M&TSOJAffiJ VAN KMM ISIATERU5I ENI VISSER TEARNHEM IMCMXX» r «uw VEDBEtLDINGJ UE'JEBMJNS DRAMATIS PERSONAE ADAM, poppensnijder □ □ □ □ □ GONDA, zijn kleindochter □ □ □ □ □ MARJOLEIN, zijn tweede kleindochter □ □ □ LUKAS, Gonda's man, poppensnijder □ □ □ ANNEKE, zijn dochtertje □ □ □ □ □ RAKET, leerjongen □□□□□□ DE LANDHEER □□□□□□ ANDREAS, zijn raadsman □ □ □ □ □ DE LIJFARTS □□□□□□ DE KLOOSTERBROEDER □ □ □ □ □ WOLF □□□□□□□□ REUS, poppensnijders □ □ □ □ □ PIOEN □□□□□□□□ EERSTE HOUTSNIJDER □ □ □ □ TWEEDE HOUTSNIJDER □ □ □ □ n EEN VROUW EEN HOPMAN □□□□□□ EEN SOLDENIER □□□□□□ EEN LAKEI □□)□□□□□ DE CLOWN □□□□□□□ PLAATS DER n H A NDELINGl EEN BERGLAND AAN DE ZEE IN VROEGER TIJD EERSTE BEDRIJF (Eene ouderwetsche woonkamer-werkplaats. In den achtergrond twee vensters met uitzicht op bergtoppen. Eerste plan, links, een deur — tweede.en derde plan, dito, een trap die omhoog voert. Daaronder een hekwerk, dat voor geitenstal en kippenren dient. Derde plan, rechts, een tweede deur. Eerste en tweede plan, rechts, slaapsteden. Voorgrond, links, een tafel met schotels, kommen, gereedschap, poppen. Voorgrond, rechts, een werkbank met pedaal, gereedschap, speelgoed enz. Van de trapleuning naar de overzijde zijn eenige lijnen gespannen, waaraan meerdere poppen hangen) EERSTE TOONEEL ADAM RAKET (Adam betrapt bij de werkbank het pedaal, bezig een poppebeen te vormen. Raket, bij de tafel, brokt brood in een kom melk) ADAM Duurt dat nog lang, dat soppen en dat schransen? Versta jij niet? RAKET De dag is lang genoeg. En als 'k 't zeggen mag, gezond m'n maag. Ik wou dat dat dagwerk was — en nachtwerk ook! De stouw, daar zweer ik bij — zoon stapel wel Ik zou.... ADAM Jij zou!.... Gevulde magen, jong, Maken van't hoofd een holle* varkensblaas. Of werk jij zonder hoofd? RAKET Dat weet ik niet. Mijn moeder zeit (hapt) dat dit 't beste werft .ÏLivj (verslikt zich) ADAM ' Dat komt 'r van — jij hapt meer lucht as brood I RAKET Kreeg ik maar lucht! Hé! Hèl Ik stikte haast! En, wat het ergste is, m'n mik is op Mijn pop! .... Nou schik ik bij.... Waar is mijn pop? Die met z'n sproeten en z'n rooie snuit Hier sallemander! Heb jij ook geen trek? Ik zorg het eerst voor kiezen in jouw bek, Want zonder kiezen, boef, ben jij bekaaid... ADAM (lachend). En ik dan, brekebeen? RAKET (lachend) Jij heb 'r een! ADAM Van het verstand — dat jij nog krijgen moet. RAKET , J Hoor je dat, sallemander, wijsneus, knaap? Jij mist ze nog van achter èn van voor. Hier heb je 'r één —■ da's twéé — nou hink je met! Ik met m'n horrelpoot, heb weet 'r van. Ik ben geen evenmensen — ik kwam oneven. Hier nóg een kies, als je soms pruimen wil. TWEEDE TOONEEL DE VORIGEN MARJOLEIN MARJOLEIN Is Lukas uit? 'k Breng z'n eten mee. RAKET Hij is 'r niet, maar ik ben nog belust — 'k Heb hier 'n vat, waarvan de duigen stuk.... De grootste brokken zakken weg MARJOLEIN .... Stakker! ADAM 'k Denk dat-ie boven is. Kijk eens Raket. Mot ik 't doen? RAKET 'kZou zeggen ja. Jij ben, Als 'k op m'n vingertoppen reeknen ga, Wat welgeschapener dan zij of ik, Om zulk 'n duvels-rekwerk te bestappen. (Strompelt de trap op, staat halfweg stil) Je eene kies, die kan geen hinder zijn! Wie kreeg 't in z'n stommen kop, te bouwen De hoogte in? Als ik eens koning word, Haalt ieder, die de lucht in wil, 'n strop! MARJOLEIN (lachend) Schiet op! De melk wordt koud RAKET Dan hoeft-ie niet Te blazen in de kom. Hiep, hiep, ze lacht! MARJOLEIN Had ik jouw oogen, dolle kameraad, Zag ik de zon, zooals 'k haar nu voel, Dan lachte 'k luider dan de vogels daar, Dan liep 'k als een kat de trappen op, Niet als 'n slak.... RAKET . .. .Da's goed verholpen, meid! Mijn oogen ruil ik voor jouw beenen en Jij ziet. ADAM Spot met je eigen horrelvoet, En niet met zulke dingen, zotte knaap I RAKET Wie spot? Spot ik? Als zij me hebben wil, En voor 't dragen op de handen dankt Door me eens malsch te pakken, nu en dan — Loopt z ij voor mij en i k loer af den boel. Ze weet van vroeger nog hoe gaaf ik ben, Wat prachtvent — boven 't zeil van 't tafelblad! Nee. 'k loop al! Grootspraak, wat? Dat is geen trap! (af) DERDE TOONEEL ADAM MARJOLEIN ADAM ; Toen ik nog jong was, kreeg ik met n lat, Als ik zoo sprak met losgebroken tong! Er scheelt jou wat. Jij blijft zoo stil, alsof Je over 't ouwe tobt. En dat mag niet. MARJOLEIN Ik tob niet. Deed ik het — wat dan? Wat dan? Een blad dat heenwaait houdt geen kleuren meer, Een doode tak geen vocht, geen bloesemdraad (tast even rond) Kom, ik ga zelf — ik zal voorzichtig zijn, ADAM Een hart dat vol is bidt. MARJOLEIN Tot wie? Tot wat?.... ADAM Dat zegt men niet, mijn kind! MARJOLEIN Tot wat? Tot wie? Je handen vouwen en je oogen dicht, Zoo heb jij 't ons als kinderen geleerd, Zoo zie 'k'ons nog aan! tafel zitten bij Mekaar, toen moeder leefde en mee-bad. Je handen vouwen en je oogen toe, Omdat je Gód in 't donker van je hoofd, Aandachtiger besmeekt dan bij het zien Van menschen, dingen, waarvan je veel houdt.... Grootvader Adam, als ik schrei, lach ik Om 't heete vocht, dat uit mijn oogen wil. Ik vecht het uit alleen. Ik heb een troost. ADAM Hoe kan een andre troost?.... MARJOLEIN .... 'k Heb 't verdiend. ADAM Verdiend? Wat kal je nou? MARJOLEIN Is er geen straf . Voor kijken dat.... Grootva, heb je niet zelf, Na 't wilde staren in een zonnevuur, Zóó rauwe vlammen in je hoofd gehad, Dat je in blinde tasting bleef? ADAM ... .Ja, ja.... MARJOLEIN Ik keek zoo uren lang, toen Gonda's kind, Toen kleine Anneke geboren „werd.... Ach, ach, Pioen heeft me toen thuisgebracht, Met jonge lente-klokjes in mijn hand.... ADAM Waarom keek jij zoo lang dan in de zon? Begrijp ik niet.... VIERDE TOONEEL DE VORIGEN RAKET daarna LUKAS RAKET Hij lei te snurken nog, Te snurken als 'n os — en angekleed! Nog eens die treden? Nooit! (glijdt langs de leuning omlaag) Dat 's werk gespaard! Maai* niet m'n broek. Verdraaid, 'n scheur bij 'tkruis! Alleen, geen kruis waarbij m'n moeder zweert, Als het in spinrag staat. Dat kost me slaag En links èn rechts èn in de buurt van 't gat! In 't eerste uur kom 'k thuis niet van m'n stoel.... ADAM Begin dat hier! Hier heb je 'r voordeel van! LUKAS (tot Marjolein, die de trap opwil) Nee, jij de trap niet op! Ik kom benee! Goemorgen, vader! 'k Heb geen haan gehoord. Had hij niet bij m'n bed gekraaid, gepord, Dan lei 'k, alle drommels, nog in slaap En droom. En wat een! 'k Had de poppen-koorts, Ha-Ha! Die"daar, die met 'r dikken kop, 'r Loensche oogen en 'r lange tong, En die schavuit — o, jij vervloekeling! — En die, en die — die hebben rond m'n bed, Er onder en er op, gedanst, gehost, Geschreeuwd, gestampt, gegild, dat 'k hoofdpijn heb, En van dien*heksen-sabbath nog half soes! Waarachentig! (neemt het eten aan) Dat is voor jou, Raket. RAKET Droom, dank-ie, van de poppen dikwijls nog! ADAM Eet jij niet meer dan dat? MARJOLEIN Geeft-ie 't weg? Je wordt nog ziek, Lukas. Vannacht tot vier, 't Was vijf misschien, zat je bij arbeid op.... LUKAS Hoor je 't, vader Adam, hoe ik hier, Van uur tot uur tusschen twéé klemmen zucht, M'n vrouw die zuinig is op ieder ding — Behalve op 'r woorden, als ze gromt! — 'r Zuster, die beluistert of 'k slaap, En die me schotels eten voeren wil, Alsof ik dagen heb gevast! Maar jij: Heb jij zoolang gekibbeld met je bed, Dat je de klokken hoorde? — Marjolein! Versta je niet? MARJOLEIN De planken kraakten zoo. Je kan daarboven haast niet loopen of De delen schuren langs de balken — Heusch! ADAM (tot Lukas) Tot vier, vijf uur — wat had jij dan te doen, Te doen dat dringend en dat nuttig was? LUKAS 'k Heb op m'n bol gestaan, toen op één hand, 'n Gat geslagen in de wolken, die Dreven langs het raam en binnen keken! 'k Heb met de maan gepraat en met 'r kring En met den morgendauw op blad en heg Toen, voor verzet, belust op ander werk, Heb 'k van m'n nagels 't sappigst deel gesnoept! 'tHeeft me alles in zoon luim gebracht, Dat in m'n huig de happen steken en De melk, verdijd, 'r weg niet vinden kan! Grootvader Adam — doe niet als m'n vrouw: Je zit alsof je ergens onweer hoort. Misschien doet eens de luiaard nog een vondst ADAM Dat zeg jij eiken dag — en ieder jaar De zorgen groeien en jij lacht! LUKAS ....Ik lach! 'k Heb moeite om mijn lippen saam en strak Te vouwen over 't nieuws dat tot mijn keel, Als wellend water in een bron, opstijgt, (met de kom in de eene en de broodkorst in de andere hand, op de trap) Hoort toe, gezellen van dit poppenhuis, En zet uw oor en wijd af van uw hoofd, Hoort toe, genooten, burgers, hinkebeen: Dit is de dag, ons blijdste levens-uur. Al neemt een hoos het huis mee in de lucht, Dat iedere harlekijn een zwaluw wordt, Al buit'len alle bergen in het dal, Al trilt de grond als ketel op het vuur, Al ga jij, grootva, kuiteflikkers slaan En danst mijn liefste vrouw een schotsche drij, (Gonda treedt achter zijn rug binnen) Terwijl ze mij bij iederen teeren stap De wind van voor en ook van achter geeft: Vandaag ben 'k tierig als een poedelhond, Die al zijn vlooien, vader, moer en kind, In handen van den scheerder achterlaat. (gelach) VIJFDE TOONEEL DE VORIGEN GONDA GONDA Ben ie haast klaar, Paljas? Werkt niemand hier? (tot Raket) Schiet op, kwajongen! — Vader, schaam je toch! LUKAS Ik was juist bezig GONDA Bézig, jij? Ach kom! 'k Praatte niet met joü| Vooruit Raket! Jij snijdt de poppen met je mond en tong, Jij snijdt ze snurkend in je warme bed! Jij schudt ze uit de mouw — en eet voor zes! LUKAS Ja, ja, m'n buik wordt als 'n ton zoo rond.... Als 'k weer geen afsnauw krijg, en je me niet Op slag den grond inkijkt — hoe is 't kind? GONDA Dat raakt je niet! LUKAS Da's lief GONDA 'n Vader jij! Als niet de ouwe man hier tot den nacht Z'n stramme handen aan den arbeid hield, En wij niet telden elke kruimel brood, Zou 't kind, waarvan jij vader heeten wil, Het stumpertje, dat nou al weken ziek, Geen warmen hap meer krijgen! — Hou je mond! LUKAS Ik denk, mijn beetre helft GONDA l'i": Aan j' eigen ik, Je eigen lust, je eigen tijdverdrijf! Omdat het kind je stoort, slaap jij toch daar! Heb je vannacht je nachtrust wel gehad? Je volle rust sinds gisteravond vroeg? LUKAS Nee, harte-zonlicht, er ontbrak wat aan.... MARJOLEIN Dat 'I waar. Hij heeft gewerkt tot dicht bij vijf. GONDA Trek z'n partij, wel ja! Wat zie jij 'r van? Hij 's gek, en hoe! Gewerkt? Gewerkt aan wat? Gewerkt voor wie? Wie heeft er voordeel van? Wie vult de lamp, als er geen olie is? Soms hij? Kost 't zijn geld? Gewerkt! Aan wat! LUKAS Aan luchtkasteel en.... GONDA ' \ Zonder brood en dak! LUKAS En zónder stem, die als de beiaard dreunt! GONDA Wordt in jouw luchtkasteel de laatste geit, Met haan en kippen uit een leegen ren, Terug-gekocht? Hebben wij schuld of hij, Dat stal en loop zonder 'n levend dier Vermolmen? 'k Moet haast huilen als 'k denk Dat in geen wéken Anneke een ei Geproefd heeft! Raakt 't zijn kouwe kleeren? LUKAS Eer 't middag is, heb jij je geit terug — En ik de geest-verschijning van, je lach, Die rond je mondje was, toen ik als bij, Voor jaren her, je lippenrood be-streek. GONDA 'k Had moeten weten tóén RAKET (de hand voor z'n mond slaand) ... .Je had 'm zoo, Met angel en met sap morsdood gemept.... GONDA Laat 'k jou niet meppen, aap en hinkepoot! Leer eerst te stappen — en roer dan je neus.... RAKET Zooals ik stap, mocht iedereen 't doen: Vooruit zet 'k altijd m'n béste been, En eiken morgen, of 't geolied gaat; 'k Ben nooit met 't verkeerde opgestaan! (vlucht halverwege de trap op) GONDA Kom 'r eens af, schavuit en duivelskind! RAKET 'n Duivelskind — M'n vader bakte brood ADAM Nou, nou, Raket! — 'tls welletjes geweest! RAKET 'ris belet, bene jen aan de trap GONDA (schreiend) Hij leert 't van Lukas. Ik stik in zorg. En hij blijft dag en nacht tijd morsen als 'n Dwaas! Smijt, vader, toch je messen neer! 'k Heb meelij, als 'k jou zoo wurmen zie, Terwijl je zoon geen hand uitsteekt tot hulp. Pas op! — Als ik je speelgoed-klungels vind, Gaan ze als brandhout in 't keukenvuur! Dat zweer ik je! (Raket gaat naar z'n kruk) LUKAS Je hoeft geen ééd te doen. Je heb m' al ééns verrast met vlammengroet Van de modellen, die ik maandenlang, In stilte en — in angst! — gesneden had! En toen je tranen in m'n oogen zag, » Heb je geschaterd om m'n laffen aard! 'n Tweeden keer, doe jij de misdaad niét.... GONDA 'n Misdaad is 't, als ik jou laat begaan! Je heb 'n kind, 'n vrouw, 'n huisgezin! Laat vader spreken! Heb ik geen gelijk? « Jij sart 'n mensch, dat-ie geen raad meer weet! (de trap op loopend) Wat ik hierboven vind, trap ik in twee.... LUKAS Je blijft 'r af! Ik zeg: raak het niet aan! GONDA Dat zul je zien! LUKAS Als je één vinger wijst, Naar wat daar staat.... (tot Adam) Roep 'r terug — of ik MARJOLEIN Ik bid en smeek je, Gonda, doe 't niet! GONDA (dreigend boven op de trap) Heeft hij geluisterd, als ik vriend'lijk vroeg? Kent hij z'n plicht als man? Ik ben het zat! LUKAS (bij de trap) Weet wat je doet! 'k Heb als 'n slaaf, 'n dief, Bang voor jouw kijken en voor je gesnauw, In stilte van den nacht gezocht, gewroet! Geen oog heb ik in maanden dicht gedaan, Geen steun, geen vriend'lijk woord van je verlangd, Me ingehouden, toen je 't eerst model In bui van redelooze haat verwoest, Maar nu 't nieuwe klaar is, prachtig af, Nu 'k daarop heb gebouwd m'n liefste hoop, Nu zeg ik jou, dat ik geen uur meer blijf, Dat je me nooit terug ziet, als je hand Nog eens dat domme gruwelstuk begaat! Doe dicht de deur! 'k Waarschuw voor het laatst! GONDA Al loop je op staanden voet, ik lach 'r om! LUKAS Gonda!.... ADAM Hard tegen hard, wie wint 'r bij? Maak niet je vingers vuil aan z'n geknoei! Jij heb 't goddelijkste recht — maar toch, Dat is de weg niet, waarmee jij 't wint! Heb ik je ooit 'n raad gegeven, die Niet goed was en berekend? Geen geweld! GONDA Moeten we beed'len gaan? (Marjolein is de trap op geslopen, sluit de deur, tast de treden af, den sleutel in de hand) ADAM Ik ben er nog. En eer ik niet meer kan — wordt wakker hij. LUKAS (den sleutel grijpend) Jij ben 'n engel. Dank je duizendmaal! RAKET (tot Gonda, die de deur bebonst) De knip is toe. De vogel is gepiept. GONDA 't Is goed. Onthou dat 't een uitstel is. Had vader niet 'n sussend woord gezegd, 't Was gebeurd! Ik ril van jou als man! (af) ZESDE TOONEEL LUKAS MARJOLEIN ADAM RAKET ADAM Ben jij van plan te zitten als 'n big, Die wacht de speen? RAKET Wie op de fopspeen wacht, Die schreeuwt z'n strot kapot. Ik snij me beurs. (tot de pop) Als ik eens op een huwlijks-vlotje stap, Word jij de moeder van mijn nageslacht En grootmoer van de kinders van mijn kind! Jij heb geen tong, en naar berekening Ben ik voor jouw pantoffel wat te breed ADAM Ben je haast klaar? RAKET (na een stilte, terwijl Marjolein voor het spinwiel zit en Lukas in gedachten staat) Wat heeft de klok 'n praats! Mooi weer vandaag. — Jij ben geboren, snaak. (legt de pop in een mand) Kraamvrouw en kind zijn naar omstandigheid In redelijken staat.... ADAM Neem op je mand En draag 'r vast vooruit. Ik kom wel na. Als je niet oppast, rollen ze 'r uit! RAKET Breekt een z'n poot, dan smeer je kit of lijm. 't Most bij 'n mensen zoo deksels maklijk gaan. LUKAS (af) Dag vader Adam! ADAM Dag. LUKAS Blijf je lang uit? ADAM Als 't te lang je duurt — 't pedaal staat ddar! Sloof niet te hard, als je soms werken wil! 2 ZEVENDE TOONEEL LUKAS MARJOLEIN LUKAS (staart voor zich heen, gaat naar Marjolein^ neemt haar hand) Ik dank ie wel, dat jij den sleutel nam. (zij trekt haar hand terug) O!.... Doe jij ook al mee?.... Nu is 't volmaakt! Een vogel, die te vroeg zingt in den dag, Te luid z'n blij gefluit opklinken laat, Wordt als een veelbeminde schijf geraakt. Ik wacht, 'k Zie aan heel je streng gelaat, Dat je je woorden door 'n zeef laat gaan, Schiftend de dikke, zware, en opnieuw Weer wikkend, om een zachten hagelslag V#n gromminkjes, gelijk in vorm en maat, Te storten op een dom en leelijk hoofd.... Nee, lach maar niet! Bij zon en regen saam, Spelt zelden regenboog een drogen dag. Of heb ik jóuw booze bui al heengepraat? Er kloekt geen kip — er is geen luistrend oor, We zijn met enkel musschen voor in 't pad, Met enkel vlinders op het bloemenrek, Met enkel poppen, die vertrouwbaar zijn, Geheel alleen! Nou Marjolein, zeg wat! MARJOLEIN Ik zeg niets. LUKAS Alsof zóó'n zwijgen niet veel Erger is! MARJOLEIN Ik ben bevreesd. Dat 's alles (schreit) LUKAS " j 2 Ik voelde het — de regenboog, die ik Zag spannen in één greep, van brauw naar brauw, is tegen zooveel wolken niet bestand! 'kHeb liever standjes dan dat stil verwijt Na Gonda Adam — en na Adam jij! Nu nog de poppen, en 't krakeel is vol. Heb jij óók liever, dat ik het pedaal Betrap en poppe-lijf jes snorren ga? Jij wéét, jij wist. Jij zag niet en begréép, Begreep in goed geloof. Raak je dat kwijt, Na nóg hardnekkiger verzet van Gon? Dan maar! Als 't moet, kan 'k alleenig staan. MARJOLEIN En als je je — vergist? LUKAS j 'k.Vergis me niet! MARJOLEIN Maar èls.... LUKAS .... 'r Is geen als! MARJOLEIN Ik ben bevreesd LUKAS Bevreesd voor wié? MARJOLEIN Voor jóu — als 't tegenslaat! LUKAS (lacht) Ik sta de wereld met één enkle vuist, Ik ben, met wat ik weet, 'n rots, 'n reus, Die met zijn spieren bergen stouwen kan MARJOLEIN (in scherts) 'n Reus! Toen Gonda dreigde, werd ie dweré! LUKAS (lachend) 8 Ken jij één reus, die graag in netels grijpt, Of egels langs hun naaldenbuidel streelt? MARJOLEIN O lieve Lukas, luister even toch! Als ik door het begeven van het licht, Dat van mijn lijf de grootste gave was, Niet werd gedoemd tot diepste machtloosheid, Dan zou ik sloven tot den laten nacht Om jóu te weten in zorglooze rust. Nu ik niet kan en al de stemmen hoor, De stemmen van verwijt, woede en wrok, Nu 'k drijven moet op wat ik nooit gezien, Nooit zien zal, als het — èls het komt tot vorm Met vingertasting weet je maar 'n déél — Nu 'k de verwijten hoor — ook om 't kind, En niet meer bukken hoef, om in 't hok Een nog-warm ei te grijpen, nü Lukas, Beef ik voor 't uur, als d* uitkomst wanklen zal.... Wat jij voor-droomde in je droomenland, Heb ik geleefd, omdat ik altijd droom, De droom, 't onzienlijke, mijn vreugde werd, Ik was een raadgeefster, zelf hulpeloos. Als jij luid lachte, ging ik mee in lach — Als jij verdrietig zweeg, zei ik geen woord — Als jij^in bevend ongeduld bewoog, Zat ik te wikken waar het euvel was, En balde dwaas de vuisten, diep ontrust! Als jij hartstochtelijk-verwoed niét vond, Werd 't duister in mijn lijf een wilde gloed Van drift. Ik bouwde mee. Aan 't — luchtkasteel Misschien. LUKA ,Een luchtkasteel?.... Een tooverland Met hoepels, zuilen, lichtend in de zon, Met wolken als een meer van drijvend goud, Met water, in de schaduw, druivenblauw, En in den dagschijn ak een vlammend vuur MARJOLEIN , J . Toe, spreek niet langer in dien dronken toon, Dien vréémden roes van laten nacht! Avond Aan avond was ik met je saam, omdat Jij meelij met m'n blindheid had — en ik (aarzelt), En ik — benee geen bezigheid meer had. Jij riep: „Kom bij me praten, Marjolein! Ik schoof dan langs de trap, om op een kruk Te luistren. Van de bergen klonk de roep Van herders die de kudden met hun hoorn Dreven naar 't dal, en van de honden werd Het blaffen door de wanden van graniet Teruggesmeten of 't was dichtebij. Dan uit het dal bij vochtigen oostenwind, Dreven de groetjes van het careljon, Als werd een kristallijnen glas betikt. Ik op mijn kruk, de handen in mijn schoot. Hoorde het zacht aanstappen van den nacht, Je adem-snuiven als je dieper boog, Je blij geneurie, als 't vlotten wou, 't Krassen van de veer op het papier.... Beet door het venstergat een uil zijn schreeuw. Week ik in schrik terug — jij, zag 't niet. Viel moe mijn hoofd op het kozijn in slaap, Jij zag 't niet. — Dat was het wonder, Luuk, Het groote, vreemde wonder bij ons twee: Jij had geen óógen als j' in arbeid was — Ik had er geen. We waren béiden blind, (een stilte) Heb ik je pijn gedaan? Je zegt zoo niets! Ik ken geen erger jammer dan het uur Dat jij door nood gejaagd weer ziende wordt.... LUKAS Jij pijn gedaan? Jij, goed, geduldig kindl Als 'k een vrouw had, die zoo kéék als jij — Was ik een koning, die zijn hermelijn Met hemelsterren, flonkerend van dauw In 't lichten van den ochtendstond, belei! Vroeger deed ik als nar die jodelde, Die hupte als een gems — bij 't vrouwe-oog, Dat in de haag der wimpers, als een bloem, Violenzwart, blauw der volrijpe lisch, Wit van de lelie op het waterdek, Nog in den slaap me lachende toesprak. De meeste mannen vallen in den strik Van oogen, uiterlijk een zoete bron, Glans-stroom van leven — innerlijkst de dood! MARJOLEIN Praat niet zoo wreed en bitter! LUKAS Bitter? Ik? De lach is van mijn lippen niet geweest! De berguil met zijn ingeroesten grijns Draagt op zijn snuit den wereldwijsten trek. Nooit zag 'k mezelven scherper van gelaat Dan in een spiegel met gebogen vlak. Is het niet zot: een dier, dat bijten wil, Speelt met zijn tanden, zooals wij het doen, Als wij ons krimpen in een bui van pret! De diepste smart wordt lach bij 'n skelet. MARJOLEIN Zoo sprak je LUKAS ..... Nooit! — 't Is enkel ochtendluim, Luim als een hagelbui op lentedag! Spot niet de zon met hardsten hagelsteen? Haha! 'n Mensch is grappig stemmingsdierl Onthou het, Marjolein, dit is dè dag Der dagen, in het teeken van de geit, Die straks weer in de stalling blerren mag, Terwijl de hoenders kaaklen bij den leg! MARJOLEIN Heb je dan tijding al? LUKAS Doe eerst 'n eed! MARJOLEIN (lachend) 'n Eed? LUKAS 'n Eed van zessen klaar! MARJOLEIN Op wat? LUKAS Op wat je lief is, en — de géit vooral! Zweer als een monnik, dat je mond een graf Zal zijn — vier, vijf minuten, een kwartier! Langer houdt zelfs geen graf de tanden saam! MARJOLEIN Ik zweer! LUKAS Nee, zwaai je vingers niet zoo wild! Met je geheven armen raak j' een pop, Nat in de verf! MARJOLEIN Toe, Lukas, plaag me niet! Ik sta te beven, dat je tijding heb LUKAS Ik ook. MARJOLEIN Weet je dan niét? LUKAS 'n Déél! MARJOLEIN Wat dan? LUKAS Toen 'k gisteravond voor 't venster stond — Denk aan je eed! — reed Andréas voorbij, 't Buikje als een meelzak op z'n paard. Z'n kop was paars, z'n oogen nat van drank, Z'n tong schoot als een zwaluw in en uit Z'n keel — en hikken deed-ie als een pomp, Die nog geen water slurpt. „Goenavend vriend", Zei-ie, stilstaand, en 'k rook bourgogne-wijn: „Jij ben 'n slimmen rakker, mèt fortuin! „De Landheer sloeg zijn handen in mekaar, „Toen-ie jouw teekenspullen had gezien. ,,'k Steek met jóu over voor tien vaten wijn! „Je bedje is gemaakt. Je dienaar, vriend!" MARJOLEIN (ongeloovig) Nee. Nee LUKAS Ja, ja! MARJOLEIN Dat 's heerlijk! LUKAS Vat je nou, Dat ik na wat hij zei zoo dronken werd, Nee dronkener dan hij — dat ik niet sliep? 'k Had kunnen zoenen 'm, den zatten baas, Z'n vette buikje drukken aan mijn borst! „Meneer Andréas", schreeuwde ik hem na — 'k Was door z'n zeggen door 't dolle heen! — „Vraag aan den Landheer, als-ie me ontbiedt, „Of-ie wat reisgeld voor me missen kan? „Hij heeft genoeg en ik ben plat van zak! „Vraagt u hem dat?" — Hij knikte, riep me toe: „Ik breng 't morgen mee!" — Versta je het? Heb je 't góéd verstaan? Hij brengt 't mee! 't Mee! 't Mee! Dat is vandaag! Vandaag! Wat zeg je 'r van? MARJOLEIN (angstig) 'n Man die dronken is.... LUKAS Dat was-iel Juist daarom zei-ie te veel! Twijfel je nog? MARJOLEIN Ik durf haast niet LUKAS Da's sterk! MARJOLEIN De Landheer zou.... LUKAS De Landheer was gebluft! MARJOLEIN En als 't niét waar? Als hij.... LUKAS ... .Wat hij? Wat? Wat? MARJOLEIN Ik hoop het innig — maar.... LUKAS Maar? MARJOLEIN Niemendal.... LUKAS Wat schéélt jou, Marjolein? In plaats verheugd, Verbaasd te zijn.... MARJOLEIN Als het een grap geweest.... LUKAS Meen je? Meen je dat heusch? Nee, zoo verdoemd En laag doet niemand! ACHTSTE TOONEEL DE VORIGEN ANDRÉAS (onzichtbaar) ANDRÉAS (buiten schreeuwend) Hallo! Wat duivel, Knol sta stil! LUKAS (bij het venster) Daar is-ie, Marjolein! Nou? Was 't 'n grap? — Kom binnen! ANDRÉAS Kom buiten jij! Beroerde knol sta stil! Hij danst en draait, Alsof-ie paarde-vleesch gegeten heeft! Is goed de mop? Sta stil of 'k sla d'r op! 't Is of-ie 't weet, de lamme hengst — sta stil! — Dat ik 'r vlugger af dan op geraak! En ladders zie ik hier niet in de buurt! Sta'stil! Je trapt me weeën in m'n buik! Kom buiten, jij — en hou de teugels vast.... LUKAS Heb je 't voorschot? ANDRÉAS Ja! LUKAS Hoera! Ik kom! (smijt het raam dicht — af) NEGENDE TOONEEL MARJOLEIN GONDA GONDA (neemt Lukas' bord en glas) Wat kijk jij toch! MARJOLEIN 'k Ben bang. GONDA Om wat? MARJOLEIN Om niets. GONDA Als jij daar straks den sleutel niet (verwonderd op het raam toegaand) Met wie Gaat Lukas heen? — Is dat Andréas? MARJOLEIN Ja. GONDA Wat moet dié van hem? MARJOLEIN Vraag 't Lukas zelf. GONDA Als-ie 'm maar niet meeneemt naar de kroeg! Schei uit met je gehuil! 'n Zuster die 'r Schik in heeft te klagen aan een stuk, 'n Kind dat ziek is en ellendig drenst, 'n Halve gekke man — wat zeg ik: half ? — 'rLoopen wijzer rond, die stapel zijn! Bij God, had ik geen meelij met 't wurm, Dat met 'r zwakke longen snakt naar lucht, Ik stak geen hand meer uit! (verwoed af) TIENDE TOONEEL MARJOLEIN (achter de werkbank, een pop in de handen nemend) Nou is 't gedaan. De lieve avonden van bij het raam Te zitten, in beluistering, zijn heen.... (tot de pop:) Broos ding, met gaten op de tooverplek, Waar 't allerheerlijkste in beeld opleeft, Het groen der boomen en de nevelspits Der bergen — en van menschen het gelaat, Klein houten ding, dat warm wordt door mijn hand, Pop met je kouwe lijfje en je rust, Je voelloosheid, je onbewogen mond, Wat is de macht die jóü geschapen heeft, Bezonnener dan God, die menschen kwelt.... Ik ben een vlinder zonder vleugelkracht, Een mól in onverlosbren winterslaap, Schijndoode, die de wanden van de kist, Na vruchteloos verveer nog zwak beklopt! En jij — jij blijft de lust bij kinderspel, Jij martelt niet je moede hersens af.... ELFDE TOONEEL MARJOLEIN ADAM RAKET RAKET Hou vast me buik! Ik lach m' een stuipekop! Die zit te preeken voor 'n harlekijn! (tot Adam) Dat heb je net gemist. ADAM Ik dacht dat jij Met Lukas praatte. Jongen, pak toch an! RAKET Gun je geen hond 't draaien in z'n nest? 't Is buiten heet — en dan 'n warmen kruk! Twéémaal gebrajen brandt-ie an! Ik zit. ADAM ('t pedaal in werking zettend) Geen vin verzet, geen poppe-arm gedraaid! Je zuster heeft gelijk!.... Is boven ie? MARJOLEIN Nee ADAM Binnen? MARJOLEIN Uit ADAM Dat neemt geen goeien keer. 'I Is meer gezien dat 't wegje afwaarts liep. RAKET Ik wou dat alles afwaarts liep. ADAM Toe maar! Geef jij vandaag voor ieder woord 'r twee? RAKET Als 't zijn moet zés. 't Kost niks. 'k Heb ze tegeef. ADAM Zet lijm op. RAKET Z' is gesmolten. Bij dit weer Smelt zelfs de duivel zónder hellevuur. ADAM Lijm dan 't haar op deze en op die — En die nog — én daar achter je! RAKET (even bezig) Ik zeg De wondren zijn de wereld nog niet uit. Hou op je knikker! — Zeven mierakels, An eiken jasknoop één, kent d' ouwe tijd. Ik ben kleef vast! — dan minstens nummer acht! Haar af te knippen doet iedre pummel — Hier is je snor! — maar in 'n vloek en zucht — En daar je sik! —• denjnooisten krullebol Te fatsoeneeren op een houten pop, Dat 's 't snij en van 'n varkensribbekast Uit steen.— 't rij jen op 'n vliege-rug, 't Fluiten met 'n, toe-gezeepten mond! (buiten klinkt onstuimig gelach) MARJOLEIN Lukas, vader! ADAM Jawel. Jawel. Hij lacht! TWAALFDE TOONEEL LUKAS MARJOLEIN ADAM RAKET later GONDA LUKAS (lachend) Doe open! Haast je wat! ADAM Hij kan 't zelf! Blijf an je werk! LUKAS Raket, hoor je me niet? ADAM Geen stap, heb je verstaan? MARJOLEIN Ik doe 't al. LUKAS (stapt proestend binnen, 'n mand met kippen op den rug, aan elke hand een geit. Onder den eenen arm draagt hij een lang brood, onder den anderen een gerookte ham, terwijl twee flesschen wijn, aan dé halzen tezaam gesnoerd, om zijn nek bungelen) Ik kom 'r zoo niet door! 't Deurgat schrikt! 't Heeft zulk 'n optocht nog niet bijgewoond! Pas op, ze bijten, Marjolein! Nou dan! Als je nog langer gaapt, slaan ze op hol! Ik stik, ik val haast om! Daar leit me brood! Mot ook de ham 'r bij? Ik hou 'r niet! Zit je gespijkerd op de kruk, Raket, En jij, grootvader! 'kWor gevierendeeld! De flesschen slaan van 't lachen uit 't touw! GONDA Schreeuwt hij zoo? Wat is dat? LUKAS Ho, langzaam an! Heb je 'm beet? RAKET An kop en staart! Koescht! Koescht! LUKAS Hier vader, jij de ham. En trek de lijn Over m'n hoofd! Da's wijn die in geen eeuw 't Daglicht en jouw groote oogen zag! (schiet opnieuw m den lacnj Als je zoo staan blijft, jij en jij en jij. Krijg ik een lachberoerte! Heb je nooit Twee geiten, kippen en 'n tanunen haan, Nooit wijn en nooit 'n malsche ham gezien? (in z'n zak met geld rammelend) Moet ik je wakker maken met muziek? GONDA Is dat voor óns? ADAM , i De schrik zit in m n keell LUKAS (tot Raket, die de eene geit gestald heeft) Pak an! 'n Zware, hè? — Wat kijk je, jong? RAKET Dat is geen geit, dat is 'n kleine os! Verdraaid, je ruikt van hier d'r versche melk Nee, daarheen, moeder! GONDA , Twéé geiten in t hok!.... LUKAS En nou de kippen nog! Laat ze maar los. Zie je dat, vader? 't Valt me in me schoot! 't Wordt vandaag zoo in 't huis geschópt: Die hebben op m'n rug een ei gelegd! Een? Twee! Da's sterk! RAKET 't Zou nóg krasser zijn, Als 't kuikens waren! Welkom haan! Ja, zoek maar bij de wijven onderdak, Jij ouwe snoeper! Is één niet genoeg? ADAM Nou zou i k wel 'ns willen weten hoe.... GONDA Hoe kom jij an dat geld? LUKAS Da's 'n begin, 'n Eerste hap! Daar! Hou je handen op! Eindelijk 'n lach! GONDA Van wie — van wie?.... LUKAS .... Van wie? Wil je nog meer? 'k Heb 'n gespekte beurs! En morgen koopen we 'n huis in 't dal.... GONDA Bené jen in 't dal?.... LUKAS Ken jij 'n dal, Dat boven is? Ruim op den boel, Raket! Vandaag is 't feest — de hééle week GONDA .... Van wie?.... LUKAS Van wie — 't Gaat vanzelf! — (bootst een goochelaar na) Ik grijp ze zoo! (plukt een geldstuk uit de lucht, dan tot Raket) Hou stil je neus! Uin. Duin. Ik tap 'r uin! Kijk toe: uit vader's mouw en van mijn kuit! 't Is 'n kunstje dat je leeren moet, Maar èls je 't kan, komt 'r geen einde aan. (schatert het uit) DERTIENDE TOONEEL EEN LAKEI DE VORIGEN DE LAKEI Ben ik bij Lukas? LUKAS Die ben ik, DE LAKEI (zijn hoed afnemend, dertig buigend) Pardon! Dames, heeren! — Kom ik ongelegen? LUKAS Welnee! Wat wou je? DE LAKEI De Landheer zendt me. GONDA De Landheer? Hier? DE LAKEI Hoe laat het u behaagt, Dat Zijne Hoogheid u bezoeken komt? LUKAS Ik zou toch mórgen.... DE LAKEI .... Jawel, ik weet het, Maar de Landheer is van plan veranderd. Kunt u Zijn Hoogheid in het middaguur Ontvangen? LUKAS Da's goed.... DE LAKEI Ik zal 't zeggen. Uw dienaar, dames, heeren. Au revoir! RAKET O wat? — Tot voor de geiten boog-ie neer! GONDA De Landheer hiér? Wat is 'r dan gebeurd? Dat kan toch niet — dat is toch gekkenwerk.... LUKAS Mijn werk! Mijn werk, dat eens je heb verbrand, Mijn werk, dat straks je voor den twééden keer.... Hier is de sleutel. Ben je nog belust? 3 Hoera, mijn wraak danst door de werkplaats rond, Springt door den hoepel van je opén mond, Die zooveel zots opeens niet bergen kan! J[grijpt een schuier, beginf te vegen) Nou? Helpt me niemand? (tot Raket) Zie jij enkel ham En bruingebakken brood? Pak an! Ruim op! De Landheer heeft aan vuil 'n broertje dood. Aan 't hof vind je geen spaanders, meel van hout, Geen krullen, splinters en geen pot met lijm! Hoe is 't nou? Staat alles op z'n kop Vandaag, dat elkeen luiert en ik sloof? RAKET Wij slapen nog — en ju — Jij ben de droom! Straks vlieg je op je bezem door de lucht ADAM Ik ben 'r angstig van GONDA . | Zou jij nou met7 Vertel dan toch! Wat heb jij uit te staan — En zoo ineens! — met Landheer en met hof? LUKAS rr ^ . j j. * .Met héél de Menschheid! — kHeb n wonderding, 'n Reuzedaad voor iedereen volbracht! Nou wil je weten — nou 't geiten gaf En eieren op m'n rug! Heb je je straf? 't Houten speelgoed dat daarginder wacht, Dat koddigst maaksel, bang voor vrouwe-hand, Daar net nog — was 't niet? — is mórgen Macht, Macht bóven Landheer, bóven jou en mij, Macht boven ieder die van arbeid leeft. Macht als m'n schuier, die den grond schoonveegt, (tot Adam) Macht die jouw voet aan het pedaal vervangt, Mocht die het koren maalt, de druiven perst, De zwaarste boomen als 'n stroobies snijdt, De ertsen speelsch uit diepste schachten draagt, Het bronwater tot naar de. wolken zwiept, Balken en binten als 'n vezel scheurt — En, snakerij! — meer poppen in één uur, Met armen, beenen, hoofden maakt, dan jij Van ochtendlicht tot avond in 'n jaar! | (een geblufte stilte) n Ander pak! Ik glim an mouw en knie Of kan 'k zoo? GONDA Natuurlijk niet! — Ik ben Zoo duizlig in m'n hoofd — dat als die man, Die met z'n gouden pet, 'r niet geweest, En in m'n hand 't geld 'k denken zou, Dat hij.... LUKAS .... 't Kan 'r wel een keer bii.... GONDA Kom mee! (kust hem) Je zondagsch goed — en zet den bezem neer. Jij vader ook. En Marjolein! Ik beef, Ik tril an handen en an voeten na. W7 . , (tot Raket) Wat wacht jij nog? 't Kan bestig zonder jou! VEERTIENDE TOONEEL RAKET MARJOLEIN RAKET Zónder mij — nee nooit I- Hij zou me missen. Nou vlug 'n rijgsteek door m'n kruis gehaald, M'n pooten lekker wasschen en m'n snuit — Met zéép — en als de Landheer me dan ziet — Gelooft-ie niet dat ik het zélf nog ben. (af) MARJOLEIN (heeft even onbewogen gezeten, staat moeilijk op, gaat op de stalling toe, steekt de hand door de spijlen van het hek, betast de geite-koppen. Dan, triestig, opent ze een venster, overstroomd door zonlicht). 0, lieve zon — wat gloei je om m'n hoofd (in de kamer klinkt Lukas' schaterlach) Hij lacht — voor 't eerst sinds langen tijd — bij haar. (zit neer voor het raam, de handen gevouwen) EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF TWEEDE BEDRIJF (De opgeruimde werkplaats van Bedrijf I. Voor geitenstal en kippenren drapeert een kleed. Op de tafel, onder een doek verborgen, staat het model) EERSTE TOONEEL RAKET BLINDE MARJOLEIN RAKET (praat met de dieren, terwijl hij het kleed bevestigt) Nou vraag ik je: is dat geen dólle haan? Die kakelt als een kip en schopt lawaai En wringt z'n kop tusschen de spijlen door En denkt dat h ij de wijsheid heeft in pacht! Weg met je lellen en je roode kuif, Vort met je kam en je brutale snuit! Ik doe voor 't laatst den lap er voor. En koescht! I k zeg 't is avond, nacht. Wip op je stok! Goed zoo. 'n Lust hoe ik den dief dresseer.... De grootste schreeuwer wordt in 't donker tam. Wat jij? BLINDE MARJOLEIN (glimlachend) .... Ja, in 't donker wórd je tam.... RAKET (de werkplaats bekijkend) 't Ziet 'r waarachtig voor 'n bruiloft uit! Geen spaanders en geen zaagsel op den grond, Geen draaibank en geen kit — geen kluiten verf! Als straks de Landheer hier is) op bezoek, Zal-ie gebluft een gat slaan in de lucht. Snij 'k nou de poppen van de lijnen af, Dan wordt 't héélemaal 'n kenniskeet! (klimt op een kruk, aarzelt) Nee, nee, verdraaid! Niet één doet óns 't na In 't dorp. Wie hakt 'r oogen in 't hout, Die open gaan en weer vanzelve dicht? Niet een verstaat het groote wonderwerk, Om ze te laten zeggen paaaa of maaaaa — Papa — mama! dat je 't zelf gelooft! (betast de poppen] En dan jij kleeft — en jij ben nog klesnat, En als 'k tel de ouwe rekensom: Beter tien poppen veilig in de lucht (bedoelt het model op de tafel) Dan wat te hóóg vliegt — boven je verstand. De Landheer zal niet weten hoe-ie 't heeft: Hier hangt een Koningin aan d' eigen nek, En daar een Raadsheer aan 'n dubble strop, En daar een Hopman naast een soldenier. Ik lach m' een kriek: 'tis of 't heele Hof Op hoog bevel den laatsten adem blaast! Ben jij nog niet gekleed? (af van kruk) BLINDE MARJOLEIN ....Ik blijf bij 'tkind. RAKET Kom jij niet hier, wanneer 't heele dorp In rep en roer is om de hooge Eer.... ? BLINDE MARJOLEIN Ik? Nee. Ik ben te veel vandaag. RAKET Te veel? BLINDE MARJOLEIN Ik weet 'r alles van. RAKET Dat kan toch niet! Hoe wou jij weten, als 'r niemand weet? BLINDE MARJOLEIN Hij heeft 't me verteld — ik zie 't zóó. Ik pas op 't kind. (tast de werkplaats rond) Hangt voor den stal 'n kleed? Waarvoor? RAKET Laat hangen nou! BLINDE MARJOLEIN 't Is toch dag? RAKET Dat 's juist daarom! Bij nacht ziet niemand wat, Geen geiten-morsboel en geen kippendrek, BLINDE MARJOLEIN Ach, arme haan, word jij hier zoo gefopt En durf je niet meer kraaien achter 't dek?' En knijp je nou je kralen oogjens toe, Terwijl de vogels zingen en de zon Zoo hardop lacht, dat ik haar lachen hóór.... (klimt op kruk bij klok) De groote wijzer staat op twaalf. Op twee De kleine. Tik, tik, tik. Nou gaat ze slaan. Een. Twee. Twee uur. Ik ben er angstig van. TWEEDE TOONEEL DE VORIGEN ADAM ADAM Schiet op, Raket, en neem je prullen meel RAKET Ik hink al één-beens met bekwamen spoed! (af) ADAM Wat sta je daar, Marjo? Hoor je me niet? BLINDE MARJOLEIN Grootvader, ben je blij? ADAM Zoo blij als jij! BLINDE MARJOLEIN Als ik Ik weet niet of 't blijdschap is.... Ik schrik bij ieder ongewoon geluid, En luister met zoo'n vreemd geklop in 't hoofd Of onraad sluipt achter 't venstergat. ADAM (lacht) Dat is het nieuwe leven in den ren — Da's ongewoon —-en 't rinklen van 't geld.... BLINDE MARJOLEIN Ik weet 't niet. Dit is ons huis niet meer. Dit is een ander huis, met andren klank, Waarvan de stand der dingen is verzet.... ADAM Een ander huis! We hebben wijn geproefd, Die je met kleine smakjes langzaam dronk, En niet te veel, omdat ze koppig was.... Een ander huis, ja, ja, maar zonder zorg — Kreeg jij geen gouden rijder voor jezelf? BLINDE MARJOLEIN Al was m'n heele hand bedekt met goud, Al droeg ik schatten in mijn schoot, wat dan? Is er voor mij verschil, dat ik kan zién, Tusschen een edelsteen en anderen steen, Tusschen het kleed, waarmee 'k ter kerke ga En dat waarop de modder heeft gespat? Praat niet een bloem weer telkens met haar géür, Daagt niet de dag door 't jonge dag-rumoer, Traagt niet de nacht in doode stilte aan, Weet ik van menschen anders) dan de stem? (bedwingt zich) Vandaag zijn 't dezelfde stemmen niet. Mijn zuster lacht — en heeft haar man gekust Sinds langen tijd voor 't eerst — en hij doet druk Bij drank en spreekt zooals een ander spreekt. En jij. Jouw adem is jouw adem niet. Je voet trapt geen pedaal. Ik hoor geen hout, Dat krullen vallen laat en waar ik stap Praten geen platgetreden spaanders mee. (bij 't raam) Dit is de ouwe, lieve, warme zon, Maar niet 't bladgesuis van allen dag. De struiken kloppen zachtjens tegen 't raam, Alsof ze vragen wat er gaande is.... Hóór je 't? ADAM ' Welnee, m'n kind! BLINDE MARJOLEIN Hoor je 't niet? Ik hoor zooveel, meer dan ik zeggen durf.... Straks was 'k m'n houvast kwijt, was 'k hulpeloos, Toen 'k enkel overstak van hier naar daar, Van waar jij zit tot aan de rechtsche deur. Ik liep 't duizendmaal, wist niet meer hóé. Voor 't eerst na jaren zei de s t i 11 e me, Dat ik alléén, tastend in 't — duister ging. 'k Ben bang. Bang voor 't stormweer dat ik vóél, Lang voor de boomen buigen in den wind. Heb ik het laatst geen dag vooruit gezien, Toen de orkaan de muren beven deed, De bergstroom alles sleurde naar 't dal En 't zoo sneeuwde dat je scheppen moest Twee dagen lang, eer je weer buiten kon.... 'k Ben bang. (gelach) Dit is geen lachen van geluk. ADAM (lachend) Geluk of ongeluk — er is een God, Die als de nood 't hoogst — net als vandaag — Z'n groote, ongedachte uitkomst geeft.... BLINDE MARJOLEIN Er is geen God. ADAM Geen God? Hoe durf je 't aan! BLINDE MARJOLEIN Ik zeg er is geen God, die dat bestaat! ADAM Schaam je, m'n kind! BLINDE MARJOLEIN Ik schaam me voor een God, Die tooit den dag en zoo een schepsel laat! ADAM (neemt haar bij de hand. Zij knielt bij hem) Kom hier, m'n kind — en leg je hoofdje neer, En laat me met je praten of je nog 'n Dreumes ben en ik niet ouder werd. Zoo zat je als kleine, speelsche meid — Dat weet je wel — voor vele jaren her. Je vader stierf. Ik moest wéér vader zijn, Moest van het leven zeggen wat ik wist, Terwijl ik zelf zoo'n zwakke weter was. Soms sliep je niét en bleef ik bij je bed, Vertelde sprookjes van 'n wonderland. Je oogen droomden dan bij 't avondrood En als dan iedre bergspits stond in vlam. De sneeuw zoo gloeide als een laaiend vuur, De ruiten kaatsten zacht 't zonnegoud, Gelóófde jij, m'n kind, in het verhaal Van dwergen, elfen en van de prinses, Die door een zonnestraal gedragen werd Over den afgrond heen naar 't menschendal. Eens vroeg je me, terwijl je zat als nu: Is er een God en waar, grootva, woont hij? Ik zei je toen: hij 's boven en benee, In 't Licht, in 't groen, in d' oogen van een gems, In 't stuifmeel en in iedren knop, die splijt, In maan en ster, in iedre beek en in Elk hoekje van je ziel, dag en nacht.... Z'n glimlach glijdt over de bergen heen En als zijn adem neerwiegt in het dal, Botten de varens jonge blaadjes uit, Slurpen de kelken van de bloemen dauw En kweelt het zingen van de vogels op In een festijn van blijden lentedag. (buiten zingen vogels) Je dacht dat dat toen óók een sprookje was En zei: als 't winter is gaat alles dood. God bouwt zijn tempel iedren dag opnieuw, Zei ik je weer en jij zei 't me na. BLINDE MARJOLEIN God bouwt zijn tempel iedren dag opnieuw. ADAM Hij ploegt den akker in het groot, m'n kind, En niet in 't klein. En wat de dag ook brengt, 't Is alles God voor wie maar even denkt. Nou hou ik ook mijn oogen toe als jij En druk je hand. (Zij zitten onbewogen. Een stilte) BLINDE MARJOLEIN v Jij hebt zoon goeie stem. (Een hoornsignaal) * DERDE TOONEEL DE VORIGEN RAKET GONDA daarna LUKAS RAKET (achter het raam) Daar komt-ie aan! Verdraaid 'n heele stoet! Z'n hengst slaat bokkesprongen in de lucht, Hoera! En 't heele dorp holt achter hem! Hoera! Ik heet u welkom, eedle Heer.... Ik ben Raket, de eerste dienaar hier Ik ben GONDA (van links) Jij ben niet wijs! Weg van 't raam! Mot hij je broek zien met die scheur 'r in! RAKET Ik buig toch zóó — en niet met d' anderen kant! Kan hij dan ruiken dat m'n kruis kaduuk En door 't bukken weer aan flarden is? 'k Heb wijn gesnoept en ben zoo welbespraakt, Dat ik tién welkomstredes houen kan! GONDA Kom je 'r in? RAKET (door de deur) Hier is m'n eene been En als je 't vriendlijk vraagt, stapt ook de helft, De wederhelft, met de drie-teenen-voet, Naar binnen.... (met het hoofd door 't raam) Hoera! Een, twee, drie, vier, vijf. Ze stappen met d'r vijven van 't paard! Maar als je me nou 'op de pijnbank legt, Weet 'k niet, of hij — óf hij de Landheer is! Als i k hem was, dan trok ik zoo'n gezicht, Dat iedre idioot 't daalijk zag.... GONDA Ach, lieve Heer, en Lukas is er niet! (roepend) Lukas! RAKET Die zit nog in de duiventil! (roept bij de trap) Vollek! Patroon! GONDA Schreeuw toch niet zoo!.... Lukas! LUKAS (boven op de trap, terwijl Marjolein heengaat) Hier ben ik al. Ik heb m'n baard geknipt En zie er als een voorjaarsdoffer uit. 'k Heb met m'n eigen beeld getrekkebekt 'n Half uur voor 't kapotte spiegelglas Tot 'k niet meer wist of ik 't zelf wel was, Of dat een ander met een ander snuit Zich in mijn Zondagskleeren had verstopt 1 (tot Gonda) Nou, ben ik zoo je maat, gekapt, gekuifd? GONDA Kom van de trap! De Landheer is er al! LUKAS Is hij 'r al? Dan neem 'k de houding aan! Jij vader hier en Gonda daar.... RAKET En ik? LUKAS Jij bij de draaibank! Nee, nog verder weg! RAKET Dan zal 'k maar zitten op me hurken neer En doen op slag of 'k niet geboren ben! Maar als je steken blijft in d' welkomstgroet, Neem ik het woord en predik voor de vuist! GONDA Hou toch je mond! RAKET Ik zwijg als in m'n graf, En als 't spaak loopt, draai ik me 'r in om.... VIERDE TOONEEL LUKAS GONDA ADAM RAKET DE LANDHEER DE LIJFARTS DE HOPMAN DE KLOOSTERBROEDER ANDRÉAS DE LAKEI ANDRÉAS Dat is hij, Hoogheid, bij de tafel daar. LANDHEER Ben jij de man? LUKAS Die ben 'k van huid tot haar.... Dit is mijn vrouw en dit haar grootvader.... RAKET En ik — ik tel niet mee! 't Is netjes hoor: Dat 's stank voor dank.... Daar sloof je je voor uit! LANDHEER Is dat uw zoon? LUKAS (glimlachend) Nee RAKET Goddank niet! GONDA Wees stil! LANDHEER Ik heb, mijn beste vriend, de teekening, Die gij me zondt aan deze heeren hier, Mijn biechtvader, mijn lijfarts, den hopman En aan Andrés, mijn vertrouweling, Getoond. En 't advies, na rijp beraad, Was het model van dichtebij te zien. Als 't is wat het belooft.... LIJFARTS ... .En g' ons niet fopt.... ANDRÉAS En het niet stil staat na een week of wat.... KLOOSTERBROEDER En het geen werk des duivels is, mijn vriend.... LANDHEER Ge hoort: wij zijn het eens, dan koop ik het, En geef u 't volle loon, dat gij verdient. ... LUKAS Wanneer? Vandaag? RAKET We geven geen krediet: De tijd is slecht — 't is boter bij de visch.... HOPMAN (hem porrend) Men neemt zijn pet af waar de Landheer is En geve antwoord, als iets wordt gevraagd! RAKET Ik dank u, Hopman — zink weer in mijn grafl LANDHEER Laat eerst ons zien hoe of de werking is En hoe gij het wilt bouwen in het groot. LUKAS (trekt het kleed van het model) Hier toon ik u hoe of het worden moet.... GONDA Geef eerst een stoel.... RAKET ... .Er is geen hééle meer. Hij zakt er vierkant door.... LANDHEER Ik blijf wel staan. Bravo! Dat ziet er weergaasch-handig uit! LIJFARTS Men kan wel merken dat hij speelgoed maakt. Dat is getimmerd met een zekerheid En keurig geboetseerd in elke voeg.... Maar >of het nuttig is.... KLOOSTERBROEDER .... En of het mag.... ANDRÉAS Dat is een knutselwerk van weken, niet? LUKAS Het knutselwerk was niets, maar 't dénken, heer, 't Reeknen maanden lang, om 't doode punt, Dat door de eb en vloed ontstaat, t' ontgaan. Ik geef mijn woord, dat er geen cijferfout, Geen haapren en geen horten mooglijk is, Dat de natuur door wat hier speelgoed lijkt Een zoo geweld'ge kracht ontwikkelen kan, Als niemand durfde droomen tot vandaag. LIJFARTS Ja, ja, maar 't wetenschappelijk bewijs.... ANDRÉAS Ja, juist. De landheer vraagt geen praat, maar daad! KLOOSTERBROEDER En daad, die onze Leer aanvaarden mag.... LANDHEER Nu vraag ik, heeren, of dit is de weg, En of dat wordt het eensgezind besluit.... KLOOSTERBROEDER Men strekt de hand niet naar de wolken uit. Men taste niet naar dingen, die de Heer Met wijs beleid buiten 't bereik gesteld LANDHEER Eerwaarde Vader, 'k geef dat gaarne toe, Maar zie niet in waarom de waterdruk — Neem aan, dat hij het ons betoogen kan — Den menschenarbeid niet verlichten mag. Laat hem het woord. En schort uw oordeel óp. Ziezoo. Ik ben gehoor. (tot Soldenier buiten bij rumoer van het volk) Zeg aan het volk, Dat ik verzoek om stilte op m ij n grond, Of anders.... RAKET Sla ze rustig op d'r snoet. LANDHEER Ik ben gehoor.... LUKAS En, Hoogheid, ik bereid. De welvaart, die er was in deze streek, En die nog afnam bij elk nieuw geslacht, Berust op 't goede hout en — menschenvlijt. Er is geen hut haast zonder het pedaal, Dat door geduldigen voet gedreven wordt, Om 't lenig hout te geven iedren vorm, Die wordt gewenscht. 'k Zag van m'n eerste jeugd Hoe van den morgen tot den laten nacht, Mijn eigen vader daar gebogen stond En trapte. Mijn vader had een heel zwak hart. 4 Eens op een dag, terwijl 't pedaal nog ging, Viel log hij neer, als ballast uit den wrong Der doorgesleten touwen. Hij had zich Doodgetrapt. Mijn oudste broer, pas dertien, Was toen de arbeidskracht bij het pedaal. En trapte. Hij was niet sterk, Uw Hoogheid, En lei het na wat jaren sukklend af. Toen kwam mijn tweede broer en ook zijn voet Dreef het pedaal dat snorrend loopen bleef, Tot dat ook hij.... LIJFARTS .... Je zou vertellen van ANDRÉAS (aanvullend) 't Model! KLOOSTERBROEDER ... .De teekening.... LANDHEER Ik mis den tijd, Mijn jonge vriend, voor het verhaal: hoe oud. Uw vader werd en wat uw broeder deed. Een ieder heeft zoo-wat in d' eigen kring Ga korter voort en houdt u bij de zaak. LIJFARTS (bij Lukas' stil geglimlach) Wat zwijg je nu? RAKET Hij is de klus al kwijt LUKAS Toen dan mijn tweede broer gestorven was, Hierboven, op de kamer, in het stroo, En ik, twaalf jaar, met moeder dee het werk, Stal ik soms voor mezelf wat vrijen tijd, En heel den Zondag roofde ik met vreugd KLOOSTERBROEDER Je ging niet naar de Kerk? LUKAS 'k Lei in het mos, Languit — daar waar de bergstroom nederstort, En in zijn bedding alles vluchtend wijkt En wat niet wijken wil, wordt meegesleurd. Daar droomde ik bij 't heesche buldren van Het klotsend en het kokend water, dat Hijgend van de bergen naar den rotswand, Zijn witte vlammen en zijn vonken slaat.... En daar volrijpte in mijn jongenshoofd Het kwieke tandrad-ding, rad van fortuin. Dat hier in brooze latten voor u staat, Dat van den zwaren arbeid 't sloopendst deel, Met matelooze kracht vervangen zal. Wij hebben de Natuur niet uitgebuit, Verspillen nog de warmte van de zon, Die eens het groote haardvuur worden móét, Als er geen brandstof meer te vinden is, Verspillen ook de oerkracht van de zee, Waarvan de vloed een peezig trekdier wordt, Wanneer het menschelijk vernuft hem spant In het gareel, dat méér dan eeuwen trekt.... KLOOSTERBROEDER Hoogheidl LANDHEER Laat gaan hem, broeder, 'k mag dat wel LIJFARTS Zijn tong hinkt heen en weer RAKET Zijn tong — mijn voet! LANDHEER We treffen, heeren, hier 'n frisschen snaak: Geeft hem z'n kans! Dus, als ik wel begrijp, ' Wou jij als er geen kool, geen hout meer is, Het koude water warmen óp de zon Of in een zonnestraal. Leg me dat uit.... LUKAS De zon, die door een bolgeslepen glas Uw hand beschijnt, brandt er zoo'n vinnig gat, Dat niemand ongeloovig lachen kan,, En zelfs uw lijfarts niet, als ik beweer, Dat door een lens, die sterker wordt vergroot, Een gloed ontstaat, die niemand ooit vermoed.... ANDRÉAS Ja, ja — ik ruik de lucht al van 't gebraad, Dat op zoo'n zonne-oven wordt gesmoord.. LIJFARTS We stappen, Hoogheid, hier op 't hobbelpaard, Dat driftig-steigerend op hol gaat slaan In een héél aardig, vruchtbaar droomenland! Als ook die toestel zulke sprongen maakt, Vrees ik, dat Uwe Hoogheid is bekocht LANDHEER j , Bekocht? Waarom? Het lijkt me niet zoo dwaasl KLOOSTERBROEDER 't Is zotteklap, dien men niet ernstig neemt! LIJFARTS , ,% J , De zon! De vloed der zee! Hoogheid, ik pas! LANDHEER Dat doe ik mee, als hij is uitgepraat. Geeft hem z'n kans! Ik bind mij nog tot niets. LUKAS u Bij vloed en eb en als de bergstroom valt, Grijp ik de stuwkracht in de bakken hier. De tegenwichten snoeren 't ijzer juk En dwingen 't schepblad op 't watervlak, Al naar de stand der bovenstrooming is. Bij vloed stijgt de balans als weegschaal mee, Bij eb daalt zij door 't drukkend tegenwicht. Het tandrad hier draagt de beweging voort En perst de stang in deze zuigerkolf, Terwijl de as in kussenblokken draait. Dit is de aanzetspie en dit het wiel, Dat met zijn reuze-schijf het doode punt Door wentling dezer stangen overwint. Hier is een ijzeren kruiskop aangebracht, En hier een tweede as, die met haar hals In lagers rust en 't tandrad snorren doet, Dat op zijn beurt het rad van het pedaal Zonder het trappen van één voet beweegt. Wat nu nog honderd-duizend menschen doen, Doet hier de kracht, die als een droom jonkvrouw Door 't lachend wekken van den prins ontwaakt. Wij hébben, Hoogheid, thans een dubble keus: De sterke bergstroom hier of daar de zee. De bergstroom staat gereed en biedt een kans, Die wetenschappelijk onfeilbaar is — En als de bergstroom in den winter stokt, Draait vóórt het raderweb door d' eb en vloed, Als ik een tweede toestel henen bouw Over het rotsgevaarte in de zee, Die van geen wijken weet en altijd werkt, Of 't winter of dat 't zomer is, bij dag En nacht, en altijd weer zijn branding slaat. LANDHEER Dat lijkt heel aardig, vriend LIJFARTS .... Op het papier! ANDRÉAS En als het niét gelukt? LUKAS lk zeg het lukt! En 't is pas het begin. Ge wint een kracht, Oneindig grooter dan de felste wind, Die nu het koren in de molens maalt. LANDHEER Dus met dien toestel zou ik 't heele land Voorzien? Een werktuig voor het heele volk? LUKAS Het wordt een dageraad. De nieuwe dag. Het vroeger slavenwerk doet de Natuur.... KLOOSTERBROEDER Het vröéger slavenwerk! Ik duld het niet, Dat God's natuur op die manier gehoond, Bespot, beschimpt, verlaagd, vertreden wordt! Hier is geen man aan 't woord, die dankbaar buigt Den dommen, kleinen, zwakken menschenrug Voor d' opperst-hoogen wil van onzen Heer, Maar een, die driest, den eigen dwazen geest Met overschatting van het eigen zélf aanbidt! „Het vróéger slavenwerk doet de Natuur...." Ér z ij n geen slaven in het oog van God En Godes schepping is te groot en schoon Om knechtschen arbeid voor een zót te doen! LUKAS Er staat geschreven in het testament: Vervult de Aarde en bedwingt haar ook — En tot vandaag, o, broeder, was 't omgekeerd, Bedwong ze óns.... - <• KLOOSTERBROEDER Gij matigt u het recht, Gij léék, te leggen uit de heil'ge schrift? LUKAS 'k Zeg enkel, broeder, ga naar 't Kerkhof heen, Waar houten kruisen naast elkander staan: Mijn vader en mijn broeders liggen daar. KLOOSTERBROEDER 'kHeb ze bediend. Zij klaagden niet LUKAS Ik klaag! En geef m'n daadl KLOOSTERBROEDER Die uit den Booze is! LUKAS Daar zwijg ik bij.... LANDHEER Ik heb u aangehoord, Mijn beste broeder, maar bij mijn eer Ik zie niet in 't kwade van 't geval.... Wat doet de wind, die molenwieken drijft, Wat doet de sluis, die 't water tegenhoudt En wat de wetering? Als 't zondig is, Hebt gij gelijk, maar als het nuttig blijkt, De welvaart in deez' streek vermeerdren kan En de gezondheid van den onderdaan — (tot lijfarts) Wat gij 'als arts?.... KLOOSTERBROEDER Ik zeg.... LANDHEER '•■■Y^êk • • • .Nee, elk zijn beurt! Ik bind mij nog tot niets. Ik onderzoek. LIJFARTS Ik sta er, Hoogheid, nog glimlachend bij: 'k Herhaal, het Idinkt heel 'aardig op — papier. Het ziet er keurig uit, maar op — papier. Het heeft een reuze-kracht, maar op — papier.... Ik denk aan 't voorjaar, als de bergstroom zwelt En in zijn vaart buiten de oevers treedt En van de rotsen zware brokken steen Loswroet — hoe dan? LUKAS Hier is het rasterwerk. LIJFARTS Jawel, maar 't rasterwerk dat onze vórst Niet wordt bekocht? Dat is de werkelijkheid. Ik kép geen kat, geen toestel in een zak: Dat's mijn advies. Gij licht het handig toe, Maar zoo 't daar staat, is *t speelgoed voor een kind, Gelijk die poppen, man! De wetenschap Berust pp feiten en qp de praktijk, Niet op~ „bedoelingen", niet op — papier. LANDHEER En gij, Andréas, wat zegt gij? ANDRÉAS (opschrikkend) Ik niets! Ik pas. Ik leg me bij uw meening neer. Als ik den broeder hoor, heeft die gelijk En als de lijfarts spreekt, heeft diè gelijk, 'k Zit met mijn eigen denken op een wip, Dan met een schok omhoog, dan weer omlaag.... Wanneer u w wijsheid en u w inzicht ons — Of liever mij — ik zwijg zooals het past, En klim niet op de schouders van mijn vorst — Wanneer u w scherpe geest den doorslag geeft, Buig ik en krijgt de wip haar evenwicht, Omdat 'k eerst weten mag, als g ij het weet, Ik heb gezegd. RAKET .. .Bravo! HOPMAN ... .Hou jij je snuit! LIJFARTS Hoogheid.... KLOOSTERBROEDER .... Met uw verlof.... LANDHEER Hij heeft gelijk! Die menschen zouden kunnen wanen, dat Een vorst regeert, maar niet met eigen wil En dat 'k met onverstand in aarzeling Hier in uw midden sta. Dat gaat zoo niet. Als 'k wik en weeg, is 't bij de gratie Gods. En als m ij n bergstroom dit volbrengen kan, M ij n water, in m ij n land, voor dit m ij n volk, Dan neem 'k de proef, ook met uw tegenspraak I (tot Lukas) Maar 'k waarschuw, vriend, randt het geloof niet aan.. De broeder heeft gelijk — het kon soms zijn, En als het kan ben ik uw hoeder niet. Mijn lijfarts dacht — en ik dacht het vóór hem — Ik zei u al: ik bind mij nog tot niets — I k koop geen kat in een gesloten zak. Men heeft mij honderd keer al bij mijn neus, Met groote, dikke woorden beetgehad: Me meer dan honderd keer en opgelicht.... LUKAS (onstuimig) Als 'k u oplicht, licht ik mijzelven op, Bedrieg 'k in de eerste plaats 't eigen ik, Heb ik mijzelf belogen jarenlang, En heb mezelf verdoemd tot bedelaar, Die voor een fooi zijn ziel verkwanselen wil! Ik zweer u bij 't leven van mijn kind, Dat ik mij niet vergis, de waarheid spreek, En dat om te bewijzen wat ik zeg, Ik mijn ontdekking in uw handen laat, Het loon u s c h e n k tot dat de toestel werkt! Is dat een ruil, waarbij u is bekocht? LANDHEER Dus eerst.het geld.... LUKAS Als 't werktuig u voldoet. LANDHEER Ik word de eigenaar LUKAS .... Van af vandaag, Van af dit oogenblik. Ik tree terug LANDHEER En alle rechten....? LUKAS .... Sta ik u hier af, Zoo zeker ben ik dat het werk gelukt LANDHEER. Noteer dat Andréas ANDRÉAS (met gebaar naar voorhoofd) 't Staat er gegrift! LANDHEER De lei, die daar door u beschreven wordt, Mijn brave kameraad, wordt schoongespoeld — Naar 'k eerlijk vrees, op zeer gezetten tijd, Door jlen Sauternes en den bourgognewijn, Waarop als proever gij het toezicht hebt Noteer het weer, maar liever zwart op1 wit. (De Lakei geeft gereedschap. Andréas schrijft op de draaibank) ,,'k Verkoop op heden aan mijn Vorst" Nu dan! ANDRÉAS De letters hobblen op die ruwe bank LANDHEER Zijt ge zoo ver? Op heden aan mijn Vorst „Het werktuig, dat ik heb ontdekt " ANDRÉAS ....Ontdekt... LANDHEER „Ik sta Zijn Hoogheid alle rechten af, „En krijg het loon van duizend rijders eerst, „Wanneer 't den Vorst behaagt voldaan te zijn " (tot Lukas) Als ge dat teekent, zijn we 't samen eens. KLOOSTERBROEDER Ik waarschuw, Hoogheid.... LANDHEER (glimlachend) . .. . 'k Bind me nog tot niets. Ge zijt zoo heetgebakerd, broeder, als Een jonge koorknaap, die het licht ontsteekt, Terwijl de zon nog aan den hemel brandt: Ik bind me nog tot niets. Hij bindt zich wel. (Adam, Gonda, Raket, Andréas en de Hopman buigen zich over de draaibank, terwijl Lukas lachend zijn handteekening zet. Marjolein, van links, met Anneke in de armen, hoort de laatste woorden van het door den Landheer, den Broeder en den Lijfarts gevoerde gesprek). Zet ik daarmee iets op het spel? Welnu? Doe nooit iets met geweld, maar met verstand. We zullen overwegen of het kan. En geeft het winst, dan kijk ik op geen deel Voor u.... Ik houd van dingen in het groot KLOOSTERBROEDER Gij kweekt een lui en ontevreden volk, Als de Natuur het werk van menschen doet LANDHEER Ik heb nog niet gebouwd, maar èls ik bouw, En het zoo gaat als gij te vroeg voorspelt, Dan sloop ik weer — het sloopen is geen kunst: Ik ben de eigenaar — hij telt niet mee.... LIJFARTS (vinnig tot Marjolein) Dat's onbeschaamd, gij sluipt dichtbij en staat Met open mond en luistert af 't gesprek! BLINDE MARJOLEIN 'k Wou naar de bedstee gaan — het kind is ziek. Ik kon hier niet voorbij. LIJFARTS Loop achterom! BLINDE MARJOLEIN Dat kan -ik niet. 't Is hier zoo vol.... LIJFARTS Zoo vol? Het past niet dat ge zoo den Vorst aankijkt! BLINDE MARJOLEIN Ik zie u niet. 'k Zie niemand hier. 'k Ben blind. Ga wat opzij, als ik het vragen mag. Ik ken alleen den weg vanl hier tot daar.... GONDA Ze wist niet dat er was zulk hoog bezoek.... (neemt haar het kind af) LANDHEER Ben jij geboren zoo? BLINDE MARJOLEIN Wie spreekt er nu? LIJFARTS De Vorst. Dat hoort een elk toch aan de stem. BLINDE MARJOLEIN Ik niet. LANDHEER Is zij geboren zoo? BLINDE MARJOLEIN .... Nee, Heer, Van dag en nacht wist ik het onderscheid. LIJFARTS Sinds wanneer ben je blind? BLINDE MARJOLEIN Van af den dag, Toen in dit huis het kind geboren werd. LIJFARTS Dus na je moederschap? BLINDE MARJOLEIN 't Is niet m ij n kind. Gelukkig niet. Ik kan geen moeder zijn. LANDHEER 't Is zonde voor zoo'n lief en knap gezicht.... Nu zijn we klaar? Wat lach jij, Andréas? ANDRÉAS Hier is het stuk — hieronder staat de.... naam. LANDHEER De naam Is dat een naam? Schrijf jij zóó, vriend? LUKAS Ik kan wel teekenen en wel lezen, Heer, Ik denk en droom en bouw het vreemdst ontwerp, Maar 't lastig hanepooten van mijn naam, Heb 'k nooit geleerd, omdat ik in mijn jeugd Hier met de andren aan de draaibank stond. Ik teeken met een kruis en letter L.... RAKET Kruis hier, kruis daar — kruis overal! LANDHEER 'tls goed: En handslag nog dat het beklonken is — Beklonken na nog diep en wijs beraad. Ik doe het eerst in 't klein en dan in 't groot, En als ik bouw, betaal ik u per maand Voor uwe hulp — buiten de koopsom om. Tot weerziens dan. Nog iets! Ik neem het mee. Hier jongen is een geldstuk. Pak het op. RAKET (het model opnemend) Nou kom ik leelijk in 't gedrang. (tot de anderen) Na u! Na u.... Na u.... Na u.... (tot den Lakei) En ook na u.... We weten net zoo goed as aan 't Hof, Dat men zijn medemensen de eer bewijst Van 't aangezicht en niet van 't achterdeel. (draait zijn voorschot om) Hoor je 't hoera-geschreeuw? Dat is voor mij.... . (af) VIJFDE TOONEEL ADAM LUKAS GONDA MARJOLEIN ANNEKE i» LUKAS | | Wat kijken jullie nou! Zegt niemand watf Die hand heeft hij gedrukt. En dat gejuich Is pas het zwakfcegin. Let op mijn woord! Grootva kom hier, kom hier! Kijk uit het raam! 't Zijn er meer dan duizend uit de buurt, Die zich verdringen om 't model te zien! (lacht uitbundig) Raket houdt het zoo trotsch de hoogte in, Als heilgebeeld in een processiestoet! Ja juichen jullie maar! Ik jubel mee! (rukt het doek van den ren) En jij ook,' haan! Hou niet je snuit! Kraai op! Hij heeft mijn hand gedrukt! Hij neemt het aan! Nog voor de herfst in 't land, draait bij den stroom Het wonderrad, dat door mijn hoofd gebouwd GONDA En als 't niet lukt — als hij je niet betaalt? Je nam zoo'n snel besluit — zoo zónder geld Jij raadpleegt nooit — wij waren toch 'r bij! LUKAS Al blijft het bij de kippen en den haan — (tot den haan] Kraai op! De heele wereld kraait vandaag! Zit niet zoo suf, jij slaaprig mormeldier! — Al word ik door hèm vorstlijk opgelicht: Heb jij de grap gehoord? — ik dee 't hem! — Als ik de kracht van Stroom en Vloed verplaats, De bakken zie bewegen en het rad Tusschen de rotsen vliegwielt in de lucht — Dan geef ik, vrouw, niet dat om heel de som, Want hier draag ik nog zoo-veel plannen rond: Mijn schatkamer is nog niet uitgeput! (een stilte. Het volk juicht buiten) Er is nog wijn! De eene flesch is vol! Nou wijf: blijft 't 'n feestdag ja of nee? GONDA 't Zou 'n feestdag zijn — als 't gèld 'r was. Ik haal den wijn, maar 'k zeg w ij zijn bekocht.... (af) LUKAS (tot grootvader) En wat zeg jij? Heb ik het nog verbruid? ADAM Ik zeg — ik denk — 'k weet 't waarachtig niet, Ik heb me afgevraagd, terwijl jij sprak Terwijl jij héél goed sprak — en ik 't begreep, Hoe 't worden moet met ons — met ons in 't dorp.... LUKAS Hoe 't worden moet?.... 'n Nieuwe dag breekt aan! ADAM Ik denk — ik meen — dat als die toestel werkt, Het oude werk óns afgenomen wordt.... LUKAS (een beker wijn uit Gonda's hand grijpend) Daar drink ik op, daar drink ik nog eens op! Ik zie geen spoken in den zonneschijn! (draait met Adam rond) Ik dans met jou in 't rond! (kust Gonda) En jou 'n zoen, Die buiten wordt gehoord! (tot Marjolein) En jij? En jij! (wil haar ook kussen) BLINDE MARJOLEIN (hem driftig met de hand afwerend) Nee, Lukas, 'k wil het niet! LUKAS Mag ik jou niet ? Terwijl Raket m ij n bruid aan 't volk vertoont — En ik de bruigom ben, die uitgedost, Na jaren worsteling in 't zonlicht sta? BLINDE MARJOLEIN O, Luuk, kom tot jezelf (gaat tastend heen) LUKAS Kom tot jezelf? Nou vraag ik je.... RAKET (achter het raam met een joelende en lachende menigte) Hoera, daar ben ik weer Zonder dat zware ding, maar dik in 't zweetl Daar is-ie, kerels: hiep, hiep, hiep, hoera! (De menigte juicht en wuift) ZESDE TOONEEL DE VORIGEN RAKET WOLF REUS PIOEN DE MENIGTE LUKAS Ik dank je, vrienden PIOEN (in de kamer) Hiep, hiep, hiep, hoera! (de menigte juicht en dringt hem achterna) RAKET Wie draagt hem op z'n schouders rond? Vooruit! Als ik het doe — ik met m'n manke been, Glijdt-ie van mijn gesmeerde schoeren af! WOLF (Lukas beetgrijpend) Ik neem de eene helft! REUS (Lukas oplichtend, die thans midden in de menigte in de hoogte zit) En ik de rest! LUKAS (schaterend) Sta dan toch stil! 'kWord zeeziek, zevenspan! PIOEN Jij wordt door ons in 't zonnetje gezet, Jij weergaasch-knappe baas, jij schobbejak, Jij heksenmeester en jij goochelaar, Die ons van 't vervloekt getrap verlost! Jij wordt de eereburger van 't dorp, En wie jou anraakt, an te k ij k e n durft, Die krijgt met duizend armen hier te doen! Heb ik 't, kameraden, goed gezegd? (de menigte juicht) WOLF Schiet op! Wij dragen hem nou naar 't dal! REUS Wij dragen hem nou langs het slot voorbij! Hij 's een van óns! (Marjolein staat op de trap) PIOEN Weest stil! Hij vraagt het woord! LUKAS 'k Wil zeggen, dat wat ook gebeuren mag, Of 'k stijg of val, bij loon of tegenspoed, Ik ben en blijf voor jullie d' óüwen vriend I Ik heb niets uitgevonden voor mezelf, Niet aan de eigen winst het eerst gedacht: Mijn vreugde was een werk te mogen doen, Voor jou en jou — en voor wie later komt! Zet nou me, makkers, op den grond weer neer, Want 'k zie niks door m'n malle tranen meer.... WOLF Nee, nee, jij blijft de hoogte in! Naar 't dorp! REUS Naar 't dorp! Maakt plaats! PIOEN Daar komt de koning aan! (Alle armen worden geheven. Door de juichende haag, wordt Lukas het huis uitgedragen) EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF 5 DERDE BEDRIJF (Dezelfde woonkamer-werkplaats, nu met meerder welvaart. In plaats van de verdwenen werkbank is een tweede tafel gekomen. De geitenstal en kippenren zijn weggebroken. In de vrij gekomen ruimte bevindt zich een ouderwetsche kast, waarboven tinnen bekers en sierglazen. Voor de vensters bloembakken. De gordijnen voor 'de slaapsteden zijn fleuriger, de stoelen nieuw en glanziger. Avond. Gloed van ondergegane zon buiten) EERSTE TOONEEL ADAM BLINDE MARJOLEIN ANNEKE ADAM (bij de slaapstee, waarin het kind onzichtbaar ligt, terwijl hij op z'n schoot een groote pop herstelt) Slaap je nog niet, jij groote, stoute meid? Nee heusch, ik weet geen kindersprookjes meer, 'k Ben uitverteld: eens raakt de voorraad op.... En dan ik maak de pop, die jij kapot Gesmeten heb — en die 'k weer leer en moet Het A, B, C — en hoe je d' oogjes sluit, Als het zoo laat geworden is als nou.... Verstaan? Klaas Vaak strooit-niet alleenig zand In de onwil'ge oogen van een kind, Maar ook in die van elke poppevrouw, Als ze niet luisteren wil hoe laat het is. (De hangklok slaat acht) Daar heb je 't al: de klok die wordt al kwaad, Omdat 'k nog praat, terwijl het donker is (bukt zich in de slaapstee, dan tot Marjolein) Ze slaapt nóg niet en laat m'n hand niet los! Goed dan nog ééns — maar Anneke, 'k ben moe, Heel moe.... BLINDE MARJOLEIN Laat mij maar zitten op jouw plaats En rust jij, grootva, uit Wil tante het? Ik rijg terwijl den kralen ketting voort. Dien je mag dragen als het Zondag is.... ADAM (angstig-fluisterend) 'k Geloof dat het weer slechter is. Ze hijgt.... 'r Voorhoofd en 'r handjes zijn zoo heet.... BLINDE MARJOLEIN 'k Vertel, en als 't niet lukt, zing 'k 'r in slaap. Zoo zat jij vroeger ook bij mij aan 't bed.... ANNEKE Nou tante, 'k luister toch. Hoe is 't begin?.... BLINDE MARJOLEIN Daar was een Zonneprins, die op de zon Zijn zonnewoning had — en een prinses, Die leefde in het bergland van de maan. Een vreemde toovenaar had het gewild, Dat hij haar zag en zij hèm altijd zag, Dat ze met glimlach keken naar mekaar, Maar dat ze nooit tezamen mochten zijn. Soms trok hij blij een zilvren feestkleed aan Voor haar. De aardebloemen zwollen dan De gouden harten, 't Werd al rood, paars, geel, Wit, blauwgrijs en groen, purper en lila — En violet. De kelken, trossen en De bekers bogen loom de stengels, neer, Zoo zwaar werd door de zon het kleurenbed.... De maanprinses ver weg in 't hemelblauw, Wachtte geduldig tot de nacht er was. Ze sloeg een hermelijnen mantel om Met maanvarens en engelzoet in 't haar, En droeg een sterredistel in de hand, Die in het donker bloeit en opengaat. Zoo glee ze langs de bleeke wolken heen En zocht en keek. Er was een nachtegaal, Die voor haar zong den hemelkoepel door: (zingt) „De Maanprinses vraagt of je bij haar komt, „Zij ziet in H donker meer dan jij in 't licht, „Zij droomt zoo als geen ander droomen kan, „En waakt in tranen eiken langen nacht. „Ik mag bij jou niet komen, Zonneprins, „Als ik het doe val 'k van den Hemel af: „Nou hou 'k me aan mijn witte bergen vast, „En hou in 't witte dal mijn oogen dicht " (zij wacht of het kind slaapt) Ze slaapt (glimlacht) Ik wist niet hoe het verder was En 'k heb geen kralen meer. Liggen er nog? ADAM Je heb ze allemaal geregen, kind. (kijkt bezorgd in de slaapstee) 'k Denk dat op 't kussen in de slaapstee hier, Zich gauw, te gauw, een ander nederlegt, Die met geen menschenmacht te weren is BLINDE MARJOLEIN Zou 't zoo erg zijn? ADAM Zoo erg. Maar 't is niet erg, Wanneer een zieke tak wordt afgerukt. Wat zou er van dat kind geworden zijn? Ze was al ziek toen ze geboren werd. BLINDE MARJOLEIN Grootva, ben jij niet bang om dood te gaan ? ADAM Ze vragen dat aan óüwe menschen meer.... Maar vraag je ooit, wanneer een zuigeling Voor 't èèrst de kleine vuisten balt, en schreeuwt, Of hij soms angst heeft 't leven integaan? Elke geboorte heeft een kiem van dood — En elke dood Wat weten wij er van? BLINDE MARJOLEIN Ik sta wel op, als alles stil in 't huis, En bet mijn voorhoofd tegen 't vensterglas En schrik als 'k bij het tasten spinrag voel, En als 'n vleermuis heenschiet langs het raam, Wijk ik terug in kille huivering. Van nacht i n nacht — wat is het onderscheid? ADAM • V, Jij vraagt. Ik vraag. Wij weten evenveel. Wie is er eerder aan de beurt, het kind Of ik? Mijn rug is krom, mijn haar is wit — En toch weet 'k niet of sterven mooglijk is. Hoe kun je gissen waar de grens begint? Je ziet jezelf niet in den grooten slaap, Wanneer je lichaam onbewogen leit, En er geen stervling je meer wekken kan.... De andren zeggen: hij is heengegaan En leggen je bij nóg weer andren neer, 't Is schijn. Het beeld van Alles neem je mee, Een beeld dat in je eigen ik zoo rijp Volgroeide als een vrucht, die nedervalt, En in God's lieve aarde wortel schiet. ... Ik reik de hand aan wie er na mij komt, En elk geslacht leeft wéér in wonderen. Of 'k kijk — of met jou hier in 't duister zit: 't Is alles vreugd' in de onsterflijkheid Je zwijgt? BLINDE MARJOLEIN Wat is 't vanavond angstig stil.... ADAM Als het zoo'n late zomeravond is, Hoor je 't zwijgen buiten als de taal, Die door de eeuwigheid gesproken wordt. De vogels slapen nou. De zon is weg. Ik haal de lamp en lees den bijbel voor, Van waar ik gisteren een vouw gelegd. BLINDE MARJOLEIN Daar komt Raket. Ik hoor het aan zijn loop. ADAM (bij het raam) Ik zie nog niets, BLINDE MARJOLEIN .... 'k Vergis me niet. Hij is 't. Zijn eene voet klots moeilijk d' andren na. ADAM Er gaat geen mensch. (met glimlachende bedoeling) Dat 's óók gezichtsbedrog (af) BLINDE MARJOLEIN (buigt in de bedstee over het kind) Ze slaapt. Zoo doet de adem niet bij een, Die wakker is, maar zoo gejaagd en droog Klonk het nog nooit (bij het raam, luisterend) Nu stapt hij bij den hoek, Waar langs de glooiing sparreboomen staan. (vouwt de handen) 't Wordt herfst. De wind waait van de bergen aan En blaren vallen met een schorren schreeuw. (betast de bloempotten) Die bloem is dood, de knoppen zijn verdord. Het was een eglantier. Ik wrijf het blad En ruik den geur, Nee, 'tis een anemoon. Ben jij 't, Raket, je draagt iets op je rug TWEEDE TOONEEL DE VORIGEN RAKET RAKET Jij ziet verdraaid meer dan een ander ziet! 'k Wil je verrassen met een speelgoeddoos Voor 't kind en jij snoept weg de aardigheid! (struikelt over den drempel) Ik breek hier in 't donker nog m'n nek! BLINDE MARJOLEIN Zacht wat! Ze slaapt goddank! ADAM (binnentredend met den kandelaar) Is er bezoek? Raket! RAKET Present! ADAM Van welken kant kom jij? RAKET Van links, van rechts, van boven en benee, 't Ben eerst geklauterd bóven op den berg En toen geglejen met een zet omlaag, Maar met zoo'n vaart, dat 'k kopje overging En met m'n beenen keilde door de lucht (lacht) BLINDE MARJOLEIN Wees stil! Lach niet zoo hard. Denk aan het kind! RAKET Daar heb ik aan gedacht. Hier is 't bewijs! (pakt de doos uit) Soldaten. Vier dozijn. En een te paard. Ze staan vanzelf en vallen dan eerst om, Als 'k proppen blaas door 't achterlaadgeweer. Ze loopen in gelid de tafel af En schieten alles plat, als die op 't paard Het kommandeert! ADAM Heb jij die zelf gemaakt? RAKET Je maakt er duizend in het uur. ADAM Ga door! Jij werkt in 't groot, maar 't meeste met je mond! RAKET Vraag 't an Lukas, as je 't niet gelooft! As 'k duizend zeg, dan sla ik nog 'n slag,.... Kom maar eens kijken, nou het scheprad draait! 't Lijkt of de duivel in de wielen trapt, Of-ie met kokend vet de assen smeert, Of je z'n bokspoot in de spaanders ziet, Die stuiven, vliegen door de werkplaats heen! Nee, lach nou niet! 't Is waar wat ik vertel! 'n Boom zoo dik als ik m'n armen sprei, Wordt als een boterham maar neergeleid En in een wip in blokken uitgezaagd. 'n Tweede rad staat klaar en jaapt zoo'n blok In reepen, als m'n pink en juist op maat. Eer je je snuit met zeep gewasschen heb — Ik vraag je: duurt dat lang? — is iedre boom Gespleten en gevierendeeld, gekeept — En als een aardappel zoo dun gejast! (neemt een soldaat op) Hier staat een man, die dan de bosjes rondt, Daar een die met één enkle wenteling De hoofden vormt — daar een, die beenen splijt, Daar een, die voor het ronde voetstuk zorgt, Daar een, die half ze kleurt met blauwe verf, Daar een — en dat ben ik — die d' onderhelft Nog vlugger as de weerlicht doopt in 't wit.... Nou jij! Nou zit je met je mond gespalkt, Of je me slikken wil met huid en haar! ADAM 't Is knap. Dat dee ik zoo niet in mijn tijd. Maar 't hoofd is klein. Daar zit geen hersens in! (lacht) RAKET Dat's lak. Dat's vitten, nou je niks meer weet! Ik ken niet één soldaat, die hersens heeft. BLINDE MARJOLEIN Met hoeveel menschen werken jullie daar? RAKET Hoe weet ik dat? Ik heb ze niet geteld! ADAM En maak je enkel dat of ander spul? RAKET Verdraaid, komt Lukas niet meer hier, dat ik Je al het nieuws van daar vertellen mot? ADAM Mijn kleinzoon blijft soms weken weg, omdat Hij dag en nacht, zelfs 's Zondags werken moet. En komt hij thuis, dan slaap ik al, Raket Wat maken jullie meer? RAKET Wat je maar wil! Lepels, vorken, kegels, kommen, bakken, Planken, ramen, deuren, dan weer speelgoed Bij de vleet. Al wat boven en! benee In hout gedreven 6f gesnejen werd, Doe ik in 't groot. Toen hier 't pedaal nog stond, Kon ik niet trappen met m'n horrelpoot. Nou tel ik mee voor zes — en vul m'n maag Voor tien. (kijkt de kamer rond) Geen geiten en geen kippenren: Een nieuwe kast van palisanderhout En nieuwe stoelen — 'k neem m'n pet hier af! 'tGeld groeit op jouw rug en op mijn buik Het vet BLINDE MARJOLEIN Praat niet zoo luid, Raket — 't kind RAKET 't Zachte praten heb ik lang verleerd, Daar in de réüze-werkplaats, waar je schreeuwt, En gilt en brult om over het geraas Van 't stampen, dreunen, haamren — je geluid Te laten hooren aan wie naast je staat! Gister was er de Landheer met zijn stoet, 't Halve hof, dat zijn twee hielen likt: Met drek 'r an of niet — zij likken raak! Ze kwamen keuren of Lukas het geld Krijgt uitbetaald, nou alles piekfijn loopt. Hij keek me an en zei wat in zijn baard, 'k Verstond geen wóórd — en zei: klets nou maar raak! Hij knikte of-ie me begreep en gaf Een fooi. Dat had ik hier 'ns motten doen, Toen we nog samen prutsten in het klein! (lacht) Verdraaid, grootva, je mot 't kommen zien! 't Slaat alle wondren van de wereld dood! ADAM Ik ben zoo slecht ter been. Ik blijf bij haar, Niet Marjolein? Wij twee zién 't wonder, niet. We zitten saampjes thuis bij Anneke. En hooren af en toe verhalen aan Van wie er komt naar boven op den berg. Zoo, zoo.. Wel, wel.. Dus 't scheprad hapert niet? Dus als het goedgekeurd, krijgt hij het goud? RAKET Vandaag. ADAM .... Die hééle som? RAKET Hij heeft ze al! Je hoort hem rinklen als een arreslee, Of als 'n gems met schellen an 'r nek, Als-ie een stap verzet, of zitten gaat! Als Gonda hem niet an de leidsels hield, Dan smeet-ie zoo de gouden rijders weg, Naar links en rechts! ADAM Vreemd, 't is al bijna nacht, En hier zijn hij en zij nog niet geweest.... BLINDE MARJOLEIN Goenacht, Raket.... RAKET Ga je na bed? BLINDE MARJOLEIN 'k Ben moe.... RAKET Zoo vroeg? Ben jij zoo op den nacht gesteld? (zij kijkt hem zwijgend en gepijnigd aan) ADAM Let jij wat beter op je woorden, jong! Jij flapt er wilde, domme dingen uit, Of d' eerste, beste schooier van het dorp Je onderwijst — en mee naar kroegen neemt RAKET Je heb gelijk — 'k heb er niet aan gedacht Ik ben een stommerd, Marjolein! Nog kwaad? BLINDE MARJOLEIN Welnee, Raket Je raakt mekander kwijt, Jullie benee en wij — in eenzaamheid, Hier boven op den berg, waar elk pedaal En iedre werkbank in de stof vergaat, Nu d' arbeid niet meer loont. Wat jaren nog, Misschien wel enkle maanden, jongenlief, En jij loopt ons met snellen pas voorbij. RAKET Dank je! Hoor je hoe hatelijk ze wordt? Dat heeft ze me gemeen betaald gezet! (schaterlacht) Ik loop! Met snellen pas! Dan word 'k bekroond! Dan krijg 'k van den Landheer ook een zak Met duizend gouden rijders volgepropt! (lacht) DERDE TOONEEL DE VORIGEN LUKAS GONDA LUKAS Ja, ja, ik heb ze en ik zweet er van! (hij lachjt uitbundig, een weinig aangeschoten, zónder dronken te zijn) Dat is geen dracht, het hooge bergpad op! Mijn schouders schrijnen van het zware juk, Waaraan de pijpen met de bundels van Mijn Zondagsbroek hangen in konterwicht! (op den linkerzak wijzend) Hier zijn vijf honderd rijders opgestouwd, (den rechterzak bedoelend) En daar de andre helft, min zeventien, Die 'k hier en daar — aan wie: ik weet het niet, Heb rond en uitgedeeld] voor z ij er was! Nou trekt de linkerbroekzak, bij mijn hart, Den rechterzak tegen mijn lever op, Dat-ie 'r droog van wordt en 'k drinken mot, Enkel om ballast voor de goeie zij! (lacht onwezenlijk) Kijk jij, Raket, je zakken ook maar na: Jij hinkt, omdat de eene kant te zwaar.... (lacht) RAKET (vroolijk-meelachend) Ik hink, omdat 'k aan deze zij méér denk — En wat ik denk voor d'ouwen dag bewaar! GONDA Voor d'ouwen dag bewaar!.... Dat is het juist! Lukas, geef op het geld. ... Jij strooit er mee! Hij grabbelt met z'n vingers in z'n zak, Leent hier, leent daar — of er geen eind aan komt! Aan Abraham — die met 't eene oog.... LUKAS Is één oog óók geen spiegel van een ziel? GONDA .... Schenkt-ie brooddronken gouden rijders weg! Aan Markus, dien geslepen bedelaar, Den dagdief met de lamme linkerhand, Maar niet te lam om er mee zóó te doen (bootst het bedelen na) LUKAS , t Laat weten, Gonda, nooit üw rechterhand, Wat of de linker van uw buurman vraagt! GONDA Aan Markus smijt-ie als een gróóte heer Een goudstuk in z'n pet! Het bedelvolk Van al de dorpen saamgestroomd, haast dol Door wat de een aan d'ander zei en loog, Streek als een zwerm muskieten op ons neer, En rukte me de kleeren van het lijf LUKAS (onwezenlijk-lachend) Ze liep als Eva in het paradijs Zoo naakt en onbehoorlijk uitgekleed Om haar te redden voor dat bedelpak, Die drieste bende en dat roofgespuis, Die havikwijven en dat mansgebroed, Heb *k toen 'n geldstuk naar omlaag getold, En met zoo'n vaart zijn zij het nagesmakt, Dat je één klit van beenen, kuiten, zag! GONDA Je merkt wel, vader, hoe het met 'm is! Eerst heeft-ie bij den Landheer wijn gehad, Toen van zijn vrienden, eer ik bij hem was.... Geef hier het geld — ik sluit het voor ons weg! Jij ben 'n spaarpot, die geen bodem heeft. LUKAS Denk er niet aan! Het zit gezegeld hier! GONDA Lukas, ik vraag het voor den derden keer! Je hebt 'n kind.... BLINDE MARJOLEIN (tegen haar geschreeuw in) Een kind, dat slaapt,— Gonda GONDA Zeg dat aan hém! De stoelen en de kast En al het nieuwe goed — is dat betaald? Bij hem zakt alles in een open put! LUKAS Demp jij die dan eer i k verdronken ben — Of is 't voor 't góuden kalf altijd te vroeg? GONDA Krijg ik het niet? LUKAS Ik tel m'n knoop en ai: Ik krijg. Jij krijgt. Ik krijg. Jij krijgt het niet. (schaterlacht) 'k Zit als 'n broedsche kip op al m'n goud, En als 'k lang zoo in het broedhok blijf, Geduldig sloof en wacht tot 'k leven voel, Barsten de schalen met een donderknal, En al de gouden kiekens gaan van 't nest, De bergen op en weer de wolken in — En jij ze na met roe en bezemsteel, Kaaklend en klukkend in een kippedraf! (schaterlacht) Nee, blijf zoo staan — verroer je oogen niet! Met zulk gekijk word jij de buidels waard! GONDA Ik kijk verschrikt: bij God je ben niet wijs! LUKAS Ik ben niet wijs! Ben ik het ooit geweest? Ik heb mijn werk verkocht. Hier is het goud. (loopt de trap op en beslaat zich de broekzakken) Het doet me pijn en puilt m'n zakken uit! Ik berg het boven in de werktuigkast — En 't eerste dat ik er voor koopen ga, Al kruip je me tot in den hemel na, Dat is een jonge, splinternieuwe ziel — Ik heb er nu een met een scheur er in.... (triestig-lachend boven af) HEIJERMANS VIERDE TOONEEL GONDA MARJOLEIN ADAM RAKET GONDA Grootvader Adam, heb je dat gehoord? Daar beef ik van. Als hij niet dronken is, Dan is de duivel in hem opgestaan! ADAM (lachend) Wat opgestaan?.... Hij mot naar bed toe gaan, Om uit te slapen heel die zotte roes! Dat komt niet thuis en leeft op grooten voet, En schopt lawaai en ziet ons drieën niet, Mij niet en Marjo niet en niet het kind En ook den bijbel niet dien 'k lezen wou.... Ik zeg dat neemt voor hem een heel slecht eind! (tot Marjolein) Heb ik gelijk? BLINDE MARJOLEIN Ik zeg: hij heeft verdriet. GONDA Verdriet? Met al dat geld? Nou 't is gelukt! Jij heb toch niet z'n valschen lach gezien.... BLINDE MARJOLEIN Ik heb z'n lach en méér dan dat gehóórd.... GONDA Jij hoort! Jij hoort! Wat doe 'k met zotteklap! Een ander man geeft aan zijn vrouw het geld: Hij heeft er zeventien nóü al verbrast Aan Abraham, aan Markus en de rest!.... Zoo als-ie slaapt, haal ik 't z'n zakken uit! RAKET (lachend) Grootva, 'k ben hier in maanden niet geweest, Maar èls er wat veranderd is — 't krakeel Zit hokvast in de lucht bij hem en haar. De voordeur gaat het uit, de zijdeur in GONDA Wie heeft jou hier gevraagd? BLINDE MARJOLEIN Hij kwam voor 't kind. RAKET Ik stap al op. ADAM ... .Niet voor je eerst wat eet. Je bracht hier wat, Raket — je neemt wat mee. RAKET Mijn mond zegt nee — mijn maag zeit stevig ja. Aan wie gehoorzaam ik? GONDA (hem voorgaand) Toe schiet dan opl RAKET . Het wordt met zóóveel liefde me gevraagd, Dat ik geen ridder was, als *k weigren zou (volgt haar met gratie) Na u, o edelvrouw — en laaf mij met Een stoer stuk brood en stoere gemzemelki (achter haar af) VIJFDE TOONEEL ADAM MARJOLEIN later LUKAS ADAM God zij gedankt, het is weer eindlijk stil — Ik wen er aan, mijn kind, met jóu alleen Te zijn. Wij tweeën vinden 't met mekaar, En maken geen geraas, als 't avond is.... (neemt het testament) Als nou je zuster ook maar slapen gaat.... Waar is de vouw? Waar las ik gister voor? (hij bladert, leest) „En ziet er was een vrouw, die eenen geest „Der krankheid achttien jaren lang gehad, (grijpt haar hand) „En zij was saamgebogen en kon niet — „Ken ganschelijk zich niet oprichten. Jezus „Haar ziend, riep haar tot zich en zei tot haar: „Gij zijt verlost van uwe krankheid, vrouw, „En lei de handen op haar neer. Zij werd „Terstond weer recht, verheerlijkte toen God...." (hij ziet Lukas, die de laatste woorden, op de trap zittend, beluisterd heeft) LUKAS Lees je niet verder, grootva, stoor ik jou? ADAM Er is geen man, die uit de heilige Schrift Voorlezen kan, wanneer geluisterd wordt, Mijn zoon, door iemand met een dronken lach! LUKAS (moe de handen voor het gelaat slaand) Laat 'k dan m'n handen voor mijn masker slaan — Dan stoort een glimlach bij jouw lezen niet. (een stilte. Adam klapt het boek dicht) Zeg je niets meer? Ben ik de boeman, die Den vrede hier verjaagt en je gebed Aan stukken smijt, zooals ik meer verniel? ADAM Straks toen je naast me stond, was j' adem zwaar 6 Van drank. Ik heb nog achting voor het boek, Waaruit^ de vader van mijn vader las, En dat ïk voor mijn kindren weer bewaar. LUKAS (nog steeds met het hoofd in de handen) Schimp me maar uit. Smaal voort. Ik voel het niet M'n hoofd is zwaar of 'k nachten heb gewaakt M'n lichaam is van moeheid haast gesloopt ADAM Wist jij in weken waar je woning was, Waar j' eigen vader trapte het pedaal. Waar ieder ding stond in bekommering En oogde naar het raam of jij niet kwam? Wist jij nog van dien huiselijken band, Die haar en mij, hier bij de avondlamp, En in de late schemering vereent? Jij zat als ruiter op je eigen waan En geeselde jezelf met de karwats, Waarmee je in 't wilde langs je henen sloeg, En liet in hoogmoed toen de leidsels los.... Ze hebben je gedragen uit dit huis, Dien dag, met vroolijkheid en met gejuich: Ze droegen je er u i t — dat is het woord, En in je duizeling, je dronkenschap, Vond jij den stillen weg niet meer terug Versta me wel: dit is geen zelfbeklag, Ik heb bier alles wat mijn hart verlangt, En zij hoort liever 't waaien van den wind, Die hier de blaren langs den bergkam schuurt, Dan het gejoel der menschen in het dal, Maar wat jij niet en nóóit vergeten mocht, Dat was je vaderschap, je zieke kind. LUKAS (zonder op te zien) Je heb gelijk. Smaal voort. Het doet me goed. Of lees ons voor van 't oude boek, waaruit Je anders leest in 't late avonduur BLINDE MARJOLEIN (neemt het testament, als Adam zich stug omkeert. Zij tast en vindt de plek) „Ik ben een licht dat in de wereld kwam, „Opdat een iegelijk in mij gelooft (Adam staat wrokkend op en gaat in Gonda's kamer) „En niet in duisternisse blijven zal. „En als iemand mijn woorden heeft gehoord, „En niet geloofd zal hebben — ik oordeel niet " (tast naar Adam's stoel) Grootva, mijn vingertoppen zien niet meer, 't Is nou jouw beurt. Waar ben je? Bij dë trap? LUKAS Nee, dat ben ik. BLINDE MARJOLEIN Zijn we alleen? LUKAS Alleen. Hij 's heengegaan. BLINDE MARJOLEIN Lukas Kom dichterbij. LUKAS Waarom? BLINDE MARJOLEIN Je zit zoo hoog daar op de trap, En praat met zulk een vreemde stem. Je houdt Je handen om je hoofd en voor je mond Kom dichterbij. Nog dichter — op dien stoel. Zoo is het goed. Ik schuif den bijbel weg Ach, ach — al de soldaten vallen om j * (legt haar hand op de zijnel Lukas, jij heb verdriet. LUKAS (triesUg-lachend) ._. Heb ik verdriet? wie zegt jou dat? BLINDE MARJOLEIN Jij zelf. LUKAS T1 , , & zeê geen woord, Ik lach — ik was nog nooit zoo opgeruimd. BLINDE MARJOLEIN Lukas, wat hindert je? We zijn alleen. LUKAS Wat zou me hindren, Marjolein? 'k Ben moe. 'kHeb al die maanden als een gek gewerkt, Het werk is af. Het goud leit welgestouwd En glimt en blinkt. Het is een groot geluk BLINDE MARJOLEIN Als 'k nou je oogen zag, zou 'k weten of — Nee, word niet boos — of je 't meent — of liegt Ik gis het aan je stem Ik zié je stem. Ik voel de onrust, die er om je is, 'k Versta je niet — 'k verstond je vroeger wel Toe, Luuk, praat uit: er is geen luisteraar Als j ij gedronken heb, héb je verdriet. LUKAS (bitter) , _ , , .... 'kTel weer m'n knoopen af.... Ik heb — j ij neb Hij heeft H ij hééft.... En verder kom ik met.. k Heb maar drie Knoopen aan mijn ^uuiutgsuuu) Mijn daagsche werkkiel heeft er vier of vijf: Aan het „wij hebben" raak ik niet vandaag, Maar morgen wel, als ik nog morgen leef. BLINDE MARJOLEIN Als je nog morgen leeft floiint ïn narlenlten achterov Begrijp het niet. LUKAS (opstaand, met ingehouden hartstocht) Begrijp ik meer dan jij? 'kGeef raadsels op Met een gezicht, dat ik het zélf geloof, En als men vraagt: hoé worden z' opgelost, Dan grijp ik uit de lucht een narrekap, En kreun en grijns en schud de rinkelbel, En achter 't heete mom voor mijn gelaat, Springen de tranen, als in 't Vlooienspul, Dat in het voorjaar op de Kermis staat! Wasch jij je handen in een regenton, Die door de felste zon is leeggedroogd? Holt achteruit een hengst in volle vaart, Eet je de schalen van een rijpe noot, En werp je weg de zachte binnenvrucht? Wie schuilt in schaduw van het eigen lijf? Wie telt de korrels van een hagelbui? Wie zingt een lied, als hij te slapen leit, Wie vangt in 't water 't glijdend spiegelbeeld, Wie kust zichzelven op den mond en wie Smijt 't beenig eigen hoofd als vangbal op? (lacht moeilijk) Ik ben gaan zoeken in een droomenland, En vind in 't doolhof niet mijn weg terug. (zet zich op de onderste tree der trap) BLINDE MARJOLEIN Is 't werk dan tóch mislukt? LUKAS Mislukt? Gelukt! Het was niet mooglijk dat het mis kón zijn! Het draait. Het hijgt. Het leeft. Het toont zijn kracht. BLINDE MARJOLEIN Wat is er dan — jij; ben jezelf niet meer.... Elk van je woorden heeft een stuggen klank. Zoo sprak Pioen, toen hij uit 't Spinhuis kwam, En er gezeten had zes maanden lang, In eenzaamheid. Zijn stem klonk ook zoo — wreed.... Je heb Raket, bespot — om 't manke been, En zei, dat één oog spiegel van de ziel, En ik zat hier — ik die géén oog meer heb.... LUKAS Daar heb 'k niet bij gedacht. BLINDE MARJOLEIN Toch dee het pijn, Niet voor mezelf — voor jou. Wat hindert je? LUKAS Mij hindert niets, 'k Ben moe.... ZESDE TOONEEL DE VORIGEN WOLF REUS PIOEN PIOEN .... Is Lukas hier? LUKAS (angstig) Hië9*zit ik, kameraad. REUS Goeiênavond saam. WOLF We zagen licht nog branden door het raam. REUS En komen hier.... PIOEN (driftig) Lukas, het gaat zoo nietl WOLF Stil nou, Pioen, ik doe het woord.... PIOEN (norsch) .... Doe 't dan, Maar vlug! 't Heeft me weken al gekroptl Ik heb geen visschenbloed.... REUS .... Ik net zoo min! Als men je ziet, dan ben je al weer weg, Jij glipt ons telkens door de vingers heen! Nou komen we.... WOLF Reus, ik als oudste spreek PIOEN Jij spreekt! Jij spreekt! Doe open dan je mond! WOLF Als we zoo laat nog klauteren op den berg, Vanavond, terwijl het morgen Zondag is, Dan zit de gal ons dwars, dan spant het, Luuk. LUKAS Neemt plaats. Blijf zoo niet staan PIOEN Ik dank jou, man! Niet voor ik weet wat of jouw antwoord is.... LUKAS (naar de kast gaande) Drink eerst 'n glas.... REUS (bot) ... .We drinken hier nog niks! WOLF Nee, Luuk, 'k mot weten of we vrienden zijn, Of dat mijn hut voor jou gesloten blijft, 'k Heb in geen weken met mijn huisgezin Een warmen hap gehad.... Er is gebrek Bij mij, bij hem, bij hem en overal.... Ik vraag je, kameraad, of jij alléén Onkundig ben van wat de helft van 't dorp Ineens met jammer en ellende slaat.... PIOEN (wrokkend) Vraag hem naar den bekenden weg!.... Hij wéét^ Hij wist!... . Hier zie je meer dan overvloed!.... Er is geen ding, dat niet van nieuwheid blinkt! (opent de welgevulde kast) Is dat soms ook de kaalgevreten trog Waarvoor ik met mijn kudde kinders sta....? WOLF Pioen, de afspraak is, dat i k het zeg, En met dat wild geschreeuw bereik je niks! ZEVENDE TOONEEL DE VORIGEN ADAM ADAM (tot Lukas) Wat is dat? Schreeuw jij zoo? Ben jij 't, Pioen? Zoo laat nog op het pad?.. Dag Reus.. Dag Wolf LUKAS Blijf, vader, waar je was WOLF Nee, blijf maar hier: Voor 'n óüwen kameraad, is 't geen geheim! Hij kent 't vak langer dan een van ons, Is er in opgegroeid Hoe moet het, Luuk? 'k Heb ook 'n vader — ook een met grijs haar, 'k Heb kindren en m'n vrouw mot in de kraam — En 'k raak de spullen, die ik vorm en draai Nog enkel kwijt voor d' inkoopprijs van 't hout 'k Was driemaal met mijn manden op de markt, En heb verkocht — en ben nou zonder brood, Omdat 'k geen splinter hout meer in kan slaan REUS En ik? Al had 'k twaalf handen aan mijn lijf, Al wurmde mee m'n vrouw en 't heele nest: Ik haal geen dagloon in een vólle maand! Ik vraag wat 'k vroeger kreeg voor een dozijn — Zij geven voor datzelfde geld een grós! 'k Had nog voor maanden 's Zondags schapevleesch Nou vreten we droog brood, met mondjesmaat.... 'k Ben van de week, gebogen als 'n slaaf In 't dal geweest — daar waar jouw werkplaats staat, Heb er mijn sterke spieren laten zien, Heb er mijn arbeidsknuisten ook getoond — En heb gebedeld om een plaats, Lukas.... Er was er geen. 't Was alles al bezet — Ik kon weer naar mijn leege hut toegaan, En kegels draaien, die ik niét verkoop!.... PIOEN En hij vult zich z'n buik en lacht ons uit, Hij loopt op werkdag in z'n Zondagsbuis, En sleept de duurste dingen naar z'n hut! LUKAS Dat is niet waar, Pioen PIOEN ... .Niet waar? Jij liegtl Jij heb ons in het ongeluk gestort.... LUKAS Ik niet, Pioen.... PIOEN ... .Wie heeft dat dan gedaan? Wie heeft ons eerst de koppen warm-gepraat, De sterren van den hemel neergeleid Voor onze voeten — en 't gebrajen wild Ons, met beloften, in den mond gestopt? Hij zou verlossen ons van het getrap, Geen mensch zou als een afgejakkerd dier Meer, met een zieke klopping van het hart, Zich sloopen bij het drijven van 't pedaal.... Dat heb jij, eereburger, goed bereikt! Ga met je Zondagsbuis van hut naar hut: De eene helft heeft werk gezocht in 't dal, De andre heeft de draaibanken verbruikt Voor timmerhout!.... Ik zelf, ik heb gezwoegd, Getrapt, gejaagd, geploeterd en gezweet, Dag en nacht, tot 't bloed me uit de longen spoot — En op de markt was er geen koopman voor De speelgoedpoppen, die ik had gemaakt.... 'k Heb het verdomd ze af te staan voor niks, En heb ze thuis weer in mekaar getrapt! Lukas, ik heb al eens een daad in drift Begaan en er in 't Spinhuis voor geboet: Ik ben een in een hoek gedreven beest, Die voor z'n jongen als een roofdier vecht — Pas op, het mag zoo niet! ACHTSTE TOONEEL DE VORIGEN GONDA RAKET GONDA Wat mag zoo niet? Jij dreigt Jij doet 't Is hier ons huis, Pioen! PIOEN Jouw huis? Al stond ik voor den Landheer zelf.. WOLF Blijf kalm, Pioen 'rZijn ook vrouwen hier BLINDE MARJOLEIN En in de slaapstee ligt een kind WOLF .... 'k Spreek zacht. Lukas, je heb ons aangehoord.... Den dag, Toen ik met hem jou op de schouders nam, Heb jij gezeid: wat ook gebeuren mocht, Je voor ons blijven zou de ouwe vriend... > REUS Jij had aan j' eigen winst niet 't eerst gedacht, Jouw vreugde was een werk te doen voor óns.... WOLF Dat is het! Juist! Dat heeft-ie toen gezeid! En nou?.... Nou werkt de bergstroom ons kapot.... Nou staan we voor jou als een beedlaarspak.... LUKAS (dof) 'k Heb het gezien PIOEN Je wist het dus?.... LUKAS .... Ik weet, Ik weet het van dien allereersten dag, Toen 't water van den stroom het rad bewoog. WOLF Kwam jij bij hem, bij mij, bij één van ons? Dee je een stap, om ook te weten hoe Het in de hutten bij jouw voorspoed ging? LUKAS (dof) Dat dorst ik niet. PIOEN ... .Maar 't geld, dat dorst jij wel, Het bloedgeld! Niet? REUS En wat de Landheer schonk Aan loon en eerewijn! GONDA Dat's ongehoord! Het steekt jou wel je valsche oogen uit, Dat hij het eerlijk heeft verdiend voor, mij, Voor 't kind, voor d' ouwen vader en voor haar.... LUKAS Ga niet zoo door! Gonda, spreek jij niet mee! GONDA Waarom zou 'k niet.... LUKAS (heftig) .... Omdat i k het niet wil.... GONDA Jij wil.... Dacht ik het niet?.... m ij durft-ie aan, En voor de andren kruipt- ie in een hoek! Ik laat me niet regeer en in mijn huis! Wat geeft dat volk het recht!.... (tot Pioen, kwaadaardig:) Bloedgeld, zei j ij! Ik krijg dat liever zoo fatsoenlijk, man, Dan dat ik in het Spinhuis geld opstrijk,1 Met bloed er aan — van weer 'n vechtpartij! PIOEN (heft de vuist op, houdt zich met moeite in) Voert zij voor jóu het woord? Dan zijn we klaar. (wil heengaan) REUS Hij heeft gelijk. We staan van man tot man, Zijn niet gekomen hier voor wijve-praat.... WOLF (langzaam-driftig) Voor wijve-praat, die 't daglicht niet mag zien, Die laf verwijt wat al vergeten was!.... Lukas, we zijn hier afgevaardigd door Een wanhoopsbende uit de heele streek, Menschen, die hard voor 't stukje brood gewerkt, En nooit — hoe schamel 't loon ook was — geklaagd.. Ik vraag jou voor 't laatst — eer 't opstand wordt, Want God hoort me getuigen: 't komt er van! — 'k Ga liever met een vloek het water in, Dan dat ik grienend bij m'n kindren zit — Ik vraag jè nóg eens hóé het er mee moet.... LUKAS (zacht) Ik weet het niet — 'k wring in 'n rattenklem Nee, kijk me zóó niet aan — ik heb geen schuld, Ik niet!.... Ik zag het lokaas en beet toe — En mét dat 'k greep, viel dicht de ijzren klep, En in m'n lichaam snoerden pinnen saam Van het doorroest en knauwende gebit.... Vraag je het dier, dat je gesprenkeld heb, Of het gelukkig in zijn banden hijgt, Vraag je een rat, die zich losscheuren wil, Of hij de tralies voor zich zelf gesmeed.... ? Ik heb met volle blijdschap 't werk gebouwd, Ik zong er bij, toen ik het worden zag, 'k Werd dronken, toen het groeide door mijn hand, Maar wat het werd voor jullie in het dorp, Heb 'k niet voorzien, was een genadeslag.... WOLF Voor ons! LUKAS En ook voor mij! REUS ... .Voor jou? PIOEN ... .Voor hem! Werd jouw „genadeslag" niet zwaar betaald....? LUKAS Pioen, ik wou de kracht der eeuwigheid, Die zoo onpeilbaar, zoo ontembaar is, Die d' aarde wentlen doet en het heelal Tot in het verste sterrenland regeert — Ik wou die kracht, die 't water drukt en heft, Ik wou die kracht voor onze zegekar Doen gaan. En 'k gaf haar in één mensche-hand. Ik wou haar brengen tot in iedre hut — Ik mocht het niet. 'kBen niet de eigenaar WOLF Jij hebt het toch bedacht.... REUS Jij wou het zoo! PIOEN En wie is van het goud de eigenaar, Het goud, waarvan jij weeldrig fóóien gaf.... LUKAS Ik hecht niet aan dat geld! Ik schenk het jou En iedereen, als 't jullie helpen kan.... GONDA (hartstochtelijk-ingehouden) Er is een grens voor jouw krankzinnigheid, 'k Heb armoe lang genoeg met jou gekend, En meer geduld dan eenig andre vrouw.... Jij geeft!.. Jij schenkt maar weg!.. Je vrouw en kind Tellen niet mee.... 't Is goed!.... Maar in het uur, Dat jij ons afstaat en ons zoo vergeet, Voor dagdieven en voor die bedelaars, Neem ik het kind mee op mijn arm en ga. LUKAS Dat's goed. 'k Verkoop me voor geen tweeden keer. GONDA (tot de bezoekers) Nou kan je plukken hem zooveel je wil — Ik blijf er geen getuige van! (af) NEGENDE TOONEEL DE VORIGEN zonder GONDA LUKAS .... Ik wel. WOLF Ik hou mijn hand hier voor geen weldaad op. REUS We kwamen daar niet voor.... PIOEN Dat weel-ie wel! En als-ie duizend volle buidels had, Als hier de heele hut lag volgestouwd, Hielp het een halve week bij zooveel nood! Dat ding, dat ons het brood ontsteelt, moet weg! REUS Als jij dat aan den Landheer duidlijk maakt, Dat hij jouw scheprad niet meer draaien laat, Omdat het ons vermoordt — dan doe jij weer Je plicht.... WOLF Dat móét.... PIOEN Of anders doen we 't zelf! REUS Bedenk het wel. Genacht.... LUKAS (dof) 'kZal denken, Reus. Raket, geef de lantaarn — ik laat ze uit. WOLF We vinden zelf den weg. LUKAS 't Is donkre nacht, En bij den afgrond staan geen struiken meer. RAKET Je leit 'r in, eer je phhh! zeggen kan, En wie er leit, die hoeft niet op te staan. Hier is de vetkaars — 'k wensch je goeien nacht.... TIENDE TOONEEL ADAM RAKET MARJOLEIN RAKET (bij de stilte der anderen) As dat zijn menschen met gezond verstand, Dan is 't mijne nooit gezond geweest! Zag je hoe Reus met zoo'n stel oogen keek, Naar de soldaten, die 'k heb meegebracht.... De smoor in had-ie dat-ie 't niet meer ken En ik 't wèl Dat gunt an Lukas zelfs Z'n zuurverdiende, gouden duiten niet.... As die Pioen an mij 't had gezeid — Ik had 'm vierkant an de deur gezet, Dat-ie z'n kladden buiten had gezocht, (tot Marjolein) Heb ik gelijk? BLINDE MARJOLEIN Dat heb je. Goeien nacht. (tast de trap op) En moet jezelf niet gaan? RAKET Ik dank je well As ik met Reus en Wolf en met Pioen, Nou samen ga — dan geeft het enkel mot. Ik heb vast loon. Da's vuur en vlam met hun, En 'k brand me vingers an geen vuur èn vlam.... Ik zoek me wel 'n hoek tot morgen vroeg. BLINDE MARJOLEIN Slaap wel, Raket. RAKET As je me zegt: slaap niet, Dan snurk ik nog de pannen van 't dak ELFDE TOONEEL ADAM RAKET RAKET Nou grootvader ADAM (die den bijbel voor zich open geslagen heeft) ... .Wees stil. Je ziet ik lees. 'r Is godgeprezen eindelijk weer rust.... *k Heb het dien dag voorspeld — dat van óns werk.... Sta, jongen, stil — en stoor niet bij 't gebed.... RAKET (kijkt door 't raam, drentelt op de slaapstee toe, terwijl Adam bidt, trekt het gordijn wat opzij, knikt en lacht het kind toe. Voorzichtig neemt hij achter Adam's rug een soldaat van de tafel, houdt het Anneke spelend voor) Ik durf niet harder praten, Anneke: Want grootva zit hier naast de lamp en bidt. Het zijn er vier dozijn en een te paard. Maar als je ze kapot maakt, word ik kwaad (hij wil het kind den speelgoedsoldaat in de hand geven, wijkt angstig en stoot Adam aan) ADAM Schaam jij je niet?.... Ik bid. RAKET .... Ze neemt het niet.... ADAM Ze slaapt. RAKET Ze kijkt me met 'r oogen aan, En ziet me niet.... ADAM (buigt nu zelf verschrikt in de slaapstee, betast het lijfje) .... Laat het gordijn maar los, En hou je muts niet op je hoofd, Raket. (Lukas treedt binnen) Ze is in stilte van ons weggegaan RAKET (angstig) Gegaan.. Waarheen?.. Ze kijkt ons toch nog aan.. ADAM (de oogen dicht drukkend) Nou doet ze het niet meer. Ze is verlost. Ze was een knop, die niet meer bloeien mocht En is gestorven op een oordeelsdag. 7 TWAALFDE TOONEEL DE VORIGEN LUKAS later MARJOLEIN LUKAS (heeft gefolterd geluisterd) Leeft Anneke niet meer ? (Adam zit stug neer) ... .Geef antwoord dan! (Adam wijst met het hoofd naar de slaapstee. Lukas stort er op toe, smakt snikkend neer. Marjolein verschijnt boven aan de trap). BLINDE MARJOLEIN Wie weeklaagt hier? Grootva, ben jij er nog? RAKET (angstig) Het kind — doet net as jij — en z 1 e t ons met.. BLINDE MARJOLEIN (angstig) Klaag jij zoo, grootva — 'k durf de trap niet af ADAM ' , Dat is Lukas. Het kind is dood. Dat s goed. Toen hier de Landheer was, deed h ij een eed, Bij 't leven daar — dat hij zich niet vergistte — En zij, z'n vrouw, heeft het pas uitgeschreeuwd, Dat ze zou gaan met 't kindje op haar arm. Men doet geen eed en neemt den dood zijn last Niet af, als hij dien zelf meedragen wil Lukas, mijn zoon, men wekt geen doode op Met jammerklacht. Z' is op den ommegang Naar God, den lieven Heer. Ik bid voor haar. DERTIENDE TOONEEL DE VORIGEN GONDA GONDA Wat is er met mijn kind? RAKET Hij zeit: 't is dood.... GONDA Je liegt! Dat is niet waar! (tot Lukas) Ga jij op zij! (Hij wijkt uit, zit aan de tafel neer. Zij gilt als een gewond dier, snikt tegen de bedgordijnen op). Nou heb 'k n i e t s meer! Wat doe ik nou nog hier? We werden samen amper maar geduld, Het kind en ik.... LUKAS (wrokkend) GONDA ••••Ik werd geduld — niet jij! Ik vocht voor haar en vroeg niets voor mezelf! Nou, zónder kind, word ik de beedlaares, Die met mijn haat mijn eigen pad kan gaan LUKAS Dat's niet mijn schuld! GONDA , ^ . „ De mijne dan? ADAM •,, Gonda! Verwijt met, nou de laatste ademtocht Nog in bekleuming door de kamer tast.'. Zit naast me neer en bid! GOND \ (zij zit handenwringend neer, terwijl Adam het testament openvouwt, springt weer op) TT.. .., *k kan het niet! Hij kijkt me zoo vijandig aan! LUKAS Ik zwijg.... De vijandin van mij en 't kind was j ij ADAM Wees stil! Ik duld dien toon nou niet! De bid. (Hij dwingt baar met de oogen te zitten. Marjolein legt de handen op zijn schouders) Er is een kinderziel tot U gegaan, O Heer, met glimlach om een droomverhaal Laat haar dien glimlach in den nieuwen Droom, Almachtige, die o n z e kleinheid ziet EINDE VAN HET DERDE BEDRIJF VIERDE BEDRIJF (Dezelfde woonkamer-werkplaats, thans verwaarloosd. De ruiten der vensters zijn stukgeworpen. Begin van den Dageraad over de bergen) EERSTE TOONEEL RAKET ADAM RAKET (holt de leege kamer in, ziet de stukgesmeten ramen, aarzelt naar de voorste deur, roept opgewonden) Doe open dan!.... Is niemand hier.... Ik ben 't, Raket!.... Grootvader Adam, slaap je nog? Word wakker toch!.. Hé, daar!.. Hoor je me niet?.. ADAM (boven aan de trap) Hier ben ik al.... RAKET .... Waar is Lukas?.... Ik stik, Ik hijg m'n longen uit — 'k val er bij neer! ADAM Lukas was gister en vandaag niet thuis.... RAKET (verschrikt-luisterend) Wees stil! .. 'k Vergis me niet!.. De beiaard luidt.. ADAM Ach kom! De haan heeft nog niet eens gekraaid) RAKET Ach, lieve Heer, de groote beiaard slaat.... Hoor, hoor! De wind draagt eiken klepelslag Zoo dichtebij, of 'k zelf in 't klokkénhuis Een van de touwen trek.... En daar benee — Dat's geen gewone rook.... Kijk dan!.... Het brandt! Het brandt!.... Ik zie den rooien gloed van hier, Ik zie den vonkenregen en den walm Van roet en smook, die door de vlammen wordt Gejaagd over de sparreboomen heen.... ADAM Ik hoor de klok nou wel.... Je heb gelijk! De nieuwe dag klautert de bergen op — Dat wordt de schijn der zon, die voort-gekaatst, Dan licht en weer verdwijnt en uit den damp Van den vroegmorgen stijgt.... RAKET .... Het is niet waar! De zon zit in den nevel vast: het brandt! Daar smeult het nog — maar daar is het een vuur, Zoo heet, dat het de lucht aan flarden breekt, En dat je oogen pijn doen van 't gelaai Der huizenhooge vlammen en 't gejoel Der vonken, die zóó dwarrlen naast mekaar, Of telkens overal de bliksem in De mijten slaat.... Zie je die vuurhoos daar?. ADAM Dat's vreeselijk — ik word er angstig van... . TWEEDE TOONEEL DE VORIGEN MARJOLEIN BLINDE MARJOLEIN (op de trap) Grootva, de stormklok luidt.... ADAM (Raket wenkend om niets te zeggen.) ... .De vroegmis, kind, Het is al laat.... Raket is op bezoek.... RAKET Ja, ik sta hier. We werken niet vandaag.... BLINDE MARJOLEIN De stormklok luidt en dan het vreemd gerucht Van verre menschenstemmen.... En de reuk Van brandend sparrehout.... Wat zie je daar? ADAM (angstig) Ik sta niet bij het raam — 'k zie niemendal.... BLINDE MARJOLEIN Je was er toch en keek Raket! (dringender) Raket! RAKET 'kZit bij de tafel, hier. BLINDE MARJOLEIN Waarom sluip jij Ineens zoo op je teen en naar dien hoek? Ik hoor de stormklok en 't rumoer.... Je liegt! Je kijkt mekander aan en zwijgt en liegt! (heftig uitvallend) Hoe meer je zwijgt en mèt je zwijgen liegt, Hoe meer je ziet!.... ADAM ... .Raket heeft me gewekt.... BLINDE MARJOLEIN Dat vroeg ik niet! Geef antwoord op m'n vraag! (een stilte) Wat is dat laf en hoe gemeen.... Ik ruk Mijn blindheid en mijn hulploosheid niet af, 'k Drijf op mijn ooren en word opgelicht, Zoolang de zon in rooftocht om me staat, Door iederen Judas, die me kwellen wil!... . k Ben gisteren gewekt door 't rinklen van . Het vensterglas, dat uit de spinten viel, En 'k heb m'n handen tastend stuk-gescheurd, Toen ik in angst de luiken sluiten wou.,.. Kijk me niet aan — je maakt er misbruik van, (daalt de trap af) Dat ik de treden met mijn voeten zoek, En met mijn handèn hier den afstand meet! — Kijk me niet aan — 'k ben niet zoo machteloos — Ik hoor de klok, de klok, de klok, die in Mijn hersens dreunt en dreunend ommegaat — Ik ruik den wierook van het brandend hout, Waarop zijn lieve droom geofferd wordt.... (zij leunt snikkend tegen de trapleuning) ADAM Kom nou, m'n kind, 'k verzwijg het toch alleen, Om jou geen leed te doen. De dag zet in — Je hoort het — in verdoemenis en vloek Van menschen, die 't geboortefeest van Hem, Die ons verlossen kwam, vergeten zijn, En met geweld een eigen rechterstoel, Die hun niet past, dien Hij alleen zich bouwt, Ontwijden! Kind, ik ben je vijand niet, Als 'k meelij heb.... BLINDE MARJOLEIN .... 'k Heb meelij lang genoeg Verdragen en geduld! Kromgebogen, Als een melaatsche met melaatsche ziel, Heb 'k als een horenslak in 't zwarte huis Bestaan, en vluchtte schichtig in de schulp, Bij ieder onheil, dat den grond bewoog.... Ik leefde mee van iets, dat afval was. Mijn zuster ging, toen 't kind gestorven was. Ik hoor haar voetstap nog. Heb 'k meegeteld? Men droeg het kinderlijkje uit de hut, En stapte mee achter de baar. Ik niet, Ik zat in eenzaamheid totdat het graf Was dicht gedekt, 'k Heb alles ondergaan, Je meelij en je troost, je goedigheid, Je vriendelijk gepraat, maar nou is 't uit! 'k Wil weten hoe 't met Lukas is.... Als ik Zijn stem hier niet meer hoor — dan is 't gedaan, Dan ruk ik met mijn beide handen af Den helschen blinddoek, die mijn oogen houdt In duisternis en 'k ga met saterlach Over de struiken van den afgrond heen.... Raket, sta op!.... Wat zie je door het raam? En spreek niet met gebaren met elkaar.... ADAM Zou je nou niet.... Ik smeek het je.... BLINDE MARJOLEIN Raket, Doe wat ik zeg! RAKET (kijkt aarzelend naar Adam, die onbewogen blijft, sluipt op het raam toe) Het lijkt of 't avond wordt, In plaats van morgen. Er hangt overal Zoo'n dikke, zwarte damp, dat je geen dal, Geen bosch, geen hut, geen bergen onderscheidt. De eene wolk ploft na de andre op — De wind beukt ze kapot en smijt ze neer — Ze dringen door met zoo'n verdraaide vaart, Dat je niet ziet of 't wolken van benee, Of echte wolken van den hemel zijn.... De vogels vliegen, achternagezet Door brokken roet en kluiten brandend hout.... Nou slaat een tweede klok, een derde ook.... (angstig) Mot je nog meer? BLINDE MARJOLEIN (starend neerzittend) Nee, dank je. 't Is genoeg. ADAM 'k Heb in mijn jeugd een grooten brand gezien, Waarbij het halve dorp werd in de asch Gelegd — de kerk, de waag en 't poortershuis — Maar zooals nou en met dien Westenwind — Dat loopt verkeerd.... (tot Marjolein) Je hoeft niet bang te zijn: Wij zitten veilig hier.... BLINDE MARJOLEIN Wij....!.... En Lukas?.. . ADAM (met ingehouden wrevel) Heb ik hem uitgestuurd? Als jij zijn stem — Dat zei je straks — hier niet meer hooren zal, Dan — dan — ik praat je in dien toon niet na.... Ik vraag alleen: bestonden wij voor hem? Hij heeft mijn dochter Gonda weggejaagd.... BLINDE MARJOLEIN Zij hèm!.... ADAM Had ze 'n andre keus, toen hij, Terwijl het kind nog niet begraven was, Het geld rondstrooide als een dolleman, Het van zich sméét naar rechts en links, alsof Het was besmet!.... Doe wel en zie niet om, Maar zet je eigen vrouw niet op de straat.... BLINDE MARJOLEIN (de handen in foltering voor de ooren) Je praat!... Je praat!.. Je praat!... Je stem dreunt mee Met al de gekke klokken, die mijn hoofd, Mijn hart, mijn lijf — 't bonst alles in één galm — Doorhameren, doorgonzen, zonder rust! Jij praat, jij praat, terwijl die doodsklok klept.... Ik hou mijn ooren toe. Nou zié ik niets. Nou wéét ik niets. Nou zit ik in een graf — En hóór, Goddank, mijn eigen denken niet.... DERDE TOONEEL DE VORIGEN KLOOSTERBROEDER KLOOSTERBROEDER (stort binnen) Is Lukas hier, Adam? ADAM Hij is er niet. KLOOSTERBROEDER Zeg hem als je hem ziet.... (wankelt) .... Ik kan niet meer RAKET Hier is een stoel, ADAM Daar staat de waterkruik. KLOOSTERBROEDER (drinkt gulzig) Ik dank je wel!.... Ik ben het pad gehold, Heb iedereen, dien ik bereiken kon Gewekt!.... Het huis van God is afgebrand.... ADAM Het kloosterhuis?.... KLOOSTERBROEDER Niets heeft het tuig gespaard! Ze rooven en ze plunderen langs den weg, En hebben mij zelfs aangerand — ik die — Jij kan 't getuigen, niet? — het heb voorzien, Dat het een arbeid van den Satan werd En dat men de natuur niet spant voor werk Van menschenhand.... 't Is opstand, in de streek Van af het bergplateau tot aan den stroom. Zijn hiér de ruiten stukgegooid? Wanneer? RAKET De smakkers hebben 't gisteren gedaan.... ADAM (Marjolein bedoelend) Zij was alleenig thuis en zag niet wie. Zoo laag en ook zoo dapper was de held.... RAKET Ik doe 'n vloek er op dat het Pioen, Die rooie dief, die al gezeten heeft, Met het gespuis, dat hij z'n vrienden noemt, Geweest is... . Dat is een sallemander, Broeder, die, als ik de lakens uitgaf Hierboven in de hemelpoort — op slag Met huid en haar kwam in het vagevuur.... KLOOSTERBROEDER, (spottend) 't Is goed dat jij geen sleuteldrager ben: Jij loopt wat hard van stal.... Hè, ik bekom! Ik was den heelen nacht niet uit mijn pij — 'k Heb waar het mocht en kon het volk gesust En heb met spoed de soldeniers gehaald, Die door een valsch gerucht waren gegaan, 't Gebergte in, ver van de werkplaats af! Die krijgslist had een duvelsjong bedacht — Was 't niet gelukt: het scheprad draaide nog.... Waarom houdt zij de handen voor het hoofd? Is ze gewond? ADAM Het klokgelui verdraagt Ze niet. Ze heeft gewaakt tot d' ochtendstond En ik sliep boven in een stoel. Te bed, In het benejenhuis, dat ging niet best — Er is geen ruit, die heel gebleven is, De luiken hadden ze er uit gelicht.... RAKET (bij het raam) Nou brandt het of de vlam geslagen is In al de lijmpotten van 't heele dorp! Verdraaid, verroest — dat is een test met vuur, Waarop je hónderd ossen brajen kan!.... Eén kanjer van een vlam is ze de baas, Die vreet as 'n mierakel d' andre op, Die, heeft 'n muil as — wijlen Goliath En koloogen, as in het prentenboek, De groote, vette schooier van 'n draak, Wanneer de ridder 'm z'n speer tot in Z'n rooie keelgat steekt.... Plof leit er een! (Marjolein gaat staar oogend heen) En die was raak!.... Hij deelt ze meppen uit, Dat ze blauwbekken, krimpen van de pijn En dat ze 'r scheel van zien.... ADAM .... Hou jij haast op? RAKET (in jongensextase) Het most zóó duren tot den laten nacht.... Vertikt, nou wordt 't meenes met den wind.... Hoor je hoe die 'n groote strot opzet? Nou buigt mijn kanjer-vlam z'n langen nek, Duikt koppie-onder in den rook.... JammerI Vort is de pret!. ... Nee, fijn!. ... Hij steekt z'n tong Weer lekker naar de wolken uit! Hij is Den wind te leep af, ringeloort eri pest Ze allemaal.... Nou, pakken zes 'm an — Ze slaan de paarse pooten om mekaar, En lichten Goliath 'n beentje. ... Pats! Zeit hij weer — pats, zeggen zij.... Daar zijn Nog nieuwe vechtersbazen acht er an. ... Broeder, as daar een aarden pan opstond, Zouen we kennen koken rijst eb rei Voor God, den duvel en z'n moer.... KLOOSTERBROEDER Hou op! Doet 't, kwajongen, jou zoo'n groot plezier? Men spreekt des Heeren naam niet ij del uit! RAKET Hij viel me bij het praten uit mijn mond: 'k Slik 't weer in!.... Verdraaid, daar brandt het ook, In 't zuiderdal, bij het Maria-dorp! En da's de vierde klok.... KLOOSTERBROEDER (maakt het teeken des kruizes) ... .Heer sta ons bij!.... VIERDE TOONEEL KLOOSTERBROEDER ADAM RAKET LUKAS LUKAS (verwilderd van voorkomen, een bundel bergbloemen in de hand. Hij spreekt met glimlach) 'k Heb zulk een vuurwerk nooit gezien en nooit Geweten van een purperen zonnebrand, Waarbij de hemelzon lijkt kinderspel.... Dag grootva, dag Raket, dag kloosterbroer.... Als niemand drinkt, plaats ik de bloemen bier.... (zet ze in de drinkkan) ADAM (na een stilte van onrust) Kom jij van uit het dal? LUKAS Dat weet ik niet.... ADAM Dat weet jij niet? LUKAS Ik was.... Het kon wel zijn.... Nee toch.. Laat zien!.. Waar ben 'k al niét geweest?.. Ik zat als ruiter op mijn eigen waan — (tot Adam] Heb jij dat niet gezeid? — nee, 'k zat te peerd, (slaat de beenen om een stoel) En reed in dolle vaart, zooals ik hier Nou rijd op den Trakhener hengst (Raket, die eerst verwonderd geluisterd heeft, lacht) ADAM (ongerust) ... .Lach niet! LUKAS Lach wel! Lach wel, Raket! Zoo'n kostelijk Geval, zoo'n avontuur, zoo'n wonderreis, Beleeft een mensch geen tweeden keer.... Hup peerd! Ja, zóó heb ik gezeten op den kam — Daarboven op den stellen doodskopberg — De eene afgrond hier, de andre daar — 'k Geloof den heel en nacht. ... Ik zat gebukt — Nee sterker nog — en dreef mijn sporen in De flanken van het hollend dier.... Het schuim Hing aan zijn mond.... Uit ieder neusgat spoot Een ademzuil ef het een blaasbalg dee En 't zweet kwam naast zijn manen neergegutst! (lacht moeilijk) Ik hield de teugels vast — ik gaf geen kamp — Ik sloeg hem met mijn vuist en beukte los En trapte met mijn sporen in de wond Van 't ijzer, dat het bloed niet stollen kon, Zweepte hem voort langs eiken afgrond heen... ADAM (angstig) Heb jij gezeten op die smalle rots, Die zonder steun — daar in de diepte hangt... ? KLOOSTERBROEDER Daar waar de adelaar....? LUKAS Daar waar het nest Tusschen de stronken staat.... 't Was geen bezwaarl Hort, peerd!.... Hij brieste, snoof en hinnekte :— En sprong er over, dat het hoefbeslag Ketste het vuur uit den vermolmden steen.... Was 't een visioen — wat ik tóén zag — of niet — Beneden — links en rechts — ik duizel nog 'k Wist niet dat j' op een Doodskop droomen kon, Zooals ik zalig heb gedroomd.... (Marjolein treedt binnen, glimlacht verheugd dat zij zijn stem weer hoort. Hij geeft de sporten van den stoel de sporen) .... Hopsa! (omlaag naar links wijzend) Uit dézen afgrond sloop een Veelvoet aan, Een achtarm met een romp gepantserd en Geschubd. Hij slingerde een polyparm Om 't voorbeen van 't peerd, dat struikelend Zich uit de zuignappen wou los-steigren! (met een stroohalm van den bloemruiker zwaaiend) Ik hieuw naar 't bruine, roode, gele Beest, Hakte den grijparm af — hij viel omlaag, In rechte lijn — ik hoorde niet den smak Hort, peerd!.. Uit d' af grond aan mijn rechterhand'— De hengst werd schichtig, schoot in draf terzij: 8 'k Moest wringen hem de snoeren van 't gebit, Om niet te storten, waar de Achtarm was Gegaan de diepte in — kroop een schorpioen, Een monster-rots-schorpioen, eerst achteruit — Toen met een rappen zwaai — recht op me toe '*k Zag van zijn kruinoogen het groene licht, Ik zag de kaken, tasters en den staart, Die onder 't rugschild uit, den stekel droeg. Eer 'k me verweren kon, voelde 'k den steek, Gloeide het gif hier in mijn pols. Ik lei Haast in verlamming neer, bewusteloos — En gleed de armen wijd-gespreid omlaag 'k Dacht ,nog alleen, terwijl 'k m'n nagels groef In 't mos, om me te houden aan den wand — Of ze me vinden zouen — hier of daar — Aan dezen of aan d'andren kant — in 't graf Van 't dal.... (glimlacht) Is dat niet kostelijk? Ik sliep Waarachtig op die Doodskop-brug, maar heb Zelfs bij die nachtmerrie niet eens gewoeld, Geen handbreed als in 't eigen bed gebeurt — Had ik 't gedaan — ik was nou weggeweest De beiaards hebben me misschien gered — 'k Zat op en zag het vuurwerk bij den stroom, En heb eer ik den bergkam toen verliet, Wat zotte lente-klokjes uit den grond, Waarop 'k gedroomd het schoone avontuur, Gerukt. Voor lente-klokjes is de herfst Geen feest. Al wat te vroeg geboren wordt Moet ondergaan, je scheurt de wortels stuk — Of draagt de toortsen aan (ontwakend) .... Hoe kom ik hier? Dag, Marjolein — dag, grootva — dag, Raket 'k Dacht dat 'k nog boven zat ADAM .... Het scheprad is.... LUKAS Verbrand Ik bouw geen tweeden keer! KLOOSTERBROEDER tt , . Het huis, Waarin de dienst van God LUKAS. .... Is afgebrand. Je heb het zelf gewild.... KLOOSTERBROEDER. ....Ik het gewild? LUKAS. Je was een vijand vol hardnekkigheid, - Van af het oogenblik, toen het model Nog in de windselen stond. Wie heeft gepreekt — (bij ontkenning) Nee, van den kansel niet — 't ging niet zóó luid, Als straks de roepstem van de klokken was — Je preekte met de handen voor je mond KLOOSTERBROEDER. Heb ik?.... LUKAS. Jij niet alleen.... KLOOSTERBROEDER. Ik sprak geen woord! LUKAS. Je fluisterde! KLOOSTERBROEDER (heftig). 'k Heb niet gefluisterd, man! LUKAS. Dan sprak jij, broeder, in gebarentaal! KLOOSTERBROEDER. Ik dee m'n plicht! LUKAS. Je dee je plicht — en hoe! KLOOSTERBROEDER. Ik heb gedaan — wat 'k moest! LUKAS. Je dee je plicht, Je móést! Doet dat de non-rups niet, die in - Processietocht de blaren van den den, Den spar, den eikeboom vraatzuchtig plukt? Als 't blad door rupsen kaalgevreten wordt, En je nog enkel dorre nerven ziet, Spreekt dan de larf één woord of fluistert ze? Ze gaat haar stillen weg. Ze doet haar plicht, Ze móést. Verwoesting was haar opgelegd! KLOOSTERBROEDER 'k Versta die zotte, domme beeldspraak niet! Ik ben voor dag en dauw LUKAS .... Zoo als de rups.... KLOOSTERBROEDER De wegen rondgegaan om hulp! LUKAS Om hulp? Wié ging voor dag en dauw de wegen rond, Voor wéken — om de dorpers kond te doen Van 't helsche werk, dat mijn bezeten hoofd KLOOSTERBROEDER Ik niet! LUKAS Jij wel! KLOOSTERBROEDER Ik niet! Je liegt, Lukas! LUKAS *k Heb 't gehoord van honderd bij den weg! KLOOSTERBROEDER Ik heb de soldeniers gehaald! LUKAS ... .En wie, Wie had ze heen-gestuurd? Mij is 't gelijk! Het moest zoo zijn.... KLOOSTERBROEDER Dat is mijn dank, Adam — De hoon, dat ik gekomen ben voor hém! LUKAS , , . , Voor mij?.. Wel, wel!.. I k hoef geen biecht te doen! KLOOSTERBROEDER (heftig) Die neem ik aan geen ketter af! (weer rustig) Lukas, Ik klom daarstraks het steile bergpad op — Let op: hoe ik je haat! — omdat het volk Zijn dolle woede koelen wil aan jou! Je leven hangt.... LUKAS (spottend) ... .Weer aan een zijden draad, Zooals 't vannacht hing aan den Doodskopberg — Hier dreigt de polyparm — daar de schorpioen.... KLOOSTERBROEDER Je luistert niet naar goeien raad? 't Is wel. LUKAS Ik luister naar den beiaard, die weer gonst. Ze dragen het model om 't Kerkhof heen — Driemaal.... Wie zou er meegaan in den stoet? Wie spit de aarde om als bij het kind? Wie vouwt de zooden en de — handen saam — En bidt?.... Grootva, moet jij niet mee en jij? En jij, Raket? Het schoonste oogenblik Van 't hééle leven is het klokgelui, De plechtige statie en het zondagskleed, Als je begraven wordt en 't zelf niet weet KLOOSTERBROEDER Zeg hem, Adam — als hij 't nog begrijpt, Dat hem gelast, wordt door den Landheer zelf Te vluchten! LUKAS Waarvoor? KLOOSTERBROEDER Ze zoeken je! LUKAS Mij? Wie zoekt — die vindt Als alles ondergaat, Dan ga 'k met glimlach mee ADAM . .. .Hij heeft gelijk: Hebben ze gister niet — voor 't opstand werd De ruiten ingegooid? De stormklok slaat Nog woester, Luuk! RAKET Ze komen al! Verroest, 't Zijn 'r meer as honderd bij mekaar! KLOOSTERBROEDER Geloof je 't nou? ADAM Ga door die deur! RAKET i ( Gauw dan! t Is enkel bijlen, knuppels wat je ziet! ADAM Vlucht in de schuur, kruip langs de struiken weg! Wat sta je nou! Ben jij je leven beu? (verwijderd gebrul van de menigte) KLOOSTERBROEDER In Godsnaam aarzel niet! LUKAS Laat me begaan! KLOOSTERBROEDER Ze zijn tot moord in staat! ADAM ; Ik smeek je, Luuk, Ga heen! RAKET (een sluitbalk over de deur hangend)" Vooruit dan toch! De deur is dicht! Pioen heeft gister al geschreeuwd dat hij.... KLOOSTERBROEDER Je wurgen zou! Hij is er toe in staat! ADAM . Moet ik je redden met geweld? Er uit! LUKAS Laat me begaan RAKET (angstig van het raam wijkend) .... Ze dringen op het pad! LUKAS Moet 'k vluchten, Marjolein? Jij zegt geen woord! Je staat er in versteening bij, als of 't Gesmeul van 't hout niet door de kamer trekt — En of je 't beukend klokgelui niet hoort Moet 'k vluchten, Marjolein? BLINDE MARJOLEIN ; . Wie vlucht heeft schuld Ik ben zoo blij dat je gebleven ben, Dat niet in haar scharnieren heeft geklaagd De deur, hi«r aan mijn rechterhand. Wie gaat Heeft schuld. Was je gegaan, dan hadden zij Gelijk.... KLOOSTERBROEDER Ze is waanzinnig, als ze jou Dat raadt!..... Hoor het tumult!.... ADAM (heftig) ... .Wie vraagt naar schuld, Als men een offer vraagt I.... Het halve dorp Brandt af, Lukas!.... Ze zijn door 't dolle heen) Vooruit! Vooruit! RAKET (smeekend) Lukas! KLOOSTERBROEDER ... .Het is te laat! VIJFDE TOONEEL DE VORIGEN PIOEN REUS WOLF lstc HOUTSNIJDER 2e HOUTSNIJDER EEN VROUW DE MENIGTE (Er wordt op de door Raket gesloten deur gebonsd. Een deel van de menigte verdringt zich voor de vensters) VROUW (bij het venster doordringend) De deur houdt-ie op slot) PIOEN (haar wegduwend) Laat mij er door! Al was de deur met ijzer toegesmeed, Al hield de helhond zelf voor hem de wacht, We sleepen hem 'r uit! REUS .... Ik breek het hout Van de raamsponnen stuk.... lste HOUTSNIJDER ... .Hier is mijn bijl! 2de HOUTSNIJDER En hier het koord om om zijn nek te slaan! VROUW Daar 's nog een deur! LUKAS (rustig naar het venster gaand) Ik heb geen sluitbalk voor Die deur gelegd. (ontsluit de deur) ... .Hier is de kooi en hier Ben ik. (de menigte stort binnen) WOLF Hij durft nog lachen, kameraads, Terwijl benee, in 't dal, gevochten wordt.... PIOEN (de bijl zwaaiend) Ben jij tevreden, nou er dooden zijn? Heb jij, jij schoft, de soldeniers gehaald? LUKAS Ik niet! REUS Er is geschoten op het volk! VROUW (krijschend) Jij, moordenaar!.... Waar is mijn oudste zoon! 2de HOUTSNIJDER Mijn broer leit stervend neer! Mee naar 't dorp! PIOEN Mee naar 't dorp! Da's niet de eerste keer, Dat jij wordt afgehaald!.... lste HOUTSNIJDER ... .Hier is de strop!... ADAM Blijf van hem af! Zijn jullie lafaards, om Te vechten met z'n allen tegen één! WOLF Is hij niet één, die tegen allen vecht? Wie sprong ze als een roofdier naar de keel — Wie heeft het brood ze uit den mond geknauwd — Wie heeft den nood zoo tergend opgevoerd — Wie heeft ze met een knoet den rug gestriemd? Dat 's hij! DE MENIGTE ....Hij! ....Hij!.... VROUW Ga weg, jij ouwe man! Kindren en grijsaards hooren hier niet thuis! Mijn jongen is door 't eerste schot gedood — Zijn bloed heb ik gezien — en bloed vraagt bloed! Hier met die bijl! PIOEN Jij niet! Dat 's mannenwerk! 2de HOUTSNIJDER Ja sater, boef, jij oogendienaar van 't Gekroonde beest, dat éérst met honger straft En als we 't hongerwerktuig slaan tot gruis, Ons het gestolen loon door soldeniers Met looden kogels uitbetaalt — schavuit, Geef me mijn broer terug! REUS En mij m'n vrouw! Heeft ze daarvoor 'r leven meegetrapt An het pedaal, zonder 'n uur van vreugd, . Om neergelegd te worden als 'n hond? Ja kijk me an! Ik grien! Nou ben 'k alleen! Maar jij, Judas, jij komt niet van me af! KLOOSTERBROEDER. Ik vraag je, menschen, om bezinning, eer Je je eigen rechters wordt.... Die man is.... WOLF. Zeg jij dat, kloosterbroeder, die ons zelf.... PIOEN. Die overal het hoogste woord gevoerd.... Nee, nee, 't is nou te laat.... Oog om oog en Tand om tand! REUS. En bloed om bloed! KLOOSTERBROEDER. Wolf en Reus, Drijf 't niet te ver!.... PIOEN. Bemoei je 'r niet mee! VROUW. Wat doe jij hier! Hou jij de slippen van Den Landheer op! lste HOUTSNIJDER. 'k Heb nog een tweeden strop! 2de HOUTSNIJDER. Wie er een vin beweegt voor dezen schoft, Die is mijn man! REUS. Sleep hem er uit! DE MENIGTE. Er uit! PIOEN. Pak an, den eereburger van het dorp! ADAM. Zoo waar de Eeuwge God ons allen hoort En ziet: ik ben geen vriend van hem, maar toch Ik smeek het je, wreek je zoo niet, Pioen! God straft — niet wij! PIOEN. God heeft me eens gestraft, Toen ik onschuldig was — ik zat er voor. Dat is mijn trots. God heeft me weer gestraft, Terwijl ik enkel vroeg het daaglijksch brood Voor mijn gezin. Ik heb er voor gezwoegd. Hij nam 't me af. In 't Spinhuis heb ik God Verwenscht, vervloekt, bij dag en nacht, elk uur! Dat doe ik, Adam, neg. 'k Heb 't geleerd. KLOOSTERBROEDER Een man, die God vervloekt — die is gevloekt.... PIOEN Dat 's mooi gezeid — heb 'k nog nooit gehoord! Ik knoop het dubbel achter 't linkeroor Maar als jouw God, die wraak gepredikt heeft, Niet uit den hemel naar benejen stapt — En dezen eereburger, die nog lacht — Lach niet, Lukas: 't bloed stijgt naar mijn kop! — Geen zaligmakend, reddend wonder schenkt, Dan hangt hij — eer j' een rozenkrans gedraaid, Aan d'eersten sparretak op onzen weg! Dat heb 'k gezworen — is 't niet, kameraads? ((gebrul van de menigte) ADAM Dat 's goed, maar ieder mensch heeft toch het recht Vóór hij gevonnisd wordt .... Laat spreken hem.... Wees rechter dan, maar wees geen beul, Pioen! PIOEN Ik ken zijn gladde tong! REUS Heeft hij het rad Gebouwd — heeft hij het aan den vorst verkocht? Is er geweld gebruikt door soldeniers — Nog vóór de rooie haan stond op het dak? KLOOSTERBROEDER De werkplaats brandde al.... PIOEN Gelogen, man! Er werd geschoten 't eerst! REUS Mijn vrouw lei neer, Toen hebben wij den boel, verbrand, verwoest! (grijpt Lukas beet) Daar staat een broeder. Doe je schietgebed! ADAM Reus, bij de Almacht van den Lieven Heer, Laat hem verdeedgen zich! PIOEN (razend) Dat doen we niet! Ik overleg niet als een slang me bijt! WOLF Hou op, Pioen. Je heb ongelijk!.... Lukas, Heb je te zeggen iets? PIOEN Ik luister niet! WOLF Het is zijn recht, Pioen.... ADAM ... .Lukas, m'n zoon.. WOLF Heb je me niet verstaan? ADAM Verdedig je! 2e HOUTSNIJDER Duur 't nog lang? REUS De schrik sluit hem z'n bek! LUKAS Nee, Reus, dat is het niet.... WOLF Ik heb gevraagd — En doe het voor het laatst, omdat Adam Je voorspraak is — wat je te zeggen heb, Voor je den weg opgaat van Reus z'n vrouw, Haar zoon, zijn broer, en wie er meer geslacht, Geofferd zijn!.... Je had beloofd, toen wij Het laatst hier waren op bezoek, den nacht Waarin je kleine meid gestorven is, Dat je den Landheer overtuigen zou Het scheprad, dat het noodlot werd van 't dorp, Van héél de streek, weer stop te laten staan.... Je deelde wel van heel je overvloed, Maar als bemiddelaar kreeg jij gedaan — Ontken het niet! — dat uit een hinderlaag Op weerloozen geschoten werd. — Spreek op! ADAM Er werd hier toch verteld.... WOLF Hij heeft het woord, Niet jijl.... Lukas, ik wacht! REUS ... .Geef antwoord ;— of.. ADAM (smeekend tot Lukas, die onbewogen blijft staren) Als jij zoo zwijgen blijft, zal iedereen.... WOLF (driftig) Kan hij z'n eigen mond niet open doen? Lukas, er is een grens aan ons geduld... . (Lukas zwijgt] PIOEN (de anderen opzij duwend, een mes in de hand. Hij grijpt Lukas bij den strot en bonst hem tegen de trap op) Een grens aan ons geduld! Ik ben het beu! Jij ben het wandlen naar den boom niet waard, Niet waard den strop, niet waard de frissche lucht, Waarin je zou gehangen worden, boef! (heft het mes) MARJOLEIN (op de trap, hem aanstarend) Leg neer dat mes, Pioen.... PIOEN (woest) ... .Als iemand nog Het waagt te trekken zijn partij — 'k bega 'n Tweeden moord!.... Versta je, meid? (heft het mes opnieuw) MARJOLEIN (het uitgillend) .... Hou op! Hou op! Hou op!.... In naam van God hou op! (zij plaatst zich voor Lukas op de trap) PIOEN (dreigend) Ik heb je al gezeid: ik ken er geen! Op zij! Op zij! Of 'k rijg je aan m'n mes! WOLF Pioen, dat kind is blind! PIOEN Dan hoeft ze niet 'r Oogen dicht te doen, als ze geen bloed Kan zien!.... Moest ik het bij mijn vrienden niet? VROUW Ik bij mijn zoon! REUS Ik bij mijn zielig wijf! PIOEN Op zij! Ik ken mezelf niet meer! Op zij.... MARJOLEIN (in stijgende extase) Je steekt niet toe Pioen — dat doe je niét.. Als je mij stak — nóu — nóu — terwijl ik zie Je goeie, bruine oogen, kameraad —r (hij wijkt angstig achteruit) Dan zou jij nóóit meer in het heerlijk licht Van d'ochtendzon — dié zilvren weerschijn is De zon — de zon.— de zon — daar brandt het niet! — (de menigte dringt schuw op) En nooit meer in het zalig avondrood, Of in de oogen van je zieke vrouw, , Je eigen kindren durven zien Ik beef Van 't lachend wonder en ik kus jouw hand,, Ik kus je hand waarmee je werken wou En het niet kon! Wat zijn je slapen grijs Geworden, sinds ik je 't laatste zag en Van je afscheid nam.... (de menigte praat onthutst) Ik bukte angstig Bij de forellenbeek — weet je dat nog? — Waar lente-klokjes bloeien als daar staan. Jij zei: val er niet in — en plukte ze, Ook met die hand — ook met dat mes, waarmee Je ze voor mij gesneden had.... Ik keek Je hijgend en doodsangstig aan, omdat Ik in datzelfde uur mijn oogenlicht Voor goed verloor. Jij bracht me vriendlijk thuis. Jij was mijn eerste steun Nou zie 'k je weer — Dezelfde hand, Pioen — 't zelfde mes — 't Is of er niets gebeurd, Veranderd is.... Ik neem je wangen, lieve kameraad, En dank jou voor ik iemand dank (zij kust hem. De menigte wijkt angstig terug). PIOEN (laat het mes vallen) .... Jij ziet? MARJOLEIN 'k Zie jou, zooals 'k de ouwe kamer zie, 'k Zie Wolf — da's vreemd jij ben dezelfde nog! — 'k Zie Reus, die me als kind gedragen heeft — Reus, is jouw vrouw van wie je zooveel hield....? (hij knikt, bedwingt zich) Laat jij gerust je tranen gaan Ik heb Ze ook — en niet omdat 'k de jouwe zie! Dag Jonas Dag Katrien Dag allemaal Je staat zoo met z'n allen afgewend.... Je zegt geen woord Jekijktmezelfsniet aan.... Ben ik soms gek?.... Is het een waanzindroom, Dat 'k zie — dat daar de kan met bloemen staat, Dat hier een mes ligt op den grond?.. Je zwijgt..? Lukas, jij ben de eenige, dien 'k vertrouw: Ben ik het zelf? Is dat mijn hand? Is dat God's wonder wonderlicht.... Jij zegt ook niets ? (barst in snikken los) O, lieve Heer, neem me mijn droom niet af — 'k Ben in 't donker zoo gevloekt geweest.... (valt geknield) ADAM Dat is een Godsoordeel! KLOOSTERBROEDER ... .Een wonder is Gebeurd. Een blinde staat als zienaar op.... LUKAS (haar opheffend). Blijf zoo niet zitten, Marjolein. Je ben — En heb ook mij verlost.. Hoort toe!.. Ik biecht.. Ik lieg geen enkel woord: als ik nü loog, Na 't aller-heiligste, dat hier geschiedt, Zou ik mezelf verdoemen eindeloos! Ik zweer in trots — 'k heb schuld — en heb geen schuld. Ik heb géén schuld, omdat 'k iets schoons bedacht, En in dat schoone nóg geloof — ik biecht. ... 'k Heb schuld, omdat ik in mijn hunkering t De geestesdaad als daad volbracht te zien En in mijn kleine, slaafsche machtloosheid: Was 'k niet geboren in een arbeidskiel? — Mijn werk uit handen gaf — ik onderging — De had niets meer. De Landheer had. Hij heeft. Ik onderging. Dat was een schuld. Mijn schuld. Ik heb geleden wel ontzaggelijk, Want 'k was niet blind Dat mag ik zeggen nou, Mijn lieve Marjo, zonder dat het kwetst.... Ik was ellendig, toen 'k d' ellende zag, Die 'k ongewild in zooveel hutten bracht — Vannacht ben 'k heengegaan naar boven op Den Doodskopberg en heb me neergelegd Zoo dat ik vallen móést ik wóu een eind — En sta weer hier — Dat is mijn tweede schuld, Maar 'k heb me niet verzet, toen jij, Pioen, Je hand ophief.... Doe 't nog!.... Ik ben bereid. PIOEN Dat kan 'k nou niet meer, nou zij 't ziet.... LUKAS Jij Reus.... REUS (doet een dreigenden stap, houdt zich in) v .. .We hebben andere karwei.... Er valt nog wraak te nemen in het dal.... Vooruit! Het landhuis leit op onzen weg, Waar in den zomer' 't vorstelijk gespuis Met zijn trawanten in de schaduw hokt! Blijven we, makkers, langer hier? Ik ga! (geroep en gedrang van de menigte naar buiten) ADAM (terwijl de kloosterbroeder met de menigte mee gaat) Reus! Reus! De soldeniers zijn overal...-. —'t Kost je eigen dood.... REUS Wie vraagt jou wat? ADAM Je heb straks om je doode vrouw gehuild: Maak jij je kindren op een dag tot wees.... ? REUS pp Dat raakt jou niet! PIOEN Bemoei je verder niet Met ons, Adam! (kijkt Lukas dreigend aan) Het is voor hem door hiér Gekeerd.... Een dolle stier wijkt even uit, Je brengt hem door geen femelpraat tot staan! (tot Marjolein) Dag meid — we nemen afscheid van mekaar.... MARJOLEIN Afscheid? PIOEN 'k Zie niemand meer terug.... MARJOLEIN Pioen.... PIOEN De marteling van 't Spinhuis onderga 'k Geen tweeden keer Ik laat mijn kameraads Niet in den steek! MARJOLEIN Geef me je voorhoofd hier.... (kust hem) God zegen je.... LUKAS Je hand, Pioen.... PIOEN Jij ? Néé! LUKAS Ik dacht PIOEN ... .Je dacht? Ik ben m'n wrok niet kwijt! (heftiger) Ik druk geen hand die 't beulswerk klaargespeeld! (af) 9 ZESDE TOONEEL LUKAS MARJOLEIN. ADAM RAKET (het rumoer der zich verspreidende menigte klinkt na. De stormklokken zetten even luider £n). RAKET (die zich in de menigte verscholen hield, kijkt thans met Adam uit het raam) Nou zal je 't niet gelooven, maar m'n tong Doet van 't spektakel van de andren zeer. Ik wou ze telkens zeggen, waar 't op stond, Je kwam er met fatsoen niet tusschen in.... Als hij je ook maar zoo had angeraakt, Had ik hem met m'n horrelpoot getrapt, Dat 'm z'n ziel onder z'n zooien zat.... Jij ben te goed, Lukas.... Dat mot je niet.... LUKAS Ja, ja, 't is jammer, dat ik jou niet ben.... Laat ons alleen, Raket.... RAKET O, wou je soms, Da'k buiten mee zal doen?.... Ik dank je wel, Ik hou niet van gedrang en schuil bijtijds As 't reegnen gaat!.... Marjo, waar staat het brood? MARJOLEIN Dat vind je daar.... RAKET Zie jij nou heusch? MARJOLEIN Dat doe 'k. RAKET Verdraaid, dan heit m ij n manke been 'n kans, Dat 't van schrik eens regelrecht komt staan! Grootvader Adam, ga je mee? ADAM (de trap opstrompelend met den bijbel in de hand) Niet daar, Raket!.... 'k Bid boven in m'n eentje God, Dat hij genade schenkt.... Dit is een dag, Dien 'k niet beleven wou — en toch beleef! ZEVENDE TOONEEL MARJOLEIN LUKAS (Hij zit neer bij de tafel, het hoofd in de handen. Zij gaat naar het venster, rekt zich in aanbidding van het binnen-plassend zonlicht uit. Het klokgelui houdt op. De bergtoppen lichten violet. Dan, met een ruk staat hij op, wil de deur naast het raam openen. Zij keert zich snel om, verspert hem den weg) MARJOLEIN Waar wil je heen, Lukas? LUKAS Naar 't dal! MARJOLEIN ïSlill Waarom? LUKAS Ik hou het hier niet uit MARJOLEIN Dan ga ik mee. LUKAS Dat kan niet, kind. MARJOLEIN Kijk in m'n oogen, Luuk! kZie alles wat je denkt op je gelaat. LUKAS Ik móét naar 't dal MARJOLEIN r Van af den Doodskopberg! LUKAS Dat heb ik niet gezegd! MARJOLEIN LUKAS Je heb't gedacht.... En als 't zoo is — als het zoo wezen moet, (met ingehouden smart) Zooals de lente-klokjes, die 'k geplukt, Geen uur geleên — nu in verdorring gaan, Is alles op mijn weg verdord, door wat Ik in onnoozelheid en vreugde heb Ontdekt! Het kind is dood. Mijn vrienden zijn In diepsten wrevel van me heengegaan, Mijn lieve werk is neergebrand en rond Den stapel van het gruwlijk vlammenhuis, Liggen de offers van een jammernacht, Dien 'k niet verdraag, die me met onverstand En niet te dulden wanhoopsrouw bedreigt! Mijn vrouw.... MARJOLEIN Noem niet haar naam! LUKAS Je heb gelijk.... Ik had geen vrouw.... En nou, vaarwel, m'n kind.... MARJOLEIN Is dat de dank dat 'k in genade zie....? LUKAS Je ziet misschien te vroeg, misschien te laat.... MARJOLEIN Vaarwel, Lukas. LUKAS Dag, Marjolein. (wil haar omhelzen) MARJOLEIN .... Nee, nee, Geen kus van jou! Dat laat 'k me enkel door Een man, die man kan zijn en man wil zijn — Niet door een lafaard.... LUKAS .... Lafaard? MARJOLEIN Lafaard, die Iets schoons bedacht en in dat schoons gelooft.... LUKAS Dat kan 'k niet meer.... MARJOLEIN Je kunt het, Lukas, wèl! Je zei het in je biecht, toen 'k naast je stond! Je werk is je geloof — je gelóóft nog — En midden in de worsteling wordt jy Zóó laf, dat jij die overwinnaar ben, Een overwinnaar, die in later tijd.... LUKAS (wanhopig) Een overwinnaar ik!.... MARJOLEIN .... Is wat je deed, Is wat je bouwde — is het niet gelukt? LUKAS (zacht, met glimlach) Dat is 't!. .. . Het wordt natuurlijk wéér gebouwd In alle landen, waar de eb en vloed, Of waar de waterstrooming 't mooglijk maakt! MARJOLEIN Nou lach je weer, Lukas!.... Je lacht den lach Van een die niet zichzelf bedriegen kan, Van een vervolgde, die het zeker weet.... Je heb uit ruwe erts een kostbaar ding Gesmeed — een ander nam 't je af en lei Het als een schrijnend, wondend monster juk Om haast ontelbre menschenlevens heen.... Heb jij me, toen je het ontwerp, niet zelf Gezegd, dat alle nieuwe daad en wil Door al de vijanden van nieuwe daad En nieuwen wil — verlamd, gesteenigd wordt? Zei je me niet, die nachten, als ik zat In blinde luistering — dat overal, Door alle eeuwen heen — vanaf het Kruis — Het lompe, dom geweld soms in één uur Vernietigde, wat jaren lang de geest, Het allerteerst vernuft, met offering En blijde zorg, geschapen had.... ? Lukas, Zit zoo niet neer.... De zee heeft eb en vloed: Dat's bij de menschen ook Ik zeg slechts na Wat jij me zei, toen ik onwetend was.... Ik hou zoo van je — kan je zoo niet zien.... Kijk op, Lukas, daar is de dageraad.... Een nieuwe dageraad voor jou en mij! LUKAS Ik durf niet meer onder de menschen gaan, Ik ben mijn houvast kwijt. MARJOLEIN ... .Steun dan op mij! Sta op!... .Voel je, Lukas, hoe sterk ik ben.... LUKAS De weg naar 't dal gaat over dooden heen. ... MARJOLEIN We gaan den weg omhoog, daar waar het licht Over de toppen schijnt.... Steun maar op mij. Ik word niet moe. En als je struiklen mocht, 'k Zie wel dat tranen in je oogen staan, En 'k weet hoe lastig soms hét tasten is, Doe dan je oogen toe. Ik weet den weg. Ik hou je bij de hand en ik ga voor, In 't donker even goed. Ik heb 't geleerd. We trekken samen 't groote Bergland door En dalen samen in een ander dal, Waar niemand van je mooie misdaad weet.... LUKAS Maar dan héél ver van hiér! MARJOLEIN Héél ver? Waarom? Zoodra we ergens zijn, waar jij weer wérkt, En ik zóó zachtjes ga, dat je niet hoort, Dat ik er ben, droom je zoo ver van hier, Zoo ver van d'anderen, dat je vergeet. Wist je ooit vroeger, dat ik naast je zat?.... Pas op, hier is de deur. Wat kijk je nou? LUKAS God zegen je, mijn liefste, liefste vrouw.... MARJOLEIN Nee, kussen mag je eerst als je gelóóft — In 't werk.... (een klok sWt de vroegmis) LUKAS 'k Geloof in jou èn in mijn werk.... MARJOLEIN Dan kus je me als we daarboven zijn — In 't Licht. Niet hier. Hier is herinnering. (zij gaan hand in hand de deur uit, de vensters voorbij. Buiten slaat het kariljon in zilveren zweving tegen de bergwanden aan en zingen de vogels) EINDE VAN HET LAATSTE BEDRIJF Amsterdam, 7 Augustus 1916. OOKOI VEBZ0RGQ3 H'lfeWDEVELD I 1