 en 299 M.2 oppervlakte. De Amsterdamsche vrouwen kunnen in 2 inrichtingen door de zwem-sport het lichaam reinigen en versterken, bassins, die resp. 535.50 en 879.75 M.2 aan oppervlakte beslaan. Men komt dus voor de hoofdstad des rijks tot een totaal van 7192.25 M2, hetgeen gelijk staat aan een oppervlakte voor ongeveer 13 centrale inrichtingen. Waar evenwel voor de bevolking van de Amstel-veste 53 van dergelijke centrale inrichtingen noodig zijn, daar stuit men alweer op een aanzienlijk tekort van 40 van zulke etablissementen. Het lust mij niet, over deze treurige toestanden al te veel te zeggen. Slechts wil ik den lezer — als dit nog noodig is — er op wijzen, dat, waar er gebrek aan zwem-inrichtingen, aan zwemscholen dus, is, het aantal geoefende zwemmers in ons land niet al te groot kan zijn. Inder- daad — het percentage, valt, gezien dezen handicap, nog mee. Men mag het aantal leerlingen van de H. B. S , Gymnasia en Kweekscholen immers op 9330 jongens, op 5384 meisjes schatten. Van de 9330 boys kunnen er 4788, dus ongeveer 50 %, zwemmen. Onze deerntjes kunnen, op het getal 5384, 2312 vertegenwoordigsters afvaardigen, die waterrotten zijn. Dit laatste staat dus gelijk met 45 %. De leerlingen der Ambachtsscholen schijnen inmiddels nog minder voor de edele zwemsport te gevoelen, of'minder in de gelegenheid te zijn om zich op deze kunst toe te leggen. Statistieken vermelden 299ojongens en 3 meisjes als leerlingen dezer inrichtingen. Van de 2990 represen- De belangstelling in Nederland voor de Gymnastiek. tanten van het sterke geslacht kunnen er 911 zwemmen, pl. min. 30 %. Van de 3 meisjes is er 1 in het water thuis en het percentage bedraagt dus 33. Nauw verband met het bovenstaande houdt de liefde van onze jeugd — of zoo meji wil: het gebrek aan liefde — voor de Roeisport. Wat dit aangaat, zijn mij slechts cijfers uit 'Amsterdam bekend. Waar de hoofdstad evenwel het centrum van de watersport is, daar geven deze cijfers inmiddels zeer waarschijnlijk een juist beeld van de toestanden op dit gebied. Hoe die gegevens zijn? Te Amsterdam Werd in 1918 aan 291' leerlingen onderricht ih het roeien verstrekt. Wanneer men nu nagaat, dat het aantal leerlingen op de scholen in de hoofdstad — wij nemen slechts die van 12 tot 18 jaar — 9906 bedraagt, dan komt men tot de conclusie — en de treurige conclusie, niet waar? — dat slechts 3 % ,kan roeien. En dat te moeten getuigen van een volk, waaruit mannen als De Ruyter, als Tromp, als Heemskerck voortkwamen. Is onze geest dan die van Jan Salie? Zijn er dan heden ten dage geen jongens meer van Jan de Wit? Lezer, ik ben aan het einde van mijn cijfers. Mij dunkt: zij verschrikken te zeer dan dat men van saaie statistische gegevens kan spreken. Hier wordt ons een spiegel voorgehouden. En met een blik van schaamte slechts kunnen wij in dit tooverglas zien. Op de kaft van dit boekje leest men : „Wat er bestaat op het gebied der lichamelijke opvoeding in Nederland"! Men ziet het: heel, heel weinig! De titel luidt voorts: „Wat er ontbreekt!" Men ziet het ook: heel, heel veel! Men spreekt wel eens van braak liggend terrein. Welaan, op het gebied van physical culture behoeft men het binnen onze grenzen niet te ontdekken. Het dringt zich op aan ons gezicht. Het is als een eenzame, troostelooze vlakte, schier overal. Men rept ook wel eens ,van „handen aan de ploeg". Men weet thans, waar men moet ploegen, waar men moet zaaien, waar men, misschien na jaren, na ingespannen, noesten arbeid, kan oogsten. Wil men werkelijk in alle opzichten onze volkswelvaart dienen, dan is deze de richting van autoriteiten en massa: Op voor de lichamelijke opvoeding! De Roei-sport in waterrijk Nederland. Behoeft het nóg betoog, dat in den Nederlander de kiem voor ras-verbetering huist? Moet ik het nog zeggen, dat uit deze stoere landslui, op physiek gebied, alles te maken is? En moet ik tenslotte hier nog de meening publiceerèn van geleerden als Prof. Zwaardemaker, Prof. Scheltema, een Dr. Meurer, van politici als een Dr. Kuyper, een Rambonnet, een Karnebeek, van militairen als Van Heutsz, van psychologen als Roest van Limburg en Edo Bergsma, van kunstenaars tenslotte als een Louis Bouwmeester, als een Speenhoff — hun meening, nl. dat een volk zonder lichamelijke opvoeding en ontwikkeling is een krank en ongelukkig volk? Waartoe zou dit noodig zijn? De statistieken bewezen, waaraan wij behoefte hebben. De statistieken bewezen, wat er ontbreekt. Welaan! Der Worte sind genug gewechselt, lasst uns auch endlich Taten sehen! Resumeerend kom ik tot deze punten, tot deze wenschen: wij hebben speel-terreinen noodig, veel speel-terreinen, wij hebben gymnastieklokalen, wij hebben zwem-inrichtingen noodig, al weer veel, heel veel van deze etablissementen. En dan: laten wij de jeugd verstandelijk opvoeden, maar laten wij het vooral ook lichamelijk doen! Regeering 1 Wraak en wijzig de wan-verhouding, die heden ten dage nog bestaai! Schenk geen 43 millioen voor den geest! Verwaarloos het lichamelijke niet door het uittrekken van dit bagatel: nog geen 400.000 zilveren munten! De zaak, die wij voorstaan, is een volksbelang, groot en waardevol. Men scheept de strijders voor dit volksbelang niet af met een fooi. Regeering, ik herinner u nog eens aan den raad van een Roosevelt, in den aanvang van dit artikel vermeld. En ik eindig met het woord van een landgenoot, een frisch en menschelijk-groot woord van Roest van Limburg: „Jaag de jongens het veld in, en laat ze schieten, loopen, fietsen, voetballen, zooals de Zwitsers doen, die eiken Zondag zich lichamelijk en geestelijk sterken door spelen in de open lucht en zich aldus op deze heerlijke manier oefenen in die tucht, die het dat merkwaardige volk mogelijk maakt, de grootst mogelijke persoonlijke vrijheid te genieten zonder die te misbruiken!" Moge dit ook voor ons heerlijk Nederland het parool in de naaste toekomst zijn! Een onderdeel van de Athletiek; de horden-loop. Boek. en Kunstdrukkerij v/h Roeloflzen«Hübner en Van Santen, Amst.