CRISIS-MAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN HET OVERHEIDSPERSONEEL. uitkomsten eener enquête ingesteld door het hoofdbestuur van den algem. ned. ambtenaarsbond en bewerkt door F. S. NOORDHOFF, BONDSSECRETARIS. MET EEN VOORWOORD VAN Edo Fimmen, SECRETARIS VAN HET NED. VERBOND VAN VAKVEREENIQINQEN. „Uit (onderstaande) cijfers blijkt, dat In alle gezinnen de uitgraven (bedoelde) Inkomsten meer of minder belangrijk overtroffen. Het verscbll werd geheel of gedeeltelijk door bijverdiensten, pensioen, Inkomsten van kinderen, verkoop van waardepapieren e. d. gedekt". (Maandschrift Centr. Bureau voor de Statistiek van 30 Nov. 1916). J Ó UITQAVE VAN DE N.V. ,0 N T WIK K E LI N Q", PALB1SSTRAAT 43, AMSTERDAM TELEFOON 6243 N. CRISIS MAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN HET OVERHEIDSPERSONEEL ===== le GEDEELTE ======== HET RIJK EN DE PROVINCIËN. „En het behoeft wel geen betoog, dat inzonderheid de Jagere ambtenaren het meest den ongunst der tijden hebben te verduren". (Gedep. Staten van Friesland). PROVINCIALE BIBLIOTHEEK OVERIJSSEL _UBi_ INHOUD: Bk. Voorwoord c I. Een stukje geschiedenis y II. Inleiding p III. De Rijksregeling (29 Mei 1916): Een woord vooraf 22 Uitsluitingen ' 21 Loongrens 23 Jaarloon 2? Ambtswoning 23 Overleg met belanghebbenden 24 Procentische toeslag 24 Slotwoord 28 De regeling—1917 19 IV. De Provinciale regelingen : Friesland 29 Groningen 20 Drenthe 2i Overijssel 2i Gelderland 2? Limburg 2? Noord-Brabant '24 Zeeland 25 Zuid-Holland 25 Utrecht 26 Noord-Holland 27 Terugblik 2 8 Staat A (Getroffen Crisis-maatregelen door het Rijk en de Provinciën). Voorwoord. Het is een buitengemeen gelukkig denkbeeld geweest van het Hoofdbestuur van den Algemeenen Nederlandschen Ambtenaarsbond, om een onderzoek in te stellen naar den omvang en den aard der maatregelen, ten behoeve van het overheidspersoneel door de besturen van Rijk, Provincie en Gemeenten tijdens de thans heerschende crisis genomen. De nood der tijden, het blijvend gevolg van den nu reeds meer dan 21/2 jaar buiten Neêrland's landpalen woedenden oorlog, de steeds toenemende duurte en schaarschte van de allernoodigste levensbenoodigdheden, de prijsverhooging van voedingsmiddelen en kleeding, de stijging der woninghuren, lasten zwaar op de tienduizenden mannen en vrouwen, die in overheidsdienst hun brood verdienen, niet minder zwaar dan op de arbeiders in de particuliere bedrijven, wellicht zelfs nog zwaarder. Terwijl de laatsten toch, dank zij hunne sterke, doelbewuste organisaties, in vele gevallen reeds tijdig van hunne werkgevers, hetzij flinke verhooging der loonen, hetzij beteekenende duurtetoeslageu wisten te verkrijgen, heeft het overheidspersoneel, hebben de „heeren" en „dames" met arbeidersloonen en minder dan arbeidersloonen, maanden en maanden moeten wachten, alvorens ook voor hen maatregelen werden getroffen, die hunne zorgelijke levensomstandigheden een weinig konden verlichten. Maar niet alleen kwamen de duurtetoeslagen laat, veelal, in de meeste gevallen zelfs waren zij geheel onvoldoende, terwijl door het trekken eener veel te lage, geheel willekeurige loongrens duizenden en duizenden in het geheel niets kregen. Wat ten slotte voor hen is gedaan, de uitkomsten der door den Algemeenen Nederlandschen Ambtenaarsbond gehouden enquête geven er een nagenoeg volledig beeld van. En helderder wellicht nog doen zij zien, wat hun werd onthouden, wat niet voor hen werd gedaan. Daarnaast zijn zij eene demonstratie, zooals die waarschijnlijk nog nimmer duidelijker is gegeven, van de schromelijke verwarring, het gemis aan eenheid en overeenstemming, die er ten aanzien van de loonen van het overheidspersoneel bestaan. Zooveel provincies, zooveel gemeenten, zooveel verschillen. Voor de actie van den Algemeenen Nederlandschen Ambtenaarsbond om regel en orde te brengen in de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel bieden de uitkomsten der gehouden enquête onschatbaar materiaal. Zij vormen een grondslag voor zijn werken, zijn eene aanklacht tegen de besturen van Rijk, Provincie en Gemeenten en een spoorslag voor allen, die den titel van ambtenaar dragen en het loon hebben van een arbeider, om te grijpen naar het eenige wapen, dat ook zij bezitten teneinde lotsverbetering te veroveren, het wapen, het middel der op het standpunt van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen staande en strijdende vakorganisatie. Slechts door eenheid van organisatie, alleen door het schouder-aan-schouder mede-optrekken met de voor hare bevrijding strijdende arbeidersklasse zullen de ambtenarentoestanden, zooals de gehouden enquête heeft blootgelegd, kunnen veranderen en verbeteren en zullen zij zich levensvoorwaarden veroveren, die niet in ongunstigen zin afsteken van die, welke de arbeiders in andere vakken bezitten. Mogen de verspreiding en de lezing van het met zoo veel zorg saamgestelde overzicht van de „Crisismaatregelen ten behoeve van het Overheidspersoneel" de oogen van duizenden ambtenaren openen en hen brengen in de gelederen, waarin ook zij thuisbehooren, in die van het strijdende arbeidersleger, in die van den ALGEMEENEN NEDERLANDSCHEN AMBTENAARSBOND. Amsterdam, April 1917. EDO FlMMËN. I. Een stukje geschiedenis. De rampzalige wereldoorlog, welke in Augustus 1914 tusschen twee Europeesche statengroepen uitbrak en sindsdien telkens nieuwe landen in den maalstroom meesleepte, heeft ook ons landje niet ontzien. Wel heeft onze militaire macht nog niet naar de 'wapenen behoeven te grijpen, maar in economisch opzicht ondergaat Nederland evenzeer de noodlottige gevolgen dezer wereldramp als de oorlogvoerende, natiën. Het ligt niet in de bedoeling van dit geschriftje een beschouwing te'wijden aan de vraag of de noodzakelijke uitvoer naar Oost en West had kunnen worden beperkt, noch aan den geweldigen smokkelhandel, waaraan in de grensplaatsen duizenden en duizenden zich schuldig maken, zonder te letten op de belangen van het eigen Nederlandsche volk. Welke de oorzaken ook mogen zijn, er valt sinds geruimen tijd een geweldige duurte van alle mogelijke levensbenoodigdheden te constateeren, waardoor de arbeiders- en ambtenaarsklasse het allerzwaarst wordt getroffen, omdat de inkomens dergenen, die tot deze klasse behooren, in het algemeen genomen hoogstens voldoende zijn, om in de behoeften van normale tijden te voorzien. Het is niet noodig veel cijfers te noemen om te bewijzen, dat de duurte schrikbarende afmetingen heeft aangenomen. Wij volstaan met te herinneren aan de publicaties van het Centraal Bureau voor de Statifctiek van de prijzen der 29 bekende verbruiksartikelen, welke prijzen zich aldus laten uitdrukken: 1893 : 100. 1913 : 114 Juli 1916 : 170 Oct. 1916 : 179 1914 : 116 Aug. „ : 170 Nov. „ : 183 1915 : 142 Sept. „ : 173 Dec. „ : 186 *) 1916 : 167 Ten overvloede moge worden verwezen naar het onlangs verschenen werk der Amsterdamsche artsen Sajet en polak: »Een voedings-enquète in den mobilisatietijd*, waarin terzake belangwekkende mededeelingen worden gedaan. * * * De moderne arbeidersbeweging, waarvan de Algemeene Nederlandsche Ambtenaarsbond zich gelukkig acht deel uit te maken, heeft tijdens de huidige crisis niets onbeproefd gelaten om de noodlottige gevolgen der stijgende duurte te bestrijden. Dat de Regeering ten slotte heeft ingegrepen, dankt Nederland voor een belangrijk deel aan den taaien strijd van N. V. V., S. D. A. p. en den Bond van Arbeiders-Coöperaties en aan hunne deskundige adviezen. Wie hierover uitvoeriger wil worden ingelicht, leze het geschriftje van het Amsterdamsche raadslid S. R. de miranda: »De S. D. A. p. en de economische nood der Nederlandsche arbeidersklasse*. Daarnaast hebben de arbeiders in het particuliere bedrijf, nadat 8 en 9 November 1915 in een buitengewoon Congres van het Nederl. Verbond van Vakvereenigingen de toestand der arbeidersklasse ampel was besproken, krachtig geageerd voor verhooging van den loonstandaard en dit niet zonder succes. ') Jan. 1917: 186. Vooral de sterkere organisaties: die der timmerlieden, metaalbewerkers, typografen en landarbeiders hebben tastbare resultaten bereikt. Wat te denken geeft. Geheel anders is het den ambtenaren vergaan! * Is eenerzijds het percentage ongeorganiseerden onder hen zeer hoog, ook het juiste organisatorisch inzicht ontbreekt hun geheel. Niets willende leeren van den strijd der arbeiders, boven wie zij zich verheven achten, gaan zij voort hun belangen toe te vertrouwen aan honderd-en-één futlooze vereenigingetjes. Aldus alleen is het te verklaren, dat de Regeering in Augustus 1914 ertoe kon besluiten de reeds-uitgetrokken 3 millioen voor verhooging van de salarissen van het rijkspersoneel van de begrooting af te voeren, met het oog op de hooge kosten der mobilisatie, welke beoogde de veiligheid der geheele natie en niet van de ambtenaren alleen te verzekeren — en tevens besloot alle promoties stop te zetten, een voorbeeld dat wat het lagere personeel betreft, in tal van gemeenten navolging vond. Thans weten wij dat de Regeering en de verschillende Gedeputeerde Staten, begaan met het lot hunner klassegenooten, krachtig hebben bevorderd, dat de jaarwedden van leden der rechterlijke macht, gezanten, burgemeesters, enz. tijdens de mobilisatie stevig zijn verhoogd. De ambtenaren reageerden op dit alles uiterst traag. Wel werd den 6 December 1914 door het modern-georganiseerde Overheidspersoneel een protestvergadering uitgeschreven, maar deze vergadering kenmerkte zich door een slecht bezoek. Eerst in Maart 1915 lieten de neutrale rijks-ambtenaren wat van zich hooren en toen bleek men nog zóó weinig doordrongen van den ernst der tijden, dat klakkeloos kon worden besloten de samenwerking met de bij het N. V. V. aangesloten bonden van Overheidspersoneel af te wijzen. De gemeente-ambtenaren hebben het de gansche crisis door overbodig geoordeeld zelfstandig eenige actie van beteekenis te voeren. De neutrale rijks-ambtenaren zetten begin 1915 een duurtetoeslag-actie in, terwijl de modernen den strijd der gansche arbeidersbeweging ten behoeve eener behoorlijke levensmiddelenvoorziening naar beste krachten steunden. De bittere ervaringen tijdens de mobilisatie opgedaan, hebben hen in het gelijk gesteld en hunne gelederen o.m. door toetreding van de Vereeniging van Kommiezen bij 's Rijks Belastingen tot het N. V. V., versterkt. Een enkel cijfer moge dit duidelijk maken. ORGANISATIES Ledental lFeb. 1916 LédentallFeb.1917 Ned. Bond van Werkl. in Openb. Diensten en Bedr. 6704 8111 Alg. Ned. Ambt. bond 1386 2469 Alg.. Ned. Rijkswerkl. bond . . . 1280 2140 Alg. Bond van Ned. P. T. T.-personeel . 1252 1860 10622 14580 De verdeeldheid onder de neutrale ambtenaren duurde voort. Gaf het door het N. V. V. op 1 Juni 1916 bijeengeroepen ambtenaren-congres een verheugende eensgezindheid van 37000 belanghebbenden te zien, den 29 Juli 1916 bleek die eensgezindheid te hebben plaatsgemaakt voor een hopeloos gebrek aan inzicht bij de leiders der neutrale beweging, wien zelfs op dat oogenblik nog niet duidelijk was, dat het Nederlandsche Overheidspersoneel gemeenschappelijke belangen heeft. Dien dag viel n.1. het besluit een centrale te stichten alleen van vereenigingen van rijkspersoneel. Het gemeentepersoneel werd uitgesloten. Zóó weinig kracht ging uit van de nieuwgevormde centrale, dat toen de bij het N. V. V. aangesloten bonden van Overheidspersoneel den 15 October 1916 J) de Nederlandsche ambtenaren bijeenriepen om te protesteeren tegen het uitblijven van afdoende maatregelen ter verbetering hunner positie, 2600 hunner, vertegenwoordigende 32000 personen in Overheidsdienst, aan de roepstem gehoor gaven. Tot dezen behoorden duizenden leden der neutrale centrale, die zelve tot niet-deelname had besloten. Uit dit kort overzicht blijkt overduidelijk, dat het organisatiebesef bij de Nederlandsche ambtenaren slechts zwak ontwikkeld is. Het valt onder zulke omstandigheden niet te verwonderen, dat de Overheid zich over hun belangen niet al te druk maakt en de ten behoeve der ambtenaren getroffen crisis-maatregelen zonder onderscheid schriel moeten worden genoemd. Wij hopen dit aan te toonen bij de bespreking dezer maatregelen. II. Inleiding. Was bij het uitbreken van den wereldoorlog de algemeene overtuiging, dat hij hoogstens een 3-tal maanden zou kunnen duren, al spoedig bleek men zich daarin deerlijk te hebben vergist. In plaats van 3 maanden duurde hij aan het einde van het jaar 1915 nog onverzwakt voort en begon men zich vertrouwd te maken met de gedachte, dat deze oorlog wel eens 3 jaren of nog langer zou kunnen duren en de verstoring der economische orde zoo ooit, eerst jaren na den oorlog, zou kunnen worden hersteld. Iruniddels maakten de neutrale landen kennis met een ongelooflijke duurte van alle levensbehoeften en rees de noodzakelijkheid, maatregelen te treffen om de koopkracht van de loonen der arbeiders en ambtenaren zooveel mogelijk op peil te houden. * * * Het Hoofdbestuur van den Algem. Nederl. Ambtenaarsbond heeft enkele malen het voorrecht genoten inlichtingen te mogen verschaffen aan gemeentebesturen over duurtetoeslag-regelingen, welke elders waren ingevoerd, doch ondervond daarbij telkens het bezwaar, niet over voldoende gegevens te beschikken. Vandaar dat den 28 October 1916 een schrijven werd gezonden aan den Heer Directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek te 's-Gravenhage, houdende verzoek de noodige gegevens te mogen ontvangen, waarbij de zeer eigenaardige ervaring werd opgedaan, dat deze autoriteit moest melden al evenmin in het bezit te zijn van behoorlijke gegevens. Zijn antwoord laten wij hier woordelijk volgen: 's-Gravenhage, 10 November 1916. Naar aanleiding van nevenvermeld schrijven heb ik de eer u mede te deele», dat bij wetten van 29 Mei 1916 (Stbl. nos 214 t/m 218, 226 t/m 230, 35, 36 en 238 t/m 241) tot wijziging en verhooging van verschillende begrootingen, de noodige gelden zijn beschikbaar gesteld tot toekenning van duurtetoeslag aan daarvoor in aanmerking komende lagere ambtenaren, beambten en werklieden in dienst van het Rijk enz. Men leze het officieële verslag van dit Congres, dat verkrijgbaar is bij den Secretaris van het Salaris-comité: Amsterdam, Da Costastraat 31huis. Wat betreft de düurtetoeslagen, door de verschillende gemeenten aan hare ambtenaren, beambten en werklieden verleend, daaromtrent zijn in de volgende afleveringen van het «Maandschrift» van het Centraal Bureau voor de Statistiek eenige gegevens gepubliceerd, t. w. in den jaargang 1915, afl. 4, blz. 403, afl. 5, blz. 481, afl. 6, blz. 559, afl. 7, blz. 664, afl. 10, blz. 890, afl. 11, blz. 979, afl. 12, blz. 1106, en in den jaargang 1916, afl. 1, blz. 77 en afl. 4, blz. 387. In Juni 1916 is, zooals ook mag blijken uit het voorwoord in afl. 6, de publicatie dier mededeelingen gestaakt; echter wordt een verzameling van courantenberichten betreffende dit onderwerp aangehouden, die desgewenscht aan mijn bureau geraadpleegd kan worden. Hierbij moge worden opgemerkt, dat, in verband met het feit, dat niet steeds door de gemeentebesturen kennis wordt gegeven van de omtrent dit onderwerp genomen besluiten, voor de volledigheid van het overzicht niet kan worden ingestaan en voorts, dat mijn bureau zich voor de juistheid der courantenberichten niet aansprakelijk stelt. De Directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek: (w.g.) METHORST. Toen in den loop der maand December 1916 er nog altijd geen sprake was van een spoedige beëindiging van het wereldconflict en de overtuiging steeds sterker werd, dat de duurte nog jaren zou aanhouden, ontstond de wenschelijkheid een authentiek overzicht samen te stellen van de tijdens de crisis ten behoeve van het Overheidspersoneel getroffen maatregelen. O. m. hoopte het Hoofdbestuur met behulp hiervan eventueele latere regelingen gunstig te kunnen beïnvloeden. Tot dat doel werd den 27 Dec. 1916 het navolgende schrijven verzonden aan alle provinciale besturen en aan de besturen der 39 gemeenten met meer dan 20000 inwoners: Mijne Heeren, Wij veroorloven ons het navolgende beleefd onder Uwe aandacht te brengen. Teneinde een overzicht te verkrijgen van de maatregelen, welke tijdens de huidige crisis ten behoeve van het Overheidspersoneel door Provinciale- en Gemeentebesturen zijn getroffen, richtten wij ons eenigen tijd geleden tot den Heer Directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek te 's-Gravenhage met het verzoek, ons de noodige gegevens te willen verschaffen. Voor zooverre deze autoriteit daartoe in staat was, voldeed hij zeer welwillend aan dit verzoek, doch was tevens verplicht ons te schrijven: _ „Hierbij moge worden opgemerkt, dat, in verband met het feit, dat niet steeds door de gemeentebesturen kennis wordt gegeven van de omtrent dit onderwerp genomen besluiten, voor de volledigheid van het overzicht met kan worden ingestaan en voorts, dat mijn Bureau zich voor de juistheid der courantenberichten niet aansprakelijk stelt". Hoe belangrijk de verstrekte gegevens ook mogen zijn, voor ons doel: in een bijlage bij het jaarverslag-1916 van onzen Bond een beredeneerd overzicht te geven van hetgeen ter zake gedurende de mobilisatie is gedaan, kunnen ze toch niet dienen. Het is om die reden dat wij de vrijheid nemen ons tot Uw College te wenden met het beleefde verzoek ons bekend te willen maken met de maatregelen, welke in Uwe provincie, c. q. gemeente zijn getroffen ten einde de koopkracht van het loon Uwer ambtenaren zooveel mogelijk te herstellen. Toezending van afschriften der genomen besluiten zouden wij hoogelijk waardeeren, terwijl wij ons gaarne verplichten U te zijner tijd een of meer exemplaren van het samen te stellen overzicht te doen toekomen. . Uw College zal hebben begrepen dat het er ons voornamelijk om te doen is bekend te worden: , ■. , , , 1». met den aard der getroffen maatregelen (duurte- en kindertoeslagen, loons- verhooging, vervroegde periodieke verhoogingen); '2°. met den duur dezer maatregelen; 3». met de finanti ëele beteekenis dezer maatregelen (uitgekeerde bedragen en loongrenzen). „ Wij vleien ons dat Uw College bereid zal zijn ons deze gegevens te verschaffen en teekenen, Hoogachtend, Namens het Hoofdbestuur, (w.g.) B. N. SW1ERSTRA, Voorzitter. Amsterdam. 27 December 1916. (w.g.) F. S. NOORDHOFF. Secretaris. Het heeft ons ten zeerste verheugd, dat verreweg de groote meerderheid dezer besturen aan ons verzoek heeft voldaan. Het valt alleen te betreuren, dat niet alle aangezochte besturen de gevraagde gegevens tijdig hebben verstrekt. Volledigheidshalve worde genoteerd, dat de gemeentebesturen van Delft en Emmen, d.z. 2 van de 50, ons geen antwoord hebben waardig gekeurd. Nu ligt het in de bedoeling de verschillende regelingen achtereenvolgens te bespreken. III. De Rijksregeling (29 Mei 1916). EEN WOORD VOORAF. De Rijksregeling, hoewel veel te laat gekomen, heeft dit groote voordeel boven alle andere regelingen, dat ze alle belanghebbenden over één kam scheert, al valt de verdeeling in 6 toongroepen,J) waarover zoo dadelijk meer, ten zeerste te betreuren. Zooals wij bij de bespreking der gemeentelijke regelingen zullen zien, is het bij de besturen van gemeenten met een ongeveer gelijk zielental zelfs geen oogenblik opgekomen gelijke regelingen in te voeren, zoomin men er in het algemeen aan denkt in plaatsen welke, wat betreft den levensstandaard en het aantal in dienst zijnde ambtenaren en werklieden, de grootst mogelijke overeenstemming vertoonen, dezelfde salaris-regelingen in te voeren. Het hiergenoemde voordeel is echter zoo goed als het eenige lichtpunt in de rijksregeling. Ons moet de opmerking van het hart, dat de organisaties der belanghebbenden er heel wat meer van terecht zouden hebben gebracht, ook bij de beschikking over éénzelfde bedrag als thans is besteed, dan de hoofdambtenaren van het Departement van Financiën en dat bij overleg met belanghebbenden ongetwijfeld de onbillijkheden zouden zijn uit den weg geruimd, welke thans naar het oordeel der Regeering niet konden worden vermeden: „Als tweede opmerking van algemeenen aard ga vooraf, dat bij een regeling als de onderhavige steeds individueele gevallen zullen zijn aan te wijzen, waarin die regeling tot niet volkomen billijke gevolgen of tot onevenredigheden aanleiding geeft. Hieraan is niet te ontkomen. De noodzakelijkheid om algemeene regelen te stellen, naar welke in deze zal te werk gegaan worden, maakt dit onvermijdelijk." Memorie van Antwoord. Dit ter inleiding. UITSLUITINGEN. Laten wij thans zien, voor wie de regeling—1916 geldt. In de artt. 1 en 2 wordt bepaald, dat het vaste en tijdelijke personeel, hetwelk den 1 Januari 1916 in dienst van het Rijk was, den duurtetoeslag zal ontvangen, zoomede de onderwijzers en zij die in zijdelingschen staatsdienst zijn. Uitgesloten zijn de gemobiliseerden, wat later veranderd is, alsmede de Onderofficieren en Korporaals der Landmacht en ook zij, die een nevenbetrekking bij het Rijk vervullen en de ongehuwden-nietkostwinners. Het volle bedrag van den toeslag ontvangen de in aanmerking komende Voor 1917 zijn 3 toongroepen voorgesteld. gehuwden en de weduwnaars (weduwen) en gescheiden echtgenooten, die een of meer kinderen beneden den leeftijd van 16 jaar te hunnen laste hebben; de helft: kinderlooze weduwnaars, die een eigen huishouding voeren en ongehuwde kostwinners, die hun volle inkomsten aan het levensonderhoud van anderen ten goede laten komen. _ De uitsluiting der ongehuwden-nietkostwinners achten wrj zeer onbillijk en daarom verheugt het ons, dat zij wel in de regeling voor het jaar 1917 zijn opgenomen. . ... De toekenning van een halven duurtetoeslag aan sommige groepen rijksambtenaren achten wij gevaarlijk in hare consequenties. Er is geen verandering gekomen in den aard der verschillende werkzaamheden, terwijl in de waardeering van- den arbeid verschil wordt gemaakt door invoering van duurteen kindertoeslagen. De arbeid der ongehuwden wordt goedkooper, het loon wordt gedrukt en straks schaft men onder een of ander motief het toeslagenstelsel af en zitten de ambtenaren met een te lagen loonstandaard opgescheept. Het is in het belang der ambtenaarsklasse alle krachten in te spannen het loonpeil op te voeren, maar dit kan niet met succes geschieden als belanghebbenden zich vrijwillig laten verdeden in gehuwden en ongehuwden met verschillende belangen. (In dit verband moge worden herinnerd aan de treurige ervaringen van vaders met groote gezinnen, die dikwijls geen geschikte woning kunnen krijgen). # Voor ongehuwden en kinderlooze weduwnaars, die niet uit anderen hoofde in aanmerking komen voor toekenning van den halven duurtetoeslag, wordt in art. 5, sub a een zeer geringe kans geopend toch nog in den toeslag te kunnen deelen. In dat art. wordt n.1. de toeslag toegekend aan ongehuwden enz.: die wonen in plaatsen, waar, tengevolge van de mobilisatie tijdelijk een groot aantal militairen is gevestigd en uit dien hoofde eene belangrijke stijging der pensionprijzen valt te constateeren, of wel in plaatsen, waar zich als gevolg van het vreemdelingenverkeer, eene gelijke stijging voordoet. Het behoeft, gelet op onderstaand bericht, voorkomende in «Het Volk* van 12 Januari 1917, geen verwondering te baren, dat van de ruim 1100 Nederlandsche gemeenten er slechts 63 aan de hier gestelde eischen hebben beantwoord. DE RIJKSDUURTETOESLAG. Wij hebben gemeld dat ons Statenlid Pothuis den kommissaris der koningin had verzocht te mogen vernemen waaraan het is toe te schrijven dat van Amsterdam geen advies heeft kunnen uitbrengen ten aanz en y^ de vraag ot de gemeente Amsterdam behoort tot die gemeenten waar hetzlJdoor uitbreiding der militaire, bezetting of door toeneming van het vreemdelmgenverkeer tijdens de mobi lisatie eene belangrijke stijging van de pension-prijzen heeftJ^.f ™?woord heeft Wij vernemen thans dat Pothuis op zijn vraag het navolgende antwoord neeit "^antwoord op uw schrijven van 30 December j.1. heb ik de eer u mede te de^n, daTnöct door mij, nöchJ door Gedeputeerde Staten aan de ^ zijn verstrekt omtrent de vraag, hoe het met de Pensionprijzen te^ Amsterdam stond omdat de destijds door den minister van Finantien gestelde vraag het onderzoek tot rPaa\de gteenten beperkte, waartoe Amsterdam niet kon geacht worden tebehooren^ Wii kunnen hieraan toevoegen, dat het salans-komitee uit de 4 bonden van OvYrneidsp^onee^angeslote^bij' het Nederlandsen Verbondvan-V^eenigmge^ den minister van Finantiën met een en ander in kennis heeft gesteld en dezen ver zocht, aan deze zaak de noodige aandacht te doen schenken, opdat de gedupeerde Amsterdamsche ambtenaren alsnog een duurtetoeslag mogen ontvangen. ) n 15 Febr. 1917 (No. 86) werd hierop afwijzend beschikt. LOONGRENS. Zien wij dus dat de rijksregeling voor wat betreft de vraag, wie ervan zullen profiteeren, reeds aanleiding geeft tot ernstige bedenkingen, uit hetgeen thahs zal worden besproken, blijkt duidelijk, dat men het erop heeft toegelegd een stelsel te ontwerpen, dat zeer veel uitsluitingen mogelijk maakt. Allereerst is er de bepaling dat de loongrens verschilt naar gelang van de klasse, waarin de gemeente (eventueel onderdeel), waarin de betrokkene woont, voor de personeele belasting is gerangschikt. De grens is gesteld op (art. 7): f 1200 voor de gemeenten der 1ste klasse; „ H50 „ „ rt » 2de „ 1100 „ „ „ „ 3de „ 1050 „ „ „ „ 4de „ 1000 „ „ „ „ 5de ,, 950 ,, ,, overige gemeenten. Deze echt-bureaucratische onderscheiding heeft ten gevolge gehad dat in Nijmegen, welke gemeente tot 3 klassen der personeele belasting behoort, het personeel van het Postkantoor zeer verschillsnde toeslagen heeft ontvangen, alsook de ambtenaren der Technische Hoogeschool te Delft, van wie er meerderen in de onmiddellijke nabijheid dezer gemeente wonen. De werklieden en ambtenaren aan de Hembrug wonen of in Amsterdam, of in Zaandam en ontvingen om die reden een verschillenden duurtetoeslag. Het is verheugend, dat in het Voorloopig Verslag over de duurtetoeslagvoorstellen-1917 de noodige aandacht aan deze bezwaren is geschonken. JAARLOON. Art. 8 geeft aan hoe het jaarloon moet worden berekend. Daartoe behoort ook te worden medegeteld het door overwerk verkregen inkomen, wat in de praktijk hierop is neergekomen dat personen voor hun ijver en toewijding werden beloond met niet-toekenning van een duurtetoeslag, omdat door het meetellen van de overwerk-inkomsten de loongrens werd overschreden, terwijl collega's die bij particulieren overwerk verrichtten, wèl in aanmerking kwamen. Op deze grove onbillijkheid is den Minister van Financiën gewezen door het Salaris-comité uit de 4 bonden van Overheidspersoneel, aangesloten bij het N. V. V., en dit niet zonder succes. AMBTSWONING. Zeer eigenaardig wordt in dit artikel en in art. 10 omgesprongen met de huurwaarde der ambtswoning, welke wordt medegeteld bij de berekening van het jaarloon, waardoor in vele gevallen de loongrens is overschreden, terwijl in art. 10 deze huurwaarde buiten beschouwing wordt gelaten, d. w. z. de procentische toeslag over een zooveel lager bedrag wordt berekend. Dit maakt een te onaangenameren indruk omdat deze bepaling in de regeling—1917 ontbreekt, nu menschen met hoogere inkomens aan den toeslag geholpen moeten worden, welke men den kleintjes niet schijnt te gunnen. Zoo omslachtig werkt, in dit opzicht vóóral, de regeling, dat het noodig is gebleken alle belanghebbende ambtenaren en werklieden — en dat zijn er eenige duizenden — een uitvoerige vragenlijst te laten invullen, waarna een minutieus onderzoek kon aanvangen aan de onderscheidene Departementen, o. a. met dit gevolg dat eerst tegen Kerstmis 1916, d. i. 6 maanden na de uitbetaling van den len termijn, uitkwam dat aan het Departement van Justitie de huurwaarde der ambtswoningen abusievelijk niet in mindering was gebracht en het personeel een te groot bedrag was uitbetaald. Het teveel uitbetaalde, circa / 10.—, werd nu, „mir nichts, dir nichts" van den 3en termijn afgehouden en zulks midden in den winter. Nader vernemen wij, dat de Minister van Justitie de gelegenheid heeft opengesteld het afgehouden bedrag terug te ontvangen in den vorm van een voorschot, dat over 1917 terugbetaald zou kunnen worden. Dit verandert echter niets aan het feit, dat de regeling—1916 noodeloos-ingewikkeld moet worden genoemd. OVERLEG MET BELANGHEBBENDEN. Aan het Departement van Financiën moest men later toegeven, dat het beter ware geweest vóór de indiening der wetsontwerpen het noodige overleg te betrachten met vertegenwoordigers van het Overheidspersoneel, maar bij die platonische erkenning is het gebleven; ook de regeling—1917 is buiten de belanghebbenden om in elkaar gezet en heeft blijkens het hieronder volgend persbericht dezen allerminst kunnen bevredigen: DUURTETOESLAG RIJKSPERSONEEL. De secretaris van het Salariskomitee uit de 4 bonden van Overheidspersoneel, aangesloten bij het N. V. V., schrijft ons: De bekend geworden voorstellen der regeering tot toekenning over 1917 van een duurtetoeslag aan het rijkspersoneel, tot stand gekomen zonder feitelijk overleg met de organisaties der belanghebbenden, zijn door dezen beantwoord met uitvoerige adressen aan de Tweede Kamer, bevattende enkele overwegende bezwaren tegen de nieuwe regeling, alsmede verzoeken tot meer of minder ingrijpende wijzigingen er van. Het met werk overladen parlement moge zien uit den doolhof dezer adressen, welke hier en daar belangrijk van elkaar afwijken, den juisten weg te vinden, op gevaar daarmede heel wat »nationalen tijd te vermorsen*. Zou het daarom niet beter zijn, dat de Kommissie van Rapporteurs over deze wetsvoorstellen een konferentie uitschreef met vertegenwoordigers der adresseerende lichamen, om te pogen met hen tot algeheele overeenstemming te komen? Zoodanig overleg moge in parlementairen zin een novum zijn, wij voor ons verwachten er goede resultaten van, zoowel voor belanghebbenden, als voor de Volksvertegenwoordiging. Ons Komitee heeft dan ook gemeend er goed aan te doen den voorzitter der Kommissie van Rapporteurs de vorige week in overweging te geven een zoodanige samenspreking mogelijk te willen maken. Het Volk 6-2-'17. PROCENTISCHE TOESLAG. In art. 10 wordt gezegd: de duurtetoeslag zonder kindertoeslag bedraagt 8 pCt van het jaarloon met een algemeen geldend maximum van / 75.—. Wel worden voor het jaar 1917 een hooger percentage (12 %) en een hooger maximum (ƒ120.—) voorgesteld, maar het beginsel blijft onveranderd en tegen dit beginsel, dat de hoogste salarissen het krachtigst te hulp komt, hebben wij zeer ernstige bedenkingen van principiëelen aard, welke in het adres van het eerder genoemde salaris-comité van 19 Januari 1917 tot uiting zijn gebracht en waarmede wij onze volle sympathie kunnen uitspreken. IJvert dit comité voor toekenning van eenzelfde bedrag van ƒ 150.— aan alle ambtenaren en werklieden met minder dan ƒ 2500 salaris, het is vooral de toelichting welke onze volle aandacht verdient, en welke in dit geschrift niet mag worden gemist. TOELICHTING: LOONGRENS. Wat betreft de duurtetoeslag-voorstellen, moeten adressanten er aan herinneren, dat de loongrens van/2500 door een groot aantal belanghebbenden in het licht der publieke belangstelling is geplaatst. Sommige groepen van hoogere ambtenaren gaan zelfs tot ƒ3000. Wij meenen dat de Regeering er verkeerd aan doet hare oogen voor deze feiten te sluiten. Ook het beter-gesalariëerd personeel ondervindt de zwaarte dezer tijden en opvoering der loongrens tot ƒ2500 zal inderdaad vele moeilijkheden uit den weg ruimen. Hierbij moge niet uit het oog verloren worden dat de provinciale- en gemeentebesturen hunne voorstellen meer en meer regelen naar die van het Rijk. Perkt het Rijk de loongrens in, dan gaan byv. ook Amsterdam ') en Rotterdam niet verder. Wij wijzen er in dit verband op, dat in Arnhem een regeling is vastgesteld, welke mogelijk maakt den ambtenaren tot een salarisgrens van ƒ2600 een duurtetoeslag te doen toekennen. VAST BEDRAG. Hiermede komen wij tot de beantwoording van de vraag: moet de toeslag een vast percentage vormen of een vast bedrag? Het zal Uw Hoog College bekend zijn dat in meerdere gemeenten naar degressie is gestreefd, waarbij de voorstellers geleid werden door het o.i. juiste beginsel, dat de laagste inkomens het zwaarst zijn getroffen en mitsdien den grootsten steun behoeven. Nemen wij als voorbeeld de Arnhemsche regeling (28 December 1916 aangenomen): ƒ 800.— of minder ƒ 91.— „ 1000.— „ „ 104.— „ 1200.— „ „ „ 117 — ƒ 1400.— of minder ƒ 130.— „ 1800.— „ „ „ 143.— „ 2600.— „ „ „ 156.—, dan zien wij dat deze degressie slechts in schijn billijk werkt: de laagste inkomens van ƒ 600.—, ƒ 700.— en ƒ 800.— ontvangen slechts ƒ 91.—, terwijl de ambtenaren met flinke jaarwedden bijna het dubbele ontvangen. Amsterdam kent een vast bedrag toe van ƒ100,— tot een loongrens van ƒ1200.—, doch het daar toegepaste stelsel verliest zijn uitwerking, naarmate normale periodieke verhoogingen worden toegekend. Dat is een groot nadeel, omdat de crisis nog lang niet geëindigd is. Zaandam heeft de moeilijkheden van de menschen met kleine inkomens het beste ingezien door het treffen van de navolgende regeling: minder dan ƒ 700 ƒ 150 van „ 700— 800 „ 140 801— 900 „ 130 » 901—1000 „ 120 „ „ 1001—1100 „ 110 van ƒ 1101—1200 ƒ 100 , i 1201—1300 „ 90 1301—1400 „ 80 „ „ 1401—1500 „ 70 Die moeilijkheden erkent ook de heer Van Eeghen, de Voorzitter van de Amsterdamsche Kamer van Koophandel, blijkens zijn jongste Nieuwjaarsrede, waaruit wij een gedeelte overnemen: Intusschen mag uit de omstandigheid, dat bij de aanzienlijke prijsverhooging de omzetcijfers niet alleen niet daalden, doch zelfs een aanmerkelijke stijging aanwijzen, de conclusie worden getrokken, dat ') Dit werd 19 Jan. 1917 geschreven. terwijl gewoonlijk toenemende duurte bezuiniging tot gevolg heeft, de vermeerderde koopkracht een niet onaanzienlijk deel der bevolking blijkbaar in staat stelde, die bezuiniging achterwege te laten. Dat daarentegen de koopkracht der arbeidersbevolking is achteruitgegaan, valt af te leiden uit het feit, dat de verkoop van de goedkoope artikelen, waarnaar uit den aard der zaak van die zijde de vraag zich richt,, een vermindering onderging, zoodat de verhoogde omzetprtfzen veeleer uit den verkoop van de duurdere waren voortgesproten zijn. Deze uitlating van iemand aan wiens autoriteit wij geen afbreuk mogen doen, geeft ons het recht te zeggen dat de gevolgen der Distributiewet zich niet onmiddellijk in deze en tal van andere gezinnen zullen doen gelden, waarvoor de wet van Engel in zijn vollen omvang geldt: Hoe armer een familie is, een des te grooter deel van het inkomen moet proportioneel aan het voedsel worden besteed. Moquette, blz. 153. Dit is echter niet alleen met de voeding het geval, ook de andere noodzakelijke levensbehoeften leggen een zoodanig beslag op het inkomen, dat er zelfs in normale tijden niets voor ontspanning overblijft: De behoeften van verschillende personen loopen ver uit elkaar, maar er zijn maatschappelijke klassen, waar de uitgaven ongeveer dezelfde zijn, daar bepaalde koopwaren in hun dagelijksche consumptie niet gemist kunnen worden. Die klasse is de groote z.g. werkende stand. Hier zijn velen wier loon, gezin en omstandigheden zoo met elkaar overeenkomen, dat men uit vergelijking van verschillende gezinnen een resultaat kan trekken. Uit hun inkomen moeten ze noodzakehjk hun dagelyksch brood betalen, hun kleeding, hun huishuur, hun vuur en licht. Elk dezer bestanddeelen eischt zijn bepaald deel van het totaal der uitgaven, maar terwijl sommige vrijwel constant zijn, vertoonen de andere een niet te miskennen elasticiteit. Moquette, blz. 152. Dit beteekent dat er in dezen crisistijd tekorten zijn ontstaan, grooter naar mate de inkomens kleiner worden, omdat bij grootere inkomens er altijd^nog een zekere speling overblijft. Het zij ondergeteekenden vergund te dezer plaatse iets aan te halen uit »De Ambtenaar* van 12 September 1916 (blz. 173): Zooals vanzelf spreekt, hebben de kleine beurzen het 't zwaarst te verantwoorden, want het is bekend, dat waar kleine inkomens slechts weinig ruimte laten voor andere uitgaven dan die, welke onmiddellijk zijn gericht op de bevrediging van de noodzakelijke levensbehoeften, bij grootere salarissen het voor uitgaven voor genot beschikbare inkomen in een snel tempo stijgt, naarmate de salarissen grooter worden. Om dit duidelijk aan te toonen, laat ik hier de uitkomsten eener Statistiek volgen betreffende de uitgaven voor voedsel, woning, licht, vuur, kleeding, wasch, huisraad. (Deze statistiek is gebaseerd op gegevens betreffende prijzen en levensstandaard over het tijdvak 1885—'90). Inkomen. Daarvan gebruikt voor Beschikbaar voor voedsel, woning, enz. uitgaven voor genot. ƒ 600 'sjaars 95 pCt. 5 pCt. „ 850 „ 92 „ 8 „ „ 1200 ,', 86 „ 14 „ .. 1800 „ 58 „ 42 „ Het is duidelijk, dat bij een stijging van de prijzen der eerste levensbehoeften, bij de lage inkomens het voor genot beschikbare spoedig verdwenen is, ja zelfs een tekort ontstaat om de noodzakelijke levensbehoeften te kunnen dekken. Bij de hoogere salarissen heeft de prijsstijging natuurlijk eveneens een vermindering van het voor uitgaven voor genot beschikbare ten gevolge, maar het springt duidelijk in 't oog, dat zelfs bij belangrijke prijsverhooging de kosten voor het eerste levensonderhoud beneden het inkomen zullen blijven en des te meer hoe meer het salaris bedraagt. Nemen we aan, dat bovenstaande statistiek absoluut juist is (dit kan natuurlijk nimmer het geval zijn, waar de behoeften van den eenen en den anderen mensch bij eenzelfde salaris niet dezelfde zijn en zich, ten aanzien van de verhouding der consumptieve uitgaven voor de verschillende groepen der behoeften bij gezinnen met hetzelfde inkomen natuurlijk verschillen voordoen) en dat de prijzen van alle genoemde noodzakelijke levensbehoeften met 10 pCt. stegen, dan zouden de hiervoor benoodigde uitgaven bij bovenstaande inkomens resp. als volgt bedragen: Inkomen. Daarvan gebruikt voor voedsel, woning, enz. / 600 'sjaars 95 pCt. + 9.5 pCt. .= 104.5 pCt. >• 8*° » 92 „ + 9.2 „ = 101.2 , .» !200 „ 86 „ + 8.6 „ = 94.6 »' 1800 » 58 „ + 5.8 „ - 63.8 " We krijgen dus in de beide eerste gevallen tekorten van resp. 4.5 en 1.2 pCt, terwijl in de beide laatste gevallen het voor genotuitgaven beschikbare verminderd is tot resp. 5.4 pCt. en 36.2 pCt. Hieruit zien we dat hoe hooger de salarissen zijn. des te minder de gevolgen der prijsstijging drukken. Daaruit spruit de noodzakelijkheid voort tot het treffen van maatregelen, die het gevaar dat, door een noodzakelijkerwijs optreden van ondervoeding bij de slechtst betaalde groepen, niet alleen voor deze groepen, maar ook voor de geheele maatschappij ontstaat, zooveel mogelijk zullen verminderen. Men meene niet dat wij overdrijven; ook officiëele publicaties komen dit bevestigen. Zoo lezen wij in het 30 Nov. 1916-Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek bij een bespreking van een 8-tal budgets van ambtenaarsgezinnen, op blz. 1168: Bij beschouwing van de totale uitgaven en de inkomsten valt in de eerste plaats op te merken, dat als inkomen alleen is opgenomen het ambtenaars-traktement van het gezinshoofd, benevens eventueel diens duurtetoeslag. Uit onderstaande cijfers blijkt, dat in alle gezinnen de uitgaven bedoelde inkomsten meer of minder belangrijk overtroffen. Het verschil werd geheel of gedeeltelijk door bijverdiensten, pensioen, inkomsten van kinderen, verkoop van waardepapieren, e.d. gedekt, enz. Wij kunnen in dit verband verder herinneren aan de Studie der Soc.-Dem. Studieclub: »Arbeidersbudgets«, doch willen ons liever nog even bezighouden met het bekende werk der artsen Sajet en Polak: »Een voedings-enquête in den mobilisatietijd*. Ook in dit werk worden arbeidersbudgets gepubliceerd waarheen wij mogen verwijzen. Slechts zij ons veroorloofd iets over te nemen uit hetgeen op blz. 47 geschreven wordt: 2 Wie met onbenullige praatjes aankomt, als b.v. dit, dat de arbeiders het zoo slecht niet hebben, omdat zij willen profiteeren van bioscopen enz toont niet het nauwste besef te hebben van de uiterst moeilijke omstandigheden, waaronder zij gedwongen zijn te leven. Bii al onze gezinnen vormen de uitgaven voor voeding een belangrijk percentage van het inkomen, bij sommige zóó hoog dat er ongeveer niets overblijft voor huur, kleeding, enz. Wanneer wij dan zien, dat eezin 2 (zie tabel IV) alleen aan huur en voeding 27 pCt. plus 08 oCt. van het weekgeld uitgeeft, dan is dit slechts mogelijk geweest door de zeer krachtdadige medewerking van den 10Ook tal van andere gezinnen kunnen het zeker niet zonder deze medewerking hebben gesteld: bij vele immers schieten slechts een luttel aantal procenten van het inkomen over, nadat huur en voeding zijn betaald. Wii weten dus thans dat tal van gezinnen - ook die van ambtenaren en werklieden in Overheidsdienst - er toe hebben moeten besluiten hunne mkomsten te vermeerderen door zaken, die hun lief waren, te beleenen. Wie weet hoe velen verder in handen van woeker-instellingen zijn vervallen. Hen uit dit maatsehappelijk verval op te heffen is de plicht der Overheid. Dat kan niet geschieden door ƒ 72.— te geven aan iemand met ƒ 600 — mkomen en ƒ 120.- aan een collega, die het driedubbele verdient He omgïeerde Vare beter. Zoo ver willen adressanten niet g-n die s echts den wensch uitspreken, dat het beginsel van éénzelfde bedrag dat bij den kindertoeslag geldt, ook voor den duurtetoeslag moge worden toegepast. SLOTWOORD. Wij eindigen met de mededeeling, dat dank zij het optreden der moderne ambtenaarsbonden de bepalingen ten aanzien dei' ^^^^ 1 Januari 1916, in den loop des jaars zijn verzacht terwijl verder is gebleken de noodzakelijkheid van tusschentijdsche verhooging der loongrens van f 1200 tOtv{rder0kent de wet nog een kindertoeslag van / 7.- per kind terwijl uitdrukkelijk is bepaald, dat de duurtetoeslag met mag ™f™A^*™)%°l de dagen van uitbetaling der traktementen, dit laatste om het tijdelijk karakter der regeling duidelijk te laten uitkomen. *** Ziehier in grove trekken de Rijksregeling geschetst, welke als voorbeeld heSt gegoSen in verschillende gemeenten en in de prov. Zeeland, waaruit bliiken moge dat het Overheidspersoneel dezelfde belangen heeft. W? moggen dit hoofdstuk niet afsluiten zonder er aan te herinneren da aanden vooravond van het welgeslaagde ambtenaren-congres, dat 15 October 1916 in den Haag werd gehouden (2600 deelnemers), de toenmalige Minister van F^anciën met de mededeeling kwam, dat voor 1917 de loongrens ^^Z^Zfl^T^ gedaan onder den druk van het optreden defgeorgantSde^mbtenaren, dan is het een zeer bijzonder toeval geweest dat men daartoe juist op het allerlaatste oogenblik meende te moeten besluiten 1 DE REGELING-1917. EEN ENKEL WOORD OVER DE REGELING—1917. Uitgesloten worden ongehuwden, die bij niet-onbemiddelde ouders inwonen Het percentage is verhoogd tot 12, de loongrens tot / 1900 — De minimum-hoofdbijslag bedraagt voor gehuwden / 80.—, de maximumtoeslag ƒ 120.—. De kindertoeslag wordt toegekend tot een loongrens van f 2400 — ■ hij bedraagt in gewone omstandigheden /IS.— per kind, welk bedrag wordt verhoogd tot / 30.—, als er geen hoofdbijslag wordt gegeven. Maandelijks zal worden nagegaan, wie in aanmerking komt P^gm?nnn,t0t vfbetering dezer voorstellen vanuit de Tweede Kamer werden 29 Maart afgestemd. IV. De provinciale regelingen. Zooals wij reeds eerder hebben te kennen gegeven, komt het ons gewenscht voor de verschillende regelingen eerst afzonderlijk te bespreken, om in een slotwoord een onderling verband te leggen. FRIESLAND. (Schrijven van Gedep. Staten van 4/6 Januari 1917, no. 58, 2e Afdeeling, 6 bijlagen). In de Zomerzitting-lQ16 der Staten van Frièsland kwamen Gedeputeerden met voorstellen tot toekenning van een duurtetoeslag aan ambtenaren en bedienden ter provinciale griffie, idem van den provincialen waterstaat, idem l^uv ?u P™v,ncial,fn keuringsdienst en aan den amanuensis der provinciale bibliotheek (punt 71, no. 93, 2e Afdeeling F). Ter toelichting dezer voorstellen werd o.m. opgemerkt: Het is Uwe vergadering bekend, dat wij in 't algemeen geen voorstanders zijn van het nemen van buitengewone maatregelen ten aanzien van de jaarwedden van provinciale ambtenaren in verband met de verzwaring der levensvoorwaarden in onze samenleving; dat wii ons od het standpunt stellen dat de jaarwedden onzer ambtenaren op zoodanige bedragen moeten worden bepaald, dat zij teeen een stootje kunnen. J * Mocht deze opvatting, welke helaas zeldzaam is, ook elders worden gehuldigd I In overeenstemming met deze voorstellen werd besloten een duurtetoeslag toe te kennen over het jaar 1916: ' Vn" /■ 2rZ pCI WCek Voor &ehuwden, benevens / 0.50 per week voor elk kind beneden den leeftijd van 14 jaar, en op /1._ per week voor ongehuwden, tot een loongrens van / 1500. Gedeputeerde Staten deelden ons mede (4/6 Jan. 1917), dat zal worden voorgesteld aan het personeel bij het provinciaal electriciteitsbedrijf een overeenkomstigen toeslag te verkenen. Alle ambtenaren ontvangen éénzelfde bedrag, wat in de toelichting aldus wordt gemotiveerd: & En het behoeft wel geen betoog, dat inzonderheid de lagere ambtenaren het meest den ongunst der tijden hebben te verduren. Deze woorden zijn ons uit het hart gegrepen! Verder schrijven Gedeputeerde Staten: Voor de brugwachters enz. (punt 72) is een gelijke toeslag toegestaan. Aan de vaste arbeiders werd alleen de kindertoeslag verleend. Zulks in verband met eene wijziging hunner jaarwedden naar aanleiding van het voorstel punt 75. Hiervan is, eenigszins gewijzigd, onderdeel C aangenomen, gerekend in te gaan 1 Januari 1916. Onderdeel C van het voorstel der Soc. Dem. Statenfractie luidde als volgt: Ondergeteekenden stellen voor: A. enz. C. teZbepalen dat de bezoldiging van de vaste arbeiders in dienst van de provincie niet lager dan ƒ 13.—'s weeks en niet hooger dan/16.— 's weeks zal zijn. Dit personeel ontving dus een loonsverhooging en geen tijdelijken toeslag. Een overbodige weelde was het niet (zie ook blz. 28). GRONINGEN. (Schrijven van Gedep. Staten van 6/22 Januari 1917, no. 24, 2e Afdeeling, 3 èiflagen). Gedeput. Staten deelen mede, dat bij Statenbesluit van 11 Mei 1915 no 5 een regeling is getroffen voor de jaren 1915 en 1916, waarvan de kosten ^^M^^^ 21 December 1915, no. 7 is een maand extra-salaris toegekend. Kosten / 4996.47*. De tevens toegekende kindertoeslag vorderde over 1916 een uitgaaf van ƒ 2517,56, terwijl met de regelmg-1917 naar ramine eemoeid zal zijn een bedrag van ± ƒ 23,000. wSTe nnantiëele beteekeni? dezer maatregelen betreft. Laten wij ons nu wat nader gaan bezighouden met de regelingen zelve. 11 Mei 1915, no. 5. Met ingang van 1 Januari 1915 wordt aan de lagere ambtenaren, die een gezin te onderhouden hebben en met inbegrip der bijkomende voordeden eene jaarwedde van niet meer dan f 600 genieten, eene tijdelijke tegemoetkoming gegeven van ƒ 5 per maano, foolang de buitengewone omstandigheden naar het oordeel van Gedeputeerde Staten zulks noodig doen zijn. Prnv;nriP 21 Dec 1915 no. 7. Aan de ambtenaren in dienst der Provincie, die een gezin té onderhouden hebben en wier jaarweddes met inbegrip van hetTenot van vrije woning meer bedraagt dan f 600, doch met meer dan ƒ 2000 per jaar, zal een tegemoetkoming worden verleend v?n een bedrag, gelijkstaande met ééne maand van hunne jaarwedde lot een maximum van één honderd gulden en tot een minimum van zestig gulden. *** Tegelijkertijd werd besloten een extra-toelage te verstrekken aan hen, die met inbegrip van vrije woning eene jaarwedde genieten van met meer dan ƒ 800, van ƒ 1.- per maand voor elk kind beneden \$ jaar uit te keeren maandelijks, voor de eerste maal 31 Januan 1916 en zoolang de buitengewone omstandigheden, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten zulks noodig doen zijn. ^Mnn „P 12 Dec 1916, no. 9. Voor 1917 is een geheel andere regeling getroffen. Thans ontvangen alle ambtenaren, dus ook de ongehuwden, een duurtetoeslag, gelijkstaande met 10 % hunner jaarwedde, welke voor de gezinsverzorgers niet lager mag zijn dan ƒ90.—. Het maximum mag voor geen der ambtenaren hooger zijn dan ƒ 180.—. Hier dus een zuivere progressie, welke wij bij de bespreking der rijksregeling aan critiek hebben onderworpen en thans verder onbesproken laten. * * * De kindertoeslag wordt bepaald op ƒ 1.— per maand voor elk kind beneden den leeftijd van 16 jaren. De uitbetaling geschiedt maandelijks, terwijl de regeling geldt voor onbepaalden tijd. Aanteekening verdient, dat de kindertoeslag voor allen gelijk is. Waarom wordt ook hier geen onderscheid gemaakt, zooals bij den eigenlijken duurtetoeslag? Aan het slot van dit overzicht stellen wij er prijs op te constateeren, dat het bestuur dezer provincie een open oog heeft getoond te hebben voor de nooden van zijn personeel. Voegen we er den wensch aan toe, dat loonen beneden ƒ 600 spoedig tot het verledene mogen behooren! DRENTHE. (Schrijven van Gedep. Staten van 9 Februari 1917, no. 161. Medegedeeld wordt dat in de Statenzitting van 28 November 1916 de bezoldigingen van het provincie-personeel zijn herzien. Woordelijk schrijven Gedep. Staten: Deze Statenbesluiten geven de gelegenheid tot een belangrijke verbetering in de bezoldiging der ambtenaren, temeer daar zij terugwerken over 1916. Wij mogen niet verhelen dat het optreden van dit provinciaal bestuur onze volle sympathie heeft. Geen tot onbillijkheid aanleiding gevende duurtetoeslagen, geen uitsluiting der ongehuwden, enz., dat lijkt ons inderdaad de juiste manier. Spreken wij alleen den wensch uit, dat zal worden gebroken met de gewoonte het personeel onder te brengen in verschillende salarisregelingen. Dit kan zonder eenig bezwaar worden veranderd. Valt al het personeel onder dezelfde regeling, dan komt tevens een einde aan noodelooze ongelijkheid, welke al te vaak de deur openzet voor willekeur. Wij lezen in de nieuwe regelingen de navolgende bepaling, welke wij willen overnemen: Art. 6, 3e lid. Gedeputeerde Staten geven schriftelijk kennis aan den betrokken ambtenaar van de redenen voor het inhouden van een periodieke verhooging, schorsing of ontslag. Zie verder blz. 26. OVERIJSSEL. (Schreven van Gedep. Staten van 30 Jan./\7 Febr. 1917, 2e Afdeeling, nos. 552/506, 3 bijlagen). Bij Statenbesluit van 16 Dec. 1915, no. 26, is aan gezinsverzorgers met een salaris beneden ƒ 1200.—, een duurtetoeslag toegekend van ƒ1.— per week, vermeerderd met 25 cent voor ieder kind beneden 18 jaar, te rekenen van 1 Juli 1915 af en zoolang Gedeputeerde Staten dit in verband met de tijdsomstandigheden noodig achten. Bij Statenbesluit van 18 Juli 1916, no. 4, wordt besloten de geldende duurtetoeslagregeling ook toepasselijk te verklaren op ambtenaren, wier bruto-salaris ten hoogste ƒ2000 bedraagt, en op ongehuwde ambtenaren, die naar het oordeel van Gedep. Staten als kostwinners zijn te beschouwen. Bij Statenbesluit van 23 Nov. 1916, no. 23 wordt de geldende regeling met terugwerkende kracht tot 1 Jan. 1916, uitgebreid tot alle ambtenaren en beambten in provincialen dienst, met Uitsluiting van hen, wier salaris, met inachtneming van de tegenwoordige tijdsomstandigheden, is of wordt vastgesteld of verhoogd en van de gemobiliseerde ambtenaren, voor zoover zij zijn ongehuwd en geen kostwinner. Tegelijkertijd werd besloten de toeslagen met ingang van 1 Jan. 1917 te verhoogen van / 1.— tot ƒ 1.50 per week en van 25 cents tot 50 cents per week voor ieder kind beneden de 18 jaar. GELDERLAND. (Schrijven van Gedep. Stalen van 24 Januari 1917, no. 50). Ontvangen 2 Febr. 1917. Een officiëele regeling als bedoeld is tot dusverre door de Staten niet getroffen. Wel zijn door Gedeputeerde Staten zoowel aan de ambtenaren en beambten ter Provinciale Griffie als aan die van den Provincialen Waterstaat in verband met de tijdsomstandigheden over de jaren 1916 en 1917 persoonlijke toelagen verleend, variëerende van ƒ21.25 tot ƒ250, zulks in verband met de samenstelling van hun gezin en met den aard en den omvang van de door hen te verrichten werkzaamheden. Het schijnt onnoodig deze eigenaardige regeling te commentarieëren. Wat de duurte met den aard der werkzaamheden heeft uit te staan, is ons niet recht duidelijk. Dit argument om de beter-betaalde ambtenaren met flinke bedragen te helpen, lijkt ons wel erg gezocht. LIMBURG. (Schrijven van Gedep. Staten van 12 Jan. 1917, le Afd., 9108 3 1.) Het was wel een rijk dossier dat ons uit deze provincie bereikte, waarvan wij met groote waardeering melding maken. Gedep. Staten deelen dan mede, dat over 1915 en 1916 een duurtetoeslag is toegekend, resp. tot bedragen van ƒ 2524.— en ƒ 3690.—. In bijlage D 2 bij de notulen der najaarszitting van 1915 der Provinciale Staten van Limburg is de ontwerp-regeling van Gedep. Staten opgenomen, welke regeling onveranderd is aangenomen. Zij sluit de ongehuwde en kinderlooze ambtenaren geheel uit, kent een toeslag van ƒ 25 toe aan ambtenaren en bedienden voor elk kind beneden 16 jaren, en aan de werklieden van den provincialen waterstaat, van wie de hoofdingenieur verklakrt: dat de druk dezer tijden het zwaarste gevoeld wordt door degenen, wier bezoldiging zich het meest heeft aan te passen aan de voorziening in de noodzakelijkste levensbehoeften, een duurtetoeslag van ƒ 2.— en een kindertoeslag van ƒ 1— per maand. De loongrens wordt voorgesteld op ƒ 2000. In dienst der provincie zijn behalve het Waterstaatspersoneel, 18 ambtenaren en bedienden, die in het bezit zijn van een of meer kinderen en de navolgende salarissen genieten: Salaris *^ Toeslag Salaris k£Teren toeslag 1900 3 75 1200 2 50 1900 2 50 900 3 75 1870 3 75 800 3 75 1700 7 175 800 1 25 1700 3 75 700 5 125 1700 5 125 600 4 100 1400 1 25 425 1 25 1300 3 75 340 2 50 1300 4 100 52 kinderen ƒ 25 ƒ 1300 ) 35 arbeiders,, 2 p.m. „ 840 [ ƒ 2524 32 kinderen „ 1 p. m. „ 384 ) Hoe gehuwde personen met ƒ 425 en ƒ 340 salaris jn hun onderhoud moeten voorzien, is een vraag waarvan wij de beantwoording aan anderen overlaten. Over 1916 is de toeslag-regeling ten behoeve van het Waterstaatspersoneel gecontinueerd met verhooging van het bedrag van den duurtetoeslag van ƒ 24.— tot ƒ 40.—, terwijl voor het overige personeel de kindertoeslag gehandhaafd bleef op ƒ 25.— voor elk kind beneden den 18-jarigen leeftijd (eerst 16 jaar). Voor de kinderen van de arbeiders, verbonden aan den Provincialen Waterstaat is deze leeftijd bepaald op 14 jaar. Het gemiddeld loon dezer arbeiders bedraagt ƒ 17000 : 35 = ƒ 485.71. * Dit wat de eigenlijke toeslag-regeling betreft. Gedeputeerde Staten schrijven verder: ÉS»* Tevens zij U medegedeeld, dat in den loop van 1916 voor het personeel in dienst der provincie nieuwe salarisregelingen zijn vastgesteld, tengevolge waarvan de jaarwedden van nagenoeg alle provinciale ambtenaren, voor velen met vrij aanzienlijke bedragen, zijn verhoogd. De posten, op de provinciale begrooting dienst 1917 geraamd wegens jaarwedden van den Griffier der Staten, de ambtenaren ter provinciaie Griffie, en de ambtenaren en arbeiders in dienst bij den Provincialen Waterstaat, bedragen na aanvulling ingevolge de betrekkelijke besluiten der Staten hoofdzakelijk in verband met die nieuwe salarisverordening, resp. ƒ 500, ƒ 3200, ƒ 2529 en ƒ 4562 meer dan voor het dienstjaar 1916. Ofschoon de huidige crisis voor het in het leven roepen dier regelingen niet als aanleidende oorzaak kan worden aangemerkt, is de tot standkoming daarvan door de heerschende buitengewone omstandigheden zeer zeker bespoedigd en beïnvloed. Zie verder blz. 26. Wij mogen dit deel van ons overzicht niet sluiten zonder te herinneren aan de loonsherziening van het Waterstaats-personeel: OUDE REGELING NIEUWE REGELING Aanvangswedde ƒ 34.— per maand Aanvangswedde ƒ 40.— per maand na 5 jaar „ 36.— „ „ na 2 jaar „ 42.— „ „ „ 10 „ „ 38.— „ „ „ 4 „ „ 44.— „ „15 „ „ 40.— „ „ „ 8 „ „ 46.— „ „ 20 „ „ 42.— „ „ „ 12 „ „ 48.— „ „ 16 „ „ 59— „ NOORD-BRABANT. (Schrijven Ged. Staten 10 Januari 1917. G. no. 268, 2e Afdeeling. 1 bijlage). De duurtetoeslag-regeling voor het jaar 1915 kwam de provincie te staan op een uitgaaf van / 3714.386. Gehuwde ambtenaren met kind of kinderen beneden de 18 jaren ontvingen een toeslag van 10 °/0 van hun salaris, het overige personeel, ongehuwden en gehuwden zonder kinderen van 5 %• Verder schrijven Gedep. Staten: In aansluiting aan dezen voor het jaar 1915 verleenden toeslag is op 28 December j.1. voor het vervolg eene andere voorziening getroffen, hierin bestaande, dat de noodige gelden zijn gevoteerd om periodieke verhooging der wedden vroeger te doen ingaan, als mede om een blijvenden toeslag te verleenen boven de gewone bezoldiging aan de ambtenaren, die meer dan twee wettige of gewettigde kinderen te hunnen laste hebben, nl. van f 50.— per jaar voor ieder zoodanig kind boven twee. Van deze tegemoetkomingen zal geen pensioenstorting worden geheven. * * In de Memorie van Toelichting op deze voorstellen schrijven Gedeputeerde Staten o.m.: Bij de discussiën (van 1915) zijn van verschillende zijden bezwaren tegen het verleenen van duurtoeslag geopperd, bezwaren rakende zoowel het beginsel, als de wijze waarop en den maatstaf, waarnaar in de algemeen erkende behoeften diende te worden voorzien. Een krachtig betoog werd gehouden om, inplaats van duurtetoeslag toe te staan, liever de salarissen der ambtenaren op zoodanig peil te brengen, dat zij behoorlijk ervan kunnen leven en het hoofd weten te bieden ook aan de zorgen van buitengewone tijden. Men is geëindigd met den duurtetoeslag als noodmaatregel te aanvaarden. Intusschen is een jaar verloopen: de duürte houdt aan en stijgt op schromelijke wijze, terwijl de vroegere hoop op spoedigen terugkeer van een normalen toestand heeft plaatsgemaakt voor de vrees, dat het duurtetijdperk nog na 1916 zal voortduren. Dit en nog nader aan te duiden motieven hebben ons ertoe gebracht U voor te stellen, af te zien van duurtetoeslagen over 1916 en eventueel opvolgende tijdperken en langs anderen weg de gewenschte hulp te bieden. 31 October 1916, no. 6. * * * Thans nog iets over de provinciale wegwerkers en brugwachters, aan wie van 1 December 1915 tot 1 Juli 1916 een duurtetoeslag van /0.50 per week en per kind, dat na 1 Januari 1901 is geboren, is toegekend. Over het tweede halfjaar 1915 hadden zij ontvangen ƒ0.25 per week voor ieder kind, jonger dan 15 jaar, boven het getal van twee. Wij verklaren niet te kunnen inzien, waaraan het is toe te schrijven, dat voor dit 'personeel een afzonderlijke en onvoordeeliger regeling moest worden, ontworpen. Met ingang van 1 Juli 1916 is een nieuwe loonregeling vastgesteld, waarbij het weekloon werd verhoogd en een blijvende kindertoelag is ingevoerd van / 0.25 per week voor ieder eigen wettig kind, jonger dan 16 jaar, boven het aantal van twee. * * Over loongrenzen wordt in geen der regelingen gerept. ZEELAND. (Schrijven van Ged. Staten van 8 Januari 1917. B no. 4467, le Afdeeling). 10 December 1915 (no. 7) werd besloten: Aan de gehuwde ambtenaren en ongehuwde kostwinners der Provincie, die een jaarwedde van de Provincie genieten van — met inbegrip der bijkomende voordeden — niet minder dan ƒ400.— een toeslag te verleenen van één gulden per week, met ééne verhooging van één gulden per maand voor ieder kind beneden de 18 jaren, in te gaan 1 Juli 1915. Evenals in de provincie Groningen werd aan Gedep. Staten overgelaten den duur dezer regeling te bepalen. De loongrens werd aanvankelijk gesteld op ƒ 1000, totdat het Rijk met een andere regeling kwam. In verband daarmede werd 8 December 1916 (no. 9) bepaald dat met ingang van 1 September 1916 de bestaande regeling zou geacht worden te zijn gewijzigd wat de loongrens betreft. Zij werd opnieuw bepaald; Voor Vlissingen op ... ƒ 1350.—; „ Middelburg op 1300.—; „ de overige gemeenten op „ 1250.—. ZUID-HOLLAND. (Schrijven van Gedep. Staten van 15 Jan. 1917. B no. 8009, 3e Afd., G.S. no. 8, 8 bijlagen). Bij het besluit der Staten van 28 December 1915, no. XXIII werd over het tijdvak 1 October 1915—1 April 1916 tot een loongrens van ƒ 1000.— aan het lagere personeel mits gehuwd of ongehuwd-kostwinner, weduwnaar of gescheiden echtgenoot met een of meer kinderen beneden 16 jaar een duurtetoeslag toegekend van f 4.50 per maand, benevens een kindertoeslag van ƒ 1.10 per maand. Deze toeslagen zouden eventueel kunnen worden verlengd tot 1 Juli 1916 (kosten / 1700.— per kwartaal). Bij besluit van 18 Juli 1916, no. XLVIII werden de noodige credieten verstrekt ten einde de toeslagen ook over het tweede halfjaar 1916 te kunnen blijven uitkeeren. Tegelijkertijd werden de weduwnaars met eigen huishouding in de regeling opgenomen. Den 21 November 1916 kwamen Gedep. Staten met nieuwe voorstellen, welke onveranderd werden aangenomen. Deze hielden in voor het lagere personeel: opheffing van de loongrens, verhooging der toeslagen tot ƒ 6.75 per maand en f 1.65 voor elk wettig kind beneden de 16 jaar, uitbreiding der regeling tot ongehuwden-niet kostwinners en geldigheidsverklaring tot 1 Januari 1918. Toch achtten Gedep. Staten het noodig de volgende opmerking te maken, waarvoor wij reeds hebben gewaarschuwd: Bijl. S. S. *, blz. 3: Bij de beoordeeling van deze zaak heeft men rekening te houden met den invloed, die van de Distributiewet, welke thans gaandeweg aan het doorwerken is, te verwachten valt. Van deze wet profiteeren niet alleen de ambtenaren. Houden particuliere patroons er ook rekening mede? Wij weten wel beter. De verbeterde regeling werd geacht 1 October te zijn ingegaan en vorderde een verhoogde uitgaaf van ƒ12.300.— * Voor de ambtenaren ter provinciale griffie werd met ingang van 1 October 1916 een geheel andere regeling getroffen. Toegekend werd een bijslag van 10 % op alle salarissen met een maximum van / 250.—, waardoor — schrijven Gedep. Staten: vanzelf voor de hoogere rangen eenige degressie wordt verkregen. Dit maximum zouden wij willen bepalen op ƒ 250.—, zoodat de degressie begint vanaf een bezoldiging van ƒ 2500,— zijnde het maximum van de rangen van commies en opzichter. Wij hebben dit stelsel van degressie reeds eerder besproken en volstaan daarom met de opmerking, dat het ons overbodige moeite toeschijnt voor de enkele titularissen met meer dan ƒ2500.— inkomen, een afzonderlijke regeling te doen gelden. Dat is natuurlijk geen degressie. Ook bij de toelichting dezer voorstellen wordt herinnerd aan de Distributiewet, wat den indruk maakt alsof die wet de bourgeoisie een doorn in het oog is: waarbij er dan van uit is gegaan, dat ook ten aanzien van de ambtenaren de Distributiewet de gevolgen der prijsstijging temperen zal. De kosten der toeslag-regeling bedragen / 14.900.— UTRECHT. (Schrijven van den Griffier der Staten van Utrecht van 10 Jan. 1917. Ag. no. 3, 1 bijlage). In de Statenzittingen van 21 December 1915 en 5 December 1916 is een regeling ontworpen, welke, aanvankelijk geldende van 1 September 1915 tot en met het jaar 1916, van toepassing is verklaard voor het jaar 191/ en volgende jaren. 29 November 1915 komen Gedep. Staten voor het eerst met voorstellen en deelen daarbij mede dat zij een onderzoek hebben ingesteld naar de wenschelijkheid, om, zoolang de abnormale prijzen blijven bestaan, aan de provinciale ambtenaren en bedienden, wier salaris niet op dergelijke buitengewone omstandigheden is berekend, een bijslag op hunne jaarwedde toe te kennen. Bij dat onderzoek is ons gebleken, dat de bovenbedoelde prijsstijging voor een gezin bestaande uit man, vrouw en vier kinderen met een inkomen van bijv. f 500.— a ƒ 600.—, bij vergelijking met de toestanden vóór het begin van den oorlog gemiddeld op ongeveer 28 /„ kan worden gesteld. 28»/0 zeggen Gedep. Staten van Utrecht den 29 Nov. 1915 en een jaar later schatten B. en W. van 's-Gravenhage de prijsstijging op 20 a 30 /„ (blz 49) De vraag moge worden gesteld of het door beide Colleges ingestelde onderzoek wel aan bevoegde personen is opgedragen geweest. Waarom geen algemeen onderzoek, uitgaande van één centraal punt, het bestuur van de Vereeniging van Nederlandsche gemeenten bijv.? De regeling sluit alle niet-kostwinners uit en kent aan een ambtenaar met 4 kinderen beneden 16 jaar, toe:. / 170 — per jaar bij een jaarwedde van / 600.— tot beneden / 700.—; , 140'.- „ „ „ „ - 700.- „ „ , 800.-; , 100.- „ „ „ ii h •> » 800.- „ „ „ 900.-; 50.— „ „ ,. .. » .» 900.— „ „ ,, 1000.— . Zijn er minder dan 4 dezer kinderen, dan wordt voor elk kind mindei ƒ1.— per maand in mindering gebracht. Zijn er meer, dan komt dit bedrag er bij tot een maximum van f 50.— Wij behoeven niet te zeggen dat wij ons in beginsel volmaakt kunnen vereenigen met deze beschouwing van Gedep. Staten : Bij het ontwerpen dezer regeling, welke wij hierbij aan Uwe goedkeuring onderwerpen, hebben wij op den voorgrond gesteld, dat de behoefte aan een bijslag afneemt, naarmate de jaarwedde stijgt; zij is het grootst, en tot het volle percentage der prijsstijging aanwezig daar, waar het salaris de kosten van het noodzakelijk levensonderhoud niet overschrijdt, en eindigt daar, waar de jaarwedde den ambtenaar voldoende vrijheid laat om, zij het ook niet zonder opofferingen van anderen aard, de stijging zijner huishoudelijke uitgaven uit zijne jaarwedde te bekostigen. In het vroeger besproken adres van het salaris-comité hadden adressanten deze woorden zonder eenig bezwaar tot de hunne kunnen maken. NOORD-HOLLAND. Op ons verzoek om toezending van gegevens ontvingen wij een 3-tal beschikkingen, resp. gedateerd 24 December (November?) 1915 (13), 21 Juni 1916 (82) en 22 November 1916 (25). 21 December 1915 werd daarop door de Provinciale Staten besloten (XXXV) met ingang van 1 November 1915 voor niet langer dan 10 maanden een duurtetoeslag toe te kennen aan beambten en werklieden, die de zorg hadden voor een wettig gezin en geen hooger loon dan f 86.66y2 per maand of f 20.— per week. Deze toeslag werd als volgt berekend: bij een salaris van \ f 4.33 p. m. of ƒ 1.— p. w., benevens: ƒ 69.336 p. m. of > voor elk kind beneden 16 jaar ƒ 1.086 ,, 16.— p. w. j p. m. of ƒ 0.25 p. w. / 69.336 tot ƒ 86.666 \ p. m. of ƒ 16.— tot \ alleen de kindertoeslag. ƒ 20.— p. w. ) 18 Juli 1916 (XXXXIV) werd besloten den duur der regeling met 4 maanden te verlengen. 20 December 1916 (III) werd de navolgende regeling getroffen : SALARIS. TOESLAG. KINDERTOESLAG. / 100.— per maand of ƒ4.33 per maand of ƒ 1.086 per maand, ƒ0.25 „ 23.08 per week ... 1.— per week. I per week. Voor elk kind jonger dan 16 jaar. / 100.— tot ƒ 125.— . ƒ1.08'per maand, ƒ 0.25 „ 23.08 „ „ 28.85 mets- per week. De regelingen gelden niet voor gemobiliseerden en bevatten zoodanige overgangsbepalingen, dat een gedeeltelijke toeslag wordt toegekend aan ambtenaren die buiten de regeling vallen en ten achter zouden komen bij hen, die lager in wedde, met den toeslag mee, de eersten voorbij zouden streven. De laatste regeling werd geacht den lsten September 1916 te zijn ingegaan en geldt voor onbepaalden tijd. TERUGBLIK. Het zal den aandachtigen lezer niet zijn ontgaan, dat op de verschillende, door ons behandelde provinciale regelingen het spreekwoord van toepassing is: „Zooveel hoofden, zooveel zinnen". Ook bij raadpleging van staat A, bevattende een tabellarisch overzicht der verschillende regelingen, blijkt overduidelijk, dat elk spoor van een streven: het goede van elders-ingevoerde stelsels over te nemen, ontbreekt. Niets dan stelselloosheid. Om echter het verwijt te ontgaan, dat wij wel critiek uitspreken, doch verzuimen de middelen voor redres aan te geven, geven wij in overweging een conferentie te doen houden van de 11 Commissarissen der Koningin liefst op gezette tijden — ter bespreking van al hetgeen zich op het gebied hunner bemoeiingen daarvoor zou leenen. Het loonvraagstuk leent zich daarvoor bij uitstek. In de Vergadering der Provinciale Staten van Limburg van 11 Juli 1916 merkt de heer Schaepkens van Riempst o. m. op (blz. 111 der notulen): Spreker kan met voldoening mededeelen, dat verleden week de Staten van Friesland de bezoldiging der arbeiders van / 13.— tot ƒ 16.— per week opgevoerd hebben. Waar het loon hier nu reeds zoo laag is, moet de duurtetoeslag zijns inziens verhoogd worden.l) Het is nog maar een schuchtere poging, een eerste stap op een onbekenden weg Maar wij weten dat die weg tot een goed doel leidt en dat het de moeite loont onze krachten in te spannen de autoriteiten ertoe te brengen dien weg in te slaan. Het zal niet gemakkelijk gaan, omdat de zoo gewenschte uniformiteit in de tallooze, sterk-uiteenloopende salarisregelingen bevoorrechting van vriendjes en gunstelingen onmogelijk zal maken. Maar er worden ook dwaasheden begaan. Zoowel Limburg als Drenthe hebben tijdens de mobilisatie de wedden van het griffiepersoneel herzien. . Dat personeel bestaat in beide provinciën uit dezelfde titularissen en toch zijn de salarissen verschillend met uitzondering van die der hoofdcommiezen. Men oordeele : TITULARISSEN Hoofdcommies Commies ......:. Adj. commies le klasse 2e Eerste klerk ' Tweede klerk Bode en ) Concierge-bode ) LIMBURG DRENTHE Min. Max. Min. Max. ƒ 2700 ƒ 3300 ƒ2700 ƒ 3300 „ 2200 „ 2600 „ 2100 , 2700 „ 1800 „ 2100 „ 1600 „ 2100 „ 1400 „ 1700 „ 1200 „ 1600 „ 1000 „ 1300 „ 900 „ 1200 „ 400 „ 900 „ 700 „ 900 „ 700 „ 1000 „ 600 „ 900 „ 700 „ 1000 Wij gaan nu over tot een bespreking der gemeentelijke regelingen, waarbij we nog wel de gelegenheid zullen krijgen naar die der provinciën te verwijzen. x) Zie in dit verband blz. 20. i STAAT A. Getroffen crisismaatregelen door het Rijk en de Provinciën. Op wie van Bedrag van den Bedrag van den OMSCHRIJVING Loongrenzen toepassing Uitgesloten duurtetoeslag kindertoeslag Geldig- Of blijvende loonsverhooging heidsduur is toegekend. =_ 100% I 50% [ in % max. | p. kind max. [ HET RUK i-,Jn ^-irrvi « ^ A. Gehuwden /12UU.- ƒ1500.- A D F 8% 1/75.- beneden onbepaald 1916 B. Wed. met kinderen " ■ m " ilm ? E gemobihseerderi 16 jaar C. Gesch. echtg. id. "ln?n'~ " C onderoff.enkorp. II „ 25.- ƒ7.- D. Wed. met eigen h.h. " 1000 - " 1300 — landmacht per jaar E. Ongeh. kostwinners bl . 13. " 950!- " 1250— F' Andere\T , " 1 " Neen! FRIESLAND ƒ1500.- - gezins- niet- niemand ƒ2.- _ benQ Jji- onbepaald 1916 Ja, aan de vaste arbeiders, blz. 19. verzorgers verzorgers per week J I I per week GRONINGEN ƒ600.— — gezins- niet-verzorgers ƒ5.— — 1915/1916 verzorgers p.maand - ƒ2000.- id. - id. 1 maand ■/100-~ 1 maal salaris ™™»™ ,am ., ben. 16 j. Neen! - ƒ800.- ,d. - _ ƒ1.- • 1916 _ j p. maand - onbep. — — niemand 10% ƒ180-- f\ _ 1917 minimum J , voor gez.- P- maand blz. 20. ƒ^.f!1 DRENTHE — _ _ _ _ _ Ja, v°or het gansche personeel v,i_ 91 met terugwerkende kracht over D 7- L- I | | I 1916. °VERIJSSEL /U0°- veders - \ niet-verzorgers 1 Toni^ ƒ2000— 'd- - id. id id. 1 1916 Neen! blz. 21 onbep. _ I _ niemand /L5°, ld'm i van 1 Jan.'17 , L_ | niemand per week jp 5Q , | af onbepaald GELDERLAND onbep. niemand minimum ƒ250.- - I - 1916/1917 Neen! blz- 22- I ƒ 21.25 LIMBURG ƒ2000.— ongehuwden en /256— I 2e half jaar kinderloozen ^er jaar 1916 l r j i 1 1 i r—\—i Z r ; r T " 1 ' ~ 11 11 r 1 J I p. maand1 i p. maan , ben. 14 j. ja> vrijwel voor het gansche ben. 18 JJ) personeel. ƒ25.- 1916 per jaar ben. 14 j.2) ƒ40.— ƒ!_ l) Griffiepersoneel. blz. 22. per jaar p maand 2) Waterstaats-personeel. ,t^^,^^ .-r,.-.t^. t , Sen- m. . Vervroegde toekenning eener per. NOORD-BRABANT I onbep. kinderen ovengen niemand 10% 1915 verh. Kindertoeslag van ƒ 50.-p. ben. 18 j. j. voor elk kind boven twee. nalJan.'Ol Ja! Blijvende kindertoeslag van geboren 1 Dec.1915 ^0.25 p.w. voor ieder wettig kind blz- /0.50p.w. 1 Juli 1916 kind beneden 16 jaar. —— , 1- 1 ! 1 " " ' ZEELAND ƒ1000.— ƒ1350.- E D ƒ1.- ben. 18 j. Van 1 Juli „ 1300.— B F per week ƒ!•— 1915 af Neen! blz. 25. „ 1250.— c p.maand ZUID-HOLLAND /ƒ1000.- A D ƒ4.50 ben. 16 j. 1 Oct. 1915- c F p.maand ƒ1.10 1 April 1916 \ £ p. maand 1 j id' | D_J F_ ^ ^ 2e kw. 1916 Neen , nnhpn ƒ6.75 | ben. 16j. 2e halfj. 1916 \ p- p. maand j ƒ1.65 1917 I! I I Van 1 Oct blz. 25. [ onbep. niemand 10% ƒ250.— 1916 af UTRECHT ƒ1000.- alle 28% 'ƒ170.- boven 4 ƒ50.- van 1 Sept. I //«0-699 met-kostwinners kinderen 1915 af " J^Z " 800-899 S elk kind ±± „I J P^nd : SP:-: 900-999^-^ ƒ 86.665 ben 16 i NOORD-HOLLAND p.maand geziss- overigen ƒ1 085 van 1 Nov. ƒ20.- verzorgers p.maand! 1915 af. p. week ƒ0.25 pw. I 14 maanden ƒ 69.335 ~ j ■ ƒ4.33 ' [ \ p. maand ld- id. p maand • id. id. ƒ16- ƒ!._ P- week p. week y 225 L'St m net voornemen, p. maand 'd- id. id. Van 1 Sept. ƒ28.85 1916 af. p. week onbep. ƒ100.— ., ƒ4.33 p.maand ltL ld- p.maand IcL ,d' blz. 27. / 23.08 ƒ!._ P- week p. week CRISIS-MAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN HET OVERHEIDSPERSONEEL 2e GEDEELTE DE GEMEENTEN. „De economische gevolgen van den wereldoorlog zullen zich nog drukkend doen gevoelen, lang nadat de vrede gesloten zal zijn". (Burgemeester en Wethouders van Hilversum). INHOUD: blz. blz. Voorwoord 37 's-Hertogenbosch .... 55 Alkmaar 38 Hilversum 55 Almelo 39 Kampen 56 Amersfoort 39 Kerkrade 56 Amsterdam 40 Leeuwarden 56 Apeldoorn 43 Leiden 57 Arnhem 43 Lonneker 59 Breda 45 Maastricht 59 Delft 45 Nijmegen 60 Deventer 45 Rotterdam 60 Dordrecht 46 Schiedam 62 Ede 46 ' Tilburg 62 Emmen 47 Utrecht 63 Enschedé ....... 47 Venlo 66 Gouda 48 Velsen 67 's-Gravenhage 49 Vlaardingen 68 Groningen 51 Vlissingen 69 Haarlem 52 Zaandam 70 Haarlemmermeer . . 53 Zwolle 72 Helder 54 Conclusies 73 Hengelo (O.) 54 Voorwoord. Wij hebben gemeend ons onderzoek te moeten beperken tot de gemeenten met meer dan 20000 inwoners, dit zoowel omdat deze gemeenten zich voor een onderlinge vergelijking het best leenen, als wel met het oog op de omstandigheid, dat het aantal ambtenaren en werklieden, werkzaam in de overige gemeenten, nu niet zoo heel groot is. Het komt ons voor aanbeveling te verdienen, de verschillende regelingen eerst elk afzonderlijk te bespreken. Het spijt ons te moeten constateeren, dat de onderscheidene gemeentebesturen bij het treffen van crisis-maatregelen twee voorname zaken uit het oog hebben verloren: 1°. het beginsel dat gelijksoortige arbeid gelijk behoort te worden betaald, waar die arbeid ook wordt verricht, wat beteekent dat er geen enkele geldige en steekhoudende reden kan worden aangevoerd, om van elkaar afwijkende duurtetoeslag-regelingen en dgl. in te voeren in plaatsen met overeenstemmenden levensstandaard en zielental;, 2°. de medezeggingschap van de organisaties der belanghebbenden. Deze laatste mogen zich gelukkig prijzen, dat ze elke aansprakelijkheid kunnen afwijzen jegens de nader te bespreken regelingen, welke opvallen door haar ingewikkeldheid en den bureaucratischen rompslomp der uitvoering. In de koopmanswereld pleegt men minder omslag te gebruiken. Alleen Zaandam maakt een uitzondering. Wij mogen niet nalaten er hieraan te herinneren, dat, terwijl Amsterdam bezig was een nieuwe regeling te ontwerpen, de verschillende organisaties hierin, naar het voorbeeld van de Afdeeling »Amsterdam« van den Algem. Nederl. Ambtenaarsbond, aanleiding hebben gevonden Burgemeester en Wethouders te verzoeken vóór de publicatie der voordracht aan vertegenwoordigers der diverse organisaties officieel opening van zaken te willen geven, welke verzoeken ten deele zijn ingewilligd. Ten slotte dient vermeld, dat wij ten einde vergelijking mogelijk te maken, achter de namen der gemeenten het zielental per 1 Jan. 1916 hebben genoteerd. Door de groote verschillen tusschen de gemeentelijke regelingen is het onmogelijk gebleken, nog afgezien van typografische moeilijkheden, een behoorlijk tabellarisch overzicht samen te stellen. ALKMAAR (22239). (Schrijven van B. en W. van 20 Januari 1917, no. 271, div. bijlagen). 23 Juni 1915 (no. 6) werd besloten aan de gemeentewerklieden, politieagenten en verdere beambten met minder dan ƒ15.— weekloon — met ingang van 1 Mei 1915 voor onbepaalden tijd — een wekelijkschen toeslag toe te kennen van 20 cent voor elk inwonend kind beneden 14 jaar en eveneens voor elk ander inwonend en onvermogend familielid. Tegelijkertijd werd bepaald, dat loon en toeslag het bedrag van ƒ15 — niet mochten overschrijden. 26 Januari 1916 (no. 6) werd dit besluit herzien. Loongrens en geldigheids- . duur bleven gehandhaafd, doch de eigenlijke duurtetoeslag-regeling werd belangrijk gewijzigd. Voortaan zouden ontvangen; gehuwden en een wekelijkschen toeslag van ƒ 1 — benevens een kindertoeslag kostwinners: van ƒ 0.25 voor elk inwonend kind beneden 14 jaar en inwonend en onvermogend familielid; . ongehuwden: een wekelijkschen toeslag van ƒ 0.50. Ook thans werd bepaald, dat loon en toeslag niet meer mochten bedragen dan ƒ15.— .' . Deze verbetering kwam hierop neer, dat de menschen met de laagste loonen wat meer kregen en de ongehuwden voortaan voor de helft in den toeslag zopden deelen. V.'.i B. en W. hebben de welwillendheid gehad een staat van de kosten dezer regelingen over te leggen, waarvan wij met erkentelijkheid melding maken, doch dien wij kortheidshalve verplicht zijn weg te laten. Zij schrijven ons o.m.: Door de met 1 Jan. 1917 in werking getreden nieuwe salaris-regelingen, waarvan U een exemplaar hiernevens gelieve aan te treffen, zijn de bij bedoelde raadsbesluiten verleende toeslagen met ingang van dienzelfden datum komen te vervallen. Wij kunnen U verder mededeelen, dat nog enkele salarisherzieningen in voorbereiding zijn, o. a.: vóór het onderwijzend personeel aan het gymnasium en de handelsscholen, het personeel ter gemeente-secretarie en dat van den technischen gemeentedienst. Deze salaris-regelingen vormen een uitgebreid dossier. Het vertrouwen moge worden uitgesproken, dat de Alkmaarsche Gemeenteraad er weldra toe zal overgaan ze onder te brengen in één regeling zpoals elders gelukkig meer en meer gebruikelijk wordt. * * De loonen der gemeentewerklieden zijn 1 Januari 1917 met ƒ 2.50 verhoogd met intrekking van den duurtetoeslag; het meerdere boven ƒ2.50 zal ook thans nog worden doorbetaald. * Het aantal titels en rangen is zeer groot en kan zonder eenig bezwaar belangrijk worden ingekrompen. Onderstaande tabel moge dit duidelijk maken: DIENSTEN. TITELS , Gem. Werken Reiniging Politie Gasfabriek Slachthuis le Opzichter .... 1200—1500 2e „ .... 1100—1400 1000—1300 Opzichter (terreinen) . 780—858 vrije woning „ (stad) . . . 910—988 le Opz.-keurmeester . 800—1025 vrije woning 2e „ „ . . 875—1100 Boekhouder-teekenaar . 1000—1300 Klerk-boekhouder . . 875—1100 Schrijver. ..... 850—950 le Klerk 1000—1150 2e „ 700—850 3e „ 450—600 Meteropnemer. ... 1 Geldophaler .... S 700—850 Magazijnmeester ... \ Aanteekening verdient, dat periodieke verhoogingen slechts worden toegekend, als op levensgedrag, plichtsbetrachting, ijver en bekwaamheid, ter beoordeeling van B. en W., geen aanmerkingen zijn te maken. Daarmede is een groote verantwoordelijkheid gelegd op de schouders van het Dag. Bestuur dezer gemeente! ALMELO (23416). (Schrijven van B. en W. van 2 Febr. 1917. I no. 1/5). 10 Juli 1916 werd besloten een duurtetoeslag van ƒ 75.— toe te kennen aan het geheele gemeentepersoneel en voor onbepaalden tijd (beneden ƒ 500.— 15 %)• Een algemeene salarisherziening is in bewerking. Wordt deze ingevoerd, dan komt de duurtetoeslag gedeeltelijk te vervallen. AMERSFOORT (25920). (Schrijven van den Chef der Afd. Financiën van 12 fan. 1917, 2 bijlagen). Aan gemeentewerklieden en met hen gelijkgestelden en aan politieagenten zijn bij besluit van 2 Juni 1916 een onmiddellijk ingaande loonsverhooging van ƒ0.50 per week of ƒ25.— per jaar en een kindertoeslag van ƒ0.50 per kind en per maand toegekend, alsmede een duurtetoeslag ten behoeve hunner kinderen van ƒ 0.50 per kind en per maand. 19 December 1916 (in te gaan 1 Jan. 1917) werd besloten: aan ambtenaren met minder dan ƒ 2000 jaarwedde een duurtetoeslag toe te kennen en wel aan gehuwden met een jaarsalaris van ƒ450.—: ƒ45.— en voor elke ƒ50.— meer ƒ2.—; aan ongehuwden % van het bedrag der gehuwden; aan werklieden met minder dan ƒ 1500.— jaarwedde: gehuwden ƒ1.50 per week, ongehuwden f 1.— per week. Heeft de regeling voor de werklieden onze volle sympathie, al is het bedrag van den duurtetoeslag aan den lagen kant, die der ambtenaren bevalt ons al heel slecht, omdat er zooveel verschil gemaakt wordt en de hoogste salarissen de grootste tegemoetkoming ontvangen: ƒ 450.— : ƒ45.— ƒ1500.— : ƒ 87.— ti 500.— : „ 47.— „ 1900.— : „ 103.— „ 1000.— : „ 67.— AMSTERDAM (616.589). (Schrgven van B. en W. van 10 Januari 1917. no. 26419/522 A. S., 5 bijlagen). 26 Augustus 1914 (No. 1187) werd door den Gemeenteraad besloten het gemobiliseerd gemeentepersoneel te laten blijven in het genot hunner wedde of hun loon: 1. tot 100 % indien in vasten of voorloopigen dienst en hebbende de zorg voor een gezin; 2. „ 50 °/0 indien in vasten of voorloopigen dienst en niet hebbende de zorg voor een gezin; 3. „ 100 % indien in lossen of tijdelijken dienst en hebbende de zorg voor een gezin. Sub 3 bestaan nog andere bepalingen, doch die meenen wij te kunnen voorbijgaan. % * * * 24 November 1915 (no. 1173) werd in verband met de tijdsomstandigheden besloten over te gaan tot toekenning van een of twee vervroegde periodieke verhoogingen aan vaste en voorloopig aangestelde ambtenaren, beambten en werklieden, voorzoover hun loon het maximum van hun rang of categorie of ƒ900.— per jaar, resp. f 17.28 per week nog niet had bereikt of door de verhooging zou overschrijden. Het maximum-verhoogingsbedrag werd bepaald op ƒ 75.—, de duur afhankelijk gesteld van het bereiken der normale periodieke verhoogingen. Losse werklieden en ambtenaren, beambten en werklieden, die reeds hun maximum-salaris hadden bereikt, mits dit minder bedroeg dan ƒ900.— per Jaar of ƒ 17.28 per week, ontvingen voor den tijd van 6 maanden een duurtetoeslag, gelijkstaande met een of twee periodieke verhoogingen van het salaris of loon. De regeling zou ingaan: 1 November 1915. 17 Mei 1916 (no. 563) werd deze regeling uitgebreid tot een loongrens van ƒ 1200.— per jaar of ƒ 23.22 per week en een verhoogingsbedrag van ƒ 100.— Bovendien werd een kindertoeslag toegekend voor elk eigen inwonend kind, beneden den 16-jarigen leeftijd, van ƒ 1 — per maand. Voor de vaste en voorloopig aangestelde ambtenaren, beambten en werklieden die hun maximum-salaris hadden bereikt, en voor het losse personeel, werd tevens bepaald, dat salaris en toeslag de som van ƒ 1200.— per jaar of ƒ 23.22 per week niet mochten overschrijden, en het aldus verkregen bedrag, vermeerderd met den kindertoeslag, niet hooger mocht zijn dan ƒ 1250.— per jaar of ƒ 24.30 per week. De geldigheidsduur dezer regeling werd vastgesteld op 7 maanden. 8 Juni 1916 (no. 651) werd de kindertoeslag van toepassing verklaard op personen, wier salaris minder bedroeg dan ƒ1500.— per jaar of ƒ 29.16 per per week. welke bedragen nochtans niet zouden mogen worden overschreden. 30 October 1916 (no. 1151) werden deze regelingen voor den tijd van zes maanden gecontinueerd. In dit verband moge worden herinnerd aan de zeer sympathieke beslissing van Burgemeester en Wethouders der gemeente Amsterdam van 7 Juli 1916, no. 12421/264 A. S.: de Afdeeling „Amsterdam" van den Algem. Nederl. Ambtenaarsbond voortaan in kennis te zullen stellen: »met de door (ons) genomen besluiten, welke betrekking hebben op »het ambtenaarspersoneel en van algemeene strekking zijn, en die van 1 December 1916, no. 2077 A, luidende: Naar aanleiding van Uw schrijven van 21 dezer, deelen wij U mede, dat U een concept van de wijziging der verordening tot regeling van de salarissen der ambtenaren van het Burgerlijk Armbestuur ter kennisneming zal worden toegezonden, zoodra wij het concept voorloopig zullen hebben vastgesteld. Alsdan zult gij eventueele bezwaren dienaangaande aan ons kenbaar kunnen maken. Wat betreft de wijziging der salarisregeling van het personeel der Stadsbank-van-Leening, berichten wij U, dat te zijner tijd op gelijke wijze zal worden gehandeld. De in deze gemeente getroffen crisismaatregelen echter hebben niet onze onverdeelde bewondering. Wel geven wij gaarne toe, dat de toegekende »duurtetoeslag« mede den pensioensgrondslag opvoerde, maar juist om deze reden hadden de ongehuwden zeker niet mogen worden uitgesloten. Het pension-leven is in Amsterdam buitengewoon moeilijk, getuige o. m. de bouw van een gemeentelijk vrijgezellenhuis. Bovendien werkte de regeling zeer ongelijk, wijl de normale periodieke verhoogingen voor den een veel later kwamen dan voor den ander. Dit bezwaar had behooren te worden ondervangen door de bepaling in te lasschen, dat de eerste normale periodieke verhooging eventueel zou worden verschoven tot den 1 Juli na de invoering der eerste regeling, tot den 1 Januari na die der tweede. Op die wijze zou ieder 9 maanden van de regeling hebben geprofiteerd en niet zooals thans sommigen slechts 2 maanden. * In de Raadszitting van 7 Maart heeft de Gemeenteraad zich, na verwerping van enkele amendementen, strekkende tot verlaging van de loongrens van f 6000.— tot ƒ 3000.— en volledige handhaving van de geldende regeling, vereenigd met de voorstellen van B. & W. tot toekenning aan het Gemeentepersoneel over het jaar 1917 van een 10% duurtetoeslag aan kostwinners met een salaris beneden / 2000.—, tot een minimum van / 100.—. Voor ambtenaren, boven / 2000.— zal deze toeslag worden vermeerderd met 7 Va% van het meerdere boven ƒ 2000.—, tot een maximum, den nader te noemen kindertoeslag inbegrepen, van / 300.—. De kindertoeslag zal worden bepaald op ƒ15.— per jaar en per kind beneden 16 jaar, terwijl een loongrens van ƒ6000.— niet zal mogen worden overschreden. Ongehuwden beneden een loongrens van ƒ 2000.—, ontvangen 50% van den duurtetoeslag der gehuwden, inwonenden 25%, terwijl het minimum voor minderjarigen bedraagt ƒ 25.—. Kosten: f 1.J4.0.000.—. Tegen deze voorstellen van B. & W. is van de zijde der belanghebbenden zeer veel oppositie gekomen. De bezwaren golden voornamelijk den geringen toeslag voor het lagere personeel en de buitengewoon hooge loongrens van f 6000.—. Wij meenen er goed aan te doen de motie, verzonden door de Afd. Amsterdam van den Alg. Ned. Ambtenaarsbond, hier over te nemen. De Afdeeling „Amsterdam" van den Algem. Ned. Ambtenaarsbond, tellende 1 Februari 1917 : 1022 leden, van wie 921 in dienst der Gemeente Amsterdam, in vergadering bijeen in „Handwerkersvriendenkring" op Zaterdag 3 Maart 1917, ter bespreking van de duurtetoeslag-voorstellen van Burgemeester en Wethouders (Voordracht, 28 Febr. 1917, No. 194); GEHOORD het verslag van het onderhoud van Afdeelings-Voorzitter en -Secretaris met het Hoofd der Gemeente op den 22 Febr. 1917, waaruit blijkt, dat het overleg met de organisaties van het gemeentepersoneel zich van de zijde van B. en W. heeft bepaald tot het doen van enkele mededeelingen, welke eveneens zijn verstrekt aan groepen ongeorganiseerde hoogere ambtenaren, wat als een onvriendelijke daad tegenover de georganiseerde ambtenaren valt aan te merken ; OVERWEGENDE dat dit gebrekkig overleg en de daaruit gebleken onwil van B. en W. om, vóór de publicatie der voordracht, te trachten tot overeenstemming te komen met de organisaties hunner personeelen, aanleiding hebben gegeven tot verwarring en tot de indiening van tal van adressen, welke op hoofdpunten belangrijk van elkaar afwijken, waardoor de belangen van het Amsterdamsche-gemeentepersoneel zijn geschaad; ZIET ZICH HIERDOOR VERPLICHT openlijk uit te spreken, dat de voordracht van B. en W. haar niet kan bevredigen: 1°. omdat daarin geen voldoende aandacht is geschonken aan den noodtoestand der lagere ambtenaren en beambten, die het zwaarst zijn getroffen door den druk der tijden, wat B. en W. in hun voordracht toegeven : „Waar echter moet worden aangenomen, dat de personen met de "laagste inkomens aan een toeslag het meest behoefte hebben, „enz., (blz. 193), en aan welken noodtoestand in het adres van het Salaris-comité uit de 4 Bonden van Overheidspersoneel, aangesloten bij het Nederl. Verbond van Vakvereenigingen, aan de Tweede Kamer en gedagteekend 19 Jan. 1917, aan de hand van deskundigen als Dr. Moquette, de Amsterdamsche artsen Polak en Sajet, e. a. uitvoerige beschouwingen zijn gewijd; 2°. omdat B. en W. de voorkeur hebben gegeven aan een omslachtige procentelijke regeling, terwijl de toekenning van een eenheidsbedrag als bij de Spoorwegen gebruikelijk is en voor het Rijk door vele belanghebbenden is voorgesteld, zeer grooten administratieven omslag en onbillijkheden in de toepassing zou voorkomen; 3°. omdat B. en W. door het voorstel tot toekenning van een hoogeren duurtetoeslag aan de beter-gesalariëerde ambtenaren, die in het algemeen Vijandig staan tegenover de organisaties van Overheidspersoneel en bij aanneming der onderwerpelijke voordracht bevoorrecht zullen worden boven het lagere personeel, den afstand in salariëering tusschen lagere en hoogere ambtenaren vergrooten, wat adressante met het oog op de komende salarisherziening bedenkelijk acht en waartegen zij zich krachtig verzet; 4°. omdat B. en W. in hun voorstel geen voldoende rekening hebben gehouden met de moeilijkheden waaraan het ongehuwde gemeentepersoneel blootstaat; DRINGT ER DAAROM BIJ DEN RAAD OP AAN te willen besluiten tot toekenning: A. van eenzelfden duurtetoeslag van / 200.— aan gehuwden met hoogstens twee kinderen en aan ongehuwde kostwinners, met de beperkende bepaling dat salaris en toeslagen A. en B. het bedrag van ƒ 3000.— niet zullen mogen overschrijden ; B. van een kindertoeslag van ƒ 15.— als is voorgesteld, te rekenen van het 3e kind af; C. van eenzelfden duurtetoeslag van ƒ 100.— aan alle ongehuwden-nietkostwinners, met de beperkende bepaling, dat salaris en toeslag het bedrag van ƒ 2000.— niet zullen mogen overschrijden ; BESLUIT deze motie toe te zenden aan den Gemeenteraad en RICHT ZICH tot de ambtenaren en beambten in dienst der Gemeente Amsterdam met een krachtige opwekking de gelederen der moderne vakbeweging te versterken. APELDOORN (41.465). (Sehrijven Secretarie Apeldoorn, afd. Alg. Zaken). Duurtetoeslag Jan. t/m Juni 1916. ƒ 2.— per gezin -4- ƒ 1.— voor ieder kind beneden den leeftijd van 14 jaar. Duurtetoeslag Juli t/m Dec. 1916, ƒ 4.— per gezin -f- ƒ 2.— voor ieder kind beneden den leeftijd van 14 jaar. Kosten over 1916: + ƒ 15000.— Met ingang van 1 Januari 1917 zijn de jaarwedden én loonen belangrijk verhoogd. Aldus de sobere mededeeling, waaruit wij opmaken dat de toeslag per maand is berekend en voor alle gezinsverzorgers dezelfde is. ARNHEM (67096). (Schrijven van B. en W, van 10 Maart 1917, no. <2137, 1 bijlage). B. en W. deelen mede: dat nog geen regeling is vastgesteld betreffende het verleenen van bijslag aan ambtenaren en werklieden, over wier werktijd door de Gemeente niet ten volle wordt beschikt, Het totaal bedrag van de uitgaven wegens de toekenning van bijslag wordt geraamd op ƒ 150.000,— per jaar. Het Raadsbesluit d.d. 22 November 1915, no. 1543, vermeld in het slot van bovengenoemden afdruk, strekte om aan gemeentewerklieden en ambtenaren, voor zoover zij kostwinner zijn van> een gezin, steun te verleenen, indien het gezin tengevolge van de tijdsomstandigheden in een noodtoestand verkeert en daardoor voorziening van gemeentewege onafwijsbaar was geworden. De uitgaven voor dit doel bedragen tot en met 31 December 1916 ƒ 31.810,35. Het raadsbesluit, dat wij in zijn geheel zullen opnemen in ons rapport, heeft een storm van oppositie ontketend in middenstandskringen. Nader vernemen wij, dat Ged. Staten van Gelderland hierin geen aanleiding hebben gevonden goedkeuring aan het besluit te onthouden. DUURTETOESLAG. Arnhem, 16 Maart. Ged. Staten van Gelderland hebben thans goedgekeurd het Raadsbesluit, waarbij aan de' gemeente-ambtenaren en -beambten, die een salaris genieten van niet hooger dan ƒ 1800.— (ƒ2600.— ?), een duurtetoeslag wordt verleend. Uit de kringen van den middenstand en door een aantal ingezetenen was aan Ged. Staten verzocht dit Raadsbesluit niet goed te keuren, »De Telegraaf» van 17 Maart 1917 (O.) Het besluit dat wij op blz. 15 van dit rapport reeds hebben besproken, had den volgenden inhoud: Bij Raadsbesluit d.d. 28 December 1916, no. 1431/1496, is o.m. bepaald: 1°. dat met ingang van 1 Januari 1917 en tot een nader door den ' Raad vast te stellen tijdstip aan alle ambtenaren en werklieden der gemeente, wier bezoldiging niet meer dan / 2600.— bedraagt, voor zoover zij gehuwd en kostwinner zijn en daarvan krachtens de hieronder volgende^ bepalingen niet zijn uitgesloten, zal worden toegekend een procentsgewijze berekende bijslag op hunne bezoldiging in dier voege, dat zal worden uitgekeerd: f 91.— 's jaars of f 1.75 's weeks, indien de bezoldiging / 800.— of minder bedraagt, behalve voor de lantaarnopstekers; ƒ 104.— 's jaars of f 2.— 's weeks, indien de bezoldiging / 1000.— of minder, maar meer dan ƒ 800.— bedraagt; ƒ 117.— 's jaars of ƒ 2.25 's weeks, indien de bezoldiging / 1200.— of minder, maar meer dan ƒ 1000.— bedraagt; / 130.— 's jaars of / 2.50 's weeks, indien de bezoldiging / 1400.— of minder, maar meer dan f 1200.— bedraagt; ƒ 143.— 's jaars of J 2.75 's weeks, indien de bezoldiging / 1800.— of minder, maar meer dan f 1400.— bedraagt; ƒ 156.— 's jaars of / 3.— 's weeks, indien de bezoldiging / 2600.— of minder, maar meer dan f 1800.— bedraagt: Zij, wier jaarwedde meer dan / 2600.—, doch minder dan ƒ 2756.— (loongrens + 6% bijslag) bedraagt, ontvangen een bijslag gelijkstaande met het verschil tusschen hunne bezoldiging en laatstgenoemd bedrag. Aan ongehuwden, die geen kostwinner zijn, zal met inachtneming van dezelfde bepalingen de helft van dezen bijslag worden uitgekeerd. 2°. dat de sub 1° bedoelde bijslag zal worden verhoogd met 25 cent per week voor elk kind beneden de 16 jaren dat ten laste van het gezin komt. 3°. dat geen toeslag zal worden verleend: a. aan de losse werklieden; b. aan hen, die zich krachtens de mobilisatie onder de wapenen bevinden. 4°. dat deze bijslag niet zal gelden voor de onderwijzers, die eene duurtetoeslag van Rijkswege genieten, tenzij deze minder bedraagt dan de sub 1° bepaalde, in welk geval het verschil van gemeentewege zal wórden uitgekeerd. Overigens werd bij Raadsbesluit d.d. 15 Januari 1917, no. 1496 o.m. bepaald, dat over het tijdvak, waarin aan een gemeente-werkman of -ambtenaar, ingevolge het Raadsbesluit d.d. 22 November 1915, no. 1543, eenige uitkeering is toegekend, aan denzelfden persoon geen bijslag op grond van het Raadsbesluit van 28 December 1916, no. 1431/1496, zal worden verleend, dan voor zoover het bedrag waarop die bijslag ingevolge dit Raadsbesluit zou moeten worden bepaald, de in dat tijdvak genoten uitkeering mocht overtreffen. N.B. Voor hen, ove» wier werktijd door de Gemeente niet ten volle wordt beschikt, (b.v. onderwijzeressen in de handwerken, enkele leeraren, marktmeesters en lantaarnopstekers) zal eene afzonderlijke regeling worden gemaakt. Voor hen, die meer dan één gemeentebetrekking bekleeden, wordt in het algemeen de bijslag berekend over het totaal bedrag van de salarissen. BREDA (28099). (Schrijven van den Gemeentesecretaris van 26 Januari 1917, 2 bijlagen). De gemeentewerklieden zien van 3 Juli 1916 af hun minima met ]/g verhoogd, zoodat deze minima voortaan tot nader aan te wijzen datum bedragen: le loonklasse f 10.50 2e „ „ 11.20 3e loonklasse f 11.90 4e „ „ 12.60 en vervolcrens telkens f 0 70 mper De betaling van dit tijdelijk verhoogd weekloon geschiedt op den ouden voet. * * * De politie-agenten en met hen gelijk te stellen beambten ontvangen van den 1 Juli 1916 af een tijdelijken toeslag op hun salaris, gelijkstaande met V8 der aanvangswedde van den huidigen rang. De regeling geldt tot nader aan te wijzen datum. * * Voor de ambtenaren werd bepaald dat over het tijdvak 1 Nov 1916 1 Mei 1917 zou worden toegekend beneden een loongrens van f 2000. een duurtetoeslag van 10% aan gehuwden en weduwnaren (weduwen) en van 5% aan ongehuwden. Voor gehuwden met een kleiner salaris dan ƒ 1000,— werd de toeslag gesteld op 121/, %. De gemobiliseerden werden uitgesloten. Voor de bepaling van het inkomen worden de neveninkomsten medegerekend van alle gezinsleden, wat natuurlijk neerkomt op een uitsluiting der slechtst-betaalde ambtenaren. De beter-gesitueerden zijn niet als het ware gedwongen hun kinderen op jeugdigen leeftijd op een kantoor te plaatsen of in de een of andere werkplaats. DELFT (35900). Ondanks herhaalde verzoeken liet het Gemeentebestuur niets van zich hooren. 5 Febr. 1917 schreef ons het raadslid Baart (Soc.-Dem.): Tot heden is voor de ambtenaren boven een salaris van f 1000.— niets gedaan. Er ligt een voorstel dat spoedig behandeld zal worden om dezen ambtenaren / 200.— per jaar verhooging te geven. Zij, die minder dan / 1000.— verdienen en gehuwd zijn, ontvangen f 1.— per week duurtetoeslag. DEVENTER (30775). (Secretarie zendt een afdruk van het raadsbesluit van 16 October 1916, no. 11/1052 K.) Voor de werklieden en met hen gelijkgestelden is den 22 Maart 1915 (no. 8/318) en den 28 April 1916 (no. 23/519) een niet nader aangeduide duurtetoeslagregeling ingesteld, waaraan bij besluit van 16 October 1916 (no. 11/1052) een onbepaalde geldigheidsduur wordt verleend. Bij gelijk raadsbesluit wordt voor de vaste en met hen gelijk te stellen ambtenaren de navolgende regeling getroffen: gezinsverzorgers met een lager inkomen dan / 1400.— ontvangen een duurtetoeslag ten bedrage van 15% van hun salaris tot een maximum van ƒ 90.— per jaar, benevens een toeslag van / 0.20 per week voor elk kind beneden de 16 jaren; öw^Aawdfew-nietkostwinners met minder dan / 700.— salaris ontvangen een toeslag ten bedrage van 7V2 % van hun salaris tot een maximum van f 45.—. De loongrenzen mogen niet worden overschreden. De regeling geldt voor onbepaalden tijd, waarbij het te betreuren valt dat de hinderlijke bepalingen der rijksregeling, wat de toepassing betreft (ambtswoning en dgl.) zijn overgenomen. DORDRECHT (50718). Op de motie vart het 15 October-congres ontving het Salaris-Comité, bij schrijven van 11 December 1916 (no. 506/2B) van B. en W. bericht: dat de Gemeenteraad, in zijne op 29 en 30 November j.1. gehouden vergaderingen voor enkele groepen van ambtenaren nieuwe salarisregelingen heeft vastgesteld en dat bij ons het voornemen bestaat om den Gemeenteraad voor te stellen om de voorloopig tot 1 Januari 1917 geldende regeling tot toekenning van- duurtetoeslag voor ambtenaren en werklieden te verlengen. Bii schrijven van 6 Maart 1917, no. 175/37 F gewerden ons van het Gemeentebestuur de benoodigde gegevens. Het schrijven nemen wn hier in zijn geheel over: Naar aanleiding van Uw verzoek, hebben wij de eer U mede te deelen dat de Gemeenteraad in zijn vergadering van 2 November 1915 besloot om de loonen der werklieden, in verband met het voortdurend stiieen van den levensstandaard, met 1 cent per uur te verhoogen, terwijl in de vergadering van 14 December 1915 aan de gehuwde aeenten van politie, te rekenen met ingang van 1 November 1915 tot 1 April 1916 een toeslag werd toegekend ad / 0.50, en voor ieder kind beneden de 16 jaren van ƒ 0.25 per week. . . U.. , In de Raadsvergadering van 11 April 1916 werd besloten het tijdvak van toekenning van den toeslag aan gehuwde agenten van politie, te rekenen met ingang van 1 April 1916, met 3 maanden te verlengen en met ingang van genoemden datum (1 April) ook aan de ongehuwde " ' aeenten tot 1 Juli 1916 een toeslag te geven van / 0.50 per week. Op 11 Juli nam de Raad het besluit om aan eiken gemeente-ambtenaar of werkman, wiens salaris of loon, met inbegrip van den toeslag, het bedrag van / 1500.— per jaar niet overschrijdt, / 1.— benevens / voor ieder kind beneden 16 jaren, per week toe te kennen. Deze laatste regeling, welke gold voor het tijdvak vnn 1 Juli—31 December 1916, is in de Raadsvergadering van 19 December j.1. van kracht verklaard voor het tijdvak van 1 Januari—1 Mei 1917. EDE (20965). (Schrijven van B. en W. van 9 Januari 1917, no. 20). 30 December 1915 werd door den Gemeenteraad een bedrag van / 1000 uitgetrokken om steun te verleenen aan gemeente-ambtenaren en -beambten (ook los-vaste werklieden, mits langer dan een jaar m dienst), voor zooverre zij kostwinners waren van een gezin, nnrA^\ indien daaraan, tengevolge van de tijdsomstandigheden naar het oordeel der daartoe benoemde commissie uit zijn [midden, behoefte bestaat en daardoor voorziening van gemeente onafwijsbaar is geworden, enz. Burgemeester en Wethouders schrijven verder: Aan de ambtenaren en werklieden, die daarvoor in aanmerking kwamen is een duurtetoeslag uitgekeerd over de eerste vier maanden van 1916 en over de laatste drie maanden van dat jaar. Voldaan heeft deze armverzorging blijkbaar niet. B. en W. berichten ons ten minste dat een voorstel bij den Raad aanhangig is om het gansche gemeentepersoneel een 10°/0 duurtetoeslag toe te kennen. EMMEN (34002). Het bestuur dezer gemeente liet niets van zich hooren. ENSCHEDE (39275). (Schrijven van B. en W. van 15 Januari 1917, le Afd., no. 26, 1 bijlage). De Gemeenteraad hield zich den 31 Mei 1916 bezig met behandeling van loonadressen van diverse werkliedenorganisaties (de ambtenaren vonden adresseeren zeker niet deftig genoeg) en besloot een duurtetoeslag in eens toe te kennen aan vaste en tijdelijke ambtenaren en werklieden, voor 1 Juni 1915 in dienst der gemeente gekomen, en wier salaris minder bedroeg dan: f 901.— zoo zij geen kinderen hadden ; „ 926.— „ „ 1 kind „ ; „ 951.— „ „ 2 kinderen „ ; en zoo vervolgens ƒ 25.— hooger voor elk kind. Deze bijslag bedroeg voor gehuwden (lees: gezinsverzorgers): zonder kinderen /15.—; Verschi met een kind „ 17.50; ƒ2.50 „ twee kinderen „ 20.25; „ 2.75 „ drie „ „ 23.25; „ 3.— ., vier „ „ 26.50; „ 3.25 „ vijf „ „ 30.— ; „ 3.50 >, zes „ „ 33.75; „ 3.75 „ zeven „ { „ 37.75 ; „ 4.— .. acht „ „ 42.— ; „ 4.25 ., negen „ „ 46.50; „ 4.50 tien „ „ 51.25; „ 4.75 Voor ongehuwden: f 5.—. Kinderen met eigen verdiensten bleven buiten beschouwing. Personen met korteren diensttijd dan een jaar ontvingen zooveel twaalfden van het hun toekomend bedrag, als zij maanden in dienst der gemeente waren. # * * In November 1916 werd het geven van dezen bijslag herhaald, doch daarvan werden thans uitgesloten de werklieden. Hun loonen waren nl. per 1 Aug. 1916 met ƒ 1.20 per week verhoogd, terwijl 17 Juni 1915 reeds een verhooging was toegekend, variëerende tusschen ƒ1.20 en ƒ4.80 per week, en elk werkman, die 1 Juni 1915 10 maanden in gemeentedienst werkzaam was, een gratificatie had ontvangen van ƒ 15.—. * * * Een woord van lof voor de zorgen aan de gemeentewerklieden gewijd, komt dit gemeentebestuur ongetwijfeld toe. Als overal elders zijn zij flink georganiseerd en plukken ook hier de vruchten van het optreden hunner organisaties. De ambtenaren zien tegen het betalen van contributie op en zien zich door deze schrielheid elke kans op lotsverbetering ontgaan. Tenzij hun die deelachtig wordt door de actie van anderen. GOUDA (26184). Het soc.-dem. raadslid E. v. d. Werf schreef ons 13 Febr.: 1 Oct. 1915 werd aan het gehuwde gemeentepersoneel met minder dan / 832.— jaarinkomen een duurtetoeslag toegekend van / 1.— per week, benevens een kindertoeslag van / 0.25 per week voor elk kind (boven twee) beneden 14 jaar tot een maximum van /1.50 per week. De regeling gold voor 4 maanden en kostte ± ƒ2400.—. Ze werd 2 maal met 2 maanden verlengd. * 29 October 1915 werden de loonen der politieagenten met ƒ 50.— verhoogd in te gaan 1 Jan. 1916. Kosten per jaar ƒ 1400.—. Juni 1916 werden deze loonen opnieuw verhoogd, thans met ƒ26.—, in te gaan 1 Juli 1916. * * * October 1915 werden de salarissen der onderwijzers met een totaalbedrag van ± ƒ 4000.— voor 1916 verhoogd en Juli 1916 opnieuw, thans met een bedrag van ƒ 2135.— voor het tweede halfjaar 1916. Voor 1917 zal voor dit doel ± ƒ 8000.— meer moeten worden uitgetrokken. * * * Ook de wedden van het secretariepersoneel en van de werklieden der fabricage en van den reinigingsdienst werden verhoogd, alsmede die van den burgemeester, den secretaris en den ontvanger en van enkele andere hoofdambtenaren. Deze verhoogingen kwamen hierop neer: Werklieden fabricage ƒ 1100.— p.j. of gemiddeld ƒ 1.— tot ƒ 2.— p.p. en p.w. „ reiniging „ 1100.— „ „ „ »L— >■ »*. » » » (inbegrepen verhooging Directeur en Opzichter). Secretarie-personeel ƒ 1050.— p.jaar, gemiddeld ƒ 100.— p.persoon en p.jaar. *** In deze gemeente heeft men dus gemeend een blijvende loonsverhooging te moeten toekennen. Wij nemen daarvan met waardeering kennis. (Schrijven van B. en W. van 9 Maart 1917, 8 bijlagen.) Namens B. en W. zendt de gemeentesecretaris ons: drie besluiten van den Raad tot toekenning van een duurtetoeslag aan een zekere categorie van gemeente-ambtenaren, genomen gedurende den crisistijd. Bovendien zijn in dien tijd de loonen van bijna alle ambtenaren verhoogd, doch daar dit bij een reeks van besluiten en zonder een bepaald systeem is geschied, is het ondoenlijk U daarvan afschriften te zenden. Voor gehuwden werd de navolgende regeling getroffen: October 1915 ( / 1-— per week bij hoogstens 2 kinderen be- \ neden 14 jaar, benevens ƒ 0.25 per kind tot Loongrens ƒ 832.— l een maximum van ƒ 1.50. / Geldigheidsduur 16 weken, (niet te overschrijden) [ (lantaarnopstekers en brugwachters de helft.) 3 Maart 1916 met 8 weken verlengd. 14 Juli 1916 „ 8 „ 's-QRAVENHAQE (322.081). De Raad dezer Gemeente had tot tweemaal toe een beslissing genomen, waarbij een duurtetoeslag werd afgewezen, zulks in overeenstemming met dé prae-adviezen van B. en W. van 26 Maart en ; December 1915 (nos. 280 en 1217). Inmiddels zette de prijsstijging zich voort, waarin de Afdeeling 's-Gravenhage' van den Algem. Nederl. Ambtenaarsbond aanleiding vond een krachtige actie in te zetten ten gunste van de toekenning van een duurtetoeslag van ten hoogste 15% der wedden beneden / 1500.—. Haar adres van 31 Mei 1916 werd dra door verzoeken van andere organisaties gevolgd. De actie had succes; -de Raad drong op het uitbrengen van prae-advies aan. 17 November 1916 (No. 1364) werd dit prae-advies uitgebracht. In dit prae-advies lezen wij o.m. : Wat het eerste punt betreft, hebben Burgemeester en Wethouders getracht zich een voorstelling te vormen van de prijsstijging en van den invloed daarvan op de uitgaven van een gezin. Daarbij is in aanmerking genomen, dat niet alleen moest worden afgegaan op gemiddelde verhoudingscijfers van bepaalde groepen levensbehoeften, die b.v. geregeld worden medegedeeld in het Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek, maar dat vooral ook gelet moest worden op de verhouding, waarin de verschillende artikelen in een gezin worden gebruikt. Op' deze wijze zal zeer sterke prijsstijging van sommige gebruiksartikelen eenigszins opgewogen kunnen worden door lage prijzen van andere, zooals b.v. brood en aardappelen. Uit den aard der zaak konden Burgemeester en Wethouders bij dit onderzoek niet beschikken over materiaal, dat uitgebreid en betrouwbaar genoeg was om een exacte gevolgtrekking te veroorloven, maar wel hebben de gegevens, die hun ten dienste stonden, de uitspraak toegelaten, dat men de duurte niet overdrijft, indien men haar voor de totale kosten der noodzakelijkste levensbehoeften (levensmiddelen, huishoudelijke artikelen, kleederen, schoeisel, brandstof en huur) voor een arbeidersgezin, gemiddeld schat op 20 tot jo% naar gelang brood, aardappelen of andere goedkoope voedingsmiddelen in meerdere of mindere mate tot de voeding van het gezin bijdragen. Dit cijfer stelt dan de duurte op 1 November j.1. voor. Lezen wij deze woorden met sympathie, dit kan niet gezegd worden van hetgeen hierop onmiddellijk volgt: Burgemeester en Wethouders zien natuurlijk niet voorbij, dat thans een zeer belangrijke prijsdaling als gevolg van een volledige doorwerking van de Distributiewet is te wachten. Die prijsdaling zal zelfs zoo belangrijk zijn, dat zij den totalen druk op de noodzakelijke levensbehoeften (dus ook onder mederekening van de door de distributie niet beïnvloede prijzen van schoeisel, kleeding, brandstof en huur) wellicht op 9 tot 12% van het prijsniveau uit normale tijdsomstandigheden zal doen dalen. Het heeft dan ook een punt van ernstige overweging uitgemaakt, of dit praeadvies niet behoorde te worden uitgesteld tot de distributie geheel zou zijn doorgevoerd, dan wel of een eventueel thans te nemen maatregel niet de doorwerking van de Distributiewet tot uitgangspunt moest nemen. Burgemeester en Wethouders hebben echter gemeend dit niet te moeten d oen, omdat met zekerheid niet is te zeggen, wanneer de Distributiewet in haar geheel zal hebben doorgewerkt, en de bestaande duurte inmiddels aanhoudt. Zij achten zich te meer gerechtigd dit standpunt in te nemen, waar men bij het beoordeelen van den huidigen 4 toestand niet uitsluitend op het heden en de toekomst heeft te letten, maar ook rekening mag houden met den invloed, dien de duur van het hoogere prijspeil heeft uitgeoefend. Het is denkbaar, dat daardoor gezinnen in meer dan één opzicht achterop zijn geraakt, met het gevolg dat de invloed der duurte door het tegenwoordige cijfer der prijsstijging voor die gezinnen te gunstig wordt voorgesteld. Deze factor ontsnapt natuurlijk aan iedere schatting, maar mag er toe leiden, dat niet aanstonds iedere nieuwe doorwerking van de Distributiewet op het bedrag van den bijslag in rekening wordt gebracht. Wel zal, met het oog op de Distributiewet de duur van den maatregel moeten beperkt worden tot een bepaalden tijd, dien Burgemeester en Wethouders op niet langer dan ongeveer vier maanden meenen te moeten stellen, een uiteenzetting welke in volle tegenspraak is met de mededeelingen over de verhooging van den loonstandaard in het particuliere bedrijf, welks werknemers niet in mindere mate van de Distributiewet zullen profiteeren als het Overheidspersoneel. . „ Wii komen tegen dezen gedachtengang der Overheid met nadruk op. Kerst wordt het Overheidspersoneel beroofd van de middelen, om druk op zijn werkgevers uit te oefenen, en is het eenmaal ontwapend, dan ontziet de Overheid zich niet misbruik te maken van de machteloosheid van haar personeel. Moeë dit een ernstige waarschuwing vormen voor het gemeentepersoneel, dat alleen door middel van doelmatige organisatie een dam kan opwerpen tegen dit reactionaire drijven der bourgeoisie. * B en W. behandelen in hun prae-advies dan verschillende elders toegepaste duurtetoeslag-regelingen en laten zich critisch uit zoowel over het stelsel van vervroegde periodieke verhoogingen als over den procentelijken toeslag. Een percentage op het loon doet de kleinste inkomens, die het meest onder de duurte lijden, naar verhouding het minst genieten. * * * Al kunnen wij ons in geene deele vereenigen met den inhoud van het hier besproken prae-advies, toch gevoelen wij ons verplicht het een ernstig, doorwrocht stuk'werk te noemen, dat van A tot Z getuigenis aflegt yan een diepgaand onderzoek der onderhavige materie. Daarbij is echter uitgegaan van een gansch andere maatschappij-beschouwing dan wij aanhangen en dit verklaart waarom het verschil in denken, dat in dit prae-advies tet uiting komt, niet kan worden overbrugd. B. en W. zenden ons behalve hun prae-advies de eigenlijke duurtetoeslagregeling, overgedrukt in een handig blauw boekje (1916, no. 10). Daarin is de loongrens bepaald op / 1500.- en de bijslag per week bepaald: 1. voor persbnen niet met wettelijken onderhoudsplicht belast op ƒ 0.75 2. voor personen met wettelijken onderhoudsplicht belast: a. indien zij gehuwd zijn ^ ' i " nVc b „ „ ongehuwd, weduwnaar, weduwe of gescheiden zijn . „ u./5 c. "„ „ weduwnaar, weduwe of gescheiden zijn en gezinshoofd „ 1.75 d. vóór het eerste kind beneden 16 jaar ' -H* „ „ tweede „ „ 16 „ " • „ derde „ „ 16 „ » • „ elk volgend „ „ 16 „ » Van belang is nog het volgende persbericht: DUURTETOESLAG GEMEENTE-AMBTENAREN. 's-GRAVENHAGE, 19 Maart. De Haagsche Gemeenteraad vergaderde heden ter behandeling van het voorstel van B. en W., om den duurtetoeslag voor gemeentepersoneel voor onbepaalden tijd te doen gelden, zoomede van de naar aanleiding van dit voorstel ingediende moties en amendementen. Het voorstel Vas Dias c.s. om de loongrens op / 2000.- te brengen, wordt door B. en W. overgenomen. Het voorstel van B. en W. wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Telegraaf 20-3-47 A. GRONINGEN (84.448). (Schrijven, van B. en IV. van 5 Januari 1917, no. 120, 3 bijlagen). Den 27 Februari 1915 hield de Raad zich bezig met de behandeling van een prae-advies op een adres van de Afdeeling „Groningen" van den Nederl. Bond van Werklieden in Openbare Diensten en Bedrijven, strekkende: 1°. tot toekenning van vol loon (inplaats van 85 %) aan gemobiliseerd gemeentepersoneel; 2°. tot verleening van een toeslag op het loon tijdens de mobilisatie. Uit dit prae-advies blijkt ons, dat B. en W. over dit adres de meening hadden ingeroepen van het Steuncomité, waardoor het kan worden verklaard dat door B. en W. werd voorgesteld alleen hulp te verleenen aan een gemeente-werkman die er om vraagt en „wanneer een daarna ingesteld onderzoek ons de overtuiging geeft dat „speciale omstandigheden waarin hij en zijn gezin verkeeren, dezen stap „noodzakelijk maken". Ondanks felle bestrijding door de soc. dem. raadsfractie werd aan dit praeadvies goedkeuring gehecht. Vermeldenswaard daaruit is nog: en waaraan de gemeentekas thans zulke zware en zorgwekkende, steeds toenemende en tot dusver nog in het geheel niet te ramen eischen worden gesteld ter leniging van vele nooden en behoeften, behooren de daartoe beschikbaar te stellen gelden te worden aangewend ten bate van hen die steun het allermeest behoeven. 25 September 1915 (no. 10) besloot de Raad met ingang van 1 October 1915 en voor den tijd van 6 maanden — beneden een loongrens van ƒ 728.— per jaar of ƒ 14.— per week een duurte- en een kindertoeslag toe te kennen. 18 Maart 1916 werd voorgesteld deze regeling uit te breiden tot een loongrens van ƒ 1300.—, toeslag inbegrepen en den duur te bepalen tot 1 Jan. 1917. De duurtetoeslag zou blijven bedragen / 1.— per week, de kindertoeslag / 0.20 per week en per kind beneden 16 jaar. Kosten over 9 maanden: / 35000.— 1 April 1916 kwam deze voordracht in behandeling en werd onveranderd aangenomen, nadat door B. en W. was bevestigd, dat de laagste loonen opnieuw een toeslag zouden ontvangen van / 1.25 per week. 24 Juni 1916 werd besloten een bijslag in eens te verleenen van f 15.— beneden een loongrens van ƒ25.— per week. 18 November 1916 werd een voordracht van B. en W. bij den Raad ingediend, waarin werd voorgesteld over te gaan tot een algemeene salarisherziening, welke voordracht nader aan de orde zou worden gesteld. In de Gemeente-Ambtenaar", orgaan van het Nat. Verbond van GemeenteAmbtenaren in Nederland, van 6 Januari 1917 is de nieuwe salans-regehng gedeeltelijk opgenomen, waarin wij loon groepen ontmoeten van; f 2000.- tot / 2400.- / 1500.- tot / 1900.- / 2400.- tot / 3000.„ 2000.- „ ,, 2500.- „ 1500.- „ „ 2000.- „ 2500.- ,> „ 3000."„ 2200.— „ „ 2500.— Het valt te betreuren dat niet alle cijfers zijn gepubliceerd, waaruit wellicht nog duidelijker zou zijn gebleken dat een stelselmatige herziening der toongroepen alweer urgent is. HAARLEM (72362). (Schrijven van.B. en W. van 9 Januari 1917, le afd. ?w. 6/109, diverse bglagen.). 1 Sept 1914 (no. 14), werden bepalingen getroffen ten behoeve van het gemobiliseerde gemeentepersoneel, wier salaris geheel of gedeeltelijk tijdens de mobilisatie zou worden doorbetaald. # * * 27 Oct. 1915 (no. 4) werd een toeslagregeling ingesteld als onder NoordHolland door ons is besproken: MAXIMUM MAXIMUM TOESLAGEN PER MAAND PER WEEK PER MAAND PER WEEK / 69.33V, / 16.- / 86.661/, I / 20.- Duurtetoeslag > 4.33 „ 1.— 7Za,, AOC Kindertoeslag^ „ 1-08 V, „ 0.25 „ 1.087, » 0.25 (beneden 16 jaar) Eigenaardig was de inhoud van artikel III van dit raadsbesluit: Te bepalen, dat dit besluit, om het eventueel te herzien, in behandeling zal moeten worden genomen, zoo spoedig eenige maatregel van overheidswege betreffende de kosten van het levensonderhoud zal zijn uitgevoerd. 22 Maart 1916 (no. 9) werd deze regeling uitgebreid tot de gemobiliseerde gezinsverzorgers. 5 Juli 1916 (no. 18) werd het navolgende besluit genomen, waarbij een zuiver-degressieve regeling werd ingevoerd, welke onze volle sympathie heeft, al ontgaat ons niet hare bijzondere ingewikkeldheid: Aan personen in dienst der gemeente Haarlem, die gehuwd zijn of, ongehuwd zijnde, de zorg hebben voor een wettig gezin^ wier inkomsten niet meer bedragen dan / 1500.— per jaar wordt een tijdelijke toeslag op hun loon of salaris verleend en een tijdelijke toeslag voor ieder inwonend kind beneden de 16 jaar. A. De toeslag op hun salaris bedraagt: BIJ een weekloon ^ | BIJ een jaarloon (zonder eenige aftrek) g t. (zonder eenige aftrek) g S H ft £h q. Van / 12.— t/m / 13.— ƒ2.40 Van / 600.— t/m / 650.— ƒ10.40 Van boven / 13.— t/m / 14.— „ 2.30 Van boven / 650.— t/m ƒ 700— 997 „ 14.— „ „ 15.— „2.20 „ „ „ 700.— „ „ 750.— " 9.53 » 15-- » » 16-— „2.10 „ „ „ 750.— „ „ 800.— „ 9.10 „ 16.— „ „ 17.— „2.— „ „ 800.— „ „ 850.— _ 8.66 » 17■— 18— „ 1.90 „ „ „ 850.— „ „ 900.- ' 8.23 „ 18.— „ „ 19.— „1.80 „ „ „ 900.— „ „ 950.— „ 7.80 „ 19.— „ „ 20.— „ 1.70 „ „ „ 950.— „ „ 1000.— „ 7.37 „20.— „ „21.— „1.60 „ „ „ 1000— „ „ 1050— „ 6.93 n 21— » n 22— „ 1.50 „ „ „ 1050. - „ „ 1100— „ 6.50 „ „22— „ „23.- „1.40 „ „ „1100.- I „1150— 6.06 „23.— „ „24.— „1.30 „ „ „1150— „ „ 1200— „ 5.63 » „ m 24-— „ „ 25.— „ 1.20 „ „ „ 1200— „ „ 1250— „ 5.20 „ 25.— „ „ 26.— „ 1.10 „ „ „ 1250— „ „ 1300— „ 4.76 „ 26.— „ „ 30— „ 1.— „ „ „ 1300.— „ „ 1500— „ 4.33 B. De kindertoeslag bedraagt voor elk kind 15% van de week- of maandtoeslag. welke door den betrokken persoon wordt genoten, berekend in geheele centen. Hierbij worden een halve cent of daar beneden verwaarloosd, daarboven voor een geheelen cent genomen. C. Aan hen, wier inkomen de vermelde som van / 1500.— overschrijdt en daardoor minder zouden ontvangen, dan zij met den toeslag zouden genieten, indien hun inkomen lager zou zijn, wordt dat verschil bijbetaald. Gedaan in de vergadering van 5 Juli 1916. 19 Februari 1917 besloten 14 organisaties van gemeentepersoneel zich te wenden tot den Gemeenteraad met het verzoek loonsverhooging te willen toekennen en in afwachting daarvan met terugwerkende kracht tot 1 Januari 1917 in een algemeene verhooging der salarissen met / 200.— te willen bewilligen. Welk lot dit collectieve adres wedervoer, moge blijken uit het navolgende bericht in »Het Volk« van 29 Maart 1917: Haarlem. Woensdag vergaderde de gemeenteraad ter behandeling van de duurtetoeslagen. Door onze fraktie was voorgesteld aan allen f 4.— loonsverhooging toe te kennen. Door den katholiek Bomans was daarop als ouder gewoonte een concurreerend voorstel ingediend, n.1. een duurtetoeslag van ƒ 3.— 's weeks plus / 80.— 's jaars voor de wettige echtgenoote en ƒ 25.— voor elk kind onder de 16 jaar. Na krachtige verdediging van Nagtzaam en Poppe werd ons voorstel verworpen. Aangenomen werd ten slotte, dat aan hen die in vollen gemeentedienst zijn een toeslag wordt verleend van f 104.— aan de ongehuwden, / 208.— per jaar plus f 26.— voor elk kind onder de 16 jaar, voor hen, die gehuwd of ongehuwd zijnde de zorg voor een gezin hebben. Verworpen werd het voorstel om het te doen ingaan op 1 Jan. 1.1.; dit werd gesteld op 1 April a.s. De loongrens werd gesteld op ƒ3000.—. HAARLEMMERMEER (21798) (Schrijven van B. en W. van 22 Januari 1917, 1 bijlage). Uit de raadsnotulen van 5 September 1916 blijkt, dat B. en W. met een voorstel kwamen de verplichte pensioenstortingen (5 % voor de ambtenaren 7 % voor de onderwijzers) kwijt te schelden en gebruikten daarvoor o. a. deze motiveering: De gemeente heeft als overheid een roeping te vervullen, maar ook als werkgeefster moet zij zoo al niet een goed voorbeeld geven, dan toch zeker het goede voorbeeld van particulieren volgen en vele particuliere patroons zijn in deze bijzondere tijdsomstandigheden reeds met het geven van een verhooging van loon aan hun personeel voorgegaan. Besloten werd over 1916 een duurtetoeslag toe te kennen aan het gemeentepersoneel wier salarissen minder bedroegen dan ƒ 1600.— in geld, tot een bedrag gelijkstaande met de verplichte pensioenstortingen, alsmede een kindertoeslag van ƒ 15.— per kind en per jaar, boven het aantal van drie en beneden den leeftijd van 16 jaar. De kosten van dezen maatregel bedragen circa / 2000.— per jaar. Tijdens de discussie werd door den Burgemeester opgemerkt: Van christelijk standpunt zijn er ook veel bezwaren tegen kindertoeslag aangevoerd en in het algemeen is dit een onderwerp, dat niet in een oogenblik is uit te maken en van verschillende kanten kan worden bekeken. HELDER (29768) (Schrijven van B. en W. van 9 Febr. 1917, no. 388/296 A. Z. C, 2 bijlagen). 8 Juni 1916 is een duurtetoeslag van ƒ1— verleend met ƒ0.25 kindertoeslag (beneden 14 jaar) per week voor loonen, die minder dan ƒ 18.— per week bedragen, ingaande 17 Juni 1916. Zulks alleen voor gehuwden of weduwnaars met kinderen en ongehuwde kostwinners. Ook voor gepensionneerden is een duurtetoeslag-regeling ingesteld: gehuwden met 'minder dan ƒ400.— inkomen kregen ƒ1.— per week, ongehuwden met minder dan ƒ 300,— inkomen kregen ƒ 0.50 per week. Het raadslid Michels schrijft ons naar aanleiding van een en ander: Een voorstel bij de Begrooting in Dec. '16 gedaan, om eene Commissie tot salaris-herziening te benoemen, is verworpen. Aangenomen werd B. en W. uit te noodigen, met voorstellen te komen, om voor '17 de duurtetoeslag en de grens der verleening te yerhoogen. Voor de Onderwijzerssalarissen is een Raadscommissie bezig. De duurtetoeslag is voorloopig tot 1 Juli a.s. van kracht. Bij het ter perse gaan van dit rapport komt er bericht, dat B. en W. van Helder den Raad voorstellen de loongrens voor gezinsverzorgers te stellen op ƒ 1200.—, en voor het overige personeel op ƒ 800.—. De voorgestelde toeslag bedraagt: voor gezinsverzorgers: ƒ1.50 per week benevens ƒ 0.50 voor elk kind beneden 14 jaar en elk hulpbehoevend kind boven dien leeftijd, voor de overigen: ƒ 0.75 per week. Ingang: 1 Januari 1917. HENGELO (O.) (23814). [Schrijven van de Secretarie, Bureau Financiën van 23 Jan. 1917). Ingaande 1 Nov. 1915 werd 15 November 1915 besloten voor onbepaalden tijd aan gezinsverzorgers toe te kennen een duurtetoeslag van ƒ 1.— per week, alsmede een toelage van ƒ0.25 per kind en per week (voor elk kind beneden 14 jaar boven de 2) in dier voege „dat het tractement of loon en toeslag te zamen niet hooger dan ƒ 900.— per jaar mogen beloopen". Gemobiliseerden zouden worden doorbetaald: 100% de gezinsverzorgers, 50 % de overigen. Kosten: 1915 ƒ 664.44. 1916 „ 4498.11. . 's-HERTOGENBOSCH (36.625). (Schrijven van B. en W. van 4 Jan. 1917, No. 16). De navolgende regelingen zijn getroffen ten behoeve van gezinsverzorgers: INGEGAAN | DUUR LOONGRENS duurtetoeslag ^^^^f^AK^ 1 Dec. 1915 4maanden ƒ 20.— p. w. ƒ 15.— p.jaar ƒ 3.— per jaar 1 April 1916 1 maand idem idem idem 1 Mei 1916 onbepaald idem ƒ' 1.— p. week ƒ0.25 per week beneden 14 jaar. Kosten : 1 Dec. 191 5—1 Mei 1916 ƒ 3500.—. Laatstgenoemde regeling + ƒ 14000.— per jaar. HILVERSUM (34326). (Schrijven van B. en W. van 4 Jan. 1917, No. I, 2 bijlagen). B. en VV. zenden ons den tekst eener duurtetoeslag-regeling, zooals die gerekend van 1 Januari 1917, luidt krachtens de Raadsbesluiten van 30 November 1915, 18 Januari, 11 April, 28 November en 19 December 1916. Wij nemen die regeling hier over, die zich door hare kortheid gunstig onderscheidt van de langademige stukken welke ons uit andere gemeenten bereikten. Wij onthouden ons daarbij van verdere opmerkingen over de regeling zelf: Aan personen in dienst der Gemeente, die ƒ 1200.— of minder per jaar verdienen, een loontoeslag te geven, overeenkomstig de volgende bepalingen: I. De loontoeslag wordt gegeven naar den maatstaf van : a. ƒ 1.— per week aan gehuwden, die geeri, een of twee wettige kinderen of kleinkinderen ten hunne laste hebben, welke den leeftijd van 15 jaar nog niet hebben bereikt, en voor ieder volgend kind of kleinkind beneden genoemden leeftijd ƒ0.25 per week; b. ƒ 0.25 per week aan weduwnaars, weduwen of personen, gescheiden van echt, vóór ieder wettig kind of kleinkind, hetwelk den leeftijd van 15 jaar nog niet heeft bereikt en ten hunnen laste komt; c. ƒ 0.25 per week zoowel aan de onder a. en b. genoemde personen als aan ongehuwden voor eiken bloedverwant in opgaande linie, die door hen moet worden onderhouden ; d. een en ander met dien verstande, dat ook de uitkeeringen sub b. en c. nimmer minder bedragen dan ƒ 1.— per week. II. De loontoeslag wordt tegelijk met het overige loon uitbetaald. III. De loontoeslag gaat in : a. voor hen, wier loon per week wordt uitbetaald, met 29 November 1915 en eindigt den 30 April 1917 ; b. voor hen, wier loon niet per week wordt uitbetaald, met 1 December 1915 en eindigt den 30 April 1917. IV. Onder „loon" in den zin dezer bepalingen wordt verstaan : het totaal bedrag, dat in geld van de gemeente wordt genoten. B. en W. zonden ons hunne voordracht tot verhooging van de salarissen van het gansche gemeentepersoneel (personen met een hoogere wedde dan ƒ 3000.— uitgesloten), welke voordracht door den Gemeenteraad 18 en 19 Juli 1916 vrijwel ongewijzigd is aangenomen. B. en W. merken in hun voordracht o. m. op: 1 °. dat de economische gevolgen van den wereldoorlog zich nog drukkend zullen doen gevoelen lang nadat de vrede gesloten zal zijn; 2°. dat deze herziening gedurende verscheidene jaren bevrediging behoort te schenken, opdat het Gemeentebestuur in staat zij ongestoord zich te wijden aan de zakelijke gemeentebelangen, daarbij krachtig gediend door bekwaam en tevreden personeel. Er is bij deze salarisherziening ernstig naar gestreefd verschillen in de bestaande regelingen weg te nemen door het toekennen van gelijke minima en maxima aan bijv. alle klerken in gemeentedienst. Op blz. 267 schrijven B. en W. zelfs ten aanzien der werklieden: Ten einde voor gelijkwaardigen arbeid een gelijke belooning te bevorderen enz. Wij achten dit een gelukkig beginsel en juichen het mede toe, dat rekening is gehouden met loonregelingen, welke bestaan in gemeenten met ongeveer een zelfde aantal inwoners als Hilversum! Wij moeten het tot onzen spijt hierbij laten; wellicht bestaat er later gelegenheid een systematisch overzicht samen te stellen van de titulatuur en de salariëering, zooals ze gelden in de gemeenten, welke in dit rapport besproken zijn. KAMPEN (20062). B. en W. schrijven ons 29 Dec. 1916 bij no. 08: In antwoord op Uw schrijven d.d. 27 December 1916, deelen wij U mede, dat de salarissen en loonen van verschillende ambtenaren en werklieden dezer gemeente bij de begrootingen voor de dienstjaren 1916 en 1917 zijn verhoogd, doch dat deze verhoogingen geen verband hielden met de tegenwoordige tijdsomstandigheden. KERKRADE (23332). (Schrijven van B. en W. van 23 Jan. 1917, no. t.a.) 12 Mei 1916 werd besloten aan gemeente-ambtenaren en -werklieden met minder dan ƒ 1000 inkomen een duurtetoeslag toe te kennen van: 5% aan ongehuwden, en aan gehuwden bovendien ƒ4.— voor elk hunner kinderen beneden 14 jaren. De regeling werd geacht 1 Januari 1916 te zijn ingegaan. De uitbetaling zou geschieden aan het einde van elk kwartaal. Voor 1917 is een nieuwe regeling in voorbereiding. LEEUWARDEN (40277). (Schrijven van B. en W. 'van 6 Jan. 1917. B. no. 2j3 div.) De Raad besloot 12 Oct. 1915 aan kostwinners in vollen gemeentedienst voorloopig over het tijdvak van 30 September 1915 tot 29 Maart 1916 van gemeentewege een wekelijkschen toeslag van 10% van hun loon te geven. Loon en toeslag zouden een bedrag van ƒ 14.— niet mogen overschrijden. Onder kostwinners werden verstaan alle gehuwden en ongehuwden, die kinderen beneden 16 jaren of een of meer ouders onderhielden. 11 Jan. 1916 werd besloten het inkomen door overwerk verkregen bij de bepaling der loongrens buiten beschouwing te laten en het begrip: kostwinnerschap mede te laten gelden voor kinderen ouder dan 16 jaar die ongeschikt zouden worden bevonden tot het verrichten van loonenden arbeid. 28 Maart 1916 werden de geldigheidsduur verlengd tot 27 Sept. 1916 en de loongrens opgevoerd tot / 1000.—. Verder schrijven B. en W.: Eindelijk besloot de Raad den 26 September 1916 om bedoelden toeslag te verlengen tot het tijdstip waarop de inmiddels ter hand genomen herziening van de bezoldigingen zou zijn tot stand gekomen, waarbij bovendien nog werd bepaald: „dat deze algeheele herziening zal inhouden dat de nieuwe loonregeling zal worden geacht te zijn ingegaan op 27 September 1916; „dat voor zoover de nieuwe bezoldigingen hooger zijn dan de tegenwoordige loonen, vermeerderd met den thans genoten loontoeslag, „dit meerdere — gerekend van 27 September 1916 af — den betrokken „werklieden wordt uitgekeerd na de totstandkoming der nieuwe loonregeling." Ten aanzien van het personeel der politie nam de Raad in zijne vergadering van 9 November 1915 het besluit om met het oog op de tijdsomstandigheden aan het politiecorps vervroegde periodieke verhooging van jaarwedde toe te kennen. LEIDEN (59733) (Schrijven van B. en W. van 25 Jan. 1917, no. 3/15 R, 5 btjlageti) B. en W. dezer gemeente hebben ons de meest uitvoerige inlichtingen verstrekt, wat wij met waardeering constateeren. Het komt ons voor aanbeveling te verdienen het schrijven van B. en W. in zijn geheel in dit rapport op te nemen. Naar aanleiding van Uw schrijven d.d. 27 December j.1.: hebben wij de eer U het volgende mede te deelen. De Raad dezer gemeente besloot in zijne openbare vergadering van 2 December 1915 tot toekenning van een z.g. duurtetoeslag aan ambtenaren, beambten en werklieden in dienst dezer gemeente over de maanden December 1915, Januari, Februari en Maart 1916. Deze toeslag werd slechts genoten door hen, die een inkomen hadden beneden ƒ1200.— per jaar en die kinderen beneden den leeftijd van 15 jaren ten hunnen laste' hadden en bedroeg voorts ƒ 2.40 per kind per maand voor hen, wier inkomen minder dan ƒ 825.— per jaar bedroeg en / 1.60 per kind per maand, voor hen, wier inkomen ƒ825.— of meer, doch minder dan ƒ 1200.— per jaar bedroeg. Voor verdere bijzonderheden betreffende deze regeling, verwijzen wij U naar het hierbij gevoegde afschrift van voormeld raadsbesluit, (bijlage A). Bedoelde kindertoeslag werd bij raadsbesluit van 6 April 1916 bestendigd voor de maanden April en Mei 1916, evenwel met dien verstande, dat hij over de maand Mei 1916 zou bedragen ƒ1.60 per kind per maand voor hen, wier inkomen minder dan ƒ825.— per jaar bedroeg en ƒ 1.20 per kind per maand voor hen, wier inkomen ƒ825.— of meer doch minder dan ƒ1200.— per jaar bedroeg. Ook ten aanzien van deze regeling verwijzen wij U voor verdere bijzonderheden naar het hierbij .gaande afschrift van bedoeld raadsbesluit, (bijlage B). Aangezien in Mei 1916 de omstandigheden, die tot het verleenen van den toeslag aanleiding hadden gegeven, nog steeds bestonden, werd bij raadsbesluit van 18 Mei 1916 opnieuw besloten tot bestendiging van den z.g. kindertoeslag. Met betrekking tot de grootte van den toeslag werd toen evenwel, rekening houdende met de besluiten van 2 December 1915 en 6 April 1916, een schaal ontworpen, waarbij werd aangenomen, dat weliswaar de duurte was gebleven, doch ook, dat deze in de zomermaanden het minst en in de wintermaanden het meest drukte, terwijl de druk in de voorjaars- en najaarsmaanden geacht moest worden daar tusschen in te liggen. Den aanvankelijk over December 1915 vastgestelden toeslag met a gulden aanduidende, werd nu de toeslag gedurende de wintermaanden op a gulden, gedurende de voorjaars- en najaarsmaanden op s/8 a gulden en gedurende de zomermaanden op yg a gulden bepaald. Besloten werd alzoo den z.g. kindertoeslag te bestendigen, doch thans tot wederopzeggens toe. Als uitersten termijn werd echter gesteld de datum van 1 Januari 1917. Het bedrag van den toeslag werd bepaald: A. voor hen, die een inkomen hadden beneden / 825.— per jaar op: ƒ 0.80 over elk der maanden Juni, Juli, Augustus en September 1916; „ 1.60 over elk der maanden October en November 1916; „ 2.40 over de maand December 1916. B. voor hen, die een inkomen hadden van ƒ 825.— of meer, doch minder dan ƒ 1200.— per jaar op: ƒ 0.60 over elk der maanden Juni, Juli, Augustus en September 1916; ,, 1.20 over elk der maanden October en November 1916; ,, 1.60 over de maand December 1916, een en ander voor elk kind beneden den leeftijd van vijftien jaren, dat de ambtenaar, beambte of werkman ten zijnen laste had. Verdere bijzonderheden betreffende deze regeling zijn te vinden in het hierbij gevoegde afschrift van het raadsbesluit, (bijlage C.) Laatstgenoemde regeling heeft bij raadsbesluit van 27 Juli 1916 eene aanvulling ondergaan. Was tot dusverre de toeslag slechts toegekend aan gehuwde ambtenaren, beambten en werklieden met kinderen beneden den leeftijd van vijftien jaren, thans werd bepaald, dat ook gehuwden zonder kinderen, ongehuwde kostwinners en andere ongehuwden een toeslag zouden ontvangen. De bestaande kindertoeslag werd evenwel gehandhaafd. Het raadsbesluit d.d. 27 Juli 1916 bepaalde o.m. dat, met handhaving van het besluit d.d. 18 Mei 1916, over de maanden Augustus 1916 en volgende tot wederopzeggens toe, doch uiterlijk tot 1 Januari 1917, een toeslag zou worden uitgekeerd en wel: A. voor zooveel betrof de gehuwden en ongehuwden-kostwinners: ƒ7.— per maand aan hen, wier salaris minder dan / 624.— per jaar bedroeg; ƒ6.— per maand aan hen, wier salaris ƒ 624.— of meer, doch minder dan / 728.— per jaar bedroeg; ƒ 5.— per maand aan hen, wier salaris/728.— of meer, doch minder dan ƒ 1200.— per jaar bedroeg; B. voor zooveel betrof de overige ongehuwden : ƒ 2.— per maand aan hen, wier salaris minder dan ƒ 676.— per jaar bedroeg. Aangezien de toeslag-regeling d.d. 18 Mei 1916 werd gehandhaafd, is toen tevens bepaald, dat de thans toegekende toeslag — d.i. dus volgens de regeling d.d. 27 Juli 1916 — slechts uitgekeerd zou worden indien en voor zoover deze over elk der maanden Augustus 1916 e.v. hooger zou zijn, dan die waarop de -betrokken personen volgens de regeling d.d. 18 Mei 1916, over elk der maanden Augustus 1916 e.v. aanspraak zouden maken. De bedoeling van deze bepaling was n.1. om de gehuwden met kinderen die over eenige maand volgens de regeling d.d. 18 Mei op een hoogeren toeslag aanspraak maakten, dit meerdere te doen behouden. Ook ten aanzien van deze regeling verwijzen wij U voor verdere bijzonderheden naar het hierbij gevoegde afschrift van het raadsbesluit, (bijlage D). Op 31 December j.1. expireerde de termijn waarvoor de z.g. duurtetoeslagen waren toegekend. In verband hiermede en mede met het oog op de omstandigheid, dat de duurte van de eerste levensbehoeften enz. nog steeds bestond, besloot de Raad in zijne openbare vergadering van 21 December 1916 om de toeslagen, toegekend bij raadsbesluiten d.d. 18 Mei en 27 Juli 1916, ook voor het jaar 1917 tot wederopzeggens toe, doch uiterlijk tot 1 Januari 1918, te bestendigen. Van dit raadsbesluit d.d. 21 December 1916 gelieve U hierbij eveneens een afschrift aan te treffen, (bijlage E). Over de maand December 1915 is aan duurtetoeslag uitgekeerd een bedrag van ƒ3376.85 en over het geheele jaar 1916 een som van ƒ 38002.416, terwijl voor het jaar 1917 de kosten van den toeslag zijn geraamd op ƒ 55400.—. Het aantal personen, dat in December 1915 van den gemeentelijken toeslag heeft geprofiteerd, bedroeg 498. In het jaar 1916 hebben 871 ambtenaren, beambten en werklieden gedurende korteren of langeren tijd den gemeentelijken toeslag genoten. Ten slotte deelen wij U mede, dat kort voor het intreden van den oorlogstoestand de salarissen en loonen van tal van groepen van ambtenaren, beambten en werklieden belangrijk zijn verhoogd. Ook tijdens de crisis zijn enkele salarisregelingen herzien. De periodieke verhoogingen waarop het gemeentepersoneel volgens de geldende verordeningen aanspraak had, zijn op de gewone data toegekend. LONNEKER (21286). (Schrijven van den Gemeente ecretaris van 16 Jan. igtf. ie Afd. No. 18 5, div. bijlagen). Het ons gezonden schrijven luidt als volgt: Naar aanleiding van Uw schrijven d.d. 27 December 1916, heb ik de eer U hierbij te doen toekomen een verslag van de vergadering van den Raad dezer gemeente, d.d. 15 September j.1., waarin onder no. 122 is opgenomen een besluit tot verhooging van jaarwedden van gemeenteambtenaren. Tevens voeg ik hierbij een, (mede in verband met de tijdsomstandigheden thans op nieuw vastgestelde) verordening, regelende de jaarwedden van het onderwijzend personeel en een verordening, regelende de belooningen voor het geven van herhalingsonderwijs. Duurtetoeslagen zijn in deze gemeente niet verleend. De bedragen waarmede de onderscheidene wedden zijn verhoogd, hebben niet veel om het lijf gehad, als wij nagaan, dat de jaarwedden der voorwerkers zijn verhoogd van ƒ 600.— tot f 650.— en de uurloonen der losse werklieden van ƒ 0.19 tot ƒ 0.21. Adjunct-commiezen aan de gemeente-secretarie hebben een salaris van f 1100.— tot ƒ 1400.—, de klerken eerste klasse van ƒ 600.— tot ƒ 800.— de klerken van ƒ 300.— tot ƒ 600.—, de schrijvers van ƒ 150.— tot/300.—, MAASTRICHT (39758). (Schrijven van B. en W. van iS Januari 1917, no. 28, 1 bijlage). Naar aanleiding van Uw schrijven d.d. 27 December 1916, hebben wij de eer U te berichten, dat gedurende de buitengewone tijdsomstandigheden aan alle gehuwde gemeente-ambtenaren, wier salaris met inbegrip der emolumenten minder dan ƒ 1000.— bedroeg, een duurtetoeslag werd verleend van 5 °/0 per jaar van den pensioensgrondslag en een verhoogde kindertoeslag van ƒ 15.— per jaar en per kind. Aan het politiepersoneel daarentegen werd, inplaats van de 5 %, ƒ 26.— per jaar duurtetoeslag uitgekeerd. Verder werd aan alle gehuwde gemeente-werklieden een duurtetoeslag van ƒ 20.— per jaar uitgekeerd en een verhoogde kindertoeslag van ƒ 0.20.— per week en per kind. Deze toeslagen vervallen, zoodra de salarisherziening voor alle gemeente-ambtenaren en -werklieden, die eerstdaags haar beslag zal krijgen, tot stand is gekomen. De salarissen van het politiepersoneel zijn reeds herzien geworden. De meerdere uitgaven bedragen plm. ƒ 7375.— per jaar. De desbetreffende verordening gaat hierbij. In de salarisverordening voor het politiepersoneel, vastgesteld den 30sten October 1916, lezen wij dat het salaris van den klerk bedraagt in minimum / 500 en in maximum / 650, te bereiken in 7 jaar. Als wij verder letten op artikel 8 dezer verordening: De jaarwedde, ingevolge deze verordening te genieten, wordt met 25% verminderd, indien de ambtenaar den leeftijd van 20 jaren niet heeft volbracht, dan zijn we er zeker van ons niet aan overdrijving schuldig te maken door te constateeren, dat deze titularis goede vooruitzichten heeft. NIJMEGEN (62372). {Schrijven, van de Gemeentesecretarie, Afdeeling Financiën van o Maart iqij, i bijlage). 21 Oct. 1916 en 8 Febr. 1917 werden duurtetoeslagregelingen getroffen ten behoeve van gezinsverzorgers. r ^^»t^t,t-xto TOEfLAG BIJ 1 TOESLAG BIJ 5 OF MEER LOONGRENS t/m 4KINDEREN KINDEREN BENEDEN 16 JAAR BENEDEN 16 J. - J_ 21 Oct. 1916 / 1200.— ƒ1.— p. w. ƒ 1.50 p. w. 8 Febr. 1917 „ 1800.— „ 2.— „ „ „ 2.50 p. w. De duur der ,1e regeling werd gesteld op 15 Oct. 1916 tot 1 Mei 1917, de 2e bleef onbepaald. Ter vaststelling der loongrens werd de pensioensgrondslag aangenomen. De gestelde grenzen mogen niet worden overschreden. Uitgesloten zijn het onderwijzend personeel en de personen verbonden aan het Distributiebedrijf. Door bemiddeling onzer afdeeling zijn wij in staat mede te deelen, dat in Dec. 1914 aan de gehuwde ambtenaren een toeslag ineens van ƒ 10.— is toegekend. 1 Jan. 1916 werden van sommige ambtenaren de salarissen verhoogd met ƒ 50.— per jaar. ROTTERDAM (480.240). (Schrijven van den Gemeentesecretaris van 26 Jan. 1917. No. 241-30, 3 bijlagen). Medegedeeld wordt: dat loonsverhooging zoo voor ambtenaren als werklieden hier in een gevorderd stadium verkeert, maar men zich overigens tot toekenning ' van een duurtetoeslag heeft bepaald. 18 November 1915 werd besloten voor den tijd van 4 maanden toe te kennen aan gezinsverzorgers met minder dan ƒ 1000.— salaris een duurtetoeslag van f 15.—, benevens een kindertoeslag van f 5.— voor elk eigen wettig kind beneden 15 jaar. 6 April 1916 viel het besluit tot verlenging van den geldigheidsduur dezer regeling met 3 maanden. 29 Juni 1916 werd de loongrens opgevoerd tot f 1200.— en de regeling geacht voor onbepaalden tijd te zijn getroffen. Het komt ons nuttig voor een gedeelte uit de voordracht van B. en W. (23 Juni 1916, No. 120) hier over te nemen, omdat daarin naar de nieuwe rijksregeling wordt verwezen: Lettende op de niet te miskennen moeilijkheden, waarvoor velen onder het ambtenaarspersoneel zich voor het tegenwoordige geplaatst zien, meenen wij niettemin onder de bestaande omstandigheden het voorstel tot verhooging van de grens tot f 1200.— en overneming daarmede van het cijfer, hetwelk ook in de juist dezer dagen tot stand gekomen wetten ten behoeve van het Rijkspersoneel is aangenomen, niet achterwege te moeten laten. Het Rotterdamsche gemeentepersoneel moge hieruit leeren, dat het er belang bij heeft den Staat-werkgever gunstig voor zich te stemmen, wat natuurlijk niet zal geschieden zoolang men blijft weigeren zich te organiseeren in een algemeenen bond van Overheidspersoneel. Ook B. en W. van Rotterdam spreken het vertrouwen uit: dat de Regeering zal weten in te grijpen en dat maatregelen, waardoor van de producten, die de vaderlandsche bodem in ruime mate oplevert, een genoegzame hoeveelheid binnen de landsgrenzen en binnen het bereik der eigen bevolking wordt gehouden, niet zullen worden nagelaten, als wanneer duurtetoeslagregelingen achterwege zouden kunnen blijven. Heeft Uwe Vergadering overeenkomstig de voorstellen van ons College gemeend, dat men voor tijdelijk deze tegemoetkoming ten behoeve van het eigen personeel niet achterwege mocht laten, zoo zal niet ontkend worden, dat deze maatregel slechts aan een deel der bevolking ten goede komt en de oorzaak van het euvel, waaronder allen lijden, niet wegneemt. Wij stellen daartegenover dat de hierbedoelde Regeeringsmaatregelen aan de gansche bevolking ten goede komen, zoowel aan de welgestelde ingezetenen als aan de arbeiders, wien middelen ten dienste staan loonsverhooging af te dwingen. Wij moeten ons dus ten krachtigste verzetten tegen eventueele pogingen der bourgeoisie de kosten der gehate Distributiewet te verhalen op het Overheidspersoneel. # * • * ' - 14 December 1916 werd besloten de loongrens te verhoogen tot f 1500.—. De duurtetoeslag voor gezinsverzorgers werd gesteld op f 1.25 per week, de kindertoeslag op ƒ 0.35. Ongehuwden-nietkostwinners met een kleiner salaris dan ƒ 1000.—, zouden voortaan ontvangen f 0.75 per week. Echter werd tegelijkertijd besloten den toe te kennen duurtetoeslag in mindering te brengen op na den datum van dit besluit te verleenen salarisen periodieke verhoogingen. Zooals men ziet, erg gul is men in de tweede stad des Rijks tegenover het gemeentepersoneel niet geweest. SCHIEDAM (35977). (Schijven Gemeentesecretarie, Afd. A..-, 1 Febr. 1917, 1 iyt.) 30 Januari 1917 werd besloten voor den tijd van 5 maanden een duurtetoeslag toe te kennen aan het Gemeentepersoneel. De betreffende verordening luidt als volgt: A. Toeslag voor in vollen dienst der Gemeente zijnde ambtenaren en werklieden. 1°. de toeslag bedraagt: a. voor hen die hunne bezoldiging per maand of over langer tijdperken ontvangen, / 2.60 per maand, verhoogd met ƒ 2.17 voor ieder eigen of aangehuwd kind beneden 16 jaar, met dien verstande dat loon en toeslag tezamen het bedrag van ƒ 95.34 per maand niet zullen te boven gaan; b. voor hen die hunne bezoldiging over korter tijdperken ontvangen, ƒ 0.60 per week, verhoogd met / 0.50 voor ieder eigen of aangehuwd kind beneden 16 jaar, met dien verstande dat loon en toeslag te zamen het bedrag van ƒ 22.— per week niet zullen te boven gaan. 2°. recht op dezen toeslag hebben de ambtenaren en werklieden in het hoofd dezes bedoeld die den leeftijd van 25 jaar hebben bereikt of reeds eerder gehuwd zijn of als weduwnaars minderjarige kinderen geheel te hunnen laste hebben, voorzoover, naar de onderscheidingen in het vorig nummer gemaakt, hun bezoldiging respectievelijk niet meer dan ƒ 1144.— per jaar of / 22.— per week bedraagt. B. Toeslag voor niet in vollen dienst der Gemeente zijnde werklieden en daarmede gelijk te stellen beambten : 1°. Deze toeslag bedraagt ƒ 0.30 per week, verhoogd met/0.25 voor ieder eigen of aangehuwd kind beneden 16 jaar met dien verstande dat loon en toeslag te zamen het bedrag van / 22.— per week niet zullen te boven gaan ; 2°. recht op dezen toeslag hebben de werklieden en daarmede gelijk te stellen beambten die den leeftijd van 25 jaar hebben bereikt of reeds eerder gehuwd zijn of als weduwnaars minderjarige kinderen geheel te hunnen laste hebben en wier loon ƒ 200.— of meer per jaar berekend bedraagt. TILBURG (56798). (Schrijven van B. en W. van 16 Jan. 1917, no. 179-2, ze afd., div. bglagen). Het schrijven van B. en W. meenen wij in zijn geheel te moeten overnemen: Naar aanleiding van Uw schrijven van 27 December 1916, hebben wij de eer U mede te deelen, dat tijdens de huidige crisis ten behoeve van de ambtenaren dezer gemeente de volgende maatregelen zijn ge■ troffen, om de koopkracht van hun loon zooveel mogelijk te herstellen. Aan de ambtenaren en werklieden werd met ingang van 1 Nov. 1915 voor den tijd van drie maanden een duurtetoeslag toegekend, overeenkomstig de bepalingen neergelegd in bijgaande Raadsbesluiten. De genoemde termijn werd telkens met drie maanden verlengd, laatstelijk tot 1 April 1917. De jaarwedden van de hoofdagenten en agenten van politie werden herzien met ingang van 1 Januari 1915, die van de ambtenaren ter secretarie, van het onderwijzend personeel der openbare lagere scholen en van de ambtenaren bij de Publieke Werken met ingang van 1 Januari* 1916. Staten, aangevende de verhoogingen, welke de salarissen tengevolge van deze herzieningen hebben ondergaan, zijn mede hierbij gevoegd. Voorts werden de loonen van de arbeiders bij den dienst der gemeente gas- en electriciteitsfabrieken met ingang van 9 September 1916 en van de arbeiders bij den dienst van Publieke Werken met ingang van 12 Sept. 1916 verhoogd; voor hen, die een weekloon genieten, met gemiddeld ƒ 1.30 en voor hen, die een uurloon genieten met gemiddeld / 0.02. De duurtetoeslagregeling welke 21 Dec. 1915 tot stand kwam, kende beneden een loongrens van ƒ 1000.— 10 % toe aan gezinsverzorgers, benevens een kindertoeslag van ƒ 0.20 per week voor ieder kind, dat op 1 November 1915 niet den leeftijd van veertien jaar had bereikt. Ongehuwden kregen 5 %. 25 Febr. 1916 werd een degressieve regeling getroffen voor de ambtenarengezinsverzorgers met meer dan ƒ 1000.— salaris en wel als volgt: ƒ 1001.— tot en met ƒ 1100.— 8 % max. / 88.— „ 1101.— „ „ „ „ 1200.— 6% „ „ 72.— „ 1201.— „ „ „ „ 1300.— 4°/0 „ „ 52.— „ 1301.— „ „ „ „ 1400.— 2 % „ „ 28.— De kindertoeslag werd ook voor deze ambtenaren gesteld op ƒ 0.20 per week en per kind. # * * Nu nog een enkel woord over de nieuwe salaris-regelingen. Had men voor 1 Januari 1916 aan de gemeente-secretarie klerken eerste klasse, klerken tweede klasse en klerken, na dien datum kende de regeling slechts klerken, doch hun max. was ƒ 50.— lager dan dat der vroegere klerken eerste klasse. Kende men vroeger slechts adjunct-commiezen, thans heeft men het noodig geacht onderscheid te maken tusschen adjunct-commiezen le en 2e klasse. Groote salarissen genieten al deze ambtenaren niet. Voorheen Thans Adj.-Commies le klasse ) ƒ 900. tot/1200. ƒ1400.— tot ƒ 1800.— 2e „ S „ 900.— „ „ 1300.— Klerken le „ „ 700.— „ „ 850.— — — 2e „ „ 500.— „ „ 650.— — — Klerken — „ 400.— „ „ 800.— Aanteekening verdient verder dat men aan Publieke Werken de navolgende salarissen meent te mogen toekennen aan: Opzichters of teekenaars le klasse ƒ 1400.— tot ƒ 1800.— 2e „ „ 900.— „ „ 1300.— 3e „ „ 400.— „ „ 800.—, dezelfde salarissen als de administratieve ambtenaren ontvangen, wat ter wille der eenvoudigheid valt toe juichen. Niemand zal echter willen beweren dat deze salarissen voldoende kunnen worden geacht. UTRECHT (130.010) {Schrijven van B. en W. van 24 Febr. igij, no. 228-ng F. Z., diverse bijlagen). Wij achten het een voorrecht te constateeren, dat B. en W. der Gemeente Utrecht niets hebben nagelaten de door het Hoofdbestuur van den Alg. Nederl. Ambtenaarsbond ingestelde enquête tot haar recht te doen komen. Een omvangrijk dossier werd ons uit de Bisschopsstad toegezonden, waaruit wij o.m. het navolgende putten: 30 Dec. 1915 (no. 115) werd besloten een extra-verhooging te verleenen aan gemeente-ambtenaren en -werklieden. Daarbij werd het minimumloon der vaste werklieden bepaald op ƒ 12.— per week, dat der tijdelijke op / 11.40. Voorts werd toegekend aan gemeentewerklieden met minstens 4 dienstjaren (vast) een extra-verhooging van ƒ 0.60 of / 0.70 per week. Aan alle ambtenaren en beambten, uitgenomen het onderwijzend- en politiepersoneel werd per 1 Januari 1916 een extra-salarisverhooging van ƒ 50.— verleend, met dien verstande dat met inbegrip van die verhooging een jaar wedde van ƒ 1000.— niet zou mogen worden overschreden. * * * Bij raadsbesluit van 10 Febr. 1916 werd deze salarisverhooging toepasselijk verklaard voor het lagere politiepersoneel. * 12 October werd op voorstel van B. en W. aan vaste en tijdelijke gemeentewerklieden en agenten van politie voorloopig voor ten hoogste 6 maanden ingaande 1 October 1916 een toeslag op hun bezoldiging verleend. De regeling gold slechts voor gezinsverzorgers met minder loon dan/20.— per week, (ƒ 1050.— per jaar), welk bedrag niet zou mogen worden overschreden. De toeslag bedroeg ƒ 0.60 per week met een verhooging van ƒ 0.25 per week voor elk kind in het gezin boven het aantal van twee, dat jonger dan 16 jaar was en zelf geen inkomsten had. De toelichting tot dit voorstel wenschen wij wat nader te beschouwen, omdat daaruit blijkt, dat B. en W. een uitgebreid onderzoek hebben doen instellen naar de stijging van de kosten van het levensonderhoud voor het lagere gemeente-personeel. Op blz. 2 deelen B. en W. mede (het voorstel is gedagteekend: 26 September 1916): Gebleken is dat de prijzen in den kleinhandel van vele verbruiksartikelen in den loop van dit jaar weder zijn gestegen, sommige zelfs zeer belangrijk. Van de verbruiksartikelen, die in het onderzoek begrepen waren, stonden een vijftal in prijs beneden dien in het laatst van 1915, wat grootendeels te danken is aan de maatregelen der Regeering. Voorts zijn 13 artikelen gelijk in prijs gebleven en van 21 zijn de prijzen hooger dan in 1915, sommige zelfs in zeer belangrijke mate. Voor zooveel betreft de prijzen van schoenwerk, kleedingstukken, enz., hebben wij ons gewend tot de alhier gevestigde Kamer van Arbeid voor de confectiebedrijven. Wij ontvingen daarvan een schrijven, waaruit blijkt, dat het schoeisel en de kleeding een belangrijke prijsvermeerdering ondergingen. Niet alleen sedert het begin van den oorlog, maar ook sedert het eerste halfjaar 1916, zijn deze artikelen in prijs zeer gestegen. Zoo is het schoenwerk — zoowel nieuw als reparatiewerk — hetwelk in 1915 '25 a 40% duurder was geworden dan in 1914, thans 35 a 50% en meer (al naar de kwaliteit) hooger dan in 1914. Ook de prijsstijging van de kleeding blijkt belangrijk te zijn. Bovendien is de kwaliteit van het leder en de stoffen veel minder dan vroeger, waardoor spoediger herstel of vernieuwing noodig is. Ten slotte deelt genoemde Kamer mede, dat eerstdaags een nieuwe verhooging van prijzen te wachten is. Verder vernemen wij, dat B. en W. een onderzoek hebben ingesteld omtrent de stijging der huurprijzen, dat meer dan 2400 woningen, mét een huurprijs beneden f 5.— per week omvatte. Wij gelooven goed werk te doen door den resultaten van dat onderzoek meerdere bekendheid te geven: Van 2418 huizen, die in het onderzoek begrepen waren, bleken 998 of + 41% niet in huur verhoogd te zijn. (Onder deze 998 woningen evenwel waren er 59, waarvan de huur eerstdaags zal worden opgeslagen, terwijl de huur van een 130-tal andere verhoogd zal worden als er nieuwe bewoners inkomen). De uitslag van het onderzoek is als volgt: AANTAL AANTAL WONINGEN HUURPRIJS ONDERZOCHTE WAARVAN DE HUÜRPRljS WONINGEN IS VERHOOGD / 1.— tot / 1.50 169 61 = 36 % „ 1.50 „ „ 2.— 272 118 = 43 % „ 2.— „ „ 2.50 719 448 = 62 % „ 2.50 „ „ 3.— 1028 623 = 67 % „ 3.— „ „ 4.— 206 99 = 48 % .. 4.— „ „ 5.— 24 — van / 2.— tot ƒ2.50 en van ƒ2.50 tot ƒ3.—. Van deze 2418 huizen werd derhalve bij 1420 woningen of 58% % de huurprijs verhoogd. De stijging daarvan bedroeg als volgt: voor 51 woningen ƒ 0.05 p.week II voor 35 woningen ƒ 0.30 p.week „ 516 „ „ 0.10 „ „1 „ „ 0.31 » 4 .. 0.11 „ „ 12 „ „ 0.35 » 250 „ „ 0.15 „ „ 20 „ ,0 44 » 172 » .. 0.20 „ 1 0 45 » 8 ». 0.24 „ „ 4 „ „ 0.46 » 324 „ „ 0,25 „ „ 23 „ „ 0.50 Gemiddeld per woning ƒ 0.17 i/2 per week. Ten slotte kan worden medegedeeld dat de Utrechtsche Gemeenteraad den 22 Februari 1917 de salarissen der ambtenaren en beambten heeft herzien en verhoogd. Daarbij zijn de hoofdambtenaren niet vergeten van wie B. en W. op blz. 2 hunner toelichting 'schrijven : Wat de hoogere rangen betreft deed zich daarbij nog de overweging gelden, dat bij de bepaling der wedden voor deze categorieën mede rekening moest worden gehouden met hetgeen in andere groote gemeenten toegekend werd. Wij zouden willen vragen of dit beginsel niet met veel meer recht behoort te gelden voor het lagere personeel. Op blz. 8 laten B. en W. hun voorliefde voor hunne klassegenooten wel wat heel duidelijk blijken: Daar komt nog een factor bij. De taak, die de Gemeente tegenwoordig te vervullen heeft, is niet alleen in den laatsten tijd zeer in omvang toegenomen, doch zij wordt ook steeds samengestelder en ingewikkelder; om dit werk naar behooren te kunnen verrichten, wordt van de ambtenaren, behalve de ruime algemeene ontwikkeling steeds meer speciale studie en kennis geëischt, doch daardoor wordt tevens het aantal dergenen, die voor dit werk geschikt zijn en waaruit bij eventueele vacaturen gekozen moet worden, steeds geringer. 5 Toch is het voor de Gemeente van groot belang, dat zij ook in het vervolg voor hare administratie kan blijven beschikken over kundige en flinke hoofdambtenaren, in staat om zelfstandig te werken en aan wie met vertrouwen de behandeling van groote zaken en de leiding van een afdeeling kan worden opgedragen. Dit is slechts te verwachten door verbetering van onze salaris-regeling — die thans bij de regelingen van andere groote gemeenten, de provinciale griffie en het Rijk achterstaat — zoodat de hier bedoelde ambtenaren, zooal niet terstond bij indiensttreding bij de Gemeente dan toch binnen niet te lang tijdsverloop, een behoorlijke positie kunnen verwerven, die hen in sta*t stelt een gezin te onderhouden en hnn kinderen een goede opvoeding te geven. Daardoor zullen ook onze tegenwoordige, ambtenaren niet meer zoo spoedig genoopt worden elders verbetering van positie te zoeken. Met het oog hierop is in het ontwerp als hoogste rang ter secretarie die van referendaris opgenomen, met een wedde, zooals wij hierboven reeds aangaven, van ƒ3400.— tot ƒ 4200.—. Het vooruitzicht om dezen rang te kunnen behalen, zal, naar wij verwachten een gunstigen invloed hebben op de geneigdheid om zich meer blijvend aan onzen gemeentedienst te verbinden. Wij wijzen er de lagere ambtenaren met nadruk op, dat hunne salarissen hen niet veroorloven hun kinderen een universitaire opleiding te verschaffen, hetgeen beteekent dat de beter-gesalariëerde betrekkingen ten deel vallen aan de kinderen der bourgeoisie, der bezittende klasse, die zich niet behoeven te onderscheiden door schitterende geestesgaven, maar voor wie de gouden sleutel van het bezit alle onderwijs-inrichtingen openstelt. Het is de zedelijke plicht der ambtenaren er krachtig toe mede te werken dat aan dit maatschappelijk onrecht een einde komt. In Het Volk" van 16 Jan. 1917 is een verslag opgenomen van de raadszittingen waarin deze salarisregeling het onderwerp der besprekingen vormde. Wij zullen een gedeelte uit dit verslag overnemen en daarmede dit overzicht eindigen : Met cijfers, ontleend aan de begrooting en het gemeenteverslag, toonde Van Leeuwen aan, dat 75 procent der gemeenteambtenaren op een wedde van ƒ 1300.— en minder staan, 20 procent op een wedde van ƒ 1300— tot ƒ 2800.— en 5 procent daarboven. Van het voorgestelde verhoogingsbedrag kwam er evenwel slechts 43 procent ten goede aan de eerste groep, evenveel aan de tweede en de overige 14 procent aan de 23 ambtenaren der laatste groep. Verder toonde Van Leeuwen aan, ,dat het nieuwe rangenstelsel van B en W. feitelijk de maxima der lagere rangen verlaagde. Toen wethouder Kettlitz verklaarde, dat de bedoeling van B. en W. wel degelijk was, de lagere ambtenaren zooveel mogelijk naar de nieuw-geschapen hoogere rangen te doen opklimmen, bewees Van Leeuwen met feiten uit den allerlaatsten tijd, dat de praktijk met die verklaring in strijd is. En ten slotte verweet Van Leeuwen B. en W. dat zij, hoewel zij de ambtenaren-organisaties hadden gehoord, zoo bitter weinig rekening hadden gehouden met de wenschen der organisaties, in tegenstelling met onze fraktie, wier amendementen daarop berustten. VENLO (20074). (Schrijven van B. en W. van 23 Jan. 1917. 3' Afd- no- 7°)- Dit schrijven bevat alle gewenschte inlichtingen en wordt daarom door ons in dit rapport overgenomen: In antwoord op Uw schrijven vau 24 Januari j.1., hebben wij de eer U mede te deelen, dat met ingang van 1 Augustus 1915 aan alle gehuwde gemeentewerklieden en politiebeambten, alsook aan de kostwinners van weduwen in gemeentedienst, wier bruto-inkomen niet meer dan ƒ 800.— 's-jaars bedroeg, een loontoeslag van / 1.— per week werd toegekend en bovendien / 0.25 voor elk kind niet boven 14 jaar. Met ingang van 1 Januafi 1916 is aan de ambtenaren in gemeentedienst en politiedienaren met een salaris beneden / 2000.— 's-jaars, een duurtetoeslag verleend van 10% tot een maximum van ƒ 100.—', met dien verstande, dat degenen, die volgens de bestaande regeling meer zouden krijgen, hun oorspronkelijken toeslag blijven behouden. Op 1 Januari 1917 is aan de gehuwde ambtenaren en politiebeambten een kindertoeslag verleend van / 25.— per jaar voor elk'kind boven de twee, beneden den leeftijd van 18 jaar, tot een maximum van/100. , terwijl aan de gehuwde politiebeambten nog een tegemoetkoming in' de huishuur wordt verleend van / 80.— per jaar. De gehuwde ambtenaren genoten reeds een vergoeding voor huishuur van / 100.— per jaar. Overigens zijn met ingang van 1 Januari 1917 alle minima-jaarwedden verhoogd. VELSEN (23610). (Schreven van B. en W. van 9-12 Januari 1917. F. no. 2-21, 2 bül.). 8 Oct. 1915 werd besloten ingaande 1 Oct. 1915 — voor den tijd van één maand — gezinsverzorgers met minder dan / 15.—weekloon, een toeslag toe te kennen van / 2.— plus / 0.15 voor elk inwonend kind beneden 16 jaar. Gezinsverzorgers met meer dan / 15.— weekloon zouden in de voorrechten dezer regeling eveneens deelen, met dien verstande echter, dat toeslag en salaris niet meer dan / 17.— zouden mogen bedragen. Deze regeling werd tweemaal, telkens met 1 maand, verlengd. 21 Jan. 1916 werd besloten den kindertoeslag uit te breiden tot personen met / 17.— weekloon of meer die door de geldende regeling achter zouden komen bij personen met lager salaris. 24 Febr. 1916 kreeg deze regeling een onbepaalden geldigheidsduur. 27 Juli 1916 werd ingaande 1 Juli 1916 de loongrens opgevoerd tot/1200. De toeslag werd bepaald op 50% van het verschil tusschen het bruto-inkomen uit de gemeentekas en f 1200.—, tot een maximum van / 100 per jaar. Echter zou geen van de leden van het gemeentepersoneel, die reeds een duurtetoeslag ontvingen, door de nieuwe regeling mogen worden benadeeld. 2 Nov. 1916 werd ingaande 1 Sept., het volgende besloten: a. Ingaande 1 September 1916 wordt: 1. Aan de werklieden en ambtenaren die gehuwd of kostwinner zijn en / 17.— of minder per week verdienen, een toeslag gegeven op hun weekloon van / 3.— plus / 0.30 voor elk kind beneden de 16 jaar; 2. aan de werklieden en ambtenaren, die gehuwd of kostwinner zijn en meer dan / 17.— per week verdienen een op gelijken voet geschoeiden toeslag verleend, echter zoodanig, dat, ongerekend de toeslag voor kinderen, het vaste weekloon met toeslag niet meer bedraagt dan/20; 3. aan de werklieden en ambtenaren, die gehuwd of kostwinner zijn en / 20.— of meer per week verdienen, voor elk inwonend kind beneden 16 jaar zulk een toeslag verleend, dat het vaste weekloon met toeslag het maximum bedraagt, hetwelk bij gelijke samenstelling van het gezin, volgens 2 kan bereikt worden. b. Ingaande 2 November 1916 wordt : aan de ambtenaren in vasten dienst der gemeente met een bruto inkomen uit de gemeentekas van minder dan ƒ 1500.— en die gehuwd of kostwinner zijn en wier betrekking niet als een bijbetrekking is te beschouwen, zulks ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, een toeslag gegeven van 50% van het verschil tusschen hun brutoinkomen uit de gemeentekas en ƒ 1500.-*- en wel tot een maximum van ƒ 100.— per jaar. Voor de ambtenaren waarvoor de onder a. genoemde regeling is getroffen, zal die regeling gelden wanneer zij bij toepassing daarvan meer zouden ontvangen dan bij toepassing der onder/, genoemde. VLAARDINQEN (23737). B. en W. schrijven 7 Maart 1917, dat de salarissen der ambtenaren en werklieden als gevolg van den verhoogden levensstandaard 30 November 1915 zijn herzien. Uit het ons toegezonden exemplaar der dien datum vastgestelde salarisregeling zien wij dat Vlaardingen niet kan roemen op een eenvoudig salarissysteem. Niet minder dan 25 a 30 loongroepen treffen wij in de regeling aan, waarvan wij er enkele noemen: f1700.— tot/2200.— I / 900.— tot/1200.— 1600.— „ „2000.— „ 800.— „ „1000.— 1500.— „ „ 1800.— „ 800.— „ „ 900.— 1400.— „ „ 1600.— „ 750.— „ „ 1000.— 1300.— „ „ 1800.— „ 750.— „ „ 900.— 1300.— „ „ 1700.— „ 750.— „ „ 850.— 1300.— „ „ 1600.— „ 700.— „ „ 900.— 1000 — „ 1^00.— „ 600.— „ „ 900.— (ambtenaar) " 1000 — " " 1200.— „ 300.— „ „ 750.—(klerk-ontvanger) l 950'.— '.! 1200.— „ 250.— „ „ 550.— (klerk) " 900.— „ „ 1300.— De deurwaarder der plaatselijke belastingen leeft van de opbrengst der boeten, de waagmeester van 50 % der opbrengst van zijn bedrijf. * Wij voorspellen, dat de Raad der Gemeente Vlaardingen zich zeer spoedig zal hebben bezig te houden met een herziening der tot stand gekomen . . . herziening. , . ,, Wij mogen niet nalaten te vermelden, dat de jaarwedden van sommige hoogere ambtenaren belangrijk zijn verhoogd: Burgemeester ... van / 3500.- tot ƒ 4000.- Wethouders .... van „ 600.— „ „ 900.— Secretaris van „ 2700.- a 3000.- „ „ 3000.- a 3500.- Ontvanger .... van „ 2100.- „ 2500.- „ „ 2300.- „ 2800.- Hoofdcommies ... van „ 1500.- „ 1800.- „ „ 1700.- „ 2200.- Commiezen .... van „ 1100.- „ 1400.- „ „ 1300.- „ 1700.- Commissaris van Politie van „ 2000.- „ 2000.— „ 2500.— Het lagere personeel ging in den regel in minimum met /100.— vooruit, de beter betaalde collega's in maximum heel wat meer. Noemen we als voorbeeld de ambtenaren werkzaam bij Algemeen Bestuur: vorige regeling nieuwe regeling Accountant ƒ 1200.— tot f 1500.— / 1400.—tot/1600.— Adj.-Commiezen „ 800.— „ „1100.— „ 900.— „ „ 1300.— Ambtenaar „ 500.— „ „ 700.— „ 600.— „ „ 900.— Klerk „ 200.— „ „ 400.— „ 250.— „ „ 550.— Conciërge „ 800.— „ „ 1050.— „ 900.— „ „ 1200.— Bode Algem. dienst . . . „ 600.— „ „ 850.— „ 800.— „ „ 1000.— Bode (Bevolk.-agent) . . . „ 500.— „ „ 700.— „ 750.— „ „ 900.— Bode (Deurw.) „ 600.— „ „ 850.— „ 700.— „ „ 900.— Archiv.-Biblioth 600.— „ „ 700.— „ 900.— „ „1300.— Ambt. Burg. Stand , 1200.— „ „1400.— „ 1300.— „ „1700.— Klerk (Ontvanger) . . . . „ 400.— „ „ 700.— „ 500.— „ „ 750.— VLISSINGEN (21973). (Schrijven van B. en W. van 3 Maart 1917, A. no. azójjrg/ó) B. en W. deelen mee: dat bij Raadsbesluit van 17 December 1915 aan de ambtenaren en werklieden in dienst dezer gemeente vanaf 1 December 1915 een duurtetoeslag is toegekend voor den tijd van 3 maanden, welke termijn tweemaal met 3, en daarna eens met 4 maanden is verlengd tot 1 Januari 1917, enz. De toeslagen werden als volgt bepaald: PER GEZIN PER GEZIN SALARISSEN PER GEZIN met 1 of 2 met meer dan 2 zonder kinderen kinderen kinderen onder de 16 jaar onder de 16 jaar / 700.— en minder ƒ 2.— per week / 2.50 per week ƒ 3.— per week / 701.— t/m/ 800.— „ 1.50 „ „ „ 2.— „ „ „ 2.50 „ „ 801.— „ „ 900.— „ 1.— „ „ „ 1.50 „ „ „ 2.— „ „ „ 901.— „ „ 1000.— | , 0.50 „ „ „ 1.— „ „ „ 1.50 „ „ Met gezinshoofden werden gelijkgesteld kostwinners. B. en W. merken nog op: dat bij de vaststelling van het jaarlijksch totaal-inkomen ook rekening werd gehouden met hetgeen van elders dan uit de gemeentekas aan het gezin ten goede kwam, terwijl de duurtetoeslag niet aan de onderwijzers werd uitgekeerd. Over 1916 bedroegen de kosten van dezen maatregel ƒ 8366.50. B. en W. eindigen hun schrijven aldus: Met ingang van 1 Januari 1917 zijn de bezoldigingen der ambtenaren en werklieden dezer gemeente herzien, waarbij de duurtetoeslag in de loonsverhoogingen zooveel mogelijk is opgenomen. Voor zoover zulks niet het geval is, wordt alsnog het verschil tusschen verhooging van jaarwedde en duurtetoeslag uitgekeerd. Uit een schrijven van het raadslid LlNDEljER is ons gebleken, dat aan de gemeente-secretarie alle salarissen met / 200.— omhoog gegaan zijn en andere ambtenaren ƒ 100.— of ƒ 200.— verhooging hebben gemaakt. Hoog zijn de salarissen ook thans nog niet; het schijnt wel alsof de Vlissingsche gemeente-ambtenaren meer om om mooie titels dan om goede salarissen geven. Gemeente- Kantoor Plaatselijke Secretarie Ontvanger Belastingen Hoofd-Commies . . . ƒ 1700—1900 / 700—850 Commies-redacteur . . „ 1400—1800 Commies „ 1200—1600 ƒ 1000—1300 „ 650—800 Adj.-commies , 1000—1200 Klerk le klasse. . . . „ 800—1000 „ 500—700 2e „ . . . . „ 600— 800 „ 150—500 le Bode-schrijver . . . „ 900—1050 2e „ „ 750— 900 Compt.-ambtenaar ... » 1000—1200 ZAANDAM (27186). B. en W. zenden ons de raadsbesluiten van 15 April en van 20 Dec. 1916. Alvorens ons daarmede bezig te houden moeten wij er met dankbaarheid aan herinneren, dat het Dag. Bestuur dezer gemeente van zeer democratische gevoelens heeft blijk gegeven door alvorens met voorstellen' te komen, een vergadering te beleggen met vertegenwoordigers van de organisaties van het gemeentepersoneel. Het verheugt ons te kunnen mededeelen dat die vergadering een schitterend resultaat heeft opgeleverd, wijl tusschen de talrijke vertegenwoordigers volledige overeenstemming werd verkregen, blijkende uit een communiqué in „Het Volk" van 14 Maart 1916: Ook in Zaandam ondervindt het gemeentepersoneel den invloed der economische crisis door de verminderde koopkracht van het loon en hebben verschillende organisaties van ambtenaren en werklieden zich gewend tot den Gemeenteraad met het verzoek, een toeslag te willen geven op de loonen ter tegemoetkoming aan de zich handhavende duurte. B. en W. van Zaandam hebben daarin aanleiding gevonden, zeven organisaties van belanghebbenden uit te noodigen, elk twee afgevaardigden te willen zenden naar een conferentie welke gisteravond in het raadhuis gehouden is. Aanwezig waren de wethouders Donia en Duys en afgevaardigden van den modernen Gemeentewerkliedenbond, den Christelijken en den Federatieven, van den modernen Ambtenaarsbond en het neutrale Nat. Verbond van Gemeenteambtenaren, van den Bond van Nederl. Onderwijzers en het Ned. Onderw.-Genootschap. Wethouder Donia heette de aanwezigen welkom. Hij deelde mede, dat B. en W. zich nog niet hadden willen uitspreken over eventueel door hen in te dienen voorstellen inzake de verleening van een „duurtetoeslag", doch dat zij het op prijs zouden stellen de opinie der belanghebbenden te vernemen, en zich zouden verheugen indien de organisaties bij het bepleiten van wenschelijkheden tot overeenstemming zouden kunnen geraken. Dit achtte de Wethouder het hoofddoel der bijeenkomst, waarvoor Noordhoff, hoofdbestuurder van den Ambtenaarsbond, onder instemming van alle aanwezigen, zijn bijzondere erkentelijkheid betuigde, daarbij verder opmerkende, dat dit goede voorbeeld van het waarlijk democratische Ge' njeentebestuur van Zaandam helaas tot de groote uitzonderingen behoorde. Na de besprekingen kwam men tot algeheele overeenstemming omtrent de navolgende punten : B. en W. uit te noodigen den Raad voor stellen : t a. een duurtetoeslag van ƒ 5.— per maand te verleenen aan het geheele vaste en tijdelijke gemeentepersoneel, gehuwd zoowel als ongehuwd, dat minder verdient dan ƒ 1500.— per jaar ; b. aan deze regeling terugwerkende kracht te geven tot 1 Januari 1916; c. den duur van dezen maatregel te doen bepalen door B. en W. • II. Het losse personeel een uitkeering te verleenen van ƒ 0.20 per dag. III. De uitbetaling te doen geschieden eens per maand en op den gewonen betaaldag van het maand- of weeksalaris. IV. Den maatregel eveneens te doen gelden voor het gemobiliseerd personeel, met uitzondering der ongehuwden. # * * Wel liet de toestand der geldmiddelen niet toe den duurtetoeslag toe te kennen tot een loongrens van ƒ 1500.—, maar die omstandigheid doet toch niets af aan het feit, dat met de organisaties overleg is gepleegd en dat dit overleg vruchtbaar is gebleken, waardoor alle bezwaren van reactionaire zijde zijn weerlegd. Wij constateeren dit met nadruk en komen er tegen op, dat de onwil der conservatieve besturen om overleg te plegen wordt gemaskeerd achter het bezwaar, dat zoodanige conferenties niet tot eenig resultaat leiden. 15 April 1916 nu besloot de Zaandamsche gemeenteraad tot de navolgende regeling: gezinsverzorgers met / 800.— salaris of minder ƒ 6.— toeslag p. m. „ „ 801.— t. m. ƒ 900.— „ 5.— „ „ „ „ „ 901.— „ „ „ 1000.— „ 4.— „ „ „ Deze toeslag werd vermeerderd met 50 cent per maand voor ieder kind beneden den leeftijd van 16 jaar. Aan de losse werklieden werd boven hun uurloon per dag 20 ct. uitgekeerd. 20 December 1916 werd de navolgende regeling getroffen: 1. Aan vaste en tijdelijke gemeentewerklieden, beambten en ambtenaren wordt met ingang van 1 Januari 1917 verleend een bijslag op het loon of salaris, boven en behalve de bedragen volgens werkliedenreglement, verordening of speciaal Raadsbesluit, en wel naar onderstaanden maatstaf. Deze bijslag bedraagt voor het jaar 1917: inkomens tot en met ƒ 700.— f 150.— van ƒ 701.— tot en met „ 800.— „ 140.— „ „ 801.— „ „ „ „ 900.— „ 130.— „ „ 901.— „ „ „ „ 1000.— „ 120.— „ „ 1001.— „ „ „ „ 1100.— „ 110.— „ „ 1101.— „ „ „ „ 1200.— „ 100.— „ „ 1201.— „ „ „ „ 1300.— „ 90.— „ „ 1301.— „ , 1400.— „ 80.— „ „ 1401.— „ „ „ „ 1500.— „ 70.— Deze bijslag wordt vermeerderd met 50 cent per maand voor ieder kind beneden den leeftijd van 16 jaar, voorzoover het betreft inkomens tot en met / 1000.—. Inkomens van meer dan / 1500 en minder dan / 1570 ontvangen een bijslag tot het bedrag van het verschil tusschen de bezoldiging en het genoemde maximum. Deze bijslag geldt uitsluitend voor gehuwden, weduwnaars met een eigen huishouding, ongehuwde kostwinners en gemobiliseerde kostwinners, die hun hoofdbetrekking in dienst der gemeente hebben. Voor de toepassing van dit besluit worden uitsluitend mannelijke personen als gehuwd aangemerkt. 2. Aan gehuwden, wier jaarlijksch inkomen niet meer dan / 1200.— bedraagt, wordt een bijslag toegekend van ƒ5.— per maand. Inkomens van meer dan ƒ 1200.— en minder dan ƒ 1260.—, ontvangen een bijslag tot het bedrag van het verschil tusschen hun bezoldiging en het genoemde maximum. • 3. De verhooging aan de onderwijzers wordt slechts toegekend gedurende den tijd, dat zij van 's Rijkswege een duurtebijslag ontvangen. Die Rijksbijslag komt in mindering van het bedrag, waarop zij volgens dit besluit aanspraak hebben. 4. Onder jaarlijksch inkomen wordt verstaan voor de in vasten dienst zijnde werklieden, beambten en ambtenaren het bedrag dat hun pensioengrondslag uitmaakt. Voor de overigen is de werkelijke bezoldiging de grondslag voor de toepassing van dit besluit. 5. Aan de losse werklieden wordt boven hun uurloon per dag 30 ct. uitgekeerd. 6. Voor de toepassing van dit besluit ten aanzien van het kostwinnerschap worden de loonen en jaarwedden van werklieden, beambten en ambtenaren, die tot hetzelfde gezin behooren, samengeteld.. ZWOLLE (34551). (Schrijven Gemeentesecretarie van 23 Februari 1917). Het Gemeentebestuur schrijft ons : Het is geenszins de bedoeling geweest Uw verzoek van 27 December 1916 te negeeren. De hier gevolgde redeneering was deze : Maatregelen als bedoeld in de circulaire zijn hier niet genomen, beantwoording is derhalve overbodig. Het onjuiste in die redeneering kan worden genoemd dat een Negatief bericht in ieder geval voor den vrager aangenaam zou zijn. Er is inmiddels in 1916 een belangrijke salarisverhooging aan de orde geweest. Het is moeilijk te beslissen, of daarbij als motief heeft gegolden „de koopkracht der loonen te herstellen". De stukken geven daaromtrent geen licht. Het is ons aangenaam U de voornaamste stukken hierbij te kunnen toezenden. Voor meerdere inlichtingen in verband met deze voorstellen stellen wij ons beschikbaar. '■': Hoewel onder deze stukken een overzicht wordt aangetroffen van de salansreeelingen van secretarie-ambtenaren in plaatsen met meer dan 20000 inwoners, en men daaruit zou mogen afleiden dat B. en VV. der gemeente Zwolle naar een vast systeem zijn te werk gegaan bij het ontwerpen eener salaris-herziening, komen wij bij aandachtige beschouwing der ruim 40 loongroepen (Zaandam heeft er 10) tot de conclusie, dat het Zwolsche gemeentebestuur erg knap moge zijn, maar van salarisregelingen heel weinig verstand heeft. Zoo treffen wij om enkele voorbeelden te noemen de navolgende minima en maxima aan / 425 — tot/ 600.— 500.— 624.— 650.— 680.— 686.40 650.— 700.— 650.— 686.40 700.— 730.— 748.80 750.— 750.- / 700.— tot / 775.— I / 800.— tot/ 875.— „ 600.— „ „ 800.— „ 750.— „ „ 900. - 650.— „ „ 800.— „ 650.— „ „ 950.— " 75o._ „ „ 800.— „ 800.— „ „ 950.— 748.80 „ „ 811.20 „ 850.— „ „ 950.— " 700.— „ „ 850.— „ 850.— „ .„ 1000.— " 750.— „ „ 850.— „ 900.— „ „ 1000.— Dat zijn er 22; van de overige groepen is het maximum hooger-dan / 1000.—. De meeste salarissen gingen in 1916 met f 100.— vooruit in de lagere rangen. De hoofdambtenaren werden beter bedacht. De insp. B. en W. Toezicht zag zijn maximum met / 300.— stijgen, de Commissaris van Politie met / 500.—, de Directeur Gemeentewerken met ƒ 1250.—, de Directeur Gas- en Waterleiding met t 500.—, enz. Het lagere personeel moge hieruit zien dat de gemeentebesturen, voortgekomen uit een andere klasse dan de hoeden proletariërs, geen aandrang behoeven om hun klassegenooten een behoorlijk bestaan te waarborgen. Het lagere personeel blijft in de kou staan en slechts door het vormen eener stevige macht zal verandering ten goede kunnen worden aangebracht. Conclusies. In het overzicht der ten behoeve van het Overheidspersoneel getroffen crisis-maatregelen, dat hierbij in het licht der publieke belangstelling moge worden geplaatst, hebben wij met een enkel woord eraan herinnerd, dat de arbeiders tijdens de huidige crisis een stevig gebruik hebben weten te maken van de hun ten dienste staande middelen en vrijwel overal blijvende loonsverhooging konden afdwingen. Het overheidspersoneel, meer dan de arbeiders behept met vrijzinnigdemocratische sympathieën — men weet dat de vrijzinnig-democratische politici groote bewonderaars zijn van het stelsel eener prijsregeling door middel van duurtetoeslagen — het Overheidspersoneel moest zich met poovere duurtetoeslagen laten afschepen. Er is door de autoriteiten weinig werkelijke aandacht geschonken aan den noodtoestand der ambtenaarsklasse. Dat is gebleken uit het feit, dat in het algemeen veel te lang gewacht is met het beramen van middelen dien noodtoestand te verhelpen. Zoo werd, zooals wij gezien hebben, de eerste rijksduurtetoeslag pas in het laatst van Juni 1916, d.i. bijna twee jaren na het uitbreken van den wereldoorlog uitbetaald (blz. 13). Kwamen de meeste hierbedoelde maatregelen in den regel veel te laat, ook is gebleken dat de autoriteiten het onnoodig hebben geacht zich met belanghebbenden erover te beraden, terwijl toch om een voorbeeld te noemen, de Regeering overleg met andere groepen uit de samenleving herhaaldelijk heeft ingeroepen en daarmede ook thans nog voortgaat. De bezittende klasse behoeft geen vrees te koesteren dat de Overheid hare belangen zal verwaarloozen! Zullen wij straks de vrijheid moeten nemen een enkel woord te zeggen over den afwijkenden inhoud der onderscheidene regelingen, thans willen wij een ernstige grief uitspreken tegen de wijze waarop, afgezien van het met-plegen van overleg met belanghebbenden, in verschillende gemeenten duurtetoeslag-regelingen zijn tot stand gekomen, en welke ons geen hoogen dunk geeft van de regeerkunst harer besturen. De zaak is dat niet een of twee, maar alle grootere gemeenten zich geplaatst zagen voor het ongetwijfeld-moeilijke vraagstuk, den nood harer personeelen te lenigen. Wat was nu natuurlijker geweest dan dat men een vergadering had belegd van de Vereeniging van Nederlandsche gemeenten, met het doel zich op deskundige wijze over deze materie te laten voorlichten ? Men noeme dit niet een onmogelijkheid. De Regeering heeft er in de mobilisatie een goede gewoonte van gemaakt, inzake de moeilijkheden der levensmiddelen-voorziening overleg te plegen met de Gemeentebesturen van Amsterdam, Rotterdam en den Haag en .. . met het bestuur van de Vereeniging van Nederlandsche gemeenten! Ware men aldus te werk gegaan, dan zou men zonder al te groote bezwaren een systeem hebben kunnen ontwerpen, dat als grondslag had kunnen dienen voor de diverse regelingen. Het tegendeel is geschied: elk gemeentebestuur ging naar eigen idee te werk, zonder eenig overleg met de organisaties der belanghebbenden noodig te achten, met het gevolg, dat alle mogelijke stelsels zijn toegepast, welke slechts hierin overeenstemmen, dat het Overheidspersoneel onvoldoende geholpen is. * * * De Overheidslichamen, wier gestie ten behoeve van hun ambtenaren en werklieden tijdens de mobilisatie in dit rapport is belicht, hebben het ons niet gemakkelijk gemaakt een behoorlijk overzicht samen te stellen. Een geweldig dossier moest daarvoor worden doorgeworsteld, terwijl het feit dat geen enkele regeling overeenstemde met de volgende, het onderzoek sterk belemmerde. . Het is de hieruit blijkende stelselloosheid welke onze ergernis heelt gewekt en ons het recht geeft vast te stellen, dat bij overleg met de organisaties wat beters zou zijn tot stand gebracht. Dien kant moet het uit: vindt het beginsel eener redelijke medezeggingschap toepassing, dan valt te verwachten, dat er eindelijk wat orde zal komen in den huidigen chaos van regelingen. Wij deelen niet de vrees, dat het onmogelijk zal blijken de tallooze thans bestaande vereenigingen tot overeenstemming te brengen over een bepaalde aangelegenheid. Wij hebben in Zaandam en in Haarlem de ervaring opgedaan, dat de besturen der verschillende organisaties in staat en bereid zijn praktisch werk te leveren. Ten slotte een enkel woord over de uiteenloopende regelingen zelve, die het onmogelijk hebben gemaakt ze in een tabellarisch overzicht op te nemen. De loongrenzen verschillen, zoowel als de regeling voor gemobihseerden en voor ongehuwden — niet-kostwinners. Hier wordt de kindertoeslag beperkt tot eigen wettige kinderen beneden 14 jaar ginds beneden 15, 16, 18 jaar. Elders worden aangetrouwde kinderen medegeteld, hulpbehoevenden, kleinkinderen, enz., en worden ook ouders, grootouders, enz. in de regeling betrokken. r. ■ Ook de bedragen wijken sterk af, terwijl dan weer de uitbetaling bij het 3e of 4e kind begjnt, öf alle kinderen betreft. '■ Wij kunnen niet ontkomen aan den stelligen indruk, dat opzettelijk ingewikkelde regelingen zijn ontworpen, om zooveel mogelijk personen daarvan uit te kunnen sluiten. Aan belanghebbenden de taak en de plicht door machtsvorming een tegenwicht te vormen tegen den gebleken onwil der overheid-werkgeefster, die zich in de mobilisatie bitter-weinig heeft bekommerd om de „redelijke en zedelijke verplichtingen", welke Mr. TREUB, de tegenwoordige Minister van Financiën, in 1911 bij haar veronderstelde: Spr. is overtuigd, dat èn Staat èn Gemeente geen dag behoorlijk hun taak kunnen vervullen, wanneer diegenen, die in werkelijkheid die taak hebben uit te voeren, niet bezield worden door een geest, waardoor zij hun werk doen met lust en met liefde en dat kan men niet op den duur verlangen van ambtenaren, als de Staat of Gemeente met hun redelijke en zedelijke verplichtingen tegenover de ambtenaren vervullen. Zoodanige uitspraken en die van Prof. Mr. AALBERSE: De Gemeente zij een model-patroon in alle opzichten. Gemeentebedrijven moeten in dit opzicht zijn model-bedrijven; en van Amsterdamschen Wethouder Mr. DE VRIES: De Gemeente neme, als binnen haar gebied goede arbeidsverhoudingen bestaan, plaats in de rij der goede werkgevers; anders geve zij zelve het voorbeeld van een goede werkgeefster; leert het Overheidspersoneel langzamerhand op de juiste waarde te schatten. Wij wijzen er de ambtenaren op, dat wij leven in een kapitalistische maatschappij en onderworpen zijn aan wetten welke een kapitalistischen geest ademen. Door den toenemenden druk der georganiseerde arbeiders, is de bourgeoisie gedwongen geworden de sociale wetgeving ter hand te nemen, wat millioenen kost en het aantal ambtenaren zienderoogen doet toenemen. Om nu te ontkomen aan belangrijke geldelijke offers, maakt de bezittende klasse gebruik van de verdeeldheid van het Overheidspersoneel, blijkende uit de aanwezigheid van honderd-en-een futlooze vereenigingetjes en gaat zij er meer en meer gewoonte van maken, zich te verschuilen achter den berooiden toestand der geldmiddelen, achter zedelijke verplichtingen tegenover de belasting betalende burgerij (betalen de ambtenaren geen belasting?), in het kort: achter de gebrekkige finantiëele regeling welke tusschen het Rijk en de Gemeenten bestaat, achter de hooge kosten der Distributiewet enz., om aan verhooging van de loonen van het Overheidspersoneel te ontkomen. Wij wijzen dat beroep der autoriteiten terug. Ook andere groepen der bevolking profïteeren van een en ander, vaak heel wat meer dan de ambtenaren en het mag niet worden toegelaten, dat deze laatsten het kind van de rekening worden ! Er is echter eenig verband tusschen de machteloosheid der tallooze ambtenaarsvereenigingen en de wijze waarop de Overheid de belangen van haar personeel meent te mogen behartigen. Nog geldt in volle kracht wat Henri Polak schreef in de voorrede tot „De Nederlandsche Vakbeweging" van Jan van den Tempel: „Als men zoo denkt aan de tienduizende bestuurs-, huishoudelijkeen andere vergaderingetjes van allerlei bestuurtjes en afdeelinkjes, die jaar in, jaar uit over het gansche land gehouden worden ; aan de duizendtallen notulenboekjes, kasboekjes, contróle-commissietjes, jaarverslagjes en jaar-congresjes; ..aan de nuttelooze bergen correspondentie, aan al de hopelooze schrijverij en het eindelooze organisatie-gedoe in stad en dorp — en men denkt dan aan ja, laat ik het woord maar gebruiken, aan de wanhopige onmacht van vijf en negentig-honderdste onzer vakvereenigingen,. dan zou men — om alweer een afgezaagde spreekwijze te gebruiken — er om lachen als het niet zoo diep-treurig was". En iets vroeger: „De honderdtallen hoofdbesturen, afdeelingsbesturen, federatiebesturen, besturen van bestuurdersbonden, vaksecretarissen en wat dies meer zij, nemen den tijd en arbeidskracht van ettelijke honderdtallen personen in beslag, terwijl hetgeen te doen valt, gemakkelijk en oneindig beter gedaan zou kunnen worden, door evenveel tientallen, zoo niet door nóg minder. Als dit rapport er iets toe zal bijbrengen het Overheidspersoneel te overtuigen van de door Henri Polak aangetoonde noodzakelijkheid den geldenden organisatievorm te herzien, dan zal dit ons tot dankbaarheid stemmen. De gehouden enquête is de eerste stap geweest op een langen zwaren weg. In de verte lachen ons menschwaardige arbeidsvoorwaarden toe, doch het pad onzer actie wordt versperd door rotsblokken van onverstand, tweedracht, naijver, sectegeest. Moge het Overheidspersoneel er spoedig van doordrongen worden, dat de onderlinge verdeeldheid zijn eenige vijand is! Na den geweldigen wereldoorlog, welke als een verwoestende orkaan over Europa is losgebarsten, wachten ons groote moeilijkheden. De kapitalistische wereldmachten zullen alle pogingen in het werk stellen, de economische verhoudingen te reconstrueeren en niet aarzelen kostbare regeeringssubsidies te aanvaarden. Reeds drong de gewezen Minister Van Gijn aan op een zuiniger levenswijze na den oorlog, doch deze opwekking kreeg een reactionaire strekking omdat ze neergeschreven werd in een toelichting op duurtetoeslag-voorstellen voor het Rijkspersoneel. . . Vooral het lagere rijkspersoneel zal zuinig moeten zijn en zijn looneischen ten offer brengen aan het algemeen belang. Wij hebben het ondervonden en in deze bladzijden kunnen lezen hoe gaarne de gemeentebesturen gehoor geven aan een wenk, om geen loonsverhooging toe te staan. Eerst de mobilisatie, toen de Distributiewet, straks de herbouw van het wereldverkeer. Telkens had de bourgeoisie een geldige reden, verzoeken om een stevige loonsverhooging af te wijzen. Dat zal zoo blijven tenzij het Overheidspersoneel zich eindelijk organiseert in één machtigen algemeenen bond, geleid door onafhankelijke, bekwame bestuurders. Eindelijk een eind maakt aan den betreurenswaardigen toestand, dat alle mogelijke vak- en secte-organisaties komen pleiten voor loonsverhooging, verkorting van den arbeidsdag, enz. Bekwame bestuurders behooren te worden vrijgemaakt, die het vraagstuk der medezeggingschap in studie kunnen nemen. Op het terrein der medezeggingschap liggen veel voetangels en klemmen, maar dat mag geen reden zijn het nog langer uit te stellen, dat dit terrein in alle hoeken wordt verkend en doorzocht. Meer en meer raken de belangen van de arbeiders in het particuliere bedrijf en van het Overheidspersoneel elkaar, en daardoor zal in de toekomst het verkeer tusschen deze beide groote groepen steeds vnendschappelijker worden, totdat het woord Van den dichter in vervulling gaat: Zoo groeit eens op dit dor en ellendig verleden, Als de dag uit het duister, als 't koren uit kaf, Een onkenbare wereld vol liefelijkheden C. S. Adama van Scheltema. Vinde thans dit rapport zijn weg! 1