jfïEN HH ^IjK^pEARTSENIJSGHO(«, ' v^EÈARTSENIJKUNDIGÈ I HOOGBSCHOOL 1 hBhH EEN EEUW VEEARTSENIJKUNDIG ONDERWIJS EEN EEUW VEEARTSENIJKUNDIG ONDERWIJS 'S RIJKS-VEEARTSENIJSCHOOL VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL 18214921 UITGEGEVEN DOOR DEN SENAAT DER VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL TE UTRECHT VOORWOORD. Reeds einde 1917 werd door den Raad van Bestuur van 's Rijks*Veeartsenijschool besloten aan de Regeering voor te stellen den dag, waarop deze School, resp. de Veeartsenij* kundige Hoogeschool, 100 jaren zou bestaan, niet ongemerkt te laten voorbijgaan. De Raad achtte net wenschelijk, dat een Gedenkboek zou worden samengesteld, dat de geschiedenis der School gedurende dit 100-jarig tijdvak zou bevatten. De verschillende leden van den Raad en eenige andere wetenschappelijke amb* tenaren der School werden bereid gevonden een hoofdstuk voor dit Gedenkboek te schrijven. Als leden eener Commissie tot Redactie werden gekozen de beide eerste ondergeteekenden en Dr. H. Markus. Helaas ontviel laatstgenoemde ons door een al te vroegen dood, nadat nog slechts een eerste schema van den inhoud van het Gedenkboek gereed was. In de plaats van onzen zoo zeer betreurden medewerker werd de laatste onder* geteekende tot lid der Redactie-Commissie gekozen. Nadat de plannen voor een Gedenkboek in den Raad van Bestuur, resp. den Senaat, vasteren vorm hadden gekregen, werden de Regeering en het College van Curatoren er van op de hoogte gebracht, die welwillend hun onmisbare medewerking toezeiden. Aanvankelijk bestond het voornemen een omvangrijk en zeer rijk geïllustreerd Gedenk* boek te doen verschijnen, bestaande uit twee gedeelten, waarvan het eerste de geschiedenis der School, het tweede de geschiedenis der afzonderlijke vakken van onderwijs in het tijdvak 1821-1921 zou bevatten. Voordat echter de plannen zoo ver gevorderd waren, dat definitief gelden voor het Gedenkboek op de Staatsbegrooting konden worden aange* vraagd, waren de kosten voor het drukken en de illustraties zóó gestegen, dat de Redactie* Commissie zich genoodzaakt zag den aan* vankelijk geraamden omvang van het Gedenk* boek te verminderen, daar zij in deze benarde tijden het niet voor passend hield de Regeering om een hoogere subsidie te verzoeken dan aan* vankelijk door haar was aangevraagd. Daarom besloot de Commissie met instemming van den Senaat het gedeelte van het Gedenkboek, dat de geschiedenis der afzonderlijke onder* wijsvakken zou omvatten, te laten vervallen en in plaats daarvan een hoofdstuk op te . nemen betreffende den tegenwoordigen toe* stand van het onderwijs, waarvoor ieder der docenten verzocht werd een bijdrage te leveren. ' Dezelfde overwegingen noopten de Commissie tot haar groote spijt het oorspronkelijk ge* raamde aantal afbeeldingen te verminderen, zoodat het Gedenkboek, zooals het thans voor ons ligt, niet zooveel biedt, als de Commissie wel zou wenschen. Verder zij er uitdrukkelijk op gewezen, dat onze Commissie het wenschelijk achtte den schrijvers van de verschillende hoofd* stukken de grootst mogelijke vrijheid te laten bij de behandeling hunner stof. Dit heeft ten gevolge, dat men sommige onderwerpen meer dan eens in dit Gedenkboek behandeld zal vinden, maar telkens van een ander gezichts* punt uit, wat, naar de Commissie hoopt, het Boek ten goede zal komen. Dan rust op ondergeteekenden nog de aangename taak namens den Senaat allen dank te zeggen, door wier medewerking de uitgave van het Gedenkboek mogelijk werd, in de eerste plaats Z.E. den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel H. A. van IJsselsteijn, den Directeur-Generaal van den Landbouw Dr. P. van Hoek en den Raadadviseur Dr. K. H. M. v. d. Zande, Inspecteur van Voorwoord. het Landbouwonderwijs, die zorg droegen, dat gelden voor de uitgave van het Boek op de Staatsbegrooting werden aangevraagd, en het College van Curatoren der Hoogeschool, dat ons zijn onmisbaren steun niet onthield. Verder brengen wij gaarne onzen dank aan Prof. Dr. W. Vogelsang, aan de ambtenaren van het Algemeen Rijks*Archief te 's*Graven* hage, het Rijks*Archief, het Gemeente*Archief en het Kadaster te Utrecht, het Gemeente* Archief te Leiden, Groningen en Zutfen en het Provinciaal Archief van Gelderland te Arnhem, die den schrijvers van verschillende hoofdstukken en de Commissie gewichtige hulp verleenden. Eindelijk geldt onze dank den leden van het wetenschappelijk personeel der Hoogeschool, die bijdragen voor dit Gedenkboek leverden en allen, die ons de opname van hun portret mogelijk maakten. Aan de Firma J. van Boekhoven komt een woord van lof toe voor de smaakvolle uitgave van het Gedenkboek en voor de aangename wijze, waarop onze Commissie met haar heeft mogen samenwerken. Het vele, dat in de thans afgeloopen 100* jarige periode van veeartsenijkundig onderwijs bereikt is, waarvan dit Boek getuigenis aflegt, schenkt ons moed voor de toekomst en doet ons gelooven, dat ook in een volgend 100* jarig tijdvak de Veeartsenijkundige Hooge* school zal groeien en bloeien en haar zin* spreuk getrouw zal blijven: Animalium hominumque salutil De Commissie tot Redactie: H. M. KROON, Voorzitter. W. J. PAIMANS. J. E. W. IHLE, Secretaris. LIJST DER AFBEELDINGEN. tegenover blz. 1. Titelblad van het werkje van P. van Naaldwyck 10 2. Gaspard de Saunier . 10 3. Petrus Camper 10 4. Geert Reinders 10 5. E. Sandifort 11 6. G. van Doeveren 11 7. W. Munniks 11 8. S. J. Brugmans 11 9—10. J. le Francq. van Berkhey en het titel» blad van zijn antwoord op de prijsvraag . . 28 11—12. J. A. Bennet en het titelblad van zijn antwoord op de prijsvraag 29 13—14. Dingeman van der Vliet en zijn te Alfort behaald diploma 56 15. Minister A. R. Falck 57 16. Gezicht van de Gildbrug op de Wittevrouwen* poort 57 17. Th. G. van Lidth de Jeude 76 18. Alexander Numan 76 19. P. J. I. de Fremery 76 20. J. Vosmaer 76 21. Het eerste veearts«diploma 77 22. Betaalsrol van 14 December 1850 77 23. Rijkssveeartsenijschool kort na de stichting, voorzijde 80 24. Rijks«veeartsenijschool kort na de stichting, van ter zijde 80 25. Kliniek* en stalgebouw tijdens Numan ... 81 26. Schapenstal aan 'sRijkssveeartsenijschool tijdens Numan 81 27. Rijkssveeartsenijschool, voorzijde aan de Bilt» straat (1836) 86 Rijksveeartsenijschool, van de Biltsche Grift gezien (1836) 86 28. P. H. J. Wellenbergh 87 29. B. J. C. Rijnders 87 30. I. Jennes 87 31. F. C. Hekmeyer 87 32. G. J. Hengeveld 104 33. J. R. E. van Laer 104 34. A. W. H. Wirtz 104 35. Th. H. Mac Gillavry 104 36. L. J. van der Harst 105 37. F. Th. Weitzel 105 38. C. A. Pekelharing 105 39. S. de Jager 105 40. D. F. van Esveld 110 41. W. C. Schimmel 110 tegenover blz. 42. J. D. van der Plaats 110 43. M. H. J. P. Thomassen 110 44. H. Zwaardemaker .111 45. M. G. de Bruin 111 46. H. J. Hamburger 111 47. P. M. J. M. E. Woltering 111 48. L. van Itallie 114 49. H. Markus 114 50. H. F. Nierstrasz 114 51. D. A. de Jong 114 52. A. S. Talma 115 53. F. E. Posthuma 115 54. H. A. van IJsselsteijn 115 55. H. J. Lovink 122 56. P. van Hoek 122 57. K. H. M. van der Zande 122 58. Het College van Curatoren 123 59. De hoogleeraren 124 60. De lectoren en enkele andere ambtenaren. . 125 61. De conservatoren en prosectoren 132 62. De assistenten in den cursus 1920-'21 . . .132 63. Platte grond van het terrein der Veeartsenij* kundige Hoogeschool in 1921 133 64. Voorgebouw aan de Biltstraat, Zuidoostzijde . 224 65. Directeurswoning, thans Instituut voor Para* sitaire» en Infectieziekten 224 66. Pathologisch Instituut en Sectiegebouw. . . 225 67. Instituut voor Chirurgie 225 68. Voormalig houten onderwijsgebouw op de plaats der tegenwoordige manege 230 69. Tijdelijk gebouw voor de kliniek voor kleine huisdieren 230 70. Voorkliniek omstreeks 1890 231 71. Gezicht op het middenterrein 231 72. Onderwijsgebouw 236 73. Toegang naar de stallen van het Instituut voor Chirurgie 236 74. Instituut voor Verloskunde 236 75. Instituut voor Hoefkunde 237 • 76. Ingang van den Hortus botanicus en hondenstal 237 77. Korisoven 237 78. Anatomisch Instituut 248 79. Kliniek voor kleine huisdieren 248 80. Bibliotheek 249 81. Leeskamer der studenten 249 p INHOUD. blz. Voorwoord. Lijst der Afbeeldingen. HOOFDSTUK I. De veeartsenijkunde in Neder» land vóór de stichting der Veeartsenijschool te Utrecht, door W. J. Paimans 1 HOOFDSTUK II. De voorbereiding en de oprichting van 's Rijks.Veeartsenijschool, door H. M. Kroon 25 HOOFDSTUK III. De Rijks.Veeartsenijschool van 1821 tot 1851, door H. Schornagel ... 76 HOOFDSTUK IV. De Rijks»Veeartsenijschool van 1851 tot 1874, door L. de Blieck . . 86 HOOFDSTUK V. De Wet van 8 Juli 1874 (Stbl. No. 99) door G. Krediet 93 l«*e bijlage tot Hoofdstuk V. Wet van den 8sten Julij 1874 tot regeling van het onder» wijs in de veeartsenijkunde 96 2de bijlage tot Hoofdstuk V. De inhoud van eenige Koninklijke Besluiten, Ministerieele Beschikkingen, Reglementen, enz., vooraf» gaande aan de Wet van 8 Juli "1874, bijeens verzameld door G. Krediet 98 HOOFDSTUK VI. De Rijks»Veeartsenijschool van 1874 tot aan haar verheffing tot Hooges school, door J. Wester . . • 104 HOOFDSTUK VII. De VeeartsenijkundigeHooge» school en hare voorgeschiedenis, door B. Sjollema 115 blz. HOOFDSTUK VIII. Het onderwijzend personeel van 1821—1921, door M. C. Derhuyzen . 128 HOOFDSTUK IX. De vakken van onderwijs en hun verdeeling over de verschillende docenten van 1821—1921, door C. F. van Oijen 133 HOOFDSTUK X. De publicaties van het weten, schappelijk personeel der Rijks»Veeartsenijs school en der Veeartsenijku ndige Hoogeschool, verzameld door W. H. Keesom 136 HOOFDSTUK XI. Naamlijst der leerlingen aan 's Rijks»Veeartsenijschool en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool, sa» mengesteld door J. E. W. Ihle 167 HOOFDSTUK XII. Het Internaat, het Studenten» leven en de Studentenmaatschappij, door H. A. Vermeulen 201 HOOFDSTUK XIII. De gebouwen en terreinen van 1821 tot heden, door J. H. Hartog . 224 HOOFDSTUK XIV. De bibliotheek, door J. B. du Buy 248 Reglement voor de bibliotheek van 's Rijks» Veeartsenijschool (1829) 258 HOOFDSTUK XV. Het veeartsenijkundig onder, wijs in Nederland, vergeleken met dat in het buitenland, door H. Jakob 261 HOOFDSTUK XVI. De tegenwoordige toestand van het onderwijs 268 HOOFDSTUK I. DE VEEARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND VÓÓR DE STICHTING DER VEEARTSENIJSCHOOL TE UTRECHT, door W. j. PAIMANS. Omtrent de veeartsenijkunde in Nederland gedurende de Middeleeuwen is ons niets met zekerheid bekend. Vermoedelijk zullen ook hier evenals elders in Midden * Europa de „mariscalci"1) voor de paarden van de edellieden hebben moeten zorgen, terwijl herders en andere personen als vilders en dergelijken hun hulp moesten verkenen aan ander ziek vee, voor zoover daarvoor hulp werd gevraagd en de eigenaar zich niet te* vreden stelde met daaraan te doen of te laten doen, wat hij zelf noodig of nuttig achtte. De personen, die over veeartsenijkunde schreven, waren meestal medici, natuur* of landbouwkundigen en geestelijken, tevens paardenliefhebbers, die door hun talenkennis in staat waren de werken van oude Grieksche en Romeinsche of ook Arabische schrijvers te vertalen of daarvan een bewerking te maken. Na de Middel eeuwen werd de toestand eenigszins anders. De mariscalci, die lang* zamerhand meer beteekenis hadden gekregen, bleven niet wat ze waren. Zij werden of wel Maréchal, Maarschalk, aanvoerder van ruiterij en bemoeiden zich niet meer rechtstreeks met de verpleging der paarden, of wel ze werden Maréchal, Hoefsmid en zorgden dan niet alleen voor het beslag der paarden, maar waren ook belast met de behandeling der zieke dieren. Wijl dit eenvoudige werklieden waren, was deze toestand over het algemeen ') Mariscalcus of Marescalcus, van het Keltische woord „maren" (paard) en het Gotische „skalks" (knecht); later ook ..Manescalcus" en voor veeartsenijkunde „manescalcia"; nog later „maréchal". niet bevorderlijk voor de veeartsenijkunde als wetenschap; maar op het laatst van de 16de eeuw en vooral in de 17dc en 18** be* gonnen zich ook andere personen met de veeartsenijkunde te bemoeien. De directeuren van de rijscholen, welke zich van Napels uit over bijna geheel Europa verspreidden, gaven aanleiding tot de vorming van „Stalmeister" in Duitschland, „Ecuyers" in Frankrijk en „Equerrys" in Engeland en dezen hebben zich in dit opzicht zeer ver* dienstelijk gemaakt. De eerste ontwikkeling der wetenschappelijke veeartsenijkunde is vooral aan hen te danken. De stand der veeartsenijkunde spiegelt zich het best af in de literatuur; maar niet alleen uit de Middeleeuwen, ook uit de 16dc eeuw is ons geen enkel Nederlandsch boek of boekje bekend, dat handelt over de veeartse* nijkunde of wat daarmee in verband staat. Misschien mogen we hierbij een uitzondering maken voor een klein werkje, dat wellicht geschreven is in het midden van de 16de eeuw. Op het titelblad van een Vlaamsche uit* gave van het veeartsenijkundig boekje van Pieter Almanus van Cour, dat zelf geen jaartal draagt, maar vermoedelijk uit de 18dc eeuw is en waarop ik nog terugkom, lees ik: „Hier is no.ch bij gevoegd een zeer raer „ende geheym Meester*Boekjen der Peerden „en Koe*Beesten, eertyds gebruykt by den „Marschalk des Keyzers ende d' Ardshertogen „Keyzer Karei den V in 't jaer 1547", ter* wijl het volgens het titelblad bevat: „Hulp* „middelen voor de peirden, om te weten „alle de geheymen, alzoo men die gebruykte „by den Marschalk des Keyzers en de Ards* „hertogen Keyzer Karei den V." Op de eerste bladzijde van een geschreven boek, dat in mijn bezit is, bevindt zich het volgende: „Meesterboek voor peerden en koeyen om te „weten alle de cekreten die men dagelykx ge» „bruiktte by den Smit des Keysers en den hertogh „Keyser Kareis den vyfde en den eerste om de „peerden te cureren van haar gebreken. Dezen „boek is eerstmaal geschreven tot Brussels ten hoven „van Brabant by den Smit des Keysers en eersten „hertogh Keysers Kareis den vyfde in 't jaar 1541 ; „en nu gecopieert ende eenige hoogduitse woorden „die daer in begrepen zyn naar den regten zin „overgezet in 't jaar 1626. Desen Boeck hoort toe ,,aen Gerardus van Maegdenbergh; dit is geschreven „in het jaar 1779." Dat op de eene plaats het jaar 1541 en op de andere het jaar 1547 wordt genoemd, kan wel het gevolg zijn van een schrijffout. De inhoud van de twee werkjes is intusschen ook niet volkomen dezelfde. Vermoedelijk was het oorspronkelijk een heel klein boekje en zijn later verschillende zaken er aan toe* gevoegd. De inhoud heeft niet veel te be* teekenen, het is slechts een verzameling van recepten tegen verschillende kwalen en ge* breken, welke zonder eenige indeeling of regelmaat op elkaar volgen. Wat den inhoud betreft, kan men het dus ook wel tot de 16de eeuw terugbrengen en het is jammer, dat het oorspronkelijk manu* script niet bekend is; ongetwijfeld werd daarin de schrijver niet genoemd de „Smits des Keysers" maar de „Mariscalcus"; de naam „Marschalk" in het gedrukte exemplaar wijst daar ook op. Het oudste degelijk werkje, dat over vee* artsenijkunde handelt en tot de Nederlandsche literatuur gerekend kan worden, is dat van Petrus van Naaldwyck, een medicus, die later in Gothenburg de geneeskundige praktijk uitoefende en in 1631 in Leiden een boek uitgaf, dat, in de Latijnsche taal geschreven, tot titel heeft: „Libri duo Phüippicorum sive „de Equorum Natura, Electione, Educatione, „Disciplina et Curatione, Authore Petro a „Naaldwyck, Batavo, D. Medic. apud Gotho* „burg. Lugduni Batavorum, Apud Andream „Cloucquium, Bibliopolam, Sub signo Angeli „conorati. Anno MDCXXXI." „Twee boeken voor paardenvrienden of, „over de natuur, het uitkiezen, het opkweeken, „de dressuur en de geneeskundige behandeling „van paarden. Schrijver Peter van Naald* „wyck, Nederlander, Med. doctor te Gothen* „burg Leiden bij Andreas Cloucquius, boek* „handel „De gekroonde Engel". Anno 1631. Na de opdracht en „plaatsen uit beroemde schrijvers over de natuur, de trouw en eigenaardigheden van paarden," welke met het titelblad 8 bladzijden beslaan, volgt het „Eerste boek voor paardenliefhebbers", dat in 30 bladzijden acht hoofdstukken bevat: 1° Over den aard der paarden, 2° Over het uitkiezen van paarden, 3° Over een kort overzicht van een goed en een slecht paard, en hoe zij onderzocht moeten worden, 4° Over de voortplanting der paarden en dat* gene wat daaromtrent opgemerkt moet worden en wetenswaardig is, 5° Waarop men moet letten vanaf de dekking tot de barensweeën, 6° Wat men moet doen ten tijde van den partus, 7° Over het opfokken van veulens, en 8° Over het dresseeren van paarden. Daarna volgt het „Tweede boek voor paardenliefhebbers of over de behandeling van zieke paarden." Dit beslaat 40 bladzijden en bevat 33 hoofdstukken, waarin evenzoo* veel ziekten of groepen van ziekten in het kort besproken worden en waarbij aan de geneeskundige behandeling de meeste aan* dacht wordt gewijd; de verschijnselen en oorzaken worden slechts in het kort vermeld. Het is een beknopt, maar heel belangrijk werkje, dat zeer zeldzaam schijnt te zijn; althans het bevindt zich in geen der groote Nederlandsche bibliotheken; het werd mij van uit die te Göttingen welwillend ter in* zage gezonden, waarvoor ik ook hier mijn oprechten dank betuig. Het wordt dan ook, wat de oude Nederlandsche schrijvers betreft, alleen in het „Huismans Handboek, voor* „gesteld in den Frieschen Stalmeester en „Koeyendokter, door J. W. Te Leeuwarden, „ter Drukkerye van H. A. Chalmot, 1772" even aangehaald, terwijl Schrader en Hering') vermelden, dat Rumpelt het persoonlijk in Göttingen heeft gezien en over 't algemeen prijst. Neumann2) noemt het werkje alleen. Opmerkelijk is het, dat in het boekje zoo* wel op het titelblad als op de laatste blad* zijde MDXXXI als jaar van uitgave wordt vermeld en dat op het titelblad tusschen de ') Biographischsliterarisches Lexicon der Tierarzte aller Zeiten una Lander. Gesammelt von G. W. Schrader und Ed. Hering. Stuttgart. Verlag von Ebner und Seubert. 1863. 2) L. G. Neumann, Biographies vétérinaires. Paris. Asselin et Houzeau. 1896. pag. 258. D en de eerste X met de pen een C is ge* schreven. Daar bovengenoemde schrijvers alle drie het jaar 1631 als het jaar van uitgifte noemen, veronderstel ik, dat de tusschen* voeging der C als de verbetering van een drukfout beschouwd moet worden.1) Het oudste, in de Nederlandsche taal ge* schreven, veeartsenijkundig werk, waarvan het jaar der uitgave bekend is, heeft den titel: „De getrouwe Paarde*Meester ofte een „verhaal van alle de voornaamste en geap* „probeerde secreten ten opzichte van 't genezen „van paarden: welke d' Auteur nooit uit* „gegeven, maar in zijn eigen borst verborgen „gehouden heeft; en waar in de Roem van „zijn gantsche Praktijk bestondt. 't Amsterdam „bij Abraham Wolfgang, op 't Rokin bij de „Beurs, in 't Geloof. A^ 1675." Ook dit werkje draagt den stempel van zijn tijd. De naam en kwaliteit van den schrijver zijn wel niet aangegeven, maar het is duidelijk, dat de Stalmeester hier aan het woord is. Het is nog niet veel, wat hij op de 72 bladzijden van dit boekje te vertellen heeft. Hij geeft echter niet enkel eenige recepten tegen verschillende ziekten en gebreken, maar laat daaraan voorafgaan eerst een korte bespre* king van de diensten, waarvoor de toenmalige paardenrassen het best geschikt waren en dan een en ander over de oorzaken en verschijnselen van verschillende inwendige ziekten in het algemeen. Slechts enkele jaren later verscheen een boekje, waarvan niet alleen het jaar van uit* gave, maar ook de naam van den schrijver wordt aangegeven op het titelblad. Men vindt daar: „Toevlugt of heylsame Remediën voor „allerhande Siektens en Accidenten die de *) Door de vriendelijke tusschenkomst van den Heer Van Hoffen, lid der Directie van de Firma Van Boek» hoven, was ik later in de gelegenheid hierover het oordeel te vernemen van de bekende autoriteit, den ZeerEerw. Pater B. Kruitwagen O. F. M. te Woerden. Deze verklaarde, dat er geen twijfel aan is, of het boekje is uitgegeven in 1631; 1° omdat hij met zijn kennersblik direct zag, dat de druk van het boekje niet is uit de eerste helft der ló^ eeuw, 2° omdat in 1531 te Leiden alleen een drukkerij hadden Peter Claeszoon van Balen en Peter Janszoon, terwijl 3J Andreas Cloucquius te Leiden in 1625 ook een ander werk heeft uitgegeven. 4° Bovendien leefde Petrus van Naaldwyck in de 17de eeuw, want in 1627 schreef Joh. van Naerssen, eerst predikant in Nederland, daarna studeerende in de medicijnen in Zweden, waar ook v. Naaldwyck woonde, een Latijnsch werk, waarin P. v. Naaldwyck een opdracht (lofdicht) plaatste. Gaarne betuig ik op deze plaats mijn oprechten dank voor de verschafte inlichtingen. „paerden soude konnen overkomen. Bij een „vergaedert in den tijd van 40 jaren door „Pieter Almanus van Coer Mr. Hoef*Smit „in 's Gravenhage. Mitsgaders een Kleyn „Tractaetje van Medicynen voor Koe*beesten. „In 's Gravenhage, gedrukt voor den Autheur „bij Levyn van Dyck, Boekdrukker by de „Luyterse Kerk. 1668. Met Privilegie." Dit is het type van een werkje afkomstig van een hoefsmid, van iemand bij wien geen wetenschappelijke grondslag gelegd is, die in den loop der jaren een aantal recepten heeft leeren kennen en deze mededeelt ten behoeve van zijn collega's. Want al bevat het boekje ook een teekening van een skelet van een paard en al wordt in de eerste 4 bladzijden iets medegedeeld over den bouw van het lichaam en in de twee volgende iets over ziekteoorzaken, toch is het geheel, be* staande uit 256 bladzijden, in hoofdzaak slechts een verzameling recepten. Over de oorzaken, het wezen en de verschijnselen der ziekten wordt zelden iets van eenige beteekenis ge* zegd en bij het nagaan van het „Register deses Boeks" blijkt wel, dat eenige schifting in de Remediën heeft plaats gehad, maar van een systematische verdeeling is heel weinig te bespeuren. Al begon in dien tijd de Stalmeester zich ook met ziekten van paarden te bemoeien, in hoofdzaak werd de behandeling van zieke paarden nog toevertrouwd aan de hoefsmeden. Niet alleen in Nederland, maar in geheel Midden *E uropa was de toestand aldus en zou hij tot op zekere hoogte nog lang zoo blijven. Ja zelfs tegenwoordig is net, vooral op het platteland, geen zeldzaamheid, dat de dorpsmid nog de eerste toevlucht is van den veehouder, dat in Duitschland „der Kur*. schmiede" hoogtij viert en dat in Frankrijk en België de „Maréchal ferrant" tevens „Maréchal vétérinaire" is. Het is niet te verwonderen, dat het boekje van den Mr. Hoefsmid P. A. van Coer of Cour onder zijn collega's en ook onder de paardenhouders gretig koopers vond; het gaf wat zij zochten: een aantal recepten tegen tal van ziekten en gebreken. De herdrukken volgden elkaar dan ook spoedig en wijzi* gingen, verbeteringen of uitbreiding daarin aan te brengen werd blijkbaar niet noodig geacht. Van af den 5den druk zijn aan het einde enkele recepten toegevoegd, maar overigens is de 12de druk, die in 1822 verscheen, nog woorde* lijk gelijk aan den eersten. Behalve de 12 Hollandsche bestaan er ook grooten stal van den koning van Frankrijk. Hij zelf was eerst écuyer, stalmeester bij verschillende hooge personages en later ver» bonden aan een groot paardendepot, tot hij in 1711 moest vluchten in verband met een duel. Hij kwam toen naar Nederland en werd stalmeester aan de Universiteit te Leiden. De titel van het boek is: „La parfaite con» „naissance des Chevaux, leur Anatomie, leurs „Bonnes et Mauvaises Qualités, leurs Maladies „et les Remèdes qui y conviennent, par „ J. de Saunier, Inspecteur de la Grande Ecurie „du Roi de France, pratiquée, continuée, et „donnée au Public par son Fils, Gaspapd „de Saunier, Ecuyer de 1'Académie de 1'Illustre „Université a Leide. Imprimé pour 1'Auteur, „chez qui on peut avoir des Exemplaires, et „se vend a la Haye, chez Adrien Moetzens, „Libraire, 1734. Avec Privilege de leurs Nobles „et Grandes Puissances les Etats de Hollande „et de West*Frise." Tegenover de titelpagina bevindt zich het portret van den schrijver op 70»jarigen leeftijd met den naam er om heen en het onderschrift: „Démontrer du Cheval 1'utile Anatomie, „Le guérir de ses maux, régler une Ecurie, „Rendre, dans le Manége, un Cavalier parfait, „Enseigner du Haras 1'agréable Science, „Consacrer au Public sa longue Expérience, „C'est ce qu'a fait celui, dont tu vois le „Portrait." In groot folio*formaat, met kloeke, duidelijke letters, maakt het boek op het eerste gezicht een goeden indruk; te meer nog, omdat er aan zijn toegevoegd 61 platen, elk met een of meer figuren, welke meerendeels voor dien tijd bijzonder belangrijk zijn. Aan de verwachting, daardoor en door de voorrede gewekt, wordt echter bij nadere kennismaking niet beantwoord. De schrijver zegt in de voorrede: „L'Ana* „tomie de toutes les parties du Cheval que „je leur (les lecteurs) donne, et que j'ai fait „dessiner d'après nature avec soin et avec de „grandes dépenses, n'est pas la moindre partie „de ce Livre." Maar in den tekst zoekt men tevergeefs naar een beschrijvende anatomie; alleen worden in de verklaring der figuren de namen van de daarop aangeduide onder* deelen genoemd. De figuren zijn, voor zoover ze de ontleedkunde betreffen, voor dien tijd heel mooi, maar de schrijver heeft ze niet, zooals hij zegt, naar de natuur laten teekenen, ze zijn overgenomen van Carlo Ruini. Volgens SchradersHering1) en Neumann*) l) loc. cit. pag. 379. ") loc. cit. pag. 349. is bovendien de tekst in hoofdzaak ontleend aan het Fransche werk van Soleysel, dat 70 jaar vroeger verscheen. Na vergelijking van den inhoud der beide werken kan ik dit echter niet bevestigen. Aangezien in hoofdzaak dezelfde onderwerpen worden behandeld, spreekt het van zelf, dat hier en daar eenige overeenkomst is te bespeuren, maar mij dunkt toch niet, dat de Saunier ook wat betreft de behandeling van de ziekten en gebreken der paarden, pla* giaat heeft gepleegd. Dit wil echter niet zeggen, dat het werk van de Saunier beter is dan dat van Soleysel. Na den dood van de Saunier (1648) zijn van hem te Amsterdam nog uitgegeven, in 1749 „Les vraix principes de la Cavalerie" en in 1756 „L'art de la Cavalerie". Overigens is in de eerste helft der 18de eeuw geen enkel nieuw veeartsenijkundig werk van eenige beteekenis verschenen en toch is de 18de eeuw van zeer grooten invloed geweest op de ontwikkeling der veeartsenijkunde, ook in Nederland. De vee* of runderpest, welke in 1709 in Europa haar intrede heeft gedaan, kwam in 1713 met zieke Deensche ossen ook in Neder* land en verbreidde zich daar spoedig in zoo sterke mate, dat vooral in 1714 en 1715 dui* zenden runderen stierven. Door de verschrikkelijke verliezen, welke de veehouders daardoor leden, werd meer aandacht geschonken aan de veeartsenijkunde, vooral toen de ziekte terugkeerde en in 1744 en 1745 meer dan 200.000 runderen als offer eischte, terwijl ze in 1767 en 1768 in niet minder hevige mate heerschte. De personen, die zich toen bezighielden met de uitoefening der veeartsenijkunde, stonden volkomen machteloos tegenover deze, hun onbekende, vreeselijke ziekte en zij waren niet genoeg wetenschappelijk ontwikkeld om ze behoorlijk te bestudeeren. Het gevolg hiervan was, dat in de 2de helft van de 18de eeuw tal van medici en andere personen zich onledig hielden met de bestu* deering van de veepest in de eerste plaats, maar verder ook van andere heerschende ziekten, en zelfs van alle inwendige ziekten der huisdieren, meer bijzonder van de runderen en schapen, wat tot dusverre over het algemeen erg verwaarloosd was. Tegelijkertijd zorgden de stalmeesters voor de verdere ontwikkeling van de paardenfokkerij, de bestudeering van de chirurgische gebreken, vooral van de kreupelheden der paarden en ook van de inwendige ziekten, waarbij in de eerste plaats de aandacht trok de droes, zoowel de kwade als de goedaardige, welke niet altijd scherp uit elkaar werden gehouden. Ook van dezen toestand vindt men de af* spiegeling in de literatuur. Wat de veepest betreft, is van een anonymus een boekje van 16 bladzijden, behelzende: „Bedenkingen en Raad noopende de tegen* „woordige sterfte onder het Rundvee", volgens een aanteekening op het boekje in Januari 1714 verschenen „In 's Gravenhage, bij Pieter van „Thol, Boekverkooper in 't lang Agterom". Uit den inhoud kan men opmaken, dat het op het laatst van 1713 is geschreven. De schrijver, blijkbaar een medicus, geeft aan de hand van beschrijvingen van Ramassini en andere personen uit Italië, waar de ziekte reeds sinds 3 a 4 jaren heerschte, en van oude schrijvers, zooals die door Gesnèrus verzameld zijn en na controleering daarvan door eigen waarnemingen, een opsomming van de ver* schijnselen en veranderingen, welke tijdens de ziekte en bij de lijkopening worden waar* genomen. Ofschoon beknopt, is de beschrijving heel goed, en als hij schrijft: „Indien' nu iemand, die wel ervaren is in de ken' „nisse der krankheden, aandagtig overdenkt den oor» „spronk, voortgang, snelheyd, geweldigheyd, onge» „neeslykheyd, doodelyke besmetting, toevallen voor „en na de dood, med welke alle deese siekte gepaard „gaat; hy sal niet twyfïelen of deese krankie is de „regte Pest van het Rundvee door besmetting ontstaan", zal iedereen toegeven, dat hij een goed inzicht had in de zaak. Dit blijkt ook uit de vol* gende hoofdstukken. In „Voorhoede voor de gesonde Beesten als de Stal nog reyn is" geeft hij naast voorzorgsmaatregelen van weinig be* teekenis ook heel rationeele; in de hoofd* stukken „Voorhoede voor de gesonde Beesten, als in de Stal een siek is" en „Geneesing der sieke Beesten" geeft hij ook wel maatregelen aan, maar wekt daarbij, vooral wat de laatsten betreft, geen groote verwachtingen. Het eerste werkje over runderpest is dus waarlijk niet het slechtste. Volgens een korte aanteekening C N". 551 van de bibliotheek der Veeartsenijkundige Hoogeschool is verder een „Naauwkeurige „Redenering over de tegenwoordige ziekte „en sterfte onder de Runderen, gedrukt te „Amsterdam bij Nicolaas van Hoorn in „8° groot 28 foliën, üytgekomen in Maart 1714". Eveneens vólgens deze aanteekening meent de schrijver, „dat de besmetting door de „lugt of een besmettende wolk wert voort* „geset." Hij recommandeert de stallen te berooken met „Toebak of steelen daar van" en schaafsel van hoorn; verder aan de gezonde en de zieke dieren knoflook en uien te geven en aan de zieke bovendien „Salammoniacum, Swavel en Potas", waaraan naar gelang van den aard der ontlasting opium of salpeter toegevoegd moet worden. Volgens F. C. Hekmeyer1) bestaat nog: „Voort (Abr. Sam van der), Missive ge* „schreven uit Loosduinen? aan een vriend, „consernerende de grasserende Veesterfte, „onder het Rundvee in ons lieve vaderland. „Leiden 1716 4°". In hetzelfde jaar verscheen een werkje over veepest dat, uit een zuiver veeartsenijkundig oogpunt beschouwd, volstrekt geen waarde heeft. De titel is: „De waare oorzaken van „Neerlands Plage, wegens de groote sterfte „onder het Rundvee, Neffens het heilzame „Middel ter Verlossing van de zelve, getoond „en aangedrongen uit de Klaagliederen Jer. „Cap. 3 vs. 38, 39, 40. Op den voorgaanden „Bid*dag, gehouden in de Provincie van „Groningen ende Ommelanden, in 't jaar „1715 wegens het aanhouden van die Plage, „(van desselfs begin, tot op deeze tyd toe) uit* „gebreid, waar met een ingevoegt is, een „Wederlegging van het gevoelen van F. Leen* „hof, aangaande den Hemel op Aarden, door „Joh. Adr. Mobachius, Bedienaar des H. Evan* „geliums tot Delfzyl, Te Groningen, by Jurjen „Spandaw, Drukker en Boekverkooper in de „Swanestraat in den Atlas. 1716." De schrijver betoogt alleen uitvoerig (157 bladzijden), dat „de waare oorzaken van Nederlands Plage zijn de zonden der menschen, dat de ziekte is een straf van God voor die zonden en dat het heilzame Middel ter Verlossing van de zelve" bestaat in de bekeering der zondaren. Een ander werkje is getiteld: „Schaadelijke „Veepest, Ontstaan sedert den Jaare 1711 in „Italië, Duitsland, en Zwitserland; en die in „deeze Nederlanden tot heden zoo jammerlijk „onder 't Hoornvee heeft gewoed. Waar in „de Oorzaak en Oorsprong deezer algemeene „Landplaag word aangeweezen, en de uit* en „inwendige middelen ter geneezing en be* „houdenis van 't Vee getoont; alsmede wat „noodige voorzorge deezer quaal dient ge* „bruikt. Alles door de beroemste Doctoren „van Italië, Duitsland en Zwitserland uitge* „vonden, en op bevel der Hooge Overigheit x) F. C. Hekmeiter, Korte geschiedenis en literatuur der runderpest. Te Amersfoort bij Jacobs en Meyers. 18*5. pag. 25. „beknoptelyk beschreeven : Door Carel Nico* „laas Lange, Phil. en Med. D. etc. door „A. Moubach vertaalt. Te Amsterdam by „Joannes Oosterwyk, Boekverkooper, op den „Dam, in de Boekzaal 1719." Dit boekje bestaat uit drie deelen. Het eerste deel: „van de oorzaak en oorsprong „der tegenwoordig woedende veepest"; het tweede: „van de Geneezing van 't besmette „Hoornvee" en het derde: „van de voor* „koming der verdere uitbreiding der veepest „en de bewaring voor de besmetting van ,,'t gezonde vee en d' onbesmette landen". Naast wat koren, vooral in het derde deel, wordt ook veel kaf gevonden. In het tweede deel wordt zoo ongeveer de geheele apotheek érbü gehaald, hetzij als inwendig genees* middel, hetzij als berookingsmiddel. Deze werkjes zijn te beschouwen als het gevolg van de eerste invasie van de runderpest. De tweede invasie der runderpest in 1744 en 1745 gaf reeds in 1744 aanleiding tot de verschijning van een „Huismans 'Wegwijzer, „waarin aangetoond word het behandelen zo „van Zieke als Gezonde Beesten, als van „Paarden, Ossen, Koeyen, Schapen en Varkens, „etc. Benevens derzelver Oorzaak en Ge* „nezinge; wegens de Pest*ziekten onder het „Rundvee. Door het Kunst*Genootschap „Nosce te ipsum, waar agter nog gevoegt is „een korte en ondervindelijke Genezinge, van „den tegenwoordige Pestziekten der Beesten „door eenMedecinae Doctor. Te Amsterdam bij „Bernardus Mourik, Boekverkooper in de Nes." Niettegenstaande de eigenlijke inhoud van het boek wordt voorafgegaan door een „Klink* dicht over de regeerende pestziekte onder het rundvee" en twee „Lofdichten op de Huismans Wegwijzer", is deze een boekje van heel weinig beteekenis. Na onbeduidende tractaten over de „Viervoetige Dieren, als Paarden, „Ossen, Koeyen, Schapen, Geyten, Verkens, „etc. volgt een Tractaat aangaande de tegen* „woordige Regeerende Pestziekte onder 't Rund* „vee", dat nog minder beteekent. De oorzaak, welke in dit tractaat voor de runderpest wordt aangegeven, is intusschen te curieus om ze stilzwijgend voorbij te gaan „Vooreerst, is (volgens ons Concept) principaal „de oorzaak der ziekte dat (gelijk ons bekend is) „eenigen tijd geleeden een groot gedeelte Muizen „(die eerst mede als een bezoeking en plage voor „den Landman geheerst hebbende) gestorven zijn. „Deze Muizen (niet alleen bij haar hebbende „Bloed en pis, en wat meer tot haar Levensloop „is nodig geweest) zijn onder de Aarde verrot, ,,'t welk veroorzaakt heeft quade zappen en vogten, „deze vogten zig met die des Aardbodems vers „mengt hebbende, hebben gestrekt tot voedzel en „voortkweking van 'tzaad. Dit zaad • vrugtbaar „gemaakt zijnde, door toedoening van de warmte „der zon (en alzoo broeisgewlji) heeft voortges „bragt Grasscheutkens, welke Grasscheutkens hebben „verstrekt tot voedzel der Beesten. „Ten tweede zoo weten wij dat schoon de Muizen „uit Aarde voortgeteelt, wederom tot Aarde ge» „keerd zijn, maar het Hair niet verteert, en gelijk ,,de Liefhebbers van Paarden, en voornamentlijk „in Duitsland, waar zij heele stoeterijen van „Paarden hebben, bekend is, dat wanneer een „Hoendersveder onder het voeder komt, een Paard „heel ziek word: ja dat meer is, als het een veder „van een Hoen is, dat geele Pooten heeft, is het „bij de dood af. „Dit brengen wij bij, omdat wij onderstellen „dat het Muizen*Hair zich ook onder het Voeder „verspreid hebbende, als een Vergift in de Maag „verstrekt heeft". Als aanhangsel is toegevoegd, „Noch een „korte en klare Geneezingswys, om de ziekten „der Beesten te geneezen. Door een Med. „Doctor gecommuniceert." De ziekten, hier bedoeld, zijn de pestziekten onder het rund* vee en de behandeling bestaat in de toediening van purgaties en lavementen aan de zieke dieren en berooking van de stallen zoowel voor de gezonde als voor de zieke. Volgens Hekmeyer1) verschenen eveneens in 1744 „W. Mylius. Natuur* en geneeskundig „berigt omtrent de ziekte en sterfte van het „Rundvee", en „Geneeskundige verhandeling „over de ziekte onder het Rundvee en de „middelen om dezelve te genezen. Amsterdam „bij J. Graal". Van meer belang is het echter, dat deze nieuwe invasie der veepest oorzaak was, dat volgens P. Camper2) „de Staten van Holland „de Leidsche Faculteit der Medicynen raad* „pleegde om by voorraad eenige behoedmid* „delen aan de hand te geven, welke gedrukt „zyn by Luchtmans. 1744" en dat „Bor* „gemeesteren en Vroedschappen der stadt „Utrecht" aan de „Medicynsche Faculteit op „de Academie van Utrecht" verzochten een advies uit te brengen over de heerschende veeziekte. Het resultaat hiervan was het volgend rapport: „Gedagten van deHeerenProfessoren „uytmakende de Medicynsche Faculteyt op de „Academie van Utrecht over de ziekte onder „het Rundvee thans woedende, waarby nog „gevoegd zyn eenige der Observatien, uit welke „de voornoemde gedagten zijn opgemaakt; „op ordre van Borgemeesteren en Vroed* x) loc. cit. bl. 26. 2) Lessen over de thans zweevendeveesterfte. 1769,bl.6. „schappen der Stad Utrecht, door derzelver „Gecommitteerden met de nodige Rapporten, „Resolutien en Memorien hiertoe behoorende „in het ligt gegeven. Te Utrecht, gedrukt bij „Jacob van Poolsum, stads Drukker tegenover ,,'t Stadhuis. 1745. Met Privilegie". Hieruit blykt, dat de „Heeren Professoren, uytmakende de Medicynsche Faculteit op de Academie van Utrecht" op een eerst verzoek om advies, op den 9 Januari 1745, naar aan* leiding van een rapport van den Stads Ope* rateur en Chirurgyn „wel en voorsigtelyk berigt hebben, dat Haar Ed. „met geen grond genoeg over deze woedende quael „zig konden uiten, ten zy alvorens door het openen „van meer der beesten, als in de Memorie sub. „lit. C. hier annex vermeit, geinformeert waren, en „dat wel van zulken, die uit verscheyde stallen „genomen waren en waer in men bemerken konde, „dat op een verscheyde wyze in hunne ziekte „schenen aangedaan te zijn." (Blz. 5). Naar aanleiding hiervan werden door de „Groot Achtb. Heeren Borgemeesteren en Vroedschappen" „vier ervarene Chirurgyns geauthoriseert, om met „den eersten soo veel beesten, als doenlyk was te „openen, en daar in nauwkeurig te examineeren „en aan te tekenen de gesteltheid van alle deelen, „in de kop, borst en buyk, en verders alles, wat „in des en van eenigen dienst soude konnen zyn; „als mede, om soo veel als doenlyk is, sig te in» „formeeren op alles, wat in de siekten der ge» „opende beesten was voorgevallen." (Blz. 5). Deze vier Chirurgyns, „waer by eenige Doe* „toren uyt sugt voor de Ontleedkunde en om „in desen aen UEd. Groot Agtb. heylsame „intentie eenige hulp toe te brengen, sig ge„willighebbenaengeboden en daertoe welheb* „ben willen bevlytigen" (blz. 6)brachtenmetbe< kwamen spoed rapporten uit van hunne waar* nemingen, zoodat reeds op 3 Februari 1745 werden medegedeeld de „Gedagten van de „Medicynse Faculteit te Utrecht, gegeven, ter „requisitie van de Ed. Groot Achtb. Heeren „Borgemeesteren en Vroedschap der Stad „Utrecht, over de thans woedende ziekte onder ,,'t Rundvee, steunende op de kennisse der „toevallen en der beleedigde deelen; aan Haar „uit menigvuldige waarnemingen, op verscheide „plaatsen, zoo in zieke als na derzelver dood „geopende, Beesten, deels door Haar selven, „deels ook, en wel meest, gedaan door vier, „op Haar verzoek daar toe, van Haar Ed. „Groot Achtb. aangestelde Chirugyns, ten „vollen gebleken." „Uit welke waarnemingen dezer ziekte in „verre de meeste Runderen schynt te zyn een „besmettelyke Rotkoorts; gepaard met een over* „vloedige en niet zelden zeer bedorvene Gal; „en dikwyls met een zeer hevige Ontsteking, „dan het eene, dan het andere Deel aandoende; „en eindigende in eene Bederving en Ver* „sterving van een of meerder Deelen en In* „gewanden des Beests." (blz. 9). Deze „Gedagten" hebben ons dus niet veel verder gebracht wat betreft de kennis van het wezen der ziekte, maar de wenken, gegeven om verspreiding der ziekte tegen te gaan, verdienen alle aandacht. Zij wenschen „dat niets, hoe ook genaemd, van al wat digt by „een of meerder besmette Beesten geweest is, na „of over een gezonde plaats of stal vervoerd worde. „Als in 't byzonder zoodanige Paarden, Schapen, „Honden, Katten, Hoenders, Kalkoenen, Hooy, „Stroo, Klederen, ja zelfs Menschen; Dog overmits „deze somtyds genoodzaekt zyn na elders zig te „begeven, behoorden dezulke met andere klederen „te verkeeren by de zieke Beesten, en met andere, „ten minsten bovenklederen, na zig gereinigd te „hebben, uit te gaan; daar by nog waarnemende „dat de eerste klederen, best van linnen, altyd in „de besmette stal bleven, en de laatste op een „plaats in huis, verst van de stal afgelegen." (Blz. 10). Verder achten ze wenschelijk het vervoer van rundvee en den omgang met personen uit besmette streken zooveel mogelijk te be* perken; de runderen aan de ziekte gestorven zagen ze liefst „in hun geheel verbrand, zonder dezelve eerst „verre te vervoeren, en zulx hoe eerder, hoe beter; „overmits het zeer is te dugten, dat deze afges „storvene Beesten, begraven wordende, vooral „maar lugtig en niet zeer diep, deze besmetting „zullen doen volharden, ja nog meer toenemen, „en mogelijk, hetgeen God verhoede 1 tot de men» „schen zelve overslaan." (Bladz. 11). De melk van zieke beesten achten ze ge* vaarlijk voor mensch en dier; ze moet in een diepen kuil worden weggeworpen. Komt de ziekte naderbij, dan is volgens hen noodig afwisselend „verlugting" en berooking van den stal, welke altijd zeer rein moet zijn; daarbij moest men „de Runderen matig en lugtig voedzel en genoeg te drinken geven". Omtrent de behandeling der zieke runderen brengen ze niet veel nieuws; berooking der stallen met verschillende middelen, aderlatingen, waarbij het beter is „wat te stout en te ryke* „lyk, dan te vreesagtig en te schaars" te zijn, en verder toediening van verschillende genees* middelen, welke ook reeds door vroegere schrijvers aanbevolen zijn. In hetzelfde jaar werd de „Verhandeling „van de tegenwoordige ziekte en sterfte van „het Rundvee, met Waarnemingen opgehelderd, „door vier Geneesheeren. In 's Hage, bij E. „de Haan, Boekverkoopers op de Markt, over „het Boterhuis. 1745, opgedragen aan de ver* „maarde Faculteit der Geneeskunde, op 's „Lands Hooge Schoole te Leiden." De namen der vier geneesheeren zijn Anton de Haen, Wilh. Ouwens, Abr. Westerhof en Corn. Henr. Velse. In deze verhandeling geven zij een goede beschrijving van de ziekteverschijn* selen en komen evenals de Utrechtsche Pro* fessoren tot de conclusie, dat het een rotkoorts is met ontsteking van alle ingewanden. On* danks heel interessante beschouwingen over de behandeling moeten zij toch zeggen: „Nopens de genezinge konnen wy als noch niet „veel beloven." Volgens Hekmeyer x) verschenen nog „Ont* „deckinge van een groot geheim te genezinge „van het Rundvee. 8°. Amsterdam. 1745", „Missive uit Emckendorff in het Holsteinsche „aan de Hoogmogende Heeren Staten Generaal „der Vereenigde Nederlanden gezonden in dato 8 Juli 1745. In het Hollandsen vertaald en op de Landsdrukkerij te 's Hage uitgegeven"; „J. Marchant, Nagalm over de Veeziekte. „Haarlem. 1745"; „E. Metelerkamp, Raad ter „afwendinge van de Pest onder het Rundvee. „Rotterdam bij N. Byl 1748.4°"; „Ordonnantie ,.op bevel van Z.M. den Koning van Pruissen „in dato 13 Aug. 1749 gepubliceerd, vertaald „in het Nederduitsch en op de Landsdrukkery „te 's Hage uitgegeven," en „Saamensprake over „de sterfte onder het Rundvee, 8°. Utrecht. 1754". In 1755 kreeg ook de Nederlandsche litera* tuur over de runderpest een ander karakter. De ziekte werd van toen af vergeleken met de pokken van den mensch en in verband daarmede trad de inenting op den voorgrond. De rij werd geopend door: „Eerste proef= „neeming over de uitwerkingen van de in* „entinge der besmettelijke ziekte in het rundvee, „gedaan in de Beverwyk door Corn. Nozeman, „Leeraar der Remonstranten te Haarlem, Agge „Roskam Kool, en Jan Tak, Doctor in de „Medicynen te Leiden. Te Amsteldam, by „K. van der Sys en K. de Veer, Boekverkoopers „in de Beursstraat, 1755." Zij brengen hierin verslag uit van hun inenting der veepest in navolging van die der pokken van den mensch. In Engeland was de enting van veepest reeds toegepast, maar in het Voorbericht verklaren de schrijvers, „dat zij voor of onder het doen „van de Inentinge geene kennis gehad hebben „van den brief van den Heere Dobson, gemeen ') loc. cit. bl. 26. „gemaakt in het Gentleman's Magazine voor „de maand December 1754." Prof. Schwenke deed volgens Camper1) „in „den Haag Proeven op het vee door Inenting, „welke hij aan eenen Vriend schijnt mede* „gedeeld te hebben 1757, deeze wordt ge* „vonden in het Bremische Magazin zur Aus* „breitung der Wissenschaften etc. I Band „N 47 p. 406." In 1758 schreef J. Grashuis2) een „Berigt „aangaande de Inenting der besmettelijke ziekte „in het rundvee, in een aanmerkelijk getal „beesten te werk gesteld en tot verdere be* „proeving onzen landsgenooten voorgehouden „door J. G." In dit bericht tracht hij een verklaring te geven waarom meerdere personen met de enting ongunstige resultaten hadden, wijst hij op verschillende zaken, waarmede bij de enting rekening gehouden moet worden en brengt hij verslag uit van eenige proeven in die richting door hem genomen. In 1762 verschenen de „Waarnemingen in „de rundveesterfte, gedaan in de jaren 1757 „en 1759, dienende tot een voorfooper, ter „nader Verhandeling over dezelfde stofte, door „J. Engelman"3). De „Nader Verhandeling „over de rundveesterfte" kwam het volgende jaar4), maar Engelman, die meent, dat de runderpest meer overeenkomst heeft met de mazelen dan met de pokken, blijkt reeds geen onvoorwaardelijk voorstander van de enting te zijn; „de uitslag is niet voldoende genoeg „geweest om ze zeer aan te prijzen." In 1765 werd gedrukt de „Verhandelinge „over de natuurlijke oorzaaken der ziekte „onder het rundvee en derzelver langere „duuringe als te voren, waarin zeer waar» „schijnlijke Reedenen gegeeven worden van „vreese, dat deeze ziekte een Land*ziekte zal „blijven en daarom de in*enting derzelve aan „Kalvers en Jonge beesten als het beste Middel „ter voorkominge van de kwade gevolgen „deezer Ziekte en te gelijk als zeer nuttig en „voordeelig wordt aangepreezen. Gaande „vooraf twee vertoogen, gezonden aan de „Hollandse Maatschappy der Weetenschappen, „ter beantwoording eener vraag over deeze „stoffe in 1759 voorgesteld en in 1760 her* ') loc. cit. bl. 62. 2) Uitgezogte Verhandelingen, derde deel, p. 246 Amsterdam, F. Houttuin, 1758. 3i Verhandelingen uitgegeven door de Hollandsche Maatschappye der Wetenschappen te Haarlem. Zesden deels, tweede stuk, bl. 955. Te Haarlem by 1. Bosch. 1762. *) Idem. Zevendendeels, eerste stuk. bl. 247. „gedragen door R. Forsten, Archiater van „Gelderland en Professor in de Geneeskun* „de te Harderwijk; waar bij gevoegd is, „voorbehoed en Geneeskundig advies over „dezelve vee*pest, uitgebragt door de Genees* „kundige Faculteit te Harderwijk, te Arnhem „bij Wil. Alb. van Goor. ord. Provintiale en „Quartiers Drukker. 1797." Ongeveer gelijktijdig verscheen het „Rapport „wegens den staat der veeziekte waargenomen „in de maand December 1796, in de landen „tusschen Maas en Waal, en den Lande van „Cuyk door S. J. Brugmans, professor in de „genees* en kruidkunde aan 's Lands Hooge „School te Leyden, uitgegeeven op last der „Nationale Vergadering. Te Leyden bij A. „en J. Honkoop 1797". Niet geheel ten onrechte wordt het rapport van Prof. Brugmans aan critiek onderworpen; 1°. in „Bedenkingen voor en tegen het „Rapport van Prof. Brugmans, wegens den „staat der Veeziekte in de maand December „1796 in de landen tusschen Maas en Waal „en in den Lande van Cuyk. In Holland „1797" van N. N. en 2°. in „Vergelijkende Aanmerkingen der „waarnemingen, door kundige, onderzoek* „lievende Mannen in de voorige veesterften „geboekstaaft, tegens die, welken in het rap» „port wegens den staat der veeziekten zijn „waargenomen, in de maand December 1796 „in de landen tusschen Maas en Waal en den „Lande van Cuyk door S. J. Brugmans, „thands vrijmoedig beoordeeld door Joannes „le Francq_van Berkhey, M. D. en Praelector „in de Natuurlijke Historie aan dezelve wel* „gemelde Hoge School. Voor rekening van „den Autheur, 1797." Prof. Forsten en de Geneeskundige Facul* teit te Harderwijk adviseeren op gezag van Camper, Grashuis, van Doeveren, Munniks en anderen nog tot inenting, althans wat be* treft jong vee; bij ouder vee, waarbij de enting „niet altijd met zulk een gelukkig gevolg bekroond „wordt", achten zij „het doden van het vee, ter* „stond wanneer zich de zekere tekenen van be» „smetting bij hetzelve opdoen, niet minder nuttig „en noodzakelijk". In 1799 verschijnt zelfs nog „Waarachtig „en naauwkeurig Onderwijs voor den land* „man aangaande de rundveeziekte en derzelver „inenting door G. C. Reich, Hoogleeraar in „de Geneeskunde te Erlangen, enz. uit het „Hoogduitsch vertaald, naar den tweeden „Druk, met een voorrede van R. Forsten, „Eerste Hoogleeraar in de Geneeskunde aan „de Bataafsche Hoogeschool te Harderwijk, „enz. Te Zutphen hij H. C. A. Thieme, 1799", waarin de enting nog sterk wordt aanbevolen, al voegt de schrijver aan haar lofprijzing toe: „Er zijn echter eenige regelen van voorzichtigheid „op te merken, zonder welker naauwkeurige waarneming gij zeer ligtelijk in grootere schaade „zoude kunnen geraken, als het geval anderszins „zoude plaats hebben", (bl. 86). Toch hadden toen de voorstanders van het enten blijkbaar het pleit reeds vrijwel verloren. Niet alleen dat Prof. Brugmans m zijn rapport niet er over spreekt, noch zijn anonieme be* strijder, noch Le Francq. van Berkhey, maar in hetzelfde jaar 1799 werd het inenten of doen inenten verboden. Althans in het archief van de voormalige Veeartsenijschool bevindt zich een brief, gedateerd 6 Augustus 1839, waarin de Administrateur van de Nationale Nijverheid, Netscher schrijft, dat voor zoover hij kon nagaan, nimmer wet* telijk werd ingetrokken art. 14 van de Wet van 26 Decemb. 1799, volgens welk artikel, „het inenten of doen inenten van runderbeesten „(tegen runderpest) binnen de Bataafsche Republiek „provisioneel is verboden op poene, dat diegenen, „welke zich mogten onderstaan om eenig vee in „te enten, te laten inenten of daartoe, hetzij door „het overbrengen van smetstoffen of op eenige , andere wijze mede te werken, zonder eenige ver* „schooning, met geeseling en bannissement buiten „de Republiek zouden worden gestraft." Het is wel opvallend, dat Le Francq. van Berkhey, die in 1808 in het 8ste deel van zijn „Natuurlijke Historie van Holland" de veepest uitvoerig behandelt (bladz. 267 tot bl. 527), over dit verbod niet spreekt en zegt: „Wij zullen, ten aanzien der inenting, niets beslissen, „maar eene korte schets geven van de verschillende „gevoelens omtrent dezelve en ook iets van deszelfs „geschiedenis en van de behandeling voorstellen." (bl. 492). In het „Handboek der algemeene Veeartsenij* kunde door J. N. Rohlwes, vertaald door A. Numan, 1812" wordt op bl. 218 gezegd: „Ik heb met opzet over de Rundveespest uit dien „hoofde, hier niet gehandeld, dewijl er nog geen „middel bekend is, door welke dezelve genezen „kan worden." In het „Handboek der Genees* en Verlos* kunde voor het Vee door A. Numan, Groningen, 1819", zegt de schrijver: „Daar evenwel ook door de inenting eene voorts „durende besmetting onderhouden wordt, moet „dezelve geacht worden te strijden met het oogmerk „der thans bestaande verordeningen, welke strekken, „om, door het spoedig dooden van het zieke of vers „moedelijk besmette vee, de gelegenheid tot verdere „besmetting ten eenen male weg te nemen; om „welke reden dezelve niet zonder grond verboden „is. Wij zullen daarom ook over de wijze, waarop „de inenting geschieden moet, en hetgeen daarbij „dient te worden in acht genomen niet handelen." Overigens verscheen in het begin van de 19de eeuw alleen, „Over den Aard en de „Geneeswijze eener Veeziekte evenals zoo* „danige in de maanden Januari en Februari „van het jaar 1814 in de streken van Utrecht „gewoed heeft door J. C. Krauss, Med. Doet. „en Professor in de Praktische Geneeswijze „aan de Universiteit te Leyden, en lid van ver* „scheide geleerde Maatschappijen. Te Leyden „bij H. W. Hazenberg Jr. 1814." Dit werkje beteekent niet veel, wat niet zal verwonderen, als men nagaat, dat de Schrijver begint met te zeggen, dat hij zich nimmer met de geneeskunde der dieren heeft bezig gehouden en slechts eenige beschouwingen geeft naar aanleiding van hetgeen hij er over heeft gelezen om daaruit een geneeswijze te construeeren. De bronnen, waaruit hij heeft geput, blijken te zijn de lessen van Camper en van Vink, het rapport van Brugmans en vooral een veeartsenijkundig boekje van Abild* gaard, waarvan in 1791 een Hollandsche ver* taling was uitgegeven. Niet alleen de runderpest, maar ook andere heerschende ziekten hebben aanleiding gegeven tot de uitgave van verhandelingen daarover. Reeds de „Brief van G. Bidloo aan Antony „van Leeuwenhoek wegens de dieren, welke „men zomtyds in de lever der schaapen en „andere beesten vind. Gedrukt te Delft, by „Hendrik van Kroonevelt, Boekverkooper, „1698", wijst er op, dat distomatose bij de schapen en andere dieren niet onbekend was. Dat deze ziekte ook in de 18de eeuw de aan* dacht trok, blijkt daaruit, dat de Maatschappij ter bevordering van den Landbouw te Amster* dam in 1777als prijsvraag stelde: „Welke zyn „de kenteekenen van het Ongans onder de „schaapen; waardoor wordt deze ziekte ver* „oorzaakt, en hoe kan men dezelve voorkomen „of geneezen ?" De antwoorden hierop zijn opgenomen inde „Verhandelingen uitgegeven door de Maat* „schappy ter bevordering van den landbouw, te „Amsterdam Tweeden deels eerste stuk. Te „Amsterdam bij CésarNoëlGuérin. 1780". Aan het uitvoerig antwoord van Johannes Veirac, Med. Doctor, etc. werd de gouden medaille toegewezen; aan het beknopter van C. Pere* boom, Med. Doctor, de zilveren, terwijl boven* dien eenige waarnemingen over het „ongans" waren ingezonden, waarvan een uittreksel aan de antwoorden werd toegevoegd. Vooral in het tweede antwoord wordt meer* malen verwezen naar het Duitsche werk van J. C. Schaeffer „Die Egelschnecken in den „Lebern der Schafe, Regensburg. 1753". Dit gaf vermoedelijk aanleiding tot de „Verhande* „ling over de botten of zuigslakken in de „lever der schaapen en de daaruit ontstaande „ziekten der schaapen, in het Hoogduitsch „beschreeven door J. C. Schaeffer, Predikant „te Regensburg, etc, vertaald door J. F. Muller. „Met een kopere plaat. Te Amsterdam, by „F. B. Elwe. 1782". In deze verhandeling worden de leverbotten, zooals de vertaler zegt, meer „natuurkundig" besproken, terwijl in de beide antwoorden, in verband met de vraag der Maatschappij meer de ziekte wordt behandeld, welke het gevolg is van de aanwezigheid der botten, de distomatose. Ook het miltvuur trok de aandacht en vormde het onderwerp van een prijsvraag der in dien tijd zeer actieve Maatschappij ter bevordering van den Landbouw, te Amsterdam. Het gevolg hiervan was, dat in het twaalfde deel van de Verhandelingen der Maatschappij, in 1797 verscheen het „Antwoord op de vraag „door de Maatschappy bovengenoemd in den „Jaare 1792 opgegeven, om vóór den 1 De* „cember 1794 beantwoord te worden: Welke „zyn de aart en de onderscheidene kentekenen „(zoowel bij het leven, als na de dood, by „het openen, waar te neemen) van eene ziekte, „die gemeenlyk het bloed, het vuur, of het „darmvuur genoemd wordt, en die inzonder* „heid de schaapen doch ook andere, voor den „Landbouw nuttige Dieren aantast; waardoor „wordt deze ziekte veroorzaakt; en hoe kan men „dezelve voorkomen of geneezen?" — door „Johan Gunther Eberhard, Doctor in de ge* „nees* en heelkunde te Zeist, enz. Aan welk „antwoord deGoudeMedaille is toegeweezen". Hierin wordt het „vuur" zeer uitvoerig be* handeld en tevens het bewijs geleverd, dat Virgilius in het 3de boek zijner Georgica het miltvuur op het oog had en niet de vee* pest, zooals vrij algemeen werd beweerd; en als Virgilius volgens de vertaling van Vondel (Lantgedichten, Boek III vers 684 — 690 en 700—704) zegt van het paard: „Indien de zieckte zich verheffe in deze ellende, „Dan branden d'oogen in het hooft: het [hygt van dorst: „Het haalt den adem uit het diepste van [zyn borst, „Zucht zwaarlyck midlerwyl, en hyght om [lucht te winnen, „Het zucht en spant gedarmte en ingewant [van binnen, „Het zwarte bloed ontloopt den neus, valt [ruw en raeuw, „De keel, de drooge tonge al t'eng en veel te [naeuw". van het rund: „De stier, die met den ploegh al roockende [aan komt rucken, „Stort neder, en braeckt schuim en bloed [alle oogenblick „Ten monde uit, geeft terstond den aller» [jongsten snick. „De droeve lantman spant den macker uit, i [die druckigh „Zyn broeders doot betreurt". . . . en verder (vers 761—763): „En indien 'er iemant quam, „Die dit besmette kleet in zyne handen nam, „Die kreeg een roode puist aan 't lichaam, en [de leden"; dan is dit ongetwijfeld eer van toepassing op het miltvuur dan op de veepest. In 1808 verscheen „Prysverhandeling over „het Miltvuur van het Rundvee door den „Koninklyk'Pfuissisehen Kreitz*Physicus, den „Geneesarts Kausch te Militsch in Silezie. Uit „het Hoogduitsch; met bygevoegde Aanteeke* „ningen door Willem van Rees, Med. Docter „enz. Te Arnhem by J. H. Moelman Jr., 1808." In 1818 verscheen hiervan by J. Noman te Z. Boemel een tweede druk met den titel „Onderwys voor den Landman of Prysver* „handeling over het Mildvuur van het Rundvee „en derzelver geneeswyze door enz.", die ove* rigens volkomen gelijk is aan den eersten druk. Deze vertaling is wellicht daaraan te danken, dat in 1808 in een gedeelte van Gelderland en Brabant het miltvuur vrij uitgebreid onder menschen en dieren heeft geheerscht. Uit aan* teekeningen van den vertaler blijkt, dat hem van deze miltvuur*invasie wel veel bijzonder* heden werden meegedeeld, maar dat hij ze niet persoonlijk heeft waargenomen. Dit was wel het geval met den schrijver van de „Korte schets van eene in den jare 1808 „in een gedeelte van de provinciën Gelderland „en Braband geheerscht nebbende kortstondige „Koortsziekte onder het Rundvee, (bekend „onder de benaming van het vuur, het bloed „of mildvuur) en de gevolgen van dezelve voor „vele bewoners dier streken door David Heil* „bron, C.z., Medic. Doctor te Amsterdam, etc. „Te Amsterdam by Johannes van der Hey. „1815." Hierin wordt niet alleen het verloop der epizoötie in bijzonderheden beschreven, maar ook de ziekte zelf wordt uitvoerig en nauwkeurig besproken. Meer sporadisch schijnt het miltvuur in het laatst der 18de en in het begin der 19de eeuw niet zeldzaam te zijn geweest. Dit blijkt niet alleen uit het feit, dat in 1792 door de Maat* schappij ter bevordering van den Landbouw te Amsterdam een prijsvraag over het miltvuur werd uitgeschreven, welke beantwoord werd door Dr. Eberhard te Zeist, zooals hiervoor reeds werd vermeld, maar ook nog daaruit, dat Prof. Forsten1)» sprekende over de eerste ge* vallen van veepest in de omstreken van Nij* megen, zegt: „Men hield in den beginne de ziekte voor het miltvuur." Behalve over de genoemde ziekten werden niet veel verhandelingen over speciale ziekten geschreven. Van de hand van den reeds genoemden Petrus Camper, Professor te Groningen, be* staan er naast zijn bekende „Lessen over de „thans zweevende veesterfte" enkele kleinere, welke meerendeels zijn opgenomen in „Herrn „Peter Campers, Magisters der freyen Künste, „etc. sammtliche kleinere Schriften die Arzney* „und Wundarzneykunst und Naturgeschichte „betreffend. Ins Teutsche Übersetzt von J. F. „M. Herbell (mit Kupfern). Leipzig bey Sieg* „fried Lebrecht Crusius, Dritten Bandes erstes „Stück. 1788." „Ueber die Lungenwürmer" Seite 201. (Longwormziekte bij kalveren). „Ueber die Bellensucht (Bilzucht) der Kalber" Seite 210 (Boutvuur). „Ueber die Giftseuche" ('t Fenyn) Seite 212. Het is niet heel duidelijk, wat de schrijver met ,,'t Fenyn" bedoelt. Wel* licht miltvuur, maar het is ook mogelijk, dat meerdere ziekten met elkander verward worden. Bovendien bevorderde de Maatschappij ter bevordering van den Landbouw te Amsterdam niet alleen dezen, maar ook in sterke mate de studie en de bewerking van verschillende onder* deelen van de veeartsenijkunde. Zij deed dit, omdat ze volgens het Voor* bericht van het 1ste deel van haar „Ver* handelingen" (1778) onbetwistbaar acht, dat de Veeartsenijkunde, evenals de Scheikunde, de Kruidkunde en de Meteorologie, „welke, schoon 1) De vee«pest, welke zich in het Quartier van Ny= megen geopenbaart heeft. Arnhem. W. A. van Goor. 1797. pag. 29. „het begrip van den werkenden Landman te „boven gaande, evenwel als waare gronden „tot de kennisse van den landbouw moeten „aangemerkt worden, genoegzame voorwerpen „uitleveren, om, jaarlyks, nieuwe proeven, op „te geven en voor te staan." In het Voorbericht van het „zesden Deels, „tweede stuk" (1789) wordt gezegd: „De „Ars Veterinaria of Vee*artzeny*kunde, welke, „in ons land, niet altoos met zooveel oplettend* „heid en ervaarnis, als zy vereischt, en haar, „in andere landen, worden toegewyd, be* „oefend word, is, gelyk uit het eerste stuk „van het zesde Deel duidelyk kan blyken, „een voorwerp gebleeven, waarop de Maat* „schappy steeds haar aandacht gevestigd heeft." Zij deed dit niet alleen door besprekingen op haar vergaderingen, maar ook door het opnemen van mededeelingen op veeartsenij* kundig gebied in haar „Verhandelingen" en vooral door dikwijls de onderwerpen der prijsvragen, waarvan zij jaarlijks eene of meer opgaf, te nemen op het gebied der veeartse» nijkunde of hieraan grenzende. Dit blijkt, wanneer we nagaan, welke deelen der „Ver* „handelingen uitgegeven door de Maatschappij „tot bevordering van den Landbouw te Am* sterdam" onderwerpen bevatten van meer of minder zuiver veeartsenijkundigen aard. 1ste j)eej i77g q j Bloys van Treslong. Verhandeling over de ziekte onder het rundvee. Hoe dezelve zooveel mogelyk voor te komen, te ver* minderen of te geneezen. 2de Deel, ls,e stuk, 1780. J. Veirac, Med. Doet. etc. Antwoord op de vraag in den Jaare 1777 voorgesteld: „Welke zyn de Kenteekenen van het Ongans „onder de Schaapen; waardoor „wordt deeze ziekte veroorzaakt, „en hoe kan men dezelve voorkomen „of geneezen." Welk antwoord de Gouden Medaille is toegewezen. idem. C. Pereboom, Med. Doet. idem. Zilveren Medaille. idem. P. T. Couperus, Bedienaar der G. W. te Gouda. Waarnemingen over het Ongans. idem. 2de Stuk. 1781. Bericht van de In* enting der Kalveren. Uitgegeven door de Mij. enz., getrokken uit de stukken aan Haar, zo ter ver* krijging van de door de Maat* schappij uitgeloofde Premiën als anderzins, toegezonden. 3de Deel, lste stuk, 1784. Geert Reinders, Huisman te Garnswert. Antwoord op de vraag in den Jaare 1779 op* gegeven: „Alzo de ondervinding „leert, dat by het Hoornvee zekere „hoedanigheden gevonden worden, „die niet algemeen zyn, maar by „sommige Beesten alleen, of in een „hooger trap plaats hebben, en die, „zowel in den staat van gezond* „heid, als by voorvallende ziekten „nuttig of nadeelig zyn, zo wordt „gevraagd: Welke van diergelyke „hoedanigheden zich voortplanten „en op de Kalveren overgaan? Welke „integendeel aan enkele beesten eigen „zyn en zich bepaalen? Aan welke „tekenen men de bestendige en zich „voortplantende kan erkennen? „En op wat wijze men uit deeze „kennis het meeste voordeel kan „trekken." Gouden Medaille. idem. Brief over het geneezen van het schurft der Schaapen, verrigt door Swerus Tansze, Knegtaanhet Haag* sche Schouw, Aan wien door de My. voor het openbaaren van het Middel, en de wyze van behande* ling, een zilvere Tabaksdoos, met 25 gouden Ducaaten in dezelve, is vereerd geworden. idem. Ander geneesmiddel voor het Schurft der Schaapen, door DirkGerritze van Beuzekom, Huisman te Loenen en honorair Lid der Maatschappy, aan de Maatschappy meegedeeld. idem. 3de stuk, 1786. Tweede bericht over de inenting der Kalveren. 6de Deel, l5tc stuk, 1789. Lamb. Aartsen, Pre* dikant te Voorhout, enz. Antwoord op de vraag door de Maatschappij, ter bevordering van den Landbouw, te Amsterdam, in den Jaare 1784 opgegeven, om vóór den 1 Dec. 1786 beantwoord te worden: „Welke zyn de ziekten der Kalveren, „gedurende de eerste drie Maanden? „— welke zyn de beste middelen, „om die ziekten, en wel speciaal de „zoogenaamde Kug, voor te komen „en te genezen?" Aan welk antwoord de goude medaille is toegeweezen. idem. » » » Tweede antwoord op boven* staande vraag; aan welk antwoord de Zilvere Medaille istoegeweezen. idem. Symen Korver, Huisman te Oukoop ter Aa. Derde antwoord op boven* staande vraag; aan welk antwoord een Praemie van zes ducaaten, of een stuk zilver van gelyke waarde, was toegeweezen. idem. Leendert van der Harst, Huis* man te Scheveningen. Behoed* middel tegen de Kug der kalveren, medegedeeld aan de Maatschappy ter bev. van den landbouw te Am* sterdam; aan wien deswegens een Exemplaar van de werken der Maat* schappij is toegeweezen. idem. Bericht wegens eene besmettelyke kwaal doorgaans genoemd de Tong* blaar, en waarmede het Rundvee, enz. zomtyds word aangetast. idem. Derde Bericht van de inenting der kalveren, uitgegeeven door de Maatschappy, getrokken uit de aan Haar toegezonden stukken. idem. Corn. Ferne. Med. Doctor te Leiden. Antwoord op de vraag door de My. voorgesteld den 28 Dec. 1785, we» gens de bevrijding der Runderen, van de besmettelyke ziekte, op het Eiland Vlieland. Aan welk antwoord een Zilvere Medaille is toegeweezen. 7dc Deel, 2de stuk, 1790. Joh. Evenbly te Gouda. Bericht aangaande eenige behoed* en geneesmiddelen tegen verscheiden kwaaien van het Rund* vee, medegedeeld aan de Maat* schappy. Aan wien deswegen, in 1789 eene Zilvere Medaille is toegewezen. idem. H. Brassart, Mr. Schoenmaker te Amsterdam, C. Ferne Med. Doet. te Leiden en anderen. Bericht wegens eenige 'middelen ter geneezing van de Kreupelheid der Schaapen welke aan de Maatschappy door boven* genoemden zyn meegedeeld. Aan Brassart werd deswegen een Zilve* ren Medaille en tien Ducaaten en aan Ferne een Zilveren Medaille toegewezen, gste T)ee\t 1791. Daubenton. Onderwys voor de schaapherders, en voor de eige* naars van Schaapen. Uit het Fransch vertaald, en met eenige aanmerkingen vermeerderd, onder opzicht van de Maatschappy ter bev. van den Land* bouw, te Amsterdam. 9d* Deel, 1793. Joh. Gunther Eberhard, Med. Doctor en vroedmeester, te Zeist. Verhandeling over het ver* lossen der Koeyen. Antwoord op de vraag door de My. ter bev. van den Landb. te Amsterdam, in den jaare 1788 opgegeeven, om vóór den 1 Dec. 1790 beantwoord te worden: „Dewyl het verlossen der Koeyen „tot heden toe niet alleen met minder „bekwaamheid geoeffend word, dan „het belang der zaak vordert, maar „ook veele verkeerde begrippen en „gebruiken daaromtrent plaats heb* „ben, waar doör jaarlyks veele Koe* „beesten en kalveren omkomen: zoo „bied de Maatschappy de gewoone „Goude Medaille diengeenen aan, „welke aan Haar toegezonden zal „hebben de beste en eenvoudigste „Verhandeling over de Verloskunde „der Koeyen, met aanwyzing van „die regelen en gebruiken, die men, „by die gelegenheid, volgen moet, „zoo wel als van zoodanige mis» „bruiken en verkeerde gewoonten, „welke daartegen zorgvuldig moeten „vermyd worden." Aan welk Antwoord de Goude Medaille is toegeweezen. 10deDeel, lstestuk, 1793. Adreas Erissmann, Heel* en vroedmeester, te Woerden. Tweede verhandeling over het ver* lossen der Koeyen. Antwoord op bovengenoemde vraag. Aan welk Antwoord de Zilvere Medaille, be* nevens een exemplaar van de Wer* ken der My. is toegeweezen. idem. Petr. Jos. van Bavegem. Med. Doctor etc. te Boesrode, bij Dender* monde. Derde Verhandeling over het verlossen der Koeyen. Ant* woord op bovengenoemde vraag. Aan welk Antwoord een Exemplaar van de Werken der My. is toege* weezen. \\d' Deel, 2de stuk, 1795. Corn. Ferne. Med. Doctor, etc. te Leiden. Eerste Ver* handeling over de Inlandsche Paar* den. Antwoord op de vraag door de My. ter bev. van den Landb. te Amsterdam, in den Jaare 1790 opgegeeven, om vóór den 1 Dec. 1/92 beantwoord te worden: „Op „welke wyze zoude men het tegen* „woordig Ras van Inlandsche Paar* „den, in de bijzondere Provinciën „van ons Gemeene*best., over het „algemeen, tot een meerdere vol* „komenheid kunnen brengen, het „zy door vermenging van hetzelve „met vreemde Rassen, of wel door „eene meerdere oplettendheid, in „het aanfokken en opvoeden der „jonge Paarden, als anderzins?" — Aan welk Antwoord de Goude Medaille is toegeweezen. Als bij* lagen, eenige ordonantiën op het houden van keur* of springhengsten. idem. Mathieu Duts. Paarden*Doctor, te Canclaer, in 't Land van Luik. Tweede verhandeling over de In* landsche Paarden. Antwoord op de vraag als boven. Aan welk Ant* woord een Accessit van eene Zil* vere Medaille of Tien Ducaaten is toegeweezen. idem. Servaas van den Berg, Koopman in Paarden, te Leeuwarden. Derde verhandeling over de Inlandsche Paarden. Antwoord op de vraag als boven. Aan welk Antwoord tot eene Praemie een Exemplaar van de Werken der My. is toegeweezen. 12de Deel, 1797. Joh. Gunther Eberhard, Doctor etc. te Zeist. Verhandeling over het Vuur of bloed der Schapen, enz. Antwoord op de vraag door de My. ter bev. van den Landb, te Amsterdam, in den Jaare 1792 opgegeeven, om, vóór den 1 Dec. 1794 beantwoord te worden: — „Welke zijn de aart en onder* „scheidene kentekenen (zoowel bij „het leven, als na den dood bij de „opening waar te neemen) van eene „ziekte, die gemeenlijk het Bloed, „het vuur, of het Darm*vuur ge* „noemd word, en die inzonderheid „de Schaapen, doch ook andere, „voor den Landbouw nuttige Dieren „aantast; waardoor word deeze ziekte „veroorzaakt; — en hoe kan men „dezelve voorkomen of geneezen?" Aan welk Antwoord de Goude Medaille is toegeweezen. 14de Dee^ 2*< stuk 1820. Jan Arnold Bennet, A. L. M. Philosophiae et Medicinae Doctor, Lid etc Ontwerp eener vee*artseny*kundige Schole, inge* zonden ter beantwoording der Vraag, voorgesteld door de My. ter bev. van den Landbouw, te Amsterdam opgerigt, om voor of op den Eersten December 1798 beantwoord te worden: Vermits, op verscheiden plaatsen, in Europa, Vee*Artseny*kundige scholen, on* der den naam van Ecoles Vétéri» naires, zyn opgerigt; en eene school (waarin de ziekten en kwalen, zoo* wel van Paarden, als van Runderen, Schapen en andere Dieren onder* zogt, en indien mogelyk, genezen worden) ook in ons land, niet dan de grootste nuttigheid hebben kan; zoo verlangt de Maatschappy een plan, naar hetwelk zulk eene stich* ting onder ons zoude kunnen wor* den tot stand gebragt. — Welk Antwoord met de Gouden Medaille is bekroond geworden. 15de Deel, 2de stuk. 1809. Paulus, Cornelis Scheltema. Verhandeling over het Ras van het Inlandsche Rundvee. Eerste antwoord op de Vraag voorgesteld d oor de .My. ter bev. van den Landbouw, te Amsterdam opgerigt, om voor of op den laatsten December 1803 beantwoord te worden: „Daar vry algemeen „wordt vastgesteld, dat het oude „Ras onzer Inlandsche Koeyen, van „tyd tot tyd in aantal en deugd, „afneemt, wordt gevraagd: le. Waar* „door is die vermindering veroor* „zaakt? 2e. Van hoeveel belang is „zulks, met betrekking tot het melk „geven der Koeyen, net vetweiden, „enz.? — voorts, 3e. Welke mid* „delen moeten te werk gesteld „worden, om ons Inlandsche Ras, „zoo wel in aantal als in deugd* „zaamheid, voor verder verval te „bewaren, indien mogelyk te ver* „meerderen, en bestendig in goeden „staat te houden?" Welk Antwoord is waardig gekeurd, met de Gouden Medaille bekroond te worden, idem. * * * Tweede antwoord op de Vraag als boven. Aan den schrijver van welk Antwoord een Accessit, bestaande in de Zilveren Medaille is aangeboden, idem. * * * Derde antwoord op de Vraag als boven. Aan den Schrijver van welk Antwoord de My. een Exem* plaar van al Hare uitgegeven Wer* ken heeft toegewezen. Meerdere verhandelingen zijn, bezien in het licht van den tijd, waarin zij verschenen, niet zonder waarde; maar de grootste beteekenishad ongetwijfeld de „Verhandeling over het „ver* „lossen der Koeyen door J. G. Eberhard, 1793". Vóór dien tijd bestond er eigenlijk niets over de verloskunde van de huisdieren. In boeken over de fokkerij vond men wel enkele aanteekeningen over de verlossing, maar een systematische, wetenschappelijke behandeling yan het onderwerp zocht men tevergeefs, niet alleen in Nederland maar ook in het buitenland. Het werk van Eberhard is echter van dien aard, dat het geruimen tijd duurde voor een beter verscheen. Die van Skellett1) (1811) en Jörg8) (1818) kunnen er mee vergeleken worden, maar zijn toch niet zoo goed en vooral niet zoo wetenschappelijk, al zijn de illustraties van Skellett ook mooier. Eerst van de werken van Binz3)(1830) en van Günther4) (1830) kan men zeggen, dat ze beter zijn. De verhandeling van Eberhard is dus echt en goed pionierswerk geweest. In de „Eerste Afdeeling" „Over den toe* „stand der kalfdraagende Koeyen" worden in twee hoofdstukken de bevruchting en de dracht der koeien en de hygiëne der kalf* dragende runderen besproken. In de tweede „Over de beschouwende ver* „loskunde" behandelt de schrijver de anatomie der harde en der zachte geboortedeelen, de ontwikkeling van het ei en de vliezen, de ligging van het kalf in den uterus, de even* redigheid der deelen van het kalf tot die van het bekken der koe en de natuurlijke geboorte. In de derde afdeeling „Over de beoeffende „verloskunde" worden in twaalf hoofdstukken de moeilijke en abnormale verlossingen be* sproken. Een daarvan is gewijd aan de em* bryotomie, welke nog vrij primitief is, maar toch niet, zooals door Jörg6) nog in 1818 geschiedt, voor onmogelijk wordt gehouden. *) Edw. Skellett. A practical treatise on the Partus rition of the Cow, or the Extraction of the Calf. London, 1811. 2) Dr. Joh. Christ. Gotter. Jörg. Anleitung zu einer rationellen Geburtshülfe der landwirthschaftl. Thiere, 2te Auflage, Leipzig, 1818. De eerste „Auflage" was van 1808, maar van nog veel minder beteekenis. 3) Pantaleon Binz. Theoretischspractische Geburts* hüïfe für die Haussaugethiere. Freiburg. 1830. 4) Joh. Heinr. Friedr. Günther. Lehrbuch der prac* tischen veterinSr'Geburtshülfe. Hannover. 1830. 5) loc. cit. Jörg zegt bl. 125 „Ich musz daher auch „die Zerstükkung der jungen Thiere im mütterlichen „Leibe für eine unmögliche Operation ansehn". Het boek van Eberhard was hem blijkbaar niet bekend; wel dat van Skellett, zooals op bl. 165 blijkt. Na de mededeeling, dat Skellett beweert zonder nadeel voor het moederdier het hoofd en de beide voorbeenen van In de vierde afdeeling, „Over de Ziekten „en Toevallen der Koeyen na het kalven", worden in acht Hoofdstukken verschillende ziekten behandeld, welke na het kalven worden waargenomen. Merkwaardig is hierbij het hoofdstuk, dat handelt over „de uitgroeisels „in de Baarmoeder" en waarin de schrijver, voornamelijk tegenover Von Willburg met klem verdedigt, dat die uitgroeisels niet zieke* lijk zijn, maar de normale baarmoedertepels, zooals die bij alle koeien in een eenigszins gevorderd stadium van de drachtigheid worden gevonden. De hoofdstukken: „Van de ont* „steeking der Baarmoeder of zoogenaamde „Moerziekte" en „Van het blyven liggen der „koeyen na het kalven; van het spnngvuur; „van het blyven liggen der koeyen aan de „Melk; van de Vrijwillige Beenbreking en „van den "Wolf in den Staart" zijn niet de beste. Er blijkt niet duidelijk uit wat paresis puerperalis, septische metritis, endometritis of paraplegia post partum is. Een aantal mooie,duidelijke afbeeldingen zijn aangebracht op twaalf platen buiten den tekst, welke niet minder dan 413 bladzijden beslaat. De „Tweede Verhandeling van het Ver* „lossen der Koeyen" door Andreas Eriss* mann is van veel minder belang. Na een voorrede en inleiding behandelt hij in de eerste afdeeling in circa 20 bladzijden „de „Kennis van al het geen in de koe en aan „het kalf tot het Verlossingswerk behoort." In de tweede afdeeling, circa 60 bladzijden, wordt behandeld „De verloskunde der Koeyen „zelve in de praktijk beschouwd, met aan* „wijzing van die regelen en gebruiken, die „men in alle voorkomende gevallen, volgen „moet, en van zoodanige misbruiken en ver* „keerde gewoonten, welke zorgvuldig moeten „worden vermijd". De derde afdeeling handelt in een twaalftal bladzijden „Over de verdere „herstelling en zuivering der Koeyen na de „verlossing en hoe men zig, bij voorkomende „omstandigheden of ongemakken desaangaande „te dragen hebbe". In een aanhangsel van ca. 30 bladzijden worden elf voorbeelden besproken. Uit deze korte opgaaf van den inhoud blijkt reeds, dat de opzet van dit werk niet zoo wetenschappelijk en dat het niet zoo volledig is als dat van Eberhard. De „Derde Verhandeling over het Verlossen „der Koeyen" door Van Bavegem beteekent heel weinig; ze bevat niet meer dan ruim een kalf in de baarmoeder van den romp gescheiden te hebben, zegt Jörg: „Es is dies aber nicht die erste „Lfige, die in England ausgesprochen wird". 30 bladzijden. De eerste afdeeling heeft tot onderwerp „De aanwijzing der vooroordeelen „en misbruiken welke omtrent de verloskunde „thans nog plaats hebben" en in de tweede bepaalt de schrijver zich tot „het opgeeven „van de eenvoudigste hulp, gegrond op de „Natuurwetten, waardoor deeze dieren met „het minste gevaar, huns gelijken kunnen ter „waereld brengen." Wanneer men nagaat, wie de schrijvers waren van de verschillende verhandelingen, zoowel over de veepest als over andere ziekten, dan blijkt, dat het in hoofdzaak medici warén, hetzij dan professoren of, en dit meestal, prac* tizeerende geneesheeren; verder hebben ook eenige predikanten en enkele veehouders zich verdienstelijk gemaakt, maar geen enkele is afkomstig van een veearts. In het algemeen worden de veeartsen, paardenmeesters of koe* meesters niet eens genoemd. Alleen Forsten (loc. cit. bl. 3) zegt, dat behalve een Med. Doctor en een Chirurgijn ook twee veeartsen hem behulpzaam waren* maar van een dezer moet later (loc. cit. bl. 19) gezegd worden dat hij de ziekte (veepest) niet kende. Heilbron (loc. cit. noot bij het voorbericht bl. 41) brengt behalve aan twee medici ook aan een veearts openlijk hulde voor hun welwillendheid en ijver. Krauss is in 1814 minder goed te spreken over de veeartsen. Hij begint (loc. cit. bl. 32) met te zeggen, dat de veeartsen en veehouders meestal en soms zelfs de landbouwkundigen onkundigen zijn. Hij herhaalt dit (loc. cit. bl. 44), maar zegt op dezelfde bladzijde: „De ziekte niet zelve waargenomen hebbende, „redeneer ik op mijne studeerkamer naar de „berigten, zonder te berispen, maar slechts ter „aanmoediging nauwkeuriger nasporing en daarop „te grondene raadgeving." In een Naschrift zegt hij (loc. cit. bl. 53): „Het was geenszins mijn doel voor gemene „veeartsen te schrijven en deze recepten aan te ,,bieden, die in alle gevallen onfeilbaar zouden „zijn, iets 't welk reeds in de menschelijke genees* „kunde zoo veel nadeel heeft te wege gebracht, „en in de hand van den ruwen veesarts nog „meer vernielende moeten zijn, maar ik spreek „tot de meerbevoegden die zelfs den gemenen „veesarts leiden, ten einde deze raadgevingen „te behartigen, en naar tijd en oorzaak met eene „zekere hand te kunnen nemen en geven; deze „moeten dus de hoeveelheid, menging en giften „bepalen en zullen dit in de nabijheid beter „kunnen dan ik in de studeerkamer." Intusschen een koe wordt niet bont genoemd, of er is wel een vlekje aan. Er is dan ook geen enkel bewijs te vinden, dat de veeartsen in de 18de eeuw over het algemeen geleerden waren. Dit was trouwens niet mogelijk, want de een moest het zuiver practisch van den ander leeren. Er was geen enkele gelegenheid om behoorlijk onderricht te ontvangen. Le Francq. van Berkhey ') (zie Hf dst. II) wijst wel op „Jagt* scholen", welke zeker te Valkenswaard en te Valkenburg, en op „Hoefsmids* of Pikeur* scholen", welke vermoedelijk ook hier of daar in ons land hebben bestaan, en waar ongetwijfeld in enkele onderdeelen van de veeartsenijkunde onderricht werd gegeven, maar daar werden geen veeartsen gevormd; van opleiding tot veearts, van echte veeartsenijscholen, was daar geen sprake. Geschikte leerboeken voor de veeartsenij* kunde konden evenmin gebruikt worden; ze bestonden niet. Er waren in het begin der 18de eeuw geen andere Nederlandsche werken over veeartsenijkunde dan de hiervoor ge* noemde, waarvan die van Van Coer en van De Smet de voornaamste waren. Deze werden dan ook in den loop der 18de eeuw meer* malen herdrukt; van het boekje van Van Coer verscheen in 1822 zelfs de 12"*4 druk, afge* zien nog van een paar Vlaamsche uitgaven, terwijl in 1762 een tweede deel er aan werd toegevoegd, getiteld: „Verhandelingen van „allerlei ziekten van 't rundvee, schapen, var* „kens, etc. Alsmede van de waare zitplaats „van de droes der paarden, en Middelen om „daarin te voorzien etc, waarbij nog komt „Bedenkingen en raad nopens de sterfte van „het rundvee, die in 't jaar 1713 etc. hier en „elders gegrasseert heeft, "met de Middelen „daartegen, en komende overeen met de tegen* „woordige en langduurige ziekte onder dezelve. „Door een zeer beroemde Arts, by eigen onder* „vinding (in die tyd) beschreven. Kunnende „dienen tot een vervolg op Coer Remediën „der Paarden, Beesten, etc. In 's Hage by „Otto van Thol. 1762." In 1765 werd even* eens te 's Hage, maar nu bij Pieter van Os, hetzelfde werkje uitgegeven en in 1771 te 's Hage bij Wcd- O. van Thol de tweede druk. In het midden der 18de eeuw werden hier* aan bovendien enkele nieuwe veeartsenijkun* dige werkjes toegevoegd, welke echter niet !) Vrijmoedige en welmeenende voorstellingen om te kunnen dienen ter overweging van een ontwerp ter stichting van eene veesartzenykundige schole in ons Gemeenebest, door Joannes Le Franco^ van Berkhey. Haarlem. 1804. bl. 12. veel beter waren dan de vorige. Zoo, behalve in 1744 de reeds genoemde „Huismans Weg* wyzer" in 1750 „De volmaakte princelyke „Hoefsmidt, Paerdekooper en Stalmeester, „leerrende hoe men de Fraayheid, Deugden, „Gebreken en Ondeugden, in 't Algemeen, „Grondig zal leeren kennen; Wat omtrent de „Fraaiheid en Deugden van een Paard, in ,,'t byzonder staat aan te merken. Van de „wyze hoe men een Paard moet behandelen; „en wat middelen men moet aanwenden, om „de ziektens, qualen en gebreken der Paarden „weg te neemen en te geneezen. Ten dienste „van de Liefhebbers van het Paarde*ryden, „en de Harddravery. Uitgegeven volgens het „Handschrift van Een Ervaren Liefhebber. „Te Amsterdam by Steven van Esveldt, „in de Beurssteeg by den Dam. 1750." Met als vervolg: „De ervaren Koetzier, ofte ver* „volg van de volmaakte princelyke Hoefsmidt, „Paardekooper en Stalmeester, leerende de „Kunst van Mennen, de kennisse der Rei* „tuigen, zowel als van de Paarden, en wat „omtrent het een en ander dienden waar* „genomen te worden: nevens nog eenige „aanmerkingen en beproefde hulp*middelen „tegens de Gebreken en Ziektens der Paar* „den, voornamelyk die door het Beslaan „konnen weg genomen worden. Ten dienste „van de Liefhebbers van hetPaarde*ryden en de „Hard*dravery, Uitgegeven volgens het Hand* „schrift van een Ervaren Liefhebber. Te „Amsterdam. By Steven van Esveldt. In de „Beurssteeg by den Dam. 1752." In 1753 verscheen „Beknopt en Kortbondig „Uittreksel, Bestaande in allerley Geneesmid* „delen voor allerley Ongemakken der Paarden, „zeer keurig en beproeft bevonden van Julian „Ernst Rhoer, Hoefsmidt van den Keurvorst „van Hannover. Te Deventer, gedrukt by „Jan de Lange, Boekdrukker en Verkoper in „de groote Överstraat. 1753". Dit is slechts een verzameling van 77 recepten tegen ziekten bij paarden. In een nieuwe uitgaaf, welke later zonder jaartal is verschenen, zijn er enkele recepten voor varkens aan toegevoegd, terwijl toen bij den zelfden uitgever een recepten* boekje voor zieke koeien is verschenen. In 1763 zag het licht „De Nederlandsche Stal* „meester, of kort dog grondig onderwys van al „hetgeene betrekking heeft tot het kennen, too* „men, zadelen, beslaan en onderhouden der „paerden; alsmede tot de Ryd*kunst, of Manier, „hoe de Paerden gedresseerd en tot allerley ge* „bruik afgerigt moeten worden; Metbygevoegde „Aanmerkingen over het Paard*ryden der „Dames; het Wedloopen der Engelschen, en „de Harddravery der Nederlanders; zoo ook „tot de Ziektens en Gebreken der Paerden, „en hoe dezelven te helpen en te geneezen „zijn. En eindelijk een bondige Verhandeling „over het Fokken en aanqueeken van Paerden. „Alles verrykt met de noodige plaaten. Op* „gesteld door L. W. F. van Oebschelwitz, „Adjudant onder Oranje*Vriesland Cavallery, „In 's*Gravenhage, bij Pieter van Cleef, voor „rekening van den Autheur. 1763". Het eerste stuk van het werk bevat exte* rieur, raskennis en verpleging; het tweede de rijkunst, de gangen en den dienst der paarden; het derde de verschillende ziekten van het paard en aan het slot een en ander over de fokkerij alsook over enkele gebruiksoperaties. Het derde stuk is, wat de ziekten betreft, nagenoeg woordelijk overgenomen uit Van Cour, terwijl de verhandeling over kwaden droes uit het tweede deel van Van Cour er bij is gevoegd. Het tweede, in 1777 uitgegeven deel be* handelt alfabetisch alle woorden, welke voor den Nederlandschen stalmeester van belang kunnen zijn. In 1772 verscheen „Huismans Handboek „voorgesteld in den Frieschen Stalmeester en „Koeyen*dokter. Waar in de onderscheidene „Rassen der Paarden word beschreeven, de hoe* „danigheden aangetoond die in een goed Paard „vereischt worden. Hoe de Veulens te behan* „delen en op te passen en Hengsten tot Ruinen „te maaken, van de leeftijd der Paarden en der* „zeiver ouderdom te leeren kennen en wat men „bij 't koopen van Paarden dient in acht te nee* „men om niet bedroogen te worden. Van de „Dektyd der paarden en derzelver Stoeteryen. „Van het Voederen, Onderhouden, Schoon* „maaken en Beslaan der Paarden. Eene nauw* „keurige beschrijving van de Ziektens der Paar* „den benevens de beste hulpmiddelen daarvoor, „waarby gevoegt is eene uitmuntende ver* „handeling over het Kribbebyten, benevens de „oorsprong van dit ongemak en de middelen „om het te geneezen; insgelyks over den Droes. „Van den Gang, Stap, Draf, Galop en Tel* „gang enz. der Paarden. Van het Paardrijden „der Dames en over den invloed van het „Paardryden op de gezondheid, van het nut „en gebruik der Paarden en derzelver deelen, „enz. Nog eene volkomen beschryving van „de ziektens en ongemakken van het Rundvee, „en de beste middelen om die te helpen en „te verbeteren. Eindelyk, eene volledige Ver* „handeling van de Dolle*Hondsziekte benevens „onfeilbare middelen om die te genezen. Tot „nut en gebruik van alle Landlieden, die Rund* „vee en Paarden houden, Paardekoopers, Koet* „ziers, Stalmeesters, Pikeurs, Hengstehouders, „Voerlieden en alle de zodanige die eenige „betrekking tot Paarden en Rundvee hebben, „uit een veeljaarige ondervinding zamengesteld „door J. W. Te Leeuwarden, ter Drukkerye „van H. A. de Chalmot. 1772". Op het titelblad vindt men de volledige inhoudsopgave, maar niet de medeeling, dat heele hoofdstukken woordelijk zijn overge* nomen uit „De Nederlandsche Stalmeester „door Van Oebschelwitz", hiervoor genoemd. Merkwaardig is intusschen dat J. W. de eenige Nederlandsche schrijver is, die (bl. 2) het werk van P. van Naaldwyck noemt en de eerste, die over mond* en klauwzeer spreekt. Het „Meesterboek, bestaande uit geëxperi* „menteerde middelen voor allerhande kwaaien, „zoo innerlijke als uiterlijke der Paarden; „hebbende de naam van Allemans Gaading „door L. Jonxis. Te Vlissingen bij Jan Nortier, „1786", heeft niet veel te beteekenen, het is slechts een receptenboekje. Al deze werkjes hebben echter betrekkelijk weinig bijgedragen tot de ontwikkeling van de veeartsenijkunde, ze zijn over het algemeen niet op wetenschappelijken leest geschoeid. Maar middelerwijl zijn de eerste veeartsenij* scholen opgericht, in 1762 te Lyon en in 1765 te Alfort bij Parijs, waarheen spoedig ook uit andere landen personen gezonden worden om de veeartsenijkunde in haar vollen omvang te leeren en om in hun vaderland terugge* keerd, de veeartsenijkunde uit te oefenen of om daar ook een veeartsenijschool op te richten. Van sommigen dezer, alsook van enkele professoren der Fransche Veeartsenijscholen, verschenen spoedig meer wetenschappelijke werken, waarvan enkele ook in het Neder* landsch zijn vertaald. Als eerste werk van dien aard kan men beschouwen: „De Kunst van het oordeelen „over Paarden, waarin ook doorgaande worden „aangetoond de Aart, het Zoort en de Ge* „vaaren van veele Ongemakken en Kwaaien. „ H ierbij komt een Verhandeling over het Beslaan. „Na eene veeljaarige Oefening, en Ondervinding „van allerhande gevallen, beschreeven door den „Heer Bourgelat, Stalmeester des Konings „van Frankrijk, en Bestierder van deszelfs „Academie te Lions. Uit het Fransch vertaald, „(door Reiner Fontein). Te Amsterdam bij „Yntema en Tieboel en te Harlingen bij „Volkert van der Plaats Jr. 1770". In den vorm van vragen en antwoorden worden in zes hoofdstukken het exterieur met inbegrip der leeftijdsbepaling van het paard behandeld, terwijl in het zevende over de meetkundige proportien en in het achtste over het beslag van het paard wordt gesproken. In 1816 werd het onveranderd herdrukt. Eveneens in 1770 verscheen de „Inleiding „tot de geneeskunde van het vee door J. C. „P. Erxleben, Leeraar in de wijsbegeerte op „de Koninklijke Universiteit te Göttingen en „Lid van het Historische Gezelschap aldaar. „Uit het Hoogduitsch vertaald. In 's Graven* „hage bij Pieter van Cleef. 1770". Hierin wordt eerst de Algemeene pathologie behandeld en verder de Gezondheidsleer en de Algemeene Therapie. Dan volgt: „Geneeswijze van de ziekten „en kwalen der Paarden, bestaande meestal „uit eenvoudige en onkostbare geneesmiddelen, „Ten nutte van Landlieden, Stalhouders, „smeden, en kortom allen, die, uit hoofde „van hun beroep of uit liefhebberij, gewoon „zijn paarden te houden. Getrokken uit het „Fransch van den Heer Vitet, Doctor en „Professor in de Geneeskunst te Lions; en „met eenige nieuwe Hoofdstukken vermeerderd, „door Reiner Fontein. Te Amsterdam bij G. „Warnars; te Harlingen bij F. van der Plaats &. „Junior. 1775". Hierin worden de ziekten meer wetenschappelijk besproken en wordt ook een en ander over abnormale verlossingen bij de merrie medegedeeld. De forceps, welke toen bij de verloskunde van den mensch algemeen ingang vond, wilde hij ook bij de merrie laten gebruiken, wat wegens de groote afmetingen en andere omstandigheden natuurlijk tot een fiasco moest leiden en al zegt hij (loc. cit. bl. 106), eenigszins smalend: „De paarden* „meesters, vijanden van nieuwe ontdekkingen, „hoe nuttig zjj ook mogen zijn, verkiezen „altijd het touw boven de tangen", kan men dezen niet zoo groot ongelijk geven. In 1788 verscheen het „Handboek voor „Hoefsmits, Koetsiers, Landlieden en voor „alle Liefhebbers van Paarden en Vee*Houders; „of Verzameling van de voornaamste Genees* „en Heelmiddelen in de veeartzenijkunde; „getrokken uit de Werken van den Heer „Bourgelat, Stalmeester des Konings van „Frankrijk en Bestierder van deszelfs Academie „te Lions, etc. etc. Te Deventer bij Gerrit „Brouwer. 1888". Dit boek bevat als eerste deel een „Verhandeling over de geneesmiddelen en derzelver Kragten", als 2de deel een „Korte „beschrijving van sommige enkelvoudige mid* „delen" en als derde „Voorschriften der genees* „middelen." In 1791 „P. C. Abildgaard, Paarde* en vee* „docter of Handboek van de gewoonlykste „ziektens der paarden, het hoornvee, de „schaapenen varkens, benevens de bekwaamste, „eenvoudigste en minst kostbaarste manier om „de zelve te geneezen en te heelen tot gebruik „van den Landman. Uit het Hoogduitsch „vertaald en met eenige nog wetenswaardige „geneezingen enz. vermeerderd. Te Arnhem „by J. H. Moeleman. 1791", een klein boekje, waarin op beknopte wijze verschillende ziekten betrekkelijk goed worden besproken. In 1795 „Verhandeling over de inwendige „ziektens der Paarden. Getrokken uit de werken „van den Heer Lafosse, voorheen beroemd Ge* „neesmeester der Paarden, van de kleine stallen „des Konings van Vrankryk. Uit het Fransch „vertaald. Te Utrecht by B. Wild en J. Alt* „heer. 1795". De inwendige ziekten van het paard worden hierin, behoorlyk systematisch, wetenschappelijk behandeld. „Paardenkoopers*, Pikeurs* en Hoefsmids „Zakboek, aanwyzende hoedanig zyne Paarden, „op reis te behandelen, en van welke genees* „en hulpmiddelen zich, in ziekten en toevallen „derzelven, met het beste gevolg, te bedienen; „en wat in acht genomen moet worden bij „het koopen van paarden. Uit het Engelsen „vertaald, en met de byvoegsels van den vierden „Hoogduitschen druk, vermeerderd, (met „plaaten) Amsterdam, by W. Holtrop. 1797", is een klein boekje van heel weinig be* teekenis. „De Paardenvriend, bevattende een kort „bericht omtrent het ryden, behandelen, op* „passen, en nauwkeurig zorg dragen voor de „paarden, alsmede wegens de kentekenen, oor* „zaaken en genezing hunner voornaamste „ziektens en ongemakken, ten nutte van alle „die genen welke, of uit hoofde van hun be* „roep, of uit liefhebbery, paarden houden, of „moeten houden; vooral van koetsiers, voor* „ryders, stalknegts, bezorgers, en oppassers „van paarden. Gedrukt voor rekening van den „Autheur. Te Utrecht by B. Wild en L. Altheer, „Over de Domkerk. 1811", is wat uitvoeriger en heeft het voordeel, dat de onbekende „Au* theur" in de voorrede niet te veel belooft. Hij zegt bladz. VI: „hetzelve is niet voor geleerden „en veelwetenden, maar voor onkundige en „onbeschaafde voorwerpen ingericht; en uit „dien hoofden met geleerde Boeken, over de „Paardekennis volledig handelende, geenzins „te vergelyken". Veel beter is „Beknopte handleiding tot de „Paardenkennis, derzelver Gezondheidsbewa* „ring en Geneeskunde voor eerstbeginnende „beoefenaren door C. A. Geisweit van der „Netten, Majoor der Kavallery, Instructeur „der Koninklyke Ryschool, lid der Commissie „tot examineeren der veeartsen. Ten Amsterdam „en 's Gravenhage by de Gebroeders van „Cleef. 1818", In het eerste stuk behandelt de schrijver 1°. in het kort „de Ontleed* en Natuurkunde des Paards" en 2°. meer uitvoerig „de uitwendige paardenkennis"; in het tweede stuk eveneens vHJtuitvoerig „de Gezondheidskunde" en in het derde stuk 1°. heel systematisch en overzichte* lijk „de ziekten, genees* en heelkunde" en 2°. „de genees* en heelmiddelkunde en hun gebruik", vervolgens een verzameling recepten; dan een lijst van benamingen der voornaamste ziekten, toevallen en gebreken, waaraan het paard onder* hevig is, alsook van de geneesmiddelen, in Nederduitsch, Fransch en Hoogduitsch en ten slotte een elftal platen met verklaring der figuren. In het groote werk van J. Le Francq. van Berkhey, Med. Doet. en Praelector in de Natuurlijke Historie aan de Lands*Universiteit te Leijden, dat tot algemeenen titel heeft „Na* tuurlijke Historie van Holland" wordt in het „vierde deels eerste stuk", dat reeds in 1779 te Amsterdam bij Yntema en Tieboel ver* scheen, het paard besproken. Het eerste hoofd* stuk handelt over de viervoetige dieren in het algemeen en de paarden in het bijzonder; het tweede over de paardefokkerij en dressuur; het derde over exterieur en ouderdomkennis van het paard; het vierde over de ware schoon* heid en meetkundige proportie van een paard, vergeleken met, en overgebracht op, de Na* tionale Hollandsche paarden; het vijfde over de uitwendige en inwendige gebreken der paarden en het zesde behelst het.hoofdzakelijke van het Nationale gebruik, nut en dienst der paarden; bijzonder het Hollandsche en Fries* sche Harddraven. Het 2de, het 3de, het 4de en het 5de hoofdstuk, welke ons het grootste belang zouden inboezemen, zijn van de minste beteekenis en in hoofdzaak overgenomen uit de hiervoor genoemde, door Reiner Fontein vertaalde werken van Bourgelat en Vitet. Veel uitvoeriger dan het paard wordt het rundvee door Le Francq. van Berkhey be* sproken. Het „vierde deels tweede stuk" en de deelen V tot IX, in de jaren 1805 tot 1810 bij P. H. Trap te Leiden verschenen, zijn alle er aan gewijd. In „het IVde deels tweede stuk" worden na* tuurlijke historie, exterieur en raskennis van het rund behandeld; in het Vde en VIde deel de ontleedkunde, in het VIIde de verloskunde, in het VIIIste de ziekten en in het IXde deel de voeding en verpleging van het rund en de zuivelbereiding. De verloskunde ïs in hoofdzaak ontleend aan de werken van Eberhard en Erissmann, maar aangevuld door persoonlijke opmerkingen van den schrijver en inlichtingen door dezen ontvangen van de veehelpers J. Blanken en J. Louwen te Warmond en van den veehouder H. Brouwer te Bodegraven. De laatste be* treffen natuurlijk alleen de praktijk, maar vooral die van Blanken met betrekking tot de em* bryotomie zijn zeer belangrijk. In het achtste deel worden in de eerste 266 bladzijden de verschillende ziekten van het rund in het kort beschreven en in de blad* zijden 267—526 heel breedvoerig de runderpest, echter zonder dat veel nieuws er in wordt vermeld. In 1812 verscheen te Groningen bij R. J. Schierbeek, „Handboek der algemeene Vee* „artsenykunde, of onderrigt, hoe de Landman „zyn Paarden, zyn Rundvee, zyne Schapen, „Zwynen, Geiten en Honden aankweeken, „oppassen en voederen, alsmede derzelver ziek* „ten onderkennen en genezen kan; benevens „een aanhangsel door Joh. Nic. Rohlwes, „Koninklyk*Pruissische Vee*Arts en gewoon „Medelid van het Marksch Oekonomisch „Gezelschap te Potsdam. Zynde eene door „dit Gezelschap bekroonde Prysverhandeling „met koperen Plaat. Naar den derden Druk „uit het Hoogduitsch vertaald door A. Numan, „op het Hoogezand." Dit is een voor dien tijd vrij goed, populair werk, waarin, achtereenvolgens voor de ver* schillende genoemde diersoorten, na een in* leiding over het opkweeken, oppassen en voederen dezer dieren, over de oorzaken, de kenteekenen en de genezing van de uitwendige en de inwendige ziekten wordt gehandeld. In de plaats er van en met dit werk als grondslag verscheen eenige jaren later: „Hand* „boek der Genees* en Verloskunde van het „Vee, hoofdzakelijk getrokken uit onderschei* „dene in* en uitlandsche Vee*artsenykundige „schriften, vooral ingerigt naar de behoeften „van het Koningryk der Nederlanden; onder „opzigt der Maatschappy: Tot nut van 't Al* „gemeen, vervaardigd door A. Numan, Lid „der Commissie van Landbouw en van Ge* „neeskundig onderzoek en toevoorzigt voor „de Provincie Groningen, en Practizerend Ge* „neesheer op het Hoogezand. Met platen. Te „Groningen by R. J. Schierbeek, 1819." Dit is een veel verbeterde uitgaaf van bo* vengenoemde vertaling, terwijl bovendien voor het paard en het schaap in het kort. maar voor het rund uitvoerig de verloskunde wordt behandeld. Deze laatste is echter voor een groot deel, somtijds zelfs woordelijk over* genomen uit de vroeger genoemde schrijvers over de verloskunde van het rund, meer bij* zonder Eberhard en Erissmann. Het boek van Numan, die kort daarna hoogleeraar en directeur van de in 1821 op* gerichte Rijks*Veeartsenijschool te Utrecht werd, heeft veel opgang gemaakt, vooral ook onder de veehouders, zoodat het later her* haalde malen herdrukt is, zonder dat er eenige verandering van beteekenis in werd aange* bracht. Wanneer men de Nederlandsche veeartsenij* kundige literatuur der 18de eeuw nagaat, blijkt daaruit in de eerste plaats, dat de Nederlandsche veeartsen uit dien tijd, de paardemeesters en koehelpers of koemeesters, volstrekt niets hebben geleverd; dat dus niet geheel ten on* rechte eenige blaam op hen wordt geworpen en het volkomen verklaarbaar is, dat naar betere veeartsenijkundige hulp werd verlangd. In de tweede plaats blijkt, dat nieuwe werken, welke in het laatste derde gedeelte van de 18de eeuw in Nederland het licht zagen en de veeartsenijkunde in het algemeen be* troffen, bijna alle vertalingen of bewerkingen waren van boeken, welke in het buitenland direct of indirect te danken waren aan de vee* artsenijscholen, welke op het voorbeeld van die te Lyon in 1762 en te Alfort in 1766 in Frankrijk, ook in andere landen waren opgericht. Wijl door de telkens terugkeerende, heer* schende ziekten onder het vee, de behoefte aan veeartsenijkundige hulp herhaaldelijk, zeer sterk werd gevoeld, is het niet te verwonderen, dat ook in Nederland stemmen opgingen voor de oprichting van een dergelijke Veeartsenij* school. Lamb. Aartsen') wees reeds in 1789 op „het gebrek aan scholen en onderwyzers, en *) Verhandelingen uitgegeven door de Maatschappij ter bevordering van den Landbouw te Amsterdam. Zesde deels eerste stuk. 1789. bl. 8. „in de Landbouw, en in de Ars Veterinaria „of Vee*Artsenykunde", en geeft zijn ver* wondering te kennen, „dat men tot hiertoe „op onze Academiën geene openbaare Leeraars „of Professoren aangesteld heeft, om de Land* „bouw* en Vee*artseny*kunde opentlyk te „leeren, daar men in Duitschland, Vrankryk, „Italien, billyk reeds di«n weg heeft ingeslaagen, „geheele Academiën voor dezelven heeft op* „gericht, en Oeconomische tuinen voor dezelven „heeft aangelegd; daar wy geen gegronde „redenen weeten of kennen, om hen op dit „voetspoor niet natevolgen; te meer, wyl naast „den koophandel, de Landbouw in onze Pro* „vincie, als de voornaamste zenuw van staat, „en in de andere Provinciën, de eerste tak „van bestaan moet gerekend worden." De Maatschappij ter bevordering van den Landbouw te Amsterdam was ongetwijfeld de tolk van velen, toen zij in 1796 een prijsvraag uitschreef, welke voor 1 December 1798 be* antwoord moest worden en luidde als volgt: „Vermits op verscheiden plaatsen, in Europa, „Vee*Artseny*kundige scholen, onder den naam „van Ecoles Vétérinaires, zyn opgerigt, en eene „school (waarin de ziekten en kwalen, zoo „wel van Paarden, als van Runderen, Schapen „en andere Dieren onderzogt, en, indien mo* „gelyk genezen worden) ook in ons land, „niet dan de grootste nuttigheid hebben kan; „zoo verlangt de Maatschappy een plan, naar „hetwelk zulk eene stichting onder ons zoude „kunnen worden tot stand gebragt. Wel* „verstaande dat, niet alleen worde aangewezen „de plaats, waar die School, met het meeste „nut, zoude dienen te worden opgerigt: maar „dat ook tevens worde aangeduid de inrichting „Van de noodige gebouwen, en die van het: „onderwys, benevens alle verdere vereischtens; „zoowel als eene, zooveel doenlyk, uitgewerkte „begrooting der kosten, zoo tot de eerste „stichting van zoodanig eene School noodig, „als van datgene, hetwelk jaarlyks, tot instand* „houding derzelve, zoude worden vereischt." Niettegenstaande het antwoord van Jan Arnold Bennet, A. L. M. Philosophiae et Medicinae Doctor, Lid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, en van de Maatschappij ter bevordering van den Land* bouw te Amsterdam, enz. te Leiden1), in de vergadering van de laatstgenoemde Maat* schappij op 7 Mei 1799, het beste werd ge* acht en met de gouden Medaille wérd bekroond, en niettegenstaande in 1804 te Haarlem bij A. Loosjes Pzn., nog verscheen „vrymoedige „en welgemeende voorstellingen om te kunnen „dienen ter overweging van een ontwerp ter „stichting van eene Vee*Artzenykundige schole „in ons Gemeenebest door Joannes Le Francq. „van Berkhey, der Medicynen Doctor en Prae* „lector in de Natuurlyke Historie op 's Lands „Universiteit te Leyden, enz.", duurde het toch tot 10 December 1821 voor te Utrecht de Rijksveeartsenijschool werd geopend. Hoe in deze de gang van zaken was, welke de redenen waren van dien langen duur en wat gedurende dien tijd werd gedaan om in het gemis eener Veeartsenijschool eenigszins te voorzien, zal in het volgend hoofdstuk worden uiteengezet. x) Verhandelingen van de Maatschappij ter bevor» dering van den Landbouw, te Amsterdam. Veertienden deels tweede stuk. 1820. HOOFDSTUK II. DE VOORBEREIDING EN DE OPRICHTING VAN 'S RIJKS.VEEARTSENIJSCHOOL. door H. M. KROON. Inleiding. In de laatste helft der 18de eeuw was in West*Europa de behoefte aan geschoolde vee* artsenijkundigen zoo groot geworden en trad het onderzoek van de ziekten der huisdieren en een doeltreffende behandeling in die mate op den voorgrond, dat de opvatting ingang vond, dat speciale onderwijsinrichtingen voor de opleiding van dierenartsen onmisbaar waren. Sommige medici en nog veel meer hoefsmeden, landbouwers en allerlei soort lieden hielden zich bezig met de verschijnselen en de oor* zaken van dierziekten, de geneesmiddelen en behandelingswijzen, doch een speciale op* leiding van zulke zich met de behandeling van dierziekten bezig houdende personen be* stond voor dien niet. Aan rijscholen, hoef* smidsscholen, jachtscholen, die in verschillende landen van Europa gevonden werden en ook in ons land bestonden, zal ook het voorkomen en genezen van dierziekten wel behandeld zijn, maar men kon dit toch geen opleiding van veeartsenijkundigen noemen. Ook werden meermalen voordrachten over dierziekten ge* houden, zij waren echter zeer beperkt en konden niet beschouwd worden als een opleiding van dierenartsen. De eerste eigenlijke veeartsenijschool werd in 1762 onder Claude Bourgelat te Lyon opgericht en daarmede het sein gegeven aan tal van andere plaatsen en landen om dit voorbeeld te volgen. De school te Lyon en ook de andere scholen, die spoedig na deze werden opgericht, hielden zich bijna uitsluitend met ziekten van het paard bezig, waren nog te na verwant aan hoefsmidscholen; het begrip hoefsmid*veearts heerschte nog algemeen. Na Lyon volgde spoedig Altort. Verder werden scholen opgericht in Oostenrijk, Duitschland, Engeland, Spanje, Rusland, Italië en Zwitser* land. In Nederland echter werd blijkbaar de behoefte aan de opleiding van veeartsen niet, of niet voldoende gevoeld. Bevreemdend is dit wel in een land met een zoo rijken vee* stapel, te meer, daar juist in de 2de helft der 18de eeuw ernstige heerschende ziekten, vooral onder het rundvee, voorkwamen. Of nu het feit, dat de eerste veeartsenijscholen zich vooral met ziekten van het paard bezig hielden en van de ziekten van andere huisdieren niet veel werk maakten, een der oorzaken is, dan wel of algemeen de waarde van wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke opleiding op het gebied der dierziekten nog niet werd erkend, zal ik hier niet uitmaken; wel kan ik eraan herinneren, dat toch in de 2de helft der 18de eeuw tal van publicaties verschenen betreffende de ziekten der huisdieren, waaruit blijkt, dat zich enkele onderzoekers wel met de studie van sommige onderdeelen der vee* artsenijkunde bezig hielden; wat dat betreft, kan ik verwijzen naar het 1ste hoofdstuk. Maatschappy ter bevordering van den Land= bouw te Amsterdam. De eerste poging, die in ons land is gedaan, om te komen tot een inrichting voor vee* artsenijkundig onderwijs is uitgegaan van de Maatschappij ter bevordering van den Land* bouw te Amsterdam. Deze Maatschappij, opgericht in 1778, publiceerde ieder jaar een deel harer verhandelingen; leden waren vooral magistraatspersonen en kooplieden, terwijl tal van wetenschappelijke personen tot honoraire leden werden benoemd. Deze Maatschappij, die telkens prijsvragen uitschreef over ver* schillende onderwerpen, heeft zich vooral ook bezig gehouden met allerlei onderwerpen betreffende onze huisdieren. Talrijk zijn de publicatiën betreffende paarden, runderen, schapen, ook wat de besmettelijke ziekten, de verloskunde, de behandeling van verschillende ziekten betreft, die voorkomen in verhande* lingen dezer maatschappij. Reeds in het eerste deel wordt o.a. „Ars Veterinaria" genoemd onder de vakken, „welke schoon het begrip van den werkenden landman te boven gaande, evenwel als waare gronden tot de kennis van den Landbouw moeten aangemerkt worden, genoegzame voorwerpen uitleveren, om, jaarlijks nieuwe proeven tot bevordering van denzelven, op te geven en voor te slaan". In deel VI wordt nog gezegd „De Ars Veterinaria of Vee*Artzenij*kunde, welke in ons land, niet altoos met zooveel oplettendheid en ervaarenis, als zij vereischt, en haar, in andere Landen, worden toegewijd, beoefend word, is een voorwerp gebleeven, waar op de Maatschappij steeds haar aandacht gevestigd heeft". De Maatschappij schreef verschillende prijs* vragen uit, o.a. betreffende de Ziekten der kalveren, de verloskunde, de inenting tegen de veepest, e.a. onderwerpen, waarop tal van meer of minder belangrijke antwoorden in* kwamen; verschillende bekroonde antwoorden zijn gepubliceerd in de genoemde Verhande* lingen. Dat onderwerpen van veeartsenijkun» digen aard de Maatschappij bezig hielden, behoeft niet te verwonderen, daar onder de gewone of honoraire leden mannen voor* kwamen als: Eduard Sandifort, hoogleeraar in de Ge* neeskunde te Leiden. Geert Reinders, huisman te Garnwert in Groningerland. CORNELIS JOHANNES BLOYS VAN TRESLONG, te 's*Gravenhage. Petrus Camper, hoogleeraar te Franeker. Jan Arnold Bennet, te Leiden. Wijnoldus Munniks, hoogleeraar te Gro* ningen, die allen blijk gaven zich met de studie van onderwerpen op het gebied der dier* ziekten bezig te houden. Het ligt geheel in de lijn, dat in dezen kring ook het eerst openlijk gewezen werd op de noodzakelijkheid van een inrichting voor veeartsenijkundig onderwijs. In het jaar 1796 geschiedde dit door het uitschrijven van de volgende prijsvraag: Prijsvraag van de Maatschappy ter bevordering van den Landbouw te Amsterdam, betreffende een plan voor een Veeartsenijschool. „Vermits op verscheidene plaatsen in Eu* ropa, Vee*Artsenijkundige Scholen, ónder den naam van Ecoles veterinaires zijn op* gerigt; en zoodanig eene school (waarin de ziekten en kwalen, zoowel van Paarden als van Runderen, Schapen en andere dieren onderzocht, en, indien mogelijk, genezen worden), ook in ons land niet dan de grootste nuttigheid hebben kan: zoo ver* langt de Maatschappij een plan, naar het* welk zulk een stichting, onder ons, zoude kunnen worden tot stand gebragt.'.' „Welverstaande, dat, niet alleen worden aangewezen de plaats, waar die School, met het meeste nut, zoude dienen te worden op* gerigt; maar dat ook tevens worde aangeduid de inrigting van de noodige gebouwen en die van het onderwijs, benevens alle verdere vereischten, zoowel als eene, zoo veel doen* lijk, uitgewerkte begrooting der kosten, zoo tot de eerste stigting van zoodanig eene school noodig, als van datgene, hetwelk jaar* lijks, tot instandhouding derzelve, zoude worden vereischt." In de „Openbaare Nieuwspapieren" werd tot deelneming aan deze prijsvraag uitge* noodigd, een gouden medaille werd uitge* loofd en vóór 1 December 1798 moesten de antwoorden worden ingezonden. Voor zoover na te gaan is, zijn op deze prijsvraag twee en wel zeer uitvoerige ant* woorden ingekomen en op de groote ver* gadering van de Maatschappij den 7den Mei 1799 werd reeds de uitslag meegedeeld. In deze Vergadering, heeft de Maatschappij geoordeeld, „dat de gemelde vraag het beste was beantwoord in de verhandeling geteekend met het devies: Bonum unumquodque quo communius, eo melius. Aristoteles." Bij openmg van het naambriefje bleek, dat de schrijver dezer verhandeling was de Heer J'an Arnold Bennet, A. L. M. Phil. et Med. Doctor enz. te Leyden, aan welken schrijver de uitgeloofde gouden eerepenning is toegewezen. De titel van zijn geschrift luidt: Ontwerp eener Vee* artsenijkundige Schole. Verder was nog buiten mededinging een uitvoerig antwoord ingezonden door Joannes Le Francq van Berkhey, Med. Dr. en Prae* lector aan de Universiteit te Leyden, welke verhandeling tot titel had: Vrymoedige en welmeenende Voorstellingen om te kunnen dienen ter overweging van een ontwerp ter stichting eener Vee*Artpenijkundige Schole in ons Gemeenbest. Eigenaardig is het gegaan met de uitgave van deze beide antwoorden. Het bekroonde antwoord is namelijk eerst verschenen 21 jaar na de bekroning, dat is dus in 1820 en wel in het 14de deel, 2de stuk van de Verhandelingen, uitgegeven door de Maatschappij ter bevordering van den Land* bouw te Amsterdam. Als redenen van dit late verschijnen vinden wij alleen opgegeven: „Vele beletselen, van onderscheiden aard, hebben, buiten toedoen der Maatschappij, de uitgave van dit stuk ver* traagd, bovendien door de ontzettende ramp in denjare 1807 den stad Leyden overkomen (welke schrikkelijke gebeurtenis den heer Bennet, door het verlies zijner dierbaarste betrekkingen de grievenste slagen heeft toegebragt) is ook, met het verlies der boekerij en andere be* zittingen van genoemden Heer, het manuscript dezer Verhandeling, welke door ZijnEd. voor de drukpers werd gereed gemaakt, deerlijk beschadigd, en voor een gedeelte onleesbaar geworden." Wij komen op deze publicatie nader terug. Het buiten mededinging ingezonden ant* woord van Le Francq. van Berkhey bezorgde dezen het Honorair Lidmaatschap der Maat* schappij, welke de prijsvraag uitschreef. Het antwoord van J. Le Francq van Berkhey. Blijkbaar heeft de schrijver gewacht op de publicatie van het bekroonde antwoord, doch toen dit in de eerste jaren niet verscheen, zag in brochurevorm het licht J. le Francq van Berkhey, Vrymoedige en welmeenende Voor* stellingen om te kunnen dienen ter overweging van een ontwerp ter stichting van eene Vee= artsenijkundige Schole in ons Gemeenbest", te Haarlem bij A. Loosjes Pzn. in 1804, dus vijf jaar na de bekroning van Bennet's antwoord. Daar de verhandeling van Le Francq van Berkhey het eerst verscheen en, zooals wij nader zullen zien, wel invloed ten goede heeft uitgeoefend, zal ik eerst uit dit werkje een en ander meedeelen om daarna nader stil te staan bij het werk van Bennet, al moge dit dan ook eerst veel later verschenen zijn, feite* lijk eerst toen reeds tot de oprichting eener veeartsenijschool besloten was. De verhandeling van Le Francqvan Berkhey is evenals zijn bekende werken „De Natuur* lijke Historie van Holland" en „De Natuur* lijke Historie van het Rundvee" zeer wijd* loopig en breedsprakig en beslaat 136 pagina's. In een uitvoerige inleiding wordt nagegaan, wat in den loop der eeuwen op het gebied der veeartsenijkunde is gedaan en in hoever men zich met veeartsenijkundig onderwijs heeft bezig gehouden. Wij bepalen ons tot slechts enkele aan* halingen daaruit. Uit den tijd der Grieken zegt hij: „dat er destyds Vee»Artzenykundige Schooien schijnen geweest te zyn, althans van Democrites den Abderiter word gemeld, dat hy afzonderlyk lessen over het Vee, zo Paarden, als wel voor» naamlyk het Rund* en klein Vee gegeven heeft, en zoo kundig was, in derzelver natuur, dat hy aan de melk kon zien, of deze van een witte of zwarte Koe of Geile was, en Hippocrates zelf des* zelfs kunde eerbiedigende, hem van het vooroordeel zyn Land* en Stadgenoten vry sprak niet alleen, maar zelfs gebruik maakte van zijne waarnemingen; en mogelijk zoude ik dezen Democrites niet te kort doen, zo ik hem niet als eenen der eerste oprichters eener Vee*artzenykundige Schole aanmerkte". Verder meent hij, dat er in de 17de eeuw centrale scholen geweest zijn, „waarin men de Dierkunde, de Ontleedkunde en ook de Vee* Artzenykunde stelliger heeft betracht, althans derzelver Ontleedkunde, dan voorheen", vooral in Italië, o.a. te Padua en te Bologna en deze beschouwt hij als voorloopers der latere Vee* artsenijscholen. Ook wijst hij er op „dat de Ecoles vétéri* naires der Franschen al enkele eeuwen lang Paarden*Hoefsmits*Scholen zyn geweest en nog zyn" en dat ook op de beroemde „Jagt* Akademie of Jagtscholen als te Valkensweerd en te Valkenburg in Rhynland de Vee*artzeny* kunde werd onderwezen". Het onderwijs op de Ecoles Vétérinaires wordt beschreven en beoordeeld en nagegaan „in hoeverre het nuttige van de Vee*Arzeny op ons Vaderland of Gemeenbest toepasselyk is, en in hoeverre het tegendeel kan plaats hebben". Schrijver vindt „het verkleefd zyn van onze veehouders aan vooroordeelen, verkeerde ge* woonten, sprookjes en ontelbare eigenzinnig* heden zeer moeilyke hinderpalen tot het op* richten eener Vee*Artzenyschole in ons Vader* land, te meer, daar niet alleen de opgemelde vooroordeelen heerschen, maar ook dat de menigvuldige Veestallen, Landhoeven, Vleiden en Boerenwoningen in ontelbare districten van ons Vaderland en zaamengenomen in geheele Provinciën, als voornaamlyk in Holland, Friesland, Groningen, Overyssel enz. zo veel* vuldig, zoo veeryk en digt bewoond zyn, dat schier ieder Dorp, Havezaat, Grieteny enz. eene afzonderlyke Vee*Artzenykundige Schole zou behooren te hebben, tenfrrinsten elke Pro* vincie, of zo men heden zegt, elk Departement. En hierin is het onbetwistbaar moeilyk om het Ontwerp tot eene Veeartseny»Schole voor het geheele Gemeentebest toepasselyk op ons Vaderland te maken". Niettegenstaande vele dergelijke bezwaren, die de schrijver aanvoert, blijkbaar om erop te kunnen wijzen, dat hij ze alle overwonnen heeft, komt hij tot een uitgewerkt plan. Als plaats voor de Veeartsenijschool noemt hij eerst Groningen en Franeker, „doch verre boven alle plaatsen verkiest hij als de meest geschikte, zijn vaderstad Leyden". Merkwaardig is het de tal van voordeden te hooren opsommen, die aan Leiden ver* bonden zijn. Tot het eigenlijke plan eener Veeartsenij* school komend, geeft hij eerst aan, welke bodem het meest geschikt is, „welbeklonken, hooge Landen van mengerder grond, gelegen aan eene frissche rivier, zuivere weetering, slooten of vaarten, om weiden of kampen, naar het getal en den aard van het vee te kunnen aanleggen". Verder eischt hij: „eerstens eene stalling voor het Rundvee, ten tweede eene stalling voor Paarden, ten derde eene voor Kalveren of Veulens, ten vierden eene voor Schaapen en ten vyfde een Zwynehok". Wat de „Vertrekken voor de Vee*Artzeny betreft, zoude hij „daar annexe" begeeren, een vertrek, ruim genoeg, om daarin geregeld te kunnen plaatsen allerlei gereedschappen, die tot het uitoefenen der Vee*Artzenykunde, hoofdzakelyk voor Ontleedkunde, Chirurgie en Verloskunde, een Anatomisch kabinet, een Aquarium of Paarde*Wedde, een Apo* theek, een Auditorium." Uitvoerig worden al deze lokalen beschreven. Bij het Auditorium wordt de volgende opmerking gemaakt: „Men houde het mij ten goede, dat ik hier, eer het mij ontglippe, een woordje reppe van een misbruik, dat mij altijd tegen de borst gestooten heeft, het is naamlijk op de meeste Universiteits als Stedelijke Ontleedkamers een gebruik, dat de eerste banken ook de tweede, die naast aan den Hoogleeraar en zijne ver* klarene onderwerpen komen, bezet worden door gepromoveerde Doctoren, Advocaten, Predikantenen ranghebbende personen, terwijl de agterste, dikwijls de alleragterste, voor de Leerlingen blijven, en deze dus beroofd zijn van het nut, dat zij door ooren en oogen zig moeten eigen maken." Als Hoogleeraren wenscht de schrijver „een voor anatomie (incl. physiologie) en chirurgie, een voorPathalogia, Materies Medica, wil men een derde, dan een voor Kruid* en Scheikunde." Nu wordt gevraagd: zijn er „ Vaderlandsche Mannen, die de vereischten in een leeraar" bezitten? ' Het antwoord is toestemmend: „De Universiteiten in ons land, hebben die onder hunne Hoogleeraaren, en het krielt, om zo te spreken, van Eerwaardige Medicijnmeesters, Heelmeesters, Ontleedkundigen, Schei* en Kruidkundigen, die al zijn zij niet met de Professorale Kap gehuld, noch met de Toga omhangen, niet te min waardig zijn die te dragen." Wat de rangen van het personeel betreft redeneert de schrijver: „Aldus dan de Leeraaren, zoo Hoogleeraaren, als daar aan volgende verkozen zijnde, dient er onder dezelven een of twee Oppergezaghebbende Prsefecten te zijn, onder welke wederom andere staan moeten, die aan dezelven verantwoordelijk zijn en deze wederom hunne minderen als Handlangers, Vleeschhouwers, Knegts, Stalknegts, Meiden enz". De leerlingen der School wil Le Francq. van Berkhey kiezen uit zeer verschillend milieu. Voor leerlingen wordt geeischt, „dat zij, hetzij jongelingen of meerbejaarden, en werkelijk ook rungeerende Chirurgijns en Koes meesters, Huislieden, Boermannen, wie zij zijn, de noodige vereischtens hebben om te kunnen leeren en de Icunst te beoefenen, vooral goed Hollandsen leezen, schrijven en reekenen kunnen, voorts en zo veel mogelijk van een sterk en gezond Lichaams* gestel; en wat aangaat de Boerenknapen, daaren* boven volstrekt de kennis van Rundvee, Paarden en Schaapen enz.; van de meer geleerden, waar on> der ik de Doctoren, Candidaten en Studenten in de Medicijnen stel, en welker invloed van geen gering belang is, om tot nuttige Hoogleeraaren, Leeraaren en Beoefenaars der VeesArtzenij te worden op» geleid, van deze eisch ik beproefde getuigen van hunne kunde en leergierigheid, in de menschelijke Ontleed* en Heelkunde en de Artzenij, en vooral beneevens de Kennisse van de Taaie en Schriften, zo der Oude als die der Nieuwere, maar allen volstrekt de Vaderlandsche sprake kundig zijnde." Hij bepleit ook de combinatie van chirurgijn en dierenarts vooral voor de dorpen. Aan het eind der studie wenscht de schrijver een examen ter verkrijging van een diploma en wat het jus promovendi betreft, staat hij op het standpunt „dat de Universiteiten alleen een machtgevende Bulle kunnen uitreiken", en dat het mogelijk moet zijn, dat „tot hono* rable verklaring bij de Promotien tot Doctoren VRIJMOEDIGE en WELMEENENDE V O O R S T EL LINGEN om te kunnen dienen ter over.* I weging van een ONTWERP ter. stichting van eene VEE - ARTZENIJKUNDIGE SCHOLE in ons GEMEEN EBEST, poob. JOANNES le FRANCQ van BERKHEY, Der Medicijnen De&tgjapBtjalcSor lm ie Natuurlijk* Hiflorie op 's. I^^^éerJ^tl;Leyden, LIJ van •j(rfcheids]^o/0itheè)7ifslie .aU P'aderlaudfcbe l/aat' fcbapp'ljen der Natuur - en Dichtkunde, te h 1ae.l e 51. Bij A. L O. O S ] E S, P. Z. m d c c c i v. J. LE FRANCQ. VAN BERKHEY EN HET TITELBLAD VAN ZIJN ANTWOORD OP DE PRIJSVRAAG. ONTWERP EENE R. VEE-ARTSEN IJ- KUNDIGE SCHOLE, 1KOEÏ0NDEN TER BEANTWOORDING DB* R Of VOORGESTELD DOOR DE Maatschappij ter btvordering van den Landbouw, te Amfterdam opgerigt. Ooi voor > of op den Eerften December 1798» beantwoord te worden. Vermits, op verscheiden ptaatftn, in Europa, Vee-Artfenij-tundige Scholen, onder den haam yan Ecoles véténnaires, zijn opgerigt f en eene Schoot (waarin de ziekten en kwalen, zoo wel van Paarden, alt yan P.underen, Schapen en andere Dieren onderzogt, en, indien mogelijk, genezen worden) ook in om land, niet dan de groot/Ie nuttigheid hebben kan; zoo verlangt de Maatfchappij een plan, naar hetwelk zulk eene fiichting onèr ons zoude kunnen worden tot ft and gebragt. DOOR. JAN ARNOLD BENNET, A. L. M. Philofophlae et Medicina Doctor, Lid van de Hollandfche Maaifcnapplj der Wetcnfchappen > en van de Maatfchappij *tcr bevordering van den Landbouw te Amfterdam, eaz. Welk antwoord met de gouden Medaille U bekroond geworden. BENNET EN HET TITELBLAD VAN ZIJN ANTWOORD OP DE PRIJSVRAAG. in de Medicijnen" kunnen dienen getuig* schriften, „dat zij ook tevens de Vee*Artzenij bij uitnemendheid konden oefenen." Allerlei onderwerpen worden uitvoerig be* handeld, den belangstellenden lezer verwijs ik naar de verhandeling zelf, waarin tal van merkwaardige beschouwingen te vinden zijn. Schrijver eindigt zijn geschrift aldus: „Ik voleinde met het toepasselijk bijbelwoord: De Rechtvaardige ontfermt zich over zyn Vee." Bekroond antwoord van Dr. J. A. Bennet. Het bekroonde antwoord vanDr.L A. Bennet „Ontwerp eener VeesArtzenij*kundige Schole" is nog uitvoeriger dan dat van Le Francq. van Berkhey (152 pagina's), doch houdt meer voet bij stuk, is minder wijdloopig, meer op den man af, laat het niet bij allerlei bespiegelende beschouwingen, doch geeft een omschreven plan eener veeartsenijschool met bouwplan en kostenberekening. Het zal den aandachtigen lezer der beide antwoorden niet verwonderen, dat aan Bennet de prijs is toegekend. Ook Le Francq van Berkhey juicht deze bekroning toe, al meent hij zich zelf toch ook een klein gedeelte van den luister te moeten toeeigenen. Hij toch schrijft in een narede bij de uit* gave van zijn brochure: „Dan daar zints dien tijd de beslissing op derzelver Prijsvrage aan den Geleerden Heere Doctor J. A. Bennet is toegekend, en billijk, volgens mijne eigen betuiging En dus, wel verre, dat eenige naijver of ontevreden* heid mij zoude bekruipen of bekropen hebben, kan ik niet nalaten te betuigen, dat ik aan den wel* genoemden Heere J. A. Bennet de Aanspooring tot deze Verhandeling heb gehad,.... en wijders dat wij betden communicatief over het oprichten eener Veterinaire Schole gehandeld hebben en ongeveinsd elkander medegedeeld: het geen na de rechtmatige bekrooning van zijn Ed. Prijsstuk eene heusche kunde toeliet." Voor de uitgave van de Verhandeling „Onf* werp eener Vee*artseny*Schole", waarvan de copie, zooals wij zagen, bij de ramp te Leiden in 1807 voor een gedeelte onleesbaar werd, heeft Bennet in het toen nog niet gedrukte gedeelte later „eenige aanvullingen en gewichtige veranderingen aangebracht" en verder „een kort overzicht gegeven van het Onderwijs, dat in de Koninklijke Deensche Vee*Artsenij* School te Kopenhagen ingevoerd is, en met het beste gevolg, door den beroemden Hoog* leeraar E. Viborg gegeven wordt". Bennet behandelt in zijn antwoord achter* eenvolgens de plaats, waar de veeartsenijschool zal moeten komen, de gronden en gebouwen, het onderwijzend personeel, het onderwijs en een berekening van kosten. Wij zullen in het kort aangeven tot welke conclusiën de schrijver voor elk dezer onderdeden komt. Wat de plaats betreft, doet hij een keuze tusschen Utrecht en Leiden, als meest geschikte steden; hij geeft aan Utrecht de voorkeur „als hebbende, of binnen deszelfs muren zeiven, of in derzelver voorsteden, zogenaamde cin* gels, of in den naby gelegen omtrek, alle de hoofdvereischtens, die tot vestiging der ver* langde stichting kunnen gevorderd worden". Als voordeden van Utrecht worden opgegeven: „le. den hoogen droogen grond en het stroo* mend voortreffelijk water, de gunstige gelegen* heid tot alle noodige correspondentie en tot het vervoeren van vee; 2e. de aanwezigheid van de hoogeschool"; 3e. het vrij aanzienlijk Cavallerie*Garnizoen; 4C. de aanwezigheid van aanzienlijke ruimtens en geschikte gebouwen; 5e. de lage Bouw* en Oprichtingskosten; 6e. de aanzienlijke Vee* en Paardenmarkten; 7'. het in de nabijheid voorkomen van „hey* gronden", die eene bij uitstek voortreffelijke gelegenheid zouden kunnen aanbieden, tot het nemen van belangrijke proeven, den land* bouw en veeteelt beide betreffende, „voor welke de bovengenoemde hey* en zandgronden zoo bij uitsluiting geschikt zijn." Wat de gebouwen betreft zegt de schrijver het volgende: „In het hoofdgebouw der Vee*Artseny* Schoole zelve, derhalven, hebben wij gemeend, dat moesten gevonden worden: le. Eene ruime gehoorzaal, zoo voor alle de voorlezingen, die in het Instituut moeten gehouden worden, in het algemeen, als voor de ontleedkundige demonstratiën in het bij* zonder. 2e. Eene bereiding* of praepareer*kamer voor de leerlingen en kweekelingen van het Instituut. Je. Eene ruime zaal, ter plaatsing der onder* scheide verzamelingen van Anatomische en Pathologische praeparaten, Chirurgicale instrumenten, Hoeven en Beslags*werktuigen, Modellen, Simpliciè'nkast enz. benevens een dergelyk vertrek, ter vergaderplaats voor de Bestuurders of Opzigters, en ter plaatsing teffens der boekery en papieren der Stichting. 4e. Eene Apotheek. 5e. Een Keuken en Kelder. 6e. De woningen voor den Directeur, voor den Onder*opziender, de inwonende kweeke* lingen, en huis=dienstboden. 7e. Zolders, bergings*plaatsen, enz. In de bygebouwen worden gevorderd: Voor eerst. Verscheide stallingen en hokken voor krank vee, waar onder ook zulke, welke inzonderheid geschikt zyn moeten voor paarden, die met beenbreuken, droes, kolder*ziekten, en dergelyke ongemakken behebt, zoo*wel afzondering, als eene byzondere kunstbehande* ling noodig hebben. Jen tweede. Inrigtingen voor een warm bad, benevens een koud of gewoon wedde. Ten derde. Eene hoef-smedery. Ten vierde. Twee Nood* of Hoofdstallen. Ten vyfde. Eene beslote en overdekte plaats, tot het doen van heelkundige operatien, en die teffens dienen kan tot eene beslote rydbaan. Ten zesde. Onderscheide berg*plaatsen van het noodige Wagen», Voer* en Werktuig. Ten zevende. Woonhuis van den Hoef*smit. Jen achtste. Slaap*plaatsen voor de Vee* oppassers, stal*knegts enz. Open Ruimten. Koor eersr. Een Kruid*Tuin, ter aankweeking der planten en verdere gewassen, in de be* oeffening der Vee*Artseny*kunst het meest gebruikelyk. Ten tweede. Eene open ruimte zoo voor eene rydbaan (manege), als voor eene plaats tot het doen van heelkundige operatien. Ten derde. Een Tuin* en Warmoesery voor de Stichting. Ten vierde. Eenige Landen, ter weiding van het Vee, enz. Ten vyfde. Twee of meer kleine weiden ter grazing van het nog ziek, of reeds her* stellend Vee". Het personeel der school moet bestaan uit: „Een Directeur en eersten Leraar", „een man, die niet alleen grondig geleerd en ervaren zv, maar die, gelyk een voornaam buitenlands Vee*artz te recht zegt: gezond en sterk, goed en juist van oog, vast en vaardig ter beider hand zy, die vooral naar zyne ziels*vermogens, niet slechts een gezond verstand en juist oor* deel, maar daarenboven ook nog met een gelukkig geheugen, met tegenwoordigheid van geest, en een gepaste stoute voortvarendheid mildelyk begaafd zy. Een Onder*Directeur en Adjunct of mede* leeraar. Een Hoefsmit. Een Hoefsmits*Knegt of Helper. Twee Stal*Knegts. Twee Huis*bedienden". Tot de „tweede soort van noodwendig* heden, het Vee naamlyk" behooren: „Eenige Paarden, eenig Rund*Vee, Eenige Schapen en Eenige Zwynen, zoowel zieken als gezonden." „De derde soort van noodwendigheden of van middelen zyn de Werktuigen of Hulpmiddelen", waaronder ook anatomische en pathologische preparaten, een verzameling hoefijzers en beslagwerktuigen, eenvoudige geneesmiddelen en verder een uitgezochte ver* zameling van boeken, prentwerken en verdere afbeeldingen. Bij het onderwijs en de indeeling der vakken wordt uitvoerig stilgestaan. Achtereenvolgens worden behandeld „de Vee* of Dier*ontleed* kunde (Anatomia veterinaria of Zoötomia)", „de Natuurkennis des dierlyken Ligchaams, of Diernatuurkennis (Zoöphysiologia), de Gezondheidsleer (Hygiëne) inclusief aan* fokking en veredeling der huisdieren, de algemeene Ziekten* of krankheids*leer der dieren (Zoöpathologie), de Algemeene Dieren*Geneeskunst (Zoö* therapia generalis), de meer byzondere Vee*Artzeny*kunst (Zoö* therapia specialis), de Medicina Veterinaria Clinica of dadelyk oeffenende Vee*Artzeny*kunst op de zieke dieren". Dit onderwijs wordt zoo gegeven, dat het over drie jaren verdeeld is, „zoodat ieder leerling op het eind des derden jaars in staat zal moeten zyn om ter promotie of bevorde* ring tot Veeartz een volledig examen of onder* zoek in alle de voornaamste vakken der Vee*Artseny*kunst te kunnen afleggen en welk examen hem in de tegenwoordigheid des Bestuurders der Veeartzeny*schoole, door de beide leeraars op eene geregelde en vol* ledige wyze zal moeten worden afgenomen". Het jaar is verdeeld in twee cursussen; nauw* keurig wordt aangegeven, hoe de schrijver zich de verdeeling der leerstof denkt. Wat de kostenberekening betreft, heeft Bennet de hulp ingeroepen van een ervaren bouwmeester, den architect J. Wagemans te Leiden. Zij hebben verschillende berekeningen gemaakt, die wij hier laten volgen, omdat deze een beeld geven, hoe zij zich de School ingericht denken, en welke sommen zij meenen, dat voor de exploitatie noodig zijn. EERSTE ALGEMEENE BEREKENING van onkosten, noodig tot de eerste stichting, of den geheel uit den grond nieuwen opbouw eener Vee= Axtzeny=Schole, volgens het ontwerp en de grond* teekening, daarvan gemaakt en beschreven, in het eerste gedeelte der tweede afdeeling dezer Ver» handeling. Voor den grond van het Hoofdsgebouw en verderen opstand ƒ 7,000 Voor Landeryen, of eene Land»hoeve, zoo ter voedering van hét Vee, als tot het doen van proeven en aanleggingen, de verschillende vakken van den Landbouw en de Veeteelt betreffende „ 18,000 Voor het Metzelwerk van alle de Gebouwen der Vee»Artzeny»Schole, volgens eene daarvan zoo veel mógelijk nauwkeurig gemaakte berekening „ 39,923 Voor het Timmerwerk (waaronder ook be» grepen is het werk van smit, loodgieter, glazenmaker, verwer, enz.) „ 68,742 Voor Binnenwerk „ 6,880 Voor benoodigde meubelen en verdere Huisanoodwendigheden „ 3,000 Voor den aankoop van Vee „ 2,000 Voor Voeragie, noodig by de eerste op» rigting „ 1,800 Voor Stahgereedschappen „ 400 Voor Wagens, Karren, en dergelyk verder Voertuig 600 Voor Boeken en Prentwerken, by den eersten aanleg der Vee»Artzeny»Bibliotheek . . „ 1,200 Voor Anatomische praeparata, of voor den eersten aanleg der verzameling van Ont» leedkundige Toebereidingen , 500 N.B. Hiervoor is geen hoogere prys»be» paling gemaakt, daar men billyk onderstellen mag, dat deze ver» zameling, of dit zoogenaamd Ana» to mischsKabin et, door den Dir ekteur en zijne Leerlingen, na den eersten aankoop van het meest dringend benoodigde, verder gevormd, en zoo veel mogelijk tot volkomenheid zal gebragt worden. Voor Chirurgikale Instrumenten . . . . „ 600 Voor eene verzameling van Hoef»yzers, modellen en verdere werktuig, het Hoef» beslag, en de Smedery betreffende . . „ 1,200 Voor den eersten aanleg van den Kruid» tuin, en der Siplicien»kas , 300 Voor de Apotheek en deszelfs toebehoren „ 1,200 Nog voor verschillende kleine behoefen en noodwendigheden, welke niet af» zonderlyk kunnen berekend worden, ongeveer „ 1,500 ƒ 154,845 TWEEDE ALGEMEENE BEREKENING van onkosten, noodig tot de eerste stichting eener Veeartseny«Schole wanneer dezelve aangelegd, en ingerigt werd door de vertimmering van eene reeds opstaande, en tot een geheel ander oogmerk dienende Huizinge, zoo als b.v. eene Brouwery, groote Herberg' of Uitspanning, een Magazijn, eene Fabriek, een ruim* Heeren-huisof dergelyk groot Gebouw; volgens het ontwerp daarvan in het tweede gedeelte der Tweede afdeeling in deze Verhandeling opgegeven. Voor den inkoop van zoodanig gebouw met deszelfs opene ruimten, hof, en verderen opstand, ongeveer ƒ 12,000 Voor de noodige vertimmeringen, en eerste inrigtihg der gebouwen, tot eene Vees artzenysSchole; volgens eenen daarvan zooveel mogelyk gemaakten overslag . „ 7,500 Voor de Landeryen enz. gelyk in de vorige algemeene berekening hier naast . . . ,, 18,000 Voor Meubelen en verdere Huis»noodwen» digheden „ 2,000 Voor aankoop van Vee, gelyk hier naast „ 2,000 Voor Voeragie by den eersten aanleg der stichtingen , 1,800 Voor Stalgereedschappen ,, 400 Voor Wagens, Karren, en verder dergelyk Voertuig „ 600 Voor Boeken, Prentwerken enz. by den eersten aanleg der Bibliotheek . . . . „ 1,200 Voor Anatomische praeparata als hier naast „ 500 Voor Anatomische en Chirurgikale Instru» menten „ 600 Voor de verzameling van HoefcYzers, Modellen en verdere Werktuigen, voor het Hoefbeslag der smedery ,, 1,200 Voor den eersten aanleg van den Kruid» tuin en der Simplicienkas , 300 Voor de Apotheek en toebehoren . . . „ 1,200 Voor verschillende kleine noodwendig» heden, welke niet afzonderlyk kunnen worden berekend, gelyk hier naast . . „ 1,500 ƒ 50,800 ALGEMEENE BEREKENING van jaavlyks benoodigde kosten ter instandhouding eener Vee*Artzeny»Schole, voor de beide ontwerpen, daarvan in deze verhandeling voorgesteld. Aan jaarlijks tractement voor den Directeur ƒ 1,600 „ denzelven voor het geven van kost, vuur en licht aan den Adjunct of Onder* Directeur „ 400 Aan denzelven voor het houden van twee Huissbedienden ' . . . „ 400 Aan jaarlyks Tractement voor den Onder» Directeur , 500 AaniaarlyksTractementvoordenSmits»Baas „ 400 „ loon voor den Smits»knegt „ 300 „ „ „ twee Stal»knegts, a ƒ 5.— 'sweeks „ 520 Aan loon voor twee Staljongens, ieder a ƒ 2.— 'sweeks „ 208 Aan Nieuw»jaar en Kermisgiften voor de verschillende bedienden 40 Aan Jaarlijksche inkoop van Vee . . . . „ 500 ,, Vouragievoor het Vee, in de stichting gehouden wordende; hiervoor is alhier geene berekening gemaakt; mogende men veronderstellen, dat dezelve op de lande» ryen, aan de VeesArtzenysSchole toebes hoorende, genoegzaam zullen gewonnen worden. Aan benoodigde medicamenten en verdere behoeften voor de apotheek „ 400 Aan jaarlyksche aankoop van Boeken, In» strumenten, Modellen, enz . „ 500 Aan Brandstoffen voor het Huis, de Apo* theek en de Smedery ƒ 800 Aan Yzer en verdere behoeften voor de Hoefcsmedery „ 400 Aan jaarlyks onderhoud en reparatie van Gebouwen, Stal gereedschappen, Zadel* Voertuig, enz. . „ 500 Aan verschillende uitgaven, die niet nauw* keurig te berekenen zijn, door elkander genomen „ 1,500 ƒ8,968 Ten slotte betoogt de schrijver, „dat de kosten tot den aanleg en het onderhoud eener Vee* Artzenij'Schole naar alle billijkheid door den Vee* en Landbouw zelve behooren te worden gedragen." In het naschrift wordt er op gewezen, dat het zoogenaamde Vee*fonds, gevormd uit de opbrengst van de belasting op de paarden, het rundvee en de schapen, de middelen zou kunnen verschaffen voor het tot stand brengen en onderhouden eener veeartsenijschool. Wij hebben in het ontwerp van Dr. Bennet, waarvoor „ook gebruik is gemaakt van er* varingen bij de oprichting der Veeartsenijschool te Hannover opgedaan en waaraan een over* zicht van de Koninglij ke*Deense Veeartsenij* school te Kopenhage toegevoegd is", een eerste goed doorwerkt plan van een Vee* artsenijschool in Nederland. Fonds tot voorkoming en afwending van de Runderpest, later het fonds voor den Land* bouw. In 1802 vinden wij in het Rapport van den Raad van Binnenlandsche Zaken aan het Staatsbewind, wegens den Staat van het Fonds tot voorkoming en afwending van de runderpest, de mogelijkheid geopend, dat gelden uit dit fonds ook ten bate van Veeartsenijkundig onderwijs zullen kunnen worden aangewend. „Behalven dezen en veele andere bijzon* dere Oogmerken, die tot elk afzonderlijk soort van Vee betrekking hebben, kunnen voor dit onderscheiden Vee, in het algemeen, Vee*artsenijkundige proeven en maatregelen beraamd worden, die steeds kosten zullen vereischen; terwijl wij nog niet spreken van hetgeen wellicht eenmaal tot stand zou kunnen komen te weten, de oprichting van eene Vee* artsenijkundige School, waartoe reeds de Maat* schappij tot bevordering van den Landbouw te Amsterdam, een Plan, door een onzer bekwame Vaderlandsche geneesheeren, den burger J. A. Bennet te Leijden, ontworpen, met den Gouden Medaille dier Maatschappij heeft bekroond." Waar hier het Fonds tot voorkoming en afwending van de Runderpest, later bekend onder den naam van het Fonds voor den Landbouw ter sprake komt en uit dat fonds de kosten van oprichting van 's Rijks Vee* artsenijschool en ook het onderhoud tot 1851 is bekostigd, is het hier de plaats in het kort iets over dit fonds mee te deelen. Voor uit* voeriger gegevens kunnen wij verwijzen naar een artikel over het Fonds voor den Land* bouw, voorkomend in de Verslagen en Mede* deelingen van de Directie van den Landbouw, 1916, No. i, uitgave van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. Bij publicatie van 26 December 1799 werd een wet gearresteerd, waarbij werd opgericht een fonds tot het geven van behoorlijke schadevergoeding bij het nemen van maat* regelen tegen de runderpest. Tot vorming van het fonds werd besloten: „ten dien einde voor eenmaal te heffen van elk Runderbeest boven 2 jaren oud, 2 stuivers, en beneden 2 jaren 1 stuiver, wordende het fonds uit dezen opbrengst gesproten, gesteld onder beheering van den Agent der Nationale Oeconomie." Steeds zou f 100.000 in kas gehouden moeten worden om die steeds onmiddellijk te kunnen gebruiken bij de bestrijding van de runder* pest. De totale opbrengst der belasting bleef beneden de raming en was ƒ 77.333. Reeds in 1800 werd bepaald, dat de maat* regel, oorspronkelijk voor eenmaal bedoeld, „in volle kracht en vigeur blijve". In het bovenaangehaald rapport van den Raad van Binnenlandsche Zaken werd ge* adviseerd „dezelfde belasting te heffen in 1803, 1805, 1807 en 1811, dat ook van schapen en paarden bijdragen zouden worden geheven en dat de gelden ook in andere opzichten ten bate van den Landbouw kunnen worden be* steed". In 1806 werd tot het nemen van een maatregel in dezen geest overgegaan en werd daarom het Fonds tot voorkoming en stuiting van Runderpest omgezet in het Fonds voor den Landbouw. Dit Fonds kwam nu onder beheer van den Minister van Binnenlandsche Zaken. Het Fonds bleef ook tijdens de Fransche overheersching bestaan, al bleken de Franschen bij hun terugtrekken, uit de kassen zooveel mogelijk medegenomen te hebben. In 1816 werd het Fonds voor den Landbouw opnieuw bij de Wet geregeld en tot 1844 is deze belasting geheven. Feitelijk is het Fonds eerst opgeheven in 1887. De jaren na 1844 zijn echter van weinig beteekenis geweest. Wij komen telkens nader op dit Fonds terug, omdat het veeartsenijkundig onderwijs daaruit tot 1851 geheel is bekostigd. Commissiè'n van Landbouw en het Veeartse» nijkundig Onderwijs. Wij komen nu tot de Commissiè'n van Landbouw in de respectieve Departementen der Republiek, opgericht bij Staatsbesluit van 9 September 1805 „gedaan en gearresteerd" door den Raadpensionaris Rutger Jan Schim* melpenndmck. Deze commissiën moesten be* staan uit geoefende landbouwers of anderen bedreven in landbouwkundige zaken, terwijl vastgesteld was: „er zal zich bij elke Com* missie, zoo veel mogelijk, een ervaren Vee* artsenijkundige bevinden". Dat deze Commissiën zich met de vee* artsenijkunde en ook met het veeartsenij* kundig onderwijs moesten bezig houden, bleek uit onderstaande artikelen van de instructie, waarvan vooral art. 14 onze aandacht vraagt: Art. 13 Zij zullen den Secretaris van Staat ten allen tijde en ten spoedigsten informeeren van byzondere en onvoorziene rampen, die den Lande bouw en hun Departement zouden mogen treffen; inzonderheid van spoedig opkomende grasserende ziekten onder paarden, runderen, schapen en varkens, onverminderd nogtans hetgeen aan de Departementale Besturen in dergelijke gevallen competeert of zal worden opgedragen. Art. 14. Zij zullen opsporen en aan den Secretaris van Staat voordragen, in hoeverre en welke Vee*artseniikundige inrigtingen in hun Departe* ment zouden dienen ingevoerd te worden, mits* gaders opgeven door welke middelen deze inrig* tingen het meest zouden kunnen bevorderd worden. Art. 15. Zij zullen zoo omtrent het vorig Artikel als in het nemen van informaties ten tyde van grasserende ziekten onder het vee en in de exe* cutie der maatregelen, die als dan door het Gouvernement zullen mogen beraamd worden, de concert handelen met de Commissiën van Genees* kundig Bestuur en hun Departement, zoo ver het ressort van elk dezer Commissiën van Geneeskundig Bestuur aangaat. Dat de Commissiën zich herhaaldelijk met veeartsenijkundige onderwerpen, ook met het veeartsenijkundig onderwijs, bezig hielden blijkt ten duidelijkste. De Commissie te Utrecht zelfs, zag zich verstoken van een lid, dat als „Veeartsenij* kundige derzelver belangen ten dezen kon behartigen", en is „op derzelver verzoek de heer A. J. Bennet Med. Doctor, daartoe door zijne Excellentie aangesteld". De Commissie in Holland, Noordelijk ge* deelte, raadpleegde met de beide veeartsen onder haar ressort: Nicolaas van der Meulen te Purmerend en Jan Blanken te Leiden, die van Holland, Zuidelijk gedeelte, met den „deskundige Veedoctor" D. Heinecke in den Haag. Reeds in het eerste jaar van de oprichting verzocht de Commissie in Holland, Noordelijk gedeelte, aan de Directeuren der Maatschappij van Landbouw te Amsterdam, om de reeds lang bekroonde prijsverhandeling, betreffende het plan eener Veeartsenijschool door Dr. J. A. Bennet, het licht te doen zien. Algemeene Vergadering der Commissiè'n in de verschillende departementen en de voor* stellen betreffende opleiding van veeartsen. De afgevaardigden dezer Commissiën in de verschillende departementen kwamen samen in algemeene vergaderingen. De eerste dezer algemeene vergaderingen werd te 's*Gravenhage gehouden op 28 April 1806 onder voorzitterschap van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken Mr. Hendrik van Stralen. Van verschillende Commissiën kwamen reeds naar aanleiding van Art. 14 der In* structie, voorstellen in betreffende het in* voeren van Veeartsenijkundige inrichtingen en bezoldiging der veeartsen. Uit onderstaande ingediende voorstellen blijkt, dat men zich in verschillende commissiën de opleiding van veeartsen al zeer eenvoudig voorstelde. Merkwaardigheidshalve nemen wij hier de drie ingediende voorstellen over: „De Commissie van Landbouw in het Departement Stad en Lande van Groningen volkomen overtuigd, dat het van zeer veel belang is voor de Republiek, welke aan de Veefokkerij een groot gedeelte van haren welvaart verschuldigd is, om zoo spoedig doenlijk, aan Art. 14 harer instructie te voldoen, heeft in hare eerste vergadering, gehouden den 2f>ten November 1805, eene subcommissie benoemd, om in de eerstvolgende vergadering de commissie daaromtrent te dienen van consideratien en advies. „En het is, ingevolge het op den 13 December 11. uitgebracht Rapport, dier Subcommissie, waarmede wij ons volkomen hebben geconformeerd, dat wij de eer hebben aan U, HoogEdel Gestr. in consi* deratie te geven, of niet aan dat artikel zoude kunnen worden voldaan door de volgende inrichtingen: le. Dat in ieder Drost* Ambt in dit Departement, volgens eene te maken verdeeling, iemand gekozen of geplaatst werde, eenige kundigheid in dat vak bezittende, en lust en geschiktheid hebbende, om zich daarin te bekwamen, die van grasserende ziekten onder het Vee en paarden en alle wat veeziekte betreft der Commissie konde informeeren. 2e. Dat in Groningen, als de voornaamste stad aan dezen kant der Republiek het centrum dier correspondentie worde geplaatst. 3e. Dat aldaar een in dat vak ervaren man worde benoemd, en als consulerend lid voor de Veearts senijkunde aan de commissie geattacheerd, die zich met die correspondentie belasten, en in geval van epidemiën zich verledigen konde, om voor dit Departement aan art. 15 der Instructie te voldoen. 4e. Die persoon moet tevens in de ontleedkunde zooveel ervarenheid bezitten, dat hij dissectiën konde doen, en eenen behoorlijken toestel van toebereidingen zoo tot illustratie van den gezonden, als ziekelijken staat van het Vee, konde in gereedheid brengen. 5e. Verder diende hij in een daartoe geschikt lokaal eenmaal 's weeks op tijden door hem en de toehoorders het best geschikt, lessen te geven. Op die wijze zoude eene Veeartsenijkundige School kunnen aangelegd worden, welke haren invloed over dit en naburige Departementen uitbreidde, en waaruit binnen twee jaren een genoegzaam aantal kundige voorwerpen zouden kunnen voort; komen, om dezen kant van de Republiek te voor* zien. Een openbaar getuigenis van ervarenheid van het Gouvernement te zullen ontvangen, zoude genoegzaam zijn, om de lieden aan te moedigen om die lessen bij te wonen en zich te bekwamen. 6e. Zoo deze idees de goedkeuring van U Hoog» Edel. Gestr. meriteren, verzoekt de Commissie, dat voor U HoogEdel. Gestr. zoo tot goedmaking der noodige kosten, als tot honorarium voor den Instituteur. eene voordracht aan het Gouvernement geschiede. 7e. De Commissie neemt de Vrijheid aan U HoogEdel. Gestr. voor te stellen, om in de eerste plaats daartoe den Professor W. Munniks te ver> zoeken, die zoo met wijlen den Professor Camper als ons medelid G. Reinders, in dat vak veel ge» werkt, en veel gepresteerd heeft en van wien wij vértrouwen, dat hij dergelijk aanbod niet zal refuseeren, die ten minste daartoe zijnde aangezocht, gaarne de gronden zal leggen tot dergelijk etablisse* ment en met genoegen op zich zal nemen om hetzelve zoolang, tot het in volle werking is, te helpen dirigeeren." De Commissie van het landschap Drenthe kent „menigen Vee*Doctor, wiens stoutheid veelal in eene omgekeerde reden tot zijne kunde staande, in de plaats van te genezen, of het noodige tot voorbereiding daar te stellen, door zijne heete, sterke en vaak verkeerde middelen het vee zal vermorssen en doen om* komen", en wil een veearts „die de middelen kan voorslaan en in werking brengen, welke bij het geven van een kort en scherp onderwijs in de onderscheidene takken van de veeartsenijkunde, en den grond zouden kunnen leggen tot een sedert langen tijd begeerde Veeart* senijkundige Schole." De Commissie in Brabant wil: „binnen dit departement een of twee kundige Veeartsen, ten koste van den Lande, op een sortabel Tractement te fixeeren, die in staat zijn om neffens de uitoefening der Praktijk aan des* begeerden het noodig onderwijs te kunnen geven, en alzoo aan een notabel gebrek, waar* van de gevolgen zoo ruineus voor den Land* bouw kunnen zijn, te voorzien." De „propositiën" zijn in handen gesteld van Mr. S. H. Gockinga, Lid van het Departe* mentaal Bestuur te Groningen, W. Munniks, Professor te Groningen. J. N. van Eys, Wet* houder te Amsterdam, dr. A. P. R. G. van der Borch van Verwolde, Lid van het Departementaal Bestuur te Verwolde, „de consert met" den Commissaris tot de zaken van de geneeskundige Staatsregeling, Groen van Prinsterer. Namens deze Commissie is op 3 Mei 1806 het navolgende rapport uit* gebracht: Propositiën omtrent veeartsenykundige in* richtingen alsnog gehouden in advies. 4C Zitting Alg. Verg. van Afgevaardigden uit de respectieve Commissie v. d. Landbouw der Bat. Republiek, 3 Mei 1806. Conceptplan eener Veeartsenykundige schole. „De Heer Munniks doet namens de Com* missie in wier handen by besluit No. 9 ter fine van rapport ware gesteld, de daarbij ver* melde propositiën betrekkelijk de in te voeren veeartsenykundige inrigtingen het navolgende rapport". „De onderschrevenen zich belast vindende met het formeren van een ConceptsPlan eener volledige Vee=artsenijkundige Schole, hebben de eer ter vols doening aan die resolutie te berichten, dat zij van oordeel zijn, dat in dezelve behoort onderwijs te worden gegeven: 1°. In de Oeconomia animalium. 2°. In de Ontleedkunde, zoodat ook de Leerlingen daarin geoefend worden. 3°. In de Natuurkundige beschouwing van het dierlijk Lighaam of Physiologie, zoowel van herkaauwende als nietsherkaauwende Dieren. 4°. In de Ziektekunde, toegepast op de uit* en in* wendige ziekten 5°. In de kennis der Geneesmiddelen, en derzelver vermengingen, voor zoover het de Veesartsenij specteert, in welke laatste de Leerlingen mede zullen moeten worden geoefend. 6°. In de Practijk, en daartoe dienende üit* en inwen» dige ziekten, niet alleen in haren omvang te worden voorgedragen, maar ter zeiver tijd, zooveel het zijn kan, in dat vak getoond te worden, wat dien aan* gaande de Kunst voorstelt, en de Natuur vermag; dat is, dat onderwijs behoort beschouwende en tevens beoefenende te zijn. 7°. In de Verloskunde, en die Leer mede door onder* vinding in kramend Vee te worden bevestigd. 8°. In de Kunst van wel te beslaan, met bijvoeging der gewijzingen, welke in dit stuk onderscheidene omstandigheden en ongesteldheden van paarden vorderen, benevens hetgeen hieromtrent in andere Landen verricht wordt en een gewoonte is; waartoe dan mede moet worden gebracht de Kunst van Smeden, zoo verre het dit stuk specteert. Wanneer men nu verder nagaat, hetgeen onses oordeels noodig zal zijn tot het daarstcllen van dit een en ander, komt ons als eerste vereischte voor: 1°. Een gebouw, waarin de genoegzame ruimte zal worden gevonden om in hetzelve eene gepaste werkplaats voor de Anatomie te vinden met een klein Theatrum Anatomicum in derzelver nabijheid. 2°. Een of twee vertrekken tot het geven van onderscheiden lessen. 3°. Een ingerigt om te bevatten een kabinet van Ana» tomische, Pathologische en Vroedkundige praepas raten, voorziene collectie van noodige werktuigen, Instrumenten tot de Chirurgie en Verloskunde behorende. Eene simpliciakast en noodige biblio» theek, ook van zulke Boeken met Platen, welke de Discipelen niet zouden kunnen kopen, en echter hun van groot nut kunnen zijn om in voorkomende zaken te consulteren; ook diende hierin bewaard te worden eene collectie van onderscheidene Hoef* ijzers van diverse Landen en verschillend maaksel, naar den aard der ongesteldheden van paarden. 4°. De noodige ruimte tot stallen van Paarden, Koeien, Schapen en Varkens, benevens eene gepaste bergs plaats voor Hooi, Stroo en ander voedsel als Haver, Zemelen enz. 5°. Eene kleine Smederij, Noodstal en het verdere noodig tot smeden en beslaan. 6°. Eene kleine ruimte tot aanleg van eene Hortus Medicus voor dit vak ingerigt. Wijders zal de executie worden gegeven aan dit een en ander door de navolgende Personen en geldmiddelen, als: 1°. Door eene Prefectus, die tevens is Pros fessor Pathologiae Praxeos et Aeconomiae Animalis, ter zeiver tijd het Clinicum waarnemende en zulks op een jaarlijksch tractement van ƒ 2000. 2°. Door eenen Professor Anatomes, Physios logiae, Chrirurgiae et Artis Obstetriciae . „ 1500. 3°. Door eenen Professor Materiae medicae Pharmaceutices et Botanices „ 1500. 4°. Zal er moeten zijn een Admanuensis voor de Anatomie, Chirurgie en Pharmacie . . „ 300. 5°. Een dito voor de Stallen, die ook den Hortus bewerkt onder opzigt van den Professor „ 300. 6°. Voor het verkrijgen van het nodige kabinet volgens bovengen. Artikel voor eens ƒ 1000 en voorts tot completering van hetzelve 's jaars „ 300. 7°. Voor 't aanleggen van een Bibliotheek voor eens ƒ 600 en tot volmaking 's jaars „ 200. 8°. Voor de Pharmacie en noodige Genees» middelen 's jaars pl.m „ 200. 9°. Voor Voeder en Strooying enz „ 200. 10°. Voor vee tot dissectiën van den Professor Anat. en de beoefening van de Discipelen „ 150. 11°. Voor Vuur, Licht, werktuigen tot de Ana» tomie. Chirurgie, Linnen, Bakken, Tobben en ander ongenoemde kleine Posten, 's jaars „ 100. zoodat er ter verkrijging en het in werking brengen eener zooveel ons voorkomt volledige Veeartsenijkundige School, zoude worden vereischt behalve het opgegeven Locaal en de genoemde Personen, voor eenmaal in den aanvang eene somme van zestienhonderd Guldens, benevens een Jaarlijksche toelage tot drijving en instandhouding van derzelve ten grootte van Zes Duizend Zeven Honderd en Vijftig Car. Gulden. Doch zoodra men de vereischten van dit con* ceptplan nagaat met aandacht, vindt men al spoedig dat het in ons land ontbreekt aan een genoegzaam aantal personen in de Veeartsenij bedreven om die onderscheidene takken ex professo te doceeren; alsmede dat het geene geringe zwarigheid zoude ontmoeten om opgen. gelden te vinden, welke zeer aanzienlijk zijnde, misschien mede niet evenredig zoude zijn aan het nut, dat zoodanig Etablissement zoude kunnen aanbrengen. Wij hebben wel is waar thans in dit Land groote en dringende behoefte aan bekwame Veeartsen, maar het getal van dezelven behoorde evenwel niet te groot te wezen, vermits zij anders in de uitoefening hunner kunst geen bestaan zouden kunnen vinden; en het is ons voorgekomen, dat het misschien voldoen zoude, wanneer bij eene Commissie van Landbouw eenen bekwamen Vees arts zoude worden aangesteld, die het vertrouwen der ingezetenen verdiende en volkomen in staat was om de Commissie te adviseeren in alles wat betrekking heeft op de gezondheid van het Vee, waarin het bijzonder ook ter voldoening aan het 15 Art. der instructie. Er is dus alle reden om in consideratie te nemen of het tot zoodanig oogmerk noodig zijn zoude, om in ons Land eene Veeartsenijkundige Schole als bovengen, op te rigten, dan of men hetzelve niet spoediger en op een minder kostbare wijze zouden kunnen bereiken, door gebruik te maken van die Veterinaire Scholen, die in andere Landen geëtablisseerd zijn? Wanneer door alle Commissiën wierde omgezien naar een Jongeling die, en de geschiktheid en de Lust had, om zich op de Vees artsenij toe te leggen, dan konde deze naar de Veterinaire Scholen te Charenton of te Berlijn gezonden worden, alwaar zij alles vereenigd vinden om de veeartsenijkunde in haren geheelen omvang te leeren en in staal zijn zouden om in den tijd van drie jaren zich te perfectionneeren en geschikt te wezen om thuis komende als veeartsen ieder bij zijne Commissie geplaatst te worden. Wanneer men nu de kosten voor ieder jongeling gedurende zijn verblijf op de Veterinaire Schole berekend op ƒ 500 's jaars zoude zulks gedurende de drie eerste jaren eene uitgave voor het Land noodzakelijk maken van ƒ 5000. Overweging van opleiding van veeartsen in het buitenland. In het verder jaar en vervolgens jaarlijks, zoude men tot eene suppletie op die Veterinaire Schole een of twee Eleves kunnen houden, en daarvoor dus jaarlijks ƒ 1000 of ƒ 2000 besteden. Op deze wijze zoude de jaarlijksche uitgave van ƒ 5000 gedurende de drie eerste jaren genoegzaam zijn om een behoorlijk getal bekwame veeartsen voor ons Land te formeren, gesteld, dat het met allen wel slaagden, en dan zoude onder dezelfde voorwaarde eene Jaarlijksche uitgave van ƒ 1000 a ƒ2000 voldoen om dit getal gesuppleerd te houden. Laatstelijk meenen wij in consideratie te moeten geven en zijn van oordeel, dat men veelal mede hetzelfde heilzaam oogmerk voor de Lande zoude kunnen bereiken, wanneer men in een daartoe geschikt locaal onder genoegzaam opzigt en medewerking bekwame veeartsen beriep uit eenig ander land, die tegelijk de bekwaamheid hebben» de om te doceeren, alhier behulpzaam zouden kunnen zijn om bekwame sujets te vormen, waardoor men dus minder bepaald zoude worden omtrent het noodig getal van veeartsen voor ons Gemeenebest." Al wordt het niet gezegd, waarschijnlijk is wel, dat hiervoor ijverig gebruik gemaakt is van BenneT's „plan eener Veeartsenijschole". De conclusie is helaas, dat men de opleiding van veeartsen maar aan inrigtingen in het buitenland zal overlaten 1 De notulen van de vergadering, waarin het rapport behandeld is, melden uitsluitend: „Waarop gedelibereerd zynde, is besloten de wegens dit onderwerp gedane propositiën, alsnog te houden in advies, en den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken aan te bevelen, van de by het voorgeschrevene Rapport gegevene inlichtingen zooveel moge* lyk gebruik te maken, 't zy op de eerst* komende Vergadering van Afgevaardigden uit de Departementale Commissiën van Genees* kundig onderzoek en Toevoorzigt, 't zy op eenige andere wijze, die de Secretaris van Staat het meest zal geraden vinden, om deze heilzame zaak te bevorderen". En hiermede waren de pogingen der Com* missiën van Landbouw in dezen opzichte van de baan. Vele zijn de pogingen geweest om een Veeartsenijschool te Zutfen te stichten; wel is men zoover gekomen, dat er onderwijs in de veeartsenijkunde is gegeven en er leerlingen zijn geweest, doch door de wisseling der tijden zijn toch ten slotte alle pogingen op niets uitgeloopen. Ook te Leiden heeft men een Rijd* en Vee* artsenijschool tot stand trachten te brengen. De genomen maatregelen verdienen wel de aandacht, waarom wij er eenigszins uitvoerig op in zullen gaan. Ook enkele andere maat* regelen o.a. wat het plaatsen van leerlingen op de Veeartsenijschool te Alfort en wat net examineeren van veeartsen betreft zullen be* handeld worden. Het duidelijkst zal het zijn eerst de maat* regelen te behandelen, genomen tijdens het beheer van den Raadpensionaris R. J. Schim* melpenninck, daarna die tijdens de Regeering van Koning Lodewtjk Napoleon, vervolgens die tijdens de Fransche overheersching, om ten slotte te komen tot die onder Koning Willem I. Prijsvraag der Nationale Nederlandsche Huis* houdelyke Maatschappij. Door de „Nationale Nederlandsche huis* houdelyke Maatschappy" te Haarlem is in 1805 de navolgende „prysvraag" uitgeschreven: „Aan elk der vyf eersten, die zullen be* wyzen op eene Veearfsenyschool dezelve konst te hebben geleerd, daarin kundig bevonden worden en zich in een der departementen dezer republiek, waar departementen dezer MaaU schappy gevestigd zyn, verkiezen neder te zetten, zich verbindend om aldaar ten minsten twee jaren te blyven woonen, en de veeartseny* kunde te excerceeren, een premie van f 200 's jaars voor elk, na expiratie van ieder jaar waarin blijken zal, dat hy die kunst met succes geëxerceerd heeft, af te geven". Blijkbaar heeft het Departementaal Bestuur van Gelderland daarin aanleiding gevonden om nog een stap verder te gaan. Op 1 Juli 1805 toch verscheen de volgende Notificatie: „Op het geproponeerde ter vergadering en daarover gehoord zynde de consideratien en advies van de finantieele commissie uit haar midden en speciaal gelet, dat by het 42ste artikel van het Departementaal Reglement aan het Departementaal bestuur inzonderheid is opgedragen de beschikking over al het* geen dienstig is ter bevordering van land* bouw en veeteelt en dat hiertoe de instelling van veterinaire Instituten by uitstek kan ver* strekken. Is na deliberatie goedgevonden de inge* zetenen dezes departements tot het daarstellen van een Veeartzenykundige Schoole uit te nodigen, niet alleen, maar ook daartoe, zooveel de actueele staat der departementale financiën toestaat, door het uitloven van eenige praemien en verleenen van titul by publieke authoriteit mede te werken en dienvolgens te arresteren en door de departementale Geldersche courant te publiceeren de navolgende notificatie: ') „Het departementaal bestuur van Gelderland in overweging hebbende genomen het volstrekt gebrek van veeartzenijkundige inrigtingen binnen dit de* partement alwaar de landman of geheel van een veeartz verstoken of verpligt is zijn ziek vee aan onkundige handen toe te vertrouwen, wenschende wegens de hoogstschadelijke gevolgen hieruit ont* staande, in deze, voor het merendeel der ingezetenen zoo belangrijke zaak te voorzien, heeft bij besluit van den 1 Jury 1805 goedgevonden alle ingezetenen van Gelderland aan te moedigen en uit te nodigen Onderstaande notificatie komt voor in N°. 87 23 Juli 1805) van de „Departementale Geldersche Courant", gedrukt bij J. Troost te Arnhem. om, door de naar de plaatselijke omstandigheden meest geschikte middelen veeartzenijkundige in* rigtingen daar te stellen en ter bevordering daarvan uitgeloofd drie praemien elk van 250 glns. jaarlijks, welke zullen genooten worden door de drie eerste personen, die zich aan het departementaal bestuur zullen addresseeren, en ten genoegen van hetzelve, behalven van hun goed gedrag en welgeschiktheid doen blijken: 1°. dat zij na genoten onderwijs op veterinaire scholen bekwaam bevonden zijn om niet alleen de veearts zenijkunde uit te oefenen, maar ook aan anderen daarin onderwijs te geven en 2°. dat zij zich ten dien einde binnen het departement van Gelderland hebben nedergezet, een veterinaire school hebben opgerigt, en in de onderscheide vakken der veeartzenij, als kruidkunde, ontleed» kunde en ziektekunde les geven, als wanneer aan dezelve de titel van lector in de veeartzenijkunde zal worden verleend en de nodige aanwijzing gedaan om op declaratoir van den plaatslijken officier of magistraat af te geven van met het geven van lessen een vierendeel jaar te hebben gecontinueerd, een vierde part van de uitgeloofde praemie te ontvangen en dezelve voorts bij aanhoudendheid alle vierendeel jaar op zoodanig declaratoir te blijven genieten. Wordende de ingezetenen dezes departements hiermede uitgenodigd om ter bereiking van een voor landbouw en veeteelt zoo belangrijke inrichting elk in zijnen kring mede te werken. En is wijders goedgevonden de respe collegien van Financien te authoriseren, zoo als geschiedt bij dezen, om ter zijner tijd op vertoon der resolutien van Toewijzing der uitgeloofde praemien en van de declaratoiren hiervoren omschreven, dezelve prae» mien van vierendeel jaar tot vierendeel jaar uit het provenue der jachtactens, en bij insufficance uit den post van bedagte en onbedagte zaaken te doen uitbetalen. Zullende extract dezes aan de resp' collegien van finantien, gelijk mede aan de respe officieren en magistraten binnen dit depar» tement, met een exemplaar der voorn, courant, waarin opgemelde advertentie geplaatst is, tot in» formatie en narigt, bij missive worden ingezonden". Veeartsenijschool te Zutfen. Blijkens verschillende in het „Memorie* en Resolutieboek" van Zutfen voorkomende stuk* ken is ook toen reeds bij het Stadsbestuur van Zutfen aangedrongen op medewerking tot oprichting eener veeartsenijschool daar ter stede, terwijl blijkt, dat het departement Zutfen van de Nationale Nederlandsche Huis* houdelijke Maatschappij, daareven genoemd, een plan voor zulk een school heeft gemaakt. D.d. 26 Juni 1805 vinden wij in het boven* bedoelde Memorie* en Resolutieboek: „Op het voordragen van den Raadsvriend A. Op ten Noort, hoe dat door een der leden uit het departementaal Bestuur van Gelderland is gesondeert, of de magistraat door het four* neren van eene zekere Som van penningen, ofte wel van een geschikt Locaal zoude willen bijdragen tot het in standbrengen van een Vhee*Artzenijkundige school in dezen Quar* tiere op te richten, Heeft de Vergaderinge, overwegende het nuttige van zodanige inrichtinge, den voor* schreven Raadsvriend, benevens de Raads* vrienden L. van Heeckeren verzogt en ge* autoriseert, om hierover met de leeden, welke uit het gemelde Bestuur hiertoe mogten zijn gecommitterd, nader in conferentie te treeden, en ten medewerking tot voorschreven einde van Stadswege te offereren eene zekere Som van penningen 's Jaarlijksch, edoch niet boven de Een honderd en vijftig guldens; ofte ook wel een Locaal tot het houden dezer School, immers indien hetzelve alhier wordt gevonden, waarover zij tevens worden verzogt deszelver gedagten te laten gaan. Doende van het een en ander ter Ver* gadering Rapport." Het Departement Zutfen der Nederlandsche Nationale Huishoudelijke Maatschappij heeft blijkbaar een rondschrijven gericht aan de verschillende Marken, met verzoek om mede* werking en steun voor de oprichting eener Vee* artsenijschool te Zutfen, event. te Doetinchem. In enkele der bewaarde markboeken zijn de besluiten te vinden door de geërfden in die marken naar aanleiding van dit rondschrijven genomen. Zoo besloot de mark van Vorden 31 De* cember 1805, ingeval de Veeartsenijschool te Zutfen mocht worden opgericht, ƒ 50.— jaar* lijks beschikbaar te stellen, de helft van die som, indien Doetinchem de standplaats mocht worden. De mark van Barchem (in de tegenwoordige gemeente Laren) besloot: 1 °. 20 a 30 gld. jaarlijks tot het salarieeren van den onderwijzer in de veeartsenijkunde te Zutfen beschikbaar te stellen; 2°. een toelage voor een leerling aan het te Zutfen op te richten veterinair instituut uit te trekken, mits deze zich als veearts zou vestigen in deze mark of in een der aan* grenzende marken, welke ook voor zijn op* leiding zou hebben betaald; 3°. een commissie te benoemen om tot de oprichting van het bedoelde instituut mede te werken. De mark van Steenderen zou, volgens be* sluit van 14 Augustus 1805, gedurende 12 jaar jaarlijks ten minste ƒ10.— aan de school bij* dragen, welke bijdrage vergroot zou worden, indien de school op een bijzonder geschikte plaats mocht worden gesticht. De mark van TrVichmond besloot 1 Mei 1806, gedurende 4 jaar de jaarlijksche contributie van 2 ducatons aan de school te geven, indien zij te Zutfen gevestigd werd, van 1 ducaton, indien zij te Doetinchem of elders opgericht mocht worden. De mark van Mallum (gem. Eibergen) wees het verzoek 12 Augustus 1806 wegens den slechten toestand harer kas af. Aan het stadsbestuur van Zutfen werd 6 November 1805 door genoemd departement nadere inlichtingen gevraagd „waar ter steede dit school gevoeglijk kan worden geplaatst." Na een daarover door de „Raadsvrienden" A. Op ten Noort en Van Heeckeren uitge* bracht verslag, op 15 November 1805, heeft de magistraat meegedeeld, dat hij heeft goed* gevonden „het voorschreven departement te rescriberen dat het gedagte locaal zoude be* staan in twee huizen en wheeren van ouds de Wanne genaamd, de stad toebehoorende, hebbende buiten eene spatieuze hof en stal* linge en voldoende vertrekken tot houding van gedagte school." Op 8 Januari 1806 ontving de gemeente nog* maals een schrijven, waarin rapport wordt uitgebracht en tevens gevraagd wordt om de „Lyst, nadat daarop de naamtekening en de sommen welke de ingezetenen van dit Ressort voor eens willen contribueeren", met belofte, dat „terwyl dit alles ingekomen, en daaruit de mogelykheid van het daarstellen eener Vhee* Artzeny School gebleken zynde, datelyk aan de Huishoudelyke Maatschappy, Departement Zutfen, verslag zoude gedaan, en niet nagelaten worden te zorgen, dat deze vergaderinge en verdere begunstigers en deelnemers van dat nuttig instituut, onverwyld van deszelfs ge* wenschten uitslag kennisse te dragen". De Raad der stad besloot „tot de inrigting van het op te rigten Vhee*Artzeny School te bestemmen, en daartoe te offereren een Locaal mits door het Instituut wordende onderhouden, of wanneer by meerderheid van stemmen dit Instituut op een andere plaats, buiten deze stad zou worden opgericht, te offereren eene Jaarlyksche Contributie van 50 Guldens, en wanneer hetzelve Instituut wel alhier zou worden geetablisserd, dog geen gebruik ge* maakt van het Locaal door de Stad aan te bieden, als dan voor Jaarlyksche Contributie de som van f 25.—" Na 22 Januari 1806 vindt men niets meer over de plannen van deze school gemeld; öf het locaal niet doelmatig werd bevonden, öf de contributies te gering waren öf dat politieke omstandigheden hun invloed deden gelden, heb ik niet kunnen nagaan. Wel is er op 8 Maart 1806 reeds sprake van om den hof achter het huis „De Wanne" voor een jaar te verhuren. Hiermede was dus het plan voor eene Vee* artsenijschool te Zutfen van de baan. Voorloopig echter, want spoedig werden nieuwe pogingen in het werk gesteld, om toch in ge* noemde stad zulk een veterinaire inrichting tot stand te brengen. Rij* en Veeartsenijschool te Leiden. Onder Koning Lodewijk Napoleon vinden wij het eerst melding gemaakt van onderwys in Veeartsenykunde in het Koninklyk Decreet van 18 December 1806, waarbij te Leiden een Ryd= en VeeartsenySchool wordt opgericht, blijkbaar alleen een militaire school. Dit decreet luidt als volgt: Den 18 December 1806. Louis Napoleon, door de gratie Gods en de constitutie des Koninkrijks, Koning van Holland. Wij hebben gedecreteerd en decreteeren hetgeen volgt: Art. 1. Er zal te Leyden worden opgerigt eene Rijd* en Veeartsenijschool. Art. 2. Een Officier en een Onderofficier van ieder escadron Cavallery, zullen op dezelve School worden gezonden, teneinde er de bekwaamheden te verkrijgen, welke een goed officier instructeur der Cavallery benoodigd is. Art. 3. Behalve de Officier en Onderofficier, welke door ieder Escadron op de Rijdschool gezonden worden, zal daar en boven, door ieder Regiment een Officier en een Onderofficier voor de Veeartsenijschool gefourneerd worden. Art. 4. De tijd der instructie zal plaats hebben gedurende zes maanden; na verloop van dien tijd zullen de instructeurs naar hunne regimenten terugkeren; zij zullen dadelijk door nieuwe Officieren en onder* officieren vervangen worden. Voor ditmaal alleen zullen de Instructeurs met den Eersten January beginnen, en met den Eersten April daaraan vol* genden naar hunne Corpsen terugkeren. Art. 5. De Colonel Benard zal de Directie en het Com* mandement over deze School voeren. Art. 6. Hij zal ten spoedigsten een Ontwerp van Organi* satie ingerigt op de meest zuinige, rechtige en minst omslagtige wijze, aan den Minister van Oorlog voordragen. Art. 7. De Minister van Oorlog is belast met de executie van het tegenwoordig decreet. Gegeven in den Maag, den 18 December van het Jaar 1806 en van onze Regering het Eerste. (Getekend) Louis. (Onder stond) Wegens den koning De Minister Secretaris van Staat (Getekend) W F. Röell. In de „Project*Organisatie van de „Instructie* School der Troupes te paard", van 19 Januari 1807 vinden wij uitgetrokken voor: 1 Artiste Veterinaire f 700 1 Hoefsmit f 288 en verder tractementen van een Colonel en Capitain*ïnstructeur, 2 Adjudanten Instruc* teurs, 1 Ecuyer, 1 Piqueur, 1 Trompetter, 8 Palfreniers, 1 Chef*Palfrenier en 2 arbeiders. De Veeartsenijkunde kwam blijkbaar wel op den achtergrond. Op 29 November 1807 wordt de benoeming van den Artiste Veterinaire als volgt aan* gekondigd: „De Heer Thieleman wordt benoemd tot de vacerende plaats van Vee*Artzenykundige van de Ryd*School te Leyden geetablisieerd". Omtrent het onderwijs van den heer Thiele* man heb ik verder geen gegevens kunnen vinden. Plan voor een Veeartsenijschoolvan Staatswege te Zutfen. Reeds in het eerste jaar, dat Koning Lodewijk Napoleon aan de regeering kwam, werd hij, blijkbaar van uit Gelderland, bewerkt om tot vestiging van een Veeartsenijschool te Zutfen over te gaan. Nu het langs den vroeger ge» volgden weg niet was geslaagd, wilde men de Staatshulp inroepen. Den 29 Januari 1807 verscheen reeds het volgende Kon. Besluit: „De Staatsraaden Van Heeckeren van Enghuizen en Van der Borch van Ver* wolde zullen zyne Majesteit ten spoedigste aanbieden een ontwerp tot oprichting en formatie van eene Vee*artsenykundige School te Zutfen. Er zal extract dezes worden ge* zonden aan den minister van Binnenlandsche zaken, met last om aan dit besluit executie te geven". Reeds op 25 Februari 1807 werd door ge* noemde Staatsraden „een Concept Decreet wegens het daarstellen van een Koninglyke Vee*Artzeny School te Zutfen" overgelegd, welk concept dien zelfden dag aan de Sectie van Wetgeving en Algemeene Zaken van den Staatsraad werd gezonden. Het door de Heeren Van Heeckeren van Enghuizen en Van der Borch van Ver* wolde ontworpen Koninklijk Besluit luidde als volgt (25 Feb. 1807): Louis Napoléon par la Grace de Dieu et les lois constitutionelles du Royaume d'Hollande: Considérant combien 1'agriculture, la conservation et le Bien Etre du Bétail sont intéressants pour 1'état et méritent nos soins et notre protection, Considérant le manque d'Ecoles vétérinaires dans notre Royaume et voulant donner une preuve de notre satisfaction des efforts qui ont été faits pour 1'établissement d'un pareil Institut dans le quartier de Zutphen, Considérant les pertes de splendeur et de bien» être dont la ville de Zutphen a été frappée depuis quelques années, Décrétons: 1°. II sera établi une Ecole Royale Vétérinaire a Zutphen. 2°. On y enseignera, 1'oeconomie animale, la physiologie, 1'anatomie, la pathologie, la pharmacie, la chimie, la botanie, la pratique externe et interne, les accouchements et la ferrure des chevaux. 3°. L'instruction dans ces diverses branches de 1'art vétérinaire sera confié a un lecteur et deux adjoints, d'aprés les règlements qui seront faits a ce sujet, ils auront sous leurs ordres un Expert chargé du soins des Ecuries et du Jardin des plantes. 4°. Cette Ecole sera établie dans un local con» venable tant pour les colléges ou lecons, que pour y placer un petit cabinet d'anatomie, les Instruments et autres attirails nécessaires, la Bibliothèque, une Ecurie, une Etable pour foin, avoine, paille, vaches et chevaux, une forge et un travail. 5°. Sa Majesté accorde pour les prix de 1'éta» blissement la somme de 6°. Les sommes seront assignées a la somme 7°. Messieurs seront chargés gratis de la direction de cette Ecole, sous la Super Intendance du ministre de 1'intérieur. 8°. Le ministre de 1'intérieur est chargé de 1'exécution du présent décret. FRAIS DE L'ECOLE VETERINAIRE. Etablissement ou Formation. Achat du Local, Jardin, etc. la somme de „ d'un petit cabinet d'instruments, utensiles, etc d'une petite Bibliothèque Depense Annuelle. Honoraires du Lecteur sans habitation. . „ s'il habite le Local gratis*) .... „ ler adjoint „ 2me adjoint de 1'expert Four augmentation de la bibliothèque et du cabinet avec entretien Pour achat d'animaux pour la dissection -, „ feu, chandelles, linge, médé» cines, charpie, foin, paille, entretien du Local, jardin et autres minuties .... f 500. 400.- * 1000.» 810t 600.- * 500.. 350.- 300.100.- » 700.f4450.- *) In het origineel ook vermeld als f 810.- Men stelde zich dus de inrichting eener Veeartsenijschool alweer zeer eenvoudig voor, had dus blijkbaar geen begrip van wat nood* zakelijk was. De Staatsraad bleek beter kijk te hebben op de zaak en was zoo verstandig den Koning te wijzen op het onvoldoende van het ontworpen plan. Oordeel van den Staatsraad over het plan voor een veeartsenijschool te Zutfen. Dit merkwaardig, reeds op 17 Maart 1807 gegeven advies luidde als volgt: Snul Uw Majesteit heeft bij dispositie van den 25»ten Februari 1.1. in handen van de Sectie van Wetgeving en Algemeene Zaken bij den Staatsraad gesteld een Concept decreet tot het etablisseenen en net oprigten eener school tot de Veeartsenij*kunde te Zutphen. Daar het heilzaam oogmerk van Uwe Majesteit daarhenen schijnt te strekken om de gedagten der Sectie omtrent zoodanig etablissement in dit koning* riik en wel omtrent de opgegeven details en plaatsing van dat school te Zutphen te kennen, zoo zullen wij ons de eer geeven, de geproponeerde inrigting eerst kortelijk op te geeven, en dan onze aanmerkingen daarbij te voegen. Dit School van Veeartsenijkunde te Zutphen geëtablisseerd zoude tot onderwijzers hebben, Een Lector, Twee Meedehelpers en een Bediende te zamen op een belooning van f 2450.— Voor het cabinet en voor Instrumenten en Boeken jaarl 300.— Voor aankoop van Vee jaarlijks .... * 100.— Voor aankoop van voeder, licht, vuur, medikamenten en andere kleine uit* gaven jaarlijks , * 700.— Zoodat deze jaarlijksche uitgaven zouden bedragen f 3550.— ^ Hierbij is het ontwerp gecalculeerd op eene uitgave voor eens tot huis, stallingen, cabinet van Instrumenten en Boeken, dan waarvan die sommen voor Boeken en Instrumenten slegts op f 700.— zijn begroot en het overige niet is uitgetrokken. Op dit Instituut zoude nu onderwezen worden in alle takken tot de Veeartsenijkunde betrekkelijk, en wel bijzonder in de Huishoudkunde der dieren, in de Physiologie, de Anatomie, de Pathologie, de Pharmacie, de Chemie, de Botanie daartoe relatief en in de Practicq omtrent dezelver uit* en inwendige ziektens, benevens de Verloskunde en waaromtrent de details van onderwijs nader bij Instructien be* paald zouden worden. Dit ontwerp van Inrigting inziende, moeten wij vooraf aanmerken, dat wij de Oprigting van een Veeartsenijkundige School in dit Rijk niet alleen nuttig, maar onontbeerlijk houden, zoo zelfs dat wij het voor een der grootste gebreeken van Open* baar Onderwijs houden dat nergens in dit Land daarin onderwezen wordt, schoon de landbouw en veeteelt eene der voornaamste bronnen van Welvaart opleeveren. Dan hoezeer wij hiervan overtuigd zijn, kunnen wij ons niet verbeelden, dat aan dit gebrek, en aan deeze algemeene behoeften eenigermate zoude kunnen voorzien worden door het plaatsen van een zoodanig onderwijs te Zutphen, en wel in zoodanig min uitgestrekt bestek. Wij verbeelden ons veeleer, Sirel dat zoo aan deze behoeften met ernst en tot algemeen nut zal voorzien worden, zulks niet gevoeglijk zal kunnen geschieden, als op eene der Universiteiten van dit Rijk, ten einde in die algemeene kweekschool kundige mannen geformeerd worden, die dan als zoodanige zich in het Rijk verspreiden om hunne verkregen kundigheden aan andere mede te deelen, en de kwalen en ziekten van het Vee te geneezen. Immers zal het niet ontkend kunnen worden dat de anatomie. en botanie voor het dierenrijk niet afzonderlijk, althans niet als zeer gebrekkig onderwezen kunnen worden. Dat men op de Universiteiten van dit Rijk Botanische Tuinen heeft, aldaar in de Anatomie en andere aanverwante wetenschappen onderwijst en alle die hulpmiddelen bij de hand heeft, die tot een volledige kennisse der Veeartsenijkunde leiden. Hier komt bij, dat deze Wetenschap tot dus* verre in dit Land verzuimd zijnde, er naauwelijks Inlanders zullen zijn te vinden, in alle takken der Veeartsenijkunde genoeg bedreven, om daarin met vrugt Onderwijs te kunnen geeven. Men zal dan genoodzaakt zijn om of bekwame Jongelieden van hier naar Buitenlandsche Veterinaire Schooien, ter onderwijzing en voor rekening van Uwe Majesteit te zenden, of om vandaar bekwame mannen her* waarts te roepen, die in deeze Wetenschap be* dreeven zijn, en in staat bevonden worden om daarin onderwijs op eene der Universiteiten te geeven. Dit onderwijs zal in weinige jaren bekwame mannen kunnen formeeren die door het Gouver* nement hier en daar in het koningrijk geplaatst worden of zich zelve plaatsen om eens gevestigd onderwijs aan andere meede te deelen en de ziektens en kwalen van het Vee te geneezen. Wij moeten hierbij opmerken, dat ook de Ver* gadering tot de Landbouw in den Jare 1806, alhier op order van het Gouvernement te zamen geroepen over deeze zaak aldus schijnt geoordeeld te hebben, daar wij in derzelver notulen reeds een plan vinden om zoodanige Veterinaire School bij eene der Universiteiten in dit Rijk op te rigten, teneinde zulks tot een kweekschool zoude kunnen dienen, om kundige Vee*artsen te verkrijgen, en die zig door het geheele Rijk zouden vestigen. Dit zoo zijnde moeten wij dit aangelegen object beschouwen, als in verband staande met de geheele inrigting van de Universiteiten van dit Rijk, en en zouden over zulks van gedagten zijn, d*t Uwe Majesteit dit ontwerp tot het etablisseeren van een veterinaire school, zoude behooren te zenden aan den Minister van Binnenlandsche Zaaken, teneinde dezelve de consideration en advies konde inwinnen van hen die door Uwe Majesteit zijn belast met de inrigting, uitbreiding en verbetering van de Universiteiten in dit Rijk en het aldaar te houdene onderwijs, opdat Uwe Majesteit ook deze conside* ration ontfangen hebbende, over het geheel zoude kunnen besluiten zooals met algemene nut, en de welvaart van deeze aangelegene wetenschap der Veeartsenijkunde best zoude bevonden worden overeen te koomen. Wij onderwerpen dit ons advies aan Uwer Maj esteit meer verlicht oordeel en hebben de Eer met den diepsten Eerbied te zijn Sire! Uwer Majesteit zeer onderdanige, gehoorzame dienaren en getrouwe onderdanen. Den Haag, 17 Mrt. 1807. De Sectie van Wetgeving en Algemeene Zaken uit den Staatsraad (w-gO P- L- v. d. Kasteele. De koning, die nu blijkbaar voorloopig genoeg had van het plan om te Zutfen een Veeartsenijschool te stichten, nam reeds op 21 Maart 1807, dus 4 dagen daarna, het besluit om veeartsen aaneen Fransche Veeartsenijschool te doen opleiden. Dit besluit luidt als volgt: Besluit tot opleiding van veeartsen voor Neder* land in een Fransche veeartsenijschool. „Is besloten: 1°. Den Minister van Binnenlandsche Zaken te autoriseeren zooals geschiedt by dezen, dus aan Zyne Majesteit eenige geschikte Persoonen proponeren, welke naar het veterinaire School te Parys zouden kunnen worden gezonden, om aldaar het noodig onderwijs te ontvangen. 2°. Den Minister van Oorlog insgelyks te autoriseeren zooals by dezen geschiedt dus mede voor elk Regiment Cavallerie een persoon." Toch werd niets onbeproefd gelaten om te komen tot een inrichting voor veeartsenij* kundig onderwijs in ons Tand, zoo droeg de koning aan den opperstalmeester A. de Caulin* court op om een voordracht te doen „wegens de da ars telling van een veeartseny kundig school waaromtrent Z.M. reeds 16 Oct. 1807 een ver* slag ontving". De commissiën van Landbouw, die reeds in de Bataafsche Republiek bestonden, waren door Koning Lodewijk Napoleon bestendigd en van deze commissiën uit werden weer spoedig pogingen gedaan om den koning tot oprichting eener veeartsenijschool te brengen. Dit blijkt het duidelijkst uit onderstaande aanhaling uit een brief van 16 Juli 1808: Poging van de Commissiè'n van den Landbouw om Koning Lodewijk Napoleon te brengen tot oprichting eener veeartsenijschool. „ .... Ik hoop allengskens onder het oog van Uwe Majesteit te brengen den uitslag der beraad: slagingen van de gecommitterden uit de onder* scheidene commissiën van landbouw in het Koningrijk, en zal thans de vrijheid nemen een aanvang te maken met iets dat te veel in dit land is verwaarloosd geworden, de veesartzenijkunde. Zulks is niet ontgaan aan de commissiën door Uwe Majesteit in het voorleden jaar benoemd, om een ontwerp ter formatie des hoge scholen voor te dragen. Daar zij begrepen heeft dat bij de Konink* lijke universiteit alwaar in alle wetenschappen onderwijs moet worden gegeven, ook deze wetenschap hare plaats moet vinden, daar het nut der anatomia comparata, in welke de verdiensten van onzen Camper zoo groot waren, en die thans door den beroemden Cuvier tot zulk een graad van volkomenheid is gebracht, door ieder erkend is, en de ontleedkunde van den mensch en van de dieren elkander onderling bijstand verkenen, het* zelfde onderwijs naar mijn inzien ook op andere hoge schooien gegeven moeten worden, bijzonder komt daartoe Franeker in aanmerking, als een ge* deelte van het Koningrijk, waar vele en welligt het grootst aantal paarden, runderen en schapen verenigd zijn. Uwe Majesteit heeft reeds getoond, het noodzakelijke van het daarstellen van vee* artsenijkundige inrichtingen te gevoelen, toen het hoogst denzelven behaagde aan de Eerste Sectie van den Staatsraad op te dragen een rapport uit te brengen over de inrichting van eene veoartzenij* school te Zutphen. Ik wil geenzinds het rapport van die sectie voor* uitloopen en zal dus liever naar aanleiding van hetgeen mij door die commissiën van landbouw is voorgedragen Uwe Majesteit in overweging geven, om den landman gelegenheid te geven dadelijk de hulp van vee-artzen te kunnen bekomen.1) Het is namelijk in gevolge het verlangen der alge* meene vergadering van afgevaardigden uit dezelve commissiën van landbouw, dat ik Uwe Majesteit proponeer, om ter gemoedkoming van het dadelijk groot en dringend gebrek aan veesartsen, welke zonder toezegging van eenige bezoldiging in den beginne moeyelijk zullen zijn te engageeren om zich ergens neder te zetten, aan geschikte vee*artsen, die zich zouden mogen opdoen, voor den tijd van een jaar toe te leggen eene somme van ƒ 400.—, voor de helft uit 's lands kas en de andere helft uit het Fonds voor den landbouw te betalen, mits dat dezelve veesartsen bevorens door een departe* mentale geneeskundige commissie geëxamineerd en bekwaam zouden bevonden zijn. Deze verplichting aan de geneeskundige commissiën op te leggen zal mijns inziens het best stroken met de intentie Uwer Majesteit, gemanifesteerd bij de organisatie van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, volgens welke het veeartzenijkundige onderwijs niet tot het Bureau van Landbouw en veeteelt, maar eigenaardig tot dat der geneeskunde is gebracht, waarom ik ook bij dezen vermeen Uwer Majesteit te mogen voor* dragen om. de instructiën voor dezelve geneeskundige commissiën te amplieren, door aan dezelve op te dragen niet alleen het examineeren van vee* artzen voor zoover dit nodig zal zijn, maar ook het toezigt houden over de grasserende veeziekten, die onder derzelver ressort ontstaan, terwijl de commissiën van landbouw alleen zouden kennis nemen van het ontstaan der veeziekten, en hiervan terstond de geneeskundige commissiën zouden dienen te informeeren; alles echter op zodanigen *) Het hier bedoelde, 17 Maart 1807 reeds uitgebrachte rapport was den minister blijkbaar niet bekend. naderen voet als verder door Uwe Majesteit zou worden gearresteerd, en waartoe ik alsdan de eer hebben zal eene voordragt aan Uwe Majesteit in te zenden " Tractementen voor veeartsen. Reeds op 29 Juli 1808 gaf de koning in zoover aan dit schrijven gehoor, dat hij op het Loo het besluit teekende, waarbij hij den Minister machtigde om aan geschikte vee* artsen, welke zich mochten opgeven, voor den tijd van een jaar toe te leggen „een Tracte* ment van Vierhonderd gulden, te betalen voor de eene helft uit de Publieke Schatkist en voor de wederhelft uit het fonds van den Landbouw, mits dat dezelve egter vooraf door eene Departementale Geneeskundige Com* missie geëxamineerd en bekwaam zullen be* vonden zijn". Verder wordt genoemde Com* missie „gechargeerd met het examineeren der veeartsen en het houden van toezigt op de grasserende veeziekten". Commissie tot het examineeren van veeartsen. Of deze commissie nu reeds zoo spoedig examen afnam, heb ik niet kunnen nagaan; zeker is het, dat reeds 17 dagen later de aanstelling van een veearts plaats had, die tevens benoemd werd tot onderwijzer in de veeartsenijkunde. Onderwijzers in de veeartsenijkunde. Dit besluit luidt als volgt: „No. 40. 15 Augustus 1808. Wij hebben besloten en besluiten. Art. 1. De veearts Schultze wordt aangesteld tot veearts in het Departement Gelderland op den voet zooals zulks by onze Decisie van den 29 July dezes Jaars No. 53 is vastgesteld, wordende gemelde Schultze tevens benoemd tot onderwyzer by de eventueel te Zutfen op te rigten veeartsenyschool onder zoodanigen titel als nader zal worden bepaald op eene Jaarwedde van acht honderd guldens makende dus te samen twaalf honderd guldens, waarvan duizend guldens zullen betaald worden uit de publieke Schatkist en twee honderd Gul* dens uit het fonds van den Landbouw. Art. 2. De Tractementen zoo der aan te stellen Veeartsen, als van den eventueelen later op te rigten Veeartsenyschool te Zutphen, voor zoo verre dezelve uit de publieke schatkist zullen worden betaald, zullen voor deze Jare 1808 worden geaffecteerd op de post van onvoorziene uitgaven van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en op de Begrooting van volgende Jaren, daarvoor eene afzonder* lijke post bestemd worden; alles echter in afwachten van onze nadere bepaling omtrent de te Zutfen op te rigten Veeartsenyschool. Art. 3. Onze Minister van Binnenl. Zaken, de Directeur Generaal der Publieke Schatkist en de Rekenkamer zyn ieder voor zooveel hun aangaat belast met de executie van het tegen* woordig Besluit. Gegeven te Amsterdam den 15den Augustus 1808". Men ziet dus, dat het plan voor eene Vee* artsenijschool te Zutfen weer in bewerking is en dat de heer Johann Georg Heinrich Schjjltze reeds als onderwijzer in veeartsenij* kunde is benoemd. Lessen in Veeartsenijkunde te Zutfen door Schultze, onderwyzer in de Veeartsenijkunde. Genoemde Schultze was afkomstig uit het Munstersche. Afgezien van genoemde plannen, waarop wij nader uitvoerig zullen ingaan, blijkt Schultze met het geven van lessen in de Veeartsenij* kunde begonnen te zijn. De titel van Schultze varieert m verschillende stukken, nu eens wordt hij onderwijzer, dan weer lector, een andere maal weer professeur genoemd. Op 10 Januari 1809 wordt door den Minister van Binnenlandsche zaken aan den Koning gevraagd „of de vermelde Schultze dan eerst wanneer de school werkelyk inge* rigt en hy by dezelve als onderwyzer zal zyn aangesteld het bepaalde tractement van agt honderd guldens zoude genieten dan of dit tractement hem reeds van den dag van Uwe Majesteits decisie behoorde voldaan te worden", waarop de Koning 25 Januari 1809 besluit, dat de „Veearts Schultze van den dag zyner benoeming als onderwyzer van de eventueel te Zutphen op te rigten Veeartseny*School tot aan de dadelyke oprigting derzelve School, slechts genieten zal drie vierde van het aan hem in die qualiteit toegelegde Tractement". Spoedig daarop ontvangt Z. M. van den Minister de volgende mededeeling, waaruit blijkt, dat lessen gegeven worden: „Inmiddels in het zekere onderrigt zynde, dat de Veearts Schultze sedert een geruimen tyd zich te Zutphen heeft neergezet en hoe zeer de Veeartsenykundige School aldaar nog niet tot stand gebragt is, evenwel met het geven van lessen werklijk begonnen is, zoo neb ik gemeend my tot Uwe Majesteit te moeten vervoegen ten einde hoogstderzelver welbehagen dienaangaande nader te mogen vernemen". Dit is dus het bewijs, dat Schultze te Zutfen werkelijk veeartsenijkundig onderwijs heeft gegeven. Hoe lang Schultze dit onderwijs heeft gegeven, is mij niet bekend; wel is zeker, dat hij nog enkele jaren te Zutfen heeft gewoond. In de archieven van den Burgerlijken Stand te Zutfen is te vinden, dat 6 April 1812 werd geboren Clemens Augustus Schultze, zoon van Johan Georg Heinrich Schultze, oud 46 jaar, van beroep Onderwijzer in de Veeartsenijkunde, en van Anna Maria Geer* trudis Hohman, oud 25 jaar. Het echtpaar woonde Groote Kerkhof No. 835. In 1812 voerde Schultze dus nog zijn titel van onderwijzer in de Veeartsenijkunde, of hij toen nog lessen gaf is mij niet gebleken. Benoeming van eene Commissie voor het houden van een veeartsenijkundig examen. Intusschen benoemde Koning Lodewijk Napoleon bij besluit van 17 Sept. 1808 eene commissie voor het houden van een veeartse* nijkundig examen. Dit besluit luidde: Art. 1. Tot den le Mey des volgenden Jaars zal het Fxamineren en onderzoeken der bekwaamheden van de veeartsen in de Departementen aan eene speciale commissie worden toevertrouwd aan welke tevens wordt opgedragen om een plan te formeeren naar hetwelk in het vervolg dit examen zal worden ingericht. Art. 2. Met bovengemelde commissie belasten wij de navolgende Heren als de Heer Staats Raad Brugmans, Professor aan de Koninklijke Universiteit te Leyden. De Heer van Maanen, commissaris van het genees* kundige. De Heer Bennet, Lid van het Koninklijk Instituut. „ „ Heilbron, Chef de Bureau bij het Mini* sterie van Binnenl. ZakenArt. 3. Onze Minister van Binnenl. Zaken is belast met de executie van het tegenwoordig gegeven Besluit. te Soestdijk den 17fen July des jaars 1820 het zevende van Onze regeering, (geteekend:) Willem Van wege den Koning. (geteekend-) I. G. de Mey van Streefkerk, Accordeert met deszelfs origineel. De griffier ter Staats secretarie, (w.g.) D' Hamecourt. Benoeming van verder personeel. In September 1820 volgt ook de benoeming van een oeconomus, een prosector anatomes en een apotheker en wel: le. Tot den post van oeconomus den heer Willem van de Kasteele, gepensionneerd ls"n lieutenant, wonende te Buren in de provincie Gelderland, en aldaar geboren den 17den Oc* tober 1791. 2e. Tot den post van prosector anatom. Christoffel Honig, chirurgyn te Utrecht en aldaar geboren den 30""1 December 1798, leerling van onzen verdienstelyken ontleed* kundige Pieter Koning, prosector anatom. aan de Universiteit. 3e. Tot den post van apotheker Andreas Deerns, geboren te Tiel den 2den February 1799, leerling van den kundigen chemist en apotheker P. J. Campagne te Tiel en geëxamineerd van de Commissie van geneeskundig onderzoek en toeverzigt in Gelderland den 17den Septem* ber 1817, thans apothekersbediende by den heer Justus de Vrij te Rotterdam. Verder werd aangesteld tot Hortulanus onder oplicht van den Directeur „de tegen* woordige adjunct*Hortulanus der Utrechtsche Hoogeschool Breitenstein". Ook wordt geleidelijk het verdere personeel benoemd uitgezonderd de titularis van „het onderwijs in de verloskunde en in de uit* wendige praktyk of heelkunde, alsmede in al wat het beslaan der paarden en het ver* vaardigen van hoefyzers betreft"* Een „geschikt voorwerp onder de geëxamineerde veeartsen" kon men blijkbaar niet vinden. Wel vroeg Anthony van Beer te Harmeien om aan* stelling tot veearts en „paarden*smit" der school, doch hem werd te kennen gegeven, dat er geen termen waren om hem „tot vee* arts by gemelde school" te benoemen, en dat, „wanneer hy genegen mocht zyn naar de post van hoefsmid by dezelve te staan, hy zich aan een vergelykend examen zal dienen te onderwerpen". De Directeur treedt in functie. De Directeur, die met 1 Augustus in functie trad, had zich in de eerste plaats bezig te houden met het toezicht op „de rigtige uit* voering der werken en de nakoming der con* ditiën van aanbesteding". Deze taak heeft hem veel onaangenaamheden en lasten ver* oorzaakt, is hem tot een bron geworden van veel getob. Reeds toen hij in November de Directeurs* woning betrok, bleek hem terstond, dat het werk geenszins naar behooren was verricht, „vooral het verfwerk het veel te wenschen over, doch ook op de andere werkzaamheden en op het toezicht van den opzichter was heel veel aan te merken". Reeds op 11 November acht de Directeur zich verplicht zich in ver* band hiermede tot den Minister te wenden met een aanklacht: „ik bevind my in de on* aangename noodzakelijkheid te moeten melden, dat ik dagelyks zoo vele gebreken in de werken, die alhier verrigt worden, ontdekt heb, dat ik zoo vele blyken van kwade trouw des aan* nemers en van de onvergeeflyke slordigheid en onoplettendheid des opzichters heb waar* genomen, dat het meer dan tyd was, my daar* over te beklagen en de bewyzen op te zenden, waarop mijn aanklacht gegrond is". Alle deskundigen, in de stad om hulp ver* zocht, wilden het slechte werk niet beoor* deelen: „niemand wilde de kwade man aan* klagen". Vooral de verver Osti scheen slecht werk geleverd te hebben, wat later ook door deskundigen werd erkend. De aannemers en de opzichters lieten niet na persoonlijke aanvallen op den directeur te doen en hem beleedigende brieven te schrijven. De kwestie liep zoo hoog, dat de directeur verzocht van het toezicht ontheven te worden, en de Minister aan den Gouverneur der provincie Utrecht, Van Tuyll, opdroeg, om een onderzoek in te stellen en pogingen te doen tot een minnelijke schikking. Dit ge* lukte ten slotte. De aannemer Van den Brinck kreeg f 140.— boete, terwijl met het opzicht werd belast Isaac Schaly te Jutphaas. Men moet de vele desbetreffende brieven aan en van den Directeur lezen om te beseffen, hoe heftig in dat geschil gestreden werd en hoe onaan* genaam dat alles was voor den heer Van Lidth de Jeude. Hoe dit alles zij, de bouw kwam gereed en alles werd ten slotte afge* leverd en goedgekeurd. Organisatie der school. Ondertusschen hadden de nieuwbenoemde hoogleeraren niet stil gezeten, doch gewerkt aan de organisatie der school. Op 7 April 1821 werden bij Koninklijk Bestuit gelden toegestaan ,,voor reparatiën en verbeteringen aan de ge* bouwen der Veeartsenyschool te Utrecht, buiten het aanvankelijk bestek en onvermin* derd de reeds ter zelfden einde bij Ons besluit van 16 November verleende somma vanf 4304 voor materieele subsidies over de thans loopende jaren als: Voor den Kruidtuin f 600 „ de Chemie en Apotheek „ 3000 „ Anatomie „ 2000 „ „ Kabinet „ 2000 „ „ Bibliotheek „ 1000/8600 samen . . ƒ 12.904 Betaalbaar uit het fonds van den Landbouw." Door de hoogleeraren waren voor dit Kon. Besluit uitvoerig gemotiveerde gedetailleerde opgaven gedaan van de sommen, die zij meenden noodig te hebben. Overeenkomstig daarmede werden bovenbestaande bedragen toegestaan. De verschillende onderdeden werden nader uitgewerkt en met de inrichting en aanschaffing van een en ander werd begonnen. Op 27 Juni 1821 wordt toegestaan voor meubelen, huisraad, gereedschappen en verdere benoodigdheden ten dienste der school een bedrag van f 13.000. De indeeling van het onderwijs leeren wij het best kennen uit „de lyst van collegien en lessen, welke in den loop van ieder jaar aan het etablissement gegeven zullen worden", welke op 9 September 1821 ter goedkeuring aan den Minister werd gezonden en op 15 Sep* tember door dezen werd goedgekeurd. Aan het schrijven van den directeur aan den Minister ontleen ik het volgende: „Uwe Excellentie zal daarin 1ste eene optelling der lessen, welke des winters en der lessen, welke des zomers geschiktelijk konden worden gegeven, benevens de tijdsbepaling der col* legien en vacantien vinden; 2e, zal Uwe Ex* cellentie zien, hoe mijne ambtgenoten en ik deze lessen in de vier leerjaren der élèves ver* deeld hebben. De leerlingen der eerste of onderste klasse vinden tijds genoeg, om de lessen over de plant* en dierkunde, chemie, anatomie en phy* siologie, welke hun in het eerste jaar gegeven worden, te bestuderen, doch hebben (daar zij waarschijnlijk nog geen manier van studeren zullen hebben) dien tijd ook noodig. In het volgende jaar vinden zij meer te doen. Alvorens zij hun derde schooljaar intreden, zal het, naar ons inzien, niet ondienstig zijn een publiek examen voor de onderste klasse te doen plaats hebben (en wel in het einde der maand Juli, voor het begin der oogstvacantie), waarin de leerlingen blijken hunner vorderingen en ge* schiktheid zullen geven, om tot de tweede of bovenste klasse op te klimmen, en, na het einde der oogstvacantie de meer practische vakken der wetenschap te beoefenen. Het spreekt van zelve dat zij nog niet geëxamineerd worden in die vakken, welke zij slechts een jaar hebben gehoord, als daar zijn: de ziekte* kunde, de gezondheidsleer, de materies medica, de pharmacie, en de kunst van smeden en beslaan; maar dat deze vakken, benevens de overige, waarin gedurende het derde en vierde leerjaar onderwijs gegeven wordt, het onder* werp uitmaken van het practisch examen, 't welk de élèves, na het eindigen van het vierde leerjaar, na afloop hunner studiën onder* gaan moeten". Rooster der lessen. De Rooster der lessen vinde hier een plaats. Het onderwijs, 't welk gedurende elk school* jaar gegeven wordt, zal in een winter* en zomer*cursus verdeeld worden. De winter*cursus begint 20 September, ein* digt 5 Maart en duurt dus bijna 5l/2 maand, waarin onderwezen worden: Vakken ( ' ^e dierkunde en veefokkerij. voor de < ^ ^e ontleedkunde. l,te klasse ^ De PnysioI°gie\ 4de De scheikunde. Vakken voor de 2de klasse 6d, 8ste De pharmacie of artsenijmeng* kunde en recepteerkunst. De ziektekunde. De therapie. De uitoefenende veeartsenij* kunde in de ziekenstallen. 9de De geregtelijke veeartsenij* kunde. 10d' Het disseceren. llde De operatiën. De voorjaars*vacantie begint met 1 Maart, eindigt 15 Maart en duurt dus 14 dagen. De zomercursus begint 15 Maart, eindigt 31 Juli en duurt dus 4*4 maand, waarin onder* wezen worden: Vakken voor de. l5te klasse lste De kruidkunde, i 2de De dierkunde en veefokkerij. ' 3de De physiologie. i 4de De scheikunde. I 5de De artsenijmiddel*leer of materies medica. 6de De ziektekunde. 7^ De therapie. gste j)e uitoefenende veeartsenij* kunde in de ziekenstallen. 9de De gezondheidsleer. 10de De heelkunde. llde De verloskunde. 12de De operatiën. De oogstvacantie begint 1 Augustus, eindigt 20 September en duurt ruim 7 weken. Vakken voor de 2de klasse LIJST DER LESSEN, WELKE GEGEVEN WORDEN Maandag . Dinsdag Woensdag in den winter*cursus: Vakken van onderwijs 8 Ziektekunde 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Geregtelijke veeartsenijkunde 11 Ontleedkunde 12 Scheikunde 1 2 3 4 Artsenijmeng kunde Disseceren 7 ...... . 8 Therapie 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Physiologie 11 Dierkunde 12 Scheikunde 1 21 TV •z I Disseceren 4 7 8 Ziektekunde 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Physiologie Namen der Onderwijzers Prof. Numan Numan Numan van Lidth Vosmaer van Lidth Vosmaer Numan Numan van Lidth van Lidth Vosmaer van Lidth Numan Numan van Lidth in den zomer*cursus: Vakken van onderwijs uren 7 Kruidkunde 8 Ziektekunde 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Gezondheidsleer 11 Heelkunde 12 Scheikunde 1 2 J Beslaan 4 Artsenijmiddel* leer 7 Kruidkunde 8 Therapie 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Physiologie 11 Heelkunde 12 Scheikunde 1 2 3 4 7 Dierkunde 8 Ziektekunde 9 Uitoefenemje veeartsenijkunde 10 Physiologie Namen der onderwijzers Prof. van Lidth „ Numan „ Numan „ Numan Lector Prof. Vosmaer Lector Prof. Vosmaer Prof. Beslaan van Lidth Numan Numan „ van Lidth Lector Prof. Vosmaer Lector Prof. van Lidth „ Numan „ Numan „ van Lidth uren uren Woensdag. . 11 Ontleedkunde Prof. VAN LlDTH 11 Heelkunde Lector 12 12 1 1 2) 2 i ^ j Disseceren „ VAN LlDTH ^ Beslaan Lector 4 4 ...... . Donderdag 7 7 Kruidkunde Prof. VAN LlDTH 8 Therapie Prof. NUMAN 8 Therapie „ NUMAN 9 Uitoefenende „ NuMAN 9 Uitoefenende „ NuMAN veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Geregtelijke „ NUMAN 10 Gezondheidsleer „ NUMAN veeartsenijkunde 11 Dierkunde „ VAN LlDTH 11 Verloskunde Lector. 12 Scheikunde „ VOSMAER 12 Scheikunde Prof. VOSMAER 1 1 2 i 2) ■j J Disseceren „ VAN LlDTH -r Beslaan Lector 4 Artsenijmeng* „ VOSMAER 4 Artsenijmiddel* Prof. VOSMAER kunde leer Vrijdag . . . 7 7 Kruidkunde „ VAN LlDTH 8 Ziektekunde „ NuMAN 8 Ziektekunde „ NUMAN 9 Uitoefenende „ NuMAN 9 Uitoefenende „ NUMAN veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie „ VAN LlDTH 10 Physiologie „ VAN LlDTH 11 Ontleedkunde „ VAN LlDTH 11 Verloskunde Lector 12 Scheikunde „ VOSMAER 12 Scheikunde Prof. VOSMAER 1 1 2) 2) 5 J Disseceren „ VAN LlDTH t Beslaan Lector 4 4 Zaterdag .. 7 ...... . 7 Dierkunde Prof. VAN LlDTH 8 Therapie „ NUMAN 8 Therapie „ NuMAN 9 Uitoefenende „ NUMAN 9 Uitoefenende „ NuMAN veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie „ VAN LlDTH 10 Physiologie „ VAN LlDTH 11 Dierkunde „ VAN LlDTH 11 Verloskunde Lector 12 12 1 1 2) 2) 5 Disseceren „ VAN LlDTH ■* Beslaan Lector 4 4 OPVOLGING DER LESSEN IN DE VIER LEERJAREN. LESSEN DIE DES WINTERS GEGEVEN WORDEN voor de eerste klasse voor de tweede klasse uur 1S" ïaar uur ^ Jaar uur ^ Jaar uur ¥' ïaar Maandag . . 8 8 Ziektekunde 8 Ziektekunde 8 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde Maandag Dinsdag. Woensdag. Donderdag Vrijdag uur 10 11 Ontleedkunde 12 Scheikunde 1 2) •j Disseceren 4 8 9 10 Physiologie 11 Dierkunde 12 Scheikunde 1 2) TV -j Disseceren 4 10 Physiologie 11 Ontleedkunde 12 1 ^ 1 Disseceren 4 9 10 11 Dierkunde 12 Scheikunde 1 2| TV j 1 Disseceren 4 10 Physiologie 11 Ontleedkunde 12 Scheikunde 1 |a ^ | Disseceren 4 uur 10 11 Ontleedkunde 12 Scheikunde 1 . . . ... 2 3 4 Artsenijmeng* kunde Disseceren 10 Physiologie 11 Dierkunde 12 Scheikunde 1 . . . . . 3 4 Disseceren 8 Ziektekunde 9 10 Physiologie 11 Ontleedkunde 12 1 2) ■t Disseceren 4 10 11 Dierkunde 12 Scheikunde 1 2 Disseceren 4 Artsenijmeng» kunde 8 Ziektekunde 9 10 Physiologie 11 Ontleedkunde 12 Scheikunde 1 2) •t Disseceren 4 uur 10 Geregtelijke veeartsenijkunde 11 Ontleedkunde 12 1 2 3 4 Artsenijmeng* kunde Disseceren 8 Therapie 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Recepteerkunst 11 12 1 2 3 4 Disseceren 8 Ziektekunde 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Recepteerkunst 11 Ontleedkunde 12 1 2 3 4 Disseceren 8 Therapie 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Geregtelijke veeartsenijkunde 11 12 1 2 3 4 Artsenijmeng kunde Disseceren 8 Ziektekunde 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Recepteerkunst 11 Ontleedkunde 12 1 2! 3) 4 Disseceren 10 Geregtelijke veeartsenijkunde 11 Ontleedkunde 12 1 2 3 4 8 Therapie 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Recepteerkunst 11 12 1 2 3 4 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Recepteerkunst 11 Ontleedkunde 12 1 2 3 4 8 Therapie . 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Geregtelijke veeartsenijkunde 11 12 1 2 3 4 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Recepteerkunst 11 Ontleedkunde 12 1 2 3 4 uur uur uur uur Zaterdag . . 8 8 8 Therapie 8 Therapie 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie 10 Physiologie 10 Recepteerkunst 10 Recepteerkunst 11 Dierkunde 11 Dierkunde 11 11 12 12 12 12 1 1 1 1 2) rv 2) tv 21 t\* 2 ^ Disseceren ^ Disseceren -j j Disseceren , LESSEN DIE DES ZOMERS GEGEVEN WORDEN. Maandag Dinsdag . Woensdag voor de eerste klasse uur ■* J'aar 7 Kruidkunde 8 9 10 11 12 Scheikunde 1 2 3 4 7 Kruidkunde 8 9 10 Physiologie 11 12 Scheikunde 1 2 3 4 7 Dierkunde 8 9 10 Physiologie 11 12 1 2 3 4 2de jaar 7 Kruidkunde 8 Ziektekunde 9 10 Gezondheidsleer 11 12 Scheikunde 1 ■j j Hoefbeslag 4 Artsenijmiddel* leer 7 Kruidkunde 8 9 10 Physiologie 11 12 Scheikunde 1 ? J Hoefbeslag 4 7 Dierkunde 8 Ziektekunde 9 10 Physiologie 11 12 1 2 3! 4 Hoefbeslag voor de tweede klasse 7/k ' IJ. j- jaar jaar 8 Ziektekunde 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Gezondheidsleer 11 Heelkunde 12 1 ■t j Hoefbeslag 4 Artsenijmiddel* leer 8 Therapie 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 11 Verloskunde 12 1 ■z J Hoefbeslag 4 8 Ziektekunde 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 11 Heelkunde 12 1 ■j | Hoefbeslag 4 7 8 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Recepteerkunst 11 Heelkunde 12 1 ?| Hoefbeslag 8 Therapie 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Recepteerkunst 11 Verloskunde 12 1 •j J Hoefbeslag 7 8 9 Uitoefenende veeartsenijkunde 10 Recepteerkunst 11 Heelkunde 12 1 •* | Hoefbeslag 4 uur uur uur uur Donderdag . 7 Kruidkunde 7 Kruidkunde 7 7 8 8 8 Therapie 8 Therapie 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 10 Gezondheidsleer 10 Gezondheidsleer 10 Recepteerkunst 11 11 11 Verloskunde 11 Verloskunde 12 Scheikunde 12 Scheikunde 12 12 1 1 1 1 ^ 3 ( Hoefbeslag ^ j Hoefbeslag ^ j Hoefbeslag 4 4 Artsenijmiddel* 4 Artsenijmiddel* 4 leer leer Vrijdag ... 7 Kruidkunde 7 Kruidkunde 7 7 8 8 Ziektekunde 8 Ziektekunde 8 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie 10 Physiologie 10 10 Recepteerkunst 11 11 11 Heelkunde 11 Heelkunde 12 Scheikunde 12 Scheikunde 12 12 1 1 1 1 ^ ^ j Hoefbeslag ^ | Hoefbeslag ^ j Hoefbeslag 4 4 4 4 Zaterdag . . 7 Dierkunde 7 Dierkunde 7 7 8 8 8 Therapie 8 Therapie 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie 10 Physiologie 10 10 Recepteerkunst 11 11 11 Verloskunde 11 Verloskunde 12 12 12 12 1 1 1 1 ^ j j Hoefbeslag ^ j Hoefbeslag ^ j Hoefbeslag 4 4 4 4 Omdat alles geregeld was, gaf op 9 September de directeur aan den Minister „met gepasten eerbied in bedenking of wij niet gevoeglijk met onze huishouding met lc October een begin zouden kunnen maken om de ambtenaren en bedienden, die zich alhier bevinden en op hun eigene kosten zijn, te kunnen opnemen." „De élèves zouden dan met 1 November kunnen worden opgenomen, als wanneer de geheele huishouding geregeld en alles ter ont* vangst der jongelieden gereed kan zijn". Een kok, een portier en stalknechts kwamen 1 October in dienst en werden aangesteld, de huishoudelijke begrooting werd ter goedkeu* ring naar den Haag gezonden en goedgekeurd, terwijl reeds de noodige voorbereidingen wer* den getroffen, opdat het onderwijs spoedig zou kunnen aanvangen. 1 November 1821 moest alles gereed zijn „om de kweekelingen ter Schole te ontvangen". De directeur Van Lidth de Jeude woonde reeds eenigen tijd in de Directeurswoning, terwijl Prof. Numan een woning zou krijgen in het Schoolgebouw. Aanvankelijk werden alleen leerlingen toe* gelaten, die studeerden op kosten van het Fonds van den Landbouw, spoedig zouden ook een 20 a 25 leerlingen geplaatst kunnen worden, die voor eigen rekening studeerden. Het schijnt, dat alles niet zoo vlug geloopen is, als de Regeering en ook de Directeur zich wel voorstelden. Op 9 December waren alle kweekelingen, 24 in getal aanwezig, grooten* deels uit de Noord*Nederlandsche, deels ook uit de Zuid*Nederlandsche provinciën af* komstig. Inwijdingsfeest. De Directeur achtte het wenschelijk de school te openen met een inwijdingsfeest van het etablissement en verzoekt den Minister een „vreugdedag aan de kweekelingen ' te mogen geven, ter gelegenheid van de opening der veeartsenijschool op 6 December 1821, den dag, waarop Z.K.H. de Prins van Oranje verjaart. De Minister keurt deze aanvraag aldus goed: „Een instelling toch als deze is, behoort tot die weldaden, waaraan de Nederlander, onder vroegere besturen verstoken was, en dien hem de vaderlijke regering van onzen Koning, dubbel dierbaar maken; eigenaardig derhalve om de dankbare herinnering aan die weldaad in verband te brengen met een dag, welke voor de geheele natie een groote feest* dag is, en waarop, elk rechtschapen Neder* lander prijs stelt". Dat het feest goed geslaagd is, blijkt uit onderstaand schrijven, door den Directeur aan den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën gericht, dat tevens blijk geeft van de vaderlijke zorgen van den Directeur voor de kweekelingen. „Hoog Edel gestrenge Heerl Ik mag niet nalaten, Uwer Excellentie mijnen dank te betuigen voor het feest, ons op de heuchelijke verjaardag van Zijne Koninglijke Hoogheid, onzen gehefden kroonprins, door Uwe goedheid geschonken. Dit feest is ge* noeglijk en wel afgeloopen. Ik heb, in den vooravond, aan de vreugde der jongelieden deelgenomen, en mij verheugd over de eens* gezindheid, welke er onder hen heerschte; alle hebben, met geestdrift, op het leven van Zijne Majesteit onzen geëerbiedigden Koning, van onzen geliefden kroonprins en der leden van het vorstelijk huis gedronken, en wij allen hebben met dankbaarheid gedacht aan de wel* daden, die Uwe Excellentie ons, in de stichting onzer vee*artsenij school geschonken heeft. Met genoegen kan ik Uwer Excellentie melden, dat het gedrag der kweekelingen mij tot heden zeer voldoet. Bij allen vermeen ik tevredenheid, geschiktheid en ijver voor het vak, waaraan zij zich zullen toewijden, te be* speuren. Mijne ambtgenooten en ik zullen reden hebben (daaraan twijfel ik niet) om ons over de keuze der kweekelingen te verblijden. Die uit de zuidelijke provinciën onzes Rijks, komen mij voorgeschiktejongelingen.en met den besten geest bezield te zijn. Alle zijn ten minsten uit de fatsoenlijke burgerklasse genomen. Eenige kleinigheden uitgezonderd, zijn de élèves naar vereischten van onderklederen voorzien. De heer Vosmaer en ik hebben ons reeds deze week met onze lessen bezig gehouden, waarop wij zeer aandachtige toehoorders hadden. Wenschelijk zoude het echter zijn, dat sommige hunner vooral onder de Zuid*Nederlandsche kweekelingen nog wat grondiger in de Neder* Duitsche taal onderwezen werden. En mogt het Uwer Excellentie behagen, ons de ver* gunning te geven, om eenigen der élèves, die daarvoor smaak hebben, onderwijs in de teekenkunde en muziek te doen geven, zulks zou mij zeer aangenaam zijn. De teekenkunst toch moet geacht worden, voor den wel onder* wezenen veearts eene onmisbare kunst te zijn, en de muziek geeft in den ledigen tijd, welke buiten de lessen en oefeningen overblijft, zulk een onschuldige en aangename uitspanning. Daar mij ook de zorg over het zedelijk gedrag der jonge lieden door Uwe Excellentie is toe» vertrouwd, is het mijn pligt, ook in uren van uit* spanning, dit hun gedrag te bewaken, en hen in hunne uitspanningen te leiden; Uwe Excellentie zal mij daarom dit verzoek ten goede houden. Het strekt mij tot eene onbeschrijflijke vreugde Uwer Excellentie (wien ik, tot mijn har* telijk leedwezen, tot hiertoe met zoovele klaag* toonen moest lastig vallen) thans te kunnen be* tuigen, dat ons begin zoo gelukkig geweest is. Ik eindig dezen met oprechten dank voor genoten weldaden en bewijzen van vertrouwen; ik hoop, bij voortduring mij dit vertrouwen waardig te maken, en heb de eer mij met den meeste eerbied te teekenen Hoog Edel gestrenge Heerl Van Uwe Excellentie de zeer onder* danige en gehoorzame dienaar (w.g.) Th. G. van Lidth de Jeude Gildestein bij Utrecht. 10 December 1821". De colleges van Prof. Van Lidth de Jeude en Prof. Vosmaer hadden dus een aanvang genomen in December 1821. De lessen in de veeartsenijkundige vakken van Prof. A. Numan namen eerst een aanvang op 26 September 1822, waarbij de hoogleeraar een uitvoerige rede uitsprak „Over de Veeartsenijkunde en de Inrichting van derzelver Onderwijs, overeen* komstig met het belang der Maatschappij". Hiermede was derhalve de eerste inrichting voor veeartsenijkundig onderwijs in Nederland tot stand gekomen. HOOFDSTUK III. DE RIJKS*VEEARTSENIJSCHOOL VAN 1821 TOT 1851 door H. SCHORNAGEL. Den 10dcn December 1821 worden de lessen aan de Veeartsenijschool geopend door den hoogleeraar Dr. Th. G. van Lidth de Jeude, belast met het onderwijs in de Ontleedkunde en de Physiologie; spoedig daarna maakt ook de hoogleeraar Dr. J. Vosmaer een aanvang met zijn lessen in de Natuur* en Scheikun* dige Wetenschappen, terwijl het onder* wijs in de Practische Veeartsenijkunde begint op 26 September 1822; Dr. A. Numan opent dien dag zijn lessen met een uitvoerige rede over: „De Veeartsenykunde en de in* rigtingvan derzelver Onderwijs, overeenkomstig met het belang der Maatschappy'." Behalve genoemde hoogleeraren zijn bij de opening der school nog als ambtenaar werkzaam een oeconomus (W. van de Kasteele), een prosector*anatomes (C.Honing), een apothekersgezel (A. Deerns) en een hortulanus (Breitenstein). De cursus begint met 24 leerlingen, welke allen studeeren voor rekening van het Fonds voor den Landbouw. De leerlingen zijn geheel intern, ze worden na een vergelijkend examen gekozen in de verschillende provinciën; geëischt wordt, dat zij zijn: „1". Inboorlingen van het Rijk, niet beneden zestien en niet boven twee en twintig jaren, „2°. van onbesproken zedelijk gedrag, „3°. grondig ervaren in het lezen, schrijven en rekenen." Verder wordt gevorderd, dat zij lichamelijk goed zijn ontwikkeld en het moet blijken, dat hun verstandelijke vermogens zoodanig zijn, dat zij met vrucht de lessen kunnen volgen. Blijkt dit laatste niet het geval, dan kunnen zij, nadat zij gedurende een half jaar de lessen hebben bijgewoond, naar hun betrekkingen worden teruggezonden. De kweekelingen dragen uniforme boven* kleeding, welke vanwege de school wordt verstrekt, doch zij moeten bij aankomst voorzien zijn van voldoende onderkleeding n.1. minstens: 6 onderhemden, 3 borstrokken, 4 onderbroeken, 6 paar kousen, 2 zwarte zijden halsdoeken, 4 witte dito, 6 halsboorden, 2 slaapmutsen van wit katoen, 4 handdoeken, 2 paar hooge schoenen, 4 witte linnen sloven voor de anatomie, 2 paar dito morsmouwen voor dito; verder een doos met instrumenten voor de ontleed* kunde. In verband met vele daartoe strekkende aanvragen, vooral uit de zuidelijke provincies, wordt in Mei 1822 machtiging verleend om 20 tot 25 leerlingen aan te nemen, die voor eigen kosten willen studeeren. Tegen betaling van f400.— per jaar ontvangen zij onderwijs, kost, inwoning, bovenkleeding enz. De school is berekend op 50 leerlingen; teneinde deze te kunnen plaatsen moet de noogleeraar Numan de voor hem aan de school als woning inge* richte vertrekken ontruimen en een huis zoeken in de stad; hij ontvangt voor het gemis van zijn vrije woning een schadeloosstelling van f 1000 — 's iaars. Bij Koninklijk Besluit van 15 November 1823 wordt bepaald, dat een aantal kweeke* lingen op kosten van het Departement van Oorlog zal worden opgeleid tot Paardenarts bij 's Lands Kavallerie en Artillerie. Zij worden tot leerling „benoemd" na een vergelijkend examen en moeten zich schriftelijk verbinden om, na afloop hunner studie, gedurende 12 P. J. 1. DE FREMERY. 4 I I achtereenvolgende jaren bij den „Paarden» artsenijkundiger! dienst" van het leger te dienen. Het aantal dezer kweekelingen wordt aan» vankelijk bepaald op 4, later op 6; na 1838 worden geen leerlingen meer voor rekening van het Departement van Oorlog aangenomen, de paardenartsen worden daarna gekozen uit civiele veeartsen. Bij hetzelfde Koninklijk Besluit wordt be* paald, dat aan officieren van gezondheid der Armee en ook aan kweekelingen voor den geneeskundigen dienst, welke aan 's Rijks Hospitaal te Utrecht hun studiën beginnen of vervolgen, vergunning wordt verleend om de lessen aan 's Rijksveeartsenijschool bij te wonen, voor zoover zulks met hun ander onderwijs is overeen te brengen. In het ver* volg zullen ter vervulling van openvallende plaatsen voor officieren van gezondheid bij de corpsen kavallerie vooral in aanmerking komen die officieren van gezondheid en kwee» kelingen van den geneeskundigen dienst, welke door een bewijs van den directeur van de Veeartsenijschool kunnen doen blijken, dat zij van de lessen gebruik hebben gemaakt en een meer of minder uitgebreide kennis van de veeartsenijkunde hebben verkregen. Waar hier speciaal gesproken wordt van aanstelling bij bereden wapens, blijkt het de bedoeling van dit Koninklijk Besluit officieren van ge* zondheid met een vernisje van veeartsenij» kundige kennis in veterinaire aangelegenheden een meer of minder belangrijke rol te laten spelen; het valt dus wel niet te betreuren, dat nimmer een officier van gezondheid of een kweekeling van het hospitaal van deze gelegen* heid heeft gebruik gemaakt. Na voldoend afgelegd eind*examen worden de leerlingen bevorderd tot veearts der lste of der 2de klasse; voor zoover zij zich niet als paardenarts hebben verbonden, wordt hun daarna door den Minister, na overleg met de Provinciale Gouverneurs en Commissies van Landbouw, een standplaats aangewezen. Ge* durende de eerste vijf jaren ontvangen de veeartsen der lrte klasse een jaarlijksche toe* lage uit het Fonds voor den Landbouw van f 500, die der 2de klasse een van ƒ 400. Vee* artsen der 2de klasse kunnen na 2 jaren opnieuw een examen afleggen en dan tot veearts der l"te klasse worden bevorderd. Na verloop der vijf jaren bestaat de mogelijkheid, dat de vee* artsen nog eenigen tijd een toelage ontvangen uit de provinciale kas. In 1841 wordt bij Koninklijk Besluit bepaald, dat de kwee* kelingen, die, hetzij voor eigen rekening of voor rekening van hier te lande bestaande Provinciale of plaatselijke Collegiën of In* stellingen, de lessen zullen hebben bijgewoond, na tot veearts te zijn bevorderd, nog boven de vermelde ƒ500.— respectievelijk ƒ 400.— gedurende de 3 daaropvolgende jaren zullen genieten die der lste klasse een tractement van ƒ200.—, die der 2de klasse een tracte* ment van ƒ 160.—. De belangstelling voor de school is de eerste jaren groot, in alle kringen is men ten zeerste ingenomen met de nieuwe stichting. Zij voldoet aan een lang gevoelde behoefte; jaarlijks zullen nu regelmatig een aantal be* kwame jonge mannen beschikbaar komen, die zich, steunende op hun aan de school ver* kregen theoretische en practische kennis, ge* heel kunnen wijden aan den gezondheids* toestand van de huisdieren, en daarmede een groot oecenomisch belang dienen. Koning Willem I, die persoonlijk een be* langrijk aandeel had in de oprichting der school, gaf duidelijk blijken van interesse door zijn bezoek aan deze inrichting. Den 9den October 1822 bracht hij vergezeld van Prins Frederik der Nederlanden en den Prins van Hessen* Darmstadt een langdurig bezoek, waarbij met groote belangstelling de geheele inrichting in alle bijzonderheden werd bezichtigd. Zelfs overnachtte de Koning met eenige leden van het gevolg in het gebouw der school. Ook uit het stijgende aantal leerlingen blijkt, dat de school geen overbodige stichting is; werd de school geopend met 24 leerlingen, dit aantal stijgt regelmatig tot 50 leerlingen in 1829, in 1826 zijn er zelfs 52, terwijl her* haaldelijk aanvragen tot plaatsing aan de school moeten worden geweigerd, omdat de aanvragers niet voldoen aan den gestelden eisch n.1., dat zij inboorling van het Rijk moeten zijn. In October 1826 wordt iemand geweigerd, die als extern leerling wil worden toegelaten. De bezwaren tegen deze toelating zijn „gevaar voor aftrek en verstrooiing en financieel nadeel voor het établissement." Het uitbreken van den Belgischen opstand rukt den gewonen gang van zaken aan de Veeartsenijschool uit zijn verband; van de 29 Belgische kweekelingen komen er bij den aanvang van den nieuwen cursus in 1830 slechts 10 op, van wie het meerendeel weer zoo spoedig mogelijk naar huis vertrekt. Door de aanwezigheid van nog enkele Belgische leerlingen vreest de directeur verwikkelingen met de Utrechtsche bevolking, hij stelt dan ook aan de Regeering voor om de school tijdelijk te sluiten, vooral ook omdat door het vrijwillig uitrukken der Hollandsche leer* lingen er van deze laatsten nog slechts 4 aan de school aanwezig zijn. Bij Ministerieele be* schikking van 13 November 1830 wordt de school voor onbepaalden tijd gesloten, met de bepaling, dat enkele oudere élèves moeten achterblijven voor den dienst in de ziekenstallen. Den l,ten October 1831 wordt de school weer heropend. Door de scheiding tusschen Nederland en België is het aantal leerlingen belangrijk verminderd: de cursus begint met 23 leerlingen, waarvan 12 voor het eerst in* geschreven zijn. In de nu volgende jaren stijgt net leerlingenaantal weer geleidelijk, in 1840 zijn er zelfs 49; daarna treedt een daling in, van 1844 tot 1851 zijn de aantallen respec* tievelijk 33, 30, 30, 24, 16, 10, 5, 7. Na 1844 worden er geen leerlingen meer aangenomen voor rekening van het Veefonds; dit heeft wel invloed uitgeoefend op den achteruitgang van het aantal kweekelingen, doch dit is niet de eenige oorzaak. Immers in de jaren 1822—1844 studeerden ongeveer evenveel leerlingen voor eigen rekening als op kosten van het Fonds. Terwijl nu tot 1844 jaarlijks gemiddeld 12 nieuwe leerlingen aan* kwamen, daalt dit van 1844—1851 tot ge* middeld 4 leerlingen, dus ook het aantal, dat op eigen kosten studeert, daalt in die jaren. De voornaamste oorzaak van dezen achteruit* gang ligt, zooals wij later zullen zien, elders. Het schooljaar is verdeeld in een winter* cursus (1 October— 1 Maart) en een zomer* cursus (1 Maart—1 Augustus). De studietijd bedraagt 4 jaar; in de tweede helft van de maand Juli wordt een eindexamen gehouden. Theoretisch onderwys wordt gegeven in dierkunde, speciaal inde paardenkennis, ontleedkunde, physiologie, algemeene natuur* en scheikunde, recepteerkunst, algemeene ziektekunde, genezingsleer of therapie, gerechtelijke veeartsenij* kunde, veeartsenijkundige politie, ver* loskunde, heelkunde en hoefbeslag. Practisch onderwys ontvangen de leerlingen in ontleedkunde, recepteerkunde en hoefbeslag. Verder worden dagelijks de ziekenstallen bezocht, en hebben de kweeke* lingen gelegenheid zich, onder leiding van den hoogleeraar en den veearts der school, te oefenen in de behandeling van zieke dieren. Eigenaren van zieke dieren kunnen deze ter behandeling aanbieden; indien noodig worden de patiënten opgenomen. Geneesmid* delen en voeder worden tegen den kostenden prijs berekend, echter geschiedt de behandeling en oppassing kosteloos. De patiënten worden verdeeld onder de meest gevorderde leerlingen;deze moeten nauw* keurig aanteekening houden van de behan* deling en van het verloop der ziekte en hierover een uitvoerig verslag indienen. Een ambulatoire kliniek was er oorspronkelijk niet, eerst om* streeks 1848 worden meer regelmatig patiënten ten huize van den eigenaar behandeld. Het aantal patiënten, dat ter behandeling wordt aangeboden, bedraagt omstreeks 1845 jaarlijks gemiddeld 625, dus ongeveer twee per dag. Reeds enkele jaren na de opening der school 3 Februari 1824 overlijdt de hoogleeraar Jacob Vosmaer (geb. 26 Augustus 1783); hij wordt opgevolgd door Dr. Petrus Johannes Isaacus de Fremery (geb. 29 April 1797), geneesheer te Utrecht, welke 16 Maart 1824 wordt be* noemd tot hoogleeraar in de N at uur*, Schei* en Artsenijmengkunde, op een jaarwedde van f 1000.—. 24 Juni 1829 wordt hij tevens benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de toegepaste scheikunde aan de Hoogeschool te Utrecht. Het drietal hoogleeraren van Lidth de Jeude, Numan en de Fremery doceert tot 1851, bij* gestaan door den veearts van de school en den prosector en repetitor bij de anatomie, de geheele veeartsenijkunde. Bij Ministeriëel besluit van 2 Mei 1821 wordt een „Algemeen reglement op de inwendige policie van het établisse* ment" vastgesteld, waarin de instructies van den oeconomus, den prosector, den apotheker en den hortulanus worden vastgelegd. De oeconomus moet onder den directeur van het établissement de geheele huishouding der school waarnemen; hij moet voor de zedelijkheid en het goed gedrag der leerlingen waken. De oeconoom zal een voorbeeld geven van gehoorzaamheid, zedelijkheid en orde. Hij zal zich nimmer beneden zijn rang met be* dienden gemeenzaam maken, maar vriendelijk* heid en bescheidenheid met gepasten ernst met klem van redenen en daden vereenigen. Hij heeft onder den directeur het opzicht over het gedrag der leerlingen, die aan hem onder* danigheid en gehoorzaamheid zijn verschuldigd. De oeconoom mag zijn vrijen tijd besteden zooals hij wil, mits hij zonder toestemming de school niet verlaat. Des Zondagsmiddags mag hij een wandeling maken, of wel, indien hij verkiest een fatsoenlijk man bij zich op zijn vrije kamer te noodigen, — doch volstrekt niet op zijn schrijfkamer of op zijn slaap* vertrek, — heeft hij daartoe vrijheid. De apotheker heeft onder den professor in de chemie en pharmacie het opzicht over het chemisch laboratorium, over de apotheek, over de verzameling van chemische en phar* maceutische instrumenten en gereedschappen, over de verzameling van simplicia en over den voorraad van geneesmiddelen. De prosector heeft onder den professor in de vergelijkende ontleedkunde het toezicht over de lokalen, geschikt tot het ontleden van dieren, over het theatrum anatomicum, over het ontleedkundig kabinet en over de ver* zameling van anatomische instrumenten en gereedschappen en wat verder daartoe behoort. De hortulanus heeft onder den professor der kruidkunde het opzicht over den kruidtuin. Bij dezelfde Ministeriëele beschikking wordt bepaald wie op kosten der school gevoed zullen worden, en worden voorschriften ge* geven omtrent de maaltijden. De personen, die op kosten der school worden gevoed, zijn verdeeld in 2 groepen: „aan de tafel der ls,e klasse, welke wordt gehouden op de eetzaal, spyzen: 1. de oeconoom, 2. de prosector, 3. de apotheker, 4. de leerlingen, „aan de tafel der 2de klasse, welke wordt gehouden in de keuken, eten: 1. de kok, 2. de koksjongens, 3. de portier en zyn huisvrouw, 4. de knecht der anatomie, 5. de huisknecht, 6. de tuinknecht, 7. de knecht der smedery, 8. de stalknechts en de herders". De verdeeling der maaltyden is als volgt geregeld: „a. ontbyt ('s zomers half zeven, 'swinters 8 uur): brood en drank, — koffie, thee of bier —. b. middagmaal ('s middags 1 uur): soep, een stuk vleesch, groente, somtyds eens visch, een matig glas tafelbier en een stuk brood. c. avondmaal ('s avonds 9 uur): brood en drank — koffie, thee of bier — of een andere gezonde melkspyze of somwylen een salade enz". Al spoedig zien wij kleine verwikkelingen tusschen den directeur en Numan. Het wordt noodzakelijk, dat bij Reglement de ver* houding tusschen Directeur en Hoogleeraren nauwkeurig wordt geregeld. In November 1822 verschijnt dit reglement. We lezen hierin, dat het beambten*personeel bestaat uit: 1. Directeur, thans mede hoogleeraar in de ontleed» kunde, physiologie en kruidkunde. 2. Hoogleeraar in de practijk. 3. Hoogleeraar in de artsenymengkunde, schei* en en natuurkunde. 4. Oeconomicus tevens apotheker. 5. Veearts. 6. Hoefsmid. De veearts en hoefsmid staan in onmiddel* lijke betrekking tot den hoogleeraar in de praktijk; de apotheker tot den hoogleeraar in de artsenijmengkunde en scheikunde, doch zij blijven niettemin aan de overige hoog* leeraren en aan den directeur als zoodanig ondergeschikt. De oeconomicus is bij uitsluiting aan den directeur onderhoorig, doch niettemin ver* plicht de andere hoogleeraren met eerbiedige bescheidenheid te bejegenen. De administratie berust bij den directeur, deze vraagt gelden aan en heeft het opper* toezicht. Hoogleeraren, die wenschen hebben, kunnen deze te berde brengen op de maan* delijksche bijeenkomsten onder leiding van den Directeur. In December d.a.v. verschijnt een vervolg op dit reglement. De voornaamste bepalingen luiden hier als volgt: „Hoofddoel der school is het doen kennen en genezen van de ziekten en gebreken van de voor* naamste inlandsche huisdieren, bij voorkeur worden toegelaten paard, ezel, rund, schaap, geit, varken, hond. Het materiaal is afkomstig van particulieren of door aankoop verkregen. De behandeling is gratis, geneesmiddelen en voer worden tegen kostenden prijs berekend; onvermogende eigenaren behoeven niets te betalen. De hoogleeraar in de practijk kan zieke dieren aankoopen, onder aanwijzing van betaling bij den directeur. De beoordeeling of ziek vee al dan niet zal worden opgenomen ligt bij den hoogleeraar in de practijk, deze laatste behandelt de dieren geheel zelfstandig met behulp van den veearts en den hoefsmid. Bij afwezigheid van den hoogleeraar treedt de veearts in diens plaats, aan wien de bedienden gehoorzaamheid zijn verschuldigd. De veearts is belast met de operatieve werk* zaamheden, verder met het onderwijs in de heel* en de verloskunde van het vee. De hoogleeraar moet tegen afloop van iederen leercursus een algemeen verslag aan den directeur inleveren, omtrent de behandelde ziekten in het verloopen halfjaar. De hoogleeraar in de vergelijkende ontleedkunde en de physiologie zal een verzameling van pre» paraten bijeenbrengen. Het beheer hierover is aan dezen hoogleeraar opgedragen; omtrent uitgaven moet hij de rekeningen overleggen aan den directeur. Van de preparatenverzameling moet een cata» logus worden bijgehouden waarvan één exemplaar aan den Minister moet worden overhandigd, één aan den directeur, en één op het Cabinet moet aanwezig zijn. Op bezoekuren moet de prosector aanwezig zijn om bezoekers rond te leiden. De andere hoogleeraren hebben ook buiten de bezoek» uren toegang tot het museum, zij kunnen preparaten leenen tegen afgifte van een recu." Niettegenstaande de verhouding tusschen directeur en hoogleeraren bij Reglement is vastgesteld, blijkt uit gewisselde stukken, dat de verstandhouding tusschen Van Lidth de Jeude en Numan niet is, zooals zij be» hoort te zijn. Vermoedelijk als uitvloeisel hiervan, doch waarschijnlijk ook in verband met het feit, dat Numan uitsluitend voor de school werkzaam is en de beide andere hoogleeraren ook nog de betrekking van buitengewoon hoogleeraar aan de Utrechtsche Hoogeschool bekleeden, wordt bij Koninklijk Besluit van 8 Juli 1826, No. 120, Van Lidth de Jeude ontheven als directeur en in zijn plaats Numan benoemd. 4 October 1826 neemt Numan het directoraat over. Van nu af kan Numan zich in zijn volle kracht ontplooien, hij blijkt een man met groote liefde voor zijn school en voor de veeartsenijkundige wetenschap. Numan is een man van groote kennis en groote werk» kracht. Het wekt verbazing op hoe velerlei gebied hij werkzaam is. Zijn belezenheid is zeer groot, hij heeft een ruimen, objectieven blik op de meest uiteenloopende vraagstukken, die zich aan hem voordoen. Niet alleen be» oefent hij in engeren zin de veeartsenijkunde, geeft hij aan de Regeering uitvoerige ant» woorden op allerlei vragen betreffende ge» heimmiddelen, bestrijding van besmettelijke veeziekten, den aard van heerschende ziekten, doch ook op veeteeltkundig gebied; zelfs op het gebied der teelt van allerlei voederge» wassen, die in dien tijd herhaaldelijk uit den vreemde worden ingevoerd, is Numan de vraagbaak van de Regeering. Nooit gaat hij over tot het geven van oppervlakkige ant» woorden, uitvoerig en goed gedocumenteerd zijn zijn adviezen, dikwijls zeer breedsprakig, maar steeds logisch opgebouwd. Als men zoo'n advies heeft gelezen, bestaat er geen twijfel meer omtrent zijn meening. Numan is tevens adviseur inzake maat* schappelijke aangelegenheden, hij waakt voor de belangen van de veeartsen, die allen oud» leerling van hem zijn, hij is ook hun raad» gever in moeilijke kwesties. In 1827 verschijnt de eerste aflevering van het Veeartsenykundig Magazyn, een periodiek, waarin Numan beschouwin» gen geeft over interessante ziektegevallen, de resultaten van veeartsenijkundig onderzoek in het buitenland, en waarin tevens bijdragen worden geplaatst van zijn oud»leerlingen. Deze laatsten zijn gedurende den tijd, dat zij hun toelage ontvangen, verplicht omtrent belang» rijke ziektegevallen, door hen waargenomen, een rapport uit te brengen aan Numan. Geheel in den geest van zijn tijd is Numan de deftige professor, die zich ver boven zijn leerlingen weet geplaatst; maar steeds staat hij voor hun belangen op den bres, altijd weet hij een verschooning aan te voeren, wanneer de Regeering bij overtredingen wat hardhandig dreigt in te grijpen. Hij leeft ge» heel voor zijn school en zijn kweekelingen; dit blijkt vooral ook uit den toon zijner tal» rijke brieven aan de Regeering. Het zijn niet de dor»zakelijke missieven van tegenwoordig, maar het lijken dikwijls brieven van een huis» vader over het wel en wee van zijn gezin; ze zijn ernstig, weemoedig haast, wanneer hij vergrijpen tegen de orde heeft te rapporteeren, of wanneer een kweekeling slechte vorderingen maakt; de toon is opgewekt, wanneer hij goede tijdingen heeft mede te deelen. Over in ons oog nietige aangelegenheden worden talrijke stukken gewisseld, waarbij de Regeering in uit» voerige brieven het vaderlijk gezag laat gelden. De -tucht blijkt goed te zijn; de leerlingen uit verschillenden stand afkomstig, doch in Numan's tijd meestal uit zeer eenvoudige kringen, gedragen zich over het algemeen zeer goed en betoonen volgens hun leeraren vol» doende ijver. Wel wordt herhaaldelijk geklaagd, dat de vooropleiding dikwijls zoodanig is, dat de leerlingen zelfs met de meeste moeite de leerstof niet kunnen verwerken. Trouwens dit valt niet te verwonderen, daar de meeste kweekelingen alleen de lagere school hebben afgeloopen, daarna in het boeren» of een ander bedrijf zijn werkzaam geweest, en nu na 4 of 5 jaar lichamelijken arbeid ineens in staat moeten zijn een dosis wetenschap te ver» werken, waaronder zij schier bezwijken. Vooral scheikunde en natuurkunde geven veel moei* lijkheden. Voor de Belgen is dikwijls de Nederlandsche taal een groot bezwaar bij hun studie. [KLINIEK-EN STALGEBOUW TIJDENS NUMAM 26 SCHAPENSTAL AAN 'S RIJKS VEE ARTSENIJ SCHOOL TIJDENS NUMAN. Als aanvullend onderwijs worden ook lessen gegeven in Nederlandsen, Fransch, Duitsch, rekenkunde, aardrijkskunde, teekenen. Niettegenstaande de vele moeilijkheden, waar* mede de leerlingen hebben te kampen, kunnen zij toch bijna allen na 4 jaar tot veearts worden bevorderd. Na 1831 is het aantal leerlingen aanmerke* lijk verminderd. Dit is voor een goed deel toe te schrijven aan het feit, dat nu uitsluitend Nederlandsche en Luxemburgsche jongelieden komen studeeren. Toch worden er al stemmen gehoord, die erop wijzen, dat het den veeartsen in de praktijk over het algemeen niet bijzonder goed gaat. In de eerste jaren na de oprichting der school is alles even mooi. De jonge veeartsen krijgen standplaatsen, waar groote behoefte is. aan veeartsenijkundige hulp en daarenboven ge* durende de eerste vier jaar na het verlaten der school ƒ 500.— of f 400.— per jaar. Met de ruggesteun van ƒ 400.— of ƒ 500.— is het voor jonge menschen niet moeilijk een behoorlijk bestaan te vinden. Maar wanneer deze toelage ophoudt, breekt voor velen een moeilijke tijd aan. Zij toch moeten concur* reeren tegen de talrijke empirici, die soms al geslachten her in een streek bij de veehouders bekend zijn, en welke oude, door de vee* houders gaarne aanvaarde behandelingsme* thoden toepassen. Het was toen juist, zooals het nu nog is: de leek en vooral de onont* wikkelde leek heeft meer vertrouwen in oude familierecepten dan in geneesmiddelen, aange* geven door een gestudeerd man. Daarbij komt nog als voorname factor, dat de meeste em* pirici in dien tijd de veeartsenijkunde uit* oefenen als nevenbedrijf, hun hoofdbestaan vinden zij door andere bezigheden', zij zijn tevreden met een gering honorarium, houden den stand der veeartsen laag en maken het voor den wetenschappelijk gevormden veearts moeilijk, ja zelfs onmogelijk, om zich tegen* over de empirici staande te houden. Het valt ook niet te ontkennen, dat in sommige op* zichten de oudere empirici veel voor hadden op de veeartsen uit Utrecht afkomstig, vooral waar het betreft de verloskunde en de kennis van de veehouderij. Bij een telling gehouden in 1846 blijken er 111 gediplomeerde veeartsen te zijn tegen 712 empirici. De Staat heeft hier een zeer groote fout begaan. Zij richt een school op tot vorming van wetenschappelijk onderlegde veeartsen, geeft dezen na het verlaten der school eenige jaren een toelage en laat hen dan aan hun lot over. Beter ware het geweest geen toelage te geven, maar het empirisme uit te roeien. Men had kort na 1821 de empirici in staat moeten stellen om door een, zij het ook ver* licht examen blijk te geven van hun kennis en geen nieuwe empirici toe mogen laten. Men heeft nu een dure school, welke jaarlijks een aantal goed onderlegde veeartsen aflevert, doch laat tevens toe, dat iedereen zich voor enkele stuivers een patent kan koopen om de veeartsenijkunde uit te oefenen. Reeds in 1832 geeft Numan een uitvoerige beschouwing over de maatschappelijke positie van den veearts, welke niet schitterend blijkt te zijn. Vele veeartsen hebben een zeer sober bestaan en zijn verplicht om door andere werk* zaamheden hun verdiensten eenigszins te ver* meerderen. Velen verlaten de veeartsenijkunde, worden drogist, scheepsdokter enz. In 1833 stelt Numan voor om zijn leerlingen tevens op te leiden tot plattelandsheelmeester. Hier* voor voelt de Regeering wel; waar het do* ceerend personeel toch uitsluitend uit artsen bestaat, kan dit naar hare meening gemakke* lijk. Doch als Numan dan met een uitgewerkt plan komt, waaruit blijkt, dat een belangrijke uitbreiding van het doceerend personeel en een verlenging van den studietijd noodzakelijk is, wil de Regeering er niets van weten. In 1832 begint Numan met veredeling van het inheemsche schaap voornamelijk door kruising met het Zuiderduin* en het Leicester* ras; later worden ook proeven genomen ter veredeling van het nind, het varken en het paard. In 1833 worden ter verkrijging van de noodige weiden ruim 7 bunders weiland aangekocht aan de overzijde der Biltsche Grift, — de tegenwoordige „groote weide" — en in 1837 krijgt Numan van het Amortisatie* syndicaat de beschikking over 42 bunders Domeinheidegrond, gelegen tusschen Zeist en Amersfoort. Naast schapenteelt — de kudden breiden zich uit tot ongeveer 450 stuks — vindt hier ook heideontginning plaats. De jaarlijksche kosten van dit bedrijf zijn zeer hoog, omstreeks 1842 zijn volgens Numan de ontvangsten even groot als de uitgaven, wat dan echter door de Regeering wordt ontkend. De veredeling der landbouwhuisdieren, gecombineerd met de heideontginning, waarvoor Numan een groote voorliefde koesterde en waarvan hij hooge ver* wachtingen had, wordt later door Thorbecke als nuttelooze geldverspilling gekwalificeerd. Door het heerschen van besmettelijke vee* ziekten wordt het Veefonds, waaruit de Vee* artsenijschool geheel wordt bekostigd, geducht aangesproken. Men had blijkbaar vergeten, waarvoor het Veefonds eigenlijk diende en het millioenenfonds scheen onuitputtelijk. Toen echter schadeloosstellingen moesten worden betaald niet alleen voor afgemaakte, maar ook voor gestorven dieren, begon het rijke fonds snel te verminderen. Reeds in 1842 komt er van den Minister van Binnenlandsche Zaken een missive, waarbij wordt aangedrongen op bezuiniging. Voorgesteld wordt om de schaaps* kudden te verkoopen en een einde te maken aan de heideontginningen. De toestand van het Fonds voor den Landbouw wordt door den Minister als hachelijk voorgesteld. Numan weet echter aan te toonen, dat opheffing der schapenfokkerij nu allerminst voordeelig zou zijn, na de vele opofferingen komt nu de periode van winst, de fokkerij kost feitelijk niets meer, levert reeds baten op, welke steeds grooter zullen worden. Wel zal zooveel moge* lijk in alle opzichten de zuinigheid worden betracht. Dit blijkt ook wel mogelijk, zuinig was het beheer aan de school nu juist niet. Langzamerhand gaat het met de school al slechter en slechter, het leerlingenaantal neemt steeds af. De bestaansmogelijkheid en de nood* zakelijkheid der school worden in twijfel getrokken, er wordt zelfs over gesproken de school op te heffen. Eigenaardig is, dat men de oorzaken van den achteruitgang uitsluitend zoekt in het gegeven onderwijs; moge er ook al een en ander aan het onderwijs ontbroken hebben — er werd vooral geklaagd over te weinig praktisch onderwijs — de hoofdoorzaak van de geringe lust in de veeartsenijkundige studie moet gezocht worden in de slechte financieele positie der veeartsen door het welig bloeiende empirisme. Men breekt het onder* wijs af, maakt scherpe aanmerkingen op de inrichting der school, maar maakt het den veearts uiterst moeilijk, ja meestal onmogelijk een behoorlijk bestaan te vinden. In 1849 is het Veefonds uitgeput. De Minister zal de kosten der school overbrengen op de Staatsbegrooting. Overwogen wordt om de subsidies aan de veeartsen in te trekken en om de school toe te voegen aan de Utrecht sche academie. Het Fonds voor den Landbouw was van millioenen geslonken tot enkele duizenden guldens, het is onmogelijk om hieruit de school nog verder te bekostigen. Thorbecke verlangt om zich te orienteeren nauwkeurige gegevens omtrent de gedane uitgaven. Thorbecke con* cludeert, dat de school afkomstig is uit een periode, waarin niemand zuinig was op geld, en dat de uitgaven allengs zijn gestegen tot een hoogte ten eenenmale onevenredig aan het nut, dat er van wordt getrokken. Persoonlijk controleert hij alle rekeningen en kwitanties over 1849 en geeft daarbij menige scherpe kantteekening. Numan verweert zich zoo goed hij kan, tracht aan te toonen, dat er van geldverspilling werkelijk geen sprake is. En inderdaad het gaat niet aan om, waar de opzet berekend was op 50 leerlingen, later als de school nog slechts 5 leerlingen telt, te gaan betoogen, dat die kosten voor die 5 leerlingen zoo schromelijk hoog zijn, de alge* meene uitgaven blijven toch vrijwel gelijk. Thorbecke gaat al spoedig over tot daden. De school wordt nu werkelijk een Rijks* veeartsenijschool; op de Staatsbegrooting voor 1851 wordt voor het eerst geld uitgetrokken voor de Veeartsenijschool, en wel voor de maanden April tot December f 20.000. Allerlei bezuinigingen worden voorgeschreven, o. a. worden de kweekelingen niet meer aan de school gevoed, maar voor f 0.80 per dag uit* besteed in de stad. Numan wordt wel geraadpleegd in zake be* zuinigingen in de huishouding en veehouderij, maar niet waar het betreft reorganisatie van het onderwijs. Men kende hem wel in onder* geschikte aangelegenheden, maar niet in de hoofdzaak, n.1. de vraag of het onderwijs niet op andere leest moest worden geschoeid. In Januari 1850 geeft Numan een uitvoerig verslag omtrent de wording van de school, een overzicht van haar lotgevallen en den huidigen toestand, welk verslag in hoofdzaak terug te vinden is in het „Verslag nopens den Staat der Hooge, Middelbare en Lagere scholen in het Koninkrijk der Nederlanden over 1848—1849". Einde Augustus 1850 vraagt Numan aan den Minister verlof om zijn vacantie in Groningen te mogen doorbrengen bij zijn familie, hij ontvangt hierop een toestemmend antwoord, waarin de Minister hem tevens een aangenaam verblijf toewenscht. Tijdens zijn afwezigheid komt de, in elk geval voor Numan en de overige slachtoffers, onverwachte tijding, dat een groot gedeelte van het beambtenpersoneel is ontslagen. Bij Koninklijk Besluit van 25 September 1850, No. 30, wordt met ingang van 1 Januari 1851 eervol ontslag verleend aan T. G. van Lidth de Jeude; bij Ministerieele beschikking van denzelfden datum worden eervol ontslagen A. Deerns als oeconoom, L. van der Wurff als prosector bij de anatomie en H. C. van Setten als apothekersbediende, allen met in* gang van 1 November d.a.v. De motiveering tot dit ontslag luidt: ,,de oruunstige Staat van het Fonds voor den Land» bouw, waaruit tot dusverre de veeartsenijschool is onderhouden zou spoedig een geheele ondergang der school ten gevolge hebben gehad. Teneinde die te voorkomen en haar behoud op kosten der Staatskas mogelijk te maken, was het noodig in hare organisatie eenige wijzigingen te maken en voortaan de meest mogelijke zuinigheid te betrachten." In hetzelfde schrijven leest men, dat van 1 November af geen ambtenaren meer mogen worden gevoed op kosten van de school, zij zullen in plaats daarvan een billijke salarisver* hooging ontvangen. De kweekelingen moeten met den surveillant in de stad gaan eten, alleen het ontbijt en het avondeten mogen nog in de school worden verstrekt. Ook ver* langt de Minister, dat het aantal bedienden wordt ingekrompen, en dat al wat naar weelde zweemt wordt afgeschaft. Voorstellen omtrent bezuinigingen worden ten spoedigste ingewacht; teneinde de reor* ganisatie rustig tot stand te kunnen bren* gen, wordt de vacantie tot 1 November verlengd. Echter is de Minister al op eventueele be* zuinigingen vooruitgeloopen door ontslag van den hoogleeraar in de ontleedkunde, de phy* siologie en de kruidkunde, den oeconoom, den apotheker, den prosector en den apothekers* bediende, terwijl de opziener der kweekelingen Nicolaas Hendrik Koopman wordt bevorderd tot oeconoom. Deze laatste ontvangt zonder medeweten van Numan zijn instructies recht* streeks van de Regeering. Het onderwijs en de huishouding der school is door deze voorloopige maatregelen geheel gedesorganiseerd. Numan is door dit ruwe ingrijpen ten zeerste verslagen, zijn levenswerk, waaraan hij zich met zooveel toewijding had gegeven, is hier* door vernietigd. Nog enkele maanden blijft hij directeur, op zijn verzoek echter wordt hij bij Koninklijk Besluit van 19 Februari 1851, No. 16, met ingang van 1 Maart d.a.v. eervol ontslagen, onder dankbetuiging voor de on* miskenbare diensten door hem aan den lande bewezen. Bij hetzelfde Besluit wordt eervol ontslag verleend aan De Fremery. Door deze „daden" van Thorbecke wordt de eerste periode van de geschiedenis onzer school afgesloten. De kosten der school worden niet meer uit het Veefonds bestreden, doch uit de Rijks*Schatkist; de docenten zijn op één na ontslagen, en worden zooveel mogelijk vervangen door oud*leerlingen der school. De titel hoogleeraar wordt afgeschaft en vervangen door den titel van leeraar. Numan wordt als directeur opgevolgd door Dr. Petrus Hendricus Jacobus Wellen* bergh, die reeds 20 Augustus 1841 was be* noemd tot buitengewoon hoogleeraar in de practische vakken en na een langdurige studie* reis in het buitenland den 13™n April 1843 zijn functie als zoodanig aanvaardde. Wellen* bergh wordt uitsluitend belast met de geheele administratie, hij houdt toezicht op het onder* wijs, doch geeft zelf geen lessen. In de plaats van de drie ontslagen hoog* leeraren worden benoemd als leeraar Dr. J. R. É. van Laer, F. C. Hekmeyer, I. Jennes, G. de Wit en B. J. C. Rijnders, allen met ingang van 1 April 1851. Den lsten Mei d.a.v. aan* vaarden de nieuwe leeraren hun ambt; de school telt dan 5 leerlingen. In het onderwijsverslag over 1850—1851 leest men o.a.: „De bezoldigingen van hoogleeraren en be* ambten, sedert de oprigting telkens vermeerderd, hadden een noodelooze hoogte bereikt. Het aantal bedienden was buitensporig uitgebreid. In het onderhoud en de aanvulling van kabinetten en verzamelingen heerschte overdaad zonder evenredig nut. Zuinigheid werd in niets betracht; zelfs de inkoopprijs der meeste geneesmiddelen bedroeg 30 % te veel. Een veefokkerij en ontginning van heidegronden, noch voor het onderwijs, noch voor de landbouw bevorderlijk, verslond jaarlijks meer dan ƒ 5000.—. Het kostbare huishouden is afgeschaft. De kweeke» lingen met hun opziener ontvangen thans bij abonne* ment voedsel tegen een vasten prijs. ' De bedienden, wier aantal van 21 op 13 is teruggebracht, voorzien nu zelf in hun onder* houd; hun loon is daarom naar billijkheid verhoogd. Naar het oordeel van deskundigen, ontbrak aan het onderwijs over het algemeen de practische richting, die [waaraan?] met het oog op den toekomstigen werkkring der kweekelingen be* hoef te was. Bij de keuze van nieuwe docenten in de plaats van de hoogleeraren Numan, Van Lidth de Jeude, de Fremery en Wellenbergh1), eervol ont* slagen, werd ter verbetering van dit gebrek, zooveel mogelijk het oog geslagen op bekwame veeartsen. Onder den titel van leeraar, naar het scheen in veel opzichten meer passend, werden bij Zijner Majesteits besluit van 19 Februari 1851, No. 16, aangesteld de heeren: I. Jennes, F. C. Hekmeyer, G. de Wit, B. J. C. Rijnders, vee* artsen der lste klasse en Dr. J. R. E. van Laer". 1) Wellenbergh werd als leeraar ontslagen, niet als directeur. Enkele bijzonderheden omtrent Personeel en Onderwijsinrichtingen gedurende het tijdvak 1821-1851. Aantal leerlingen. 1821 : 24 1837 : 40 1822 : 31 1838 i 42 1823 : 30 1839 l 46 1824 : 41 1840 : 49 1825 : 44 1841 i 42 1826 : 52 1842 : 41 1827 : 45 1843 i 36 1828 : 50 1844 : 33 1829 : 50 1845 : 30 1830 : 12 1846 : 30 1831 : 23 1847 i 24 1832 : 23 1848 : 16 1833 : 31 1849 i 10 1834 : 29 1850 : 5 1835 : 32 1851 i 7 1836 : 34 Beambten. Veeartsen der school: L. Cambier (1822—1827), Belgisch veearts. J. A. W. Hart (1827—1839), tot veearts bevorderd 29 Juli 1826. Hart werd reeds vóór zijn eindexamen met 't oog op zijn aanleg en ijver tot belooning aangesteld als amanuensis; na zijn aanstelling als veearts der school werd, door huiselijke omstandigheden, zijn ijver gaandeweg minder, en moest hij zijn betrekking opgeven; hij werd in 1839 opgevolgd door B. J. C. Rijnders, die dit ambt vervulde tot 1 April 1851, met welken datum hij tot leeraar werd benoemd. Prosectoren: C. Honing (1821-1822). T. D. Schubart (1822—1842), daarna repeti* tor bij de anatomie en custos der cabinetten. L. van der Wurff (1842-1851). Apotheker: A. Deerns (1822—1851), sedert 1822 tevens oeconoom. Oeconomen: W. van de Kasteele (1821—1822). A. Deerns (1822—1851). Musea en Verzamelingen ten dienste van het Onderwijs. (Toestand in 1850 volgens een verslag van Numan). 1°. „Het anatomisch en physiologisch kabinet, bevattende thans een voor* raad van fraai bereide voorwerpen voor het onderwijs in de vergelijkende ont* leedkunde der dieren, ten bedrage van 2551 nummers. 2°. Het scheikundig laboratorium, bevattende de meest noodzakelijke werk* tuigen voor het onderwijs in deze wetenschap, alsmede in de proefonder* vindelijke natuurkunde en artsenij* mengkunde. Aan hetzelve is tevens de apotheek verbonden, waarin de genees* middelen voor de zieke dieren worden bereid. 3°. Het anatomisch theater, ingericht voor de ontleedkunde der dieren. 4°. Het pathologisch kabinet bevat* tende een belangrijke verzameling van ziektekundige voorwerpen, alsmede van ingewandswormen, en gedrochtelijke dieren of monstruositeiten, tellende vol* gens den bestaanden catalogus 854 num* mers. 5 °. De b o e k e r ij, waarin voorname boek* en plaatwerken gevonden worden, betref* fende alle vakken van het veeartsenij* kundig onderwijs, en daarmede in ver* band staande wetenschappen. Zij telt thans volgens den bestaanden catalogus 516 nummers. 6°. De plantentuin, voorzien van een behoorlijk aantal planten en gewassen ten bedrage van 2000, welke voor een geregeld stelselmatig onderwijs in de botanie gevorderd worden, in verband tot de kennis der planten, welke tot geneesmiddelen of voederstoffen voor de dieren in aanmerking komen en die, welke schadelijke of vergiftige ejgen* schappen bezitten. 7°. De stallen voorfgezonde en zieke dieren, welke ter behandeling worden opgenomen. 8*. De hoefsmederij met den daartoe behoorenden voorraad van modelijzers van gezonde en gebrekkige voeten, welke voor het hoefbeslag en het daar* toe betrekking hebbende onderwijs noo* dig zijn." Sal arissen. Volgens de betaalsrol van December 1850 (Fig. 22) zijn de jaarwedden als volgt: Alexander Numan, Directeur en hoogleeraar in de practische vee* artsenijkunde ') ƒ 4400.— Theodorus, Gerrit van Lidth de Jeude, Hoogleeraar in de ont» leedkunde, physiologie en kruid» kunde Petrus, Johannes, Isaakus de Fre» mery.Hoogleeraarindescheikunde ƒ 1400.— Petrus, Hendricus, Jacobus Wel* lenbergh, Buitengewoon hoog» ƒ 2400.- ') Heeft als directeur tevens vrij wonen in het directeurshuis. leeraar in de practische veeartsenij* kunde ƒ 1400. Andries Deerns, Oeconoom en Apotheker ƒ1200, Bernard, Jacojjes, Cornelis Rijn* ders, Veearts f 750 Toers, Diesbergen Schubart, Re* petitor bij de anatomie en Custos der anatomische en physiologi* sche kabinetten ƒ 250. Lambertus van der Wurff, Pro* sector bij de anatomie ƒ 500. Johannes van der Klugt, Hoef* smid ƒ 535, Hendrik, Coenraad van Setten, Apothekersbediende f 600. Nicolaas, Hendrik Koopman, Op* ziener der kweekelingen .... ƒ 500. HOOFDSTUK IV. DE RIJKS.VEEARTSENIJSCHOOL VAN 1851 TOT 1874 door L. DE BLIECK. PERSONEEL. Met het jaar 1852 vangt een nieuwe periode in de geschiedenis der Veeartsenijschool aan, een periode, die weinig vruchtbaar is geweest. Het aantal veeartsen, dat werd gediplomeerd, was gering; zelfs gingen er jaren voorbij, dat er geen veeartsen werden afgeleverd: 1852,1854, 1858, 1866. Het schrijven der geschiedenis van dit tijdvak brengt groote moeihjkheden mede wegens het grootendeels ontbreken in de archieven van de jaarverslagen van school en onderwijs. 19 Februari 1851 was de school door den Staat overgenomen, daar het Landbouwfonds niet meer in staat was de onkosten te dragen. Als men meent, dat deze verandering tevens tot gevolg zou hebben het onderwijs op hooger peil te brengen en door uitbreiding van do* centen en leermiddelen den toestand te ver* beteren, dan vergist men zich; integendeel, het werd van den beginne af aan wenschelijk ge* acht te bezuinigen ten opzichte van docenten en huishoudelijk bestuur. Toch was het ingrijpen door den Staat ab* soluut noodzakelijk, daar anders de school, die door gebrek aan geld van het veefonds, dat zeer verarmd was en waaruit zij sedert hare oprichting geheel en al onderhouden werd, ten gronde zou zijn gegaan. De school werd dus in werkelijkheid Rijks* Veeartsenij school en de leeraren door het Rijk gesalarieerde ambtenaren. In de „Aanteekeningen uit de geschiedenis der Rijks*Veeartsenijschool", uitgegeven bij de herdenking van haar 50*jarig bestaan (11 Sep* tember 1872), welk geschrift 50 bladzijden groot is, vindt men omtrent het tijdvak 1852—1872 slechts 2 bladzijden. De feestregelingscom* missie vond de gebeurtenissen klaarblijkelijk het beschrijven niet waard. Men krijgt dan ook den indruk, dat met het aftreden van Numan de school een onherstelbaar verlies heeft geleden. Hij was vrijwel de eenige uit het tijdvak 1826—1852, die veel heeft bijgedragen tot het vestigen van den roem der school en tot het verheffen der veeartsenij* kunde tot een wetenschap. De benoeming van Wellenbergh als zijn opvolger was een groote achteruitgang. Bij Koninklijk Besluit van 19 Febr. 1851 werden de hoogleeraren eervol ontslagen en benoemd tot Directeur: Dr. P. H. J. Wellen* bergh, die tevoren buitengewoon hoogleeraar was geweest aan de oude school en onderwijs gaf in ziektekunde en beoefenende veeartsenijkunde ; hij was geen veearts. Als directeur gaf hij geen onderwijs. Van verdiensten op wetenschappelijk veeartsenijkundig gebied maakt de geschiedenis geen melding. De jaar* wedde van den Directeur was ook minder dan vroeger n.1. f 2000.— tot leeraren: I. Jennes, veearts der le klasse te Zwolle, docent in bijzondere ziektekunde en geneesleer, besmettelijke* en parasitaire ziekten en kliniek. F. C. Hekmeyer, paardenarts bij de Ko* ninklijke militaire Academie te Breda, docent in ontleedkunde, physiologie, zootechniek, pharmacie, veeartsenijkundige politie en gerechtelijke veeartsenijkunde. G. Wit, veearts der le klasse te Nieuwer* Amstel, docent in geneesmiddel* en vergiftleer, verloskunde en kliniek. 1. HET SCHOOLGEBOUW. 2. GILDESTEIN, Woning van den Directeur. 3. STALLEN. 4. WONING VAN DEN OPZIGTER DER STALLEN. 5. HOEFSMEDERIJ. 6. HET SCHOOLGEBOUW. 7. GEBOUW VOOR HET DROOGEN VAN ANATOMISCHE PRAEPARATEN. 8. ZIEKESTAL, WAARBOVEN HET KABINET VOOR PATHOLOGISCHE PRAEPARATEN. 9 EN 10. SCHAAPSSTALLEN VOOR HUISVOEDERING. Elk dezer 3 genoemde leeraren kreeg een jaarwedde van f 1400.— B. J. C. Rijnders, veearts der le klasse aan de Veeartsenijschool, docent in verloskunde, heelkunde, hoefbeslag en kliniek, op een jaar* wedde van f 1000.— Dr. J. R. E. van Laer, math. mag., phil. nat. doet. te Utrecht, docent in natuur*, schei*, plant* en dierkunde en mineralogie, op een jaarwedde van f 1000.— Verder werd de Minister van Binnenland* sche Zaken gemachtigd te benoemen: een opziener, op een jaarwedde van f 700.—, waartoe benoemd werd N. H. Koopman; een prosector, tevens custos der kabinetten op een jaarwedde van f 300.—, waartoe be* noemd werd T. D. Schubaert; een smid, tevens onderwijzer in het practisch hoefbeslag op een jaarwedde van f 500.—, waartoe benoemd werd J. v. d. Klugt. Van dit personeel waren behalve Wellen* bergh ook Rijnders en Schubaert reeds aan de oude school werkzaam geweest. Rijnders als assistent, Schubaert als repetitor der ana* tomische lessen. Behalve van Numan vermeldt de geschied* schrijver in 1872 de verdiensten vanToERS Dies* bergen Schubaert, die in bovengenoemde betrekking werkzaam was van 1821—1854, met de volgende woorden: „Hij was lid van het Provinciaal genootschap van Kunsten en Wetenschappen en van de Neder» landsche Entomologische Vereeniging enz. enz In 1805 te Harderwijk geboren, is hij van 1821 tot aan zijn dood, 4 October 1854, voortdurend aan de school werkzaam geweest, waarvoor hij dan ook werkelijk als onmisbaar werd gerekend. Hij onderscheidde zich door een buitengewoon talent, vaardigheid en vlugheid in het maken van preparaten en injectiën, zoodat de meeste preparaten van het physiologisch- en anatomisch kabinet, zoowel op de Veeartsenijschool als op de Hoogeschool door hem waren vervaardigd. Ook in het teekenen, het vormen van gipsafgietsels en boetseeren in was had hij groote vaardigheid gekregen, zooals vele prachtige preparaten der hersenen enz. kunnen getuigen, alsmede vele teekeningen van insecten en microscopische voorwerpen, welke door hem bij zijn voordrachten werden gebruikt. Ook verscheen van hem in 1841 een ,.Tafel van den ouderdom des paards", volgens de ontwikking, den voortgroei en de afslijting der tanden, waarop in 35 gekleurde figuren van gebitten, met bijgevoegde verklaring, de verschillende vormen der tanden, van de vrucht af tot aan het 26e jaar, benevens eenige onnatuurs lijke en kunstmatig gevormde gebitten worden voorgesteld. In 1848 verscheen bij I. Herfkens: een atlas, bevattende de anatomie des paards in 34 steen» drukplaten. In 1854 verscheen er een levensschets van hem door Dr. M. C. Verloren." Ook Rijnders mocht slechts korten tijd werkzaam zijn aan de Staatsschool, op 12 Fe* bruari 1853 is hij overleden. Hij is opgevolgd door G. J. Hengeveld, veearts der le klasse te Oegstgeest, die 1 November 1853 zijn lessen aanving en onderwijs gaf in heelkunde, opera* tieleer, verloskunde, gezondheidsleer en kliniek. Tot 1881 heeft hij zijn ambt vervuld en is in 1894 overleden. Schubaert is opgevolgd den lsten October 1854 door A. F. Verhaar; de bezoldiging was middelerwijl op f 500.— gebracht. Door de toch nog slechte finantieele positie vertrok Verhaar naar Brussel in October 1855, doch werd 25 Maart 1856 herbenoemd met vrije inwoning, zoolang hij ongehuwd bleef. De inwoning werd op f 100.— 's jaars geschat. Zeer merkwaardig is de tijdelijke voorzie* ning geweest na het overlijden van Schubaert en het vertrek van Verhaar door een zekeren M. Schuler, die in 1826 kweekeling was geweest en sedert 1828 was ontslagen wegens geringe ont* wikkeling; hij was bediende geworden bij de pa* thologie en bleef dit tot 1854. Hij verdiende f 50 per jaar en mocht kippen en kalkoenen houden op kosten van de school. In 1858 moest hij toch wegens ongeschiktheid worden ontslagen. Verhaar, die geen veearts was, was een uitnemend preparateur; het anatomisch museum bevat zeer vele buitengewoon mooie preparaten van hem. In 1861 kreeg hij een eervolle vermelding voor inzending te Haarlem. Fraaie preparaten in gips werden door Verhaar vervaardigd van de pathologische veranderingen bij runder* pest, welke preparaten, geëxposeerd op een tentoonstelling te Weenen, zoo zeer de aan* dacht trokken, dat Verhaar daarvoor het Frans*Joseph*kruis verwierf. Hekmeyer, leeraar o.a. in ontleedkunde, heeft bij zijn onderwijs veel partij getrokken van de bekwaamheid en groote bereidwilligheid van Verhaar. Deze bereidwilligheid onder* vonden ook de leerlingen, als zij bij Verhaar om voorlichting aanklopten. Hij is tot zijn dood, in 1887, prosector gebleven. In Augustus 1855 werd de opziener Koopman vervangen door een veearts*opziener. Hiervoor werd benoemd A. Hissink, veearts, wien tevens het beheer der apotheek werd opgedragen, hetgeen tot dien tijd bijna geheel bij een knecht had berust. Hissink kreeg f 500.— jaarwedde en inwo* ning. Tot zijn dood, in 1871, is Hissink in deze functie gebleven en werd opgevolgd als opziener door A. W. J. Rinkes, gepasporteerd wachtmeester der huzaren. De directeur wilde in 1855 een nieuwe functie instellen n.1. in navolging van het buitenland zou één der oudste kweekelingen belast worden met de zorg over de zieken* stallen en den titel krijgen van „Chef de service". De kweekeling P. R. v. d. Meulen werd daar* voor aanbevolen en zou als belooning f 100.— aftrek krijgen van zijn bijdrage voor voeding en verpleging. Op dit voorstel beschikte de Minister afwijzend. De j onge Rijks* Veeartsenijschool werd weder* om getroffen door het overlijden van den leeraar G. Wit op 11 September 1855, die dus slechts vier jaren het ambt heeft bekleed. Hij vervaar* digde dictaten over leefregelkunde en verlos* kunde naar de verschillende buitenlandsche veeartsenijkundigen en naar de werken over menschelijke verloskunde van Busch, welk laatste dictaat in 1872 nog aan 's Rijks*Vee* artsenijschool gebruikt werd en geroemd werd als zijnde beter dan eenig buitenlandsch werk. Tijdens zijn ziekte heeft hij dit werk afgemaakt, bijgestaan hierin door G. J. Hengeveld. De geschiedschrijver zegt, dat Wit vlug was, volijverig en met veel liefde en lust bezield voor het vak. Hij schreef ook stukken in het Repertorium. De Minister had oog, noch oor voor de ontwikkeling van het onderwijs. Hij stelde voor om de vacature Wit niet meer te doen vervullen en door te gaan met de verdeeling der vakken onder de andere leeraren, zooals tijdens de ziekte van Wit was geschied. De leeraren kregen daarvoor f 200.— meer salaris. Jennes, Hekmeyer en Hengeveld kregen nu f 1600.-, Van Laer f 1200.-; de laatste pro* testeerde, dat hij niet gelijkgesteld werd en door bijverdiensten in zijn onderhoud moest voorzien. In 1859 kreeg Van Laer gelijkstelling. In 1864 overleed de leeraar Jennes; hij wordt geroemd als een ijverig, nauwgezet, kundig en verdienstelijk ambtenaar, was mederedacteur van het Tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt en gaf daarin vele soliede stukken. Hij verrijkte het pathologisch kabinet met vele preparaten en was een uitstekend practisch veearts, zooals vele zijner stukken in genoemd Tijdschrift, zijn vertaling van Jacob Levtn, over de ziekten van den mensch, die op de dieren overgaan enz., overvloedig getuigen. Jennes is 8 Juni 1864 opgevolgd door A. W. H. Wirtz, le luitenant paardenarts 2e klasse te Roermond, die tot 1909 aan de school is verbonden geweest, toen gepensionneerd werd en in 1920 stierf. Tot 1877 was hij leeraar, daarna directeur. De bezoldiging der leeraren werd in 1865 wederom verhoogd en gebracht op f 1850.— De Directeur, die sedert 1851 f 2000.— jaar* wedde genoot, kreeg geen verhooging; hij genoot vrije woning. In verband met afwezigheid van den leeraar Hengeveld voor het onderzoek der veepest, werd de paardenarts le klasse A. J. de Bruyn 25 Jan. 1867 tijdelijk tot leeraar benoemd tot den aanvang van den nieuwen cursus in Sep* tember 1867, toen Hengeveld zijn lessen weer hervatte. Tijdens het verlof van Dr. van Laer voor herstel van gezondheid werd Dr. Kreeke van 1 November 1868-15 Maart 1869 be* last met het onderwijs in natuur*, kruid* en dierkunde. In 1872 werd de directeur Wellenbergh eervol ontslagen en opgevolgd door Dr. Mac Gillavry, die tot 1877 dit ambt bekleedde, daarna benoemd werd tot hoogleeraar aan de Universiteit te Leiden en stierf als rustend hoogleeraar op 15 Mei 1921. Mac Gillavry gaf aanvankelijk geen onderwijs, doch werd met ingang van den nieuwen cursus in 1872 belast met het onderwijs in weefselleer, phy* siologie en practische microscopie. Onder zijn directoraat onderging het leeraars* personeel sedert 1852 voor het eerst uitbreiding, n.1. Dr. van Laer werd ontheven van het onderwijs in plant* en dierkunde, hetgeen werd opgedragen aan Dr. J. C. v. d. Harst, apotheker en leeraar aan de R. H. B. S. te Utrecht, die tevens de theoretische pharmacie gaf, terwijl als derde clinische leeraar, speciaal voor de verloskunde, werd benoemd Th. WErrzEL, veearts le klasse te Amersfoort. Ook leest men nu meer in de archieven van den Raad van Bestuur. Dit lichaam ontwerpt de nieuwe wet op het veeartsenijkundig onder* wijs, welke 1 Jan. 1874 in werking trad en tot aan de verheffing der school tot Hooge* school het onderwijs heeft beheerscht. De jaarwedden werden onder Mac Gillavry eveneens verhoogd n.1. die van den Directeur met f 400.—, die der leeraren met f 500.— en die der prosectoren met f 300. — . Van het overige personeel dienen in deze periode nog de volgende personen genoemd te worden: In 1871 werd Hissink in zijn functie van leider der apotheek opgevolgd door J. C. van Effen, die tevens het onderwijs in practische artsenymengkunde gaf en dit tot 1915 heeft gegeven. Voor zijn degelijk onderwijs en groote hulpvaardigheid zijn het grootste aantal der op heden nog practiseerende veeartsen hem grooten dank verschuldigd. De betrekking van hoefsmid, tevens onder* wijzer in hoefbeslag, ontegenzeggelijk in dien tijd, toen het practisch hoefbeslag een belang» rijk gedeelte van den studietijd vulde, van meer beteekenis dan tegenwoordig, werd van 1851 tot 1867 door J. v. d. Klugt, van 1867-1872 door J. Pleijnaar waargenomen. In 1873 werd W. H. v. Horsen benoemd, die tot 1912, toen hij overleed, dit onderwijs gaf. Vooral de laatste is bij velen nog zeer goed bekend; hij was een meester in zijn vak. ONDERWIJS. Het onderwijs stond in 1851 op een lagen trap en heeft zich in de periode tot 1872 slechts weinig ontwikkeld. Vooral de practische richting stond op den voorgrond. De directeur Wellenbergh deed wel van tijd tot tijd voorstellen tot verbetering van gebouwen en aankoop van onderwijsmateriaal, doch het onderwijs bleef, zooals het was. Hij was er de man met naar om tegen de Regee* ring, die weinig gevoelde voor de ontwikkeling der veeartsenijkunde, in te gaan. In het eerste jaarverslag (jammer, dat slechts een enkel in de archieven aanwezig is) komen de directeur en de leeraren met verschillende wenschen en voorstellen. De directeur stelt voor een 20*tal runderen, die voor proeven betreffende longziekte*enting hebben gediend, voor het onderwijs te mogen aanhouden; dit werd geweigerd, niettegenstaande algemeen be* kend was, dat de leerlingen nooit een ver* lossing (zelfs geen normale) hadden gezien. Jennes vroeg een afzonderlijken cursus over ziektekundige ontleedkunde en uitbreiding der ambulatoire kliniek, die in 1851 voor het eerst was ingesteld, terwijl hij het invoeren van een examen in de propaedeutische vakken ver* langde, dat door de leerlingen met gunstig gevolg zou moeten afgelegd worden, voordat zij tot de practische lessen werden toegelaten. Elke empirist met eenige algemeene kennis kon worden «toegelaten en de lessen tot het eind volgen zonder overgangs*examens. Hengeveld beveelt verbetering aan in het practisch onderwijs, verder onderwijs in voeder* kennis* hij bepleit voor de veeteelt reeds een rassenstal en het nemen van proeven met vee* rassen. Wegens gebrek aan clinisch materiaal wil hij'dieren aankoopen, o.a. voor castraties; instrumenten voor deze operatie, die 90 francs kostten, waren zelfs niet aanwezig. Hekmeyer dringt aan op verbetering der localiteit voor ontleedkunde, de kelder was vochtig en ongezond; instrumenten ontbraken voor elke afdeeling, hij was zoo vrij geweest zich een balans aan te schaffen. Men krijgt den indruk, dat de leeraren ook veel afwezig waren o.a. voor het verrichten der entingen tegen longziekte. Van de gevraagde verbeteringen kwamen er weinige tot stand, de Regeering wenschte zoo min mogelijk geld voor de nieuwe school uit te geven. Met het onderzoek was het eveneens treurig gesteld. De directeur vroeg verlof naar België te gaan om zich op de hoogte te stellen van de enting tegen longziekte, door Williams aan* bevólen. Dit werd toegestaan, als hij het zelf wilde betalen. Het meest belangrijke in deze periode zijn de onderzoekingen inzake de enting tegen longziekte, welke aan de school geschiedden en in 1859 eindigden. Zij hebben geleid tot toepassing der enting in de practijk, welke helaas de longziekte, in plaats van uit te roeien, onderhield. Verder leest men ook van onder* zoekingen inzake geheimmiddelen tegen long* ziekte. Eerst in 1859 vroeg de Minister opgave van kosten van aankoop en voeding van eenige runderen voor het onderwijs en in 1863 werd de post op de begrooting gebracht. Dat er gebrek was aan veeartsen, kan men herhaaldelijk lezen o.a. in 1860 en vooral toen de veepest in het land kwam, werd overal om goede hulp gevraagd. Men ging zelfs zoover, dat men bekwame landbouwers uit Noord* Holland eenige lessen wilde laten bijwonen om althans z.g. gedeeltelijk*wetenschappelijke menschen te krijgen. Gelukkig is men daartoe niet overgegaan. In 1862 werd den Directeur gevraagd ook deel te nemen aan het onderwijs; doch hij wilde daarvan niets weten. Van de zijde van den Directeur was er weinig medewerking om het onderzoek te bevorderen. Het geval van den tijdelijken leeraar De Bruyn, (1866) demonstreert zulks voldoende. Deze vroeg in 1863 als paardenarts voor'zijn studie vrijen toegang tot de bibliotheek, doch dit werd geweigerd. Hij kon in een der lokalen werken en boeken raadplegen, die hij vooraf aan den Directeur kon aanvragen. Toen hij in 1866 tijdelijk leeraar was, herhaalde hij zijn verzoek, doch de Directeur weigerde wederom; een beroep op den Minister had meer succes. Wellenbergh schreef een lange missive en pleitte zich vrij van het slechte beheer der bibliotheek en beweerde, dat hij nog nooit bij één der kweekelingen lust tot studie had aan* getroffen, om welke redenen hij meende, dat de bibliotheek voor hen niet behoefde te worden opengesteld. De Minister was echter van meening, dat het dan hoog tijd werd te trachten door hun boeken in handen te geven de lust tot studie te ontwikkelen en sprak den wensch uit de bibliotheek open te stellen voor leeraren en kweekelingen en te zorgen, dat ieder een gedrukten catalogus kreeg. Of deze wensch van den catalogus ooit in ver* vulling is gegaan, is mij niet bekend geworden. Met het uitbreken der veepest in 1865 zien wij, dat ook aan deze ziekte meer aandacht werd gewijd; speciaal toen in 1866 de ziekte ook de runderen der school aantastte. De Minister stelde voor proeven op deze dieren te nemen; hem waren goede resultaten mede* gedeeld van het zetten van een dracht; hij wenschte dat dit, alsmede inenting van gezonde runderen, zou beproefd worden Ook proeven omtrent onvatbaarheid der Bretagner runderen moesten worden genomen; een 6*tal runderen werden daarvoor aangekocht. Merkwaardig is ook een onderzoek van runderen van een boer te den Helder, die beweerde, dat zijn veeras onvatbaar was, zij werden op zijn kosten naar de school gezonden, doch kregen evenals de Bretagner runderen allen de veepest. Tot 1872 is omtrent den gang van het onder* wijs weinig meer te zeggen. Het bleef bij hetzelfde; wel kwamen veranderingen in het afnemen der examens en het diplomeeren der veeartsen, waarover hieronder meer. Toen Mac Gillavry als Directeur optrad, schreef hij eenige opmerkingen omtrent den staat der school bij overname. Hij beschrijft den toestand als zeer onordelijk en vraagt de Regeerjng voor den eersten tijd toegeeflijkheid. Voorbereidende maatregelen waren bij de overname niet getroffen: de archieven waren verspreid, de bibliotheek was in wanorde; het catalogiseeren, dat in 1866 was begonnen, was in 1872 nog in een beginstadium en had de boekerij nog meer in verwarring gebracht. Door ontstentenis van een surveillant waren misbruiken bij de leerlingen ingeslopen. De leeraren en de oeconoom hielden zooveel mogelijk toezicht op de leerlingen en hebben betrekkelijk nog veel kunnen bereiken. Mac Gillavry vraagt direct meer toezicht op de stallen en hulp op het bureau, daar hij zelf les wil geven, waarmede hij met ingang van den cursus 1872—1873 een begin maakt en wel in de vakken weefselleer, physiologie en practische microscopie. Indien men vee* artsen uit dien tijd spreekt, zijn zij nog vol lof over het onderwijs van Mac Gillavry; hij was ongetwijfeld een der eersten, die den veeartsen het gebruik van den microscoop leerde. Zijn belangrijke onderzoekingen over den histologischen bouw van de lever zijn blijkbaar mede van invloed geweest op zijn benoeming tot directeur der Veeartsenijschool. Hij was een bekwaam histoloog en physioloog en Donders karakterizeerde hem met de woorden: „Mac Gillavry ist ein Mann, der mikros* kopisch denken kann". Zijn onderwijs in beide vakken, maar vooral in de practische microscopie, heeft omstreeks het jaar 1872 niet weinig bijgedragen tot ontwik* keling van het zelfstandig onderzoek der vee* artsen. Door zijn kortstondig verblijf aan de Veeartsenijschool heeft hij geen gevolg kunnen geven aan zijn voornemen om de physiologie vooral door experimenten op dieren verder te ontwikkelen. Kenmerkend voor zijn uitstekend onderwijs was vooral zijn hoog mathematisch standpunt en de neiging om steeds een scherpe grens te trekken tusschen hetgeen in de physiologie en de histologie als vaststaande feiten en het* geen nog als onbewezen in aanmerking moest komen. Hij heeft in de weinige jaren, gedurende welke hij directeur der Veeartsenijschool was, veel verbeteringen aangebracht. De groote verdiensten van Wirtz in dien tijd mogen hier ook kort gememoreerd worden. Wirtz was een hoogst bekwaam man, die als practicus maar vooral ook uit een weten* schappelijk oogpunt gedurende vele jaren een grooten invloed gehad heeft op de practische en wetenschappelijke vorming der veeartsen. Zijn onderwijs in de algemeene en specieele theraphie, de geneesmiddelleer, de algemeene en bijzondere ziektekunde, waaronder de in* fectieziekten en de parasitaire ziekten was voor dien tijd voortreffelijk. Ook waren zijn colle* ges over teratalogie uitmuntend. In de Kliniek werden door hem met groote bedrevenheid de meest ingrijpende operaties verricht en hij bezat een groote vaardigheid ook in zeer moeilijke gevallen de juiste dia* gnose te stellen. Herhaalde malen vertegenwoordigde hij de Nederlandsche Regeering in het buitenland, ook op internationale congressen. Zijn groote begaafdheid en scherpzinnigheid in het alge* meen, zijn bekwaamheid als docent maakten op een ieder, die met Wirtz in aanraking kwam, een diepen indruk. LEERLINGEN EN EXAMENS. In 1851 waren er 5 kweekelingen, waarvan 4 aan het einde der studie; er meldden zich voor den nieuwen cursus 2 kweekelingen aan. In 1852 waren er 7 leerlingen, waarvan 4 intern en in 1855 12 leerlingen, waaronder 2 z.g. em* piristen. Van eischen van vooropleiding en toe* latingsexamen vindt men weinig vermeld; een weinig lager onderwijs werd als voldoende ontwikkeling beschouwd; wel blijkt uit de archieven, dat in 1855 een toelatingsexamen bestond. Verschillende kweekelingen deden het verzoek om na 3*jarige studie reeds het eindexamen af te leggen, hetgeen in sommige gevallen werd toegestaan. In 1856 stelt Wellenbergh voor meer leer* lingen aan te werven en ook gratis*opleiding van 2 of meer jongelieden na vergelijkend examen toe te staan. In 1857 was echter het getal leerlingen nog slechts 14, in 1860 waren er 22 leerlingen, welk aantal sedert 1849 niet was bereikt. Het schoolgeld bedroeg toen f 350.— voor internen en f 100. - voor externen. Onder de kweekelingen waren er ook die voor militair*paardenarts werden opgeleid. In 1860 slaagden er 2 van dezen. Men leest ook in 1861 van de samenstelling der eindexamen*commissie, gevormd door directeur, leeraren en 3 tijdelijke leden (des* kundigen). Deze laatsten waren Dr. P. Har* ting, hoogleeraar, A. M. W. van Hasselt, le officier van gezondheid 2e klasse en C. C. Roëll, referendaris a/h Ministerie van Binnen= landsche Zaken. De tijdelijke leden brachten verslag uit aan den Minister en hadden veel lof voor de wetenschappelijke grondigheid, uitgebreidheid en practische strekking van het onderwijs. Zij waren overtuigd na het aanhooren van het eindexamen van de goede vruchten van de opleiding. Volgens hen voldeed het onderwijs aan de eischen. De buitengewone tijdelijke leden werden elk jaar opnieuw aangewezen, het waren meest hoogleeraren der universiteit en een administratief ambtenaar van het Ministerie. In verband met de reorganisatie van het personeel van den veterinairen dienst bij het leger, verzocht de Minister van Oorlog in 1862 zoo spoedig mogelijk een examen voor paardenarts te doen afnemen. In 1860 werd het schoolgeld verminderd tot f 200.— (intern) en f 50.— (extern), hetgeen den toeloop van kweekelingen bevorderde. Van 1851 tot 1859 waren er slechts 19 kweekelin* gen voor de burgerpractijk geweest, gedu* rende 1859—1864 reeds 34. Alleen voor externe leerlingen is het schoolgeld in 1864 verhoogd en op f 60.— gebracht, overeenkomstig het bedrag aan de Rijks*Landbouwschool. Externe leerlingen waren er echter zeer weinig. De directeur wenschte het systeem van het externaat niet aan te moedigen, daar ijver en gedrag der uitwonende leerlingen in den regel minder gunstig waren. In 1864 werd het toelatingsexamen een weinig verzwaard n. 1. iets hoogere eischen dan lager onderwijs werden gesteld, bestaande in kennis der beginselen van de Duitsche en Fransche taal en van wiskunde tot de even* wijdige lijnen. De interne kweekelingen moesten minstens 16 jaar en niet ouder dan 24 jaar zijn, zij werden bij vergelijkend examen aangewe* zen; er was niet meer plaats dan voor 40 kweekelingen. Het diploma van veearts onder* ging bij Koninklijk Besluit van 18 Mei 1861 ook verandering, n. 1. de onderscheiding in le en 2e klasse verviel, het diploma was voort* aan voor iedereen gelijk, doch er werd op vermeld „met lof", „met grooten lof" of er werd niets aan toegevoegd. De cursus 1863— 1864 telde 40 kweekelingen. In het jaar 1865 werd de toelating voor kweekeling*paarden* arts ook gewijzigd: dezen moesten n. 1. niet alleen voldoen aan de volgende eischen : Nederlanderschap, leeftijd tusschen 17 en 21 jaar, een onberispelijk gedrag, geen lichaams* gebreken, maar zij moesten ook een borg* tocht stellen en voor boeken, instrumenten en kleed ing zelf zorgen. In 1865 (veepestjaar) was er zulk een gebrek aan veeartsen, dat de griffier van de Staten van Limburg vroeg om ook personen het examen te laten afleggen, die niet aan de Veeartsenijschool gestudeerd hadden Dit werd echter niet toegestaan. In 1867 en '69 wordt een kweekeling aan* genomen voor den militair*veterinairen dienst in Nederl. Indië. Ook voor den burgerlijken dienst zouden leerÜngen worden aangenomen en op denzelfden voet als de kweekelin* gen voor den geneeskundigen dienst. Deze regeling kwam 8 September 1870 tot stand. In 1870 heeft een nieuwe vooruitgang plaats gevonden met betrekking tot de vooropleiding, n. 1. bij Ministerieele beschikking van 23 Mei 1870 werd bepaald, dat zij, die met goed gevolg de derde klasse der Hoogere Burgerschool hadden afgeloopen, vrijgesteld waren van het toelatingsexamen. Voor het toelatingsexamen voor paardenarts meldden zich velen aan, in 1870 15 adspi* ranten; het examen was vergelijkend. 6 Mei 1870 stelt de Directeur voor het toelatingsexamen niet meer te laten afnemen door de leeraren der Veeartsenijschool, doch door BurgerschooMeeraren en de eischen gelijk te stellen met overgangsexamen naar de 4e klasse der H. B. School. Dit voorstel werd gedeeltelijk aangenomen en in de Commissie werden benoemd de Heeren H. Visser, W. Vos, hoofdonderwijzer en J. E. Fischer, leeraar Burger*dag* en avondschool. In 1870 werd de eerste leerling aangenomen op bewijs van bevordering tot de 4e klasse H. B. S. Wilde men echter intern worden, dan moest men toch toelatingsexamen (vergelijkend) afleg* gen in verband met het aantal beschikbare plaatsen. In 1871 waren er 44 leerlingen, waarvan 42 intern, het grootste aantal, dat sedert 1830 was bereikt. 5 werden van de 4e klasse H. B. S. zonder examen toegelaten. Wij zien, dat er wel animo kwam om voor veearts te studeeren, dat de vooropleiding voor dien tijd zeer voldoende was en dat slechts een krachtige leiding noodig was om het veeartsenijkundig onderwijs op een hoo* ger peil te brengen. Dit is gedeeltelijk gelukt aan Mac Gillavry, daarin krachtig terzijde gestaan door den leeraar Wirtz, die sedert 1869 secretaris van den Raad van Bestuur was en wien de reorganisatie van 1874 voor een groot deel te danken is. In de jaren 1851—1874 werd aan 104 kweekelingen het diploma van veearts uitge* reikt. Van deze zijn in 1921 nog 20 veeartsen in leven. HOOFDSTUK V. DE WET VAN 8 JULI 1874 (Stbl. no. 99) door G. KREDIET. Tot 1874 regelden Koninklijke Besluiten en Ministerieele beschikkingen alles, wat met de Rijks*Veeartsenijschool verband hield. Veran* deringen in de eischen van toelating, in het onderwijs, het personeel, in de examina kwamen buiten de volksvertegenwoordiging om tot stand. De gewone weg was deze, dat van de zijde van den directeur der Rijks*Veeartsenij» school een voorstel werd gedaan, dat binnen weinige dagen de departementen doorliep en hetzij de Koninklijke, hetzij de Ministerieele bekrachtiging verkreeg. Verrassend is het, hoe soms binnen korten tijd belangrijke zaken hun beslag kregen. De invloed van den deskundige aan de School bij een meegaanden minister was buitengewoon groot. Was deze daaren» tegen van andere gevoelens, dan was er voor den directeur weinig te bereiken, zooals onder Thorbecke in 1851 werd ondervonden. Had de Koninklijke»Besluiten*en*Ministe* rieele»beschikkingen»periode aan de School voordeden, de nadeelen waren toch ook groot. Het ingrijpen van Thorbecke was een daad van willekeur, hoe goed ook bedoeld. Alles wat nog aan hooger onderwijs herinnerde, werd als uit den tijd beschouwd, de Rijks* Veeartsenijschool werd een etui van middelbaar onderwijs aangepast. Zoo iets zou tegenwoordig moeilijk buiten voorkennis van de volksver* tegenwoordiging kunnen geschieden. Het on» derwijs toch is een volksbelang van hooge waarde; daarbij komt, dat, waar het veeartsenij» kundig onderwijs deskundigen opleidt, die een zoo grooten invloed uitoefenen op den vee» stapel van ons vaderland, het ook reeds uit dezen hoofde niet aan den invloed van de volksvertegenwoordiging onttrokken mag zijn. De kennis van den veearts, noodig bij de bestrijding der besmettelijke veeziekten, bij de bevordering van den gezondheidstoestand en de verbetering van den veestapel, bij de be» oordeeling van vee en vleesch, bij de behan* deling en aankoop der paarden in het leger, werd als in den tijd der moderne despoten aan het volksbelang gegeven, ten nutte van de maatschappij, maar buiten die maatschappij om. Een dergelijke toestand kon niet blijvend zijn, toch schijnt het volk, als ik tenminste in de volksvertegenwoordiging een afspiegeling van het volk mag zien, tot 1850 onverschillig te zijn geweest, welke de eischen van toelating tot de Rijks*Veeartsenijschool waren, welke vak* ken werden onderwezen, welke de eischen van het veeartsenijkundig examen waren. Dat ge* deelte van het volk, dat met den veearts te maken had, bediende zich in hoofdzaak van den hulp, die empiristen konden leveren, kwakzal* vers, die door hunne opvoeding en omgang on* der en met de boeren leefden, hetzelfde dialect of dezelfde taal spraken, en naast den mensch, die hen als ondergeschikten behandelde, ook nog het dier beveeartsten. De veeartsenijkunde was immers een wetenschap der ervaring, meer dan een van studie en onderzoek 1 Zoo tegen 1850 gingen er enkele stemmen op, die deze kwestie bij de wet geregeld wilden hebben. In een courant verscheen een bericht, dat zoo'n wet aanstaande was. België kreeg in dien tijd zijn wet op het veeartsenijkundig onderwijs. Het hing dus in de lucht. De bui trok evenwel voorbij. Toch was de veeartsenij* kunde, tenminste binnen de muren der depar* tementen, niet uit de gedachten der wetgevers. In '54—'55 was er tusschen de regeering en de volksvertegenwoordiging schriftelijk overleg gepleegd over een wetsontwerp tot uitoefening van de veeartsenijkunde en van de voorwaarden tot verkrijging van de bevoegdheid van veearts. In Dec. '68 werd het eerste ontwerp weer aan* geboden, maar na een voorloopig verslag en een memorie van antwoord met nota van wijzi* gingen werd in Juni '70 door de regeering ver* zocht het niet verder in behandeling te nemen, daar de wensch te kennen gegeven was, dit onderwerp te laten samengaan met een wet over het veeartsenijkundig onderwijs. In 1874 voldeed Minister Geertsema aan dat verzoek en zond het wetsontwerp met een zeer sobere memorie van toelichting naar de Tweede Kamer der Staten*Genefaal. De toe* lichting kon ook moeilijk anders zijn, want het ontwerp omvatte in hoofdzaak alles wat reeds bestond, had de bedoeling hieraan wette* lijke sanctie te verleenen. De waarde der vee* artsenijkunde voor de maatschappij, het belang der veeartsen voor den veestapel en de land* bouwende bevolking, het groote nut van goed veeartsenijkundig onderwijs waren reeds vanzelf sprekende zaken, behoefden geen nadere verklaring. Zoo scheen ook de opvatting van de Tweede Kamer te zijn; zoowel het voorloopig verslag als de handelingen bevatten geen van beide principieele zaken van groot gewicht. Voor ons veeartsen is de lectuur niet steeds even prettig. De waardeering van onze wetenschap was in het oog van enkele leden niet groot. Er werd gevreesd, dat de veearts, als de nieuwe wet in werking kwam, een te wetenschappelijk man zou worden en zich te hoog zou voelen voor den dagelijkschen omgang met veehouders en landbouwers, wier raadsman hij moest zijn. Een empiricus staat dichter bij en boezemt meer vertrouwen in 1 Bij het toelatingsexamen moest niet te veel gevergd worden, want niet alleen jongens uit den beschaafden stand, maar ook boerenzoons moesten naar de school (alsof die geen hersens hadden). Vooral matig zijn met het eischen van kennis van moderne talen; lezen, schrijven en rekenen was vol= doende. Het moesten vooral practische men= schen worden. Veeartsenijkunde is immers een ervaringswetenschap! Gelukkig gingen de meeste leden hierin niet mede en meenden, dat de veearts om aan zijn roeping te kunnen voldoen een zekere graad van ontwikkeling en beschaving niet kon missen. Kwesties als de plaats van vestiging (al of niet academiestad), al of niet samengaan met de Rijkslandbouwschool namen een groot gedeelte van het voorloopig verslag in. Feite* lijk raakte slechts één punt de kern van de zaak namelijk dat, hetwelk de eischen aan den veearts te stellen, betrof en hierop werd door de regeering terecht geantwoord, dat vermin* dering van leervakken en verlaging van de eischen halfweters maakte, die minder zouden zijn dan de veeartsen, die in de laatste jaren waren afgeleverd en dat het algemeen be* lang wetenschappelijke menschen eischte. Bij de behandeling in de Tweede Kamer was de eenigste kwestie, die de tongen los maakte, of naast de veeartsen van de school te Utrecht of van veeartsenijscholen in het buitenland ook nog ieder ander de veeartsenij* kunde mocht uitoefenen. Feitelijk behoorde dit niet eens thuis bij dit wetsontwerp, maar door de uitdaging van Minister Geertsema den strijd maar uit te vechten, ging de Kamer eenige wijzigingen in het wetsontwerp aan* nemen, waardoor acte van bevoegdheid tot het uitoefenen der veeartsenijkunde werd ver* anderd in diploma van veearts, de kwestie van de bevoegdheid werd blauw*blauw gelaten om bij de wet op de uitoefening der veeartse* nijkunst beslist te worden. In de Eerste Kamer, waar de besprekingen maar enkele bladzijden druks van de hande* lingen uitmaken, kwam de heer Buchner met den vraag, waarom dit onderwijs middelbaar en niet hooger werd genoemd. Hij wees er op, dat aan middelbare scholen werd gelee* raard wat als het ware geijkt was, vast stond, terwijl aan de Rijks*Veeartsenijschool toch ook naar grootere volledigheid, uitbreiding, proef* ondervindelijk onderzoek gestreefd zou worden. „Men zij niet te angstig het onderwijs te hoog op te voeren". Hoewel het programma van vakken breed opgevat was, vreesde hij, dat in de toepassing niet zooveel ruimte van opvatting zou bestaan als bedoeld was. Reeds bij een vroegere gelegenheid had de regeering opgemerkt, dat de kweekelingen geen lessen aan de universiteit moesten volgen, waar het onderwijs van veel breedere opvattingen getuigde, maar dat het voor den directeur en leeraren van belang was in een centrum van wetenschap te wonen. Nu antwoordde de Minister, dat, als kennis genomen werd van zijn ontwerp van wet van het hooger onder* wijs, men wel zou kunnen zien, dat deze van een geheel andere geest getuigde en dat men dan ook zou kunnen waarnemen, dat de poly* technische school er ook niet onder zou kunnen vallen. Het was volgens de wet alleen de bedoeling van Staatswege onderwijs te geven in de vee* artsenijkunde aan een Rijks*Veeartsenij school en aldaar veeartsen op te leiden. Dit gebeurde al sinds jaren en beteekende feitelijk een terug* gang, als men vergelijkt hetgeen van regeerings* wege in 1822 geschreven werd, waar in art. 1 van het reglement betrekkelijk het toelaten en behandelen van ziek vee in de stallen van 's Rijks*Veeartsenijschool te lezen is: „Het hoofd* doel der veeartsenijschool zich bepalende tot het doen kennen en genezen van de ziekten en gebreken der voornaamste inlandsche huis* dieren; worden in derzelve .... enz." Tóen wel degelijk naast het onderwijs als hoofddoel onderzoek, in 74 mochten de voorgangers der veeartsenijkunde aan de school te Utrecht zich bepalen tot het geven van onderwijs. Andere, meer vooruitstrevende landen konden de ontwikkeling der veeartsenijkunde aangeven, hier in Holland eischte de wet slechts onder* wijzers, die zich niet met onderzoekingen behoefden bezig te houden. De staat eischte* veeartsen en die moest de school maken. De wet verbood niet het doen van onderzoekingen op veeartsenijkundig gebied aan de Rijks*Vee* artsenijschool, maar erkende dit niet als een intregreerend deel van de methoden om onze wetenschap vooruit te brengen. Dit was niet in het belang van onze veehoudende en land* bouwende bevolking. Het keurslijf was te nauw, de normale groei van een wetenschap werd tegengehouden, het artikel was te een* zijdig. Het onderwijs kon goed zijn, maar zou niet gebaseerd kunnen worden op experimen* teel onderzoek, geen eigen kennis, geen critisch onderzoek van gepubliceerde gegevens kon medegedeeld worden, eigen studie der leeraren moest literatuurstudie worden, de veeartsenij* kunde in Holland moest aan de leiband van die van andere landen loopen, (speciaal aan die van Duitschland). (En de leerlingen vooral niet te veel kennis van moderne talen 1) Deze ontwikkelingsgang van de veeartsenijkunde kan men uit art. 1 der wet van 8 Juli 1874, Stbl. 99, voorspellen. Ook art. 2, waarin de onderwijs* vakken worden genoemd, was te pasklaar aan* gepast aan de toen bestaande behoeften. Het getuigde van een ruime opvatting van die dagen. De opleiding berustte op de kennis der natuurwetenschappen als natuurkunde, scheikunde, plantkunde, dierkunde en geologie en was zelf ook een geheel natuurwetenschap* pelijke. Opgebouwd door mannen met weten* schappelijken aanleg als Numan, Mac Gilla* vry, Jennes, Wirtz, was het niet te verwon* deren, dat de empirie en de ervaring geen plaats meer werd gegeven dan zij hoogst noodzakelijk moesten innemen. Naast de alge* meene kennis der natuurwetenschappen kwam de bijzondere. Anatomie en physiologie der huisdieren, daarna algemeene en bijzondere ziektekunde in den ruimsten zin des woords waren de voornaamste vakken. In den bouw en de verrichtingen van het normale en het zieke dier moest de candidaat een juist inzicht hebben, wilde hij tot genezen en behandelen overgaan. Ook de hiervoor benoodigde kennis werd hem langs wetenschappelijken weg bijgebracht. Om deze kern van kennis bewogen zich kleinere vakken, die in art. 2 alle worden genoemd. Het geheele complex van vakken was zoodanig, dat het de geheele veeartsenijkunde van die dagen omvatte en een goede opleiding voor veearts mogelijk maakte. Het noemen van de verschillende onder* deelen der veeartsenijkunde in de wet met zeer bepaalde namen en het noemen der vakken, waarin geëxamineerd moest worden, sloot alles in een eng geheel. Wanneer bij de ontwikke* ling der diergeneeskundige wetenschap nieuwe banen zich openden en nieuwe onderdeden deden ontstaan, zat men feitelijk met den nieuwen toestand. Volgens de wet mochten zij misschien wel worden onderwezen, maar niet worden geëxamineerd, wat practisch gelijk staat met het niet of slecht volgen van zoo'n vak door de studenten en het onderwijs zeer weinig productief maakt. Al zou art. 2 dus nooit de ontwikkeling der veeartsenijkunde kunnen tegenhouden, wel had het de kiemen in zich voor een remming'van de ontwikkeling van den veearts. Beschouwen we art. 1 en art. 2 met elkander in verband, dan was het eerste in staat door het buiten rekening laten van het onderzoek de ontwikkeling van de veeartsenijkunde in ons land zoo al niet tegen te gaan, dan toch niet te bevorderen, terwijl het tweede voor de opleiding van den veearts te weinig ruimte van opvatting liet. De wetgever en de adviseurs van die dagen misten een vooruitziende blik in deze materie. De ge* schiedenis van het veeartsenijkundig onder* wijs in ons land na 1874 zou uitmaken, wanneer de banden reeds te knellend werden. Wij voor ons behoeven den weinig vooruit* zienden blik niet zoo heel hard te betreuren, misschien zaten we anders nog met een oude onderwijswet. Als bijlagen gaan hierbij de wet van 8 Juli 1874, Stbl. 99, en de Koninklijke Besluiten en Ministerieele Beschikkingen tot 1874. Ik heb getracht zoo volledig mogelijk te zijn, maar vrees mijn doel niet te hebben bereikt. lste Bijlage tot Hoofdstuk V. WET van den 8sten Julij 1874 tot regeling van het onderwijs in de veeartsenijkunde en van de voorwaarden ter verkrijging van het diploma van veearts. Wij Willem ui, bij de gratie gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje*Nassau, Groothertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die dezen zullen zien of hooren lezen, salut 1 doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is het onderwijs in de veeartsenij* kunde en de voorwaarden tot verkrijging van het diploma van veearts bij de wet te regelen: Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten*Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: 1. VAN DE RIJKS.VEEARTSENIJSCHOOL. Artikel 1. Er wordt van Staatswege onderwijs gegeven in de veeartsenijkunde aan eene Rij ks=Veeartsen ijsch ooi. Deze school is bestemd tot opleiding van veeartsen. De kosten komen ten laste van het Rijk, de baten worden in 's Rijks schatkist gestort. Artikel 2. Aan de Rijks=Veeartsenijschool wordt onderwijs gegeven in: 1°. natuurkunde; 2°. scheikunde; 3°. natuurlijke historie (plant*, dier*, delfstof* en aard* kunde); 4°. kennis der voeder», vergift», en artsenijplanten en artsenij warenkennis; 5°. ontleedkunde der huisdieren; 6°. weefselleer en physiologie der huisdieren; 7°. natuurlijke historie, leer van het uitwendig voor* komen (zoogenaamd extérieur) en raskennis der huisdieren; 8°. gezondheidsleer der huisdieren en veeteelt; 9°. kennis van den hoef en het hoefbeslag; 10°. ziektekundige ontleedkunde der huisdieren; 11°. algemeene en bijzondere ziektekunde en geneesleer der huisdieren; 12°. heelkundige ontleedkunde, heelkunde, operatie» en verbandleer der huisdieren en leer der hoefziekten; 13°. verloskunde der huisdieren; 14°. veeartsenijkundige geneesmiddelleer en vergiftleer; 15°. veeartsenijkundige kliniek en artsenymengkunde; 16°. gerechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige politie; 17°. geschiedenis en litteratuur der veeartsenijkunde. Artikel 3. Het bepaalde in de artt. 5, 13, 14, 17, 29, 31, 32 en 33 der wet van 20 Julij 1870 (Staatsblad No. 131) is niet van toepassing op het terrein van 's Rijks*VeeartsenijschooL Artikel 4. Het onderwijs wordt gegeven door leeraren en onderwijzers. De geheele cursus duurt vier jaren. In de vakken, waarover het bij art. 9 vermelde natuurkundig examen loopt, wordt onderwijs ge* geven in de twee eerste, en in die waarover het bij art. 10 bepaalde veeartsenijkundig examen loopt, wordt onderwijs gegeven in de twee laatste studiejaren. De geschiedenis en litteratuur der veeartsenijkunde worden in het laatste studie» jaar behandeld. Niemand wordt als leerling tot 's Rijks»Veeartse» nijschool toegelaten, die niet bij examen blijken heeft gegeven de voorbereidende kundigheden te bezitten, vereischt om met vrucht de lessen te kunnen bijwonen. De vakken, waarover dat examen loopt, de verdere vereischten tot toelating van leerlingen, de regeling van het onderwijs en de verplichtingen van de leeraren en onderwijzers, alsmede de werk* kring en de bevoegdheid van den directeur en van den raad van bestuur, hunne betrekking tot het ■ overige personeel en de inwendige regeling der school, worden bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur geregeld. Artikel 5. Het bestuur der school is opgedragen aan eenen directeur en eenen raad van bestuur, samengesteld uit leeraren der school. Artikel 6. De directeur, de leeraren en de onderwijzers worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. Zij genieten eene jaarlijksche bezoldiging uit's Rijks kas; de directeur geniet bovendien vrije woning of ontvangt eene schadeloosstelling, daarvoor door Ons te bepalen. Artikel 7. Voor den directeur en de leeraren komt, voor de berekening van hun pensioen, als diensttijd mede in aanmerking de tijd, dien zij, krachtens eene vaste aanstelling van Ons, Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken of van een ge* meentebestuur ontvangen, als onderwijzer bij eene inrichting van openbaar onderwijs hebben doorgebragt. 2. VAN DE VOORWAARDEN TOT VERKRIJGING VAN HET DIPLOMA VAN VEEARTS. Artikel 8. Het diploma van veearts wordt verkregen door het met goed gevolg afleggen van: a. een natuurkundig examen, en b. een veeartsenijkundig examen. Artikel 9. Het natuurkundig examen betreft zoowel de theorie als de praktijk. Het theoretisch gedeelte betreft de vakken in art. 2, onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 9; het practisch gedeelte de vakken, genoemd in art. 2, onder 4, 5, en 9. Artikel 10. Het veeartsenijkundig examen betreft zoowel de theorie als de praktijk. Het theoretisch gedeelte betreft de vakken, genoemd in art. 2. onder 12, 13 en 15, en toegepaste leer van het uitwendig voorkomen (extérieur) der huisdieren, benevens de voederkennis. Om tot het veeartsenijkundig examen te worden toegelaten, wordt gevorderd, behalve het bewijs dat de candidaat het natuurkundig examen met goed gevolg heeft afgelegd, eene verklaring van den directeur der Rijks*Veeartsenijschool of van een tot uitoefenen van de veeartsenijkunde bevoegden persoon, dat de candidaat gedurende minstens twee jaren de genees» en heelkundige behandeling van zieke dieren gevolgd heeft, alsmede dat hij, in tegenwoordigheid van een veearts, bij grootere huisdieren (paard of rund) minstens tien gewone verlossingen bijgewoond en minstens twee Duiten» gewone verlossingen verricht heeft. Artikel 11. Vrijgesteld van het examen: 1°. in de vakken, genoemd in art. 2, onder 1 en 2, zijn zij, die het getuigschrift bezitten van met goed gevolg afgelegd examen, vermeld in art. 57 van de wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad no. 50). 2°. in de vakken, genoemd in art. 2, onder 1, 2 en 3 en van dat in artsenij warenkennis, zij, die met goed gevolg het natuurkundig examen hebben afgelegd, volgens art. 4 der wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad no. 59), of die volgens art. 8 derzelfde wet de bevoegdheid van hulpapotheker bezitten, alsmede zij, die aan een Nederlandsche Hoogeschool den graad van candidaat in de geneeskunde hebben verkregen. Artikel 12. Het natuurkundig examen wordt tenminste eenmaal 's jaars afgenomen door den directeur en de leeraren van 's Rijks»Veeartsenijschool. Deze kunnen zich daarbij door de onderwijzers doen bijstaan. Het veeartsenijkundig examen wordt tenminste eenmaal 's jaars afgenomen door eene commissie, waarvan de leden, en uit dezen de voorzitter en de secretaris, voor drie achtereenvolgende jaren, door Ons worden benoemd. Voor ieder lid wordt door Ons een plaatsvervanger benoemd. De leden van deze commissie genieten reis» en verblijfkosten en vacatiegeld door Ons te bepalen. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken bepaalt den tijd, en de plaats van het zamenkomen der commissie. Artikel 13. Aan hem, die met goed gevolg het examen volgens art. 9 heeft afgelegd, wordt kosteloos een diploma uitgereikt. Voor het diploma van veearts, verkregen na met goed gevolg afgelegd examen volgens art. 10, wordt in de schatkist gestort f 20.—. Artikel 14. De examens worden in het openbaar gehouden, met uitzondering van die in de verloskunde, de operatieleer en de kliniek, welke alleen kunnen worden bijgewoond door hen, die daartoe ver» gunning bekomen van den voorzitter der commissie met het afnemen van het examen belast. Artikel 15. De commissie van examen zendt uiterlijk binnen een maand na afloop harer werkzaamheden een verslag van haren arbeid aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. 3. OVERGANGSBEPALING. Artikel 16. Aan de leerlingen, die voor het in werking treden dezer wet tot 's Rijks-Veeartsenijschool zijn toegelaten, kan, op hun verlangen, na een met goed gevolg afgelegd examen, op de tot dusver gevolgde wijze, een diploma als veearts worden uitgereikt. 4. SLOTBEPALING. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen dag. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministrieele Departementen, Autoriteiten, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Montreux den 8n Julij 1874. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, GEERTSEMA. Uitgegeven den zeventienden Julij 1874. De Minister van Justitie, DE VRIES. BESLUIT van den lOen Augustus 1874, be» palende, dat de wetten van 8 Julij 1874 (Staatsblad no. 98 en 99) in werking treden op 1 September 1874. Wij Wiilem ui, bij de gratie gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje»Nassau, Grootshertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Bin» nenlandsche Zaken van 1 Augustus 1874 no. 201, 9e afdeeling; Gezien de laatste artikelen van de beide wetten van 8 Julij 1874 (Staatsblad No. 9R en 99): Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen, dat deze wetten in werking treden op 1 September 1874. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit Besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Montreux, den lOen Augustus 1874. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, GEERTSEMA. Uitgegeven den 19en Augustus 1874. De Minister van Justitie, DE VRIES. 2do Bijlage tot Hoofdstuk V. De inhoud van eenige Koninklijke Besluiten, Ministe* rieele Beschikkingen, Reglementen enz., vooraf* gaande aan de Wet van 8 Juli 1874. Bijeenverzameld door G. Krediet. KoninkHjk Besluit van 13 Sept. 1819, behelzende de oprichting der Rijks-Veeartsenijschool uit overweging, dat de vestiging eener School voor de vee* artsenijkunde binnen het Rijk van veel belang is. Een geschikt lokaal is nabij Utrecht te koop en kan be* kostigd worden uit de gelden van het fonds voor den Landbouw. De Minister van het Publieke Onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën wordt gemachtigd Gildesteyn te koopen voor geen hoogere som dan ƒ 30.000, en moet voorstellen doen voor een doelmatige inrichting en organisatie van een dusdanige school. Gedateerd 2 Mei 1821, wordt in het register der hande» lingen en resolutiën van den Minister voor het Publieke onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën een Algemeen reglement op de inwendige politie van het etablisement aangetroffen met een Instructie voor den oeconomus, prosector, apotheker en hortulanus, zijnde een goedgekeurd concept van den Directeur der Rijks*Veeartsenijschool, per missive van 13 April 1821 aan den Minister ter kennis gebracht. De oeconomus moet onder den directeur van het Etablisement de geheele huishouding der school waar* nemen en voor de zedelijkheid en het goed gedrag der leerlingen en bedienden waken. De apotheker heeft onder den professor in chemie en pharmacie het opzicht over het chemische labora* torium, over de apotheek, zoowel in zijn qualiteit ais apotheker als die van custos. In zyn eerste functie is hij verplicht de praeparaten en andere toebereidselen te maken voor de chemische en pharmaceutische lessen, geneesmiddelen voor het vee klaar te maken en de leerlingen te onderrichten in artsenijmengkunde. Als custos'van laboratorium en apotheek heeft hij de zorg voor deze lokalen en over de instrumenten, gereed* schappen, simplicia en geneesmiddelen daarin aanwezig. De prosector, die onder den hoogleeraar in verge» lijkende anatomie; het opzicht heeft over de lokalen geschikt tot de ontleding der dieren, over het theatrum anatomicum, over het ontleedkundig kabinet en over de verzameling anatomische instrumenten en gereed* schappen en wat verder daartoe behoort, is tevens custos. Als prosector moet hij praepareeren voor de lessen, praeparaten bereiden voor het kabinet, de leerlingen onderrichten in praktische ontleedkunde. Zijn werk* zaamheden als custos bestaan in zorg voor de anato* mische lokalen, instrumenten en gereedschappen, voor de praeparaten in het kabinet en voor de verzameling afgietsels en modellen. De hortulanus heeft onder den professor der kruid* kunde het opzicht over den kruidtuin en moet zorgen, dat de planten altoos in den besten staat en het geheel in zulk een goede orde gehouden worden als ter bevor* dering van het onderwijs vereischt wordt en te ge* lijk tot verfraaiing en sieraad van het etablisement strekken kan. Het Koninklijk Besluit van 4 Mei 1822, No. 81, bepaalt dat 20—-28 Kweekelingen in de Veeartsenij* school kunnen worden opgenomen tegen betaling van f 400 's jaars op denzelfden voet als de kweeke* lingen, wier onderhoud uit het veefonds wordt be* kostigd en dat aan prof. Numan, die hierdoor een huis buiten het etablissement moet betrekken, een jaarlijksche schadevergoeding van ƒ 1000.— uit het veefonds zal worden toegekend. Besluit van den Minister voor het Publieke onder* wijs, de Nationale nijverheid en de Koloniën van 10 Augustus 1822, geeft aan, dat de kweekelingen, die op eigen kosten de lessen wenschen bij te wonen moeten zijn, inboorlingen van het rijk, van 16—22 jaar oud, van onbesproken zedelijk gedrag en grondig ervaren in het lezen, schrijven en rekenen. (Later aangevuld door den referendaris, inspecteur*generaal, belast met de waarneming der administratie voor de nationale nijverheid op 26 Mei 1827). Resolutie van den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën van 3 November 1822 7n. bevat het reglement van orde voor de beambten bij 's Rijks*Veeartsenijschool. Deze beambten zijn de directeur, thans mede hoog* leeraar in de ontleed» en kruidkunde, de hoogleeraar in de praktijk, de hoogleeraar in de artsenijmeng» en scheikunde, de oeconomus nu tevens apotheker, de veearts en de hoefsmid. De eerste artikelen geven de onderlinge ambtelijke verhoudingen weer, regelen het beheer en het toezicht over en de toelating tot de verschillende inrichtingen en lokalen, herinneren de hoogleeraren aan hun plicht zich tot het onderwijs in het vak, hetwelk hun is opgedra* gen, te bepalen en houden aanwijzingen in over het admi* nistratief én finantieel beheer. Art. 9 schrijft voor, dat directeur en hoogleeraren iederen tweeden Vrijdag van den maand moeten vergaderen ter behartiging van de belangen der school, waarbij de directeur gehouden is de inhoud der met den Minister gehouden correspon* dentie open te leggen, voor zoover die tot de bevorens in deliberatie gebrachte punten betrekking heeft. Het laatste artikel (10) bespreekt den te bewandelen weg bij verschil van meening (oorzaak van het opstellen van het reglement, was een geschil tusschen den direc* teur Van Lidth de Jeude en den hoogleeraar Numan over de toelating van een ziek paard in de stallen der school). Reglement betrekkelijk het toelaten en behandelen van ziek vee in de stallen van de Rijks» Veeartsenijschool, goedgekeurd bij resolutie van den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën van 26 December 1822 8n. In art. 1 wordt het hoofddoel der veeartsenijschool omschreven, zich bepalende tot het doen kennen en genezen van de ziekten en gebreken der voornaamste inlandsche huisdieren bij voorkeur paard, ezel, rund, schaap, geit, varken en hond. M.a.w. de Veeartsenijschool is in de eerste plaats instelling van onderzoek. (Vermoedelijk is aan dit artikel bij de vaststelling niet de noodige zorg besteed, getuige de slechte redactie, die ik niet weergeef, en de eigenaardige plaats n.1. in een reglement voor toelating enz. van ziek vee, d.i. in de regeling van een ondergeschikte zaak.) Dit artikel zal als een aanloop zijn bedoeld ook al in verband met het verschil van meening tusschen Van Lidth de Jeude en Numan, waardoor op de be» langrijkheid van het leervak van laatstgenoemde, als zijnde het voornaamste, den nadruk wordt gelegd. De verdere bepalingen handelen over hetgeen met de patiënten moet gebeuren. Vermeldenswaard is, dat als een bepaalde wijze van opnemen van patiënten wordt aangegeven, dat ziek vee kan worden aangekocht en na genezing weer ten voordeele der school moet worden verkocht: alleen is dit geoorloofd, zoo er geen voldoend aantal patiënten wordt aangeboden of als het belangrijke gevallen betreft. Reglement betrekkelijk het gebruik der materie e 1 e subsidiën voor het onderwijs in de vergelijkende ontleedkunde en physiologie aan 's Rijks»Veeartsenijschool, goedgekeurd bij resolutie van den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën van den 2&im December 1822 No. 8n. Er zal een anatomisch museum aangelegd moeten worden, waarvoor gelden beschikbaar worden gesteld. Van den aan te leggen wetenschappelijken catalogus zal een exemplaar moeten berusten op het Ministerie, een bij den directeur en een op het kabinet zelf. Bovendien wordt de toegang tot en de uitleening van praeparaten uit het anatomisch kabinet nader geregeld. In het begeleidende schrijven wordt er op gewezen, dat het geen der professoren of andere ambtenaren vergund zal zijn op andere dan de vastgestelde dagen en uren buiten toestemming van den directeur personen of gezelschappen tot het etablissement toe te laten. Het Koninklijk Besluit van 5 November 1823,No. 125, deelt mede, dat er voorloopig 4 Kweekelingen op kosten van het departement van Oorlog aan de Rijks*Veeartsenijschool kunnen studeeren, mits ze een bewijs van den directeur kunnen overleggen, dat ze de noodige voorloopige kundigheden en vereischte geschiktheid bezitten en zich schriftelijk willen ver» binden gedurende 12 jaar het land bij den paarden* artsenijkundigen dienst te dienen. Na een 4-jarige studie waarvoor het departement van Oorlog jaarlijks ƒ 300 per kweekeling betaalt, kunnen ze, zoo niet direct als paardenarts, dan wel als surnumerair bij de cavallerie» korpsen komen of een paardenarts helpen en vervangen. Het salaris is ƒ 500 per jaar en de uniform die van adjunct*paardenarts. Officieren van gezondheid of kweekelingen van den geneeskundigen dienst mogen de lessen aan de school volgen. Zij worden bij voorkeur bij de korpsen cavallerie geplaatst. Volgens het begeleidende schrijven zijn de eischen, waaraan de candidaten, ook die vanwege het fonds voor den landbouw worden toegelaten, moeten voldoen: inboorling zijn, 16—21 jarigen ouderdom hebben, van onbesproken zedelijk gedrag, en: in het spreken en schrijven der landstaal ervaren zijn. Aanbevelens* waardig is kennis van vreemde talen, smederij en vee» artsenijkunde. Koninklijk Besluit van 4 Februari 1826, No. 116, inhoudende reglement van orde en discipline. Bij het in werking treden der school waren door den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën eerst eenige voorloopige instructies gegeven ten behoeve van ondergeschikte beambten, kweekelingen en bedienden. Nu komen deze te vervallen en worden door de bepalingen van dit reglement vervangen, over wiens samenstelling ook de Commissaris*Generaal van Oorlog is geraadpleegd. Het bevat 5 hoofdstukken. 1. Het Bestuur van de school is aan den directeur opgedragen, die moet zorgen: a. voor de doelmatige inrichting en geregclden loop der huishouding; b. voor de instandhouding van orde en zedelijk» heid en voor de handhaving der discipline. Een oeconomus is hem toegevoegd voor het huishoudelijk bestier, een surveillant voor het -toezicht op het gedrag der kweekelingen, be» dienden enz. De laatste is ondergeschikt aan den eersten, 2. De kleeding der kweekelingen is uniform, en wordt, wat de bovenkleederen betreft, verschaft door de administratie der school. Onderkleeding moeten de leerlingen in bepaald aantal medebrengen. 3. De Leefwijze der kweekelingen wordt van uur tot uur, voor werk*, Zon» en feestdagen geregeld. 4. Van het onderwijs wordt gezegd, dat de bij resolutie van den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën vastgestelde uren door de hoogleeraren niet mogen worden gewijzigd dan op voordracht van den directeur met.voorkennis en toestemming van den administrateur der Nationale Nijverheid. Verder moeten de kweekelingen trouw studeeren, goed de colleges volgen enz. 5. Van de straffen en hetgeen daartoe behoort moet ik opmerken, dat ze in stijgende lijn bestonden uit huisarrest, kamerarrest, provoostarrest en ontslag. Naast den directeur hadden de hoogleeraren, de oeconomus en de surveillant onder bepaalde voor» waarden het recht bepaalde maxima van straf op te leggen. Met het toezicht op de arrestanten is de surveillant belast. Tenzij de pas geslaagde veearts door gedrag, vlijt, berouw en ondergeschiktheid boete heeft gedaan, worden kamer» en provoostarrest op het diploma vermeld. Bij schrijven van 16 Januari 1828, No. 91, worden eenige wijzigingen (van art. 24 en 25), door Numan voorgesteld, goedgekeurd. Koninklijk Besluit van 21 Februari 1826, No. 136, houdt verordeningen in op het afleggen van het examen der kweekelingen van 's RijkssVeeartsenij* school te Utrecht. Volgens art. 4 wordt een commissie ingesteld, te wier overstaan het examen moet worden afgenomen. (Voor de eerste maal worden benoemd: Reinward, hoogleeraar te Leiden; G. Vrolik, hoog* leeraar te Amsterdam; Wachter, doctor in de genees* en heelkunde, en lijfchirurg van Zijne Majesteit te den Haag; Bodel, doctor in de geneeskunde, voor» zitter der Commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzicht in ZuidsHolland, te Dordrecht). Bij Koninklijk Besluit van 7 Sept. 1826, No. 119, wordt medegedeeld, dat gedurende de eerste 5 jaren na het verlaten der school een jaarwedde wordt toegekend: n.1. aan die welke tot den rang van Veearts der l»te klasse waren bevorderd van ƒ 500; aan die der 2de klasse van ƒ 400 onder de bepaling, dat zij om tractement te genieten aan een bepaalde standplaats gebonden zijn. Verlaten zonder overplaatsing heeft verlies van tractement ten gevolge. Veeartsen der 2de klasse kunnen binnen twee jaren na het verkrijgen van hun diploma nog examen doen voor veearts lste klasse en ook ƒ 500 salaris genieten, maar nooit langer dan den tijd, welke nog aan de oor» spronkelijke 5 jaren ontbreekt. Het eerste examen zal gehouden worden tegen het einde der maand Februari. Gedateerd 3 Februari 1830 heb ik een concept-regie* ment gevonden voor het afnemen van examens aan personen, welke geen onderwijs aan de Veeartsenijschool hebben genoten. Dit zou geheel geregeld worden overeenkomstig het examen voor de kweekelingen, maar het bevatte een bepaling, die eischte, dat ƒ 60.— examengeld aan de hoogleeraren zou moeten worden betaald. Diploma zou ƒ 5,— moeten kosten. De administrateur der Nationale Nijverheid zou het concept wel goedkeuren, mits de regeling van het examengeld er uit werd gelaten. Bij besluit van den Staatsraad, belast ad interim met de directie van het departement voor den Water» staat, dè Nationale Nijverheid en de Koloniën van 27 September 1831, No. 44, Worden door den directeur der Rijks»Veeartsenijschool bij schrijven van 23 Sep» tember 1831 ingediende instructies voor den veearts, den hoefsmid en den surveillant goedgekeurd. De veearts doet dienst als inwonend assistent bij de kliniek, doet de secties en houdt een verzameling van de belangrijkste praeparaten bij, die gecatalogiseerd moeten worden. Hem is de repetitie of het onderwijs in de verlos» of heelkunde der dieren en het theoretisch onderwijs in het hoefbeslag opgedragen. De hoefsmid geeft onderwijs in het practisch hoef» beslag aan de kweekelingen der school en beslaat en behandelt op aanwijzing van den hoogleeraar de voeten van de paarden en andere dieren, welke zich aan het établissement bevinden of worden aangebracht. Hij houdt toezicht op en handhaaft tucht en orde in de smederij en beslaat op de door de directie gemaakte voorwaarden ten dienste van het onderwijs ook paarden van particulieren. De surveillant is belast met het opzicht over het gedrag der kweekelingen en bedienden en behalve aan directeur en hoogleeraren, ook ondergeschikt aan den oeconomus. Koninklijk Besluit van 25 Juni 1835, No. 6, schaft de commissie tot bijwoning der jaarlijksche examens voor de kweekelingen der Veeartsenijschool af, waardoor het K.B. van 21 Februari 1826, No. 163, vervalt en bepaalt, dat de hoogleeraren hun eigen vakken zullen examineeren, een examenrooster zullen opmaken evenals een verslag, dat aan het de» partement van Buitenlandsche Zaken') zal worden ver» zonden. 1) Koninklijk Besluit genomen op voordracht van den Minister van Buitenlandsche Zaken. Bij Koninklijk Besluit van 5 Juli 1841, No. 21, is bepaald met aanvulling van art. 2 van K.B. van 7 Sept. 1826, No. 119, dat de kweekelingen aan 's Rijks»Vee» artsenijschool, die aldaar gedurende den tijd van 4 jaren hetzij voor eigen rekening of voor rekening van hier te lande bestaande Prov. of plaatselijke Col» legiën of instellingen de lessen hebben bijgewoond, tot Burg. veearts worden benoemd en als zoodanig geplaatst zijn, na gedurende de 5 eerste jaren, uit het fonds voor den Landbouw de jaarwedden te hebben ontvangen, welke hun bij art. 2 voornoemd zijn toegestaan, bovendien nog gedurende de 3 eerste daarop volgende jaren uit vermeld Fonds zullen genieten eene jaarwedde n.1. voor de vee» artsen der lstc klasse van ƒ 200, en voor die van de 2de klasse van ƒ 160 met dien verstande echter, dat het geldt voor de kweekelingen, die in of na 1841 worden opgenomen. Geen terugwerkende kracht voor kweeke» lingen van vroegere jaren en ook niet van toepassing op kweekelingen, die nu of later voor rekening van het fonds van den Landbouw mochten worden onderwezen. Deze bepaling moest dienen om te voorkomen, dat de kweekelingen voor rekening van het fonds voor den Landbouw kwamen en om aan te moedigen om op eigen kosten te gaan studeeren. Hierdoor werden nog sommen in het fonds gestort, die anders niet zouden worden ontvangen. — Schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 3 Juli 1841, no. 213, 9de afdeeling. Koninklijk Besluit van 21 Oct. 1844, No. 74, schrijft voor, dat aan kweekelingen, die voor veearts 2de klasse slagen, na verloop van een jaar, bij het alsdan te houden examen, de gelegenheid wordt gegeven zich te laten examineeren voor den rang van eerste klasse. Hierdoor is dus art. 3 van het K.B. van 7 Sept. 1826, No. 119, gewijzigd. Instructiën voor de leeraren aan 's Rijks»Vee» artsenijschool, vastgesteld bij besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 18 Maart 1851, No. 127, in aansluiting aan het K. B. van 19 Februari 1851, No. 16. Gewezen wordt op de te onderwijzen leervakken, duur van den studietijd van 4 jaar, vacantiën (2) en op de practische richting, die aan het onderwijs moet worden gegeven. Met name worden de leeraren en de vakken, die zij moeten onderwijzen, genoemd. (Geen zal met zijn vrijen tijd verlegen zijn geweest). Alleen de directeur mag aankoopen doen. De prosector is als zoodanig ondergeschikt aan den leeraar in ontleedkunde, maar als custos der kabinetten mag deze niet over hem beschikken dan in overleg met den directeur. Bedienden voor het onderwijs benoodigd moeten aan den directeur worden aangevraagd. Opmer» kelijk is, dat alleen de leeraar Rijnders buiten de school mag praktizeeren. De anderen mogen alleen consultatieve praktijk uitoefenen. Voor een verlof van 8 dagen of langer hebben de leeraren toestemming van den Minister, voor minder dan 8 dagen van den directeur noodig. Koninklijk Besluit van 14 Sept. 1851, No. 59, Staats» courant van 16 Sept. 1851, No. 219. Ieder, die voortaan alskweekeling wordt opgenomen, moet jaarlijks f 350 betalen, terwijl zij, die alleen onderwijs verlangen,m.a. w. extern zijn, f 100'sjaars moeten storten. De eerste som moet in twee, de laatste in eens worden voldaan. Zij, die vrijwillig of gedwongen de school verlaten, ontvangen het eens betaalde niet terug. De Minister van Binnenlandsche Zaken zal een pro* gramma van de vereischten tot toelating en van het onderwijs vaststellen. Besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 16 Sept. 1851, No. 176, 9de afdeeling, Staats* courant van 16 Sept. 1851, No. 219, (in aansluiting aan het K. B. van 14 Sept. 1851, No. 59) stelt vast het programma van de vereischten om aan 's Rijks* Veeartsenijschool als kweekeling of tot bijwoning der lessen in die instelling te worden toegelaten en van het onderwijs aldaar te geven. Die verlangen als kweekeling te worden toegelaten, moeten hun 16de jaar hebben bereikt, doch niet ouder zijn dan 24 jaren en bij examen doen blijken, kennis te bezitten van: a. de rekenkunst, bijzonder van de gewone en tien* tallige breuken, met toepassing op het Nederlandsche stelsel van maten en gewichten; alsmede van de meetkundige evenredigheden en het trekken van den vierkantswortel uit getallen. b. de gronden van de spraakkunst der Ned. taal. c. de gronden der algemeene en vaderlandsche ge* schiedenis. d. de beginselen der aardrijkskunde. Het examen, dat zoo mogelijk vergelijkend is, zal jaarlijks eenmaal door directeur en leeraren der school worden afgenomen. Het onderwijs wordt als volgt verdeeld; lste leerj aar. Natuurkunde, kruidkunde, scheikunde, dierkunde en vergelijkende ontleedkunde, natuur* lijke geschiedenis der huisdieren, ontleedkunde, physiologie, artsenijbereid* en recepteerkunst, theor. en pract. hoefbeslag 2de leerjaar. Natuurkunde, scheikunde, geschiedenis der voedende en vergiftige planten, dierkunde en vergelijkende ontleedkunde, natuurlijke geschie* denis der huisdieren, extérieur en raskennis, leef» regelkunde, ontleedkunde, physiologie, algemeene ziektekunde en geneesleer, artsenijbereid* en recepteerkunst, theor. en pract. hoefbeslag. 3de lee rjaar. Scheikunde, veeteelt, leefregelkunde, ontleedkunde, physiologie, algemeene ziektekunde en geneesleer, bijzondere ziektekunde en genees* leer, heelkunde, operatiën, verloskunde, kliniek, leer der geneesmiddelen. 4de leerjaar. Scheikunde, ontleedkunde, bijzondere ziektekunde en geneesleer, geschiedenis der epizoo* tiën, heelkunde, operatiën, verloskunde, leer der geneesmiddelen, gerechtelijke veeartsenijkunde en vétérinaire politie, geschiedenis der veeartsenij* kunde. Besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 26 Oct. 1853, No. 187, 9de afdeeling, waarbij de instructie voor de leeraren wordt gewijzigd, wat de verdeeling der leervakken betreft en waarbij voortaan den leeraren alleen wordt toegestaan de praktijk bij wijze van consultatie uit te oefenen. Het aantal leeraren is met één (Rijnders) verminderd. Koninklijk Besluit van 27 Augustus 1855, No. 32, regelt opnieuw de toelating van kweekelingen voor rekening van het departement van Oorlog. Van 1824—1838 had dit voor de eerste maal plaats gehad (10 X plaatsing = 20 kweekelingen) Th ans wordt bepaald, dat weer eenige kweekelingen voor rekening van het dep. van Oorlog kunnen worden geplaatst om voor den militair vétérinairen dienst te worden opgeleid. Hiervoor betaalt het departement f 350 aan de admini; stratie der school. De candidaat moet zich verbinden na afloop der studie het Rijk 10 achtereenvolgende jaren als paardenarts te dienen. Bij aanstelling wordt hij paardenarts der 3de klasse. Besluit van den Minister van Oorlog van 18 Sept. 1855, betreffende voorschriften nopens de admissie enz. aan 's Rijks»Veeartsenijschool te Utrecht van kwee* kelingen ten einde overeenkomstig het bepaalde bij 's Konings besluit van den 27»*en Augustus 1855, No. 32, voor rekening van het departement van Oorlog voor den militairen dienst te worden opgeleid. Het werd 10 Aug. 1865 gewijzigd. Vermoedelijk hield deze wijziging verband met de veranderde eischen van toelating. Het bepaalt, dat eenmaal 's jaars toelating mogelijk zou zijn, mits de aanvrager 17-21 jaar oud, van onberispelijk gedrag en vrij van alle lichaamsgebreken is. Bovendien moet hij Nederlander zijn, gevaccineerd en aan een toelatingsexamen hebben voldaan, waarvoor dezelfde eischen waren gesteld als in het besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 9 Mei 1864, Staatscourant van 10 Mei 1864, No. 110. De uitslag van het examen, dat vergelijkend is en afgenomen wordt door de leeraren der school onder leiding van den directeur, wordt aan den inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht toegezonden, die plaatsing aan het departement van Oorlog voorstelt naar de rangorde van kunde. Van belang zijn de beide laatste artikels, die voorschrijven, dat de candidaten na afloop van de 4*jarige studie een verge* lijkend examen afleggen voor veearts en voor paardenarts der 3de klasse. Het eerste volgens de regelen der school, het tweede onder voorzitterschap van een Eersten officier van gezondheid, daartoe door den Inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht aangewezen, dooi1 een commissie bestaande uit de leeraren der school benevens twee paardenartsen der lste klasse. Gerangschikt naar gelang van de aan den dag gelegde bewijzen van verkregen bekwaamheid worden de candidaten ter benoeming voorgedragen. Bij Koninklijke Besluiten van 25 Maart 1860, No. 54, en van 26 April 1860, No. 65, is bepaald, dat te beginnen met 1 Sept. 1860, gedurende 4 jaren jaarlijks als bijdrage voor onderwijs, huisvesting en ver* pleging f 200 zal worden betaald. Zij, die slechts onderwijs verlangen, dienen f 50 's jaars te storten (ls* K. B.) De gelden moeten in twee termijnen n.1. 1 September en 1 Maart worden voldaan (2de k. B.). Bij besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 13 Oct. 1860, No. 172, 9de afdeeling, wordt een programma vastgesteld van de vereischten om aan 's Rijks»Veeartsenijschool als kweekeling of tot bijwoning der lessen in die instelling te worden toegelaten en van het onderwijs aldaar te geven. De eischen van toelating zijn dezelfde als in het ministerieele besluit voornoemd van 16 Sept. 1851, No. 176, 9de afdeeling, alleen externen moeten den leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. Belangrijk en principieel is de wijziging in het onderwijs aangebracht volgens Art. 7, dat luidt: De leercursus kan in 4 studiejaren voleindigd worden. Bij het einde van elk studiejaar wordt door de leeraren der school, onder voorzitterschap van den directeur, een examen afgenomen van eiken leerling, om daarna te beoordeelen, of hij tot een volgend studiejaar kan overgaan. Bij niet voldoende bekwaamheid blijft de leerling in hetzelfde studiejaar. Bij het einde van het laatste studiejaar wordt het examen voor veearts afgelegd voor eene commissie, onder voorzitterschap van den directeur, bestaande uit de leeraren der school en 3 daartoe door den Minister benoemde deskundigen. De in art. 8 gegeven volgorde van vakken voor het onderwijs en de examina is de volgende: Eerste leerjaar. Wintercursus. Zomercursus. Kruidkunde. Dierkunde. Natuurkunde. Ontleedkunde. Oefening in het ontleden. Recepteer» en artsenijbe» reidkunst. Oefeningen in de apotheek. Theoretisch hoefbeslag. Practisch hoefbeslag. Kruidkunde. Anorganische Scheikunde. Natuurlijke geschiedenis en extérieur van het paard. Natuurlijke geschiedenis en extérieur der overige huisdieren. Physiologie. Oefening in het ontleden. Oefeningen in de apotheek. Praktisch hoefbeslag. Bij het einde van het eerste leerjaar: overgangs» examen in bovenstaande leervakken, met uitzondering van de anorganische scheikunde, ontleedkunde en physiologie. Tweede leerjaar. Wintercursus. Kruidkunde. Dierkunde. Natuurkunde. Ontleedkunde. Oefening in het ontleden. Recepteer» en artsenijbe- reidkunst. Oefeningen in de apo» theek. Theoretisch hoefbeslag. Praktisch hoefbeslag. Zomercursus. Kruidkunde. Anorganische scheikunde. Natuurlijke geschiedenis en extérieur van het paard. Natuurlijke geschiedenis en extérieur der overige huisdieren. Physiologie. Oefening in het ontleden. Algemeene ziektekunde en geneesleer. Oefeningen in de apotheek. Practisch hoefbeslag. Bij het einde van het tweede leerjaar: eindexamen in de kruidkunde, dierkunde, natuur» en anorganische scheikunde, recepteer» en artsenijbereidkunde, extérieur, theoretisch en practisch hoefbeslag. Overgangsexamen in ontleedkunde, physiologie, algemeene ziektekunde en geneesleer. Derde leerjaar. Wüiter«cursus. Organische scheikunde. Ontleedkunde. Oefening in het ontleden. Veeteelt. Leefregelkunde. Algemeene ziektekunde en geneesleer Ziektekundige ontleed» kunde. Zomercursus. Beschrijving der voedende en vergiftige gewassen. Physiologie. Oefening in het ontleden. Veeteelt. Leefregelkunde. Algemeene ziektekunde en geneesleer. Ziektekundige ontleed» kunde. Wintercursus. Bijzondere ziektekunde en geneesleer. Kliniek. Geneesmiddelleer. Heelkunde. Verloskunde. Zomercursus. Bijzondere ziektekunde en geneesleer. Kliniek. Geneesmiddelleer. Heelkunde. Operatiën. Geschiedenis der veearts senijkunde. Bij het einde van het derde studiejaar: eindexamen in de leer der voedende en vergiftige gewassen, orga» nische scheikunde, ontleedkunde, physiologie, veeteelt, leefregelkunde, algemeene ziektekunde en geneesleer, geschiedenis der veeartsenijkunde. Overgangsexamen in de bijzondere ziektekunde en geneesleer, ziektekundige ontleedkunde, geneesmiddelleer, heelkunde en verlos» kunde. Vierde leerjaar. Wintercursus. Organische scheikunde. Ziektekundige ontleedkunde. Bijzondere ziektekunde en geneesleer. Kliniek. Geneesmiddelleer. Heelkunde. Operatiën. Verloskunde. Gerechtelijke veeartsenij» kunde en veeartsenijkun» dige politie. Extérieur van het paard, toegepast op dienstgebruik, op uitwendige gebreken, alsmede de hoefziekten. Eindexamen. Zomercursus. Practische oefeningen in de scheikunde. Ziektekundige ontleed» kunde. Bijzondere ziektekundige geneesleer. Kliniek. Geneesmiddelleer. Heelkunde. Operatiën. Oefeningenophetfantoom. Gerechtelijke veeartsenij» kunde en veeartsenij» kundige politie. Extérieur van het paard, toegepast op dienstge» bruik, op uitwendige gebreken, alsmede de hoefziekten. Onderzoek naar de deugdelijkheid van genees» en voedingsmiddelen. Opsporing van vergiften. Geneesmiddelleer. Ziektekundige ontleedkunde. Bijzondere ziektekunde en geneesleer. Gerechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige politie. Heelkunde. Verloskunde. Toegepast extérieur eh hoefziekten. Den 15 aanwezig was, sprak deze de hoop uit, dat het mogelijk zou blijken de Rijks*Veeartsenijschool dadelijk tot een hooge* school te reorganiseeren. Op de uitdrukkelijke vraag van den heer Lovink verklaarden alle leden van den Raad van Bestuur zich in beginsel voor een hooge* school. In Juni 1908 kwam het eerste aan het Departement opgemaakte vóór*ontwerp gereed. Het doel van het veeartsenijkundig onder* wijs werd er als tweeledig, als in de thans vigeerende wet van 15 December 1917, in omschreven. Ook wat vele onderdeden betreft, vertoonde het met de zooevengenoemde wet groote overeenstemming. Echter het behandelde uitsluitend het veterinair onderwijs. Van samen* koppeling met de regeling van het hooger land* bouwonderwijs was in dit ontwerp nog geen sprake. Eindelijk was het dus zoover gekomen, dat een aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel met behulp van den Raad van Bestuur opgemaakt voorontwerp voor de stichting van een Veeartsenijkundige Hoogeschool gereed lag. Hoezeer reeds lang van meer dan eene zijde op hooger veeartsenijkundig onderwijs was aangedrongen, het zou toch nog verscheidene jaren duren, voordat de hoogeschool er zou zijn. Er moet behalve op hetgeen de leeraren en dan de Raad van Bestuur in samenwerking met het departement van Landbouw, Nijver* heid en Handel deden, ook worden gewezen op de pogingen van de Maatschappij tot bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland om te komen tot hooger veterinair onderwijs. Het was reeds in 1894, dus 20 jaren nadat de wet tot regeling van het onderwijs in de veeartsenijkunde, die ten slotte nog een leef* tijd van 44 jaren zou bereiken, van kracht was geworden, dat de Maatschappij tot be* vordering der Veeartsenijkunde in Nederland — de tegenwoordige Maatschappij voor Dierge* neeskunde — aan een commissie opdroeg om „te onderzoeken de wijze, waarop een reorga* nisatie van het veeartsenijkundig onderwijs in Nederland aangewezen zou kunnen worden geacht en de middelen aan te geven, waardoor de Maatschappij een hervorming zou kunnen bevorderen". In haar rapport van 18% motiveert deze commissie de wenschelijkheid het veeartsenij* kundig onderwijs bij het Hooger Onderwijs onder te brengen. Zij wijst op den te korten duur der studie, op de onvoldoende zeggen* schap van het onderwijzend personeel en op verscheidene, h. i. verkeerde toestanden aan de veeartsenijschool. Ten slotte geeft zij aan het Hoofdbestuur der Maatschappij in overweging zich tot de Regeering te wenden met het verzoek het vee* artsenijkundig onderwijs zoo spoedig mogelijk te reorganiseeren en zich bereid te verklaren desgewenscht een uitgewerkt plan van reor* gamsatie uit te werken. In het adres op 30 December 1897 door het Hoofdbestuur aan den Minister van Binnenlandsche Zaken gericht, wordt wel de noodzakelijkheid van de reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs betoogd, echter niet op hooger onderwijs aangedrongen. Bij het adres was een memorie van toelichting gevoegd, waarin nader betoogd werd de wen* schelijkheid van verzwaarde toelating, ver* lenging der studie met één jaar, uitbreiding der vakken van onderwijs, betere verdeeling der leervakken, uitbreiding van het aantal leeraren en afschaffing van het internaat. Dat de actie der bovengenoemde Maat* schappij niet geheel onafhankelijk van die der leeraren werd gevoerd is duidelijk, wanneer men weet, dat in de boven aangeduide com* missie in 1896 twee der leeraren zitting hadden (enkele jaren later kwam geen der leeraren onder de leden voor). Bovendien was tusschen 1897 en 1904 steeds een der leeraren voor* zitter dier Maatschappij en hadden verder nog een of meer hunner zitting in het Hoofdbestuur. I n 190 3 is de indiening van het wetsontwerp tot wijziging en aanvulling der wet tot regeling van het Hooger Onderwijs — waarin o. a. de verheffing van de Polytechnische school te Delft tot Technische Hoogeschool werd voor* gesteld — aanleiding voor de Maatschappij opnieuw op reorganisatie van het veeartsenij* kundig onderwijs aan te dringen. In net adres aan den Minister van Binnen* landsche Zaken, onderteekend door het Hoofd* bestuur en de Commissie (uit de Maatschappij), welke speciaal de opdracht had de belangen van het veeartsenijkundig onderwijs te behartigen, wordt de groote teleurstelling uitgedrukt, dat inhetzooevenbedoeld wetsontwerp geen sprake is van de Veeartsenijschool. Aangedrongen wordt op afdoende reorgani* satie en wel op de oprichting óf van een zesde faculteit aan de Utrechtsche Universiteit óf van een afzonderlijke Veeartsenijkundige Hooge* school met het jus promovendi; en verzocht wordt, dat de Minister een commissie in audiëntie zal ontvangen. De toenmalige Minister van Binnenlandsche Zaken Dr. Kuyper, ant* woordde, dat hij, voordat de audiëntie plaats had, wenschte te worden ingelicht over het veeartsenijkundig onderwijs in andere landen, over de vraag welke organisatie voor Nederland wenschelijk werd geoordeeld en over de kosten der reorganisatie. Op dit verzoek werd nog in 1903 uitvoerig geantwoord. Hierbij werd aan een afzonderlijke veeartsenijkundige hoogeschool de voorkeur gegeven boven een 6de faculteit aan de Utrecht* sche Universiteit. De Maatschappij heeft blijkbaar in dien tijd ook in de Tweede Kamer de belang* stelling voor het veeartsenijkundig onderwijs weten wakker te maken. In het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer over hoofdstuk Waterstaat, Handel en Nijverheid van de Staatsbegrooting voor 1904 (de school ressorteerde op dat oogenblik onder dit ministerie) wordt reorganisatie der Vee* artsenijschool noodig geacht en er op aange* drongen, dat het veeartsenijkundig onderwijs onder het Hooger Onderwijs gebracht zal worden. Ook bij de openbare behandeling wordt (door het lid Bijleveld) over de school geklaagd en haar een zeer dualistisch karakter (geen hoogeschool, waar wetenschappelijk onderricht gegeven wordt en ook geen praktische school tot opleiding van veeartsen) toege* schreven. De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid — de heer De Marez Oyens — toont zich echter geenszins een voorstander van verbetering. In de Memorie van Antwoord op het Voor* loopig Verslag wordt gepoogd aan te toonen, dat er voor het ongunstige oordeel, hetwelk in de Kamer over de School was uitgesproken, geen goede gronden bestaan. Over veterinair hooger onderwijs wordt niets gezegd. Bij de openbare behandeling meent de Minister, dat er geen aanleiding bestaat om zoo krachtig op reorganisatie der School aan aan te dringen. De pogingen der Maatschappij vielen dus niet in goede aarde. Het ministerie Kuyper en zeker de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, tot wiens departement de School behoorde, was ongenegen aan hare wenschen gevolg te geven of rekening te houden met de opmerkingen van de leden van de Tweede Kamer van de Staten*Generaal. Desniettemin heeft de Maatschappij nogmaals en wel reeds spoedig n.1. in Februari 1904 een uitvoerig en krachtig pleidooi voor de verheffing der Veeartsenijschool tot Hoogeschool gehouden. Aanleiding daartoe bestond in hetgeen bij de openbare behandeling van het hierboven reeds genoemd wetsontwerp tot wijziging enz. van de wet op het Hooger Onderwijs in de Tweede Kamer over het veterinair onderwijs was gezegd. Op de passage van het voorloopig verslag „verscheidene leden hadden met bevreemding gezien, dat de Regeering het onderwijs van de Polytechnische school tot het hooger onder» wijs brengende, zwijgt over de Rijks Veeartse* nijschool te Utrecht", antwoordde de minister van Binnenlandsche Zaken „de vraag of ook veeartsenijkunde niet aanspraak heeft op hooger onderwijs, zal vanzelf aan de orde komen, als de plannen voor de vestiging van een land* bouwhoogeschool tot verdere ontwikkeling ge* raken. Er is hier drieërlei mogelijkheid. Men kan óf meer nadruk leggen op het verband der vee* artsenijkunde met de geneeskundige faculteit óf haar school laten beheerschen door het verband met den landbouw óf eindelijk een afzonderlijke hoogeschool voor dit onderwijs in het leven roepen. Intusschen zijn de gegevens voor het doen van een keuze tusschen deze drie nog niet rijp en moet uit dien hoofde dit vraagstuk voor nadere beslissing worden voorbehouden". Dit was een alleszins ontmoedigende uit* spraak. Niet alleen bleek er uit, dat het minis* terie op dat moment geen inrichting voor 1veterinair hooger onderwijs wilde oprichten, maar bovendien bleek het gevaar te bestaan, dat dit onderwijs aan het hooger land* b ou wonderwijs vastgekoppeld zoude worden. Het laatste werd om meer dan eene reden in veterinaire kringen zeer gevreesd. Het uitvoerig adres van Februari 1904 geeft daar* aan uitdrukking. Dit adres, dat evenals de vorige, geteekend was door het Hoofdbestuur der Maatschappij en door de hierboven reeds genoemde commissie, was aan den Minister van Binnenlandsche Zaken gericht; afschrift werd evenals van de vroegere adressen o.a. aan den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid gezonden. ( Betoogd wordt, dat van geen uitstel van de /verheffing van het veeartsenijkundig onderwijs /sprake mag zijn, dat het veeartsenijkundig en j landbouwonderwijs nietsjtnit elkaar te maken ' hebben — dat het éen geneeskundige studie Vs — en dat niet gewacht mag worden op / verdere ontwikkeling van de plannen voor een (landbouwhoogeschool. Ook tegen opname in de medische faculteit der Universiteit wordt gepleit, terwijl gevreesd wordt, dat een afzonderlijke 6e faculteit moei* lijk in het leven zal zijn te roepen. Ook dit betoog heeft niet mogen baten. Het in 1904 uitgesproken plan van samen* koppeling met het hooger landbouwonderwijs werd vastgehouden. Wel schijnt het enkele jaren later losgelaten te zijn, maar in de wet van 15 December 1917, die op het oogenblik ons hooger veeartsenijkundig onderwijs regelt, is ook het hooger landbouwonderwijs op* (genomen. Van het standpunt der Regeering was mis* schien deze samenkoppeling goed gezien. In de veeartsenijkundige kringen en niet minder aan de Rijks*Veeartsenijschool heeft men steeds gevoeld, dat daardoor een groote vertraging moest ontstaan. In verband met de omzetting van de hoogere landbouwschool te Wageningen in een hoogeschool toch deden zich nog vele moeilijkheden en vragen voor, waarvan de behandeling nog heel wat stof zou doen opwaaien; men denke bijv. aan de vraag, waar de landbouwhoogeschool gevestigd diende te worden. Deze laatste kwestie zou ook nog in een verder stadium de oorzaak van vertraging zijn en gevaar voor het in duigen vallen der hooger* onderwijsplannen opleveren. Het was in het laatst van 1914, bij het optreden van den heer Posthuma als Minister van Landbouw, Nij* verheid en Handel, dat opnieuw onzekerheid ontstond over de plaats van vestiging der land* bouwhoogeschool. De actie van de Maatschappij had het mi* nisterie er dus niet toe doen besluiten het veteri* nair onderwijs bij de wijziging van de wet op het hooger onderwijs in 1904 onder het hooger onderwijs te doen opnemen. Het bleek in 1907 dat, zooals we hierboven reeds deden uitkomen, het volgende ministerie — althans Minister Veegens — evenmin dit voornemen had, al zag men toen in dat wetswijziging noodig was. Het is ongetwijfeld in 1908 de Directeur* Generaal, de heer Lovink, geweest, die de stoot gaf tot hernieuwde activi* teit in de hoop, dat het pasopgetreden mi* nisterie de zaak gunstiger gezind zoude zijn. Wij zagen hierboven, dat in Juni 1908 aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel het eerste voorontwerp gereed kwam. In Maart 1908 had de Directeur»Generaal van den Landbouw aan den Raad van Bestuur van 's Rijks* Veeartsenij school medegedeeld, dat voor de verdere voorbereiding van het ontwerp van wet spoedig de hulp van den Raad of van enkele leden noodig zou zijn, wat voor den Raad aanleiding was een commissie te benoemen. In de 2e helft van 1908 hoorde de Raad van Bestuur niets meer over deze zaak; hij verzocht daarom in Januari 1909 een onder* houd voor enkele zijner leden met den zooeven genoemden hoofdambtenaar. Dat de kansen niet gunstig stonden, bleek toen in April1909 de nieuwbenoemde Directeur» Generaal van den Landbouw, de heer van Hoek, met den Inspecteur van het Landbouwonder* wijs, Dr. K. H. M. van der Zande, in een vergadering van den Raad van Bestuur aan* wezig waren om te spreken over de desiderata, die het meest voor onmiddellijke vervulling in aanmerking kwamen; niet over een definitieve reorganisatie. De Raad heeft in 1910 een uitvoerig stuk aan den Minister van Landbouw, Nijver* heid en Handel gericht, waarin opnieuw de urgentie der reorganisatie wordt betoogd en op spoedige verheffing tot hoogeschool aan* gedrongen. Aanleiding hiertoe bestond in het* geen de Staatscommissie voor de reorganisatie van het onderwijs in haar rapport voorstelde: n.1. om art. 30 der Hoogeronderwijswet te wijzigen en daarin o.a. te bepalen, „dat er van Rijkswege Hooger onderwijs wordt gegeven aan een veeartsenij*hoogeschool." In dit stuk van den Raad worden vooral de bezwaren aangetoond, welke een gevolg zijn van de door de wet voorgeschreven vier* jarige studie. Gewezen wordt daarbij op het minder gewenschte karakter, dat de studie daardoor heeft verkregen, op de onmogelijk* heid verschillende vakken (o.a. melkhygiëne, vleeschkeuring) behoorlijk te doceeren en het onderwijs zóó in te richten, dat de leerlingen zich een zoodanige technische vaardigheid eigen maken, dat zij naderhand het geleerde op be* trouwbare wijze kunnen toepassen. Verder werden de groote bezwaren van de regeling der examina uiteengezet, o.a. dat het veeartsenijkundig examen niet in een theoretisch en een practisch gedeelte was gesplitst, en dat afwijzing voor examens steeds voor een geheel jaar moest geschieden. Ten slotte wordt betoogd, dat een Neder* landsch doctoraat in de veeartsenijkunde zeer gewenscht is. Tegelijkertijd werd den Minister geschreven, dat naar de meening van den Raad de naam Veterinaire Hoogeschool boven de andere voor* gestelde namen te verkiezen was en het woord veeartsenijkundig waarschijnlijk taalkundig on* juist gevormd is; wat wellicht ook voor de b ovengenoemde Staatscommissie aanleiding was om te spreken van „Veeartsenij*hoogeschool". Ook in 1911 is weder door den Raad op spoedige reorganisatie aangedrongen, echter ook toen was er geen kans op verwezerdijking. In een vergadering van den Raad van Bestuur, in Mei 1911 gehouden, toch deelde de Directeur* Generaal van den Landbouw mede, dat van spoedige reorganisatie niets zou komen. Vóór 1914 zou een desbetreffend wetsontwerp niet in behandeling kunnen komen. Aan het departe* ment werd nu wijziging van het Reglement voor 's Rijks* Veeartsenijschool gewenscht, omdat men de onhoudbaarheid ervan inzag. Het kan moeilijk verwonderen, dat de Raad van Bestuur weinig voor deze wijziging ge* voelde; hij kon er dan ook niet toe komen in deze vergadering over de vraag te beslissen, of hij deze wijziging wenschte. Ook in de volgende vergadering bleek dit niet mogelijk. Daar werd besloten den Minister eerst een antwoord te vragen op het in de voorafgaande maand aan Zijne Excellentie gericht schrijven, waarin opnieuw de urgentie van de definitieve reorganisatie was betoogd. In den herfst van dit jaar werd een concept* reglement van het departement ontvangen, Het bleek echter niet mogelijk in het kader der wet van 1874 de bezwaren tegen de be* staande toestanden weg te nemen; daarvoor bevatte deze wet te veel imperatieve bepalingen, die juist de gebreken veroorzaakten. Tot de vaststelling van een nieuw reglement is het niet meer gekomen. In Februari 1912 kwam er nieuwe hoop. De Directeur*Generaal van den Landbouw, de heer P. van Hoek, vroeg een memorie van den Raad te mogen ontvangen, waarin verschillende zaken betreffende het onderwijs werden behandeld om te dienen bij de be* werking van de memorie van toelichting bij het wetsontwep betreffende veterinair hooger onderwijs. Eenige weken later mochten de leden van den Raad van Bestuur een nieuwe ontwerp*wet met memorie van toelichting ontvangen. Aan den Raad werd verzocht spoedig mede te deelen, tot welke opmerkingen wet en memorie aanleiding gaven. In dit ontwerp waren het landbouw* en veterinair hooger onderwijs beide opgenomen. Voor elk van beiden was een afzonderlijke hoogeschool, de eene te Wageningen en de Utrecht, ontworpen. Er was slechts één band tusschen beide gelegd n.1. dat er een voor beide gemeenschappelijk college van curatoren, zou zijn. Tegen dit gemeenschappelijk cura* torium heeft de Raad van Bestuur steeds met kracht gewaarschuwd. Eerst de volgende Mi* nister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft hierin verandering gebracht. Ook werd door den Raad reeds verzocht in de wet het woord dierenarts in plaats van veearts te gebruiken. Met dezen wensch is in geen der voorontwerpen rekening gehouden. Minister Talma bleef zich met deze zaak bezighouden. Dit bleek uit het bijeenroepen op 15 Juni 1912 van een vergadering, waaraan 25 mannen van geheel verschillende richtingen en maatschappelijken werkkring deelnamen. De eerste vraag: „bestaat er be* hoefte aan veterinair hooger onderwijs", werd door alle aanwezigen in toestemmenden zin beantwoord; geen enkel woord werd er tegen gezegd. In Februari 1913 ontvingen de Raad en zijn leden een gewijzigd ontwerp van wet, voorzien van een memorie van toelichting. Ook hier wordt nog van veterinaire hooge* school gesproken. Echter wordt in den bege* leidenden brief opgemerkt, dat tegen dezen naam uit taalkundig oogpunt bezwaren blijven bestaan. De Raad deed, gevolg gevende aan den wensch van den Directeur*Generaal van den Landbouw om te vernemen, tot welke opmerkingen wet en memorie aanleiding gaven, uitkomen, dat, indien de bezwaren tegen den naam veterinaire hoogeschool onoverkomelijk mochten zijn, de voorkeur gegeven zou worden aan den naam diergeneeskundige hoogeschool. Ook tegen het gemeenschappelijk college van curatoren wordt weder gewaarschuwd. Het spreekt vanzelf, dat in deze memorie, zoowel als in vroegere, over allerlei andere onder* werpen gehandeld werd o.a. over de vakken, die gedoceerd dienden te worden, de onder* verdeeling en samenvoeging ervan, als over tal van andere punten. In het jaar 1913 scheen het werkelijk ernst te worden. Immers op 17 Mei 1913 werd het wetsontwerp bij Koninklijke bood* schap bij de Tweede Kamer van de Staten*Generaal ingediend. Hiervoor ver* dient de toenmalige Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, de heer A. S. Talma, den dank van allen, wien het veeartsenijkundig onderwijs aan het hart gaat. Toen deze Minister in den herfst van hetzelfde jaar aftrad, heeft de Raad van Bestuur dan ook uiting aan die dankbaarheid gegeven. Intusschen dit aftreden deed bij den Raad van Bestuur een gevoel van onzekerheid ontstaan. Hij meende dan ook den nieuwen minister, Mr. Treub, zoowel door een nota als door een audiëntie van de urgentie der reorganisatie te moeten overtuigen. In deze nota wordt er o.a. op gewezen, dat zelfs in 1874 bij de behandeling van het wetsontwerp, dat in dat jaar wet werd, in de Eerste Kamer was betoogd — door Dr. E. C. Buchner — dat de Veeartsenijschool een inrichting van hooger onderwijs moest zijn. Minister Geertsema antwoordde daarop, dat naar zijn oordeel de veeartsenijschool evenmin als de Polytechnische school paste in het kader van het hooger onderwijs. Op de noodzakelijkheid van betere inrichting van net onderwijs, uitbreiding van het aantal leervakken, betere regeling der examens, vrijheid in den duur der studie, een andere bestuurs* wijze, jus promovendi, de wegneming van andere knellende bepalingen, alles slechts moge* lijk door wetswijziging, werd opnieuw met klem gewezen. In den volgenden zomer kwam de behan* deling van het wetsontwerp een stap verder, doordat de Tweede Kamer het voorloopig verslag uitbracht. De Raad van Bestuur deed in Juli. 1914 den Directeur*Generaal van den Land* bouw, op diens verzoek, een nota toekomen naar aanleiding van de in het Voorloopig Verslag gemaakte opmerkingen. Spoedig daarop brak de oorlog uit en enkele maanden later trad de heer F. E. Posthuma in de plaats van Minister Treub. Ook deze nieuwe bewindsman werd reeds spoedig — in December 1914 — door een audiëntie van een Commissie uit den Raad vanBestuur op de urgentie van veterinair hooger onderwijs gewezen. Dat Minister !t^osthuma/ gevoelde, hoezeer veranderingen aanxie—vee* artsenijschool noodig waren, toonde hij, toen hij in Maart 1915 het directoraat der school rouleerend maakte. Intusschen zag het er toch voor een spoedige verheffing tot hoogeschool niet gunstig uit. De oorlog bezorgde den Minister van Landbouw buitengewoon veel beslommeringen — volksvoeding, distributie, productie, regeling van den toevoer van allerlei artikelen, die niet in ons land geproduceerd worden. De bemoeiingen van het depar* tement van Landbouw, Nijverheid en Handel hadden door de vele crisismaatregelen een enormen omvang gekregen; de gevaren, die ons land bedreigden, leidden de aandacht van onderwerpen als het onderhavige af en niet te vergeten de nieuwe Minister was geen voor* stander van de vestiging der landbouwhooge* school te Wageningen. Hij had als voorzitter eener organisatie van landbouwkundigen daar* tegen een actie gevoerd; het was niet te verwachten, dat hij thans de verdediging van een wetsontwerp, waarin Wageningen als de zetel der landbouwhoogeschool was aange* wezen, op zich zou nemen. Eerst in het voorjaar 1917 — dus meer dan 2\ jaar nadat het voorloopig verslag was uitgebracht, bracht de Minister zijn memorie van antwoord uit. Toen de kwestie, waar de landbouwhooge* school gevestigd zou worden, definitief was uitgemaakt, is de verdere behandeling van het wetsontwerp, voor zoover het Departement daarop invloed kon uitoefenen, met kracht doorgezet. Echter in Juli 1917 besloot de Tweede Kamer de behandeling van het wets* ontwerp uit te stellen. De Raad van Bestuur heeft dadelijk daarop in een adres aan de Kamer op spoed aangedrongen. Gelukkig bleek het mogelijk na het zomer* reces het wetsontwerp in de Tweede Kamer tusschen de begrootingswetten te behandelen en ook in de Eerste Kamer kon in het laatst van 1917 de behandeling nog plaats vinden. Het ontwerp van wet, bij Koninklijke Bood* schap van 17 Mei 1913 aan de Staten*Generaal aangeboden, werd, na door de beide Kamers te zijn aangenomen, door de bekrachtiging der Koningin op 15 December 1917 (Staats* blad No. 700) tot wet verheven. Nu bleef nog de vraag over, of het inwerking* treden van de wet lang op zich zou laten wachten. De zoo zorgelijke tijden en de in 1918 te ver* .wachten verandering van de Regeering deden /velen een lang uitstel vreezen. Dat het anders is geloopen, is vooral te danken aan de energieke wijze, waarop minister Posthuma deze zaak behandelde. Hij wenschte met den meesten spoed de voorbereidingen te zien getroffen om reeds binnen enkele maanden de wet in werking te kunnen doen treden; daardoor voorkomende, dat allerlei omstandigheden in deze onzekere tijden de verheffing der beide scholen tot hooge* scholen zouden verhinderen en misschien voor langen tijd verschuiven. Met' groote intensiteit moest daardoor aan die voorbereiding worden gewerkt, zoowel aan het Departement als door den Raad van Bestuur, speciaal door de uit den Raad benoemde commissie, de heeren Wester (Directeur van het jaar Mei 1917— Mei 1918), Sjoixema, Secretaris van den Raad van Bestuur, en Markus, assessor (een sedert het rouleerend directoraat ingestelde officieuse functie). Dat de wet binnen enkele maanden in werking kon treden, was voor een zeer groot deel te danken aan den noesten arbeid en de groote voortvarendheid van de heeren Dr. P. van Hoek en Dr. K. H. M. van der Zande, resp. Directeur*Generaal van den Land* bouw en Inspecteur van het Landbouw*Onder* wijs. In November 1917 begonnen reeds de onderhandelingen met het Departement schrifte* lijk zoowel als mondeling. Er was zeer veel werk te doen. Opgemaakt moesten worden: De omschrijving van de aanstellingen der wetenschappehjke ambtenaren — dus ook de onderverdeeling en samenvoeging der onder* wijsvakken; De regeling der examens en promotiën, en de overgangsbepalingen ten opzichte van de examens; Het Reglement voor de Veeartsenijkundige Hoogeschool; De instructie voor den administrateur; Het Reglement op het beheer en het gebruik der verzamelingen enz.; De vrijstellingen van examens aan de Vee* artsenijkundige Hoogeschool (art. 48); Een lijst van de buitenlandsche getuig* schriften, die toegang geven tot het afleggen van examens aan de Veeartsenijkundige Hooge* school (art. 49); Het Reglement voor het gebruik en dat voor het beheer van de bibliotheek; Bepalingen in verband met het voorkomen van besmettelijke ziekten op de terreinen van de Veeartsenijkundige Hoogeschool en de even* tueele schadevergoedingen; en ten slotte nog verschillende andere in* structiën, reglementen en regelingen. De commissie van voorbereiding maakte con* cepten, de Raad van Bestuur diende deze na behandeling bij den Minister in en in den regel hadden daarna mondelinge of schriftelijke onder* handelingen met hoofdambtenaren van het departement plaats. Dat sommige der bovengenoemde onder* werpen heel wat studie en overleg eischten, behoeft wel niet nader betoogd te worden. Bovendien gaf de voorbereiding van de plechtige opening (de invitaties, de regelingen) uit den aard der zaak aanleiding tot veel ge* schrijf en besprekingen, en verder moesten een wapen, een devies, een embleem en een ambts* gewaad voor de hoogleeraren zoo mogelijk reeds bij de opening gereed zijn. Gelukkig bleek ook thans, dat de Raad van Bestuur een krachtig lichaam was, waarvan de leden in den regel eendrachtig samenwerkten. Indien nu en dan verschil van inzicht bestond, leidde dit niet tot verzwakking van zijn invloed. Het mag hier wel geacht worden op zijn plaats te zijn er aan te herinneren, dat de Raad van Be* stuur van 'sRijks* Veeartsenijschool in de laatste jaren van zijn bestaan door de kracht, die van hem uitging, zeer nuttig heeft gewerkt. Menige nog bij de oude wet mogelijke verbetering, de uitbreiding der hulpmiddelen en gebouwen en verschillende andere veranderingen ten goede, waren voor een niet gering deel te danken aan de krachtige leiding van den Raad van i Bestuur. Nog geen drie maanden na de afkondiging der wet trad zij in werking, n.L op 9 Maart 1918. Dat dit midden in den cursus geschiedde, leverde weliswaar moei* lijkhed en en maakte het noodig, dat een aantal bijzondere bepalingen werden getroffen, echter de hierboven vermelde omstandigheden moti* veerden deze beslissing volkomen. Reeds op 8 Januari werden de Curatoren benoemd n.1. de heeren Jhr. Mr. J. W. M. Bosch van Oud*Amelisweerd (Voorzitter), Mr. W. J. Baron van Dedem, Mr. H. J. Dijckmeester, Mr. Dr. M. S. Koster en H. Pollema. Later, n.1. op 16 Maart 1918, werd tot Secretaris van het college van curatoren benoemd de heer: H. Tromp van Holst. Bij Koninklijk Besluit van 2 Maart 1918 werden met ingang van den datum, waarop de wet in werking zou treden, benoemd tot gewoon hoogleeraar: 1. Dr. L. de Blieck te Utrecht, in bijzondere ziektekunde en geneeskunde van de parasitaire en infectie» ziekten, tropische ziekten en bacteriologie; 2. Dr. M. C. Dekhuyzen te Utrecht, in weefselleer, physiologie en embryologie; 3. Dr. J. H. Hartog te Utrecht, in heelkunde, kliniek en buitenpraktijk; 4. Dr. J. E. W. Ihle te Utrecht, in dierkunde en plantkunde; 5. Dr. H. J akob te Utrecht, in algemeene geneesleer, ge» neesmiddel- en vergiftleer, oogheelkunde en kliniek; 6. Dr. W. H. Keesom te Utrecht, in natuurkunde en physische scheikunde; 7. Dr. G. Krediet te Utrecht, in ontleedkunde; 8. Dr. H. M. Kroon te Utrecht, in veeteeltwetenschap, gezondheidsleer van het vee en hoefkunde; 9. Dr. H. Markus te Utrecht, in algemeene ziektekunde, ziektekundige ontleedkunde en ziektekun= dige weefselleer; 10. Dr. W. J. Paimans te Utrecht, in veeverloskunde, buitenpraktijk en geschiedenis der veeartsenijkunde; 11. Dr. B. Sjollema te Utrecht, in scheikunde, uitge» zonderd physische scheikunde; 12. J. J. Wester te Utrecht, in bijzondere ziektekunde en geneeskunde van de niet-parasitaire en niet» infectieuse ziekten, gerechtelijke veeartsenijkunde, kliniek en buitenpractijk; tot buitengewoon hoogleeraar: 13. Dr. J. Poels te Rotterdam, in de vaccine» en sero» therapie; 14. Dr. H. Remmelts te 's Gravenhage, in de veeartsenij» kundige politie. Geen enkele der leeraren, die den stoot tot de verheffing van het veterinair onderwijs tot hooger onderwijs hadden gegeven en daarvoor verscheidene jaren hadden geijverd, die door verhooging van het peil van het onderwijs en doorhun wetenschappelijken arbeid zooveel tot de verheffing van de veeartsenijschool tot hoogeschool hebben bijgedragen, die den weg daartoe hadden bereid, geen enkele dezer leeraren was als leeraar van de verheffing tot hoogeschool getuige; slechts een hunner, Dr. H. J. Hamburger, sedert 1901 hoogleeraar te Groningen, was nog in leven. Dr. W. C. Schimmel, Dr. M. H. P. Tho» massen, D. F. van Esveld, Dr. J. D. van der Plaats, M. G. de Bruin, Dr. P. M. J. M. E. Woltering, geen hunner heeft het be» loofde land mogen betreden; van de bekroning van hun werk zijn zij helaas geen getuigen geweest. Bij hetzelfde besluit van 2 Maart 1918 werden benoemd tot lector: de heeren D. J. de Jong (tevens apotheker), Dr. H. Schor* nagel (tevens prosector), Dr. H. A.Vermeulen (tevens prosector); tot conservator: de heeren Dr. E. A. R. F. Baudet, Dr. T. van Heels* bergen, Dr. N. H. Kolkmeijer (tijdelijk), J. B. Douwes (tijdelijk); tot chef van de hoef* smederij de heer S. van Angeren. Op 7 Maart werden benoemd tot bibliothecaris de heer J. B. du Buy, tot administrateur de heer M. C. P. Kruse, tot opziener de heer F. H. Korff, tot ambtenaar van administratie en pedel de heer W. F. S. van Dijk en bovendien eenige assistenten (tijdelijk), eenige amanuen* ses, twee assistent*apothekers en een schrijver (tijdelijk). Hoezeer ook de ernst der tijden een be* perking oplegde, toch werd besloten de ope* ning der Hoogeschool met plechtig* heid te doen plaats hebben. Als datum daar* voor werd 16 Maart 1918 bepaald. De Minister droeg de voorbereiding en openingsplechtigheid aan den Raad van Bestuur der Rijks*Veeartsenijschool op. Deze belastte hiermede de boven reeds genoemde commissie, bestaande uit de heeren Wester, Sjollema en Markus. Zij pleegden daarbij overleg met den Voorzitter van het benoemd college van curatoren, Jhr. Mr. J. W. M. Bosch van Oud* Amelisweerd. De Veeartsenijkundige Hoogeschool mocht zich op den dag der plechtige opening in de belangstelling van zeer velen verheugen.1) Bij de plechtigheid bleef in het kerkgebouw der Remonstrantsche gemeente geen plaats onbezet. De stoet van hooge genoodigden, curatoren en hoogleeraren der Veeartsenijkundige Hooge* school, die onder het spelen van het „Wilhelmus" de kerk binnentrad, was als volgt gevormd: Z. K. H. de Prins der Nederlanden, die ak vertegenwoordiger van H. M. de Koningin de • plechtigheid bijwoonde, werd geleid door den President*Curator Jhr. Mr. Bosch van Oud* AMELisWEERD.de vertegenwoordiger van H.M. de Konigin*Moeder, Baron van Harinxma thoe Slooten door den Curator Mr. W. J. Baron van Dedem, de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel door den Curator Mr. H. J. Dijckmeester, de Minister van Justitie door den Curator Mr. Dr. M. S. Koster, de Minister van Koloniën door den Curator H. Pollema, l) Een verslag van de opening der Veeartsenijkundige Hoogeschool is afgedrukt in het Tijdschrift voor Dier» geneeskunde 1918; bovendien zijn een groot aantal exemplaren ervan afzonderlijk verspreid. de Commissaris der Koningin door den Rector Magnificus (den heer J. J. Wester), de Voor* zitter van de Tweede Kamer van de Staten* Generaal door den hoogleeraar Dr. H. Markus, de adjudant van Z.K.H. den Prins der Neder* landen door den Burgemeester van Utrecht, de Secretaris*Generaal van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel door den Directeur*Generaal van den Landbouw, de Inspecteur van het Landbouw*Onderwijs door den hoogleeraar Dr. M. C. Dekhuyzen. Verder volgden de overige hoogleeraren naar hun an* cienniteit als leeraar der Rijks*Veeartsenijschool. In de kerk waren verder vele autoriteiten aan* wezig o.a. leden van de beide Kamers der Staten* Generaal, leden van Gedeputeerde Staten van Utrecht, wethouders der gemeente Utrecht, vertegenwoordigers van Nederlandsche weten* schappelijke genootschappen en van de Ne* derlandsche universiteiten en hoogescholen, curatoren van inrichtingen van hooger onder* wijs1), hoogleeraren en lectoren der Utrechtsche universiteit, vertegenwoordigers van de op vee* artsenijkundig gebied werkzame vereenigingen en van landbouwgenootschappen, plaatselijke autoriteiten op verschillend gebied, verder de Senaat van het veterinair studentencorps „Ab* syrtus" en de besturen van de verschillende gezelschappen van „Absyrtus", zoomede verte* genwoordigers van studentenvereenigingen te Utrecht en te Wageningen, ten slotte vele dierenartsen, de studenten en ambtenaren der Veeartsenijkundige Hoogeschool. De President*Curator, de heer Jhr. Mr. J. W. M. Bosch van Oud*Amelisweerd, opende de plechtigheid, aan het slot daarvan Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijver* heid en Handel, den heer F. E. Posthuma, verzoekend tot de opening der Veeartsenij* kundige Hoogeschool te willen overgaan. Na het uitspreken van de eigenlijke openings* woorden aan het slot dezer openingsrede, waarbij alle aanwezigen waren opgestaan, viel het orgel, begeleid door drie bazuinen, het „Nun Danket Alle Gort" in, opnieuw gezet door den Utrechts chen componist Dr. Joh. Wagenaar. De Rector*Magnificus der Vee* artsenijkundige Hoogeschool, de heer J. Wester, hield daarna een rede over „het verleden, het heden en de toekomst van het veeartsenijkundig onderwijs in Nederland." Achtereenvolgens voerden nog het woord de Burgemeester van Utrecht, Mr. J. P. Fockema Andre«; de 1) De oorlog maakte vertegenwoordiging van buitens landsche instellingen feitelijk onmogelijk. np HnnniBirBiPiin DE LECTOREN EN ENKELE ANDERE AMBTENAREN. President'Curator van de Utrechtsche Univer* siteit, Mr. Dr. A. F. Baron van Lynden ; en de Rector «Magnificus der Utrechtsche Univer* siteit, Dr. P. van Romburgh, die daarbij namens den Senaat der Universiteit een oor* konde aanbood. Na een woord van dank voor de aanbieding door den Rector Magnificus, den heer Wester, sprak de Rector van den Senaat van het veterinair studentencorps „Absyrtus", de heer M. Karsemeyer, een korte rede uit en werd ten slotte de plechtigheid gesloten door den President*Curator. In het Hotel des Pays Bas hield de nieuwe Senaat daarna een buitengewoon druk be* zochte receptie. In hetzelfde hotel had des avonds een maaltijd plaats, door den Senaat aan een aantal genoodigden aangeboden, waaraan ook Z. K. H. de Prins der Neder* landen deelnam. De dag werd voor velen der aanzittenden besloten door eenige oogenblikken in de sociëteit „Absyrtus" door te brengen. De dag van de openingsplechtigheid was uitstekend geslaagd. De Hoogeschool kwam, zooals bij den aanhef van deze bijdrage werd gezegd, nage* noeg volwassen ter wereld. Aan hare be* zetting met wetenschappelijke werkers ontbrak voor de eischen van dezen tijd slechts weinig. Er was nog geen hoogleeraar voor de kennis van de menschelijke voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong. De aanstelling van Dr. H. Schornagel als zoodanig had echter nog in 1918 plaats. Spoedig n.1. in Novem* ber 1919 ging deze functie over aan den heer C. F. van Oijen. De hoogleeraar Schornagel nam de vakken algemeene ziekte* kunde, ziektekundige ontleedkunde en ziekte* kundige weefselleer over, die aanvankelijk door den in Januari 1919 overleden hoogleeraar Dr. H. Markus werden gegeven. Verder werden de wetenschappelijke mede* werkers der hoogleeraren reeds spoedig met eenige krachten, conservatoren, prosec* toren of assistenten aangevuld. Zoo kwamen er nieuwe conservatoren of prosectoren voor physiologie, pathologie, scheikunde, verlos* kunde, zootechniek, anatomie, voor de kli* niek voor kleine huisdieren en voor die voor heelkunde De uitrusting was, afgezien van de leven* de krachten, niet onaanzienlijk, ofschoon sommige afdeelingen dringend behoefte hadden aan betere instituten. Nieuw waren de in* stituten voor pathologie,, voor chirurgie en en voor hoefkunde; vernieuwd die voor interne cliniek en voor zootechniek. Aan zeer bescheiden eischen voldeden de beschikbare localiteiten voor scheikunde, na* tuurkunde, zoölogie en botanie en die voor verloskunde. Geheel onvoldoende waren de physiologie, de parasitaire en infectieziekten, de anatomie en de kliniek voor kleine huis* dieren gehuisvest, terwijl er voor de kennis der menschelijke voedingsmiddelen van dier* lijken oorsprong in het geheel geen lokaliteiten bestonden. Ook was de behoefte aan stal* ruimte niet geheel bevredigd en bestond er nog een verlanglijst met punten als: een aula, een nieuwe bibliotheek, een nieuw admini* stratiegebouw, een centraal fouragemagazijn. De drie laatstgenoemde onderwijsafdelingen mochten op goede gronden spoedig verlossing uit hun benarden toestand verwachten. In 1920 kon de hoogleeraar in het laatstge* noemde vak enkele nieuwe lokalen, gebouwd boven het pathologisch instituut, in gebruik nemen. In 1921 kwam het nieuwe instituut voor anatomie gereed en in 1920 werd een begin gemaakt met den bouw van een nieuwe kliniek voor de kleine huisdieren. De bestuurswijze der nieuwe hooge* school is bijna geheel ingericht overeenkomstig die der universiteiten en hoogescholen. Een curatorium, bestaande uit personen, die in den lande een belangrijke positie be* kleeden, bijgestaan door een bezoldigden secretaris, waakt voor de naleving van de wet en van alle krachtens haar uitgevaardigde verordeningen, de hoogeschool betreffende. Het doet jaarlijks uitvoerig verslag van den staat der hoogeschool en zendt aan den Minister jaarlijks een begrooting van uitgaven voor het volgende jaar. De rector magnificus wordt voor een jaar benoemd en bijgestaan door, eveneens voor een jaar benoemde, assessoren. Ten einde con* tinuiteit te verkrijgen, is in den Senaat de regel ingevoerd, dat de afgetreden rector tot assessor wordt benoemd, zoo ook de hoog* leeraar, die als secretaris van den Senaat func* tioneert en die volgens een eveneens aangenomen regel voor het volgende rectoraat wordt voor* gedragen. Behalve het voorzitterschap van den Senaat is aan den rector magnificus de handhaving van de tucht onder de studenten opgedragen; de administrateur en bibliothecaris oefenen hun functie onder zijn toezicht uit. De gezamenlijke hoogleeraren vormen den Senaat. Deze wordt gehoord, resp. adviseert, o.a. bij verschillende benoemingen, bij het regelen der werkzaamheden van verschillende ambtenaren en beambten, over de getuigschriften, welke toelating zullen geven tot het afleggen van examens. De Senaat kan het doctoraat honoris causa verkenen, stelt het programma der lessen voor elk studiejaar — na goedkeuring door cura* toren — vast, benoemt de examencommissies. De promoties geschieden door, resp. ten over* staan van den Senaat, enz. Uit dit alles moge blijken, dat de Senaat het centrale college der hoogeschool is en de praktijk leert dan ook reeds, dat van dit col* lege, evenals vroeger van den Raad van Bestuur, veelal het initiatief uitgaat voor maatregelen, de hoogeschool betreffende en dat zijn advies wordt ingewonnen hetzij door Curatoren of door het departement ook daar, waar het andere zaken betreft dan regelingen van onderwijs en examens. Aan een kleine hoogeschool, die niet uit verschillende faculteiten of afdeelingen bestaat, is het gewenscht, dat vooral de Senaat leiding geeft. Ook is het daar aangewezen, dat de rector magnificus zoo goed als geheel zijn functie in samenwerking met den Senaat uitoefent. Het geldelijk en administratief beheer der hoogeschool wordt gevoerd door een admini* strateur. Dit is een verschil met hetgeen aan de universiteiten en hoogescholen in ons land bestaat (bestond), waar geen comptabel admi* nistrateur bestaat (of bestond.) De regeling van het onderwijs en van de examens kon door de nieuwe wet in over* eenstemming worden gebracht met de eischen van het oogenblik en dit zal zonder wettelijke wijzigingen steeds mogelijk zijn. Dat de vak* ken, waarin de aanstaande veearts onderwijs dient te ontvangen, thans alle in de wet zijn opgenomen, spreekt wel vanzelf. Er is een ruime omschrijving voor gekozen. Er komen enkele nieuwe vakken in de wet voor, ofschoon in de meeste ook reeds aan de veeartsenij* school onderwijs werd gegeven. Van de drie examens, het propaedeutisch*, het candidaats* en hetveeartsenijkundig examen, wordt het laatste in drie stukken afgenomen. Het laatste stuk hiervan is voornamelijk een prak* tisch examen. In het laatste studiejaar zullen de studenten zich dus hoofdzakelijk aan prak* tische werkzaamheden, zooals onderzoek en behandeling van zieke dieren, oefeningen in de laboratoria, sectiekamer, abattoir enz. kunnen wijden. Ook de mogelijkheid zich met een wetenschappelijk vraagstuk door eigen onder* zoek bezig te houden bestaat in dat jaar. Waar de studenten geacht worden telkens na een jaar een examen (resp. een gedeelte ervan) af te leggen, is de normale duur der studie vijf jaren. De examencommissies stellen elk jaar de zittingsperioden in overleg met den Senaat vast. Als regel zal er vóór en na de zomervacantie gelegenheid bestaan examens af te leggen; voor enkele gedeelten en in bijzondere gevallen ook na de Kerstvacantie. Zal aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool duidelijk tot uiting komen, dat de wet van 1917 een andere omschrijving geeft van het doel, waarmede het veeartsenijkundig onderwijs wordt gegeven, dan de wet van 187é? Art. 1 van de laatste luidde: „Er wordt van Staatswege onderwijs gegeven in de vee* artsenijkunde aan een Rijksveeartsenijschool. Deze School is bestemd tot opleiding van veeartsen." Art. 1 der nieuwe wet zegt: „Hooger land* bouwonderwijs en hooger veeartsenijkundig onderwijs omvatten de vorming en voorbe* reiding tot zelfstandige beoefening der land* bouw* en der veeartsenijkundige wetenschappen en tot het bekleeden van maatschappelijke be* trekkingen, waarvoor opleiding in die weten* schappen vereischt wordt." Er is verschil in tweeërlei opzicht. In de nieuwe wet wordt als het ware erkend, dat opleiding in de veeartsenijkundige weten* schappen noodig is, niet alleen met het oog op het beroep van den praktiseerenden veearts. De oude wet, die dit niet deed, was oorzaak, dat aan de veeartsenijschool vele jaren lang geen bevredigende opleiding verkregen werd voor het bekleeden van maatschappelijke be* trekkingen, zooals die bij de vleesch* en melk* hygiëne, in de veeteelt, in wetenschappelijke laboratoria, enz. Weliswaar was in de laatste jaren van het bestaan der veeartsenijschool hierin reeds veel verbetering gekomen, tot volle ontwikkeling kwam dit deel der opleiding echter niet. Met de Veeartsenijkundige Hoogeschool is het in dit opzicht reeds thans veel beter gesteld. Ook het tweede punt van verschil tusschen de aanvangsartikelen van beide wetten is van groot belang. Volgens de wet van 1917 zal het hooger vee* artsenijkundig onderwijs omvatten de vorming en voorbereiding tot zelfstandige beoefening der veeartsenijkundige wetenschappen. Het best zal dit zeker tot zijn recht komen, wanneer vele studenten, nadat zij het diploma van vee* arts verkregen, het doctoraat in de veeartsenij* kunde verwerven; ook al is het bij de bestaande regeling in het vijfde studiejaar voor den student mogelijk, zich met wetenschappelijke vraag* stukken van niet te grooten omvang bezig te houden. Voor de veeartsenijkunde en voor alles wat bij den vooruitgang dezer wetenschap wordt gebaat, is het van veel belang, dat het jus promo* vendi aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool bestaat. Ernstige bewerking van proefschriften zal tot de ontwikkeling dezer wetenschap veel kunnen bijdragen en niet zelden voor de ge* promoveerden aanleiding zijn ook later weten* schappelijken arbeid te verrichten. Ook voor de hoogeschool zelf moet dit direct zoowel als indirect een gunstige werking uitoefenen. Direct, omdat het bijdraagt tot de weten* schappelijke activiteit aan de hoogeschool en indirect, omdat daardoor meer geschikte per* sonen voor de vervulling der wetenschappe* lijke functies aan de hoogeschool te vinden zullen zijn. Wetenschappelijke arbeid zal de jonge vee* artsen in aanraking brengen met andere weten* schappelijke milieux en aanleiding voor hen zijn om met anderen samen te werken; ook dit kan veel nut brengen voor wetenschap en maatschappij. Nu het veterinair onderwijs over de hulp* middelen beschikt en ook overigens voldoet aan de eischen, noodig voor het verrichten van wetenschappelijken arbeid, zal het grootendeels van de studenten dezer hoogeschool afhangen, of de toekomst zal leeren, dat deze tak van hooger onderwijs terecht in het leven werd ge* roepen; dus of het tweeledig doel bereikt zal worden: vorming van wetenschappelijk goed geschoolde vetermairen en bevordering van de veeartsenijkundige wetenschappen. HOOFDSTUK VIII. HET ONDERWIJZEND PERSONEEL VAN 1821-1921 door M. C. DEKHUYZEN. Laat ons trachten, in plaats van een dorre opsomming van feiten, een overzicht te geven van dit deel der geschiedenis onzer inrichting. Daartoe zullen we onze eerste eeuw indeelen in enkele tijdvakken, elk gekenmerkt door ietwat andere opvattingen, verpersoonlijkt in mannen, die direct of indirect hun invloed lieten gelden. De eerste periode loopt van 1821 tot 1851. De geest van Koning Willem I drukt den stempel op dien geheelen tijd, de periode van Numan. De tweede omvat de jaren 1851 tot 1872. Misschien is zij het best gekarakteriseerd als de tijd van Hekmeyer. De derde is die van het directoraat van Mac Gillavry, 1872—1877. De vierde is verbonden aan den naam van Wirtz en omvat de jaren 1877 tot 1901: den bloeitijd van Schimmel, Thomassen, De Bruin, Van Esveld, Van der Plaats en Hamburger. De vijfde is ingeluid door het optreden van H. J. Lovink als directeur-generaal van den landbouw. De school werd opgericht ten einde weten* schappelijk opgeleide dierenartsen te kweeken. Terwijl men in het buitenland zulks reeds lang had ter hand genomen (de Veeartse* nijscholen van Lyon, Alfort bij Parijs be* stonden sedert 1761 en 1766, die te Weenen, Hannover, Dresden, Berlijn en München waren in 1777, '78, '80, '90 opgericht, om van kleinere niet te gewagen), is men ten onzent eerst in 1819 begonnen de zaak ernstig aan te vatten. Toen heeft men in 1821 's Rijks*Veeartsenij* school opgericht in het centrum van Noord* Nederland, als aanhangsel van de Utrechtsche Akademie, in zooverre als men het onder* wijzend personeel koos uit aan die hooge* school verbonden professoren, m. a. w. uit akademisch gevormde medici en philosophen. De „veearts der school" gaf onder toezicht van den medicus onderwijs in verloskunde, heelkunde en hoefbeslag. Men zocht de docenten niet onder de leerlingen der tal* rijke buitenlandsche onderwijsinrichtingen, waaraan toch mannen als Gurlt, Hertwig, Günther, Hering verbonden waren. Dat klinkt ons ietwat zonderling. Maar de me* dicus, aan wien men het onderwijs, zelfs in de kliniek der huisdieren toevertrouwde, was Dr. Alexander Numan, de schrijver van het Handboek der Genees* en Verloskunde van het Vee, een omwerking van een Duitsch handboek van Rohlwes, waarin Numan ruim* schoots gebruik gemaakt had van hetgeen door Nederlandsche schrijvers als Petrus Camper, Le Franq. van Berkhey, e.a. was opgeteekend. De eischen, die men aan de buitenlandsche scholen voor de toelating stelde, waren zeer laag. De evolutie van den weten* schappelijken veterinair was uit den aard der zaak een langzaam proces. De eerste directeur was Prof. Dr. Theodoor Gekard van Lidth de Jeude (geb. 1788 te Tiel, f 1863), een bekend zoöloog. Hij do* ceerde: dierkunde (met name paardenkennis), kruidkunde, anatomie en physiologie gedurende dertig jaren (10 Dec. 1821 tot 1851), maar trad reeds in 1826 als directeur af, ten bate van Prof. Dr. Numan (geb. 1780 te Baflo, f 1852, 1804—'22 geneesheer te Hoogezand). Deze gaf onderwijs in: leefregelkunde, alge* meene en bijzondere ziektekunde, genezings* leer, gerechtelijke veeartsenijkunde en politie. In 1841 werd hij in zijn zware taak ietwat verlicht door de benoeming van Prof. Dr. Pieter Hendrik Jacob Wellenbergh (geb. 1814 te Steenwijk, f 75), die de hygiëne, alg. pathologie, exterieur en gerechtelijke vee* artsenijkunde te doceeren kreeg. Verder was docent: Prof. Dr. Jacob Vos* maer (geb. 1783 te 's Gravenhage, f 1824), 1807—'16 praktiseerend geneesheer, 1821—'24 hoogleeraar in natuur* en scheikunde aan de V.A.S., tevens prof. enz. aan de hoogeschool te Utrecht, in 1824 opgevolgd door Prof. Dr. Petrus Johannes Isaacus de Fremery (geb. 1797 te Utrecht, f 1855), die '24—'51 physika, chemie en pharmacie do* ceerde en tevens buitengewoon hoogleeraar aan de hoogeschool was. Deze leerkrachten werden bijgestaan door: L. Cambier, in de annalen als „belgisch vee* arts" aangeduid, ofschoon de naam „belgisch" eerst ongeveer 1830 weer uit Caesar's Gallia belgica is opgedolven en de V.A.S. te Cure* ghem eerst in 1832 is gesticht, terwijl Cam* bier van 1822—'27 aan onze inrichting is werkzaam geweest. Hij is opgevolgd door J. A. W. Hart (geb. 1802 te Deventer), een der eerste leerlingen onzer school. Deze was reeds voor z'n eind*examen in 1826 ama* nuensis van Prof. Numan, werkte van 4 Mei 1827 tot 1 Oct. 1839 als „Veearts der School" en werd • opgevolgd door Bernard Jacques Cornelis Rijnders (geb. 1799 te Ingen, f 1853). Deze practiseerde te Zalt*Bommel van 1826—1839, doceerde „onder toezicht van Numan" heelkunde, verloskunde en hoef* beslag. Bij de Reorganisatie in 1851 werd hij bevorderd tot leeraar in die vakken en in kliniek. De namen dezer heeren zijn wel een bewijs, dat het de regeering ernst was, het onderwijs der aanstaande veeartsen zoo wetenschappelijk mogelijk te doen zijn. Men koos de beste krachten, die beschikbaar waren. Dat deze geheele periode met den naam van Koning Willem I en met dien van Prof. Numan verbonden werd, zal geenen kenner der ge* schiedenis des vaderlands verwonderen. De school werd op 9 Oct. 1822 met een bezoek van Z.M. met groot gevolg vereerd. Nadere bijzonderheden, ook betreffende de voorge* schiedenis der stichting, zijn te vinden in den Veterinairen Studenten*Almanak voor 1916 (zie Hoofdstuk II en III). De tweede periode werd ingeluid, doordat op 19 Febr. 1851 de school, die tot nu toe uit het Landbouwfonds was bekostigd, door den Staat werd overgenomen. Toch droeg de School van den aanvang af den naam van 's Rijks'Veeartsenijschool. Deze periode, gedurende welke het directoraat werd waargenomen door Prof. Wellenbergh, die alleen met de administratie en het toezicht belast was, was er een van diep verval. In 1852, '54 en '58 werd geen enkele leerling tot veearts bevorderd. Leeraren waren: Franciscus Cornelis Hek* meyer (geb. 1809 te Utrecht, f 1886), 1830 tot veearts bevorderd, 1 April 1851—1 Sept. 1881 leeraar aan de V.A.S. in: anatomie, physiologie (tot 72) exterieur, veeteelt, ge* schiedenis der veeartsenijkunde, hoefbeslag hoefziekten, politie en gerechtelijke veeartsenij» kunde (sedert 1855), pharmacie (1855—73'), een man van grooten ijver en werkkracht, Rijnders, reeds genoemd, Izaak Jennes (1 April 1851 tot aan zijn dood 23 Mei 1864 leeraar in alg. en bijz. ziektekunde en genees* leer, geschiedenis der epizoötien, ziektekundige ontleedkunde, kliniek en geneesmiddelleer), Gerrit Wit (1851—'55) leeraar in kruidkunde, geneesmiddelleer, pharmacie, hygiëne, gerechte* lijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige po* btie, Gerardus Johannes Hengeveld (geb. 1814, f 1894), practiseerend veearts te Oegst* geest van 1836—1853, daarna leeraar aan de V. A. S. tot 1 Sept 1881 in: exterieur, hygiëne, chirurgie (tot 1877), kliniek (tot 1877), ver* loskunde (tot 1873), gerechtelijke veeartsenij* kunde en politie (tot 1855), geneesmiddel* en vergiftleer (1877—'81), voederkennis en einde* lijk Dr. Johannes Renatus Eugenius van Laer (geb. 1818 te Zeist, f 1891) voor natuur*, schei* en dierkunde. Na den dood van Wit in 1855 kreeg hij ook de botanische vakken er bij, maar stond dit vak en de dierkunde in 1873 af. In korte woorden saamgevat kenschetst zich deze periode als een tegenstelling van de vorige. De hoogleeraren waren door leeraren vervangen, en wel voor de veterinaire vakken door veeartsen, met geweldige overlading van vakken. Inmiddels had de school een groote kracht verworven in den persoon van den veterinair A. W. H. Wirtz, die op 8 Juni 1864 tot opvolger van Jennes voor dezelfde vakken was benoemd: een klinicus en docent van veel verdiensten, wiens lessen door z'n leerlingen hoog werden gewaardeerd. In 1872 breekt de derde periode aan. Dr. Mac Gillavry wordt directeur, krijgt weldra den persoonlijken titel van hoogleeraar, neemt de physiologie, weefselleer en practische mi* croscopie van Hekmeyer over, reorganiseert het onderwijs: beroept in 1873 Dr. L. J. van der Harst voor dier*, plant*, delfstof* en aard* kunde, artsenij warenkennis, artsenijmengkunde (sedert 1877), practische scheikunde, leer der voeder*, vergift* en artsenijplanten, en F. Ph. W eitzel (1847—'73 practiseerend veearts) voor verloskunde, hoefziekten (1877—'81), kliniek en praktijk, geneesmiddel* en vergiftleer. In dit overgangstijdvak worden tal van gebouwen en stallen gesticht. Reeds in 1877 kwam aan het bestuur van Mac Gillavry een einde door zijn benoeming, tot hoogleeraar te Leiden. Hij wees tot zijn opvolger den man aan, die hem met vele adviezen gediend had: den leeraar Wirtz. Deze begon met het leeraarspersoneel te versterken. Hij beriep 1 Mei 1877 W. C. Schim* mel voor heelkunde, hoefziekten en algemeene geneesleer, Dr. C. A. Pekelharing (1 Januari 1870—20 Sept. 1881) voor weefselleer, physio* logie, alg. ziektekunde, ziektekundige ontleed* kunde en practische microscopie, en in 1881 M. H. I. P. Thomassen voor alg. geneesleer, geneesmiddel* en vergiftleer, bijzondere ziekte* kunde, geschiedenis der veeartsenijkunde, kli* niek, D. F. van Esveld voor ontleedkunde, embryologie, teratologie, natuurl. historie, exterieur* en raskennis van het paard en de overige huisdieren, gezondheidsleer en voeder* kennis, Dr. J. D. van der Plaats voor natuur* en scheikunde, Dr. S. de Jager voor de vakken van Pekelharing. Reeds na drie jaren nam De Jager zijn ontslag, werd tusschen 1 Feb. 1886—1 Feb. 1888 tijdelijk vervangen door Dr. H. Zwaardemaker, die door Dr. H. J. Hamburger werd opgevolgd. In 1893 werd Weltzel opgevolgd door M. G. de Bruin, Hamburger in 1901 door Dr. M. C. Dek* huyzen. Wat die mannen: Schimmel, Tho* massen, Van Esveld en De Bruin voor het veterinaire onderwijs en onderzoek hebben gedaan, ligt nog versch in de herinnering. In Van der Plaats had men een man van buiten* gewone scherpzinnigheid en van algemeene ontwikkeling gevonden. Hamburger's ver* diensten werden erkend door zijne benoeming tot hoogleeraar te Groningen. De overlading met leervakken deed zich steeds pijnlijker gevoelen. De afschaffing van het internaat (1 Sept. 1899) bracht althans verruiming in de lokaliteiten. Een houten hulpgebouw had jarenlang ten eenenmale onvoldoende in de behoeften moeten voorzien. Een nieuwe reor* ganisatie brak zich langzamerhand baan, maar de vakschool met internaat kon niet met een pennestreek worden omgezet in een inrichting van hooger onderwijs, die voorbereidt tot zelfstandige beoefening der veterinaire weten* schappen. De vijfde periode ware te verdeelen in twee onderafdeelingen: de voorbereiding tot de verheffing tot Veeartsenijkundige Hoogeschool in Maart 1918 en de korte spanne tijds, waarin deze als zoodanig bestaat. Aan den Directeur*Generaal van den Land* bouw Dr. Lovink komt de eer toe, krachtig de zaak te hebben aangevat. Gebouwen werden gesticht, het aantal leeraren vergroot, het regie* ment herzien. De Raad van Bestuur kreeg meer macht, de overlading met leervakken nam af. Dr. H. Markus nam de algemeene ziektekunde, de ziektekundige ontleedkunde en de bacteriologie over van Dr. Dekhuyzen, die zich in plaats daarvan embryologie zag opgedragen en weefselleer en physiologie be* hield. Van Esveld zag zich ontheven van het exterieur, de raskennis en de natuurlijke historie der huisdieren. Helaas hebben de mannen, die zoozeer voor de reorganisatie gestreden hebben, het welslagen van hun streven niet mogen beleven. Aan hun toewijding aan het onderwijs en hun verdiensten bij het onderzoek is het te danken, dat het recht van de V.A.S., onder de inrichtingen voor hooger onderwijs opgenomen te worden, ten slotte erkend werd. Eere aan de Ministers Talma en Posthuma, die zulks hebben doorgezet. 1 Sept. 1908 trad Dr. Wirtz als directeur af, om 1 Feb. 1910 opgevolgd te worden door W. C. Schimmel. Na diens dood op 17 Dec. 1914 nam Dr. Van der Plaats tijdelijk het ambt waar, om 4 Mei 1915 plaats te maken voor Dr. M. C. Dekhuyzen, die voor één jaar benoemd werd. Hiermede was het rou* leerend directoraatingevoerd. Achtereenvolgens waren de heeren Markus en Wester directeur. Dr. van der Harst overleed in 1897. Hij werd opgevolgd door Dr. P. M. I. M. E. Woltering, die in 1902 tot Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid benoemd werd. In zijn plaats kwam Dr. L. van Itallie, die in 1907 tot hoogleeraar te Leiden werd benoemd. Dr. B. Sjollema verving hem. In den leerstoel dezer heeren hebben in den loop der jaren belangrijke wijzigingen plaats gehad. Oor* spronkelijk was de pharmaceutische dienst en het onderwijs in de pharmacie verbonden aan plant* en dierkunde en practische scheikunde. Alle, die dien leerstoel bezetten na Van der Harst, bezaten dan ook het diploma van apotheker. Van Ittallie wist zich het eerst te ontdoen van het onderwijs in de dierkunde, Sjollema gaf de plantkunde op en nam de' organische chemie over, terwijl Van der Plaats practische oefeningen in de natuurkunde in* stelde. Ten slotte werd ook de pharmacie in 1915 afgesplitst, terwijl de aard* en delfstof* kunde bij de reorganisatie uitgevallen zijn. De anorganische chemie wordt ten deele bekend ondersteld, terwijl de physische scheikunde bij den leerstoel voor natuurkunde is gebleven. In 1906 werd Dr. H. F. Nierstrasz tot buitengewoon leeraar in dierkunde benoemd. In 1910 hoogleeraar in dat vak aan de Uni* versiteit geworden, werd hij opgevolgd door Dr. J. E. W. Ihle, die aanvankelijk buiten* gewoon leeraar in dierkunde was, maar zich in 1913 benoemd zag tot leeraar in dierkunde, belast met het onderwijs in plantkunde. In 1915 werd D. J. de Jong apotheker en docent in artsenijwarenkennis en artseniimengkunde. Zijn voorganger: de chemicus J. C van Effen had 44 jaren de apotheek beheerd. De physika werd in 1876 van de schouders van Dr. Van Laer op die van Dr. Johannes Hendricus Van 't Hoff gelegd, als assistent, docent in natuurkunde. Op het voetstuk van diens standbeeld te Rotterdam staan de woorden gegrift, dat hij de scheikunde en de natuur* kunde aaneengekoppeld heeft. Wie de oude collegekamer betreedt, waarin Van der Plaats zoovele jaren z'n glasheldere lessen gegeven heeft, moge bedenken, dat dit de plek is, waar Van 't Hoff de physico*chemie concipieerde. Hier was de jonge organicus verplicht z'n teerlingen de grondbeginselen der natuurkunde duidelijk te maken. Heeft wel ooit een ge* dwongen leeropdracht rijker vruchten ge* dragen ? Na een jaar werd hij opgevolgd door Dr. G. I. W. Bremer, eveneens met den titel van assistent, die spoedig tot leeraar aan de H.B.S. te Rotterdam bevorderd werd. Dr. Jan Daniël van der Plaats volgde hem in 1878 op, eerst als „docent", na drie jaren als leeraar in natuur* en scheikunde. Tot 1913 heeft die combinatie geduurd. In 1916 werd hij opgevolgd door Dr. W. H. Keesom. Thomassen overleed in 1906, De Bruin in 1908, Van Esveld in 1912, Schimmel in 1914. Eerstgenoemde werd opgevolgd door J J Wester, De Bruin door W. J. Paimans, ter* wijl tegelijkertijd H. M. Kroon Van Esveld yan een groot deel van z'n taak ontlastte, totdat in 1913 Dr. G. Krediet Van Esveld opvolgde. Schimmel droeg wegens de ambtsbezigheden van het directoraat zijn taak als leeraar in 1911 grootendeels over aan Dr. J. H. Hartog. In 1902 werd de directeur van het abattoir te Utrecht: K. Hoefnagel tot buitengewoon leeraar in practische vleeschkeuring benoemd, terwijl Markus tijdelijk belast bleef met het theoretisch onderwijs in dat vak. Dr. D. A. de Jong is van 1910—'15 met het onderwijs in parasitaire* en infectieziekten belast geweest, dat tot dusver aan Dr. A. W. H. Wirtz was opgedragen. De Jong had den per* soonlijken titel van hoogleeraar en was tevens prof. extra*ord. te Leiden. Hij is 31 Januari 1916 opgevolgd door Dr. L. de Blieck, eveneens met den persoonlijken titel van hoogleeraar. In 1911 is Dr. H.Jakob tot leeraar in ge* neesmiddel en vergiftleer, in alg. therapie en in kliniek voor kleine huisdieren be* noemd. Dr. A. Vrijburg was van 1913—'19 als con* servator bij het instituut voor parasitaire* en mfectiekziekten belast met het onderwijs in tropische veeartsenijkunde. Dr. H. Remmelts zag zich sedert 1916 het onderwijs in de veeartsenijkundige politie op* gedragen, terwijl de directeur van de Rijks* seruminrichting, Dr. J. Poels, die sedert 18 Mei 1911 buitengewoon hoogleeraar te Leiden was, in 1917 als buitengewoon leeraar, met den per* soonlijken titel van buitengewoon hoogleeraar, in de practische toepassing van sera en vaccins werd benoemd. S. Koenen was van 1904—1918 buitenge* woon leeraar in landbouwkunde. In Maart 1918 werden de leeraren Dek* huyzen, Markus, Wester, Paimans, Kroon, Jakob, Krediet, Ihle, Hartog en Keesom tot gewoon hoogleeraar bevorderd, Dr. Remmelts en Dr. Poels tot buitengewoon hoog* leeraar. Op 16 Maart 1918 werd de Veeartsenij* kundige Hoogeschool geopend 5 Juli 1918 werd Dr. H. Schornagel benoemd tot hoog* leeraar in de kennis der menschelijke voedings* middelen van dierlijken oorsprong, doch nam na den dood van Prof. Markus (26 Jan. '19) diens leervakken over: alg. ziektekunde, ziekte* kundige ontleedkunde en ziektekundige weef* selleer, terwijl zijn leerstoel werd ingenomen door Prof. C. F. van Oijen. De lange rij der prosectores anatomes mae niet ontbreken. 1842—'53 L. van der Wurff. 1853—'87 A. Th. Verhaar, een man van groote verdiensten, aan wien het museum vele schoone preparaten te danken heeft. 1888—'90 S. A. Cramer. 1890—'94 B. Sikkema. 1894—'98 H. G. van Harrevelt. 1898—1904 Dr. L. G. H. G. van de Pas. 1905—heden Dr. H. A. Vermeulen. 1919-heden W. H. Schultze. Ir. J. Wind werd in 1920 lector in de land* huishoudkunde, Dr. M. J. Sirks privaatdocent in algemeene erfelijkheidsleer. Conservatoren, resp. prosectoren zijn: Dr. T. van Heelsbergen, veearts, aan het inst. voor parasitaire* en inf.* ziekten sedert 1911. J. A. Beijers, vanaf 1912 aan de kliniek voor inwendige ziekten, sedert 1918 lector in klinische onderzoekings*methoden voor in* wendige ziekten. Dr. E. A. R. F. Baudet, veearts, vanaf 1913 aan het inst. v. par. en inf.z. Dr. N. H. Kolkmeijer vanaf 1916 aan het laboratorium voor natuurkunde en physische scheikunde. Mej. J. E. van der Zandevanaf 1918 aan het scheikundig laboratorium. Veearts J. H. ten Thije vanaf 1918 pro* sector bij het pathologisch instituut. Veearts J. A. J. M. Kirch aan de kliniek voor verloskunde (sedert 1919). Veearts Dr. A. K larenbeek aan de kliniek voor kl. huisdieren (sedert 1919). Veearts G. J. Loran aan de kliniek voor chirurgie (sedert 1919). Veearts Dr. G. M. van der Plank aan de kliniek voor zootechniek (sedert 1919). Veearts H. Veenendaal aan de kliniek voor kl. huisdieren. Veearts C. Steenbeek aan het laboratorium voor weefselleer, physiologie en embryologie. Veearts H. J. M. Hoogland van 1 Mei 1921 af prosector bij het pathologisch instituut. O. Nieschulz tijd. conservator van 25 April 1921 af aan het instituut voor parasi* taire* en infectieziekten. DE CONSERVATOREN EN PROSECTOREN. Bovenste rij. van links naar rechts: G. J. Loran. N. H. Kolkmeyer, Mej. J. E. van der Zande, A. Klarenbeek, J. G. Buitenhuis, I. H. te» Thije, G. M. van der Plank, W. H. Schuttee, H. Veenendaal. ' Onderste rij (rittend), van link» naar rechts: J. A. J. M. Kirch, E. A. R. F. Baudet. T. van Heelsbergen. C. Steenbeek. R„ . .. ,. . . '- . „, DE ASSISTENTEN IN DEN CURSUS 1920-'21. Bovenste rU van links naar rechts: A. Clarenburg C. Druyvesteyn. G. J. van Oordt, W. C van Rosmalen. F. C van der Kaaii IMP Tan °ndcrste "J- van hnks n"r G. P. G. Dinkelaar van Egmond. Mej. C E. Rouffaer, H. J. M? Hoogïand. P' \ PLATTE GROND VAN HET TERREIN DER VEEARTSENIJKUNDE HOOGESCHOOL IN 1921. 1. Voorgebouw. 2. Woning van den administrateur. 3. Instituut voor parasitaire- en infectieziekten. 4. Sectie-lokaal van no. 3. 5. Proefdieren* stallen van no. 3. 6. Pathologisch instituut. 7. Sectiegebouw. 8. Lokaal voor practikum artsenijmengkunde. 9. Oude hoefsmederij. 10. Tijdelijke kliniek voor kleine huisdieren. 11. Wachtlokaal en bergplaats behoorende bij no. 10. 12. Instituut voor chirurgie. 13. Wachtplaats voor paarden en bergplaats, behoorende bij no. 12. 14 en 141. Gelijkvloers: Stallen, lste verdieping: Afd. Zootechniek. 15. Gelijkvloers: Kliniek voor inwendige ziekten, lste verdieping: afdeelingen inwendige ziekten en verloskunde. 16. Achttien éénpaardsstallen. 17. Bergplaats voor brandstoffen. 18. Manege. 19. Onderwijsgebouw. 20. Koestal. 21. Oude hondenstal. 22. Paardenstal. 23. Koetshuis. 24. Verloskundige kliniek. 25. Berg* plaats van no. 24. 26. Staf voor kleine dieren. 27. Nieuwe hondenstal. 28. Hortus botanicus. 29. Wagenloods. 30. Verbrandingsoven. $1. Instituut voor hoefkunde met rijwielloods. 32. Instituut voor anatomie. 34—39. Woningen aan de Bollen hof sche*, Tak» en Poortstraat* 40. Brug over dt Bilt sche grift. 41. Kliniek voor kleine huisdieren. 42. Proef dierenstal. 43. Hondenstal. 44. Hondenstal. HOOFDSTUK IX. DE VAKKEN VAN ONDERWIJS EN HUN VERDEELING OVER DE VERSCHILLENDE DOCENTEN VAN 1821 TOT 1921 door C. F. VAN OIJEN. Een kort overzicht over bovenstaand onder» werp is uit velerlei oogpunt merkwaardig. In de eerste plaats toont bijgaande tabel den gestadigen groei van het aantal vakken, dat aan deze onderwijsinrichting gedoceerd wordt. Hierbij valt slechts een enkele maal het ver* dwijnen van een vak te vermelden, namelijk geologie en mineralogie in 1918. Relatief sterker dan het aantal vakken stijgt het aantal docenten door verdeeling van de taak, die aanvankelijk aan een was opgedra* gen, over meerdere personen. Het klinkt haast ongelooflijk, dat in de eerste 20 jaren het onderwijs van hen, die zich in de veeartsenij* kunde wilden bekwamen, was opgedragen aan 3 personen, bijgestaan door den veearts der school, den prosector anatomes, den apo* theker en den hoefsmid. Thans zijn met dit onderwijs belast een staf van 13 hoogleeraren, 2 buitengewoon hoogleeraren, 5 lectoren, en één privaatdocent, ongerekend de talrijke conservatoren en assistenten. Men mag aannemen, dat eene goede vóór*opleiding de geschiktheid tot het opnemen van geestelijk voedsel ver* meerdert, doch de jongelieden, die thans deze School bezoeken, worden voor een veel zwaardere taak gesteld dan zij, die eene eeuw ge* leden zich met hetzelfde doel naar Utrecht begaven. Voegt men hierbij, dat voor verschil* lende vakken de grondslagen worden gevonden in andere takken van wetenschap, die hier niet als zoodanig zijn vermeld, dan blijkt ten duidelijkste, dat hetgeen sinecure is student in de diergeneeskunde te zijn. Een tweede merkwaardigheid is, dat de uit* breiding en wisseling van het doceerend perso* neel niet gelijkmatig over de verloopen eeuw zijn verdeeld, maar dat naast rustige tijden jaren rijk aan veranderingen zijn te onderscheiden. Men kan sedert de oprichting in 1821 duidelijk drie zulke crisissen waarnemen telkens met ongeveer 30 jaren tusschenruimte, t.w. om* streeks 1851, 1881 en 1911. Het is hier niet de plaats de oorzaken daarvan op te sommen, men zou hiervoor te diep in de historie dezer inrichting moeten afdalen. Het feit alleen zij hier geconstateerd. Opgericht in 1821 als een uitvloeisel der omstandigheden en in navolging van hetgeen in het buitenland was geschied, bleek de Veeartse* nijschool na een dertigjarig bestaan niet meer aan haar doel te beantwoorden en achtte men een geheele vernieuwing van het personeel noodzakelijk. De Fremery, van Lidth de Jeude en Numan werden ontslagen, terwijl Wellen* bergh tot 1871 directeur bleef. Van Laer, Wit, Hekmeyer en Jennes werden aangesteld, Rijnders van veearts der school tot leeraar bevorderd. Uit de hierbijgevoegde tabel blijkt, hoe bijna alle vakken in nieuwe handen over* gingen, waarbij het corps leeraren van 3 op 5 werd gebracht. Na 2 jaren ontviel Rijnders aan het onderwijs en werd door Hengeveld vervangen. Weer twee jaren later stierf Wit De door hem gedoceerde vakken werden over de anderen verdeeld, men meende met 4 docenten voor de voornaamste vakken te kunnen volstaan (zie tabel). Bijna twintig jaren zou er nu rust heerschen, slechts verstoord door het overlijden van Jennes en het optreden van Wirtz (1864), totdat in 1872 Wellenbergh door Mac Gillavry als directeur werd opgevolgd. Deze nam terstond een werkzaam aandeel aan het onderwijs (physiologie en weefselleer) en wendde zijn invloed aan om de overbelaste docenten (waaronder Van Laer en de clinici) eenigermate te ontlasten. In 1873 nam Van der Harst enkele vakken van Van Laer over, terwijl Weitzel aan de clinische staf werd toegevoegd. Met het ontslag van Mac Gil» la vry begon voor diens vakken een periode van sterke wisseling. In '78 trad Pekelharing, in '81 De Jager, in '86 Zwaardemaker en in '88 Hamburger als docent voor deze vak* ken op, terwijl laatstgenoemde in 1901 door Dekhuyzen werd opgevolgd, die ook heden nog physiologie en weefselleer doceert. Keert men terug tot de periode '76—'81 dan ziet men, hoe ook de minder omvangrijke taak Van Laer te zwaar schijnt te vallen. Van 't Hoff neemt in '76 het onderwijs in natuurkunde van hem over, in '77 gevolgd door Bremer en in '78 door Van der Plaats, die hem in '81 ook als docent voor scheikunde opvolgt. Een periode van rustige ontwikkeling begon daarmede voor deze vakken, totdat Van der Plaats, physicus in zijn hart, in 1912 het onderwijs in scheikunde aan Sjollema over* droeg. In 1917 volgde Keesom hem voor natuurkunde op, waarmede voor deze vakken de tegenwoordige toestand wordt bereikt. Doch in de periode '76—'81 zijn nog meer belangrijke wijzigingen te melden. In '77 trad Mac Gillavry af en werd als docent opge* volgd door Pekelharing, doch als directeur door Wirtz, waarmede den eersten leerling der school de maarschalkstaf in de hand werd gedrukt. Schimmel wordt als clinicus benoemd. Al deze wijzigingen zijn slechts voorloopers van de tweede ernstige crisis, die het onderwijs in '81, dus andermaal 30 jaren na de eerste zou treffen. Hekmeyer, Hengeveld,Van Laer en Pekel* haring verlaten dan de school, zoodat van de oude garde slechts Van der Harst, Wirtz, Weitzel en Schimmel overblijven. Van der Plaats, De Jager, Van Esveld en Thomas* sen worden als leeraren benoemd, wier aantal op 8 blijft bepaald. Ziet men af van de boven* geschetste veranderingen bij de door De Jager gedoceerde vakken, dan treedt weer een periode van rust in, slechts onderbroken door de opvolging van Weitzel door De Bruin (1893). Hierdoor doet zich de gelegenheid voor den gang van zaken bij de algemeene pathologie, pathologische anatomie en bacteriologie nader te onderzoeken. De beide eerste vakken werden aanvankelijk door een der clinici gedoceerd (Numan, Wellenbergh, Jennes, Wirtz), doch in '77 door Pekelharing, niet clinicus, over* genomen. De verandering in de bezetting boven voor physiologie geschetst trof derhalve ook deze vakken en eerst onder Dekhuyzen (1901) vindt men bacteriologie als een afzon* derlijk vak vermeld. Doch deze laatste moest onderwijs geven in embryologie, histologie, physiologie, algemeene pathologie, patholo* gische anatomie en bacteriologie, een nog veel te groot gebied, zoodat in 1906 Markus de drie laatstgenoemde vakken van hem overnam, benevens het theoretisch onderwijs in vleeschkeuring van De Bruin. Bacteriologie wordt dan vanaf 1916 door De Blieck gedo* ceerd, vleeschkeuring in '18 aan Schornagel overgedragen. Markus meende, dat nu de tijd gekomen was om zich uitsluitend aan de vakken zijner keuze, algemeene pathologie en patho* logische anatomie te wijden. In het voorjaar van '19 ontviel hij echter aan het onderwijs, een slachtoffer van de griep, en trad Schor* nagel in zijn plaats. Onder den meer alge* meenen titel „kennis der menschelijke voe* dingsmiddelen van dierlijken oorsprong" wordt de theoretische vleeschkeuring sedert Nov. 1919 door den schrijver van dit hoofd* stuk gedoceerd. Bij het overlijden van Van der Harst (18%) begint voor de door hem gedoceerde vakken, plant* en dierkunde, geologie, mineralogie, leer der voeder*, vergift* en artsenijplanten, artsenijwarenkennis en artsenijmengkunde, een periode van sterke veranderlijkheid. Hij wordt opgevolgd door Woltering, die zijne taak in 1904 aan van Itallie overdoet. Sjollema neemt in 1907 diens vakken over met uitzondering van de dierkunde, die aan Nierstrasz wordt opgedragen. Sedert 1910 wordt dit vak door Ihle gedoceerd, waar* mede het als eerste van deze groep zijn tegen* woordigen toestand bereikt heeft. In 1913 neemt Ihle ook plantkunde en de leer der voeder*, vergift* en artsenijplanten op zich, terwijl sedert 1915 D. J. de Jong de artsenij* warenkennis en artsenijmengkunde doceert. De nieuw*benoemden van '81 gaan omstreeks 1910 tot de oude garde behooren en het behoeft niet te verwonderen, dat hun de uit* gebreide taak zwaar gaat vallen. Aan Van Esvtxd vooral was een zeer groot gebied toevertrouwd (ontleedkunde, heelkundige ont* leedkunde, natuurlijke historie, exterieur* en raskennis der huisdieren, voederkennis bene* vens gezondheidsleer der huisdieren). In 1908 nam Kroon natuurlijke historie, extérieur en raskennis van hem over, alsook veeteelt van VAKKEN N atuurkunde Scheikunde Physische Scheikunde Plantkunde Dierkunde Leer der Voeder*, Vergift* en Artsenijplanten Geologie en Mineralogie Embryologie Weefselleer Physiologie Ontleedkunde Heelkundige Ontleedkunde Natuurlijke Historie, Exterieur* en Ras kennis der huisdieren Veeteelt Algemeene Erfelijkheidsleer Gezondheidsleer der huisdieren Voederkennis Hoefkunde Artsenijwarenkennis Artsenijmengkunde Algemeene Pathologie Patholog. Anatomie Bacteriologie Algemeene Geneesleer Geneesmiddel* en Vergiftleer Bijzondere Ziektekunde en Geneesleer Parasitaire en Infectieziekten Heelkunde Hoefziekten Oogheelkunde Operatie* en Verbandleer Verloskunde Propaedeutische kliniek Interne kliniek (groote huisdieren) Chirurgische kliniek (van het paard) Chirurgische kliniek (van andere groote huisdieren) Kliniek voor kleine huisdieren Verloskundige kliniek Ambulatoire kliniek Practische toepassing van sera en vaccins Gerechtelijke Veeartsenijkunde Veeartsenijkundige politie Geschiedenis en literatuur der Veeartsenij xunae Vleeschkeuring, thans kennis der mensche* lijke voedingsmiddelen v. dierl. oorsprong Landhuishoudkunde De vakken van onderwijs aan de RijkssVeeartsenijschool resp. Veeartsenijkundige Hoogeschool en hun verdeding over de verschillende < I I I I I i I I ^Veeartsenijschool resp. Veeartsenijkundige Hoogeschool en hun verdeeling over de verschillende docenten van 1821 tot 1921. j i 1 j j 9— ^ 11 I 16 21 VAKKEN R v. 't Bre* " ! . Hoff mer van der Plaats r Keesom Natuurkunde. van der Plaats Sjollema Scheikunde. vatsj t a 17 VAN DER PLAATS KeESOM Physische Scheikunde. I van Laer van der Harst wrt I I WO|TET van Itallie Sjollema Ihle Plantkunde. Ivan der Harst \y/ + woltering van Itallie Nierstrasz Ihle t->- i j t lil Dierkunde. vanlaer van der Harst w ' 1 ! I I , Woltering van Itallie Sjollema Ihle t a , ,r ., I | Leer der Voeder* Vergift* en Artsenijplanten. van der Harst m,,n.CI)IM,, ' ■ .1 Woltering van Itallie Sjollema \ n , . | J Oeologie en Mineralogie. , van Esveld Dekhuyzen L , , Embryologie. Mac Gillavry Pekelharing j de Jager Zwaarde* Hamburger Dekhuyzen R I Weefselleer. Mac Gillavry Pekelharing de Jager maker Hamburger Dekhuyzen R Physiologie. van Esveld \ VERHAAR i Krediet ( Ontleedkunde. Cramer Sikkema van Harrevelt van de Pas Vermeulen p f 11 rrosector / Hekmeyer van Esveld I j I I Krediet Heelkundige Ontleedkunde. van Esveld ' Natuurlijke Historie, Exterieur en Raskennis Wengeveld I w I der huisdieren. Weitzel de Bruin Z.™" „ ' i ter | Kroon Veeteelt. Hengeveld "slrks Algemeene Erfelijkheidsleer. van Esveld I I Kroon Gezondheidsleer der huisdieren. Hengeveld van Esveld I Hekmeyer I Kroon Voederkennis. Schimmel \ Kro°n f Hoefkunde. Pleijnaar van Horsen U || van Angeren Practisch / van der Harst ,y/ tt . i I Woltering van Itallie Sjollema D. J. de Jong Artsenijwarenkennis. Hekmeyer van d£r harst I III | J H 1 Woltering van Itallie Sjollema D. J de Jong Artsenijmengkunde. hissink van Effen | | D. J. de Jong Practisch / IWlRiTZ Pekelharing de Jager Zwaarde* Hamburger tw^ttvJ*, ™ || | | | | Dekhuyzen Markus Schornagel Algemeene Pathologie. JENNES Wirtz Pekelharing de Jager maker Hamburger rwL^-, I Dekhuyzen Markus Schornagel Patholog. Anatomie. I Dekhuyzen Markus de bueck Bacteriologie. . Wirtz Schimmel Thomassen Tennes w ' 1 I I WEfER jAT Algemeene Geneesleer. WlRTZ | Weitzel Hengeveld Thomassen ' ' | I || WESTER Jakob Geneesmiddel* en Vergiftleer. J Wirtz Thomassen ' | paimans i 'Wester Bijzondere Ziektekunde en Geneesleer ' Wirtz Ree* I Hengeveld ser d' a' de, j°ng de Bueck I Parasitaire* en Infectieziekten. ii Schimmel I HARTOG Heelkunde. I!Hekmeyer Weitzel Schimmel ' Har,tog Hoefziekten. Schimmel ' Hengeveld JAK0B Oogheelkunde. Schimmel ' Hengeveld Hartog Operatie* en Verbandleer. Weitzel t, DE Bruin Paimans va , , , Verloskunde. i Thomassen _ j | J DE PAIAfANS W™ Propaedeutische kliniek. j Schimmel Thomassen J Thomassen rriiin pat ' w ' Jennes „ • I I * Interne kliniek (g™ote huisdieren). / Hengeveld \ en en c f / i ) \ Schimmel u I / / | riARTOG Chirurgische kliniek (van het paard), en / 1 Wirtz l Schimmel | en | Wester Chirurgische kliniek (van andere groote e |1 1 | huisdieren). I i- de Bruin t Hengevfi n ^ ! II jakob Kliniek van kleine huisdieren. D Wirtz Weitzel J, ) I de Bruin p Verloskundige kliniek. Weitzel „ de Bruin p.IM,M. FAIMANS 1 Ambulatoire kliniek. Henge. Hekmeyer Poels Practische toepassing van sera en vaccins. i | Weitzel „ veld Hekmeyer • Ree Gerechtelijke Veeartsenijkunde. | SER D. A. de Jong Remmelts Veeartsenijkundige politie. Thomassen Wester Paimans Geschiedenis en literatuur der Veeartsenij* Weitzel de bruin Markus II ScHOR' II nagel van Oijen Vleeschkeuring, thans kennis der mensche* Weitzel de Bruin Hoefnagel Practische vleeschkeuring lijke voedingsmiddelen v. dierl. oorsprong. Koenen j "\y/ind Landhuishoudkunde. ^ Landhuishoudkunde. de vakken vroeger door De Bruin gegeven en hoefkunde van Schimmel. Bij het over* lijden van Van Esveld werd de anatomie toevertrouwd aan Krediet, Kroon doceert sindsdien voederkennis en gezondheidsleer der huisdieren. Het wordt echter tijd de ontwikkeling der kli* nische vakken nader onder het oog te zien. Reeds bij den dood van Thomassen en de benoeming van Wester (1917) was men het erover eens, dat voor het onderwijs in de kliniek geen voldoend aantal docenten voor* handen was. Bij den dood van De Bruin (1908), die vooral met het oog op de door hem gedoceerde verloskunde door Paimans werd opgevolgd, accentueerde zich het gemis aan een docent, die speciaal belast zou zijn met de kliniek der kleine huisdieren nog scherper. Eerst in 1911 werd door de benoeming van Jakob hierin verbetering gebracht. In het zelfde jaar meende Schimmel zijn taak als clinicus te moeten neerleggen en werd hij door Hartog als chirurg opgevolgd. Binnen den tijd van 5 jaren was dus het geheele klinische onder* wijs in nieuwe handen overgegaan. Men mag dan ook zeggen, dat in de jaren omstreeks 1911, dus weer 30 jaren na de vorige crisis, het onderwijs een periode van aanvullingen en wisselingen doormaakte. De schildering hiervan zou niet volledig zijn, indien daarbij geen melding gemaakt werd van het ontslag van Wirtz (1909). Als directeur werd hij door Schimmel, den oudste in dienstjaren, vervangen, doch voor de vakken, waarin hij onderwijs gaf, volgde nu een periode van sterke wisseling. Reeser (Rotterdam) nam dit onderwijs eenigen tijd waar, waarna het aan D. A. de Jong werd opgedragen (1910). Reeds in 1915 legde laatst* genoemde zijn ambt neder; het onderwijs werd door de conservatoren Van Heelsbergen en Baudet gegeven, totdat in 1916 De Blieck werd benoemd. De veeartsenijkundige politie werd aan Remmelts opgedragen, De Blieck nam de bacteriologie van Markus over. Van de wisseling der docenten voor de overige nog niet speciaal genoemde vakken valt weinig meer te melden. De tabel wijst deze voldoende duidelijk aan. In de laatste jaren zijn ten slotte verschillende vakken aan den rooster toegevoegd. In 1904 begon Koenen landhuishoudkunde aan deze onderwijsinrich* ting te doceeren, in 1917 trad Poels op als docent, thans buitengewoon hoogleeraar in de practische toepassing van sera en vaccins, terwijl in 1920 Sirks als privaatdocent voor algemeene erfelijkheidsleer werd toegelaten. In dit jaar werd Koenen als lector door Wind vervangen. " Op grond van het bovenstaande zou men geneigd zijn de verwachting uit te spreken, dat weer 30 jaar na 1911, dus omstreeks 1941 het onderwijs aan onze inrichting met sterke personeelswisseling te kampen zal hebben, terwijl uit de tabel blijkt, dat over de vakken van Dekhuyzen en Hoefnagel, de oudsten in dienstjaren van het doceerend personeel, het eerst de storm zal opsteken. Moet men de oplossing der dan opkomende vraagstukken aan het toeval overlaten, of kan men reeds thans maatregelen nemen, om bij deze moei* lijkheden het onderwijs zoo geleidelijk moge* lijk voortgang te doen hebben. De schijnbare wetmatigheid der zich herhalende crisis dwingt hen, wien dit onderwijs ter harte gaat, hier* over na te denken. Een beschouwing van de vakken van onderwijs en hun verdeeling over de verschillende docenten van 1821—1921 aan onze onderwijsinrichting toont de noodzake* lijkheid aan, om de beste beoefenaars der veeartsenijkunde in al haar onderdeden na een behoorlijke werkzaamheid in de practijk op een of andere wijze te ondersteunen bij hun streven om met de nieuwere wetenschap* pelijke gezichtspunten bekend te blijven en zich in een bepaald gebied nader te speciali* seeren. Het is te betwijfelen, of men dit in deze economisch moeilijke tijden geheel aan het particulier initiatief kan overlaten. Het is nog de tijd maatregelen te nemen tegen den storm van 1941. Aan wien het initiatief in deze? GERAADPLEEGDE LITTERATUUR Behalve in de programma's der Rijks--Veeartse* nijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool vindt men vele gegevens omtrent dit onderwerp in de verschillende jaargangen van den Veter» nairen Studenten*Almanak, uitgegeven door het „Veterinair Studentencorps "Absyrtus". In het bijzonder zijn hier te noemen: Onderwijzend personeel en leervakken van 's Rijks'Veeartsenijschool sedert hare oprichting door J. D. van der Plaats, veterinaire studenten: almanak van 1895, blz. 116 en Onderwijzend personeel aan 's Rijks* Veeartsenij» school sedert de oprichting der school in het jaar 1821, veterinaire studenten-almanak van 1895, blz. 154. Voor biografische bijzonderheden van de in bovenstaand artikel genoemde personen zij naar bovengenoemde bronnen verwezen. HOOFDSTUK X. DE PUBLICATIES VAN HET WETENSCHAPPELIJK PERSONEEL DER RIJKS'VEEARTSENIJSCHOOL EN DER VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL ') VERZAMELD DOOR W. H. KEESOM. De hoogleeraar Dr. J. VOSMAER. (1821 -1824). Apothekers woordenboek, of uitvoerig zamenstel der apothekerskunst en daartoe voorbereidende weten» schappen, in eene alphabetische volgorde. Eerste Deel. Zutphen 1822. De hoogleeraar»directeur, later hoogleeraar Dr. TH. G. VAN LIDTH DE JEUDE. (1821—1851). Recueil de Figures des vers intestinaux. Leiden 1829. Verklaring der Ontleedkundige afbeeldingen, ten ge» bruike voor de Veeartsen en kweekelingen van 's Rijks* Veeartsenijschool, lste aflevering, Beschrijving der been» deren van den kop des paards. Utrecht 1836. De hoogleeraar, daarna hoogleeraar»directeur Dr. A. NUMAN. (1822—1851). Proeven omtrent de werking van de Smetstoffe der koepokken op onderscheidene huisdieren met aan» merkingen daartoe betrekkelijk: Eene bijdrage tot de vergelijkende Geneeskunde; in de Vaderlandsche Letter= oefeningen, Dl. 2, 1825. Proeven en waarnemingen omtrent de inenting der pokken van schapen, door D. H. van der Meer, H. C. Medenbach de Rooy, S. Ellerbeek en G. A. Ramaer, met een vergelijkend overzigt, hiertoe betrek» kelijk en eene Voorrede van Dr. A. Numan, 'ssGravenhage, ter 'sLands Drukkerij, 1825. Iets over de ziekte van net rundvee, gewoonlijk het Miltvuur genaamd, benevens eenige algemeene aan» wijzingen, om dezelve te behandelen en te voorkomen. 's«Gravenhage, ter Algemeene Landsdrukkerij, 1825. Handboek der Genees» en Verloskunde van het Vee. 2de druk, Groningen 1826, 3de druk, 1833, 4de druk, 1844. Veeartsenijkundig Magazijn, 6 Deelen van 1827—1847. Het 4de Deel is mede afzonderlijk uitgegeven, onder den titel van Verhandeling over de heerschende Long» ziekte van het Rundvee. Utrecht 1844. Redevoering over de Veeartsenijkunde en de Inrigting van derzelver onderwijs, overeenkomstig het belang der Maatschappij, uitgesproken bij de aanvaarding zijner lessen (uit het Eerste deel van het Veearts. Mag. bij» zonder afgedrukt). Groningen 1827. Iets voor landbouwers over het zaaijen van koolzaad en andere veldgewassen op rijen met de afbeeldingen van werktuigen, welke hiertoe in de Provincie Groningen en Vriesland worden gebruikt. Groningen 1827. Teregtwijzing eener verkeerde opvatting omtrent de proeven, betrekkelijk de werking der Smetstoffe van de koepokken op onderscheidene huisdieren; in den Konst» en Letterbode van 14 Maart 1828, p. 179. Over de schadelijke eigenschappen, welke de voeder» stoffen kunnen verkrijgen.... door cryptogamische voort» brengselen, welke op dezelve huisvesten, door A. Numan en L. Marchand, het Veearts. Mag., Deel 2. 1829. Korte handleiding tot de kenteekenen der gezondheid en ziekelijkheid van het rundvee, vooral ten dienste van hen, die belast zijn met het toezicht op den invoer van buitenlandsch vee binnen het Koningrijk der Neder» landen (in April 1830, ontworpen door Dr. A. Numan). 16 blz. Verhandeling over de Koepokken, zooals dezelve natuurlijk bij het rund voorkomen, en door inenting kunnen worden voortgebragt, met Platen. Utrecht 1831. De wijze, om koeijen door kinderpokstoffe te be» smetten, en daardoor koepokken voort te brengen, volgens Dr. Sonderland, te Barmen, aan proefnemingen onderworpen; in den Konst» en Letterbode, Dl. 1, p. 388, Dl. 2, p. 2, 1831. Over de meest geschikte wijze, om de koepokstoffe te verzamelen en te bewaren. Konst» en Letterbode, Dl. 2, p. 19, 1831. Waarnemingen omtrent het langdurig verblijf boven den gewonen dragttijd van gestorvene jongen bij de moederdieren, met platen; Verh. lste kl. Kon. Ned. Instituut, Deel 3, 1831. J) Opgenomen zijn alleen die publicaties, welke bewerkt zijn in den tijd, gedurende welken de schrij» vers aan deze inrichtingen in functie waren. Beschrijving van een misvormd schaap met overtollig» heid van deelen, met Platen; dezelfde Verhandelingen, Deel 4, 1832. Over de Horzelmaskers, welke in de maag van het paard huisvesten, met Platen; dezelfde Verhandelingen, Deel 4, 1834. Mededeeling van een kort Verslag omtrent eenige proeven, genomen met het oogmerk, om, door het inenten van runderen, koepokstoffe te verkrijgen, en over de uitwerking dezer stofte op den mensen, door I. Hartog, Heelmeester te Wormerveer, in den Konst* en Letterbode, van 18 Augustus 1834. Handleiding tot de inlandsche schaapsteelt inzonder» heid met opzigt tot verbetering der wol. Tijdschrift ter bevordering der Nijverheid. Haarlem 1835—1836. Geschiedenis der Veeartsenijkunde en beschrijving der inrichting van 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht; in het Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek van Utrecht, 2Courant, jrg. 1864, 1865, 1867, 1870 en 1872. De runderpest, Bijlage tot de Landbouwcourant, onder redactie van Dr. L. Mulder, jrg. 1865—'67. Magazijn voor Landbouw en Kruidkunde, onder redactie van Dr. Ballot, jrg. 1857—1869 en 1871. Jaarboekje van de Maatschappij van Landbouw in het Arrondissement Breda, jrg. 1852, 1853 en 1855. Jaarboekje van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde te Utrecht, Jrg. 1855—1857. De leeraar Dr. J. R. E. VAN LAER. (1851—1881). I. Jennes en Dr. J. R. E. van Laer. Over de vlieglarven» ziekte der schapen. Tijdschrift, v. V. e. V. Dl. 1, p. 107, 1864. De leeraar G. J. HENGEVELD. (1853—1881). Eenige wenken over de hondsdolheid. Repert. VI, p. 109., 1853. Het rundvee op de algemeene tentoonstelling te Parijs in 1856. Haarlem 1856. Over het rundvee en zijne verschillende soorten, rassen en veredeling. Met 37 platen. Haarlem. 1858. 2de dr. 1865. Verzameling van Veeartsenijkundige Bijdragen. Uit* gegeven door de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland, onder medewerking van G. J. Hengeveld, I. Jennes en L. Swart. Utrecht 1860. Daarin: Voorloopige resultaten, getrokken uit het verslag der inentingen der longziektesmetstof, verricht door L. Swart te Barendrecht, en W. Dogterom te Krimpen a/d Lek, en verder practische beschouwingen, p. 27. Inenting der longziekte onder het rundvee in de provincie Zuid*Holland gedurende het jaar 1855. p. 85. Castratie van klophengsten, p. 164. Onvolkomene ontwrichting van den 4. vergadering van 17 Mei 1901, blz. 92). Nog iets over de toepassing der waarschijnlijkheids, rekening op medische statistiek. Naar aanleiding der berekening van Dr. D. Schermers. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 2 Nov. 1901, blz. 1028-1033, zie Psychiatrische bladen 1901, no. 6. Over de watervoorziening der Gemeented.irlitnlaitc te Utrecht. Jaarverslag der Gezondheidscommissie over 1901, Bijlage 11, blz. 26-32. Over hef verslag der Staatscommissie tot voorbereiding van maatregelen tegen verontreiniging van openbare wateren, meer bijzonder in verband met de ervaringen en toestanden te Utrecht (Tijdschrift voor sociale Hyeiëne.Mei 1902, Dl. 4, blz. 101—116). Over de inrichting van het onderwijs en de examens aan 's Rijks.Veeartsenijschool. Tijdschr. v. V e V Sept. 1903, deel 30, blz. 561-589. Over de inwerking van leidingwater op looden buizen en op tinvoeringbuizen. Vierde vergadering der ver. eeniging voor waterleidings»belangen in Nederland, blz. 60—69. Met meer plaatselijke bijzonderheden in het Jaarverslag der Gezondheidscommissie voor Utrecht over Oct.—Dec. 1902, blz. 29—33. Over het geleidingsvermogen voor electriciteit-jran drinkwateren. Vierde vergadering enz. als boven, blz. 74 - 82. Over het Jaarverslag der Gezondheidscommissiën. Tijd» schrift voor Sociale Hygiëne, Jan. 1905, VII-, blz. 58-60. Over den loop der bevolking van de Gemeente Utrecht in de laatste 30 jaren, met drie tabellen. Jaar» verslag der Gezondheidscommissie voor de Gemeente Utrecht over 1904, Bijlage II, blz. 36-43. Overzicht van de besmettelijke ziekten in de Gemeente Utrecht, April 1871—31 Dec. 1904, met negen tabellen. Jaarverslag als voren, Bijlage III, blz. 44—62. Atomgewichte. Landolt*Börnstein Physikalisch«Che« mische Tabellen, 3*e Auflage, Berlin 1905. Bijdragen tot de geschiedenis van 's Rijks»Veeartsenij» school. IV. Uitgaven en Inkomsten. Tijdschr. v. V. en V. Augustus 1905, deel 32, blz. 522—548. Bijdragen tot de geschiedenis van 's Rijks»Veeartsenij» school. V. Over de terreinen en gebouwen. Tijdschr. v. V. e. V. deel 33, Oct. 1905, blz. 1—31 en Jan. 1906, blz. 199—226. VI. Manege, kleine stallen, electrische installatie. Tijdschr. v. V. e. V, deel 33, Sept. 1906, blz. 737—746. Waarschijnlijkheidrekening en statistiek. Pharmaceu» tisch Weekblad, Aug. 1906, blz. 829-839 ; 853—863 en 877—886. Het onderzoek naar de samenstelling van het water der Zuiderzee. Provinciaal Utrechtsen Genootschap, sectievergadering 4 Juni 1906, blz. 23—37. Dr. M. H. J. P. Thomassen : in memoriam. Communico, Februari 1907. Een klein museum bij de Generale controle van 's Rijks Munt; geschiedenis van het zilver»essaai langs den natten weg. Chemisch Weekblad 16 Maart 1907 blz. 151—161. Nederlandsche wiskundigen in de zestiende eeuw; Stevin, Gemma. Provinciaal Utrechtsch Genootschap, sectie voor letterkunde, 4 Juni 1907, blz. 32—35. In Memoriam M. G. de Bruin. Veterinaire Studenten» almanak voor 1909, blz. 55—62. Uit de geschiedenis van het tegenwoordige gebouw „Absyrtus". Communico 1 Febr. 1909, Vd« Jrg. no. 5. De vervuiling van het water der beek in Twickel. Rapport uitgebracht aan de Arrondissement»Rechtbank te Almelo door J. W. Jenny Weijerman, j. D. van der Plaats en W. G. C. Gelinck. Gedrukt 24 Dec. 1908, 98 blz. en 20 bijlagen. Beknopte handleiding voor de beoordeeling van pompwateren, Juli 1909. Een mineralogische curiositeit. Sectievergadering van het genootschap voor Natuur», Genees» en Heelkunde Amsterdam, 25 Februari 1910. Over Zandfiguren. Sectievergadering als boven. De verontreiniging van openbare wateren en de wetsontwerpen te dier zake, Praeadvies aan het 15Je Gezondheidscongres op 24 September 1910 te Leiden. Tijdschrift voor Sociale Hygiëne, 12de jaargang blz. 275. Bij het portret van W. C. Schimmel, directeur van 'sRijles»Veeartsenijschool. Veterinaire Studenten Almanak voor 1911, blz. IX—XIII. Het rapport der Ineenschakelings»Commissie: Over» zicht en inleiding; het Lyceum als inrichting van voorbereidend hooger onderwijs. Berichten en mede» deelingen der Vereeniging V. E. O. Dec. 1910, no. 27 blz. 2-9 en 83-88. De opleiding tot veearts volgens de voorstellen der Ineenschakelings«Commissie. Veterinair Studenten Maandblad Jan. 1911, Blz. 1-5. J. H van 't Hoff, 30 Aug. 1852-1 Maart 1911, Ibid. April 1911, blz. 2—6. Over de Kalender. Archief voor de verzekerings» wetenschap en aanverwante vakken. Sept. 1911, deel 12, blz. 349-364. Vijf en twintig jaren, 1887—1911. Veterinaire Studenten Almanak voor 1912, Jubileum»uitgave blz. VIII-XVI. Uit de familiepapieren der Toussaints. Provinciaal Utrechtsch Genootschap, sectie voor letterkunde, 6 Juni 1911, blz. 26-32. Over de Kalender der Joden, met 3 tafels: Archief voor de verzekeringsBas.) Rapport pour le VIme Congrès international vétérinaire tenu a Berne 1895. Die Bekampfung der Lungenseuche in Holland, Dane* mark, Luxemburg und Belgien. Idem, Bern 1895. Het ls»e en 2de boek van de Handleiding tot de paardenkennis voor de cadetten der cavalerie en artillerie, door W. C. Schimmel, enz.; 2de geheel omgewerkte druk. Breda 1895. Moyens pour empêcher la propagation de la tuber» culose. In het verslag van het hygiënisch congres ge» houden te Buda*Pesth in 1895. Het paard in de oudheid, met teekeningen van H. Markus. Het paard, iaarg. 18%, afl. 1. Bacteriaemie met haematogene nephritis, urocystitis (bacteriurie) der kalveren. Tijdschr. v. V e. V. Dl. 23, p. 355, 18%; 24, p. 307, 1897. Nephritis Chronica bij het paard. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 24, p. 107, 1897. Ook in;Annales de médecine vétérinaire. Une nouvelle septicémie des veaux. Avec néphrite & urocystite (Bactériurie) consécutives. Annnales de 1'institut Pasteur. T. 11, p. 523, 1897. Het contagium der pleuro»pneumonia contagiosa van het rund Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 25, p. 321, 1898. Verslag over het 4de tuberculose»congres. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 26, p. 90, 1899. Aetiologie en pathogenesis van endocarditis acuta. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 26, p. 143, 263. 1899. Over hemiplegia laryngis bij het paard. Tijdschr. v. V. Dl. 28, p. 3,1901; 29, p. 462, 1902. Ook Mon. f. Tierh. Neuritis interstitialis prolifera van den plexus sacralis bij het paard. Tijdschr. v. V. Dl. 28, p. 145, 1901. Ook Mon. f. prakt. Tierh. Opstijgende ruggemergsdegeneratie als gevolg van neuritus peripherica. Ibid. p. 241. Ook Mon. f. prakt.Tierh. Verlamming der knieschijftrekkers (nervus cruralis» paralyse). Ibid. p. 249. Ook Mon. f. prakt. Tierh. Paralysis van den nervus obturatorius. Ibid. p. 337. Ook Mon. f prakt. Tierh. Over de indentiteit der tuberculose bij mensch en rund. (Voordracht, gehouden 26 Juli 1901 op het tuberculose congres te Londen). Ibid. p. 547. Ook Recueil de Médecine vétérinaire. T. 78, p. 529, 1901. Het 50Jarig jubileum van Dr. Willems te Hasselt. Tijdschr. v. V. Dl. 28, p. 82. 1901. Een enzoötische bulbairparalyse bij het paard. Tijdschr. v. V. Dl. 29, p. 438. 1902. Ook Mon. f. prakt. Tierh. Neuritis peripherica bij chronisch saturnismus van het paard. Tijdschr. v. V. Dl. 30, p. 356, 1903. Ook in Monatschrift für Psychiatrie und Neurologie. L'immunisation des jeunes bovidés contre la tuber» culose. Recueil de médecine vétérinaire. T. 80, p. 5, 1903. De Veeartsenijschool als 6de faculteit der Utrechtsche Universiteit. Tijdschr. v. V. Dl. 31, p. 11, 1904. Professor E. Nocard. Ibid. p. 46. L'enseignement vétérinaire en Hollande. Revue gé» nérale de Médecine Vétérinaire. T. 3, p. 155, 1904. Les streptococcies et leur traitement curatif et pré» ventif. Ibid. p. 289. Vaccination contre la tuberculose. Rapport voor het VUIe internationaal veeartsenijkundig Congres, gehou» den te Budapest, 3—9 Sept 1905. De immuniseering van het rund tegen tuberculose. 's«Gravenhage. 1906. De leeraar D. F. VAN ESVELD. (1881—1912). Mededeeling over enkele krachtvoeders. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 13, 1886. Handwortel en ondervoet van het paard. ibid. Peremolie bij een veulen. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 14, 1887. Schistosoma reflexum bij een lam. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 15, 1888. Vleesch en melk a's oorzaken van tuberculose. Neder* landsch Tijdschrift voor Geneeskunde. 1889, Deel 2. Over keuring van vleesch, vooral met het oog op de wenschelijkheid van het oprichten van een abattoir. Utrecht, 1890. D. F. van Esveld en Jhr. L. J. Quarles van Ufford. Verslag der Commissie voor het onderzoek van asphyxiatie,toestellen te Erussel en Londen. Februari 1894. De keuring van vee en vleesch in Nederland. Rapport uitgebracht door het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bev. der Veeartsenijkunde in Nederland. Utrecht, 1894. Het Hoofdstuk „Paardenrassen" in: Handleiding tot de Paardenkennis voor de cadetten der cavalerie en artillerie, door W. C. Schimmel, enz. Breda. 1885. Idem in id. 2e druk, Breda 1895. Keuring van vee en vleesch. Geneeskundige bladen, 2e reeks No. 8. Haarlem 1895. Verslagen van de werkzaamheden der Commissie van toezicht op vee en vleesch in de Gemeente Utrecht, over de jaren 1882—1899. Gemeenteverslag. Utrecht. Welke maatregelen kunnen er genomen worden tot bestrijding der tuberculose bij het rundvee? Inleiding in het Utrechtsch Genootschap voor Landbouw* en kruidkunde op 25 April 1896. Weekblad voor Zuivel* bereiding en Veeteelt No. 8 en 9, 1896. Abattoir*rapport, geplaatst in: Rapport van de Raads* commissie in zake het abattoir. Utrecht 1897. Hulde aan Dr. L. J. van der Harst. Een gouden feest (afdeeling Utrecht). Tijdschr. v. V. e. V. Deel 24.1897. Vleeschkeuring en abattoirs. Inleiding van dit onder* werp op het 2e Congres voor openbare gezondheids* regeling te Amsterdam, gehouden 23 —24 September 1897. Verslag van dit Congres: Amsterdam, 1898, en Tijdschr. v. V. e. V. Deel 25. 1898. Het dooden van slachtvee. Voordracht gehouden op het eerste Nationaal Congres tegen mishandelen van dieren, te Haarlem op 14 Mei 1898. Verslag van dit Congres. Melasse als voedsel voor het paard. Het Paard. 1898. Iets over steriliseeren en vernietigen van vleesch. Tijdschr. v. V. e. V. Deel 27, blz. 417. 1900. - Abattoir te Nijmegen, ibid. blz. 341. Eenige voor* en nadeelen aan abattoirs verbonden. Tijdschr. Sociale Hygiëne, jrg. 1902. D. F. van Esveld en K. Hoefnagel. Toezicht op melk. Toelichting der conclusiën, vastgesteld in de Algemeene vergadering der Veeartsenijkundige Ver* eeniging ter bevordering der kennis omtrent de keuring van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong. Tijdschr. v. V. Deel 30. 1903. Catalogus van de bibliotheek der Maatschappy ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland, Eerste gedeelte. Utrecht, 1903. Vee en Vleeschkeuring: Tijdsch. voor sociale hygiëne en hygiënische bladen, 1904. Verslag der vereeniging tot bestrijding der tubercu* lose te Utrecht, Februari 1905 -Mei 1906. Id. Mei 1906-Mei 1907. Register betreffende deel I—XXXVI van het Tijd* schrift voor Veeartsenykunde en Veeteelt uitgegeven door de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenij* kunde in Nederland. Utrecht 1911. Verder kleinere mededeelingen, verslagen enz. in het Tijdschr. voor Veeartsenijkunde en verschillende bladen. De assistent E. FABER. (1882-1884). Middelrifsbreuk bij een paard. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 12, p. 216. 1883. De assistent G. GOOSENS. (1882-1885). Over het uitwendig gebruik van jodoform. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 12, p. 199. 1883. Kreupelheid bij een paard, tengevolge van eene kneuzing van den nervus radialis. Ibid. p. 207. Over vreemde voorwerpen, met het voedsel opge* nomen. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 13, p. 3. 1886. . De assistent J. VAN TRIGHT. (1882—1885). Een bijzondere worm in de schapelong. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 12, p. 211. 1883. De Strongylus micrurus bij het rund. Ibid. p. 231. Eine pseudo.tuberculöse Form der Lungenwurm* krankheit beim Schaf und Rind. Deutsche Zs. f. Thier* med. und vergl. Path. Bd. 10, p. 371. 1884. Poortadercarcinoom bij het rund. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 13, n. 10. 1886. Myoom der blaas. Ibid., p. 12. Bijdrage tot de theorie van het herkauwen. Ibid. p. 37. De assistent P. BROUWER. (1885—1886). Strictura urethrae bij een hond. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 13, p. 188. 1886. Strabismus convergens bij een paard. Ibid. p. 190. Behandeling van chronische kreupelheden. Ibid. p 296. Het kopschudden bij paarden. Ibid. p. 298. Therapie van otitis externa purulenta bij den hond. Ibid. p. 299. Het aanleggen van kunsthoorn. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 14, p. 74. 1887. De assistent W. VERWEY. (1885—1886). Tandkyste bij een hond. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 13, p. 174. 1886. Chorea sancti Viti bij varkens. Ibid. p. 181. De assistent, later hoogleeraar Dr. D. A. DE JONG. (1885-1886, 1910 -1915). Icterus, veroorzaakt door Milthypertrophie. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 13, p. 184. 1886. . Actinomycoom in den slokdarm van een rund. Ibid. p. 291. Distomum campanulatum en Distomum felineum bij den hond. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 14, p. 57. 1887. Distomum campanulatum bij de kat. Ibid. p. 223. Rapport entre la tuberculose aviaire et celle des mam* mifères; Annales de 1'Institut Pasteur. T. 24, p. 895. 1910. Fasciola hepatica bij nuchtere kalveren. Tijdschr. V. V. Dl. 38, p. 664, 1911. Mond* en klauwzeer bij paarden. Ibid. p. 689. Enkele Trichinose-vraagstukken, Handelingen van het XIlI<*e Nederlandsch Natuur- en Geneeskundig Congres. 1911. Einige Trichinose*fragen. Centralblatt für Bacterio* logie. Bd. 59, p. 417. 1911. Belangrijke zaken in de toekomst. Tijdschr. v. V. Dl. 38, p. 3, 43, 137, 295, 1911. Nieuwe bijdrage tot de éénheid der tuberculose. Feestbundel Hector Treub, 1912. Evidence upon Foot and Mouth Disease, given before the British Departmental Committee on Foot and Mouth disease. Report of the Committee 1912 Epithelioma contagiosum bij Pyrrhula vulgaris. Tijd» schrift v. V. Dl. 39, p. 734. 1912. Intradermosreactie bij serum.anaphylaxie. Ibid. p. 737. Het instituut voor parasitaire en infectieziekten. Ibid p. 744. Die Streptococcosis der Katzen, Centralblatt für Bacteriologie und Parasitenkunde. l^te Abt. Bd. 66. p. 281, 1912. Aspergillosis der Kanarienvögel Ibid. p. 390. Rundertuberkelbacillen bij den mensch, en het niet standvastig zijn van de zoogenaamde „typen", van tuberkelbacillen. Nederlandsch tijdschrift voor Genees, kunde. 1913. I. p. 113. Revue générale de médecine vétérinaire. T. 22, p. 1. 1913. Sur le développement de la Douve hépatique. Recueil de médecine vétérinaire. T. 90. p. 565. 1913. Over eenige huidsschimmelziekten, bij den mensch en bij dieren voorkomend, uit een oogpunt van hygiëne. Nederlandsch Tijdschr. voor Geneeskunde. 1913.1. p. 405. Een diphtheriesdebat te Berlijn. Nederlandsch Tijdschr. voor Geneeskunde. Ibid. p. 1104. Het verband tusschen de paratyphusinfecties bij mensch en dieren. Nederlandsch Tijdschr. voor Genees» kunde. 1912. II, p. 1762. Revue générale de médecine vétérinaire. T. 22. p. 117, 1913. Ueber einen Bacillus der Paratyphus B.sEnteritis» gruppe als Ursache des seuchenhaften Abortus der Stute. Centralblatt für Bakteriologie und Parasitenkunde. Abt. I Orig. Bd. 67. p. 148. 1913. De oorzaak der tuberculose in de laatste 30 jaren. Vet. Stud. Maandbl. "Absyrtus" 3. No. 4 p. 7. 1913. De keuring vóór het slachten in het ontwerp van wet, houdende bepalingen tot wering van vleesch en vleeschwaren, die voor de gezondheid schadelijk: zijn. Tijdschr v. V. Dl. 40, p. 745, 896, 1913. Sur le bacille de la tuberculose aviaire chez les mammis fères. Folia microbiologica, III Jhrg. Heft. 1. p. 1.1914. Vogeltuberkelbacillen bij zoogdieren. Tijdschrift voor vergelijkende geneeskunde, gezondheidsleer en parasi. taire en infectieuze dierziekten. Dl. 1 p. 45. 1915. Intradermale und konjunktivale Schwangerschaftss reaktion. Münchener Medizinische Wochenschrift. Bd.61. p. 1502. 1914. Tijdschr. v. Vergel. Geneesk. Dl. 1, p. 77, 1915. Tuberculosis, and the so.-called Types of Tubercle Bacilli. Report of the Tenth International Veterinary Congress, London 1914, II p. 234. Sur 1'opportunité d'installer une commission inter< nationale pour la hitte contre la tuberculose des animaux. Rapport a la Commission permanente des Congrès internationaux de Médecine Vétérinaire. 1914. Overzicht der niet>bacterieele parasitaire ziekten. Deel I, Algemeen gedeelte en phytoparasitaire ziekten. Leiden 1914. Insecten en andere lagere dieren als overbrengers van ziekteoorzaken. Maatschappij DiUgentia. Natuurkundige voordrachten 42*te serie 'ssGravenhage. 1913—1914. Le rapport entre les infections paratyphiques de 1'homme et des animaux. Comptes Rendus du premier Congrès de pathologie comparée 1914. Sur la fréquence du bacille tuberculeux des boeufs chez 1'homme et sur I'inconstance des types du bacille de la tuberculose. Ibid. 1914. Sur quelques (dermato.) mycoses communes a 1'homme et aux animaux du point de vue hygiénique. Ibid. 1914. Paratyphus bij geiten. Tijdschr. v. VergeL Geneesk, Dl. 1. p. 77. 1915. De oorzaak der vleeschvergiftigingen. Ibid. p. 113. Onderzoekingen omtrent kunstmatige afkoeling van visch door P. A. van Driest, 2 lisinsufficientie. b. Fseudoleukaemie bij een paard. c. Multiple verlammingen bij een paard (samen met den Heer Thomassen.) Hetzelfde in Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1889, 2de deel. Mededeelingen uit het physiol.-pathol. laboratorium van 's R. V.A.S. Tijdschr. v. V. en V. 1890, deel 17. a. Fen carcinoom in de vena cava van een hond. b. Pseudoleukaemie bij een kat. c. Over ontaarding van periphere zenuwen bij dieren. d. Tabes dorsalis bij een hond, met een paar op» merkingen over de studie der zenuwziekten bij de huisdieren. Over de permeabiliteit der roode bloedlichaampjes in verband met de isotonische coëfficiënten. Versl. Kon. Ac. v. Wet., 1890. R. III, Dl. 7. Zeitschr. f. Biologie 1889, Bd. 26, S. 414. Zeitschr. f. physik. Chemie 1890. Over de regeling der bloedbestanddeelen bij kunst» matige hydraemische plethora, hydraemie en anhydraemie. Versl. Kon. Acad. v. W. 1890 R. III, Dl. 7. Zeitschr. f. Biologie 1890. Bd. 27, S. 259. Electriciteit, opgewekt door de ademhaling. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1890, Dl. 1. Centralblatt f. Physiologie, 7 Juni 1890, Heft 5. Invloed van den N. sympathicus op de ademhaling. Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde 1891, Dl. 2. Zeitschr. f. Biologie 1891, Bd. 28, S. 305. Over de purgeerende werking van middenzouten. Tijdschr. v. V e. V. 1891, Dl. 18. Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde, 1891, Dl. 2. Over den invloed der ademhaling op de permeabili* teit der bloedlichaampjes. Versl. Kon. Acad. v. W. 1891, R. III, Dl. 9. Zeitschr. f. Biologie 1891, Bd 28. S. 405. Over den invloed van zuur en alkali op gedefibri* neerd bloed. Versl. Kon. Acad. v. W. 1892, R. III, Dl. 9. Arch. f. Anatomie und Physiologie, physiol. Abth. 1892, S. 513. Recueil des Travaux êhimiques des PayssBas, Tome 11, No. 2, 1892. Over het onderscheid in samenstelling tusschen arte» rieel en veneus bloed. Bijdrage tot de methode van vergelijkend bloedonderzoek. Verh. Kon. Acad. v. W. 1892, Dl. 1, No. 5. Archivesde Physiologie, avril 1893, No. 2. Ueber den Einfluss von Saure und Alkali auf die Permeabilitat der lebendigen Blutkörperchen, nebst einer Bemerkung über die Lebensfahigkeit des dehbri» nirten Blutes. Archiv f. Anat. u Physiol., physiolog. Abth. Suppl. 1893, S. 153. Vergleichende Untersuchungen von arteriellem und venösem Blute und über den bedeutenden Einfluss der Art des Defibrinirens auf die Resultaten von Blutana» lysen. Ibid. S. 157. Het onderwijs in pract. bacteriologie aan 's R.V.A.S. Tijdschr. v. V. e. V. 1892, Dl. 19. Onderzoekingen over de lymph. Verh. Kon. Acad. v. Wet. 1893, Dl. 3, No. 3. Untersuchungen über die Lymphbildung, ins Beson» dere bei Muskelarbeit. Zeitschr. f. Biologie. 1893, S. 143. Een lymphdrijvende bacterie. Verh. K. A. v. W. 1893, Dl. 3, No. 5. Bactérium lymphagogon. Contribution a 1'étude de 1'hydropisie. Flandre médicale. 1894, No. 6. Die physiologische Kochsalzlösung und die Volums» bestimmung der körperlichen Elemente im Blute. Cen» tralblatt. f. Physiologie, 17 Juni 1893. Hydrops von mikrobiellem Ursprung. Beitrag zur Physiologie und Pathologie des Lymphstroms Ziegler's Beitrage zur allgem. Pathol. u. pathol. Anat. 1893. Bd. 14. Ned Tijdschrift voor Geneeskunde, 1893, Dl. 2, No. 24. Deutsche medicin. Wochenschrift 1893, No. 42. Deutsche Zeitschr. f. Thiermedicin u. vergl. Pathologie, Bd. 20, S. 113. Die physiologische Kochsalzlösung und die Volums» bestimmung der körperl. Elemente im Blute. Antwort an Herrn Dr. M. Bleibtreu. Centralblatt f. Physiol. 27 lan. 1894. Ueber die Bestimmung der osmotischen Spannkraft von physiologischen und pathologischen serösen Flüs» sigkeiten mittels Gefrierpunkterniedrigung. Centralbl. f. Physiol. 24 Februari 1894. Recueil des travaux chimi» ques des Pays»Bas. 1894, T. 13, No. 2. Over den invloed der ademhaling op de verplaatsing van suiker, vet en eiwit. Verh K. A. v. W. 1894, Dl. 3, No. 10. Archiv f. Anat. u. Physiol.; physiol Abth. I89t. Die osmotische Spannkraft in den medizinischen Wissenschaften. Virchow's Archiv. f. pathol. Anat. u. f. klin. Med. 1895 Bd. 140. Maandbl. voor Natuur» wetenschappen 1895, Nos.7 en 8. Flandre médicale 1894. Chronische myelitis auf dem Boden einer Störung in der Entwicklung des Rückenmarks beim Pferde. Deutsche Zeitschr. f. Thiermedicin u. vergl. Pathol. Bd. 21. Opmerkingen over Hydrops naar aanleiding van Stariing's onderzoekingen. Ned. Tijdschr. voor Ge» neeskunde, 1894, Dl. 2, No. 25. Ueber die Reglung der osmotisch*» Spannkraft von Flüssigkeiten in Bauch» und Pericardialhönle. Ein Beitrag zur Kenntnis der Resorption. Verh. Kon. Acad. v. Wet. 1895, Dl. 4, No. 6. Belgique médicale 1895, Vol. 2, No. 31. Archiv. f. Anat. u. Physiol; physiol. Abtheilung 1895, p. 281. Zur Lehre der Lymphbildung. Du Bois*Reymond's Archiv. f. Physiologie 1895. Ueber die Förmveranderungen der rothen Blut» körperchen in Salzlösungen, Lymph 'und verdünntem Blutserum. Virchow's Archiv. 1895, Bd. 141, S. 230. Stauungshydrops und Resorption. Ibid. S. 398. Bel» gique médicale 1895, Vol. 2, No. 35. De resorptie van vochten in buik*en pericardiaalholte, benevens een paar opmerkingen over intraperitoneale transfusie. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1895, Dl. 2, No. 8. Ein Apparat, welcher gestattet, die Gesetze von Filtra* tion und Osmose strömender Flüssigkeiten bei homoge» nen Membranen zu studiren. Verh. Kon. Akad. v. Wet. Dl. 4, No. 7, 1895. Du Bois»ReymoÉ'fs Archiv f. Anat. u. Physiol. 1896 S. 36. Über Resorption aus derPeritonealhöhle.Bemerkungen zu dem Aufsatz des Herrn Dr. W. Cohnstein .Central* blatt f. Physiol. 2 November 1895. Over den invloed der intraabdominale drukking op de resorptie in de buikholte. Verh. Kon Akad. v. Wet. Dl 5. No. 1, 18%. Belgique Médicale No. 20, 1896. Hetzelfde is in 2 gedeelten verschenen in Du Bois Revmond's Archiv. f. Anat. u. Physiol. 18%. Over de permeabiliteit der roode bloedlichaampjes. Opmerkingen naar aanleiding van een opstel van Dr. G. Grijns: Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde. 1896. Dl. 1, blz. 201. Over de beteekenis van ademhaling en peristaltiek voor de resorptie in den darm. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 25 Januari 18%. Belgique Médicale 18%. Central» blatt f. Physiol. 25 Jan. 18%. Streptococcus peritonitidis equi. Unter Mitwirkung des Herrn Cand. Med. Vet. J. A. Klauwers. Centralbl. f. Bakteriol. Parasitenkunde u. Infectionskrankheiten. Erste Abth. Med. hygien. Bakteriol. u. tierische Para» sitenkunde. Bd. 19. 18%. De vriespuntbepaling der melk, als middel om ver» dunning met water te ontdekken en quantitatief te bepalen. Ned Tijdschrift voor Pharmacie 18%. Zeitschr. f. Fleisch* und Milchhygiene, Heft. 9. 18%. Bijdrage tot de bacteriologie der Vleeschvergiftiging. Bacillus cellulaformans. Onder medewerking van den Heer N. H. Wolf, med. vet. cand. Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde, Dl. 2, No. 5, 18%, Zeitschr. f. Fleisch* und Milchhygiene, Heft. 10. 18%. Over den invloed der intraintestinale drukking op de resorptie in den dunnen darm. Verh. Kon Akad. v. Wet. Dl. 5. No. 4, 1896. Du Bois.Reymond's Archiv. f- Anat. u. Physiol. 1896 p. 428. Over den invloed der ademhaling op het volumen en den vorm der bloedlichaampjes. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 28 November 1896, p. 208. Hetzelfde uitvoerig in Zeitschr. f. Biologie, 1897, p. 252 en p. 280. Zur Lymphbildungsfrage Du Bois»Reymond's Archiv f. Anat. u. Physiol., 1897, p. 132. Die Geschwindigkeit der Osmose (Lazarus Barlow's Initial rate of osmosis). Du Bois.Reymond's Archiv. f. Anat. u. Physiol.. 1897, p. 137. Über den Einflus geringer Quantitaten Alkali und Saure auf das Volum der rothen und weissen Blut» körperchen. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 27 Februari 1897, p. 368. Du Bois»Reijmond's Archiv. f. Anat. u. Physiol. 1897. Over een quantitatieve methode voor de bepaling van den schadelijken invloed van bloed» en weefsel» vocht op bacteriën. Versl. Kon. Akad. v. Wet., 21 April 1897, p. 465. Over de heilzame werking van veneuse stuwing en ontsteking in den strijd van het lichaam tegen bacteriën. Versl. Kon. Akad. v. Wet.. 21 April 1897, p. 472. Het* zelfde uitvoeriger in Tijdschrift voor Geneeskunde. 1897, Dl. 2, p. 194. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 24, 1897. Ein neues Verfahren zur Bestimmung der osmotischen Spannkraft des Blutserums. Centralbl. f. Physiol. Bd. 26, Juni 1897, p. 217. Die Gefrierpunkterniedrigung des lackfarbenen Blutes und das Volum der Blutkörperchenschatten. Du Bois* Reymond's Archiv. f. Anat. u. Physiol. 1897, p. 486. Éine Methode zur Trennung und quantitativen Be* stimmung des diffusibelen und nicht diffusibelen Alkali in serösen Flüssigkeiten. Verh. Kon. Akad. v. Wet., Dl. 6, No. 1, 1897. Du Bois»Reymond's Archiv. f. Anat. u. Physiol. 1897. Opmerkingen naar aanleiding van een opstel van Prof. Dr. C. H. H. Spronck, getiteld: Over den invloed van veneuse stuwing op infectieuse processen. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde. 1897, Dl. 2, No. 13. Die Blutkörperchenmethode für die Bestimmung des osmotischen Druckes von Lösungen und für die Be» stimmung der „Resistenzfahigkeit" der rothen Blutkör* perchen. Archiv f. Anat. u. Physiol. 1897, p. 144. Het tegenwoordig standpunt van de leer der natuur» lijke immuniteit. Tijdschrift v. V. e. V, 1898, Dl. 25. p. 149. Over den invloed van veneuse stuwing op de ver» nieling van miltvuur»virus in het onderhuidsch bind* weefsel. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 23 April 1898. Centralbl. f. Bakteriol. 1. Abth. Bd. 24, 1898, No. 9, S. 345. Over den invloed van zoutoplossingen op het volumen van dierlijke cellen, tevens een bijdrage tot de kennis harer structuur. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 28 Mei 1898. Uitvoerig in Archiv f. Anat. u. Physiol., Physiol. Abth. 1898. S. 317: Ueber den Einflus von Salzlösungen auf das Volum thierischer Zeilen. le Mittheilung. Rothe Blutkörperchen, weisse Blutkörperchen, Spermatozoa. Over den invloed van veneuse stuwing op microben. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde. Dl. 2, 1898, p. 89. Influence de la pression extérieure sur la résistance des globules rouges. L'Intermédiaire des Biologistes, A. 1, 1898, No. 19. Over den invloed van zoutoplossingen op het vo* lumen van dierlijke cellen. 2e Mededeeling. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 25 Maart 1899. Uitvoerig in Archiv f. Anat. u. Physiol., Physiol. Abth. Suppl. 1899: Uber den Einfluss von Salzlösungen auf das Volum thierischer Zeilen. 2° Mittheilung. (Darm»Trachea»Blasen» und Oesophagusepithel). Experimenten over de resorptie van zeep en vet in den dikken darm. Uittreksel der Voordracht in de Handelingen van het 7de Natuur» en Geneeskundig Congres te Haarlem, April 1899. Über den Einfluss von Kohlensaure, bezw. von Alkali auf das antibacterielle Vermogen von Blut» und Gewebsflüssigkeit, mit besonderer Berücksichtigung von venöser Stauung und Entzündung. Virchow's Archiv. Bd. 156, p. 329. Over de resorptie van vet en zeep in den dunnen en dikken darm. Versl. Kon. Akad. v. Wet., 25 No* vember 1899. Uitvoerig in Archiv f. Anat. u. Physio» logie, 1900, p. 433. Over het resorbeerend vermogen van den blaaswand, in het bijzonder voor ureum. Nederl. Tijdschr. v. Geneeskunde. Dl. 1, p. 3, 1900; Archiv. f. Anat. u. Physiol. 1899, p. 9. Lipolytisch ferment in ascitessvloeistof van den mensch. Opmerkingen over de vetresorptie en de zoogenaamde lipolytische functie van het bloed. Versl. Kon. Akad. v. Wet., 27 Januari 1900; Uitvoerig in Archiv. f. (Anat. u.) Physiologie. 1900, p. 544. Sind es ausschliesslich die Chylusgefasse welche die Fettresorptienbezorgen? Archiv f. (Anat.u.)Physiologie. 1900, p. 554. Untersuchung des Harns mittels combinirter Anwen» dung von Gefrierpunkt» und Blutkörperchenmethode. Centralblatt für innere Medizin. 1900, No. 12. Over het weerstandsvermogen der roode bloed* lichaampjes. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 31 Maart 1900; uitvoerig in een rapport uitgebracht op uitnoodiging van het bestuur van het Internationaal Medisch. Congres te Parijs (2—9 Augustus 19001 in de Sectie voor Patho» logische Anatomie; „La résistance des globules rouges a 1'état physiologique et a 1'état pathologique". Troebele zwelling. Bijdrage in den feestbundel ter eere van Prof S. Talma bij de herdenking van diens 25»jarig professoraat. De assistent J. K. F. DE DOES. (1889—1899). Kropoperatie bij duiven. Tijdschrift v. V. en V. Dl. 16, p. 98. 1889. Een carcinoom in de Vena cava van een hond. Tijdschrift v. V. en V. Dl. 17, p. 156. 1890. Pseudoleukaemie bij een kat. Ibid. p. 158. De assistent A. M. VERMAST. (1889—1891). Bijdrage tot de differentiaalsdiagnostiek van rabiës. Tijdschrift v. V. e. V. Dl. 16, p. 197. 1889. De assistent W VAN DER BURG. (1893-1894). Rib^resectie bij een veulen. Tijdschr. v- V. e. V. Dl. 21, p. 299. 1894. Iets over de Veeartsenijscholen en de positie der veeartsen in het buitenland, ibid. p. 310, 352 en dl. 22, p. 21, 1895. Wetsontwerp tot regeling van de uitoefening der veeartsenijkunde in Frankrijk. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 22, p. 25. 1895. De leeraar M. G. DE BRUIN. (1893—1908). De behandeling van de zoogenaamde „Hundesitzlage" van het veulen bij de verlossing van de merrie. Tijdschr. v. V. e. V, deel 21, p. 281, 1894. Is de meening juist, dat alleen bij zuiver bloed, de eigenschappen van de ouders constant op de nakome» lingen worden overgebracht? Hippos. 1894, No. 8. Antwoord van den schrijver van bovenstaand artikel, naar aanleiding van opmerkingen hierover door Cross» looker. Hippos. 1894, No. 9. De paardenfokkerij in Gelderland. Hippos. 1894, No. 11. De pelvimetrie en haar beteekenis voor de veeart» senijkundige praktijk. Tijdschr. v. V. e. V. deel 22, p. 1, 1895. Necrologie: G. J. Hengeveld. Ibid. p. 99. Emplastrum acre anglicum en diens aanwending in de chirurgie. Ibid. p. 122. Behandeling der hondeziekte. Ibid. p. 126. De behandeling van hondeziekte door subcutane inspuiting eener oplossing van Jodiumtrichloride. Ibid. p. 177. Behandeling van hondenziekte met joodtrichloride. Ibid. p. 368. Overervingsvermogen, erfelijkheid van deugden en gebreken in de paardenfokkerij. Het paard, 1895, le ad. Behandeling van het tusschenklauw»panaritium bij de koe. Tijdschr. v. V. e. V. deel 22, bl. 364. 1895. Verwijdering van vreemde lichamen uit den slokdarm van het varken. Ibid. bl. 370. Die Geburtshilfe beim Rind. VII Band, I Theil von Bayer's und Fröhner's Handbuch der thierarztlichen Chirurgie und Geburtshilfe, Wien und Leipzig 1897. 2" Aufl. 1902. Een en ander over paardenfokkerij, Het paard, jaar» gang 1897 aflevering 11. De opvoeding van het veulen, ibid., aflevering 12. Meierei C. Bolle, AltsMoabit, Berlin. Weekblad voor Zuivelbereiding en Veeteelt, November 1897. Milchanstalt „Victoriapark", Berlin, ibid. November 1897. Necrologie F. Th. Weitzel, Tijdschr. v. V. e. V. deel 25, blz. 97, 1898. Idem Veterinaire Almanak 1898. Bijdrage tot de casuïstiek en de aetiologie der extra» uterine graviditeit. Tijdschr. v. V. e. V. deel 25, blz. 247. 1898. De aetiologie en de diagnose van cornage. Ibid. blz. 307. Een geval van pyaemie bij het rund. Tijdschr. v. V. en V. deel 26, blz. 27. 1899. De uitoefening der practische verloskunde ten platte» lande. Ibid. blz. 344. Repliek op een artikel van F. W. van Dulm, over het onderzoek op cornage. Ibid. blz. 171. Jahresbericht über die Leistungen auf dem Gebiete der Veterinarmedicin. Hollandische Literatur über 1898, 1899, 1900, 1901, 1902, 1903, 1904, 1905, 1906. Die traumatische Pericarditis des Rindes. Monatshefte für praktische Thierheilkunde, Band 11. Heft 1. 1899. De drachtigheid der merrie en het veulenen, met de verpleging van merrie en veulen. Het Paard, 5Je jaargang, afl. la, lb, 2 en 3; overgenomen in het Maandblad van oudsleerlingen der Rijks*Landbouw< school, jaargang 11, Nos. 123, 129 en 151. 1899. Transmigratio extra»uterina und extrasuterine Gravi» ditat, Berliner Thierarztliche Wochenschrift 1900, No. 1. Hysterectomie bei dem Hunde. Ibid. No. 7. Paravaginale Abscesse bei der Stute. Ibid. No. 14. Prolapsus vaginae bei Hunden. Ibid. No. 16. Laparotomie als Explorativoperation bei Krankheiten der weiblichen Geschlechtsorgane. Ibid. No. 34. Ueber Hydrops der Fruchthüllen des Rindes, Sammel» referat und eigene Untersuchungen. Ibid. No. 30. Een geval van hydrallantois bij het rund. Tijdschrift v. V. en V. Deel 27, blz. 1. 1900. Verscheuring van de musculus gastrocnemius na kalf» ziekte. Ibid. blz. 34. Mastitis bij niet melkgevende koeien. Ibid. blz. 167. Is het noodig bij irrigatiën van den uterus steeds antiseptica te gebruiken? Ibid. blz. 168. De resultaten der behandeling van kalfziekte door inspuiting eener oplossing van jodetum kalicum in den uier. Ibid. blz. 361. Poels' Verfahren zur Bekampfung der KaTberseuche. Berliner thierarztliche Wochenschrift. 1901, No. 21. Die emphysematöse Frucht. Ibid. No. 24. Metritis tuberculosa des Rindes und congenitale Tu» berculosa des Kalbes, Sammelreferat. Ibid. No. 25. Strictur des Rectums in Folge eines durch den Deckact entstandenen parametralen Infiltrats. Ibid. No. 28. Bijdrage tot de casuistiek der abnormale verlossing van de merrie, inscheuring van de cervix uteri en parametritis. Tijdschr. v. V. Deel 28, afl. 10. 1901. M. G. de Bruin, Bovine Obstetrics, translated by W. E. A. Wyman, M. D. V, V. S. Authorized Edition. New»York, 1902. Die Vèreinfachung der Embryotomie durch den Ge» brauch der Kettensage. Berliner thierarztliche Wochen» schrift, 1902, No. 22. De chronische endometritis onzer huisdieren. Tijd» schrift v. V. deel 29, blz. 291 en 455. 1932. Een kort. incubatietijdperk van tetanus. Tijdschr. v. V. deel 30, blz. 429. 1903. Untersuchungen über die Contractionen des Uterus und die Wirkung der Bauchpresse wahrend der Geburt. Berliner tierarztliche Wochenschrift 1903, No. 8. Idem Journal de méd. vét. et de zootechnie. 31 mars 1903. Die emphysematöse Frucht. Berl. tierarztl. Wochen» schrift 1903, no. 32. Idem journal de méd. vét. et de zootechnie. 31 aöut. 1903. Die Hygiëne der Geburt als Prophylaxis beim Kalber» sterben. Fortschritte der Veterinar»Hygiene, September 1903. De uierziekten van het rund, Tijdschr. v. V. deel 31, blz. 331, 369 en 425; 1904. Schweizer Archiv für Tier» heilkunde, Jrg. 1935, Heft 1. Het verwerpen bij runderen en paarden. \Ceekblad voor zuivelbereiding en veeteelt van 28 Februari 1904. Deutsche landwirtschaftliche Tierzucht, 6 Mei 1904. Ruptura uteri beim Pferd und Rind. Berliner tier» arztliche Wochenschrift 1934, no. 1. Journal de Mé» decine vétérinaire de Lyon, Janvier 1904. Le Progrès Vétérinaire, Septembre 1904. Der Unterricht in der praktischen Geburtshilfe. Berliner tierarztliche Wochenschrift, Jrg. 1905, no. 48. Die Geburt eines Schistosoma reflexum. Berliner tierarztliche Wochenschrift, 1905, no. 2. De infectieuse scheedes en baarmoederontsteking bij runderen. Verslag uitgebracht aan Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid omtrent een onderzoek naar deze in sommige streken van Duitschland voorkomende ziekte. Tijdschrift v. V. deel 32, blz. 159. 1905. De onvruchtbaarheid, het opbreken en de vroegs geboorte bij runderen als gevolgen van den besmette» lijken scheedes en baarmoedercatarrh. ibid. blz. 497. Untersuchungen auf dem Gebiete der Physiologie und Pathologie der Geburt. Berliner tierarztliche Wochenschrift. 1906, no. 1. De aetiologie der uierontstekingen. Nederlandsch Weekblad voor Zuivelbereiding en Veeteelt, 20 Maart 1906. Der Kaiserschnitt beim Schweim. Berliner tierarztliche Wochenschrift, 1907, no. h L'étiologie des inflammations de la mamelle de la vache. Troisième Congres International de Laiterie, deuxième Section. Bijdrage tot de physiologie van het herkauwen. Tijdschr. v. V. deel 34, blz. 570. 1907. Opleiding van Veesverloskundigen (niet veeartsen). Ibid. blz. 708. De assistent, later leeraar, daarna hoogleeraar J. WESTER. (1893—1894, 1907—heden). Longsbotry omvcose; de behandeling van bot ryomy cose in het algemeen. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 21, p. 171, 1894. Periosteotomie bij spat. Tijdschr. v. V, Dl. 36, p. 913, 1909. De Deensche wet van den 19dcn April 1907, betreffende scheidsrechterlijke uitspraak in geschillen omtrent koop en verkoop van huisdieren. Tijdschr. v. V. Dl. 37, p. 3,1910. Fibrolysine. Ibid. p. 94. Arsenicaliën en trypanosomen. Ibid p. 240. Jodiumtinctuur als desinfectans van de huid. Ibid. p. 321. Kopschudden bij het paard. Ibid. p. 324. Otitis media bij honden. Ibid. p. 421. Clinische diagnostiek van inwendige ziekten. Ibid. p. 545. Chloralhydraat per os en intraperitoneaal. Ibid. p. 751. De Luxemburgsche wetgeving ten opzichte van koop» vernietigende gebreken bij dieren. Tijdschr. v. V. Dl. 38, p. 141, 1911. Rapport inzake koopvernietigende gebreken. Ibid. afl. 5. Een cholesterinegezwel in de hersenen bij een paard. Ibid. p. 211. Trypanosomen bij onze koeien. Ibid. p. 356. Een en ander over terpentijnolie. Ibid. p. 575. Bloeding in een luchtzak bij een paard. Ibid. p. 691. Diffuse periostitis bij een hond. Ibid. p. 717. Alopecia bij een hit. Tijdschr. v. V. Dl. 39, p. 193.1912. De diazoreactie bij paarden en koeien. Ibid. p. 674. Over urobiline en urobilinurie bij dieren. Ibid. p. 817. Zeitschr. f. Tiermedizin. Bd. 16, p. 467. 1912. Steriliteit bij runderen en paarden. Tijdschr. v. V. 41, p. 13. 1914. Abscessen en tumoren in de keelstreek bij het rund. Ibid. p. 197. Enkele klinische gegevens omtrent aandoeningen bij honden, ibid. p. 289. De Cammidgesreactie bij honden. Ibid. p. 297. Over terpentijnsinjecties bij paarden. Ibid. p. 530. Maagsdarmstrongylose bij geiten. Ibid. p. 621. Onregelmatige en intermitteerende hartslag bij dieren. Ibid. p. 733. „Hartblok" bij een hond door hartsdilatatie (Adam» Stokes' ziekte). Ibid. p. 752. Reflectorische polsarrhytmie bij een hond. Ibid p. 754. Klinische waarnemingen omtrent tuberculose bij paar» den. Ibid. p. 929. Onvruchtbaarheid bij bokken. Tijdschr. v. V. Dl. 42, p. 37. 1915. Adrenaline als zweetdrijvend middel. Ibid. p. 191. Mycotische maagdarmkatarrh en polyurie bij paarden door muffe haver. Ibid. p. 215. Klinische gegevens omtrent distomatose. Ibid. p. 415. Maagdarmstrongylose bij schapen. Ibid. p. 422. Steriliteit bij het rund. Ibid. p. 481. Longemphyseem bij paarden. Ibid. p. 651. Boosaardige kopziekte. Ibid. p. 779. Gerechtelijke Veeartsenijkunde. Utrecht. 1917. Een nieuwe Strongyloides bij veulens. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 44, p. 66. 1917. Centralblatt für Bacterio-logie etc. Bd. 80, 1918. Het Verleden, het Heden en de Toekomst van het veeartsenijkundig onderwijs in Nederland. Rede bij de opening der Veeartsenijkundige Hoogeschool. Maart 1918. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 45, p. 191. 1918. Een serie artikelen over „Verborgen gebreken bij het paard". Weekblad „Het Paard". 1919. Animalium Hominumque saluti. Rede uitgesproken bij de overdracht van het Rectoraat der V. H. S. aan Prof. Dr. B. Sjollema. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, p. 575, 1919. Dampigheid bij koeien na mond» en klauwzeer. Tijd» schrift v. Diergen. Dl. 47, p. 148. 1920. Hartspierdegeneratie bij mond» en klauwzeer. Ibid. p. 173. Artikelen in „Het Paard" over cornage»keuring en onvruchtbaarheid bij hengsten. 1920. Met J. A. Beijers: Casuistische mededeelingen (stille kolder, verschijnselen door voederintoxicatie; coccidiosis bij runderen, hydrops ascitis bij een paard door een ovariaaltumor). Ibid. p. 672. Met J. A. Beijers: Coccidiosis bij een schaap. Ibid. p. 768. Haemoglobinurie bij. runderen. Rede gehouden voor de Alg. Ziektekundige Vereeniging. Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde. 1920, II, blz. 446. Onvruchtbaarheid bij vrouwelijke dieren. Ibid. blz. 2732. Haemoglobinurie bij paarden. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 48, p. 89. 1921. Eierstock und Ei. Befruchtung und Unfruchtbarkeit bei den Haustieren. Berlijn. 1921. De assistent A. VAN HEUSDEN. (1894-1895). Iets over Tetanus. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 22, p. 186. 1895. De prosector anatomes H. G. VAN HARREVELT. (1894—1893). Neurectomie aan den staart. Tijdschrift voor V. en V. Dl. 23, p. 115. 1896. Bursitis intertubercularis. Ibid. p. 377. Behandeling van huidziekten. Ibid. p. 15. Penetreerende buikwond bij een koe. Ibid p. 16. Iets over het afmaken van honden. Ibid. p. 17. Naschrift op een referaat over de pathogenese en de therapie van haemoglobinurie bij het paard door Prof. Hoefman. Ibid. p. 335. De assistent J. BREEDVELD. (1895-1896). Sectio caesarea bij een varken. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 23, p. 8. 1896. Twee gevallen van wonden in het zachte gehemelte bij het rund. Ibid p. 306. Intraveneuse injectie van chloorbarium bij verstop» pingskoliek. Ibid. p. 310. Congenitale verkromming van den staart bij een, hond, met afbeelding. Ibid. p. 318. De assistent N. VAN ALTENA. (1896—1897). Intracapsulaire fractuur met bandverscheuring van het eigenlijke kniegewricht. Tijdschrift v. V. e. V. Dl. 24. p. 136. 1897. De assistent L. LOURENS. (1896—1897). De hoefsmederij aan 's Rijks»Veeartsenijschool, met 2 afbeeldingen. De Hoefsmid 2. p. 3. 1897. De leeraar Dr. P. M. J. M. E. WOLTERING. (1897—1902). Aldehyde in Aethylalcohol. Nederlandsch Tijdschrift voor Pharmacie, Chemie, Toxicologie. Jrg. '92. Een nieuw alcaloidreactief. Ibid. Jrg. '92. Een reactie op kunstboter. Ibid. Jrg. '93. Pepsine. Ibid. Jrg. '93. Opsporing van phosphorus bij vergiftigingen. Ibid. Jrg. '93. Over Saccharum lactis. Ibid. Jrg. '93. Gesteriliseerde jodoformzwachtels. Ibid. Jrg. '94. De refractometer voor boteronderzoek. ibid. Jrg. '95. Een practisch filtreertoestel. Ibid. Jrg. '95. Vogel» of menschenbloed. Ibid. Jrg. '97. Over de zuivering van ijzerhoudend grondwater. Ibid. Jrg. '97. L'épuration des eaux sousterraines contenant du fer. La Technologie Sanitaire (Bruxelles) 1897. De prosector anatomes Dr. L. G. H. G. VAN DE PAS. (1898- 1904). Parametraan» en perivaginaahhaematoom bij een mer» rie. Tijdschrift v. V. e. V. Dl. 25, p. 331. 1898. De assistent, later leeraar, daarna hoogleeraar Dr. H. MARKUS. (1898—1899, 1906-1919). Enkele ruiterbeelden. Het Paard, 1898, afl. 6. Een geval van Meckel'sche divertikel bij het paard. Tijdsch. v V. e. V. Dl. 26, p. 51, 1899. Gecompliceerde nekfistel bij het paard. Ibid. p. 228. Congenitale oorfistel bij het paard. Ibid. p. 373. Een geval van nephritis chronica bij het paard. Tijd» schrift v. V. e. V. Dl. 27, p. 25, 1900. Darmruptuur bij het paard tengevolge van Ascaris megalocephala. Tijdschr v. V. deel 33, blz. 435. 1906. Referaten der Nederlandsche literatuur in het Zeit» schrift für Infections*krankheiten, parasitare Krankheiten und Hygiëne der Haustiere, Bd. 1. 2. In Memoriam M. H. J. P. Thomassen. Tijdschr. v. V. deel 34, blz. 476. 1907. In Memoriam Dr. M. H. J. P. Thomassen. Veterinaire Studentenalmanak 1908, blz. 186. In Memoriam M. G. de Bruin, Tijdschr. v. V. deel 35, blz. 511. 1908. Bijdrage tot de kennis der torsio ventriculi van den hond. Idem deel 36, blz. 1. 1909. Die specifische chronische Enteritis des Rindes. Rap» port voor het IXe Internationale Veeartsenijkundige congres te Scheveningen. September 1909. Ontvangst van het Xle Internationaal veeartsenij» kundig congres te Utrecht. Tijdschr. v. V. deel 36, blz. 840. 1909. Gedenkteeken Thomassen, Ibid. bladz. 849. Over verleden, heden en toekomst. Openingsrede voor de 50»** algemeene vergadering der Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland. Ibid. blz. 876. Over de frequentie van tuberculose bij het kalf en bij het volwassen rund. Tijdschr. v. V. deel 37, blz. 386. 1910. Filaria immitis bij den hond in Nederland. Ibid. blz. 449. Openingsrede voor de 5ls*c algemeene vergadering van bovengenoemde Maatschappij. Ibid. blz. 619. Actinomycosis recti bij het paard. Tijdschr. v. V, deel 38, blz. 349. 1911. Myocarditis aphthosa. Ibid. blz. 619. Openingsrede voor de 52s*e algemeene vergadering van de Maatschappij ter bevordering der veeartsenij» kunde in Nederland. Ibid. blz. 747. Tegen de splijtzwam. Critiek der „Motieven voor de oprichting van een vereeniging van praktizeerende vee» artsen in Nederland. Voordracht gehouden in de ver» gadering van praktizeerende veeartsen in Zuid «Holland op den 17d«> December 1911 te Rotterdam, door F. M. de Leur, veearts te Hoorn". Tijdschr. v. V. deel 39, blz. 143. 1912. Korte geschiedenis van het Tijdschrift voor Veeartsenij» kunde, ibid. blz. III van het Feestnummer. Feestrede, uitgesproken bij de herdenking van het 50ne Section du X">e Congrès International d'Agriculture a Gand 1913. Annales de Médecine Vétérinaire. Dec. 1913. Selectie in de fokkerij der huisdieren. Tijdsch. v. V. deel 40. Afl. 5. Mededeelingen over hoefkunde. Ibid. Afl. 20. De beoordeeling van melk. Nederl. Weekblad voor Zuivelbereiding en Veeteelt. 18de Jaargang No. 35. Moderne begrippen over de fokkerij der huisdieren. Ibid. No. 44 en 50. 19de jaarg. Na 1, 3, 4 en 5 20ste Jaargang. Stof in de lucht. Ibid. 18de Jaarg. No. 52. Verslag van de afdeeling Veeteelt en Melkhygiëne der tentoonstelling in Den Haag. Ibid. 19de Jaarg. No. 23, 24 en 25. De wedstrijd in het hoefbeslag voorburgerhoefsmeden. De Hoefsmid. Afl. 9. Metingen van den hoorngroei. Ibid. Afl. 19. Sandalen für Pferde und Rinder. Der Hufschmied. Dec. 1913. Het opheffen van geslachtsdrift bij teven. De Neder» landsche Hondensport, 14de jaarg. No. 3. Leeftijdsbepaling bij den hond. Ibid. No. 7. De Paardenwet. Rapport der commissie, belast met een onderzoek naar het op 25 April 1914 ingediende ontwerp van wet, houdende bepalingen betreffende de staatszorg voor de paardenfokkerij (met de heeren F. W. v. Dclm en Joh. Plet). Tijdschr. v. V. deel 41. Afl. 14. Een eenhoofdige of meerhoofdige redactie van het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde. Ibid. Afl. 21. Het trekhondenvraagstuk Ibid. Afl. 22. Uit de geschiedenis van melk en zuivel, Nederlandsch Weekblad voor Zuivelbereiding en Veeteelt. Jrg. 19, No. 29. Gebioriseerde melk of enzyma»melk. Ibid. Nos. 33 en 53. Melk van koeien, die de melk optrekken. Ibid. No. 37. Een potstal voor de productie van modelmelk. Ibid. No. 16. Iets over veevoeder. Ibid. No. 20. Zuivere teelt of kruising voor het fokken van trek» honden, Nederlandsche Hondensport. Jaargang 20. No. 1. De ruigharige Duitsche staande hond. Ibid. No. 6. Hondenhygiëne. Ibid. No. 12. De Hondsdolheidwet. Ibid. No. 14. Die Entwicklung der Schweinezucht in Holland in den letzten 100 Jahren. Inaug. Dissert. Bern 1915. De ontwikkeling der varkensfokkerij in Nederland in de laatste 100 jaren. Doetichem 1915. De leer der leeftijdsbepaling bij de huisdieren. Maas» tricht 1915. De Paardenrassen, in het werk: Handleiding tot de Paardenkennis door Schimmel, Knel, Kroon en Tho» massen. 3de druk Breda, 1915. Voedermiddelen, die haver alt paardenvoeder kunnen vervangen (met L. Broekema). Üitg. Directie van den Landbouw. 's»Gravenhage 1915. W. C. Schimmel +. Necrologie. Tijdschrift v. V. Deel 42. 1 Jan. 1915. De domesticatie van het rund en de afstamming van het Nederlandsch Rundvee. Ibid. 1 April'19tt5. Johannes Cornelis van Effen fljB zijn afscheid). Ibid. 1 Juni 1915. Het bioriseeren, een nieuwe methode voor de be» reiding van ziektekiemvrije melk (met Dr. Baudet en Dr. van Heelsbergen) Ibid. 1 Sept. 1915. Dr. H. Re.mmei.ts. Bijschrift voor zijn portret. Vete» rinaire Studenten Almanak 1915. De Biorisator en de Bereiding van Enzyma» of Biomelk. Handelingen van het Genootschap voor Melkkunde Afl. 1. 1915. Commissiën van Waakzaamheid. Nederlandsch Week» blad voor Zuivelbereiding en Veeteelt. Jaarg. 20. No. 43. De tegenwoordige oorlog en zijn invloed op de fokkerij der huisdieren. Ibid. Nos. 3, 50, 51, 52. Jrg. 21. No. 1. De verhooging der melkprijzen. Ibid. Jaarg. 21. Nos. 5, 28, 29. Huid en Haar. De Nederlandsche Hondensport Jaar» gang 20. Nos. 3, 36, 37, 38, 41. Exterieur van den Hond. Ibid. Nos. 5, 17, 26, 32, 49. De voedermiddelen en hun gebruik, 2de druk met toevoeging: Dr. G. Krediet. De Indische voeder» middelen. Doetichem. 1916. Die Lehre der Alterbestimmung bei den Haustieren, übersetzt von Prof. Dr. H. Jakob. Hannover, 1916. Medewerking voor Zootechniek aan Oosthoek's ge» illustreerde Encyclopedie, deel I —VII, Utrecht 1916. De witte lijn in den hoef. Tijdschr. v. Diergen. Deel 42, afl. 24, 15 Dec. 1915. De opleiding der burgerhoefsmeden. Ibid. Deel 43, afl, 16, 15 Aug. 1916. Tweeklemhoefijzers. Ibid. Deel 43, afl. 20. 15 Oct. 1916. Die weisze Linie am Huf. Berliner Tierarztliche Wochenschrift. Jahrg. 31, No. 51, 23 Dec. 1916. Een nieuw pasteurisatie»toestel. Het Nederlandsch Weekblad voor Zuivelbereiding en Veeteelt. 21ste Jaarg. No. 5, 16, 20 en 21. Verplichte pasteurisatie van de afvalproducten der zuivelfabrieken. Ibid. No. 39. De reduceerende eigenschap der melk. Ibid. No. 52. Wij moeten komen tot een rationeele varkensfokkerij. Ibid. No. 23, 24, 25 en 26. Het kruis bij den trekhond. De Nederlandsche Honden» sport. 21ste jaarg. No. 11 en 15. Exterieur van den trekhond. Ibid No. 18, 30, 42 en 49, 22ste jaarg. Nr. 8. De kruisingen in de Huisdierteelt in Nederland, getoetst aan de tegenwoordige begrippen over erfelijk* heid. Brochure 6 der Vereeniging tot Bevordering van wetenschappelijke teelt. Assen. 1917. Die Schweinerassen in den Niederlanden. Jahrbuch für wissenschaftliche und praktische Tierzucht, heraus» gegeben von der Deutschen Gesellschaft für Züchtungs» kunde. 4te Jahrg. Hannover 1917. Verhooging van het productievermogen der melk» koeien. Tijdschr. v. Diergen. deel 44, afl. 7. 1917. Leeren randen in plaats van kunsthoorn. Ibid. afl. 10. De noodzakelijkheid van stalverbetering. Een vete» rinaire hygiënische toelichting. Ibid. afl. 15. De Veeartsenijkundige Hoogeschool. Ibid. afl. 21. Het gebruik van waterstofdioxyd voor het conser» veeren van melk. Nederlandsch Weekblad voor Zuivel» bereiding en Veeteelt. 23ste Jaargang. No. 27. Iets over de voeding van den hond. Nederlandsche Jager en Nederlandsche Hondensport. 22ste Jaarg. No. 5, 35, 36, 37 en 39. De waarde van hondententoonstellingen voor de hondenfokkerij. Ibid. No. 43. De standen van het paard. 25 wandplaten in licht» druk, naar fotografische opnamen (34 X 50 c.M.) in portefeuille, met geïllustreerde toelichting. Groningen, Den Haag 1918. Het instituut voor hoefkunde. Tijdschr. v. Diergen. deel 45, afl. 5, 1918. De verbinding van hoornwand en wandlederhuid in den hoef en de groei van primaire en secundaire hoornplaatjes, (samen met Dr. F. Moulin.) Ibid. afl. 23. Kan Nederland het buitenland na den oorlog helpen aan het herstel van den veestapel? Weekblad voor Zuivelbereiding en Veeteelt. Jaargang 24, No. 33. Hoefkunde en hoefbeslag. 2 Deelen (met Dr. R. H. J. Gallandat Huet). Groningen—Den Haag, 1919. Over den invloed van uitwendige factoren op de melksecretie. Tijdschr. v. Diergen. Deel 46, afl. 7. Het examen ter verkrijging van een Rijksdiploma als hoefsmid. Ibid. afl. 7. De toekomst van Zuivelbereiding en Veeteelt. Ned. Weekbl. voor Zuivelbereiding en Veeteelt, No. 21. 25*. jrg. De koe. Lichaamsbouw en inwendige organen. 5de druk. Deventer. 1919. De overerving der kleuren bij onze huisdieren, in het bijzonder bij het paard. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47. afl. 3. 1920. Over de keuring op cornage in de fokkerij van trekdieren. Ibid. afl. 3. Nog eens de overerving der kleuren bij onze huis» dieren, in het bijzonder bij het paard. Ibid. afl. 10. De taak der stamboeken. Ibid. afl. 18. De hygiëne der melkproductie. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. jrg. 1920, 2de helft. De Landbouwkundige Kring te Utrecht. Feestrede ter herdenking van het 10.jarig bestaan. Cultura, Fe* bruari 1920. Scholen voor melk* en stalpersoneel. Weekblad v. Zuivelbereiding en Veeteelt, jrg. 26, No. 33. De inschrijving van paarden in de Stamboeken, (samen met Dr. van der Plank). Genetica. Dl. 2, afl. 4. Een proeve van moderne overheidszorg op veeteelt* kundig gebied. Cultura, jrg. 33, No. 388, Jan. 1921. De assistent Dr. I. J. RINKES. (1910—1912). Recherche quantitative sur 1'introduction d'un atome d'halogène dansle phénol. Ree. d. tr. chim. 30. p. 43.1912. De buitengewoon leeraar, later leeraar, daarna hoog* leeraar Dr. J. E. W. IHLE. (1910-heden). Ueber die sogenannte metamere Segmentierung des Appendicularienschwanzes. Zoologischer Anzeiger. Bd. 35, 1910. Die Thaliaceen (einschlieslich Pyrosmen) der Siboga* Expedition. Siboga.Expeditie. Afl. 49. 1910. Ueber die Nomenklatur der Salpen. Zoologischer Anzeiger. Bd. 38. 1911. Desmomyaria. Das Tierreich. Lief. 32. 1912. Ueber einige neue, von der Siboga*Expedition ge* sammelte Homolidae. Tijdschrift der Nederlandsche Dierkundige Vereeniging. (2). Deel 12. 1912. Ueber eine kleine Brachyuren*Sammlung aus unter* irdischen Flüssen von Java. Notes from the Leyden Museum. Vol. 34. 1912. Die Appendicularien, Ergebnisse und Fortschritte der Zoölogie. Bd. III. 1913. Die Decapoda Brachyura der Siboga*Expedition. I. Dromiacea. Siboga*Expeditie. aflevering 71. 1913. Ueber einige neue, von der Siboga*Expedition ge* sammelte Cryptocnemus*Arten nebst Bemerkungen über die Systematik der Leucosiidae. Tijdschr. der Ned. Dier» kundige Vereeniging. (2) Deel 14, 1915. Ueber einige von der Siboga*Expedition gesammelte Tiefsee*Brachyuren aus der Familie der Dorippidae und ihre geograpische Verbreitung. Zoologischer An* zeiger. Bd. 46. 1916. Twee Ascariden van den hond (l»*e Bijdrage tot een naamlijst van de in Nederland voorkomende parasieten der huisdieren). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 43. 1916. Die Decapoda Brachyura der Siboga«Expedition. II. Oxystomata: Dorippidae. Siboga*Expeditie, afl. 78, 1916. Beschrijving van Strongyloides Westeri n. sp. Tijd* schrift v. Diergen. Dl. 44. 1917. Eenige Strongyliden uit het darmkanaal van Her* kauwers (2de Bijdrage tot een naamlijst van de in Ne. derland voorkomende parasieten der huisdieren). Tijd. schrift v. Diergen. Dl. 44. 1917. Strongyloides Westeri n. sp. Centralbl. f. Bakterio* logie, Parasitenkunde u. Intektionskr. I. Abt. Orig. Bd. 80. 1918. Nog 2 Strongyliden uit het darmkanaal van Her. kauwers. (3<*« bijdrage tot een naamlijst van de in Nederland voorkomende parasieten der huisdieren). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 45. 1918. Die Decapoda Brachyura der Siboga.Expedition. III. Oxystomata: Calappidae, Leucosiidae, Raninidae. Siboga.Éxpeditie, afl. 85. 1918. Ueber die geographische Verbreitung von Ancy. lostoma ceylanicum Looss. Centralbl. f. Bakteriologie, Parasitenkunde u. Infectionskr. I. Abt. Orig. Bd. 82. 1918. Ueber Ancylostoma perniciosum v. Linstow und die Strongyliden des Elefanten. Bijdrage tot de Dierkunde. Afl. 21, 1919. Een Strongylide uit den dunnen darm van den hond (4<»e bijdrage tot een naamlijst van de in Nederland voorkomende parasieten der huisdieren). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, 1919. Een Strongylide uit den dikken darm van het rund. (5de bijdrage tot een naamlijst van de in Nederland voorkomende parasieten der huisdieren). Tijdschrift v. Diergen. Dl. 46, 1919. Notiz zu meinem Aufsatz, „Ueber Ancylostoma per. niciosum von Linstow und die Strongyliden des Ele» tanten". Centralbl. f. Bakt. etc. I. Abt. Orig. Bd. 83. 1919. s Cylicostomum nanum, een nieuwe Strongylide van het paard. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, 1919. Een nieuwe CylicostomuBtasöort (C. brevicapsulatum) uit den darm van het paard. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47. 1920. Cylicostomum ultrajectinum, een nieuwe Strongylide uit den darm van het paard. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47. 1920. Een Anguillulide uit den darm van het paard (6de bij, drage tot een naamlijst van de in Nederland voor. komende parasieten der huisdieren). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47. 1920. Uncinaria stenocephala Railliet (7de bijdrage tot een naamlijst van de in Nederland voorkomende parasieten der huisdieren). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47. 1920. Hexodontostomum markusi n. gen., n. sp., eine neue Strongylide des Pferdes. Centralbl. f. Bakt. etc. I. Abt. Orig. Bd. 84. 1920. Eine neue Cylicostomum.Art (C. mucronatum) aus dem Darm des Pferdes. Centralbl. f. Bakt. etc. I. Abt. Orig. Bd. 84. 1920. Cylicostomum brevicapsulatum n. sp., eine neue Strongylide aus dem Darm des Pferdes. Centralbl. f. Bakt. etc. I. Abt. Orig. Bd. 84. 1920. Bemerkungen über die Gattungen Cylicostomum, Poteriostomum und Craterostomum. Centralbl. f. Bakt. etc. I. Abt. Orig. Bd. 85. 1920. Over de larvale ontwikkeling van Oxyuris equi (Schrank) (te zamen met G. J. van Oordt). Versl. Kon. Akad. Amsterdam. Wis. en Natuurk. afd. Dl. 29. p. 64-74. 1920. Eenige hoofdzaken der zoölogische nomenclatuur. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47. 1920. De leeraar, daarna hoogleeraar Dr. H. JAKOB. (1911—heden). Der Gesundheitszustand und die vorkommenden Krankheiten der Haustiere in den Niederlanden im Jahre 1910. Münchener T. W. 56. Jahrg. -No. 20, 21, 22, 1912. Diagnose und Therapie der inneren Krankheiten des Hundes, einschliesslich der Haut, Augen und Ohren» erkrankungen. Stuttgart. 636 blz. 1913. De Acariasis en haar behandeling. Tijdschr. v. V. 1912, afl. 23. Ook Münchener. T. W. No. 2, 3, 4, 5, 1913. Het katheteriseeren bij den vrouwelijken hond. Tijdschr. v. V. afl. 18, 1912. Ook Münchener T. W. No. 48, 49. 1912. Therapeutische, casuïstische en statistische mededee» lingen uit de kliniek voor kleine huisdieren van 's Rijks* Veeartsenijschool. Kliniekjaar 1911—1912. Tijdschr. v. V. afl. 9. 1913. Ook Zeitschr. für Tiermedizin. Bd. 17, 1913. Hofstede Oud*Bussum bei Amsterdam, ein Muster* betrieb für hygiënische Milchgewinnung. Süddeutsch* Landwirtsch. Tierzucht No. 8, 1913. Therapeutische, casuïstische en statistische mededee* lingen uit de kliniek voor kleine huisdieren van 's Rijks* Veeartsenijschool. Kliniekjaar 1912—1913. Tijdschr. v. V. Afl. 11. 1914. Ook Zeitschr. für Tiermedizin, Bd. 18, 1914. Mededeelingen uit de kliniek voor kleine huisdieren en de afdeeling Pharmacologie en Toxicologie van 's Rijks*Veeartsenijschool te Utrecht. Kliniekjaar 1913 tot 1914. Tijdschr. v. V. 1915. Ook Berliner T. W. No. 38, 39, 40, 41, 1915. Over eenige ontharingsmiddelen. Tijdschr. v. V. afl. 15, 1915. Ook Deutsche T. W. No. 29, 1915. Intracutane tuberculinatie volgens de methode van Van Es en Schalk bij de diagnostiek van kippentuber* culose (te zamen met L. Gazenbeek). Tijdschr. v. V. Afl. 15,1915. Ook Zeitschrift für Infectionskrankheiten. Hft. 3, 4, 1915. Mededeelingen uit de kliniek voor kleine huisdieren. Kliniekjaar 1914—1915. Tijdschr. v. Diergeneesk. afl. 11, 1916. Ook Berliner T. W. No. 30, 31, 1916. Een abnormaal lang vreemd voorwerp in den tractus intestinorum bij een taxhond. Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 43, afl. 12, 1916. Ook Berliner T. W. No. 18, 1916. Over eenige interessante gevallen. Tijdsch. v. Dier* geneesk. 43ste deel, afl. 13, 1916. Ook Berliner T. W. 1916. Het pijnloos dooden van honden door intraperitoneale injecties met magnesiumsulfaat. Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl 43, afl. 16. Ook Deutsche T. W. No. 30, 1916. Die Lehre der Alterbestimmung bei den Haustieren von H. M. Kroon, aus dem Hollandischen ins Deut* sche übersetzt. Hannover 1916. Over het snel dooden van honden en katten door intracardiale injecties met magnesiumsulfaat. Tijdschr. v. Diergeneesk. afl. 14, 1917. Ook Deutsche T. W. Jrg. 25, No. 37, 1917. Over de waarde van het onderzoek der oogen in verband met ziekten van algemeenen aard. Tijdschr. v. Diergeneesk. afl. 9. 1917. Ook Berliner T. W. No. 30. 1917. Een geval van tuberculose bij een hond (te zamen met L. J. J. Geldof). Tijdschr. v. Diergeneesk. bl. 343, 1917. Honderd en tachtig kiezelsteenen in den tractus intestinalis van een' dashónd, welke zonder nadeel den darm passeerden (te zamen met P. de Jong). Tijdschr. v. Diergeneesk. afl. 15. 1917. Ook Berliner T. W. No. 26. 1917. Over temporaire en permanente resten van irispigment (z. g. pigmentvlekken) op de voorste lensvlakte. Tijdschr. v. Diergeneesk. blz. 540, 1917. Ook Berliner T. W. No. 19. 1917. Een groot extra* en intrathoracaal fibrochondroom bij een hond. Tijdschr. v. Diergeneesk. deel 45, afl. 12, 1918. Ook Berliner T. W. No. 41. 1919. Over spontane en mechanische ablatio retinae bij den hond. Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 46, blz. 353,1919. Ook Berliner T. W. No. 51, 1919. De cataracta senilis van den hond, een maatstaf tot schatting van den leeftijd, tevens vergelijkende onder* zoekingen over de waarde der leeftijdsbepalingen naar het gebit en het grijs worden der hoofdharen. Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 46, blz. 387.1919. Tierarztliche Augenheilkunde. 600 blz. Berlin. 1920. Die übertriebene und vielfach unbegründete Beschul* digung des Alkohols als Ursache von Krankheiten des Menschen unter Berücksichtigung derselben Krank' heiten bei Tieren. Spezialmonatschrift für die gesamte Brauerei* und Malzereibetriebskontrolle. 1920. Cystolithiasis, Urocystitis, Cystotomie en Urethrotomie met complicaties bij den hond (te zamen met Dr. A. Klarenbeek). Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 47, afl. 4,1920. De leeraar, daarna hoogleeraar Dr. J. H. HARTOG. (1911—heden). De operatieve behandeling van straalk'anker. Tijdschr. v. V. Dl. 39, afl. 18. 1912. Operatieve behandeling tegen Cornage volgens Williams. Tijdschr. v. V. Dl. 39, afl. 22. 1912. Mededeelingen uit de Chirurgische Cliniek van 'sRijks* Veeartsenijschool. Tijdschr. v. V. Dl. 40, afl. 4. 1913. Hoefkraakbeen*extirpaties volgens Bayer. Ibid. afl. 8. Operatieve behandeling van Cornage. Ibid. afl. 21. Neue Untersuchungen über Staphylococcus botryo* genes. Inaugural Dissertation. Bern, 1914. Korte mededeelingen uit de kliniek van 's Rijks*Veeart» senijschool. Tijdschr. v. V. Dl. 41, afl. 10. 1914. Absces bij een paard door Paratyphus*B (abortus?) Bacillus. Tijdschr. voor vergel. Geneesk. enz. Dl. 1, afl. 2. 1915. Derde mededeeling over de operatieve behandeling van cornage. Tijdschr. v. V. Dl. 42, afl. 16. 1915. De locale anaesthesie en hare toepassing in de ope* ratieve Chirurgie van het paard. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 43, afl. 8. 1916. Nieuwe onderzoekingen over Staphylococcus botry* ogenes. Tijdschr. v. Diergen. Dl 43, 1916. Het instituut voor Chirurgie aan 's Rijks*Veeartsenij» school. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 44, 1917, afl. 1. Haematogene osteomylitis purulenta bij een veulen. Ibid. afl. 19. Casuistische mededeelingen uit de Heelkundige Paar» denkliniek der Veeartsenijkundige Hoogeschool (met G. J. Loran). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 45, 1918, afl. 24, Dl. 46, 1919, afl. 4 en 9, Dl. 47, 1920 afl. 3, 9 en 23. De zoogenaamde slijmige degeneratie der neusschelpjes bij het paard. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, 1919, afl. 5. De travaibbascule en haar gebruik (met G. J. Loran). ibid. afl. 5. Iets over venen«anaesthesie in de Veeartsenijkundige Chirurgie. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, 1920, afl. 8. De travaibbascule en haar gebruik. Het paard. 1920. De conservatorsassistent, later conservator Dr. T. VAN HEELSBERGEN. (1911—heden). De intra*dermoreactie van Moussu en Mantou. Tijd* schrift v. V. Dl. 39, p. 721. 1912. Verslag van het l"* Internationale Congres voor Vergelijkende Pathologie. Tijdschr. v. V. Dl. 40. p. 293. 1913. F Abortus bei Stuten durch einen Paratyphus B. Bazillus Centralblatt f. Bakt. Bd. 72, p. 38. 1914. Gemengde Staphylococcen en Coli.infectie bij eenden. Tijdschrift v. Vergel. Geneesk. Dl. 1, p. 70. lSÏS." Zum Paratyph usbazillen» Abortus der Stuten. Zeitschrift f. Infectionskrankh. d. Haustiere. Bd. 16, p. 195. 1914. (In samenwerking met Dr. J. H. Hartogj Absces bij een paard door paratyphus B. (abortus) bacillus. Tijdschr. v. Vergel. Geneesk. Dl. 1. p. 151. 1915. Het aetiologisch verband (identiteit?) tusschen vogel» pokken, vogeldiphtherie en zoogdierpokken (Variolae). Tijdschr. v. V. Dl. 42, p. 399. 1915. (In samenwerking met Dr. Kroon en Dr. Baudet). Het bioriseeren, een nieuwe methode voor de bereiding van ziektekiemvrije melk. Ibid. p. 621. Swamp.Fever in Horses by L. van Es, E. D. Harris and A. F. Schalk. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 43, p. 318/1916. (In samenwerking met Dr. H. M. Kroon en Dr. E. A. R. F. Baudet.) De melkbiorisator van Lobeck. Tijd» schrift v. Vergel. Geneesk. Dl. 2, p. 32. 1917. (In samenwerking met Prof. Dr. D. A. de Jong en en J. H. Ch. Vermeer). Salvarsaan en neo»salvarsaan bij experimenteel miltvuur. Tijdschr. v. Vergel. Geneesk. Dl. 2, p. 214. 1917. Bijdrage tot de kennis der vogelpokken, in het bij» zonder met betrekking tot de verwantschap tusschen vogeldiphterie, stomatitis pustulosa contagiosa equi en vaccine. Tijdschr. v. Vergel. Geneesk. Dl. 3, p. 158.1918. Trichophytie en microsporie bij het paard. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 45, p. 477. 1918. Boutvuur, Maligne Oedeem en „Gasbrand" bacillen Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, p. 153, 1919. (In samenwerking met Prof. de Blieck). De Bacillus pyosepticus equi en de Bac. abortus equi als oorzaak van Pyosepticaemie, z.g. Lahme, bij veulens in Neder» land. Tijdschr. v. Diergen. Ibid p. 492. De assistent, later conservator Dr. G. M. v. d. PLANK (1911—1912 en 1919-heden). Die physiologische Senkung der breiten Beckenbander beim Rinde. Diss. Bern 1912. Overerving van kleur bij Yersey»vee. Genetica. Dl. 2, p. 298. 1920. (In samenwerking met Prof. Dr. H. M. Kroon). De inschrijving van paarden in de stamboeken. Genetica. Dl. 2. p. 347. 1920. Necrologie P. v. d. Berg. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 48 p. 121. 1921. Kruising van Yersey»vee met zwartbont vee. Genetica. Dl. 2. p. 300. 1920. De assistent, later conservator»assistent Dr. J. OLIE Jr. (1912—1916). (In samenwerking met H. R. Kruyt). Photo»elec» trische verschijnselen bij zwavelantimonium (antimoniet) (voorloopige mededeefing). Versl. Kon. Ak. Dl. 20. p. 692. 1912. De leeraar, daarna hoogleeraar Dr. G. KREDIET. (1913-heden). Aannlanten van crac VM,.k»n:il..„J;™„ ci.j voor Ned.»Indië. Dl. 25. 1913 en Dl. 27. 1915. De rundveefokkerij op Java en Madoera. Veeartsenij» kundige Bladen voor Ned.»Indië. Dl. 25. 1913. Een korte mededeeling over de schoft van het paard in verband met spierwerking. Veeartseniikunditn- Rlarlen voor Ned.»Indië. Dl. 26. 1914. Veeartsenijkundige betrekkingen, ibid. Indische voedermiddelen. Komt voor in Voeder» kennis, de Voedermiddelen en hun gebruik, van Prof. Dr. H. M. Kroon. 1917. Een geval van hermaphroditismus verus bij de geit. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 45. 1918. Over hermaphroditismus bij de geit. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, 1919. Een tweede geval van hermaphroditismus verus bila» teralis bij de geit. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, 1920. Catalogus van eenige Fransche werken op het gebied der veeartsenijkunde. Uitgave van het genootschap „Nederland»Frankrijk". 1920. De conservator»assistent, daarna conservator, later lector J. A. BEIJERS. (1913-heden). Een geval van hartblok bij het paard. Tijdschrift v. V. Dl. 41. p. 755. 1914. Kniebuilen en groepbeenen bij runderen. Tijdschrift v. V. Dl. 42. p. 106. 1915. Groepbeenen en kniebuilen bij het rund. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 44. p. 96. 1917. Necrologie B. Hartog. Ibid. p. 486. Photodynamische verschijnselen en sensibilisatoren. Ibid. p. 629. Infectieuze bronchopneumonie. Tijdschriftv. Diergen. Dl. 45. p. 36. 1918. Intraveneuze injectie. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 46. p. 425. 1919. Paratuberculeuze enteritis. Ibid. p. 594. Necrologie B. M. BusiNG.'lbid. p. 121. Prophylactische Inspuiting der kalveren en biggen tegen mond» en klauwzeer. Tijdschrift v. Diergen. DL47. p. 475. 1920. 5 (In samenwerking met Prof. J. Wester). Tuberculose bij paarden. Ibid. p. 483. (In samenwerking met Prof. J. Wester). Casuistische mededeelingen. Ibid. p. 672. (In samenwerking met ftüof. J. Wester). Coccidiose bij het schaap. Ibid. p. 768. De conseryator»assistent, later conservator Dr. E. A. R. F. BAUDET. (1913—heden). Indolreaktionen bei Proteus»bacillen. Folia Micro» biologica. Dl. 2. p. 261. 1914. Het onderkennen van Sarcoptes», Psoroptes» en Cho» rioptessschurftmijten. Tijdschr. v. Vergel. Geneesk. Dl. 1 p. 22. 1915. Komen Chorioptes»schurftmijten in hooi of stroo voor? Ibid. p. 187. Het Bioriseeren, een nieuwe methode voor de be» reiding van ziektekiemvrije melk (in samenwerking met Dr. Kroon en Dr. van Heelsbergen). Tijdschr. v. V. Dl. 42. p. 621. 1915. Hypoderma lineata in Nederland. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 43, p. 881. 1916. De melk»biorisator van Lobeck. (Samen met Dr. Kroon en Dr. van Heelsbergen). Tijdschr. voor Vergel. Geneesk. Dl. 2. p. 32. 1917. Het conserveeren van gesensibiliseerde roode bloed» lichaampjes van het schaap. Ibid. p. 304. Polyneuritis bij kippen (met medewerking van Prof. Dr. L. de Blieck). Tijdschr. v. Diergen. D1.46,p. 57.1919. Colibacillosis bij de kip. Tijdschrift v. Vergel. Ge. neesk. Dl. 4, p. 297. 1919. Een belangrijke bacil als oorzaak van septicopyaemie bij het veulen (met medewerking van Prof. Dr. L. de Bueck). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, p. 487. 1919. Percutane infectie bij het veulen met larven van Strongyloides Westeri. Ibid. p. 715. Verdere onderzoekingen over de biologie en den infectieweg van de larven van Strongyloides Westeri. Ibid. p. 4%. (In samenwerking met Prof. Dr. L. de Blieck). Bacterieele infectie door het percutaan indringen van larven van Strongyloides. Ibid. p. 501. (In samen» werking met Prof. Dr. L. de Blieck). Een praktische methode voor het behouden van de virulentie van bacteriën en voor het verlengen van hun levensduur in kunstmatige voedingsbodems. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, p. 668. 1920. (In samenwerking met Prof. Dr. L. de Blieck). De weg waarlangs de larven van Strongyloides Westeri in de huid binnendringen. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 48, p. 173. 1921. Herpes bij het paard, veroorzaakt door Trichophy* ton granulosum. Tijdsch. v. Diergen. Dl. 48, afl. 12, 1921. De assistent, later conservator Dr. A. KLARENBEEK. (1913 en 1919—heden). Vergleichende Untersuchungen mit verschiedenen Dosierungen bei subkutaner und lumbarer Applikation von Alypin beim Hunde, gleichzeitig ein Beitrag zur Anatomie des Lendenmarkes. InaugurabDissertation Bern 1915. (eveneens verschenen in Archiv. f. wis» sensch. u. prakt. Tierheükunde. Bd. 41, p. 426. 1915). Onderzoekingen met Alypine. Tijdschrift, v. V. Dl. 42, p. 570. 1915. Lumbaalanaesthesie bij honden. Tijdschrift v. V. Dl. 42, p. 5?& 1915. Het gebruik van chininezouten in de lokaalanaesthesie. Tijdschrift v. Diegen. Dl. 46. p. 329. 1919. Het dooden van huisdieren met Nitras Strychnini en volgens een nieuwe methode. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46. p. 457. 1919. en D. Tierarztl. Woch. Bd. 28. 1920. (In samenwerking met Prof. Dr. H. Jakob). (InsamenwerkingmetProf. Dr. H. JAKOB)Cystolithiasis, urocystitis, cystotomie en urethrotomie met complicaties bij een hond. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 47. p. 127. 1920. Bruikbaarheid en doseering van Trypaflavine en Septacrol bij den hond. Ibid. p. 747. Korte en voorloopige mededeeling over een experi» menteel onderzoek met een bij het konijn spontaan voorkomende en op de treponema pallidum gelijkende spirochaet. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 48. p. 122. 1921. De assistent Dr. A. J. BIJL. (1913—1919). (In samenwerking met N. H. Kolkmeijer). Onder» zoek met behulp van Röntgenstralen naar de kristal» structuur van wit en grauw tin. Meded. No. 1 uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. d. Veeartsenijk. Hoo» gesch. Versl. Kon. Akad. Dl. 27. p. 191. 1918. (In samenwerking met N. H. Kolkmeijer). Onder» zoek met behulp van Röntgenstralen naar de kristal» structuur van wit en grauw tin. II. De structuur van wit tin. III. De structuur van grauw tin. Meded. No. 2 uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik d. Veeartsenijk. Hoogesch. Versl. Kon. Akad. Dl. 27. p. 352, 359,1918. De bouw van wit en grauw tin. Diss. Utrecht 1918. De assistent H. S. FRENKEL. (1914-1917). Ueber einige Falie von Vergiftung durch Taxus baccata bei der Ziege und beim Pferde. Berl. Tierarztl. Wo» chenschr. Bd. 31, p. 229. 1915. De leeraar, daarna hoogleeraar Dr. H. REMMELTS. Verslag over het mond» en klauwzeer in Neder» land in 1912-1916. Verslagen en Meded. van de Directie van den Landbouw 1916. De veepest in België. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, afl. 17. De assistent L. J. J. GELDOF. (1915—1919). Gecompliceerde fractuur van de onderkaak bij een hond. Tijdschrift voor Diergeneesk. Dl. 44, p. 317. 1917. (In samenwerking met Dr. H. Jakob). Een geval van tuberculose bij een hond. Ibid. p. 443. Over eenige prostaatsaandoeningen bij honden. Tijd» schrift voor Diergen. Dl. 45, p. 391. 1918. De apotheker, later tevens lector D. J. DE JONG. (1915—heden). Iets over veterinaire Pharmacie. Ons Orgaan, uitge» geven door de Algemeene Nederlandsche Pharmaceu» tische Studentenvereeniging (A.N.P.S.V.). blz. 157 en blz. 173. 1916. De reactie op aardnootolie in oliën en vetten. Phar» maceutisch Weekblad. 1917. bl. 1390. Kleurindicatorpapieren(opmerking).Pharmac.Weekbl. 1919. blz. 328. Nog eens kleurindicatorpapieren. Ibid. bl. 465. Smeltpuntbepaling van vetten en vetachtige lichamen volgens opwipme thode. Ibid. blz. 925 en blz. 1000. De assistent, later conservator G. J. LORAN. (1915—heden). (In samenwerking met Prof. Dr. I. H. Hartog). Casuïstische mededeelingen uit de heelkundige paarden» kliniek der Veeartsenijkundige Hoogeschool. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 45, p. 689. 1918. 46, p. 93, 266. 1919. 47, p. 95, 291. 1920. De travail»bascule en haar gebruik. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 47, p. 179. 1920. De hoogleeraar Dr. L. DE BLIECK. (1916—heden). Piroplasmosenonderzoek in Nederland en zijne Ko» loniën. Rede uitgesproken op 31 Januari 1916, ter aanvaarding van het ambt van leeraar in de parasitaire en infectieziekten der dieren aan 's Rijks»Veeartsenij» school. Tijdschr. v. Dierg. Dl. 43, afl. 3. 1916. Polyneuritis bij kippen, door Dr. L. de Blieck en Dr. E. A. R. F. Baudet. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, afl. 3, 1919. Een belangrijke bacil als oorzaak van septicopyaemie bij het veulen. Eveneens met Dr. Baudet. Ibid. afl. 16. De Baccillus pycwsepticus equi en de B. abortus equi als oorzaak van pyosepticaemie, z.g. Lahme, bij veulens in Nederland (in samenwerking met Dr. van Heels» bergen). Ibid afl. 16. L. de Blieck en E. A. R. F. Baudet. Percutane infectie bij het veulen met larven van Strongyloides Westeri. ibid. afl. 23. De nomenclatuur van Bacillus pyosepticus equi. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, afl. 3. 1920. L. de Blieck en J. B. Douwes. Coccidiosis van het rund. Ibid. afl. 4. L. de Blieck en E. A. R. F. Baudet. Verdere onder* zoekingen over de biologie en den infectieweg van de larven van Strongyloides Westeri. Ibid. afl. 17. Dezelfden. Bacterieele infectie door het percutaan indringen van larven van Strongyloides. Ibid. afl. 17. De conservatorsassistent, later conservator Dr. N. H. KOLKMEIJER. (1916—heden). (In samenwerking met A. J. Bijl). Onderzoek met behulp van Röntgenstralen naar de kristalstructuur van wit en grauw tin. Meded. uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. d. Veeartsenijk. Hoogesch. no. 1. Versl. Kon. Akad. Dl. 27. p. 191. 1918. (In samenwerking met A. J. Bijl). Onderzoek met behulp van Röntgenstralen naar de kristalstructuur van wit en grauw tin. II. De structuur van wit tin. III. De structuur van grauw tin. Meded. uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. d. Veeartsenijk. Hoogesch. No. 2. Versl. Kon. Akad. Dl. 27, p. 352, 359. 1918. Opmerkingen over het al of niet bestaan van bindings* kringen in diamant. Meded. uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. d. Veeartsenijk. Hoogesch. No. 4. Versl. Kon. Akad. Dl. 28, p. 767. 1920. (In samenwerking met J. M. Bijvoet en A. Karssen). Onderzoek met Röntgenstralen naar den bouw der kri* stallen van natriumchloraat en natriumbromaat. Meded. uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. d. Veeartsenijk. Hoogesch. No. 5. Versl. Kon. Akad. Dl. 29. p. 117. 1920. (In samenwerking met Prof. Dr. W. H. Keesom). Handleiding bij de practische oefeningen in Nat. en Phys. Scheik. aan de Veeartsenijk. Hoogesch. Leiden1920. Tijd*ruimte*symmetrie I. Algemeene beschouwingen. II. Beschouwing van een bizonder geval. De tetraëdrische atoommodellen van Lande. Meded. uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. der Veeartsenijk. Hoogesch. No. 7a en 7b. Versl. Kon. Akad. Dl. 29. p. 824, 980, 1920. Als boven III. Opmerkingen over de afleiding van groepen van tijd»ruimte»dekoperaties. Meded. uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. der Veeartsenijk. Hoogesch. No. 7c. Versl. Kon. Akad. 1921. De assistent, later conservator J. A. J. M. KIRCH. (1916 en 1918—heden). Placenta accessoria bij een Rund. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 43, p. 187. 1916. Biografie Prof. Dr. W. J. Paimans, R. K. Studenten* annuarium 1919. Mededeelingen uit de Kliniek voor Verloskunde der Veeartsenijkundige Hoogesch. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, p. 178. 1920. (In samenwerking met Prof. Dr. W. J. Paimans). De allantois bij het paard en de herkauwers. Ibid. p. 287. Necrologie van C. Burger. Ibid. p. 311. De leeraar, daarna hoogleeraar Dr. W. H. KEESOM. (1917—heden). De ontwikkeling onzer kennis van het molecuul en het atoom. Rede uitgesproken 11 Jan. 1917 bij de opening zijner lessen aan de Rijks Veeartsenijschool. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 44, p. 43, 1917. Röntgenstralen en structuur van kristallen. Drie voordrachten gehouden in Teyler's Stichting door H. A. Loreniz. Bewerkt door W. H. Keesom. Haarlem 1917. W. H. Keesom en H. Kamerlingh Onnes. De soorte» lijke warmte bij lage temperaturen. IV. Metingen be* treffende de soortelijke warmte van vloeibare water* stof. Voorloopige uitkomsten betreffende de soortelijke warmte van vaste waterstof en betreffende de smelt* warmte van waterstof. Verslagen Kon. Akademie Amst. Dl. 26 p. 956. 1918. Communications from the physical Laboratory at the University at Leiden. No. 153a. W. H. Keesom en Mevr. C. Nordstrom—v. Leeuwen. Afleiding van den derden viriaalcoëfficient voor stoffes lijke punten (eventueel harde bollen), die centrale krachten op elkaar uitoefenen. Ontwikkeling van den derden viriaalcoëfficient voor stoffelijke punten (eventueel harde bollen), die centrale aantrekkingskrachten, evenredig aan r"6 of r"6 op elkan* der uitoefenen. Mededeelingen uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheikunde der Veeartsenijkundige Hoogeschool, No. 3. Verslagen Kon. Akad. Amst. DL 27. pag. 441 en 450. 1918. W. H. Keesom en N. H. Kolkmeijer. Handleiding bij de practische oefeningen in Natuurkunde en Phy» sische Scheikunde aan de Veeartsenijkundige Hooge* school. Leiden 1920. De electronenstheorie. Drie voordrachten gehouden in Teyler's Stichting door H. A. Lorentz. Bewerkt door W. H. Keesom. Haarlem. 1920. De quadrupoolmomenten der zuurstof* en der stik* stofmoleculen. De cohaesiekrachten volgens van der Waals. Mededeelingen uit het Lab. v. Nat en Phys. Scheikunde der Veeartsenijkundige Hoogeschool. no. 6. Versl. Kon. Akad. Amsterdam. Dl. 29. p. 718 en 722.1920. Prof. Dr. B. Sjollema. Tweede Rector»Magnificus der Veeartsenykundige Hoogeschool. Vet. Alm. 1921. Die van der Waalsschen Kohasionskrafte. Physik. Zeitschr. Bd. 22, p 129, 1921. Over de afwijkingen, die vloeibare zuurstof vertoont van de wet van Curie. Mededeelingen uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheikunde der Veeartsenijkundige Hoogeschool, no. 8. Versl. Kon. Akad. Amsterdam. Dl. 29. p. 1155, 1921. De hoogleeraar Dr. J. POELS. (1917—heden). Rotlauf bei Tauben und Stammunterschiede bei Rot* laufbazillen. Folia Microbiologica, deel 5. bladz. 1. Verslagen van de werkzaamheden der Rijksserum» inrichting te Rotterdam over de jaren 1912, 1913, 1914, 1915. Verslagen van de werkzaamheden der Rijksserum» inrichting over de jaren 1916 en 1917. De conservator Dr. J. B. DOUWES. (1918-1921). (In samenwerking met Prof. Dr. L. de Blieck). Coc» cidiënsinfectie bij het rund. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, p. 139. 1920. Coccidiën van het schaap en het varken. Ibid. p. 407. Trypanosomen bij het schaap. Ibid. p. 408. Bijdrage tot de kennis van enkele darmprotozoën der huisdieren, in het bijzonder bij schaap en varken. Diss. Utrecht. 1921. De assistent Dr. G. J. VAN OORDT. (1918-heden). Nieuwe Broedplaats van den Kluit. Korte mededeeling. Ardea 7, p. 127. 1918. The avocet wintering in Holland. British Birds. Vol. 7, p. 239. 1919. De stand der Aalscholvers in Nederland. Ardea. Dl. 8, p. 111. 1919. Jonge ontwikkelingsstadia van Manis javanica Desm. Versl. Verg. Dierk. Ver. van 27. III. p. 75. 1920. (Met Prof. Dr. J. E. W. Ihle). Over de larvale ont» wikkeling van Oxyuris equi (Schrank). Versl. Kon. Akad. Dl. 29, p. 64. 1920. Stetnach's onderzoekingen over de interne secretie der geslachtscellen bij de zoogdieren. Vakblad van Biologen. Dl. 2, p. 17. 1920. Early developmental stages of Manis javanica Desm. Verhandelingen Kon. Akad. van Wet. (2Gravenhage Z.»H. V Gils, C. van (April) Turnhout Antwerpen Hoffman, M. F. Winterswijk Gel. V Hulstijn, P. H. Jutphaas U. V Schuld, A. Hendrik*Ido.Ambacht Z..H. V Speeckaert, J. B. Somergen Oost»Vlaanderen V Steen wijk, G. J. van Utrecht U. V 1823— 74 (10) Aalbers, A. (April) Gorinchem Z.»H. V Cauberg, J. H. van (April) Maastricht L. — Comte, C. Th. le (April) VGravenhage Z.»H. V Dupont, S. A. (April) Doornik Henegouwen V Kijktra, P. L. (April) Dragten F. V Leva, H. N. J. C. (April) Thienen Zuid.Brabant V Petry, P. J- A. (April) Luik : Luik V Stams, W. J. (April) Maastricht L. V Steenacker, Ch. van (April) . Lier Antwerpen V Villers, H. F. C. de (April) Maastricht L. 1824— '25 (3) Billekens, Th. Sevenum L. V IJzerman, J> M. (April) Haarlem N..H. V Serexhe, H. D. (April) Luik Luik V 1825— 76 (4) Eijbergen, C. van Tongeren L. V Poll, F. van der Ommen - O. V Verheyen, P. S. J. Vilvoorden Zuid=Brabant V Verlinden, j. F. Lier Antwerpen V 1826— 77 (21) Alaerts, L. Lier Antwerpen — Betman, G. Goor O. — Cremers, J. J. Wetteren Oosts Vlaanderen V Goedings, M. Arnhem Gel. V Groenhof, J. J. Hoogezand Gr. f Hekmeyer, F. C. Utrecht U. V Hertum, J. van 's»Heerenhoek Z. V Kluijskens, P. Uden N..B. V Lamoor, L. J. Fosse Namen — Lantman, E. W. H. Burne O. V Landmeter, R. K. Dragten F. V Landwijt, P. J. Zele Oost»Vlaanderen — Marchand, L. Diekirch Luxemburg V Meens, Th. J. B. Zele Oost»Vlaanderen Nagels, C. St. Agatha N..B. V Reinders van Calcar.L. (December) Sappemeer Gr. V Scholten, J. W. Winterswijk Gel. V Setten, D. van Wageningen Gel. V Schuier, W. Havelte D. Taymans, Th. J.' Berlaer Antwerpen V Vercammen, C. Berlaer Antwerpen — NAAM WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie 1827—'28 (9) Bon, C. G. le Brussel Zuid* Brabant Douterlivigne, P. Gent Oost*Vlaanderen Frere, A. Egezay Namen Mouwen, P. Meppel D. V Noël, P. J. Leuven Zuid*Brabant Nooten, Ë. van Vracenne Oost*Vlaanderen Opdebeeck, J. H. T. Mechelen Antwerpen Scheuren, L. van der Ninove Oost*Vlaanderen Wattyne, C. van de Bassevelde Oost*Vlaanderen 1828— '29 (19) Bailly, M. F. Tongeren L. — Copette, A. Fleurus Henegouwen — Dekker, J. A. 's Hertogenbosch N.B. V Douterlivigne, Ch. Gent Oost*Vlaanderen Dupont, J. F. J. Luik Luik Emmink, M. Meppel D. V Hendrix, P. J. Venlo L. — Hinze, J. A. Dalfsen O. V Kegelaar, J. Ch. Westdorp Z. V Meyel, D. van Venlo L. — Ridder, E. de Asnede Oost*Vlaanderen — Ridder, J. E. de Ruysbroek Antwerpen — Ringoot, A. St. Gilles Oost*Vlaanderen — Smit, J. H. IJselstein U. V Steenacker, F. Ch. van Budel N.B. V Swerts, L. Venlo L. — Winter, J. E. Groningen Gr. — Wambeke, J. van Sommerghem Oost*Vlaanderen Zeeuw, A. de Dendermonde Oost*Vlaanderen — 1829- '30 (9) Bruijn, A. J. de Utrecht U. V Clement, F. Luxemburg Luxemburg — Hoorebeke, A. G. van Mariakerke Oost*Vlaanderen Laar, H. E. Zwammerdam Z.H. V Mennen, J. F. Gheel Antwerpen Ridder, P. de Duffel Antwerpen — Thys, L. Berlingen L. — Verwins, J. G. H. Venlo L. — Werquin. B. J. Luxemburg Luxemburg 1830— '31 (1) Laenen, P. G. Bouchont Antwerpen — 1831— '32 (13) " Billroth, J. Ch. Groningen Gr. V Bokkelkamp, H. 's Gravenhage Z.*H. Goedhart, Ch. C. Arnhem Gel. V Hovingh, H. Gasselte D. V Kun, K. A. Metslawier F. V Lybaart, P. IJzendijke Z. V Manvis, D. P. Epe Gel. V Mos, H. Rolde D. V Pol, E. van der Franeker F. V Rijksen, Th. J. Eindhoven N.*B. V Rutgers, J. C. Arnhem Gel. V Smits, L. J. Hengelo O. V Wagelmans, J. J. M. (Januari) Arnhem Gel. V 1832— '33 (3) Hengeveld, G. J. Oudshoorn Z.*H. V Korteweg, J. (November) Middelharnis Z..H. V Yserstitt, S. J. Amsterdam N..H. V NAAM WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie 1833— '34 (6) Eckhardt, J. Jennes, I. Mazure, M. L. Noordijk, P. Setten, C. G. van Steenacker, L. Th. W. van 1834— '35 (10) Boudier, G. Donckermann, J. W. E. Fagel, G. Hulst. D. van . Jongh, T. G. de Kalmthout, L. van Kappelhof, H. Laar, J. J. van Plantenga, E. Smit, J. P. C. 1835— 36 (11) Bern hard, F. A. Dommelen, F. H. van Doorenweerd, L. S. C. Leeflang, A. P. A. Mulder, A. W. (December) Preijer, P. C. Reichman, A. F. Smits, J. J. U. Stern, G. C. Stolkert, H. B. Swart, L. 1836— '37 (8) Gijsbers, A. Hattum, W. van Rijnenberg. P. F. Rovers, E. A. Tietema, J. Timmers, J. Vaart, S. van der Voorting, G. 1837— 38 (8) Bol, P. C. Crietée, P. L. I. Denckgreve, J. F. Janné, A. Linden, D. Ch. van der Rits, J. G. Rochemont, D. L. de Schook, J. E. Ch. 1838— '39 (16) Berghuis, G. J. Bosmans, H. A. F. Cappellij, W. J. Dobbelaere, P. ■ Ghert, A. F. van Giesse, J. J. Hoorn, C. A. W. van Mazure, Ch. Meilink, A. F. Noest, J. J. Reimers, H. Assen Enschede Groede Voorburg Utrecht Budel Zierikzee Leiden Middelburg 's«Gravenhage Gorredijk Goes Groningen Zwammerdam Metslawier IJsselstein 's»Gravenhage Utrecht Breda Nijmegen Voorburg Amsterdam Winterswijk Hengelo Sluis Delft Woubrugge Bredevoort Puiflijk Gorinchem Nunen Peize Willemstad Bodegraven Haarlem Breda Amsterdam Sleen Maastricht Arnhem Heusden Arnhem Utrecht Deventer Breda Wageningen Breda Oss Dordrecht Amsterdam Groede Borculo Utrecht Assen D. O. Z. Z..H. U. N.*B. Z. Z.»H. Z. Z.M. F. Z. Gr. Z..H. F. U. Z..H. U. N..B. Gel. Z.«H. N.*H. Gel. O. Z. Z.sH. Z..H. Gel. Gel. Z..H. N.*B. D. N..B. Z.=H. N..H. N..B. N..H. D. L. Gel. N.,B. Gel. U. O. N..B. Gel. N.*B. N.*B. Z..H. N..H. Z. Gel. U. D. V V V V V t V V V V V V V V V V V V t V t V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V NAAM WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie Smit, B. H. Staa, P. van Thiange, F. G. E. Voetefink, A. H. Werkman, P. 1839— '40 (12) Alers, J. A. Block, J. J. de Bybau, J. H. Coops, W. J. Ebens, J. Huysmans, J. B. Keiler, G. Kuhler, C. A. Lampe, W. H. Nuss, J. H. Veys, J. Zutphen, K. J. van 1840— '41 (14) Albers, D. Berghuis, G. J. W. Blaauw, J. Boks, B. Bosch, E. F. van den Doornum, H. J. D. F. van Driel, L. van Houba, K. H. M. Houtzagers, J. H. Kleuzes, P. C. Minlot,.J. Ch. D. Reijntjes, J. P. J. Stroeve, A. Vos, A. de 1841— '42 (9) Boodt, W. F. Deyermans, F. A. Dogterom, W. Drapers, A. Hoegen, J. L. Hüffnagel, J. Raalten, H. van Strating, H. Sutherfand, B. G. 1842— '43 (10) Aalbers, B. J. Dunnewold, A. Hubenet, L. Korteweg, I. Lantinga, S. Laseur, H. H. Overbosch, E. Reeken, Ch. G. von Voetelink, H. Wit, G. 1843— 44 (10) Bouwmeester, W. J. Klaveren, Ch. S. van Prakke, H. J. Remmelink, L. G. Roy, I. C. Le Wildervank Lobith Borculo Zwolle Warffum 's»Gravenhage Utrecht Tholen Utrecht Scheemda 's»Gravenhage Zierikzee Amsterdam Amsterdam Maastricht Kadzand Berkenrode Zutphen Elburg Graft Apeldoorn Leeuwarden Kampen Stratum Blerick Utrecht Breda Woerden Groningen Meppel Zutphen Rotterdam Eist Krimpen a/d Lek Krimpen a/d Lek Leeuwarden Amsterdam Harderwijk Oude Pekela Doesburg Krimpen a/d Lek Winterswijk Zweelo Klundert Heerenveen Amersfoort Epe Amsterdam Zwolle Zaandijk Eibergen Rotterdam Eibergen Hummelo Sluis Gr. Gel. Gel. O. Gr. Z..-H. U. Z. U. Gr. Z.*H. Z. N.*H. N.*H. L. Z. NrfH. Gel. Gel. N.#H. Gel. F. O. N..B. L. U. N..B. Z.*H. Gr. D. Gel. Z..H. Gel. Z..H. Z..H. F. N.*H. Gel. Gr. Gel. Z..H. Gel. D. N..B. F. U. Gel. N.,H. O. N..H. Gel. Z.,H. Gel. Gel. Z. V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V t V V V V t V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V NAAM WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie Vermast, P. J. Groede Z. V • Weitzel, F. Th. Heusden N.sB. V Weyde, J. van der Assen D. V Wight, Th. G. I. Middelstum Gr. V Ypes, P. Kollum F. V 1844- '45 (8) Beins, A. Eibergen Gel. V Dronkers, J. P. J. Meliskerke Z. V Hissink, A. Amsterdam N.sH. V Holst, J. J. van Amsterdam N.sH. Meyerink, J. H. Winterswijk Gel. V Reedijk, G. L. Amsterdam N.sH. V Staden, E. C. van 's Gravenhage Z.sH. V Zeegers, W. Horst L. 1845- '46 (7) Ludwig, F. A. 's Hertogenbosch N.>B. V Montens, H. J. Zevenbergen N.sB. V Roosmalen, J. P. F. A. van Ravensteijn N.»B. V Velden, J. Th. van ter Horst L. V Vermande, B. I. Heinkenszand Z. V Warnsinck, D. L. 's Gravenhage Z.sH. V Warnsinck, J. W. 'sGravenhage Z.sH. V 1846- '47 (6) Collins, J. G. 'sGravenhage Z.sH. V Egberts, J. W. B. Winterswijk Gel. V Schröder, G. C. Zeist U. V Snellen, J. B. Moordrecht Z..H. V Weissenbruch, J. L. N. 's Gravenhage Z.sH. V Wisse, A. Oostburg Z. — 1847—'48 (5) Boeye, j. A. IJzendijke Z. V Buiskool, H. Beerta Gr. V Cransberg, J. Schoondijke Z. V Schoeman, Ch. A. Amsterdam N.sH. Wynne, H. L. A. Elburg Gel. V 1848— '49 (0) 1849— '50 (1) Steigerwald, W. F. Rheden Gel. V 1850— '51 (0) 1851— '52 (2) Roberton, R. G. Oisterwijk N.sB. V Setten, D. van Onderdendam Gr. V 1852— '53 (3) Meulen, F. L. van der 's Gravenhage Z.sH. V Meyer, F. Utrecht U. V Urbach, J. E. Groenlo Gel. V 1853— '54 (2) Billekens, H. Sevenum L. V Rotscheyd, P. J. Delfshaven Z..H. V 1854— '55 (0) NAAM WOONPLAATS t> ■ • Resultaat Provincie . der studie 1855- '56 (8) Biccard, W. Hoogland, H. Kielstra, J. B. Mars, J. Schröder, W. F. Steckel Schoemaker, H. M. Wijs, J. C. Wirtz, A. W. H. 1856- 57 (5) Boots, J. C. Boudewijns, E. H. A. H. Montens, A. J. Ottens, G. Post ma, J. J. 1857- '58 (4) Dijkman, J. N. Hinze, J. J. Overbosch, A. Stempel, H. J. H. 1858- '59 (2) Kielstra, N. Lameris, K. J. 1859- '60 (4) Kegelaer, J. M. F. Mos, J. Reitsma, H. Santkuyl, C. J. 1860- '61 (12) Arntz, J. G. S. Berghege, H. Luteijn Mazure, J. Luteijn Mazure, P. A. Overbosch, E. Poll, H. C. Reichman, J. E. Schouten, R. J. Smid, R. Steckel Schoemaker, A. F. Stoffels, M. Venema, F. B. 1861- '62 (12) Aerde, Th. van Billekens, J. Bosscher, R. Hanckx, J. J. H. Kohier, J. Lameris, J. Merrennée, E. L. Michels, P. F. Valewink, D. C. Werkman, H. G. Westholz, J. M. D. Wurff, J. L. van der 1862- '63 (5) Boer, Hendrik de Heer, A. de Nonhebei, J. E. Nonhebei, K. Ph. Sprenger, A. W. Kaap de Goede Hoop Utrecht Opeinde Utrecht Utrecht Amersfoort Amsterdam Venlo Venlo Venlo Prinsenhage Ees (Borger) Banda Zutfen Deventer Epe Zwolle Opende Sebaldeburen Hulst Assen Rijperkerk Utrecht Bemmel Zutfen Oostburg Oostburg Epe Harlingen Hummelo Utrecht Termunten Amersfoort Roermond Bedum Terneuzen Sevenum Veendam Wanssum Strijen Sebaldeburen Hulst Venraij Amersfoort Leens Cu^k Utrecht Leek Goudswaard Serooskerken Serooskerken Sleeuwijk Z.sAfrika U. F. U. U. u. N.sH. L. L. L. N..B. D. N. O..I. Gel. O. Gel. O. F. Gr. Z. D. F. U. Gel. Gel. Z. z. Gel. F. Gel. U. Gr. U. L. Gr. Z. L. Gr. L. Z..H. Gr. Z. L. U. Gr. N.sB. U. Gr. Z.sH. Z. Z. N..B. V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V NAAM WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie 1863 -'64 (15) Buyterse, P. C. Oosterland Z. V Clerq, A. G. A. Weert L. V Driel, H. A. H. van Stratum N..B. Hamstra, IJ. Stiens F. V Houben, J. E. A. Horst L. V* Janné, L. T. Heerlen L. V Kasteel, J. Delft Z.M. Klarenbeek, A. J. Zaandam N..H. V Mos, F. Assen D. V Moubis, T. B. H. L. V Overbosch, A. Epe Gel. V Reimers, G. A. Dalen D. V Rutgers, D. J. B. Doesburg Gel. V Schimmel, W. C. Amersfoort U. V Snijders, W. ZuidsBeijerland Z..H. V 1864 - 65 (13) Arntz, G. W. V. Bemmel Gel. V Duim, F. W. van Eist Gel. V Dirtilh, J. P. Leiden Z..H. Eggink, G. J. Laren Gel. V Hermkes, L. Horst L. V Luurs, H. 't Zandt Gr. V Mars, H. Utrecht U. V . Munckhof, P. A. van den Venraij L. V Pol, J. van der Utrecht U. Schönfeld, J. F. P. Bellingwolde Gr. V Sorber, I. H. Weespercarspel N.*H. V Valewink, J. A. Amersfoort U. Werkman, K J. Leens Gr. V 1865—'66 (8) Berg, J. van den Utrecht U. Esveld, D. F. van Amersfoort U. V Hengeveld, M. J. Utrecht U. V Ketner, P. Middelburg Z. Loeff, J. Th. van der Stadskanaal Gr. V Oppenraaij, W. J. P. van Bemmel Gel. V Schlüter, j. Th. 'vGravenhage Z.«H. Thomassen M. J. P. H. Wittem L. V 1866— '67 (12) Boelen, C. P. A. 'ssGravenhage Z.*H. Brugma, C. Groningen Gr. — Franken, W. B. Doesburg Gel. — Have, C. van den Oosterland Z. Kleyburg, J. Lekkerkerk Z.*H. V Meerstadt, J. W. Zutfen Gel. V Olst, C. J. F. van Amsterdam N..H. Pol, C. J. Harlingen F. V Reichman, C. F. Hummelo Gel. V Sluis, D. van der Dirksland Z. V Verdenius, M. Grijpskerk Gr. V Vet, P. Ursum N.*H. — 1867— '68 (5) Blindenbach, G. A. Aardenburg Z. V Houba Horst L. — Kok, E. A. Rotterdam Z..H. V Lameris, J. Sebaldeburen Gr. V Steijaard, J. G. Middelburg Z. 1868— '69 (3) Beekman, G. J. M. Roermond L. Boots Venlo L. V Mazure, J. Zierikzee Z. V NAAM 1869-70 (9) Bruin, L. de Folmer, F. Hoogland, J., J. Gzn. Jansma, J. Meiden, A. van der Mingels, W. M. Poels, J. Staa, H. van Vlamings, A. J. 1870 -71 (10) Arntz, F. H. L. Ballanché, J. N. Bosman, G. C. W. F. Charldorp, A. van Hubenet, B. J. C. Ittmann, H. C. Jong, H. de Mazure, C. H. M. Rijssel, F. G. van Wal, W. G. van der 1871— 72 (18) Bruin, A. de Cayaux, J. L. G. , Crok, C. Dhont, J. I. F. Driessen, D. P. F. Eggink. H. F. Eland, P. G. Hoogkamer, L. J. Huizinga, H. H. Koster, A. Lemmens, W. H. J. Man, A. A. de Mos, G. J. Quadekker, E. A. L. Schilperoort, C. Schoorel, C. N. Sluis, Th. W. van der Vermast, P. F. 1872- 73 (13) Brunt, H. A. P. Cloot, H. J. Driessen, A. Th. H. Haan, P. J. de Heelsbergen, C. van Hoogland, G. J. Janné, H. A. L. Jongh, J. de Loman, C. Lucieer, M. Man, J. de Oosterbaan, A. D. Wigeri van Edema, P. 1873 -74 (11) Brilman, E. Duijsens, M. J. H. Engelse, H. Azn. Flohil, M. Hemmes, G. J. M. Huiten, L. van Linden, H. van der GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie Resultaat J der studie Bodegraven Horst Hilversum Goes Groede Middelburg Hengelo Noordbroek St. Geertruid Fijnaart Duivendijke Veendam Alphen a/d Rijn Nieuwpoort Amstelveen Utrecht Lippenhuizen Gemonde Hessel Venraij Sneek Dinteloord Bemmel Utrecht Amersfoort St. Pieter Dwingelo Amersfoort Ridderkerk Ij zendijke Poortvliet Gouda Krimpen a/d Lek Roermond Zaandam Middelburg Horst Laren Klundert St. Annaland Baflo Finsterwolde Horst Middelburg Assen Middelburg Dinteloord Katwijk Utrecht Scherpenisse Bodegraven Horst Horst Utrecht Dordrecht Utrecht Roermond Goes Texel Groede Middelburg Deventer Heerenveen Noordbroek Eysden Fijnaart Brouwershaven Mook Veendam Alphen a/d Rijn Z.sH. _ N.*H. V u. V Gr. V N.sB. V N..B. V L. V F. V N..B. V Gel. V U. V U. — L. V Gel. V U. V Z'.*H. V Z. V Z. V Z.,H. V Z.sH. V L. V N.sH. — Z. V L. V Gel. V N.sB. V Z. V Gr. V ; Gr. V ' L. V Z. V D. V Z. V N.sB. V Z.sH. V U. Z. V Z.sH. V L. f L. V U. Z..H. V U. V L. — Z. V N.sH. j Z. V Z. V O. V F. Gr. V L. V N.sB. V Z. V L. Gr. V Z.sH. i V NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS I ProvincieIfeSUft"j!t der studie Oijen, J. H. van Dordrecht Dordrecht Z.»H. T V Reimers, H. C. Dalen Dalen D. V Rijnenberg, L. J. M. 's Gravenhage 's Gravenhage Z.sH. V Starp, G. J. C. van der den Bommel (Flakkee) Dordrecht Z.sH. V 1874 -75 (7) Ellennan, H. L. Haarlem Capelle a/d IJsel Z..H. V Korteweg, A. C. Leerdam Z.sH. — Patmos, C. Poel, W. M. van der Groote Lindt Groote Lindt Z.sH. f Velzen, A. J. Vlaardingen Schiedam Z.sH. V Vermast, A. M. IJzendijke Scherpenisse Z. V Westbroek, J. J. Schoonhoven Schoonhoven Z.»H. V 1875 -76 (12) Akkerman, D. Sleen Sleen D. V Boer, R. Noordbroek Noordbroek Gr. V Bruin, M. G. Utrecht Utrecht U. V Frederikse, A. Nunspeet Almen Gel. V Hessel, F. Heerenveen F. — Hinrichs, G. L. Nijmegen Nijmegen Gel. V Meulen, G. van der Dragten, gem. Smallin» Dragten F. V gerland Plantenga, A. Utrecht U. Rouyer, C. G. A. A. Utrecht Utrecht U. V Schilstra, S. Roordahuizen.gem. Idaars Roordahuizen F. V deradeel Verdenius, J. J. Utrecht Utrecht U. V Zwart, J. M. A. Gorredijk Gorredijk F. V 1876— 77 (14) Aken, H. van 's Gravenhage 's Gravenhage Z.«H. V Arntz, S. W. Millingen MiLlingen Gel. V Boer, J. H. Oosterwolde, gem. Oosts Gorredijk F. V stellingwerf Goedhart, P. A. Willige.Langerak Langerak Z.sH. V Hartmann, J. J. F. Haarlem Haarlem »t N.sH. V Jong, Abraham de Ridderkerk Delft Z.sH. V Kroes, H. A. Oldemarkt Oldemarkt O. V Lent, H. J. C. van Rotterdam Mook L. V Pelle, P. W. Middelburg Middelburg Z. Schurink, D. Zwolle Zwolle O. V Thien, Th. M. Zutfen Zutfen Gel. V Tright, J. van Wilp, gem. Voorst ZaltsBommel Gel. V Velde, j. van de 's Gravenhage 's Gravenhage Z.sH. V Vixseboxse, H. Ambt Almelo Almelo O. V 1877— 78 (13) Bos, J. Zwolle O. — Faber, E. Nuis, gem. Marum Nuis, gem. Marum Gr. V Fauël, C. Ouddorp Bergambacht Z.»H. V Frijlink, E. M. Utrecht Utrecht U. — Geluk, A. H. Noordgouwe Noordgouwe Z. V Goethals, A. L. J. Middelburg Middelburg Z. V Goosen, G. Harderwijk Harderwijk Gel. V Halffman, C. A. Middelburg Middelburg Z. Klein, H. H. M. Delfshaven Schiedam Z.sH. V Plemper van Balen, R. A Utrecht Utrecht U. V Sas, W. H. Gorinchem Gorinchem Z.sH. — Stad, W. van Sneek Sneek F. V Veenstra, H. Dragten DragstersCompagnie, F. V gem. Smallingerland 1878— 79 (16) Anker, H. Stolwijk Stolwijk Z.sH. V Bergsma, K. Poppingawier, gem. Rauwerdehem | Terzooi F. V NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS .Provincie j*""1**?* der studie Bosma, K. Opeinde, gem. Smals lingerland Dragten F. V Busing, B. M. Naarden Naarden N.sH. V Goossens, G. B. Gennep Gennep L. V Hcmsing, I. A. D. Anjum, gem. Oostdonge» radeel Anjum F. — Hibma, M. Wijnaldum, gem. Barradeel Pietersbierum F. V Hinsbergh, V. J. J. van Utrecht Utrecht U. V Jager, P. J. H. de Arnhem Leeuwarden F. Leur, U de Gorinchem Z.*H. — Muijzert, P. C. Utrecht Utrecht U. V Risch, J. Z. Middelburg Middelburg Z. V Sijtsema, E. Ureterp, gem. Opsterland Dragten F. V Vëeze, F. S. J. Assen Assen D. V Vries, D. G. de Dirksland Dirksland Z.sH. V Wiersum, K. F. Kloosterburen Groningen Gr. V 1879- 80 (18) Altevogt, W. F. Rotterdam Rotterdam Z.sH. V Bierman, B. Aalten Lintelo, gem. Aalten Gel. V Brouwer, Pieter Harlingen Harlingen F. V Bruijn, D. de Geervliet Heekelinge Z.sH. V Gazan, S. Zegwaard Utrecht U. — Houba, P. K. M. Baarlo, gem. "Maasbree Maastricht. L. V Jong, Barend de Haarlemmermeer Haarlemmermeer N.sH. V Kruijt, D. Reeuwijk Stolwijk Z..H. V Linden, J. G. ter Nijmegen Nijmegen Gel. — Mol, H. E. L. Linschoten Utrecht U. Nes, J. M. A. van Amersfoort Zwolle O. V Pekel, H. Th. Keeken (Pruisen) Kekerdom, gem. Ubbergen Gel. — Reichman, F. F. Hummelo Hummelo Gel. | V Reus, A. de Numansdorp Numansdorp Z.sH. — Saager, J. H. Amsterdam . Amsterdam N.sH. Slooten, J. C. van der 'ssG raven hage 'ssGravenhage Z.sH. V Valkeman, A. G. Gorssel Gorssel Gel. — Werve, B. H. van de Gouda Gouda Z.sH. — 1880- '81 (11) Billroth, J. M. Noordhorn Utrecht U. V Beunders, A. Heusden Heusden N.sB. V Esser, W. J. Ophoven, gem. Birgelen Roermond L. V (Pruisen) Gitzeis, W. L. Venraij Venraij L. V Hendrikse, J. J. Kerkwerve Ouwerkerk Z. V Kooijman, ]. Zierikzee Zierikzee Z. V Penning, Ch. A. Middachtersteeg, gem. Middachtersteeg gem. Rheden Rheden Gel. V Rempt, J. Hoogwoud Aartswoud, gem. Hoogwoud N.sH. V Vrijburg, A. Beetsterzwaag Beetsterzwaag F. V Verweij, W. Zwammerdam Voorburg Z.sH. V Winsser, H. Batavia Breda NsB. — 1881- '82 (12) Altevogt, A. Rotterdam Rotterdam Z.sH. — Asselt, C. Ph. van Weesp Weesp N.sH. — Doornbos, J. Schildwolde, gem. Schildwolde, gem. Slochteren Slochteren i Gr. V Fischer, D. J. Lippenhuizen, gem. Opsterland F. V Opsterland Jong, Dirk Aart de Broek, gem. Waddinxveen Gouda Z.sH. V Leeuwen, A. van Leiderdorp Leiderdorp Z.sH. V Muijs, G. Oosthuizen Mijdrecht U. V Rhijn, L. J. van Katwijk Katwijk a/d Rijn Z.sH. V Takens, R. Obergum, gem. Winsum | Obergum, gem. Winsum | Gr. V NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie I fesultaat der studie Velzen, P. A. van Vlaardingen Schiedam Z..H. | V Vogelaar, S. J. Dinteloord en Princeland Dinteloord N.»B. — Vries, Meine de Langezwaag, gem. Langezwaag F. V Opsterland 1882- 83 (25) Attema, J. Tjerkwerd, gem. Bolsward F. V Wonseradeel Beel, Th. A. L. Venlo Venlo L. V Beijl, W. de Barneveld Elburg Gel. V Bentinck, M. E. Hoogeveen Apeldoorn Gel. V Bloemen, L. J. H. Venlo Venlo L. V Bosma, Th. Ureterp, gem. Opsterland Ureterp, gem. Opsterland F. V Buuren, M. C. van Beest Beest Gel. V Deijer, L. A. J. Hontenisse Hontenisse Z. V Haas, H. J. de Soerabaja Haarlem N..H. V Hackenberg, J. Middelburg Middelburg Z. — Hoefnagel, K. Spanbroek Spanbroek N.sH. I V Kattenwinkel, R. Wijhe Wijhe O. V Kortman, E. F. L. Rotterdam Rotterdam Z.«H. V Kruijt, T. J. Reeuwijk Stolwijk Z.sH. V Leur, F. M. de Utrecht Utrecht U. V Lohuizen, J. Th. van Epe Epe Gel. V Lubberink, G. de Wijk de Wijk D. V Ouden, P. den Zevenbergen Zevenbergen N..B. V Paimans, W. J. Terheijden Wagenberg, gem. _ , ,., Terheijden N.»B. V Roeloffs, J. W. Alkemade Oude Wetering, gem. Alkemade Z..H. V Smit, M. Veendam Veendam Gr. V Smits, A. P. Vrijhoeven«Cappel VrijhoevensCappel N.sB. V Stüven, W. S. Oude Pekela Amsterdam N..H. V Versloot, P. Moercapelle Ilselmonde Z..H. — Vries, Johannes de Dokkum Dokkum F. V 1883- '84 (13) Boerhave, F. Zuidbroek Zuidbroek Gr. V Bosch, A. A. Lochem Lochem Gel. V Cramer, S. A. Woudenberg Woudenberg U. V Crans, J. Dordrecht Dordrecht Z.sH. V Engelsen, A. den Hooge en LageZwaluwe Wijk bij Duurstede U. — Fluiter, D. de Arnhem Elburg Gel V Heidema, A. W. Warffum Warffum Gr. V Kasteele, W. R. van de Amsterdam Barneveld Gel. Klaveren, I. van Ameide Jaarsveld U. V Knipscheer, J. M. Nijmegen Nijmegen Gel. V Nieuwenhuijzen, J. M. van Steenbergen Steenbergen N.sB. V Plet- J- Leeuwarden Amsterdam N.H. • V Schouten, Jacob Wassenaar Gouda Z.«H. V 1884- '85 (15) Beunders, P. D. Heusden Heusden N..B. V Brinkhorst, G. C. Ellekom, gem. Rheden Ellekom Gel. V Dompselaar, P. van Edam Utrecht U. Geerlings, J. W. H. Middachtersteeg, gem. de Steeg, gem. Rheden Gel. V Rheden Hubenet, D. Dwingelo Hoogeveen D. V Korevaar, P. Sliedrecht Sliedrecht Z.«H. V Poel, P. P. van der Nieuwenhoorn Nieuwenhoorn Z.»H. V Poot- H- Vlaardinger*Ambacht VlaardingersAmbacht Z..H. V Remmelts, H. Assen Assen D V Ruijssenaers, J. D. Willemstad Maastricht L f SI uis, ÏJ. van der Wijnjeterp, gem. Dragten, gem. Opsterland Smallingerland F. V Tacoma, B. Pingjum.gem.Wonseradeel Pingjum, gem.Wonseradeel F. V Vpllema, J. Winsum,gem.Baarderadeel Baard, gem. Baarderadeel F. V Weijers, M. F. Nijmegen Nijmegen Gel. V Wolters, H. Gasselte Gasselter.Nijeveen D. V Z..H. \ V N.sB. — F. V F. V L. V Gel. V Gel. V L. V F. V Gel. V Z. V N..H. V Z. — N.sH. I V O. V Z.sH. V Z.sH. V U. V Gel. V D. V N.sB. V N..B. V Z..H. V Gr. V N.sB. V N.sH. V Z.sH. F. V Gr. V Gel. V u. v Z.sH. V U. — Gel. V Gr. V Gel. — U. V Gel. V N.sB. V N.H. • V Z.=H. V N..B. V Gel. V U. — Gel. V D. V Z.sH. V Z..H. V Z..H. V D. V L. f F. V F. V F. V Gel. V D. V GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie If es"h der studie Ternaart, gem. Westdons Ternaart geradeel F. f ZaltsBommel Zalt>Bommel Gel. f Harderwijk Harderwijk Gel. — Stad Delden Stad Delden O. V Zuidland Zuidland Z.sH. — Batavia Amsterdam N.sH. V Utrecht Utrecht U. V Tuil, gem. Haatten Tuil, gem. Haaf ten Gel. V 'ssGravenhage 'ssGravenhage Z.sH. V Oosts en WestsDomburg Oosts en WestsDomburg Z. V Leiden Leiden Z.sH. Oudshoorn Oudshoorn Z.sH. Amsterdam N.sH. — Delfshaven Delfshaven Z.sH. V Gouda Gouda Z.sH. V Wirdum, gem. Leeuwar* Wirdum deradeel F. V Gouda Gouda Z.sH. V Zierikzee Zierikzee Z. V 'ssGravemoer 'ssGravemoer N.sB. V Gieten Gieten D. — Middelburg 'ssGravenhage Z.sH. V Driewegen Driewegen Z. V Breda Breda N.sB. Groningen Utrecht U. V Warfhuizen, gem. Leens Warfhuizen Gr. V Zegveld Maarssen U. V Eikerzee Groede Z. j IJselstein IJselstein U. V Dragten, gem. Smallingers Dragten, gem. Smallingers land. land F. V Rijnsburg Rijnsburg Z.sH. — Velp Velp Gel. V Zelhem Zelhem Gel. t Zutfen Zutfen Gel. — Neede Neede Gel. V Wageningen Wageningen Gel. V Franeker Franeker F. V Eexta, gem. Scheemda Uiterburen, gem. Zuids broek Gr. V Hoensbroek Kerkrade L. V Venlo Blerick, gem. Maasbree L. V Amsterdam Amsterdam N.sH. — Rotterdam Rotterdam Z.sH. — Middelharnis Middelharnis Z.sH. V Voorst Voorst Gel. V Harderwijk Harderwijk Gel. V Koudekerk Koudekerk Z.sH. — Heinenoord Heinenoord Z.sH. V Wijk aan Zee en Duin Beverwijk N.sH. — Nieuweschans Nieuweschans Gr. V Roosendaal Roosendaal N.sB. — Sliedrecht Sliedrecht Z.sH. V Snelrewaard Utrecht U. V Utrecht Utrecht U. V Harderwijk Middelstum Gr. — Pingjum, gem. Wonsera* Pingjum F. — deel 'ssGravenhage Utrecht U. V Schoonhoven Schoonhoven Z.sH. V NAAM 1885— '86 (20) Bierma, I. Broekhoven, W. van Bult, W. P. J. Cramer, J. H. 'Dis, J. van Does, J. K. F. de Dorssen, C. A. van Hoen, H. 't Klinkenberg, R. L. Kraamer, J. Nifterik, J. D. van Oskam, J. J. Pieron, P. J. H. Rotscheid, C. A. Ruiter, A. de Sikkema, B. Vletter, A. de Vliet, M. van der Willigen, J. van Wineke, H. 1886— '87 (33) Berghuijs, H. J. M. Boogaert, L. Brink, F. W. J. van den Bronsdijk, G. T. Büchli, K. Burggraaf, Claux, Dorssen, J. van Duursma, P. :aaf, J. J. du Eükel, W. van den Etsen, W. F. Ermeling, F. J. Fr ederiks, J. G. Gantvoort, W. F. A. Goossen, D. H. Hannema, G. Have, M. B. ten Heijnen, P. Ph. Hillen, J. H. Hoogensteijn, A. P. Hooijkaas, M. Knops, S. Kroon, H. M. Lange, S. de Lee, G. van der Louter, L. Meijer, Jacob Rentema, H. R. Segers, A. M. J. Smits, K. T. Verkaik, G. C. Vermeulen, H. A. Wichers, J. C. 1887— 88 (24) Abma, R. Berch Gravenhorst, E. H. Bergh, J. D. van den NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie . ; der studie Bulk, G. Boskoop Boskoop Z.sH. V Frankenhuis, M. Oldenzaal Oldenzaal O. V Gradus, J. P. R. Echt Echt L. Gruting, D. van Utrecht Utrecht U. V Harp, J. Schagen Alkmaar N.sH. V Haselen, W. H. van Amersfoort Amersfoort U. V Kempen, L. van Echt Echt L. V Lameris, F. Sebaldeburen, gem. Grootegast Sebaldeburen Gr. V Lamping, P. M. Doesburg Doesburg Gel. Leeden, C. A. van der Mierlo, N.sB. Veghel N..B. V Maas, J. Amersfoort Amersfoort U. V Marcüs, A. Leeuwarden Leeuwarden F. V Mogendorff, S. I. M. Borne Borne O. V Oostingh, W. Assen Assen D. V Scheepens, J. N. A. C. Amboina Gouda Z.sH. V Sevenster, J. Menaldum, gem. Menal* Nes, gem. Westdongeras dumadeel deel F. — Veen, K. van der Dokkum Dokkum F. V Verweii, G. C. Bolsward Bolsward F. V Wal, Ü. van der Nijega, gem. Hemelumer, Oldephaert en Noords wolde Wijkel, gem. Gaasterland F. V Wilde, Ch. Th. G. H. de Padang, N. O.sl. Dreischor Z. V Woringen, H. A. von Rotterdam Rotterdam Z.sH. 1888— 89 (15) Altena, N. H. Mispelblom van Breda Utrecht U. V Broeke, A. E. ten Paramaribo Teteringen N.sB. V Daams, G. Vaassen, gem. Epe Vaassen Gel. V Fuyt, W. J. Ch. Utrecht Utrecht U. Harrevelt, H. G. van Ridderkerk Utrecht U. V Hilwig, W. F. Bergen op Zoom Bergen op Zoom N.sB. V Knol, J. • Mensingeweer.gem. Leens Mensingeweer Gr. V Kok, D. Velp Velp Gel. V Kuiper, A. Texel Utrecht U. V Nieuwenhuijzen, F. J. Hilversum Hilversum N.sH- V Roodzand, C. Melissant Melissant Z.sH. V Sande, A. ten Zutfen 's Gravenhage Z.=H. V Schat, P. St. Annaparochie Leeuwarden F. V Vries, H. J. de Usquert, Gr. Wijk bij Duurstede U. V Vrijburg, B. Beetsterzwaag Beetsterzwaag F. V 1889— '90 (11) Burg, W. van der Jelsum, gem. Leeuwardes Jelsum F. V radeel Fillekes, J. M. Berkel en Rodenrijs Berkel en Rodenrijs Z.sH. V Graaft, J. A. de OudsVosmeer Middelburg Z. V Groen, D. Rotterdam Hellevoetstuis Z.sH. Heimans, S. Groenlo Groenlo Gel. V Hellemans, J. Dordrecht Rotterdam Z.«H. V Koens, E. C Goes Goes Z. V Lucieer, M. M. Groede Groede Z. Overbeek, A. A. Hengelo Hengelo O. V Vieter, M. H. de la 's Gravenhage 's Gravenhage Z.sH. V Wester, J. Finsterwolde Nieuwolda Gr. V 1890— '91 (11) Baerends, P. Arnhem Arnhem Gel. V Feddema, R. Kollum Sijbrandahuisbij Dokkum F. V Heusden, A. van ZaltsBommel Zalt»Bommel Gel. V Huizinga, J. Bedum Bedum Gr. V Laaij, J. Brielle : Brielle Z.sH. V Sande, A. van de Groede Groede Z. V NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie ^esultaf* der studie Storij, H. J. A. F. Roermond Roermond L. — Rooijen, C. M. van Loenen a/d Vecht Loenen a/d Vecht U. V Westholz, G. G. J. Nijmegen Leeuwarden F. V Wolf, Nathan Rotterdam Rotterdam Z.sH. — Ymker, H. Hoogeveen Hoogeveen D. V 1891— '92 (7) Avis, J. A. R. Westzaan Haarlem N.sH. V Breedveld, I. 's Gravendeel 's Gravendeel Z.sH. V Keukenmeester, J. D. Maassluis Maassluis Z.»H. V Klauwers, J. A. Velzen Santpoort N.sH. V Lapidoth, L. Soerabaja Workum F. — Teljer, P. Hillegersberg Hellevoetsluis Z.sH. V Wagenaar, D. B. Leeuwarden Leeuwarden F. V 1892— '93 (10) Barment Loo, R. A. Eethen, N.sB. Barneveld Gel. V Folmer, W. Garmerwolde, Gr. Wijk bij Duurstede U. V Goemans, J. P. L. Dreischor Dreischor Z. V Hemert, A. J. van Dordrecht Dordrecht Z.sH. V Lourens, L. F. D. E. Delfshaven Rotterdam ZsH. V Mansfeld, A. A. van Bergen op Zoom Bergen op Zoom N.-B. V Risseeuw, A. Groede Groede Z. V Steenbergen. A. H. Avereest, O. Assen D. V Verschoor, A. P. I. A. Breda 's Gravenhage Z.sH. — Wildeman, L. H. K. Dordrecht Dordrecht Z.sH. — 1893— 94 (12) Barendregt, A. A. Beverwijk Beverwijk N.sH. V Goor, B. van Zutfen Zutfen Gel. V Hubertus, D. Hilversum Soestdijk U. V Jeronimus, C. S. Antwerpen Antwerpen België V Markus, H. Arnhem Arnhem Gel. V Nederveen, H. J. van Middelburg Middelburg Z. V Odé, H. J. Winterswijk Winterswijk G. V Poel, M. C. van der Nieuwenhoorn Nieuwenhoorn Z.sH. V Reichman, A. F. Brummen Steenderen Gel. V Rutgers, J. H. Doesburg Doesburg Gel. V Vink, K. de Groningen Tjamsweer, gem. Appinges Gr. V dam Zijverden, J. van Haarlemmermeer Haarlemmermeer N.sH. V 1894— '95 (9) Boland, J. G. Dinxperlo Dinxperlo Gel. V Cruyfif, H. J. Amersfoort Amersfoort U. — Gasille, P. H. J. VÜssingen Missingen Z. V Mast, S. A. van der Dubbeldam Wieldrecht, gem. Dubbels Z.sH. V dam Numans, J. C. Singkawang, N. O.sl. Harderwijk Gel. V Pas, L. G. H. G. van de Middelaar, L. Nispen, gem. Roosendaal N.sB. V Rab, C. J. Texel Texel N.sH. V Verberne, H. P. E. Voorburg Utrecht U. V Voogd, A. J. E. de Chaam, Z. Dordrecht Z.sH. V 1895— '% (17) Bakker, D. L. Haarlem Haarlem N.sH. V Blieck, L. de Utrecht Utrecht U. V Kempen, F. W. Rotterdam Amsterdam N.sH. V Krüger, G. F. 'ssGravenhage 'ssGravenhage Z.sH. Kruymel, D. C. Dordrecht Leeuwarden F. V Looveren, J. C. E. van Zundert en Wernhout Zundert N.sB. V Muller, A. F. Amsterdam Amsterdam N.sH. V Muller, Derk Muntendam Muntendam Gr. V Nauta, Frits Batavia Utrecht U. Ridder, M. de Zuilen Zuilen U. V Sala, H. J. H. Fijnaart en He ijningen Utrecht U. V Schepens, W. G. Maarheeze Maarheeze N.sB. V NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie Sohns, J. Ch. F. Djokjokarta, N. 0.«I. Nieuweramstel N.*H. V Stuurman, W. Ammerstol Ammerstol Z.»H. V Ubbels, D. G. de Beemster Oosthuizen N..H. V Vlaskamp, J. St»Annaparochie Leeuwarden F. V Weiman, H. A. Brielle Kralingen Z.»H. V 18%—'97 (10) Berger, H. C. L. E. Gennep Winterswijk Gel. V Brink, G. W. Voorst Nijbroek Gel. V Flohil, T. Ridderkerk Rijsoord , Z.sH. V Gallandat Huet, R. H. J. Schoonhoven Schoonhoven Z.»H. V Kuijlen, P. J. van der Rotterdam Oosterhout N.*B. Lier, G. A. van Soerabaja Amsterdam NjH. V Picard, I. H. Utrecht Utrecht U. V Schroeft, H. J. van der Amsterdam Maastricht L. V Stolpe, W. K. van de Nieuwerkerk Capelle, gem. Nieuwerkerk Z. V Waldeck, G. J. 's«Gravenhage 'ssGravenhage Z.sH. V 1897— 98 (17) Bemelmans, E. Ch. H. A. M. Maastricht Maastricht L. V Colsen, L. J. Hontenisse Hontenisse Z. V Ferwerda, S. Dokkum Dokkum F. V Hoopen, W. ten Lochem Lochem Gel. V Kempen, P. H. van Echt Echt L. V Kuipers, K. Hoogeveen Gorinchem Z.«H. V Leenheer, C. A. Ridderkerk Rijsoord Z.sH. V Lenshoek, ]. A. ZaltsBommel ZaltsBommel Gel. V Linde, J. A. van der Soerakarta Utrecht U. V Overbosch, H. W. Gouda Gouda Z..H. V Plankeel, M. F. Oostburg Oostburg Z. V Raadt, O. L. E. Telok.Betong, N. O..I. Amersfoort U. Slooten, J. van Rotterdam Den Haag Z.sH. V Tervoert, G. H. J. Bergh Zeddam Gel. V Vreeswijk, J. A. Oude Tonge Middelharnis Z.»H. V Winkel, A. J. Amsterdam Utrecht U. V Wolf, Abraham Borger Musselkanaal, gem. Onstwedde Gr. V 1898— '99 (15) Abspoel, A. J. Amsterdam Amsterdam N.»H. V Alphen, A. ƒ. S. van Rotterdam Teteringen N.»B. V Boom, H. G. O. Meppel Meppel D. V Copper, D. J. Rotterdam Rotterdam Z.«H. V Dommerhold, E. J. Deventer Deventer Gel. V Graaf, C. de Weesperkarspel Abcoude U. V Hooft, P. J. 't HendriksIdosAmbacht HendriksIdosAmbacht Z..H. V Hootigem, F. van Kruiningen Kruiningen Z. V Kars, H. J. Goudriaan Goudriaan Z.sH. V Over, K. OudesNiedorp OudesNiedorp N.«H. V Post, G. Ch. Arnhem Arnhem Gel. V Temmen, C. J. Ambavawa, res. Samarang Teteringen N.sB. Thomassen, M. H. J. C. Maastricht Maastricht L. V Vermaat, P. OudsBeijerland Dubbeldam Z. ' S Boer, J. H. de Wolvega Steenwijk o" S g°.s'.A- ^ _ Zoetermeer Zoetermeer 7-H S Brinkman F. J. Brucht(AmbtHardenberg) Brucht n ' c Burggraaf, H. Kamerik de Bilt U c Diddens, N. Boen Scheemda Gr s Diessen P. H. van Tilburg Tilburg n «B S Heek, J. H. Haarlem Haarlem n'h S Heering, G H. Heerde Utrecht u ' S Heennga, G. Metslawier Berlikum F s Hem, Th. J van der Lyons Jorwerd F* s Jansen, Jacob Workum Utrecht U c Jansen, Jan Rijswijk (G.) Maurik Ge'l S Kaligis, J. A. Buitenzorg N O A S Kemna H J. Goor (O.) Goor 8 o S K°oy. J- B. Kedichem Kedichem zïrl - NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie ■ ^ Kramer, Y. M. Oldeklooster Oldeklooster F. S Kruiswijk, A. Loenen a'd Vecht Loenen a/d Vecht U. S Nagel, M. Muiderberg Muiderberg N..H. S Peeck, J. C. Schoorl Schoorl N.H. S Schoenmaker, G. J. W. Abcoude Abcoude U. S Soetisno, Mas Pangkok (Tegal) Semarang N. O..I. S Sprundel, A. J. van Dinteloord Stampersgat N..B. S Stüven, J. C. Amsterdam Amsterdam N..H. S Unger, J. Zierikzee Zierikzee Z. S Verheul, B. Papendrecht Papendrecht Z..H. Voogt, J. Rotterdam Rotterdam Z.sH. S Woerden, J. van Honselersdijk Naaldwijk Z..H. S Zegwaard, P. Pijnakker Pijnakker Z..H. S 1920—'21 (28) Bos, A. W. A. Heerlen 's Hertogenbosch N..B. S Capel, B. A. C. Amerongen Arnhem Gel. S Dam, J. C. van Snelrewaard bij Oudewater Snelrewaard Z..H. S Doeglas, A. Gombong Batavia N. O..I. S Dijk, B. Opende Opende Gr. S Dijkstra, J. Menaldum Menaldum F. S Groot, J. H. de Baambrugge Baambrugge U. S Hartog, M. den Vleuten Schalkwijk U. S Heere, W. Baarn Baarn ' U. S Hoogenboom, W. P. Utrecht Utrecht U. S Joling, B. Th. E. M. Princenhage Princenhage N..B. S Kapteyn, T. Reeuwijk Reeuwijk Z..H. S Kloppert, H. L. Colijnsplaat Zierikzee Z. S Mofi. M. Harrismith, Z..Afr. S Mulder, O. W. Hijdaard Meskewier bij Akkrum F. S Ooms, A. Bergen.op.Zoom Bergen.op.Zoom N..B. S Post, R. Heerenveen Heerenveen F. S Postma, S. Kubaard, gem. Sandfirderrijp, gem. S Hennaarderadeel Wymbritseradeel I F. S Rockx, C. P. Klundert Klundert I N..B. S Roux, A A. le Robertson, Z..Afr. Stellenbosch Z..Afrika S Scholten, H. H. Enschede Enschede O. S Seyffers, S. M. 's»Hertogenbosch 's.Hertogenbosch N..B. S Soeratmo, Raden Madioen, N. O..I. Buitenzorg N. O..I. S Soesman, J. H. Djember Soerabaja N. OA. S Steyn, D. G. Colesberg, Kaapkolonie Stellenbosch Z..Afrika S Vink, D. R. Zandeweer,gem.Kantens Eenrum F. S Waworuntu, F. K. Sonder, Resid. Menado Buitenzorg N. O..I. S Zantinga, J. T. Ezinge, Gr. Zuidhorn Gr. S De bijgaande graphische voorstelling geeft evenals de hiervolgende tabel het aantal leer. lingen aan, dat in ieder jaar voor het eerst ingeschreven werd. In December 1821 werden niet minder dan 24 leerlingen ingeschreven, waaronder 4 uit België. Ook onder de in volgende jaren inge* schrevenen is een kleiner of grooter getal uit België en Luxemburg afkomstig. Na 1830 zijn geen Belgische leerlingen meer inge* schreven. In dit jaar daalde het aantal nieuw ingeschrevenen tot 1, wat ongetwijfeld met de Belgische opstand samenhangt. Daarna neemt het aantal voor het eerst ingeschrevenen in het algemeen weer toe om in 1838 een maximum te bereiken waarop weder een daling volgt. Dan volgt een tijd van malaise aan de School, die zich uit in het geringe aantal nieuwe leerlingen in de jaren 1848—1854. Vervolgens valt een zij het dan ook zeer onregelmatige stijging waar te nemen, die in 1886 haar toppunt bereikt. Na een minimaal aantal leerlingen in 1891 bemerkt men opnieuw een onregelmatige stijging, die culmineert in het jaar 1911, waarin het hoogste getal (57) nieuwe leerlingen tijdens het 100=jarig bestaan der school bereikt wordt. De daling in 1914 staat ongetwijfeld in verband met de mobili* satie, waarna zich weer een sterke stijging voordoet, die in 1916 haar hoogste punt be* reikt. Daarna neemt het aantal nieuw inge* schrevenen weer af. Een graphische voorstelling, het totale aantal leerlingen tijdens het 100*jarig bestaan der School aangevend, zal uit den aard der zaak in gedaante niet sterk van de hier gegevene afwijs ken. Over dit totale aantal vindt men elders in dit Gedenkboek opgaven (pg. 223). Hier zij slechts opgemerkt, dat de boven vermelde tijd van achteruitgang in de jaren 1848—1854 zich weerspiegelt in het geringe totale aantal leerlingen aan de School, dat in den cursus 1850-1851 tot 5 daalde. Thans bed raagt dit aantal 176. In de hier volgende tabel is voor elk jaar het aantal, dat het diploma van veearts aangegeven het aantal van hen, die voor het verwierf, het aantal, dat de studie staakte eerst als leerling of student ingeschreven en ten slotte het aantal, dat als leerline werden. Verder is van deze nieuw inge» overleed. iccrung schrevenen vermeld: de duur van de studie, Voor het Duur der studie in jaren Totaal Studie eerst inge* Aantal gediplo* Overleden ; . - , gestaakt schreven in , . - . meerd 4 5 6 1821 24 13 (4V4j.) 7 t (6*4 j.) 21 3 1822 9 6 (4V4 j.) 1 1 8 1 1823 10 j 7 (4'/3 j.) | 1 (5'/3 j.) 8 2 1824 3 j 3 3 1825 4 4 — 4 1826 21 12 1 13 7») 1 1827 9 1 1 8») 1828 19 6 6 133) 1829 9 2 2 7 3) 1830 1 0 1 1831 13 12 12 1 1832 3 3 3 1833 6 I 5 5 1 1834 10 9 9 1 1835 11 9 9 2 1836 8 8 8 1837 8 6 6 2 1838 16 15 15 1 1839 12 11 11 1 1840 14 13 13 1 1841 9 8 8 1 1842 10 9 1 — 10 1843 10 10 10 1844 8 6 6 2 1845 7 j 7 . — 7 1846 6 5 5 1 1847 5 4 4 1 1848 o — 0 1849 1 1 1 1850 0 0 1851 2 2 2 1852 3 21) 1 3 1853 2 2 2 1854 0 1855 8 6*) 6 2 1856 5 5') 5 1857 4 4 4 1858 2 j 2 2 1) één dezer leerlingen legde het eindexamen na 3>jarige studie ai. 2) één dezer leerlingen legde volgens het register der leerlingen het examen na een l=jarige studie af. :s) De meeste de=er leerlingen verlieten de school ,,bij den afval van België", zooals het register der leerlingen vermeldt. Voor het I t„i,,i Duur der studie in jaren lotaal Studie Over* eerst inge» Aantal ! gediplo» schreven in - meerd I gestaakt leden 4 5 6 | 7 I 8 I 9 10 [ 11 I 12 | 1859 4 3 — — — — — — — — 3 1 — 1860 12 8 — — — — — — — — 8 . 41 — 1861 12 11 — — — I — — — — 11 1 _ 1862 5|— 2 — — — — — — — 2 3 — 1863 15 7 5 1 — . — _ _ _ _ 13 i i 1864 13 4 6 — — — — — — — 10 2 1 1865 8 5 — — — I — — — — — 5 ' 3 I — 1866 12 — 5 1 — ____ _ 6 5 1 1867 5 1 1 1 — — I — — — — 3 2 | — 1868 3 2 — — — — — — — — 2 | - 1 1869 9 5 2 1 — — 8 1 — 1870 10 6 21. — — — — — 9 1 _ 1871 18 8 8 — — — — — — — 16 2 I — 1872 13 2 2 3 —1 ___ _ 8 * 1 1873 11 5 12 3 — — — — — — 10 1 _ 1874 7 _[2 2 — I — — — — I — 4 2 1 1875 12 3 I 4 1 2 — — — — — 10 . 2 I _ 1876 14 3 6 3 1 — — — — — 13 1 1877 13 — ,71 — 1 — — — — 9 4 1878 16 2 4 5 2 _____ 13 3 1879 18 ■ 4 I 5 1 — — — — — — 10 8 1880 11 5 1 ' 3 1 ■ — — — — — 10 1 1881 12 2 3 4 — "-1 — — — — 10 2 1882 25 . 7 9 6 1, — — — — — 23 % 1883 13 5 4 1 — — — 1 — — 11 2 1884 15 3 61 2 1 — — — — 13 I 1 | 1885 20 5 2.2 1 — 1 — ~ 1 12 6 2 1886 33 7 6 3 2 i 2 1 — — 22 9 2 1887 24 4 7 2 3 2 — — 1 — 19 5 1888 15 4 6 2 | 1 1 | — _ — — 14 1 1889 11 4 3 1 — _!___ 1 9 2 1890 11 2 3 — 2 ' _ — 2 — — 9 2 1891 7 1 3—1 i ___ — 6 1 1892 10 4 1 3 ! _____ 8 2 1893 12 7 2 2 1 _ — — — — 12 — 1894 9 2 2 1 - | 3 — — — 8 1 1895 17 7 6 2 — — — — — — 15 2 1896 10 6 1 | — 1 — 1 — | — 91 1897 17 6 5 2 2 — — 1 _ — 16 1 1898 15 8 — 2 21 — 1 — — 15 I 1 1899 11 3 2 1 1 1 1 9 j 1 1 1900 17 6 3 1 — 1 2 — — — 13- 4 1901 28 10 4 4 3 3 1 2 — 27 1 1902 22 11 7 1 3 _____ 22 — — 1903 24 ] 7 1 4 — 2 2 — — — 16 . 3 1 1904 25 13 4 4 1 _____ 22 7 Voor het — Duur der studie in jaren "8 "E «_ jj £ eerst inge. fl - g 343 -g I schrevenin < 4 4} 5 5J 6 6} 7 7H 8 9 9i 10 101 11} M w m > 1 j | | I H | I I1" 1905 I 29 | 13 - j 5 I - I 2 I 4 J — 1 1 26 2 1 1906 41 17 - 7 - 5 3 1 1 1 35 5 1 1907 30 14 - 511 — 21 — 1 — — — 25 5 1908 21 6 — 5 3 3 — — 1 1 — — — — — - il9 2 — — 1909 37 j 7 — 7 1 2 4 61 2 4 — — — — — 34 1 2 1910 48 9 4 5 2 9 .2 6 3 — 1 — — — — 41 7 1911 57 9 4 9 5 7 5 4 2 1 1 — — 47 10 1912 44 2 4 11 5 3 3 3 2 2 — — — — — — 35 7 — 2 1913 40 3 4 — 4 3 5 3 2 -_ — — — — _ 24 12 — 4 1914 27 55— — 1 1 — — — — — — — — — 12 8 — 7 1915 42 - 4 6 1 — — - — — — — — — — — 11 9 1 21 1916 53 — 1 — — 14 — 38 1917 35 - 13 — 22 1918 22 — — — — — — — — — — — — — — — — 5 — 17 1919 32 — j - - • — — — 2 — 30 1920 28 — — — — — — — — — — — — — — —— — 28 Bij de voorafgaande tabel zij nog vermeld, dat met „voor net eerst ingeschrevenen" b.v. in 1880 bedoeld is in den cursus 1880—'81. Verder neme men er nota van, dat de eerste inschrijving plaats had in December 1821, de volgende inschrijving in April 1823 (tot den cursus 1822—'23 gerekend), de daarop vol* gende in April 1824 (tot den cursus 1823—'24 gerekend). Van 1825 af geschiedt de eerste inschrijving in October, van 1856 af in Sep* tember. De weinige leerlingen, die in een latere maand werden ingeschreven, werden in de voorafgaande tabel beschouwd als den geheelen cursus te hebben gevolgd. Het eindexamen had aanvankelijk in Februari en Juli plaats, na 1827 slechts in Juli, terwijl het veeartsenijkundig examen thans vóór en na de Groote Vacantie en na de Kerstvacantie afgenomen wordt. Eenige cijfers uit de voorafgaande tabel zijn in de volgende tabel percentsgewijze om* gerekend, nl. het percentage van de jaarlijks ingeschrevenen, dat na een 4*jarige studie het diploma van veearts verwierf en het percentage van de jaarlijks ingeschrevenen, dat dit diploma na een 4*jarige of langere studie verkreeg. 1 Aantal voor Aantal voor j _ het eerst 4«jarige Totaal ge» „ het eerst 4»jarige. Totaal ge» Cursus . ,. 1. , , Cursus . ... j- 1 j inge» studie diplomeerd inge» studie diplomeerd schrevenen schrevenen 1821 24 54 % 87 % 1828 19 0 % 32 % 1822 9 67 % 78 % 1829 9 0 % 22 % 1823 10 70 % 80 % 1830 1 0 % 0 % 1824 3 100 % 100 % 1831 12 92 % 92 % 1825 4 100 % 100 % 1832 3 100 % 100 % 1826 21 57 % 62 % 1833 6 83 % 83 % 1827 9 0 % 11 % 1834 10 90 % 90 % Aantal voor Totaal I Aantal voor Totaal Nog _ het eerst 4*jarige het eerst 4»jange | Cursus . gediplo» Cursus , i gediplo» stu» inge» studie , mge. studie schrevenen | meerd | schrevenen meerd | derend 1835 11 82 % 82 % 1876 14 21 % 93 % 1836 8 100 % 100 % 1877 13 0 % 69 % 1837 8 75 % 75 % 1878 16 13 % 81 % 1838 16 94 % 94 % 1879 18 22 % 56 % 1839 12 92 % 92 % 1880 11 45 % 91 % 1840 14 93 % 93 % 1881 12 17 % 83 % 1841 9 89 % 89 % 1882 25 28 % 92 % 1842 10 90 % I 100 % 1883 13 38 % 85 % — 1843 10 100 % 100 % 1884 15 20 % 87 % 1844 8 75 % 75 % 1885 20 25 % 60 % 1845 7 100 % 100 % 1886 33 21 % - 67 % 1846 6 83 % 83 % 1887 24 17 % 79 % 1847 5 80 % 80 % 1888 15 27 % 93 % 1848 0 1889 11 36 % 82 % 1849 1 100 % 100 % 1890 11 18 % 82 % 1850 0 1891 7 14 % 86 % 1851 2 100 % 100 % 1892 10 40 % 80 % 1852 3 67 % 100 % 1893 12 58 % I 100 % 1853 2 100 % 100 % 1894 9 22 % 89 % 1854 0 1895 17 41 % 88 % 1855 8 75 % 75 % 1896 10 60 % 90 % 1856 5 100 % 100 % 1897 17 35 % 94 % 1857 4 100 % 100 % 1898 15 53 % 100 % 1858 2 100 % 100 % 1899 11 27 % 82 % 1859 4 75 % 75 % 1900 17 35 % 76 % 1860 12 67 % I 67 % 1901 28 36 % 96 % 1861 12 92 % 92 % 1902 22 50 % 100 % — 1862 5 0 % 40 % 1903 24 29 % 67 % 1863 15 . 47 % 87 % 1904 25 52 % 88 % 1864 13 31 % 77 % 1905 29 45 % \ 90 % 1865 8 62 % 62 % 1906 41 41 % 85 % 1866 12 0 % 50 % 1907 30 47 % 83 % 1867 5 20 % 60 % 1908 21 29 % 90 % 1868 3 67 % 67 % 1909 37 19 % 92 % 1869 9 56 % 78 % 1910 48 19 % \. 85 % 1870 10 60 % 90 % 1911 57 16 % 82 % 1871 18 44 % 89 % 1912 44 5 % 71 % 5 % 1872 13 15 % 62 % 1913 40 8 % 55 % 15 % 1873 11 45 % 91 % 1914 27 19 % 41 % 30 % 1874 7 0 % 57 % 1915 42 24 % 52 % 1875 12 25 % I 84 % Deze cijfers kunnen nog op de volgende manier overzichtelijk worden samengevat. V A <. A- Totaal r> \ a ■ j- Totaal Periode 4«jange studie Periode é.jarige studie gediplomeerd i gediplomeerd 1821—1830 27 % 57 % 1830—1840 90 % 90 % 1841—1850 90 % 91 % 1851—1860 91 % 97 % 1861—1870 44 % 70 % 1871^-1880 23 % 77 % 1881—1890 25 % 81 % 1891—1900 39 % 90 % 1901—1910 37 % 88 % 1911—1914 12 % — De voorafgaande tabel laat zien, dat het percentage van de ingeschrevenen, dat hét diploma van veearts verwierf, niet ongunstig is, hoewel na 1860 wel een daling is waar te nemen. Het kleine percentage, dat afstudeerde van hen, die van 1821—1830 voor het eerst werden ingeschreven, hangt samen met het feit, dat de Belgische studenten in dezen tijd de school verlieten. Het minst gunstig zijn de resultaten in de periodel861 —1870, niet die van lateren tijd, zooals men op grond van de ver* zwaring der studie misschien zou vermoeden. Minder gunstig is het percentage van hen, die de studie in 4 jaar volbrachten. Na 1861 daalt hun getal belangrijk, waaruit de nood» zakelijkheid van de verlenging der studie duidelijk blijkt. Dat onder hen, die van 1911— 1914 voor het eerst werden ingeschreven, het percentage van degenen, die in 4 jaar afstu» deerden, tot 12 % daalt, is ten deele aan den invloed der mobilisatie te wijten, waaraan ook de langdurige studie van sommigen der thans nog studeerenden is toe te schrijven. HOOFDSTUK XII. HET INTERNAAT, HET STUDENTENLEVEN EN DE STUDENTENMAATSCHAPPIJ door H. A. VERMEULEN. Het ging een honderd jaar geleden niet zoo heel gemakkelijk om tot „Kweekeling" der Rijks'Veeartsenijschool te worden benoemd. Bij K. B. van 14 Juli 1821 werd aan iedere provincie van het Vereenigd Koninkrijk het recht toegekend een bepaald aantal Kweeke» lingen aan te wijzen, die op kosten van het veefonds voor veearts mochten studeeren. De gouverneurs der provinciën waren aange» schreven commissiën te benoemen voor het afnemen van een vergelijkend examen 1). De candidaten moesten zijn : inboorlingen des Rijks, van onbesproken zedelijk gedrag en genoegzaam ervaren in het lezen, schrijven en spreken der Nederlandsche taal, kennis van Fransch en Duitsch strekte tot aanbeveling. De leeftijdsgrens was bepaald van 16—22 jaar; hieraan is evenwel niet strikt de hand gehou* den; in 1827 is een candidaat van 32 jaar afgewezen wegens onvoldoende voorbereid dende kennis. Daartegenover staat, dat, na Ministerieele goedkeuring, meermalen kwee* kelingen zijn toegelaten, die den 16*jarigen leeftijd nog niet hadden bereikt. Zij, die aan gestelde eischen hadden voldaan, kregen „een Ministerieele benoeming" tot kweekeling aan de Rijks*Veeartsenijschool. Vrijwillig verlaten was niet gebruikehjk, er moest, na gedaan verzoek, uit den Haag bericht komen, „dat uit zijne betrekking als kweekeling is ontsla» gen". De benoemden moesten zich op 1 De* cember aanmelden in het gebouw, waarin vroeger (sinds 1814) de katoen fabriek van de 1) Eene dergelijke oproeping van den Gouverneur van Zeeland, van 5 September 1828, vindt men in den Vétérmairen Studentenalmanak van 1896, pag. 168. Heeren Quinke en Portner gevestigd was geweest, hetwelk stond op het terrein van de voormalige buitenplaats „Gildesteyn", gelegen aan de Biltstraat te Utrecht, alwaar zij ont* vangen werden door den Directeur, Prof. Dr. Th. G. v. Lidth de Jeude. Zij moesten voorzien zijn van ten minste ! „6 onderhemden, 3 borstrokken, 4 onderbroeken, 6 paar kousen, 2 zwart zijden halsdoeken, 4 witte dito, 6 halsboorden, 2 slaapmutsen van wit katoen, 4 handdoeken, 4 witte linnen sloven, 2 paar witte morsmouwen voor de anatomie, 2 paar hooge schoenen, een doosje met instrumenten voor de anatomie, zullende de bovettkleeding voor rekening van het veefonds worden gegeven". De uniform, op advies van den Directeur door den Minister voor het Publieke Onder* wijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën vastgesteld, bestond uit een rok van blauw laken met licht blauw fluweelen neerslaande kraag, waarop aan de voorste hoeken een lauriertak met groene zijde was geborduurd, een vest en pantalon van lichtgrijs laken, gewone laarzen en een ronde hoedmet blauw zijden band en oranje kokarde, waarin van binnen op een lederen of bordpapieren veld de woorden 's Rijks*Veeartsenijschool gedrukt waren. Voor dagelijksch gebruik werd een licht grijs buis gedragen, een pantalon van hetzelfde laken en een gewone blauwlaken* sche pet. Van de uniform werden jas, vest en hoed om de twee jaar, de pantalon ieder jaar vernieuwd. Deze kleeding viel niet in den smaak der kweekelingen; herhaaldelijk hebben zii gepoogd hierin verandering te doen brengen. Eerst in 1841 is dit gelukt ; zij het dan ook, dat hiermede hunne eigene verwach* tingen niet in vervulling zijn gebracht. In een uitvoerig schrijven hebben de kweekc lingen toen den Directeur bericht, dat hunne kleeding niet was overeenkomstig hunnen stand, en dat deze, naar hunne meening, met opzicht tot de Veeartsenijscholen in andere landen op den laagsten trap stond. Zij wenschten hierin gelijkgesteld te worden met de élèves van het Groote Rijks'Hospitaal en brachten in hun schrijven talrijke phdoso» phische beschouwingen naar voren tot sta» ving van hun goed recht, o.a., dat schoon en goed met deugd en godsdienst in verband staan. Zij stelden zich een gepaste kleeding aldus voor: Een korte, donkergroene jas, met dubbele borst, tot boventoe dicht, met op. staande zwart fluweelen kraag, waarop een klaverblad in het zilver geborduurd is, witte, blinkende knoopen met de letters V. A. S. in elkander gewerkt, of eenig ander gepast teeken, donker grijze pantalon, punthoed of z.g. cha» peau claque, klein model, met zilveren troetels en oranje kokarde, pet van donkergrijs laken, met 3 groene biesjes en lakensche klep, laar* zen met of zonder sporen. Een teekening, in kleuren, voorstellende een kweekeling in de begeerde uniform uitgedost, begeleide dit schrijven. De directeur vond de groene kleur te veel aan verschieten onderhevig en ontwierp een uniform, in navolging van de bestaande in de Koninklijke Inrichtingen voor militaire kweekelingen te Breda en Medemblik. De kweekelingen mochten kiezen tusschen een opgetoomden hoed of een pet, waarvan mo< dellen tentoongesteld werden. Algemeen viel toen de keuze op een pet. Aan den Minis* ter werd toestemming gevraagd voor de navol' gende uitmonstering:: , „Een jas met dubbele borst tot boventoe digt, van donkergrijs laken (marengo), hoeda» nig door de onderofficieren der Armee en ook door de Kweekelingen van 's Rijks militaire Instructie*Hospitaal wordt gedragen, met op* staanden, zwart zijden fluweelen kraag, waar' op met zilverdraad (zoogenaamd petit'fin) een lauriertakje geborduurd is, nagenoeg in denzelfden vorm, als dit thans uit groene zijde bestaat en voorzien van uit wit metaal geplette knoopen, waarop de letters 's R. V. A. S. Een stropdas of cravate van zwart everlast, welke door de kweekelingen zelve zal moeten worden aangeschaft en onder, houden, inplaats der twee zwarte en vier witte halsdoeken, welke thans door hen ter school moeten worden medegebragt, een panta* Ion van hetzelfde laken als voor den jas, laarzen zonder sporen ; een nette, tamelijk hooge, stijve pet of policcmuts van hetzelfde laken, met band van zilvergalon en afgezet met een rood biesje in den kap of bol." Ook adviseerde de Directeur, aangezien de jonge lieden vrij algemeen op'een chapeau-claque bleken gesteld te zijn en daar deze de kleeding volkomen maakt, men het dragen daarom zou kunnen toestaan, mits zoodanigen hoed zich voor eigen rekening aanschaffende en zich volkomen aan het model houdende, het< welk daarom aan de school voorhanden zou zijn. Uit de bijgevoegde gedetailleerde opgave van kosten, bleek de voorgestelde uniform f 66.10 te moeten kosten, d.w.z. f 1.70 duur. der dan de toen gebruikelijke. Een keurige afbeelding van een Kweekeling, naar de nieuw» ste eischen des tijds uitgedost, vergezelde het breedvoerig opgestelde verzoek om wijziging van den Directeur Numan aan den Minister. Spoedig volgde hierop een toestemmend ant. woord. Deze uniform is gedragen tot 1850 (zie afbeelding), In 1843 is aan veeartsen toegestaan gelijke uniform te mogen dragen bij mark' inspectiën, mits voor eigen rekening, voor» zien van knoopen met de initialen R. V. S. Het is mij niet bekend, of hiervan een ruim gebruik gemaakt is geworden. Maar keeren wij terug tot 1821. De Direc* teur was gemachtigd 20—25 kweekelingen toe te laten; voor iederen Kweekeling stelde het veefonds f 400 gulden beschikbaar. Reeds in October 1821 waren 23 plaatsen bezet en in Augustus van het volgende jaar moest wor* den bekend gemaakt, dat voorloopig geen nieuwe Kweekelingen meer voor rekening van het veefonds konden worden toegelaten. Dat de provinciale rechten geëerbiedigd werden, bleek in 1824, toen een Kweekeling uit Limburg kwam te overlijden en het Provinciaal Bestuur bericht kreeg, dat voor rekening van het fonds een nieuwe uit die Provincie kon worden geplaatst. Reeds in 1822 werd het aantal toe te laten Kweekelingen op 50 gebracht ; de Hoogleeraar Numan ontruimde dat gedeelte van het eta* blissement, hetwelk door hem werd bewoond en kreeg een jaarlijksche vergoeding van f 1000 voor huishuur. De boven het oorspronkelijk aantal aangestelde Kweekelingen moesten even» wel op eigen kosten studeeren ; zij betaalden f400 's jaars, in twee termijnen, bij vooruitbetaling. Op den 29 Augustus 1822, werd f 1778 toegestaan voor de noodige verbou» wing, f 5113 voor den aanschaf van meubilair. Hiermede was het Internaat gesticht. De UNIFORM DER KWEEKELINGEN. 1841—1850. Minister Falck beval de grootst mogelijke zuinigheid. Op een vraag van den Directeur van Lidth de Jeude, of de slaapplaatsen der Kweeke* lingen op een ordentelijken, burgelijken voet mochten worden ingericht, antwoordde ge» noemde Minister, dat geen ledikanten of iets dergelijks mochten worden aangeschaft, dat open slaapplaatsen voldoende waren. In de Nederlandsche Staatscourant en in de Journal de Bruxelles (later ook wel in de Gazette des Pays Bas) werd een oproep geplaatst voor zoo* danige personen, als voor eigen rekening de lessen aan 's R. V. A. S. mochten willen bij* wonen. Alvorens evenwel geplaatst te kunnen worden moest er nog heel wat gebeuren. De vader (voogd) zond een verzoekschrift aan den Directeur ; deze bracht dit over aan den Minister of aan den Referendaris*Inspecteur* Generaal, belast met de waarneming der administratie voor de Nationale Nijverheid, met als stereotiep slot: „Heb ik de eer, in afwachting van nadere beve» len mij met allen eerbied te noemen : Uwer Excel» lenties of U HoogEdelGestrengen zeer Gehoorzame en Ootmoedige dienaar, de Directeur van's Rijks Veesartsenijschool," Handteekening. Van uit den Haag kwam dan een brief lui* dende als volgt : „No. Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Nationale Nijverheid. De Referendaris, Inspecteur Generaal, belast met de waarneming der Adminisstratie voor de Natio» nale Nijverheid, nader gezien hebbende het vers zoek van te dat zijn zoon voor eigen rekening aan 's R. V. A. S. moge worden opgenomen. En gelet, zoowel op de geboorteacte als op de overgelegde verklaring van het goed gedrag van dien zoon; verwittigt den vertooner, onder terugzending der door hem overgelegde papieren, dat hij zich schriftelijk kan wenden aan den Directeur der opgemelde school, om van Denzelfden te vernemen, wanneer des Adressants zoon kan worden geëxamineerd of hij genoegzaam voorbereidende kennis bezit om tot het onderwijs te kunnen worden toegelaten, en dat, indien dit onderzoek een gunstigen uitslag heeft, de bedoelde zoon, op den door Adressants bedoelden voet als kweekeling in 's R. V. A. S. zal aangenomen worden, op den tijd en zoodanige voorwaarden als hem zullen worden kenbaar ge» maakt door den Directeur, aan wien een afschrift dezer tot informatie zal worden toegezonden." In later gelijkluidende brieven wordt tevens aangedrongen op meest mogelijke vlijt, onder bijvoeging, „dat kweekelingen, hoezeer reeds ter school aan» genomen, echter van deze naar hunne betrekkin» gen kunnen worden terug gezonden, indien zij, na verloop van eenigen tijd, blijken geven, zoowel ten aanzien hunner vatbaarheid als van hun ligchaamsgestel, de geschiktheid te missen, welke tot het aanleeren der Veeartsenijkunde vereischt wordt." De vader (voogd) schreef dan naar den Haag, wanneer de kandidaat op reis zou gaan en te Utrecht verwacht kon worden, van welk be* richt weer copie naar den Directeur van 's R. V. A. S. gezonden werd. Van een voldoend admissie*examen, hetwelk door de Hooglee* raren van het EtablisementL) werd afgenomen, ging een Rapport naar de Regeering, waarop de Ministerieele benoeming volgde. Herhaaldelijk zijn, soms na een verblijf van meerdere jaren, kweekelingen ontslagen, om* dat zij geestelijk en physiek ongeschikt ble* ken (o.a. een in 1831 „omdat hij ternauwer* nood aan het kruis van een paard kon reiken"). In 1836 vroeg de Administrateur van de Nationale Nijverheid aan Prof. Numan, of iemand, die zich voortdurend van een bril bedienen moet, tot kweekeling mocht worden benoemd. De directeur adviseerde een onder* zoek door een bekwaam heelmeester of oculist. De aspirant kwam er ongelukkig af, hij werd geweigerd, „wegens zwakheid van gezigt". Dat de eischen van het toelatings*examen niet hoog gesteld waren, moge blijken uit het feit, dat in 1822 de commissie voor Zuid*Holland twee „voorwerpen" met gelijken aandrang aanbeval: een drogist*leerling en een hoefsmid. Niettemin werden dat jaar toch twee candida* ten afgewezen, „omdat zij onvoorzien bevonden werden van de hoogst noodige kundigheden". Ondanks alle voorzorgen bleken de Provin* ciale commissies, vooral die van de Zuidelijke Nederlanden, toch nog wel eens mis te tasten, want reeds in 1823 moest een taalmeester worden aangesteld. In hetzelfde jaar toen drie Belgen voor rekening van het veefonds aan* genomen werden, een uit Zuid*Brabant, een uit Luik en een uit Henegouwen, berichtte de Minister den Directeur, op uitdrukkelijk verlangen des Konings, dat zij, die als kwee» keling van 's R. V. A. S. wenschten toege* laten te worden, een meer dan oppervlakkige kennis der landstaal moesten bezitten. De Directeur moest de namen en woonplaatsen der achterlijke Kweekelingen vermelden, ten einde, ingeval uit de Provincie, waaruit dezelve ge* komen waren, een nieuwe Kweekeling zich zou aanmelden, het Provinciaal Bestuur op dit verlangen des Konings opmerkzaam ge* maakt zou kunnen worden. In 1824 werden vier Kweekelingen op kos* ten van het Departement van Oorlog aange* nomen, tegen vergoeding van f300 per jaar ') In officieele stukken wordt herhaaldelijk gespro» ken van „het Etablissement," ook wel van „het Gesticht"! voor ieder, ten laste van genoemd Departe* ment. In hetzelfde jaar kwam ook een Minis* terieel Besluit, dat Officieren van Gezondheid en Kweekelingen van den Geneeskundigen Dienst de lessen mochten bijwonen. Hiervan is geen druk gebruik gemaakt. De militaire Kweekelingen moesten zich verbinden twaalf achtereenvolgende jaren bij den paardenartse* nijkundigen dienst der Armee te dienen. De eerste keuze was niet gelukkig; in 1825 werden er twee wegens wangedrag ontslagen en wer* den twee nieuwe benoemd. Dit betreurens* waardige feit gaf den Directeur aanleiding den Inspecteur*Generaal van den Genees* kundigen Dienst te berichten, dat hij de Kweekelingen voor het Departement van Oorlog geen oogenblik uit het oog zou ver* liezen en zich alle moeite zou geven om de* zelve tot bekwame veeartsen te vormen, om ook daardoor aan Zijner Majesteits heilzame bedoelingen te beantwoorden. Z. H. Edel* gestr. bleek evenwel hierdoor niet erg gerust* gesteld te zijn, want spoedig kwam zijn ver* zoek met ingang van 1 Januari 1826 twee* maal 's jaars een gedragslijst te mogen ont* vangen. Prof. van Lidth de Jeude had hier weinig zin in en schreef den Minister, dat hij huiverig was aan het verzoek van den Inspecteur*Generaal te voldoen, le omdat het Departement van Oorlog in gebreke was gebleven de kosten der militaire Kweekelingen te betalen en 2e omdat twee der vier Kwee* kelingen zich door wangedrag eene ziekte op den hals hadden gehaald en hij, Directeur, alvorens een gedragslijst te zenden eerst wilde trachten de gevallen jongelingen door verma* ningen en vriendelijke raadgevingen op het pad der deugd terug te brengen. Drie maan* den later herhaalde de Inspecteur zijn verzoek; toen is er aan voldaan. Ook voor de burgerlijke Kweekelingen bleken maatregelen van orde hoog noodig. Reeds in 1825 heeft de Directeur zich bij de Regeering beklaagd, dat zijn voorgesteld reglement van orde en discipline nog niet was goedgekeurd; hij wees er toen op, dat 45 Kweekelingen bij* een waren, meestal volwassen jongelingen, van welke de minsten zich op een beschaafde opvoeding konden beroemen, de meesten door een verkeerden geest waren bezield en hij geen bevoegdheid had misdrijven te straffen. Bij Koninklijk Besluit van 4 Februari 1826, No 16, kwam de goedkeuring van het regie* ment van orde en discipline los. Dit was lang niet malsch. Hierin wordt eerstens de Direc* teur aangemaand met nauwgezetheid, stand* vastigheid en rechtvaardigheid te waken voor orde en zedelijkheid en tot handhaving van orde en discipline onder de Beambten, Kwee* kelingen en Bedienden. Een Oeconomus werd aangewezen voor het huishoudelijk bestier, een Surveillant, die aan den oeconomus onder* geschikt moest zijn, voor de controle op het gedrag der Kweekelingen en Bedienden en verplicht overtredingen en plichtsverzuim ter kennis te brengen van den Directeur. De oeco* nomus, W. v. d. Kasteele, was reeds van den aanvang af in functie; den 22 November 1820 benoemd, was hij door eene instructie, vast* gesteld bij Minist. Besluit van 2 Mei 1821, gesteld onder den Directeur van het Etablis* sement; hij genoot een jaarwedde van f 600 benevens vrije kost en inwoning. Den 5 Ja* nuari 1822 werd hij echter reeds ontslagen, waarna zijne functie werd overgenomen door den apotheker der school, A. Deerns. Deze kreeg echter als zoodanig slechts f 500 salaris, en van zijn apothekerstractement werd f 100 afgenomen, voor de bezoldiging van een be* kwaam apothekersbediende. In 1833 werd hem tevens het ambt van hortulanus, zonder extra geldelijke belooning, opgedragen. Eerst den 25 September 1825 kwam de eerste surveillant in dienst, het was Philip Krebs, oud*wacht* meester bij de Kurassiers, le Afd. Ook hij genoot vrije kost en inwoning en daarenboven f200 's jaars uit het veefonds. De Kweeke* lingen waren aan den Oeconomus en den Surveillant stiptelijke gehoorzaamheid verschul* digd, meenden zij echter onbillijk te zijn beje* gend of gestraft, dan mochten zij zich met bescheidenheid tot den Directeur wenden. Ongehoorzaamheid, plichtsverzuim, kwaadwil* ligheid of zedeloosheid moesten aan den Administrateur voor de Nationale Nijverheid worden bericht. De tijd tusschen de lessen mocht niet in ledigheid worden verspild, maar onverwijld worden benut tot hervatting van de oefeningen in de studiezaal. Het middag* maal werd des middags 1 uur opgedischt. Er werden dan twee tafels aangericht : in de eetzaal een tafel le klasse, waaraan spijsden: le de oeconomus, 2e de prosector, 3e de apo* theker, 4e de leerlingen met den Surveillant. De tafel der 2e klasse werd gehouden in de keuken. Hieraan namen plaats: de kok, de koksjongen, de portier en zijn huisvrouw, de knecht der anatomie, de huisknecht, de tuin* knecht, de knechts der smederij, de stalknecht en de herder. Het middagmaal bestond uit soep, een stuk vleesch en groenten, somtijds visch waarbij een matig glas tafelbier en een stuk brood. Voorts werd des zomers 's mor* gens om half zeven, des winters om acht uur ontbeten (brood met koffie, thee, of bier), terwijl bij het avondeten (half tien) het brood soms werd afgewisseld door eene gezonde melkspijs of een salade. De begrooting van het jaar 1827 sloot met een totaal van f27,553.04; hiervan was bestemd: voor den aankoop van nieuwe en het onderhoud der oude uniformen f 3431.95, voor voeding der Beambten, Kweekelingen en Bedienden en on* kosten wegens verwarming, verlichting en reini* ging der lokalen f 11928.09. In de zeer nauwkeu* rige specificatie van dezen posten staan vermeld: wit bier, 74 tonnen .... f675.25. bruin „ 20 , f 142.50. roode wijn, 12 ankers . . . f363.60. In een af zonderlij kerubriek dezer begrooting werd aangegeven, wat van ieder voedingsmiddel in het vorige jaar was overgehouden, hetgeen van het geraamde benoodigde werd afgetrokken. Van de dranken bleek niets te zijn bespaard, wel o.a. 5 Ned. ponden stokvisch, 50 id. boter, 50 id. kaas en 500 id. vleesch. Voor den inwendigen mensch werd dus terdege gezorgd. De oeconomus moest zorg dragen, dat alle spijzen goed en smakelijk werden toebereid, dat het brood goed doorbakken was en, met inachtneming der vereischte spaarzaamheid, alle ingrediënten van de beste soort waren. Hij waakte voor een doelmatige en eerlijke verdeeling der spijzen, waarvan de portiën met vermijding van alle partijdigheid, evenredig moesten zijn aan de behoeften der Kweekelin* gen; ook regelde hij de verlichting en de verwar* ming; hij moest het stalvoer opdoen en hetzelve geschikt bewaren en iedere week zijn uitgaven aan den Directeur verantwoorden. Van hem werd verwacht, dat hij een voorbeeld zou geven van gehoorzaamheid, zedelijkheid en orde, dat hij nimmer verdrukking, mishanddeling of aanmatiging zou gedogen en steeds trachten, bij twist, de partijen door minzaam* heid te vereenigen. Iedere week werd door hem een lijst met aanteekeningen, het gedrag der Kweekelingen betreffende, den Directeur over* gelegd. Wanneer de leerlingen in de studeerzaal waren,moest hij zich, indien zijn huishoudelijke bezigheden hem dat veroorloofden, in zijn schrijfkamer bevinden, vanwaar hij het uitzicht had op de studeerzaal en dus de minste on* geregeldheid kon bemerken. Des avonds half 11 was het bedtijd, de jongelingen begaven zich dan naar hunne slaapzalen, waarbij de oeconomus hen vergezelde en voor orde, welvoegelijkheid en eendracht waakte. Daarna moest hij zich overtuigen, dat alle vuren gedoofd en alle lichten, met uitzondering van de nacht* lamp op het portaal, uit waren, 's Andren daags deed hij zijn pupillen tijdig opstaan, zag toe, dat zij hun bed afhaalden en opmaakten en zich goed reinigden om, zindelijk gekleed, tijdig aan het ontbijt te kunnen zijn. In de eerste zes dagen van de week mocht hij, zonder ver* gunning van den Directeur, het Etablissement niet verlaten. De Kweekelingen mochten, zonder zijn voorkennis, door de bedienden geen bood* schappen laten doen, ook moest de inhoud van iedere boodschap hem bekend zijn. Na den middagmaaltijd werden geen collegien ge* geven en mochten de Kweekelingen zich tot half vijf in de speelplaats ontspannen. Wanneer zij evenwel werk te verrichten hadden in de ontleedkelders, kruidtuin, smederij of zieken* stallen, hadden zij slechts recht op een half uur ontspanning. Om half vijf werd in de eetzaal thee geschonken; voor het geval de oeconomus, des zomers, verkoos de thee te schenken op de speelplaats, mochten de Kwee* kelingen een pijp rooken. Buiten de speelplaats was rooken gestrengelijk verboden. Bij gunstig weer was het den studiosi vergund, na de thee nog een half uur in de speelplaats of in de kegelbaan te vertoeven, daarna moesten zij in de studeerzaal aan den arbeid. Alle op tijd voorgeschreven werkzaamheden werden aan* gekondigd door het luiden eener klok. Vanaf 1825 werden alle functiën, met betrekking tot het bewaken der Kweekelingen, overgedragen aan den Surveillant. Gereglementeerd was, dat deze zijn pupillen nimmer uit het oog zou verliezen, zonder zijn toestemming mochten studeer* of slaapzalen niet verlaten worden. Op Zondagen en erkende feestdagen waren alle Kweekelingen verplicht, minstens éénmaal, eene openbare godsdienstoefening bij te wonen. Zij werden dan naar een kerk hunner gezindte ge* leid,hetzi j door den Oeconomus, den Surveillant, den Prosector of den Apotheker. In bizondere gevallen werd die taak aan een der oudste Kweekelingen opgedragen. De leiders moesten een wakend oog houden op het gedrag en de goede orde in de kerk. In een Gereformeerde en een Roomsch*Katholieke kerk waren voor hen zitplaatsen gereserveerd; voor de gerefor* meerden in de Janskerk op de galerij. Niet onvermakelijk is het te vernemen, dat in de declaratie van gedane uitgaven, over de maanden April, Mei en Juni 1829, de onkosten hieraan verbonden, vermeld staan onder de onvoor* ziene uitgaven, te midden van die van „schoor» steenvegen, straatwerk, teer en kegelzand"; de posten luidden: voor zitplaatsen in de R. C. Kerk f 21.25. dito in de Geref. Kerk » 13.—. In later jaren (± 1860) gingen de RoomschKatholieke Kweekelingen zonder geleide ter kerke. Voor de Hervormden was ook het volgen van catechisatie» onder wijs verplichtend; vele hervormde Kweekelingen zijn in hun studie* tijd als lidmaat van de Ned. Hervormde kerk aangenomen. Des Zondags waren de kweekelingen na het middagmaal vrij, des zomers van 2 —8 en des winters van 2—6. De Directeur had de be» voegdheid buiten de verlofsuren een wandeling toe te staan, ook dan werden de Kweekelingen vergezeld. Wegens familieomstandigheden kon een verlof van 8 dagen worden verkregen. De Oeconomus had ook het toezicht op de ziekenzalen en moest, wanneer er verpleegden waren, den Directeur dagelijks omtrent hen rapporteeren. Leerlingen behept met ziekten, welke voor anderen schadelijk zouden kunnen worden, of welke te wijten waren aan losban* digheid, werden naar hunne verwanten terug* gezonden; onmiddellijk werd hiervan de Admi* nistrateur voor de Nationale Nijverheid bericht. Iedere leerling was verplicht, wanneer de Direc* teur het noodig oordeelde, zich door den heelmeester van het Etablissement lichamelijk te laten onderzoeken. Daar is wel eens wat om te doen geweest. In November 1824 verzocht de Directeur den Administrateur in Den Haag, hem te willen machtigen een der Kweekelingen te ontslaan. De Oeconomus had hem mede* gedeeld, dat hij vermoedde, dat onder de 41 Kweekelingen er waren, die met de Venussmet waren aangedaan en dat een van die boos* doeners een onderzoek door den heelmeester had geweigerd, zelfs had hij verzet gepleegd jegens den Oeconomus. Dit geval is in der minne geschikt, omdat de jonge man berouw heeft getoond; het volgend jaar werden er evenwel twee ontslagen. Paedagogisch was het zeer juist gezien, toen eenige maanden later allen Kweekelingen werd megedeeld, dat hun collega Willem Hart, reeds vóór zijn eindexamen, benoemd was tot amanuensis van den Hoogleeraar Numan, „opdat een iegenlijk zich zou kunnen overtuigen, dat vlijt en goed gedrag beloond werden." Nadrukkelijk stond in het reglement van 1826 vermeld, dat de Kweekelingen verplicht waren de collegien bij te wonen, gepasten eerbied te vertoonen jegens Hoogleeraren en Onderwijzers, dat zij zich in de studiezaal of andere voor oefeningen bestemde plaatsen tot de collegien zouden voorbereiden, dictaten studeeren, zorg dragen, dat de opgelegde taak op den bepaalden tijd was afgewerkt en dat boeken en studie* behoeften zorgvuldig en in behoorlijke orde in daartoe bestemde kasten werden bewaard. Voor overtredingen waren vier straffen ge* reglementeerd: huisarrest, kamerarrest, provoost en ontslag. Het huisarrest was tweeërlei, het kon bestaan uit het verbod des Zondags uit te gaan, of het verbod zich buiten het gebouw te begeven op de uren niet bestemd voor godsdienstoefe* ningen of lessen. Als verzwaring van straf werd het kennelijk teeken A, van rood laken, aan den linkerarm van de bovenkleeding bevestigd. Bij kamerarrest werd de delinquent van zijn makkers afgezonderd gehouden en opgesloten in een vertrek, waarin een tafel, een bank en een legerstede het huisraad vormden. Hem werd gewoon voedsel verstrekt. Het slachtoffer van de provoost werd buiten alle gemeenschap ge* plaatst in een ruimte, waarin zich slechts een legerstede bevond, voorzien van een voldoende hoeveelheid stroo. Hij kreeg om den anderen dag gewoon voedsel of water en brood. De provoost bevond zich in de vestibule van het voorgebouw, waar thans de W.C.'s. zijn. Ont* slag kon alleen worden gegeven door den Minis* ter van Binnenlandsche Zaken of van Oorlog. De Directeur was bevoegd huisarrest op te leggen tot ten hoogste drie maanden, kamer* arrest tot ten hoogste een maand en provoost tot veertien dagen. De Hoogleeraren konden zes dagen huisarrest geven en gaven daarvan bericht aan den Directeur en den Surveillant. De Oeconomus kon straffen met veertien, de Surveillant met acht dagen huisarrest en moesten hiervan onverwijld den Directeur berichten. Met uitzondering van door Hoogleeraren op* gelegde straffen mocht de Directeur, naar eigen inzicht, straffen verzwaren of verlichten. Bij kamerarrest werden de gestraften door den Surveillant afgehaald, wanneer zij lessen of oefeningen moesten bijwonen; zij, die provoost* straf ondergingen, moesten hun tijd in ledigheid doorbrengen en zelfs geen boeken of geschriften hebben. De Oeconomus hield het strafregister bij; iedere maand werd dit bij den Directeur ingediend, deze maakte hieruit een drie*maan* delijksche conduitelijst, welke met de rapporten van vorderingen, vlijt en gedrag naar de Depar* tementen van Binnenlandsche Zaken en Oorlog moesten opgezonden worden. Hieronder volgen enkele grepen uit de strafregisters: „ ,. , ■ Pligtverzuim of feit waaraan zich de Aanmerkingen Naam. Bepaling der straf. van den bestrafte heeft schuldig gemaakt. ^. ° Oeconomus. 1826. C. N. 8 dagen huisarrest. Een zijner mede»Kweekelingen ge» slagen. E. W. H. L. als boven. Een zijner mede»Kweekelingen door scheldwoorden beleedigd en daardoor aanleiding geven tot twist. A. S. 6 dagen huis»arrest. Onder den tijd van studie op de studeerzaal tabak gerookt. J. B S. 6 dagen kamerarrest en Des avonds eenige minuten voor daarenboven drie weken zeven tot bij negen uren, stilzwijgend huis«arrest. zich uit het lokaal der school verwij¬ derd en niet onbeschonken in hetzelve teruggekeerd. J. F. V. 8 dagen huisarrest. Een zijner mede»Kweekelingen kwalijk Onderscheid zich bejegend. meermalen door handelingen, welke niet met welvoege» lijkheid en orde strooken. 1827. F. B. 8 dagen huisarrest. Des Zondags te laat in de school teruggekeerd. J- V. F. 3 weken huis»arrest. Een der Kweekelingen geplaagd en In het algemeen daarna in het aangezicht geslagen. zijn er geen redenen om over zijn gedrag tevreden te zijn. Gedurende de maand Maart zijn aan de Kweekelin» gen geen straffen opgelegd, uithoofde zij meest allen met de voorjaarsvacantie afwezig waren. L. H.F. E.C. 8 dagen huisarrest. Zonder permissie van een collegie terug gebleven. Ch. v. S. 14 dagen huisarrest met Des Zondags na den bepaalden tijd kennelijk teeken A. beschonken in de school teruggekeerd. P. J. H. P. 8 dagen huisarrest. Op de studeerzaal in een zandbak zijn water gemaakt. J- J- C. 8 dagen huisarrest. Merkbaar te veel sterken drank ge* bruikt. F. J. B. H. 14 dagen huisarrest. Door het gebruik van te veel sterken drank zich aan groote onwelvoegelijk» heid schuldig gemaakt. v- 8 dagen huisarrest. Ongeregeldheden gepleegd aan tafel. v. S. 8 dagen huis»arrest. Bij herhaling verzuimd des morgens zijn bed af te halen. „,.. c r .. ,_ j Aanmerkingen Pligtverzuim of telt waaraan zich de , ° Naam. Bepaling der straf. , . , , .... _ van den bestrafte heeft schuldig gemaakt. Oeconomus. J. F. V. 10 dagen kamerarrest en Ongeacht hem wegens vroegere over» daarenboven 14 dagen tredingen huisarrest was opgelegd, huis>arrest. heeft hij zich van de school verwijderd en is beschonken in dezelve terug» gekomen. 1828. A. 14 dagen huisarrest. Ongeregeldheid gepleegd op de stu« deerzaal en zich onbescheiden gedragen jegens den Surveillant. L. C. 8 dagen huisarrest. Van de theetafel weggebleven en zich onbescheiden gedragen jegens den Oeconomus. C. als boven. Zich onwelvoeglijk gedragen aan tafel. v. Y. 14 dagen huisarrest. Bij zijn thuiskomst geraas gemaakt Bij de viering van op de studeerzaal en daar een kast aan de verjaring der stukken geslagen. oprigting van de school, is aan dezen Kweekeling door den Heer Directeur verligting van straf verleend. 1829. L. 8 dagen huisarrest. Wegens slordigheid op zijn kleeding. d. Z. als boven. Wegens oneerbiedigheid onder het gebed. 1830. Weinige straffen toegekend. 1831. Geen aanteeke» ningen. 1832, H. 8 dagen huisarrest. Wegens onbetamelijke uitdrukkingen ten aanzien van Kweekelingen van andere godsdienstige gezindheid. M. als boven. Wegens het opzettelijk beschadigen van een slaapkribbe. 1834. F. 6 dagen huisarrest. Wegens nalatigheid. Deze straf is door den Hoogleeraar de Fremery op deszelfs collegie opgelegd. 1838. R. 8 dagen huisarrest. Wegens het uitgaan in andere dan voor de Kweekelingen bepaalde kleeding. D. 4 dagen provoost. Wegens verregaande onwelvoegelijk» heid en brutaliteit. J. 4 weken huis»arrest. Wegens het moedwillig beschadigen van een bed»ezel. 1841. N. 8 dagen huisarrest. Wegens het in het water dringen van een zijner mede*Kweekelingen. S. als boven. Wegens het onbehoorlijk gedrag op het college van den Vee»arts. n ,. . i Pligtverzuim of feit waaraan zich de Aanmerkingen Naam. Bepaling der straf. ^ > van den bestrafte heeft schuldig gemaakt. Oeconomus. B. 8 dagen huissarrest. We?ens onbehoorlijk gedrag op een wandeling. 1842. H. als boven. Wegens ongeregeldheid op de Duit» sche les. v. H. als boven. Wegens gepraat en wanorde in de kerk. 1844. B. 8 dagen huisarrest. Willekeurig uit de kerk weggebleven. M. als boven. Boeken en dictaten met inkt bemorst. 1845. L. 4 dagen kamersarrest. Zonder permissie het terrein der school verlaten en langs ongebaande wegen teruggekeerd. 1849. L. 8 dagen huisarrest. Een cigaar gerookt op de slaapzaal, liggende op zijn bed. Deze straflijsten werden door de Regeering niet voor kennisgeving aangenomen. In een zeer uitvoerig schrijven van den Administrateur van de Nationale Nijverheid aan den Directeur van 23 Januari 1829 komt o.a. voor (verkort weergegeven): „Bij het inzien van het extract uit het strafregister heb ik niet zonder verwondering ontwaard, dat de Kweekeling Ch. D. uit G. zich niet alleen niet ontzien heeft een zijner mede