HANDLEIDING VOOR GRIEKSCH-ROMEINSCH WORSTELEN DOOR J. PLOEGER LEERAAR VOOR SPORT EN ATHLETIEK AAN DE OYMNASTIEK- EN SPORTSCHOOL DER KONINKLIJKE MARINE EN GA.M.BRANDS SECRETARIS-PENNINGMEESTER VAN DEN NEDERLANDSCHEN KRACHTSPORTBOND MET 93 AFBEELDINGEN NAAR FOTOGRAF1ËN ROTTERDAM 1918 W. L. & J. BRUSSE'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ HANDLEIDING VOOR GRIEKSCH-ROMEINSCH WORSTELEN HANDLEIDING VOOR GRIEKSCH-ROMEINSCH WORSTELEN DOOR J. PLOEGER, Leeraar voor Sport en Athletiek aan de Gymnastiek- en Sportschool der Koninklijke Marine EN G. A. M. BRANDS, Secretaris-Penningmeester van den Nederlandschen Krachtsportbond MET 93 AFBEELDINGEN NAAR FOTOGRAFIEËN ROTTERDAM 1918 W. L. & J. BRUSSE'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ INHOUD. Inleiding door W. P. Hubert van Blyenburgh blz. IX HOOFDSTUK T. STAAND WORSTELEN. fig. blz. Voorbereidende oefeningen 1 en 2 2 Stelling 3 4 Vastgrijpen der polsen 4 5 Onderarmzwaai, staande 5 6 Onderarmzwaai, vallende 6 7 Bovenarmzwaai, staande 7 8 Bovenarmzwaai, vallende 8 Oksel-armzwaai A, staande 8 9 Oksel-armzwaai A, vallende 910 Oksel-armzwaai B, staande 1011 Oksel-armzwaai B, vallende 11 Oksel-armzwaai C, staande 11 12 Oksel-armzwaai C, vallende 12 Oksel-armzwaai D, staande 1213 Oksel-armzwaai D, vallende 13 Oksel-armzwaai, achterwaarts, staande 13 14 Oksel-armzwaai, achterwaarts, staande, verdediging 14 14 Oksel-armzwaai, achterwaarts, vallende 15 15 Bovenarmzwaai met gekruiste armen om den bovenarm, staande. 16 16 Bovenarmzwaai met gekruiste armen om den bovenarm, vallende 16 Armzwaai over den rug, staande 1717 Armzwaai over den rug, vallende > 18 18 Hoofd-heupzwaai, staande. - 19 19 Hoofd-heupzwaai, vallende . . .:§§' 20 20 Oksel-heupzwaai, staande 21 21 Oksel-heupzwaai, vallende 21 Lenden-heupzwaai, staande 22 Lenden-heupzwaai, vallende 22 Hoofdzwaai, staande 22 23 Hoofdzwaai, vallende . . \ 23 24 Oksel-armgreep, staande 24 25 Oksel-armgreep,. vallende 25 26 Oksel-schoudergreep, staande 26 27 Oksel-schoudergreep, vallende 27 28 Middelgreep van voren, staande 28 29 Middelgreep van voren, vallende 29 30 Middelgreep van voren met insluiting van één arm, staande . . 30 31 /Middelgreep van voren met insluiting van één arm, vallende . . 31 Middelgreep van achteren, staande 31 32 Middelgreep van achteren, vallende 32 33 fig. blz. Kruisgreep, staande 33 34 Kruisgreep, vallende 34 Hoofd-armgreep, staande 34 35 Hoofd-armgreep, vallende 35 36 Oksel-nekgreep, staande 36 37 Oksel-nekgreep, vallende 37 38 Dubbele oksel-nekgreep, staande 38 39 Dubbele oksel-nekgreep, vallende 39 40 Dubbele oksel-schoudergreep, staande 40 41 Dubbele oksel-schoudergreep, vallende 41 42 Hefboom op het hoofd, staande . : 42 43 Hefboom op het hoofd, vallende 43 44 Middelgreep om het gebogen lichaam, staande 44 45 Middelgreep om het gebogen lichaam, vallende. . . . 45 en 46 46 Hoofd en bovenarmgreep, staande 47 48 Hoofd en bovenarmgreep, vallende 48 49 Middelgreep van achteren met één arm, verbonden met heupzwaai en overslag, staande 49 50 Middelgreep van achteren met één arm, verbonden met heupzwaai en overslag, vallende 50 en 51 51 HOOFDSTUK II. GRONDWORSTELEN. ■ Oksel-nekgreep A 52 54 Oksel-nekgreep B 55 Oksel-nekgreep C 53 56 Dubbele oksel-nekgreep 54 57 Kruisgreep om hoofd en linkerschouder 58 Oksel-nekgreep met overslag 55 59 Hefboom op het hoofd 56 60 Dubbele bovenarmgreep 57 61 Middelgreep zijwaarts 58 62 Middelgreep achterwaarts 59 en 60 63 Oksel-schoudergreep 61 en 62 65 Dubbele oksel-schoudergreep 63 67 Middelgreep zijwaarts met bovenarmgreep 64, 65 en 66 68 Middelgreep zijwaarts met halssteun 67 en 68 71 Oksel-nekgreep met bovenarmgreep 69 en 70 73 Kin- met bovenarmgreep 71 75 "Oksel-nekgreep met schoudergreep 72 76 ■Gehaakte oksel-schoudergreep 73 77 Gehaakte armgreep 74 en 75 78 HOOFDSTUK III. OREPEN EN TEGENGREPEN. (Partijworstelen). jjlz. Nekgreep en Verdediging A 76 83 Nekgreep en Verdediging B 77 84 Gekruiste polsgreep 78 85 Gekruiste armgreep, begin 79 86 Gekruiste armgreep, uitvoering 80 86 Greep met gekruiste armen om één arm, gevolgd door heupzwaai rugwaarts 81 87 Oksel-nekgreep met tegengreep, begin 82 88 Oksel-nekgreep met tegengreep, uitvoering 83 89 Oksel-armzwaai voorwaarts, gevolgd door oksel-armzwaai achterwaarts 84 90 Oksel-armzwaai gevolgd door hoofdheupzwaai 85 91 Oksel-schoudergreep met oksel-armzwaai 86 92 Oksel-armzwaai achterwaarts met overslag 87 93 Middelgreep van voren met tegengreep 88 94 Hoofdheupzwaai met tegengreep, met verdediging A 89 95 Hoofdheupzwaai met tegengreep, met verdediging B 90 96 Hoofdheupzwaai met tegengreep, val 91 97 Middelgreep van voren, gevolgd door onderarmzwaai 92 98 -Middelgreep van voren, gevolgd door onderarmzwaai, middelgreep van achteren en staande oksel-nekgreep 99 Onderarmzwaai, gevolgd door brug en lendengreep 93 100 HOOFDSTUK IV. Bepalingen voor het worstelen 101 INLEIDING. Met genoegen voldoe ik aan het verzoek der schrijvers, deze handleiding met een enkel woord te willen inleiden. Hoewel zelf geen specialist zijnde in deze tak van sport, durf ik deze handleiding gerust aan de liefhebbers van het worstelen aan te bevelen, omdat ik volkomen vertrouwen heb in de bevoegdheid der beide schrijvers. Immers het waren de Heeren Brands en Ploeger, die met buitengewoon succes de Nederlandsche deelnemers aan de worstelwedstrijden der Olympische Spelen, in 1912 te Stockholm gehouden, hebben voorbereid of zooals de sportieve term luidt, getraind. Onze vertegenwoordigers sloegen bij deze kampen een uitstekend figuur tegenover de allerbeste amateurworstelaars van de wereld; een hunner, die in de laatste ronde ,er uit gewerkt" werd, behaalde een eervolle vermelding. Ook als sportleeraar bij de Koninklijke Marine gaf de Heer Ploeger reeds vele bewijzen, een goed instructeur te zijn en zich rekenschap te geven van de moeilijkheden, die zich voor de pasbeginnenden voordoen. Dat ook de Heer Brands op het gebied van worstelen volkomen bevoegd is, moge o. a. blijken uit het feit, dat het vooral aan hem te danken is, dat bij het worstelen thans alle gevaarlijke grepen verboden zijn en voorts uit de omstandigheid, dat hij herhaaldelijk werd uitgenoodigd, ook in het buitenland en onder meer bij de Olympische Spelen te Stockholm, als scheidsrechter op te treden. Het worstelen behoort evenals het boksen, tot de natuurlijkste wijzen van zelfverdediging en is dan ook zoo oud als de menschheid. Reeds door de oude Grieken en Romeinen werd het als sport beoefend, waarbij verschillende regels werden in acht genomen, welke regels thans nog den grondslag vormen voor de zoogenaamde Grieksch-Romeinsche stijl. Bij het worstelen volgens de vrije stijl (catch-as-catch-can) zijn de regels veel minder beperkend en zijn vele grepen en handelingen geoorloofd, welke bij het Grieksch-Romeinsch worstelen niet geoorloofd zijn. De regels, welke bij het Grieksch-Romeinsch worstelen zijn vastgesteld, hebben ten doel deze sport minder ruw en dus minder gevaarlijk te maken. Te dikwijls nog wordt het wanbegrip verkondigd, dat het worstelen alleen moet worden beoefend door bijzonder sterke en zware personen. Er is geen enkele reden, waarom het worstelen niet zou kunnen worden beoefend door lichtere en ook door minder sterk gespierde personen, mits de inwendige organen in orde zijn en mits geen personen van vèr-uiteenloopend gewicht zich met elkaar meten. Wel echter moet het worstelen op te jeugdigen leeftijd, bijv. beneden de 20 jaar, worden ontraden, omdat dan het skelet nog onvoldoende gevormd is. Het kan niet worden ontkend, dat het worstelen hooge eischen stelt aan het hart; bijna voortdurend wordt dit tengevolge van het voor het uitvoeren van de meeste grepen noodzakelijke vastzetten van de borstkas, aan een zeer hoogen druk onderworpen; ook van de longen wordt zeer veel gevergd en het is herhaaldelijk voorgekomen, dat beroepsworstelaars aan een hartkwaal of aan longtuberculose overleden. Doch moet dit tot de conclusie leiden, dat het worstelen niet moét worden beoefend? Zeer zeker niet! Immers alle overdrijving schaadt, doch.... een beoefening met mate baat. Daarom zfj hier uitdrukkelijk gewaarschuwd, dat het worstelen niet moet worden beoefend door hen, wier inwendige organen niet door en door gezond zijn. Dergelijke personen doen beter zich tot de meer kalmere sporten te beperken. Ik zou daarom ieder, die zich op het worstelen wil gaan toeleggen, ten sterkste aanraden, zich eerst door een medicus te doen onderzoeken en daarbij mede te deelen, welke plannen men heeft. Hij zal dan een strengere keuring ondergaan en dit is noodig, indien men een waarborg wil hebben, zijne gezondheid geen blijvende schade toe te brengen. Maar bovendien is het wenschelijk, het bij dit eene onderzoek niet te laten; men moet zich op geregelde tijden weer doen onderzoeken, ten einde eventueel optredende bezwaren direct te ontdekken. Wat de spierontwikkeling betreft, heeft het worstelen over het algemeen een gunstigen invloed; alle spiergroepen van het lichaam komen in werking en wel in het bijzonder de romp-spieren, die bij andere sporten dikwijls stiefmoederlijk bedeeld worden, verrichten bij het worstelen een intensieven arbeid. Het spreekt overigens wel van zelf, dat ook de arm- en beenspieren duchtig werkzaam zijn en dus ook sterk worden ontwikkeld. Van een stelselmatlg-meerdere ontwikkeling van een der beide helften van het lichaam, is geen kwestie. Er heeft langen tijd een zeker vooroordeel bestaan tegen het worstelen, omdat het, zeide men, een sport voor bruten was. Niets is minder juist. Zij, die eenigszins van deze sport op de hoogte zijn weten, dat ook hier, evenals bij het schermen, gebruik wordt gemaakt van aanvals- en verdedigingsbewegingen en van schijnbewegingen. Ook bij het worstelen is het niet uitsluitend de physieke behendigheid, welke overheerscht, maar veelal de tactiek. Ook hier komt het er op aan, de bedoeling van den tegenstander te doorzien, bijtijds zijne greep door een wering of door een tegengreep onschadelijk te maken, of wel door vlugheid aan een greep te ontkomen. Een juist oordeel en besluitvaardigheid komen ook hier tot hun recht. Het worstelen heeft dan ook in zooverre een opvoedenden Invloed, dat het den menschen bij ondervinding leert, dat het niet voldoende is, over veel kracht te beschikken, maar dat het er op aankomt, deze kracht op de meest voordeelige manier aan te wenden. Doordat het worstelen de spierkracht en de behendigheid ontwikkelen, bevordert deze sport eveneens het zelfvertrouwen van de beoefenaars. Voor de Koninklijke Marine acht ik het worstelen van bijzonder groot belang, juist omdat er slechts weinig sporten zijn, die zich zoo goed als het worstelen, leenen voor een beoefening aan boord. De ruimte, welke er voor noodig is, is klein, terwijl voor de worstelmat al gauw een plaatsje ergens kan worden gevonden. En verder is er niets noodig dan... een tegenstander. Ontbreekt ook deze, wel dan is er niets eenvoudiger, dan er zelf een te vormen.. De ondervinding heeft trouwens al geleerd, dat er onder onze marine-schepelingen veel liefhebberij is en de aan de Gymnastiek- en Sportschool gevormde worstel-instructeurs zullen het hunne bijdragen om het aantal worstelaars binnen korten tijd aanmerkelijk op te voeren. Reeds de eerste, te Willemsoord gehouden wedstrijden in boksen en worstelen voor het personeel van de Zeemacht, bewezen, dat beide sporten „er in gaan". Maar wat vooral met groote vreugde moet worden geconstateerd, is, dat hier ook bleek, dat onze zeelieden bijzonder loyaal en sportief streden; het devies van den Nederlandschen Zeeman is blijkbaar nog altijd: .Recht door Zee". W. P. HUBERT VAN BLIIENBURGH, Hoofd van Onderwijs bij de Gymnastiek- en Sportschool der Kon. Marine. HOOFDSTUK t. STAAND WORSTELEN. VOORBEREIDENDE OEFENINGEN. Fig. 1. Kniebrug. I. Uitgangshouding: Staande houding. 1. Met beide handen op den grond vallen tot in vóórligsteun. 2. De beenen buigen tot de knieën tusschen de handen op den grond komen en daarna weer strekken; z.g.n. kniebrug. Fig. 1. II. Uitgangshouding: Staande houding. 1. De handen op den grond plaatsen en voorwaarts over het hoofd duikelen tot rugligging, d.w.z. de liggende houding op den rug. 2. Door een halven draai rechts in kniebrug komen. Fig. 1. III. Uitgangshouding: Staande houding. 1. De handen op den grond plaatsen en voorwaarts over het hoofd duikelen tot in stand. IV. Uitgangshouding: Rugligging. 1. De beenen buigen, voeten plat op den grond, armen buigen langs het hoofd en met behulp der handen in de brug komen. Fig. 2. VOORBEREIDENDE OEFENINGEN. Fig. 2. Brug. V. Uitgangshouding: Staande houding. 1. De handen op den grond plaatsen. 2. Voorwaarts duikelen tot in de brug. Fig. 2. 3. Door een halven draai rechts in kniebrug komen. Fig. 1. 4. Opspringen tot in stand. VI. Uitgangshouding: Staande houding. 1. Over de linkerknie zijwaarts op het zitvlak en linkerschouder vallen. 2. In de brug Fig. 2 komen, zonder dat de rechterschouder den grond raakt. 3. Deze oefening herhalen door van de eene zijde op de andere te komen, waarbij het hoofd steeds als steunpunt wordt gebruikt. VII. Uitgangshouding: Staande houding. 1. Zonder gebruikmaking der handen schuins voorwaarts over hoofd en schouder duikelen tot in stand. DE STELLING. Fig. 3. De stelling. De voeten in spreidstand, schuins rechts voorwaarts, de beenen een weinig gebogen, de romp sterk naar voren neigend, zoodat het lichaamsgewicht hoofdzakelijk op het voorste been rust. Armen gebogen, rechterarm vóór, linkerarm achter, handen open, gereed om te grijpen. Het hoofd moet op dezelfde hoogte blijven als dat van den tegenstander: naarmate deze grooter of kleiner is, zal men zich moeten oprichten of buigen. Zoodra de tegenstander zich naar links, of rechts beweegt, moet men zich verplaatsen, zoodat men vóór hem blijft, om te voorkomen, dat een greep aan de achterzijde van het lichaam gedaan wordt. VASTGRIJPEN DER POLSEN. Fig. 4. Vastgrijpen der polsen. Het grijpen der polsen geschiedt met één of met twee handen. AANVAL. Grijp den linker- en rechterpols van den verdediger, de duimen er bovenop. VERDEDIGING. Wanneer de verdediger aldus gegrepen is en zich wil bevrijden, moeten de vastgehouden vuisten buitenwaarts over de duimen van den aanvaller gedraaid worden. AANVAL. Draai de handen binnenwaarts en grijp de beide polsen, zoodat de duimen aan de buitenzijde van de polsen van den verdediger komen. VERDEDIGING. Breng de armen een weinig zijwaarts en draai de vuisten langs de duimzijde van den aanvaller. AANVAL. Grijp met twee handen den rechterpols van den verdediger zóó, dat de duimen gekruist of naast elkaar komen te liggen. Fig. 4. VERDEDIGING. De aangevallene grijpt nu, tusschen en over de beide armen van den aanvaller door, zijn eigen vuist en brengt die met kracht in de richting van het hoofd. Fig. 4. Al wordt de polsgreep met groote kracht uitgevoerd, hij is toch niet in staat deze eenvoudige beweging te verijdelen. ONDERARMZWAAI, STAANDE. Fig. 5. Onderarmzwaai met verdediging A. AANVAL. Grijp met de linkerhand den rechterpols van den verdediger en trek dien tot aan uw linkerzijde; maak een halven draai links en zwaai uw rechterarm zoo over zijn rechterarm, dat deze gebogen achter zijn rechterelleboog aansluit; de rechter-onderarm van den verdediger wordt dan met uw rechterhand gegrepen. Het rechterbeen, dat tengevolge van den halven draai naar links verplaatst moet worden, komt schuins-rechts voor te staan; de romp, een weinig voorover, wordt naar links gedraaid. VERDEDIGING A. Breng uw linkerhand vlug op de rechter- of linkerheup van den aanvaller, om zijn lichaam krachtig te kunnen wegdrukken; trek uw rechterbeen een weinig terug en verplaats het naar rechts, waarbij het lichaamsgewicht achterwaarts moet worden gebracht. VERDEDIGING B. Breng uw linkerhand vlug op uw rechter-bovenarm, druk den linker-onderarm krachtig tegen den rug van den aanvaller, verplaats uw rechterbeen als bij verdediging A en buig op beide beenen diep door. ONDERARMZWAAI, VALLENDE. Fig. 6. Onderarmzwaai, vallende. AANVAL. Wanneer de onderarmzwaai zoover gevorderd is, als in het eerste gedeelte is beschreven, kan de verdediger naar den grond worden getrokken door vlug op de rechterknie en vervolgens op het rechterzitvlak te vallen. Maak daarna met den romp een draaiende beweging naar links. De beenen zijn gespreid, rechterbeen gestrekt, linkerbeen haaks gebogen met den voet op den grond. VERDEDIGING. Na op den grond te zijn geworpen, blijft, daar de rechterarm door den aanvaller wordt vastgehouden, de linkerarm vrij. Plaats uw linkerhand tegen de linker- of achterzijde van het hoofd van den aanvaller, of grijp zijn linker-bovenarm, om hem krachtig te kunnen wegdrukken. Het linkerbeen gebogen en met den voet op den grond rustend, houdt den rug vrij van den grond. BOVENARMZWAAI, STAANDE EN VALLENDE. Fig. 7. Bovenarmzwaai, staande. STAANDE. AANVAL. Grijp met de linkerhand den rechterpols van den verdediger en trek dien naar uw linkerborst; maak een halven draai naar links, zwaai uw rechterarm onder den rechterarm van den verdediger door en strengel dezen om zijn bovenarm. Verplaats uw rechterbeen schuins-rechts voorwaarts. Buig uw romp voorover en geef er een naar links draaiende beweging aan. VERDEDIGING A. Plaats, ter voorkoming van de goede uitvoering van den aanval, uw linkerhand op de rechterheup van den aanvaller. Is de greep te ver gevorderd, plaats dan uw linkerhand tegen zijn lenden en verplaats de beenen in achterwaartsche richting. VERDEDIGING B. Zie verdediging B. van onderarmzwaai eerste gedeelte, pag. 6. VALLENDE. AANVAL EN VERDEDIGING. De worp tot op den grond en de verdediging daarbij zijn als bij het gedeelte betreffende het vallen van den onderarmzwaai. Fig. 6. .OKSEL-ARMZWAAI A, STAANDE. Fig. 8. Oksel-armzwaai A, staande. AANVAL. Grijp met beide handen den rechterpols van den verdediger, maak een halven draai naar links en zwaai den gegrepen arm over uw rechterschouder. Verplaats uw rechterbeen tot spreidstand en buig tegelijkertijd op beide beenen door met den romp voorover en slinger den verdediger over uw schouder naar den grond. VERDEDIGING A. Plaats uw linkerhand tegen den rug (lendengedeelte) van den aanvaller en tracht op de knieën te vallen. VERDEDIGING B. Heeft de aanvaller uw pols gegrepen, wacht dan het oogenblik af, dat hij uw arm over zijn schouder wil zwaaien. Hef dan uw rechterarm nog hooger op, stap behendig naar links en maak een halven draai rechts. De aanvaller gaat hierdoor onder den hooger opgeheven arm door. OKSEL-ARMZWAAI A, VALLENDE. Fig. 9. Oksel-armzwaai A, vallende. AANVAL. Wanneer de arm van den verdediger over uw rechterschouder is geslingerd, val dan vlug op uw linkerknie en duikel schuin voorwaarts over hoofd en rechterschouder. De verdediger duikelt over uw rug naar den grond. Beiden komen dan te liggen met de beenen gespreid als bij het gedeelte betreffende het vallen van den onderarmzwaai. Fig. 6. VERDEDIGING. Op den grond liggende, moet de verdediger onmiddellijk zijn linkerhand tegen de linkerzijde van het hoofd van den aanvaller brengen. Bestaat hiertoe geen gelegenheid meer, dan moet hij met de linkerhand den linker-bovenarm van den aanvaller krachtig wegdrukken en tegelijkertijd den rechterarm, die door den aanvaller wordt vastgehouden, trachten te bevrijden. OPMERKING. Ongeoefende worstelaars vallen bij de toepassing van dezen greep altijd op den rug, waarom wordt aanbevolen bij het vallen onmiddellijk de beenen te plaafsen als is aangegeven bij het gedeelte betreffende het vallen van den onderarmzwaai. Fig. 6. OKSEL-ARMZWAAI B, STAANDE EN VALLENDE. Fig. 10. Oksel-armzwaai B, staande. STAANDE. AANVAL. Deze oksel-armzwaai verschilt, voor zoover het begin van uitvoering betreft, weinig met den oksel-armzwaai A. Op het oogenblik, dat de aanvaller den arm van den verdediger over zijn eigen schouder zwaait, moet hij vlug met het hoofd onder diens opgeheven arm doorgaan, zijn bovenarm met beide handen krachtig vasthouden en den romp zoover voorover buigen, dat de verdediger als op den rug van den aanvaller hangt. De oksel-armzwaai is nu gemaakt met den linkerschouder van den aanvaller onder den rechteroksel van den verdediger. VERDEDIGING A. Maak een beweging, alsof de aanvaller achterover getrokken moet worden en tracht op de knieën te vallen. VERDEDIGING B. Stap vlug naar links, zoodat den aanvaller de gelegenheid wordt ontnomen den greep te voltooien. OPMERKING. Bij de toepassing van deze grepen, moet rekening worden gehouden met de lichaamslengte van hem, die aanvalt. VALLENDE. AANVAL. Val nu vlug op uw linkerknie, buig den romp voorover, trek krachtig aan den rechterarm van den verdediger en zwaai hem over uw rug naar den grond. De beenen moeten gespreid worden als bij den onderarmzwaai. Fig. 6. Het lichaam van den verdediger draait naar Hnks en komt met rechterschouder en rechterzitvlak op den grond. VERDEDIGING. Zie hiervoor het gedeelte betreffende het vallen van den oksel armzwaai A. Fig. 9. OKSEL-ARMZWAAI C, STAANDE EN VALLENDE. Fig 11. Oksel-armzwaai C, staande. STAANDE. AANVAL. Grijp met de linkerhand den linkerpols van den verdediger en met de rechterhand zijn linkerarm, ter hoogte van het gewricht en breng den gegrepen arm naar uw linkerzijde. Maak een halven draai links, plaats uw rechterbeen schuins-rechts voor en trek den linkerarm van den verdediger over uw rechterschouder, uw romp naar links draaiende. VERDEDIGING. Breng uw rechterhand op de rechterheup van den aanvaller, buig zooveel noodig op beide beenen door en trek den linkerarm terug. VALLENDE. AANVAL EN VERDEDIGING. Zie hiervoor het gedeelte betreffende het vallen van den oksel-armzwaai B. pag. 11. OKSEL-ARMZWAAI D, STAANDE EN VALLENDE. Fig. 12. Oksel-armzwaai D, staande. STAANDE. AANVAL. Grijp met de linkerhand den linkerpols en met de rechterhand den linkerelleboog van den verdediger, trek dien langs uw linkerborst, maak een halven draai links, duik onder den gegrepen arm door en slinger hem over uw linkerschouder, maak een uitval schuins-rechts voorwaarts, uw romp een weinig vooroverbuigende en naar rechts draaiende en trek den verdediger op uw rug. VERDEDIGING. Plaats uw rechterhand in de lenden of op de rechterheup van den aanvaller, buig diep op beide beenen door en trek uw linkerarm terug, waarna de aanvaller achterover moet worden getrokken. VALLENDE. AANVAL EN VERDEDIGING. Zie hiervoor het gedeelte betreffende het vallen van den oksel-armzwaai A. fig. 9 en lees voor rechts, .links" en voor links „rechts". OKSEL-ARMZWAAI ACHTERWAARTS, STAANDE. Fig. 13. Oksel-armzwaai Fig. 14. Oksel-armzwaai achterwaarts, staande. achterwaarts, verdediging. AANVAL. Grijp met de linkerhand om de binnenzijde van den rechterpols van den verdediger, zorg dat uw linkerbeen vóórstaat, tracht uw gebogen arm, binnen door, langs de rechterzijde van den verdediger te werken en den linkerschouder en het bovenste armgedeelte onder diens rechteroksel te brengen. Grijp daarna met uw rechterhand zijn linkerpols en til den verdediger in dezen stand van den grond. VERDEDIGING. Plaats uw linkerhand tegen de kin van den aanvaller en trek uw rechterhand benedenwaarts terug. OKSEL-ARMZWAAI ACHTERWAARTS, VALLENDE. Fig. 15. Oksel-armzwaai achterwaarts, vallende. AANVAL. Val nu achterover op linkerzitvlak en linkerschouder. De beenen moeten gespreid, linkerbeen gestrekt, rechterbeen gebogen zijn, terwijl de voet op den grond moet rusten. De romp wordt nu naar links bewogen. VERDEDIGING. De verdediger valt op rechterzitvlak, rechterschouder en hoofd. Draai uw romp naar rechts en plaats de linkerhand tegen de kin van den aanvaller. Beenen gespreid, rechterbeen gestrekt, linkerbeen gebogen, met den voet plat op den grond. BOVENARMZWAAI MET GEKRUISTE ARMEN OM DEN BOVENARM, STAANDE EN VALLENDE. Fig. 16. Boven-armzwaai met gekruiste armen om den bovenarm, staande. STAANDE. AANVAL. De rechter-bovenarm van den verdediger moet met gebogen rechterarm omstrengeld worden. Plaats tegelijkertijd uw rechterhand op uw linker-bovenarm en de linkerhand op den rechter-bovenarm van den verdediger. VERDEDIGING. Plaats het linkerbeen zooveel mogelijk achterwaarts, waardoor u in een uitvalstand rechts voorwaarts komt te staan. Plaats de linkerhand op de rechterheup van den aanvaller en trek uw rechterarm uit den greep. VALLENDE. AANVAL. Val op uw linkerknie, daarna, achterwaarts op den linkerschouder en zwaai den verdediger naar den grond. Aanvaller en verdediger komen naast elkander te liggen. Fig. 15. VERDEDIGING. De verdediger ligt op de rechterzijde en met gespreide beenen, rechterbeen gestrekt, linkerbeen gebogen, voet plat op den grond. In deze houding moet u met de linkerhand den aanvaller in diens rechterzijde tegenhouden. ARMZWAAI OVER DEN RUG, STAANDE. Fig. 17. Armzwaai over den rug, staande. AANVAL. Grijp met uw rechterarm den verdediger onder diens linkeroksel — de armen kruisen elkander —; maak een halven draai links, druk den linkerarm van den verdediger omhoog en breng uw romp een weinig naar links, maak nogmaals een halven draai naar links en buig den romp diep voorover. Tegelijk moet de linkerarm van den verdediger, gaande over uw rug, medegetrokken worden tot onder uw borst. De linkerarm van den verdediger wordt, in den rechteroksel sluitende, met den rechterarm van den aanvaller krachtig vastgehouden. VERDEDIGING. Op het oogenblik, dat de aanvaller een halven draai naar links heeft gemaakt en uw linkerarm bovenwaarts heeft gezwaaid, moet u den linkerarm in de richting van uw rechterschouder naar beneden zwaaien. De aanval is hierdoor afgeslagen. ARMZWAAI OVER DEN RUG, VALLENDE. Fig. 18. Armzwaai over den rug, vallende. AANVAL. Val op uw rechterknie, grijp den rechterpols van den verdediger, val vervolgens op uw rechterschouder, om den verdediger over uw rug op den grond te werpen. VERDEDIGING. Op het oogenblik, dat u tegen den grond wordt geworpen, moet u de rechterhand op het hoofd van den aanvaller brengen, een achterwaartsche beweging maken en uw linkerarm lostrekken. Heeft de aanvaller u op den grond geworpen, dan moet u de rechterhand tegen den linker-bovenarm van den aanvaller plaatsen en dezen krachtig wegdrukken. HOOFD-HEUPZWAAI, STAANDE. Fig. 19. Hoofd-heupzwaai, staande. AANVAL. Grijp met de linkerhand den rechterpols of onderarm en sla zoo uw rechterarm om hoofd en rechterschouder van den verdediger, dat uw hand ver genoeg in den rechteroksel kan grijpen. Maak daarna een kwart-draai links, plaats uw rechterbeen schuins-rechts voorwaarts, maak nogmaals een kwart-draai links, buig uw romp voorwaarts en hef den verdediger van den grond. VERDEDIGING. Als de aanvaller zijn arm om uw nek heeft geslagen en den greep verder wil voltooien, dan moet u vlug het hoofd terugtrekken en de linkerhand in de lenden van den aanvaller plaatsen om te voorkomen, dat uit den mislukten hoofd-heupzwaai een armzwaai wordt gemaakt. HOOFD-HEUPZWAAI, VALLENDE. Fig. 20. Hoofd-heupzwaai, vallende. AANVAL. Zwaai den verdediger over uw rechterheup naar den grond, val op uw rechterknie en zitvlak. Door een draai naar links te maken, kan de verdediger tegen den grond gehouden worden. VERDEDIGING. Wanneer gij op den grond zijt geworpen, moet gij het linkerbeen onmiddellijk achteruit brengen en gebogen op den grond plaatsen, vervolgens met uw linkerhand het hoofd van den aanvaller krachtig tegenhouden. OKSEL-HEUPZWAAI, STAANDE EN VALLENDE. Fig. 21. Oksel-heupzwaai, staande. STAANDE. AANVAL. Grijp met uw linkerhand den rechterpols van den verdediger en sla uw rechterarm, onder diens linkeroksel door, om zijn nek. Maak vervolgens dezelfde bewegingen, die voor den hoofd-heupzwaai zijn aangegeven. Fig. 19. VERDEDIGING. Op het oogenblik, dat de aanvaller den rechterarm onder uw linkeroksel brengt, moet u de rechterheup van den aanvaller met uw linkerhand krachtig wegdrukken. VALLENDE. AANVAL EN VERDEDIGING. Zie hiervoor het gedeelte betreffende het vallen van den hoofd-heupzwaai. Fig. 20. LENDEN-HEUPZWAAI, STAANDE EN VALLENDE. STAANDE. AANVAL. Deze greep wijkt weinig af van den oksel-heupzwaai. Grijp met de linkerhand den rechterpols van den verdediger en sla uw rechterarm om zijn lenden. Maak vervolgens dezelfde bewegingen als bij het eerste gedeelte van den hoofd-heupzwaai Fig. 19. VERDEDIGING. Grijp met de linkerhand de kin van den aanvaller en trek het hoofd krachtig achterover. - VALLENDE. AANVAL EN VERDEDIGING. Zie hiervoor het gedeelte betreffende het vallen van den hoofd-heupzwaai. Fig. 20. HOOFDZWAAI, STAANDE. Fig. 22. Hoofdzwaai, staande. AANVAL. Grijp met uw rechterhand, langs de rechterzijde van het hoofd, om den nek van den verdediger, maak een halven draai naar links, trek zijn hoofd naar uw rechterschouder, waarbij uw linkerhand het hoofd aan de linkerzijde omvat en buig in deze houding uw romp een weinig voorover. VERDEDIGING. De verdediger moet in de tegenovergestelde richting weerstand bieden en tegelijkertijd aan de bovenarmen van den aanvaller trekken. HOOFDZWAAI, VALLENDE. Fig. 23. Hoofdzwaai, vallende. AANVAL. Kniel, na het voorwaarts buigen, op uw linkerknie en trek den verdediger over uw rechterschouder naar den grond. Val voorover en druk met uw kin op de borst, of belast deze met het gewicht van uw bovenlichaam, ten einde de brug, waarin de verdediger is komen te staan, te breken. VERDEDIGING. Wanneer u over den schouder van den aanvaller naar den grond wordt getrokken, moet u trachten in de brug te vallen. Maak behendig een draai naar rechts of links om, tot op den buik. OKSEL-ARMGREEP, STAANDE. Fig. 24. Oksel-armgreep, staande. AANVAL. Trek met uw linkerhand den verdediger bij zijn nek, tot hij in een voorover gebogen stand komt. Plaats uw rechterhand, onder zijn linkeroksel door, tot ongeveer boven op den schouder, zoodat de arm als een haak gebruikt kan worden. Laat nu den nek van den verdediger los en grijp met de linkerhand uw rechterhand. De linker-onderarm van den aanvaller rust op den schouder en tegen de linkerwang van den verdediger. Maak een kwart-draai links, druk met beide handen den linkerschouder van den verdediger omlaag, tegelijkertijd den linker-bovenarm van den verdediger met uw rechter-bovenarm zoo krachtig insluitende, dat deze dien niet kan terugtrekken. VERDEDIGING. lü. Wanneer de aanvaller zijn rechterarm onder uw linkeroksel steekt, druk dan dien arm, ter hoogte van de buiging, krachtig naar de binnenzijde. 2". Als de aanvaller u onder den linkeroksel grijpt, zwaai dan den linkerarm over zijn hoofd, langs de voorzijde van zijn lichaam en terug tot langs uw zijde. 3°. Plaats, bij den aanvang van den greep, de rechterhand onmiddellijk tegen het onderlichaam van den aanvaller. 40. Heeft de aanvaller u reeds naar beneden gedrukt en staat hij op het punt u op den grond te werpen, buig dan op beide beenen door en draai onder den rechterarm van den aanvaller door, behendig naar links. OKSEL-ARMGREEP, VALLENDE Fig. 25. Oksel-armgreep, vallende. AANVAL. Wanneer de verdediger is gegrepen, zooals in het eerste gedeelte is aangegeven, drukt de aanvaller hem naar beneden, totdat hij in knielende houding overgaat en zijn rechterhand als steunpunt op den grond plaatst. Val, onder het naar beneden drukken, op de linkerknie, ga (voor-langs het hoofd van den verdediger) naar links en werp het volle gewicht van uw lichaam op den linkerschouder van den verdediger; druk hem vervolgens op de rechterzijde, totdat beide schouders den grond raken. VERDEDIGING. Op het oogenblik dat u door den aanvaller gedwongen wordt op de knieën te vallen en de rechterhand op den grond te plaatsen, moet u linksom draaien, op het rechterzitvlak vallen en een zittende houding aannemen; gebruik daarbij den rechterarm als steunpunt en draai vervolgens zoo lang, dat u in de kniebrug kunt gaan zitten. OKSEL-SCHOUDERGREEP, STAANDE Fig. 26. Oksel-schoudergreep, staande. AANVAL. Sla uw rechterhand in den nek van den verdediger en trek hem voorover. Plaats uw linkerhand, onder den rechteroksel door,opzijn rug, ongeveer tusschen de schouderbladen, en de rechterhand in den nek; druk zijn hoofd krachtig omlaag en wring met de linkerhand zijn lichaam naar rechts om. VERDEDIGING. Draai naar rechts en buig vlug langs de linkerzijde van den aanvaller onder diens linkerarm door. Tegelijkertijd moet de rechterarm worden losgetrokken. OKSEL-SCHOUDERGREEP, VALLENDE. Fig. 27. Oksel-schoudergreep, vallende. AANVAL. Wring den verdediger op zijn linkerzijde legen den grond, houd zijn rechterarm krachtig omklemd, val op uw linkerknie; breng uw lichaamsgewicht over op den rechter-bovenarm van den verdediger en druk hem verder tegen den grond. VERDEDIGING. Val vlug op uw linkerknie en linkerhand, draai naar rechts, over uw zitvlak, tot in de kniebrug. MIDDELGREEP VAN VOREN, STAANDE. Fig. 28. Middelgreep van voren, staande. AANVAL. Grijp met beide armen zóó om het middel van den verdediger, dat u de handen met krom gebogen vingers kunt inéénsluiten of een uwer polsen kunt grijpen. OPMERKING. In het buitenland worden de handen gevlochten. Ten einde bij den val naar den grond het breken der vingers te voorkomen, is het in Nederland niet geoorloofd de handen te vouwen. VERDEDIGING A. Druk met beide handen krachtig tegen de kin van den aanvaller en krom uw rug. VERDEDIGING B. Sluit met beide armen die van den aanvaller in, wanneer u geen voldoenden druk tegen zijn kin kunt uitoefenen. Om de armen van den aanvaller in te sluiten, moet gij uwe handen benedenwaarts richten en inéénsluiten. MIDDELGREEP VAN VOREN, VALLENDE. Fig. 29. Middelgreep van voren, vallende. AANVAL. De aanvaller moet zorgen, dat zijn linkerbeen achterstaat. Maak een kwart-draai naar links, val op uw linkerzijde en werp den verdediger op zijn rug. OPMERKING. Wanneer de aanvaller niet op de zijde valt, dan krijgt de verdediger de gelegenheid hem op den rug te werpen. VERDEDIGING. Wanneer de verdediger van den grond wordt opgeheven, moet hij met het maken van een verdediging wachten, tot hij op den grond is neergekomen. In liggende houding moet u met beide handen het hoofd van den aanvaller wegdrukken en u naar rechts omdraaien. MIDDELGREEP VAN VOREN MET INSLUITING VAN EEN ARM, STAANDE EN VALLENDE. Fig. 30. Middelgreep van voren met insluiting van een arm, staande. STAANDE. AANVAL. Grijp den verdediger om het middel en sluit één of beide armen daarbij in. Zie verder den middelgreep van voren. Fig. 28. VERDEDIGING. Druk met de nog niet ingesloten hand of met den onderarm tegen de kin van den aanvaller en druk zijn hoofd achterwaarts. VALLENDE. AANVAL. Zie hiervoor het gedeelte betreffende het vallen van den middelgreep van voren Fig. 29. VERDEDIGING. De verdediger moet voorkomen, dat hij op dien schouder wordt geworpen, waarvan de arm is ingesloten en met de vrije hand het hoofd van den aanvaller wegdrukken. Fig 28 en 30. OPMERKING. De volgende middelgrepen kunnen nog gemaakt worden: A. Middelgreep met insluiting van beide armen. B. Middelgreep zijdelings met insluiting van één of beide armen. Voor deze grepen zijn de aanval en verdediging gelijk aan den middelgreep van voren, staande en vallende. Fig. 28 en 29. MIDDELGREEP VAN ACHTEREN, STAANDE Fig. 31. Middelgreep van achteren, staande. AANVAL. Grijp met beide armen het lichaam van den verdediger aan de achterzijde om het middel, op gelijke wijze als bij den middelgreep van voren fig. 28 is voorgeschreven en hef den verdediger van den grond. VERDEDIGING. Op het oogenblik, dat u wordt opgeheven, moet u de beenen spreiden, het lichaam sterk naar voren buigen en trachten den grond met de handen aan te raken. MIDDELGREEP VAN ACHTEREN, VALLENDE. Fig. 32. Middelgreep van achteren, vallende. AANVAL. Stap met uw rechterbeen schuins-rechts achterwaarts, val op uw rechterzijde en laat uw rechterhand los. VERDEDIGING. Wanneer gij op uw rechterzijde zijt gevallen, dan moet gij, op het oogenblik dat de aanvaller zijn rechterhand losmaakt, een draai naar rechts maken en in de kniebrug. plaatsnemen. KRUISGREEP, STAANDE EN VALLENDE. Fig. 33. Kruisgreep, staande. STAANDE. AANVAL. Grijp met uw linkerarm den verdediger over diens rechterschouder en met uw rechterarm onder diens linkeroksel door en tracht een uwer polsen te grijpen, of uw handen met krom gebogen vingers inéén te sluiten. VERDEDIGING. Plaats uw rechterhand op de linkerheup en uw linker tegen de kin van den aanvaller. Krom uw rug, om de afstand tusschen beide lichamen te vergrooten. VALLENDE. AANVAL. Hef den verdediger van den grond, draai naar links en val op uw linkerzijde. De beenen in dezelfde houding als bij den onderarmzwaai. Fig. 6. VERDEDIGING. Op uw rechterzijde liggende, moet u het rechterbeen gestrekt, het linkerbeen gebogen hebben, den voet op den grond houden en met de linkerhand den aanvaller wegdrukken. Fig. 6. HOOFD-ARMGREEP, STAANDE. Fig. 34. Hoofd-armgreep, staande. AANVAL. Grijp met uw rechterhand in ondergreep om de buitenzijde van den rechterpols en met uw linkerhand den nek van den verdediger. Breng den rechterpols langs de linkerzijde van zijn hals en trek hem zoolang naar links, dat hij valt VERDEDIGING. Trek uw rechterhand los en duik naar links, onder den rechterarm van den aanvaller door. HOOFD-ARMGREEP, VALLENDE. Fig. 35. Hoofd-armgreep, vallende. AANVAL. Val op uw linkerknie en laat den verdediger over zijn rug rollen. VERDEDIGING. Geef aan de draaiende beweging naar links toe, totdat de val zal plaats hebben; maak op hetzelfde oogenblik een heelen draai naar links en draai onder den rechterarm van den aanvaller door tot in de kniebrug. OKSEL-NEKGREEP, STAANDE. Fig. 36. Oksel-nekgreep, staande. AANVAL. Grijp met uw linkerarm den verdediger van achteren om het middel en plaats uw rechterhand, onder den rechteroksel door, in zijn nek en hef hem van den grond. VERDEDIGING. Door het losmaken van een der armen van den aanvaller wordt de aanval afgeslagen. OKSEL-NEKGREEP, VALLENDE. Fig. 37. Oksel-nekgreep, vallende. AANVAL. Val met den opgeheven verdediger op uw linkerzijde en plaats u in de brug; laat uw linkerhand vlug los en doe den verdediger op beide schouders vallen. VERDEDIGING. Wanneer de aanvaller op de linkerzijde is gevallen, moet u hem beletten zijn linkerhand los te maken. Val, zooveel mogelijk, op uw linkerzijde, draai linksom en kom in de kniebrug. Als de verdediger de linkerhand van den aanvaller moet loslaten, moet hij door de brug naar rechts draaien en de linkerhand öf tegen diens hoofd, öf in diens zijde plaatsen. DUBBELE OKSEL-NEKGREEP, STAANDE. Fig. 38. Dubbele Oksel-nekgreep, staande. AANVAL. Grijp met beide handen langs de achterzijde van het lichaam en onder de oksels door, den nek van den verdediger; buig achterover en hef het lichaam van den grond. VERDEDIGING. Wanneer de aanvaller de armen onder uw oksels brengt, druk dan, ter voorkoming dat hij den greep voltooit, uw bovenarmen tegen de zijde. Heeft hij zijn handen in uw nek geslagen, grijp dan met uw rechterhand zijn rechterhand, met uw linkerhand zijn linkerhand en trek ze weg. DUBBELE OKSEL-NEKGREEP, VALLENDE. Fig. 39. Dubbele Oksel-nekgreep, vallende. AANVAL. Zwaai den verdediger naar rechts opdat zijn romp links naar beneden kome, val eerst op uw linkerknie, vervolgens op den linkerschouder, dan in de brug en werp hem op beide schouders. VERDEDIGING. Op den grond geworpen zijnde, moet u vlug naar links op den buik, of naar rechts door de brug, over den aanvaller draaien. Druk uw schouders zoo krachtig mogelijk omlaag, waardoor de aanvaller in het vasthouden zeer wordt bemoeilijkt. DUBBELE OKSEL-SCHOUDERGREEP, STAANDE. Fig. 40. Dubbele Oksel-schoudergreep, staande. AANVAL. Trek den verdediger aan den nek een weinig voorover, plaats uw linkerhand, onder zijn rechteroksel door, op den rechterschouder, en uw rechterhand, onder zijn linkeroksel door, op den linkerschouder. Kunt u uwe handen met kromgebogen vingers inéénsluiten, dan sluit u het bovenlichaam van den verdediger krachtig in. Breng uw hoofd langs de rechterzijde van het ingesloten lichaam en wring het naar links om. VERDEDIGING. Ie. Wanneer de aanvaller een zijner handen onder een uwer oksels wil brengen, moet u de bovenarmen krachtig tegen het lichaam drukken. 2e. Gelukt het den aanvaller zijn beide handen, onder uw oksels door, op uw rug te plaatsen, druk dan uw beide bovenarmen krachtig voorwaarts naar elkaar toe (zoodat de armen van uw tegenstander worden .afgeknepen"). DUBBELE OKSEL-SCHOUDERGREEP, VALLENDE. Fig. 41. Dubbele Oksel-schoudergreep, vallende. AANVAL. Wanneer de verdediger naar links wordt omgewrongen, moet u op de linkerknie vallen en daarna met uw buik den rechterarm van den verdediger tegen den grond houden. VERDEDIGING. De verdediger valt, gedurende het omwringen, op het rechterzitvlak. Draai, ongeveer in zittende houding, over uw zitvlak naar links en trek een uwer armen los. Lukt deze ontsnapping aan den greep van den aanvaller u niet, zoodat ge op den rug komt te liggen, plaats dan uw linkervoet plat op den grond, zoover mogelijk zijwaarts, been sterk gebogen en hef uw linkerzitvlak van den grond; plaats uw linkerhand vlak en eenigszins zijwaarts, druk met uw achterhoofd of nek in de rechterokselholte van den aanvaller en daardoor uw linkerschouder van den grond. HEFBOOM OP HET HOOFD, STAANDE. Fig. 42. Hefboom op het hoofd, staande. AANVAL. Grijp den verdediger met uw linkerarm langs de achterzijde van zijn rechter-bovenarm en vervolgens van achter naar voren onder den oksel door, op den schouder; plaats uw rechterhand op den nek, grijp met uw linkerhand uw rechter-onderarm, gebruik den linkerarm als hefboom en bezig tegelijkertijd de rechterhand om het hoofd van den verdediger omlaag te drukken. OPMERKING. Het lichaam van den verdediger wordt naar rechts gewrongen en omlaag gedrukt. VERDEDIGING. Belet den aanvaller zijn rechterhand in uw nek te plaatsen. Is hem dit toch gelukt, trek dan die hand met uw linkerhand weg, bevrijd den opgesloten rechterarm door een krachtigen ruk en draai een weinig naar links. HEFBOOM OP HET HOOFD, VALLENDE. Fig. 43. Hefboom op het hoofd, vallende. AANVAL. Door het naar rechts omwringen en voorover drukken valt de verdediger op beide knieën; Val op uw linkerknie en wring het lichaam naar rechts op linkerschouder en hoofd. VERDEDIGING. Zijt gij met den schouder tegen den grond geworpen, draai dan in zittende houding, onder den linkerarm van den aanvaller door, naar rechts. MIDDELGREEP OM HET GEBOGEN LICHAAM, STAANDE. Fig. 44. Middelgreep om het gebogen lichaam, staande. AANVAL. Grijp den voorover gebogen verdediger met uwe beide armen om het middel, sluit uw handen onder den buik inéén en maak een optillende beweging. VERDEDIGING. Zoodra de aanvaller de handen onder uw buik wil inéénsluiten, tracht dan uw handen in die van hem te sluiten. Heeft deze echter zijn handen reeds gegrepen, maak ze dan onmiddellijk los, draai naar links- of rechts om, richt u op of val op uw knieën. U kunt ook, door uw beenen achterwaarts te gooien, het lichaam laten hangen. MIDDELGREEP OM HET GEBOGEN LICHAAM, VALLENDE. Fig. 45. Middelgreep om het gebogen lichaam, vallende. AANVAL. Tracht den verdediger in rugligging op uw rechterschouder te krijgen, val op uw linkerknie en breng hem, over uw haaks-gebogen rechterknie, behoedzaam naar den grond, u tegelijkertijd links-zijwaarts buigend en werp, zoo noodig, het lichaam van uw schouder. Na op de linkerknie gevallen te zijn, kan de aanvaller ook voorover op den buik vallen, fig. 46, en daardoor den verdediger voorwaarts van zich af naar den grond schuiven. VERDEDIGING. De verdediger moet de handen van den aanvaller wegtrekken en daarna trachten op te staan. Is de aanval zoover gevorderd, dat u op den schouder van den aanvaller ligt, dan moet u blijven liggen, fig. 45, totdat u op den grond zijt geworpen. Mogelijk komt u dan, door een brug te maken en daarna door draaiing op het achterhoofd, dat dan als steunpunt dient, op den buik te liggen. MIDDELGREEP OM HET GEBOGEN LICHAAM, VALLENDE. Fig. 46. Middelgreep om het gebogen lichaam, vallende. OPMERKING. De geschiedenis van het Grieksch-Romeinsch worstelen, maakt geen gewag van eenige weerloosheid van een verdediger, gedurende een op hem uitgevoerden aanval. De techniek van het worstelen, die zonder uitzondering alle grepen door verdediging en tegengrepen kan te niet doen, laat ook bij dezen greep toe, dat de verdediger, zij het ook zwakke, pogingen kan aanwenden, zich uit den middelgreep, fig. 44, te bevrijden, door de handen van den aanvaller, die onder den buik inéén zijn gesloten, los te maken. Wanneer de verdediger verzuimt de inééngesloten handen weg te trekken, dan loopt hij gevaar, dat hij op een der schouders van den aanvaller komt te liggen. Dit verzuim mag door den verdediger niet ongedaan gemaakt worden, door het teruggooien van de beenen naar den grond, doch hij is verplicht, gedurende de schouderligging, rustig te blijven liggen, totdat zijn lichaam, of een deel daarvan, op den grond een steunpunt heeft gevonden. HOOFD- EN BOVENARMGREEP, STAANDE. Fig. 47. Hoofd- en bovenarmgreep, staande. AANVAL, Wanneer de verdediger te veel voorover en te dicht bij u staat, trek hem dan met zijn rechterwang tegen uw rechterzijde. Grijp met uw rechterarm, over zijn hoofd heen en langs zijn linkerwang onder het lichaam door, zijn rechter-bovenarm. Uw linkerhand heeft, vóórdat uw rechterhand den rechter-bovenarm van den verdediger aanraakt, dezen reeds in die richting bewogen, zoodat uw rechterhand den arm als van zelf overneemt. VERDEDIGING. Beweeg uw rechter-bovenarm zijwaarts, waardoor den aanvaller belet wordt, daaraan te grijpen. Zonder den bovenarm bij het hoofd in te sluiten, is de greep niet uit te voeren. Is uw rechterarm gegrepen en daardoor buiten werking gesteld, grijp dan met uw linkerhand, onder den rechterarm van den aanvaller door, om zijn rechter-onderarm of om de vingers, en trek die los. HOOFD- EN BOVENARMGREEP, VALLENDE. Fig. 48. Hoofd- en bovenarmgreep, vallende. AANVAL. Draai linksom, val op uw linkerknie, vervolgens op uw buik en werp den verdediger tegelijkertijd op de schouders. VERDEDIGING. Wanneer de verdediger zich voelt omwringen, zal hij een sterk achteroverhellende houding aannemen en tevens een vallende beweging maken. Draai op dit oogenblik, onder den rechterarm van den aanvaller door naar links en val op linkerschouder, zijde en zitvlak en vervolgens met uw lichaam op dat van den aanvaller. Stapt de verdediger, onder het omwringen, te ver van den aanvaller, dan zal hij naast hem komen te vallen. MIDDELGREEP VAN ACHTEREN, MET ÉÉN ARM, VERBONDEN MET HEUPZWAAI EN OVERSLAG, STAANDE. Fig. 49. Middelgreep van achteren met één arm, verbonden met heupzwaai en overslag, staande. AANVAL. Grijp den verdediger met uw linkerhand, binnen door, achter den linkerelleboog, trek dezen langs uw linkerzijde, maak een halven draai linksom en grijp met uw rechterarm om het middel van den verdediger. Standwisselen, rechterbeen voor, linkerbeen achter. OPMERKING. De worstelaars hebben eerst tegenover elkaar gestaan, hetgeen op de fig. niet blijkt, omdat deze gemaakt is na den halven draai linksom door den aanvaller — standwisselen is niet noodzakelijk, de uitvoering is dezelfde. VERDEDIGING. Grijp met uw rechterhand vlug de rechterhand van den aanvaller en trek die onder den buik weg; trek verder uw linkerarm los en draai behendig rechtsom. Door dezen draai maakt de verdediger front naar den aanvaller. MIDDELGREEP VAN ACHTEREN, MET ÉÉN ARM VERBONDEN MET HEUPZWAAI EN OVERSLAG, VALLENDE. Fig. 50. Middelgreep van achteren met één arm, verbonden met heupzwaai en overslag, vallende. AANVAL. Val op uw linkerknie, houd den linkerarm vast en druk dien, ongeveer ter hoogte van de buiging, tegen uw linkerborst. Trek den verdediger schuins-links voorover, zoodat hij geheel overslaat. Op het oogenblik dat hij overslaat, moet uw rechterarm worden losgelaten. Draai linksom, val op uw rechterzijde en grijp met uw rechterarm om den linker-bovenarm van den verdediger. Fig. 51. De aanvaller ligt nu met den rechterschouder fig. 51 op den linkerbovenarm van den verdediger, terwijl hij met de linkerhand den linkerpols van den verdediger heeft gegrepen. MIDDELGREEP VAN ACHTEREN, MET ÉÉN ARM, VERBONDEN MET HEUPZWAAI EN OVERSLAG, VERDEDIGING. Fig. 51. Middelgreep van achteren, met één arm, verbonden met heupzwaai en overslag, verdediging. OPMERKING. Fig. 51 is gemaakt, nadat de verdediger met de schouders tegen den grond was gedrukt en daarna een poging deed om op den rechterschouder te bruggen, waartoe hij het linkerbeen reeds gebogen had. VERDEDIGING. De verdediger moet, vóór hij overslaat, plat op den buik vallen. Is het vallen niet meer mogelijk, dan moet hij na het overslaan in brug vallen en onmiddellijk draaien op linkerschouder, hoofd en zijde. Het rechterbeen moet gebogen en zoo worden geplaatst, dat het hem tot steun dient. De verdediger plaatst zijn rechterhand op het hoofd of op den linkerbovenarm van den aanvaller. HOOFDSTUK II. GRONDWORSTELEN. OKSEL-NEKGREEP A. Fig. 52. Oksel-nekgreep A. AANVAL. De aanvaller neemt, op de rechterknie rustende, plaats aan de linkerzijde van den verdediger, die in de kniebrug zit. Het linkerbeen van den aanvaller wordt zoo geplaatst, dat het, wanneer dit noodig blijkt, krachtig tot steunpunt kan worden benut. Breng uw rechterhand, onder den rechteroksel door, in den nek van den verdediger en grijp met uw linkerhand den linkerarm, ter hoogte van de buiging. Wring met beide handen den verdediger schuins-links voorover op den rug. De rechterarm van den aanvaller, die in den rechteroksel van den verdediger drukt, wordt als hefboom gebruikt. VERDEDIGING. Grijp met uw rechterhand die van den aanvaller uit uw nek, verplaats de beenen naar rechts, uw lichaam naar links, trek uw linkerarm vlug weg, opdat dezen niet worde opgesloten tusschen uw lichaam en het rechter-bovenbeen van den aanvaller. OKSEL-NEKGREEP B. AANVAL. Breng uw linkerhand, onder den linkeroksel door, in den nek en grijp met den rechterarm om het lichaam van den verdediger. Wanneer het lichaam van den verdediger met uw linkerarm wordt omgewrongen, moet u het eigen linkerbeen als steunpunt gebruiken. Door het wringen komt de verdediger, over zijn rechterschouder, op den rug te liggen. Wanneer de verdediger op zijn rechterzijde overgaat, kan de aanvaller, die steeds vasthoud, hem nog van uit twee richtingen bestrijden. 1°. Door vlug over te springen, komt de aanvaller aan de linkerzijde, waarna hij zijn lichaamsgewicht geheel moet overbrengen op den linkerarm van den verdediger. 2°. Bij het omwringen moet de aanvaller met de beenen vóór het hoofd van den verdediger langs gaan en met den rechterarm zijn linkerarm overnemen. VERDEDIGING. Wanneer de aanvaller zijn linkerarm onder uw oksel wil brengen, sluit dan uw arm tegen uw zijde. Heeft hij echter de linkerhand in uw nek gebracht, trek dan die hand weg en beweeg uw schouder benedenwaarts, om den afstand tusschen uw schouder en uw hoofd grooter te doen worden. OKSEL-NEKGREEP C Fig. 53. Oksel-nekgreep C. AANVAL. Breng uw linkerhand, onder den linkeroksel door, in den nek en uw rechterhand, langs de linkerzijde onder de borst door, eveneens in den nek van den verdediger. Trek den nek krachtig omlaag. De verdediger duikelt dan schuinsvoorwaarts, over hoofd en rechterschouder, op den grond. VERDEDIGING. Zie verdediging oksel-nekgreep B. pag. 55. Deze verdediging geldt ook voor den rechterarm. Wordt u omgeworpen, dan moet u behendig in brug overslaan en snel naar links draaien, tot u op den buik komt te liggen. DUBBELE OKSEL-NEKGREEP. Fig. 54. Dubbele oksel-nekgreep. AANVAL. Breng uw rechterhand, over het lichaam van den verdediger en onder diens rechteroksel door, in zijn nek en druk het hoofd omlaag. Wanneer het hoofd bijna den grond raakt, breng dan uw linkerhand, onder den linkeroksel door, eveneens in den nek. De beide handen worden over elkander geslagen of met krom gebogen vingers vastgehaakt. Het hoofd van den verdediger wordt daarna naar den grond gedrukt, terwijl het lichaam over beide schouders naar den grond wordt omgewrongen. De aanvaller gaat hierbij schuins-links voorover naar den grond. VERDEDIGING. Draai, op het oogenblik, dat de aanvaller zijn rechterhand in uw nek plaatst, de beenen naar rechts en het bovenlichaam naar links. Heeft de aanvaller beide handen in uw nek geplaatst, val dan op uw buik en druk uw beide bovenarmen krachtig naar elkander. OPMERKING. In het buitenland wordt de nek niet alleen omlaag gewrongen, doch worden tegelijkertijd de bovenarmen van den verdediger door den aanvaller naar elkander toegebracht. Zoo toegepast wordt de bewegingsmogelijkheid in de schoudergewrichten uitgeput, waardoor lichaamspijniging ontstaat. De grens van het Gr.-R. worstelen wordt hiermede overschreden. KRUISGREEP OM HOOFD EN LINKERSCHOUDER. AANVAL. De aanvaller neemt plaats aan de linkerzijde van den verdediger. Plaats uw linker-onderarm op den nek en grijp met uw rechterhand, onder het lichaam door, als bij den Oksel-nekgreep C. fig. 53 is voorgeschreven, uw linkerhand en druk met beide armen het hoofd van den verdediger omlaag. De verdediger wordt eerst schuin-voorover op hoofd en rechterschouder en vervolgens met beide schouders naar den grond gewrongen. VERDEDIGING. Op het oogenblik, dat de aanvaller zijn linkerhand in uw nek plaatst, moet uw hoofd gebogen, de linkerarm van den nek getrokken en den rechterarm van den aanvaller belet worden onder uw lichaam door te gaan. Wanneer de aanvaller beide handen in uw nek heeft geplaatst, moet u naar links draaien, uw hoofd bewegen in de richting van den rechteroksel van den aanvaller, op uw rechterzitvlak vallen, een zittende houding aannemen en met uw linkerhand den rechterarm van den aanvaller losmaken. OKSEL-NEKGREEP MET OVERSLAG. Fig. 55. Oksel-nekgreep met overslag. AANVAL. Plaats uw linkerhand, onder den linkeroksel door, in den nek en grijp met uw rechterarm het lichaam van den verdediger aan de buikzijde, zoo laag mogelijk bij de heupen. Druk met uw linkerarm het hoofd omlaag, hef met uw rechterarm het onderlichaam omhoog en sla den verdediger over naar den grond. Wanneer de opheffende beweging wordt uitgevoerd, moet de stand van de beenen verwisseld worden; linkerbeen rust met de knie op den grond, of wordt zijwaarts gestrekt; rechterbeen gebogen met den voet op den grond. VERDEDIGING. Zie verdediging voor den linkerarm, oksel-nekgreep B. pag. 55. De verdediger moet met zijn rechterhand beletten, dat hij bij de heupen wordt opgeheven. Wanneer de aanvaller zijn linkerhand in uw nek heeft gebracht, uw lichaam met zijn rechterarm bij de heupen heeft omvat en tot opheffen wil overgaan, moet u uw linkerarm, omhoog over het hoofd en achter den rechterarm van den aanvaller om brengen en vervolgens dien rechterarm voorwaarts wegdrukken; op uw buik vallen en uw armen en beenen zooveel mogelijk spreiden. Wordt de verdediger overgeslagen, dan moet hij in brug trachten te vallen, linksom draaien tot op den buik, of in de kniebrug. HEFBOOM OP HET HOOFD. Fig. 56. Hefboom op het hoofd. AANVAL. Leg uw linkerhand op den nek en grijp met uw rechterhand, onder den linkeroksel van den verdediger door, uw linker-onderarm of pols, druk den verdediger naar rechts en breng uw lichaamsgewicht op hem over. Valt de verdediger op hoofd en rechterschouder, dan moet de aanvaller zich naar links (voor-langs het hoofd van den verdediger) begeven en hem tegen den grond drukken. VERDEDIGING. Grijp met uw linkerhand uw linker-onderbeen, buig uw hoofd tot op den grond, trek met uw rechterhand de linkerhand van den aanvaller van het hoofd en richt u op tot in kniebrug. Wordt u naar rechts gedrukt, dan moet u op hoofd en rechterschouder vallen, de beenen verplaatsen om in brug te kunnen komen, daarna door de brug naar links draaien of, naar links draaiende over hoofd en rechterschouder en zitvlak, met gelijktijdig steunen op den rechter-onderarm, tot op den buik of in kniebrug. DUBBELE BOVENARMGREEP. Fig. 57. Dubbele bovenarmgreep. AANVAL. De aanvaller maakt, in knielende houding, front naar den verdediger, ter hoogte van de schouders. Grijp met uw rechterhand, onder het lichaam door, den rechter-bovenarm en met uw linkerhand, voorlangs de op den grond steunende armen, eveneens den rechter-bovenarm van den verdediger. Trek beide steunpunten van den grond, buig u een weinig schuinslinks over en wring den verdediger op beide schouders. VERDEDIGING. Plaats uw rechterhand zooveel mogelijk van uw lichaam af en buig een weinig naar rechts over. Zijn uw armen ingesloten, strek dan uw rechterbeen zijwaarts of sta vlug op. MIDDELGREEP ZIJWAARTS. Fig. 58. Middelgreep zijwaarts. AANVAL. De aanvaller neemt, in knielende houding, met de linkerzijde plaats tegen de linkerzijde van den verdediger. Grijp met uw linkerarm, boven over en met uw rechterarm, onder door, het lichaam van den verdediger. Sluit uw handen met krom gebogen vingers inéén, draal naar links, hef het lichaam van den grond, val op uw hoofd, linkerschouder en zitvlak en laat den verdediger over zijn beide schouders rollen. VERDEDIGING A. Door de beenen naar rechts, het lichaam naar links te draaien, schuift de verdediger zijn bovenlichaam onder den aanvaller en heeft gelegenheid beide handen los te trekken. VERDEDIGING B. Strek uw beenen en val op uw buik of sta snel op. MIDDELGREEP ACHTERWAARTS. Fig. 59. Middelgreep achterwaarts. Iffir AANVAL. De aanvaller neemt plaats achter den verdediger met de linkerknie tusschen zijn onderbeenen. Het rechterbeen rust haaks gebogen met den voet plat op den grond, aan de rechterzijde van den verdediger. Sla uw beide handen om den verdediger en sluit ze inéén, of grijp een uwer polsen. Hef den verdediger op en val met hem achterover tot in brug. Fig. 60. MIDDELGREEP ACHTERWAARTS, GEVOLGD DOOR BRUG. Fig. 60. Middelgreep achterwaarts, gevolgd door brug, VERDEDIGING. De verdediger, die aan den nederlaag ontkomen wil, zal in brug moeten vallen. OKSEL-SCHOUDERGREEP. Fig. 61. Oksel-schoudergreep. AANVAL. De aanvaller neemt plaats vóór het hoofd van den verdediger. Plaats uw linkerhand, onder den rechteroksel door, ongeveer ter hoogte van de schouderbladen van den verdediger en wring diens rechter-bovenarm opwaarts. Plaats uw rechterhand op zijn nek, wring hem op de linkerzijde, grijp met uw rechterhand den rechterpols en werp uw linkerzijde fig. 62 op den rechterschouder van den verdediger. OKSEL-SCHOUDERGREEP, VERDEDIGING. Fig. 62. Oksel-schoudergreep, verdediging. -VERDEDIGING A. Wanneer de aanvaller zijn linkerhand onder uw rechteroksel brengt, druk dan uw rechter-bovenarm naar u toe. Tegelijkertijd moet u met dien arm den linkerarm van den aanvaller, ter hoogte van de buiging, binnenwaarts drukken- VERDEDIGING B. Geef aan het omhoog brengen van uw rechterbovenarm toe en verwijder, door een zwaaiende beweging met dien arm, tusschen beide hoofden door, de rechterhand van den aanvaller uit uw nek. DUBBELE OKSEL-SCHOUDERGREEP. Fig. 63. Dubbele oksel-schoudergreep. AANVAL. De aanvaller neemt, in knielende houding, plaats vóór het hoofd van den verdediger. Plaats uw linkerhand, onder den rechteroksel door, op den rug en uw rechterhand, onder den linker door, eveneens op den rug van den verdediger. De handen van den aanvaller rusten ongeveer tusschen de schouderbladen, terwijl het hoofd van den verdediger onder den rechteroksel van den aanvaller doorgaat. De verdediger moet opgeheven, een weinig achterwaarts gebracht, en zoo naar links worden omgewrongen, dat hij over zijn linkerzijde op de schouders valt. De aanvaller moet, op het oogenblik dat hij begint te wringen, zijn rechterbeen een weinig opheffen fig. 63 en zijwaarts plaatsen, zich naar links draaien en voorover vallen. VERDEDIGING. Wanneer de aanvaller zijne handen onder uw oksels wil brengen, druk dan uw bovenarmen tegen uw lichaam. Heeft hij zijn handen reeds op uw rug samengebracht en wil hij met het omwringen beginnnen, draai dan naar links om, val op uw zitvlak, neem een zittende houding aan en trek uw rechterarm los. Daardoor ontstaat er gelegenheid vlug naar links te draaien, om verder in de kniebrug te kunnen plaatsnemen. MIDDELGREEP ZIJWAARTS MET BOVENARMGREEP. Fig. 64. Middelgreep zijwaarts met bovenarmgreep. AANVAL. De aanvaller neemt plaats aan de linkerzijde van den verdediger. Grijp met uw rechterarm den verdediger, over diens rug en langs de rechterzijde, onder den buik en sluit het lichaam in dien arm op. Uw rechter-bovenbeen kan die insluiting bevorderen. Grijp met uw linkerhand, voor-langs, den linkerarm van den verdediger en trek dezen opwaarts. De verdediger verliest hierdoor een zijner steunpunten en is geneigd schuins-links voorover te duikelen. Op dit oogenblik moet de aanvaller met zijn rechterarm het ingesloten lichaam opheffen, naar links wringen en zelf op den linkerschouder vallen, fig. 65. MIDDELGREEP ZIJWAARTS MET BOVENARMGREEP. Fig. 65. Middelgreep zijwaarts met bovenarmgreep. De verdediger rolt links-voorover op linkerschouder en hoofd en draait vervolgens naar links door. Wanneer de beenen van den verdediger overslaan, moet de aanvaller naar links draaien en het ingesloten lichaam loslaten, den nu vrijgekomen rechterarm om den linkerarm van den verdediger slaan en de linkerhand, die bij het begin van den aanval op den linkerarm van den verdediger geplaatst was, fig. 64, verplaatsen naar diens linkerpols fig. 66. MIDDELGREEP ZIJWAARTS MET BOVENARMGREEP. Fig. 66. Middelgreep zijwaarts met bovenarmgreep. De aanvaller ligt hierdoor op de rechterzijde en heeft den linker-bovenarm van den verdediger onder den rechteroksel vast. Wanneer de aanvaller zich naar links wentelt en den linkerarm van den verdediger krachtig om eigen lichaam kan vasthouden, dan dwingt hij den verdediger een brug te maken, of met beide schouders den grond te raken. VERDEDIGING. Wanneer de aanvaller zijn rechterarm om uw middel slaat fig. 64, moet uw rechterhand dezen van uw buik lostrekken, uw beenen naar rechts, uw bovenlichaam naar links draaien. Zijt gij gegrepen, dan moet u onmiddellijk de beenen strekken en op den buik gaan liggen. Bestaat voor deze afweringen geen gelegenheid meer, dan moet gij u laten omwringen, in brug vallen, vervolgens naar links draaien tot op linkerschouder en hoofd fig. 66 en met uw rechterhand öf het hoofd, öf den linker-bovenarm van den aanvaller krachtig van u afdrukken. MIDDELGREEP ZIJWAARTS MET HALSSTEUN. Fig. 67. Middelgreep zijwaarts met halssteun. AANVAL. De aanvaller neemt plaats aan de linkerzijde van den verdediger. Grijp met uw linkerhand den linkerpols van den verdediger, licht dien op, buig uw hoofd en leg zijn linkerarm in uw nek. Grijp met uw rechterarm om het middel, draai u naar rechts-achterwaarts om en hef den verdediger over u heen, totdat hij genoodzaakt wordt een brug te maken. Fig. 68. De aanvaller valt op zijn linkerzijde. Als de verdediger de brug maakt, trek dan vlug uw rechterarm weg, tracht zijn linkerarm vast te houden en werp uw volle lichaamsgewicht op dien arm. MIDDELGREEP ZIJWAARTS MET HALSSTEUN, GEVOLGD DOOR BRUG. Fig. 68. Middelgreep zijwaarts met halssteun, gevolgd door brug. VERDEDIGING. Wanneer u wordt gegrepen, zooals fig. 67 aangeeft, grijp dan met u rechterhand den rechterpols van den aanvaller, beweeg u krachtig naar rechts en trek uw linkerarm weg. OKSEL-NEKGREEP MET BOVENARMGREEP. Fig. 69. Oksel-nekgreep met bovenarmgreep. AANVAL. De aanvaller neemt plaats aan de linkerzijde van den verdediger. Breng uw linkerhand, onder den linkeroksel door, in den nek en grijp met uw rechterhand, onder het lichaam door, den rechter-bovenarm van den verdediger. Druk krachtig den nek naar beneden en trek den reeds gegrepen arm naar ü* toe. Hierdoor verliest de verdediger zijn rechter-steunpunt en valt met rechterschouder en hoofd op den grond. Fig. 70. Val vervolgens op uw buik en druk den verdediger met beide schouders tegen den grond. OKSEL-NEKGREEP MET BOVENARMGREEP. Fig. 70. Oksel-nekgreep met bovenarmgreep. VERDEDIGING. Bij het toepassen van dezen greep, wordt het gebruik van beide armen door den aanvaller geëischt. De verdediger behoort er dus voor te waken, dat beide armen niet op hetzelfde oogenblik den greep kunnen toepassen. Heeft de aanvaller den linkeroksel-nekgreep aangelegd, dan moet gij uw rechterarm zijwaarts brengen, waardoor u den aanvaller belet dien te grijpen. Wordt de oksel-nekgreep door beide partijen volgehouden, dan moet de verdediger zich een weinig oprichten en zijn rechterbeen zijwaarts plaatsen. Heeft de aanvaller u met zijn beide armen gegrepen, dan moet u na het omwringen door de brug naar links draaien. KIN- EN BOVENARMGREEP. Fig. 71. Kin- en bovenarmgreep. AANVAL. De aanvaller neemt plaats vóór het hoofd van den verdediger. Grijp met uw linkerhand, over het hoofd heen, de kin en met uw rechter den rechterarm van den verdediger. Trek met uw linkerhand de kin naar links en omhoog, met uw rechter den rechterarm naar rechts en hef den verdediger een weinig omhoog. Draai en trek den verdediger naar links om op zijn rechterschouder en vervolgens op den linker. VERDEDIGING. Grijp met een uwer handen de linkerhand van den aanvaller en ruk deze van uw kin en de rechter van den gegrepen rechterarm. Als u op den rechterschouder wordt geworpen, moet u over uw rug en zitvlak naar links draaien, tot in de kniebrug. OKSEL-NEKGREEP MET SCHOUDERGREEP. Fig. 72. Oksel-nekgreep met schoudergreep. AANVAL. De aanvaller neemt, steunende op de linkerknie, plaats aan de rechterzijde van den verdediger. Grijp met uw linkerarm buitenwaarts om den linkerarm van den verdediger, ter hoogte van de buiging en plaats uw hand, tusschen bovenarm en zijde door, op het linkerschouderblad. Met uw rechterarm maakt u den oksel-nekgreep. Uw rechterbeen moet u schuins-rechts voorwaarts plaatsen, om te voorkomen, dat de verdediger u, bij het maken van den oksel-nekgreep, op uw rechterschouder en zijde werpt. Met uw linkerhand drukt u den linkerschouder omlaag, uw rechterarm gebruikt u als hefboom. De linkerschouder van den verdediger zal, gedurende het omwringen, als spil gebruikt worden, terwijl hij eerst daarmede den grond raakt en daarna, over het hoofd, met den rechterschouder. OPMERKING. Deze greep, die in Finland zeer veel gemaakt wordt, wijkt in de uitvoering eenigszins af. De aanvaller drukt met zijn linkerhand niet alleen den linkerschouder van den verdediger omlaag, doch houdt bovendien diens onderarm met zijn linkerarm zoo stevig omklemd, dat hij dien niet kan bevrijden en wringt den linkerelleboog rugwaarts. Aangezien de aanvaller ook den rechter-bovenarm van den verdediger omwringt, kan diens linkerschouder niet als spil dienst doen, en wordt dus de bewegingsmogelijkheid uitgeput. Zoo wordt de verdediger weerloos gemaakt, vóórdat zijn beide schouders den grond hebben geraakt. De grens van het Grieksch-Romeinsch worstelen is hier overschreden en het pad der Jiu-Jitsu-methode betreden. Deze uitvoering is dus volgens de bepalingen van den Nederlandschen Krachtsportbond niet geoorloofd. VERDEDIGING. De verdediger draagt zorg, dat zijn linkerarm niet ingesloten wordt. Voor den rechterarm zie oksel-nekgreep en lees voor links, .rechts". GEHAAKTE OKSEL-SCHOUDERGREEP. Fig. 73. Gehaakte oksel-schoudergreep. AANVAL. De verdediger, die in kniebrug zit, wordt onverhoeds achterover getrokken. De aanvaller kiest hiervoor het begin van den rechter-oksel-nekgreep, plaatst daartoe niet zijn hand in den nek van den verdediger, doch grijpt met de linkerhand zijn eigen rechterhand met krom gebogen vingers vast en trekt den verdediger achterover naar den grond. Onder het vallen van den verdediger, draait de aanvaller naar links en werpt zich op den rechterarm van den verdediger, bij wijze van een gemaakte onderarmzwaai. Fig. 6. VERDEDIGING. Zie hiervoor het gedeelte betreffende het vallen van den onderarmzwaai. Fig. 6. GEHAAKTE ARMGREEP, AANVAL. Fig. 74. Gehaakte armgreep, aanval. AANVAL. De aanvaller neemt plaats aan de linkerzijde van den verdediger. Grijp met uw rechter-onderarm den rechterarm van den verdediger, in de buiging en met' uw linkerhand zijn linkerpols. Met uw linkerhand houdt u den gegrepen arm krachtig vast, terwijl u met den rechterarm den verdediger naar links, dus naar u toe wringt. GEHAAKTE ARMGREEP, VERDEDIGING. Fig. 75. Gehaakte armgreep, verdediging. VERDEDIGING. De verdediger geeft aan het omwringen een weinig toe, trekt vlug de linkerhand los, draait naar rechts en neemt een zittende houding aan. De rechter-onderarm van den verdediger komt daardoor onder den rechteroksel van den aanvaller. Wanneer de verdediger achter den aanvaller plaats neemt, dan kan hij denzelfden greep toepassen en is daardoor, op zijn beurt aanvaller geworden. HOOFDSTUK III. GREPEN EN TEGENGREPEN. (PARTIJWORSTELEN) GREPEN EN TEGENGREPEN. (PARTIJWORSTELEN) Tot hiertoe hebben wij beschreven, op welke verschillende wijzen gegrepen kan worden en kunnen nu overgaan de tegengrepen toe te passen, waaronder wij de eenvoudigste gevechtsgangen zullen opnemen. Door het toepassen van een tegengreep, ontkomt een verdediger niet alleen aan een op hem toegepasten greep, doch hij dwingt, door een goed gemaakten tegengreep, den aanvaller zich te verdedigen. Bij het toepassen der grepen met tegengrepen moet de uitvoering der tegengrepen met groote voorzichtigheid aangeleerd worden, omdat van uit het staand worstelen onmiddellijk naar het grond worstelen wordt overgegaan. De aanvaller mag daarom zijn verdediger nimmer, van uit het staand worstelen, rechtstreeks tot op den grond ten val brengen, doch moet den val breken, door zelf in knielende houding over te gaan. De greep heeft plaats van af het hoofd tot aan de heupen. Elke greep moet zóó worden toegepast, dat de tegenpartij gelegenheid heeft, zonder lichamelijk letsel of belemmering der ademhaling en zonder dat de bewegingsmogelijkheid der schoudergewrichten wordt uitgeput, zich te bevrijden of te toucheeren. Wanneer de polsen worden gegrepen, mogen zij door den aanvaller nimmer worden omgedraaid. De Grieksche-Romeinsche worstelkamp begint en eindigt met saluut en wordt geopend door het grijpen der armen of handen en daaruit worden alle grepen gedaan. NEKGREEP EN VERDEDIGING A. Fig. 76. Nekgreep en verdediging A. Als de aanvaller met zijn hand u bij den nek grijpt, sla dan met uw hand, aan de binnenzijde van den daartoe gestrekten arm, dezen krachtig weg. NEKGREEP EN VERDEDIGING B. Fig. 77. Nekgreep en verdediging B. Sla met uw rechter-bovenarm krachtig tegen den linkerelleboog van den aanvaller, draai uw romp een weinig naar links en buig u voorover. Deze verdediging, snel en krachtig uitgevoerd, kan den aanvaller zoo doen draaien, dat hij rugwaarts tegenover u komt te staan, waardoor u hem kunt grijpen in den middelgreep van achteren. GEKRUISTE POLSGREEP.1) Fig. 78. Gekruiste polsgreep. AANVAL. Grijp met uw linkerhand den rechterpols en met uw rechter den linkerpols van den verdediger; maak vlug een halven draai linksom en trek de gegrepen armen, die door den halven draai worden gekruist, over uw rechterschouder; buig zóó voorover, dat de verdediger op uw rug hangt, werp u vervolgens op beide knieën, waardoor hij over uw rug naar den grond zwaait. VERDEDIGING. Vóórdat uw armen over den schouder van den aanvaller worden gebracht, moet u trachten, uw lichaam achterwaarts te brengen. Door krachtig te trekken krijgt u dan eenige kans aan den greep te ontkomen. De wijze van vallen zal bepalen, welke verdedigingen u kunt aanwenden om aan schouderligging te ontkomen. 1) De gekruiste polsgreep wordt zelden toegepast. Wij hebben gemeend dezen greep toch te moeten opnemen en hebben hem daarom geplaatst In de rubriek „partijworstelen". GEKRUISTE ARMGREEP, BEGIN EN UITVOERING. Fig. 79. Gekruiste armgreep, Fig. 80. Gekruiste armgreep, begin. uitvoering. AANVAL (voor den verdediger). Als de aanvaller met zijn beide handen u om den nek grijpt, fig. 79, om u tegen den grond te trekken, kunt u die poging verijdelen door te duiken, of door krachtig aan zijn armen te rukken, hem zoo dwingend, deze terug te trekken Door een tegengreep kan de aanvaller op den grond geworpen worden en komt de gekruiste armgreep daarvoor in aanmerking. Wanneer de aanvaller u om den nek grijpt, zal hij zich vóór- of achterwaarts bewegen en u daardoor dwingen deze bewegingen te volgen. Tijdens een dezer bewegingen maakt u plotseling een halven draai links, tegelijkertijd grijpt uw rechterarm beide armen van den aanvaller, fig. 80 en trekt hem naar den grond. OPMERKING. Aangezien beide armen van den aanvaller naar eene zijde opgesloten zijn, wordt bij het vallen voorzichtigheid geboden. GREEP MET GEKRUISTE ARMEN OM ÉÉN ARM, GEVOLGD DOOR HEUPZWAAI RUGWAARTS. Fig. 81. Greep met gekruiste armen om één arm, gevolgd door heupzwaai rugwaarts. AANVAL. De aanvaller maakt den greep met gekruiste armen om één arm, zie fig. 16, en tracht een draai links te maken om den verdediger te kunnen medetrekken. VERDEDIGING. De verdediger beweegt, op het oogenblik dat de aanvaller den draai links wil maken, zijn rechter-onderarm langs diens linkerzijde, waarmede hij den aanvaller om het lichaam grijpt en hij den heupzwaai aan de rugzijde kan maken. OKSEL-NEKGREEP MET TEGENGREEP, BEGIN. Fig. 82. Oksel-nekgreep met tegengreep, begin. AANVAL. De aanvaller neemt plaats aan de linkerzijde van den verdediger en maakt den rechtschen oksel-nekgreep. VERDEDIGING. De verdediger knijpt met zijn rechter-bovenarm krachtig den rechter-onderarm van den aanvaller en beweegt zich rechts naar den grond, om den aanvaller over den rug naar den grond te kunnen trekken. AANVAL. De aanvaller, die zich tot het verdedigen bepalen moet, verplaatst de beenen naar links en komt vóór het hoofd van den verdediger te liggen, waardoor hij aan den tegengreep, toegepast door den verdediger, ontkomt. OKSEL-NEKGREEP MET TEGENGREEP, UITVOERING. Fig. 83. Oksel-nekgreep met tegengreep, uitvoering. De aanvaller, die aan de linkerzijde van den verdediger heeft plaats genomen, en den rechtschen oksel-nekgreep heeft toegepast, wordt door den verdediger, over zijn rug, naar den grond getrokken. De verdediger, die de beschikking over zijn linkerarm heeft behouden fig. 82, heeft dezen om den aanvaller geslagen en zich, in eenigszins zittende houding, naar links gedraaid, waardoor hij met zijn linkerzijde nagenoeg op den aanvaller is komen te liggen. Is de verdediger krachtig genoeg om den aanvaller met den linkerarm vast te houden, dan is ontkomen bijna niet mogelijk. OKSEL-ARMZWAAI VOORWAARTS, GEVOLGD DOOR OKSEL-ARMZWAAI ACHTERWAARTS. Fig. 84. Oksel-armzwaai voorwaarts, gevolgd door oksel-armzwaai achterwaarts. AANVAL. De kleinste, zie fig. 84, is de aanvaller van den oksel-armzwaai voorwaarts. Fig. 10. Hij heeft, staande aan de rechterzijde van den verdediger, den greep willen doen, hetwelk aan de stand van de armen te zien is. VERDEDIGING. De verdediger heeft vlug zijn rechterbeen voor den aanvaller geplaatst fig. 84 en met zijn linkerhand den linkerpols van den aanvaller gegrepen om daaruit den oksel-armzwaai achterwaarts (tegengreep) te kunnen maken. OKSEL-ARMZWAAI, GEVOLGD DOOR HOOFD-HEUPZWAAI. Fig. 85. Oksel-armzwaai, gevolgd door hoofd-heupzwaai. AANVAL. De aanvaller wil den verdediger grijpen in den okselarmzwaai. Fig. 85 doet zien, dat de aanvaller, voor het doen van den oksel-armzwaai, nog de polsen omklemd houdt, nadat hij den rechterarm van den verdediger over zijn rechterschouder had geslagen. VERDEDIGING. Op dit oogenblik was de verdediger vlug naar links gestapt en kwam hierdoor van achter naar voor, draaide zijn onderlichaam behendig naar rechts en kon zoo den hoofd-heupzwaai maken. OKSEL-SCHOUDERGREEP MET OKSEL-ARMZWAAI. Fig. 86. Oksel-schoudergreep met oksel-armzwaai. AANVAL. De aanvaller heeft den oksel-schoudergreep, fig. 26, willen maken, waartoe hij zijn linkerarm onder den rechteroksel van den verdediger had gebracht. VERDEDIGING. De verdediger draait vlug naar rechts en buigt zijn hoofd onder den linkeroksel van den aanvaller, waardoor hij den okselarmzwaai kan toepassen. OKSEL-ARMZWAAI ACHTERWAARTS MET OVERSLAG. Fig. 87. Oksel-armzwaai achterwaarts met overslag. AANVAL. Grijp met de binnenwaarts gedraaide rechterhand den linkerpols van den verdediger aan de binnenzijde en met de linkerhand diens rechterpols aan de buitenzijde. Breng den linkerarm van den verdediger een weinig zijwaarts, steek uw hoofd er onder door en hef tegelijkertijd den verdediger, die met zijn borst op uw linkerschouder rust, omhoog. OPMERKING. Deze greep kan toegepast worden, wanneer u door den aanvaller in den middelgreep van voren zal gegrepen worden. VERDEDIGING. De wijze van vallen zal bepalen, welke verdediging kan aangewend worden, om aan schouderligging te ontkomen. MIDDELGREEP VAN VOREN MET TEGENGREEP. Fig. 88. Middelgreep van voren met tegengreep. AANVAL. De aanvaller grijpt den verdediger in den middelgreep van voren. VERDEDIGING. De verdediger sluit met beide armen die van den aanvaller in, vouwt de handen, of grijpt zich aan een zijner polsen; daarna buigt hij een weinig achterover, als wilde hij den aanvaller van den grond tillen, draait naar links, valt op de linkerknie en werpt hem naar den grond. VERDEDIGING voor den aanvaller van den middelgreep van voren: De wijze van vallen zal bepalen, welke verdediging door den gevallen aanvaller kan aangewend worden, om aan schouderligging te ontkomen. HOOFD-HEUPZWAAI MET TEGENGREEP. Fig. 89. Hoofd-heupzwaai met tegengreep. Verdediging A. OPMERKING. De heupzwaaien behooren zóó uitgevoerd te worden, dat de aanvaller nimmer plaats kan nemen tusschen de voeten van zijn tegenstander. Het lichaam van den verdediger moet immer boven het heupgewricht van den aanvaller komen te liggen, ter voorkoming van het z.g.n. «beentje lichten". Bij goed uitgevoerden aanval, is de heupzwaai, bijna zonder uitzondering, onfeilbaar. Het tegendeel bewijst, dat de verdediger eerder naar den grond wordt gebracht, dan het op juiste wijze plaatsen der voeten van den aanvaller. AANVAL. De aanvaller tracht den hoofd-heupzwaai te maken, waartoe hij zijn arm reeds, achter het hoofd van den verdediger langs, op diens rechterschouder heeft geslagen. VERDEDIGING A. De verdediger grijpt, op dit oogenblik, den aanvaller om het middel, fig. 89, tilt hem op, valt achterwaarts op de linkerzijde en drukt den aanvaller met beide schouders op den grond. HOOFD-HEUPZWAAI MET TEGENGREEP. Fig. 90. Hoofd-heupzwaai met tegengrejep. Verdediging B. VERDEDIGING B. De verdediger grijpt, op dit oogenblik, den aanvaller met den rechterarm van achteren om het middel fig. 90 en drukt met de linkerhand, over den rechterschouder van den aanvaller heen, zijn kin krachtig omlaag; tilt hem op, valt achterwaarts op de linkerzijde en drukt hem met beide schouders op den grond. HOOFD-HEUPZWAAI MET TEGENGREEP. Fig. 91. Hoofd-heupzwaai met tegengreep. Val. VERDEDIGING, voor den aanvaller van den hoofd-heupzwaai. Wanneer na den val op den grond geen schouderlegging plaats heeft, dan kan de aanvaller, door het snel omgooien der beenen, aan een nederlaag ontkomen. MIDDELGREEP VAN VOREN, GEVOLGD DOOR ONDERARMZWAAI. Fig. 92. Middelgreep van voren, gevolgd door onderarmzwaai. Wanneer de aanvaller den verdediger in den middelgreep van voren grijpt, fig. 28, moet de verdediger een halven draai links maken, den aanvaller in den rechtschen onderarmzwaai grijpen, fig. 5, in knielende houding overgaan en hem daarna ten val brengen, fig. 6. De verdediger, dat is: de aanvaller van den onderarmzwaai, die op de rechterzijde ligt, heeft den rechterarm van den aanvaller vast. Hij moet over den rug naar links draaien, fig. 83, en alle kracht en behendigheid aanwenden om hem op de schouders te doen rollen. Wanneer de aanvaller redding zoekt in het maken van de brug, dan moet de verdediger voorkomen, dat hij over het lichaam van den aanvaller komt te rollen, aangezien hierdoor de aanvaller uit den greep ontsnapt. De verdediger moet voorkomen, dat de aanvaller in zijn vorige houding terugkeert; dan is ontkomen niet mogelijk. Wij zien dus, dat de verdediger, door het maken van den onderarmzwaai als tegengreep, den aanvaller, uit den op hem toegepasten middelgreep, ten val kan brengen. De aanvaller, die den middelgreep als begin van uitvoering kiest, kan, tijdens den op hem aangelegden onderarmzwaai — tegengreep van den verdediger —, onder het vallen van den verdediger, zijn linkerarm onder diens lichaam brengen, hem onder den buik opheffen en over hoofd en rechterschouder schuin-voorover doen duikelen. De verdediger gaat dan met het lichaam vóór het hoofd van den aanvaller langs en moet op dit oogenblik een brug maken, terwijl de aanvaller op zijn buik rolt. MIDDELGREEP VAN VOREN, GEVOLGD DOOR ONDERARMZWAAI, MIDDELGREEP VAN ACHTEREN EN STAANDE OKSEL-NEKGREEP. Zie fig. 37, oksel-nekgreep, vallende. In de voorgaande gevechtsgang is vermeld, dat de aanvaller den strijd opende, met den middelgreep van voren en dezen greep door den verdediger beantwoord werd, met den rechtschen onderarmzwaai. Op het oogenblik, dat de verdediger voor het toepassen van den onderarmzwaai zich naar links moet omdraaien, krijgt de aanvaller gelegenheid den middelgreep van achteren toe te passen, hem van den grond te heffen, de rechterhand onder den rechteroksel van den verdediger te brengen en vervolgens deze in den nek te leggen. Wanneer de aanvaller bovendien een kwart-draai links maakt en in knielende houding plaats neemt, kan hij met vrij groote zekerheid den verdediger op beide schouders werpen. De verdediger kan, indien hij niet op beide schouders tegelijk valt, zich naar links, over den buik, op de rechterzijde draaien, den rechterarm van den aanvaller vasthouden en hem, over zijn eigen lichaam trekkende, op den grond doen rollen. Zie fig. 6 onderarmzwaai, vallende. De verdediger kan ook onmiddellijk naar rechts draaien, de beenen over den op den grond liggende aanvaller werpen, diens rechterarm vasthouden en hem op zijn rechterzijde en vervolgens op beide schouders brengen. ONDERARMZWAAI, GEVOLGD DOOR BRUG EN LENDENGREEP. Fig. 93. Onderarmzwaai, gevolgd door brug en lendengreep. AANVAL. De aanvaller grijpt den verdediger in den rechtschen onderarmzwaai fig. 5, en zwaait hem naaf den grond, fig. 6. VERDEDIGING. De verdediger, goed „brugger" zijnde, zoekt geen bevrijding door het wegdrukken van het hoofd, of linker-bovenarm van den aanvaller, fig. 6, doch doet zich in de brug vallen, fig. 93. AANVAL De aanvaller draait nu niet naar links, doch behendig naar rechts, neemt knielende plaats op de rechterknie en haaks gebogen linkerknie. De rechterarm van den verdediger, die door den aanvaller nog steeds, onder zijn rechteroksel en met de linkerhand, wordt vastgehouden, wordt tijdens het opzetten van de brug nu onder den linkeroksel geklemd, fig. 93, terwijl de rechterarm van den aanvaller den verdediger om de lenden grijpt. De verdediger, die het hoofd van den aanvaller bij de kin wegdrukt, ter voorkoming dat de aanvaller ook hiermede zijn borst bezwaard, wordt ten slotte verplicht aan den druk toe te geven en tracht door draaiïng op het achterhoofd, op een der schouders in hoofd-schouderbrug te vallen in de hoop, zich te kunnen bevrijden. Bijna zonder uitzondering is schouderligging het einde van dezen greep. OPMERKING. De brugstand mag nimmer onmogelijk worden gemaakt, door den tegenstand van den „brugger" met ruw geweld te willen breken, waartoe wel eens het lichaam wordt opgetild en krachtig wordt neergestooten. De aanvaller moet de brug doen vallen, door het hoofd met een zijner handen onderuit te trekken, of het lichaam van zijn tegenstander te belasten met zijn eigen lichaam; de verdediger mag ook niet tegen het hoofd in opgeschoven worden. HOOFDSTUK IV. BEPALINGEN VOOR HET WORSTELEN. BEPALINGEN VOOR HET WORSTELEN. Op eiken goedgekeurden wedstrijd volgens de Gr. R. methode wordt geworsteld overeenkomstig de bepalingen van den Nederl. Krachtsportbond. De bepalingen luiden als volgt: Op het commando van een kamprechter „los" geven de deelnemers elkaar de hand en na verder het saluut volbracht te hebben gaan zij tot den aanval over. Indien een der kamprechters halt roept, zijn de worstelaars verplicht den strijd te staken. De greep heeft plaats met de platte hand van af het hoofd tot aan de heupen. Indien een partij na 30 minuten onbeslist gebleven is, moeten de tegenstanders na 2 minuten rust nogmaals 30 minuten om punten kampen. Is na het verstrijken van dezen tweeden termijn geen beslissing gevallen, dan is hij winnaar, die ten genoege der kamprechters de meeste aanvallen heeft -gemaakt. Kan ook hier geen beslissing vallen, dan worden beiden tot verliezer verklaard. Gewonde deelnemers mogen niet tot den strijd worden toegelaten. Ontstaat zonder schuld een verwonding, zoodat een der worstelaars genoodzaakt is den strijd op te geven, dan is deze verliezer. Is de verwonding echter ontstaan door overtreding van het reglement, dan wordt de schuldige gediskwalificeerd en is de gewonde winnaar. Ieder worstelaar is verplicht na afloop van den strijd zijn tegenpartij de hand te reiken. Voldoet hij niet aan deze bepaling dan wordt hij voor den tijd van een jaar gediskwalificeerd. Eiken greep moet steeds zóó worden toegepast, dat de tegenpartij gelegenheid heeft, zonder lichamelijk letsel of belemmering der ademhaling, zich vrij te maken of te toucheeren. VERBODEN HANDELINGEN. Verboden Is: Het zoogenaamd beentje wippen of draaien; de handen samen te vouwen; wanneer een der strijders op den buik valt, met beide handen het hoofd te draaien; een tegenstander staande van den schouder op den grond te werpen; stooten, krabben, één vinger of de haren vast te grijpen, omdraaien der armen; gewond in het strijdperk te treden; het lichaam met vette bestanddeelen in te wrijven; voorwerpen te dragen, die verwondingen kunnen veroorzaken; grepen toe te passen, die het ademen beletten; een tegenstander in brugstand staande, op te heffen en met geweld neer te gooien. De nederlaag in rollenden val Is meermalen het gevolg van onvoorzichtigheid van den aanvaller, terwijl ook niet te bewijzen is, dat de rollende val het gevolg is van zoo'n meerdere kracht of techniek van den aanvaller, dat een geldige nederlaag hierop mag worden vastgesteld. De nederlaag in rollenden val moet dan ook alleen geldig geacht worden, wanneer een worstelaar zijn tegenstander legt, door tweemaal den eenen en eenmaal den anderen schouder de mat te doen aanraken. Een deelnemer, op deze wijze, als verliezer verklaard, kan zich vrijwillig neerleggen bij de uitspraak, omdat hem, door de meerdere kracht zijner tegenpartij, de gelegenheid ontnomen werd, gedurende de tweede en derde aanraking van de mat, zich uit de benarde positie te redden. Ook voor den winnaar uit een ontmoeting, berecht als gevolg van rollende val, kan geen enkele voldoening komen, aangezien hij zich zelf niet als de meerdere kracht kan beschouwen, omdat overbekend is, dat het einde van den strijd meermalen onafhankelijk is van zijn wil. Wordt voor ééne ontmoeting een vastgestelden tijd beschikbaar gesteld, dan moeten de strijders onmiddellijk na het verstrijken van den termijn, den strijd staken. Meermalen komt het voor, dat een verdediger in een z.g.n. vasten greep zit, waaruit ontkoming bijna onmogelijk is, doch door den termijn te verlengen geeft men den aanvaller een gunst. Het mag uit den aard der zaak voor den aanvaller niet aangenaam zijn, zijn tegenpartij te moeten loslaten, doch hem werd de gelegenheid gelaten zijn tegenstander binnen den daarvoor gestelden tijd te overwinnen, waaraan hij door tegenstand van den ander niet kon voldoen. Indien een ontmoeting in knielende- of staande houding nutteloos wordt gevoerd, kunnen zij verplicht worden in eene andere positie over te gaan. BEOORDEELING OP PUNTEN. Voor het aanleggen van een greep mag geen punt worden toegekend. Degene, die een greep uitvoert, waardoor zijn tegenpartij naar de mat wordt getrokken, komt in aanmerking voor een punt. De meening dat voor een wering eveneens een punt toegekend moet worden is onjuist, omdat hij, die de wering maakt, dit moet doen om .verliezen" te voorkomen en daarom doet uit een welbegrepen eigenbelang. De aanlegger van den greep is zijn tegenstander voor en brengt dezen in zoo'n benarde positie, dat een wering noodwendig moet worden gemaakt. De gemaakte wering kan dikwijls zeer mooi zijn en bewondering afdwingen, toch moet niet vergeten worden, dat de wering volgen moet op een goed doorgevoerden greep en daarom niet in aanmerking behoort te komen voor een punt. Niet zelden weert een worstelaar in staande houding zich. door gebruikmaking der ellebogen. Deze minderwaardige handelwijze moet niet worden toegestaan. Een amateur worstelaar die de Gr. R. worstelkunst beoefent, moet uitgaan van het denkbeeld, dat de grepen gemaakt moeten worden met de handen en dat gebruikmaking van ellebogen, zonder dat de handen het lichaam van zijn tegenstander grijpen niet kan worden toegestaan. Bij de toepassing van den armzwaai, in onder- of bovengreep mag nimmer de gegrepen pols door den aanvaller worden omgedraaid. Tijdens den aanval zal een dergelijk omdraaien nimmer worden uitgevoerd, doch juist terwijl het lichaam naar de mat wordt gebracht, wordt er meerdere malen gebruik gemaakt van de door den verdediger te nemen tegen-maatregelen om den pols te draaien. De heupzwaai behoort zoo uitgevoerd te worden, dat de aanvaller nimmer plaats kan nemen tusschen de voeten van zijn tegenstander. Het lichaam van de tegenpartij moet immer met de rechter- of linkerzijde boven het heupgewricht van den aanvaller komen te liggen; op bovenstaande wijze toegepast is er geen sprake van het zoogenaamde .pootje draaien" en .beentje lichten". Bij goed uitgevoerden aanval is de heupzwaai in een groot aantal gevallen onfeilbaar. Het tegendeel bewijst alleen, dat het lichaam van den verdediger eerder naar de mat wordt gedrukt dan het behoorlijk plaatsen der voeten door den aanvaller; m.a.w. wanneer de greep mist, is dit een bewijs van verkeerd aanleggen. De toepassing van de dubbele oksel-nekgreep moet zoo geschieden, dat de verdediger zijwaarts uit den greep kan komen. — Daarom is het niet geoorloofd dat de kruin van den onderman bedekt wordt met beide handen van den aanvaller, ten doel hebbende het hoofd met kracht naar de mat te brengen, doch moet de hals als steunpunt benut worden voor de hefboom, teneinde het ademen niet te beletten; de aanvaller mag niet achter het lichaam en tusschen de beenen van zijn partij plaatsnemen, aangezien hij bij eene eventueele flinke lichaamslengte van den onderman, genoodzaakt wordt een zijner beenen op te lichten en te drukken tegen het onderlichaam zijner tegenpartij. Wordt de greep op deze wijze toegepast, dan zit de verdediger in een klem, waarin groot gevaar bestaat voor lichamelijke pijn. Om den middelgreep achterwaarts om het voorgebogen lichaam te kunnen voltooien moet door den aanvaller worden zorg gedragen, dat zijn tegenpartij, liggende op des aanvaller's schouders, langzaam met het hoofd omlaag naar de mat wordt gebracht. — Daartoe is het noodig, dat gedurende het naar de mat brengen, de aanvaller in knielende houding overgaat, waarna het lichaam van zijn tegenstander over zijn knie naar de mat schuift. Vaak ziet men het voorkomen, dat een worstelaar zijn tegenpartij verzoekt, in kniestand op de mat plaats te nemen, als de laatste, door welke oorzaak ook, maar even buiten de mat is gegaan. Aan dit verzoek behoeft geen gevolg gegeven te worden. Het is geoorloofd, dat een worstelaar zijn tegenpartij, hoewel buiten de mat, indien hij hem weet vast te houden, terugbrengt op de mat, om dan zijn greep verder te kunnen uitwerken. Staat een der strijders in brugstand en schuift hij langzaam maar zeker van de mat, dan moet de brugger als verliezer worden verklaard, daar bij door dit bewijs onmachtig blijkt, zich uit de positie te redden door het maken van een kopdraai of snelle wending van het lichaam. Hier blijkt duidelijk gebrek aan techniek bij dengene, die in de .brug" kwam te staan of meerdere kracht van de tegenpartij. Het van de mat schuiven toont zwakte, gebrek aan zelfvertrouwen en is als verdedigingswijze af te keuren. Bij W. L. & J. BRUSSE'S UITGEVERSMAATSCHAPPU te Rotterdam zijn mede verschenen en in eiken boekhandel verkrijgbaar: HANDLEIDING VOOR HET ONDERWIJS IN DE GYMNASTIEK door W. P. Hubert van Blyenburgh, kapitein der artillerie, Hoofd van onderwijs van de Gymnastiek- en Sportschool der Koninklijke marine. Met 173 figuren. Prijs ƒ 1,90, geb. ƒ 2,35. VERZAMELSTAAT van oefeningen voorkomende in de HandleidingGymnastiek, benevens eene reeks van 20 les programma's door W. P. Hubert van Blyenburgh. Behoorende bij bovenstaand werk. Prijs gec. ƒ 0,65. GRONDSLAGEN DER LICHAMELIJKE OPVOEDING OP LAGERE EN MIDDELBARE SCHOLEN EN GYMNASIA door J. S. G. Disse en J. M. Scheffer. Theoretisch Handboek voor candidaat-onderwijzers en leeraren in de gymnastiek en voor allen, die belangstellen in de lichamelijke opvoeding van onze jeugd. Prijs ƒ 2.10, geb. in linnen ƒ 2.50. 1 HANDLEIDING VOOR HET ONDERWIJS IN DE GYMNASTIEK DOOR W. P. HUBERT VAN BLIJENBURGH KAPITEIN DER ARTILLERIE, HOOFD VAN ONDERWIW VAN DE QYMNSTIEK- EN SPORTSCHOOL DER KONINKLIJKE MARINE MET 173 FIGUREN. PRIJS ƒ 1.90, GEB. ƒ2.35 VERZAMELSTAAT VAN OEFENINGEN VOORKOMENDE IN DE HANDLEIDING GYMNASTIEK, BENEVENS EENE REEKS VAN 20 LES PROGRAMMA'S DOOR W. P. HUBERT VAN BLIJENBURGH BEHOORENDE BIJ BOVENSTAAND WERK. GEB. ƒ 0.65 GRONDSLAGEN DER LICHAMELIJKE OPVOEDING OP LAGERE EN MIDDELBARE SCHOLEN EN GYMNASIA DOOR J. S. G. DISSE EN J. M. SCHEFFER THEORETISCH HANDBOEK VOOR CANDIDAAT-ONDERWIJZERS EN LEERAREN IN DE GYMNASTIEK EN VOOR ALLEN, DIE BELANG STELLEN IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING VAN ONZE JEUGD PRIJS ƒ2.10, GEB. IN LINNEN ƒ2.50 :'S UITGEV1 DE VERSCi