ZUID-AMERIKA INHOUDSOPGAVE. DEEL I. INLEIDING. A. . BEKNOPT AARDRIJKSKUNDIG OVERZICHT. 1. HET LAND IN VOGELVLUCHT 1 De romantiek aan het verdwijnen. Moderniseering der Pampa. Geweldige afmetingen der gebergten, rivieren en vlakten. De mensen in het oerwoud, Gedaante der kust. 2. HET KLIMAAT 3 Onverdiende naam van ongezondheid. Aangename luchtstreken afgewisseld met minder begunstigde. Verschillende jaargetijden. De nieuwkomer in het vreemde klimaat. Sport in de tropen. 3. DE PRODUCTEN 5 Landbouw en veeteelt aan de Plata. Paraguay in opkomst. Tropische voortbrengselen van Brazilië. Wat Chili opleveren kon. 4. HET REIZEN 7 Goede organisatie in de Plata-landen. Drie soorten spoorwijdte. Pontveren over de Parana. De Mihanovich-reederij. Uruguaysche keukenwagens. Verwaarloosde spoorwegdiensten in Brazilië. Losstaande netten in het Noorden. De Braziliaansche kustvaart. Stoombootdienst op de Amazone. B. GESCHIEDENIS VAN ZUID-AMERIKA. 1. ONTDEKKING EN VEROVERING 12 Het verdrag van Tordesillas verdeelt de nieuwe wereld tusschen Spanje en Portugal. Ontdekking van Brazilië. Gering succes der verkenners op de Plata-rivier. Pizarro op zoek naar het goudland; zijn stoutmoedige verovering van het Inca-rijk. Verkenningen in Chili. De zilveren bergen van Bolivia ontdekt. Strijd tusschen Spanjaarden en Araucaniërs. Patriarchale toestanden in de binnenlanden. Een praatje over politiek. Eenige provinciesteden. Overzicht van het spoorwegnet. De bronwaterhoek. Een feijoada. 2. VAN RIO OVER CAMPOS NAAR ESPIRITO SANTO ... 81 Het heuvelland van den staat Rio. Suikerrietvelden in de klei. De bergen en bosschen van Espirito Santo. Toekomst van Victoria als haven. 3. BAHIA EN ACHTERLAND 86 Een groote maar primitieve stad. Het land van tabak en zware sigaren. De cacao van Zuid-Bahia. Toekomst der binnenlanden. C. DE NOORDHOEK. 1. VAN MACEIÓ NAAR RECIFE 91 Het gloeiende strand. Straten die kleven van de suiker. Kokospalmen langs de lagunes. Maceió's havenplannen. Suikerriet op de heuvelhellingen. Een achterlijke veestapel. 2. DE STAAT EN STAD PERNAMBUCO 98 Recife, de zich verjongende handelsstad op het rif. Hollandsche grachten. Hoe men zich inscheept op de reede. Uitvoer van Pernambuco. Groote spoorwegplannen voor de verre toekomst. De villawijken om de stad. Olinda, de doode stad met de vele kerken. Naar de bovenlanden. 3. VAN RECIFE NAAR PARAHYBA EN NATAL .... 106 Het leven in den tropentrein. Parahyba en de katoenuitvoer. De haven van Cabedello. Wat een regenbui in de woestijn vermag. De duinstad Natal. Zouthavens. 4. DE NOORDKUST 114 Ter reede van Ceara. Laden en lossen in de deining. De droogteplaag en hare bestrijding. Het binnenland van Piauhy. Maranhao, een gevallen grootheid. Oliepitten. D. HET AMAZONE-GEBIED. 1. PARA, DE RIVIER-METROPOLIS 121 Het groote waterland. Een moderne haven. De tropische boulevard. Hoe rubber gewonnen en verzonden wordt. Paranoten. 2. DE AMAZONE OP 127 Beteekenis der rivierscheepvaart. De overheersching van het oerwoud. Hoe vee geladen wordt. De hitte en de regen. Wat is guarana? Recife, de zich verjongende handelsstad op het rif. Hollandsche grachten. Hoe men zich inscheept op de reede. Uitvoer van Pernambuco. Groote spoorwegplannen voor de verre toekomst. De villawijken om de stad. Olinda, de doode stad met de vele kerken. Naar de bovenlanden. 3. VAN RECIFE NAAR PARAHYBA EN NATAL .... 106 Het leven in den tropentrein. Parahyba en de katoenuitvoer. De haven van Cabedello. Wat een regenbui in de woestijn vermag. De duinstad Natal. Zouthavens. 4. DE NOORDKUST 114 Ter reede van Ceara. Laden en lossen in de deining. De droogteplaag en hare bestrijding. Het binnenland van Piauhy. Maranhao, een gevallen grootheid. Oliepitten. D. HET AMAZONE-GEBIED. 1. PARA, DE RIVIER-METROPOLIS 121 Het groote waterland. Een moderne haven. De tropische boulevard. Hoe rubber gewonnen en verzonden wordt. Paranoten. 2. DE AMAZONE OP : 12? 3. MANAOS, DE OASE IN HET WOUD 135 Een kaal plekje in het oneindige tropenwoud. Klein-Parijs in de wildernis. Weelderoes afgewisseld met diepe malaise. Credietstelsel bij den rubbertap. Drijvende havenwerken. Geringe beteekenis der spoorwegen. E. DE STAAT SAO PAULO. 1. SANTOS, DE KOFFIEHAVEN 142 Uitbreiding en inkrimping van de koffieproductie. De beteekenis van den koffiehandel. Hoe het laden geschiedt. De stranden rondom Santos. 2. VAN SANTOS NAAR SAO PAULO 148 Een merkwaardige spoorweg. Bananencultuur. Het klimaat van de hoogvlakte. Aantrekkelijkheden der stad. De elementen der bevolking. Een slangenmuseum. 3. NAAR DE KOFFIEPLANTAGES 155 De groote voorsprong van den staat Sao Paulo. Een uitgebreid telefoonnet. Spoorwegverbindingen. De ontwikkelingsgang van een regeeringskolonie. De uitgestrekte koffielanden van Ribeirao Preto. Hoe koffie geoogst wordt. F. ZUID-BRAZILIE. 1. DE STAAT PARANA 163 De fjord van Paranagua. Een kunstige spoorlijn. Curityba en de mate-industrie. Een hoogvlakte van sparren. Slavische immigratie. 2. SANTA-CATHARINA 168 De vestiging en ontwikkeling der Duitsche volksplantingen. Toekomst van de binnenlandsche dalen. Duitsche dorpen. Een betwist grensgebied. 3. RIO GRANDE DO SUL 173 Spaansche grensinvloeden. Gunstige vooruitzichten van Rio Grande. De nieuwe havenwerken en verdere plannen. Vleesch en granen. De groote lagunes. DEEL III. DE PLATA-LANDEN. A IN EN OM BUENOS-AIRES. 1. DE PLATTEGROND VAN DE WERELDSTAD .... 179 Beteekenis der metropolis. Een consequent doorgevoerd stelsel van stadsaanleg. Regelmatige vierkante blokken. Honderd huisnummers per blok. De ondergrondsche spoor en de verkeersproblemen. Eindstations der spoorwegen, Ligging der businessstraten. 2 INDRUKKEN VAN DE STAD EN HARE OMGEVING . . 185 City-vorming en forenzenstroom. Ouderwetsche stadshuizen. Boulevardleven op de Avenida de Mayo. Het winkeluurtje. De turco in Argentinië. Hoe men te Buenos Aires kan eten. Eenige belangrijke gebouwen. De parken van Palermo. Een kijkje in de voorsteden. Het waterland rondom Tigre. 3. DE ECONOMISCHE BETEEKENIS VAN BUENOS-AIRES. . 194 Verband tusschen uitvoer en invoer. De bestaande en de geprojecteerde havenwerken. Plattegrond van de haven. De voornaamste exportartikelen. Hoe graan geladen wordt. Opkomst en groei van de vleeschindustrie. Bezoek aan een frigorifico. Bevroren en gekoeld vleesch. Buenos Aires als tramphaven. Een praatje over vrachten. B. DE OVERIGE ARGENTIJNSCHE HAVENS. 1. DE HAVENS AAN DE RIVIER ; . 203 Karakter van de Plata-rivier. Zeehavens diep in de binnenlanden. Frigorificos langs de rivier. Rosario, de tweede stad van Argentinië. De havenwerken en laadinrichtingen. Kleinere graanhavens. Quebracho-laden te Santa Fé. Tannine. 2. BAHIA BLANCA EN HET ZUIDEN 208 De provincie Buenos Aires en haar hoofdstad La Plata. De badplaats Mar del Plata. De dubbele haven te Bahia Blanca. Snel graan laden. Patagonië. C. HET ARGENTIJNSCHE PLATTELAND. 1. DOOR DE PAMPA NAAR MENDOZA 212 Aard van de Pampa. Hoe het grondbezit verkregen werd. Latifundien belemmeren de snelle ontwikkeling. Nadeelen van pacht op korten termijn. Spoorwegen door de Pampa. Landbouw en veeteelt. De gaucho. Mendoza, de wijnstad. Bevloeiingswerken in den woestijn aan den voet der Andes. Een zanderig oord. 2. NOORD-ARGENTINIË 219 Karakter van den Chaco. Geleidelijke openstelling van dit woeste land. Het bergland van Córdoba. De oude uni- VOORREDE. Acht jaren zijn voorbijgegaan sinds ik onder den titel „Door Amerika" mijn reisindrukken van de Vereenigde Staten en Canada schreef; mijn werkkring heeft mij sedert in aanraking gebracht met de Spaansche en Portugeesche wereld, en mij gelegenheid gegeven om ook van Zuid-Amerika belangrijke gedeelten persoonlijk te leeren kennen. Het spreekt van zelf dat de vier jaren die ik in Zuid-Amerika doorbracht, niet voldoende zijn geweest om een dergelijk uitgestrekt continent tot in alle onderdeelen zelf te bereizen; in menig opzicht voel ik dit als een groot gemis, daar ik dientengevolge met betrekking tot enkele belangwekkende gebieden geen vrijheid gevoel voor een uitvoerige bespreking zooals ik die aan de mij persoonlijk bekende streken wijd. Toch meende ik enkele dezer gewesten niet geheel onbesproken te mogen laten in gevallen waarin ik een beknopte vermelding noodig achtte ter wille van het geheel; de lezer zal deze — gelukkig weinig talrijke — hoofdstukken zonder moeite herkennen aan den summairen toon waarin ik deze gegevens mededeel. Voor een nadere bespreking dier landen, waaronder o. a. de hier terloops aangestipte staten Bolivia en Perü, alsmede de voorloopig buiten beschouwing gelaten republieken Ecuador, Columbia en Venezuela behooren, hoop ik later gelegenheid te mogen vinden in een tweede deel. Uit deze verklaring moge dus blijken dat ik mij er voor gehoed heb om door het compileeren van andersmans' werk een volledigheid na te streven welke hoogstens bij de oppervlakkigen onder de lezers een gunstigen indruk gemaakt zou hebben, doch aan mijn arbeid het karakter eener zelfstandige critische beschouwing zou hebben ontnomen. Om nauwverwante redenen onthield ik mij er na rijp beraad van, mijn boek te doorspekken met statistische tabellen; immers, in de overgangsperiode welke de wereld thans doormaakt, geeft de statistiek een even verwrongen beeld te zien als weerkaatst wordt door een hollen spiegel: de cijfers der omzetten gedurende de oorlogsjaren vertoonen toevallige uitwassen naast gapingen, de nieuwe vredesjarerrïeveren nog geen vergelijkbaar cijfermateriaal op, en de jaren van vóór den oorlog liggen al weer te ver achter ons om nog als basis te kunnen dienen. Daarom bepaalde ik mij er dan ook toe om slechts dan cijfers te noemen wanneer hierdoor inderdaad een eenigszins tastbare indruk van den weer te geven omvang wordt bereikt. Dit streven om mijn kracht eer te zoeken in het toetsen en verklaren dan in het met vertoon van uitvoerigheid overnemen van dorre gegevens, zal men in de meeste hoofdstukken terugvinden; dezelfde overweging ligt ten grondslag aan Deel I, waarin zoo omstandig als de plaatsruimte toelaat wordt stilgestaan bij historische ontwikkeling, bij het ontstaan der naties en rassen en bij andere algemeene onderwerpen. Nu ik aldus aard en bedoeling van mijn Werk voldoende hoop te hebben toegelicht, beveel ik mijn boek aan in de welwillendheid van allen die in Zuid-Amerika belang stellen. De Schrijver. DEEL I. INLEIDING. A. BEKNOPT AARDRIJKSKUNDIG OVERZICHT. 1. HET LAND IN VOGELVLUCHT. De naam Zuid-Amerika, in tegenstelling gebruikt tot NoordAmerika, doet terstond denken aan tropenwarmte en palmen weelde, trage creolen en zweetende negers, avonturen en gevaar. Doch in werkelijkheid geldt dit slechts voor een gedeelte. In het economisch krachtigste deel is van deze eigenschappen der heete zone niets te bemerken: de Argentijnsche pampa is op weg om herschapen te worden tot een prozaïsch voortbrengende en van spoorwegen doorsneden vlakte, vol van een alledaagschheid die nog het meest doet denken aan de Mid-West van Noord-Amerika. Eveneens het kleine maar bijdehandte Uruguay kon, ontgonnen als het reeds is, haast aan de Missisippi liggen. Buenos-Aires is een moderne metropolis, die de primitieve dagen geheel ontwassen is, en haar eigen karakter reeds begint te verhezen naarmate zij zich meer assimileert met Barcelona, Madrid, nieuw-Brussel, Berlijn of Engelsche midlandsteden. Het elegante Montevideo zou als hoofdstad van een Europeesch rijk geen kwaad figuur maken. Men behoeft zich voor een reis naar deze landen dus niet speciaal avontuurlijk te kleeden, noch wapenen ter zelfverdediging mee te nemen, noch tropische lotgevallen te verwachten; men leeft er als bij ons in Europa, en de romantische klank van het woord Zuid-Amerika vindt hier geen echo. Maar de tropen dan.... ? Ja. de rest is tropisch en minder banaal, terwijl de Chileensche kust, overigens van gematigd klimaat, het nivelleeringsproces van Buenos-Aires nog niet heeft meegemaakt, en dus nog in een tamelijk kolonialen toestand verkeert. 1 geweest. De Spanjaarden Pizon en de Lepe vonden reeds in 1500 de monding van de Amazone, doch gingen niet verder op hun ontdekking in. Kort daarop drijft de Portugees Alvaro de Cabral expres of per ongeluk van de nieuwe Indische zeeroute af, en komt terecht aan een kust, die hij Terra da Santa Cruz noemt, en voor den Koning van Portugal in bezit neemt. Dit was ongeveer ter hoogte van den tegenwoordigen staat Bahia. De naam Brazil, afkomstig van het roode verfhout, dat zoolang de voornaamste begeerlijkheid van het land uitmaakte, is pas later in zwang gekomen. Inmiddels hadden de Spanjaarden veel moeite gedaan om den nieuwen zeeweg naar Indië te vinden, te meer daar .bij hun verder voortdringen steeds positiever berichten vernomen werden aangaande een machtig rijk, vol van goud, dat de Spanjaarden reeds vóór de ontdekking El Dorado noemden, en in verband brachten met het Ophir van Koning Salomo. In 1511 hoorde Vasco Nunez de Balboa, de ontdekker van de Stille Zuidzee, voor het eerst van een goudland, dat het tegenwoordige Perü was. Inmiddels ontdekt en verovert Cortes het Azteken-rijk in Mexico, een feit, dat op de geheele Spaansche wereld een diepen indruk maakte. Vanuit Mexico en vanuit Panamó. werden verkenningstochten ondernomen, die in Honduras op elkaar stuitten; hier bleek het veld dus afgegraasd te zijn. Langen tijd werd er aldus niets noemenswaards bij ontdekt. Inmiddels was de Braziliaansche kust door de Portugeezen verder verkend; wij komen hier straks op terug. De Spaansche zeeman Juan Dias de Solis bevoer ondertusschen in 1515 de monding van de Plata-rivier, die hij trachtte te verkennen; hijzelf en zijn landingstroepen werden echter terstond door de CharruaTndianen gedood, waarna de rest der expeditie in arren moede huiswaarts voer. De rivier werd Rio de Solis genoemd. Toen de Portugees Fernao de Magalhaes in 1520 in Spaanschen dienst de naar hem genoemde zeeengte ontdekte, en daarna de eerste reis om de wereld volbracht, had ook hij onderweg zoowel de baai van Rio de Janeiro als ook de Platarivier aangedaan. Kort daarop loopt een naar Indië bestemd Spaansch smaldeel onder Cabot door nood gedrongen de Rio de Solis binnen, en zoekt of hier soms een doorvaart naar Indië te vinden is! Eerst wordt de Uruguay-rivier verkend, doch zonder blijvend gevolg. Daarna vaart men den Parana-arm op, waar Indianen aangetroffen worden met zilveren sieraden. In hun blijdschap over deze vondst herdoopte men de rivier Rio de la Plata of zilverrivier. (Later is het land bij wijze van adjectief-vorming Argentinië genoemd). Tot de teleurstelling der ontdekkers bleek echter spoedig, dat het zilver er geenszins inheemsen was, doch blijkbaar door ruiling met de bovenlanden verkregen werd. Inmiddels waren te Panama een paar gelukzoekers onder den invloed geraakt der hardnekkige geruchten over een groot en rijk Indianenrijk in het Zuiden. Francisco Pizarro, bastaardzoon van een Officier, had het ondanks zijn onkunde in lezen en schrijven nog na zijn 50ste jaar tot kapitein gebracht; in 1524 houdt hij de eerste voorloopige verkenning, (n. b. zonder vuurwapenen!) en sluit daarna in 1526 met zijn makker Ahnagro en met den pastoor van Panama een contract om voor gezamenhjke rekening het goudland te gaan ontdekken. De gouverneur van Panama, Pedrarias, werd voor 1000 pesos goud als deelnemer uitgekocht. In 1527 verzamelt Pizarro met de grootste moeite 160 man op twee scheepjes bijeen; men had ditmaal ook vuurwapenen bij zich alsmede enkele paarden, die nog wel het lot der expeditie redden. Want op een keer waren de Spanjaarden op het punt van door de Indianen vernietigd te worden, toen toevallig een der ruiters van zijn paard viel. De Indianen, die man en paard voor één wezen hielden, schrokken van dit in tweeën deelen zóó, dat ze in paniek vluchtten. Een soortgelijk verhaal wordt ook van de eerste paarden in Paraguay verteld. Op deze expeditie, die Pizarro onder groote ontberingen volbrengt, maakt men kennis met de vooruitgeschoven posten van het Noordelijk Inca-rijk. Want de Inca, Huayna Capac, heerscher van Cuzco, had zoo juist het rijk van Quito (thans Ecuador) veroverd, en het Inca-rijk stond op het toppunt van zijn macht. Zeer zeker zouden ook andere Inca-veroveringen niet uitgebleven zijn, want thans was het Noorden -ingelijfd, en het Zuiden veroverd tot waar de woeste Araucaniers alle doordringen beletten. Doch van de rivieren, die van de Andes-hellingen af verdwenen in het tropische oeverwoud, — van deze natuurhjke uitnoodiging tot ontdekken en veroveren hadden de Incas nog geen gebruik gemaakt. Huascar, den wettelijken kroonprins, die Cuzco kreeg en zijn lievelingszoon Atahuallpa of Atabalipa, wien zijn geboortestad Quito ten deel viel. In 1532 brak de broederoorlog uit. Atahuallpa veroverde Cuzco en nam Huascar gevangen; een verschrikkehjke slachting onder de Inca's moet aangericht zijn. Juist was dus het rijk van Quito baas geworden over het eigenlijke Inca-rijk van Cuzco toen Pizarro met nog geen 200 man het land binnentrok. Atahuallpa laat hem uit nieuwsgierigheid tot aan zijn hoofdkwartier trekken, en wordt, terwijl hij het Spaansche kamp bezoekt, brutaalweg gevangen genomen, terwijl zijn ongewapende gevolg neergesabeld wordt. Door dit bravoure-stukje is Pizarro in een half uur tijds beheerscher van het zoo machtig Inca-rijk geworden, daar Atahuallpa in zijn gevangenschap doorgaat met regeeren, onder de orders van den Spanjaard. Inmiddels wordt Huascar vermoord, blijkbaar op last van zijn broer. En ook Atahuallpa ondergaat, hoewel hij als losprijs een geheele kamer met goud laat vullen, eenzelfde lot: na een quasi-proces wordt hij in het openbaar geworgd. Pizarro trekt in 1533 te Cuzco binnen; een stad die toen ongeveer 200.000 inwoners geteld moet hebben, en vol was van gouden en zilveren sieraden. Slechts enkele fraaie stukken hiervan werden ongeschonden in het aandeel van de Kroon opgebracht; de rest werd tot schuitjes gesmolten. Eigenaardig is dat temidden van deze goudvoorraden de prijzen der meest noodzakelijke levensbehoeften en kleedingstukken tot een hoogte stegen die aan de goudkampen van Klondyke doen denken. Daar noch Cuzco noch Quito voldeden als hoofdstad van het land, sticht Pizarro in 1535 een nieuwe stad te Rimac, een naam die spoedig tot Lima verbasterd werd. Een opstand der Inca's onder Manco Capac, een jongeren zoon van Huayna Capac, verliep, nadat stroomen bloed vergoten waren. Ondertusschen werden, verdere ontdekkingstochten ondernomen; die van Pizarro's compagnon Almagro over land naar Chili (1535) had geen ander resultaat dan dat zich hier een groep van ontevredenen (los de Chile) vormde, die later Pizarro vermoordden (1541), nadat inmiddels ook Almagro terechtgesteld was. Trouwens in de geheele veroveringsgeschiedenis van Perü eindigt elk leidend man zijn carrière met een gewelddadigen, meestal zelfs gruwehjken dood. In 1540 vertrok Gonzalo Pizarro, een broer van den grooten veroveraar, vanuit Quito het Oosten in; toen de rivieren bevaarbaar begonnen te worden, construeerde men een primitief vaartuig, waarmee Francisco de Orellana met 50 man de Naporivier afgezonden werd, met last om terstond terug te komen. De hoofdexpeditie bracht het nog tot de samenvloeiing van de Napo met de Amazone en keerde toen, het wachten op Orellana moede, onder vele lotgevallen naar Cuzco terug. Orellana was ondertusschen snel de rivier afgegleden, en had zich maar laten gaan. Hij slaagde er als door een wonder in om de zee, en zelfs Spanje te bereiken en verkreeg een concessie voor het verder ontdekken van dit woudland, dat volgens hem met Amazonen bevolkt was. Op de terugreis overviel hem echter de dood, waardoor het Amazonengebied voor de Portugeezen bewaard bleef. In diezelfde periode werden ook de zilveren bergen van Potosi toevallig ontdekt doordat een Indiaan een struik uit den grond trok, en ziet — de wortels glinsterden van het zilver! Gonzalo Pizarro heeft die ontdekking geducht geëxploiteerd en is nog een korten tijd alleenheerscher van Perü geweest, totdat hij in 1549 verslagen, afgezet en terechtgesteld werd door Pedro de la Gasca, een geestelijke van groote intelligentie, door den keizer als gevolmachtigde uitgezonden om orde in de Peruaansche beroering te brengen. Na aldus in korten tijd op meesterlijke wijze zijn taak volbracht te hebben keerde Gasca in 1550 naar Spanje terug. In zijn periode viel ook de poging van Irala voor om vanuit Paraguay aanraking met Perü te krijgen. Ondertusschen was het ontdekkingswerk in het Zuiden ter hand genomen door Pedro de Valdivia, een geschoold krijgsman van groote verdienste. Hier stuitten de Spanjaarden, evenals vroeger de Inca's, op den tegenstand der Araucaniers, een zeer weerbaar volk, dat snel het organisatievermogen der indringers overnam, en de eenige stam van Zuid-Amerika is, die nooit veroverd werd. Nog thans wordt hun stam als vrij onafhankelijk erkend. De Spanjaarden hebben het aanvankelijk niet verder gebracht dan de Inca Huayna Capac, nl. de Bio-bio-rivier, die langen tijd de Zuidgrens der Spaansche heerschappij is gebleven. Valdivia stichtte in 1541 de stad Santiago en vele andere nederzettingen langs de kust, o. a. de stad die zijn naam draagt. Nog in het jaar der stichting ontkwam Santiago ternauwernood aan verwoesting door de Araucaniërs, welke onder leiding van Lautaro, een Indiaan die onder Valdivia zelf gediend had, georganiseerde veldtochten hielden. Valdivia werd in 1552 gevangen genomen en na verschrikkelijke folteringen gedood. Ethnologisch opmerkelijk is in deze zoo vinnige worstehng de gewoonte van beide partijen om zich, hetzij door strijd, hetzij door verdrag, in het bezit te stellen van de vrouwen der tegenpartij. Dat hierbij de Spaansche bijdrage numeriek het minst talrijk geweest is ligt voor de hand, doch niettemin heeft menige Spaansche een talrijk Araucanisch kroost voortgebracht. Wel stelden de Araucaniërs de gelegenheid open om de veroverde Spaansche vrouwen tegen losprijs van geweren en ammunitie terug te koopen. Doch de Spaansche regeering, vreezende dat de vijand aldus te welbewapend zou worden, verbood deze transactie. De wisselvalligheden van de Araucanische oorlogen worden bezongen in het heldendicht La Araucana door den Spanjaard Ercilla. Vanuit Chili is ook naar het Oosten gekoloniseerd; zoo werd Tucuman gesticht door den Chileenschen conquistador Aguirre, en pas later aan de Audiencia de Charcas (Bolivia) ondergeschikt gemaakt. Keeren we thans weer tot de Oostkust terug; hier was na eenige jaren van geringe belangstelling in Brazilië toch eindelijk de Portugeesche kroon onrustig geworden op berichten, dat de Franschen zich dusdanig voor het pao Brazil interesseerden, dat ze zelfs in het in 1526 gestichte Pernambuco een factorij vestigden. Een expeditie onder Martim Affonso de Souza in 1531 en 1532 was aldus het begin van een geregelde bezetting en bestuursorganisatie voor Brazilië, dat in twaalf capitanias of kapiteinschappen werd ingedeeld, waarvan Ceara en Maranhao de noordelijkste waren. Sao Vicente was in 1530 gesticht door Martim Affonso de Souza die ook op het plateau boven de kust een nederzetting met den Indiaanschen naam Piratininga achterliet. Omstreeks 1546 bouwt zijn onderbevelhebber Braz Cubas binnen in de kreek een factorij, welke hij Santos noemt; door het verzanden van de strandhaven te Sao Vicente wordt Santos spoedig van meer belang. Als gevolg van een verdrag, dat Souza met het Indiaansche opperhoofd Tibirica sloot, kon de Jesuitenpater José de Anchieta » in 1554 bij Piratininga het klooster Sao Paulo oprichten. Aan de baai Guanabara, in 1502 ontdekt, (ten onrechte voor de monding van een groote rivier gehouden, vanwaar de naam Januari-rivier) en door Magalhaes in 1519 voorloopig Santa Luzia gedoopt, wordt in 1555 door den Franschen avonturier Vülegaignon een stadje Henrivüle gesticht, welks bestaan echter van korten duur is. In 1567 worden de Franschen door Mem de Sa verdreven, waarna de stad Sao Sebastiao do Rio de Janeiro gesticht wordt. Pas in den Napoleontischen tijd neemt Rio echter de overhand boven Bahia. Deze laatste stad (Bahia de Todos os Santos of Sao Salvador), Olinda, gesticht in 1535 en andere nederzettingen waren reeds spoedig tot een zekere bloei gekomen, vooral door den uitvoer van pao Brazil en door de suikercultuur. Van uit deze hoofdpunten breidde het Portugeesche gezag zich geleidehjk over de geheele kust uit, van de Amazone (hier werd Belém do Paré. in 1616 gesticht) tot aan de Plata-rivier. Vanuit de vestigingen aan de kust trokken groepen avonturiers het binnenland in, natuurhjk uitsluitend om goud te zoeken. Naar de vendels (bandeira) waarin zij ingedeeld waren, heetten deze ontdekkers „bandeirantes". Aan hen zijn de Lusitaansche naties haar uitgestrekt grondgebied verschuldigd, want hoewel nog vele der destijds door de bandeirantes in bezit genomen streken zelfs thans nog nauwelijks bewoond zijn, de Portugeesche vlag heeft er steeds gewapperd, en zoo zijn zij door alle eeuwen heen voor de nazaten der bandeirantes behouden gebleven. Ook onder de Portugeezen der verschillende capitanias ont-. stond wrijving aangaande de uitgestrektheid hunner concessie. Als gevolg hiervan werd een soort van neutraal gebied in het binnenland vrijgelaten voor allen die delfstoffen zochten, het gebied der „algemeene mijnen", thans de staat Minas Geraes. Daar de rivieren van Sao Paulo reeds vanaf den rand der kustbergen landwaarts stroomen, kwamen de Portugeezen vanzelf in het gebied van de Plata-rivier; van de Tiété kwamen ze op de Parané, welke zij tot de Plata-rivier afvoeren bij wijze van contraontdekking. De grenzen der Spaansche en Portugeesche invloedssferen was toen nog zeer vaag en lagen volgens de Spanjaarden on- geveer bij de Santos-rivier. Zoo landde in 1541 een Spaansche expeditie onder den nieuwbenoemden Adelantado Alvaro Nufiez Cabeza de Vaca ergens op de kust van Santa Catharina in ZuidBrazilië, om dwars door bergen en bosschen over land naar Asunción te trekken. In 1555 volgde een expeditie van Juan de Salazar de Espinosa dezelfde route, nog wel onder meevoering van paarden en melkvee, beide stichters van een talrijk nageslacht. Dat een dergelijke ongemakkelijke route werd gekozen is te verklaren door de groote moeilijkheden, welke de Spanjaarden ondervonden bij hun pogingen om aan de Plata-rivier vasten voet te krijgen. De Charrua- en Querandi-Indianen heten geen landingen toe en slaagden er tientallen jaren lang in om de Spanjaarden van hun kust af te houden; zoo waren deze wel gedwongen om stroomopwaarts te varen, tot men een betere kans vond. Cabot, dien we hierboven reeds vermeldden, voer in 1527 de rivier op tot Corrientes, waar Alto Parana en Paraguay-rivier samenvloeien. Eerstgenoemde rivier bleek al spoedig onbevaarbaar te worden (hier liggen de watervallen der Iguassü, op het punt waar Brazilië, Paraguay en Argentinië aan elkaar grenzen). De Paraguayrivier bleek beter bevaarbaar te zijn, doch Cabot wilde eerst versterkingen uit Spanje halen, en het een bezetting achter op een plek aan de monding, Sancti Spiritus gedoopt; Indiaansche aanvallen maakten het voortbestaan dezer vestigingen echter onmogelijk, en de laatst overlevenden vluchtten naar Brazilië. In 1534 komt, als tegenmaatregel tegen de imperialistische expedities van den Portugeeschen gouverneur Martim Affonso de Souza een Spaansche vloot van 14 schepen onder den deftigen D. Pedro de Mendoza, die bij de plundering van Rome aan fortuin gekomen was, voor de Plata-rivier; na een mislukte landingspoging op den Noordoever sticht hij een factorij op den Zuidoever, onder den naam van Ciudad de Nuestra Senora de los BuenosAires. (Dwz. O. L. Vrouwe der Goede Winden). De onderbevelhebber Juan de Ayolas vaart in 1536 de rivier op, en wordt op den linkeroever van de Paraguay-rivier welwillend door de Guarany-Indianen ontvangen. Een schijn van tegenstand is spoedig gebroken, en een vredesverdrag wordt gesloten, waarna de stad Asunción wordt gesticht. De Indianen op den rechteroever (den Chaco) bleven van het begin tot het einde vijandig gestemd. Ayolas trekt daarna verder stroomopwaarts om den overlandweg naar Perü te ontdekken; hij heeft vermoedelijk de Peruaansche bergen bereikt, en is met allerlei schatten teruggekeerd, doch werd op den terugweg door de Chaco-Indianen gedood. Zijn helper Irala wachtte langen tijd vergeefs op hem, en nam, toen Mendoza naar Spanje vertrokken was, en de opvolging ongeregeld gelaten bleef, de regeering in handen. Herhaaldelijk heeft Irala de macht tijdehjk weer moeten afstaan aan anderen, die door de Kroon als „adelantado" werden gezonden, o. a. aan den reeds genoemden Alvaro Nunez Cabeza de Vaca, die evenals Irala een energiek regeerder was, en tal van verkenningen in het binnenland deed. Doch steeds opnieuw wordt Irala, hetzij door eigen eerzucht, hetzij door den wil van zijn soldaten, als leider naar voren geschoven, en hij is zeer zeker de grootste figuur uit de veroveringsperiode van de Plata-rivieren. De précaire nederzetting te Buenos-Aires was inmiddels weer opgeheven; een brief aan een paal gebonden berichtte den nieuwkomers, dat de kolonie verplaatst was naar Asunción. Hier nam de vestigingsnel toe, te meer daar vele Spaansche soldaten den landbouw gingen beoef enen.enGuarany-vrouwen huwden. De Guaranystammen werden onder een feodale dienstbaarheid gebracht. Ook vond Irala zelf eindelijk den overlandweg naar Perü, waar hij in 1548 aankwam, doch door Gasca met wantrouwen ontvangen werd; deze voorzichtige staatsman gebood hem zelfs om niet verder Perü binnen te trekken, doch aan de grens te blijven wachten. Onverrichter zake keerde Irala in 1549 naar Asunción terug. Een zijner officieren bracht later een zending schapen en geiten uit Lima mee. Een hernieuwde poging werd gedaan om vasten voet te krijgen aan de Plata-monding, doordat in 1553 het fort San Juan gesticht werd aan de samenvloeiing van ParanS. met Uruguay; doch reeds in 1555 moest ook deze poging als mislukt worden opgegeven. Irala stierf in 1557. In 1560 wordt Santa Cruz de la Siërra gesticht in een streek die thans tot Bolivia behoort; aldus was bhjvend contact tot stand gekomen tusschen de voornaamste Spaansche nederzetting Perü en de veel minder beduidende kolonie Paraguay, wier Adelantado gehoorzaamheid schuldig was aan den Virrey of onderkoning te Lima, en aan de Audiencia de Charcas, te Chuquisaca de la Plata, thans Sucre in Bolivia. Langzamerhand kwam ook de riviermonding weer onder de aandacht. In 1573 wordt Santa Fé gesticht door den ondernemenden gouverneur Juan de Garay, die in dezelfde richting doorgaat en in 1580 opnieuw Buenos Aires sticht. Zoo weinig veilig was dit gewest echter toen nog, dat Garay zelf in 1584 in de buurt der stad door de Querandi-Indianen vermoord werd. In het begin gold Buenos-Aires als een ondergeschikte voorhaven van de hoofdstad Asunción; doch toen de nederzetting eenmaal tegen de Indianen stand bleek te kunnen houden, nam zij snel in gewicht toe. Veel heeft Buenos-Aires te danken gehad aan den energieken Paraguayschen gouverneur Hernando Arias de Saavedra (vulgo Hernandarias), de eerste geboren Paraguayer die officieel door de Kroon tot Adelantado werd benoemd. Deze verdienstelijke bestuurder steunde de Jezuiten in hun practische zending onder de Guarany-Indianen, waaruit later-de merkwaardige patriarchaal-communistische Jezuitenkolonies van Misiones groeiden. Was Hernandarias aldus den vreedzamen Guarany's welgezind, anders trad hij op tegen de militante Indianen van de kust. Na een zonder resultaat gebleven expeditie naar Patagonië tracht hij vergeefs, de Uruguay-Indianen te bedwingen; ten einde raad roept hij ook hier de hulp .van den clerus in, wat op den duur het gewenschte gevolg bleek te hebben. Het belangrijkste werk van Hernandarias is echter de splitsing die in 1617 tot stand komt in het reusachtige gebied van Paraguay. De bovenlanden bleven onder denzelfden naam aan den Adelantado van Asunción gehoorzamen, doch de benedenlanden werden georganiseerd tot Provincia del Rio de la Plata. 2. BTJITENLANDSCHE AANSLAGEN. Midden- en Zuid-Amerika zijn de eenige continenten, die in hun geheel voor de Iberische rassen bewaard zijn gebleven, want geen enkele andere Europeesche mogendheid heeft er bhjvend succes gehad met hare verovering en kolonisatie. Het meest heeft Brazilië van buitenlandsche overvallen te lijden gehad, en het had weinig gescheeld of de geschiedenis van dit groote neo-Lusitaansche rijk zou geheel anders geluid hebben, nl. wanneer de WestIndische Compagnie zich iets minder hebzuchtig en bekrompen had gedragen tegenover de bewonderenswaardige verrichtingen van Maurits van Nassau. De vroegste buitenlandsche mededingers op de Braziliaansche kust waren de Franschen, die, gelijk boven reeds vermeld, met ernstige handelsbedoelingen hier en daar factorijen hadden opgericht, nog voor Portugal zelf aan doortastend optreden dacht. De Franschen haalden vele scheepsladingen Brazielhout van den Noord-Oosthoek weg vóór ze eindelijk door de Portugeezen verdreven werden (1531). Een hernieuwde Fransche poging werd in 1555 gedaan door Vülegaignon, die met steun van admiraal de Coligny (den schoonvader van Willem den Zwijger) een toevluchtsoord voor de Hugenooten zocht; in de baai van Rio de Janeiro stichtte Vülegaignon op het eilandje dat zijn naam nog draagt, het fort Coligny, terwijl hij op den vasten wal de stad Henrivüle ontwierp, welke het beginpunt moest zijn voor een groote Fransche kolonie. Merkwaardig is dat de Franschen gesteund werden door de plaatselijke Indianen, een verschijnsel dat de Portugeezen eveneens bij andere buitenlandsche invallen hebben moeten waarnemen, en dat niet pleit voor hun optreden jegens de inboorlingen. De Portugeezen onder Mem de Sa en Estacio de Sa bleven de Fransche vestiging voortdurend aanvallen, doch slaagden er pas in 1567in om een definitieve overwinning te behalen, waarna Salvador de Sa de stad Sao Sebastiao do Rio de Janeiro stichtte, thans op een heuvel binnen in de baai in plaats van aan den voet van het Pao de Assucar (suikerbrood), waar de eerste Portugeesche vestiging zich bevonden had. Een andere oprechte Fransche poging tot koloniseeren richtte zich iets later op Maranhao, waar in 1612 de stad Saint Louis (thans Sao Luiz do Maranhao) gesticht werd. Reeds in 1615 werden de Franschen echter verdreven. De latere Fransche overvaüen, zooals die van 1711 op Rio, hadden uitsluitend roofzuchtige bedoelingen. Engelsche zeeroovers zijn reeds vanaf de vroegste tijden op de kust verschenen. Zoo had Sir Francis Drake in 1579 de kust van Chili geplunderd, zoodat hij met een rijke buit van Spaansche goud-schepen naar huis kon keeren; zijn doel was immers slechts geweest om de toevoeren aan Spanje af te snijden. In 1591 werd Santos geplunderd door de Engelsche zeeschuimers Cavendish en Cook; een -soortgelijke onderneming van James Lancaster overviel in 1595 Olinda en Recife (Pernambuco). Daarna wijdden de Andere vredeswerken bestonden in het verzamelen van gegevens omtrent flora en fauna door Hollandsche en Duitsche geleerden, de eerste wetenschappelijke arbeid, in Zuid-Amerika verricht, en pas veel later door anderen gevolgd. Schilders, teekenaars, architecten het Maurits komen (o.a. Pieter Post, den bouwmeester van zijn stadswoning in den Haag, thans Mauritshuis); kortom, Pernambuco was een centrum van beschaving aan het worden. Zelfs liep Maurits rond met plannen om een universiteit te stichten; zijn vertrek verhinderde dit voornemen, „gelukkig voor ons", aldus de Braziliaansche geleerde Barao do Porto Seguro (Varnhagen), want anders ware aan de onzen de schande beschoren geweest om die hoogeschool terstond weer op te heffen". Omtrent deze allermerkwaardigste periode in de Braziliaansche en Hollandsche geschiedenis leze men de overzichtelijke biografie „Maurits de Braziliaan", door Fabius. Meer in het uitgebreid wordt de stof behandeld door den reeds genoemden Varnhagen (Os Hollandezes no Brazil), die zijn gegevens behalve uit Portugeesche bronnen ook put uit de Latijnsche werken van Barlaeus (van Baerle). Maurits zou gaarne zijn geheele verdere leven aan de ontwikkeling der veelbelovende kolonie gewijd hebben; het hopelooze geharrewar met de geldwolven in Amsterdam verdroot hem echter, en toen hij eenmaal het vruchtelooze van zijn strijd met de Compagnie inzag, trok hij zich in 1644 uit Pernambuco terug. De uit Portugeesch Brazilië verdreven joden zagen hem met bange voorgevoelens vertrekken; vele trokken met hem mee, ook Hollandsche kolonisten, die thans hun vertrouwen in de toekomst kwijt waren. De Indianen betreurden hun beschermer, en de algemeene droefheid bij zijn vertrek moeten den scheidenden landvoogd wel de overtuiging hebben geschonken, dat zijn breede opvattingen hem waarachtige vrienden hadden bezorgd. Na het vertrek van Maurits verhep de kolonie langzamerhand; het Portugeesch element werd versterkt door de talrijke suikerplanters, die in hun belastingen ver achterstallig waren gebleven, en in een omwenteling een goede kans zagen om van hun verphchtingen af te komen. Ook had Portugal zich reeds gedurende het gouverneurschap van Maurits (1640) weer van Spanje vrijgemaakt onder het koningshuis Braganca, zoodat de redenen tot oorlog met Holland aanmerkelijk verminderd waren. Zoodoende werd, nadat de Hollanders in de slagen van Guararapes de nederlaag hadden geleden, in 1661 een overeenkomst met Portugal gesloten, waarbij Holland afstand deed van zijn Braziliaansche bezittingen tegen een vergoeding van acht milhoen gulden, het recht van vrijen handel met Brazilië en teruggave van het Hollandsche geschut dat nog in Brazilië was achtergebleven. Om deze voorwaarden door Portugal aangenomen te krijgen, hadden Wassenaar Obdam en de Ruyter eerst nog de Taag moeten blokkeeren. Hoe het met de uitlevering der kanonnen is gegaan, weet ik niet; slechts is mij opgevallen, dat er te Pernambuco thans nog verscheidene aanwezig zijn. Zoo lag de tuin van een van mijn vrienden te Olinda vol met halfbedolven Hollandsch geschut, en de Nederlandsche consul te Pernambuco heeft in zijn tuin een bijzonder fraai exemplaar als sieraad opgesteld. Gedurende den oorlog van 1914—1918 zijn vele dezer kanonnen als oud-metaal naar Europa verkocht. Het Braziliaansche oordeel over den Hollandschen tijd, ontdaan van de fanfares en het chauvinisme waardoor zich het geschiedkundig onderwijs in alle lagere scholen der wereld schijnt te moeten onderscheiden, luidt algemeen gunstig; menige ontwikkelde Braziliaan heeft tegenover mij de oprecht gemeende verzuchting geuit: waren de Hollanders er maar gebleven. Dit gunstige oordeel treft dan echter hoofdzakelijk het voorbeeldig humane bestuur van Maurits. Een overblijfsel uit dezen tijd is het bekende Braziliaansche rijmpje: O Hollandez paga mal que nao fez (de Hollander krijgt de schuld van dingen die hij niet gedaan heeft). Ook leven nog enkele Hollandsche namen in den hoek van Pernambuco voort, zooals Wanderley (oorspr. van der Ley), terwijl een bekende farnikenaam is „de Hollanda", ontstaan opzelfde wijze zooals bij ons „de Vries" of „Polak". In enkele kerken van Bahia en Olinda zijn nog Hollandsche tegels etc. te vinden; ook brengt men met voorliefde de stichting van forten en allerlei andere gebouwen tot de Hollanders terug, niet altijd met voldoenden grond. Dit zijn de eenige sporen die de Nederlandsche overheersching in Brazilië heeft achtergelaten. 3. DE KOLONIALE PERIODE. Gedurende de periode die tusschen de verovering en de onafhankelijkheid der Zuid-Amerikaansche landen ligt, hebben weinig opvallende gebeurtenissen plaats gevonden. De Spaansche retourvloten brachten geregelde aanvoeren van goud en zilver uit Mexico en Perü naar het moederland; de Portugeezen gingen door met suiker uit Pernambuco te halen. In de Pampa breidde zich het aantal runderen en paarden op merkwaardig snelle wijze uit, zoodat Argentinië een der veerijkste landen der wereld werd. En in Paraguay vormde zich een theocratisch rijk met een heerschende kaste van Jezuiten, die een talrijke natie van Guarany-Indianen onder eigenmachtig doch practisch bestuur aan het werk hield. Gevochten werd er natuurlijk hier en daar; in Zuid-Chili duurde de strijd tusschen de langzaam opdringende Iberiërs en de taai verdedigende Araucaniërs voort. In Paraguay streden de Jezuiten tegen de op slaven beluste strooptochten der „Mamelucos" uit Brazilië. Twisten tusschen Spanjaarden en Portugeezen betreffende de Zuidgrens van Brazilië, reSp. het bezit van den Uruguayschen oever, namen soms het karakter van werkelijke oorlogen aan. Van 1680 tot 1750 hadden de Portugeezen er het fort Sacramento in handen, en waren dus baas, op den Noordoever van de Plata-rivier. Na 1750 breidt het Spaansche element zich langzamerhand in Uruguay uit, en zelfs slagen expedities van uit Buenos Aires er in om diep in de provincie Rio Grande do Sul door te dringen. Het gevolg van deze botsingen tusschen de beide naties om het bezit van de Banda Oriental was, dat het den Uruguayschen patriotten gelukte om hun vaderland als bufferstaat onafhankelijk van de beide machtige buren te maken. Nog steeds koketteert Uruguay met de beide groote broers tegelijk. Waren Spanje en Portugal op dit gebied mededingers, in andere opzichten volgden zij een gelijksoortige politiek, nl. om de overzeesche koloniën zooveel mogehjk onmondig te houden, en zich zelf het monopolie van handel op hun Amerikaansche bezittingen aan te matigen. Dat dit in strijd was met de belangen der koloniën zelf, en aan een redelijke economische ontwikkeling in den weg stond, spreekt vanzelf; men was echter zoowel in Madrid als in Lissabon bhnd en doof voor de grieven der kolonialen, en bestuurde deze landen volkomen als wingewesten, waaruit men moest halen wat er van te halen was. Merkwaardig is dat de Lissabonsche regeering zelfs het bestaan eener drukkerij te Rio de Janeiro verbood! Hoopten zich aldus de beklagsredenen der koloniën op economisch gebied steeds hooger op, — ook in politiek opzicht voelden de Zuid-Amerikanen zich gegriefd. Er waren langzamerhand door bloedvermenging der blanke, roode en zwarte rassen nieuwe volken ontstaan, die Amerikaansch waren gaan denken, evenzeer als hun Angelsaksische collega's in Noord-Amerika. Doch onder achteruitzetting van deze „criollos" (creolen) ging het moederland door met het uitzenden van Spaansche ambtenaren voor de belangrijkste posten; en de geest des tijds bracht veelal mee, dat deze heeren uit de kringen van familie en protégé's der regeerende klieken gerecruteerd werden, en dan vol arrogantie en laatdunkendheid jegens de geboren Zuid-Amerikanen optraden. Deze verschijnselen hebben zich over geheel Amerika ongeveer gelijktijdig voorgedaan, in het Engelsche zoowel als in het Portugeesche en Spaansche gebied. Ook in Zuid-Afrika hebben de Hollanders op een zelfde wijze de sympathie der kolonisten verspeeld. En ook in Canada en Australië zou een dergehjk verschijnsel opgetreden zijn, wanneer men niet bijtijds de les der geschiedenis geleerd had. De Spanjaarden, onverbeterlijke Don Quichotten, hebben echter hun les ook toen nog niet geleerd: op Cuba bleven ze doorgaan met hetzelfde systeem als voorheen in Argentinië en Perü. Een begeleidende omstandigheid was de sterke clericaliseering van het land. Wel waren de Jezuiten gaandeweg verdreven, doch de geestelijkheid had zich in Latijnsch Amerika zoozeer genesteld dat een plaats als Bahia evenveel kerken en kloosters bezit als er dagen in het jaar zijn! Zoodoende bestond er onder de blanke Zuid-Amerikanen (de creolen) een haat tegen Spanjaarden en Portugeezen. En onder de kleurlingen een afgunst op de heerschende mercantiele en clericale klassen. De botsing kon niet uitblijven; zij kwam telkens, wanneer de tijdsomstandigheden gunstig waren, en wanneer de beide stroomingen van oppositie tijdehjk konden samen gaan. 4. DE STRIJD OM DE ONAFHANKELIJKHEID. De gebeurtenissen in Frankrijk en in Noord-Amerika hadden ook in Zuid-Amerika diepen indruk gemaakt. Revolutionaire geschriften verbreidden de democratische denkbeelden, die op zeer vruchtbaren bodem vielen; en het succes der Noord-Amerikaansche opstandelingen moedigde aan tot navolging. Zoo was er vanaf omstreeks 1780 een algemeene gisting in Zuid-Amerika waar te nemen, die zich echter nog op te onbeholpen wijze uitte om terstond tot verandering van regeeringsvorm te voeren. De Vereenigde Staten van Noord-Amerika werden geraadpleegd, doch Jefferson verklaarde, dat men eerst den openlijken opstand en de politieke zelfstandigheid moest verklaren alvorens de V. S. daadwerkelijken steun konden verleenen. De eerste opstand, die in de Braziliaansche provincie Minas Geraes, werd echter bloedig onderdrukt, en de leider Joaquim da Silva Xavier (bijgenaamd Tiradentes of tandentrekker) terechtgesteld (1792). Soortgelijke voorvallen (o. a. Miranda in Venezuela) speelden zich ook in de Spaansche koloniën af. Na deze onvoldoende voorbereide en gebrekkig uitgevoerde samenzweringen volgt een periode waarin reeds meer teekening in de oproerige beweging komt. In Argentinië leidt Belgrano het politieke gedeelte van den strijd, terwijl generaal San Martin de practische krijgsman is, die de benoodigde overwinningen behaalt. Zoo zien we de Provincia del Rio de la Plata (als zoodanig was Argentinië n.1. in 1776 van Perü losgemaakt en tot een zelfstandig Virreinato verheven) de leiding in het Zuiden nemen, terwijl in het Noorden Simon Bolivar, de Zuid-Amerikaansche Washington, de ziel van den opstand is. Spanje was in dien tijd, onder verhes van zijn oorspronkelijke deugden, geheel versteend tot een theocratische oligarchie. Dezelfde Spaansche kortzichtigheid en fanatisme, die in starre najaging van een dweepzuchtig ideaal de inquisitie ingesteld en de Joden en Mooren uit Spanje verdreven hadden, — diezelfde koppigheden hadden het land, in weerwil van de binnenvloeiende Amerikaansche schatten in berooiden toestand gebracht. Toen nu Napoleon het Iberische schiereiland binnenviel, gaf hij daarmee tevens den stoot tot de Zuid-Amerikaansche onafhankehjkheid. Koning Joseph Bonaparte zond een gezant naar Buenos Aires om zijn gezag te doen erkennen. Eveneens echter eischte de Junta Nacional van Sevüla, dat de koloniën aan Oud-Spanje trouw zouden blijven. In de moeilijkheid van een keus deed men te Buenos Aires noch het een noch het ander: men verklaarde zich op 25 Mei 1810 onafhankelijk van Spanje, doch bleef voor den vorm trouw aan den Spaanschen koning, evenals ook de Vereenigde Nederlanden bij hun afscheiding onder Willem den Zwijger dezelfde fictie langen tijd bewaard hebben. Deze drieste daad der Argentijnen werd echter niet door de naburen gevolgd: de regeeringen van Córdoba, Uruguay en Paraguay verklaarden zich wél loyaal aan Spanje, wat echter voor een groot deel zijn reden vindt in wantrouwen der provincialen tegenover de Portenos of havenbewoners (zooals die van Buenos Aires gemeenlijk betiteld werden). Ook de Virrey van Perü zond troepen tegen de Argentijnsche rebellen uit. En nadat het Napoleontische gevaar geweken was trad ook Spanje zelf actief op om het verloren terrein te herwinnen. Ondertusschen zette San Martin echter grootsche plannen op, wel wetende, dat er uit de door Belgrano met wisselend geluk gevoerde schermutselingen geen beslissing te verwachten was, zoolang de Spaansche hoofdmacht in Chili en Perü bleef voortbestaan. Zoo trekt San Martin in 1817 onverwacht met een bijeengeraapte troepenmacht over de Andes en verslaat na dit bravourestukje de koningsgezinden bij Chacabuco en Maipü, gesteund door de Chileensche opstandelingen onder O'Higgins. Ter voltooiing van zijn werk verzamelt de voortvarende aanvoerder een vloot van allerlei ongeregelde vaartuigen, onder bevel van den Engelschman Cochrane, die daarmee de Spaansche vloot voor Callao verslaat (1809). San Martin's veldleger landt daarop in Perü, waar Lima in 1821 onafhankehjk wordt verklaard. Verder Noordwaarts trekkende drukt San Martin in het jaar daarop te Guayaquil de hand aan Bohvar, den breeddenkenden bevrijder van de vijf noordehjke repubheken Venezuela, Colombia (of Nueva Granada), Ecuador, Perü en Bolivia. Op dat oogenblik acht San Martin zijn taak volbracht, en, zonder verderen roem te ambieeren, trekt hij zich bescheiden naar Europa terug. Bohvar verslaat daarna in 1824 de rest der Spaansche troepen bij Junin en Ayacucho. Paraguay is dezen oorlog nog steeds niet te boven, en begint pas thans door de Europeesche irnmigratie een kans te krijgen om de natuurlijke rijkdommen van het land tot ontwikkeling te brengen. C. DE ZUID-AMERIKANEN. 1. SCHETS DER BEVOLKING. Drie rassen hebben tot de vorming der Zuid-Amerikaansche naties bijgedragen: het roode, het blanke en het zwarte. Elk dezer elementen is daar, waar het door de omstandigheden de beste kansen kreeg, in het overwicht gekomen. Zoo vinden we het Indiaansche bloed zeer sterk vertegenwoordigd, ja haast overheerschend, in Paraguay, Bolivia en Perü. Zuivere Indianen leven nog in Zuid-Chili, en verder in de nog niet doorzochte oerwouden der Braziliaansche binnenlanden. Het blanke ras is overheerschend geworden aan de Plata-rivier en in Chili. En de negers hebben zich het talrijkste ontwikkeld in Brazilië, waar bovendien breede lagen der bevolking, hoewel niet tot de kleurlingen behoorend, niettemin meerdere of mindere droppelen Aetbiopisch bloed in hun aderen hebben vloeien. Onder de Indiaansche bevolking nam die van de Westkust de hoogste plaats in: het Inca-rijk, dat door Pizarro veroverd werd, had het reeds tot een vrij aanzienlijke hoogte van beschaving gebracht, en kan niet op één lijn geplaatst worden met de zwervende jagerstammen van de Oostkust. Had dit Inca-rijk zich nog enkele eeuwen lang ongestoord kunnen ontwikkelen, dan zou het ongetwijfeld geheel Zuid-Amerika veroverd hebben. Immers, reeds voor de komst der Spanjaarden hadden de Inca's het rijk van Quito onderworpen, en tevens belangrijke vorderingen Zuidwaarts gemaakt, waar ze op de Araucaniërs stootten evenals Karei de Groote op de Saksers. Voorts waren relaties met de bovenrivieren van het Plata-gebied in wording, terwijl de Inca's ook op den duur onmogelijk weerstand hadden kunnen bieden aan de dagehjksche uitnoodigingen van de bronrivieren der Amazone, om mee stroomaf te varen. Bijna alle Indianen die beoosten de Andes woonden, behoorden tot het uitgebreide Tupfj-ras, waarvan de middelste stammen het bekendste zijn geworden als Tupinamba- en Guarany-India- nen. Dit volk, dat dus géheel Brazilië, Paraguay en het Noorden van Uruguay en Argentinië bewoonde, bezat geen bijzonder krijgshaftige eigenschappen, doch was zachtzinnig, vredelievend en leerzaam. Zoo was bij de Guarany's van Paraguay de geest tot verzet al zeer spoedig gebroken, waarna het volk zich snel aan de overheersching der Spaansche avonturiers en Jezuitenpaters aanpaste. De veelwijverij, welke onder Ayolas en Irala openhjk toegestaan werd, en den soldaten twee, den officiers nog meer vrouwen toeliet, heeft de bloedvermenging sterk bevorderd. Dat dit Tupy-volk over geheel Zuid-Amerika verspreid was, blijkt wel uit de gehjkluidendheid der plaatsnamen. Oogenschqn* lijke afwijkingen berusten vaak slechts op het verschil tusschen Spaansche en Portugeesche spelling; zoo wordt de Uruguaysche grensplaats Cuareim in het Portugeesch Quarahy genoemd. Tusschen de Guarany-stammen komen ook lagere volkstammen van anderen oorsprong voor, waarin men, vergeleken bij de vermoedelijk Aziatische afkomst der roode bevolking, autochthoonsche rassen heeft meenen te zien, evenals in Sumatra's binnenlanden oudere stammen nog tusschen de later geimmigreerde Maleiers zijn overgebleven, of zooals verspreide Kelten zich in uithoeken van Europa hebben staande gehouden. Aldus waren de hoogvlakten in de binnenlanden bewoond door het ras der Tapuya's, waarvan de kannibaalsche Aymoré's en de thans nog in Espirito Santo voorkomende laagstaande Botocudos de bekendste stammen zijn. Aan de monding van de Plata-rivier waren de Indianen, zooals uit het historische overzicht bhjkt, veel krijgshaftiger dan hün Guarany-neven. Bijzonder onderscheidden zich de Charrua's, die Uruguay bewoonden en de Querandi's van den anderen oever, welke langen tijd alle vestigingen van de Spanjaarden belet hebben. De Chaco, die dorre woestijn van zand en ijl bosch, die thans tusschen Argentinië, Paraguay en Bolivia verdeeld is, werd eveneens door müitaire rassen bewoond. Al spoedig bemerkten de Spanjaarden bij het opvaren der rivier, dat de Oostelijke oever de gunstigste was, met een kneedbare Guarany-bevolking, terwijl met de Chaco-Indianen van den Westelijken oever niets aan te vangen was. Pas in 1878 heeft Generaal Roca op even energieke als afdoende wijze de laatste zwervende Indianen-stammen uit Argentinië verdreven of uitgeroeid. Zuid-Argentinië was door de Araucaniërs vanuit Chili bevolkt, vermoedelijk door de natuurlijke passen in de Andes bij het meer Nahuel Huapi; zoo heeft het ras der Araucaniërs eertijds tot de hoogte van Bahia Blanca gewoond, van waaruit thans omgekeerd door een nieuwen Pacific-spoorweg hun land voor de blanken wordt opengelegd. Van de groteske verhalen aangaande een ras van reuzen in Patagonië is op den duur weinig overgebleven. Een aan Plancius toegeschreven kaart van Zuid-Amerika (als bijlage opgenomen in deel IX der Linschoten-Vereeniging) beeldt twee dier reuzen af, onder mededeeling, dat ze 9 a 10 voet lang waren. Trouwens, we zullen dergelijke mededeelingen wel met dezelfde maat mogen meten als het verhaal van een daarnaast afgebeeld wonderdier, dat nooit eet of drinkt, en dus van de lucht leeft. Waren aldus die Indiaansche rassen reeds van verschillenden aard en aanleg, ook de veroveraars vertoonden onderlinge verschillen. In Perü, zooals over het algemeen in de tropen, vestigden zich bij voorkeur de half-Moorsche Andalusiërs, welke zich al spoedig met de inheemsche bevolking vermengden, de hoofdpersonen met prinsessen van Inca-bloed, de manschappen met vrouwen uit de lagere standen. Weldra vinden we hier een zeer levensvatbare kruising ontstaan: zoo werd reeds in 1540 uit het huwehjk van een van Pizarro's officieren met een nicht van den laatsten grooten Inca Huayna Capac een zoon geboren, die zich Garcilasso Inca de la Vega noemde, en vanaf zijn 20ste jaar in Spanje gewoond heeft, waar hij een uitvoerig werk schreef. (Commentarios Reales) over de geschiedenis van het Inca-rijk. *) Chili werd vooral bevolkt door Basken, wat zich duidelijk uit in de talrijke namen op — abal, — ain en — egui. Het mag geen verwondering baren, dat de vermenging van dit ras met de kranige Araucaniërs weer aan een geheel andere natie het aanzijn schonk. Aan de Plata-rivier heeft op den duur de immigratie der Gallego's de overhand genomen. Deze bewoners van den uitersten N.-W.-hoek van Spanje zijn, evenals de nauw verwante Noord- ') Doorloopend geciteerd in Prescott's Conquest of \Peru, Londen, Geo. Routledge & Sons. Portugeezen van de Minho, afstammelingen der Visigothen, en kenmerken zich, bij spreekwoordelijk beperkte geestesgaven, door eenvoud, zuinigheid.en bruikbaarheid voor ondergeschikten arbeid. Nadat de eerstgekomen Spaansche elementen zich reeds met de Indianen (negers waren er weinig) tot één koloniaal mengsel geamalgameerd hadden (bij de revolutie waren de nationalen bijna allen van gemengd bloed) heeft de daaropvolgende aanhoudende stroom van Gallego's en later van Italianen het Latijnsche bloed der Plata-naties opnieuw opgefrischt. Hier kon men dus in tegenstelling tot de nog steeds koloniaal-Spaansche naties der Westkust, spreken van een neo-Latijnsch volk, dat, van huis uit Latijnsch, later door andere invloeden sterk veranderd is, doch ten slotte door een hernieuwde bijmenging van Latijnsch bloed weer vrijwel tot de vroegere bloedverhouding is teruggebracht. Deze verschillende ontwikkelingsgangen verklaren tevens waarom Spaansch-Zuid-Amerika in zoovele verschillende staten uiteengevallen is. Gelijksoortige verschillen zou men kunnen verwachten van een mogelijke intensieve vermenging van Vlamingen met Maleiers, van Hollanders met Soendaneezen of van Friezen met Javanen. Brazilië heeft deze divergeerende invloeden veel minder sterk ondergaan, hoewel ook bij de Portugeezen aanvankelijk de muzarabische Zuidelijken de leiding hadden, tot langzamerhand die van de Minho in aantal sterker werden. Doch in Brazilië hield al spoedig het Indiaansche ras op, van belang te zijn, terwijl het op het oogenblik zoo goed als buiten beschouwing gelaten kan worden. Nu is in koelere zones dit verdwijnen der inheemsche bevolking geen beletsel voor de kolonisatie gebleken. Integendeel: het Noorden der Ver. Staten, Canada, Australië en Argentinië hebben zich snel genoeg met een neo-Europeesche bevolking overdekt, waardoor de ontginning het karakter van een Europeesche overplanting gedragen heeft. De Portugeezen stonden in Brazilië echter voor een geheel ander probleem; hier vereischte het tropische klimaat andere werkkrachten dan blanke. En er was geen nijvere inheemsche landbouwersbevolking van beproefde levensvatbaarheid aanwezig, zooals in Indië. Nóch vond men er een ruw maar taai menschenmateriaal zooals in Afrika of Melanesië. Zoodoende stond het kleine Portugal voor de hopelooze taak om een geweldige tropische wildernis te koloniseeren met een handvol avonturiers. Ook andere naties, voor soortgelijke problemen geplaatst, hebben het er niet beter afgebracht. Zoo is van het zuiver Hollandsche element te Pernambuco nauwelijks een spoor overgebleven; de Nederlanders die daar dienden, waren ook volstrekt geen kolonisten, doch slechts soldaten, en hoogstens kooplieden, fortuinzoekers dus, die een campagne meemaakten om zoo spoedig mogelijk rijk naar huis te kunnen gaan. In Oost- en West-Indië is het niet veel anders toegegaan; men vindt Hollandsche volksplantingen dan ook alleen in gematigde streken, zooals te Nieuw-Amsterdam en aan de Kaap. In dit laatste geval bleek ook duidelijk, hoezeer de nederzetting niet door „homeseekers' was gesticht, doch slechts door krijgs- en handelsheden: immers, toen de wenschelijkheid eener blijvende vestiging bleek, bevorderde de stad Amsterdam, dat in grooten getale weesmeisjes ten huwelijk naar de Kaap gestuurd werden, een radicale dienstbaarmaking van weldadigheid aan imperialisme, welke wel een unicum mag heeten in 's werelds kolonisatie-geschiedenis. Nu heeft het kleine Portugeesche volk naar verhouding zeer veel menschenmateriaal aan Brazilië geleverd, doch de getalssterkte moest wel ver beneden de behoeften van zulk een uitgebreid terrein bhjven. Vandaar de overplanting van negers, meest van de Goudkust, als werkvolk, een denkbeeld, dat in beginsel zeker geniaal was, en ook tegenwoordig nog door groote koloniseerende mogendheden mutatis mutandis wordt toegepast. Zie de importen van Javanen en Hindoes naar Suriname, van koehes naar Deh, van Hindoes en Chineezen naar Zuid-Afrika, van Papoea's naar Polynesië. Ook de Hollanders zagen in, dat zij voor de ontwikkeling van hun Brazüiaansch gebied een steunpunt aan de kust van Guinea noodig hadden, zoodat we in Maurits van Nassau's tijd deze werelddeelen in nauwen samenhang zien. Doch het geregelde, slavenhalen, de menschenhandel en het verbluffende gemak, waarmee de zwarten zich in het nieuwe werelddeel uitbreidden, hebben de voordeelen van het stelsel overschaduwd, en landen als de Ver. Staten en Brazilië voor een pijnlijk probleem gesteld. Een verschijnsel dat de aandacht trekt van dengene die zoowel Spaansch als Portugeesch Zuid-Amerika bestudeert, is dat de voorts dat de geringe eischen die de Portugees aan zijn woning stelt, ook den Braziliaan kenmerken, evenals hij, met de Portugeezen, een in het oog vallenden afkeer van orde en regelmaat heeft. De Argentijn is harder en stugger, en heeft van de Spanjaarden een zekere arrogantie geërfd. Men krijgt in Buenos Aires een indruk van meer flinkheid, doch mist vaak de voorkomendheid, die den tropischen neven eigen is. En, zooals meer geschiedt bij kleine volkeren, die tusschen groote buren wonen — de Uruguaysche volksaard vertoont een gelukkig compromis tusschen de deugden der beide groote broers. In Paraguay heerscht nog een zekere koloniale toon, die zich vaak uit in kleinsteedsche oppositie tegen de nieuwigheden uit de groote havensteden; het volk wordt geprezen als gastvrij en voorkomend. Van de criollos in het algemeen zegt Calderon x) „zij zijn slapper dan de Spanjaard, en hebben diens eigenaardig trdtsche individualisme verloren. Het ras is arm aan krachtige, groote figuren, doch rijk aan schitterende redenaars, gladde intriganten, oppervlakkige geleerden." 2. TAALKUNDIGE OPMERKINGEN. In geheel Zuid-Amerika (afgezien van de Guyana's) wordt Spaansch gesproken, met uitzondering van Brazilië, waar Portugeesch de landstaal is. Echter wijken de Zuid-Amerikaansche dialecten aanmerkelijk van de Iberische stamtalen af, wat reeds ten deele te verklaren is uit de oorspronkelijke provincialismen. Eigenaardig is echter, dat in menig opzicht het Braziliaansch en het Argentijnsch elkaar weer naderen, met een neiging om aldus de vroeg-Middeleeuwsche uiteenwijking dezer stamverwante talen weer te overbruggen. Zoo wordt de zangerige Portugeesche ei-klank (van b.v. terceira) in Brazilië nagenoeg genivelleerd tot het Spaansche tercera. En aan de Plata-rivier wordt de 11 niet op z'n Spaansch als lj, doch als een Fransche j uitgesproken, waardoor woorden als Have, llegar, etc. in uitspraak sterk aan hun Braziliaansche equivalenten chave, chegar etc. naderen. *) Latin America, London, Fisher Unwin. Belangrijke afwijkingen zijn verder, wat het Spaansch betreft, de volgende: de z en zachte c worden in Zuid-Amerika niet gelispeld als in het Spaansch (ongeveer Engelsen th), doch als scherpe c uitgesproken. De y, in het Spaansch onze j., wordt in het Argentijnsch tot Fransche j. Een s aan het eind van een lettergreep wordt ingeslikt, en door een hijgende verhemelteklank vervangen, die als een zachte Duitsche ch klinkt. In toenemende mate wordt de d tusschen twee klinkers onuitgesproken gelaten (zie de Hollandsche neiging om er in dat geval een j van te maken). Natuurlijk hebben zich tal van colloquiale uitdrukkingen gevormd, die aan een Spanjaard vreemd klinken: zoo het „como no!" (wel zeker!), dat den Argentijn in den mond bestorven ligt, en het Indiaansche ché (oorspr. = vriend), waarmee kennissen elkaar aanspreken, ongeveer als het Hollandsche „zeg!". In het Braziliaansch, dat voor den buitenlander veel gemakkelijker verstaanbaar is dan het echte Portugeesch, zijn de sis- en suizelklanken, die in Portugal zoo bijzonder opvallen, sterk gematigd. De s aan het eind van een woord is al bijna weer tot gewone s geworden, in plaats van de dikke Portugeesche sj-klank. De a, in Portugal volmaakt „hègsch", Hinkt in Brazilië open en vol. De neusklanken zijn er minder nasaal. Men spreekt in Brazilië veel langzamer, en slikt minder lettergrepen in dan de levendige Portugeezen. Aan neger-invloeden is toe te schrijven, dat Brazilianen uit minder beschaafde kringen vaak traagheids-gapingen tusschen de lettergrepen openlaten, en de slot-r, die in Portugal als rre klinkt, weglaten. Tal van Guarany-woorden zijn ingelijfd; meestal dragen deze den klemtoon op de laatste lettergreep, die doorgaans op een klinker eindigt, (abacaxi = ananas, bijupira — een vischsoort, taquarucu — dikke bamboe). Vele plaatsnamen worden duidelijk, wanneer men het volgende weet: i — water. Ita — steen, rots, berg. Pira — visch. Para — groot water, zee. Guassu — groot. Mirim (Arg. mini) — klein. Petinga — wit. Jacaré — krokodil, etc. Vele Guarany-woorden zijn weer uit het Europeesch verbasterd, zooals corussa of curuzü = cruz (kruis). In Paraguay is het Guarany algemeen in gebruik naast de officieele Spaansche taal, ongeveer zooals Vlaamsen naast Fransch in Vlaanderen. Een uitvoerige Guarany-grammatica is in het begin van de 17e eeuw samengesteld door den Spaanschen Jezuit Montoya, en in Weenen herdrukt. Een practische wenk nog aan hen, die naar Brazilië gaan: meent niet dat het Portugeesch slechts een verknoeid soort van Spaansch is, en dat ge er met een beetje sigarenkistjes-Spaansch wel zult komen. En bovenal: weest nooit zoo tactloos om den Brazilianen te vertellen, dat men een beetje Spaansch kent en dus Een dergelijke mededeeling klink* in Braziliaansche ooren even lomp als wanneer een Duitscher ons zegt: ach ja, Hollandsen is net „unser Bauernplatt". Wie met aandacht en eenige philologische oefening de beide talen vergelijkt zal ze allebei meer gaan apprecieeren, en in elk geval helder inzien, dat het Portugeesch als directe wettige afstammeling van het Latijn gelijke rechten heeft met de Spaansche, Fransche en Italiaansche zusjes. 3. KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. Gedurende de koloniale periode heeft Zuid-Amerika zelfs niet de geringste kans gekregen om zich geestelijk te ontwikkelen. Het moederland verbood in Brazilië zelfs het bestaan van een drukkerij ! Wat er aan onderwijs gegeven werd, kwam geheel van clericale zijde. Niettemin gingen vele jonge Zuid-Amerikanen naar Europa voor studie of wel voor een zekeren leertijd in Europeeschen dienst. Het is dus geen wonder, dat de Zuid-Amerikaansche volkeren nog geen lange cultureele geschiedenis bezitten, en dat de eerste voortbrengselen slechts navolgingen van Europa waren. Zoo vinden we de Fransche en Engelsche sociologische denkbeelden weerspiegeld bij de meeste Zuid-Amerikaansche schrijvers op pohtiek en economisch gebied; Lastarria in Chili, Sarmiento ») in Argentinië en Benjamin Constant in Brazilië, allen vrijzinnige polemisten. Brazilië heeft zich gedurende de lange regeering der cultuurminnende keizers het voorspoedigst ontwikkeld. Joaquim Nabuco was een groot philosoof, terwijl de Oostenrijker Varnhagen, later tot Visconde do Porto Seguro bevorderd, belangrijke geschiedkundige werken heeft geschreven. Voor de Argentijnsche geschie- t iL^V^?ndfScheiden van Juan de Sarmiento, President van den Raad van Ind.e te SeviUa, die m 1550 Peru bezocht, en een waardevolle beschrijving in manuscript heeft achtergelaten, doorloopend geciteerd in Prescotfs Conquest of Peru denis heeft Groussac gewichtigen arbeid verricht. Ook in Chili werd op dit gebied belangrijk werk geleverd door D. Barros Arana en J. Toribio Medina. Langzamerhand, met het algemeener worden van het onderwijs en het doordringen en goedkooper worden van Europeesche boeken, heeft zich oolr.de bellettrie ontwikkeld. De meeste producten zijn echter naar Europeesche voorbeelden gevolgd, aanvankelijk onder neo-klassieken invloed, daarna op sleeptouw van de romantische school, vervolgens in geestdrift voor de sentimenteele Fransche poëzie en ten slotte onder den indruk van de moderne reahstiek. De Braziliaan José de Alencar was zeer vruchtbaar in het voortbrengen van historische romans a la Scott of van Lennep, waarin hij meestal Indiaansche onderwerpen behandelt. Zijn „Guarany" is zeer bekend, en zeker niet minder dan Europeesche werken uit dezelfde school. Andrade, een Argentijn, schreef gedichten in den geest van Victor Hugo. De Braziliaan Concalyes Dias heeft sentimenteele verzen nagelaten. Onder de latere dichters neemt Ruben Dario, hoewel geboortig uit Nicaragua, een groote plaats in. De populaire Argentijnsche dichter Almafuerte is kort geleden gestorven. De pas overleden jonge Brazihaan Olavo Bilac stak in patriotisme d'Annunzio naar de kroon. Een veelzijdig bellettrist is de Argentijn Manuel Ugarte; de Peruaan Ricardo Palma geeft verhalen uit oud-Peru. Graca Aranha, voorheen Brazihaansch gezant in den Haag, heeft een paar opgangmakende romans geschreven. In Uruguay heeft Carlos Reyles eenige interessante werken uitgegeven. De beeldende kunsten zijn in Zuid-Amerika nog niet aan de kinderschoenen ontwassen. Brazilië heeft eenige schilders van historische onderwerpen opgeleverd, zooals Meirelles e. a. Ook op het gebied van muziek heeft Brazilië de leiding gehouden: Carlos Gomes heeft eenige opera's geschreven o.a. bij het libretto van O. Guarany, van Alencar; de muziek van deze in Brazilië vaak opgevoerde Indianen-opera is heel verdienstelijk, doch staat sterk onder Itahaanschen invloed. Moderne componisten van diverse richting zijn Arthur Napoleao, Nepomuceno en Oswaldo. Het onderwijs en de openbare zorg voor kunsten en wetenschappen hebben zich thans in Zuid-Amerika zoo ontwikkeld, dat alle hoofdsteden haar Universiteit met voltallige faculteiten bezitten, en bovendien een nationale bibliotheek, musea van oudheden, van natuurlijke historie, van delfstoffen etc. Montevideo heeft zich zelfs den naam van „het Athene van Zuid-Amerika" verdiend. Ook bezit menige provinciehoofdstad overeenkomstige inrichtingen op bescheidener schaal. Het lager onderwijs is in Chili nog geheel samengekoppeld aan de clericale organisatie, zonder dat dit echter al te sterk gevoeld wordt. In Argentinië en Brazilië is de toon nationaal-republikeinsch; er wordt een gloeiend patriottisme gedoceerd, geheel als in het overeenkomstige tijdperk van „leeuwerigheid" in ons land. Het tooneel moet het geheel van het buitenland hebben. Alle hoofdsteden bezitten grootscheepsche theaters, waarvan het Teatro Colón te Buenos-Aires en het Theatro Municipal te Rio en Sao Paulo wel de bekendste zijn. Eenmaal in het winterseizoen komt hier de groote Italiaansche opera, meestal voor een deel ook prima Fransche krachten meevoerend, op tournee: Buenos-Aires, Santiago, Montevideo, Rio en Sao Paulo zijn de hoofdsteden, welke de sterren te genieten krijgen; het programma is helaas wel eens wat oubakken, hetgeen eveneens geldt van een Fransche comedietroep, die doorgaans eenzelfde rondreis maakt. Voorts speelt er in Buenos-Aires en te Rio bijna doorloopend een tweede rangs maar dapper zingende Italiaansche opera in een bescheidener theater. Geregeld wordt Zuid-Amerika door Spaansche tooneeltroepen bezocht, waarbij meestal bloederige draken met het talent van een vorig tijdperk gespeeld worden. In Buenos-Aires en Santiago is men verzot op de luchtige Zarzuela's. Brazilië is het eldorado voor de Portugeesche operette- en revue-kunst, die echter niet zeer hoog staat. Groote provinciesteden beschikken vaak over zeer groote en bruikbare theaters, die echter slechts enkele weken in het jaar bespeeld worden. Die van Pari en Manaos zijn van waarlijk grootsche afmetingen; zelfs een nest als Natal bezit een schouwburg waarop menige Hollandsche provinciestad jaloersch mag zijn. Wat muziek betreft, is er in de hoofdsteden geen gebrek aan 4 in den weg. Men heeft dien radicaalweg afgegraven voorzoover noodig, en het puin gebruikt om er langs de baai een grootsche dreef van uit te bouwen. Aldus is een deel van den Morro do Castello (de heuvel waarop de stad oorspronkelijk gesticht is) afgegraven, zoodat achter de pubheke gebouwen der nieuwe Avenida nog de snede in de roode heuvelaarde te zien is; later zal ook de rest van den heuvel verdwijnen; de Morro do Senado is geheel geslecht en met de afgegraven aarde is de Avenida Beha Mar aangelegd. Zoo loopt thans daar de Avenida Rio Branco (genoemd naar Brazilië's grootsten diplomaat) rechtuit van de kade dwars door de stad naar het voorste stuk van de baai, een afstand van 1600 Meter, precies Noord-Zuid; bij het bestijgen van het Suikerbrood krijgt men op een oogenblik deze gleuf recht voor zich/als ware het een paadje in het mastbosch. De uitspringende hoek, welke de Avenida aldus van de stad afsnijdt, is geheel bezet door de banken en handelskantoren. De Avenida bestaat uit een breeden dubbelen asfaltbaan aan weerskanten van de rijen boomen, die er later een lommerrijke laan van zullen maken. Breede trottoirs van sierlijk Portugeesch mozaïk vormen de elegante wandelstraat der hoofdstad, waar 's namiddags de jeunesse dorée drentelt en babbelt. Bijna van het begin tot het einde staat de Avenida ih beide richtingen vol met stationneerende taxi-auto's; paardenrijtuigen zijn bijna geheel verdwenen, en dierlijke tractie (meest muilezels) wordt nagenoeg alleen voor goederenvervoer gebruikt. Slechts af en toe ziet men nog een licht rijtuigje met twee muilezels, waarin een aanzienlijk Braziliaan van den ouden stempel zich laat rondrijden. Trams rijden op de Avenida niet; het verkeer wordt onderhouden door auto-omnibussen. Het boulevardleven van de Avenida is kleurig en opgewekt, doch niet elegant, wel zijn er enkele goedverzorgde winkels, doch overwegend in aantal zijn de onaanzienlijke koffiehuizen, waarin men voor een nikkelen muntje snel een witsteen kopje met uitstekende koffie volgegoten krijgt, doch waaraan alle gezelligheid ontbreekt. Bioscooptheaters bezetten de beste punten; zij hebben vooraan een grooten wachtsalon, waarin een strijkje het wachtend pubhek zoet houdt. Tegenover elkaar hggen de groote dagbladen, het deftige Jornal de Commercio, een der hjvigste kranten ter wereld, en het goedkoope Jornal de Brazil. Het gebouw van eerstgenoemde is wel het modernste en fraaiste van geheel Brazilië. Ook andere publieke kantoren zij n op de Avenida aangewezen: de verschillende stoomvaartlijnen hebben er hunne kantoren, de Engelsche, Italiaansche en Fransche aan het stille einde, de Hollandsche op het drukste gedeelte. Het middelpunt van de Avenida, en dus ook van de stad, vormt het Avenida-Hotel, een banaal rose gebouw, welks eenige verdienste zijn centrale ligging is, want hier rijden in een lus alle trams omheen, die verbinding geven met de betere woonwijken der stad, welke alle buitenwaarts langs de baai en de stranden liggen; in een onafgebroken reeks draaien de wagens der verschillende hjnen om het Avenida-Hotel heen, om eerst een gemeenschappelijk eind langs de baai te volgen, en zich later waaiervormig uiteen te spreiden naar de diverse voorwijken. Dit is ook het punt waar men elkaar ontmoet: op alle hoeken zijn „bars" waar een strijkje het schudden der cocktails begeleidt, terwijl op de trottoirs een openluchtcafé gehouden wordt als op het Rembrandtplein. Het drenteluur, omstreeks 5 uur, is op dit gedeelte der Avenida bijzonder levendig. De trams storten bankenvol dames, in lichte toiletjes en zorgvuldig gepoederd, in de stad uit; op de hoeken der straten staan groepen jongelui, even zorgvuldig in getailleerde costuums gekleed, de sport- en society-nieuwtjes te bespreken. Advocaten en politici, kenbaar aan hun voorliefde voor zwarte pandjesjassen, debatteeren opgewonden over de zeer gecompliceerde parlementaire vraagstukken. Ondertusschen worden de middagbladen en de dagelijksche loterijbriefjes luidkeels gevent; een zwervende muziektroep stelt zich voor een koffiehuis op, en doet de lucht trillen van Portugeesche volksmelodiën en Italiaansche operawijzen. Dan komen de vreemdelingen uit hun kantoren: Engelschen in het wit, dikke Duitschers, Amerikanen met groote brilleglazen; spoedig hoort men op de hoeken van het AvenidaHotel meer Engelsen dan Portugeesch spreken. En ondertusschen valt omstreeks zes uur de duisternis in. Rio is een stad die bij avond even boeiend bhjft als overdag. De huizendragende heuvels glimmen in rijen knipperende lichtjes; langs den grooten zeeboulevard is het één baan van booglampen en üchtstipjes. Ook aan den overkant dansen de knip- oogende speldeprikjes van Nictheroy's lantarens in eindelooze rijen; beverige schijnsels — afgelegen hoeken van de baaiwijzen de hgging van verder verwijderde voorsteden aan. En vanaf de bergtoppen overziet inen één plas van illuminatie, een tintelend netwerk van lichtende lijntjes en streepjes. Komt de maan op, bloedrood boven de bergen van Nictheroy, en bij het rijzen blanke banen spiegelend in de glinsterende baai, dan wordt alles overgoten met een zachten glans die de wuivende palm waaiers licht doet afstralen en de donkere silhouetten der bergen met een melkwitte helderheid afteekent. In het centrum van de stad zijn weinig straten van groote eigenaardigheid ; de smalle Rua do Ouvidor met haar tegeltjes-plaveisel is een knus winkelstraatje, evenals de Rua Goncalves Dias, die beide aan de Kalverstraat doen denken. De meeste straten zijn echter rumoerig en stoffig, en vol druk verkeer van zware tramwagens en vrachtkarren. Opmerkelijk is het Mangue-kanaal, welks vierdubbele rij koningspalmen aan de overig rommelige straat een bijzonder cachet verleent. Afgezien van het Avenidahotel is de basis van alle tramverkeer het station der veerbooten (Barcas) naar Nictheroy, aan de Praca 15 de Novembro, van waar uit de talrijke hjnen der Light and Power (een Canadeesche Maatschappij) in alle richtingen de stad doorkruisen, tot zeer ver in de voorsteden. De trams in Rio hebben geen nummers, doch dragen den naam van de stadswijk of de straat waar ze eindigen, terwijl een klein bordje de route aangeeft; het materiaal (alles natuurhjk open wagens) is zeer goed, en de dienst wordt op voorbeeldige wijze onderhouden. Weinig steden bezitten zulk een voortreffelijken tramdienst als Rio. Wij volgen nu een oogenbhk de Avenida Beira Mar, die vanaf het einde van de Avenida Rio Branco de baai zoomt, en kilometers lang in dubbelen asfaltbaan met wandelwegen langs de kanten en een ruiterpad in het midden, de bochten der Guanabara volgt. Waar vroeger moerassige oevers en rommelige kaden waren, strekt zich thans een boulevard uit van onberispehjken aanleg, met voortdurend onbelemmerd uitzicht over de steenen borstwering naar de baai en de verwijderde bergen van Nictheroy, terwijl aan de landzijde een reeks vriendelijke woonhuizen en villa's ligt, af en toe onderbroken door een park of een monument. De boulevard loopt onder den steilen Lapa-rots door, beschrijft boomgaarden overziet, rondom ingesloten door hooge en nauwelijks toegankelijke bergen. Dergelijke streken vertoonen nog in vele opzichten een feodaal karakter, dat slechts langzaam door de toegehaalde aanraking met de groote stad afgebrokkeld wordt: het land behoort aan den barao da Taquara, die zetelt op de „fazenda" van dien naam, een langgerekt wit gebouw, dat er uitziet als half vesting, half klooster; inderdaad maakt de kerk een deel der gebouwen uit. De uitgebreide landerijen van zulk een fazenda zijn slechts ten deele in gebruik; het meerendeel was vroeger in cultuur, en bracht suikerriet en koffie voort, doch door de afschaffing der slavernij werd het onmogehjk om aan arbeidskrachten te komen: de vroegere slaven werkten niet meer, doch bleven den geheelen dag rondom de „venda" (kruidenierewinkel) aan de kruispunten der zandwegen lummelen en glazen „paraty" (gemeene rum) drinken. Een paar bananenstammen, een tuintje met mandiocawortelen en een stuk of wat zichzelf voedende kippen leverden genoeg op voor het dagelijksche leven, en het handjevol boonen en gedroogd vleesch (carne secca of xarque) kon men zich aanschaffen voor slechts enkele dagen werken in het jaar. Zoo leven de negers nog overal in Brazilië in hutjes van takkenvlechtwerk en gedroogde klei, bedekt met sapé (een biezensoort) of oude petroleumblikken; ik herinner me dat wij als jongens in de Geldersche bosschen veel kunstiger hutten bouwden! Ondertusschen zijn de velden met suikerriet verwilderd en overgroeid; de kleine engenho's (suikermolens) zijn ingestort, en af en toe wijst een nog overeind staande schoorsteen of een verroeste ketel de plek nog aan. Op de berghellingen zijn de voorheen welvarende koffietuinen weer verstikt onder de overgroeiing van klimplanten en struikgewas; waar weleer kostbare oogsten rijpten, groeien thans hoogstens bananen, heele bergflanken vol, duizenden stammen, doch het meerendeel onvruchtbaar: immers, de pisangstam die z'n tros heeft voortgebracht, herhaalt deze prestatie niet. Vandaar het Braziliaansche gezegde: „ja deu o cacho" (hij heeft zijn tros al opgebracht), hetgeen, van een man gezegd, beteekent dat hij „op" is. Bananen, brandhout en houtskool, ziedaar de voortbrengselen van streken die tot de rijkste ter wereld tellen! Deze armzalige oogst van -zulke uitgestrekte en vroeger zoo I veel intensiever bebouwde terreinen wordt naar de stad vervoerd in manden op den rug van muilezels. Begeleid door blootvoetsche kleurlingen of een jongen op een sjokkerig paardje leggen deze klokjesbengelende karavanen met hun bananen of houtskool lange dagreizen af, over'Steile en rotsachtige bergpaden, langs mulle en heete zandwegen, door modderpoelen en moerassen, en dat alles voor een waarde van luttele milreis. De dorpen van het platteland hebben bijna overal in Brazilië ditzelfde havelooze uiterlijk: te midden van een overdadige natuur steken hier de schamele kleihutj es des te meer af, en men kan nauwelijks de verzuchting weerhouden hoe anders dit alles zou kunnen zijn. Bruggen over riviertjes ontbreken meestal: men moet dan door het water waden; wegen zijn óf mul óf modderig óf weer half overgroeid. De scholen zijn in den regel armoedige krotten, en politie of civiele overheden zijn eveneens hoogst primitief gehuisvest; de eenige gebouwen waaraan zorg besteed is, zijn de kerkjes, die nergens ontbreken. Uitzonderingen op dit havelooze beeld vindt men alleen daar, waar toevallige oorzaken de welvaart hebben ondersteund: zoo in enkele landbouw- en Veeteeltcentra van Minas of in streken waar bijzondere bedrijven bestaan, of waar bedrijvige buitenlandsche kolonisten de handen uit de mouw gestoken hebben. De gedemoraliseerde bevolking van negers en kleurlingen mist alle energie en lust om haar eigen lot te verbeteren; minderwaardige voeding en misbruik van paraty verslappen de krachten, en afschuwelijke ziekten woeden er vrijelijk. Degenen, die er werken zijn de Portugeezen, die kleine doch vaak welvoorziene toko's houden, en zonder businessinzichten doch met een soort Oostersche sluwheid spaarduitjes verdienen. Waar in pasgeopende streken van Noord Amerika een wedloop gehouden wordt in den vooruitgang, daar vindt men op het Braziliaansche platteland slechts slaperigheid en onwil; de welmeenende pogingen van enkele verlichte Braziliaansche farmers, stadsbestuurders of philantropen loopen meestal op deze traagheid dood. Zoo is het federale district al van een uitgebreid en duur net van prachtige verharde wegen voorzien, doch ook dit kostbare geschenk helpt de trage kleurlingen niet uit den dommel. Een andere spoorlijn, die der Leopoldina Ry. Co., loopt vanuit Rio (station Praia Formosa) door de zgn. Baixada Fluminense langs de moerassige randen van de baai, waar roode krabben gaatjes boren in de modder, die de slibvangende luchtwortels der mangue vergaard hebben. De Hollandsche firma Goedhart is hier bezig geweest om polderwerken uit te voeren. In deze streek ligt de Penha, een bedevaartskerkje op een spitsen heuvel; vervolgens beklimt de trein met behulp van een tandrad de steile helling van het gebergte, en bereikt zoo Petropolis, een provinciestadje van een properheid die aan Geldersche steden doet denken. De naam duidt reeds aan dat Dom Pedro de stichter was; de keizer heeft hier eene poging gedaan om met Duitschers en Zwitsers te koloniseeren, evenals soortgelijke proeven uitgevoerd zijn in Novo Friburgo, eveneens in den Staat Rio. In beide gevallen met succes, doch zonder latere voortzetting. Petropolis ligt op den rand van de Serra dos Orgaos, en ziet omlaag op de baai en de stad Rio; deze ligging verschaft het de voordeden van voortdurende luchtstroomingen zoowel van als naar zee, zoodat Petropolis een zeer winderig en koel klimaat bezit, en uit dien hoofde het toevluchtsoord der rijken was in den tijd toen Rio door gele koorts geteisterd werd. Nog lang nadien is Petropolis de woonplaats der buitenlandsche gezanten gebleven, een gebruik dat pas in de laatste jaren als overbodig begon te vervallen. Het stadje is doorsneden van grachten als een Hollandsche stad; doch langs deze kanalen prijkt een plantengroei die zoo wehg is als het gunstige klimaat kan doen verwachten; een pracht van bloemen en tuinheesters siert de welverzorgde lanen en wandelwegen, waar levendige villa's en deftige landgoederen elkaar afwisselen. In Petropolis vindt men ook reeds den pinheiro do Parana, een slanke spar met kalen stam en pas boven aan een dak van horizontale takken; deze boom is eigenlijk -inheemsen in koelere streken, zooals de hoogvlakte van den Staat Parana of het Zuiden van Araucania in Chili. Petropolis bezit eenige industrie, waarbij gebruik gemaakt van de watervalletjes achter de stad. Een vrij goede karreweg, de Estrada Uniao e Industria, leidt over den rug van het gebergte naar Entre Rios aan de Parahyba-rivier, en vandaar naar Juiz de Fora, de eerste belangrijke stad in Minas Geraes. Een amusante tocht te paard is die van Petropolis over den kam van het gebergte naar Theresopolis, een stadje met eenige hotels, vlak bij den „Vinger Gods"; een kleine spoorweg verbindt dit koele oord met Piedade, achter in de baai, vanwaar men per stoombootje naar Rio afvaart. In de baai liggen de eilanden Paqueta en de Hha do Governador, die hun bloeitijd beleefden in de periode van de gele koorts, toen ze door de betere standen van Rio als woonplaats zeer gezocht waren; de groote ouderwetsche landhuizen, thans grootendeels vervallen, getuigen nog daarvan; men bereikt deze eilanden met de veerbooten vanuit Rio. De hoofdlijn van het veer richt zich echter op Nictheroy, waar men na 20 minuten varens aanlegt; ook hier weer concentreert zich het tramverkeer der Companhia Cantareira e Viacao Fluminense (dezelfde waaraan de ferrybooten behooren) op het veerhuis, vanwaar na aankomst van een boot de trams in allerlei richtingen afrijden. Een fraai tochtje is de tramrit (op andere wijze niet uitvoerbaar) naar den Sacco de Sao Francisco, een diepen inham van de baai, door groene bergen omgeven. De tram doorloopt eenige landelijke en hobbelig geplaveide straten van de bescheiden provinciale hoofdstad, en volgt dan den fraaien strandboulevard van Icarahy; het uitzicht vanaf dit strookje binnenstrand over de baai en op het langgerekte silhouet van Rio's bergen is bijzonder aantrekkelijk, vooral op zwoele maanavonden, wanneer het doffe ruischen dep korte strandgolven zich vermengt met het tropisch concert der metalen torren, in de parken der omhggende villa's. De rest van den tocht voert ons over hooge oevers, met uitkijk over den dieper liggenden Sacco, welks oevers bewoond worden door hchamehjk welgeschapen, doch luie en arme visschers. Smalle rijpaden geven toegang tot de bergen van het binnenland, en de lagunes en halvemaanvormige stranden van de kust. 3. RIO ALS HANDELSSTAD. Hoezeer de hoofdstad des rijks en de drukste haven is Rio volstrekt niet de belangrijkste afscheepplaats van Brazilië; in dit opzicht moet het de eer laten aan Santos, dat het spuigat van den krachtigen Staat Sao Paulo is. — Echter is de federale hoofdstad de poort waardoor die goederen het rijk binnenkomen, welke, zoo ze niet in de stad zelf verbruikt worden, bestemd zijn om geleidelijk hun weg naar de binnenlanden te vinden. Zoo is Rio een groot emporium van buitenlandsche waren geworden: groote handelshuizen in machinerieën aan de Avenida, veelal in Duitsche handen, voorzien uitgestrekte afzetgebieden. Grossiers in stoffen en halfbewerkte materialen zijn huis aan huis in de ouderwetsche dwarsstraten van de Avenida te vinden. Een groote stad als Pao heeft veel meel, suiker etc. noodig: ook in deze goederen doen belangrijke handelshuizen zaken. De wereldfirma's in steenkolen, petroleum etc, hebben hier eveneens hare vertakkingen. Twee groote Hollandsche handelsveréenigingen hebben in Rio kantoren. Aan de scheepvaart op Rio wordt deelgenomen door schepen van alle vlaggen. De Royal Mail S. P. Co., de Koninklijke Hollandsche Lloyd, de Navigazione Generale Italiana en de Transatlantica Espafiola onderhouden geregelde passagiersdiensten op Europa, waarop zich laatstelijk ook de Lloyd Brazileiro met voormalige Duitsche schepen is gaan toeleggen. Vrachtschepen onder Belgische, Noorsche, Zweedsche, Deensche en Braziliaansche vlag doen eveneens Rio in hun regelmatig beurtverkeer aan. Lamport & Holt, en de Lloyd Brazileiro geven passagiersverbinding met New York. En ten slotte bedient een groote zwerm van grootere en kleinere vaartuigen de Braziliaansche kust. De haven van Rio is onder alle omstandigheden bruikbaar; eenmaal voorbij het Suikerbrood komt men in kalm water, waar veilig geankerd kan worden. Slechts bij aanhoudende Zuidenwinden ontstaat er in de baai een zware deining, die soms zoo sterk wordt, dat zij in huizenhooge fonteinen van schuim en sproeidroppels over de borstwering der Avenida Beha Mar slaat, en vaak groote stukken van dien strandmuur ontzet; de barcas varen dan niet van hun veerhuis af, doch van de Praca Maua achter het eiland, waar men geheel tegen deining beschut is. Zoo ondervinden de bij de Praga Maua beginnende havenwerken dan ook nauwelijks eenigen invloed der weersgesteldheid. Een kilometerslange kade, rijkelijk van kranen voorzien, en van ruime loodsen vergezeld, strekt zich uit tot de uitmonding van het Mangue-kanaal. Het voorste gedeelte bij de Avenida Rio Branco is voor de passagiersschepen bestemd, die bier een bijzonder geschikte ligplaats vinden; men heeft alles vlak bij de hand, in het hartje van de stad. Nauwelijks heeft men het schip vastgemaakt of reeds komt de telefoon aan boord. Verderop langs de Caes do Porto, waar aan weerskanten lood- „binnenlanden'' der stad waarneemt, kunnen een indruk geven van het précaire bestaan dat de Europeanen geleid moeten hebben in de tijden toen er in Rio gele koorts heerschte, en toen er geen voldoende waterleiding bestond, geen electriciteit, zelfs geen gas, geen trams, geen behoorlijke bestrating, en dompige kwalijkriekende straatjes en stegen, in plaats van de luchtige en royale avenida's van thans. En nog is de stad vatbaar voor groote en belangrijke verbeteringen, zoodat ik met zekerheid durf te zeggen, dat het Rio van over twintig jaar bij ongestoorde ontwikkeling een der aangenaamste steden ter wereld zal kunnen zijn. Nog altijd zijn de hotels er lang niet op het peil van de overige groote wereld; Brazilianen die Argentinië bezocht hebben, zuchten: och hadden we in Rio slechts de tweederangs hotels van Buenos Aires. Dit nu is juist voorzoover de city-hotels betreft, want, afgezien van het groote Palace-hotel op de Avenida, dat na jarenlang leeggestaan te hebben, eindelijk na den oorlog in gebruik genomen is, bestaat er in het centrum van de stad geen enjkel behoorlijk hotel. Het Avenida-hotel kan allerminst als zoo«danig gelden. Doch men wenscht in Rio ook volstrekt niet in het «centrum te bhjven wonen, en even buiten de city zijn er verscheidene hotels die wel niet precies met de eersterangsgelegenheden van Europa, Amerika of Buenos Aires overeenkomen, doch voldoende comfort aanbieden. Het Centraal-hotel aan het fraaiste punt der Avenida Beira Mar is modern ingericht, doch te klein in alle bijzonderheden. Het Fransche Hotel Moderne, zeer luchtig gelegen tegen de helling van Santa Theresa, bezit zeer frissche kamers met loopend water, doch mist gezellige zitgelegenheid. Dit laatste vindt men weer overvloedig in het Duitsche Hotel Internacional in het bosch, boven in de bergen van Santa Theresa gelegen, te midden van terrassen en tuinen en parken; doch hier is de inwendige inrichting weer te primitief. Hetzelfde geldt in nog hoogere mate voor het Hotel dos Estrangeiros, dat halfweg Botafogo dicht bij Central hgt, en vooral door de hoogere Braziliaansche kringen bezocht wordt. Tal van kleine hotelletjes en pensions langs de baai en op de heuvels verschaffen tegen bepaald matige prijzen vrij behoorhjk doch primitief logies en een rijkelijke doch eentonige tafel. Ook aan restaurants bestaat er in Rio bepaald gebrek; het Assyrio, zooals de kelder-foyer van het Theatro Municipal in de wandeling heet, heeft als restaurant nooit opgang gemaakt, en is slechts in de late avonduren in trek. De vreemdelingen gebruiken hun lunch gaarne in de hoogst eenvoudige Casa Heim, een snelvoederinrichting achter een dehcatessenwinkel, waar degelijke maaltijden opgediend worden, 's Avonds is het restaurant op een der hoeken van het Avenida-hotel, vulgo „Brahma", gewild omdat er een strijkje speelt. De Rotisserie Américaine geeft de bestyerzorgde maaltijden; restaurants als Sul America en Paris worden door vaste gasten bezocht. Behalve deze zijn er nog vele eetgelegenheden waar het zeer primitief toegaat; zoo is de Rio Minho bekend om zijn speciale Portugeesche gerechten, doch men wordt er door ongeschoren kerels in hemdsmouwen bediend, terwijl een guitaarspeler de haastig schaftende businessmen door het tokkelen van bekende Portugeesche fado's bezighoudt. Dergelijke eethuizen van zuiver Portugeesch karakter zijn er verscheidene, doch men zal als nieuweling eenige moeite hebben om zich uit de zonderlinge gerechten een genietbaren maaltijd samen te stellen. Wie ergens eens gezellig neerstrijken wil, vindt in Rio nauwelijks een geschikt plekje; geen rieten armstoelen op terrassen of stemmige leestafels met fauteuils. Slechts stijve stoelen op rij en gehd langs kleine marmeren tafeltjes in de thee- en koffiehuizen. In de bar's op de hoeken van het Avenida-hotel is het wat gezelliger, doch op de straatterrassen staan slechts blikken klapstoeltjes en dito tafeltjes. Bij zooveel ontroerende schoonheid langs de baai en aan de buitenstranden is er geen enkele plek waar men eens een oogenblikje gemakkelijk kan gaan zitten om onder een verfrisschenden dronk te genieten van het buitengewone uitzicht, of om 's avonds onder de stralen van het Zuiderkruis of de tropenmaan urenlang klimaat te schieten. Dit alles, wat in Europa met zorg gecultiveerd wordt zoodra er slechts een schamele aanleiding toe is, zoekt men in Rio helaas tevergeefs. Zelfs thuis kan men niet altijd in deze behoefte voorzien; want met uitzondering van de moderne villa's van Copacabana en Santa Theresa zijn de Braziliaansche huizen volstrekt niet op het tropische leven ingericht. Geen galerijen als in Indië, geen porches als in de Vereenigde Staten, geen loggia's als in Italië. Slechts rechte muren met ramen of hoogstens deuren, waarbij echter de balconnetjes veel te smal zijn om practisch nut te hebben. Wil men dus uitzicht heb- den, dan moet men rechtop voor het raam blijven staan, of er uit leunen, zooals in Brazilië meer dan elders in zwang is. Ook de inrichting der huizen bevredigt onze opvattingen van comfort niet; er zijn te veel verbindingsdeuren tusschen de kamers onderling, en dus te weinig wandruimte om eenig decoratief effect te kunnen bereiken; alle huizen zijn op minderwaardige wijze opgetrokken uit brokken steen, maar vooral uit cement en zand, met kozijnen en verder houtwerk van inferieur materiaal. De Braziliaan let dan ook, evenals de Portugees, veel minder dan eenig ander volk op de inrichting zijner woning; bij echt inheemsche families bevindt men dat het huis bestaat uit een zoo groot aantal slaapkamers als de omvang der familie meebrengt, een eetkamer en een hokje dat met ordinair geelhouten fabrieksmeubeltjes is volgezet, en den weidschen titel van „sala de visitas" voert. De vloeren zijn doorgaans van bloot hout, meestal van eenvoudige planken, doch soms van fraai parket. De beste inrichting vertoonen nog de slaapkamers, waar een groote kleerenkast met spiegeldeuren zelden ontbreekt. Dit alles is natuurhjk weer heel anders in de villa's der rijke en bereisde Brazilianen, doch ook daar openbaart zich steeds de weinige behoefte die de Lusitaansche volkeren aan huiselijke gezelligheid gevoelen. Van de moderne cottages in Copacabana zijn vele uitstekend geschikt om prettig ingericht te worden; dit kan echter van de gemiddelde huizen in de andere stadswijken niet eens gezegd worden. Het vinden van een geschikte woning is voor Europeanen dan ook een moeilijk vraagstuk; de meesten zoeken het in Copacabana of op Santa Theresa. Gemeubileerde kamers sukkelen aan dezelfde kwaal; geriefelijke slaapkamers zijn in overvloed te krijgen, doch wie een zitkamer er bij begeert kan lang vergeefs zoeken: dit artikel is in Rio niet gangbaar. Aan eet- en drinkwaren vindt men in de groote comestibleswinkels het beste wat de beide werelddeelen opleveren, echter tegen hooge prijzen; de inlandsche vleeschconserven zijn in den loop der tijden al op verblijdende wijze verbeterd, doch de jams en andere ingemaakte vruchten van inheemsen maaksel staan nog op een laag peil. Vleesch is af en toe schaarsch, wanneer de aanvoeren uit het binnenland hokken; kippen en kalkoenen zeer algemeen, visch, oesters en groote garnalen (camarao) zijn steeds overvloedig en goed te krijgen. Aan groenten is de markt niet zeer rijk: snijboonen en derg. zijn zeer stug, daarentegen artisjokken (alcachofra) in het seizoen goed en rijkelijk. Van de inheemsche groenten verdient vermelding de chuchü, groene vrucht van een klimplant, welke gestoofd in roomsaus een zeer smakelijke en gezonde groente oplevert. Ook palmito (palmkool) d. i. de spruit van een jongen palm, is bij soortgelijke bereiding zeer bruikbaar. Vruchten zijn niet zoo overvloedig als men verwachten zou; in den zomer volop abacaxi (ananas) en verder steeds bananen en groene sinaasappelen. Van de abacate wordt een groene moes in een glas met ijs en een scheutje likeur tot een smakelijke verversching toebereid; zou hiervan ons woord „advocaatje" niet afstammen? Mamao is een soort van meloen die in alle tuinen aan slanke stammen groeit; een uitstekende vrucht voor de ontbijttafel. Alle vruchten uit gematigde luchtstreken, zooals druiven, kersen, aardbeien, appelen, peren etc. zijn slecht voorzoover ze niet van verweg geïmporteerd zijn. De manga, in het Noorden zoo overvloedig, blijft in Rio altijd opmerkelijk duur, vooral de fraaie rose variëteit (manga rose) die per stuk een paar milreis kost. Men drinkt in Brazilië meestal Portugeesche wijnen; even populair als te Lissabon is bier de voortreffelijke roode en witte Collares (viuva Gomes of Fco. Costa). Een goedkoope doch bruikbare tafelwijn is de Alvarelhao waar de echte Portugeezen bij zweren. De wrange vinho verde en vinho virgem uit Portugal, als ook de ondrinkbare wijnen uit Rio Grande do Sul zijn voor een Europeesch verhemelte ongenietbaar. Natuurlijk kan men ook alom de meest gangbare Bordeaux, Bourgogne, Chianti en Spaansche Rioja krijgen. Aan likeuren is Holland het best vertegenwoordigd; de inlandsche stooksels zijn, met uitzondering van de producten eener Italiaansche firma in Sao Paulo, volstrekt minderwaardig. Bier wordt door de brouwerijen Brahma en Antarctica onder Duitsche leiding zeer smakelijk gebrouwen. Huispersoneel is in Brazilië ruimschoots te krijgen, doch een Hollandsche huisvrouw zal zich aan vele eigenaardigheden moeten wennen. Onder de kleurlingen van diverse schakeering zijn evenveel goede als slechte elementen; Portugeesche dienstmeisjes werken flink, doch hebben meestal groote pretenties. Spaansch personeel voldoet doorgaans uitstekend. Groote Braziliaansche «n de moeilijk te rangschikken bevolking van kleurlingen van alle schakeering, die op zijn terreinen hutjes bouwen. Hem vereeren en vreezen als hoofd der familie de talrijke zoons, dochters, schoonzoons en schoondochters met hun ingewikkelde nakomelingschap. Hoe oud en wijs de zoon ook moge worden, hoe 'n grijze "vader van volwassen kinderen hij zelf al moge zijn — hij nadert ■den familievader, het stamhoofd, met onderdanigen schroom, en kust eerbiedig de hand, die de oude man hem toesteekt. Aan zulk: een familiehoofdman komt volgens het gebruik der Braziliaansche "binnenlanden de titel van „coronel" toe, geheel afgezien van de militaire beteekenis; elk bejaard en deftig vreemdehng zal door de bewoners eveneens met „coronel" worden aangesproken, ter-wijl iemand die in een donker costuum verschijnt, er vast op kan rekenen, dat hem de titel van „doutor" wordt toegekend. In negermond is dit woord zelfs al zoozeer afgesleten, dat het gangbaar wordt voor iederen welgekleeden blanke, evenals in vroegere tijden het latijnsche „senior" op soortgelijke wijze verzwakt is totdat het „heer" ging beteekenen. Het pohtieke leven is in de binnenlanden nog veel meer dan in de hoofdsteden een voortzetting van het caudillostelsel. Geen partijen met een programma van meer of minder vooruitstrevende denkbeelden tegenover elkaar, doch groepen, die zich om een populairen leider scharen, en een georganiseerd legertje van kiezers vormen, waarmee rekening te houden is. De politiek bestaat in het schermutselen met andere dergelijke groepen, hetzij grooter of kleiner, ten einde over en weer voordeden te bedingen in geval van een tijdelijk samengaan; zoo is de pohtieke strijd één gesjacher van stemmen, waarmee een of andere „coronel" als „chefe pohtico" transigeert alsof het aandeelen eener naamlooze vennootschap waren. Werkt zich in den schoot eener partij een eerzuchtige jongere omhoog, dan is een scheuring meestal het gevolg, en nieuwe comphcaties der persoonlijke groepen ontstaan. Het bezetten der belangrijke posten, voor zooverre door volkskeuze te geschieden, vooral die van gouverneur of president van den staat, en voorts de keuze voor de kamers (deputados) en voor den senaat vormen de groote gebeurtenissen in het pohtieke leven; doch soms is de beshssing reeds vóór den verkiezingsdag gevallen, nl. wanneer de leiders van voldoende stemmen het eens zijn geworden, en het stemuitbrengen zelf dus slechts een formaliteit is. Andere keeren echter gaat het hard tegen hard: op den dag der sterriming moet men er op rekenen, dat misschien mes en revolver een woordje meespreken. De partij die volgens de vooruittelhng der toegezegde stemmen op de overwinning rekent, vreest dat de „cangaceiros" (vechtende handlangers) der oppositie op het laatste oogenblik de stembussen zullen overvallen en vernietigen, om aldus den uitslag ongeldig te doen verklaren. Onder aanroeping der heiligste beginselen van burgerrecht en republikeinsche axioma's kennen de kranten van beide partijen zichzelf het monopolie toe van edele overtuigingen, onbaatzuchtige beweegredenen en smettelooze burgerdeugden, onder algeheele uitsluiting van de tegenpartij, die wordt uitgekreten voor gewetenlooze raddraaiers en verkrachters van de onaantastbare waarborgen der grondwet. Zulk een pohtieke opwinding luwt meestal wanneer de uitslag gevallen is; de verslagen partij moppert nog wat na, doch troost zich met de overweging, dat ook het oppositievoeren vaak zoet is. Doch af en toe wil de verbittering niet bedaren; dan tracht de overwonnen partij met geweld boven te komen, en een plaatselijke revolutie volgt, die door de rest van het rijk met belangstelling wordt gadegeslagen, evenals onder schooljongens een vechtpartij tusschen twee makkers. Gewapende benden leveren geregelde veldslagen tegen elkaar; wanneer het gaat om de regeering van een staat, nemen dergelijke burgertwisten soms bedenkelijke afmetingen aan, zooals gedurende langen tijd het geval was in den staat Matto Grosso, waar bepaald oorlog gevoerd werd. Blijkt na eenigen tijd, dat de ruzie niet haar natuurlijken dood sterft, dan wordt de federale regeering tot ingrijpen aangespoord; doch het spreekt vanzelf, dat deze, indien ze in bezadigde handen berust, huiverig is voor het doen van zulk een stap, want het gevolg is vaak, dat er dan drie in plaats van twee partijen elkaar bestrijden, of dat ook de federale troepen niet aan de verleiding weerstand kunnen bieden om zich over beide partijen te verspreiden. Deze toestanden zullen pas verdwijnen, wanneer Brazilië niet meer patriarchaal georganiseerd zal zijn, zooals thans, zelfs in de groote steden, nog het geval is. Door de wassende democratie der steden zal wel gaandeweg het begin worden gemaakt van een politiek leven naar staatkundige en economische programma's, en dan zal het tegenwoordige stelsel teruggedrongen worden tot de plaats die in ons land de Limburgsche politiek inneemt. De hoofdlijn van dent^entraalspoorweg vervolgt zijneentonigen weg en ontmoet in Currallinho een andere spoorhjn, die bestemd is om verbinding te geven met de kust, nl. den Diamantina-spoorweg. Van Currallinho tot het stadje Diamantina is de hjn reeds in exploitatie, en eveneens reeds van de haven Victoria (in Espirito Santo) tot een heel eind het binnenland in; alleen ontbreekt nog een verbindingsstuk van ongeveer 150 K.M. Het bediende gebied is zeer rijk aan allerlei ertsen, waarvan voorloopig mangaanerts het belangrijkste is geweest, dóch waaruit allerlei nieuwe ontwikkelingen te verwachten zijn. Het einde van den spoorlijn komt in Pirapora, aan de Sao Francisco-rivier, die men per boot kan afzakken tot Joazeiro, in den staat Bahia. De tot dusverre besproken streken van Minas hingen alle min of meer samen door het spoorwegnet. Een geheel op zichzelf staand gedeelte van den staat is echter de Zuid-Westhoek, die tusschen de staten Sao Paulo en Rio de Janeiro ingeschoven ligt. Een door het rijk genaast en aan de Centraalspoor in exploitatie gegeven noodlijdend spoorwegnet, de Réde Sul-Mineira, verbindt dezen hoek van Minas met de hoofdlijn Rio—Sao Paulo bij het station Cruzeiro, en aan den anderen kant met den Mogyana-spoorweg van Sao Paulo. Het is een hoogvlakte met belangrijke bodemverheffingen, die in het Zuiden culmineeren in de Serra da Manti•queira; de hoogste bergtop van Brazilië, de Itatiaya, rijst hier tot bijna 3000 meter. In dezen hoek liggen de Braziliaansche badplaatsen, want het mineraalwater borrelt overal uit den grond, en is van uitmuntende hoedanigheden. Geheel Brazilië drinkt agua de Caxambü (spr. uit: Casjam&oe) afkomstig uit het badplaatsje van denzelfden Indiaanschen naam; een water dat Ibijzonder aangenaam in het gebruik is, en door alle Europeanen met voorliefde gebruikt wordt. Andere badplaatsen, alle met kurhaus, promenades etc. in een opwekkend hoogteklimaat, en met voorliefde door de eerste Braziliaansche families bezocht, zijn Pocos de Caldas en Cambuquira, wier bronwateren eveneens alom in Brazilië verkrijgbaar zijn, echter zonder de populariteit van Caxambü bereikt te hebben. De hoek van Minas zal op den duur ook een of meer eigen havens gaan bezitten, wanneer de plannen worden uitgevoerd om de Réde .Sul-Mineira over de Centraalspoor heen door te trekken tot aan de kust, tusschen Rio en Santos. Hiér hggen eenige thans nog onbeduidende stadjes aan ruime en goed beschutte diep water baaien, zooals Ubatuba, Angra dos Reis en Paraty. Aldus zou de hoogvlakte van Zuidwest Minas een goeden kans tot afvoer krijgen, in plaats van, zooals thans nog, een door de afstanden gehandicapt achterland van Santos of Rio te zijn. We kunnen niet van Minas afstappen zonder eerst nog een oog geslagen te hebben op het nationale gerecht van dien streek en van heel Brazilië; ik zeg „een oog", want den meesten Uwer zal dit voedzame gerecht te zwaar op den maag liggen. Ik bedoel de „feijoada", waarvan hoofdbestanddeel is de zwarte boon of feijao; deze boonen worden, samen met varkensooren en andere vette kluifjes, tot een dikke zwarte brij gekookt, die in een groote terrien opgediend wordt. Cmvermijdehjke hulpgerechten er bij zijn rijst, die in vet gekookt is met iets tomaat er door; en verder farinha of korrelig meel, hetzij van mais (fuba de milho) of van mandioca-wortels, die overal volop verbouwd worden aan den stronk van lage, vingerbladerige heestertjes. Deze farinha (zaagsel noemen het oneerbiedig de nieuwehngen) strooit men op de feijao evenals men op modderige voetbalvelden écht zaagsel in de goals spreidt. Er behoort een glaasje cachaca of paraty bij, d. i. de inlandsche rum, uit suiker bereid, en niet zoozeer slecht van smaak als wel kwalijk riekend. Een dergelijke feijoada, die naar eigen vinding kan worden opgeluisterd met „bifes" (gebakken runderlapjes) of met perü assado (gebraden kalkoen) com farofa (gebakken paneermeel) is een smakelijk doch zeer zwaar gerecht; de nieuweling die er zich aan te goed deed, bemerkt meestal te laat dat hij onvoorzichtig geweest is. Hoe wijs is de natuur toch, dat zij naast de feijoada tevens het water van Caxambü voortbrengt. 2. VAN RIO OVER CAMPOS NAAR ESPIRITO SANTO. Sinds de stad Rio de Janeiro als federaal district losgemaakt is van de vroegere provincie van dien naam, is de staat Rio in twee nauwelijks samenhangende stukken verknipt, welke benoorden en bezuiden de baai hggen. Het zuidelijke gedeelte is het minst belangrijke: langs de kust verheffen zich hooge en steile bergen, aan wier achterkant slechts het achteruitgegane Parahyba-dal ligt, terwijl daar al spoedig 6 grondgebied van Sao Paulo en Minas Geraes bij aansluit. Gewichtiger is echter het deel van den staat, dat vanuit de hoofdstad Nictheroy bediend wordt door den l^opoldina-spoorweg. Hoewel slechts smal spoor bezittend, onderhoudt deze maatschappij een dragelijken passagiersdienst, en laat in de expresstreinen ook eet- en slaapwagens loopen; de hoofdlijn loopt ongeveer evenwijdig aan de kust, echter steeds op eenige tientallen kilometers afstand daarvan, en verbindt de hoofdstad met de bloeiende provinciestad Campos en met Victoria, de haven en hoofdstad van den staat Espirito Santo. Andere lijnen loopen over de koele bergstad Novo Friburgo het binnenland van den staat Rio in, en vinden aansluiting op het bergachtige Oosten van Minas Geraes; een vrij dicht net reeds, dat ook voor de toekomst voldoende levensvatbaarheid bezit. Vanuit Nictheroy loopt de lijn door een tamelijk eentonige en vervelende streek zonder bijzondere schoonheden, zonder producten en zonder belangrijke nederzettingen; het is een zanderig heuvelland, begroeid met een bosch, dat te armoedig is voor een tropenwoud en te dicht voor kreupelhout. Op den bodem groeit meestal sapé, een biezensoort, waarvan primitieve dakbedekkingen gebundeld worden. De armoedige bewoners leveren vruchten van allerlei soort aan de conservenfabriek te Sao Gongaio, achter Nictheroy. Bij Macahé krijgen we een glimpje van de zee, met zandige lagunes en duinvelden er voor; op de veruitspringende landtong, die we afgesneden hebben, ligt het stadje Cabo Frio, waar belangrijke zoutpannen in exploitatie zijn; de schepen op weg naar Rio worden van hieruit gesignaleerd, en kunnen dan na eenige uren binnen de Guanabara baai verwacht worden. Voorbij Macahé wordt het landschap steeds vlakker en moerassiger en weldra zoomen de eerste suikerrietvelden de spoorbaan. Campos immers is een der middelpunten van de suikercultuur in Brazihë; het alluviale klei-dal van de Parahybarivier leent zich bijzonder voor het verbouwen van suikerriet, dat, naar bekend mag heeten, veel vocht noodig heeft. Het stadje zelf maakt een zeer helderen indruk, en vertoont een uiterlijk van welvaart en bloei: een fraai plein, dat opent op de gele Parahyba, is met palmen en ander hoog hout beplant, zoodat aan dit stadsbeeld een zekere deftigheid niet ontzegd kan worden. Bij aanhoudende welvaart heeft zich de burgertrots doen gelden doordat boulevards staat bevindt zich in cultuur, terwijl het spoorwegnet nog maar een aarzelend begin voorstelt. Maar Bahia bevat ook wel alles tegelijk in zich wat de tropen onaantrekkelijk maakt: het klimaat is er snikheet, onaangenamer dan ik in eenige andere streek van Brazilië meemaakte. Nergens is het neger-element zoo sterk als hier: inderdaad is de bevolking overheerschend zwart. En geen stad van Brazilië is zoo ongezond gebouwd, en biedt zoo weinig troost bij al die nadeelen, als de stad van Sao Salvador, eens het hart van Brazilië. De baai van Todos os Santos, waarnaar de stad Sao Salvador op den duur kortweg Bahia is gaan heeten, is een binnenzee op zichzelf. Door een vernauwden ingang komt men in een zeeboezem terecht, die vele uren stoomens diep en breed wordt. Terstond voorbij den ingang spreidt zich de stad op de hooge oevers uit, alsof ze uit een kinderblokkedoos was gebouwd: witte en lichtgroene vierkante huizen van wel vijf en zes verdiepingen, met regelmatige raamgaatjes in rijen boven elkaar. Zoo ziet de kleurige stad met de vele kerkjes tusschen groen geboomte er vanaf het schip bepaald smakelijk uit. De nieuwe haven is nog lang niet klaar; wel is er een gedeelte af waar de kustbooten van weinig diepgang kunnen meren, doch de buitenlandsche schepen houden zich bij voorkeur nog aan de beschutte reede voor de stad, waar ze hun werkzaamheden met behulp van lichters kunnen verrichten. Een motorbootje brengt ons onder den hoogen huizenrand aan den wal: daar staan we op de „bóa terra", die op dit plekje wel wat erg zacht en mestvaaltachtig aanvoelt; rondom ons heen glimmende negers en baliekluivers. Overal afval en puin, een kale plek waar eens een huis stond, een aarden pad naar de straat toe: neen, welverzorgd is de waterkant van Bahia niet. Maar enkele minuten gaans in de schroeiende zon brengen ons in een city van asfaltstraten, breed en druk, met trams er door en winkels van goed voorkomen. Hier liggen de banken, de kantoren, kortom alles wat business doet. De oeverstrook is slechts smal, doch er is in de lengte altijd nog plaats voor uitbreiding; en wanneer de kaden en loodsen eindelijk gereed zijn, zal deze benedenstad er waarlijk goed uitzien. We kunnen nu langs de glooiing naar de bovenstad wandelen; aardiger is echter om vanaf het punt waar we landden, de lift te iijk duur geweest; beneden de 200 reis heeft men nooit iets rookoaars gehad, en een behoorhjke sigaar kost ongeveer 500 reis of -plm. 35 cent. Ook sigaretten worden in grooten omvang vervaardigd; de ïransche régie deed bovendien altijd belangrijke inkoopen aan sigarettentabak te Bahia. De uitvoer van sigaren en sigaretten heeft voor Europa geen •groot belang, doch richt zich, behalve naar de groote steden van Brazilië, hoofdzakelijk naar Buenos-Aires, dat een belangrijke klant van Bahia is. Van de overige tabaksproduceerende staten van Brazilië is er .geen enkele die Bahia in hoeveelheid of hoedanigheid nabijkomt: Minas is bekend om z'n sigaretten van caporal lavado, een scherpe is hier reeds midden in het land der Araucaniërs, die hier echter volkomen tam optreden, en snuisterijen van eigen huisvlijt verkoopen. Daarop volgt een zijtak naar Valdivia, een der oudste steden van Chili, in 1552 door Don Pedro de Valdivia gesticht, doch sedert herhaaldelijk door de Araucaniërs verwoest of door aardbevingen vernield. Het stadje telt tegenwoordig ongeveer 25.000 inwoners, en is sterk door Duitschers bevolkt, die zich in de boschrijke omgeving zeer thuis voelen. Weinig had het gescheeld, of deze fraaie provincie was een Nederlandsche kolonie geworden: in 1643 verscheen voor de stad een Hollandsch smaldeel, bestaande uit de schepen Amsterdam, Vlissingen, Eendracht en Orangieboom. De Hollanders nestelden zich in Valdivia en bouwden er forten alsof ze ernstig plan hadden, er te bhjven; echter eindigde dit avontuur weer in 1645, toen de virrey van Peni een militaire expeditie uitzond en de Hollanders verdreef. Bezuiden Valdivia begint het gebied der vulcanen en meren, met landschappen van een indrukwekkende schoonheid. Het meer van Llanquihue wordt met kleine stoombootjes bevaren: een zeldzame tocht over de diep weerspiegelende waterplas, die aan de oevers omgeven is door zware bosschen, terwijl op den achtergrond de vulkanen van Osomo verrijzen. Hier in het Zuiden opent zich een vrij toegankelijke bres in de Andes: men komt zonder groote stijgingen naar de Argentijnsche zijde, waar op den rand der pampa het meer Nahuel Huapi hgt, reeds geheel op Argentijnsch gebied, doch in formatie meer tot Zuid-Chih behoorende. Door deze natuurlijke poort hebben indertijd de Araucaniërs zich eveneens in de Pampa uitgebreid, en lang voor de komst der Spanjaarden de kust van den Atlantischen Oce-. aan bereikt. Een spoorhjn zal thans vanaf de Patagonische kust het meer Nahuel Huapi bereiken en de sombere schoonheid van dit bergmeer voor toeristen toegankelijk maken. Op het oogenblik moet men zich nog behelpen met automobielen, die vanuit Neuquen door de Pampa rijden tot de oevers van het meer. Verder Zuidwaarts wordt Chili al spoedig minder belangrijk; Puerto Montt is het eindpunt van den spoorweg, en dan begint de onregelmatige fjordenkust van Chiloé, vol eilandjes en inhammen, en zonder producten van eenige beteekenis. Aan de straat van Magalha.es ligt het houten stadje Punta Arenas, een belangrijke afscheepplaats van wol en bevroren schapenvleesch. Het huidige Araucaansche gebied is nog grootendeels braakliggend terrein; echter is de bodem zeer vruchtbaar, en door den vulcanischen oorsprong bijzonder krachtig. De teelt van granen, boonen en dergelijke voedingsgewassen is reeds vrij bjfiangrijk geworden, zoodat Chüi deze laatste voortbrengselen al is begonnen te exporteeren. Intusschen ligt de voornaamste factor voor verdere ontwikkeling in de vraag of de vestiging van werkzame landbouwers et voldoende zal toenemen om dit uitgestrekte gebied van een bevolking te voorzien. Vergeleken bij de kaalheid van de Argentijnsche Pampa, de vochtigheid der Noord-Braziliaansche wouden en de dorre droogte der Chüeensche Noorderprovincies kan de gelijkmatige verdeehng van warm en koud, van vocht en droogte, en de aangename af wisseling van bergen met laagland, van bosschen met velden,en van land met meren op den duur hare bekoring niet missen op den Europeeschen landzoeker, die zich een nieuw tehuis wü scheppen. .. Zuid-Chüi is een prachtig land van groote toekomst, een rijkgezegende streek, die zich ontwikkelen kan tot een waar paradijs. 5. DE SALPETERSTREKEN. Eeuwen lang heeft de woestijn van Atacama een natuurlijke afscheiding gevorrnd tusschen de Spaansche nederzettingen in Perü en die in Chüi; zoo weinig gewicht hechtte men aan deze dorre en regenlooze hoogvlakte op den rand der Andes, dat bij het groepeeren der nieuwe republieken, welke de Spaansche erfenis verdeelden, niet eens een afgebakende grens vastgesteld werd. Perü lag in het tropische Noorden, Chüi in het gematigde Zuiden, terwijl Bolivia van het Titicaca-meer tot aan zee reikte; ergens tusschen deze drie staten in strekte zich de droge woestijn van harde zoutkorsten uit, door geen der drie omwoners begeerd. Antofagasta behoorde toen tot Bolivia, dat destijds dus nog aan zee grensde. In 1872 ontdekten twee Chileensche onderzoekers, dat deze zoutwoestijn eigenlijk uit salpeter bestond, een artikel, welks bruikbaarheid in diverse industrieën reeds bekend was, en hetwelk ook reeds toepassing begon te vinden als meststof, speciaal ter verrijking van arme of uitgeputte gronden. Er werd een onderneming gesticht te Antofagasta, met een concessie van de Boliviaansche regeering; echter kon de exploitatie aanvankelijk slechts langzaam op dreef komen, daar Perü druk bezig was met de afgraving van z'n guano-voorraden, en aldus een groote concurrent was op de markt der meststoffen. Langzamerhand begon intusschen geheel Chili zich voor de salpeterwinning te interesseeren, en geleidelijk nam het aantal Chileensche ondernemingen op Boliviaansch gebied toe, terwijl een geregelde trek van Chilenen naar het Noorden plaats vond. Onder deze omstandigheden was wrijving tusschen Chilenen en Bohvianen, alsmede botsing der wederzijdsche belangen onvermijdelijk; de steeds machtiger wordende Chileensche salpetermaatschappijen schikten zich met onwil onder de Boliviaansche souvereiniteit, en beklaagden zich over de verwaarloozing van de belangen der salpetergewesten door de regeering te La Plaz. De spanning sloeg in daden over toen de Boliviaansche overheid beslag legde op Chileensche eigendommen in Antofagasta; dit was voor Chüi een aanleiding waarop men vermoedelijk met ongeduld had zitten wachten; zonder verwijl verscheen de Chüeensche vloot voor Antofagasta, en bezette de stad. Bolivia bevond zich aldus in oorlog met Chüi, en deed een beroep op haar verdrag van bondgenootschap met Perü; en de Peruanen zochten geen uitvlucht, doch verklaarden onmiddellijk aan Chüi den oorlog. Zoo begon dan in 1879 de Pacific-oorlog, die tot 1883 geduurd heeft, en waarin Chüi zegevierde. De vrede ontnam aan Bolivia haar zeekust, en aan Perü de Zuidelijke provincies Tacna en Tarapaca, echter onder het voorbehoud, dat later een volksstemming alsnog zou uitmaken, of deze landstreken definitief bij Chüi zouden bhjven dan wel terug zouden keeren tot Perü; dit laatste hielden de overwinnaars voor hoogst onwaarschijnhjk, daar terstond een groote verhuizing van Chilenen naar de veroverde provincies begon, waardoor de Peruaansche bevolking al spoedig in de minderheid kwam. Niettemin is het nooit tot een volks- 17 stemming gekomen, en pas ter gelegenheid van de jongste vredesonderhandelingen te Versaüles heèft Peru dit onderwerp opnieuw ter sprake gebracht, en op het alsnog houden van het plebisciet aangedrongen, terwijl Bolivia opnieuw aanspraken deed gelden op een toegang naar zee. Echter zoekt Bolivia dien „corridor" thans niét meer over haar vroegere provincie van Antofagasta, doch verder Noordehjk, met name via Arica, dat als haven het gunstigste ten opzichte van Bolivia gelegen is, of desnoods via de Peruaansche haven Mollendo. Sinds den Pacific-oorlog bevinden de salpeterstreken zich dus geheel in Chileensche handen, en wel in de provincies Tacna, Tarapaca, Antofagasta en Taltal; de voornaamste afscheephavens zijn Iquique, Antofagasta en Taltal, terwijl ook Arica, Pisagua, Tocopilla en Mejillones aan den uitvoer deelnemen. Vanuit deze havens zijn spoorlijnen, meestal van slechts geringe lengte, aangelegd naar de plateaux, waar zich de „oficinas" bevinden; enkele dier lijnen bezitten ook gewicht voor andere belangen dan enkel salpeter, zooals b.v. de spoorwegen, die Antofagasta en Arica met de bovenlanden van Bolivia verbinden. De salpetervelden liggen ongeveer 2000 Meter boven de zee, op een plateau, dat zich slechts als een troostelooze vlakte van rotsbodem en zand voordoet; van plantengroei is geen sprake: dezelfde salpeter die, in redelijke hoeveelheden aan een schraal bouwland toegevoegd, er een vruchtbare aarde van maakt, verstikt alle vegetatie zoolang de bodem uit niets dan dien meststof bestaat. De zandgronden in den Gelderschen achterhoek, voorheen slechts met denneboschjés beplant, doch dank zij de Chili-salpeter veranderd in welvarende roggeakkers, — die van huis uit magere gronden zijn een paradijs van weligheid vergeleken bij de dorre woester nij in het vaderland van dat vruchtbaarmakende hulpmiddel waar men z'n groenten gaat koopen aan boord van de Chileensche kustbooten, die er aanlóopen. Het regent er nooit: kustplaatsen als Iquique staan in de meteorologische statistiek verhield met één regendag in het heele jaar, en wat er dan aan nattigheid valt is waarhjk niet de moeite waard. Trouwens, in een vochtig en regenrijk klimaat zou het voortbestaan van dikke lagen salpeter volkomen onmogelijk zijn: de regen zou het zout wegspoelen en over de benedenlanden verspreiden; zoo heeft het in de bovenlanden van Antofagasta Op een keer eens heusch geregend, met het gevolg, dat den bezitters der salpe^ tërvelden de schrik om het hart sloeg, totdat het bleek, dat deze bui maar een onbeteekenende uitzondering was, en buiten staat om zoo gauw de salpeterlagen te bederven. Het bovenste huidje van een salpeterbedding bestaat uit een dunne korst, de „costra", die met een laagje zand bedekt is; daaronder hgt pas de eigenlijke salpeterkoek, „caliche" genaamd, die in dikte afwisselt tusschen 10 en 200 centimeter, terwijl ook het gehalte aan salpeter ongelijk is, en schommelt tusschen 10 en 50 %. Onder deze caliche ligt de „cova" of vaste bodem, die uit rots bestaat. De meest aannemelijke verklaring van het ontstaan dezer salpeterbeddingen wordt als volgt gegeven: oorspronkelijk, nog voor het ontstaan van de Andes (welk gebergte, zooals reeds hierboven vermeld, van betrekkelijk jonge formatie is) lag ook het tegenwoordige salpetergebied op den bodem der zee, doch rees met de Cordillera mee omhoog; er vormde zich gedurende deze periode een ondiepe poel van zeewater, volgegroeid met wieren en andere vegetatie. Aldus ontstond door chemische processen een korst van salpeter en zouten, welke sterk jodiumhoudend zijn als gevolg van de plantaardige bijmenging. Modder en zand sloten dezen salpeterkoek van de buitenlucht af, en het ontbreken van regen zorgde er voor, dat deze beddingen tot heden toe onaangetast bleven hggen. De werkwijze om de salpeter te winnen is in de hoofdzaken hoogst eenvoudig; door middel van dynamiet-patronen laat men de harde en compacte massa's caliche springen, waarna de brokstukken verzameld worden om op kipspoortjes naar de oficina te worden gereden. Hier worden de brokken salpeter achtereenvolgens fijngestampt, gewasschen, ingedampt en gedroogd, en vervolgens in zakken gepakt om naar de havens te worden vervoerd. Een aanzienlijk aantal van dergelijke fabrieken beoefent deze ontginning van den bodem met uitgebreide en moderne installaties; het meerendeel van het kapitaal is uit Engeland afkomstig, doch ook Chüi zelf neemt in steeds stijgenden omvang aan deze bij uitstek nationale industrie deel. Voorheen trad Duitschland als grootste afnemer op, zoodat ook de Duitsche belangen in de salpetergewesten vertegenwoordigd zijn; in de laatste jaren stellen eveneens de Amerikanen belang in deze industrie, vooral sinds de fabrikatie van explosieven gedurende den oorlog zulk een vlucht nam. In ons land placht vooral het Noorden veel salpeter te gebruiken; gewoonlijk zag men te Delfzijl verscheidene groote zeilschepen, meestal Fransche, salpeter liggen lossen, en de „chüi" is bij de Groningsche boeren goed bekend. In het begin van den oorlog trad aanvankelijk slapte in het salpeterbedrijf in, daar Duitschland als afnemer uitgeschakeld was, en de vooruitzichten weinig hoopvol schenen; spoedig ontstond echter een levendige vraag naar dit artikel, hoof dzakelijk voor de vervaardiging van ammunitie. De schaarschte aan scheepsruimte belette langen tijd de uitbreiding der productie wat den omvang betreft; doch de prijzen zijn dusdanig gestegen, dat de salpeter weer voorspoedige tijden doormaakt. Dit nu is voor Chüi een zeer belangrijke kwestie; want sinds den oorlog met Perü heeft het geheele land eigenlijk van de salpeter geleefd: de steden bloeiden door de rijkdommen der salpeterbezitters, de schatkist trok overvloedige inkomsten uit de uitvoerbelasting op dit artikel, en men kon zeggen dat 80 % van Chili's handelsomzet uit salpeter bestond.Het geheele land exporteert per jaar hoeveelheden, die zich tusschen de200.000 en500.000 ton bewegen. Op het oogenblik zijn de vooruitzichten voor deze. industrie weer gunstig; de verarmde wereld heeft voor alles behoefte aan landbouwproducten, en wil men den opbrengst der akkers zoo hoog mogelijk opvoeren, dan kan men niet buiten salpeter. Uitgestrekte graanverbouwende streken staan nog op de reserve om als afzetgebied voor de Chüi-salpeter veroverd te worden, zooals o.a. Rusland, dat toch ook eindelijk wel eens tot rust zal komen, en dan ongetwijfeld tot meer moderne landbouwmethodes zal moeten overgaan. Bovendien is de winning van salpeter uit de lucht, waarmee de Duitsche chemie jarenlang deze Chüeensche industrie heeft bedreigd, voorloopig op den achtergrond gekomen, en althans commercieel buiten beschouwing geraakt, daar de kostprijs van deze kunstmatige salpeter hooger is dan van de natuurlijke. Ook wat betreft de bestaande voorraden behoeft men zich niet bezorgd te maken: volgens een zeer krap genomen berekemng moet er thans in de reeds geëxploiteerde beddingen nog voor ruim honderd jaar voorraadzijn, terwijl de hoeveelheid, die in de nog niet aangebroken terrdnenverborgenligt,nauweh]ksteschattenschijnt. B. DE BOVENLANDEN. 1. EEN VLUCHTIG KIJKJE IN BOLIVIA. Bolivia is een land welks aard en ligging in vele opzichten met die van Zwitserland overeenkomt: evenals de Alpen-republiek Hgt ook deze kleine Zuid-Amerikaansche staat in den nok der bergen, zonder eigen toegang naar zee, en geheel van zijn buren afhankelijk wat betreft zijn uitwegen naar de buitenwereld. Het land ligt voor het grootste gedeelte zeer hoog, zij het op den rug van de Andes dan wel op de plateaux tusschen de bergketenen in; slechts een klein gedeelte van het land daalt tot in de vlakte van het Amazonegebied af, en moet dan ook eer beschouwd worden als het verstverwijderde achterland van Para, waarmee dit gebied meer belangen gemeen heeft dan met Bolivia zelf. Evenals Bolivia een strook van hèt Amazoonsche oerwoud bezit, zoo deelt het ook in den Chaco mee, waarvan het Noord-Westehjke deel tot dezen staat behoort, overigens een streek van weinig belang. Het hart van Bolivia is dus wel in de bovenlanden te vinden, op een hoogte van gemiddeld 3500 meter boven de zee; deze ligging brengt natuurlijk mede dat het klimaat, hetwelk op deze breedte tropisch diende te zijn, integendeel zeer koel is, zoodat men pas in de diepe dalen een overvloedige vegetatie aantreft, doch boven op de hoogvlakte weinig van plantengroei bespeurt. In de bovenlanden zijn gewassen van Europeeschen aard volkomen thuis, o.a. de aardappel, die hier inheemsen is, en ook nog in het wild voorkomt. Overigens zijn de producten van het plantenrijk er van gering belang, met uitzondering slechts van de coca, een struik die in plantages wordt gekweekt ter wüle van de bladeren, welke de gekleurde bevolking kauwt evenals de Javanen hun sirm-pruim; deze coca stompt het gevoel van honger en dorst af, en verschaft daarbij een opwekking, die niet onmiddellijk door reactie gevolgd wordt, en dus het menschehjk mthoudingsvermogen aanzienlijk verhoogt. Zoo is de coca dan ook algemeen in gebruik bij de arbeiders in de mijnen en bij de pioniers der wüdernis; hartstochtelijke coca-kauwers beweren dat men ook op den duur geen nadeeHge gevolgen van het cocagebruik ondervindt, een meening, die bij nader onderzoek wel voor herziening in aanmerking zal komen. Hoofdmiddel van bestaan is in Bolivia de mijnbouw, die voor het meerendeel door buitenlandsche, meest Engelsche, ondernemingen beoefend wordt; het land is zeer rijk aan allerlei metalen, waarvan indertijd het zilver het meest bekend is geworden. Opmerkelijk is het feit, dat de rijke zilverschatten van Potosi aan de Inca's, wier gebied ook Bolivia omvatte, niet bekend waren: pas eenige tientallen jaren na de verovering van het Incarijk ontdekten de Spaansche avonturiers bij toeval, dat bepaalde heuvels vol zilver zaten, zoodat ze eigenlijk maar afgegraven behoefden te worden. Vele zilvervloten zijn er via Panama naar Spanje verzonden, en in den loop der eeuwen is de opbrengst der mijnen van Potosi ook wel aanzienlijk verminderd; niettemin levert Bolivia Ook thans nog zilver zoowel als goud op. Omvangrijker zijn de opbrengsten aan koper en tin, waarvan Bolivia groote hoeveelheden kan leveren; de stand dezer industrieën hangt intusschen sterk van de wereldconjunctuur af, zoodat er in deze bedrijven sterke schommelingen tusschen bloei en slapte te constateeren vallen. Van de minder quantitatieve metalen verdienen bismuth en wolfram nog vermelding. De dierenwereld van Bolivia is eigenlijk dezelfde als die van Perü: het meest algemeen komt de Llama voor, welke voor de bovenlanders denzelfden rol vervult als in Lapland het rendier; men bezigt voor het vervoer over lange afstanden heele kudden dezer Llamas, waarbij elk dier een vracht van 50 K.G. kan dragen gedurende reizen die soms meer dan veertien dagen duren. De vicuna levert bijzonder fijne wol, waarvan de Inca's fraaie weefsels vervaardigden, die door Pizarro ten hove van Karei V vertoonwerden als bewijs van de groote kunstvaardigheid der bewoners van het pas ontdekte land. Ook komt in Bolivia de guanaco veel voor, waarvan de bekende vachten worden verkregen. Aan bevolking bezit Bolivia ongeveer 2\ milhoen zielen, waarvan i tot de blanken, \ tot de Indianen en \ tot de gemengden behoort. De hoofdstad La Paz telt bijna 100.000 inwoners, en begint zich reeds in steeds sneller tempo te verjongen van ouderwetsch Spaansch-koloniaal provincieplaatsje met lage en langgerekte htflzen tot moderne stad van monumentale gebouwen. De tweede stad is het vruchtbare Cochabamba met 50.000 inwoners; daarop volgen de mijnsteden Potosi en Oruro met elk 30.000 en het oude Sucre in het district Chuquisaca, eens hoofdstad van de Audiencia de Charcas, onder wier rechtspraak een groot gedeelte van ZuidAmerika ressorteerde. De meeste steden hggen op aanzienlijke hoogte; zoo ligt La Paz op ruim 3600 meter, en Potosi zelfs op 4000. De hoogste bergtobpen zijn de Illampu of Sorata (7700 meter) en de Illimani (7500 meter). Het Titicaca-meer, dat tusschen Bolivia en Perü in hgt, geldt met z'n 3800 meter hoogte boven de zee als het hoogste meer ter wereld; deze merkwaardige waterplas in den nok van het gebergte is niet minder dan 220 K.M. lang en 110 K.M. breed; zoodat de stoombootjes, die er voor driekwart van de lengte overheenvaren, er tien uren over doen. .2. DE REIS NAAR PER ij. Perü en Bolivia zijn landen, die vanuit Europa niet zoo gemakkelijk te bereiken vallen; men moet öf door het Panama-kanaal per schip tot Callao, Mollendo of Arica varen, öf men moet de reis via Buenos Aires maken, en van daaruit hetzij over de Andes naar Valparaiso en per kustboot verder, óf per spoor tot aan de Boliviaansche grens, en dan per muilezel over de hoogvlakte tot men het spoorwegnet van Bolivia weer bereikt. Deze laatste route biedt op Argentijnsch gebied het comfort van snelle exprestreinen, die van Buenos Aires tot Tucuman over breed spoor en van Tucuman naar La Quiaca over smal spoor tot aan de Boliviaansche grens loopen; daar wordt men met postwagens of muilezels in drie dagen naar Atocha gebracht, 'waar de spoorlijn weer begint. Te Uyuni bereikt men de groote hjn Antofagasta—La Paz, welke tusschen de kust en Uyuni slechts 75 c.M. breed is, doch tusschen Uyuni en La Paz I meter, zoodat dit laatste traject gemakshalve voor beide spoorbreedten is ingericht, en dus drie rails vertoont. Deze spoorlijnen zijn in Bolivia aangelegd, nadat een grensgeschil met Brazilië in dier voege beslist was, dat Bolivia van het Acre-gebied (aan de boven-Amazone) afzag, tegen een schadevergoeding van 25 milhoen gulden; het was een wijze daad der Boliviaansche regeering om dit geld niet te verbeuzelen, doch als borgstelling aan te wenden voor spoomegleeningen, die in het buitenland geplaatst werden. Zoo is Bolivia terirninste in het bezit geko- men van een paar hoofdlijnen, doch de voltooiing van het ontworpen net zal nog vele jaren vereischen. Zoo ontbreekt nog altijd het hierboven vermelde trajact van Atocha tot de Argentijnsche grens (La Quiaca), juist zoo'n belangrijke schakel in de groote verbindingslijnen naar Buenos Aires. De hoofdspoorweg eindigt in La Paz, met een zijtak naar het Titicacameer, dat men met stoombootjes oversteekt tot Puno m Peni De kortste hjn van La Paz naar de zeekust is de 440 K.M. lange spoorlijn naar Arica, dat men in ongeveer 20 uur bereikt. Het is wel opmerkelijk, dat men in Bolivia thans, door de ontwikkeling der verkeersmiddelen gedwongen, niet meer spreekt van een herwinning van Antofagasta, dat indertijd Bohviaansch gebied was, doch thans Arica als haven verlangt, eveneens een Chileensche stad, doch opgeëischt door Peni als herstel voor het na de Pacific-oorlog aan dit land door Chüi aangedane geweld. Zoo wordt de Chüeensche haven Arica dus zoowel door Peru als door Bolivia begeerd, een omstandigheid, die de oude vriendschap tusschen deze beide vroegere bondgenooten heeft doen veranderen in een hevige antipathie, waarbij Chüi natuurlijk lachende derde is. Vanuit Puno, aan den Peruaanschen oever van het liticacameer, daalt de spoorlijn af over Arequipa naar Mollende, de zuidelijkste haven van Peni. Hier kan men per kustboot verder naar Callao reizen. , T Ean andere route voert van het Titicaca-meer naar de oude Inca-hoofdstad Cuzco, waar de spoorlijn voorloopig eindigt. Een alstand van ruim 600 K.M. scheidt Cuzco nog vanHuancayo, het uiterste punt der spoorlijn, die vanuit Lima het binnenland in loopf in afwachting van den aanleg der spoorwegverbinding legt men dit traject nog altijd per muüezel af Van Huancayo naar Lima loopt de spoorlijn tot geweldige hoogte, en stijgt tot zelfs 5300 meter boven de zee; op dit traject van 340 K.M. telt men niet minder dan 65 tunnels. Lith. J. Smulders & Co., Den Haag. Gezicht op de Gavea bij Rio de Janeiro ZUID-AMERIKA DOOR Mr. w. j. van balen MET KAART EN 22 PLATEN 's-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1920 Brazilië door de Portugeezen bezet; stichting der steden. De tochtender Bandeirantes. De Spanjaarden vestigen zich aan de bovenrivieren der Plata, en abandonneeren de monding. Paraguay's rol. Binnendoor naar Peru. Ontstaan van Buenos Aires. 2. BUITENLANDSCHE AANSLAGEN 22 Fransche belangstelling in Brazilië; hun pogingen tot kolonisatie. Engelsche zeeroovers op de kust. Bezetting en herovering van Buenos Aires. De vroege strooptochten der Hollanders worden gevolgd door veroveringsondernemingen. Piet Hein's gewaagde stukjes. Hollandsch-Brazüië breidt zich uit. Verlicht bestuur van Maurits den Braziliaan. Het Recief middelpunt van beschaving. Bekrompenheid der West-Indische Compagnie. Opheffing der kolome. 3. DE KOLONIALE PERIODE 29 Weinig belangrijke voorvallen. Zuid-Amerika onder clericale invloeden. Uruguay het stootblok tusschen de Spaansche en Portugeesche elementen. Kortzichtigheid van het moederland. Criollos en Spanjaarden. Grieven tegen het moederland. 4. DE STRIJD OM DE ONAFHANKELIJKHEID 31 Invloed der Fransche en Noord-Amerikaansche omwentelingen. Voorloopers der revolutie. Het geschikte oogenblik verschijnt. Grootsch opgezette veldtocht van San Martin over de Andes. Vanuit het Noorden leidt Bolivar eenzelfde beweging. De Spanjaarden voorgoed verdreven. Weifelingen omtrent den te kiezen regeeringsvorm. Het eenhoofdig stelsel aanvankelijk favoriet. Overgang der monarchie in Brazilië. Uruguay vecht zich van iedereen vrij. 5. IN DE 19DE EEUW 34 Onrust in alle republieken. Onderlinge strijd der caudülos. Chili overwint Perü. Brazilië als keizerrijk. Uitroeping der republiek. Paraguay onder dictatoriaal bestuur. Een Latijnsch Pruisen. De Paraguay-oorlog: de kleine militaire staat valt al zijn buren aan, doch wordt na vijf jaar strijd verpletterd. C. DE ZUID-AMERIKANEN. 1. SCHETS DER BEVOLKING 39 De drie samenstellende rassen. Overzicht der Indiaansche volkeren. Inca's, Araucaniërs en Tupy's. Verscheidenheid der Spaansche stamgroepen. Hoe de verschillende resultaten der bloedvermenging te verklaren zijn. Neo-latiniseering der gekruiste bevolking aan de Plata. Portugal als bevolkend moederland. De negers in Brazilië. Tegenwoordige relaties tot de vroegere moederlanden. Nieuwe immigratie. Beschouwingen over het volkskarakter. 2. TAALKUNDIGE OPMERKINGEN 45 Spaansch en Portugeesch. De Zuid-Amerikaansche dialecten vergeleken met de oorspronkelijke talen. Het Guarany, Tweetaligheid in Paraguay. Portugeesch is óók een gelijkwaardige taal! 3. KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN 47 Nog jonge cultuur. Navolging van Europa. Polemisten en gescMedschrijvers. Bellettrie. Een Braziliaansche opera. Lager en hooger onderwijs. Groote theaters, doch slechts af en toe bespeeld. DEEL Ö. BRAZILIË. A. RIO DE JANEIRO EN OMGEVING. 1. DE FEDERALE HOOFDSTAD 51 De schoonheden der Guanabara-baai. Stadsleven op de Avenida. De illuminatie bij avond. Een autotocht langs de zeeboulevards. Wandelingen in de bergen en door het tropenwoud. Een merkwaardige waterleiding. 2. DE OMSTREKEN VAN RIO 58 Arbeidersvoorsteden. Verval van het platteland; voorheen koffiecultuur, thans slechts bananen en houtskool. Petropolis, de koele bergstad. Met het veer over de baai. 3. RIO ALS HANDELSSTAD 63 Beteekenis van Rio als stapelplaats. Tegenwoordige en toekomstige havenwerken. Beschouwingen over het Braziliaansche tariefstelsel. Opkomende nijverheid des lands. 4. KLEINIGHEDEN UIT HET DAGELIJ KSCH LEVEN ... 67 Hoe men woont, en wat men eet en drinkt. Het dienstboden vraagstuk. Ongedierte in de huizen. Als het in Rio eens flink regent. Het Carnaval. Verdoopte straten. Het Braziliaansche geld. B. MIDDEN-BRAZILIE. 1. MINAS GERAES IN VOGELVLUCHT 76 1. MINAS GERAES IN VOGELVLUCHT versiteitsstad. Zoutmoerassen. Tucuman en de suikercultuur. De route naar Bolivia. D. URUGUAY. 1. MONTEVIDEO 223 Een klein land met een groote stad. Ik zie den berg. De badplaatsen en het strand. Het Athene van Zuid-Amerika. 2. HET URUGUAYSCHE PLATTELAND 226 Van Banda Oriental tot vrijstaat. Vleesch, huiden en wol. Het spoorwegnet. Struisvogels als vee. Sprinkhanen. E. PARAGUAY. 1. DE RIVIER OP 229 Oude denkbéelden aangaande Parana en Paraguay. De reis per stoomboot. Het wordt gaandeweg warmer. Van Corrientes naar de watervallen van de Iguazü. Overzicht van Misiones. De passage van Humayta. 2 STAD EN LAND VAN PARAGUAY 234 Hoe het land er uitziet. In dit schraal bevolkte gebied is nog plaats voor velen. De kloosterkerken der Jezuiten. Een moderne proeve van koloniseeren op idealistischen grondslag. Producten van Paraguay. De bovenrivier. DEEL IV. DE WESTKUST. A. CHILI. !. OVER DE ANDES 239 De Pacific-spoorweg is stuk voor stuk gereed gekomen. Het comfort laat nog te wenschen over, doch men komt er snel. Een geweldig hooge bergmuur zonder plantengroei, maar van de bontste kleuren. De spoorweg bereikt een hoogte van 3200 meter. Een landelijk feest in de bergstreken. 2. SANTIAGO 243 De Chileensche hoofdstad ligt in een breed dal aan den voet der Andes. Deftig en eenvoudig karakter. De Chileensche keuken en kelder. Fraaie boulevards en pleinen. Chileensche schoonheden in ouderwetsche zwartkanten hoofddoekjes. De Cerro en de parken. Warme bronnen te Apoquindo. 3. VALPARAISO 247 Door een vruchtbaar dal. Volop fruit. Valparaiso is op terrassen tegen de hellingen gebouwd. De stad der vele liften. Een levendige baai. Bezoek aan Vifia del Mar, de eerste Chileensche badplaats. 4. HET LAND DER ARAUCANIËRS 252 Langgerekte gedaante van het Chileensche grondgebied. De lange parallelspoorweg in wording. Goede treindiensten. De strijd der Araucaniërs tegen de vreemde indringers. Een vruchtbaar en indrukwekkend schoon land. Kolenmijnen. Een oud-Hollandsch avontuur voor Valdivia. De vulcanen en bosschen van het verre Zuiden. Fjordvorming. Toekomst van Zuid Chili. 5. DE SALPETERSTREKEN 256 Ontdekking van salpeter in de woestijn van Atacama. Twist tusschen de nabuurstaten. De Pacific-oorlog. Chili overwint Perü en Bolivia. Het havenvraagstuk voor den binnenstaat Bolivia. Aard en ontstaan der salpeterbeddingen. Een land zonder regen. Wijze van ontginning. Het groote belang dat Chili,bij de salpeter-industrie heeft. B. DE BOVENLANDEN. 1. EEN VLUCHTIG KIJKJE IN BOLIVIA , 261 Buitengewoon hooge ligging van het land. De coca-struik. De rijke dagen van goud en zilver zijn voorbij, maar nog altijd bloeit de mijnbouw. Llamas en andere inheemsche huisdieren. Steden en bergen van Bolivia. Het Titicacameer. 2. DE REIS NAAR PERÜ 263 Hoe men de reis vanuit Buenos Aires geheel over land kan maken. Nog enkele treintrajecten ontbreken. Een andere route langs de kust. Wrijving tusschen Bolivia en Perü over den toegang tot zee. Peruaansche spoorwegen. PLATEN» Gezicht op de Gavea bij Rio de Janeiro . Iront De kom van Botafogo te Rio de Janeiro 52 Tusschen de bananen bij Rio de Janeiro 58 Klapperpalmen op het strand bij Maceió 58 Snijden van suikerriet in Pernambuco ■ 96 Het smoken van rubbersap 96 Een typische barok-kerk in Olinda 102 Mangue-groei (luchtwortels) 102 Een gerooide plek die van zelf weer vol groeit. Amazonegebied 130 Het aanrijden van de koffie te Santos 130 De koffiepluk 160 Een koffie-plantage met kolonistenwoningen 160 Een nieuwe weg door de pijnbosschen van Parana ... 166 Mais op pasgerooide boschhellingen in Zuid-Brazilië . . 166 Het Plaza Hotel te Buenos-Aires 194 De Plaza de Mayo met de Casa Rosada te Buenos-Aires 194 De renbaan der Jockey Club te Buenos-Aires 198 Het Teatro Colón te Buenos-Aires 198 Het congresgebouw te Buenos-Aires 202 Roeisport te Tigre bij Buenos-Aires 202 Graansilo's aan de diques te Buenos-Aires 208 Een gaucho met boleadora 208 Kaart van Zuid-Amerika achteno Brazilië ligt bijna geheel binnen de keerkringen. Hier is ook nog geen sprake van een systematische ontginning of zelfs maar operistelling der binnenlanden door uitgebreide spoorwegnetten: slechts vanuit enkele der hoofdplaatsen aan de kust dringen een paar lijnen met vertakkingen het land een eind in. Men spoort weliswaar dagenlang; doch ziet men het op de kaart na, dan blijkt de in slakkengang afgelegde afstand U nog slechts een klein stukje van de kust afgebracht te hebben. Nauwelijks verkende binnenlanden, onbevolkte vlakten, nooit betreden oerwouden, onbeklommen gebergten, rivieren van slechts gegisten loop, — dit alles herbergt nog Brazilië, het tropenrijk dat te reusachtig is voor zijne bewoners. De gestalte van het Zuid-Amerikaansche vasteland kan in enkele woorden geschetst worden: langs de westkust verheft zich de bergketen der Andes, die ruggegraat van Amerika welke over de landengte van middel Amerika heen, de beide helften der nieuwó wereld aan elkaar verbindt. Slechts een onbeduidende kuststrook blijft er tusschen de Cordillera en de zee over. Beoosten de Andes strekt zich, grof gesproken, de groote vlakte uit van de Cordillera tot den Atlantischen Oceaan. Twee reusachtige rivierstelsels, dat der Amazone en dat van de Plata, voeren het water dezer plateaux en vlakten naar zee af, en hebben daarbij delta's van aanslibbing gevormd als elders. Dit proces is bij de Amazone nog om zoo te zeggen met het bloote oog te volgen; zulke rivieren moet Europa na den ijstijd gekend hebben. Bijrivieren als Tocantins, Madeira, Tapajoz, Paraguay etc, grooter dan de Donau, voeden deze hoofdstroomen, welke bij hun monding een dag reizens breed zijn. Tusschenliggende zelfstandige rivieren als de Sao Francisco of de Parahyba, grooter dan Rijn of Elbe, trekken in vergelijking tot deze beide reusachtige rivierstelsels nauwelijks de aandacht, evenals ook overigens belangrijke bergformaties als de kustketen van Rio of de bergen van Córdoba molshoopen lijken naast den geweldigen Andes-muur. Grootsch zijn ook de vlakten. In het Noorden de moerassige oerwouden van het Amazonegebied, reikende van achter Paramaribo tot waar in het hart van het vasteland de rivieren met stippeltjes op de kaart voorkomen. In het midden de hoogvlakten van Goyaz en Bolivia, 's werelds onbegrootbare reserve aan delfstoffen bevattend, waar over honderden jaren de fabrieksschoor- steenen zullen rooken als thans te Sheffield, Essen en Pittsburg. Dan in het zuiden de kale pampa, als de zee zoo eentonig van horizont, droog en stoffig van nature, en slechts daar minder troosteloos waar de mensch er met moeite en geduld iets heeft geplant. Van deze drie groote vlakten bevindt zich — ik merkte het reeds hierboven op — alleen de pampa onder bewerking. De beide anderen dragen nauwelijks sporen van menschelijke aanwezigheid. Een stad als Manaos is slechts een onbeduidend gerooid plekje in het tropenwoud. Voor het overige is de mensch slechts aan de kust, en van daaruit in schaarsche nederzettingen, ondiep het binnenland indringend, vertegenwoordigd. Het beeld der Zuid-Amerikaansche kust laat in het Noorden, van de Amazone tot de Sao Francisco-rivier, een zandige, met duinen en klapperpalmen bezette strook zien. In Midden-Brazilië verheffen zich bergketenen langs de zee, welke rondom Rio de Janeiro bijzonder grillig ingesneden zijn, en tal van baaien en eilandjes vormen. Vanaf Rio Grande do Sul tot aan de zuidpunt is de kustlijn weder vlak. Vuurland en de Westkust verrijzen steil uit zee, met een fjordenvorrning die in het Zuiden aan de gletscherdragende kusten van Spitsbergen en Alaska doet denken. Over het alg emeen is de Oostkust rijk, de Westkust daarentegen arm aan plantengroei, in verband met de verschillen in regenval. 2. HET KLIMAAT. Nog steeds draagt Zuid-Amerika het odium van ongezond klimaat. Nu dient men te onderscheiden, dat dit ongezonde deels uit onvermijdelijke natuurlijke oorzaken voortvloeit, deels een gevolg is van verwaarloozing en verkeerd menschehjk beleid. Streken, die van nature ongezond zijn, blijven er dan weinig over. In de moerassige rivierprovincies van Argentinië en Paraguay zal de malaria wel altijd blijven bestaan. De vochtige bosschen van de Amazone zullen eveneens wel hun klimatologische eigenaardigheden blijven behouden. Eveneens zullen de Chileensche salpeterprovincies wel door alle eeuwen heen regenloos blijven. Doch overigens is er geen reden waarom Zuid-Amerika ongezond zou zijn. De gele koorts in Buenos -Aires, in Rio en Santos is sinds jaar en dag volmaakt uitgeroeid, zoodat deze steden thans een voortreffelijke gezondheidstoestand bezitten. In Bahia laat dit nog veel te wenschen over. Ook in Pernambuco zou door geschikte maatregelen veel aan hèt vermoeiend klimaat te verbeteren zijn. Wanneer de binnenlanden van Brazilië zelfs door Braziliaansche doctoren, „een openlucht-Hospitaal" genoemd worden, dan is dit ook bijna geheel de schuld van inwoners en autoriteiten. Want het kümaat op zichzelf is, hoe warm ook, bepaald goed te noemen. Rio en Santos bezitten een klimaat van jaargetijden, waarbij de winter (Juni-September) lange reeksen van heldere, zonnige en niet te warme dagen met heerlijk weer geeft. De zomer (December-Februari) brengt meestal een paar weken van waarlijk zeer zware hitte. Regen komt, zonder vasten regel, in alle jaargetijden voor, en houdt soms weken achtereen aan; pakt men daarna niet hard aan om de gevolgen meester te worden, dan wordt de gezondheidstoestand door het achterblijven van plassen en moerassen natuurlijk niet begunstigd. In de Amazone-streek kent men een droog jaargetijde (JuniDecember), waarin het echter toch nog geregeld regent; en dan de natte periode (Jan.-Mei), waarin bijna geen droge dag voorkomt. Het klimaat van Pernambuco, dat in vroegere tijden eveneens vochtig was, heeft door het gestadig verdwijnen der bosschen een wijziging naar den drogen kant ondergaan; de regentijd laat daar, als in den geheelen Noord-Oosthoek, soms maanden op zich wachten, waarbij inmiddels de aarde in stof overgaat en de bevolking met paniek geslagen wordt; komt de bui dan eindelijk, dan valt er veel te veel water ineens. Een soortgelijk verschijnsel heeft de ontbosscbing der Loire-oevers ten gevolge gehad. In Buenos-Aires is de winter zoo iets als onze koele en heiige herfstdagen of als de Noord-Amerikaansche Indian Summer. Des zomers komen er onaangenaam heete weken voor, die daar hinderlijker zijn dan in Rio. De rest van Argentinië sluit zich bij deze hoofdtrekken aan, waarbij het Noorden natuurlijk warmer is, en het Zuiden, blootgesteld aan de ijzige winden van de Zuidpool, veel kouder. De hoogvlakte van Sao Paulo en van de Zuidelijke Braz. staten bezit een opwekkend klimaat, dat aan het sub-tropische grenst. Heerlijk zijn er de koele nachten en frissche ochtenden. Paraguay heeft een vochtig en uiterst groeizaam klimaat, waarin de hitte zelden overmatig wordt. Chili doet denken aan Cahfornië; droog en opwekkend. In het kale en waterarme Noorden schroeit de zon te hard, doch in het nog zoo goed als braakliggende Zuiden groeit de eucalyptus naast den pijnboom: een gezegende luchtstreek. Cijfers betreffende warmte en kou hebben nooit veel indruk op me gemaakt: men verliest bij die positieve thermometerstanden den grooten factor uit het oog, dat de mensch zelf subjectief is, en iets warm of koud „vindt", wat ten slotte de eenig bruikbare maatstaf is. Nieuwelingen uit Europa zullen zich in het klimaat van Argentinië, Uruguay, Chili en Sao Paulo terstond op hun gemak voelen. In Rio en Santos moet men zich geleidelijk aan de veranderde leefwijze wennen, terwijl men zich in Bahia, Pernambuca en Paré. in het begin bépaald schrap zal moeten zetten, en wel goed mag opletten wat goed bekomt en wat slecht. Men kan gerust de sport die men gewend is, blijven voortzetten. Geregelde lichamelijke oefening, vooral paardrijden, roeien, wandelen, bergklimmen, voetbal enz. heeft op Europeanen in Brazilië een bepaald gunstigen invloed, terwijl een door geen lichaamsbeweging onderbroken kantoorleven, wellicht gepaard met geregeld alcoholgebruik en zwaar rooken, al spoedig een algemeenen achteruitgang in het lichamelijk welzijn zal doen constateeren. De eenvoudigste raad is wel deze: leef zooals het U in Europa goed bekwam, en laat na wat in het nieuwe klimaat ongunstig blijkt te werken. 3. DE PRODUCTEN. In het kort zij hier aangegeven wat de voornaamste voortbrengselen van Zuid-Amerika zijn. In elk hoofdstuk zal nader bij de bijzonderheden worden stilgestaan. Argentinië, als landbouwland bij uitnemendheid, levert ten eerste mais, tarwe en andere granen, lijnzaad enz. Ten tweede vleesch, bevroren of gekoeld, met de bijproducten zooals huiden, vet, beenderen en darmen; voorts wol. Paarden zijn er overvloedig. Ten derde boschproducten, alle uit den Chaco (de Noordelijke ongezonde boschvlakte) waarvan het quebracho-hout en de daaruit getrokken looistof het voornaamste is. Petroleum wordt gewonnen in Patagonië. Kolen zijn schaarsch. Diverse kleinere bedrijven hebben slechts plaatselijk belang, zooals de suiker van Tucuman, de vruchten en groenten van enkele pampa-centra, de zeer drinkbare wijnen van Mendoza en de boter en kaas die hier en daar in de provincie Buenos-Aires in goede kwaliteit gemaakt worden. Uruguay verschilt in deze weinig van Argentinië. In Paraguay groeit tabak, echter van minder kwaliteit. Voorts „mate" of Paraguay-thee, die in nog grooter mate uit den Braziliaanschen staat Parana komt. In opkomst is de fruitkweek, hoofdzakelijk van bananen en sinaasappelen, welke in het goedkoope riviervervoer een grooten steun vindt. In Brazilië sluit de staat Rio Grande do Sul zich vrijwel bij Uruguay en Argentinië aan. Hier worden het graan en het vleesch voor de hoofdsteden voortgebracht. Tabak is in opkomst. De op bescheiden schaal gewonnen kolen zijn van inferieure hoedanigheid. Parana bezit groote rijkdommen aan ordinair hout, en levert bovendien mate. Sao Paulo is de best bebouwde, en dus ook de rijkste staat. Heel Brazilië dreef tot dusverre op de koffie uit dien staat. Sedert hebben boonen, rijst en katoen zich uitgebreid, terwijl de industrie geleidelijk vooruitgaat. Ook de vleeschproductie heeft gedurende den oorlog een flinken sprong vooruit gemaakt, vooral in Sao Paulo en Rio Grande do Sul. De middelstaten Rio, Minas en Espirito Santo hebben geen groote producten. De koffie is van minder hoedanigheid dan die uit Sao Paulo. Suiker wordt op moderne wijze verbouwd in Campos (Rio). Minasis de zuivelstreek van Brazilië, doch de producten, vooral de kaas, zijn nog lang niet eerste klasse. Voorts bezit deze groote binnenstaat een onuitputtelijke schat van mineralen, waarvan tot dusverre alleen mangaanerts in groote hoeveelheden uitgevoerd is. Goud, mica, diamanten, kristal worden op bescheiden schaal aangeleverd. Bahia voert prachtige tabaksoorten uit, en bezit rijke cacaoplantages, voornamelijk in het Zuiden. Ook mangaanijzer en andere delfstoffen zijn reeds over Bahia afgescheept. Pernambuco is centrum van een rijk land, eens een Nederlandsche kolonie, waarvan het Zuiden groote hoeveelheden suiker aflevert en het Noorden sterker is in de katoen. De klappercultuur heeft voorloopig slechts plaatselijk belang. De Noordkust is het minst belangrijk in producten. Ceara levert katoen, boschvezels en de plantaardige carnaübawas op, terwijl Maranhao in de sterk oliehoudende babassü-noten specialiteit is. Van de Amazone kwam tot dusverre hoofdzakelijk rubber, uit het oerwoud getapt en op primitieve wijze bewerkt. In den laat- sten tijd is de cacao zich op veelbelovende wijze gaan uitbreiden. Voorts komen van hier de bekende Para-noten. Andere boschproducten, zooals o. a. de steennoten, hebben minder belang. Chili heeft tientallen jaren lang geleefd van salpeter, dat in de regenlooze Noordprovincies afgegraven wordt. Het Zuiden des lands kan zich met succes op den landbouw toeleggen. Vruchten groeien er prachtig. Sommige Chileensche wijnen wedijveren met de beste Fransche. 4. HET REIZEN. Wat betreft de ontwikkeling van het reiswezen staat in ZuidAmerika zeer zeker Argentinië aan de spits. Ten eerste is het net van spoorwegen hier reeds zeer uitgebreid, zoodat Buenos Aires regelrechte sneltreinverbindingen met alle provincie-hoofdsteden heeft. Doch ook beschikt men over materiaal dat de tegenwoordige behoefte nog steeds voldoende dekt. Vanuit het grootsche nieuwe Retiro-station reist men per Ferrocarril Central Argentino (F. C. C. A.) in hoogst sober, doch behoorlijk ingerichte sneltreinen, waarin overdag een eetrijtuig en 's nachts slaaprij tuigen, naar Rosario, Córdoba en Tucuman. In de eetwagen wordt een zindelijke en eetbare maaltijd opgediend voor dezelfde prijzen als in de steden; de slaaprij tuigen bevatten doorgaans afdeelingen voor twee personen, alles met eenvoudig geel hout betimmerd. De prijs der bedden is laag. Tusschen Buenos Aires en Rosario loopen bliksemtreinen, die een salonrijtuig met fauteuils meevoeren. De Ferrocarril Sud (station op de Plaza Constitución) bedient de provincie Buenos-Aires bezuiden de hoofdstad, met als hoofdlijn Buenos Aires naar Bahia Blanca en Buenos Aires naar Mar del Plata, de zeebadplaats voor den zomer. Met de F. C. Buenos Aires al Pacifico reist men van B. A. (station Retiro) dwars door de pampa naar Mendoza, waar men aansluiting krijgt op den smalspoor-Andes-spoorweg naar Chili. Eveneens door de Pampa loopt de F. C. del Oeste (station Once). De tot dusverre genoemde lijnen hebben breed spoor (1.676 Meter); smalspoor (1 Meter) bezitten vele lijnen wier belang bij het personenvervoer geringer is, zooals de F. C. Central de Córdoba, die vanuit het Retiro min of meer evenwijdig aan de F. C. C. A. naar de binnenlanden in het N.W. voert, en o. a. Córdoba met Tucuman verbindt. Ook het aan den staat toebehoorende nieuwe spoorwegnet door den Chaco (van Corrientes naar Tucuman, met vertakkingen) heeft smal spoor. Zoo ook de lijn die in het Noorden over Salta en Jujuy tot La Quiaca aan de Boliviaansche grens loopt. Gemiddelde spoorwijdte, overeenkomend met de onze, bezit de combinatie van lijnen die B. A. (Lacroze station) verbindt met de provincies Entre Rios, Corrientes en Misiones, en met Paraguay. De reis van B. A. naar Asunción wordt zonder overstappen met een doorgaanden trein gemaakt; echter steekt de trein op een pont eerst de beneden-Parana over tusschen Zarate en Ibicuy en later nog eens de boven-Parana bij Posadas. De personenrijtuigen van al deze maatschappijen zijn ongeveer gelijk, en overeenkomstig het Amerikaansche type van daycoach: een lang rijtuig, onverdeeld, met een gang in het midden en lage smalle banken met harde zittingen aan weerskanten. Er zijn twee klassen, waarvan de laagste slechts door de alleronderste lagen der bevolking gebruikt wordt. De treinen in Chili zijn zeer verschillend. Tusschen Santiago en Valparaiso, als ook tusschen de hoofdstad en de Zuidelijke provincies loopen op het breede spoor der staatshjnen zeer goede sneltreinen met salonwagens. Er zijn soms drie klassen, die onderling weinig verschillen. De verhchting is meestal slecht. Het smalle spoortje van Mendoza over de Cordillera naar Los Andes is zeer primitief en onbehagelijk. Van Buenos Aires varen verschillende reederijen de rivieren op; uitgangspunt voor deze locale scheepvaart is de Darsena Sud, waar het aankomen en vertrekken der rivierbooten een levendig schouwspel vormt. Het leeuwendeel heeft de Cia. Argentina de Navegación voorheen Nicolas Mihanovich. Gesticht door een vroegeren Croatischen immigrant heeft deze thans tot de Royal Mailgroep behoorende onderneming zich opgewerkt tot een omvangrijke reederij met fraaie schepen. De hoofdlijn van B. A. naar Asunción wordt met zeer geriefelijke booten bevaren, terwijl men ook op de aansluitende lijnen (tot aan de Braziliaansche rivierhaven Corumba, aan de boven-Paraguay) zeer comfortabel reist. Een der modernste snelverbindingen in de wereld is de dienst, welke dezelfde reederij tusschen B. A. en Montevideo onderhoudt met de snelvarende turbineschepen Ciudad de Montevideo en Ciudad de Buenos Aires, in dier voege dat eiken avond een boot in beide richtingen vertrekt, en den volgenden morgen vroeg aankomt. Deze schepen doen in geen enkel opzicht voor Europeesche of Noord-Amerikaansche onder; met hun zeer coquette hutinrichtingen zijn ze te prefereeren boven de meeste Kanaalbooten. De spoorwegen van Uruguay lijden onder ongelijkheid van spoorwijdte, doch worden overigens zeer goed beheerd. Tot Salto kan men over breed spoor komen, met een voortreffelijk ingerichtén sneltrein, waarin eet- en slaaprijtuigen. De Noordelijke lijnen hebben smal spoor; de trein bestaat daar uit een reeks grappig kleine wagonnetjes, waarvan één is ingericht als een stoombootroef net als op een kleine rivierboot, met een lange tafel in het midden en canapés langs de wanden; een andere wagon is keukenwagen, van waaruit het eten naar het rollende roefje wordt overgedragen. Men reist hier nog altijd heel geriefelijk. Veel minder zijn de Braziliaansche sporen. Die in het Zuiden des lands (groep Brazil Railway-Sorocabana) sukkelen aan alle kwalen waaraan een noodlijdende spoorlijn onderhevig kan zijn: slecht en kapot materiaal, smal spoor met eindelooze kronkelingen, ongenietbaar voedsel onderweg, overal stoppende treinen, die hout stoken. Stof, zand, asch het reizen van Sao Paulo overland naar Montevideo is mogelijk, doch niet aangenaam. Veel beter zijn de koffiehjnen in den staat Sao Paulo. — Zoo heeft de Companhia Pauüsta op haar breede hoofdlijn van Sao Paulo naar de binnenlanden goede Puhman-salonrijtuigen loopen. De rijke Sao Paulo Railway, die het monopolie bezit van de koffieaanvoeren naar Santos, onderhoudt een degelijken dienst met restauratierijtuigen tusschen die havenplaats en Sao Paulo, in aansluiting op de Cia. Paulista en de Companhia Mogyana te Jundiahy en Campinas. Zelfs de smalspoorlij n der Mogyana is, met goede eeten slaaprijtuigen, een zeer bruikbare verbinding naar de binnenlanden. Minder goed is de pas geopende lijn der Noroeste, van S. P. over Baurü naar Corumba in Matto Grosso, aan de bovenParaguay. De aan den staat behoorende Estrada de Ferro Central do Brazil is voor heel wat verbetering vatbaar. Het beste is nog de dienst tusschen Rio de Janeiro en Sao Paulo, waar overdag een trein met eet- en salonrijtuig (volstrekt niet onberispelijk) en 's nachts een nachttrein en een iets snellere luxe-trein van enkel salon- en slaaprijtuigen loopt. Deze luxe-trein zou bij actiever beheer een uitstekende expressverbinding kunnen zijn. Een andere hoofdlijn der Central verbindt Rio met Bello Horizonte en andere belangrijke centra in Minas Geraes, zooals Juiz de Fora en Barbacena. Deze lijn zal op den duur dwars door Brazilië een verbmding met de Amazone moeten brengen, doch loopt voorloopig nog slechts tot Pirapora, aan de boven-Sao Francisco-rivier. Vanuit Nictheroj' (tegenover Rio) reist men met den Leopoldina-spoorweg naar Campos en Victoria (staat Espirito Santo) een reis, die zonder veel ontberingen door de vette kleivlakten der suikerculturen, doch ook door de zwaar beboschte bergen van Espirito Santo voert. Dezelfde maatschappij verbindt Rio (station Praia Formosa) met het bergstadje Petropolis en het daarachterliggende binnenland van Minas Geraes. Tot zoover hebben de rails van Chili, Argentinië, Uruguay en Brazilië een samenhangend stelsel gevormd. In het Noorden echter houdt dit op: daar staat elk net op zichzelf, en vanuit elke havenstad loopen de lijnen in het binnenland dood. Zoo is het met de sporen van den staat Bahia, die de tabaksvelden met de hoofdstad en met de sigarenmakerscentra Sao Felix, Maragogipe e. a. verbinden. Een verdere aansluiting is die met Joazeiro, aan de Sao Francisco-rivier, die hier stroomopwaarts bevaarbaar wordt tot Pirapora in Minas Geraes, waar de reeds vermelde Centraalspoorweg vanuit Rio eindigt. Ook kan men vanuit Bahia per spoor komen naar Aracajü in den staat Sergipe. Aan de overzijde van de Sao-Francisco-rivier begint wederom een groot spoorwegnet, dat der Great Western of Brazil, met Pernambuco (Recife) als middelpunt. Eén der lijnen gaat naar het Zuiden tot Maceió, in den suikerstaat Alagöas. De middelste tak beklimt het plateau van den staat Pernambuco, en zal op den duur tot in de achterlanden van Ceari doordringen. De Noordelijke lijn ten slotte geeft verbinding met Parahyba do Norte (haven Cabedello) en Natal (staat Rio Grande do Norte). Het reizen op deze smalspoorlijnen, in gebrekkig en vervallen materiaal en door een stoffige streek in een gestadige hitte is waarlijk geen sinecuur! Voor een reis van Maceió naar Recife heeft men een ge- heelen langen dag van 14 uren noodig; de voeding is onderweg zeer onsmakelijk, en men leeft in wolken van stof, zand en asch. De spoorwegen van Ceara en de andere Noordelijke staten zijn zeer onbelangrijk. Die van het Amazonegebied zijn slechts daar aangelegd, waar de rivieren door stroomversnellingen plaatselijk onbevaarbaar waren, zooals de Alcobaca-spoorweg langs de Tocantins, en de Madeira-Mamoré-spoorweg langs de rivieren van dien naam, dicht bij de Boliviaansche grens. Belangrijker dan het reizen per spoor is in Brazilië de kustvaart, welke uitgeoefend wordt door een groot aantal reederijen. De belangrijkste zijn echter de aan den staat toebehoorende Lloyd Brazileiro en de Companhia Nacional de Navegacao Costeira (Lage Irmaos). De Lloyd Brazileiro vaart langs de geheele kust; van Rio Zuidwaarts tot Montevideo en Buenos Aires, met een aansluiting de rivier op tot Corumba. En Noordwaarts langs de diverse hoofdplaatsen tot de Amazone, welke opgevaren wordt tot Manaos toe. Op de hoofdlijnen varen zeer goede schepen, ongeveer van de afmeting van die der K. West-Indische Mail; de civiele dienst aan boord laat echter veel te wenschen over. De Costeira stelt zich tevreden met een deel der kust: Noordwaarts tot de zouthavens van den staat Rio Grande do Norte (Macao en Mossoró), en Zuidwaarts over de Barra do Rio Grande tot in de Lagöa dos Patos, welke de weinig diepgaande Ita-bootjes (ze heeten n.1. alle Itaquera, Itagiba enz.) zonder moeite opvaren tot Porto Alegre. De dienst op de Itabooten is hoogst sober, en het reizen wegens het sterke schommelen der schepen niet zeer plezierig, doch het is heel goed te doen, en sneller, gemakkelijker en voordeekger dan per trein. Op de Amazone vaart de Amazon Steam Navigation Co. met groote, in Holland gebouwde rivierschepen, waarop men zeer geriefelijk kan reizen. De diensten dezer reederij loopen alle via Manaos, en verspreiden zich van daaruit in verschillende richtingen uit: één gaat de Madeira op tot de stroomversnellingen, een andere overschrijdt de Peruaansche grens, en eindigt in Iquitos, enz. Ik heb van het reizen op deze schepen de aangenaamste herinneringen. B. GESCHIEDENIS VAN ZUID-AMERIKA. 1. ONTDEKKING EN VEROVERING. Toen Columbus in 1492 Amerika ontdekte was hij overtuigd, dat hij Indië„van den achterkant" bereikt had; trouwens nog bij zijn dood in 1506 verkeerde hij in dien waan. Wat hij ontdekt heeft waren de Antillen, waarvan de verschillende eilanden gaandeweg verkend werden, totdat men achter de eilanden een Tierra Firme (vasteland) vond, n.1. den tegenwoordigen Isthmus van Middel-Amerika, en de daarachter liggende Stille Zuidzee. De zeevarende wereld van die dagen was diep onder den indruk dier ontdekkingen, en in Spanje trok alles wat veel te winnen en weinig te verhezen had, er op uit om fortuin te zoeken in de goudrijke landen over zee. Om een einde te maken aan de onophoudelijke twisten tusschen Spanje en Portugal over het recht op ontdekkingen en veroveringen in de nieuwe werelddeelen verdeelde het verdrag van Tordesülas (1494) onder bekrachtiging van Paus Alexander VI den aardbol in twee gelijke helften; het halfrond, waarop Europa, Azië en Brazilië liggen, viel aan Portugal ten deel, terwijl Spanje zich aan de rest van Amerika mocht wijden. Aan andere mogendheden werd niet gedacht. Trouwens, de Engelschen, en Hollanders, die in den loop der 17e eeuw het Spaansche en Portugeesche koloniale bezit zoo zouden doen afbrokkelen, stelden zich toen ter tijde nog tevreden met den handel uit de tweede hand op Venetië en Lissabon, totdat zij door het imperialistische streven der Spanjaarden tot eigen veroveringen werden gedwongen. Gaat men na hoe uiterst weinig men ten tijde van het verdrag van Tordesülas wist aangaande het pas ontdekte werelddeel, en neemt men in aanmerking dat het pauselijke besluit eigenlijk meer op vergissingen dan op feiten berust, dan mag het een wonder heeten dat er ten slotte een zoo stabiele verdeeling is verkregen. De in den loop der tijden tot stand gekomen veroveringen en grensbepalingen hebben, wat betreft Zuid-Amerika, vrij weinig aan de grove lijnen van het tractaat van Tordesülas veranderd. Volgt men de ontdekking en verovering van Zuid-Amerika in chronologische volgorde na, dan is Brazilië het eerst aan de beurt Het volk was middelmatig beschaafd; groote gebouwen, doch zonder ornamenteele waarde, werden gesticht, goede bergpaden verbonden de provincies met de hoofdstad; goud en zilver werd in fraaie vorm gesmeed, doch ijzer was onbekend. Wetten en staatsbestuur bestonden in vrij ontwikkelden vorm, en een rijkstaal, het Quichua, was ingevoerd als correctief op de vele dialecten, doch voor lezen en schrijven had men geen noemenswaarde middelen. Deze tocht van Pizarro langs de kust had aan beide kanten succes; de veroveraar berekende reeds de waarde van wat het land aan edel metaal moest bevatten. En de inboorlingen waren diep onder den indruk van de bleeke.baarddragende vreemdelingen met hun blinkende harnassen en donderende wapenen. Een neger in den troep trok zeer de aandacht, evenals een kraaiende haan. Men bleek de menschen zoowel als de dieren voor bovennatuurlijke wezens te houden, doch stelde hen herhaaldelijk op de proef; zoo werd een gevangen jaguar op hen losgelaten, maar het beest bleek veel banger voor de Spanjaarden te zijn dan deze voor hem. Terwijl de Spanjaarden aan de metaal-arme Plata-rivier dus door weerbare Indianen bestreden werden, viel hun aan de kusten van het goudland een feestelijke ontvangst ten deel. Overal kwamen balsas (dit zijn zeildragende vlotten, in Noord-Brazilië als jangadas bekend) vol levensmiddelen langszij, en alom werden geschenken uitgewisseld. Doch Pizarro, die inzag, dat hij met zijn zwakke troepje (dat inmiddels tot één schip geslonken was) niets vermocht tegen het toen zoo krachtige Inca-rijk, hield zich zeer bescheiden, en maakte zelfs tegen kostbare geschenken bezwaar, zijn ware bedoelingen tot later verbergend. Doch hij weet thans wat hij weten wil; in 1527 gaat hij naar Spanje, en verkrijgt in 1529 van Karei V, die bij zijn eerzuchtige Europeesche plannen best wat goud gebruiken kon, een concessie ter verovering van het land, waarvan hij een paar inboorlingen, eenige kunstige weefsels en gouden sieraden had meegebracht. Zoo vertrekt dan in 1531 een nieuwe expeditie vanuit Panamé., twee schepen met 180 man en 27 paarden. Echter zou misschien ook deze strijdmacht niet voldoende zijn geweest wanneer niet ondertusschen het Inca-rijk zelf op zijn grondvesten aan het wankelen was gebracht door een burgeroorlog. De laatste groote Inca, Huayna Capac, had in strijd met de tradities zijn rijk bij zijn dood (1525) verdeeld onder Engelschen een paar eeuwen lang weinig aandacht aan ZuidAmerika. Pas in 1806 bezet een Engelsche vloot Buenos-Aires om pohtieke redenen tegenover Napoleon; doch de kolonisten vereenigden zich onder Santiago de Liniers, en heroverden reeds in het volgende jaar hun hoofdstad (de Reconquista). Het belangrijkste van alle buitenlandsche overvallen is echter die der Hollanders in Brazilië geweest. Zoolang de Hollanders met Lissabon rustig handel konden drijven, vond men bij ons geen reden tot Zuid-Amerikaansche avonturen. Maar toen Portugal in 1581 onder de kroon van Phihps II van Spanje was gekomen, golden de Portugeesche bezittingen voor de Hollanders als welkom object ter verovering en plundering. Reeds in 1599 verschenen verdwaalde Hollandsche schepen, verbandhoudend met de tochten van Olivier van Noort, op de kusten van Chili en Brazilië. x) De berichten omtrent de schatten in goud en zilver, maar ook in hout, suiker en andere handelswaren, welke de Spanjaarden en Portugeezen uit Zuid-Amerika trokken, leidden, nadat reeds herhaaldelijk Brazielschepen door de Hollanders buitgemaakt waren, in 1621 tot de stichting der Westindische Compagnie. In 1624 verscheen een vloot onder Jacob Wülekens en Piet Hein voor Bahia, welke stad zonder moeite ingenomen werd. De Hollanders kregen echter geen ondersteuning, terwijl de Portugeezen vanuit Pernambuco een guerilla bleven voeren; toen in 1625 een sterke Spaansch-Portugeesche vloot onder D. Fadrique de Toledo Osorio voor Bahia verscheen, werd het kleinere Hollandsche smaldeel met de stad omsingeld, waarna de minderwaardige Hollandsche commandant Kijf capituleerde, onder beding van vrijen aftocht. Drie weken na de overgave kwam eindelijk hulp uit Holland: een vloot van 34 schepen, die echter op het hooren van dien tegenslag onverrichter zake aftrok. In de volgende jaren houden de Hollanders slechts ongeregelde strooptochten, die zich ook tot de Plata-rivier uitstrekten. Zoo voer Piet Hein in 1627 brutaalweg de baai van Todos os Santos binnen, hing zich met zijn admiraalschip onverschrokken tusschen de beide vijandelijke hoofdschepen in, en forceerde door dezen vermetelen zet de overgave van de geheele Portugeesche ») Zie Deelen IX en XVI dei Linschoten-Vereeniging, den Haag, Martinus Nijhoff. vloot. Piet Hein's eigen schip was dusdanig van kogels doorzeefd, dat hij het abandonneeren moest; na de bemachtigde lading (meest suiker) op vier schepen te hebben overgebracht, verbrandde hij de rest der Portugeesche vloot, en vertrok binnen 24 uur weer met zijn buit. Kort daarop herhaalde hij zijn bezoek aan Bahia met een even gunstig resultaat. Ziehier een in Holland minder bekend bravourestukje van dezen merkwaardigen zeeschuimer, waarmee hij veel meer roem had behooren te verdienen dan met zijn verovering van de zilvervloot. De Hollanders gaven echter het plan van vestiging te Bahia voorloopig op, en richtten hun blikken op Pernambuco, waar Recife en het naburige Olinda reeds bloeiende nederzettingen waren, die rijke suikeroogsten voortbrachten. In 1630 verscheen een Hollandsche vloot onder Hendrik Cornehsz. Loncq voor Olinda, dat spoedig door de troepen van Weerdenborgh genomen werd. Van daaruit viel ondanks den tegenstand van Mathias de Albuquerque weldra ook Recife in de macht der Hollanders. De plaats werd geducht versterkt; op het rif werd het fort de Bruyn gebouwd, dat thans nog Brum heet. Op den vasten wal verrees het fort Frederik Hendrik. Ook verder langs de kust en op het eiland Itamaraca verkregen de Hollanders vasten voet. Ter zee gevoelden zij zich veilig sinds een sterke vloot onder Pater hun te hulp gekomen was. Wel verscheen eveneens een zeer sterke Spaansche vloot onder Oquendo, doch de verbitterde zeeslag, die op de Braziliaansche kust volgde, leidde tot geen verandering in den toestand. Bij deze gelegenheid ontscheepte zich met een aanzienlijk contingent graaf Bagnuolo, een Napolitaansch officier, die steeds een der bekwaamste tegenstanders der Hollanders geweest is, en menigen strooptocht vanuit Bahia door de binnenlanden tot Pernambuco georganiseerd heeft. De voordeelen van de tegenpartij werden echter gecompenseerd doordat een inlander (of neger ?), Calabar genaamd, naar de Hollanders overliep, en goede diensten bewees als landkenner en gids. Later door de Portugeezen gevangen genomen werd hij als verrader gevierendeeld. Zoodoende breidde het Hollandsche gezag zich geleidelijk benoorden en bezuiden Pernambuco uit. In 1637 vond een belangrijke gebeurtenis in de historie van Pernambuco plaats: Johan Maurits van Nassau, een oomzegger van den vermaarden veldheer Maurits, werd benoemd tot gouverneur van Nederlandsen Brazilië. Deze eenvoudige, eerlijke en ernstige werker heeft in Brazilië een reputatie achtergelaten, die menigen bezoeker van het Mauritshuis zou beschamen. Immers, hoevelen denken bij dien naam aan den Prins en stadhouder van dien naam, in plaats van aan den bij ons zoo weinig bekenden Braziliaan. Maurits was misschien geen groot man; doch vriend en vijand huldigen hem eenstemmig als een landvoogd zooals Brazihë nooit een tweeden heeft gekend. Een verlicht despoot was hij, wiens politiek testament, dat hij bij zijn vertrek ter voorlichting van zijn opvolger achter het, nog heden ten dage als leiddraad eener vrijzinnige regeering kan worden gebruikt. Hij heeft met strenge hand geregeerd, verdrukte rassen en secten beschermd, volledige vrijheid van overtuging gewaarborgd, en handel en nijverheid tot bloei gebracht. Daarbij was hij een bekwaam soldaat, die in enkele jaren het Hollandsche gebied tot reusachtige afmetingen bracht. Zoo werden Ceara en Maranhao veroverd. Hij zag helder in, dat voor een ongestoord bezit van Pernambuco noodig was dat ook Bahia in Hollandsche handen viel, doch helaas werd zijn actie daartoe voortdurend belemmerd door de kortzichtigheid der West-Indische Cie., die suiker eh geld wenschte te zien, en geen land. Zoodoende werd de uit allerlei elementen samengestelde strijdmacht van Maurits (een der leiders was bijv. een Pool, Arcizewski, ook wel Artisjofski genaamd) steeds lastig gevallen door de hardnekkige guerilla-ondememingen van den avonturier Bagnuolo, den Braziliaan Dias en den kleurhng Fehpe Camarao, die onuitputtelijk waren in strooptochten naar de suikerplantages en overvallen op afgezonderde Hollandsche detachementen. Ondertusschen herbouwde de ijverige landvoogd zijn hoofdstad: bruggen, die het rif met den vasten wal verbonden, werden over de Beberibe en Capibaribe geslagen, waarvan de grootste en moeilijkste uit Maurits' eigen zak betaald werd. De statige nieuwe brug welke kort geleden op dezelfde plek gebouwd is, heeft men uit erkentelijkheid Ponte Mauricio de Nassau gedoopt. Voorts verrees een paleis voor den gouverneur (sedert gesloopt) en andere gebouwen, die aan het Recief het uiterlijk van een Hollandsche stad gaven, welk karakter de plaats tot op heden behouden heeft. Hiermede was de Spaansche macht gebroken. De opstandelingen hadden echter van het begin af aan geen heldere voorstelling gehad hoe men de verdere ontwikkeling in het vat zou gieten. Ook nadat men de fictie van loyauteit aan den Spaanschen koning had laten varen, bleef men nog het meeste voor den monarchalen regeeringsvorm voelen. Men vergelijke wederom deze houding met die der Nederlandsche provincies, die in het begin van den 80-jarigen oorlog eveneens de souvereiniteit aan een vreemden vorst wilden aanbieden. (Men zie hierover Motley). Zoo gingen in Argentinië stemmen op, die de oude Inca-dynastie wilden herstellen, en een centrale regeering in de vroegere Incahoofdstad Cuzco wilden vestigen. In het Noorden bood men aan Bohvar de koningskroon aan; deze wijsgeer-staatsman-veldheer wenschte echter een constitutioneele monarchie onder een Europeeschen vorst te stichten, doch zag wel in, dat geen vorst voor zoo'n avontuur te vinden zou zijn zonder effectieve waarborgen tegen anarchie; en langs dien weg vreesde hij, toch het despotisme weer door een achterdeur binnen te halen. Terloops zij opgemerkt, dat van Bolivar's heldere inzichten weinig profijt getrokken is bij het latere keizer-avontuur van Maximiliaan in Mexico, om nu maar van Albanië niet te spreken. In die periode vlak na de omwenteling bleef intusschen in ZuidAmerika de eenhoofdige staatsvorm aanvankelijk sterk favoriet: Brazilië behield, ondanks de afscheiding van het moederland, tóch de monarchie, en ook Iturbide laat zich in Mexico tot keizer uitroepen. De alleenheerschappij van Dr. Francia en deLopez' in Paraguay was op den vorm na een monarchie. De rest van Zuid-Amerika wist echter niets beters te vinden, en kwam onwillekeurig tot een republikeinsche organisatie. Hoogst merkwaardig is de voorspelling, die Bohvar in 1815 reeds gaf over de toekomst dezer nieuwe gemeenebesten1). Intusschen had Brazilië een in den vorm eenigszins afwijkenden ontwikkelingsgang doorgemaakt. Het Portugeesche koningshuis had, vluchtende voor Napoleon's veroveringen, in 1807 Lissabon verlaten, en zich te Rio de Janeiro gevestigd, waar in 1815 het vereenigde koninkrijk van Portugal, Brazilië en de Algarven wordt uitgeroepen onder D. Joao VI. Toen echter in 1820 ') Geciteerd bij F. Garcia Calderon, Latin America (Londen, Fisher Unwin). 3 in Portugal een revolutie uitbrak, die een constitutioneele regeeringsvorm beoogde, wilde de koning naar Lissabon vertrekken ; dit stonden de Brazilianen slechts toe, mits zijn zoon D. Pedro als Prins-regent van Brazilië werd achtergelaten. Nu de koning zich weer in Lissabon bevond, ging Portugal voort met Brazilië te ringelooren; merkwaardig genoeg toonde de Prins-regent, inmiddels uitgeroepen tot „Defensor Perpetuo do Brazü", zich solidair met de Zuid-Amerikanen, en verklaarde zich op 7 September 1822 te Ypiranga bij Sao Paulo onafhankelijk van Portugal. Kort daarop werd hij als Dom Pedro I tot keizer van Brazilië uitgeroepen. Men ziet dat, ondanks het verschil in ensceneering, de Braziliaansche vrijheidsbeweging toch denzelfden gedachtegang volgde als die van Spaansch ZuidAmerika. Uruguay, destijds een provincie van het Virreinato del Rio de la Plata, had zich in 1822 onder Artigas vrijgevochten van de Spanjaarden, en zocht daarna aanraking met Brazilië, zoowel toen dit land nog Portugeesch gebied was, als ook daarna toen het zelfstandig was geworden. Daarvan kregen de Uruguayanen echter al spoedig berouw, en in 1825 vocht de vermaarde colonne der Treinta y tres (33) onder Lavalleja zich van Brazilië vrij, met de bedoeling om zich thans met Argentinië onder één federatie te begeven. Een hevige strijd volgde tusschen Brazilië en Argentinië om de hegemoniè te Montevideo, waarbij het einde was, dat de Banda Oriental zich in 1829 als een onafhankelijke repubhek Uruguay organiseerde. In Paraguay was men reeds in 1810 door den Argentijnschen leider Belgrano uitgenoodigd om mee te doen aan den afval van Spanje, doch men had, zooals reeds vermeld, de Argentijnen niet geheel vertrouwd. Bij een gewapende botsing tusschen Paraguayanen en Argentijnen bleef het voordeel aan Paraguaysche zijde; doch Belgrano kreeg toch, door commercieele vóordeelen aan de Paraguaysche tabak te beloven, gedaan, dat de Noordelijken zich van Spanje afscheidden (1811), zij het ook niet onder Argentijnsche leiding. 5. in de 19e eeuw. Na de vrijmaking van Spanje volgt in de nieuwe repubhek een stormachtige periode: de eene revolutie na de andere breekt uit, burgeroorlogen belemmeren de ontwikkeling van handel en nijverheid, en in de meeste landen heerscht een soldatenheerschappij onder populaire generaals (caudülos). In Argentinië trad Rivadavia op als leider der verlichten; hij was een bekwaam man, die de toekomst van het land helder inzag. Ook hij was echter niet bestand tegen de algemeene onrust, die in de meeste steden van de nieuwe repubhek heerschte. De provincie vocht tegen de hoofdstad; in Buenos Aires zelf streden pohtieke partijen tegen elkaar. Het platteland lag overhoop met de provincie-hoofdsteden, en ten plattelande weer heerschten onuitroeibare veeten tusschen groote familiegroepen. Uit deze anarchie verrijst de krachtige figuur van Rosas, die de provincies onder één tyranniek bestuur bracht, doch niet voordat eerst veel bloed vergoten was. Zoo regeerde hij als dictator van 1829 tot 1852, en liet een Argentijnsche natie, vereenigd onder de grondwet van 1853 achter, in plaats van den warwinkel van onderling slaagsche caudülos. Chili maakte eveneens een lange periode van chaos door, waarin müitaire dictaturen afgewisseld werden door volksregeeringen. Pas na 1830 komt er orde, onder de leiding van Portales, die het land inwendig organiseert, en ook voor uitbreiding naar buiten zorgt. Zijn werk wordt voortgezet door Montt en Balmaceda, onder wie Chili de machtigste staat der westkust wordt. In 1879—1884 valt de oorlog tusschen Perü én Chili voor, waaruit de Zuidelijken als overwinnaars te voorschijn treden met de salpeterrijke grensprovincies als buit, terwijl Bolivia verhinderd werd, zich met Perü tot één staat te vereenigen. De rijkdommen uit dé salpetervelden maakten Chili plotseling rijk, wat niet tot voordeel van volk en land is geweest: men sliep bij de rijk vloeiende bron van inkomsten in, en verzuimde, andere productiemiddelen te ontwikkelen. Bovendien begon weer een nieuwe reeks van revoluties en onlusten, waarbij Balmaceda ten slotte verslagen werd en zelfmoord pleegde. Ook in Brazilië zijn revoluties niet uitgebleven, doch hier hield de dynastie der Braganca's zeer langen tijd stand. Plaatselijke pogingen tot afscheiding bleven niet uit; zoo werd in 1824 te Pernambuco een confederatie van den Evenaar uitgeroepen, waaraan de provincies Pernambuco, Parahyba, Rio Grande do Norte en Ceara deelnamen, gewesten die inderdaad om natuurlijke redenen samen behooren. De poging werd echter in bloed gesmoord. Nieuwe troebelen dreigden toen de kroon van Portugal dat door versterf aan Dom Pedro I van Brazilië kwam; de keizer deed echter afstand van de Portugeesche kroon, en behield die van Brazilië voor zich. Echter ondervond Dom Pedro een toenemenden tegenstand van de überale partij, die hem na veel mislukte maatregelen noopte om zich in 1831 naar Lissabon terug te trekken, en zijn zoon Dom Pedro de Alcantara als opvolger achter te laten, onder het regentschap van José Bonifacio, later opgevolgd door den geestehjke Diogo Feijó. Plaatselijke onlusten braken van tijd tot tijd in de verschillende provincies des rijks uit, doch de toestand veranderde niet noemenswaard. Inmiddels werd Dom Pedro in 1840 meerderjarig, en beklom als keizer Dom Pedro II den troon. Deze keizer was meer wijsgeer en artist dan politicus of econoom; hij heeft Brazilië gedurende zijn lange regeering in cultureelen zin ontwikkeld, en een bestuur gevoerd, dat in vele opzichten weldadig is geweest; slechts legde Dom Pedro II zich te veel met een meewarigen glimlach bij de intrigues zijner tegenstanders neer, waardoor de oppositie tegen den keizer onder alle partijen langzaam in omvang toenam. Een punt van aanraking werd onder de diverse stroomingen gevonden door de plotselinge afschaffing der slavernij, welke prinses Isabel in 1888 gedurende een Europeesche reis van Dom Pedro gedecreteerd had, daardoor de Brazüiaansche planters gevoehg in hun beurs treffend. Het gevolg was een snel van stapel geloopen omwentehng, welke op 15 November 1889 tot uitroeping der repubhek leidde, met de maarschalken Deodoro en Floriano Peixoto als hoofdfiguren. Tot de stichters der repubhek behoorde ook de thans nog levende Ruy Barbosa. De oude keizer overleed in 1891 te Parijs; het zou den Brazilianen fraaier gestaan hebben als ze nog zoolang met den bejaarden monarch, die inderdaad zeer veel voor het land gedaan heeft, geduld gehad hadden. Ook gedurende de repubhek ontbrak het niet aan periodieke revoluties; het voornaamste werk van dien tijd was echter de geleidelijk economische ontwikkehng van het land, en de uitbreiding der grenzen door den onvermoeiden Barao do Rio Branco, die in alle richtingen grensgeschillen opwierp en ten gunste van Bra- zilië beslist wist te krijgen; de belangrijkste territoriale aanwinst was die van het Acre-gebied aan de boven-Amazone, ten koste van Bolivia en Perü. Thans rest nog ter bespreking de grootste en merkwaardigste oorlog die ooit Zuid-Amerika in opschudding gebracht heeft: ik bedoel de worsteling van het kleine, goedgewapende, streng geschoolde en vastberadene Paraguay tegen de vereenigde strijdmachten van Brazilië, Argentinië en Uruguay. Paraguay was kort na de onafhankehjkheidsverklaring onder de krachtige leiding gekomen van Dr. Francia, een figuur even merkwaardig als Caesar, Peter de Groote of Napoleon. Zonder zich iets aan te trekken van de rest der wereld begon deze ijzeren dokter het landje der Guarany's te organiseeren tot een patriarchaal rijk, waarvan hij zelf de geheele regeering was, en waarin hij geen andere meening erkende, noch van Paraguayers, noch van het buitenland. Hij isoleerde Paraguay volkomen van de omringende landen; een Franschen natuurkundige, die op de boven-Parana onderzoekingen kwam doen, het hij eenvoudig oppakken en gevangenhouden, zonder zich van de protesten der Fransche regeering iets aan te trekken. Buitenlandsche gezanten weigerde hij te ontvangen. Zijn tegenstanders het hij executeeren. Ondertusschen leerde Paraguay om op eigen beenen te staan, en het despotisme van Dr. Francia werd langzamerhand als zoo vanzelf sprekend beschouwd, dat zijn onderdanen hem voor een wezen van hoogere orde gingen houden. Zijn regeering duurde van 1811 — 1840. Geen wonder, dat bij zijn dood het Paraguaysche volk geen neiging toonde om zelf de regeering in handen te nemen. Zonder schokken maakte een andere alleenheerscher, Carlos Antonio Lopez, zich weldra van het bewind meester. Deze Lopez I ontwikkelde Paraguay in meer liberalen zin, en bracht het land, na verwoeden strijd met den Argentijnschen dictator Rosas, in aanraking met de buitenwereld. Van nu af aan begint de groote bloei van Paraguay, voor een deel te danken aan de leeningen, welke Lopez' zoon Francisco Solano in Parijs en Londen wist te plaatsen. Aldus het Lopez bij zijn dood in 1862 een rijk en krachtig land achter. Zijn zoon volgde hem op; deze Lopez II was een man van de wereld, die in Asunción een hofhouding ging inrichten als wilde hij Lodewijk XIV naar de kroon steken. Overigens een bekwaam regeerder werd Lopez II verteerd door een eerzucht, die hemzelf en zijn land weldra te gronde zou richten. Want Paraguay was het eenige land van Zuid-Amerika geworden, dat een sterk en góed geoefend leger bezat; en er kon niets in Zuid-Amerika gebeuren of Lopez II vond er een aanleiding in om met de sabel te rinkelen. Een van die gelegenheden deed zich voor toen Brazilië het te kwaad kreeg met Uruguay, en de hoofdstad Montevideo veroverde. Lopez bood zijn bemiddeling aan, welke de Braziliaansche keizer afwees. Daarop verklaarde de Paraguaysche tyran oorlog aan Brazilië, en eischte van Argentinië vrijen doortocht met zijn troepen. Toen president Bartolomé Mitre dit weigerde verklaarde Lopez ook aan Argentinië den oorlog. Aldus begon in 1865 de Paraguay-oorlog, waarin de Paraguayers tot het bittere einde van 1870 streden tegen de vereenigde krachten van Brazilië, Argentinië en Uruguay. In het begin zegevierde Lopez op alle fronten en zijn modeltroepen versloegen de op militair gebied onvoorbereide tegenstanders zonder veel moeite. Doch langzamerhand ontwikkelden zich ook de legers der kuststaten, en bovendien had Lopez verzuimd, bijtijds een marine te vormen. Zoodoende drongen de Braziliaansche kanonneerbooten de rivier op, en forceerden, nadat de Paraguayers vergeefs met een samengeraapte vloot van schuiten en prauwen weerstand geboden hadden, de passage van Hurnayta, aan de samenvloeing der Parana- en Paraguay-rivieren. Van dat oogenbük af keerde de krijgskans: Paraguay zag zich het initiatief der krijgsverrichtingen ontgaan, en kon slechts trachten, zich nog te verdedigen. In dezen strijd nu is het Paraguaysche volk, als Leonidas met zijn Spartanen, heldhaftig omgekomen: de vrede het een uitgeput land achter zonder mannen, ja zelfs zonder weerbare vrouwen. Een handvol grijsaards, kinderen en gebrekkigen stonden voor de taak om een nieuwe natie te stichten op de puinhoopen van dit Pruisen van Zuid-Amerika. Lopez II was zelf in den strijd gesneuveld. W. H. Koebelx) vergehjkt den Paraguay-oorlog bij den wereldoorlog van 1914, een vergelijking die in vele opzichten merkwaardig nauwkeurig opgaat; slechts het het einde der Paraguaysche natie een ander slot zien dan de capitulatie der Europeesche verliezers. l) „Paraguay", Londen, Fisher Unwin. banden met het vroegere moederland in de Spaansche gewesten zoo veel slapper zijn dan in de Portugeesche. In Brazilië leeft men nog steeds, ondanks al het voorgevallene, in nauwe aanraking met Portugal; men eet en drinkt Portugeesche voortbrengselen, zingt Portugeesche liederen en sluit zich op allerlei ander gebied bij de vroegere stiefmoeder aan. Spanje daarentegen heeft zoowel commercieel als op het gebied van cultuur zijn oude beteekenis voor Zuid-Amerika verloren. Parijs en New-York zijn thans de brandpunten van beschaving waar de Zuid-Amerikanen hun blikken op richten. Alleen in Chili hebben de Spaansche zeden en gewoonten zich nog in sterker mate staande gehouden. De immigratie van niet-Latijnsche elementen heeft in ZuidAmerika geen overheerschende afmetingen aangenomen. Het sterkst zijn de Duitschers vertegenwoordigd, die in de Zuid-Braziliaansche staten Rio Grande do Sul en Santa Catharina eenige aaneengesloten volksplantingen gevormd hebben, en verder verspreid voorkomen in den staat Sao Paulo. Het Slavische gewest is de Braziliaansche staat Parana, waar vooral talrijke Polen wonen. Overigens bezit Buenos Aires een sterke Russische proletariërs-bevolking, meest van Joodsche afkomst; ook zijn indertijd door baron Hirsch eenige zuiver Israëlitische landbouwkolonies gesticht in Argentinië en Uruguay (Rivera, Parana e. a.) die echter, aangezien bij deze would-be kolonisten hun aangeboren liefde tot het stadsgewoel sterker bleek dan het aanvankelijke enthousiasme voor het landleven, ten deele naar de steden teruggevloeid zijn. In Argentinië vindt men eveneens verspreide vestigingen van Hollandschen, Scandinavischen en Engelschen oorsprong, welke daar tot de beste elementen gerekend worden. Soortgelijke ondernemingen hebben in Brazilië geen succes gehad. Het volkskarakter van Brazilianen en Argentijnen vertoont soortgelijke verschillen als dat Van Portugeezen en Spanjaarden. Bij de Brazilianen het zachte en gemoedelijke van de Portugeezen, dat zich uit in soms beklemmende gastvrijheid en alom in groote bereidwilligheid. Echter ook onder hoog en laag de babbelzucht, verwant aan de voorliefde voor rhetoriek en frazen in woord en schrift. De Braziliaan wil voor alles „brilhant" zijn, en offert daaraan graag wat innerlijke diepte op. Opmerkelijk is kleinere concerten en kamermuziek, waarvoor tal van localiteiten beschikbaar zijn. Voor groote symphonie-concerten mist men bestendige krachten, zoodat men hiermee pleegt te wachten tot de groote opera er weer is, en de ontbrekende musici kan leveren. Bereden Kippenkoopman in Brazilië. DEEL II. BRAZILIË. A. RIO DE JANEIRO EN OMGEVING. L DE FEDERALE HOOFDSTAD. Een ieder die de Guanabara-baai vanuit zee binnen gevaren is, heeft daar wel een diepen en blijvenden indruk van behouden. Geen stad ter wereld spreidt hare natuurlijke schoonheden zoo, overdadig ten toon en nergens op aarde vindt men de bekoorlijkheden der natuur zoo gegroepeerd dat zij, aangevuld door menschenwerk, wel coulissen schijnen, die geheel zijn berekend op het teweegbrengen van een grootsche illusie. Reeds ver vanuit de zee trekt het grillige kustsilhouet de aandacht: groteske rotsgedaanten, scherpe pieken, welvende bergnauwten vormen een keten, die zich onder het naderen in steeds meer schakels oplost, en zich in een wijden boog om het binnenvarende schip spant. Aan den ingang van de baai rijst de houvastlooze steenklomp van het suikerbrood (Pao de Assucar) uit de golven omhoog, en dan houdt de deining van den Oceaan op: het schip glijdt zacht de zich in een breeden kring openende baai in, en glijdt langs de kleurige voorstadsoevers naar de ankerplaats recht voor de stad. Vroohjk steken de witte en groene huizen met hun roode daken af tegen de donkere tropengroei op de bergen. Beneden langs den oever gluren heldere villa's tusschen tuinen en boomgroepen uit, en daarboven klimmen de straten tegen de hellingen op, als terrassen boven elkaar. Dan eindigt de diepingesneden kartelrand der bergen tegen den blauwen hemel: de scherpe hoorn van den Corcovado, de platte tafelberg Gavea en de symmetrische sierhjke top der Tijuca. Rijzige palmen wuiven op eilandjes die volbeladen zijn met kleurige oude vestingwerken. Naar een dier eilanden schrijdt hoog over het water een stalen brug van luchtig spijlenwerk, waar snelle marinesloepen en spattende sleepbooten onderdoor ijlen. Een stugge veerboot stevent dwars over de baai, naar Nictheroy, dat als een rij van blokkendoos huisjes een liefelijken heuveloever omzoomt. Achter de eilandjes openen zich diepe verschieten van nog meer baaien en inhammen, waar roestige vrachtschepen geankerd liggen te midden van lichters en bootjes, en op den achtergrond sluit zich de doorkijk met een blauw gordijn; de serra dos Orgaos, een stijve bergmuur, waarvan enkele scherpe rotsnaalden de lucht insteken. Dat is de Dedo de Deus of Vinger Gods. Nadat het schip ter reede achtereenvolgens bezocht is door den havendokter, de douane, de politie, de immigratie en de post, stoomt het langzaam om de Ilha das Cobras heen, en meert vooraan de nieuwe kade, vlak voor de bagageloods, en tegenover de Avenida, de groote boulevard van Rio. Dit denkbeeld van Avenida's is iets eigenaardig Zuid-Amerikaansch en spruit voort uit de volksbehoefte aan een plein of straat waar het publieke-burgerlijke leven zijn zwaartepunt vindt. Evenals het Forum Romanum of de Markt van Athene heeft de Plaza der Spaansche steden altijd deze rol vervuld. Zoo zijn de Puerta del Sol te Madrid en het Rocio van Lissabon wat de Dam is in Amsterdam, de Groote Plaats te Brussel en Unter den Linden in Berlijn; doch de meeste Zuid-Amerikaansche steden hadden zich onder den druk der tijden slechts volgebouwd tot slordige huizencomplexen, doorsneden van smalle straatjes. Oud Rio en oud Buenos-Aires zijn zeer onaanzienlijke steden geweest, welke na den lateren opbloei niet meer voldeden aan den burgerzin harer inwoners. De straten waren nauw, slecht geplaveid, armoedig bebouwd; ook de pleintjes hebben geen architectonisch middelpunt en kwamen niet in aanmerking voor uitingen van den volksgeest of zelfs voor corso en pantoffelparade. Zoo gaf BuenosAires het radicale voorbeeld om dwars door die oude straten een nieuwen verkeersweg te breken, waarlangs alles wat grootsteedsch wilde zijn, zich kon scharen. Rio volgde spoedig, en voor Rio wilde ook Sao Paulo niet onderdoen. In Rio was het probleem echter bijzonder ingewikkeld; niet alleen moesten groote complexen van sloppen en stegen gesloopt worden, doch ook stonden de heuvels aan een rechten boulevard De kom van Botafogo te Rio de Janeiro. (blz. 65) een sierlijken boog om den tuinendragenden Gloria-heuvel met het lichtblauwe kerkje in Portugeeschen stijl en de rijen slanke palmen, en volgt dan de deftige Praia do Flamengo, waar 's Zondagmiddags per auto, te paard en te voet een elegant corso gehouden wordt. Daarna snijdt de Avenida een vooruitspringenden heuvel af, en voegt zich even verder weer langs de baai, thans in den inham van Botafogo, aan den voet van den spitsen Corcovado; aan het eind van dezen kom eindigt de Avenida op een pleintje vlak onder het Suikerbrood, dat men met een kabelspoortje door de lucht zwevende bestijgen kan, in twee etappes: eerst tot het restaurant op de Urca, en vervolgens tot den top, van waaruit men heel de stad en de baai overziet. Een vervolg van de Avenida Beira Mar voert door een heuvel naar het buftenstrand aan den open oceaan, waar een nieuwe reeks asfaltbanen begint, steeds den boog van het strand volgend. Vanaf Leme, het uiteinde dat het dichtst bij het suikerbrood ligt, wordt deze Avenida Atlantica mijlenlang gezoomd door weelderige villa's en frissche cottages, tot Copacabana, het andere einde, waar een nieuwe voortzetting begint, die in de nog in opkomst zijnde duinwijken van Ipanema stuit op een in zee uitmondende lagune. Links de zee en rechts de berglijn, steeds vergezichten die in nieuwe perspectieven in en uit elkaar schuiven; aldus is een auto-rit langs deze uitgestrekte asfalt-boulevards een nooit vervelend genoegen, 's Avonds, wanneer in de stad benauwde dampen van de hitte des daags blijven hangen, snuift men in Copacabana met welbehagen de ozon-rijke zeelucht in, die reeds bij het uitrijden van den tunnel de neusgaten prikkelt. Deze strandwijken zijn dan ook zeer in trek bij de Europeanen, die den langen tramrit (± 3 kwartier) gaarne over hebben voor de koele nachten aan de zee. Gebaad wordt er 's morgens aan de Flamengo, vooral ter hoogte van het Central Hotel, en voorts op gezette uren aan de stranden van Leme en Copacabana, waar tevens een reddingsdienst aanwezig is. Men verkleedt zich thuis; badkoetsjes zijn niet gebruikelijk. Van de groote openbare gebouwen in Rio is weinig te vertellen. Het belangrijkste is het Theatro Municipal, aan het up-town einde van de Avenida Rio Branco; onder dit theater is een elegant res- taurant, ingericht in Assyrischen stijl, en vooral des avonds na schouwburgtijd bezocht. Voorts liggen op dezelfde hoogte de Bibliotheca Nacional, de Academie van schoone Kunsten, de Hooge Raad etc. Het parlement houdt aan het eind der Avenida zitting in het Monroepaleis, een ordinair paviljoen in stucco, door de V. S. met een twijfelachtige waardeering der Zuid-Amerikaansche kunstgevoelens aan Brazilië aangeboden. De Regeeringsgebouwen onderscheiden zich ook verder niet door architectonische schoonheid. Aan de Praia de Santa Luzia, een door prachtige boomen beschaduwd onvoltooid eind boulevard langs de baai, ligt het hospitaal der Santa Casa de Misericordia, een ouderwetsche steenklomp, die stemmig aandoet. Een der kefelijkste wijken van Rio is de heuvelstad die Santa Theresa genoemd wordt, en vrij steil oprijst tegen de voorhellingen van den Corcovado. Een licht tramlijntje voert er vanaf het Avenidahotel tegenop, nadat eerst een stuk van de stad overschreden is op een hoog viaduct van twee rijen bogen boven elkaar. Dit ouderwetsche massieve metselwerk heeft oorspronkelijk tot doel gehad om de stad te voorzien van het water uit de Serra da Carioca, zoodat de tram nog heden vanaf de pubheke waterkranen op het Largo da Carioca (achter het Avenidahotel) dit oude aquaeduct volgt tot aan de verzamelbakken op de flanken van den Corcovado. Sedert den aanleg van groote watervangen in andere omstreken is de watervoorziening van Rio niet meer uitsluitend op deze bewonderenswaardige, doch primitieve leiding aangewezen, doch het vraagstuk van rijkelijke waterlevering is nog steeds niet afdoende opgelost; elke zomersche hitteperiode brengt eenige dagen van stremming in den watertoevoer mee. Ons Carioca-trammetje beklimt in nauwe kronkelingen de heuvels van Santa Theresa, tusschen ouderwetsche landhuizen en smakelijke villa's door, die alle prachtige vergezichten over de stad en de baai rijk zijn. Hoogerop worden de huizen minder talrijk, en spoedig verdwijnt ons voertuig tusschen de guirlandes van het zware tropenwoud, waar overdag als 's nachts een onafgebroken concert van kevers en vogels sjirpt. Prachtige doorkijkjes in diepe dalen wisselen elkaar aan weerszijden af; nu eens kijken we in de verarmde heerenhuizen en de blikken hutjes der negers in Rio Comprido neer, dan weer spreidt het welvarende dal van Larangeiras zich in de diepte uit. Aan ons eindpunt Silvestre ontmoeten we de tandradbaan vanuit laatstgenoemd dal (Aguas Ferreas) naar den top van den Corcovado, van waaruit zich wederom een zeldzaam panorama over land en stad en zee uitspreidt. Wandelpaden verbinden Silvestre door het dichte bosch heen met het hotel Paineiras (halfweg den Corcovado) en met de woudparken van Tijuca. Deze laatste streek is terecht een der glories van Rio. Men bereikt het dorp Alto da Boa Vista met de tram, en kan dan te voet het geheele woud doorwandelen; het eindpunt van de tram ligt reeds eenige honderden meters hoog, doch de voor auto's goed berijdbare boschwegen klimmen tot over de 600 Meter, langs den sierlijken waterval, vochtige grotten en punten van uitkijk (Excelsior). Steile bergpaden leiden tenslotte naar de voor khmmers goed bereikbare toppen, waarvan de Tijuca zelf (1020 Meter) en de rotspunt Bico do Papagaio (990 M.) met onvergelijkelijke panorama's beloonen. In Alto da Boa Vista begint een breede en met zorg onderhouden automobielweg, die eerst langs de met bananen beplante hellingen omlaag voert tot de Barra da Tijuca, een kreek waardoor een moerassige lagune in zee uitwatert. Van dit punt, dat aan den voet van den geweldigen steenklomp der Gavea ligt, keert de weg door een liefelijk heuvelland, steeds klimmend en dalend, en steeds langs de zeekust, naar de stad terug, welke bereikt wordt door de voorstad Lebion, langs den Botanischen tuin, en ten slotte over de Avenida Beira Mar. Aldus heeft men om de Serra da Carioca een wijden boog beschreven, en geen enkel stuk van den weg tweemaal gereden. Allerlei variaties zijn mogehjk. Aan deze nog geheel ongerepte en sprookjesachtig schoone streek zijn voor een ieder die haar, als ik, te paard, te voet en per auto geregeld doorkruiste, onuitwischbare indrukken verbonden. Nergens in de wereld zal men zulk een gelukkige combinatie van zeestrand, bergen en bosch, goede autowegen, intieme paardenpaden en tot ontdekkingstochten verleidende bergtrails vinden; en dat alles onder den rook van een milhoenenstad! 2. DE OMSTREKEN VAN RIO. De stad Rio vormt met de naaste omgeving het Federale dis- Tusschen de bananen, bij Rio de Janeiro. (blz. 67) Klapperpalmen op het strand bij Maceió. (blz. 104) 9 trict, dat oorspronkelijk een deel uitmaakte van de provincie (thans staat) Rio de Janeiro. Vandaar dat Rio niet tevens hoofdstad is van den gehjknamigen staat, doch dat Nictheroy deze eer geniet, want het Federale district reikt niet tot den overkant van de baai. De bewoners van de staat Rio de Janeiro heeten in de wandeling Fluminenses, een latinisme dat voortvloeit uit de dwaling der oorspronkehjke ontdekkers, die in de Guanabara-baai de monding van een groote rivier meenden te hebben gevonden, welke zij Januaririvier doopten. Eeen gelijksoortige dwaling is begaan bij de benaming van Rio Grande do Norte en do Sul: in geen van beide gevallen bleken er werkelijk rivieren te bestaan. Intusschen is fluminense echter het adjectief van den staat Rio gebleven; die van de stad zelf heeten Carioca's naar het gebergte van dien naam. Het Federale district is ongeveer zoo groot als de provincie Utrecht; eigenaardig genoeg is de kust nagenoeg onbewoond, als gevolg der lagunes, moerassen en steile berggroepen, die hier liggen. Binnenwaarts echter loopt een spoorweg, die een onafgebroken reeks van voorsteden aan elkaar rijgt, en eindigt in het stadje Santa Cruz, waar het slachthuis van Rio is. Langs dezen spoorweg ligt de streek die in Rio met den naam van „suburbios" wordt aangeduid, bestaande uit golvende dalen rondom de Tijuca-bergen, waar de leelijkheid der voorstedenbouwerij het oorspronkehjke landschapsschoon nog niet geheel verdrongen heeft. Vanuit het centraal station rijdt de voorstadstrein (die in een lus door het station rondloopt) ongeveer een uur lang door niets dan rijen lage huisjes, afgewisseld door tuintjes met een paar palmen of een breeduitstaande manga-boom. Af en toe blauwe kerkjes op een heuveltje of een enkel flink landhuis in een parkachtig terrein. Zoo passeert men Sao Christovao, Engenho Novo, Cascadura en andere arbeidersbuurten, waar de hitte des middags aanmerkelijk sterker is dan langs de zeeboulevards van de meer „fashionable" stadswijken. Aansluitingstramlijnen voeren naar verder afgelegen dorpen met welluidende Guarany-namen, zooals Jacarépagué. en Guaratiba; een bijzonder liefelijke streek ligt rondom het landelijke Jacarépagua waar op een steile en geisoleerde rots een wit bedevaartskerkje verrijst, van waaruit men een liefelijk dal met sinaasappel- en andere sen en pakhuizen liggen, vinden de vrachtschepen ligplaats; reeds voor den oorlog begon de kadelengte al weer te klein te worden, te meer waar het laden en lossen niet zoo snel gebeurt als wenschehjk ware, zoodat de schepen langer dan noodig is aan de kade blijven liggen. Er bestaat een grcotsch plan om de havenwerken uit te breiden doordien men het schiereiland Cajü (thans bezet door opslagplaatsen van kolen en hout, scheepshellingen etc.) aan het kadesysteem wil bijtrekken, met dwarspieren op de kustlijn en onder gebruikmaking van enkele kleine eilandjes. Wordt dit omvangrijke ontwerp uitgevoerd, dan zal Rio een zeer ruime en bruikbare haven bezitten, groot genoeg voor tientallen van jaren. De overkant van de baai bezit geen havenwerken van eenige beteekenis; echter is op het Ilha do Vianna, onder den wal van Nictheroy, de belangrijke reparatiewerf der Companhia Nacional de Navegagao Costeira (Lage Irmaos) gevestigd, de voornaamste inrichting op dit gebied in Brazilië. Voor zooverre de zeeschepen geen gebruik maken van de kadewerken, lossen en laden zij op stroom met behulp van lichters, die in grooten getale beschikbaar zijn; zelfs langs de kade wordt van deze hulpvaartuigen gebruik gemaakt, daar de spoorwegverbinding niet zoo nauw luistert naar de wenschen en belangen der afschepers en ontvangers van lading. Brazilië is, evenals alle Zuid-Amerikaansche landen, door een hoogen tariefmuur omgeven, wat deels voortvloeit uit het feit dat er geen directe belastingen van beteekenis bestaan. Het douanetarief is zeer verouderd, en vertoont groote technische gebreken, die den handel sterk belemmeren; zoo vindt het ad valorem-principe slechts in weinige gevallen toepassing, en wordt het invoerrecht doorgaans berekend per bruto gewicht. Ook is het tarief niet zeer soepel waar het belangrijke landsbelangen geldt, terwijl op menig artikel een bijzonder zwaar invoerrecht is gelegd, zonder fiscale doch met enkel protectionistische oogmerken. Aangezien de Braziliaansche wisselkoers sinds onheugelijke tijden aan sterke schommelingen onderhevig is geweest, wordt een bepaald percentage der invoerrechten ingevorderd in milreis-goud, voor welk bedrag men bij den Banco do Brazil tot den koers van den dag goudbewijzen koopt. Dit percentage, dat van 35 tot 55 % schommelt, al naarmate de Regeering meer of minder dringend 5 om contanten verlegen is, maakt bovendien door de koersfluctuaties alle berekeningen onbetrouwbaar. Een andere omstandigheid, die geen gunstigen invloed op het Braziliaansche tolwezen uitoefent, is het in Zuid-Amerika veel toegepaste stelsel dat de betrokken ambtenaren een aandeel genieten van de opgelegde boeten. Het aantal voorschriften en formaliteiten dat vereischt is, aleer een stuk koopmansgoed Brazilië kan binnengaan is legio; men kan niet, als aan Europeesche grenzen, eenvoudig verklaren, „dit en dat wensch ik in te klaren; wat kost dat ?" doch moet reeds in Europa beginnen met consulaire facturen, verklaringen, paperassen van dit en van dat enz., zoodat het verzenden van een pakje een ingewikkeld probleem wordt. Behalve deze hooge invoerrechten heft de staat nog debietrechten op de meeste verbruiksartikelen, binnenlandsch of buitenlandsch. Een zegeltje bewijst de betaling van deze imposto do consumo: elke sigaar, elke flesch bier, wijn, likeur, elke hoed en schoen — alles is met deze groene strookjes beplakt. Een vat van 't een of ander moet van een geheel vel dezer zegels vergezeld zijn. Het spreekt van zelf, dat buitenlandsche artikelen aldus zeer duur worden, en eenige malen den winkelprijs uit het land van herkomst kosten; ook de inheemsche waren volgen natuurlijk deze importprijzen op den voet, zoodat artikelen die uit overvloedige en goedkoope Braziliaansche grondstoffen bereid worden (sigaren, jams, chocolade enz.) niettemin tegen hooge prijzen in den winkel komen, en, met uitzondering der tabakswaren, bovendien van zeer inferieur maaksel zijn. De industrieele vaardigheid van Brazilië is nog niet groot; het meerendeel der nijverheid kan slechts door de hooge invoerrechten in het leven gehouden worden. Echter heeft de oorlog en de daaruit voortvloeiende schaarschte aan fabrikaten in Europa aan de Braziliaansche industrie een belangrijken prikkel gegeven om op gezondere grondslagen uitbreiding te zoeken. Rio bezit verscheidene groote fabrieken van geweven goederen kleedingsstukken, schoeisel etc. welke thans door den verhoogden levensstandaard in Europa en de dure vrachten een fraaie kans krijgen om, zoo niet even goed, dan toch aanmerkelijk goedkooper te leveren. Ook Brazilië heeft echter reeds arbeidsonlusten meegemaakt, die beurtelings alle industrie-centra doorhepen, doch voorloopig nog geen georganiseerd karakter droegen. Onder de uitvoerproducten in Rio is er geen een van een overwegende beteekenis zooals we zoo vaak in andere Braziliaansche havens opmerken. Er wordt vrij wat koffie verscheept, doch nooit meer dan in verhouding van 1 tot 5 vergeleken bij Santos. De Rio-koffie, afkomstig uit de staten Rio en Minas Geraes, is van inferieure hoedanigheid en geldt in den handel als „hard". Het meerendeel ervan wordt verscheept naar de Vereenigde Staten, Brazilië's grootste koffieklant, die ook de inferieure soorten slikt. Het laden van koffie gaat in Rio zeer langzaam te werk, vergeleken bij den vlotten gang van zaken in de haven van Santos. Een ander belangrijk exportartikel is mangaanerts, uit de bergen van Minas Geraes aangevoerd door den Centraal Spoorweg, en grootendeels naar de V. S. verscheept. Dit ertsbedrijf maakt echter afwisselend perioden van koortsachtig optimisme en diepe depressie door. De uitvoer van andere producten is niet belangrijk. Op het gebied van bankwezen bezit Rio alles wat een metropolis noodig heeft: naast den Banco do Brasil en andere inheemsche mstellingen zijn de meeste landen der wereld er financieel vertegenwoordigd: Engelsche, Hollandsche, Fransche, Duitsche, Belgische, Italiaansche, Amerikaansche banken hebben er hun filialen. In den laatsten tijd begonnen ook Japan en de Scandinavische landen zich op dit gebied te weren. De winkels zijn, zooals reeds opgemerkt, niet van het kaliber zooals een milhoenenstad dit kon doen verwachten; niettemin vindt men eenige vrij groote warenhuizen, welke zich echter speciaal op het gebied van kleedij en stoffen toeleggen. De handel in levensmiddelen bevindt zich bijna geheel in handen van Portugeezen, die weinig oog voor uiterlijk aanzien hebben; ook in de overige winkels is het Portugeesche element zoowel onder patroons als onder personeel overheerschend, evenals b.v. de koffiehuizen- en restaurantbedienden bijna uitsluitend Spanjaarden zijn. 4. KLEINIGHEDEN UIT HET DAGELIJKSCH LEVEN. Reeds is het verschil tusschen koloniaal Rio en modern Rio veel grooter dan de meeste bezoekers thans inzien; slechts de verhalen van old-timers, getoetst aan de toestanden die men nog in de families houden soms een uitgebreid gekleurd personeel, daar wasch etc. thuis gedaan wordt. Men zal zich in Pao ook moeten wennen aan het onvermijdehjk voorkomen van ongedierte; het beste middel hiertegen is echter voortdurende oplettendheid en bestrijding. Zoo worden de keukens doorgaans verlevendigd door kakkerlakken (barata) die volmaakt onschadelijk zijn, doch niet smakelijk aandoen; in sommige tijden van het jaar kunnen deze beesten vliegen, zoodat bestrijding weinig baat: het beste middel is om geregeld razzia's te houden, en een afgemaakte kakkerlak niet te gauw voor dood te houden, anders loopt hij na een uur weer springlevend rond. Groote harige duizendpooten (lacraia) komen in oude gebouwen met vergane fundamenten geregeld voor; ze veroorzaken bij aanraking onaangename jeuk en ontsteking. De witte hagedisjes (lagartixa) die langs de muren en tegen het plafond ronddartelen mag men als welkome gasten beschouwen, daar ze jacht maken op insecten; hun evoluties langs de wanden, op vangst naar vliegen, zijn vermakelijk om te volgen. Terwijl de hagedis als een snoek „staat" en plotseling op de vheg toeschiet, kijkt poes van beneden af ongeduldig miauwend toe, of zij op haar beurt niet den vliegen jager kan vangen. Muskieten kan men verwachten daar, waar veel boomgroei in de buurt is en weinig wind. Luchtig gelegen plekken, als b.v. het hotel Moderne kennen deze plaag niet. Een ware bezoeking in Rio vormen de honden, waarvan een ieder talrijke exemplaren schijnt te houden, zonder zich te bekommeren om voeding en reiniging; het gevolg is, dat de meesten aan afzichtetijke huidziekten lijden, hetgeen, nog afgezien van het hinderlijke geblaf en gejank gedurende den nacht, aan de sympathie voor dit huisdier sterk afbreuk doet. Een tropische regenbui: we kennen allen die verhalen. Maar zoo'n gebeurtenis in een millioenenstad is wel iets bijzonder merkwaardigs. Meestal vallen die heel zware regens des namiddags, wanneer de hitte des daags het materiaal bijeengebracht heeft. Dan barst een hevig onweer los, ongevaarlijk voor de stad zelf, doch menigmaal noodlottig in de voorsteden; en ondertusschen openen zich de wolken op een wijze die met Ovidius' groteske beschrijving van den zondvloed spot. Er vallen geen droppels, maar stralen. Zoo snel valt het water, dat in een oogenblik de plassen zich aan elkaar sluiten, en de lagergelegen straten overstroomen. Van de heuvels ruischen dikke stroomen regenwater omlaag, zand en roode aarde meeshjpend uit de hellingen, en soms met zoo'n kracht het plaveisel beukend, dat de vierkante straatkeien van de bergstraten meegesleurd worden, en beneden een stapel gaan vormen. Spoedig staan een paar straten blank; de tram probeert het nog een tijdje lang, maar moet het opgeven wanneer de rails verstopt raken met het aanshbsel, dat dikke lagen achterlaat. Zoo staan straten als de drukke Cattete weldra vol met vastgeloopen tramwagens, die eilanden in den vloed vormen; het water stroomt de winkels binnen en kan door niets gekeerd worden. Alle daken lekken, en in de meeste kamers valt er drup in meer dan een hoek. Daar de ergste regen, de plotselinge wolkbreuk, bijna altijd tegen vijf uur losbreekt, is opeens de heele citybevolking van haar woonplaatsen afgesneden; geen trams, onmogelijk te voet gaan, auto's de helft van een koninkrijk waard. Dan maar in de stad blijven eten en naar huis telefoneeren; storing op den lijn, de restaurants bestroomd, een bhkje sardientjes met een flesch bier een uitkomst in den nood. Dan is het ergste echter voorbij, en terwijl de regenval vermindert of geheel ophoudt, trekt de overstroorning langzaam weg. Uit de winkels wordt het achter den drempel achtergebleven water met emmers vol weer naar buiten gehoosd, en de trampassagiers kunnen weer uitstappen en droogvoets verder loopen. Want al is het water weggetrokken, de tramrails zijn nog opgevuld met een dikke laag roodachtige modder, die het verkeer nog den geheelen avond verhindert. Ploegen arbeiders graven deze aarde weg, en den volgenden dag, onder een frisch nieuw zonnetje, blaast de wind de opgedroogde klei weer als poeder door de lucht. Soms echter houdt de regen wekenlang aan. Dan worden de problemen ingewikkelder, vooral in de voorsteden die in lage dalen tusschen de heuvels ingebouwd liggen. Sommige van die wijken, meestal in onaanzienlijke stadsdeelen, staan dagenlang blank, Waarbij het water soms manshoog rijst. Ik heb indertijd, uit Sao Paulo weer te Rio binnensporend, gezien hoe een neger in een voorstad tot aan den hals in het water waadde, en toch nog steeds zorgvuldig een paraplu boven zijn hoofd bleef houden om niet nat te worden. In diezelfde periode kwam het voor dat menschen van de been raakten en op straat verdronken; het lijk van een onbekende kwam aandrijven, en bleef met een slip van de jas aan een balkon haken. Op de heuvels van Santa Theresa gebeuren erger dingen; daar zijn vele huizen tegen de verweerde berghelling aangebouwd; en menigmaal brengt de zware en aanhoudende regen de heele helling aan het schuiven. Dan glijdt de geheele zijde van een heuvel eenige tientallen meters omlaag, huis, tuin, omheining, muren en alles meesleepend. Ik heb in de puinhoopen van een aldus afgegleden huis een piano ondersteboven in den regen zien liggen. Ook bemerkte ik op een morgen dat de tuin van mijn buurman met bamboeboschje en al van de helling afgezakt was, en nu twintig meter dieper lag, terwijl de buurman zelf slechts met moeite vanuit zijn woning naar de straat kon afdalen. Het Carnaval mislukte een der jaren die ik in Rio doorbracht geheel door den hardnekkig aanhoudenden regen; reeds weken tevoren was de groote optocht klaar gemaakt, doch er was geen sprake van dat de omvangrijke groepen en bewerkelijke praalwagens op straat konden verschijnen; de Avenida was midden op straat volmaakt schoongeveegd, terwijl druipende en verregende Carnavalgangers zich verscholen onder de smalle bescherming die de kanten der huizen aanboden. Het Carnaval is anders te Rio een geweldig feest. Hoogst merkwaardig is, dat de leiding hiervan berust bij de speeklubs, dezelfde gelegenheden van twijfelachtig allooi die in voortdurende guerilla met de politie leven, doch die voor Carnaval begunstigd worden met een belangrijke gemeente-subsidie, teneinde de groote allegorische vcKMStellingen op vrachtauto's en verhuiswagens op te bouwen tot ware pronkstukken van groteske kunst. Zoo hoog zijn die gevaarten, dat de tramgeleidingen die dwars over de Avenida loopen, op de Carnavalsdagen weggenomen worden; de stoet beweegt zich langs de Avenida Rio Branco en de Beira Mar, gevolgd door alles wat er in Rio op wielen rijdt; elke auto is beladen met minstens een dozijn feestgangers, die serpentines en reukwerken (een euphemistische uitdrukking) over de menigte uitstrooien. De rest gaat te voet, een dicht gedrang van bonte figuren; men is niet zoozeer gecostumeerd, als wel verkleed op alle mogelijke dwaze manieren. Een met carnaval zeer gebruikelijk costuum is pyjama met witte pet. Er wordt bij al dergehjke gelegenheden opmerkelijk weinig gedronken; dit is een factor die over het algemeen onder Latijnsche volken weinig meetelt. In Pernambuco woonde ik een Carnaval bij dat volmaakt ontaardde doordat serpentine en confetti geheel verdrongen werden door het strooien van meel en zelfs gips en krijt. De straten der stad zagen dagenlang wit, en menigeen heeft een volle laag in zijn oogen gekregen als aandeel in het feest. Opvallend in Brazilië is het groote aantal feestdagen. Er zijn clericale dagen, waarbij de klokken van alle kerken de stad van een wild en verward gebengel doen dreunen. Ook zijn er feriados naar aanleiding van vaderlandsche gedenkdagen, zooals 15 November, de onafhankehjkheidsdag, en 7 September, de uitroeping der repubhek. De winkels, banken en kantoren volgen trouw de landsgewoonte om bij die gelegenheden te sluiten; valt zoo'n feestdag op een Vrijdag, dan wordt ook de daaropvolgende Zaterdag er bij aangetrokken, zoodat men drie bank holidays achtereen heeft. Het spreekt vanzelf dat vele bedrijven, zooals bv. de scheepvaart, van deze talrijke feriados niets dan last hebben. Opmerkelijk is bij den Braziliaan de rage om de straten telkens te herdoopen; menige straat draagt een naambordje dat door het pubhek genegeerd wordt, daar de oude naam niet uit het spraakgebruik verdwijnen wil. Bij overlijden van een bekend man wordt terstond een straat naar hem genoemd, doch niet een nieuwe in de buitenwijken, maar een der hoofdstraten in de stad; raakt de herinnering aan den overledene weer wat op den achtergrond, dan keert men vaak weer terug tot den vroegeren naam, en herroept aldus met stillen trom het voorheen bewezen eereblijk. Daar ook de nummering der huizen af en toe veranderd wordt, kan men zich voorstellen dat een opgegeven adres niet altijd vlot te vinden is; menig adres luidt: rua zus of zoo, antiga rua dit en dat, numero zooveel, antigo zooveel. Ook de menschen zijn van dergelijke wispelturigheden niet afkeerig; menigeen adverteert in de krant dat hij zich vanaf heden niet meer José de Soura Guimaraes, doch voortaan Joaquim Coelho da Silva noemt. Het Braziliaansche geld is, ondanks de vele nullen achter het teeken, even eenvoudig als bij ons. Basis is de reaal, een denkbeeldige munt van rninimale waarde; duizend realen vormen een miheis (Rs. 1 = $5 1). Koperstukken van 20 (vintem) en 40 reis (pataco) komen in het stadsleven nauwelijks te pas. Practisch ge- sproken is het kleinste muntstuk de nikkelen tostao (100 reis)„ daarop volgt dat van 200 reis (dois tostóes) en 400 reis (cruzado). Voorts zilverstukken van 500, 1000 en 2000 reis. Papiergeld van 2, 5, 10, 20, 50, 100, 200 en 500 milreis. De milreis schommelt sterk in waarde, doch is zelden minder dan 50 of meer dan 80 cent waard. Het economische leven gaat op en neer met den koers(cambio) op Londen, die dagelijks, samen met de beursnoteering" der koffie, aan het hoofd van de krant prijkt. B. MIDDEN-BRAZILIË. 1. MINAS GERAES IN VOGELVLUCHT. Slechts in korte trekken wil ik iets mededeelen van den grooten binnenstaat, die in vele opzichten de oud-Braziliaansche tradities, bewaard heeft, doch voor den buitenlander niet dat belang heeft wat de kustlanden hem inboezemen. Men bereikt Minas van uit Rio in enkele uren met de Centraalspoor; de lijn doorloopt de „suburbios" en de „baixada fluminense", en beklimt dan de bergen van den kustketen, welke bij Mendes overschreden wordt; vandaar af daalt de lijn weer omlaag naar het vriendelijke dal van de Parahyba-rivier, die het bereikt bij de Barrado Pirahy. De Centraalspoor zal tusschen Rio en de Barrageëlectrificeerd worden, op soortgelijke wijze als het suburbane traject van de Argentijnsche Centraalspoor te Buenos-Aires. Aan de Barra do Pirahy splitst zich de hoofdlijn: links gaat het stroomop naar Sao Paulo, en rechts met de Parahyba mee in dé richting van Minas; wij verlaten deze rivier weer bij Entre Rios, waar we den Leopoldina-spoorweg ontmoeten, die de reis vanaf Rio over Petropohs gemaakt heeft, en de oostelijke binnenlanden van Minas bedient. Deze staat is volstrekt geen harmonisch geheel. Een deel bestaat uit dorre hoogvlakten en bergruggen, stoffig, kaal en warm. Een ander deel echter is rollend heuvelland, besproeid door riviertjes en beekjes met bamboewuivende oevers. Iedere boerderij of f azenda beslaat geweldige oppervlakten bosch, veld en wildernis, en de fazendeiro voert er een autocratisch bestuur over talrijke families, die hem in goede traditie onderdanigheid verschuldigd zijn. Aan hem als patroon gehoorzamen de knechts, het werkvolk, Na deze uitweiding kunnen we tot de kaart van Minas terugkeeren. Juiz de Fora is de eerste belangrijke stad, die we ontmoeten, van ongeveer 50.000 inwoners; de straten zijn er geplaveid, wat niet overal ih dezen staat het geval is. Alle steden bezitten een paar breede en rechte hoofdstraten, waar lage huisjes met roode daken en gekalkte muren langs staan; een pleintje met wat parkaanleg en eenmuziektent in het midden, eenige winkels van levensmiddelen, gereedschappen, lederwerk etc, een bioscooptheater, een koffiehuis met tegeltjesvloer en kroesharige bedienden in hemdsmouwen kortom, ongeveer als ook in de voorsteden van Rio. Meer naar het Oosten, aan de smalspoorvertakkingen van den Centraalspoorweg, liggen de landbouwstreken, waar koffie, mais en boonen verbouwd worden. Cataguazes is een van de kleinere koffiecentra. Verder binnenwaarts, langs de hrofdlijn, passeeren we Palmyra, het middelpunt van de „productos Mineiros", d. w. z. zuivelproducten. Goede melk en dragelijke boter uit deze streken zijn alom in de wit ge verf de „leiterias" van Rio verkrijgbaar. Hier worden ook de nagemaakte Edammer kaasjes gemaakt, die in alle Braziliaansche kruidenierswinkels aan rissen opgehangen zijn ui rood geverfde ronde blikjes; maar de namaak van Palmyra is oneetbaar droog, en kan dengene, die dit voor de echte „queijo Hollandez" houdt, onmogelijk van geestdrift voor Edam vervullen. Het daarop volgende stadje Barbacena is bekend om zijn uitstekende vruchten, vooral appelen. Er wordt ook wat tabak verbouwd voor sigaretten. Aan een westelijke zijhjn ligt Sao Joao d'El Rey, waar de hoofdstad van Brazilië gevestigd zou zijn wanneer de eerste poging tot onafhankehjkverklaring in 1792 gelukt was. Nog verder het binnenland in liggen aan een zijlijntje de goudmijnen van de oude hoofdstad Ouro Preto, nog steeds onder Engelsche leiding in exploitatie. En aan het eind van het breede spoor der Centraal vinden we de hoofdstad Bello Horizonte, een bloeiende provinciestad met enkele groote gebouwen, doch overigens van geen bijzonder belang. Vroeger lag bier het dorpje Curral d'El Rey, dat in 1894 tot hoofdstad van Minas verheven en in 1897 als zoodanig onder den nieuwen naam „Bello Horizonte" in gebruik genomen werd. en wandeldreven langs de rivier aangelegd werden en publieke gebouwen gesticht. Een net van tramhjnen strekt zich tot ver buiten de stad uit. De Parahyba is een rivier, die aan Holland doet denken: vlakke kanten langs een grauwgeel sop, hier en daar een rood dak tusschen het welige groen der oevers, en teere verschieten, waar elke boom die boven de effen horizont uitsteekt, terstond in het oog valt. Langs de rivieroevers verheffen zich op verschillende punten de schoorsteenen der „usina's", waar het riet tot suiker verwerkt wordt; het aantal der kleinere fabriekjes, herkenbaar aan hun korte en vierkante schoorsteenen, is zeer groot; echter zijn er ook verscheidene moderne suikerfabrieken met slanke schoorsteenen, die dit rivierlandschap sprekend doen gelijken op de oevers van Puttershoek en Oud-Beijerland. Langs de rivier loopt aan weerszijden een pad, dat alle bochten meemaakt tot waar de Parahyba in zee uitmondt, bij het zandige haventje van Sao Joao da Barra. De weg is slechts een kleibaan, die op vele passages plaats heeft voor twee karresporen naast elkaar, een terreinverspilhng die wonderlijk aandoet in dit kostbare bouwland. Overal waar geen huisjes staan, is de bodem met net beplant, in eindelooze rijen van pluimenwiegelende stengels, met maïskolven als bijgewas tusschen het riet in; sommige cannasoorten zijn spichtig, krom en rood, andere dikker, geelachtig en recht. Veel verschil maakt de regenval gedurende de groeiperiode: aanhoudende droogte doet de geledingen tusschen de knoopen kort en suikerarm blijven, rijkelijke vochtigheid doet ze uitdijen tot sappige stengels. Een gevallen stam begint overal aan de knoopen wortel te schieten; het is dan ook voldoende om zoo'n hd met knoop (olhadura) te planten om een nieuwen stengel te verkrijgen. In de rietvelden van Campos wordt serieus gewerkt: groepen arbeiders, blank en gekleurd, wieden de vette aarde tusschen de stammen, een werkje, dat voortdurend herhaald moet worden; het rijpe riet wordt gesneden en van de bladen ontdaan, waarna de kale stengels op lage spoorwagentjes gestapeld en naar de fabnek gereden worden. De Leopoldina-spoorweg zelf doet veel van dit werk, en is ook met de meeste groote fabrieken door zijlijnen verbonden; ook echter hebben de groote usina's zelf hun eigen net van smalspoor, waarmee ze hare uitgestrekte rietvelden binnen het bereik harer molens brengen. Op het fabrieksterrein lost de riettrein zijn lading öf terstond voor de jacobsladder, die de stengels naar de persen voert, óf anders in opslagloodsen of op den grond, waar echter de productiewaarde van het riet sterk geschaad kan worden door dagenlange droogte en hitte. De regen doet natuurhjk het bruto-gewicht van het riet toenemen; zoo gelden er dan ook in de verhouding tusschen suikerplanter en suikerfabriek soortgelijke voorwaarden als elders tusschen de boeren en de zuivelfabriek aangaande het vetgehalte van de melk. Het procédé der suikerbereiding is niet zeer ingewikkeld in zijn grondgedachte: het riet wordt gewalst en geperst, en het groene sap (caldo de canna, alom in Brazilië als verfrisschende drank voor een nikkelstukje verkrijgbaar) wordt verhit en gezuiverd tot zich de suiker er uit afscheidt. Bijproducten zijn de rum en alcohol, die in Brazilië een kanker der lagere bevolkingsklassen zijn geworden in den vorm van de goedkoope cachaca of paraty, waarvan men een grof waschtafelglas vol krijgt voor het kleinst gangbare geldstukje. Het uitgeperste rietstroo (bagago) wordt weer door de fabrieksvuren opgeslokt, wat een groote besparing aan brandstof beteekent. Overigens zou deze bagago, evenals de afgesneden rietblaren, een groote veestapel kunnen voeden, want zoowel koeien als paarden eten het met graagte. Campos zal zich aldus op den duur ook als veehoudend centrum gunstig kunnen ontwikkelen. De suiker van Campos wordt afgescheept met schuiten en kleine stoombootjes (de slijkerige Parahyba kan geen scheepvaart van eenigen diepgang verdragen) naar Sao Joao da Barra, en vandaar met kustbooten naar Rio. Een grooter gedeelte volgt echter den Leopoldina-spoorweg naar Nictheroy en Rio, waar de fabrieken van vruchtenconserven groote hoeveelheden suiker verbruiken. Voorbij Campos passeert de spoorlijn over een grooten brug de Parahyba en verwijdert zich dan langzamerhand van de vette kleilanden; allengs neemt de weligheid der suikervelden af,en spoedig begint hèt terrein heuvelachtig te worden. Wij beklimmen de bergen van Espirito Santo, en rijden weldra op steile tellingen, met omlaag een doorkijkje in het grazig dal van een beekje, en omhoog de zwaarbeboschte kruinen, die nog niet aan menschehjke bebouwing toe zijn. De bodem bestaat uit roode klei, de echte koffiegrond; spoedig zien we de gummende blaren der koffieheesters dan ook op de gerooide plekken in het bosch verschijnen, tusschen maïskolven in, die de cultuur loonend moeten maken. Het zijn hier echter niet de zachtglooiende terrassen en heuvelwelvingen van Sao Paulo, waar welgewiede paden tusschen de rijen zorgvuldig onderhouden struiken doorloopen: in Espirito Santo heeft men slechts de ergste ruigte van het bosch omgehakt, en tusschen de stompen en stronken der gekapte boomen heeft men de koffie geplant, op steile hellingen, zonder onderhoud, zonder zorg. Geen wonder, dat de Espirito Santo-koffie niet van hooge kwaliteit is: alleen de Vereenigde Staten zijn afnemers .van dit ongesorteerde product, waarin allerlei soorten en typen dooreengewerkt zijn tot een mengelmoes, dat nauwelijks het type 7 haalt. Een betere soort, ook voor Europa bruikbaar, is het type dat „capitania" genoemd wordt, doch hiervan worden slechts geringe hoeveelheden geoogst. De spoorlijn beklimt voorbij het stadje Itar^mirim een hooge en steile rotswand, die spoedig honderden meters loodrecht boven het dal uitsteekt; een groote waterval geeft dit plaatsje een goede toekomst. Onze trein cirkelt hoog boven de rotswand op een viaduct dat er deels van buiten tegenaan gebouwd is, en verdwijnt dan in de hooge wouden, waar hier en daar dikke omgezaagde boomstammen van rood en meestal ongelooflijk hard hout omverliggen. Espirito Santo is een fraai land, dat nog een open toekomst heeft; de bodëm is ongemeen vruchtbaar, wat al blijkt uit den grooten rijkdom aan kostbare houtsoorten; er bestaat wel hier en daar een houtzagerijtje, doch deze zijn niet van voldoenden omvang, en steeds op te primitieve wijze ingericht; zoo moeten de stammen dan ongezaagd op spoorwagens naar Victoria gereden worden, want de riviertjes zijn te zwak om vlotten te kunnen dragen, terwijl het betere hout ook te zwaar is om te drijven. Dit alles beteekent dus, dat de houthandel van den staat nog geheel in het beginstadium staat, en nog niet met energie is aangepakt. De woudreuzen, die we gedurende de treinreis konden zien, getuigen anders wel van de toekomst die hier ligt. Victoria is een stil provincieplaatsje aan een diepe en langgerekte baai, die aan een fjord doet denken; de hgging van het ouderwetsche stadje tegen de groen begroeide heuvels doet vroolijk aan. Er zijn een paar groote regeeringsgebouwen met fraai aangelegde terrassen, doch overigens is Victoria niet veel stad. Een ritje met de tram brengt ons achter den ingang van de baai om naar het open strand, waar de abacaxi (ananas) op den zanderigen bodem goed wil. In Victoria loopen de belangrijke Braziliaansche kustlij nen aan, nl. Lloyd Brazileiro en Companhia Costeira; ook verschijnt er af en toe een Europeesch of Amerikaansch vrachtschip om de koffie te laden, welke de filialen van Hard & Rand en Arbuckle in het binnenland opgekocht hebben. Andere uitvoerproducten van belang bezit de staat nog niet; mais groeit er goed, doch brengt bij de primitieve verbouwingswijze te geringe oogsten op, en vindt voorts een grage markt in het land zelf. Cacao is in opkomst langs den Rio Doce, een rivier, die uit Minas Geraes afdaalt, en een eind benoorden Victoria in zee mondt; in deze gebieden wonen nog verscheidene Botocudo-stammen, laagstaande Indianen, die slechts door de afgelegenheid hunner woonplaatsen voor snellere uitsterving gespaard zijn gebleven. De Estrada de Ferro Diamantina, reeds hiervoor vermeld, loopt van Victoria naar den Rio Doce, en volgt deze rivier een eind landwaarts tot 450 K.M. van de zee. Bij voltooiing der aansluiting op Diamantina, van waaruit de verbinding met het binnenland van Minas Geraes reeds aanwezig is, kan Victoria een belangrijk aandeel tot zich gaan trekken van de uitvoeren uit den rijken binnenstaat. Vooral zullen dit diverse ertsen en andere delfstoffen zijn; zoo is een uithoek van Minas, die eveneens Victoria als naastbijzijnde haven heeft, nl. de streek van Santa Luzia en Espera Feliz, in den laatsten tijd ook al meer onder de aandacht gekomen wegens zijn rijkdom aan mica en kristal. Valt deze openlegging der binnenlanden volgens verwachting uit, dan zal vooral Victoria daarvan profiteren, en zich snel tot een hooger peil kunnen opheffen dan de slaperige sleur waarin het stadje thans leeft. 3. BAHIA EN ACHTERLAND. „Bahia é bóa terra, ella la e eu aqui" (Bahia is een goed land: zij daar en ik hier) — aldus een populair wijsje in Rio. Er is veel waars in dezen straatdeun: Bahia is een prachtig land, mits men er niet zelf behoeft te wonen! Weinig staten zijn zoo vruchtbaar aan de rijkste tropische gewassen, die de wereld kent. En hoeveel ruimte voor uitbreiding is er niet nog; slechts een klein gedeelte van den uitgestrekten nemen, en ons tegen den opstaanden rand omhoog te laten hijschen. Boven gekomen zien we de baai met de talrijke schepen beneden ons uitgespreid; en uit de lift stappend staan we op een schelwit door de zon geblakerd pleintje, van waaruit trams in alle richtingen rijden. Veel keus is er trouwens niet; er is in Bahia eigenlijk maar één hoofdrichting, en dat is steeds langs den hoogen opstaanden rand tot buiten aan zee, en dan nog een eindje langs de open kust tot aan den vuurtoren. De tram (of auto) volgt steeds de hoofdstraat van de stad, waar af en toe een hotel met vele kleine raampjes aan ligt, of een lomp theater of een barokkerk. In het begin staan de huizen nog in aaneengesloten rijen, stijf en onaanlokkehjk, met holle ramen, waar latjesluiken bijhooren. Uit elk raam hangt iemand. Maar verderop lossen zich de stijve huizengelederen op in aardige landwoningen en villa's in eigen tuin, met prachtigen plantengroei en slingerende bloemen er omheen. Af en toe een groepje kokospalmen, met een tros noten in den kroon. Zoo bereiken we de zeekust, die we nog een paar honderd meters Noordwaarts kunnen volgen, tot waar de Avenida in haar eigen puin stuit. Dit is het koelste en luchtigste punt om te wonen, doch er is in Bahia opmerkhjk weinig werk van het woningvraagstuk gemaakt: alles even primitief en ongenoegelijk. Niet alleen dat de hotels, restaurants en woningen geheel ongenietbaar zijn — ook de onderdeden vertoonen hinderlijke gebrebreken. Zoo is het electrisch licht enkel geschikt om hoofdpijn te bezorgen door het onophoudelijk op en neer sidderen. Levensmiddelen zijn slechts hoogst gebrekkig te krijgen; en men weet waarlijk niet wat men met z'n vrijen tijd moet beginnen: de Europeanen werken of drinken en kaarten of slapen. Het voedsel in de eethuizen is al bijzonder onsmakelijk; de speciaal Bahiaansche gerechten, zooals vatapa, caruru, mocotó (gestoofd runderkraakbeen!) zijn onverdragehjk vet, en soms zwaar gepeperd. Bahia is de clericale stad bij uitnemendheid: er zijn evenveel kerken als dagen in het jaar! De meesten dezer gebouwen zijn opgetrokken in den eigenaardigen Jezuitenstijl, waarvan Spanje en Portugal vol zijn, en die ook door geheel Latijnsch Amerika de overhand heeft. Een andere kleine bijzonderheid van Bahia vormen de metaalachtige groene kevers, die men gedroogd of in doublé gevat kan koopen voor broches en dergelijke sieraden; eveneens verkoopt men er opgezette colibrietjes, in het Portugeesch beija-flör (bloemenkusser) genoemd. Heeft men hiervan eenige exemplaren als reisherinnering meegenomen, en een paar kistjes sigaren gekocht, dan is men ook meestal reeds volkomen bereid om Bahia weer te verlaten. Het voornaamste product van den staat Bahia is de tabak, die in verschillende zones rondom de hoofdstad groeit. Reeds ten tijde van de ontdekking bleken de Braziliaansche Indianen opgerolde tabaksblaren te rooken; en de tabakscultuur rondom Bahia is bijna zoo oud als de stad zelve. De humusrijke en vochtige kleibodem van den staat is bijzonder voor deze cultuur geschikt, doch brengt hoofdzakelijk sterk nicotinehoudende tabak voort. Toch wordt het land nog belangrijk bemest; de zaailingen worden met grooten zorg op de tabaksvelden uitgepoot, waarna voortdurend gewied moet worden. Aan de behandeling van het rijpe product valt nog veel te verbeteren, en in elk geval staat Bahia hierin verre ten achter bij Deli en Cuba, vooral wat opleveren van prima dekblad betreft. Voor de fijnste Bahia-sigaren wordt dan ook buitenlandsch dekblad geïmporteerd, en het is geen uilen naar Athene dragen, wanneer Deli-tabak te Bahia wordt aangevoerd. Behalve de plantage-tabak in de bijzondere landbouwcentra (zooals Cruz das Almas, Cachoeira, Santo Antonio de Jesus e. a.) komt er nog veel te hooi en te gras verbouwde tabak uit de binnenlanden, fumo da matta (tabak uit de wildernis) genaamd. De uitvoer van Bahia-tabak richtte zich vroeger vooral op Hamburg, Bremen en Amsterdam; in de laatste tijden is Holland een steeds grootere plaats in de statistiek gaan innemen, eninkoopers der grootste tabakshuizen van Amsterdam zijn te Bahia gevestigd. Echter bhjft ook een aanzienlijk deel van Bahia's productie in het land zelf, waar er de bekende zware en sterk nicotine-houdende sigaren van gemaakt worden. De grootste en beste fabrieken, meestal onder Duitsche leiding, hggen in de omstreken van Bahia zelf, aan den overkant van de baai. Bekend zijn de sigaren van Dannemann (A bella Cubana, Cosmos, Perhtos etc.) te Sao Felix. Verder die van Suercbeck (Hollandezes, Brazil) te Maragogipe en van Stender, Costa, Ferreira e Penna e. a. in bovengenoemde plaatsen en in Cachoeira en Cruz das Almas. Doch ondanks den overvloed zijn de Bahia-sigaren altijd tame- , baan slingert zich tusschen ronde heuvels van droge klei, waar de rietvelden in rij en gelid tegen op hggen; echter niet de sappige en vochtige rietakkers van Campos, doch eindelooze hellingen van naar water smachtende stengels. Als tusschengewassen zijn katoen, mais en mandioca tusschen het suikerriet geplant; de bebouwde hellingen zijn doorsneden van wegen en paden, evenals een Hollandsche polder in mootjes gekorven is. Van de voormalige wouden is nauwelijks meer een spoor over; op z'n hoogst draagt een met rietgelederen omcirkelde heuvel nog een klein kruintje van bosch, dat er uitziet als een kalotje op een kaal hoofd. Bij elk station behoort een stadje of dorp, meestal bestaande uit een ruim marktveld met enkele onaanzienlijke straten; des Zondags wordt hier markt gehouden, en dan ligt in kramen of op matten op den grond een overvloed van leerwerk, touw, houten gereedschappen, vleesch en vruchten uitgestald. De omwoners komen op hun kleine paardjes, allen telgangers, aangetrippeld, zoodat er dozijnen van die beestjes aan de hekken staan te wachten. Bij enkele stations ligt ook een suikerfabriek, wat soms een zeer groote en moderne usina is; een der belangrijkste is die te Utinga, onder den rook van Maceió, een andere groote ligt te Catende, halfweg Pernambuco, en een derde omvangrijke bezocht ik in Caxanga, aan een zijlijn. Deze groote fabrieken hebben, evenals die van Campos, haar eigen net van smalspoor, en vormen economische centra op zichzelf. Een groot probleem is de watervoorziening, die gedurende de langdurige droogten wel eens spaak loopt. Ervaren suikerkoopers te Pernambuco kunnen aan de usinasuiker bij beschouwing op de vlakke hand terstond herkennen van welke fabriek ze afkomstig is. Vanuit het knooppunt Glycerio loopt een zijlijn naar het vooruitgaande stadje Garanhuns, een middelpunt van suiker en „dry farming", waar een rijksproefstation zich met succes op toelegt; het stadje heeft indertijd een treurige vermaardheid verkregen door een bloedige en onuitroeibare farniheveete, waardoor velen der beste inwoners een gewelddadig uiteinde hebben gevonden. Het vee uit deze binnenlanden behoort grootendeels tot het zebü-ras, dat weinig goede eigenschappen bezit. Het is noch voor zuivelbereiding, noch voor vleeschproductie geschikt, en kenmerkt zich vooral door zware beenderen, een ruim geplooide huid 7 en geweldige hoorns. Niettemin gaan enkele fazendeiros hardnekkig door met het propageeren van deze minderwaardige veesoort, in plaats van productievere rassen te acchmatiseeren, zooals in andere streken met goed gevolg geschiedt. Ook de paarden zijn van inferieur slag: klein en van slechten gang. Geen enkel paard kan er draven: hun gang is een zenuwachtig dribbelen, dat op weinig snelheid uitloopt, en het dier onnoodig afmat. Maar de „caipira" of plattelander van Pernambuco vindt dezen trippelenden telgang wel aangenaam, daar het hem de moeite van het paardrijden geheel bespaart: hij behoeft maar op het zadel te bhjven hangen, en zijn beestje draagt hem wel waar hij wezen wil. Hengstenkeuring is in Brazilië niet voorgeschreven, zoodat het paardenras hopeloos gedegenereerd is; slechts af en toe vindt men kenmerken, die op de afstamming van Andalusische (d. i. Arabische) voorouders wijzen. Muildieren komen in deze streek zeer weinig voor, zoodat ook hier nog een belangrijk arbeidsveld open ligt. Zoo sukkelen we onze veertien uur lang door het suikerland; bij elk station wordt de trein bestormd door barrevoetsche jongens, die koffertjes willen dragen. „OkY o frête!" klinkt hun geschreeuw; meestal springen ze op en van den trein, terwijl deze in vaart is, doch ze zijn handig als apen. Eindelijk dan, tegen het vallen van den avond, naderen we de kust weer; de grond wordt zandig en de kokospalmen verschijnen weer. Over een spoordijk tusschen moerassen en plassen, door armoedige voordorpjes van kleihutten rijden we het Recief binnen: de hoofdstad steekt forsche torens en koepels omhoog tegen een harden achtergrond van oceaan. 2. DE STAAT EN STAD PERNAMBUCO. Door de Brazilianen wordt met den naam Pernambuco enkel de staat aangeduid; de stad zelf heet Recife. Echter is dit Recife eigenlijk slechts een onderdeel van de stad, nl. alleen het rif, dat voor de monding der Beberibe-rivier ligt, en slechts een smalle strook voor stadsbebouwing vormt. Aan den overkant van de Beberibe is men al op het schiereiland Santo Antonio, dat eveneens reeds geheel met stad volgebouwd is. Nog een brug passeert men dan, ditmaal over de Capibaribe, die met de Beberibe een gezamenlijke monding heeft; en dan bevindt men zich m Boa dan aan beide einden een sneltrein vindt klaar staan. Ik zie dit nog eerder op het Afrikaansche traject verwezenhjkt worden dan in Zuid-Amerika; want om vanuit Pernambuco een eenigszins voor het groote snelverkeer bruikbare hjn naar het Zuiden te verkrijgen zou men heel wat losse stukjes spoorweg aan elkaar moeten plakken. Het bestaande zal hier de vijand van het toekomstige blijken te zijn. Zoo is er ook al lang een plan in de pen om vanuit Pernambuco een groote transcontinentale spoorlijn te bouwen dwars door de Brazihaansche wildernis heen naar Perü. Het ontwerp is ongetwijfeld grootsch; doch een dergelijke hjn zal tientallen jaren lang noodlijdend moeten bhjven, alvorens er eenige rente op het kapitaal kan worden verwacht. Een begin is vanuit Pernambuco reeds aanwezig, en loopt 270 K.M. oostwaarts de binnenlanden m; doch waar dit onbeteekenende eindje reeds elf uren sporens is, kan men zich voorstellen, hoe lang een rit naar Callao wel zou moeten duren l Echter zal het ontwerpen en aanleggen van hoofdspoorwegen voor de komende decaden onvermijdelijk tot de uitstrevende regeering moeten behooren. Het stadsinterieur van Pernambuco bezit een zekere genoegelijkheid, die in vele andere steden vergeefs gezocht wordt; de hoofdwinkelstraten zijn geasfalteerd, en maken met hun groote winkels en drukke trottoirs geheel den indruk van een welvarende provinciestad. Zoo doet de Rua Nova, die van brug tot brug loopt, denken aan de Leidsche Breestraat of de Groningsche Heerestraat. Hier en daar een pleintje met wat palmen; kleine en weinig aantrekkelijke cafétjes bieden een zitje op den stoep aan, waar men met een rietje een groenen kokosnoot kan uitslurpen. Aan hotels is er niet veel keus : het niet zeer geriefehjke Recifehotel ziet er van buiten werkelijk modern uit, terwijl het oudere hotel do Parque geheel naar plaatsehjke omstandigheden is ingericht: beneden een groote biljartzaal, en boven rijen pnmitieve slaapkamers; de eetzaal ligt onder een afdak, en is aan alle zijkanten open, wat 's avonds heel frisch is. Een soortgelijk afdakstelsel vindt men in dit, als ook in andere provinciale hotels van Brazilië, toegepast bij de slaapkamers der bovenste verdieping- een matglazen afdak spant zich over een dubbele rij hokjes heen' en de tusschenwanden der kamertjes zijn slechts ruim mans- Een typische barokkerk in Olinda. (blz. 112) Mangue-groei (luchtwortels), (blz. 117) hooge schotten, 's Morgens wordt men wakker door de broeiing der zonnestralen op het glazen afdak; mijn zakmes vond ik gloeiend heet op tafel hggen! Aan restaurants heeft Pernambuco meer aan te bieden dan de meeste Braziliaansche provinciesteden; er is er een, dat van Manoel Leite, waar 's middags een strijkje de lunchende businessmen opvroohjkt met maxixe en tango. Een specialiteit der Pernambucaansche keukens is cavalla cozida, een gekookte visch, die zeer hard en droog is, doch voedzaam en smakelijk; de staart is een ware delicatesse. Ook kreeft en camarao (groote garnalen) zijn overvloedig. Aan vruchten vindt men volop cajü, een zotskapvormige rinsche vrucht, met een krommen boon er bovenop, die als kastanjes wordt gepoft, en door de Brazilianen met graagte geknabbeld wordt. Ook saputi, een uiterlijk op een aardappel lijkende boomvrucht van zachten, getuigen smaak is in Pernambuco inheemsch. Achter Bóa Vista beginnen uitgestrekte wijken van losstaande landhuizen, omgeven door tuinen en boomgaarden met fraaie gewassen. De straten hebben hier nog geen plaveisel, doch zijn in den drogen tijd mul en stoffig van het zand, en in den regentijd drassige modderpoelen. Echter geven de tramlijnen, die deze villawijken in alle richtingen doorkruisen, overal goede verbinding. Een van die buurten, Magdalena genaamd, ligt in de bochten van de Capibaribe, met kokospalmen en massieve groepen van mangaboomen langs de oevers; in de latere tijden is de Magdalena, eens de deftigste voorstad van Pernambuco, wat achteruitgegaan door de ontwikkeling van Afflictos en andere vriendelijke tuindorpen. Een ander liefelijk oord buiten Pernambuco is het doode stadje Olinda, dat in nog geen half uur met de tram bereikt wordt, door de moerassige mangrover-velden langs de zee. Olinda is ouder dan het Recief, en was nog langen tijd een geduchte mededingster; het ontbreken van een ankerplaats deed dit stadje ten slotte afzakken tot den tegenwoordigen rang van clericaal oud nest, historisch interessant, en door fraaie stranden gezoomd, doch zonder eenige levensvatbaarheid. Het ligt op een heuvel vlak langs de zee, en doet met zijn vijftigtal kerkjes en kloosters, en met z'n kromme, hellende straatjes van roode daken denken aan een Portugeesch plattelandsstadje. Het strand is slechts smal en loopt steil in de zee af; doch het baden is er zeer in trek, en menige Pernambucaansche familie bezit een optrekje aan het strand van Olinda, waar men de heete maanden doorbrengt. Vooral des avonds, onder maanovergoten kokospalmen, is het aan het strand heerlijk koel en rustig. De naaste omstreken van Pernambuco vertoonen een droog heuvelland, waarvan de kruinen met laag kreupelhout bedekt zijn, en de dalen beplant worden met mandioca en maïs. Het is een vriendelijk landschap zonder groote schoonheden, doch met vele hoekjes voor liefelijke natuur en fraaie uitzichten op de zee. Interessanter wordt het landschap, wanneer we de centrale lijn der Great Western volgen; eerst gaat het door de onoogelijke en armoedige negerwijken van Afogados heen, waar leemen en blikken hutjes langs de randen van moerassige poelen gegroepeerd zijn. Daarna doorloopt de hjn een zanderige streek van boomgaarden en tuinen, om vervolgens de bergen van Jaboatao binnen te dringen. Eenige uren lang sporen we dan door een mooi heuvelland, de kruinen nog met zwaar bosch beladen, en de dalen en lagere hellingen beplant met suikerriet. Bij Morenos ligt een groote Belgische textielfabriek; het stadje Victoria is rijk aan vruchten. Zoo dringen we steeds verder het binnenland in, tot eindelijk een nieuwe groote helling begint; de cultures houden op in deze woestijnachtige streek van verweerde rots en grintzand. Slechts is op de hellingen de aanplant geprobeerd van cactus zonder distels, de vermaarde mtvmding van den Californier Burbank, waardoor thans ook in droge streken een redelijk waterhoudend veevoer verkregen kan worden; men deelde mij mede, dat deze plant in Pernambuco inheemsen bleek te zijn, zoodat Burbank iets uitgevonden zou hebben, dat al in de natuur bestond, doch ik neem deze bewering met eenige reserve aan. Een andere eigenaardige aanplant is die van pita, een woestijnplant die uit een op den grond groeienden krans van stugge puntblaren één stam met bloementros meters hoog in de lucht zendt. Uit de vezels worden zakken gemaakt, doch zoowel cultuur als industrie zijn nog in het begin. Eenige uren van geregeld klimmen brengen ons op de hoogvlakte der binnenlanden, een golvend land met verre gezichts- einders en weinig plantengroei; slechts langs de beekjes, voor zoover niet uitgedroogd, is een strook frisch groen te zien, doch de rest van het land is dorgeel en zanderig. Witte stadjes, boomloos. en heet, hggen op de oevers der verdroogde beddingen; in andere jaargetijden zal hier het water met gevaarlijke kracht doorheenbruisen, doch zooals ik die riviertjes zag, kostte het aan de dorpsvrouwen moeite om een nat plekje voor haar wasch te vinden. Des avonds komen we in Pesqueira aan, een stadje, dat in een. droog en stoffig dal ligt tusschen bergen, die aan de maankaart. doen denken. Aan alle kanten kale en dorre rotsen, die, toen ik. ze te paard beklom, slechts uitzicht gaven op nog meer droge maanbergen; slechts groeit er wat laag hout, terwijl men op de hellingen proeven heeft genomen met druiven, die het op deze zonnige hoogvlakte goed doen. Het klimaat van Pesqueira is voortreffelijk: midden op den dag natuurlijk heet, doch overigens getemperd door de hooge ligging, die de nachten zeer koel maakt. Er zijn een paar groote fabrieken van vruchtconserven, wier specialiteit is de goiabada, een stijve gelei van de roode goiabavruchtjes, die in alle hoeken de dalen aan de boomen groeien, en in kisten en bakken op den rug van pakpaardjes van verweg uit de bergen worden aangevoerd; het heele stadj e is doortrokken van den wee-zoeten geur dier goiabada, waarvoor de fabriek van mijn gastvriend Coronel Xavier de Britto de grootste aansprakelijkheid draagt. De platte ronde blikjes met goiabada en andere -adas zijn overal in Brazilië verkrijgbaar; men eet deze op boenwas lijkende vruchtenzalf als dessert, meestal samen met bananen en kaas, wat zeer smakelijk is. Vanuit Pesqueira loopt het spoorlijntje nog een eindje over de maankaart door; een verlenging zal op den duur tot stand moeten komen tot het uiterste Westen van den staat Pernambuco, daar waar het Zuiden van Ceara en het Noorden van Bahia elkaar naderen. Kunnen de spoorhjnen vanuit Bahia, Pernambuco en Ceara elkaar daar ontmoeten, dan zal een grootsch werk verricht zijn, waarmee een nieuw tijdperk voor den Noordhoek zal aanbreken. Want ook deze dorre binnenlanden zijn ongetwijfeld in staat om vele producten op te brengen. Reeds thans komen uit die streken talrijke kudden runderen, gehoed door bereden vaqueiros Hoofdtestaansnuddel van Parahyba is de katoen, die tot dusverre uitsluitend in de stad zelf geperst-werd, en pas op het laatste oogenblik naar de haven Cabedello ter verscheping werd afgezonden. Er zijn dan ook verscheidene groote katoenpakhuizen, hoezeer er vóór en gedurende den oorlog ook slechts één pers aanwezig was. In den laatsten tijd is echter met dit stelsel gebroken; de ondernemende HoUandsch-Brazüiaansche firma von Söhsten.' die overal rondom Pernambuco gevestigd is, heeft reeds te Cabedello aan het water een ruim pakhuis gebouwd, voorzien van twee katoenpersen. Aldus wordt de katoen in zachte balen vanuit het binnenland ineens per spoor naar de haven aangevoerd, en pas ter plaatse van inscheping tot harde balen geperst; dit wil zeggen, dat men steeds de lading klaar heeft liggen, en dat het schip geen'vertraging behoeft te ondergaan doordat gebrek aan goederenwagens op het laatste oogenblik veroorzaakt, dat de lading niet Uit de stad weg kan. Aldus is Parahyba zelf voor een groot deel uitgeschakeld, een lot, dat alle landwaarts gelegen steden met ondiepe havens getroffen heeft; slechts een nauwe aansluiting aan het kustdorp Cabedello, of een ingrijpende verbetering der verkeersmiddelen staan ter keuze. Overigens heeft Parahyba geen groote bedrijven. Er is een bloeiende zeepfabriek, waarin partij getrokken wordt van de plaatselijke aanwezigheid van klappernoten. Voorts levert het platteland vele huiden en geitevellen; deze laatsten worden dubbelgevouwen tot balen geperst, en meest naar Frankrijk verscheept ter verwerking tot fijn schoeisel. Van Parahyba naar Cabedello spoort men in 40 minuten per trein van de Great Western; ook kan men in 2-3 uur per motorboot de rivier afvaren. Daar er slechts een of twee treinen per dag loopen, moeten handelsmenschen, die even op en neer willen, telkens een extra-trein nemen, wat wel op bedenkelijke toestanden wijst! Men spoort door een zanderig terrein van duinboschjes, met hier en daar wat kokospalmen. Cabedello is een zeer onaanzienlijke nederzetting: de enkele pakhuizen tusschen spoor en kreek zijn er de eenige presentabele huizen, en de rest bestaat uit vervallen hutjes langs zandpoelen Een eigenlijke haven bestaat er niet, doch de spoorlijn is op een kort en krom houten piertje een eindje in de kreek uitgebouwd, zoodat aan de buitenste kromming een flink zeeschip behoorlijk' kan meeren, terwijl er aan den binnenkant van het landingshoofd plaats overblijft voor een paar lichters. Het water is er altijd kalm, want de deining der zee wordt al een eind buiten het strand gebroken door het groote rif dat langs den geheelen Noordhoek de kust vergezelt ; men vaart door een betonde opening in het rif binnen, en vindt dan in de kreek een veilige ankerplaats. Van een kade is geen sprake; de oever van de kreek is zandig en morsig, en behalve het spoorweghoofd en enkele bescheiden steigers van particuliere firma's zijn er geen havenwerken aanwezig. Aan katoen verscheept Cabedello in doorsnee ongeveer 80.000 balen of 16.000 ton katoen per jaar, zoodat de Booth-hjn op NewYork en de Harrison Line op Liverpool er geregeld aanloopen. Ook de Lloyd Brazileiro en de Companhia Costeira bezoeken geregeld dit haventje. Overigens wordt er wat katoenzaad verscheept, en een hoeveelheid huiden. Een walvischvaarderij van de firma vón Söhsten, aan den overkant der kreek gelegen, verlaadt traan in wisselende hoeveelheden. Is, zooals gezegd, de havenkant van Cabedello een morsige en onaanzienlijke modderoever, anders ziet het er uit aan het buitenstrand; er loopt door de rulle zandbanen een klein muilezeltrammetje, 'dat men voor een speciale rit kan bestellen om zich naar zee te'laten rijden. Het breede strand is tot diep landwaarts begroeid met kokospalmen, een waar opgaand bosch van klappers; daartusschen hggen armoedige hutjes van vlechtwerk en dorre palmblaren weggestopt, popperig tusschen de slanke kokosstammen. Onder de boomen is er schaduw, doch daarbuiten blinken zee en hemel in felle kleuren. Zoo moet het er, volgens de beschrijvingen van Jack London, op een Australasische atol uitzien! Langs het buitenstrand liggen zelfs eenige gezellige houten bungalows van Amerikaansch type, met een porch en een hangmat; de burgerij van Parahyba smaakt bier de genoegens van het strandleven, een der weinige vreugden die het leven in deze oorden aanbiedt. Een bescheiden uiting van huisvlijt der arme strandbevolkmg vormen de withouten modelletjes, die men er maakt van de inheemsche jangada; dit is een langwerpig vlot van vier of vijf boomstammen, dat middenop een mast draagt, en achteraan een bankje. De gespierde visscherlui van den Noordhoek gaan op deze primitieve vaartuigen ver de zee in, tot buiten zicht van de kust; elke golf slaat over het balkenvlotje heen, doch van volloopen of omslaan is natuurlijk geen sprake: men wordt alléén doornat, en blijft dit de geheele reis lang, zoodat jangada-visschers al op vroegen leeftijd door rheumatiek gebrekkig worden. De karige proviand wordt ineen zakje in den mast geheschen om niet nat te worden, en verder heeft men een mand met deksel aan boord om de gevangen visschen in te bewaren. Eenmaal op zee zet men een wit zeü op, terwijl een door een reet tusschen de balken gestoken plank als roer dient. Vanaf het stoomschip kan men aan het verschijnen van de witte stipjes der jangada's het naderen der kust bemerken; voor Pernambuco en Olinda zeilen er soms heele zwermen van. Om van Parahyba naar Natal te sporen heeft men twee dagen noodig, hoewel de treinrit zelf nog geen dertien uur duurt. Doch men vertrekt pas in den namiddag uit Parahyba, en brengt het dien dag niet verder dan het stadje Guarabira (officieel Independencia genaamd), waar men kort na donker aankomt, even nadat ook de trein uit Natal is binnengereden. Tegenover het station liggen een paar sjofele hotelletjes, primitieve stallingen voor reizigers, waar met veel goeden wil doch weinig talent een avondmaal opgedischt wordt, dat slechts goed te maken is door de droge kaas met goiabada. Er is onder een bespinragd pannenafdak een rij hokjes met halfhooge wanden afgeschoten; men vraagt u of ge in een bed of toch maar liever in een hangmat slapen wilt, want in Noord-Brazilië zijn in elke wand eenige sterke ijzeren haken ingebouwd, zoodat men een onbepaald aantal hangmatten kris en kras door de kamer spannen kan. De inheemschen prefereeren de hangmatten, omdat men daarin behagehjker ligt dan in een bed; de weinige vreemdelingen opteeren ook meestal tegen de bedden, doch om andere redenen. Ook aan muggen is er geen gebrek, doch onder mijn eenvoudige reis-klamboe was ik daarvoor wel beveiligd. Een plaatsje als Guarabira, bestaande uit een hoofdstraat met een pleintje en eenige dwarsstegen, bezit electrisch licht, een paar flinke winkels van manufacturen, ijzerwaren, levensmiddelen etc, en zelfs een bioscoop. Den volgenden morgen vroeg vertrekt men weer; eerst rijdt de trein naar het Zuiden weg, en dan gaat de onze naar Natal; o tot het bronzen rif zelf, dat als een verweerde muur uit het zand omhoogsteekt, en in beide richtingen aan de kust doorloopt, tot waar hemel en water in elkaar overgaan. De toegang tot de kreek van Rio Grande do Norte (door de ontdekkers bij vergissing voor een groote rivier gehouden) ligt, evenals bij Cabedello, tusschen de rif muren in; het is een smalle vaargeul met vele laonkelingen, zoodat reeds in volle zee de loods zich uit zijn dansend zeilschuitje naar het zeeschip omhoog hijscht om het commando over te nemen. De Braziliaansche kustschepen nemen reeds te Pernambuco een loods voor de heele Noordkust aan boord, en zenden hem in Paré weer per keerend schip naar Pernambuco terug. Eenmaal in de kreek vindt men een goede ligplaats op zandigen ankergrond; een kade is er niet, doch zou zonder veel moeite langs den bebouwden stadsoever aangelegd kunnen worden, wanneer men slechts een plankier uitbouwde langs de thans op het water uitkomende achterkanten der pakhuizen. De jaren geleden begonnen havenwerken zijn nooit ernstig aangepakt: het kostbare baggermateriaal ligt geheel verroest af te wachten tot het ijzer doorgevreten is. Thans bhjven de schepen op stroom midden in de kreek geankerd, terwijl roeibooten voor het verkeer met den wal zorgen. Natal is waarlijk geen onaardig plaatsje. Er ligt aan het keurige parkplein midden in de stad een flink theater, benevens eenige bioscopen, er is een vrij behoorlijk hotelletje, en het klimaat is er zeer dragelijk door de voortdurende frissche zeewinden die over het duin strijken. De handel richt zich hoofdzakelijk op katoen, waarvan jaarlijks ongeveer 30—40.000 geperste balen verscheept worden, deels naar Europa, deels naar Rio en Sao Paulo voor de Braziliaansche spinnerijen. Aan katoenzaad is natuurlijk eveneens een flinke hoeveelheid beschikbaar, terwijl er altijd huiden en geitevellen leverbaar zijn. Natal is de haven die het dichtst bij Europa ligt, precies op het uiterste neusje van Zuid-Amerika. Het binnenland voert zijn producten af over den Great Western spoorweg, die uit het Zuiden komt, en voorts langs de Estrada de Ferro Central do Rio Grande do Norte, wat ondanks den klinkenden naam slechts een onbeduidend hjntje van 120 K.M. lengte is, van uit Natal het Noorden in. Verder Noordwaarts liggen op de kust van denzelfden staat de beide zouthavens Macao en Mossoró, onaanzienlijke plaatsjes op een dor strand. Het zout wordt er gewonnen in uitgestrekte bassins, door dammetjes en gangpaden en sluisjes van elkaar gescheiden; bij vloed laat men het zeewater binnen en sluit dan de duikers af, zoodat het water gevangen is, en onder de schroeiende tropenzon vrij snel verdampt. In de pannen die al eenige dagen ver zijn, begint zich al een melkwitte kleur te vertoonen, die in de zon schittert van de kristalletjes, net als bloemen op de ruiten; nog iets verder, en het water wordt stijf, en vormt een grijze korst, waaronder het blinkend witte zout ligt. In kipkarretjes wordt dit dan met schoppen uitgegraven en naar de opslagplaatsen gereden, waar het in zakken wordt geschept. De schepen der Companhia Costeira hebben hun eindpunt beurtelings in Macao en in Mossoró, en nemen geregeld ladingen zout mee naar het Zuiden. Ook de Lloyd Brazileiro loopt er aan, doch hoofdzakelijk is een andere reederij bij de zoutpannen geïnteresseerd, de Companhia Commercio e Navegacao uit Rio, die met haar eigen vrachtschepen het zout weghaalt, en zelf in Rio verkoopt. 4. DE NOORDKUST. Een schelwit strand met een streep van schuim er voor, daar, waar de atlantische deining breekt op het rif; een langgerekte keten van verwaaide en verstoven duinen, aan den zeekant kaal van het zand, en pas landwaarts begroeid met doornachtige bosschen. Op den achtergrond hier en daar een op zichzelf staande groep van blauwe bergen, wazig door den afstand. Zoo ziet de Noordkust er uit tot aan de Amazone-monding, en het laat zich denken, dat er langs zulk een zeestrand weinig groote havens te vinden zijn. De grootste en levendige plaats is Ceara, hoofdstad van den staat van denzelfden naam; de stad zelf wordt meestal Fortaleza genoemd. Er is geen sprake van eenige haven: het schip ankert in volle zee, op een dusdanigen afstand van het strand als de diepgang meebrengt, wat meestal op anderhalven mijl uit de kust neerkomt. Ook hier weer, evenals te Maceió, zet een zwerm van houten zeilbooten koers naar het zeeschip; met groote snelheid hobbelen D. HET AMAZONE-GEBIED. 1. PARA, DE RIVIER-METROPOLIS. Reeds in volle zee, terwijl we nog ver buiten de kust varen, begint het water troebelgeel te worden; groote takken, boomstammen en graspollen drijven in dit sop rond als teeken dat we de groote rivier naderen. Toch duurt het dan nog een halven dag eer we de baai van Guajaré binnenvaren, en langs de lage groene rivieroevers naar Para opstoomen. Dit is nog altijd niet de monding van de Amazone: we bevinden ons op de plaats waar de Rio Guamé in de monding van de Tocantins vloeit, aldus de Guajaré-baai vormende, die door een netwerk van doorvaarten met de Amazone in verbinding staat. Maar de eigenlijke mond van de Amazone ligt Noordelijk, achter het groote eiland Marajó, en is nog bezig om een vasten vorm aan te nemen: op het oogenblik is daar nóch van de breedte, nóch van de diepte iets met zekerheid te zeggen, en ook de kustlijn der oevers en eilanden staat er volstrekt niet vast. Paré. echter bezit het voordeel van aan een bevaarbaren toegang tot het groote rivierenstelsel te liggen, en is daarom vanzelf tot metropolis van het waterige achterland geworden. Alles wat van de rivieren afkomt moet hier voorbij; niet alleen uit Brazihaansch gebied trekt Paré de producten tot zich, maar ook uit de aangrenzende landen voor zoover ze tot het stroomgebied van de Amazone behooren. Langs de Mamoré- en Madeira-rivieren komen de voortbrengsels van Amazonisch Bolivia; de Solimöes voert de producten der provincies van Perü beoosten de Andes stroomafwaarts, en evenzoo reiken de rivierarmen van de Napo tot in Ecuador. Zelfs uit Venezuela komen boschproducten den Rio Branco afzakken, en zoo is Paré eindpunt der voornaamste overzeesche lijnen en beginpunt der rivierdiensten geworden. In dit waterland gaat alles per schip: de groote plaatsen worden bediend door regelmatige stoombootdiensten, terwijl de kleinere plaatsjes enkele malen in de maand aangeloopen worden door motorbootjes ; een zwerm van zeilvaartuigjes van allerlei grootte vervoert producten over de rivieren, en vult het havenkommetje, dat „Ver o peso" heet, met een gewarrel van masten en sprieten. Dit binnenhaventje is het oorspronkehjke middelpunt van de stad: nier concentreerde zich om de waag alle handel en verkeer, totdat de grootere scheepvaart het in ruimer water ging zoeken. Tegenwoordig strekt zich langs den geheelen waterkant van Pari een kilometers lange kade uit, met zeer moderne havenwerken en nog onbeperkte nümte voor latere mtbreiding. Middelpunt biervan is het forsche kantoorgebouw der Companhia Port of Pari, een maatschappij, die deel uitmaakt van de grootsch opgezette doch kwalijk geslaagde Farquhar-trust. Tot deze combinatie behoorde o. a. de Brazil Railway Co. in het Zuiden des lands, en voorts de Amazon River Steam Navigation Co., waarover nader; ook de Madeira-Mamoré-spoorweg maakt deel uit van deze Farquhar-groep, die eenige jaren geleden geheel Brazilië onder één monopolie scheen te gaan brengen, totdat insolventie deze fantastisch gedachte onderneming trof. Aan de haven van Pari is te zien, hoe royaal de forsche plannen der trust werden uitgevoerd: langs een kademuur van 2y2 K.M. liggen vijftien zeer ruime loodsen in twee rijen. Achter de loodsen loopt een breede havenstraat, bestemd voor het verkeer per as. Acht groote zeeschepen kunnen langs de kade hggen, en voorts nog een aantal kleinere booten daar, waar hét vaarwater langs de kade nog niet op diepte gebracht is. De mailschepen leggen aan voor het centrale plein, bij het gebouw der havenmaatschappij. Spcorwegaansluiting is een element, dat in de haven van Pari geen rol speelt; immers, het stukje spoorlijn, dat deze staat bezit sten uit de speelzaal zelfs de exploitatie-rekening van het hotel sluitend maken, want ondanks het comfort dat men er vindt, en den klassieken naam welke Guaruja\ in heel Brazilië bezit, is' de badplaats op zich zelf nooit een financieel succes geweest. De eerste families van Sao Paulo vertoeven hier in het seizoen eenige weken; dank zij de veelvuldige treinverbinding met Sao Paulo, en de intercommunale telefoon, die de koopheden voortdurend in contact met hun business houdt, is de afstand van de badplaats tot de hoofdstad van den staat tot een minimum teruggebracht. Het nieuwe pontveer stelt ook automobielen in staat om vanuit Santos naar Guaruja. door te rijden. In de naaste en verdere omstreken ligt telkens tusschen twee kapen weer een nieuw segment strand, zoodat men er een ruim terrein vindt voor uitstapjes en ontdekkingstochten. 2. VAN SANTOS NAAR SAO PAULO. Santos is eindpunt van een der rijkste en best ingerichte spoorwegen der wereld, de Sao Paulo Railway Co. Hoewel van slechts geringe lengte (hoofdhjn 140 K.M., zijhjntjes 100 K.M.) bezit deze spoorlijn een ongeëvenaarde levensvatbaarheid, daar alle koffie, die te Santos verscheept wordt, over de rails dezer maatschappij van de hoogvlakte naar de haven moet afdalen. Geen wonder dus, dat het geld binnenstroomt, en dat er kosten noch moeite gespaard worden om dit vervoer onder alle omstandigheden vrij ■van storingen te houden; daar nu de concessie-bepalingen in dier voege luiden, dat de maatschappij er geen belang bij heeft om meer dan 10 % dividend uit te keeren, aangezien dan enkel de staat in het voordeel zou komen, zoo kan men hieruit verklaren, waarom er zooveel geld wordt besteed aan het onderhoud van weg en werken, een uitgaaf die nooit weggegooid is, daar dergehjke kosten bij eventueele naasting als activa worden erkend. De afstand van Santos naar Sao Paulo bedraagt tachtig kilometer, en wordt in twee uren afgelegd; het traject bestaat uit drie deelen: eerst een stukje door het moerassige laagland van Santos, daarna de klim tegen de berghelling op, en ten slotte de rit over de hoogvlakte naar Sao Paulo. Dit eerste gedeelte van de reis loopt vlot van stapel: de trein snelt met een aangenaam vaartje door de vlakke oeverlanden, waar niet veel opmerkelijks waar te nemen valt. De eerste stopplaats is Piassaguera, aan den voet van het gebergte; hier wordt de locomotief afgehaakt, en we krijgen achter aan den trein een klein poppekastje, dat past op den kabel, die ons omhoog zal trekken. De helling bestaat uit vijf of zes sectoren kabel, zoodat we aan het eind van elk dier geledingen even moeten stoppen om overgegespt te worden op het nieuwe stuk staaldraad. Tusschen deze knooppunten ligt overal dubbel spoor, en telkens wanneer de eene trein een segment van de kabel stijgt, daalt er een andere trein op hetzelfde traject omlaag; de beide treinen schuiven elkaar halfweg tusschen de schakelpunten voorbij, onder het zacht suizen der kabels op de draaiende metalen schijven. De beweegkracht wordt geleverd door electrische krachtstations, die op verschillende punten der helling langs de spoorlijn liggen. Zoo rijzen we in steilen klim gestadig tegen den bergwand omhoog: de vochtige vlakte van Santos zinkt scheef onder onze oogen weg, en weldra sluit de overkant van ons dal zich zóó nauw tegen de lijn aan, dat we de bananen wel aan de boomen kunnen zien hangen. Want dit geheele dal met al z'n hoeken en vertakkingen, en al deze hellingen van boven tot beneden — het is al pisang wat men er ziet, eindelooze rijen van gummende blaren, die aan flarden neerhangen. Er worden groote hoeveelheden van deze bananen vanuit Santos verscheept naar Montevideo en Buenos Aires; de meeste mailschepen nemen er een flinke partij van aan boord gedurende den tijd, dat ze tóch in Santos moeten hggen om passagiers en kding te ontschepen. Daar de bananen op schuitjes aan den buitenkant van het schip langszij gebracht worden, kan men ongestoord deze groene trossen aan boord nemen en in de tusschendekken verstuwen; is het schip klaar, dan wacht het ook niet langer op de bananen: wat nog niet aan boord is moet achterblijven. Zoodoende is het duidelijk, dat de fruitexport van Santos alleen maar kan bloeien, wanneer er veel snelle schepen aanloopen, en wanneer aankomst en vertrek ook geen dagenlange vertraging ondergaan; want de vruchten moeten natuurlijk eerst in de bananaes gesneden, daarna naar Santos vervoerd en aldaar in vletten geladen worden. Een paar dagen wachtens te Santos zou maken, dat ze reeds geelrijp aankwamen, en dus voor den handel al niet meer zoo bruikbaar zouden zijn. Andere producten levert de helling niet op; wél is het een vruchtbare bodem, wat wel blijkt uit het fraaie en dichte bosch waarmee de bergflanken bezet zijn. Overheerschend is een heester, die in bepaalde maanden volop paarse bloemen draagt, ongeveer als van een rhododendron: dan is de geheele berghelling violet van bloesempracht, een gezicht om nooit te vergeten! Opmerkelijk is op dit bergparcours de groote zorg, die aan de waterkeering besteed is. Immers, ook hier vallen geregeld zware regens, soms in losse buien, maar dikwijls ook van weken achtereen. En dan is het de groote kunst om al dit water op onfeilbare wijze weg te werken, zoodat de onmisbare spoorweg geen oogen- blik in het ongereede komt. Want weliswaar loopt er nog een tweede spoorbedding op de Serra-helhng, doch dit is slechts een hulplijn, evenwijdig aan de hoofdbaan, en iets lager in hetzelfde dal gelegen. Mocht de spoordienst door plotselingen neerslag of door aardverschuivingen gestremd worden, dan zou Santos van toevoeren voor zijn haven verstoken blijven, en Sao Paulo zou met z'n koffie blijven zitten. Men heeft zich dus terdege tegen dit gevaar gedekt, en elk plekje van de helling dusdanig onderhanden genomen, dat de natuurkrachten volkomen aan banden zijn gelegd. Gemetselde geulen vangen reeds hoog boven de spoorbedding het water op, en leiden het door goten en duikers weg naar uitlaten, waar het geen kwaad kan; al die richels en gleuven zijn zorgvuldig geteerd, en tot ver in het bosch kan men de preciesheid volgen, waarmee dat alles met zorgzame hand en ruime beurs is bedisseld. Elk oogenblik passeeren we onder het stijgen een rij van houten wegwerkers-woningen, bekoorlijk gelegen op den rand boven het diepe dal of het bergchalets waren; de bewoners zelf schijnen echter weinig hart te hebben voor de schoonheden van hun tehuis, want de op zichzelf sierlijke en welgebouwde huisjes dragen de sporen van slonzig beredderd te worden. Al dieper zinkt de vallei weg, en al nauwer sluiten de beide dalwanden zich aaneen; trein op trein hebben we langs ons zien afdalen, meestal trossen goederenwagens, die beneden in Piassaguera weer worden samengevoegd tot een langen koffietrein. Het zijn alle forsche wagons van de Sao Paulo Railway of van de Companhia Paulista, de beide groote koffielijnen die breed spoor bezitten. Eindelijk zijn we boven, in Alto da Serra (d. i. kruin van het gebergte), en terwijl de reizigers even vlug het gebruikelijke kopje koffie gaan drinken, wordt de trein van den kabel losgekoppeld, waarna er weer een heusche locomotief voorkomt. Nu rest ons nog een klein uurtje sporens over het 800 meter hooge plateau van Sao Paulo, die uitgestrekte hoogvlakte, welke aan den buitensten rand het hoogste is, en die verder naar het Westen flauwtjes afloopt tot aan de Parana-rivier. Het is dus geen echt gebergte wat We vanuit Santos gezien hebben, maar slechts de opstaande rand van deze hoogvlakte; terstond achter dien rand vloeit het water al niet meer naar zee, doch het binnenland in, zoodat de stad Sao Paulo reeds tot het stroomgebied van de Plata behoort. vaderland achtergebleven betrekkingen, vormt het verzenden van geld naar huis een der belangrijkste functies dezer Italiaansche bankinstellingen. Deze emigratie heeft schatten gelds naar het arme moederland doen vloeien, en is altijd een gewichtige factor geweest in de Italiaansche betalingsbalans. Een soort van ex-territoriale koloniseering, die de schatkist van het moederland niet op hooge kosten joeg voor nüütaire en burgerlijke bestuurs-organisaties, doch die enkel de baten over geheel Italië uitstortte in den vorm van verhoogden welstand in die provincies, welke vele Amarika-gangers geleverd hadden. Overheerschend zijn de Noord-Itahanen, een veel krachtiger en werkzamer slag volk dan hun landgenooten uit Sicilië en Calabrië, die liever naar Noord-Amerika schijnen te trekken. Ook de Duitschers vormen in Sao Paulo een niet onbelangrijk gedeelte der bevolking, hoezeer ook numeriek niet zoo talrijk. In tegenstelling tot de op zichzelf staande en geheel toevallige aanwezigheid van verspreide Duitschers in Rio en Noord-Brazüië vinden we hier voor het eerst een meer aaneengesloten vestiging van heden, die als landverhuizers de Heimat verlaten hebben, en thans een Europeesch proletariaat in het overzeesche land vormen. De andere Europeesche naties, afgezien dan van de Portugeezen en Spanjaarden, zijn ook hier niet anders vertegenwoordigd dan in losse gevallen, waarbij men meestal te doen heeft met koopheden en hun personeel, welke een zekere overzeesche campagne doormaken, meestal met de bedoeling om na eenigen tijd weer elders werkzaam te zijn, tenzij een enkeling toevallig hier bhjft hangen, en zich metterwoon iri Brazilië; vestigt. Aldus is het gesteld met Engelschen, Franschen, Hollanders en Scandinaviërs. Het Slavische en Turksche element is niet in grooten omvang aanwezig; een aantal Russische en Poolsche joden, alsmede Syrische marskramers, vindt een bestaan in kleinhandel en onaanzienlijke bedrijfjes. Het afwijkende karakter der Pauhsta-bevolking uit zich in menige kleinigheid, die tot sociologische uitweidingen aanleiding kon geven. Zoo is het te Rio opvallend, hoe weinig de bevolking behoefte toont aan een „verzetje" in de open lucht, aan uitspanningsoorden buiten de stad, aan wandelingen en gelegenheden voor uitstapjes en picnics; te Sao Paulo daarentegen trekt de massa der bevolking des Zondags naar de naaste omstreken der stad om zich op populaire wijze te verpoozen in wandelparken en biertuinen met allerlei goedkoope vermakelijkheden zooals de groote steden van Noord-Europa en Noord-Amerika die kennen. Dergelijke gelegenheden vindt men in Sao Paulo in het Park van de Companhia Antarctica, een groote Duitsche bierbrouwerij, die van dezen concerttuin iets heeft gemaakt dat aan Berlijn en Hamburg doet denken. Het Bosque da Saude, door-de-week een aardig stukje gefatsoeneerd tropisch bosch, is des Zondags op soortgelijke wijze in exploitatie. Iets verder van de stad ten slotte ligt het natuurpark van Cantareira, met vijvers en waterwerken, waarheen men ter picnic trekt in een volgepropt stoomtrammetje, tout comme chez nous. Interessanter is een tochtje naar het Instituut van Butantan, niet ver buiten de stad, in een landelijke omgeving van elegant treurende eucalyptuslanen; dit instituut verzamelt en bestudeert slangen uit heel Brazilië, en levert tegengif voor alle voorkomende gevallen van slangenbeet. Alle Braziliaansche fazendeiros en woudloopers stellen er een eer in om hun vondsten en vangsten op dit gebied aan het instituut van Butantan op te zenden, zoodat deze inrichting over uitgebreid materiaal beschikt. In den tuin rondom het hoofdgebouw zijn perken aangelegd, afgesloten door gemetselde ringgrachten vol water en hoog ijzergaas; daar binnenin liggen reusachtige reptielen opgekronkeld te luieren, soms in bundels en slingers vanaf de takken der boompjes, of zwemmende in de singelslcoten. Een ervaren beambte, behoorlijk in leer gekleed, stapt het perk binnen, en pikt zoo'n dikken slang aan een haakje om het monster te laten kijken; de grootste en dikste zijn meestal niet vergiftig, doch zoeken hun kracht daarentegen in het omkronkelen en wurgen van hun slachtoffer. Vreemdelingen komen steeds welvoldaan van dit uitstapje naar Butantan terug; men kan deze tocht nog uitbreiden door de auto te laten doorrijden in de richting van Osasco, het eerste station aan den Sorocabana-spoorweg, ten Zuid-Westen van Sao Paulo. Op een pont wordt men over de Tieté-rivier gezet, een vriendelijk vlietend riviertje, zoo breed als de Leidsche Rijn; daarna beschrijft men een wijden boog om den frigorifico (exportslachterij) van Osasco met z'n uitgebreide veekralen, om vervolgens geruimen tijd heuvel opheuvel af door de golvende omstreken te rijden, met af en toe een