DIE HAGHE KLEINE GESCHRIFTEN n DEN HAAG IN DEN PATRIOTTENTIJD s|' DOOR J.SMIT ¥ê | B DEN HAAG 5 IN DEN PATRIOTTENTIJD AFGEVGDB DO. door J. SMIT. DEN HAAG IN DEN PATRIOTTENTIJD „Het misbruik van het gezag door de „aristocraten bestaat daarin, dat zij zich ,; zeiven als het ware van het volk afzonaderen; dat zij zich en de hunnen het ver,,mogen van het gezamenlijk volk willen „toeëigenen. Vele ambten bezitten zij, in „den koophandel zijn zij bevoorregt, van „lasten bevrijden zij zich zoo veel zij kun,,nen; de regter durft hen niet aantasten; „oorlog wordt er gevoerd en vrede ge,,maakt om hunnentwille, want een gering „getal van Begenten heerscht eigendunkelijk en zij houden elkander de geheime „belofte, van niemand hunner over iets „strafwaardigs aan te spreken. In die „stilzwijgende overeenkomst ligt hun ge„zag, en deszelfs misbruik opgesloten. „Om dit landverdervend gezag te vernie„tigen diende een grooter magt dan de „hunne het eedgenootschap te ontbinden; „maar waar is in het Gemeenebest het „zegenrijk zwaard, 't welk dien gordiaan„schen knoop zal ontbinden) Ware er een ,, gr oo te re macht dan die der aristocraten ,.of oligarchen, zoo zoude zij .zelve de „landverdervende worden." „Brieven en Gedenkschriften I—töi." In deze woorden gaf de bekende staatsman Gijsbert Karei van Hogendorp zijn oordeel weer over den toestand van de Republiek der Vereenigde Nederlanden in 1785, toen deze leed aan alle denkbare regeeringskwalen. En hij, die den ondergang van zijn land, zooveel in zijn vermogen lag, heeft trachten te voorkomen, maar desondanks steeds duidelijker dat einde naderen zag; die na jaren van bittere vernedering niet dan gedwongen door de hardste noodzakelijkheid zijn tijd afwachtte, tot de dageraad van 't herstel onzer onafhankelijkheid aan de kimmen blonk, hij — de toen 23-jarige advocaat, die haakte naar practijk, maar zich voorbereidde tot het spelen van een rol op 't staatstooneel als weinigen naast hem zouden kunnen vervullen, — hij heeft toen getoond, een juist oordeel te hebben over den gang van zaken en het lot der Republiek. En de verandering, die hij zag dat komen moest, zij kwam, maar uit den hoek, vanwaar hij die 't minst gaarne op zag dagen. Hij beoogde verbetering en herstel ; maar de revolutie kwam, verpletterde en — toen zij op haar beurt bedwongen was, tierde het oude kwaad, zij het minder omvangrijk, al spoedig als voorheen. In het laatst der 18* eeuw hadden nieuwe staatkundige meeningen zich baangebroken. De „Encyclopaedie" van d'Alembert en Diderot, gesteund door een staf van wetenschappelijke nieuwlichters, had sedert 1751 geheel afwijkende wijsgeerige stelsels aan de wereld verkondigd. En zij allen uit de school van Voltaire zagen evenals hun leermeester de uitingen van bun geest met uitbundigen lof of wel met afschuw begroet, doch niemand, die aandacht schonk aan hun ideeën, kon met onverschilligheid daarvan kennis nemen. Ook ten onzent had, wat daar in Frankrijk leefde, grooten indruk gemaakt. Zelf had den Haag den talentvollen Voltaire kunnen aanschouwen in den tijd, toen hij op 't Plein (het 2e huis zuidwaarts van 't hótel van de stad Amsterdam, nu Dep. van Buit. Zaken), kamers had betrokken, of in 1722 bij den wijnkooper Pailleret in de Hoogstraat (tegenover de Papestraat, thans n°. 39) zijn tenten had opgeslagen, omdat Parijs den grooten burger had uit gebannen en de Bastille hem wachtte. Twintig jaar later, van 1740—1743 genoot hij weder gastvrijheid op Haagschen bodem, toen hij als vriend van Frederik II, den Grooten, bij den Pruisischen gezant op 't „Oude Hof" in 't Noordeinde logeerde, om hier op veiliger bodem de uitgave van een zijner werken voor te bereiden. ») Zij allen hadden, evenals Rousseau in zijn in 1762 verschenen „Contrat Social" den oorlog verklaard aan de geldende meeningen en in de Republiek, waar weliswaar sedert lange jaren het democratisch gevoel had gesluimerd, maar waar het beginsel van volkssouvereiniteit en volksinvloed, in de 15e en het begin der 16" eeuw zoo duidelijk naar voren getreden, toch diep was doorgedrongen, daar moesten hun ideeën wel een goedbereiden bodem vinden. Want de tergendste misstanden bestonden op elk gebied. Van gelijkheid voor de wet was geen sprake. De heerendiensten verbitterden nog steeds een deel van het volk en de katholieken werden geplaagd door de verplichte bijdragen voor de vrije uitoefening van hun godsdienst, die hun niet weinig in den weg stond tot 't bekleeden van eenig -eervol ambt. De contracten van correspondentie verzekerden een ongestoorde familie heerschappij en werden — hoewel meermalen de strijd daartegen was aangebonden — onverzwakt gehandhaafd. Het onderwijs, sinds lang verwaarloosd, stond op zeer laag peil, het volk was dom en onverschillig en de regenten deden daarmee hun voordeel. Wanneer een kleine minderheid van besturende familiën zoo geheel de natie naar haar pijpen dansen liet, en het meer intellectueele deel daarvan zich dan plotseling met zijn aanhang daartegen verzette, was het in de 17» en 184 eeuw de Stadhouder, van wien men de noodige hulp verwachtte. Willem II had daarvoor zeker moed genoeg getoond en ook zijn zoon — al hielden grootscher idealen gewoonlijk hem bezig — durfde de regentenpartij den voet dwars te zetten. Maar in Willem IV, die nooit ten volle de beweging van 1747 begrepen had, was het volk ten eenenmale teleurgesteld en zijn zoon bleek aanvankelijk een al te willig werktuig in de handen van de toenmalige bestuurders van steden en gewesten, later een krachteloos tegenstander, zonder de minste energie en op verre na niet berekend voor de taak, waartoe de geboorte hem geroepen had. Naast deze politieke strooming ontwik- f'den^Tl |lf6Ster Jr' HoUand m vroegere kelde zich een sterk geuite belangstelling in de stoffelijke en geestelijke verheffing van het volk. De* Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen, in 1752 opgericht, vormde bij haar 25-jarig bestaan een op zich zelf staand lichaam, de „Oeconomische Tak", ter bevordering van handel, landbouw en nijverheid (1777), waarvan de Haagsche afdeeling al spoedig een bedrijvig leven ontwikkelde. We zwijgen van de talrijke „geleerde" genootschappen, die in dien tijd ontstonden, al had den Haag in zijn onmiddellijke nabijheid dan ook een centrum, vanwaar de uitingen overal in den lande werden gehoord. Het was de Amsterdamsche professor Burman, die op zijn buitenplaats Santhorst, aan den weg naar Leiden gelegen 2); om zich heen verzamelde tal van vrijzinnige geesten, die den strijd tegen Hofstede en zijn geestverwanten meenden te moeten aanbinden en de ,,Santhorstsche geloofsbelijdenis" de wereld inzonden. En geest schemerde er genoeg door in hun lettervruchten, al was het verwijt niet ongegrond, dat ze niet altijd wisten, wat ze wilden ,,'k Weet niets van u, mijn Prins, dan goed," roept Betje Wolff den Stadhouder toe, als deze in Juli 1773 de Beemster bezoekt en de pastorie feestelijk versierd is. En dat ondanks het feit, dat ze tot de rasechte patriotten behoorde en na 's Prinsen verheffing later het land ruimde. Zeker, ze wilde gaarne doen gelooven, dat „De Twist, de zotte Dweeperij, „Het moordziek Bijgeloof verschijnen ,,0p 't adellijke Santhorst niet, maar tegelijkertijd, als ze betuigt, dat zij en haar partijgenooten daar ..Eerbiedigen de zagte wetten Der vriendelijke Verdraagzaamheid, doet ze, als velen met haar, stelselmatig en zeker niet zonder eenig boos opzet de herinnering opleven aan den dag, „Waar Barneveld op wierd vermoord „Met beide Haagsche Martelaren". En dat foch was een gevaarlijk terrein. Talrijke pamfletten verschenen al weer in het licht, die zich, zoowel vóór als tegen, met de nagedachtenis van deze inderdaad groote vaderlanders bezighielden. Zou het wonder zijn, als na die vergoding van deze slachtoffers der partijschappen de reactie zich eens in al haar afzichtelijkheid ging vertoonen? Maar Burman kon het niet 2) De buitenplaats Santhorst lag aan de Oostzijde van de Papenlaan (bij den Deyl). Het vroegere kasteel behoorde aan een zijlinie der Wassenaars, die omstreeks het midden der 15e eeuw uitstierf. Via de Naaldwijken kwam het slot toen aan Robert van der Mark, graaf van Aremberg, die het op zijn beurt verkocht. weten, dat al gebeurd was, wat hij onmogelijk had geacht, toen hij zong: ,,ü Asch Tan fiarneveld! O Lijkbus der De 3 , (Witten! „tteen snoode hand roere ooit u stout öf strafloos aan!" Helaas, waar Oldenbarnevelt's overschot rust, wie zal het ons zeggen? Maar ergerlijker is het, dat den 21n April 1768 uit hun graf in de Nieuwe Kerk de beenderen der De Witten naar het knekelhok \erhuisden, zonder dat er een haan naar kraaide .... omdat de kosten der overboeking niet op tijd voldaan waren I 3) Zoo was er ontevredenheid en gisting op elk gebied, een onvoldaanheid met het tegenwoordige. Maar 't meest indruk in het algemeene koor maakten wel zij, die den vinger op de maatschappelijke misstanden hadden gelegd, op de gebreken, die het innerlijk bestuur der republiek aankleefden. En toen nu het stadhouderschap niet gaf, wat een groot deel der bevolking er van verwachtte, n.1. een tegenwicht voor de steeds brutaler oligarchisch en aristocratisch getinte regeeringspartij, kantte men zich met steeds meer aandrang daartegen en de souvereiniteitsbegrippen van Rousseau, ten onzent wakker gesteund door den Franeker hoogleeraar Chr H. Trotz, die de souvereiniteit des volks niet. zooals de Fransche wijsgeeren, als een natuurrecht, maar als een historisch recht beschouwde, een voorrecht, dat de burgerij gedurende het laatste deel der middeleeuwen steeds had bezeten, doch waarvan ze door de meer invloedrijke klasse langzamerhand was beroofd, die ideeën wakkerden het vuur steeds meer aan. En toen de Republiek nu dagen van vernedering beleefde, ernstige aanvallen van buiten had te weerstaan, ging de liefde voor den Stadhouder, in wien men zoolang uitsluitend had gezien den afstammeling uit het oude heldengeslacht, meer en meer te loor en werd zijn gezag een schaduw, van wat het onder zijn krachtige voorgangers geweest was. Toch was voor den oppervlakkigen toeschouwer, die geen kennis nam van wat op staatkundig terrein zich afspeelde, de schijn daarmee in de meest volkomen tegenspraak. Toen de macht van den Stadhouder grooter scheen dan ooit, maar de instelling reeds de voorteekenen toonde van aan innerlijke verzwakking te niet te zullen gaan, scheen uiterlijk vertoon te moeten goedmaken, wat de werkelijkheid niet meer geven kon. Het monumentale gebouwencomplex, dat hier op den ouden grafelijken grond zich verheft, het eeuwenoude Binnenhof, 3) M. G. Wildeman. Haagsch Jaarb.'93—117. dat niet ten onrechte de eerbiedige bewondering van den vreemdeling steeds opwekt, spreekt duidelijker nog tot den Nederlander, die — vertrouwd met de geschiedenis der natie — daar gevoeld heeft den hartslag van ons tegenwoordig en vroeger volksbestaan. Maar veel intiemer, met veel meer innigheid spreken die oude gebouwen tot den Hagenaar, die iets voelt voor zijn stad, die naam en opkomst aan dat grauwe bouwwerk te danken heeft. Het imposante plein, waar bijna niets den indruk van deftige rust schaadt dan de brutaal tjingelende tram, ontleent zijn statig karakter, behalve aan het grafelijk slot in het midden, niet het minst aan de omringende gebouwen aan de Noord-, West- en Zuidzijde. In den loop der eeuwen werd daarin ech ter aanmerkelijke wijziging gebracht. Werd voor niet lange jaren (1879) aan de Vijverzijde de oude, bouwvallige hofkapel opgeruimd, ingrijpender veranderingen zag men gedurerde Ket laatste kwart der 18" eeuw aan den Zuidelijken kant. Daar vond men destijds — aan de Noordzijde van den Hofsingel, die toen nog niet zijn naam ten onrechte droeg — eenige gebouwtjes en gebouwen van zeer uiteenloopende bestemming, terwijl die aan de zijde van het Buitenhof (boven de galerij) bij het Prinselijk gezin in gebruik waren. Lang geleden had Willem IV reeds geklaagd over de bekrompenheid van het Stadhouderlijk kwartier. Ook Willem V had meermalen op het onvoldoende er van gewezen en zoo hadden de Staten van Holland den 27en Juli 1776 in een opwelling van mildheid de gelden beschikbaar gesteld, om langs de Zuidzijde het Hof belangrijk te vergrooten. Ongeveer een jaar later had de aanbesteding plaats en langzamerhand verrees daar de statige galerij, die zoo duidelijk haar 18"-eeuwsch karakter verraadt. Het duurde echter tot 1790, eer het bouwwerk voldoende gevorderd was, om gedeeltelijk te kunnen worden afgeleverd. De tijd drong dan ook: bij het huwelijk van Prinses Louise met den erfprins van Bruusk ijk—Wolffenbuttel (den zoon van den veldheer, die in 1787 het Duitsche leger in ons land aanvoerde, achterneef dus van 's Prinsen raadsman) zou het Hof over meerder ruimte moeten beschikken. Den 5™ October was de bruidegom in den Haag aangekomen, reeds te Leiderdorp verwelkomd door de beide Prinsen Willem en Frederik. Negen dagen later, den 14", werd het huwelijk in den St. Jacob ingezegend, waarbij uitgebreide feestelijkheden zouden plaats hebben. Cours en parade, vuurwerken, bals en diners* stonden er op het programma. De fraaie balzaal van Willem V (thans 2* Kamer) zou evenals de nieuwe eetzaal (thans Baad van State) voor 't eerst feestelijk gezelschap binnen haar muren bijeen zien. Het was een pracht, als men slechts aan vorstelijke hoven zoeken zou. En geen wonder: het stadhouderschap stond in uiterlijken glans het koningschap nabij. Vele Hagenaars wisten het zich nog te herinneren, hoe bij de begrafenis van Willem IV „het zwaard van het oppei gezag" naast de andere emblemata werd meegedragen in den deftigen stoet, die zich van de Groenmarkt tot de Wagenbrug uitstrekte. Doch de vergrooting van het Prinselijk logies, die pracht, tentoongespreid bij het huwelijk zijner dochter of bij de ontvangst van den Erfprins Willem, die den len October 1791 te Berlijn in den echt was verbonden met Frederica Louise Wilhelmina van Pruisen en den 2"11 Nov. in den Haag verscheen, om op 't Oude Hof in 't Noordeinde zijn intrek te nemen, dat alles was wel in droeve tegenstelling met de teekenen van innerlijk verval, die 't stadhouderschap vertoonde. 4) Lag de oorzaak van dit verval voor een niet gering deel in de persoonlijkheid van den Stadhouder zelf, in zijn weifelmoedigheid en zijn gemis aan doortastendheid en tact, in zijn gebrek aan inzicht in 't groote maatschappelijke vraagstuk, dat zich in dien tijd aan allen opdrong, ook de omstandigheden waren hem allernoodlottigst. Het bekenri worden van de „Acte van Consulentschap", die den Stadhouder onder de politieke voogdij van Brunswijk plaatste, had de volkswoede tegen den „dikken hertog" doen oplaaien, en deze zag geenszins vriendelijke gezichten, wanneer hij voor de ramen van zijn vorstelijke woning in de Lange Poten 5) (tegelijk met het oude Huygenshuis, op den hoek van 't Plein werd ook deze onmiddellijk daarachter gelegen woning afgebroken, om plaats te maken voer het nieuwe Departement van Justitie en de verbreeding van de Poten) door de voorbijgangers werd opgemerkt. En bij dat alles kwamen de ongelukkige i) JSen zeer uitgebreide beschrijving der feestelijkheden geeft de ..Haagsche Prinoehjke en Koninklyke Almanach" van 1792. 5) Volgens de veilingsadvertentie in de Haagsche Ot. van 7 Nov. '85 was 't een „extra „solide, hegt, sterk en in alle opzigten Royaal „en weldoortimmert Huis en Erve, continu„eerende 't zelve Huis buiten een ongemeene „groote Zaal nog een aantal van Kamers en „Cabinetten als van Kook- en Braadkeuken, „Suykerbakkerijen, Kelders, Zolders en verde„re Domestique Apar tem enten; waaraan bovendien nog zijn geannexeert twee Stallin„gen voor ruim 14 a. 16 Paarden en Koetshui,,zen voor verscheidene Rijtuigen, alles met „gerequireerde Wooningen voor Portier, Koetsiers en Stalknegten." dagen van den vierden Engelschen oorlog, die voor Nederland beteekende een vernietiging van den handel en een onberekenbare schade door het verlies van talrijke verbeurd verklaarde koopvaarders, volslagen werkeloosheid in de groote steden en armoede en gebrek in breede kringen. I De rampen van den krijg werden den Prins voor geen gering gedeelte ge weten. De brutaliteit der vijanden ging dan ook zóó ver, dat ze stroopten tot on middellijk voor de kust, tot groot nadeel voor de visschersbevolking, die niet dan door den uitersten nood gedreven haar schepen in zee zond. En het arme Scheveningen zou het al weer ondervinden, dat de ellende van den krijg niet op zich wachten liet. Den 8*° Januari 1781, twaalf dagen nadat de Engelsche oorlogsverklaring den Haag bereikte, was de Scheveningsche bom, de „Johanna Hoogenraad", schip per Klaas Ros, van de vangst terugge keerd en op weg naar Vlaardingen, toen — het was even zeven uur — bij het eerste morgenschemerem plotseling uit de richting Goeree een drietal kaperschepen opdaagden, die de jacht op de visschers schuit begonnen. Dadelijk wendde Bos het roer, om naar het Noorden te ontkomen, maar reeds spoedig zouden zijn pogingen daartoe vruchteloos zijn gebleken, als niet omstreeks negen uur een zware mist was komen opzetten, waardoor twee der vervolgers het spoor bijster raakten. De derde kaper evenwel zette de achtervolging voort en won merkbaar op de bom, die op snel zeilen juist niet berekend was. Beeds zag schipper Ros de Scheveningsche kust onmiddellijk voor zich, toen de vijand zóó nabij was, dat zijn kogels hem door het want floten. Hachelijke oogenblikken wachtten de schuit nog, want bij het vallende water zou het landen niet dan met moeite gelukken. Maar weldra kwam er onverwachte hulp. De zoon van den schipper, de flinke Jan Ros snelde zijn vader te hulp —: half zwemmende bereikte hij de schuit en wierp daar terstond het roer om. Zijn jeugdig zeemansoog tocb had al ras opge merkt, dat de richting, die de schuit nam, niet de juiste was, daar het, zooals ook de toeschouwers op den wal hadden beweerd, onmogelijk zou blijken, door de branding tegen de bank op te tornen. Dit stoute ingrijpen van den knaap redde schuit en opvarenden en weldra gleed het schip in veiligheid op 't vlakke strand. De achtervolgers waren blijkbaar woedend, nu zij hun prooi ontsnapt zagen en talrijke kogels zonden zij uit hun draaibassen naar den weerloozen visscher. Het was inmiddels ongeveer elf uur geworden. De Zondag-ochtenddienst liep ten einde. Nauwelijks had dan ook de predikant de laatste woorden uitgesproken, of de verschrikte visschersbevolking, die het aanhoudend schieten zoo van nabij gehoord had, spoedde zich naar 't strand, waar nog steeds de kaper voor de kust kruiste en nu en dan een kogel in de richting van de bom afzond. Doch weldra zou er meerder hulp opdagen. „Twee Scheveningers", zoo vertelt ons een tijdgenoot, „begaven zich op hun „kousen, om des te spoediger te kunnen „loopen, naar deeze Hofplaats en maak„ten dit geval overal ruchtbaar." De jeugdige Ros was een van hen. Hij spoedde zich naar het Plein, waar juist de Prins met Brunswijk de parade bijwoonde, zooals dat des Zondags gebruikelijk was „Terstond wierd er eene bende Ruiterij „en Grenadiers derwaarts gezonden, voor „zien met scherpe Patronen en Handgra„naten, die zich posteerden, gedeeltelijk „aan het Strand, gedeeltelijk aan de „Kerk, terwijl de paarden der Ruiteren, „die de wagt niet hadden, bij den Hos„pes Straatman op stal gebragt wierden." Groot was de belangstelling. De Scheve ningsche weg krioelde van koetsen en wandelaars en ook de Prins en Brunswijk hadden zich verstout, het gevechtsterrein op te zoeken. Zelfs uit Delft en de omgelegen dorpen kwam men nieuwsgierig toesnellen, om toch van 't voorval getuige te kunnen zijn Eindelijk deinsde de kaper af. Het werd hoog tijd, want „indien hij maar 10 Minu,.ten langer op de hoogte, alwaar hij zich „bevond, gebleven was, dan zou bij zeker,,lijk op de banken vastgeraakt zijn." Onze berichtgever was dan ook van meening, „dat de kapitein van het Engelsche „Kaperschip zeer wel van onze kusten „moet zijn onderricht geweest'-. We gelooven hem gaarne, de Engelsche kapers zouden toonen, geen leeken in hun vak te zijn. Voor Scheveningen liep het geval dus boven verwachting af. Wel was een kogel uit een der draaibassen in „een achterstraat" door het dak van een huis gegaan en in een aangrenzende woning terecht gekomen; wel waren verscheidene projectielen op het strand afgezonden, waardoor het want van de Johanna Hoogenraad nog eenigszins was gehavend, maar schade van beteekenis was niet aangericht. En de herbergiers verkneukelden zich in een ongewone ontvangst. De Scheveningers toch stonden in den roep van zeer zelden een slippertje tc maken. Een tijd¬ genoot — Le Francq van Berkhey, en die kon het weten — getuigt van onze toenmalige kustbewoners: „De dronkenschap „is bij hen veragtelijk en schoon zij, in „hunne uitgelaaten vreugde, al eens een „braaven roes drinken, 't geschied slegts „somtijds, en maar bij enkele gevallen. „Een herberg of taphuis is genoeg voor „een geheel zeedorp. Sluipkroegen vindt „men er bijna niet, ten zij te Schevenin„gen voor d.1 Hagenaars." Geen wonder dan ook, dat de tappers vergenoegd zich de handen wreven, want eenstemmig getuigt men, dat ze niet in staat waren, alle bezoekers, die er blijkbaar een uitgaansdag van maakten, te herbergen En de tolgaarder aan den Scheveningschen weg kwam handen te kort, om de schatting van voetgangers en rijtuigen in te zamelen. Spoedig keerde de rust in de gemoederen terug. De Prins, dlie zich op het strand had gewaagd en zich zelfs verstout had als souvenir een paar matte kogels op te rapen, was naar de stad teruggekeerd. Wel kwam tegen half-vijf, toen de laatste bezoekers huiswaarts gingen, nog een detachement ruiterij het dorp binnen, om de w achthebbenden af te lossen, en geduiende den komenden nacht 1'et strand te bewaken, doch geen incident zou zich meer voordoen. En weldra klonk het er — een handig auteur wist spoedig vaderlandsche gevoelens in klinkende stni vers om te zetten — op de wijze van . ,Polifemus aan de Stranden" : „Staat als Helden, Scheveningers I „Voor Bespringers „Van Uw Pinkjes op het Strand: „Dat voortaan geen Buit-opzoeker „Weer een Hoeker „Na durft jagen tot aan Land. .,'t Schade U niet, o Scheveningeri I „Of die Dwinger» ..Troffen Pan- of Rietendak, „Met een kleine drieponds-kogel. „Zulk een Vogel „Deed noch Schade of Ongemak. 6) Toch verkeerden de Scheveningers voortaan in voortdurende ongerustheid. Uit te varen onder deze omstandigheden was het noodlot tarten, het niet te doen heteekende brcodsgebrek voor velen. De herberg „Het Jagertje", waar men na afloop van een gunstige reis zoo gaarne den tijd kortte, zag slechts bij uitzondering de gewone bezoekers binnen haar muren en 8) Dit lied werd in den handel gebracht door den boekverkooper B. Vermeulen, die met zijn kraampje in de Hofzaal — welke reeds sedert de dagen van Oldenbarnevelt als koophal dienst deed — geregeld zijn paperassen aan den man bracht. Later leeren we_ in dit opstel dezen Vermeulen als een heftig Orangist kennen. Hij woont dan op de Markt „bezijdp het Bo terhui» " de toon der gesprekken was er ernstig en somber. Want niet ten onrechte maakte men zich ongerust over het lot van hen, die in zee gestoken waren. Zoo waren begin Januari de drie opvarenden van het pinkje van Arie Bruin, die ,,met een particulieren expresse'' den 25,D Dec. 1780 den tocht naar Engeland ondernomen hadden, daar gevangen gehouden, terwijl de schuit voor goeden prijs was verklaard. Maar ze hadden zich weten -te redden. In een bootje van slechts 19 voet lang en nauwelijks 5$ voet breed waren ze met behulp van hun hemden, die als zeilen werden gebezigd, en in 't bezit van niet meer dan zes pond brood en twee stoop (een stcop is pl. m. 2£ L.) water, de Noordzee overgestoken, om bij ter Hey de den vaderlandschen bodem weder te bereiken, waar weldra menigeen met belangstelling het verhaal van hun ,,Ge vaarlijke Vlugt" 7) las en het ranke bootje bezag, dat op de werf van Leendert Duyvenboden voor nieuwsgierigen te zien was. En wederom onder kerktijd, het was op Zondag den 25"" Maart, 's morgens ongeveer half elf, hcorde men het gedreun van grof geschut ter hoogte van den Maasmond, dat den geheelen dag tot 's avonds zes uur aanhield. Den volgenden dag liep net gerucht, dat de Engelschen Vlissingen genomen hadden, doch spoedig daarop werd die tijding met de meeste stelligheid tegengesproken en bleek het, dat 't weinig meer dan bangmakerij was geweest. Geen wonder, dat de visschers zich niet vrijelijk in zee durfden wagen, waar de vijand zich zoo dreigend in de onmiddellijke nabijheid vertoonde. En toen begin April '81 de nood al te zeer drong en de armoede te nijpend weid, liepen de schepen des morgens uit, om tegen den avond weer binnen te zijn. Toch leverde deze kustvisscherij nog bevredigende resultaten, al gaf ze bij lange na niet genoeg en men verheugde zich er dan ook uitermate over, toen men terselfder tijd verzekerde, dat de oorlogvoerenden tot overeenstemming trachtten te komen, om eikaars visscherij te ontzien. Doch de zwaarbeproefde visschers werden deerlijk in hun hcop bedrogen. Den 19™ Mei nam een Engelsche kaper zelfs drie pinken tegelijk, maakte zich meester van touwwerk, zeilen, netten en kleeren tot een bedrag van ƒ 500, om daarna schepen en opvarenden weer vrij te laten. Toch gingen de kustbewoners van Holland en Zeeland ten opzichte van de kaapvaart al evenmin vrij uit en de klachten, 7) Dit „Eenvoudig en Omstandig Verhaal" werd, zeer gewichtig „eigenhandig onderteekent", weer uitgegeven bij den reeds genoemden Vermeulen. van Nederlandsche zijde geuit, konden dan ook moeilijk anders worden verklaard, dan uit het feit, dat de grootste buit den Engelschen ten deel viel. De Nederlanders toch waren daarbij over het geheel genomen al zeer onfortuinlijk, al mocht dan voor een enkelen kaper een uitzondering gelden. Waarschijnlijk verblind door het succes van den Franschman Paul Jones, die destijds in vollen vredestijd de Engelsche prijzen in Nederland van de hand trachtte te zetten en overal, waar hij in Holland verscheen, met gejuich was begroet — ook in den Haag —, niet minder verlokt ook door de financieele tegemoetkoming der regeering, die voor de kaperij — gewoonlijk zeer onschuldig „commissievaart" genoemd — belooningen uitreikte, hadden vooral de Zeeuwsche en de Maassteden met machtiging van den Prins (nadat den 12"" Januari daartoe de bewilliging der Staten was verleend, werd reeds den 3*" Febr. de eerste kaperbrief uitgereikt aan den Rotterdamschen kapitein Laurens Hendrikse van het schip ,,de Vigilantie") kaperschepen uitgeiust en ook den Haag en Scheveningen waren in dat opzicht niet achtergebleven. Reeds in Januari '81 lag bij den Haag schen bankier Jacques Bergeon een lijst ter teekening — te Rotterdam voor hetzelfde doel bij den makelaar Jan IJs van der Vliet — om actiën te plaatsen, ten einde te komen tot de uitrusting van één of meer schepen, en weldra was ten kantore van bovengenoemden bankier de „Haagsche Vaderlandsche Kaap-Reederij" opgericht. Prospectussen werden bij den boekhandelaar J. Jacobs d'Agé (een bekend Oranjeklant) verkrijgbaar gesteld. De aandeelen, groot ƒ 10, aan toonder of op naam, werden gedurende de maand Februari tegen den koers van 101, in Maart tegen 102 uitgegeven, terwijl bericht werd, dat men „na den 1" Maart" zou beginnen met de uitrusting van aanvankelijk twee snelvarende schepen. Er scheen nogal eenige belangstelling te bestaan voor het plan van de Haagsche heeren, want weldra stond een flink schip op stapel, dat met de geheele uitrusting' een som van ruim ƒ 42.300 kosten zou. Kapitein was de Scheveninger Daniël Verbaan, terwijl de verdere bemanning behalve den stuurman uit nog 44 manschappen en 8 jongens bestond, totaal 54 man, waaronder 47 Nederlanders en 7 vreemdelingen en waarvan Scheveningen een zeer belangrijk contingent geleverd had (n.1. 17 manschappen en 3 jongens). Den 20"" Juli '81 verliet het vaartuig de reede van Tessel, om zijn kaapvaart te beginnen en reeds den volgenden dag bespeurde het acht mijlen ten N.W. van Kamperduin een Engelsen fregat. Bij de jacht op den vijand bleek echter, dat de vervolging vruchteloos zou zijn en zelfs gevaarlijk kon worden. Het fregat toch bleek in 't zeilen niet alleen ver de baas te zijn, doch had ook naar schatting een bewapening van 30 zware stukken geschut en een bemanning van 300 koppen, terwijl ,,de Dappere Patriot'' slechts 14 korte vierponders en 10 draaibassen voerde. De achtervolging werd dan ook gestaakt en Verbaan, die had opgemerkt, dat zijn vaartuig van boven wat zwaar getuigd was en al te lang zaam wendde, besloot terstond in dit gebrek te voorzien. Den 23a Aug. een extra-nummer van de 's-Gravenhaagsche Courant — eën „Vrijdagse Na-Courant" — het heugelijk nieuws van een overwinning 12) op de Engelsche vloot vermeldde, een bericht, dat zooeven door den Kapitein-ter Zee van Welde ren op last van Zoutman naar den Haag was overgebracht. En de Prins was dermate met de tijding ingenomen, dat hij een kostbaren ring met grooten diamant van den vinger trok en dien den boodschapper vereerde. Vrijdag den 17™ Augustus werden Zoutman, Dedel en Van Braam bij den Prins op het Stadhouderlijk kwartier ontvangen. Reeds des voormiddags hadden beide eerstgenoemden zich op het Plein vertoond, om er de parade bij te wenen De luidruchtig-prinsgezinde courantier Gosse vertelde, dat de belangstelling buitengewoon was en we willen hem in dezen gaarne gelooven. Het volk was er zelfs getuige van een roerend-innige ontmoeting, zooals de lawaaierige pruikentijd die schenken kon. Want „zoodra kreeg Zijn Doorluchtige Hoogheid, de Heer Veldmaarschalk „Hertog van Brunswijk en Lunenburg, „den Heer Scheut bij-Nacht Zoutman niet ,.in het gezigt, of hij ging bem te gemoet „en omhelsde dezelve zeer teeder, tot wel„lekomst en om dien dapperen Held te „feliciteeren." Daartoe bestond dan ook wel eenige aanleiding: Zoutman werd den IS"" n.1. bevorderd tot Vice-Admiraal extra-ordinair van Holland en West-Friesland, terwijl Dedel, van Braam, Kinsbergen en Bentinck tot buitengewoon Schout-bij Nacht werden benoemd. De beide laatsten waren evenwel bij deze plechtigheid niet aanwezig: Bentinck, zwaar gewond, zou weldra te Amsterdam den doodssnik geven. Kinsbergen kwam eerst drie dagen na de benoeming (den 21™) in den Haag aan. 12) Zoo werd het aanvankelijk voorgesteld en werkelijk had men daartoe eenig recht. Belangstellenden zien over deze questie: De Jonge, Gesch. v. h. Ned'. Zeewezen V, bl. 642. Dien dag (den 21» Aug.) besloten de Staten-Generaal op voorstel van den Stadhouder den helden een haaien gouden gedenkpenning (men zie hiervoor de belangrijke Zoutman-collectie op het Gem. Mu seum) te vereeren; voor Zoutman aan een zware gouden keten, voor de zes kapiteins, die zich het meest hadden onderscheiden, aan een oranje-zijden lint bevestigd. En zelf gaf de Prins den dapperen een bewijs van zijne hooge tevredenheid, door uit eigen middelen aan Zoutman den gouden eeredegen (die met den penning op het G. M. berust), aan ieder der kapiteins Dedel, Van Braam en KiDsbergen (Bentinck was inmiddels reeds overleden) „een gedistingueerden Sabel met deszelfs ceinturon" en aan Braak, de beide Starings, Mulder, Dekker, Van Weldeien, AberBon, Bosch en Smaasen „een sabel met deszelfs ceinturon" aan te bieden. Dedel kon bij deze feestelijkheid evenwel niet tegenwocdig zijn, evenals Braak en Staring, welke laatsten wegens bijzondere verdiensten nog de onderscheiding ver wierven, „een Witten Pluym op hun Monteeringshoeden" te mogen dragen. Eerst den 30™ November, toen de eereblijken waren gereed gekomen, deelde de Prins eigenhandig de toegedachte beloo ningen in tegenwoordigheid van Hare Koninklijke Hoogheid, van zijne kinderen, de leden van de Staten-Generaal en van de Admiraliteitscolleges op t Stadhouderlijk kwartier aan de belanghebbenden uit. Men kan zich moeilijk voorstellen, hoe Zoutman's wapenfeit indruk had gemaakt op de menigte. Den Haag was in feestdos, bet volk tot geestdrift opgeveerd. Dragers van den gedenkpenning — behalve de genoemde groote penningen werden aan alle officieren, onderofficieren en — zeer eigenaardig — aan de gewonde matrozen en soldaten kleinere draagpenningen uitgereikt — werden met de meeste onderscheiding behandeld en met gejubel begroet. Voor het huis op de Prinsegracht13) — thans no. 75 — zag de schare bewonderend op tot den man, die de herinnering aan de dagen van Tromp en De Ruyter verlevendigd had. En — do tijden zijn in dat opzicht al zeer weinig veranderd — handige speculanten wisten met het enthousiasme der menigte hun voordeel te doen. „Madame Lavergne, Marchande de Mode op het Voorspui in 's Hage" had al spoedig „een zeker Lindt, gebruikt kun„nende worden voor Noeux de Manche, „Noeux de Busquetier, Noeux d'Epé, als- 13) Een gevelsteen draagt het volgende opschrift: „Hier heeft gewoond en is overleden ,,de Luitenant-Admiraal Johannes Arnold „Zoutman, 1724—1793." Onze zeeheld stierf daar den 7™ Mei '93 op bijna 68-jarigen leeftijd. „mede voor Hoeden, Mutsen, Tokken, „etc." in den handel gebracht en zij beweerde zelfs in haar advertentie, dat ,,Ha,,re Koninklijke Hoogheid Meviouw de „Princesse van Oranje, benevens alle „Heeren en Dames van Distinctie van het,,zelve gebruik maaken.' ,,S. Schaasberg, wonende in de Tweede „Wagenstraat bij de Lange Gracht en de „Broeders Falger, wonende in de Bagyne„ straat" trachtten „alle soorten van Wit „en Gecouleurde Linten, Tablies, Halsdoeken, etc., beschilderd a la Zoutman „of a la Victoire" voor goed geld van de hand te doen en ook „Philippe Mar„chand, Parfumeur & Coiffeur des Dames „dans le Korte Houtstraat", beschouwde de opgewondenheid zijner stadgenooten als een welkome aanleiding, om het welzijn van eigen beurs te behartigen. Een dergelijke opleving van den natio nalen trots kwam ook den Prins ten goede, maar — het was voor korten tijd. Het onweer bleek niet van de lucht en de vinnigheid der pamfletten nam kort daarop weer met hevigheid toe, waaraan al neer de gevaren, die de Republiek ook van andere zijde bedreigden, de onmiddellijke oorzaak waren. Keizer Jozef II had in den zomer van 1781 een reis door de Zuidelijke Nederlanden gemaakt en bij die gelegenheid ook den Haag bezocht, weliswaar als Graaf van Falkesteyn en vergezeld slechts van den ouden Graaf de Torcy, doch zijn bezoek was niettemin niet onopgemerkt gebleven. Den 9en Juli was hij tegen half-drie uit Rotterdam in de Residentie aangekomen, had er zijn intrek genomen in ,,het Parlement van Engeland", een hotel gelegen aan de Zuidzijde van de Korte Poten bij de Korte Houtstraat. Terstond werd bij den Hertog van Brunswijk een bezoek ge bracht, waarna de vorst in zijn eigen hotel het middagmaal gebruikte, weldra ten huize van den envoyé Generaal Baron van Reischacb eenigen tijd confereerde en zich tegen 7 uur naar de woning van den Franschen ambassadeur, den Hertog de Vauguyon, begaf, om te ongeveer acht uur naar het Huis ten Bosch te vertrekken, waar de avond in het prinselijk verblijf verder werd gepasseerd. De volgende dag blijkt voor den vorst nogal eenige afwisseling te hebben gebracht. Na de godsdienstoefening in de kapel van den gezant werd de keizer door den Prins en Brunswijk op de parade ontvangen, om daarna te genieten van de wonderen in het kabinet van naturaliën en curiosa, dat de Prins op het Buitenhof (boven bet tegenwoordige gebouw van de Rijkspostspaarbank) had bijeengebracht, waarna de vorst zich des middags met vele genoodigden aan 's Prinsen tafel vertoonde. Het was welbeschouwd een vreemde ge schiedenis: een incognito-reizend vorst en talrijke feestelijkheden. En toch scheen de bezoeker er pi ijs op te stellen, niet als heerscher te worden begroet. De Nederlandsche' gezant te Brussel, Mr. Hendrik Hop, die den naam van onze stad bij het hopjes-minnend publiek onsterfelijk heeft gemaakt, u) had zelfs den keizer een deputatie van vier leden uit de Staten-Generaal aangeboden, teneinde door ons land den vorst tot geleide te strekken, doch het aanbod was afgeslagen en slechts de bejaarde Graaf de Torcy zou zijn eenige gezelschap zijn. Maar officieel of niet — de vorst was er en dat benauwde menigeen. Gerust over het doel der reis was men lang niet. Men kende zijn Engelschgezindheid en wist, dat er te Amsterdam, waarheen de keizer inmiddels was vertrokken, evenals in den Haag, met vele personen, die cp 't staatstooneel een rol speelden, een langdurig onderhoud had plaats gehad. En toen de keizer, na achtereenvolgens ook Leiden, Haarlem, den Helder (hier bezichtigde hij een deel van onze vloot en begaf er zich zelfs aan boord van een der schepen), Zaandam, Broek-in-Waterland, Amsterdam, Utrecht, den Bosch en Maastricht te hebben bezocht, in de Zuidelijke Nederlanden was teruggekeerd en men vernam, dat de Hertog van Glocester uit Engeland was overgestoken en met den keizer te Brugge had geconfereerd, vermoedde men een adder onder 't gras. Wat zou het zijn 1 Bestonden er plannen, den handel, die uit België naar ons land zich had verlegd, w eer te doen herleven 1 Zou misschien de Schelde, die sedert den Munsterschen vrede was gesloten, worden openverklaard 1 Men giste, men ried. Weldra zou een tip van den sluier worden opgelicht. Het bleek nl. reeds spoedig, dat de Keizer voorloopig niets minder eischte dan de ontruiming der Barrièresteden, die de Nederlanden tegen een eventueelen inval van uit het Zuiden zouden moeten beschutten. Weliswaar waren de vestingwerken in een hopeloos verwaarloosden toestand en totaal onvoldoende om een ernstigen aanval weerstand te bieden, doch de zoozeer bedreigde Republiek hechtte niettemin te zeer aan het bezit 1*) Hij bewoonde kamers bij de familie van Haaren aan 't Lange Voorhout, in hetzelfde huis, vanwaar nog de familie Nieuwerkerk, afstammelingen van den toenmaligen bewoner, haar Hopjes de wereld inzendt. Om aan zijn voortdurenden trek aan koffie te voldoen, liet de gezant zijn huisheer naar zijn aanwijzingen een gebak bereiden, waarvan nog .steeds genoemde firma het renommee heeft. er van, om terstond toe te geven. Een paar vertoogen werden er gewisseld, doch 's Keizers besluit was te onwrikbaar, om ook maar iets van de eischen prijs te geven. Den lleB December machtigden de Staten-Generaal den Prins, de steden te ontruimen, met uitzondering evenwel van Namen, waarover men van onze zijde meende nader te moeten onderhandelen. Doch de regeering te Brussel antwoordde den Neder land schen gezant, dat 's Kei zer's bevelen „zo stellig waren, dat men zelfs gene vertogen daer tegen dorst ondernemen", zoodat de Staten besloten, ook hierin toe te geven. Zoo was dus de Barrière, die men weleer een hecht bolwerk voor de Nederlandsche vrijheid gewaand had, verloren en had het aanzien der Bepubliek opnieuw een erstige deuk ontvangen. Wederom brak een storm van verontwaardiging los boven het hoofd van den Prins en den veelgesmaden Hertog van Brunswijk. Het bewees, hoe deerlijk men zich in 't nauw gevoelde. En ouder ge woonte maakte een gevoel van devotie of nat daarvoor moest doorgaan, zich mees ter van de stedelijke en van 's lands autoriteiten. Men zette het gelaat in do plooien en trachtte zich en anderen wijs te maken, dat deze rampen slechts een uitvloeisel waren van 's nabuurs haat. Men vergat of wilde niet begrijpen, dat Engeland, mocht het ten slotte al uittartend zijn opgetreden, meer dan voldoende redenen had, uiterst misnoegd te zijn op de Bepubliek, die zelf allerminst de beau-róle gespeeld had. Reeds den 9"1 Feb. '82 hadden Burgemeesteren van 's-Gravenhage een drietal resolutiën in dien zin genomen. De Magistraat, „tot haar leedwezen van tijd „tot tijd ondervindende, dat haar vorige „publicatiën en laatstelijk die van den , ,31eD Maart 1760 tot het betamelijk vieren , pn onderhouden van den Zondag en an ,,dere feestdagen niet na behooren wor„den nagekomen, maar dat integendeel „vele Inwoonderen hunne Neeringen en „Hanteeringen waarnemen, gelijkerwijse „als op Werkdagen", ordonneerde, dat op die dagen geen venters op straat hun handwerk mochten uitoefenen, dat de tapperijen gesloten zouden zijn en vérder geen arbeid of handwerk mocht worden verricht. En tevens „ondervindende, dat „veele, so bejaarde als onbejaarde Per „soonen sig niet ontzien op een geheel onbetamelijke en onstigtelijke wijee Gods „allerheiligste Naam door ligtveerdig „Vloeken en Sweeren te misbruiken, „schenden, lasteren en ontheiligen, het„geen direct stiijdig is met Gods Woord „en aanloopt tegens Haar Ed. Groot „Moog. Placaaten ; en in over- ,,weeging genomen hebbende, dat deese „hooggaande en tergende Zonde de Tcorn „en Gramschap van den Almagtige en „Regtvaardige God meer en meer op Ons „Land zoude kunnen verwekken en door „nog zwaardere Oordeelen agtervolgd „worden, indien daar jegens niet bijtijds „wierde voorsien," verbieden het „Vloe„ken en ligtveerdig Zweeren op poene „van daadlijk door Schout en Dienaaren „van de Justitie ... in hegtenis te wor„den gebragt". Ten slotte werden nog maatregelen genomen, om het dobbelen en spelen in „zoogenaamde koffiehuizen" te keer te gaan, een kwaad, dat in den Haag blijkbaar nogal eenigen omvang had aangenomen. De Staten van Holland bleven in het prediken van dien zedelijkheidsveldtocht niet achter. Den 3°" Mei 1782 gelastten zij het houden van maandelijksche bedestonden, om Gods zegen af te smeeken over de „rechtvaardige Wapenen, door den Staat „tot deszelfs verdediging en bescherming „van Haardsteden en Altaaren opgevat, om afbreuk te doen aan een „Vijand, die, met verbreking van trouw „en de plechtigs te verbonden, de Repu„bliek zoo onverhoeds als onrechtvaardig „heeft aangevallen." 16) En de Burgemeesteren van den Haag reageerden den 22en Mei op deze aanschrijving, door den laatsten Woensdag van iedere maand als publieken bededag te bestemmen. le) . Eenigszins in strijd met de deemoedige stemming is het feit, dat de stroom van pamfletten met den dag toenam. Zij, die als politieke personen op den voorgrond traden, kregen beurtelings de volle laag en de toon dier geschriften was niet van dien aard, dat het juist verkwikkend mocht geacht worden, op die wijze de aandacht op zich gevestigd te zien. Gewoonlijk waren leugen en verdachtmaking daarbij de handig aangewende wapenen en ook het stadhouderlijk gezin werd daarbij allesbehalve gespaard. Zóó fel zelfs werd tegen de Oranjefamilie opgetreden en zóó weinig werd daartegen — zelfs bij het verschijnen van de meest schaamtelooze schotschriften, waarbij 's Prinsen geboorte en zijn privaat leven om 't ergerlijkst werden belasterd en die in staat zouden 15) £yen rolvast waren de Staten van Friesland, die spraken van het schenden van „de heiligheid der verbonden" van „trouwelooslijk pionderen" en ,,verraderlijk aantasten" ; en die beweerden, dat ,,de sterke Arm des Allerhoogsten het beginzel onzer Wapenen aireede heeft gezegent" en dat God „met ons ten strijde is geweest." 16) Blijkbaar was cok de bevolking onder den indruk. De collecten, in de gezamenlijke kerken der Nederduitsche en Hoogduitsche gemeenten in den Haag brachten den 27*n Feb. '82 / 5176 op. zijn, zelfs een dragonder te doen blozen — door de overheid gedaan, dat de bed rij vers zich bij voorbaat van straffeloosheid verzekerd konden achten en zelfs Frederik II, de koning van Pruisen, die reeds in '81 had gewezen op de onwaardige houding der Staten ten opzichte van de handhaving van 'b Prinsen gezag en de beleedigingen, die zijn nicht werden aangedaan, ook nu weder met nieuwe vertoogen kwam. Den 17m Dec. 1782 nog werd door Von Thulemeyer dienaangaande een nota aan Hoogmogenden overhandigd. Ruim een jaar daarna, den 13en Februari '84 werd een dergelijke aanschrijving aan de Staten van Holland bij herhaling verzonden en bij 's Konings schrijven van den 19"1 Maart hetzelfde aan de Staten-Generaal onder het oog gebracht, die eerst na ernstigen aandrang besloten, op deze missive te antwoorden. En de arme Brunswijk, die ten slotte voor veler zonden boeten moest, zou evenals de Prinselijke familie ondervinden, wat volksgunst beteekent. Hij, die in den Biddagsbrief van 1766 — hetzelfde jaar, toen ook de Prins zoo luidruchtig werd gelauwerd — door de Staten als een „groot Vaderlijk leidsman" tot boven de wolken werd verheerlijkt, werd na het verzoek van Dordrecht, Haarlem en Amsterdam (waarvan de pensionarissen en burgemeesters hem bovenal vijandig gezind waren), om dien „Vreemdeling" van Hol lands grondgebied te verwijderen, in den beginne we] zwak door den Prins et» steund, doch . . . ook hier eindigde Willem V weer met toe te geven. Den 18eB Mei '82 vertrok hij naar den Bosch, om het gouverneurschap van die vesting op zich te nemen. Twee jaar nog zou hij deze waardigheid kunnen behouden. Den 21en Aug. '84 ontving hij het bericht uit den Haag, dat de Staten van Holland en West-Friesland hem van al zijn charges, voorzoover die ter dispositie van die provincies stonden, hadden ontheven, en, ten slotte door geen enkel der overige gewesten meer gesteund, legde hij den 14en Oct. '84 zijn ambt als Gouverneur van den Bosch neer en vertrok naar zijn bezittingen, waar hij vier jaar later overleed. In dien tijd werd, zooals wij zagen, zijn huis in de Poten publiek geveild. Behalve door de pamfletten werd de stroom van politieke literatuur nog vergroot door tal van Staatkundige bladen, die in enkele maanden als paddestoelen uit den grond verrezen. De in 1782 verschenen „Politieke Kruyer" van den Amsterdamsen en Advocaat. Mr. Jan Christiaan Hespe; de „Diemermeersche Courant", in 1778 als „ Noord-Hollandsche Courant" uitgekomen; de „Post van den Neder-Rijn" van 1781 en de „Zuid-Hollandsche Courant" hielden met hun trawanten van minder invloed de agitatie tegen den Prins en zijn gezin steeds gaande. Wel had Willem V ook zijn steun gevonden en beijverde de Haagsche Courantier Pierre Gosse zich bovenal, zijn blad aan den strijd tegen de Patriotten dienstbaar te maken, daarin dapper bijgestaan door den „Post naar den Neder-Rijn" van den Koedijkschen predikant P. Verbrugge, de „Ouderwetsche Neder landsche Patriot" van den Utrechtschen hoogleeraar Rijklof Michael van Gcens en eenige andere bladen, doch zij waren niet bij machte, dien invloed te niet te doen. Gosse was voor zijn taak niet berekend en de fijne humor van Van Goens ontging de menigte, die begeeriger greep naar de gepeperde stukI ken van de „Post van den Neder-Rijn" en de „Diemermeersche". Hun actie voor wat zij billijk en recht oordeelden, verbitterde de patriottische tegenstanders nog meer en vooral Van Goens moest het ontgelden, die in een pamflet „de pest van 't land" werd gescholden en weldra zag men te Utrecht een rijmpje aangeplakt: „De Prins is een hals, „De Hertog is valsch, „Van Goens is een kraaier, „Milord een verraaier, „Klaas Pesters een draaier ; „En lukt het met hen allen wel, „Dan gaan ze samen naar de hel." Maar bovenal het lijvig pamflet: „Aan het Volk van Nederland" van den Overijselschen patriot Van de Capellen van de Poll, dat te „Ostende, 3 September 1781" heette te zijn vei schenen, wekte een algemeene belangstelling, want bet bleek te zijn — eerst een eeuw later werd bekend, wie de schrijver was — van de band van iemand met een scherpen blik en uitnemend op de hoogte van 's lands zaken. Enkele gewesten loofden aanzienlijke sommen uit voor het aanbrengen van den schrijver of drukker, Holland zelfs 1000 gouden rijders en eventueele straffeloosheid aan de „complicen". Maar men spotte met de bedreigingen van de Heeren en in den Haag schreef een stoutmoedig burger onder de aangeplakte publicatie: „Dit heeft een Vrije Vries geschreven, „Een Vries, dié graag zijnieren gaf, „Indien op 't einde van zijn leven* „Oranje met hem zonk in t graf." Zeker, er was alle aanleiding tot ontevredenheid. Na den slag bij Doggersbank was geen enkel wapenfeit van eenige beteekenis aan onze zijde te boeken geweest. Wel was er 20 millioen beschikbaar ge steld, om de sterkte van de vloot — die in den aanvang uit niet meer dan een vijftig bruikbare schepen bestond — tot 120 bodems op te voeren, doch 't zou lang duren, eer deze macht in gereedheid was ge- bracht. En inmiddels lagen de oorlogsschepen werkeloos in onze havens of namen haastig de vlucht, wanneer de enkelen, die zich buitengaats waagden, den vijand bemerkten. De toestand was dan ook hoogst ergerlijk, maar zij, die in 's lands zaken waren ingewijd, konden weten, dat, mocht Willem V al in een krachtig geuite belangstelling voor de vloot zijn te kort geschoten, de Admiraliteitscolleges en de Staten daaraan zeker in niet mindere mate schuldig waren. En toch morden diezelfde staten, en Zeeland niet in 't minst, dat zelf in jaren niets gedaan had. Op voorstel van Leiden besloten de Staten van Holland zelfs een commissie uit hun midden naar den Prins af te vaardigen, om opheldering over de verregaande verwaarloozing te vragen. Wat had daartoe den stoot gegeven 1 Reeds sedert Februari '82 had de Fransche gezant De la Vauguyon in samenwerking met Amsterdam er op aangedrongen, met de Fransche vloot een gezamenlijke actie tegen Er geland op touw te zetten. Vooral in September was daartoe de gelegenheid gunstig. Het Engelsche eskader had n.1. de Noordzee verlaten, om zich in vereeniging met de Kanaalvloot naar Gibraltar te begeven, dat een hardnekkig beleg te verduren had en hulp van het moederland behoefde. Nogmaals drong Amsterdam aan op 't uitzenden van eenige schepen naar Brest, maar de Prins kon, op aanraden zijner vertrouwensmannen, daartoe moeilijk besluiten. Want het was gebleken, dat de vloot voor eenige actie totaal onklaar was en letterlijk aan alles behoefte had. Dit was de naaste aanleiding tot het zenden van de zooevenbedoelde deputatie, die zich den 3011 October '82, in een drietal koetsen en door twaalf statenboden geëscorteerd, in optocht naar het Huis ten Bosch begaf, om zich van haar opdracht te kwijten. Hoewel zeer voorkomend ontvangen, gaf de Prins den heeren echter met hem ongewone flinkheid te verstaan, dat hij slechts aan de Staten-Generaal, en geenszins aan de Staten-Provinciaal in dezen verantwoording verschuldigd was, waarop de heftige pensionaris van Dordt, De Gyselaer, die de woordvoerder der commissie bleek, opmerkte, niet te kunnen instaan voor de gevolgen, die uit deze weigering zouden kunnen voortvloeien. Vier dagen later verscheen de Prins dan ook ter vergadering van Hoogmogenden, om voor dat college zich te zuiveren van da blaam, die men op hem geworpen had. Wat tot dien spoed aanzette? Waarschijnlijk zal daaraan niet vreemd zijn geweest het besluit der Staten-Generaal, om ondanks den slechten toestand der vloot een tiental schepen onmiddellijk naar Brest af te zenden, vóór nog de vijandelijke vloot weer in het Kanaal verwacht kon worden. Op denzelfden dag, dat bovengenoemde deputatie bij den Prins aanklopte, bereikte de stellige last der Staten den vice-admiraal Hartsinck, die — hoewel meer dan eens bevel ontvangen hebbende, de vloot zeilree te houden — bij zijn kapiteins deed informeel en, of zij in staat waren zee te kiezen. En nu bleek het, dat letterlijk niets in orde was. Bij den een was het kruit onbruikbaar, bij den ander verkeerden ankers en touwwerk in den meest bedenkelijken toestand. Vele schepen waren door en door vervuild, van een enkel zelfs het geschut aan land gebracht. Het ligt voor de hand, dat de Prins, die zeer wel inzag, dat dit alles weer voor een goed deel op zijn arm hoofd zou neerkomen., in een pijnlijke stemming verkeerde. Doch aan de zaak viel oogenblikkelijk niets meer te verhelpen en de Staten-Generaal wisten dan ook niets beters te doen, dan den 9e" Oct. te besluiten, van hun voornemen af te zien en den Franschen gezant van hun veranderd inzicht kennis te geven. Het behoeft geen betoog, dat de magistraat der stad Leiden, die de zending van de deputatie en den daaropvolgenden boetetocht van den Prins had weten door te drqven, heel wat te hooren kreeg over haar stout bestaan. Kreeg de vroedschap al een adres ter tafel, door 1350 harer burgers geteekend, in den Haag had een tegen-manifestatie plaats, die zeker niet minder gerucht maakte en zeker belangrijk genoeg is, om hier even gememoreerd te worden. Ook in onze stad stonden de partijen sinds lang fel tegenover elkander. Maar waren er steden, waar bijna de geheele bevolking in blinde woede alle ellende, die 't land had getroffen, aan den Prins toeschreef, in den Haag mocht de Stadhouder op de liefde van zeer velen, op de welwillendheid van 't grootste deel der bevolking rekenen. De voornaamste reden zeker ligt voor de hand: den Haag was de Hofstad, onbelangrijk door haar industrie, zonder handel en vertier, maar tevens bloeiend door de behoeften van 't stadhouderlijk gezin. En vooral in die onderste lagen was men er Prinsgezind, zooals bleek bij de relletjes op St. Nicolaas-avond 1782, die een zeer sterk anti-patriottisch karakter droegen. Wij zullen trachten, o. a. ook uit de pamfletten dier dagen en de verdediging, daartegen aangevoerd, den juisten gang van zaken weer te geven, wat juist in dit geval ons niet al te lastig wordt gemaakt. Want om een beweging van dien tijd juist te- kunnen beoordeelen, is het noddig, niet alleen de uitingen na te gaan, zooals die voor een groot deel in d t Ned. Jaarboeken en de resolutiën der regeering zijn weergegeven, maar ook en bovenal de oorzaken te kennen, waardoor die beweging in eerste instantie in 't leven is geroepen. Die voorgeschiedenis, het huiselijke er van, de eigenlijke „histoire intime" geven ons zoo vaak de pamfletten, al is het een gevaarlijk materiaal, dat men ter hand neemt en dat men niet dan miat omzichtigheid moet gebruiken. De bestudeering dier pamfletten brengt als het ware door een kruisverhoor der partijen de waarheid aan den dag, beter vaak, dan door de officieele bescheiden kan geschieden. Men komt alzoo handelend tot het inzicht, dat een zeker deel der burgerij, waarvan de belangen vaak ten nauwste waren samengeweven met het aanzien en den luister van het stadhouderlijk hof, een beweging op touw trachtten te zetten, die zoowel voor den Hertog van Brunswijk — die sedert Mei uit 's Prinsen nabijheid geweken en sedert dien te 's-Hertogenbosch vertoefde — als voor den Prins gunstig moest werken. In de eerste dagen van December 1782 was — naar men wil door den advocaat Lulius op de Veerkade — een dankadres opgesteld, waarschijnlijk op verzoek van Pierre Gosse, den uitgever van de ,,'s-Gravenhaagsche Courant", waarin te kennen werd gegeven, dat adressanten „met groot „leedwezen en verontwaardiging verno,,men hebben de ongegronde vermoedens, „leugens en calumniën van veele kwalijk „geïntentioneerde Ingezetenen van aller„lei staat en rang in onze Bepubliek om „het gedrag, 't welke Uwe Doorl. Hoog„heid in het bestieren van 's lands Zee„magt zeedert het uitbersten van den oor„log gehouden heeft. Dat die toomlooze „lasterzugt en ongehoorde licentie van „eenige ontaarde Ingezetenen en oproer„maakers zoo verre is gegaan, dat men „zich niet ontzien heeft, om den goeden „naam en reputatie van Uwe Doorl. Hoog„heid, zelfs bij verscheiden fameuse libel„len en lasterschriften, zoo onrechtvaardig als straffeloos te bezwalken en „Hoogstdenzelven op de schandelijkste „wijze ten toon te stellen als een verra,,der van 't Vaderland en de oorzaak van „deszelfs tegenwoordige rampen; . . ... „dat de zoogenaamde inactiviteit en be,,klaaglijke staat van onze Zeemagt „geenszins aan een verkeerd gedrag „of kwade directie van Uwe Doorl. „Hoogheid, maar aan andere oorzaken en „omstandigheden, die geheel buiten Uwe „Hoogheid zijn, en wel specialyk aan een „verwaarloozing en verval van gemelde „Zeemagt, zeedert den tijd van omtrent ,,80 jaaren, was toe te schrijven . . . „Dat de Ondergeteekenden derhalven „gemeent hebben, niet langer te moeten „uitstellen, maar dit tegenwoordige tijd„stip waar te nemen, om aan Uwe Doorluchtige Hoogheid opentlijk en op de „plechtigste wijze te betuigen hunne gevoelens niet alleen van liefde, eerbied en ..onbreekbare verknochtheid, die hen ten „opzigte van Uwe Hoogheid altoos bezield „hebben, maar teffens ook van neederige „erkentenis en oprechte dankbaarheid, „wegens Hoogstdeszelfs betoonden onver,,moeiden ijver en waakzaamheid voor de „ware belangen van den Staat." Dit adres was reeds den 2611 Dec. ter teekening aangeboden door een drietal personen, n.1. den reeds vroeger vermelden boekverkooper B. Vermeulen en zijn zoon, beide drukkers van den „Post naar den Neder-Bijn" en Gustaaf Undheen, eigenaar van een lakfabriek op de Veerkade, die, naar men wilde, nogal veel leveranties had aan 't Hof. Geheel te goeder naam en faam scheen ons drietal bij hun medeburgers niet bekend te staan. Stellen we de qualificaties der pamfletten voor een goed deel op rekening van de minder goede gezindheid van de schrijvers te hunnen opzichte en nemen we in aanmerking, dat — de tijden zijn in dat opzicht ook al zeer weinig veranderd — ook toen een zeer „krasse" terminologie bij 't volk insloeg en 't debiet ten goede moest komen, dan blijft er nog voldoende grond over om aan te nemen, dat de aanbieders van het adres niet een geheel en al onbevlekte reputatie genoten. Vermeulen, zoo heet het bij den een, was een persoon van allergeringste afkomst, „hebbende voor dezen in Steden „en Dorpen rondgeloopen met het zingen „van Liedjes als er Justitie of anderzins „gedaan was en vervolgens met een mars,,je met Boeken op marktdagen en Kermissen gereist", 17) terwijl hij verder van een min waardig feit werd beticht, waarvan de dochter van een zijner vrienden te Dordrecht het slachtoffer heette geweest te zijn. „Luiden van de Eerste Classe", resumeert een ander tijdgenoot. Ook over Undheen waren velen slecht te spreken. „Een Snaek, die zeedert 24 „jaeren uit Zweden voortvlugtig is wegens een Oproer", vertelt er een en een ander voegt er bij, dat hij „in deszelfs „aangezigt nog draagt een teeken van 17) Kort daarop stond hij met een boekenkraam in de Groote of Ridderzaal en tijdens de kermis van '82 met een „Doggersbankspel" op de Groote Markt — alles blijkens zijn advertentie in de Haagtche Ct. ,,deugt welke men niet dan bij het alegste „Janhagel vind." Den 2on Dec. had het drietal zich vervoegd bij den kapitein der Haagsche schutterij, Van der Spek, nadat toen reeds zijn drie ambtgenooten, Richard, Krefeld, „een verwaande loodgieter van den Prins", en Van Diest, „een glorieuze doch naakte Spiegelverkooper", hadden geteekend. Van der Spek, die nogal patriottische neigingen had, — we zullen hem in de revolutiedagen van 1795 weer ontmoeten — voelde zich bezwaard, aan dit adres zijn zegel te hechten en vervoegde zich dus om eenig naricht bij den kolonel der schutterij, J. Slicher, teneinde te infoimeeren, wat hem en zijn confrères in dezen te doen stond, terwijl de drie aanbieders van het adres hun rondgang voortzetten. De omstandigheden waren hun gunstig. Den 4en Dec. vergaderden in den „Gouden Leeuw" op 't Buitenhof 18) de leden van de „Hofbuurt", 19) toen onverwacht 's Prinsen thesaurier, Reigersman, zijn bezoek deed aankondigen. Hij kon niet anders dan zeer welkom zijn, vooral toen het doel van zijn komst bekend werd. De buurtvereeniging toch zuchtte sedert 1766, na de feesten, gegeven bij de meerderjarigheid van den Prins, onder een schuldenlast van / 1200 en nu bracht deze bezoeker als teeken van des stadhouders gunst, een gouden beker en een dotatie van 72 gouden rijders. Waarschijnlijk onder den indruk van deze vorstelijke mildheid schijnt de thesaurier het oogenblik gunstig en de gemoederen ontvankelijk genoeg te hebben geoordeeld, om te klagen over de herhaalde aanvallen van 's Prinsen vijanden en de geringe waardeering, die deze in den laatsten tijd ondervond. Daags daarna hield een rot van het Witte Vendel der Schutterij een maaltijd op den Nieuwen Doelen (thans GemeenteMuseum.) Op zichzelf niets belangrijks. We kennen die Schuttersfeesten van de reusachtige doeken uit deze en vroeger dagen. Doch wat minder gewoon was, ook Z. H. verscheen er, in gezelschap van zijn kamerheer Graaf van Heyden Reynesteyn, 20) 18) In dezen tijd waren er twee koffiehuizen van dien naam in den Haag, n.1. het hier bedoelde en het nog bestaande aan de Hofstraat, dat daar sedert meer dan twee eeuwen gevestigd is. Beide dienden als vergaderplaats voor de prinsgezinden. 19) De buurtvereenigingen waren half-officieele instellingen, die nog in het begin der 19" eeuw bestonden, zelfs als administratief lichaam. Te Amsterdam zijn in de volkswijken daarvan nog sporen overgebleven. Van de Haagsche was de Hofbuurt de voornaamste en de Stadhouders en Johan de Witt achtten 't niet beneden zich, op de buurtfeesten mede eenigen tijd aan te zitten. 20) Volgens Ponseca „La Haye par un Habitant", tome n pag. 900, woonde Van Hey- terwijl ook kolonel Slicher en de Haagsche baljuw Van der Does van Noordwijk bij het dessert mede aanzaten. Het scheen, dat bij het gezellig onderhoud ook de naam van den Hertog van Brunswijk, die nog steeds in den Bosch vertoefde, ter tafel kwam; en de Prins, die niets liever wenschte dan ten behoeve van zijn raadsman, die voornemens was, spoedig weer voor eenigen tijd in de Residentie terug te keeren, een milde stemming te bewerken, greep de gelegenheid aan, om aan diens gezondheid een dronk te wijden. Inmiddels hadden de Vermeulens en Undheen reeds verscheidene namen op hun lijst geteekend gekregen. Behalve het zooeven vermelde drietal kapiteins hadden nog de volgende personen hun instemming I betuigd: Zandberg, „galanteriekramer", „een knaap, die eveneens als de oudste Pierre Gosse reeds een cessie van zijne goederen aen zijn crediteuren gedaan heeft"; Van Wijk, notaris; Blauzonneveld, „Spaawaterverkooper" ; Mulder, „kaarsenmaker" ; Muller „cruydenier" ; Kok en Zoon, huurkoetsiers, „die dik met schulden zijn beladen" ; Zwartschman, „wijnkoper" en zijn confrater Oos'terhoud (misschien dezelfde als een elders genoemde Outhoud, „een half berooide wijnkoper"): Sontag, „Magazin de Biotrie" ; de bekende Oranjeman-boekhandelaar d'Agé en zijn confrères Van Os en Van Dijk; verder Richard, j,een Hof-Bedelaar" ; Koning, „een Juwelier, die geen Dyamantje als 'n speldeknop in eigendom bezit"; Duval, apotheker enz., „vooral die Lieden, welke eenige Leverancie aan het hof hebben". Men ziet het, de epitheta waren niet bedoeld om te vleien. Ze zijn dan ook genomen uit een zeer vinnig, antistadhouderlijk pamflet. Ook bleek men te zijn geweest bij Johan Rogatsnik op den Lutherschen Burgwal, drukker van het orangistische blad: ,,De Ouderwetsche Ned. Patriot", zooals we zagen geredigeerd door den hoogleeraar Van Goens, met medewerking van den genoemden Van Heyden Reynesteyn. Weldra was de zaak overal in den Haag ruchtbaar, want ook aan de meer roerige elementen was het stuk ter teekening aangeboden. Voorzien van een flinke hoeveelheid gouden rijders, die men, naar Gosse erkent, ontvangen had van „den Heer B. V. H., 2i) vonden degenen, die 't reien in 1795 in een der eerste huizen rechts m de Wagenstraat, waar nog in 1853 een medaillon met het portret van Witte Cornelisz. Ie With in den gevel prijkte. 21) Wie zich achter deze' letters verbergt? ^mmigen verdachten den B(aljuw) V(an) 's H(age) anderen noemden „den Schoft" Beyeersman of den „dwingeland" Van Heyden. ■Gosse zelf teekent hem als een burger, sedert quest ter teekening aanboden, een willig onthaal bij het personeel van Gosse's drukkerij en bij de werklieden van zijn vakgenoot Piet Vos. Maar ook het personeel van de geschutgieterij 22) was lang niet ongeneigd, om aan deze beweging een handje mee te helpen. De directeur Maritz was een zwager van Gosse en deze verwantschap zal niet geheel zonder invloed geweest zijn op het succes, terwijl het geschitter van dukaten voltooide, wat anders nog op bezwaren zou zijn afgestuit. Tot zoover was alles gegaan met medeweten van den Fiskaal van het Hof 't Hoen, en van den Haagschen Baljuw Jhr. Van der Does. Toch werd door velen eenig ingrijpen in den gang van zaken ten zeerste noodig geoordeèld, want men voorzag de ernstigste gevolgen van deze beweging, die meer en meer op een heftige anti-patriottische betooging dreigde uit te loopen, waartoe herhaald tracteeren in de kroegen bij de actieve elementen de hartstochten in beweging moest brengen. Een tijdgenoot vertelt dan ook, dat hij begreep, hoe deze beweging ,,op dezelfde ,,wijze tot oproer zoude gekomen hebben „als in het jaar 1748. Het welk mij zeer „wel nog geheugt, hoe doldriftig het ge„peupel te werk ging en op welk een „deerlijke wijze mishandelt wierden, die„geene welke niet van Oranje-lint voor„zien waren." Vrijdag, den 6en Dec. zou, wat er smeulde, tot uiting komen. Reeds des voormiddags waren de knechts van Gosse roerig en opgewonden en vertoonden zich in vereeniging met anderen bij groepen in de straten. De kroegen hadden druk bezoek en de verkregen drinkgelden werden met succes besteed. Zoo kwam de stemming. Een herberg in de Hofstraat werd, naar men wil, ook door de heeren aangedaan en aldus zag men des avonds een 60-tal „actieve" prinsgezinden, in 't oog loopend getooid met oi anjepapieren strikken, die daartoe welwillend waren beschikbaar gesteld, op het Buitenhof bijeen, waar „veel insolentjes geschiede", zooals een tijdgenoot verhaalt. En werkelijk, niet alles kon door oen beugel. Een officier van de wacht, zoo vertelt men, werd gedwongen de zwarte ko karde van zijn hoed door een oranjestrik te vervangen en een bode van de gehate lang inwoner van den Haag, die „uit waare „zugt voor het Lieve Vaderland, de tegenwoordige Constitutie der Regeringe en nog wel „voornamentlijk uit een waare en opregte Liefde voor den Dcorluehtigen Persoon, den Hee„re Prinoe van Oranje," rijn bijdrage schonk. 22) Aan den ïffeuwen Uitleg, thans Hoogere Krijgsschool Dordtsche afgevaardigden beklaagde zich er over, dat men ook hem minder liefelijke aanbiedingen had gedaan. Pistolen werder. in de lucht afgeschoten, vuurwerk knetterde en flikkerde en mengde zicb met de herrie en 't geraas van allerlei aardl waarbij de Haagsche straatjeugd weder een zeer belangwekkende rol vervulde Daarna werd een vriendschappelijk bezoek afgelegd bij den Haagschen Baljuw, waar de menigte voor diens huis „dansende" haar vreugde te kennen gaf over het bezit van een zóó bemind functionaris. Ook de griffier Fagel kreeg een beurt, waarna de stoet naar de Heerengracht trok, tot waar op den hoek van den Zwarten Weg aan de grens van den Haag de Raadpensionaris Van Bleyswijk woonde, de man, die bij geen der partijen om zijn steeds wisselende opinies in hooge achting stond. Hier werd eenige malen „rigoureuselijk" aan de bel getrokken en meerdere onheuschheden gepleegd. Maar de Baadpensionaris, ook door deze menigte, die zeer wel haar pappenheimers kende, nóch als vleesch, nóch als visch beschouwd, kwam er uitstekend af; want teen een handig huisgenoot een der hooge schuiframen opende en een handvol kleingeld naar buiten wierp, was men tevreden en trok men hossende verder. „En was er dan niets gedaan, om deze herrie tegen te gaan"? zal wellicht iemand geneigd zijn te vragen. Och. men vatte de zaak nog al gemoedelijk op. 23) De Prins had den Kapitein van de wacht order gegeven, de vroolijkheid van de me nigte niet te storen en de andere autoriteiten lieten de zaak eveneens marcheeren. Inmiddels was achter de schermen toch een en ander voorgevallen, dat de beweging zoo niet zou doen doodloopen, dan toch in kalmer bedding stuwen zou. De Prins, die gehoord had van de opwinding, die het dankadres in de Residentie had veroorzaakt, scheen zelf overtuigd, dat enkele passages toch wel wat al te scherp gesteld waren, zoodat vele der regenten daaraan terecht aanstoot zouden kunnen nemen. Des middags van den 6611 Dec. verscheen dan ook de Baljuw Van der Does bij het stedelijk bestuur met een missive van den stadhouder, waarin deze te kennen gaf, dat, wijl 't hem „bijzonder leed „zoude doen, dat over het teekenen of niet „teekenen van het bewuste adres eenig „ongenoegen ontstond onder de Burgers „en goede Ingezetenen van 's-Gravenha,,ge, het (hem) aangenaam zou zijn, dat „maatregelen genomen werden om alle ongenoegen onder dezelve voor te komen 23) Gosse noemt het in zijn blad van den 3*11 Jan. '83 „een gepermitteerde en onschuldige vreugde-bedrijving". „en .dat Hun Edel Achtbare zoodanige „maatregelen daartoe beraamden, als zij „tot maintien van de rust noodig zouden „oordeelen." Terstond werd tegen twee uur een vergadering van de geheele magistraat bijeengeroepen, om te beraadslagen over een ingekomen stuk van den Prins van vrijwel gelijke strekking, waarop dit college van oordeel was, dat op staanden voet het rondgaan met eenig dankadres moest verboden worden. 24) Maar Burgemeester Slicher, tevens Kolonel der Schutterij, begreep, dat in dit geval voor 't geïncrimineerde stuk iets anders in de plaats moest komen. En het gelukte hem, een ander adres ter tafel te brengen, waarin erkentelijkheid, hoogachting en trouw aan den Prins werden betuigd, maar dat overigens zoo beslist kleurloos was ten opzichte van Zijne Hoogheid's memorie van den 7™ October, dat bijna ieder daarmee zou kunnen instemmen. Toch namen de Staten van Holland ook hieraan nog eenigen aanstoot en gaven bij resolutie van den 21"1 Dec. aan Gecommitteerde Baden in overweging, ,,naauw,,keurig toe te zien op het vervaardigen, „rondbrengen, teekenen of doen vervaar „digen van eenige Dankadressen ... alhier „in den Hage ... en bij eerste ontdekking „daar van zulks kragtdadig tegen te „gaan." Maar het adres was inmiddels reeds ter teekening gelegd, en, na door ongeveer 1100 schutters geteekend te zijn, den 18en door den Haagschen krijgsraad der schutterij aan den Stadhouder overhandigd. Hiermee kon men de zaak voor afgedaan houden. Toch had ze voor velen nog een minder aangename nasmaak. De Prins, die in de vergadering van de Staten van Holland van den 9eD Dec. had te kennen gegeven, dat de geheele beweging zich bepaalde tot het „pleegen van vreugdebedrijven", ongeveer dus in den trant, zoo als Gosse die later vergoelijkte, kon bij de Staten moeilijk eenige instemming vinden en zij waren van oordeel, dat zoowel de Fiskaal van 't Hof als de Baljuw zich aan ernstig plichtverzuim hadden schuldig gemaakt, door vervolging van de leidende elementen na te laten. Zij gelastten daarnaar een scherp onderzoek, waarmee, in plaats van den Fiskaal 't Hoen, — die voorloopig van zijn post was ontheven — de advocaat Luyken werd belast. 21) Den volgenden Maandag werd dit nog eens in herinnering gebracht: blijkbaar had de eerste aanmaning niet geholpen. De vroede vaderen waren anders niet malsch in hun maatregelen en bepaalden, dat hij, die teekende of daartoe aanspoorde „verbeuren zal een boete van één duizend Caroli guldens, en in cas van onvermogen arbitrair, ja zelfs aan den lijve, zal worden gestraft. Nu waren de blaadjes omgekeerd. Was de geschutgieter Maritz er nog met een uitbrander van de Staten afgekomen, de beide Vermeulens en Undheen verwachtten niet ten onrechte, dat er onweer dreigde en zochten een goed heenkomen te Cleef. Wel werd terstond hun uitlevering gevraagd, doch ze werd niet verleend. Ook van de zijde der predikanten had men zich in dezen niet onbetuigd gelaten. De eeuwen door hebben kerkelijke invloeden steeds in ruime mate op de politiek van den dag ingewerkt en onze geschiedenis is rijk aan feiten, om te bewijzen, dat van den kansel actie of reactie is ontstaan of aangeblazen. De Luthersche gemeente in den Haag bijv. stond in vervlogen eeuwen steeds sterk onder Duitschen invloed, zoowel door den gezant van het toen nauwverwante Pruisische Hof als door de keuze harer predikanten. Ds. Franz Georg Christiaan Rütz, die sedert een zevental jaren aan dit kerkgenootschap in den Haag verbonden was, scheen zijn meening in dezen allesbehalve onder stoelen of banken te hebben gestoken en onze eerwaarde had daardoor de woede van de volbloed patriotten opgewekt. Weldra moest hij zijn daad bezuren, want kort daarop verscheen een pamflet aan het adres van „den roervink der Luthersche Kerk in 's Hage", waarin zijn „afbeelding" aldus werd geschetst: „Een Mof vol wind en waan, een muitziek Predikant, ,,In 't Haagsche Lutherdom een helsche stokebrand, „Een Farizeeu in 't hart, die met een boos geweten ,,Op zilverblanke deugd en godsvrucht fel gebeten, „Der Vroomen naam bezwalkt, de Broederschap verdeelt, ,,En onder Satans hulp de rol van Judas speelt: ,,Die tuk op Heerschzucht, en van Vrijheidsmin verbasterd ..Als een_ Oranje slaaf de Patriotten lastert, .,Den Prins als Afgod eert, gespoort door eigenbaat, ,,Op 't heilig Kerkgestoelt; 's Lands Overheden smaadt. .Een ware Kalchas Zoon, in fielterij doorslepen, ..Is 't echte merk van. Rütz en zijn vervloekte kneepen." (get.) Indignantius Duivlenzweep. Dominé kon 't zich gezegd houden. Maar of 't hielp t De predikanten in de Republiek hebben zich steeds durven roeren, wanneer de „waegen van den staet" naar hun meening in verkeerd spoor werd getrokken en ds. Rütz was niet spoedig verslagen. 2S) 25) Dit bleek o. a. een jaar later uit zijn weigering om te getuigen in een rechtszaak tusschen een paar echtgenooten, waarin hij als predikant-vertrouwensman betrokken werd en Ds. Hubertus de Haas, die „twee dagen na de Haagsche St. Nikolaas vrolijkheid" in Leiden den dienst leidde en geducht op de patriotten zijner dagen schijnt te hebben afgegeven, moest ook al een veer laten en een agitator van gene zijde voegde hem toe: „Wel Haas! wat maakt ge kromme sprongenI ,,Ik hoor. Gij hebt al raar gezongen „Op Zondag na den Bedestond. 26) . .Had ik een recht om vrij te jagen, , ,0 Haas, gij zoudt het Ü beklagen I ,,'k Liet U opstooten door mijn hond. „Ja, Lamgat, gij zoudt anders zingen, „Of haastig uit dit leger springen. „Gij Schand van Leiders Predikanten! „Gij Flikkeflooier! zoekt ge klanten P „Loop naar den Haag bij de Courant: „Daar zult ge uw soort het beste vinden. „Hier waken trouwe Vrijheids Vrinden „Op Uw oproerig onverstand: „Vergeet Jan Vroom 27) niet mee te nemen, „Dan kunt ge zamen nog wat temen. „Uw Grootvaars turfmand 28) pastte u zeker „Bet dan de Kansel, Prulle preekerl" Ook deze pamflettist, die zich 0. G. toekende, was vrijwel in den toon, die aan de schotschriften van die dagen veelal eigen was en zelfs moest dominéé 't nog hooren, hoe men hem beschuldigde, dat hij in den drukken tijd den vellenblooters in Leiden hun knechten wist afhandig te maken ten behoeve van zijn broer, die in den Haag dat handwerk uitoefende en daar geteld werd onder de teekenaars van 't eerste dankadres. Maar de tijd, die zoo vaak de gemoederen weet te kalmeeren, bracht ook in dezen eenige vergetelheid en de zondaars van weleer mochten zich spoedig weer verheugen in de rust van den vergeten burger. Men snakte dan ook naar verademing. De woelingen binnenslands en de oorlog daarbuiten deden een onberekenbare schade aan handel en industrie. Hoe verheugd was men dan ook in den Haag, toen den waarom hij den 21en Januari '84 een uitvoerige „Apologie van het leeraar-ampt" aan de „Heeren van den gerechte van den Haag" in 't licht gaf, waarin hij betoogde, dat 't ambtsgeheim niet mocht geschonden worden. (Knuttel 20991) 26) We herinneren hier aan het feit, dat de predikanten herhaaldelijk hun politieke tegenstanders te lijf gingen met daartoe uitgezochte gezangen, die zij de gemeente lieten zingen. 27) „Een metselaarsknecht, een slecht kae„rel, een dronke luye lap, een acht-en-veertiger plondersiel, en met dat alles een boezem„vriend van den Weleerwaarden Heer. Deze „knaap heeft meermalen, en ook zoo mij be„richt is, omtrent den tijd der Haagsche vro„lykheid, hier oproer zoeken te stoken. ,.Wil„leml wat heb je scheurriele Vrinden" : (Nool „van den Pamflettist.) 3*) „Zijn Wel Eerwaerdigens Grootvader „hadt de eer van in deze stad het Ambt van „Turfdrager te bedienen: een braaf man in „zijne soort, door wiens dood de Steeden Schiedam en Weesp niet weinig geleden hebben." 6611 Sept. '83 bekend werd, dat een koe rier uit Parijs met de preliminairen van den vrede, die Frankrijk voor haar zwakkere zuster bedongen had (den 2°n waren ze te Parijs geteekend) in de Hofstad was aangekomen. Terstond werden de voorstellen van de Staten-Generaal naar de Provinciën ter ratificatie doorgezonden, waarna deze reeds den 28eB — wel spoedig voor een bestuursinrichting als de onze — door Hoogmogenden bekrachtigd, naar de Fransche hoofdstad werden teruggezonden. De wederzijdsche krijgsgevangenen konden nu worden uitgewisseld, een tastbaar blijk voor 't volk, dat beter dagen zouden aanbreken en bange zorg plaats maakte voor rust en vertrouwen op een vreedzamer toekomst. I Ook Scheveningen herademde na bijna drie jaar van bitteren nood. Nauw waren er de eerste vredesgeruchten doorgedrongen, of men trok aan het werk, om de vloot zeilree te maken, die dan ook in den avond van den IS'" Sept. bij vallend tij in zee stak ten aanschouwe van een talrijk publiek, dat het strand en de duinen bevolkte. De blijdschap was algemeen en een onbekend rijmelaar uit die dagen bezong 'iet feit in deze woorden : „Triomf, daar zeilt een visschers vloot „Om frissche Haring uit: „De Scheveningsche Pink en Boot „Lag lang genoeg vertuid. „De noeste vlijt herleeft aan 't strand, „De Buis is uitgerust: „Dan werpt men 't nieuwe Haringnet „In zee, aan Englands kust, „En brengt met vroolijk stroomgezang „Den Haring vat de zee. „De Scheveningsche Bokkinghang „Verbeid zijn komst alreê, „Zoo rookt hier weer, na dertig jaar „De bokkingdroogerij I „Nu lustig, mijne Visscherschaar! „Zet al uw zeilen bij „En stevent over Nereus kolk: ,,'t Is vrede in 't Vaderland. „Gij zjjt het rapste Visschersvolk „Houd des uw roem in stand 1" Maar was de Bepubliek om goede redenen den krijg meer dan moe, ook in Engeland was een krachtige strooming ten gun ste van den vrede sinds lang merkbaar geweest. In Holland openbaarde zich die stemming, toen, als na maanden van onderhandelen het einde van den krijg nabij scheen, de Staten op den 17™ Maart '84 een dankdag uitschreven tegen Woensdag den 14"" April. Op bevel van de Haagsche Magistraat stonden ambachten en bedrij ven dien dag stil; men staakte „Hand „werk en Neeringe, mitsgaders het Tap„pen, Kaatsen, Balslaan en diergelijke „Exercitiën, opdat dit goede en heilzaam „voornemen door geene onbehoorlijkheden „geturbeerd moge worden." Het einde van den oorlog was dan ook nabij. In den nacht van den 24*B op den 26*" Mei kwam een koerier uit Parijs in den Haag de verblijdende tijding brengen, dat op den 20*" aldaar door Fransche bemiddeling het definitief tractaat geteekend was. Wel was het verlies van Negapatnam een bittere bijsmaak, doch de handel hunkerde weder naar een onbelemmerde vaart en een juichtoon steeg er op in de havens, toen ook onze koopvaarders weder met gerustheid zee durfden kiezen. II. Zoo was Nederland, dank zij de hulp van Frankrijk, waaraan het zich tot eigen schade steeds nauwer verbinden zou, zonder al te groote verliezen uit den strijd te voorschijn gekomen. Maar 's lands aanzien was van dit oogenblik af voorgoed verspeeld. Zonder kracht naar buiten, inwendig verscheurd door partijschap, holde de Re publiek haar ondergang tegemoet. Het ge zag in den staat was geknakt, de teekenen van een naderend einde begonnen onbedriegelijk te worden. Zelfs de Algerijnsche en Marokkaansche roofstaten werden met het meeste ontzag behandeld, ondanks de rooverijen, die oogluikend nog steeds werden toegelaten. Wel hadden destijds Dedel, Bentinck, Van Kinsbergen, Dabenis, De Bruyn, Bisdom, Van der Feltz e. a. den Marokkaan schen Sultan — die zelfs de stoutheid had gehad, de Nederlanders te dreigen, zijn vloot in de Hollandsche wateren te zenden, wanneer men niet zijn eischen inwilligde — met een tweetal schepen tot rede gebracht en gedwongen tot den vrede, die den 29"" Juni '75 werd gesloten; maar hij bleef voor een zwakke, handeldrijvende mogendheid als de onze een lastig Vriend, dien men door voortdurende oplettendheden tot een welwillende houding trachtte te bewegen. De Marokkaansche gezant Sidy Taleb Omar Jjob werd dan ook in deze troebele tijden, toen de vrees voor een hernieuwde belemmering van den handel als een schrikbeeld den Nederlandschen Magistraten voor den geest zweefde, met de meeste onderscheiding behandeld en men putte zich uit in beleefdheden, om hem waardig te ontvangen, toen hij in den vroegen morgen van den 268n Sept. '84 in een Staten jacht, dat met de uiterste welwillendheid te zijner beschikking was gesteld, in den Haag arriveerde. Het was daar op 't Zieke een eigenaardige bedrijvigheid. Juist had de klok van het oude weeshuis aan de Verwerstraat met het weinig sonore geluid, dat wij nog van het gebouw der Gemeentewerf kunnen hooren (hierheen werd na de afbraak van het weeshuis in 1867 het torentje verplaatst), zijn zeven slagen doen hooren, toen de gezant, vergezeld van zijn tolk Mozes Sedero Ooroos aan het Delftsche veer bij de oude Stadsherberg (thans Gemeenteschool) voet aan wal zette. De Hofmeester der Staten-Generaal Ockerse had reeds in de hoofdstad de' leiding van den tocht op zich genomen en den envoyé met zijn stoet van daar vergezeld. Een drietal koetsen stonden hier reeds eenigen tijd den hoogen bezoeker op te wachten. In het voorste rijtuig zette zich de trotsche Marokaan tegenover den deftigen Hollandschen magistraat Ockerse en aan 't hoofd van den stoet plaatsten zich terstond een tweetal bedienden van den gezant, elk met een snaphaan gewapend. De beide andere koetsen waren voor het gevolg aangewezen en zóó in deftigen optocht ging het 't Spui af en werd daarna de weg ingeslagen naar het Hótel ,,de Gouden Star", waar de hooge dignitaris verblijf zou houden. Drie dagen later eerst begaf hij zich — vergezeld al weder door OckerBe niet diens eersten secretaris en een der tolken, n.1 Rabbi Benjamin Oohen uit Jeruzalem, naar het Binnenhof, om er zijn geloofsbrieven te overhandigen. Den 15en October zou de Marokaan zijn opwachting maken bij Hoogmogenden. Te dien einde om half twaalf in de deftige, met zes paarden bespannen ..Karos van Staat", 29) waarin de heeren Rengers en De Schepper, gedeputeerden van Friesland en Overijsel, mede hadden plaatsge nomen, van zijn hótel afgehaald, onmiddellijk gevolgd door een tweetal met vier paarden bespannen rijtuigen, waarin het gevolg een plaats had gevonden, zóó trok men in deftigen optocht, het geheel voorafgegaan en omstuwd door Statenboden, naar het Binnenhof, waar de Gezant de trappen werd opgeleid naar de prachtige Trèves-zaal, de eigenlijke entrée voor de zooveel stemmiger, maar in dien tijd zeker even imposante zaal van Hoogmogenden (de Fransche tijd heeft ook hier zijn sporen achtergelaten), waar — in deze laatste zaal n.1. — den gezant tegenover den voorzitter Van Heeckeren tot Brandenburg een zetel werd aangeboden. De deftige aanspraak van den hoogen dignitaris, inmiddels door een tolk in ver- 29) De „Karos van Staat" was de Statiekoets van Hoogmogenden. In het midden der 17» eeuw vervaardigd, beleefde zij mede de dagen van den hoogsten bloei der Republiek, doch zou nu weldra met die Republiek ten gronde gaan. In 1786 zag men haar voor 't laatst krakend en waggelend in de Haagsche straten, maar het volgend jaar werd ze voor een groot deel door brand vernield, waardoor het prachtige beeldhouw- en schilderwerk voor een goed deel verloren ging. Sedert verwaarloosd en ongebruikt, deden worm en mot het overige pn werd ze in 1796 voor afbraak verkocht OH. J. '89 blz. 38). staanbaar Hollandsch overgebracht en voorgelezen, werd door den voorzitter namens Hoogmogenden beantwoord, waarna de zitting werd opgeheven en de Heeren gingen, zooals ze gekomen waren. Denzelfden middag om half twee werd onze belangwekkende vreemdeling door 's Prinsen kamerheer Van der Duyn met de Stadhouderlijke Statiekoets, wederom met zes paarden bespannen en voorafgegaan door een piket Garde te paard, van zijn logement afgehaald, ten einde ontvangen te worden bij den eersten Staatsdienaar der Republiek. Met het gevolg, dat een drietal rijtuigen te zijner beschikking had, ging nu de tocht naar 't Huis ten Bosch, waar de geheele Prinselijke familie wachtte. Tal van nieuwsgierigen, zoowel deftig in koetsen als te voet, volgden den stoet, om van de receptie althans op een afstand getuige te zijn. Want men wist het, het was een vertegenwoordiger van een staat,' dien men te vriend moest houden, wilde men niet, dat de handel op de Oost en de Middellandsche Zeelanden weer op de gevoeligste wijze de gevolgen van een vredebreuk ondervinden zou. Zoo was Nederland in den tijd van honderd jaar van zijn verhevenst standpunt afgedaald. Het land, dat eens heel Europa met ontzag vervulde, bedelde om de gunst van een roofstaat! Ellendig was geheel de binnenlandsche toestand, terwijl bovendien weer somber dreigend uit het Zui den de donkerste wolken zich aan den po litieken hemel samenpakten. Had men pas in den strijd met den Westelijken buur voor. een goed deel de nationale eer verspeeld, ook het Zuiden zou daarop weder een aanslag wagen, dien de Republiek onmachtig was, met kracht en flinkheid af te slaan. Oostenrijk nam een dreigende houding aan en begeerde de openstelling van de Schelde voor de Belgische vaart en ontruiming van de daaraan gelegen forten. Wat lang gevreesd was, zou eindelijk in vervulling treden! De mobilisatie van de Oostenrijksche troepen in de Zuidelijke Nederlanden nam reeds een zeer dreigenden omvang aan crt af en toe hoorde men in den Haag de meest angstwekkende oorlogsgeruchten, om weldra weer door hoopvoller tijdingen van een vreedzame oplossing der geschillen gerustgesteld te worden. Koeriers draafden af en aan en hielden de burgerij gedurig in spanning. „Men gelooft, dat de zaaken met Oos tenrijk spoedig in 't reine zijn", meldt de Haagsche Ot. van den 18™ Mei 1785 en den 15™ Juni beweert ze opgewonden: „Daar i3 geen twijfel meer aan den vrede". En men had reden, iets meer hoopvol gestemd te zijn, daar het bekend was geworden, dat Hun Hoogmogenden den Graaf van Wassenaar van Twickel en Jhr Pieter van Leyden, heer van Nieuwland als ge vohnachtigden naar Weenen hadden afgevaardigd, om reeds tegen den 20™ Juni te vertrekken. Maar nog geen drie maanden later gingen al weer de somberste geruchten over den gang der onderhandelingen en stonden veler gezichten weer somber en strak. En geen wonder: steeds dreigender werden de oorlogstoerustingen in het Zuiden, tot eindelijk de 24™ September onverwacht een koerier uit Parijs de tijding bracht, dat de partijen voorloopig tot overeenstemming waren gekomen. Ditmaal zou het dan ook meer zijn dan een los gerucht. Den 8™ Nov. 1785 werd het tractaat van den vrede te Fontainebleau geteekend. In den nacht van den 12™ op den 13™ November kwamen twee koeriers, één voor Hoogmogenden, de andere voor den markies de Verac in gestrekten draf de Residentie binnen, om de blijde tijding over te brengen. De Nederlandsche forten Lillo en Liefkenshoek zouden aan Keizer Jozef II vervallen, eenige andere zouden worden geslecht. De Schelde bleet, hoewel eenige faciliteiten werden toegestaan, voorloopig gesloten en de Keizer, tuk op de Hollandsche rijksdaalders, zou zich met een schadevergoeding van 9} mill. gulden tevreden stellen. Zoo was dan voorloopig de vrede naai buiten weer hersteld. Maar inwendig was de veelgeprezen harmonie ver te zoeken. Te Rotterdam had de befaamde Cath. Mulder, alias Kaat Mossel, de welbekende straatagitator voor de prinselijke belangen, met haar medestrijdster Cath. Verrijn reeds sedert eenigen tijd in de volkswijken oproerige bewegingen verwekt en den 13™ Juli '84 had Kaat 't zelfs noodig geacht, ook den Haag met haar tegenwoordigheid te vereeren. En de stevige Kaat, die haar zestig jaren met eere droeg, scheen hier nogal succes gehad te hebben. Ze was in de herberg „Het Jagertje" ge weest, had daar o. a. een hartversterking ontvangen van den luitenant Jansen en, naar booze tongen beweerden, wellicht onder den invloed van deze bemoedigende teugen had ze zich aan het Huis ten Bosch vervoegd, om de Oranjefamilie te begroeten. Althans, dat praatje liep in den Haag, en zij, die meer wisten, vertelden met geheimzinnig gebaar, dat Kaat er zelfs eenige dukaten van den Prins had ontvangen. Dat toch beweerde „een Noord-Hollandsche juffrouw", die 't op haar beurt had van een soldaat. . . Zooveel is zeker, dat relletjes niet uitbleven en twee grenadiers „tot conservatie van de rust" in verzekerde bewaring werden gezet. Voordeelig was intusschen het zaakje voor den uitgever van het: „Echt bericht van het plaisier reisje door Kaatje Mulder en haar bijhebbend gezelschap gedaan van Rotterdam naar 's Hage", een pamfletje, zooals er toen onnoemlijk veel verschenen en dat a'2 stuivers in den Haag verkrijgbaar werd gesteld. Maar minder lief waren autoriteiten tegen onze populaire Kaat: een maand later vond ze rust achter de tralies van 't Rotterdamsche tuchthuis, waar ze 17 maanden vertoeven zou, om eerst den 26*11 Januari 1786, onder handtasting ontslagen te worden, waartegen toen evenwel Mr. P. Gevers terstond appel aanteekende. Van daar zond ze haar roerend protest de wereld in: „Klagt van Cath. Mulder bijgenaamd Kaat Mossel in haar gevangenisse te Rotterdam", a 3 st. bij de orangistische boekhandelaars Van Os en d'Agé in den Haag verkrijgbaar gesteld.30) Lang evenwel genoot Kaat niet van haar vrijheid: reeds den 8en Juli '86 zat ze weer op de Gevangenpoort, waarheen ze uit Rotterdam werd overgebracht. Maar al was Kaat voorloopig van de baan, de rust was daarmee niet teruggekeerd. De uitzonderingen daargelaten bestond den Haag uit twee vijandelijke kampen, een prinsgezind en een patriottisch deei, die elkaar met voortdurend wantrouwen bejegenden en door het aanheffen van partijleuzen geen gunstige gelegenheid lieten passeeren, om elkaar te sarren. In den loop van 1785 was die verdeeldheid nog toegenomen en de uitingen er van werden steeds talrijker. Zelfs ontvingen de Staten van Holland een bericht van Gecommitteerde Raden, dat vele ingezetenen van den Haag „zich niet ontzagen" vlaggen uit te steken en leuzen aan te heffen. Het „Wilhelmus" was er nl. herhaaldelijk gehoord en het dragen van oranje nam hand over hand toe, alle feiten, die volgens de meening van de heeren niet te pas kwamen en zeker strafwaardig genoemd mochten worden. Nauw hadden de Staten van deze missive kennis genomen, of daar verscheen in Feb. 1785 een streng plakkaat, dat op de menigte echter al heel weinig indruk maakte. Want niet zoodra was de publicatie aangeplakt, of ze werd bevuild en moedwillig afgescheurd. En al loofden Gec. Raden den 2on Maart '85 ook een som van 100 gouden rijders uit voor hem, die den dader ontdekte, het feit bleef ongestraft. En weder wist men door de mazen van de officieele voorschriften te sluipen. Het aanheffen van leuzen was verboden, wei- 30) Het was in deze zaak, dat Mr. Willem Bilderdijk zich bij velen gebaat maakte door zijn krachtig pleidooi voor zijn cliënte. _ B. woonde toen nog op den N._ Uitleg. Als eigenaardigheid vermelden we hier een paar huurprijzen. B. betaalde daar ƒ 875, de erriffïer Bodt / 575, de heer Nnnes f 200 's jaar». nu, men kocht een medaille met 's Prinsen portret en droeg die openlijk op de borst — tot ook hiertegen een verbod werd uitgevaardigd. Maar wederom werden in den Haag de desbetreffende publicaties afgescheurd en ondanks de hooge aanbrengsom bleef weer de dader onbekend. Ja, men durfde er zelfs een oproerig geschrift onder plakken, waarin de overheid deerlijk werd doorgehaald. Het bleek alzoo, dat de getroffen maatregelen geheel ondoeltreffend waren. De partijen werden steeds fanatieker in haar optreden en het gezag van de overheid lag te grabbel. Een gewelddadig ingrijpen zou noodig zijn, om de rust te bewaren. De partijen tot elkander te brengen, het gevoel te wekken den ander te moeten respecteeren, die hoop mocht voor goed gevlogen heeten. De overheid zelf immers zocht haar heil in kleine middelen en waai zij voorging op die wijze, kon van verzoening geen sprake zijn. Zoo had de kruidenier Pierre David Cherix uit het Achterom zich voor een feit te verantwoorden, dat hem als zooveel anderen een plaats bezorgde in het oude tuchthuis aan de Prinsegracht. (Afgebroken in 1908; nu staat er het kantongerecht.) Hij scheen een aanzienlijke hoeveelheid oranjekleurig pakpapier te hebben ingeslagen en het dacht hem geoorloofd, daarin zijn waren af te leveren. Zelfs versierde hij er zijn ramen en deuren mee en liep zelfs met een oranjestrik aan zijn degen. Deze drie feiten althans werden hem ten laste gelegd en den 21en Juni '85 hoorde hij een jaar tuchthuisstraf en een verbanning voor den tijd van twee jaar tegen zich eischen. Kort voor de Haagsche relletjes was 't ook te Wassenaar erg rumoerig geweest. Tijdens een „wapenoefening" aldaar had men er zich aan ergerlijke ongeregeldheden schuldig gemaakt. Toch liep voor de meeste der bedrijvers de zaak met een sisser af. De Graaf van Wassenaar zond n.1. voor de belanghebbenden een verzoek om gratie bij de Staten van Holland in, die daarop bij arrest van den 9en Juni gunstig beschikten, uitgezonderd echter ten opzichte van Jan van der Mark en Pieter Landweer — de laatste tuinbaas op 't buitengoed Hoogwoude — die ook een desbetreffend verzoek hadden ingediend, dat nog bij de Staten en Gec. Raden in behandeling was en waarover nader zou worden beslist, terwijl omtrent de belhamels van de relletjes van den 25"1 Jan. '85, aldaar voorgevallen, werd bepaald, dat ook Zij van gratie waren uitgesloten. 31) De vijandschap tusschen de burgers onderling kwam tot meerder uiting door de 31) Dit besluit werd te Wassenaar „onéer klokkeelag" van 't Raadhuis afgekondigd. oprichting van vrijcorpsen. In den Haag bestond sedert eenigen tijd 'n „gezelschap voor den wapenhandel", dat weldra tot een 170-tal leden klom. Het voerde ab motto: „Een Burgerhart, dat Eendragt mint, Is Staats-, Stadhouders- en Stadsgezind." Hoe deze drie gezindheden in een schut tershart ten innigste konden samengaan blijve voor rekening van de exerceeren den zelf. Een feit is het, dat de praktijk anders was: alleen prinsgezinden sloten zich bij dit corps aan. Maar ook een patriottencorps was er, hoewel in ledenaantal ver in de minderheid, maar dat zich nogal in de gunst van de Heeren Staten verheugen kon en zich bij besluit van den 6en J uli '85 zelfs de Koekamp als exercitieveld zag toegewe zen. Een intieme verhouding bestond er tus schen de wederzijdsche leden niet en de Schutterij ondervond daarvan den terugslag. Het- kwam zelfs voor, dat de vrijcorporisten weigerden, in hun kwaliteit alsschutter met elkaar de wacht te betrekken. Daarin school voor de schutterij een ernstig gevaar, waarom de kolonel — de quc burgemeester Van Slingelandt — op verzoek van de leden den 13"1 Juli '85 krijgsraad belegde, waarin op het gevaar voor een scheuring gewezen werd en de middelen werden besproken, om die te voorkomen. De grief van de vrijoorporisten heette, dat de schutterij zich te weinig in schieten en verdere practische krijgsverrichtingen oefende en om nu dit argument te doen vervallen, vroeg de kolonel bij adres aan „Schout, Burgemeester en Schepenen" van den Haag, „dat voortaan tot weder„zeggens toe dagelijks in plaats van „de nu maandelijksche, alsmede de vrijwillige wekelijksche Exercitiën door den „Krijgsraad, ingevolge Hun Edele Aeht„barens Resolutie van den 24811 Novembei „1784 gearresteerd, een Compagnie des „namiddags op de ordinaire boetens wierd „geordonneert, te komen Exerceeren, ten „einde hier door de schutters te benemen „alle redenen van klagten van zich niet ge,,noeg bij hun compagniën te kunnen „oefenen in de Exercitie en waarom zij „dan zich tot een ander gezelschap bege„ven." De Magistraat beschikte goedgunstig op dit verzoek en bepaalde ten overvloede, dat geen schutter zich zal mogen aansluiten „tot eenige andere gewapende publie„ke corporatie" (Extract Register der Resolutiën van Schout, Burg. en Schepenen van 's-Gravenhage van Vrijdag 15 Juli '85). Niettegenstaande deze maatregelen ble¬ ven de beide vrijcorpsen in wezen, nu echter bestaande uit niet-schutters. Maar wat er veranderde, de vijandschap tusschen beide vereenigingen was gebleven en eer toe- dan afgenomen. En vooral het kleine patriottencorps telde zijn vijanden bij massa's, ook buiten hun exerceerende confraters. Dat waren die lieden, die voor de anti-stadhouderlijke gevoelens weinig eerbied koesterden en dat soms zeer duidelijk toonden. Toen dan ook de verjaardag van 's Prinsen gemalin naderde (7 Aug.), voorzag men weer verstoring van de rust en men vond het noodig overal de wacht te versterken, terwijl dés nachts gewapende patrouilles de stad doorkruisten. De rust bleef evenwel bewaard, doch geen maand later nog speelden zich in den Haag gebeurtenissen af, die de ernstigste gevolgen na zich zouden sleepen. In den morgen van den 4en Sept. '85 inspecteerde Z. H. het Haagsche garnizoen. Het was er druk op het Plein, want niet alleen waren ouder gewoonte tal van Hagenaars naar de vertooning komen kijken, maar ook bemerkte men onder de omstanders eenige leden van verschillende patriottische exercitiegenootschappen uit an dere plaatsen, sommigen in de uitmonstering van hun corps, die naar hier waren overgekomen, om de plechtigheid bij te wonen in gezelschap van eenige Haagsche partijgenooten. De parade zelf liep kalm van stapel, maar nauwelijks marcheerden dè deelnemers af, of de ware pret begon voor de velen, die op relletjes belust waren. De patriottische vrijcorporisten, blijkbaar voornemens om door de Korte Poten te vertrekken en daartoe reeds tot bij de Korte Houtstraat genaderd, hadden plotseling de aandacht getrokken van eenige jongens, die, met de vindingrijkheid, aan 't straatpubliek eigen, de heeren met den liefelijken naam van „weegluizen" 3a) betitelde, terwijl van elders de scheldnaam 32) Dit stond waarschijnlijk in verband met hun uniform. De naam „Kees" was echter het meest algemeen. Hoe deze in de wereld kwam, is moeilijk na te gaan. Sommigen denken daarbij aan Corn. de Gijselaer, anderen beweren, dat de naam in Delft zijn oorsprong vond, omdat het gezicht van den commandant van 't Patriottencorps aldaar iets eigenaardigs vertoonde, dat aan een keeshond deed denken. Bilderdijk gist op zijn beurt zeer gewaagd, dat de naam is ontleend aan Jan Kees, die in 1672 de Pranschen als spion diende. Hoe 't zij, de patriotten deden als weleer de onderteekenaars van 't bekende smeekschrift, toen hun het schimpend „gueux" ter oore kwam: wat als blijk van minachting werd geuit, voelden velen als een eernaam en sedert zag men tal van patriotten, van hun keeshond vergezeld, op straat. In later jaren verdacht men daarom den oudsten zoon van den stadhouder er van, in stilte die geveelens aan te kleven. „Keezen" sarrend weerklonk. Op de stoep van een der huizen in de Korte Poten hiellien ze stand en een der leden van 't Leidsch genootschap werd er door een soldaat dermate getergd en bespot, dat de gemoederen aan beide zijden meer en meer tot opwinding geraakten. Weldra trok een der Haagsche vrijcorporisten zijn degen en raakte er in gevecht met een burger, wien hij een wonde aan 't hoofd toebracht. D#e verhouding werd daardoor zoo dreigend, dat de patriottische heeren het gewenscht oordeelden hun heldendaden voorloopig te staken. Zoo retireerden de belangstellende vrijcorporisten en trokken naar de Veenestraat, waar een schilder-geestverwant, die het hoekhuis bij de Weversplaats bewoonde, de vluchtelingen in zijn huis opnam en aan de woede van zijn medeburgers onttrok. Waren ze nu voorloopig binnen gebleven, waarschijnlijk zou alles een kalmer einde hebben gehad. Doch hun soldatenhart kwam daartegen in opstand en bovendien, het was Zondag, een dag van uitspanning, dien men moeilijk binnen de muren der bevriende benting slijten kon. Even later zien we dan ook onze Leide naars met hun partijgenooten onder politiebescherming naar „De Gouden Zalm ', iu de wandeling genoemd het Staten-Koffiehuis, de herberg van hun medelid Evert se aan de Riviervischmarkt, 33) trekken, waar veelal de samenkomsten van de patriotten werden gehouden, een bezoek, dat blijkbaar niet zonder invloed is geweest op de stemming van de wapenbroeders. Inmiddels was het Hof het gebeurde ter oore gekomen en weldra bereikte een negental van de vervolgden, die nog steeds de belangstelling van de verzamelde Hage naars gaande hielden, het verzoek, in 't gerechtsgebouw van 't Hof (de achterzijde van de Ridderzaal) te verschijnen, teneinde over 't gebeurde gehoord te worden. En zoo zien we de heeren nu van achter de keuveltafel bij rwertse voor do balie verschijnen. We noemen van de aanwezigen den makelaar Voogt te Schiedam, den Leidschen distillateur Hartevelt en den Vlaardingschen zilversmidsknecht C. J. Drosman. Alle drie deden verslag van het voorgevallene, doch een zestal, n.1. de twee gebroeders Arnold, W. J. van de Pol en P. A. Martens, alle vier Hagenaars, benevens de beide Leidsche studenten J. C. Engellu en J. J. Hartenroth verzochten, later verslag te mogen doen, waartegen geen bezwaar bleek te bestaan. Met bijzondere zorg schijnt dit verhoor te zijn geschied, althans het duurde vijf volle uren, voor de heeren de zaal van 't 33) Waar thans de zaak van Waterreus is gevestigd. Hof verlieten, om zioh — waarschijnlijk wat al te overmoedig — weder onder de nog niet gekalmeerde Hagenaars te ver toonen. Vermoedelijk had de bemoeiing van het Hof eenigen indruk gemaakt. Een geleidt hadden de heeren afgewezen en niettemin bereikten ze via Buitenhof, Halstraat, (de Gravenstraat, een doorbraak van 1860, bestond nog niet!) en Groenmarkt langs 't stadhuis, waar juist de onderschout op 't bordes stond, ongehinderd de woning van den procureur Harteveld in de Boekhorststraat. Mogelijk.dat ook de omstandigheid, dat de onderschout, in dezen zijn plicht beseffend, een gerechtsdienaar had oj gedragen, de menigte te volgen, hierop niet geheel zonder invloed is geweest. Daar, bij procureur Harteveld, schijnt men krijgsraad te hebben gehouden. De menigte althans, die — evenwel zonder zich aan baldadigheid schuldig te maken, uitgenomen dan, dat een kwajongen zonder schade aan te richten, een paar steentjes tegen de ruiten wierp — zich belangstellend voor het huis ophield, had ei nog den onverdachten Kees, den bloemist J. Alberts, wonende onder de Uileboomen, — zelf lid van het Exercitiecorps, in wiens tuin dat gezelschap zich veelal oefende — eveneens zien binnengaan. Ook de Schiedamsche makelaar Voogt was er met Albert's buurman, den Haagschen looier J. van Rijsen, die ook militaire neigingen had, druk mee exerceerde en voor deze gelegenheid zelfs, zooals later blijken zou, een sabel onder zijn kleeren verborgen had. De makelaar voelde zich — hoewel *eilig in de bevriende omgeving — toch op vijandelijken bodem minder wel op zijn gemak en verlangde zoo spoedig mogelijk den Haag te verlaten Zijn rijtuig had hij aan de Stadsherberg aan 't Zieke (thans Gemeenteschool) uitgespannen en had in deze omstandigheden niet liever gedaan dan onmiddellijk af te rijden. Alberts en Van Rijsen, om hun terreinkennis niet te waardeeren helpers, boden zich aan, Voogt daarheen te vergezellen. Het drietal verliet alzoo de veilige schuilplaats, maar nauwelijks waren ze buiten, of de heeren werden dermate op vuil en steenen onthaald, dat ze hun heil zochten in de vlucht, op den voet gevolgd door hun belagers, die nu eerst recht schik in 't geval begonnen te krijgen. Maar weldra daagde er hulp: bij Westman in de Wagen straat stond de huisdeur open en zonder bedenken vluchtten ze binnen, om 't veege lijf te bergen. Maar de onvrijwillige gastheer bleek op deze attentie al zeer weinig gesteld. Zelf was hij iemand, die zich met de partijschappen in den lande niet ophield (in de lijsten van exerceeren den van de beide wapencorpsen komt zijn naam niet voor, en aanvankelijk is hij geen lid van de Oranjesociëteit 34) en hij beijverde zich ook nu weer, de heeren zoo spoedig mogelijk de- achterdeur uit te loodsen, waarna deze door een poort de Dunne Bierkade bereikten. Blijkbaar achtten Alberts en Van Rijsen hun taak afgeloopen, nu ze bemerkten, dat hun ridderdeugd in de oogen van 't publiek weinig genade vond. Beide waren ze bij hun tegenstanders fel gehaat, Alberts door 't afstaan van zijn tuin voor de exercitiën, en van Van Rijsen, van wien men spottend beweerde, dat hij ,,van intentie was, binnenkort Souverein te worden", ging 't verhaal, dat hij in 1764 te Utrecht iemand zwaar gewond had, maar de zaak met ƒ 300 was afgemaakt (Pamflet 21676). Geen wonder, dat ze nu, zoo nabij hun woning, weinig lust gevoelden, in 't gezicht van de haven nog sohipbreuk te lijden. Ze zetten 't op een loopen en weldra vond de laatste een veilige schuilplaats bij zijn partijgenoot, den advocaat-fiskaal Luyken 35) op de Veerkade, honorair lid, naar men wilde, van 't Keezencorps (P. 21676), terwijl Alberts bij den timmerman Van Vianen op de Stille Veerkade zich wist te bergen, hoewel Van Vianen zelf overigenB over 't patriottische gedoe weinig gesticht was en later zelfs als lid van de ,,Op ïegte Vaderlandsche Sociëteit" tot de Prinsgezinde partij mocht gerekend worden Hun beider beschermeling verkeerde op dat oogenblik in een weinig benijdbare positie. Nauwelijks mocht hij zich weer in de vrije natuur bewegen, of de menigte had hem reeds opgemerkt en overtuigd, dat van die zijde niet veel goeds te verwachten viel, belde hij bij een der huizen aan, om binnengelaten te worden. Maar ook hier zou men hem aan zijn lot overlaten en de daardoor verloren tijd werd door zijn belagers benut. De voorsprong, die hij op hen had, ging verloren en nu hielden zij zich onledig, met hun slachtoffer deerlijk af te rossen, waartoe een juist passeerend jager en een jongen hun medewerking welwillend verleenden, terwijl een jonge vrouw het hoofd van den delinquent bewerkte. Het drietal mocht zich echter gelukkig rekenen, tot de vergeten burgers te behooren, want hun namen bleven, ondanks de later door 't Hof uitgeloofde premie, onbekend. Voor Voogt kwam inmiddels hulp opdagen. De stevige loodgieter Rotteveel, be- 34) Zie Pamflet 21670, 21677, 21671 en 21676. Alleen in de later uitgebreide lijst, deer Mevr. De Cambon destijds gepubliceerd, vinden we een P. Westman. 3B) Wij noemden hem reeds eerder alf plaatsvervanger van den Fiskaal 't Hoen. gaan met het lot van zijn ongelukkige partijgenoot, ontfermde zich over hem en bracht hem veilig door een stal en verder door de achterdeur naar de Stadsherberg, die nu het voorwerp van de algemeene belangstelling worden zou. Intusschen was de drossaart van den Hove in actie gekomen. Van het huis van Harteveld, waar hij onraad vermoed had, begaf hij zich in gezelschap van den procureur en den inmiddels stevig aangeschoten jongBten Arnold, die in dien toestand zijn moed voelde ontvonken en, waarschijnlijk met 't oog op nog te verrichten heldendaden, een sabel onder zijn kleeren verborgen had, naar de plaats des onheils, waar zooeven Voogt was afgeranseld. Spoedig klonk nu weer van alle zijden het streelend geroep van „Weegluizen" ! Maar de Drossaart liet zich niet van zijn stuk brengen en rukte reeht op het doel aan, al zag hij en passant nog gelegenheid, een jongen, die zich al te veel bloot gaf, een duchtig pak slaag toe te dienen. Op de Veerkade werd de Drossaart nu even bij den Timmerman Van Vianen binnengeroepen, om den tuinier Alberts, die in dien tusschentijd op den houtzolder zich verschanst had, in ontvangst te nemen en zoo trok de stoet langs 't Groenewegje naar de Stadsherberg, waar men noodzakelijk hulp behoefde. Maar de Drossaart had zijn ontzag bij de menigte, die intusschen in oorlogsstemming gekomen was, reeds verloren en een soldaat, die juist van de Spuibrug bij 't Weeshuis zich naar 't Groenewegje zou begeven, werd gansch bij toeval door de aan wezigen tegen Arnold aangeduwd, die nu weldra er zijn sabel bij had ingeboet. Maar met behulp van den verontwaardigden beroofde, die ondanks zijnj roes nog tot dienstbetoon in staat bleek, van den procureur Harteveld en den tuinier Alberts werd de schuldige ingerekend en in de Stadsherberg voorloopig in arrest gehouden, waar de deerlijk toegetakelde Voogt lang naar bescherming had uitgezien. Het tooneel veranderde nu eenigszins. De herberg kreeg bij wijze van portier een dienaar van den gerechte aan de deur, die evenwel op zijn beurt bescherming van noode had en geen oogenblik met rust werd gelaten. Hij zag zich althans genoodzaakt een soldaat, die 't voor zijn gearresteerden collega wilde opnemen, af te ranselen en deze liet zich op zijn beurt ook al weer niet onbetuigd. Zelfs snorde er plotseling een steen door de ruiten, die de gasten in de herberg verschrikt uiteen deed stuiven. Maar nu was 't einde van de geschiedenis weldra daar, want de overheid zou, door meer kracht te ontwikkelen, spoedig de orde herstellen. De Procureur-Gene- raai, die de herrie vernomen had, trok | met een militaire patrouille derwaarts en binnen enkele minuten was het op 't gevechtsterrein volkomen rustig, De oproerige soldaat werd in een wagentje naar de Gevangenpoort overgebracht, gevolgd door Voogt, Alberts, Harteveld en Arnold», die „getuigenis van de waarheid" hadden af te leggen. Maar wie er verwachtte, dat de rust voorgoed gevestigd was, vergiste zich. De bui was geluwd, niet overgedreven. Tegen den avond verspreidde zich opeens een gerucht — door ontstelde gemoederen in de wereld gebracht — dat de pensionarissen Corn. de Gyselaer (Dordrecht) en Van Berckel (Amsterdam), die met Zeebergh (uit Haarlem) en eenige andere patriottische voormannen vrijwel de geheele lei-, ding der anti-stadhouderlijke politiek in Holland in handen hadden en daardoor bij een groot deel der Haagsche bevolking in een kwaden reuk stonden, gevaar liepen, door het opgewonden volk kwalijk te worden bejegend, zoodra ze van hun zeiltocht — de heeren hadden den Zondag aldus doorgebracht — teruggekeerd, op het Spui voet aan wal zouden zetten. Zelfs liepen er geruchten van een volslagen complot en de meest verschrikten zinspeelden zelfs op het lot, dat de De Witten getrof fen had. Maar het bleek, dat alles, wat daar werd gegist en beweerd, allen redelijken grond miste. Wel had zich tot meerdere zekerheid een patrouille bij de aanleg plaats opgesteld, om de heeren veilig naar hun hótel te geleiden, doch niets geschiedde er, wat op een poging tot ordeverstoring lijken mocht. Lang evenwel na deze troebelen was den Haag nog niet weder tot de volstrekte rust teruggekeerd. Den 9°- Sept. namen Gecommitteerde Raden kennis van het feit, dat in dien afgeloopen nacht bij een drietal ingezetenen (o. a. bij Pieter Paulus, den lateren voorzitter van de Eerste Nat. Vergadering, nu fiscaal van „de Admiraliteit van de Maze") de ruiten waren ingeworpen, waarom dit college 1000 gouden halve rijders uitloofde aan hem, die de daders daarvan aanwees, terwijl zeis aan den medeplichtige, die zijn helper in dezen verklapte, een „volkomen impuniteit" werd verzekerd, „zullende den naam van den Aanbrenger, des begeerende, gesecreteert blrjven", waarna de schuldige „naar exigentie van zaaken, met de Galg zelfs" zou worden gestraft. De Staten namen de zaak dus hoog op ernstiger zeker, dan anders zou geschied zijn, als deze beweging niet als voorwendsel moest dienst doen, om weldra beter hun slag te slaan. Ze meenden door het voorgevallene dan ook sterk te staan en waren van oordeel, dat de Prins bij het handhaven der rust verregaand was te kort geschoten, hoewel het garnizoen toch inderdaad zijn diensten verleend had. En overwegende, dat het bevel over het garnizoen in de Hofplaats in handen moest zijn van den Souverein — d. i. de Staten zelf — werd den 8on Sept. '85 besloten, den Prins daarover het commando te ontnemen. Wel trachtte de Stadhouder aan te toorien, dat hem geen blaam treffen kon, doch het schorsingsbesluit bleef niettemin gehandhaafd. Teleurgesteld ging de Prins heen. Slag op slag was hem toegebracht. Hier was de keuze voor de magistraat, elders de recommandatie hem ontnomen. Aan al zijn rechten werd getornd, beleediging op be leediging gestapeld. En nu was de Residentie getuige geweest van een maatregel, die hem zeker wel het allerdiepst had gekrenkt. Het verblijf was er hem onmogelijk geworden en den 15m Sept. verliet het stadhouderlijk gezin den Haag, om zich voorshands te Leeuwarden, twee maanden later op het Loo te vestigen, tot het in November '86 de oude Karolingische burcht te Nijmegen, het grijze Valkhof, tot woning koos. Doch ook op deze omdwalingen zouden den Prins geen beproevingen bespaard blijven, de reis door Meppel gaf zelfs aanleiding tot een bloedig treffen tusschen de burgers onderling. 36) Karei Christiaan, Graaf van Nassau-Weilburg, Generaal-majoor van het Staatsche leger en Gouverneur van Bergen op Zoom, die in 1760 met toestemming der Staten was gehuwd met 's Prinsen zuster Carolina (een villa aan den Bezuidenhoutschen weg, in later tijd verrezen op de uitgestrekte gronden van 't door haar gestichte Carolinenburg, houdt nog de herinnering aan deze Prinses levendig), ging ook den Haag metterwoon verlaten. Het fraaie paleis, waarvan nog slechts de westelijke vleugel was gereedgekomen (de tegenwoordige schouwburg), werd met de oostwaarts daarvan gelegen vooruitspringende huizen, op welk terrein het overig deel van 't paleis zou verrijzen, den 12*n Nov. 1785 onder den hamer gebracht (adv. Haagsche Ct. 14 Nov. 1785). III. Zoo had dan de patriottische beweging gezegevierd. Maar de Haagsche oranjeklanten legden het hoofd niet in den schoot. Onmiddellijk na 't vertrek der stadhouderlijke familie was gebleken, dat de Hofstad van een aanzienlijke bron van inkomsten was beroofd. Den Haag dankte zijn bloei, behalve aan de talrijke instel- 36) Deze gebeurtenis werd door mij beschreven in de Meppeler Ct. van 23 Sept. 1913. lingen van algemeen en provinciaal bestuur en het verblijf van tal van patricische familiën, voornamelijk aan de uitgaven van het prinselijk gezin en het vertrek moest dus wel diepgevoelde malaise veroorzaken. Nijverheid toch had den Haas zoo goed als niet en die er was, had steeds op de hulp van 't Oranjehuis kunnen rekenen. De kassen van liefdadigheid leden ernstig nadeel en zoo is het dan ook alleszins verklaarbaar, dat 171 schutters 37) zich met een adres tot hun krijgsraad wendden, om van dat college te verkrijgen, dat het zich uit overweging, dat uit de afwezigheid van 't Hof „niet alleen een algemeen nadeel en schade voor deze „plaatse zal proflueeren, maar dat hetzelve, wat meer is, op een groot en merkelijk verval der Burgers en Ingezete„nen deezer Plaatse zal uitloopen", tot Hun Edel-Grootmogenden zouden wenden met het verzoek, „het commando van het „Guarnizoen deezer Plaatse weder aan „Hoogstgemelden Zijne Hoogheid te her,,geven." Zij, die zich voor dit adres interesseer den, waren de beide eerste onderteekenaars Johan David Hess uit de Schoolstraat en J. S. Bauer, beide geboren Duitschers. De eerste was volgens zijn tegenstanders „een Kramer a quatre sous", de andere „een snaak, die voor een jaar of „wat door de Magistraat met het Burgerrecht beschonken was geworden." Maar een ,,oprechte Haagsche Patriot" — ook de prinsgezinden eischten dien naam voor zich op, maar voegden er 't epitheton ,,op recht" voor —, die voor beiden een lanB wilde breken, noemde den een „een Koop„man in Galanterien, wiens florisante af,,faire hem in staat stelt om een ieder „het zijne te geven", „hebbende de Heer „Bauer reeds meer dan twintig Jaaren „zijn schot en lot als Schutter en Burger „van 's Hage opgebracht en hij is dus niet „voor drie Jaaren, volgens het schrijven „van den Nieuwen Courantier door de „Magistraat met het Burgerrecht bescbon „ken." Men ziet het, verschil van beschouwing en opvatting is niet van den laatsten tijd alleen. Den 1OT Nov. 1785 werd dit schrijven met bijgevoegd adres aan G. F. van Slingelandt als kolonel der Schutterij aangebo den, met het verzoek, daarover zoodra mogelijk krijgsraad te beleggen. Doch hier werd het stuk in zijn loop gestuit: het raakte in handen van de Haagsche Ma- 37) Het zou de moeite loonen de 171 onderteekenaars van dit adres — bijna alle Haagsche namen — te vermelden. Velen zouder er zeker hun voorzaten onder vinden. Ter wille van de ruimte moeten wij belangstellends» verwijzen maar Pamflet 21169 K.B. gistraat, die heel eenvoudig Bauer mn Hess voor zich ontbood en hun te kennen gaf, dat Burgemeesteren en Raden een resolutie hadden aangenomen, waarbij het teekenen en ter teekening aanbieden van alle requesten was verboden en zij dus vrijheid gevonden hadden, het stuk niet verder door te zenden. Aan protesten van de zijde der onderteekenaars ontbrak het evenwel niet. Wat toch was het geval 1 Terwijl dit adres circuleerde, was er eveneens een ander, maar in geheel anderen geest in wording, dat door den bakker J. Bisschop e. a. scheen geïnspireerd te zijn en dat beoogde, van de Staten gedaan te krijgen, dat ook aan den Prins het recht van patent zou worden ontnomen. Dit request schijnt eenige dagen voor belangstellenden ter teekening te hebben gelegen bij den herbergier J. Evertse op de Riviervischmarkt en daar — als men een tegenstander maggelooven — van niet meer dan 87 handteekeningen werd voorzien „door allerhande zoort van volkje, zelfs minder jarige, buiten weten van hunne Ouders, „onder het drinken van een glaasje Ge„never." Een derde request — nu aan Hof en Magistraat gericht en gelanceerd door den boekverkooper C. Plaat, door A. de Ruyter, Joh. Boudewrjnsen, J. Bisschop en H.H. van Drecht, 3S) moest het spreekwoordelijk trio volmaken. Het bevatte het verzoek, als gezelschap tot oefening in den wapenhandel (patriottencorps wel te verstaan) te worden erkend als een, officieel corps, dat aangewezen zou zijn, de overheid zijn diensten te verleenen. Doch de Magistraat was wijzer en besloot den 12" October afwijzend te beschikken, onder pretext, dat zoo ietB de rust nog meer in gevaar zou brengen en dat bovendien de Schutterij voldoende geoefend was. Ook het Hof was die meening toegedaan. Teekenend is het evenwel, dat beide laatstge noemde adressen vrij konden oirculeeren, wat het eerste niet was vergund. Nauw waren de drie adressen in zee, of het regende protesten. Ferdinandus van 38) In de „Nieuwe Naamlijst der Notabele en veel vermogende Keezen en Keezmnen leden van het corps „Voor 't Vaderland" (1777) komen deze namen aldus voor: . C Plaat, Boek- en Pasquilverkooper. Jin wegens zijne openbaare onpartijdigheid tegen den Heere Erfstadhouder aan een ieder bekend: geen Hoorndrager." (Poten.) „J. Boudewijnse, Apothecar, die heeft ook gedacht Burgemeester te worden, die zijn Klisteerspuit geruild heeft voor de Snaphaan. Vrouw' s goed in twee Jaar opgemaakt, alias Quastelorum." (Boekhorststraat.) „J. Bisschop. Broodbakker, en gecasseerde Leverancier in de Hal." (Papestraat.) „H. H. van Drecht, Boek- en vuile Pasquilverïïopar, bijgenaamd de papiere Baron". (Papestraat. ) Aardenburg, kastelein in het „Vrijdags Boelhuis" — alias Krommetong —; Jan Eustache Beukers, zoon van Jan Beukers, koopman in tabak op den hoek van dc Hoogstraat en de Plaats; Josephus Mer tens, kastelein hoek Ketting- en Gortstraat; Willem Josephus Rotteveel, loodgieter aan de Langegracht; Hendrik Stip houdt, (blijkbaar, zoo beweerde hij, bedoelde men zijn broer Gerardus, kruidenier op 't Smidswater) waren allen heftig verontwaardigd, toen zij hoorden, dat hun naam onder één dier adressen te vinden was en J. van Tricht had door zijn onder teekening de reputatie van zijn vader Fr. van Tricht, schoenmaker in de Papestraat, ernstig in gevaar gebracht en kreeg daar om in de Haagsche Courant een uitbrander van zijn vader en een niet minder malsche terechtwijzing van zijn chef, notaris Mulder in de Papestraat. Wat de Haagsche Magistraat ook deed om den vrede tusschen de burgers onderling te bewaren, welke wijze voorzorgen daartoe ook werden getroffen, toch bleef de Residentie woelig en ten slotte bepaalden Burgemeesteren en Raden den 2*11 Feb. '86, dat, om ongelukken te voorkomen, slechts zij gewapend over de straat mochten gaan, die werkelijk daartoe ge rechtigd waren, op poene al weer van 10 en 25 gulden, of, bij verdere herhaling, de gebruikelijke en zoo zeer gevreesde „correctie", terwijl Generaal Sandoz, bevelhebber der bezetting van de Staten, bevel ontving, de patrouilles te verdubbelen. Ook zaten verder de Staten niet stil De desbetreffende besluiten tot conserva tie van de rust van den 16°° Juni 1784, 23 Feb. '85 en dat voor de Residentie afzonderlijk van den 98n Sept. '85 schenen geheel vergeten te zijn en de Staten achtten het nooóüg, den 23en Februari '86, juist een jaar dus na een vroegere resolutie, het houden van oproerige gesprekken, het bezigen van vlaggen en illuminatie, het dragen of verkoopen van partijkenteekenen, oranjelint, „en alle andere versierselen van oranjecouleur" strafbaar te stellen. Maar telkens bleek het, dat tegen de onwil der burgerij geen publicaties baatten en geniaal wist men telkens door de mazen van de wettelijke bepalingen te sluipen. Een zekere Pieter Johannes Maas „Fa briqueur in Koussen", een volbloed prinsgezinde en honorair lid van 't Oranjecorps, durfde zelfs oranje, witte en blauwe garens vóór zijn woning te drogen hangen. Wel kreeg hij bevel, de gehate kleuren te doen verdwijnen, doch onze oranjeklant was daartoe niet te bewegen en beweerde, op dat oogenblik geen andere ruimte beschikbaar te hebben, overtuigd ook, dat geen enkele instructie hem zulks verbood. Eerst toen de tuin van het 29 Lepreoshuis op 't Zieken — toen sedert lang als armhuis in gebruik — hem door de magistraat gracieuBelijk was aangeboden, bleek hij bereid, de garens daarheen te doen verhuizen. Den 8en Maart 1786 werd de 38e verjaardag van den Prins in den Ouden Doelen gevierd door het orangistische exercitiegezelschap „Een Burgerhart." Wat er al zoo op dezen feestavond besproken is, weten wij niet, doch dat de gemoederen er stof vonden zich op te winden, is zeker. De „Aanspraak, gedaan aan Dekens, Hoofdluiden en oudere leden" door „een dirigeerend lid" was zeer kalm van inhoud. Daarin lag, als ze althans in extenso is weergegeven in een toenmaals verschijnend geschriftje, de oorzaak niet. Maar er was muziek', er werden gezondheden gedronken, o. a. op den Prins, en vrij zeker zal de houding der Staten, die den leden zeer onsympathiek moest aandoen, ter sprake zijn gekomen. En daarvoor was alle aanleiding. Stel u voor, die Staten, eenvoudige burgerre genten toch, tegen wie men volstrekt niet opzag, zouden zich op de plaats willen dringen van den Stadhouder, zich willen meester maken van zijn erfelijke rechten 1 Die Staten alleen de Souvereinen des lands en. de Prins hun voetwisch, voor wien geen beleediging te grof mocht heeten! Wat toch was het geval 1 In Februari 1785 was door de Staten van Holland een maatregel getroffen, die bij een groot deel "van 't volk de maat had doen overloopen. Toen waren op hoog bevel de prinselijke : wapens van de vaandels der lijfgarde, van de officierskragen en de postwagens verdwenen en toen den 27en van die maand de aanbieding van de nieuwe vaandels aan het regiment Hollandsche Gardes te voet geschiedde, had de Hagenaar stof zich te ergeren. Toch was de aanspraak, bij die gelegenheid door Van der Does van Noordwijk als voorzittend lid van Gecommitteerden geenszins irriteerend en zelfs zag de „Politieke Kruyer" daarin aanleiding hem over dien zoeten toon hard te vallen. Maar het antwooord van den bevelhebber Van Kretschmar moest meer in den smaak vallen van den „Kruyer" en zijn kornuiten. En toen men eenmaal bezig was, werd ook en passant, het Hollandsche wapen op de bandeliersplaat van den tamboer-majoor, op de pakjes van de tamboers en op de instrumenten der fluitisten aangebracht. Maar nu, een jaar later, den 24en Fe bruari '86, eischten diezelfde Staten voor zich het vorstelijk salut, zeer ondubbelzinnig aldus uitgedrukt: „dat gedurende de „Vergadering van Hun Edel Groot Molenden de Militairen aan niemand an- om daarmee de pet te versieren. De Magistraat was ten hoogste verontwaardigd over 't gedrag van de bengels en de regenten deelden hun gevoelen. De jongens werden gegeeseld en de portier, die met deze affaire werd belast, kreeg order, de knapen niet te ontzien en de straf in al haar strengheid toe te passen. Daarna kregen ze 't blok aan 't been, om hun ook door deze vrijheidsbeperking aan 't verstand te brengen, dat ze zich voortaan van dergelijke uitingen van hun gezindheid te onthouden hadden. (Zie: „Het Diakonie Oude Vrouwen- en Kinderhuis der Ned. Herv. Gem., blz. 55.) Maar sommigen wisten nog steeds aan de overheid de meeste ergernis te geven, zonder zelf ernstig gevaar te loopen, met de rakkers van den Schout in aanraking te komen. De bepaling omtrent het dragen van oranje liet te veel ruimte voor ontduiking over en de Staten zonnen opeen nieuwe redactie, om de bestaande leemte aan te vullen, zoodat dan ook den 28en het dragen van „alle orange gecouleurde Doeken, Dassen, Hals- en Borstsieraden, Horologie- en Rottingbandjes, Kwasten" enz., ook van „Medailles, Borstbeelden en Munten", die „specialyk daar onder begrepen" waren, werd verboden. Toch was er reeds den volgenden middag iemand, die ook deze bepaling durfde trotseeren. Het was een noodhulp-turfdrager, die op de Spuibrug bij de Houtmarkt stond en een oranje das droeg. Door de rakkers gegrepen, werd hij na deerlijk verzet voor „de Heeren" gebracht om .te worden verhoord, waarna hij onmiddellijk op de Poort werd gedeponeerd. Van ernstiger aard was een voorval, dat den 13"1 Juni '86 de volkrijke straten om de Geest in rep en roer zette. Zooals we zagen had het exercitiekorps „Voor 't Vaderland" zijn oefeningen voortgezet, tot niet geringe ergernis van de bewoners uit deze volkswijk. Toen dan ook het gezelschap op dien datum zijn wapenoefening als gewoonlijk met „bekwaame cordaatheid" had verricht en naar huis terugkeerde, had zich reeds bij de VleerBteeg een dichte menigte verzameld, die 't vooral op twee der leden, den kleermaker Adr. van den Berg, van wien men vertelde, dat hij zijn buren gedreigd had, „ze aan de Galg te helpen", en den kabjnetwerker H. Meelis, voorzien had. Daar de laatste niet present was, genoot Van den Berg de onderscheiding, de algemeene belangstelling op zich te vereenigen. Het corps vond het daarom noodig, den bedreigde veilig naar zijn huis op de Geest te geleiden, maar kwam daarbij zelf danig in den knoei, zoodat 't zich gelukkig achten mocht, toen 't door den inmiddels toegeschoten dros¬ saart Van der Meer met diens rakkers, op zijn beurt door krijgsvolk bijgestaan, uit den drang werd gered. i7) Voor de prinsgezinde burgerij van den Haag was het gedurende de zomermaanden van '86, toen het patriottisch element steeds brutaler optrad, een gevaarlijke tijd. De willekeur van de exerceerenden kon zich ongestraft op hen koelen en de daders waren bij voorbaat van straffeloosheid verzekerd. De uitingen van verzet kwamen dan ook meestal voort uit de minder gegoede klasse, die niets te verliezen had en die zich bij haar verzet terstond door geestverwanten zag bijgevallen. Want juist onder dat deel van de bevolking van den Haag — we noemden reeds de turfdragers — kwam het patriottisme slechts sporadisch voor. Gosse gedroeg zich dan ook uitermate ingetogen, terwijl de „Opregte Nederlandsche Ct." van Dirk Schuurman, zijn onverzoenlijke tegenstander, vol zelfvoldoening haar vreugde uitkraaide en haar slachtoffers naar linksen rechts blameerde, daarin dapper door „De Post" en haar kornuiten bijgestaan.. De crisis naderde! Buiten de provincie Holland hadden zich de steden Utrecht en Wijk-bij-Duurstede, Hattem en zelfs het kleine Elburg als fel patriottisch doen kennen. Treurig was er vooral in beide eerste plaatsen de moedwil, aan 's Prinsen aanhangers gekoeld en ook den Stadhouder zelf werd daar de grievendste hoon niet gespaard. Wij kunnen ons geen voorstelling vormen van de in-vuiïe, liederlijke pamfletten, die daar aan den man werden gebracht, om het stadhouderlijk gezin in zijn edelste gevoelens te treffen. Maar nog zou de Prins waarschijnlijk werkeloos zijn gebleven, wanneer niet door andere oorzaken een krachtige partij in Gelderland hem was bijgevallen en eerst toen — toen alles tot een hopelooze verwarring was gekomen — stak hij de handen uit, evenwel, omdat het bevolen was. IV Den Staten van Gelderland, aristocratisch tot in hart en nieren, was het allengs duidelijk geworden, dat zij in de democraten der oude patriottenpartij evenzeer als in de Oranjeklanten de vijanden van het vigeerende regeeringsstelsel hadden te zien Meer en meer was de oude regentenpartij tot het inzicht gekomen, dat de waarschuwing van den Overijselschen patriot Van de Capellen van de Poll gegrond was geweest, toen hij in '84 er op had aange- 47) De zaak werd door 't Hof onderzocht en gaf aanleiding tot het verzenden van een uitvoerige missieve van dit rechtscollege aan dp Stoten van Heiland op den 24«> Juli 1786. handelaar C. Siliakus, schrijver van de ,,'s-Gravenhaagsche" en „Rotterdamsche Postwagen" en de „Maandelijksche Vrije Gedagten" een prinsgezind exercitiecorps. Want de liefhebberij voor den wapenhandel bepaalde zich niet tot de steden alleen. In Leidschendam en Veur was reeds eerder een patriottencorps onder comm. Prijn ontstaan en dat had Siliakus aanleiding gegeven, om door zijn invloed ook de Voorburgers onder de wapenen te roepen. Reeds in Sept. had hij daartoe de eerste stappen gedaan en de Haagsche Ct. van den 87*° Sept. kon melden, dat het gezelschap reeds een negental leden telde 60). De Voorburgsche vroede vaderen, blijkbaar gematigd getint, hadden geen bezwaar, aan het corps toe te staan, op gezette tijden zich te oefenen, mits de leden zich kalm gedroegen. Want dat er wrijving zou kunnen ontstaan, lag voor de hand, omdat op initiatief van zekeren Steensel terzelfder tijd een patriottencorps in 't leven was geroepen. Driemaal 's weeks zou het prinsgezinde exercitie-genootschap zich oefenen in de schuur van bovengenoemden Siliakus, maar op den 2™ Kerstdag waren er zooveel belangstellenden uit den Haag en Delft gekomen, om de evoluties van de gewapenden te zien, dat Siliakus besloot, het exercitieterrein te verleggen naar het naastgelegen weiland aan den Achterweg. Maar daardoor raakten juist de poppen aan het dansen, want de minder gewilde elementen konden nu niet meer geweerd worden. Weldra verscheen dan ook de Schout van Waddingsveen en een zekere De Pecker, voorheen subst.-griffier van Rijnland, beide met de patriottische zwarte cocarde op den hoed. Wel zochten de beide heeren, toen er tumult ontstond, een goed heenkomen, doch 't bleef nog lang onrustig. Een zekere Dorus Rous, lid van het Leidsch Ex. Gen., zong in een herberg eenige prinseliedjes en daarover door commandant Van Steensel aangeklaagd, kwam weldra de Baljuw op 't tooneel, die Dorus meenam en in verzekerde bewaring zette. «O Maar voor het corps en bevriende gezelschappen van elders zou deze geringe oorzaak nog verstrekkende gevolgen hebben. Verlem had in zijn blad van den 29"" Dec. wel gezorgd, de zaak voldoende op te blazen. Aan den Delftschen weg, zoo beweerden de patriotten, waren nog ernstige ongeregeldheden voorgevallen en zelfs had 50) Al spoedig had men zich verzekerd van den Haagschen tamboer P. van Ravesteyn en den fluitist P. Joly, beiden leden van het Oranje-corps. si) Den 4™ Januari '87 stond hij voor de Hooge Vierschaar van Rynland terecht. De eisch was: verbanning, maar weldra werd deze straf veranderd in 8 dagen op water en brood. het corps wel driemaal: „hoezee" geroepen. Wel verdedigden de leden zich in een gepeperd verweer tegen de aantijgingen van die ,, schentbladen en vuile leugencouranten, venijnspoegers en giftige slangen", maar Gec. Raden vonden in het gebeurde voldoende aanleiding, de aandaeht van de St. van Holland daarop te vestigen en tevens den Schout en die van den Gerechte van Voorburg aan te schrijven, aan Siliakus maar alvast 'n schrobbeering toe te dienen. Gecommitteerden gingen verder en verboden weldra iedere verdere publieke oefening van het corps, tot den 11™ Januari '87 de groote slag werd geslagen, toen Edelgrootmogenden bepaalden, dat geen andere exercitiecorpsen ten platte lande zouden worden toegelaten dan alleen die, welke vielen onder de resolutie van den 7™ Sept. 1786. Wel viel onder dezen maatregel ook het nog niet officieel erkende patriottencorps, doch weldra had dit de hoogere protectie der Staten bekomen. Ook in den Haag was 't woelig gebleven, ja zelfs, sedert de oprichting der straksgenoemde sociëteit staken de prinsgezinden er steeds brutaler 't hoofd weer op. In November '86 reeds cirouleerde er — ondanks het streng verbod daartegen, een bewijs alweer, hoe het bestuur was ontwricht — een adres aan de Staten van Holland, om den Prins in zijn vroegere rechten te herstellen. Er scheen nogal eenige belangstelling voor te bestaan, ofschoon er ook tal van vijandig gezinden of onverschilligen waren, de laatsten wellicht nog steeds door vrees weerhouden en dus tot teekenen niet te bewegen. Den eersten December werd dit adreB, door 350 Haagsche burgers geteekend, bij de Staten ingezonden. In lang niet malsche termen vervat, wekte het een storm van verontwaardiging, zoodat weer velen zich genoodzaakt gevoelden, in de bladen het gerucht tegen te spreken, dat zij tot de adherenten behoorden. Onder de laatsten vinden we naast tal van onbekende namen, als G. en A. van Bysterveld, tappers; Jacobus Gijsing, broodbakker; Nicolaas de Wit, „straat maker in dienst van de Edele Agtbaare Magistraat" ; Lambert Nieuwenhuysen, poelier ; Joh. Mol, passementwerker op de Houtmarkt; Anth. Margadant, haververkooper en J. Rutters, tapper op Bleyenburg, ook enkele bekende, die meer onze aandacht trekken, bijv. die van den woeligen patriot Rotteveel en van J. Pronk, „Visboer op Scheveningen". 5a) 83) Is het de bekende Oranjeman van toen, de helper van het kranige driemanschap van 1818 P" vroegen wij ons af. Hij zou niet de eenige van de mannen der Restauratie wezen, die aan den tijdgeest offerde. Zoo bevat d« schoonmaakwoede en ook daar wist men het noodige krijgsmateriaal te bemachtigen. Donderdag den 20en September, was er feest in den Haag, dat nu weer de Hofplaats zijn zou. De Stadhouder was in aan tocht! Tegen elf uur had er zich de tijding verspreid, dat de Prins daags te voren te Schoonhoven was aangekomen en tal van handen bevlijtigden zich, om nog in allerijl de laatste hand aan eenige versieringen te leggen. Blijkbaar hadden de bewoners van de Vlamingstraat inderhaast een inzameling gehouden, om gemeenschappelijk een fraaie eerepoort te doen verrijzen. De stoot hiervoor was gegeven door den ons bekenden boekhandelaar-uitgever J. F. Jacobs d'Agé, die met een 35-tal anderen de noodige contanten bijeenbracht, zoodat binnen twee dagen de geheele zaak in orde was. Met den meesten spoed had de kunst schilder A. Frese zijn ontwerp gemaakt, en direct daarna trokken de timmerman H. van Bork en J. J. Davrance aan den ar beid, om het gevaarte te doen verrijzen. Het geheel was in Jonischen stijl opgetrokken en droeg in het frontispice een voorstelling van den stadhouder, in een statiekoets door de Haagsche burgers ingehaald, waarachter — blijkbaar ter opwekking van de nu getemde patriotten — de „Goddelijke Wraak, die met den Bli ,.xern de Haaters en Lasteraars van het „Hoog Vorstelijk Oranje Huis vernield en „verdelgd in de afgrond". Onder een welkomstgroet, in het fries aangebracht, zag men ter weerszijden van den doorgang een levensgroot beeld, nl. „de Vrijheid met „de Hoed en de Speer, beschermende den „Nederlandschen Leeuw" en „de Godsdienst, omkranst met een Starrenkroon, „houdende in de Regterhand den Bijbel, en in de andere een Tempel." De andere zijde van de poort vertoonde in het frontispice een altaar met een brandend hart. met het onderschrift: ..Voor Oranje". Aan de eene zijde daarvan zag men de Hoop, rustend in het lommer van een Oranjeboom, terwijl aan de andere zijde Mercurius was voorgesteld, die de herstelling van den Prins in zijn aloude waardigheden verkondigde. De beide -peelden aan deze zijden stelden voor de Dapperheid, verzinnelijkt door Hercules met een Pruisischen Adelaar, en de Deugd, gepersonifieerd in een Minerva-figuur, die in de eene hand een spies, in de andere de gerichtsstaf hield, terwijl een Leeuw en een Ooievaar haar nabijheid zochten. Juist bijtijds werd de poort opgeleverd, want even na den middag was de Stadhouder te Voorburg aangekomen, waar hij door de burgers — velen evenwel waren ter ontwapening afwezig — met luid gejubel werd begroet. Een tijdgenoot schetst de ontroering zijner dorpsgenooten aldus: „De Hozanna's welke in de Lugt werde „opgeheeven, deed den Echo met een lief„felijk geloei daveren, welke Echo vriendelijk betwist wierd door 't aanheffen „der menigvuldige Vreugdeliederen, ter„wijl de stokoude Grijsaard den wakkere „jeugd in 't vrolijke huppelen niets scheen „te willen toegeven!" Het schijnt, dat de Stadhouder 't onder dergelijke omstandigheden niet wenschelijk vond, zich in Voorburg eenigen tijd op te houden. De stoet sloeg dus terstond de Laan van Nieuw Oost-In dië in en bereikte te 2 uur het Bosch, waar de paar-' den van het vorstelijk rijtuig werden afgespannen en de verblijde aanhangers van 't oud régime zeulden de zware koets, geëscorteerd door de Garde-dragonders en de Guardes du corps, het Bosch door en de middelste Boschbrug over, waar de gansche schutterij stond opgesteld. Zoo ging het langs Voorhout, Kneuterdijk en Gevangenpoort naar 't Binnenhof, waar weldra de Stadhouder de voorouderlijke vertrekken weder betrok. Terstond werden talrijke personen en colleges aangediend, om hun opwachting te maken, o. a. de Haagsche Magistraat, de Kolonel en de verdere officieren der [ Schutterij. Zelfs Van Bleyswijk was een der eersten, om den Prins te komen complimenteeren. Maar deze doorzag den Raadpensionaris, die zoo lang een dubbelzinnige rol gespeeld had, te wel. om zijn betuigingen voor gave munt aan te nemen. Hij voerde den bezoeker naar't venster en. wijzende op de menigte op 't Buitenhof, die terstond in gejubel uitbarstte, toen ze den Oranjevorst gewaar werd, voegde hij hem droogjes toe: „Dat is nu de stem des volks, mijnheer de Raadpensionaris I" Maar — nóch de Prins, nóch Van Bleyswijk hadden die volksstem inderdaad begrepen ! Die stem klonk ten deele ook al weer uit de gelegenheidspoëzie, die in deze dagen bij de verschillende boekhandelaars, voornamelijk bij d'Agé, verscheen. J. M. Sobels, die in deze en later dagen, telkens wanneer voor de oranjepartij weer een succes te boeken viel, met een gedicht voor den dag kwam, gaf ook nu in een „Ode of opwekkende Dankbaarheid, e-ulhartig toegewijd aan Neerlands volk", zijn hart weer lucht, terwijl ook J. Bool weer naar de lier had gegrepen. De eerste dagen gingen voor den Stadhouder op ongewone wijze voorbij. Nog hielden de deputaties niet op, hun opwachting te maken en den 21cn vond de Prins de diakenen der Gereformeerde (= Hervormde) Gemeente in zijn au dientiezaal. Er was intusschen nog heel wat gewichtigers te doen, dan het ontvangen van al deze witgebefte en gepruikte heeren. De rust in den Haag was nog steeds niet teruggekeerd, ondanks de missive van den Prins van den 20"1 Sept., waarbij verzocht werd, alle ongeregeldhe den te vermijden. Den 2en Oct. zelfs bleek het noodig, een publicatie uit te vaardigen, waarbij het bedrijven van [Wanordelijkheden „anderen „ten exempel, op het allerrigouireuste aan „den Lijve, zelfs na exigentie van zaken, „met den dood zullen worden gestraft.'.'. Het was den Prins n.1. gebleken, dat „eenige onrustige en losbandige Personen, „zoo van de kleine Gemeente als Militairen, zich niet ontzien, zoo binnen den „Hage als in den omtrek van dien ten „platten Lande de verregaandste geweldenarijen, zoo met plunderen van Hui,,zen, inslaan van Glazen als anderzins „te plegen". Een soortgelijke waarschuwing van den 15en Oct. bleek weldra noodig, omdat nog steeds de rust werd verstoord „zoo door „het toevoegen en naroepen van Scheld„naamen en bedreigingen, en het stooten, „slaan en mishandelen van verscheide „Persoonen, als door het Plunderen of in„ slaan der Glaazen van menigvuldige „Huizen, en zulks meestal onder voor„wendzel, dat deze Persoonen of de Be„woonders van die Huizen, bevoorens On„ze herstelling in de Exercitie Onzer Erf,.folijke Waardigheeden tegen Ons zoude „hebben geyvert, ofte hunne ongeneegen..heid jegens Ons zouden hebben aan den ..dag gelegt; al 't welk met zoo veel drift ..en onverzettelykheid door geheele Troup,,pen Volk en op verscheide Plaatzen te ,,gelijk, vooral bij avond of des nagts word „gepleegt, dat de onvermoeide pogingen „der Justitie, ondersteund door de Schut„terye en Militie, tot stuiting deezer ex,,cessen aangewend, dezelve tot hier toe „niet hebben kunnen beletten". Dat daaraan ook militairen debet waren, is misschien in de hand gewerkt door de komst van het bataillon Zwitsersche Oardes en de Gardedragonders, die op Zondag den 23en Sept. weer hun oude garnizoensplaats binnentrokken. De Prins bevond zich toen juist in de Groote Kerk onder het gehoor van Ds. Reguleth. Nauwelijks was de Prins dien morgen het kerkgebouw binnengetreden, of een kort voorspel met trompetten en pauken kondigde de aanwezigheid van. den hoosren magistraat na zoo lange scheiding aan, waarop terstond een „Wilhelmus van Nassouwen" met orgel en vol orkest, bestaande uit 37 personen, onder leiding van den organist Klein en J. Pantekoek, werd ingezet, gelijk daarna onder en na de predikatie nog driemaal geschiedde. Den 24el1 Sept. was het oogenblik aange broken, dat de Prinses binnen de Residentie zou terugkeeren. Reeds des morgens had men bericht ontvangen, dat het vorstelijk gezelschap — ook de kinderen vergezelden haar — tegen den middag zou aankomen. De Prins was zijn gemalin over Voorburg tegemoet gereisd en reeds toen stond daar de Schutterij in rijen opgesteld, presenteerde het vaandel, terwijl de muziek speelde en eenige meisjes bloemen strooiden voor den hoogen bezoeker. Kort daarop verscheen de Prinses in het dorp. De schutters hadden zich aan de Oostzijde van de kom van het dorp opgesteld, begeleidden daarna de vorstelijke koets tot de Sociëteit, stelden zich daar op in dubbele rijen en verschaften zoo, onder het presenteeren van 't vaandel en 't spelen van de muziek, een doortocht aan den stoet, die bij de Laan van Nieuw Oost-Indië rechts zich wendde en den weg naar den Haag insloeg. De vreugde in het dorp was groot ge weest, beweert onze berichtgever, dien we zelf aan 't woord zullen laten. „Zoo ras „was de stoet niet gepasseerd, of de Ge „weeren werden gelost en zoo ras moge „lijk geladen, waarop zy telkens weder „losbarstten, terwijl de veroverde Stuk „jes onder een lieffelyk gebulder niet dan „vuur en vlam uitbraakten. De stokoude „Grysaard paarde zyne vreugd met de „huppelende jonkheid, de Hoezees deden „de Lugt en de Aarde daveren". Het is duidelijk, dat de Voorburgers van dit toppunt hunner uitgelatenheid eenigen tijd noodig hadden, om tot de aarde terug te keeren, zoodat dan ook verder „de dag „en de volgende nagt met alle welvoege„lyke vreugde werd doorgebragt". Inmiddels was de stoet den Haag genaderd. De Schutterij stond van de Bosch brug af langs den weg in 't Bosch geschaard, terwijl bet geheele garnizoen onder de wapens was gekomen. Op een kwartier afstands buiten de stad werden, evenals dat bij de komst van Z. H. geschiedde, de paarden van het rijtuig der Prinses afgespannen en aan de met oranjelint omwoelde en met driekleurige strikken versierde koorden, die daartoe ex presselijk waren vervaardigd, werd het rijtuig door een gansche schaar van mannen en vrouwen de stad binnengetrokken. Deze stoet werd voorafgegaan door een detachement cavalerie, tal van leden van de „Opregte Vaderlandsche Sociëteit" en gesloten door de Gardes du Corps. En evenals dit bij 's Prinsen intocht was geschied, maakte men ook nu weder den traditioneelen omweg door 't Voorhout. Ook thans kwamen tal van personen en deputaties de Prinses complimenteeren. Het voorzittend lid van 't Hof van Holland, Petrus Camper, wendde zich zelfs tot de „Koninklyke Princesse, Doorluch„tichste Vorstin ! de heul, de liefde en het „vertrouwen van Nederland!" en haar drietal telgen met een aanspraak, waarin hij getuigde, dat de leden van dien Raad zich met grievende smart herinnerden „twee volle Jaaren lang verstooten te zijn„geweest van de tegenwoordigheid van „eene der schranderste en deugdzaamste „en roemwaardigste Vrouwen van deeze „eeuwe! Zij zijn te gevoeliger getroffen „geweest over deeze te lang geduurde af„weezigheid, omdat het snood verraad „en het listig gedrag van eenige weinige „Staatsministers, de werktuigen van alle „deeze inwendige beroertens, tot smart „van alle braave en weldenkende Ingeze „tenen, die Uwe K. Hoogheid op de ban „den en in hunne harten draagen, door „allerleye verfoeyelyke dwangmiddelen „Uwe K. Hoogheid koomste niet alleen „vertraagden, maar ten eenemaal onmoge„lyk maakten". Ook den volgenden dag was 't feest en vooral des avonds zag de stad er schitterend uit. De illuminatie, die reeds op den vorigen dag zou hebben plaats gehad, was tot heden uitgesteld. De 25* Sept. toch leende zich daartoe bij uitstek, want niet alleen was nu het vorstelijk gezin weder in de Hofstad bijeen, maar ook de Pruisische Koning, die in populariteit zeker niet voor zijn zuster, de Prinses, onderdeed, vierde zijn geboortedag en zoodoen de wist den Haag in één moeite een dub bel doel te rmr»»ikt*n Ten Hove werd receptie gehouden en dit schonk aan den dag meerder luister. Maar bovendien maakte nu de Prins weder voor 't eerst van zijn oud recht gebruik, de vergadering van den Raad van State bij te wonen. Reeds den 20"11 had de toenmalige voorzitter Pesters den Oranjevorst bij zijn entree in 't voorvaderlijk paleis het welkom toegeroepen, nu evenwel, wanneer de vorst voor de eerste maal dn Raadszaal wederom betrad, viel den voor zitter Camper de eer te beurt, den Prins te mogen toespreken. Hij verklaarde ook nu — gelijk hij 't eerder de Prinses gedaan had — dat 't het geheele college een onwaardeerbaar genoegen was, den Stadhouder „wederom ingeroepen te zien in „het midden van eene verdwaalde Natie, ,,dewelke, voor een groot gedeelte misleid „door de vergiftigde staatkunde van „eenige weinige Staatsministers en omge„kogt door het snood vernuft van één de' „gevaarlykste Nabuyren ; in het byzonder „door een aantal van Geestelyke Huyche „laren, waaronder de Room sch gezinde „Priesters den Godloosten Rol speelden, „gedwongen wierdt, om Uwe Doorl. „Hoogheid en de Braave Regenten vai: „dit voorhenen zoo gezegend en Bloejend „Nederland, niet alleen op de verfoejelyk,,ste wyze te verguyzen, maar de gantsche „Republiek voor meer dan eene halve „Eeuwe in den grond te bederven" (Knuttel 21571) Na op deze wijze den Prins een klein uur te hebben beziggehouden, gaf hij hem den gemoedelijken raad „uyt het Staats,,bestier te verbannen die gevaarlyke per„soonen, dewelke al deeze onheylen en al „dit verderf berokkend hebben", want . ,gelyk een Akker, hoe wel ook bebouwd en „toegesteld, geene goede vruchten kan „geeven, zoo lang het verderfelijk on„kruyd dezelve overmeestert, zoo kan ook „dit Gemeenebest niet bloeyen, zoo lang „dat verfoeyelyk onkruyd hetzelve onder „de hand blijft bederven!" Het is bekend, op welke wijze de Prins den gegeven wenk ter harte nam en hot; zijn Koninklijke gemalin hem in dat streven steeds dapper ter zijde stond. Evenwel, de Hagenaar van de straat bemoeide zich op dezen dag met die diepzinnige kwesties al zeer weinig. Daartoe zat de stemming er bij 't volk te veel in en vooral, toen de avond was gevallen en de fraaie eerepoort in de Vlamingstraat met haai verlichte transparanten pronkte en de woning van Sir Harris, den Engelschen ge zant, prachtig was geïllumineerd, evenals de huizen, waar de drie „Opregte Vader landsche Sociëteiten" gevestigd waren, voelde de feestvierende Hagenaar zich weldadig aangedaan. Tal van burgers hadden hun huizen min of meer fraai versierd en zelfs beging men de buitensporig heid, den toren van de Groote Kerk met lantarens te verlichten, natuurlijk ecr< bron van onrust voor den altijd waakza men torenwachter en voor den opperbrandmeester, die maar al te goed kon weten, hoe ellendig zijn corps gedisciplineerd was, hoe weinig het presteerde en boven al, hoe totaal onmachtig zelfs de beste brandweer van die dagen tegenover ^en torenbrand staan zou. Maar daarover kon de menigte zich niet bekommeren: er was zooveel, dat de aandacht vroeg. Een prachtig vuurwerk op den Hofvijver zette den omtrek in ros •*>n vloed en voor het Societeitshuis op 't Buitenhof werd door 't orkest van de noll. Garde tot laat in den nacht muziek tremaakt, terwijl het bal-champêtre, beschenen door het walmende licht van de schaarsche straatlantarens cn de wegstervende illuminatie, de feestvreugde besloot Reeds eerder is in het voorbijgaan opgemerkt, dat de Haagsche Schutterij weder in den ouden luister was hersteld, gelijk ook te Voorburg geschiedde. Op verzoek van de leden der „Opregte Vad. Sociëteit" aldaar werd door burgemeesteren van Delft als ambachtsheeren van Voorburg een geregelde schutterij opgericht, alleen uit leden der Sociëteit bestaande. Tot ko lonel werd benoemd Mr. H. J. van Royen, Raad in de Vroedschahp van Delft en tevens Schout van het Dorp en het Ambacht van Voorburg; tot fungeerend kolonel (Van Royen woonde te Delft): F. van Ruyven, Gaarder van 's Lands gemeene middelen; tot kapitein: J. van Dort, W. Nieuwenhuysen, C. Siliakus, P. van Santen, W. van Ettinger en J. Donker; tot luitenants: A. Hakman, T. Schombart, B. v. d. Heyde, H. Egli, A. van Setten en C. Munts, tot vaandrig: B. A. van Ruyven en tot adjudant Andreas Schneyder. Ook de Schutterij te Scheveningen, die sedert eenige jaren geheel in verval was, werd weder opnieuw geformeerd. Kolonel werd Graaf Bentinck, de bewoner van het naburige Zorgvliet; kapitein-luitenant : P. Varkevisser; luitenants: J. van Puyn, Simon Berkenbosch—Blok, H. Kouwenhoven—Paltz, D. Koek, G. van der Rassel, C. ds Wit, en Martenz ; tot vaandrig : G. Hoogenraad en tot adjudant: J. F. Bauman, aan welk gezelschap S. de Soete als scriba werd toegevoegd. Aan geweren en ammunitie hadden de Scheveningers geen gebrek: zr| hadden die in voldoende hoeveelheid buitgemaakt op de leden van het patriottisch exercitiegenootschap en konden nu dus ,,in veel luisterrijker staat" met ,,egaale geweeren" uitrukken Ook bij het Haagsche garnizoen hadden ingrijpende veranderingen plaats gehad. Merkten wij eerder reeds op, dat de Prins was hersteld als commandant der Haagsche troepen, binnen weinig tijd hadden ook de Statenboden zijn stamwapen weer op hun bussen gekregen, werden de officieren weder met dezelfde ringkragen getooid en zag men de oude vaandels en pauken weer in eere hersteld. Hetzelfde blazoen stond weder als vanouds boven de publicaties van de Staten \an Holland en, alsof er geen 1786 bestaan had, bleef, na anderhalf jaar slechts de Staten als machthebber gekend te hebben, de Stadhouderspoort gedurende de vergadering van Edelgrootmogenden voor ieder ander dan voor de leden van het Stadhouderlijk gezin gesloten. Wel mocht Pieter van Bleyswrjk, toen hij op den Sn November van de Staten afscheid nam, om zijn plaats aan Van de Spiegel in te ruimen, zuchtend de woorden bezigen, hem door den Haagschen Courantier terecht of ten onrechte in den mond gelegd: ,,0, tempora, o mores, wat baart de tijd verandering!" Als ambteloos burger sleet hij verder zijn leven op het in 1783 aangekochte buitengoed Rustenburg 72), dat thans (met het naburige Buitenrust) voor het Vredespaleis heeft moeten plaats maken. En meerderen zouden met hem van 't staatstooneel verdwijnen. Op uitnoodiging van de Staten van Holland zond de Prinses den 6*n October een schrijven in bij Edelgrootmogenden, waarin zij mededeelde: „geene eigentlyke straf-oeffening te ,,begeren, maar alleenlyk dat de Autheurs ,.en Medewerkers van het bekende Atten. taat uit alle hunne Ampten en Bedieningen zouden worden gesteld", terwijl ze op een nadere vraag verklaarde, daarmede te bedoelen mr. Daniël Jacobus Canter Camerlingh, vroedschap der stad Haarlem; mr. Franciscus Gualtherus Blok, schepen der stad Leiden; mr. Jan de Wit, schepen der stad Amsterdam; Mr. Martinus van Toulon, vroedschap der stad Gouda; Mr. Cornelis van Foreest, Heer van Schoorl en Camp, vroedschap der stad Alkmaar; Mr. Hendrik Costerus, secretaris van de Commissie van Defensie, advocaat in den Haag. (Deze zes vormden de Commissie van Directie.) Verder de heeren: Mr. Corn. de Gyselaer, pensionaris der stad Dordrecht; Mr. Adriaan van Zeebergh en Mr- Pieter Leonard van de Kasteele, pensionarissen der stad Haarlem; Mr. Engelb. Francois van Berckel en Mr. Carel Wouter Visscher, pensionarissen der stad Amsterdam ; Mr. Ludovicus Timon de Kempenaer, vroedschap der stad Alkmaar; benevens de leden van het defensiewezen der stad Amsterdam: A. P, van Leyden. B. E. Abbema, L. H. . de Jonge en J. B. Bicker. En wat de Prinses eischte, geschiedde. Den ll"1 besloten de Staten conform het uitgesproken verlangen de steden aan te schrijven, dat bedoelde personen ,,nu en ,,voor altoos van alle Posten van Regee,.ring en Bewind zullen zijn en blijven ,,geremoveerd en ontzet". Vooral den bij vele prinsgezinden zoozeer gehaten De Gyselaar zagen de Hagenaars van dien tijd, die de nieuwe orde van zaken met ingenomenheid begroetten, met innige voldoening van zijn zetel ge duwd. In hem toch — daarvan waren ze getuige geweest — had zich voor een goed deel het verzet tegen den Prins beliohaamd. En nauwelijks was hij in ruste, of het regende hatelijkheden aan zijn adres en toen het bekend werd, dat hij zich bezighield met de directie van een bierbrouwerij te Amsterdam, gaf dit een puntdichter van dien tijd aanleiding tot de volgende ontboezeming: 72) Beter bekend als de ..Russische Kapel" Zie hiervoor Th. Morren: Zorgvliet. Buiten rust en Rottenburg. Wassenaar van Katwijk, L. P. v. d. Spiegel, W. van Citters, W. N. Pesters, M. van Scheltinga, R. Sloet tot de Haar, B. D. V. van Idsinga en den Griffier Fagel aan den Prins overhandigd 77). Om halfdrie verlieten de heeren daartoe de vergaderzaal der Staten-Generaal (aan 't Binnenhof naast de Trèveszaal gelegen), stegen in een viertal koetsen, die, omstuwd door Statenboden, den weg naar 't Huis ten Bosch insloegen, waar Van Heeckeren met een plechtige toespraak, die door heel 't Stadhouderlijk gezin werd aangehoord, den Prins het bewuste besluit overhandigde. Zoo was de Prins, met behulp van de buitenlandsche bajonetten weer in zijn rang en waardigheden hersteld. Maar het schijnt, dat ook bij hem, althans bij de Staten, de bewustheid zetelde, dat een dergelijk herstel toch niet was de „zegenrijke" hervorming, dat zijn gezag niet steunde op de algemeene volkswensch, op de liefde van heel de natie. Het Hof althans scheen te hebben voorzien, dat ongeregeldheden te vreezen waren bij deze eenvoudige gebeurtenis en had daarom daags te voren met nadruk gewaarschuwd togen „insolentiën", het zij met woorden of met daaden". En toen kort daarop de herinneringsdag van 's Prinsen terugkomst in de Residentie aanbrak, bepaalden Hof en Magistraat bij arrest van den 15™ Sept., dat er niet zou worden geïllumineerd, dat scherp zou worden toegezien op ongeregeldheden op straat en voetzoekers, rotjes en ander vuurwerk streng zouden worden geweerd. Alleen een buitengewone dienst in de St. Jacobskerk, waar onder gehoor van Db. Reguleth de Prinselijke familie, de Magistraat en tal van andere regeeringspersonen aanwezig waren, verried, dat 't een ongewone dag was. Een orkest van 100 personen, op een ruim podium vóór 't orgel opgesteld, gaf toen onder leiding van den dirigent, J. Malherbe, eenige nummers ten beste (woorden van J. van Hoogstraten, muziek van J. C. Kleyn), maar overigens ging de dag zonder vertoon voorbij. En of dat alles geschiedde, om de gevoeligheid van anderen te ontzien ? We kunnen het nauwelijks aannemen, omdat in 't algemeen de taktiek dier dagen daarop weinig was gericht, al zou 's Prinsen karakter naar verzoening der partijen overhellen. Want nietalleen, dat in Holland de thans onderdrukte partij zich nog geenszins krachteloos voelde, ook in de andere provinciën bestond nog steeds een machtige patriottische fractie. Jin nog den 24™ Juni vinden de „Heeren van den 77) Namens het landschap Drenthe was 't stuk geteekend door den Drost P. A. R. van Heyden Reynesteyn. Gerichte" te Dordrecht het noodig, er op te wijzen, dat men zich zal hebben „te „onthouden van het dragen van eenige „teekenen van Partijschap, strijdig met ,,'s lands gezegende en bezworen Constitutie, en speciaal van zooge„naamde Keeshondjes, alsmede „het maken en verkoopen van dezelve, op „proeve van arbitraire correctie, en zelfs „na bevind van zaken aan den Lijve te „zullen worden gestraft". Zeker, het gekraak van de oude, welhaast in puin vallende Republiek was duidelijk merkbaar, maar ernstiger nog waren de geruchten, die van het buitenland tot ons kwamen. In België vierde de revolutie hoogtij en in Frankrijk was het ontbindingsproces van de monarchie reeds lang begonnen. De bijeenroeping van de drie standen bracht er de souvereiniteit van den vorst inderdaad over naar 't volk en de val van de Bastille luidde het koningschap uit. Nog weinig jaren — en in Holland zou de Stadhouder met zijn gezin opnieuw zijn Residentie moeten verlaten, om nimmer weer den vaderlandschen bo • dem te betreden. Dan zou een tijd van diepe vernedering voor ons volk aanbreken, een tijd van ellende en bange zorg, waaraan het ten slotte, gelouterd door vreemde overheersching, eensgezind zich ontworstelen zou, om door eigen krachtsinspanning — zij het ook na een tijdperk van stilstand en mislukt pogen — een betere toekomst tegemoet te gaan. B ij 1 a g e. In den „St.-Niooiaas Almanach" voor bet jaar 1789, verschenen bij den Oranjeman d'Agée, komt de volgende lijst van geplunderde huizen voor: Veerkade. J. E. Kuyper. Dominé J. van Spaan. H. J. Ljppert. C. A. van der Netten. J- van Teèkelenburg. J. Noordendorp. Zwaanenburg. Halmans, H. J. Wegman. P. en C. de Kok. H. van Herkhuyen. St.-Anthonie J- Kandrion. Burgwal. j Bosse'e Mr. Laiyken. G M^ker. Van Venedien. D. Mulder. Raamstraat. Karnebeck. Dominé Heringa. Aleberts. Half Wassenaar. Van Son. Spuistraat. ?oolbjoom4t.11 . T Jan de Wille. A Jansson. Van Leeuwen W Corbaz. Zoutma. Bergeon en Comp. D la Fontame. Thf-Beck. (Kapetebrug.), Colla. Houtmarkt. GijDels. P. van Welie. Vlamingstraat. Van Braakel. Gezusters Raap. Goosen. Lietenberg. Van Capollen. Van der Eyden. HekkeUan. Spui. Van der Hoeven. J. Windesch. Lachie. Van der Nolk. Oostorwijk. J. van Cleeff. Maroo. ,,ders dan aan de Leden van Hoogstder ,,zeiver Vergadering de honneurs mogen „brengen", later nog aangevuld door een wijziging van den 16eD Maart. Er was echter meer! De Stadhouderspoort, de verbinding van Buiten- en Binnenhof, die tot heden uitsluitend voor de prinselijke rijtuigen werd gebruikt — voetgangers konden vrij passeeren — en bij wijze van onderscheiding slechts wanneer de Meiboom op 't Buitenhof voor 's Prinsen vensters werd geplant, voor de Haag sche burgerij werd geopend, wanneer deze door het stadhouderlijk gezin werd onthaald, die poort zou voortaan door de Sta ten als de Souvereinen des lands worden gekozen bij het rijden naar en van hun hun vergaderzaal. Den 15en Maart '86 was daarover in den Haag al eenig gemor ontstaan en waarschijnlijk was dat oorzaak, dat de Staten den volgenden dag bepaalden, dat tijdens de vergadering de Hoofdwacht op 't Binnenhof, de Kuiter wacht op 't Buitenhof zou zijn opgesteld. Den 16™ zouden de afgevaardigden der steden voor 't eerst van hun nieuwgeschapen recht gebruik maken. Niet zonder opzien echter, want Hess en Bauer waren present en met hen een gansche menigte, aan wie de bedoelingen van het tweetal niet vreemd konden zijn.... Maar ondanks het dreigend aanzien bleef alles rustig: de Drossaart deed zijn best en wist de menigte, die zoowel op 't Binnen- als op 't Buitenhof was samengestroomd, ontzag in te boezemen. En ook de soldaten lieten zich niet onbetuigd: ze presenteerden hun geweren met zooveel kracht en flinkheid, dat bij het neerkomen er van de tegels onder de galerij werden stukgestampt. Moesten ze hun soldaten hart geweld aandoen wellicht, om militaire eer te bewijzen aan die deftig gepruikte en gepoederde regenten 1 Den volgenden dag, Vrijdag den 17m, zou 't echter minder rustig van stapel loepen. Om half één reeds had zich op en in den omtrek van het Binnenhof reeds een talrijke schaar nieuwsgierigen verzameld en toen een uur later de vergadering begon, had er zich een dichte drom saamgepakt, zoodat de Dordsche afgevaardigden, de burgemeester Ocker Qevaers en de pensionaris Oorn. de Gyselaar, die van het logement hunner stad aan den L. Vijverberg (thans no. 4) zich door de Gevangenpoort naar de Statenzaal wilden bege ven, niet dan met moeite en slechts met behulp van 's Drossaarts knechten en de op het Buitenhof geposteerde ruiterij een doortocht konden vinden. Geen wonder dan ook, dat Gecommitteerde Raden, die juist vergaderd waren, aan de gewapende macht order verstrek¬ ten, zoo noodig geweld met geweld te keeren. Na de zitting zouden dezelfde heeren weder het waagstuk ondernemen. Thans echter stonden de kansen minder gunstig. Want de menigte, tot heden in toom gehouden, roerde zich meer en meer en groeide bedenkelijk aan. Daar waren er natuurlijk velen, die slechts op een relletje belust, werkelooze toeschouwers zouden blijken" of althans niet den eersten stoot wilden geven. Maar er waren er tevens, die, voor geen klein geruchtje vervaard, steeds ondernemende prinsgezinden gebleken waren, zooals de hofkapper Francois Mourand uit 't Voorhout en de Scheveninger Jan Betting „castelein in de Jager" 39) en beiden lid — de laatste nog wel eerelid — van het „Staats- Stadhouders- en Stadsgezinde" burgercorps, waarin de reeds bekende kruidenier Johan David Hess en J. S. Bauer, beiden, volgens een pamflettist uit die dagen „beruchte oproermakers", de hoofdrol speelden. En de leden van het Oranjecorps behoefden niet veel, om tot een uitbarsting te komen. Nog kort te voren had men zijn woede met moeite bedwongen, toen, nu nog geen vier weken geleden, de hatelijke resolutie omtrent het dragen van oranje was hernieuwd en verscherpt. Geen wonder dan ook, dat de nu saamgestroomde menigte niet van vereering blaakte voor de regenten, die op dezen middag met hun gewone statigheid, het zelfvoldaan gezicht blozend afstekend tegen de kostbare kanten beffen, in lange gegalonneerde jassen, waaronder de korte, zijwaarts dichtgeknoopte kniebroek en de zijden kousen te voorschijn kwamen, de trappen van Hollands vergaderzaal (nu 1" Kamer) afkwamen. Vooral de pruikenmaker Mourand was opgewonden. Toen dan ook het rijtuig van de Dordsche heeren onder de Stadhouderspoort zou doorrijden, om over het Buitenhof en de Plaats hun logement aan den Vijverberg te bereiken, ging er een luid ,,Ho, ho!" onder de menigte op en velen staken de handen omhoog, als wilden ze het voorgenomen plan verijdelen. Maar Mourand, bij wien gedachte en daad, waarschijnlijk door den impuls van zijn zuidelijk bloed, meer één waren, schoot op de paarden toe, greep de dieren bij den teugel en bracht ze steigerend tot staan. De Zwitsersche Garde, aan de Zuidzijde van het Binnenhof opgesteld, en de Gardedragonders vonden blijkbaar het geval 39) Elders foutief „de Gouden Engel" genoemd. In een advertentie in de H. Ct. van 3 Feb. 1878 en in pamflet 21670 wordt de iuiste naam vermeld. Het Jagertje" kwam in dit opstel reeds eerder ter sprake. de moeite niet waard en staken geen hand uit, om het incident te voorkomen. Doch de Drossaart van den Hove, Mr. IJsbrand 't Hoen, schoot te hulp, om den dader te grijpen. Met een vijftal van zijn rakkers, Corn. Keneka, Corn. Blokpoel, Hendrik Broeks, Willem Penny en Frans Scheereke, allen later met hem als getuigen ge hoord, werd daarop de aangehoudene, omdat de Gevangenpoort door de dichtheid van de menigte moeilijk te bereiken was, naar de hoofdwacht (Buitenhof Zuidzijde) gevoerd, waar nog juist de advocaat-fiscaal Luyken met een zijner dienaren kon behulpzaam zijn bij het verder opbrengeii van den gearresteerde, *°) die later onder sterk geleide naar de Poort werd getransporteerd. Geen van Mourands medestanders had, toen deze den aanval begon, een hand uitgestoken, om het h. i. kwaad bedrijf van de Dordsche heeren tegen te gaan. Het bleek, dat er te voren geducht over nog te verrichten heldendaden was gesproken, doch toen 't bleek, dat er gevaar dreigde, zakte plotseling de moed in de schoenen David Hess ging aan den haal en vertoonde zich vooreerst niet weer op 't voor hem zoo gevaarlijk terrein. Men had een ,,kneppel in 't hoenderhok" gesmeten en zij, die den dans ontsprongen waren, deden zich plotseling voor als volkomen vrij van eenig aandeel in 't gebeurde. Het was te voorzien, dat het vonnis van Mourand lang niet malsch zou zijn. Van niets minder dan majesteitsschennis, ,,een direct Attentaat tegen de Hoogheid van onze Souvereiniteit", beschuldigd, werd door de Staten van Holland besloten, aan hem een voorbeeld te stellen. Wel beweerde het Hof, dat de schuldige voor hun college terecht moest staan, doch de Sta ten stoorden zich aan die vertoogen nie' en Gecommitteerde Raden veroordeelden den beklaagde in den morgen van den 22en Maart — er was blijkbaar haast bij 't werk — ter dood. Een verzoek om gratie, door Mourands vrouw, Joh. Elisabeth Bijleveld, den 23eD ingezonden, waarbij ze wees op 't droevig lot van haar zestal kinderen, die bij uitvoering van 't vonnis vaderloos zouden zijn, werd door de Staten afgewezen en zoo werd op Vrijdag den 24™ reeds het schavot op 't Groene Zoodje in gereedheid gebracht. il) Het 40) Hieruit ontstond al weer een onverkwikkelijk geschil over de jurisdictie tusschen 't Hof en Gecomitteerde Raden. 41) Tot 1719 vond men op de scheiding van Plaats en Vijverberg een vierkant opgemetseld verhoogd emplacement, grenzende aan den Vijver, het z.g.n. „Groene Zoodje", waar destijds de doodvonnissen werden voltrokken. In genoemd jaar werd dit heuveltje op verzoek van de buren weggeruimd en bij eventueele terechtstellingen werd sedert daar ter plaatse een houten schavot opgeslagen. garnizoen kwam onder de wapens en voor Mourand scheen het laatste uur geslagen. Doch er kwam onverwachte uitredding. Of de Dordsche heeren zich spiegelden aan de houding van De Witt inzake het proi ces tegen Jacob van der Graaf en het noodlottig einde, dat kort daarop dien grooten staatsman trof? Wij durven het niet beslissen, maar ter elfder ure werd de straf in levenslange opsluiting veranderd. Nog des Donderdagsavonds zeer laat was er op verzoek van de afgevaardigden van Dordt een zitting belegd, waarin het gevallen besluit in dien zin werd veranderd. Evenwel schijnt men 't noodig te hebben gevonden, deze beslissing voorloopig niet bekend te maken, om den indruk van het harde vonnis niet geheel te • niet te doen. Het was een plotselinge, nooit gedach ie wending voor den- armen veroordeelde geweest. In den morgen van dezen voor hem zoo gewichtigen Vrijdag was hij — onge veer half-elf — van de Gevangenpoort naar Hollands vergaderzaal gebracht, waar de sententie werd voorgelezen, waarvan de conclusie luidde, dat hij verwezen was „om met den koorde gestraft te worden ,,dat er de dood na volgt en zijn dood li ,,chaam voorts aan de Buiten-Galg gehan ,,gen te worden". 42) Onmiddellijk daar na evenwel zou hij hooren, welk besluit kort daarop op verzoek van de beleedigde partij was genomen : het harde vonnis verzacht tot ,,eeuwige opsluiting." ' Het was een moeilijke gang voor den gevangene geweest, die tocht naar het Binnenhof. Meer dood dan levend bracht men hem in zijn voorloopig logies terug, waar — nadat men hem iets te drinken had gegeven — het noodig bleek, hem een aderlating te doen ondergaan. Om twaalf uur in den middag klonk klokgelui. Boven de galerij van Hollands 8tatenzaal werd een raam opengeschoven, een bode verscheen voor het saamgedrongen publiek en een plotselinge stilte maakte plaats voor het geroezemoes van stemmen, voor geloop en gedraaf van nieuwsgierigen, toen deze statendienaar met heldere stem het besluit van Hollands souve reinen voorlas. Men had deze uitkomst verwacht: immers heel den Haag wist, dat de toebereid selen voor de executie waren gestaakt Maar hoe weldadig den pruikenmaker en diens gezin deze beslissing zal hebben aangedaan, toch waren het nog zeer donkere dagen, die voor hen zouden aanbreken. In den nacht van den 18en op den 19™ April werd de veroordeelde door den 42) Dit galgeveld bevond zich aan den Rijswijkschen weg, bij den mollen, waarnaar het ! kleine bruggetje nog „Galgenneul" heet. drossaart Van der Meer met'een viertal dienaars naar het tuchthuis te Gouda overgebracht, om daar — hoewel het niet in de sententie was bepaald — door eigen arbeid in zijn behoeften te voorzien. Zijn vrouw sloeg zich nu met een voorbeeldige flinkheid door 't leven heen; de zaak in toiletartikelen zette zij daar in 't L. Voorhout (het vierde huis van 't toenmalig „Heerenlogement" — thans „Paulez") op denzelfden voet voort en verscheen in de maanden Mei en Juni zelfs met een tentje op de Haagsche en Delftsche kermis. De Staten zorgden inmiddels wel, dat de roep van hun edelmoedigheid verder klinken zou dan door de Residentie alleen. Den 25e1, ging een afschrift van hun besluit naar alle predikanten, „teneinde UEd. van de „daarin gemanifesteerde goedertierenheid „en bijgevoegde vaderlijke vermaaning en „waarschouwing van den Souverain, op „aanstaanden Zondag bij 't verkondigen „van Gods Woord, zoodanig gebruik zult „maaken, als UEd. het meest geschikt zal „oordeelen te zijn, om UEd. Toehoorderen „van de voorsz. gratieuse dispositie Hun„ner Hooge Overigheid te overtuigen en „tot diepe Eerbied van Hoogstdezelve „meer en meer te disponeren." Daai kwam de rechte bedoeling van de Heeren aan 't licht! Holland leefde nog onder 't régime van 't „publiek gebed", de handige vinding, onder Johan de Witt's invloed aan de predikanten opgedrongen en waaraan eerst de revolutiedagen een einde zouden maken ! Een der eerste maatregelen der over heid zou het zijn, te zorgen, dat het roerige corps, waartoe Mourand behoorde, werd ontbonden. Den 22611 Maart reeds was op bevel van Gec. Raden het Stadsslot gelegd op de manege, vroeger bij de dragonders in "gebruik, waar dat gezelschap gewoon was zich te oefenen. Maar dit was slechts een voorloopige maatregel, want ingevolge aanschrijving van Gec. Raden van den 24e0 Maart namen Schout, Burgemeesteren en Schepenen van den Haag reeds, den daarop volgenden dag het besluit, voortaan te verbieden „eenige ver„dere geheele of gedeeltelijke samenkomsten van hetzelve, waar en onder wal „praetext het ook zoude mogen wezen, al„les op poene, dat de overtreders van deze „publicatie als verstoorders van de ge„meene rust rigoureuselijk zullen worden „gestraft". De schilder Jan Hendrik Reys, kapitein bij het corps en wonende cVer de Scheveningsche Brug, werd — al weer op order van Gec. Raden — den 24eB naar de kastelenij gebracht, terwijl Willem School», portier bij dat corps, eveneens in verzekerde bewaring werd genomen. De eerste kwam er niet het slechtst af: uit de kastelenij ontslagen, werd hij door een deurwaarder en twee statenboden in een koets naar huis gebracht, om order op zijn zaken te kunnen stellen, waarna hij door Gec. Raden „ten eeuwigen dage" uit den Haag en drie uren in den omtrek werd verbannen. Zijn confrater Schoole werd op den 14en April door hetzelfde college wegens „wangedrag en verkeering met slegt gezelschap" tot twee jaar tuchthuisstraf veroordeeld en verder door Gec. Raden onwaardig gekeurd, verder de Doggersbankmedaille te dragen. Vier dagen daarna werd hij met Mourand naar Gouda overgebracht, om — zooals in zijn vonnis was vermeld — met zijn handen in zijn onderhoud te voorzien. Zoo was dan weder de aristocratischpatriottische macht de partij gebleken, die geheel naar eigen wil en inzicht handelen kon en het prinsgezind element had opnieuw een gevoeligen stoot gekregen, die de rijen zijner partijgangers aanmerkelijk dunnen zou. Bij massa's kwamen de afvalligen, om hun patriottische stadgenoo ten van hun onschuld en goede gezindheid te overtuigen. Tot overmaat van ramp voor de renega ten der partij verscheen zeer kort daarop een „Alphabetische Naamlijst van de Honoraire en Exerceerende leden, uitge„maakt hebbende het vernietigde Oranje„corps in 's Hage, onder bevel van de beduchte Oproermakers Hess en Bauer; „met derzelver Charakters en Woonplaatsen", natuur lijk zonder vermelding van drukker en samensteller. *3) Groote consternatie bij hen, die op deze wijze zich gesignaleerd zagen. Nicolaas Zeldenrijk, „kommenijsman en pruikenmaker in de Venestraat", zooals het pamflet hem noemt, was geweldig gebelgd en achtte 't „tot behoud van zijn goede naam" noodig te verklaren, dat hij altoos was geweest en hoopte te blijven „een opregte Aanklee„ver van zijn Wettige Souverein". En Joh. GaiUard, boekverkooper in de Venestraat, deed den 29en Maart per advertentie aan 't publiek weten, dat met den vermelden Gaillard niet hij of een zijner zoons, doch Johannes Gaillard, boekverkoopersknecht bij den heer Bouvink op de Plaats, bedoeld moest zijn. Zoo zou de publiceering van dit lijstje nog aanleiding tot familieveeten kunnen geven, want de zooevenbedoelde „boekverkoopersknegt" verklaarde terstond, dat hij zich „als Exerceerend Lid onder het „Exercitie-Genootschap in 's Hage heeft „begeeven, als om zig in den Wapenhan„ del te oeff enen en dat hij ook nooit eeni,,ge andere intentie van hetzelve Genoot,,schap heeft kunnen ontdekken en in die 43) Weldra gaf de Magistraat aan den Boekhandelaars bevel, den verkoop van dit pamflet te staken. ,, zelve gedagten tot heden toe blijft vol,,harden." En handig de rollen van aangevallene en aanvaller verwisselend, diende hij terstond een uitbrander toe aan zijn oom, die, zoo hij van het tegendeel over-, tuigd ware geweest, als—voogd ,,notoir „verpligt was geweest, hem daarover aan „te spreeken, en zulks aan hem af te „raaden, of anderzins door zijn stilzwijgen „naar Regten zig aan pligtverzuim zoude „schuldig gemaakt hebben". En ten opzichte van den heer Bouvink, die — door concurrentiehaat misschien — ook in de hitte van den strijd moest genoemd worden, vond hij 't noodig op te merken, dat „de voorn. Boekverkooper Johannes Gail„lard en zijn twee Zoonen zeer veilig den,,zeiven Heer J. A. Bouvink zig als een „prijswaardig voorbeeld ter navolging mo„gen voorstellen." Het was dan ook niet geheel ten onrechte, dat vele voormalige leden van het oranjeoorps zich trachtten te rechtvaardigen, toen de patriottische bladen zich terstond beijverden, een felle campagne tegen hen te ondernemen, die zeker voor velen in zaken en positie nadeelig moest zijn. Men sprak zelfs van een door dit gezelschap gesmeed complot en in de H. Ct. van den 5en April kwamen een 19-tal leden met verontwaardiging tegen dezen laster op. Zij achtten het noodig te verklaren, dat zij „geen van allen opgeroepen of ge„commandeert zijn, om op den voorsz. 17 „Maart op 't Binnenhof te komen, ten ein„de de Leeden van de Vergadering aan te „randen en met geweld te verhinderen in „hun voornemen, om met hunne Koetzen „door de Stadhouders Poort te rijden; en „dat er ook nooit eenige aanleiding tot „zulke slegte gedagten aan het voorsz. „Gezelschap gegeeven is, zooals de On„dergeteekenden, des noods, onder solem„neele Eede kunnen verklaar en: dat voor „zoo verre er op dien tijd en plaatze on„betaamlijke zaaken zijn geschied, zulks „niet aan het geheele Lichaam of Gezel„schap, 't welk daarvan geheel onkundig „is geweest, maar alleenlijk aan dien gee „nen moet ten lasten gelegt worden, door „wien zulks Persoonlijk is geschied. 44) 44) Dit bericht was onderteekend door de volgende personen. (de aanduiding achter hun naam is aan een ander document ontleend): J. Haaksma, timmerman op de Prinsegracht; J. H. Morren, tabaksverkooper in de _ Vlamingstraat ; P. J. Hoomoedt, leerkooper in 't Achterom ; J. A. Wilde, kleermaker in 't Raampje ; D. Paas, knoopmaker in de Raam; Jac. van Staade, metselaar op de Prinsegracht; N. Schuttenhehn, tuinier in de Schoolstraat; J. C. Frans, smid op 't Hoogezand ; B. Grutterswijk, kuiper op de Brouwersgracht; J. de Callee, verver op de Brouwersgracht; J. P. Gros» man,, „oommenyhouder" op de Prinsegracht; D. Koli, timmerman in de Herderinnestraat; D. Mol, passementwerker op de Houtmarkt; W. Dekker, bakker op de Turfmarkt; J. H. Ook de „Burgersociëteit", gehouden in het koffiehuis „Het Hof van Holland" van J. Negre, achter 't stadhuis, was haar ketterjacht begonnen en den 5™ April reeds sprak ze als haar meening uit, „dat in de „zelve Sociëteit Leden gevonden wierden, „die tot het vernietigde zogenaamde Oran,,ge-Corps, 't zij als Exerceerende of Honoraire Leden hebben behoord, wiens „voortdurende Gemeenschap en Admissie „in deeze Sociëteit onwaardig en gevaarlijk was geworden en mitsdien in deeze „Sociëteit niet langer behoorden te wor„den geduld", waarom dan ook den thesaurier Van der Hout werd gelast, geen penningen van hen te innen en de reeds ontvangen contributiën terug te zenden. Het patriottencorps „Voor 't Vaderland" trachtte, in troebel water visschend, terstond munt te slaan uit het verdwijnen van de zustervereeniging. Kort na de opheffing toch, in de eerste dagen van April '86, wendde het lid D. van Laar 46) namens zijn medeleden zich tot de Staten van Holland, om hun „verkregen kundigheden in „den wapenhandel aan U.E.Gr. Mog. aan „te bieden onder plechtige betuiging, dat „de supplianten zich te allen tijden vol„komen bereidvaardig zullen toonen, om „op zodanige wijze te strekken ter bescherming van het wettig gezag van Uw „Ed. Gr. Mog.", terwijl het corps verder verzocht, dat den leden namens de Staten de eed van trouw zou worden afgenomen, teneinde „te worden geoctro„yeert en gepriviligeert, met zodanige in „terdictie tegens het oprechten van eeni„ge verdere of andere Wapengenootschap,,pen alhier, op zodanige Boete of Poene, „als Hun Ed. Gr. Mog. zoude oordeelen „te behoor en." De Krijgsraad van de Haagsche Schut terij had ternauwernood van dit verzoek kennis genomen of hij vreesde de ernstigste gevolgen, zoo de Staten het aanbod der exerceerenden aanvaardden. Dan toch zou in sommige gevallen een gezamenlijke actie van schutterij en vrijcorps voor de deur staan en het was gebleken, hoe moeilijk die samenwerking zijn zou. De vrijcorporisten toch matigden zich een houding aan, waaruit bleek, hoe ze zich boven de schutters verheven waanden en eerder zagen we reeds, tot welke maatre gelen dit had geleid. 46) Vandaar dat door Volck. schoenmaker in de Poten ; J. Fcerrie; Aug. Mestrop, bakkerszoon op de Ammunitiehaven: H. de Wit, bakker in 't Westeinde; Jan Hendrik Cruels, tapper in 't Westeinde. 46) Hij was Pensionaris van Purmerend. Ook zijn vader, W. van Laar, President van den Raad van Brabant, was lid. 46) Zoo kwam terzelfder tijd van den herbergier J. Evertsen en eenige andere leden van 't patriottencorps bij de Magistraat het verzoek in, te mogen worden ontslagen van de ver- den schutterskrrjgsraad namens de vereenigde leden den 20™ April aan de Magistraat het verzoek werd gericht, het Genootschap „Voor 't Vaderland" eveneens op te heffen (evenwel tegen den uitdrukkelijken wil van den kolonel Mr. G F. van Slingelandt, kapitein W. H. Favon, kapitein-luitenant S. J. Schimmelpenning, den vaandrig L. van Veen en het lid J. Dylius.) De Magistraat scheen het echter niet wenschelijk, in dezen te beslissen en zond het verzoek met een begeleidend schrijven door naar de Staten van Holland, waarna het Hof van Holland den 25*" aan de Staten adviseerde, het bedoelde voorstel te verwerpen. De Staten haastten zich evenwel volstrekt niet, in dezen een besluit te nemen, al kwam dan ook nog dezelfde maand een gunstig advies van Gec. Raden. Het corps ging dan ook door met zijn gewone oefeningen, gewoonlijk op een stuk land achter de herberg „De Zoete Inval" op den Denneweg even buiten de stad. Relletjes waren daarvan het onvermijdelijk gevolg, waarom de Magistraat met het Hof confereerde en ten slotte zich den 24™ Aug. '86 zelfs wendde tot Edel Grootmogenden, om tot het beëindigen van dezen onhoudbaren toestand te geraken. De Staten bleken in dit geval echter een andere meening te zijn toegedaan dan de adressanten. Bij besluit van den 7™ Sept. '86 werd het corps gehandhaafd en veertien dagen daarna had er zelfs een plechtige vaandeluitreiking plaats in de Koekamp, die voor deze gelegenheid welwil lend ter beschikking van het corps was ge steld, een voorval, waarop wij later terug komen. Het was door al deze gebeurtenissen, een gevolg weer van de meer en meer hoogloopende oneenigheid tusschen den Prins en de Staten van Holland, in den Haag ver van rustig en al was door 't vertrek van 't Hof aan de prinsgezinde partij een hechte steun ontvallen, toch toonde zij zich allesbehalve tot deemoed gestemd en het ging zelfs zóóver, dat de fiskaal 't Hoen den 28*" Juni '86 van de Staten een ferme terechtwijzing ontving plichting, ook met de schuttew-leden van het opgeheven oranjecorps de wacht te moeten betrekken en hen reeds hangende dit verzoek, daarvan te ontheffen. Later, den 1™ Juni, werd hetzelfde verzoek, nu door 3. Evertsen, den timmerman C. S. van Heyningen van 't Smidswater en den schilder Th. Pikmans uit de Wagenstraat namens 108 schutters bij de Staten van Holland herhaald en hangende de beslissing weigerden de heeren beslist, met de voormalige oranje-oorporisten dienst te doen. Deswege tot aanzienlijke boeten veroordeeld, werden ze evenwel, na den 7™ Juni «en request aan de Magistraat te hebbsn gericht, daarvan welwillend ontheven over den toestand in de Residentie in ver- ftmnii mof. «io ha nrlVin vinir vul rlo nnKlina.fia van den 23™ Feb. j.1. Ook de baljuw Van der Does trok zich zeer terecht dit standje aan en beiden verdedigden zich — de eerste zelfs wijzende op zijn meer dan 26-jarige loopbaan — tegen dit verwijt, door een opsomming van wat er door hen tot handhaving van de publieke rust gedaan was. En het blijkt, dat er nog al eens iets voorviel, dat een echt patriot tot razernij zou brengen. Den 20™ Juni werd zelfs iemand gezien in een oranje-chambercloak en, daar dit moeilijk viel te brengen onder de bepaling van den 23" Feb., was de schuldige met een uitbrander vrijgekomen. En den volgenden dag zat een kleermakersknecht met een lap oranje op den arm voor 't raam te werken. Een nijdige rakker vloog er plichtsgetrouw op af — doch de man moest erkennen, dat de kleermaker gelijk had, toen hij opmerkte, dat een vreedzaam spelde. kussen toch geen „partijteeken" of „versiersel" was. Het geval bracht ook m't Hoen tot vertwijfeling en hij vraagt in zijn verdediging aan de Staten, of dat nu „leuzen van partijschap of oproer" zijn, zooals die in de bewuste publicatie bedoeld waren. Inderdaad een moeilijk geval. En de advocaat-fiskaal Luyken en debaljuw waren dit, beweerde hij, volmaakt met hem eens. Ernstiger werd het, toen op 24 en 25 en op Maandag den 26"" Juni eenige personen met oranje-horlogebandjes pareerden en een van hen zelfs de stoutheid had, een verwaten „kees" dit sieraad onder den neus te duwen met de opwekking: „Daar, ruik eens!" Zoo iets werd zelfs den gematigden 't Hoen wat al te kras en toen den 28™ Juni Clemens Cherix met een oranje horlogebandje in de hand wat al te veel manoeuvreerde, ging deze dadelijk de doos in, en een zekere Homoedt, die 't zelfde misdrijf op zijn geweten had en zelfs met een oranjezakdoek uit 't venster had gewuifd, zou op dezelfde wijze zijn onthaald, als hij zich niet bijtijds door de vlucht gered had. Die horlogebandjes waren 't dan ook vooral, die ten slotte den doorslag gaven en den kalmen 't Hoen de blijken van gramschap der Staten op den hals haalden. Die verregaande brutaliteit inzake het dragen van oranje had zelfs de weesjongens uit htet Diaconiehuis aan 't Spui aangetast. In dienst van het gesticht hadden ze met hun bakkerswagen brood gebracht naar de kwartiervrouw in het Noordeinde en bij afwezigheid van deze hun vracht afgegeven bij haar nicht, van wie ze een papieren strik „van de zoogenaamde oranjekleur" hadden gekregen, drongen, vooral met beleid voorwaarts te streven. Zouden de volkswenschen niet de oude regentenpartij van 't kussen duwen) Zouden aristocraten en democraten, die zoo broederlijk waren samengegaan in 't beoorlogen van hun gemeenschappelijken vijand en die inderdaad een zoo verschillend doel beoogden, ten slotte niet elkanders tegenstanders moeten worden 1 Te laat vielen de regeeringspartij de schellen van de oogen, te laat zag zij in, dat zij mede haar eigen graf gedolven had, toen zij den invloed der democraten versterkte Zou de beweging nog te keeren zijn 1 Zoo waren de Staten van Gelderland tot het besluit gekomen, den Prins op te dragen, krijgsvolk naar de rumoerige steden Hattem en Elburg af te zenden, waar de patriotten in afwachting van de komende gebeurtenissen reeds snoefden op nog te verrichten heldendaden. Honderden vrijwilligers uit Gelderland, Overijsel en Drente waren hun vrijheidkraaiende broeders te hulp gesneld, ja zelfs den Haag had zijn dapperen geleverd. In den avond van den 3en Sept. verlieten ze de Residentie, om hun tocht naar Hattem te aanvaarden. Waarschijnlijk zal aan de Haagsche vrijcorporisten het schouwspel van den vernederenden uittocht der bezetting uit de Gel dersche steden zijn bespaard. Den 5OT Sept. toch was de bevelhebber Van Speng Ier de vestingen genaderd en reeds den volgenden dag hield hij er zijn intocht Geen droppel bloed was er gevloeid: met achterlating van een ontzettende hoeveelheid krijgsvoorraad en eenige deels vernagelde, soms zeer verouderde kanonnen, hadden de dapperen het hazenpad gekozen. Maar nog lang klonk in den Haag de echo na van den krijgszang der onverschrokken Geldersche patriotten. Toen den 21eI1 Sept. in de Koekamp, bij gelegenheid van de „publieke wapenoefening en vuuring" aan het patriottencorps een eigen vaandel (geschonken door mej. M. Jansen, geb. Van Noord) en een paar trommen werden uitgereikt, sprak de secretaris van 't corps, Dr. J. van Hoey 48): „Eindelijk is het heuchlijk tijdstip gebo„ren, dat Gij uwe Wapen-oeffening in 't „openbaar, plechtig, en onder bescher„ming van Uwen Wettigen Souverain volvoeren kunt. Schoon alles wat Vrijheid „haat, schoon de slaaven eens Dwinge,, lands, schoon getergde heerschzugt, „schoon een schenziek graauw, door hen „aangehitst, uw loffelijk opzet onophoudelijk dwarsboomden, uwe trouwe moed „heeft het veld behouden: Gij hanteert de *8) Gezien bij 't straatpubliek was hij niet. de jongens zongen van hem: „Jan van Doorn heeft gezeid, Dat Van Hoey een bochsT heit." „Wapenen, dat schild der Vrijheid nog: „Gij vaart in derzelver beoeffening voort „op een vrijen grond, onder eene vrije „Veldbanier. Ja, braave Medebroeders, „schoon een bloeddorstig Tyran, weleer de „wellust, nu de vloek van Nederland, „roofzieke Barbaaren op weerloze wallen „afzende; schoon heillooze Ariatooraaten, „vergulde slaaven des dwingelands, de „Vrijheid naar het hart steeken; wij, ge„trouwé Vaderlanders, met allen, wie „Neêrlands heil ter harte gaat, komen „voor Haar op: Haar en Haar Edele „beschermers, onzen geeërbiedigden Sou„verain, Hollands Staaten, wier trouwe „Burgerliefde wij dankbaar erkennen, "zul„len wij in nood en dood handhaaven, ot „met Hen vallen". En ook in de aanspraak van commandant Adr. Hartevelt *9) (dezelfde waarschijnlijk, van wien een pamflet vermeldde, dat hij was een „Procureur, die door zijn vaderlandsliefde zoover is gekomen, dat zijn Boel op is") klonk het wapengekletter, toen hij de officieren aldus toesprak: „Gij, mijne Mede-officieren, welke „nevens mij het geluk geniet aan 't hoofd „deezer Vaderlandsche bende geplaatst te „zijn, en welke mooglijk in 't kort die edele „Vrijheids-Zoonen tegen de verraderlijke „Dwingelanden en hunne verfoeilijke slaa„ven zult moeten aanvoeren! Deze is „onze banier! Onder deeze zullen wij de „Heerschzugt moedig onder de oogen tree„den!" Men ziet het, de heeren toonden zich niet ontmoedigd. Integendeel, de resolutie der Staten van Holland van den 7eB Sept. '86, waarbij aan alle corpsen, die zich verbonden hadden trouw te betuigen aan den Souverein, was toegezegd, dat ze onder hoogere bescherming zouden staan, had den exerceerenden een riem onder 't hart gestoken! Maar zou 't den Hollandschen steden ook vergaan ale hare zusteren in het Oosten, wanneer de Prins, aangemoedigd door het succes, werkelijk doortastte) De Staten van Holland wachtten de beantwoording van deze vraag niet af, doch besloten den 8en Sept. het geheele corps van den Rijngraaf van Salm in dienst te nemen en tevens het bevel over de troepen, die ter repartitie van het gewest stonden, aan zich te trekken. Den 22eD Sept., daags nadat de gemelde vaandeluitreiking in den Haag zooveel gerucht gemaakt had, ontving de Prinselijke macht opnieuw een duw, toen de Stadhouder als kapitein-generaal der troepen werd geschorst en het bevel werd opgedragen aan een commissie uit het midden van EdelGrootmogenden, waarin, behalve de *•) In de Pape*traat drie vooraanstaande pensionarissen, ook de Alkmaarder De Kempenaer en Wassenaar-Stairrenburg zitting hadden. Het Hollandsche contingent der troepen werd naar de provincie ontboden en de Prins was flauwhartig genoeg, zich van tegenbevel te onthouden. Weldra stond de gewezen generaal-majoor Van Rijsel aan 't hoofd dezer krijgsmacht aan de grenzen, om den Hollandschen bodem tegen geweld te vrijwaren. Niet zonder protest evenwel van de zijde der Staten-Generaal waren deze maatregelen genomen, doch de Hollandsche Staten zonden den 8™ Sept. een deputatie, wier woordvoerder de Raadpensionaris Van Bleyswijk was, naar Hoogmogenden, om hen te beduiden, dat Holland van geen wankelen wist en er zelfs niet voor zou terugdeinzen, uit de Unie te treden. Het geschil was dus tot ongekende hoogte gestegen : de Staten van Holland stonden op hun stuk en de Prins was er de man niet naar, om als een Willem II den steden zijn wil als wet voor te schrijven en 't gezag der Staten-Generaal te handhaven. Pogingen, om tot overeenstemming te geraken, hadden gefaald: deze toch moesten wel afstuiten op den verklaarden onwil der regenten, om ook maar iets van hun nieuwverkregen macht weer prijs te geven. En intusschen vierden de patriotten steeds hoogtij. Den 31en October vertrok in den namiddag een compagnie van het nu officieel erkende Exercitiecorps, 40 man sterk en onder bevel van den kapitein-luitenant Harteveld en luitenant Van der Heyde, in twee schuiten naar 't geestverwante Utrecht. Een deel van het Genootschap, dat den broederen uitgeleide zou doen, had zich te dien einde in de „Gouden Zalm" van den roerigen patriot Evertse aan de Riviervischmarkt verzameld, waar de Secretaris van de ,,Commissie van Directie" een aanspraak hield tot de vertrekkenden. Er was zeer veel volk op de been gekomen en blijkbaar waren niet allen met de beste bedoelingen bezield, althans men had gemeend de voorzorg te moeten nemen, een detachement ruiters, versterkt door de Hollandsche lijfgardes te voet, onder bevel van den Luitenantkolonel Persyn, te requireeren, om verstoring van de orde te voorkomen. En toen den 12611 Nov. de uitgetrokken macht weder in het Bosch arriveerde, was 't ook daar evenmin geheel rustig. Er was zooveel, dat er op wees, dat de lang verdrukte prinsgezinde partij zich weer krachtiger gevoelde. Maar toch werd haar geen hatelijkheid bespaard! Dat geschiedde bijv., toen den 18en Dec. de officieren Vahlings, Boudewijnsen, Brugma en Van den Broek uit naam van 200 schutters aan de Magistraat verzoch¬ ten, van hun eed aan den Stadhouder ontslagen te mogen worden, waarop den 23"1 door dit college werd besloten, dat met 1 Januari de eed aan de overheid zou worden vernieuwd en in bedoelden zin gewijzigd. Maar zooals wij reeds zagen, tal van patriottische partijgangers begonnen neiging te gevoelen, de oude vanen te verlaten. Het democratische element was in zijn strijd tegen den Stadhouder eenigszins tot bezinning gekomen — althans voor zoover het niet door Oranjehaat was verblind — toen het inzag, dat het door zijn actie het gezag van den stadhouder slechts had verplaatst naar de zijde der regenten, zonder zelf eenigen invloed of verbetering in eigen toestand te hebben verkregen. En de regenten, die ze vaster in den zadel hadden geholpen, dachten er niet aan, in het karakter der regeering eenige wijziging te brengen. Dat was dan ook de aanleiding geweest, dat de Amsterdamsche afgevaardigden in de vergadering van de Staten van Holland het voorstel ter tafel brachten, eenvoudig alle exercitiekorpsen op te heffen. Aldus waren er velen tot inkeer gekomen en dit werkte met andere oorzaken — ook buitenlandsche — een vernieuwd leven van het prinsgezind. element in de hand. Langzamerhand was de partij uit haar doffe onderwerping ontwaakt en vooral, toen de val van Elburg en Hattem aan de partij der waschechte patriotten zoo'n gevoeligen stoot toebracht, gevoelde ' ze als bij instinct haar kracht, terwijl de anti-stadhouderlijke partij meer en meer teekenen van onrust vertoonde. Zoo werd bijv. in de „Opregte Ned. Ct." van Dirk Schuurman aan Ds. Rutz het verwijt naar 't hoofd geslingerd, dat hij, de prediker „uit 't Worstenland", die altijd „zoo geijverd heeft voor het Tederge„liefde Oranje Huis niet alleen, maar ook „voor het Huis van Brunswijk-Wolffen„bubbel" in zijn namiddag-predikatie van den 8en October zich „zeer hevig, ten„nrinste onvoorzichtig! en men mag het „zeggen! Souverein-lasterend heeft uitge*„laten, door openlijk op den Predikstoel „te zeggen : dat de zogenaamde Vrijheids „Vrienden niet dan Slangen- en Adderge, ,broedzels. van het gemeentebest _ zijn." Wel verantwoordde dominé zich in een gepeperd verweer, waarin hij mededeelde, da* hij „altoos binnen de grenspalen van „de zeedekunde blijft en nooit, nooit van „Staatszaken openlijk op den Kantzei „spreekt", doch het feit illustreert, hoe de tegenpartij zich lang niet op haar gemak gevoelde. Den 26en October werd zelfs in den Haag een orangistische burgersociëteit „Standvastigheid" opgericht en te Voorburg vormde zich op aandrang van den boek Maar krasser dan zij allen verweerde zich een zekere Christiaan Corel tegen de beschuldiging, dat hij behoorde „tot de bende der hedendaagsche Patriotten en Vrijheid Schreeuwers", dat hij bij de eerste bezending hulptroepen was meegeweest naar Utrecht en de tweede tot Leidschendam had uitgeleide gedaan*. En zelfs durfde hij te verklaren, „dat hij nooit met die „nieuwerwetsche Patriotten en Vrij Corpo„risten eenige de minste gemeenschap „heeft gehouden en veel minder een Lidt „van die Bende geweest is". En hetzelfde „Verlemsche" blad, dat in de Voorburgsche affaire zoo geweldig gestookt had, lanceerde in Januari '87 het bericht, alsof de schoolmeester B. Broekhuysen te Wateringen, die evenmin van prinsgezinde smetten vrij bleek, een „zee„kere slegte Kaerel met veel vriendelijk„heid in zijn school zoude verzocht heb„ben, om oproerige taal voor de School„kinderen op te deunen en dezelve eens „helder te vergasten." Zoo wezen de teekenen er dus meer en meer op, dat 't ook in Holland voor Oranje begon te dagen. Bij d'Agé en Rosmuller verscheen in de eerste dagen van Februari reeds een vlugschriftje: „Smeeking tot God voor den Prince van Oranje Willem den Vijfden, onzen Geliefden Erfstadhouder der Vereenigde Nederlanden enz. enz., opdat hij weder in zijn oude regten mag hersteld worden." Het werkje werd met graagte gelezen en de Patriotten spuwden er hun haat over uit. En met dezelfde uiteenloopende gevoelens werd het „Veldgesprek" van Waarmond en Trouwhart ontvangen, dat door de toenmaals bekende schrijfster Me vrouw M. G. de Cambon—van de Werken bij gelegenheid van den jaardag van Prins Willem George Frederik op den 15en Feb. 1787 in 't licht werd gegeven en waarin ze jubelend uitriep: „ Lang moog Prins Fredrik leeven: „Lang bloei 't Oranje-Huis ten nut van 't Vaderland!" Maar weldra sloeg den patriotten de schrik om 't hart, toen zich den 12™ Feb. het bericht verspreidde, dat in den Haag een aanslag werd voorbereid. De vuurwerker Haddick, zoo beweerde men, had scherpe patronen aan het gemeen verkocht en de spekslager Pino 63) en zijn Kon. Bïbl. in haar pamflettenverzameling een aanspraak van den toen nog piepjongen Tullingh aan de feestvierenden, die in 179S te Brielle den vrijheidsboom plantten. 53) In de naamlijsten van de „Oprechte Vad. Soc." van 1787 en van 't Exercitiegezelsohap (1787) vind ik vermeld Anthonie, Willem en J. Pino. Een slager J. Pino woonde destijds in 't Hamerslop, een vakgenoot van denzelfden naam in 't Achterom knecht schenen daaraan mede debet te zijn. Het drietal werd onmiddellijk gearresteerd en reeds om vijf uur vergaderden Gecommitteerde Raden, om den ernst van 't feit onder de oogen te zien, waarbij een oommissie uit 't Hof en eenige leden van de Magistraat tegenwoordig waren. Dat de heeren den toestand als zeer dreigend inzagen, bleek, toen de afgevaardigden van Haarlem en Dordt bericht zonden, niet ter vergadering van Edel Grcotmogenden te zullen verschijnen, eer het garnizoen van de Hofplaats aanmerkelijk was versterkt, wat dan ook weldra geschiedde (3 Maart), zoodat de veiligheid van de heeren en 'n eenigszins rustige beraadslaging gewaarborgd was. Maar de opgewonden gemoederen van de Statenleden moesten steeds nieuwe schokken doorstaan. Toen nl. op den 18™ Februari '87 het regiment lijfgarde te voet van Hun Edel Grootmogenden de wacht zou verlaten, bleek het, dat het vaandel, waarop naar aanleiding van een vroeger genomen besluit het prinselijk wapen door den rooden leeuw van Holland was vervangen, ernstig „beleedigd" was. Een verstokt prinsman en keezenhater had n.1 met niet te miskennen humor boven den Hollandschen liebaart eenige strepen getrokken, waarin de Heeren Staten, zooals ze in hun desbetreffende resolutie verklaarden, duidelijk herkenden „een Galg, waarvan een „streep loopt tot aan den kop van den „Leeuw op hetzelve Vaandel staande". Over dit „enorm fait" werden door Commissarissen van den Hove van Holland, Zeeland en Friesland terstond alle officieren en manschappen in verhoor genomen, met geen ander succes, dan dat men na afloop daarvan van den dader nog niets te weten was gekomen, al bestond er dan ook een zwaar vermoeden tegen den vaandrig Van der Hoop, die op bevel van Generaal Kretschmar in de provoost werd opgesloten en daar door de Raadsheeren Le Leu de Wilhem en Van Minningen en den fiskaal 't Hoen aan een streng verhoor werd onderworpen, alles echter zonder eenig resultaat. Het Hof echter liet 't er niet bij en om den deugniet van dit, mene tekel in handen te krijgen, loofde het den 23™ Feb. een premie van 1000 zilveren dukatons uit aan dengene, die den dader zou aanwijzen, tevens naar de oude methode aan den medeplichtige, die zijn makker verklapte, „impuniteit of straffeloosheid" verzekerend. Maar ook deze poging bleef zonder eenig gevolg. Het Hof werd met de zaak verlegen en deed den verdachte over aan den krijgsraad, die in zijn zitting van den 28™ verklaarde, evenals 't Hof niets te zijnen nadeele te kunnen aanvoeren. Daarom uit zijn voorloopige gevangenschap bij den provoost-geweldige ontslagen, werd Van der Hoop naar de Kamer van Arrest overgebracht. En hoewel 't nu moeilijk ging, iemand, die niets op zijn kerfstok had, nog langer vast te houden, werd toch besloten, den verdachte nog eenigen tijd civiel arrest op te leggen, een vrijheidsbelemmering, die de meeste ruimte van beweging toeliet. Toch maakte Van der Hoop zich weder ongerust, daar de Staten van Holland de Gecommitteerden machtigden, de processtukken van den krijgsraad op te vorderen en uitgebreide verantwoording te eischen. Vandaar dat de verdachte in Maart aan den Voorzitter van den Krijgsraad berichtte, dat hij 't wijselijk geoordeeld had, het veld te ruimen. Wel werd hij den 23en daarop bij trommelslag ingedaagd, doch Van der Hoop verscheen niet. Den 26eD Mei werd het vonnis van Gec. Baden door Edelgrootmogenden goedgekeurd : eeuwige verbanning. Ook den knecht van den Vaandrig vermoedde men aan 't gebeurde debet te zijn. Daarom verliet ook deze terstond het voor hem zoo gevaarvol terrein, maar hij werd in Juli '87 in Zeeland aangehouden en naar de Gevangenpoort overgebracht. Waar er zooveel reactie dreigde, had het Haagsche patriottencorps ingezien, steeds present te moeten zijn en voorbereid op alle mogelijke gebeurtenissen. Een paar leden, nl. de ons bekende Arnold en Van der Heyden, hadden op last van hun commandant, Notaris Hagen, bij den herbergier Gerritsen op het Buitenhof een paar kamers besproken, waar het corps op den avond van den 7en Maart een 60-tal volledig uitgeruste manschappen huisvesten kon. Want den 8en was de verjaardag van den Prins Bi) en de mogelijkheid van een demonstratie van de zijde der oranjeklanten was niet uitgesloten. En zoo iets moest tot eiken prijs voorkomen worden. Bovendien was de stemming van dien aard, dat men met voldoenden grond mag aannemen, dat den patriotten niets welkomer zou zijn, dan een ernstig treffen met den tegenstander. Reeds had men een paar kisten met geweren bij den 64) Mevrouw de Cambon kwam weder _ met een „Dichtoffer aan Zijne Doorluchtigste Hoogheid Willem den Geduldigen". Was de titel van 't geschrift niet malsch, reeds de aanhef toonde, dat ze haar gevoelens niet bewimpelde. „Waar zijn weP in wat oordP Zijn dit de Nederlanden, „Die Vader Willem heeft verlost uit slaafsche banden P „Is dit dat schoon gewest, dat op zijn wetten roemt, „En zich een land van vrijheid noemt?" En al spoedig durft ze den Prins te verzekeren : ..Gij zult verwinnen, groote vorst 1" waard, wien men had meegedeeld, dat alles met medeweten van den „Souverein" geschiedde, thuisbezorgd, toen Hof en Ma gistraat de zaak ter oore kwam. Natuurlijk kon dit uitlokken van een tegenbetooging in deze gevaarvolle dagen moeilijk de instemming van beide colleges verwerven, die 'daarom ook terstond zich wendden tot Gec. Raden, die op hun beurt betuigden, niet alleen met het voornemen geheel onbekend te zijn, maar 't zelfs ten zeerste af te keuren. Den commandant, daartoe voor hun college geroepen, werd te kennen gegeven, dat men het ten zeerste op prijs zou stellen, wanneer het corps in dezen van inzicht veranderde en tevens het plan opgaf, op den dag van de verjaring zich in uniform op straat te vertoonen. En de Staten van Holland, die het voornemen bespraken, betuigden wel de gedachte, die aan het plan ten grondslag lag, op prijs te stellen, doch overi gens de uitvoering geheel onwenschelijk te ach tan. Inmiddels zatsn de Prinsgezinden, wier hoop op herstel van de vroegere regeering met den dag verlevendigde, niet stil en weldra kwam er zelfs organisatie in hun pogen. Rotterdam ging daarin voor. Den 7m Januari 1787 was aldaar door eenige burgers en schutters een „Oprechte Vaderlandsche Sociëteit 66)" opgericht, die op Donderdag den 18en d. a. v. zou geopend worden en waarvan het doel was de behartiging van de Stedelijke belangen en de bevordering van den invloed van het orangistische deel van de vroedschap, die door uitbreiding van dat college dreigde geschaad te worden. Weldra echter strekte de werkzaamheid van deze Sociëteit zich verder uit. In Februari reeds stelde het bestuur een decla ratie op, waarin het verklaarde „te verlangen, dat de stadhouderlijke staatsre„geering in stand blijve, zoo en in dier „voege, als dezelve bij de verheffing van „Prins Willem IV glorieuser nagedagte„nis tot Stadhouder, Capitein, Admiraal „en Generaal is aangenomen en vastge„ stelt . . . . En overzulks, dat de Magistraten en Regeeringen in hun bewind „en gezag, zooals die tenzelfder tijden „waren, gehandhaaft; de in- en opgezee,,tenen bij hunne Regten en Geregtighe„den en Privilegiën bewaart; alle bijzon„dere Sociëteiten, hetzij van wapenhan„del, hetzij van anderen, wat naam zij „draagen, en opgerigt of strekkend, om „buiten de Magistraaten zich met het be„wind van 's Lands zaaken te be„moeyen, afgeschaft en te niet ge- 55) Dit is de naam van de Oranjegezinde vereenigingen met politieke strekking. De patriotten toch vereenigden zich in de „Vaderland sche Sociëteit". ,,daan; de schutterijen overeenkomstig „hare verordeningen, zooals die waaren „in den jaare 1779, in stand gebragt; wij„ders' alle gepleegde excessen en abuizen, „onder welken sommige In- en Opgezee,,tenen gedrukt mogten liggen, en welken „nog niet verholpen en gebetert zijn, verholpen en gebetert en eindelijk Zijn „Doorl. Hoogheid Prins Willem V, Erff„ stadhouder, Erffgouverneur, Capitein, „Admiraal en Generaal in de oeffening „van alle Zijne hooge waardigheden, zoo„als Hoogstdezelve bij Hoogstdeszelfs „meerderjarigheid in 1766 in de dadelijke „aanvaarding van dezelve en derzelver „genot is getreden, herstelt worde." Dit declaratoir werd voor de leden en verder publiek ter teekening gelegd, om, na voldoende handteekeningen verzameld te hebben, aan de Staten van Holland te worden aangeboden. Het voorbeeld, door Rotterdam gegeven, vond navolging. Den 6tn Feb. werd te Overschie een gelijke vereeniging opgericht (de 2*!), waar hetzelfde adres werd aangeboden en wel met veel beter succes, dan in Rotterdam het geval was geweest. Ook Schiedam en Delfshaven toonden niet geringe belangstelling, zoodat het den 20*° Maart 1787 den Staten kan worden aangeboden. Den 10"1 Maart waren ook in Delft de voorstanders van 't vroegere regeeringsbeleid op een bovenkamer bij William Webb bijeengekomen, om tot de oprichting van een dergelijke vereeniging te komen en deze besprekingen leidden- reeds den l7eI1 tot het resultaat dat het reglement gereed was, zoodat den 21en de nieuwe „Opr. Vad. Sociëteit" werd gegrondvest, waarvan de voornaamste leden waren: de ruim 90-jarige Mr. Jacob v. d. Lely, sedert 1730 Raad in de Vroedschap van Delft, Nots. Johan Arnold Prijn (87 jaar), Adrianus Sterk en Jan Breur (beiden 80 jaar), benevens vier van de zes predikanten. Ook hier circuleerde toen een gelijksoortig adres als te Rotterdam was aangeboden en men smaakte de voldoening, weldra 1200 handteekeningen verzameld te hebben. Spoedig volgde den Haag. Begin April was door Le Maitre, Van Zeideren, Van Beveren, Moraaz, C. van Diest, J. F. Bijmholt, Kapt. Krefeld en zijn ambtgenoot Van der Hoek in „de Bijenkorf" over de oprichting een voorloopige bespreking gehouden en den 11OT werd in „de Gouden Leeuw" in de Hofstraat een „Oprechte Vaderlandsche Sociëteit" opgericht, die, zij het ook langzaam, voortdurend in ledental toenam. Drie dagen later werd door Bentincks bemoeiingen een gelijke vereeniging in de Gouden Leeuw op 't Binnenhof opgericht, waarin, naar G. K. Van Hogendorp in zijn „Brieven en Gedenkschriften" (Dl. II bl. 91) verzekert, zeker de helft der officieren vereenigd waren en die in Sept. 600 leden telde. President was W. G. F. Graaf van Bentinck, Heer van Rhoon. secretarissen P. A. de Moraaz en W N. Maclaine, terwijl als Commissarissen optraden A. W. C. Baron van Nagell van Ampsen, Kamerheer van Zijne Hoogheid, J. 0. Graaf van Bentinck, Jhr. D. Maca lester Loup, Mr. C. A. Maclaine, J. v. d. Hoek, J. T. Drognat, A. Kreveld, Mr. H. E. Bymholt, O van Diest, A. van Wijck, A. le Maitre Cz., J. Heynsbergen, G. Oosterhout, A. N. du Moulin, J. Amman en C. F. Graaf van Bentinck. Het zou ons te ver voeren de gansche ledenlijst hier over te nemen. We willen er evenwel enkelen noemen, die in deze of in later dagen een rol speelden van meer of minder belang, zooals Janus Betting, A. Bachman, G. K. van Hogendorp, de dichterlijke J. M. Sobels (klerk ter Charterkamer van den Prins van Oranje), de Haagsche porsefleinfabrikant J. F. van Lynckerr, de Scheveningsche Oranjeman Simon Berkenbosch Blok, de bij de patriotten zoozeer gehate E. R. Reigersman, Ocker Repelaer en tal van anderen. Veel talrijker evenwel was de andere Opr. Vad. Soe, die, zooals we zagen in „de Gouden Leeuw" in de Hofstraat vergaderde. Het college van „Commissarissen en Oprechters" bestond hier uit Jacob Reyvers, David Pino Sr., Wouter v d. Horst, David Pino Jr., Ferdinand Demeza, Philippus Felkers en de Notaris J. H. Ducroissi. Blijkbaar was in deze vereeniging meer het burgerlijk element vertegenwoordigd. We zien er op de lijst der leden de namen van de boekhandelaars d'Agé en de beide Vermeulens, den ons reeds bekenden Kolie, den reeder Jac. Pronk, den schilder J. H. Reys, den drukker Joh. Rogatsnik, den hoofdonderwijzer van 't Burgerweeshuis W. P. van Stockum e. m. a., al valt een scheiding hier moeilijk te trekken en vindt men leden van de eene vereeniging ook in de andere terug. Het ledenaantal was in de Hofstraat dan ook tot ongeveer 1400 geklommen. Van 't geringste belang echter was de Sociëteit in „de Drie Haasjes", waar Van Vugt, Van den Berg, Maas, De Veer, De Haan en Temming als commissarissen optraden en Gouzy de functie van secretaris vervulde. Deze toch kon 't niet verder brengen dan slechts een honderdtal leden. Ook te Voorburg was door de zorgen van den reeds eerder genoemden Siliakus een „Oprechte Vad. Sociëteit" opgericht. Met Mr. Willem Bilderdijk, den gloedvollen Haagschen advocaat, die blijkbaar met Siliakus bevriend was «•), werd te rade gegaan, deze gaf het plan aan en Siliakus en zijn mededirecteur J. van Dort zagen op de eerste samenkomst, op den avond van den 1™ Maart ten huize van de Wed. Romeyn gehouden, tal van personen vereenigd, die eertijds tot het ontbonden exercitiecorps hadden behoord. Men had succes en nog voor in den Haag ook maar pogingen waren gedaan, om de oprichting voor te bereiden, had Voorburg zijn Sociëteit. Directeuren waren, behalve de beide oprichters, Pieter van Santen, [ M. van Tol en Arie van Santen; Commissarissen: Jan Witte, Willem Niéuwenhuizen, 0. Munts en M. Kuys, terwijl als Secretaris J. Rijsterborg (later M. van Tol) werd benoemd. Ook te Rijswijk was men weldra een dergelijke vereeniging rijker geworden. De pogingen van Willem v. d. Bergh, Willem Joris Capelle en Lucas Roelofs waren geslaagd en den 13™ Juni was de Sociëteit ook daar geconstitueerd. Directeuren waren Hendrik Roelofs, Willem v. d. Bergh en Jac. Oosterveen, terwijl Willem Joris Capelle, Lucas Roelofs, Oom. Vonk, Hendrik Riem, Abraham Solleveld en Gerrit Munts als commissarissen optraden. De eendracht werd evenwel door de oprichting niet bevorderd. Want ook Rijswijk had sedert het begin van dat jaar zijn patriottencorps, dat er zich blijkbaar nogal roerde. Mevr. De Cambon—Van de Werken vertelt in haar „Gedenkboek" dat de Pastoor daar ter plaatse — de Katholieken toch waren over 't geheel genomen zeer op de hand van de AntiStadhouderlijke partij — er met Vreedenburg, Bosveld en Van der Kun den stoot gegeven had tot de oprichting van een dergelijk corps, waarvan Gerrit van der Kun (kapitein), Leendert Verheul (kapt.-luitenant), Jan Hilgerson (Secr.), Ary van Rijn (Vaandrig), Leendert van Marle en Antony van der Leede (beiden geconstitueer- | den 67) officieren waren. Loosduinen volgde kort daarna. Op aansporing van Maclaine, Griffier van den Raad van Brabant, werd door Pieter Bal en Adr. v. d. Gaag, de laatste kastelein in „Het Wapen van den Prins van Oranje", den 28™ April de oprichting van een „Sociëteit" voorbereid en den 5™ Mei was ook hier de vereeniging geconstitueerd onder Ant. v. d. Berg, Pieter Bal, Philip Schneyder en Adr. v. d. Gaag, al 56) Den 18™ Maart 1791 was Bilderdijk met sijn vrouw Cath. Reb. van Woesthoven getuige bij den doop van Siliakus' tweelingen Willem Teisterbandus en Rebecka Odilda. Ut was 't ter wille van 't peterschap P (Zie Vink: Voorburgsche Buitenplaatsen" in de Bndr. èn Med. van . die Haehe" 190S U. 804) 67) Later werden tot geconstitueerden G. v. d. Kun en Jan Hilgerson gekosen. had men te kampen met de tegenwerking van Hendrik de Zoete, koster en schoolmeester aldaar, die zich aan de zijde der Roomschgezinden schijnt geschaard te hebben. Zoo was in den Haag en in den ganschen omtrek een georganiseerde actie ontstaan ten voordeele van den Prins. Onrust maakte zich meester van de velen, die de kracht van 't oplevend verzet reeds meenden te voelen en de Gecommitteerde Raden gaven zelfs den bevelhebber Van Kretschmar bevel, een krijgsmacht van 200 man in den Haag gedurig de ronde te laten doen. De leden der „Vaderlandsche Sociëteit" (zonder „Oprechte" !) verkeerden in aanhoudende bekommering en toen het bleek, dat dominé Johannes He ringa, die toch van prinsgezinde smetten volkomen vrij was, in een zijner predika tien een „Genootschap" aan de gemeente had aanbevolen, richtte de woede der meest warmbloedige keezen zich plotseling tegen hem. In hun dollen ijver hadden de heeren echter over 't hoofd gezien, dat dominé zeer duidelijk gesproken had van een „Genootschap tot verdediging der voornaamste Waarheden van het Christendom tegen derzelver hedendaagsche Bestrijders", welke vereeniging het ongeluk had, tegelijk met de nieuwe „Opr. Vad. Sociëteiten" geboren te worden en waardoor het misverstand bleek ontstaan te zijn. Steeds namen nog de verhoudingen der partijen scherper kanten aan. De geweld dadige regeeringsverandering van Amsterdam en Rotterdam (21 en 23 April) hadden de patriottische meerderheid der Staten onbedingd de heerschende gemaakt. Van eenigen invloed der minder heid was geen sprake meer. Toen begrepen Gijsbert Karei van Ho gendorp en 's Prinsen thesaurier Reigers man, met wien de jeugdige Gijsbert Karel kort te voren had kennis gemaakt (Br. en Ged. II, 82), te moeten doortasten en in vereeniging met den krachtigen Jan Bentinck besloten ze noodgedrongen, met den minder voorzichtigen en door hen weinig hooggeschatten Willem Bentinck van Rhoon 68j, die op dat oogenblik in den Haag een bijzondere populariteit genoot, samen te werken, om de verschillende Oranjesociëteiten tot één gemeenschappelijke actie over te halen, door in een adres aan de Staten een waardig protest van den Prins te steunen. Daartoe kwam in den ochtend van Za- 68) Hij was eigenaar en bewoner van Zorgvliet. In later dagen zou hij 't zün, die door de bijkans beroemd geworden woorden: „UsKe, laat de heeren uit", aan de güzelkamer van »t tuchthuis op de Prinsengracht een bijzondere bekendheid verschafte. terdag den 2*" Juni bij den Raadpensionaris Pieter van Bleyswijk, die bij deze gelegenheid zeker wel weer zuurzoet lachend van een nieuwe politieke zwenking — in welk genre hij reeds eenige bekendheid genoot — zal gedacht hebben, een deputatie, bestaande uit J. Bentinck, J. Van der Hoek, J. T. Drognat en Arn. Kreveld — de drie laatsten kapiteins der Haagsche schutterij — en de Amsterdamsche oud-schepen Hartsinck, om den hoogen dignitaris een adres te overhandigen, waarin werd aangedrongen op 't herstel van den Prins in zijn vroegere waardigheden. Behalve door duizenden uit Amsterdam, Leiden (600), Delft (1300), Rijswijk (160) — op de adhaesie-lijst van Rijswijk prijkte als vierde onderteekenaar de naam van Gijsbert Karei, die toen het buitengoed Sion bewoonde, weliswaar onmiddellijk onder Delft, maar toch in de ban van R. gelegen (B. en G. II 92) — Gorinchem en tal van andere plaatsen onderteekend, werd dit verzoek door 3160 Haagsche burgers gesteund, terwijl in de komende dagen nog tal van aanvullingslijsten uit andere plaatsen (o. a. met 190 namen uit Voorburg) inkwamen. Natuurlijk had men van patriottische zijde niet stilgezeten, om den indruk, dien deze betooging maakte, te niet te doen. Wanneer Mevr. de Cambon—v. d. Werken in hare „Gedenkschriften ter huldiging van de Opregte Vad. Sociëteiten" van deze adresbeweging melding maakt, deelt ze ons mee, dat het vliegende legertje moeite noch bedreigingen spaarde, om de Rijswijksche lijst met handteekeningen te onderscheppen, wat evenwel niet gelukte. Want, mocht het prinsgezind element al weer driest het hoofd opsteken en voelde de patriottische partij zich misschien in den zadel wankelen, toch had de laatste nog de macht in handen. Den len Juli nog hadden Schout, Burgemeesters en Schepenen van den Haag op last van Gec. Baden het dragen van Oranje door de schutters ten stelligste verboden, wat echter tevens wijst op het en masse overtreden van een reeds lang bestaande publicatie, die men nog kort te voren met kracht kon handhaven. De tegenbetooging begon te Leiden. Daar was den 17™ Juli s9) een provinciale vergadering van gewapende burgercorpsen gehouden, waar van het Haagsche Genootschap het voorstel ter tafel kwam, den Stadhouder schuldig te verklaren aan „gekwetste Majesteit, rebellie en hoogverraad", hem „ten eeuwigen dage van al 89) In Hogendorps „Brieven en Gedenkschriften" II blz. 88 wordt als datum 26 Mei vermeld, wat blijkbaar op 'n vergissing berust | lijn Waardigheden en Eereampten" te ontzetten en verder hem te verbannen, welk lot zou moeten worden gedeeld door de Prinses en „derzelver Kinderen", die van Kindsbeen af het Despotismus hebben ingezogen". En zelfs ging men daarbij zoover, dat men de wenschelijkheid betoogde, dat Holland de geleden schade op 's Prinsen goederen zou verhalen. Maar een dergelijke houding der vrijcorpsen kon de komende nederlaag hunner partij noch voorkomen, noch uitstellen en het is dan ook geen wonder, dat, waar een steeds grooter deel van 't volk in dezen zijn meening zoo duidelijk te kennen gaf, de Staten Generaal overgingen tot een maatregel, die het verder verzet van Holland geheel zou hebben gefnuikt en aan alle krijgsvertoon aan die zijde een einde zou hebben gemaakt, zoo de Prins in dit oritiek moment had doorgetast, vooral, waar hij weten kon, dat het volk zich steeds meer van de regententyrannie afkeerig toonde. Vier dagen na de voor dien tijd zoo reusachtige petitie, den O™ Juni, was de Zeeuwsche Pensionaris Van de Spiegel naar den Haag overgekomen, en, gesteund door den Engelschen gezant Sir Harris, wist hij Hoogmogenden te bewegen tot het besluit, de Hollandsche prinsgezinden tot krachtige hulp tegen de belagers van de stadhouderlijke macht op te roepen. Het succes bleef niet uit. Gansche regimenten Hollandsche troepen deserteerden en meldden zich te Amersfoort aan, in welks nabijheid de macht der StatenGeneraal (in 't kamp van Zeist) onder beI vel van den Stadhouder gelegerd was. Luitenant-kolonel Henri Balneavis, die te Oudewater in garnizoen lag en reeds eenigen tijd met de vrienden van den Prins in verstandhouding blijkt te hebben gestaan, deserteerde den 10™ Juni met vrijwel al zijn manschappen en vele soldaten uit andere regimenten, nam zelfs kolonel Van Citters en eenige andere officieren tijdelijk gevangen, vernagelde een vijftal kanonnen der Hollandsche krijgsmacht en vertrok met de krijgskas en eenige vaandels naar Amerongen. En de Staten) Zij zagen hun macht wankelen en scholden den deserteurs bij voorbaat alle straf kwijt, mits ze vóór 1 Juli terug zorgden te zijn. Zoo was de Hollandsche krijgsmacht geheel ontwricht. Maar tevens bleek het aan de regenten meer en meer, dat Frankrijk, voor ingrijpen van Engeland en Pruisen beducht, vooral nu de broer van de Prinses in laatstgenoemd land de teugels van 't bewind had overgenomen, zich van hulp aan de patriotten zou onthouden. Ja, men wist zelfs in den Haag te vertellen, dat Engeland een vloot op de Noordzee gereed hield, om een oog te honden op eventueele overzending van Fransch krijgsvolk. De waarheid van 't gerucht wordt niet bevestigd ; doch wel zond even later (B. en G. II, bl. 109) de Engelsche Gezant Sir Harris een Scheveningsch pinkje af, om 't Engelsch gouvernement op de hoogte te houden in verband met te verleenen hulp aan de prinsgezinde partij. Had de Stadhouder in deze omstandigheden doorgetast, de zege was aan hem geweest. Het leger toch was op zijn hand, de soldaten aan de Hollandsche zijde waren ontevreden en de aanhangers van den Stadhouder waren overal met nieuwe hoop en nieuwen moed bezield. Doch de krachtelooze Willem V deinsde voor flink ingrijpen terug en had Van de Spiegel 's Prinsen plan niet kras veroordeeld, wellicht was hij naar zijn goederen in Nassau uitgeweken, een voornemen, dat in de omgeving van 't Stadhouderlijk gezin druk besproken werd. (Zie ook Br. en Ged. II. blz. 118V V. In die omstandigheden rijpte bij Prin ses Wilhelmina, op voorstel al weer van Sir Harris, Reigersman en eenige andere vertrouwden, die in den Haag de politieke atmospheer kenden, het inzicht, zelf te moeten doortasten. Wat de Prins naliet, zou zij volvoeren, het voornemen n.1. om zich te midden van het vijandelijk gebied te wagen en, rekenend op de geestdrift van het volk, de stedelijke besturen handelbaar te maken. De jonge Gijsbert Karei van Hogendorp, de trouwe boodschapper en eedgenoot van de „Haagsche deskundigen", zooals hijzelf ze betitelde, had al meer dan eens het terrein verkend. In den Haag stonden de kansen niet ongunstig en zelfs had men er reeds het plan gevormd — buiten de heeren om —, daar de Oranjevlag te hijschen, waartoe reeds tal van onderofficieren in het vertrouwen genomen waren. Den 24en Juni kwam Hogendorp te Amersfoort met de tijding, dat men aan 't voornemen van de Prinses onverdeeld zijn goedkeuring schonk. Terstond vertrok de Prinses naar Nijmegen, waarna ze den •27en Juni over Tiel en Leerdam op weg toog naar de Residentie. Het was bezwaarlijk te verwachten, dat deze stoute onderneming geheel zonder moeilijkheden slagen zou. De grens van Holland was door krijgsvolk bezet en het zou zeker, zoo men de opmerkzaamheid daarvan wist te ontgaan, niet zoo heel gemakkelijk vallen te ontsnappen aan de aandacht van de talrijke exercitiekorpsen, die als vliegende legertjes her- en derwaarts trokken. Tal van Hagenaars en inwoners van Rijswijk (we noemen van hier bijv. Gerrit van der Kun) hadden hun krachten in dienst gesteld van 't hoofdkwartier te Woerden en met de corporisten uit andere plaatsen vormden zij een macht, die beschikte over een uitgebreide terreinkennis, over toewijding en waak zaamheid. In den namiddag van den 28en was de kleine hofstoet te Nieuwpoort aangekomen, stak daar tegen vier uur ongeveer per pont de Lek over, zonder ook maar in 't minst eenige moeilijkheid te ondervinden. De toegang naar Schoonhoven bleek evenwel versperd door een wacht van vrijcorporisten, die evenwel, toen ze hoorden, wie de hooge reizigster was, geen bezwaar maakten, de stoet te laten passeeren, die nu weldra in de richting van Haastrecht verder trok. Het was intusschen een publiek geheim geworden, wie daar dat aanzienlijke reisgezelschap vormden. Reeds te voren had in den Haag het gerucht de ronde gedaan, dat de Prins door een onverwacht bezoek invloed zou trachten uit te oefenen op den gang van zaken. Het Huis ten Bosch was zelfs in gereedheid gebracht, om de bezoekers te kunnen herbergen en men wist te vertellen, dat de Oranjesociëteiten, o. a. die in den „Gouden Leeuw" op het Buitenhof (deze herberg was even suspect als haar naamgenoot in de Hofstraat) hun leden hadden verwittigd, om op den gewichtigen avond samen te komen. Het bestellen van een 17-tal versche paarden bij Leendert Verwey te Nieuwpoort en Teunis den Hartog in de Zwaan te Haastrecht — intusschen gereed gehouden door den stalhouder Klaas Zwanenburg van Stolwijksluis bij Gouda — had argwaan gewekt en De Lange van Wijngaarden, de Goudsche regent, die met het exercitie-corps zijner stad te Goejanverwellesluis in bezetting lag, had daarvan aan Generaal van Rijssel in het hoofdkwartier te Woerden kennis gegeven, met het verzoek, hem terstond eenige ruiters ter versterking te willen toezenden. Zelf zond hij intusschen een 16-tal vrijcorporisten, onder kapitein Van Leeuwen en Jacques Brotier, om de ongewenschte bezoekers buiten de landpalen te houden. De opstelling van deze gewapenden, de eene helft aan de „Glijbaan" bij het zandpad aan de Vliet, de andere bij „Bonrepas" op den. kleiweg, was zoodanig, dat noch van Schoonhoven, noch van IJselstein iemand ongemerkt kon passeeren. Te half vier kwam de Prinses met haar gevolg op het versterkte punt aan. In een vooruitrijdende chais zat de kwartiermeester-generaal Bentinck en zijn mede-officier Graaf Stamford, daarachter volgden een tweetal zwaar beladen, met zes paarden bespannen koetsen, waarin, behalve de Prinses, de freule Van Wassenaar—Starrenburg en de kamerheer Van Randwijk gezeten waren, waarop onmiddellijk een lakei te paard volgde. Een drietal kapchaisen waren ten dienste van eenige kamerdienaren, lakeien en verder gevolg. Nauwelijks was de stoet de gewapenden genaderd, of de sergeant Adam Schouten en een tweetal- schutters hielden het voorste rijtuig staande en geleidden Bentinck, die den hoogeren militairen autoriteit wenschte te spreken, naar hun chefs Van Leeuwen en Birotier. Deze deelden hem daarop mee, dat zij met hun manschappen het gezelschap een eindweegs tot geleide zouden strekken en inmiddels antwoord afwachten op hun missive, die aan de „Gedeputeerden te Velde" in het Woerdensche hoofdkwartier zou worden afgezonden. Een protest van de Prinses mocht al zeer weinig baten. „Pourquoi nous arrête-'ton, nous ne sommes pas des gens armés!" voegde zij den kommandant toe, doch deze wist niet anders te antwoorden, dan dat hij slechts een gegeven bevel opvolgde. Stapvoets ging het nu verder, hoe onaangenaam vooral de voortvarende Prinses dit ook vinden mocht. Weldra zag men het dorp Haastrecht onmiddellijk voor zich, toen de gevraagde ruiterij onder luitenant Van Marle tot versterking van Van Leeuwen's troepje kwam aandraven. Een hernieuwd protest van Bentinck tegen dezen officier mocht al even weinig baten als het onderhoud, dat de Prinses met dezen had. Inmiddels werd de tocht naar Haastrecht voortgezet, maar toen de stoet hier den IJseldijk bereikte, bemerkte men, dat de dorpelingen tegenover de vrijcorporisten en verdere gewapenden een zeer onwelwillende houding aannamen en met klom er op aandrongen, de stoet nu links den weg naar Gouda te doen inslaan, wat echter geenszins met de bedoelingen der patriotten strookte. Kapitein Verzijl zette daarom den weg naar links af, om aan de dorpelingen het verder opdringen te beletten en tevens om Bentinck, die blijkbaar het voornemen had, aan zijn tegenstanders te ontkomen, den doortocht onmogelijk te maken. Men sloeg dus rechtsaf naar Goejanverwellesluis, waar de stoet met de pont werd overgezet naar de hoeve van Adriaan Leeuwenhoek, waar luitenant Van Genderen, commandant der Goudsche artillerie, de Prinses en haar gevolg met veel voorkomendheid ontving en zich haastte, eenige ververschingen aan te bieden. Van andere zijde echter vernemen we, dat hjj in zijn goede zorgen voor Hare Hoogheid wel wat heel ver ging. Het rapport, door Generaal Stamford naar aanleiding van de aanhouding der Prinses, aan den Stadhouder uitgebracht, zegt o. m. : ,,On place ,,des sentinelles a toutes les portes et on ,,prit les précautions les plus ridicules, ,,au point de faire accompagner par trois „soldats, Pépée a la main, une des fem,,mes de chambre de S. A. it. qui avait ,,besoin d'aller a un endroit, oü peut-être „jamais femme de chambre, avant elle, „n'avait encore cté escortée de la même „manière. L'officier, notre conducteur, „fut au reste poli et honnête a sa facon. „II resta d'abord 1'épée la main „dans la chambre oü se trouvait Madame „la Prinoesse: mais quelqu 'un de sa sui„te lui ayant fait observer que cela n'était „aucunément convenable, il ne fit point „de difficulté de la rengainer. II poussa la „politesse jusqu'a offrir S. A. R. et a „sa suite du vin, de la bière, des pipes „et du tabac, s'asseyant du reste sans „facon a cóté d'elle; manque de respect „qu'elle lui pardonna de bon coeur, vo„yant bien que c'était d'ailleurs un ani„mal d'une assez bonne espèce, qui par „un caprice du hazard de cordonnier ou „tailleur était devenu capitaine de „vrijcorps". Intusschen waren de „Edelmogenden", dat was de titel der Gedeputeerden te Velde, Blok, De Wit en Kamerling, na het ontvangen der missive van Woerden aangekomen en de eerste van het driemanschap, die de woordvoerder bleek, betuig de er zijn verwondering over, dat de Prinses in deze troebele tijden de reis naar den Haag aanvaardde en nog wel, zonder dat de Staten daarvan meedeeling hadden ontvangen. Zij gaven dan ook te kennen, geen vrijheid te kunnen vinden, de Prinses verder te laten doorreizen zonder speciale order van de Staten van het ge west ontvangen te hebben, aan welk college echter reeds van Woerden uit mededeeling van het gebeurde was gedaan. Op een desbetreffende vraag aan de Prinses, waar zij den nacht geliefde door te brengen, daar de huidige verblijfplaats voor een vorstelijk gezelschap niet bij uitstek geschikt bleek, koos deze Gouda, maar op aandringen van den medegecommitteerde Van Toulon — die juist via Gouda van Rotterdam was aangekomen en had opgemerkt, hoe in Gouda, vooral aan de Stolwijkersluis en aan den Haastrechtschen dijk het volk een oproerige houding aannam — werd in overweging gegeven, naar. Woerden of Schoonhoven terug te keeren, waarop de Prinses besloot, de reis naar laatstgenoemde stad te aanvaarden. Alzoo geschiedde. De Lange van Wijngaarden, Blok en Kamerling geleidden de vorstin, onmiddellijk door haar gezelschap gevolgd, naar de pont, waarna eerstge- noemde, aan de overzijde gekomen, haar tot de koets vergezelde, waar Blok en Van Randwijk bij het instijgen behulpzaam wa ren. Zoo bereikte men zonder verdere stoornis, maar nog steeds vergezeld door gewapend geleide, waarbij zich de Gecommitteerden De Wit en Toulon hadden aangesloten, tegen middernacht de stad Schoonhoven, waarheen reeds een bode was vooruitgezonden, opdat de Magistraat maatregelen zou kunnen treffen, om een behoorlijke ontvangst der Prinses te kunnen verzekeren en waarvan deze dan ook hadden gebruik gemaakt, om de Stads Doelen in allerijl in gereedheid te brengen. Nog denzelfden avond verzond de Prinses een missive aan den Raadpensionaris, waarin zij van het gebeurde kennis gaf, terwijl een copie daarvan met een begeleidend schrijven aan Fagel, den Griffier van Hoogmogenden, was gericht. Den geheelen volgenden dag wachtte zij vergeefs op 't antwoord van Hoogmogenden, waarom zij besloot, den daaropvolgenden Zaterdag, den 30*n Juni, ook zonder nader bericht naar Nijmegen terug te keeren. Reeds om 4 uur in den morgen van dien dag werd de reis aanvaard en juist zou men de rivier oversteken, toen de langverwachte brieven uit den Haag waren aangekomen. In een begeleidend schrijven meldden Gecommitteerde Raden, verwijzend in dezen naar een nevengaande missive van Edelgrootmogenden, dat voorloopig een bezoek aan de Residentie niet kon geschieden, terwijl de houding van de gewapenden te velde geheel werd goedgekeurd. Een dergelijke tijding kon natuurlijk geen wijziging brengen in het voorgenomen reisplan, en des avonds tusschen acht en negen uur kwam de stoet weer op het Valkhof aan, vanwaar nog dien eigen dag een brief naar Fagel werd verzonden, vergezeld van een kopie van de beslissing van Edelgrootmogenden. Intusschen liet het gebeurde niet na, allerwege heftige beroering te brengen, niet het minst in den Haag, waar men instinctmatig voelde, dat het hoogtepunt van den strijd was bereikt. Daar toch deed het gerucht de ronde, dat de Haagsche Schutterij, die men blijkbaar niet geheel vertrouwde, zou worden ontwapend en vervangen door vrij-corporisten. eo) Inderdaad hadden Gec. Raden reeds bevel gegeven, geweren en patronen in beslag te nemen, doch op verzoek van de Magistraat, die 't voldoende vond, wanneer alles voorloopig op het Stadhuis 80) Zie de onrustbarende berichten omtrent de besluiten van den Krijgsraad der Haagsche Schutterij in de „Znidhollandiche Ct." van 6 Juli en de „Holl. mat. Ct." van den T™. werd opgeborgen, werden de 200 geweren en 20.000 patronen daarheen overgebracht. Zeker zou dan geen uitvoering kunnen worden gegeven aan het voornemen, dat men den Haagschen schutters toedichtte, om aan het excercitiegenootschap, dat van Gorinohem terugkeerde, den toe gang tot de stad te betwisten. De 6" Juli had, zonder die krachtige voorzorgen, overigens aanleiding genoeg kunnen geven tot heftige tooneelen. Het patriottenkorps werd terug verwacht. Te half vijf werd het garnizoen onder de wapenen geroepen en ten ernstigste aangemaand, zich rustig te houden. Want ook daar toonde men zich heftig verontwaardigd; het gerucht ging, dat de wenschelijkheid werd overwogen, deze krijgsmacht door andere soldaten te vervangen. 61) Maar de soldaten bielden zich voorbeeldig en toen tegen half acht het Genootschap met vliegend vaandel en geleid door majoor Tinnen (de gardes te paard, onder bevel van luitenant de Lannoy) den Haag binnenrukten, was wel de Wagenstraat overvol van nieuwsgierigen, doch ongevallen bleven uit. Maar dat was zeker niet een gevolg van de goede gezindheid van het garnizoen en voor de Staten bestond er alle aanleiding tot ernstig wantrouwen. Een zekere d'Ungeren, officier der gardes — een „wildhoofd", zegt Gijsbert Karei, B. en Ged. II blz. 111 — had reeds verschillende onderofficieren overgehaald tot 't plan, een omwenteling op touw te zetten, en reeds begin Juli had een van zijn medestanders, Pieter Joseph Timmerman, commandeerend officier van het hier in garnizoen liggend detachement van den landgraaf van Hessen—Philipsthal, en die reeds eerder te Vianen „Oranje boven 1" had geroepen, al zijn onderhebbende manschappen op een hooizolder samengeroepen en zich daarbij van uitdrukkingen bediend, die eenige achterdocht volkomen rechtvaardigden. Den 6611 Juli zat dè schuldige dan ook reeds op de Gevangenpoort, en de Fiskaal Luyken verkreeg weldra door de talrijke verhooren een zoodanig bewijsmateriaal tegen den verdachte, dat hij zelf danig met het geval verlegen was en in Augustus aan Gecomitteerden in overweging gaf, „vermits deze zaak niet „tot condemnatie van gem. Pieter Joseph „Timmerman gedisponeerd was, noch ook „tot de torture, evenmin als tot absolu„tie van denzelven", te besluiten, dat beklaagde „gerelaxeert zoude worden." Er was anders voldoende grond aanwezig, om den gevangene voorloopig in verei) Reeds daags daarop volgde de besliste verklaring van Gec. Raden (den 7en Juli), dat deze geruchten voor „geheel valsch en onwaar" moesten gehouden worden. zekerde bewaring te houden. Het was toch gebleken, dat hij — o schande — „onder het oog van den Souverain" een sociëteit had bezocht, „welker principes en bedoe„lingen onder anderen waren op te maken „uit zeker berucht request 62), 't geen uit „derzelver boezem was voortgekomen, di„rect strijdende tegen de gemanifesteerde „wil van den Souverain, en 't welk alhier „zoo vele bewegingen gemaakt hadde" Ja, de verhooren hadden zelfs uitgewezen, dat de gevangene in 't bezit was geweest van talrijke exemplaren van zeker ge schrift ('t Declaratoir 1), dat er op bere kend was de gemoederen op te winden en waarvan er verscheidene des nachts op straat waren gevonden. Hoewel de verjaardag van de Prinses (den 7en Augustus) in stilte door de aan hangers van het stadhouderlijk bewind zou gevierd worden, scheen deze gebeurtenis voor de vrienden van 't Oranjehuis gansch oiet ongevaarlijk. 83) In den Haag en meerdere steden van Holland heerschte zoo iets als een schrikbewind. Het garnizoen, waarvan alle minder betrouwbare elementen met angstwekkende zorg werden nagegaan, ontwikkelde een bedrijvigheid', als het zelden had getoond. Sedert den 194" Augustus kampeerde een vrij groote macht cavalerie en infanterie op het Malieveld en op 't Haagveld langs den Rijswijkschen weg, terwijl sterke posten bij Witsenburg, aan de Hoorn- en Geestbrug, op 't Huis te Morlot en aan de Laan van Nieuw-Oost-Indië waren uitgezet. Het „Huis ten Bosch" had sterke bezetting gekregen, terwijl van d» Haagsche schutterij, wie was aangezegd om op 't eerste alarm, van scherpe patronen voorzien, op de loopplaatsen te verschijnen, een geheel vendel gedurende den nacht het Stadhuis en den Doelen bewaakte. Maar nog grooter was de schrik bij het prinsgezind element, toen de burgercorpsen onder Voorburg op Dinsdag den 82) Bedoeld wordt het adres van de Oranjesocieteiten, tot steun van het declaratoir van den Prins. Dit „Declaratoir" was (Br. en Ged. n 90 en 93) in 20.000 exemplaren door Gijsbert Karei in Holland binnengesmokkeld en door de hoofden der Oranjepartij over het geheele erewest verspreid. 63) Toch was men aan die zijde_ niet erg beangst voor de herhaalde publicaties, waarmee velen openlijk den spot dreven. Den 9°" Juli. juist toen de Commissie^ uit Gecommitteerde Raden uit Hellevoetsluis was teruggekeerd, waar men onderzoek had gedaan naar ernstige prinsgezinde bewegingen, werden in den Haag door de dienaren van Gec. Raden en van de Magistraat talrijke W.'s en Oranjebloemen op de hoeden der burgers, bloemglazen en -potten in beslag genomen en werd er zeifs een persoon ingerekend, die de beeltenissen van dan Prinï en de Prinses te koop aanbood. 214D Augustus naar Delft oprukten, zich daar vereenigden met de corpsen uit Schiedam, Delfshaven.Vlaardingen en Nootdorp en daarna de magistraat dier stad op het Stadhuis ontboden, om ook daar den geest van „remotie" te doen zegevieren. Te Botterdam en Amsterdam was dat reeds geschied en Delft was de eenige grootere stad in Zuid-Holland, die nog daaraan was ontkomen, evenals Gorcum en den Briel en de vier steden uit het Noorderkwartier. Nauwelijks was de Stedelijke Raad verschenen, of de burgemeester Th. van Lidt de Jeude, de vroedschappen Herm. Joh. van Royen, Alex Willem van Hoecke, Cauzius Onderdewyngaard, Lambrechts, Joan Oarel van Anderwereld, Adriaan van der Goes, Engelbert Pauw, Binke Lambreoht. Diederik Leendert van Blommesteyn en de secretaris De Bruyn werden uit hun posten ontzet en vervangen door de meer patriottisch getinte heeren Geesteranus, Van den Bosch, Van dier Sleyden, Hoogeveen, Zwaanhals, Van Os, Buys, Van Iperen, Van Hasselt, Sanderus en Tiquet (deze laatste bedankte). Zelfs ging men er toe over de vijf eerstgenoemden met den secretaris op het stadhuis gevangen te houden, om bewegingen ten gunste van het stadhouderlijk gezag te voorkomen. Even doortastend waren de Westlanders geweest ten opzichte van den te Honselaarsdijk resideerenden baljuw en rentmeester van 's Prinsen domeinen Douglas. Hoewel hij in Mei '87 bij het verbieden van leuzen ook 't „Oranje boven I" als oproerkreet had gebrandmerkt, was hij begrijpelijkerwijze een echte oranjeklant, die zich zelfs den 26811 Juni voor 't Hof te verantwoorden had omtrent zijn houding bij bet teekenen van het circuleerend adres ten gunste van Zijne Hoogheid. Douglas verkeerde daar te midden zijner onderhoorigen in een min benijdbare positie, wamt steun vond hij er allerminst. Niet alleen dat hij een regent was van twijfelachtig allooi, die in eigen omgeving weinig gezien was, maar ook was aan 't Oranjecorps in het Westland evenals overal het exerceeren verboden, terwijl het andere zijn overmoed kon botvieren. Den 30en Augustus nu trok het Westlandsche patriottencorps, versterkt door een burgerlegertje onder bevel van .den Delftschen lettergieter Mappa naar Honsel en nam er den Baljuw eenvoudig gevangen, die nu, blootgesteld aan de haat zijner tegenstanders, eenige moeilijke dagen doorleven zou. Het was er trouwens reeds lang roerig geweest in Loosduinen. De kerkgangers werden door 't exercitiecorps, dat des Zondagmorgens zijn evoluties in den wapenhandel toonde, meermalen lastig gevallen en, naar sommigen wilden, werden de patriotten er in hun geestdrijverij niet weinig gestijfd door Haagsche confraters en den Haagschen politieman Van der Meer. Den ie"" Aug. ontstond er bij 't probeeren van de brandspuit een relletje, toen de bakker Antonie Schravenmade op 't idee kwam, eenige brandmeesters af te zetten. Zelfs werden een paar belhamels, Bastiaan van der Ruit en een zekere Geertsema als gemachtigden der patriottische burgers naar het gemeentelijk bestuur te Monster gezonden (Loosduinen ressorteerde voor de helft onder Monster), om de afzetting van Antonie v. d. Berg en Nicolaas van Breemen te eischen. Doch de heeren kregen een onbevredigend bescheid en keerden onverrichter zake terug. Ook te Rijswijk bevond zich een patriottencorps, dat geregeld patrouilleerde en de gemoederen der burgerij in onrust hield. Zooals overal geschiedde, was ook daar door de patriotten het vergaderlokaal van de „Oprechte Vad. Sociëteit" met een bezoek vereerd, alles er doorzocht en de papieren weggehaald. En de secretaris van dat corps, Jan Hilgerson, zond zelfs een schrijven aan den secr. der Oranje-sociëteit Willem v. d. Berg, waarin hij, om de wraak der patriotten te voorkomen, aandrong op onmiddellijke uitlevering der ontbrekende stukken, waaronder een eigenhandig schrijven van den prins, terwijl de geweren, patronen en handgranaten terstond aan 't bureau van 't patriottencorps moesten worden gedeponeerd. Dit alles toch scheen onvindbaar. Men mompelde, dat de Rijswijksche prinsgezinden het gebeurde hadden voorzien en hun wapens geborgen hadden in 't hotel van den Portugeeschen gezant d'Almeyda, die de villa Buitenlust aldaar bewoonde. Reeds eerder hebben we gezien, hoe te Voorburg het destijds bestaande Oranjecorps in Januari '87 was ontbonden, doch slechts weinige weken daarna als sociëteit weer herrezen was en waarbij nu, behalve de „Schout, Dominé, zes Schepenen, de „gantsche Kerkenraad, Weesmeesters en „alle welgezetenen, en bijna alle Burgers, „de Gereformeerde Godsdienst toegedaan „zijnde, benevens vóór de omwenteling, !,twee belijders der Roomsche Godsdienst", zooals Siliakus zelf mededeelde, aangesloten waren. Den 19*11 Augustus nu zou Voorburg van deze ketterijen moeten worden genezen. Het patriottisme vierde immers hoogtij en 't veelde zich te heroiek, om niet door eenige actie, welke dan ook, aan zijn gevoelens lucht te geven, vooral nu lijn opperheerschappij hier en daar reeds scheen te worden aangevochten. De grijze oudregent d'Ivoy, niet lang te voren uit de regeering ontzet, werd door Utrechtsche vrijcorporisten op zijn landgoed onder Maartensdijk overvallen, omdat hij zich afkeurend had uitgelaten over den patriot tischen dorpspredikant J. H. v. d. Palm, naar aanleiding van een biddagspredikatie. Deze daad der patriotten had een storm van verontwaardiging gewekt en de prinsgezinden hadden er zich door opge wekt gevoeld, een tegenbetooging te hou den. Dat ze zoo iets weer durfden bestaan, scheen bedenkelijk. En had nog niet onlangs in het naburige Loosduinen het Oranjecorps aan Gecomitteerde Raden verzocht, ook aan de patriotten de wapenoefening te verbieden, een verzoek, dat weliswaar niet was toegestaan, maar waarover Gecomitteerden den 21,n Juli toch ernstig met de Haagsche Magistraat (Loosduinen behoorde voor de helft onder den Haag) hadden geconfereerd ! Zulke voorvallen werkten irriteerend op de tegenstanders en Voorburg zou ondervinden, dat de Keezen voorshands nog niet met zich spotten lieten. In den morgen van den 19en dan kwam de patriot Evertse, waarschijnlijk de bekende Haagsche partijganger, in een chais het dorp Voorburg binnen, om de komst van het vliegend legertje voor te bereiden. Een „joyeuse entrée" deed hij niet, want tot innig leedvermaak van Siliakus en de zijnen maakte de roerige wegbereider voor de buitenplaats „Tusschenburg" van Mevr. de Wed. Gaal 64) met zijn rijtuig een indrukwekkende tuimeling. Maar met de noodige onverschrokkenheid wist onze ridder zich en de chais weer overeind te helpen, om zich op staanden voet naar 't land van Leen Kokshoorn — naast de buitenplaats van den Heer Van Streyen — te begeven, teneinde' zich te vergewissen, of het een geschikt bivak voor de troepen aanbood. Tegen half drie kwam de hoofdmacht met een kanon en eenige bagagewagens aan, marcheerde het dorp door en begaf zich naar het bewuste weiland, tot innig genoegen van Voorburg's burgerij, die voor inkwartiering gevreesd had, zooals even te voren te Voorschoten was ge- Bchied. Nauwelijks had het legertje zich goed en wel geïnstalleerd, of de eigenlijke taak nam een aanvang. De Sociëteit had 't hard te verduren en de vooraanstaande leden der vereeniging kregen hun bescheiden deel Het huis van den directeur Van Dort was gesloten, de bewoners waren afwezig en daarom vervoegde men zich bij den mededirecteur P. van Santen, die zich 8*) Deze buitenplaat» bestaat niet meer Ze lag aan de Noordzijde van 't Westemde en strekte lich uit tot de Broeksloot. eveneens had geabsenteerd, maar de wij ze voorzorg had genomen, het, huis aan de bewaking van een dienstbare toe te vertrouwen. De heeren haalden daar blijkbaar nogal hun hart op, vervoegden zich daarna bij den rietdekker J. v. d. Hooff, om 't weldra den schepenen Van Tol (directeur) en E. Munts lastig te maken. De verver Renaud kwam er evenmin als Gerhardus Mourijn en A. de Swart zonder kleerscheuren af, terwijl laat in den avond Dirk van Ettinger, Fr. van Ruyven, E. v. d. Horst, H. Egli, A. v. d. Heijden, H. Baksteen, B. v. d. Heyden, J. van Beekum, de Wed. Sigmond, W. v. d. Enden, H. Dill en P. Houtman nog bezoek ontvingen. Den volgenden dag speelden zich dezelfde tooneelen af. Dinsdag den 21en evenwel zou de kalmte terugkeeren, want de heeren Heldewier en Vroede, „Gedeputeerden der Commissie van het Burgerleger" vervoegden zich in het dorp en gaven aan de sociëteit sleden Pieter van Santen, M. van Tol, H. Palairet, Arie van Santen, Jan Witte, Leendert van Setten en J. Rijsterborgh te kennen, dat zij, Gedeputeerden, voor de plaatselijke rust zouden waken, mits de sociëteit werd opgeheven. En deze heeren, nog onder den indruk van het voorgevallene, wisten niet beter te doen, dan aan dien wenk gehooi te geven, tot heftige verontwaardiging evenwel van de directeuren Siliakus en J. van Dort en den commissaris Willem NieuwenhUizen, hoewel Siliakus, (die zich inmiddels met de zijnen naar den Haag, waar 't veiliger bleek, had „geabsen teerd" 65) aan zijn medebestuurderen had kennis gegeven, „dat al wat door ge „melde vergadering zoude wórden ge, .concludeert, hij zig daaraan in 't minst „niet tegen zoude opposeeren". Evenwel hadden deze leden, om niet al te eigenmachtig te schijnen, het genomen besluit nog onderworpen aan de goedkeuring van den Schout van het dorp en het ambacht van Voorburg, n.1. den Delftsèljfln vroed schap H. J. van Royen, die aan den secretaris der nu ontbonden sociëteit, Rijsterborgh, zijn hooge instemming deed blijken. Toch schijnt het, dat ook na dit alles de broederlijke gezindheid niet terugkeerde. De overheid, die al te wel haai Pappenheimers kende, wist, dat een ker mis gewoonlijk de plaats was, waar de sluimerende sympathieën en antipathieën tot «Hing kwamen en — de jaarlijksche Octoberkermis werd dit jaar niet. gehouden, een maatregel, die op tal van plaatsen werd genomen. 6S) Wij zagen reeds, dat ook de directeuren J. van Dort en P. van Santen een goed heenkomen hadden gezocht. De laatste scheen op dit oocenblik evenwel teruggekeerd. VI Maar wat was de oorzaak, dat de prinsgezinden zich niet meer vergenoegden met de lijdelijke houding van voorheen of zich bepaalden tot een kalm protest, dat hen buiten de handen van de toenmalige regeering zou doen blijven? Het was de veranderde tactiek van Pruisen, dat na de beleediging, de Prinses bij Goejanverwellesluis aangedaan, zijn tanden liet zien. Nauwelijks was Frederik Wilhelm II het gebeurde ter oore gekomen, of hij gaf last, dat de troepen naar Kleefsland zouden oprukken om kracht bij te zetten aan de memorie, door Von Thulemeyer den 106" Juli aan de Staten van Holland overhandigd, waarin werd geëischt een „éclatante voldoening wegens die beleediging en strafoeffening over de daders van dezelve." Een soortgelijk schrijven van den 6"" Augustus bleef evenals het hier aangehaalde zonder bevredigende resultaten, waarcm den 9en Sept. aan den Raadpensionaris een derde nota werd overhandigd, waarin van de Staten van Holland geëischt werd, om „binnen vier dagen tijds bekend „te maken hun besluit dienaangaande." En de voorwaarden, die Pruisen stelde, waren öiet geschikt, om bet zelfgevoel van Edel Groetmogenden te ontzien. Niets minder toch werd van hen gevergd dan: „Dat H. E. Cr. Mog. eene Missive zul *„len schrijven aan H. K. H., waarvan zij „den inhoud den Minister des Konings „zullen mededeelen, alvorens dezelve af ,,te zenden en inhoudende eene erkente,,nis van de dwaling, waarin men geweest ,,is, door te veronderstellen, dat deze „Vorstin oogmerken zou kunnen gehad „hebben, strijdig met de welvaart der Re „publiek. „Dat zij H. K. H. verschooning zullen „vragen wegens de verzetting tegen „Hoogstderzelver reis en het gebrek aan „eerbied, waarover H. K. H. zig beklaagt „Dat H. E. Gr. Mog. zig zullen ver„binden om op requisitie van die Vorstin „degeenen, die zig aan belediging teger. „Haaren Koninklijken Persoon zouden „kunnen hebben schuldig gemankt, te „straffen. • „Dat zij die honende en verkeerde besluiten, die zij bij gelegenheid dier reize „genomen hebben, zullen herroepen, eene „herroeping gepaard met uitnoodiging aan ,,H. K. H. om zig naar 's Hage te willen „begeven, teneinde met Hoogstdezelve in . onderhandeling te treden in naam van „den Heer Prins Erf-Stadhouder, om door „eene gepaste schikking de geschillen te ..vereffenen, welke thans plaats hebben". Des Woensdags, den 12en Sept., besloten de Staten op bedoelde missive te antwoorden, dat zij zich geenszins schuldbe wüst achtten, en het uitstellen van de reis der Prinses door de noodzakelijkheid geboden was, een hardekkigheid, die, hoewel door sommige leden betreurd, voor een goed deel zijn verklaring vindt in 't feit, dat nog steeds op interventie gerekend werd. Maar Frankrijk, de besliste houding van den Engelschen gezant, Sir Harris, die steeds de Prinses in haar oor daatheid had gesteund, niet ten onrechte wantrouwende, liet zijn vrienden in 't moeras. Zoo stonden de zaken, toen den 13" Sept. 1787 de Pruisen bij Lobit over de grenzen trokken. De beroemdste veldheer van dien tijd, Karei Wilhelm Ferdinand van Brunswijk, neef van „den dikken hertog", stond met een goed gedisciplineerde macht van 20.000 soldaten tegenover onbekwame, onbekende krijgsoversten — voor een deel van zeer twijfelachtige betrouwbaarheid bovendien — en tegenover een leger, waar alle eenheid en geoefendheid ontbrak. De ïuuudatie vau de Hollandsche waterlinie mislukte, niet het minst door de tegenwerking van het landvolk, hoewel de Staten bij besluit van den I0en Sept. aan hen, die door de bevloeiing der landerijen schade zouden lijden, vergoeding toe zegden. De Bijngraaf v. Salm, die zich allerminst in Harris' hoogachting verheugen kon en zelfs aan Bentinck wilde doen gelooven. dat hij een van 's Prinsen aanhangers was, (Br. en Ged. II blz. 94) 66) trok uit Utrecht terug, terwijl het leger zijn heil zocht in de vlucht en de bevelhebber zelf zich over de krijgskas ontfermde. De tocht der Pruisen was een voortdurende zege en de met oranjesjerpen getooide officieren werden met de meeste welwillendheid door het overgroote deel der bevolking ontvangen, dat door de „Declaratie" van den Pruisischen Commandant — overal in grooten getale verspreid — geheel was gerustgesteld. Den 16en Sept. had de Stadhouder zijn intocht binnen de stad Utrecht gedaan en nog dienzelfden Zondag-avond verspreidde zich het bericht daarvan in den Haag. Den patriottischen Statenleden sloeg de schrik om het hart en ze namen in allerijl de wijk naar Amsterdam, waar 't ver zet het hardnekkigst blijken zou. Doch een deel der vergadering bleef en schorste, op Dinsdag, den iö*B Sept., wijselijk alle besluiten, die tegen den Prins genomen waren en noodigden hem uit, zich terstond naar de Besidentie te willen begeven. De Hagenaars hadden de officieele toestemming tot het dragen van oranje niet 66) Toch schijnt hij op datzelfde oogenblü lid te zijnjgeweest van 't Haagsche patriot tenoorpm. Hij toonde toen op 't Smidswater afgewacht. Sedert eenige dagen reeds had den velen er zich mee getooid, tot groote ergernis der patriotten, die het einde van hun heerschappij nabij zagen, maar tot op dezen dag in hun ijver weinig waren ver? flauwd. Nog slechts enkele dagen geleden hadden ze de burgerij door hun stoutheid verbaasd doen staan. In den morgen van den 12*" Sept., toen de Pruisen gereed stonden, de landsgrenzen te over schrijden, hadden ze blijk gegeven, dat 't hun ernst was met de verzekering, het vaderland tegen den overweldiger te zullen verdedigen. Dien morgen dan was 't Haagsch Genootschap van Wapenhandel naar Voorburg vertrokken, om er een tweetal stukken geschut in ontvangst te nemen, die door Woerdensche kanonniers daar gebracht waren. Tegen tien uur was toen de stoet de Wagenbrug overgetrokken. De fanfares schetterden, het tromgeroffel klonk dooi de Wagenstraat, waar tal van nieuwsgierigen waren samengestroomd, om den optocht te kunnen zien. Voor het wachthuis op den hoek van de Keezenpoort (de steeg naast 't TheaterBouwmeester) hield men stand. De stukken werden naar binnen gewerkt en een wacht van dertig manschappen en één officier bleven achter, om voor het kostbare bezit zorg te dragen. Zeker, met 't Haagsche Vrijcorps viel niet te spotten. Nog den 27™ Januari was het geheel opnieuw georganiseerd onder den kolonel-commandant Mr. C. A. Hartman, substituut-griffier van den Hoogen Raad en majoor Mr. H. Parvé, advocaat voor de beide Hoven van Justitie. Het was verdeeld in één grenadier- en vier musketier-compagnieën, waartoe respect, werden verkozen: I A. Harteveld, kapitein ; G. v. d. Eynde, kapitein-luitenant; J. F. van Persyn, P-luitenant; G W. Neuman, 2Muitenant; J. van Rijsen, sergeant; J. Koning, sergeant; II J. Boudewijnse, kapitein; H. v. d. Spek, kapitein-luitenant; Aalberts (Alberts ?) sergeant; Schuy t, sergeant; H. Herkhuyzen, dek-sergeant; lil C. F. Haagen, kapitein ; Ten Haaff, kapitein-luitenant; Renodie, luitenant; H. Stiphout, sergeant; W. J. Rotteveel, sergeant; IV D. de Wit, kapitein; C. Bisschop, kapitein-luitenant; J. Evertsen, luitenant; Van de Laar, vaandrig; C. Mijnlief, sergeant; T. Pikmans, sergeant; Aardfi.nhn.rsr. dek-sergeant: V J. Bossee, kapitein; J. van Nispen, kapitein-luitenant; A. Haak, jr., luitenant; Moet, sergeant; Alferts (Alberts ?), sergeant; H. Fullings jr., adjudant; Verder: H. Fullings Sr., adjudant van de bijlieden en J. Velt, chirurgijn-majoor. Zoo samengesteld had het corps nu sedert eenige maanden zijn gewichtige diensten aan de patriottenpartij bewezen en de Haagsche stadhoudersgezinde burgers in voortdurende onrust gehouden. Maar nu waren de rollen plotseling omgekeerd en was de moed der vrijcorporisten beduidend geslonken. De stad was in rep en roer en vooral de nacht van den 17en op den 18™ was zeer onrustig geweest. De huizen der patriotten hadden 't geducht te ontgelden. Deuren en luiken werden vernield, de ruiten rinkinkten er onophoudelijk en in angstige spanning verbeidde het weldenkende deel der burgerij den morgen. Maar de komende Dinsdag, de 8' Sept., bracht geen rust. In den vroegen morgen overvielen acht man van de Zwitsersche Garde de patriotten wacht in de Keezenpoort, verdreven de dertig bewakers, die eerst nog vergeefsche pogingen hadden aangewend zich te verschuilen, maar 't weldra beter achtten, zich in allerijl in veiligheid te stellen, terwijl de beide stukjes geschut door de gardes in triomf naar den Kneuterdijk werden ge zeuld, waar ze onder bewaking van enkele hunner wapenbroeders achterbleven, om hort daarop naar Bentinck's buitengoed Zorgvliet te worden overgebracht. Ook hierbij was het gebleken, dat de nu zegevierende prinsgezinde partij in haar overwinningsroes geen haar beter was dan de zoolang door haar gesmade patriotten. De commandant Boudewijnse althans werd op een der stukken vastgebonden en deed op die wijze in vrij benepen houding een gang, die hem nog lang zal zijn bijgebleven 87). Onder de uiteengestoven patriotten heerschte een ware paniek. Zij, die in de verloopen dagen op 't kussen zaten of op andere wijze van zich hadden doen spreken, vreesden 't zuur te verantwoorden te zullen hebben, want na maandenlange onderdrukking bleek de partij, die zich nu weer de machtigste voelde, evenmin edelmoedig in haar zegevieren. De sociëteiten van het patriottencorps werden dan ook terstond opgeheven, en dat op niet te ingetogen wijs. De Haagsche courantier Gosse, die niet voor een klein geruchtje ver¬ vaard was en zelf voor krasse maatregelen evenmin terugdeinsde, zegt dan ook zeer luchtigjes, dat ze werden gemoveerd, ,,zooals men dat hier noemt.'' Bij massa's werden nu door de in 't nauw gedreven patriotten de wapens ingeleverd, die terstond naar de „Oprechte Vaderlandsche Sociëteiten" — n.1. de beide in ,,de Gouden Leeuw" in de Hof straat en die op 't Buitenhof, en die, welke in ,,de Drie Haasjes" in 't Hofpoortje 68) was gevestigd — werden overgebracht. En daarna had door tal van vrijwillige krachten een huiszoeking plaats, die weldra in een waar schrikbewind ontaardde. „Men vond bij zommige drie, vier, „vijf snaphanen, pistoolen, sabels, hou„wers en verscheiden moordgeweer, eene „verbazende menigte van scherpe patro„nen, waar van veelen met kleine kogels „of lopers tot 8 of 10 stuks in elke patroon." De woede van de nu weer bovendrijvende partij werd door zulke ontdekkingen nog vergroot en in blinde haat werd alles, wat daartoe ook maar eenigszins dienstbaar kon zijn, voor moordtuig uitgekreten. Zoo haalden W. van Dorssen, David Hilt en Pieter Kosa, die met den onderofficier Le Maitre op onderzoek waren uitgetogen, naar zij beweerden bij Willem Joseph Rotteveel een elftal patronen voor den dag en vonden er verder een massa touwen („steigertouwen en strengen van een paardentuig", verzekerde Rotteveel), die, als zijnde ,,stroppen", werden buitverklaard. En bij zijn naamgenoot Jan Wülems Rotteveel, pompmaker en leidekker op het (Korte) Groenewegje, die met het gewezen exercitiekorps blijkbaar niets te maken had, moesten, ter wille van den verdachten naam, de ruiten nog aanstoot lijden, terwijl aan het huis van den blikslager P. Hanselaar nog ernstige schade werd toegebracht. „Abraham, zoon van Mosis Moresco", had men eveneens allerlei onaangenaamheid berokkend. Op het Buitenhof had men hem, die toch ook zijn gevoelens wilde uiten, de kokarde van den hoed ge- 6") Dit verhaalde men althans in 1795, toen dezelfde stukken weder den patriotten in handen vielen. 08) Het Hofpoortje is sedert jaren verdwenen. Vóór 1860 had de Z.-W.-hoek van 't Buitenhof geen' andere communicatie met de Groenmarkt dan door de vrij drukke Halstraat. In genoemd jaar begon men toen met een doorbraak, later Gravenstraat genoemd. Met 't Achterom bestond in dien hoek een onaanzienlijke verbinding, het Hofpoortje, een steeg, die aan de zijde van het Buitenhof door een poortje was afgesloten en aan de andere zijde, onder een huis door met het Achterom in gemeenschap stond. Tn 1867 en_ '68 werd hier de ruime doorgang gemaakt, die als verlengde van de Kettingstraat werd beschouwd en daarom dien naam verkreeg. Nadat van 1885 tot '87 hier, naar de plannen van den architect Westra, de Passage verrees, had dezo destijds vrijwel afgesloten hoek een geheel nieuw aanzien verkregen rukt, zoorJat hij „weer een had moeten koopen". Ed toch deed men den armen man grievend onrecht, zoo beweerde hij. Was hij niet altijd prinsman geweest' ,,Ik „heb mij opgehouden met het verkoopen „der portretten op plyster van het Door „lugtig Qranje-Huis 69); zoo ben ik eens „half blind geslagen hier in den Haag „en in September 1786 te Leiden vast gebeten, waar van ik agt dagen water en „brood heb moeten eeten". Zoo jammerde de verongelijkte in de Haagsche Courant. Of hij hier geheel oprecht is 1 We weten het niet, doch mogelijk is 't ook, dat hij heeft opgevangen, wat voor anderen was bestemd. Althans inde,,Nieuwe Naamlijst van Keezen en Keezinnen", waarin een opsomming werd gegeven van de leden van het opgeheven patriottencorps, wordt in de Poten een zekere Moresco vermeld, dien men in allesbehalve vleiende termen schilderde. Vooral op het Spui, waar o.a. de gehate drossaart Van der Meer woonde, was 't één ruïne van gebroken ruiten en te water gesmeten meubelen 70) En inmiddels wapperde rustig de Oranjevlag van 't Stadhuis en den St. Jacobstoren en speelde het carillon weder het Wilhelmus. Natuurlijk moest aan de ergerlijke bejegening der patriotten paal en perk worden gesteld. Patrouilles militairen trokken met de veelgesmade schutterij door de stad en zelfs de leden van de „Opregte Vaderlandsche Sociëteit" stelden zich beschikbaar, den moedwil van het grauw tegen te gaan. Maar toen de avond viel, werd het steeds moeilijker, het opgewon den volk te beteugelen en weer rinkinkten de ruiten en werden de meubels bij de vooraanstaande patriotten het huis uitgedragen en op straat gesmeten. De avond van dezen roerigen Dinsdag bracht ook in ander opzicht nieuwe emoties. De Staten van Holland waren den geheelen namiddag vergaderd geweest, maar 't liet zich aanzien, dat de besluiten in geheel anderen geest zouden uitvallen, dan de vroeger genomene. De invloed van de veranderde politieke omstandigheden was bij de leden duidelijk metrkbaar en de vooraanstaande patriottische afgevaardigden hadden zich wijselijk reeds geabsenteerd. Een geheele uittocht had er in den Haag plaats gehad. De Drossaart Van der Meer, die steeds zoo direct met 't volk in aanraking kwam, 69) Reeds in de Haagsche Ct. van 26 Maart '87, toen 't voor de prinsgezinden begon te dagen, werden deze pleisterbeelden geadverteerd door den modelleur Joseph Tomey op de Schedoldoekshaven. 70) Het Spui was toen nog niet gedempt. Met 't Hofspui geschiedde dat eerst in 1860, in 1903 kreeg het overige deel een beurt, tegelijk met Houtmarkt en Nieuwe Haven. had reeds dadelijk de plaat gepoetst, de Fiskaal Luyken had om dezelfde reden zijn voorbeeld gevolgd, waarna de staf van Van der Meer's dienders zich eveneens uit de voeten maakte. De Raadshee ren van den Hoogen Raad Turck en Van Spaan, de laatste vergezeld van zijn vader, den Haagschen predikant, vonden 't evenzeer wenschelijk, het veld te ruimen en deze en dergelijke voorbeelden werk ten zelfs aanstekelijk op De Gyselaar en zijn kornuiten, die eveneens naar Amsterdam uitweken. Zelfs de Raadpensionaris Van Bleyswijk, wiens woning men niet dan met veel moeite tegen overlast had weten te beschermen, was, zoo vertelt Gosse, „wakker bezig geweest om op te pakken", maar de Staten, bang, dat hij zich met de zegels naar Amsterdam zou begeven, lieten hem scherp bewaken. Het is geen wonder, dat een vergade ring, die zoo werd beïnvloed door de volkswoede en waar bovendien de roerige patriottische elementen totaal ontbraken, geheel anders stond tegenover de gebeurtenissen, die de laatste maanden het land zoo sterk hadden beroerd. Tegen den avond werd 't dan ook bekend, dat Edelgrootmogenden hadden besloten: I Zijne Hoogheid uit te noodigen, naar den Haag over te komen. II Hem 't commando over 't Garnizoen in den Haag weder op te dragen. III De „Commissie van Defensie" op te heffen. IV Een deputatie naar den Hertog van Brunswijk af te vaardigen, teneinde hem te verzoeken, geen troepen naar de Residentie te doen doormarcheeren; in deze commissie werden benoemd de Heeren Van Wassenaar tot Wassenaar, en Van der Does, Raad in de vroedschap te Gouda. Ruim elf uur, juist toen de vergadering was geëindigd, werd alarm geslagen en kwam het gansche garnizoen benevens de schutterij onder de wapens, aan welke verzamelde macht terstond voorlezing van het genomen besluit werd gedaan. Woensdag den 19™ was in den Haag de rust nog steeds niet teruggekeerd. Onder voorwendsel van op de wapenvoorraad beslag te willen leggen, drongen nog steeds de zoogenaamde voorstanders eener nieuwe orde van zaken de huizen van hun politieke vijanden binnen, om daar den bewoners allerlei overlast aan te doen, waartegen al spoedig een scherp verbod werd uitgevaardigd, daar de overheid zeimaatregelen had getroffen, om de wape nen te doen ophalen. Krachtdadig zou worden opgetreden, om aan de wanorde een einde te maken. De schutterij, die de wapens had terugge- kregen, bood daartoe de behulpzame hand en Bentinck van Bhoon, die krachtens resolutie van de Staten van Holland van den 19en Sept. werd gemachtigd, om namens Hun Edelgrootmogenden ,,in hoogstdes,,zeiver naam te spreeken en certifieeren, ,,ja op allerley wijze voor de rust te zor,,gen', ofironr «n plundert!)» m «tuiten en ,,desnoods zelfs met geweld te keeren", gaf aan W. N. Maclaine bevel, met zijn onderhebbende manschappen zoo noodig krachtig op te treden. Ook in de naaste omgeving van den Haag was de „gezegende omkeering" tot stand gekomen. Te Rijswijk, waar, zooals we zagen, een exercitiekorps was opgericht, dat reeds korten tijd na zijn ontstaan tot 65 leden was aangegroeid, stoof dit corps als een vlocht patrijzen uiteen, zoodira de nood aan den man kwam. In den vroegen morgen van den 18en nog hadden de heeren Lucas Roelofs met gevangenneming bedreigd en deze had het toen nog wenschelijk geoordeeld, het veld te ruimen en naar den Haag te vluchten. Doch ziende, dat daar de verandering van zaken reeds had plaats gehad en reeds ieder met geweren, ringkragen en trommels beladen naar de Opr. Vad. Soc. trok, verzocht -hij een troep Hagenaars, ook in Rijswijk de omwenteling met hem te proclameeren. De heeren gaven aan zijn verzoek gehoor en deze krachtsontwikkeling bleek voldoende, om ook daar zonder tegenstand op de geweren en verder wapentuig beslag te leggen. De tuinman Ant. v. d. Kan zond het vaandel met de trommen naar de Sociëteit der Oranjemannen, vanwaar dit alles later naar den Haag werd overgebracht. In den morgen van den 19** trokken een vierhonderdtal Haagsche burgers, verge zeld van de beide veroverde stukjes ge schut de Wagenbrug over en de stad uit, om in Delft de omwenteling te bewerken En passant werden te Rijswijk nog eenige huizen van vooraanstaande patriotten ge plunderd. al wist Lucas Roelofs te voorkomen, dat de Katholieke kerk aanstoot leed. Tegen 12 uur ongeveer trokken deze Hagenaars de Haagpoort te Delft, die ze geforceerd hadden, binnen, om ook daar vreeselijk huis te houden en de regeeringsmannen van 't kussen te jagen. Doch Bentinck had weldra ook hier maatregelen genomen en toen de troep Hagenaars weder Rijswijk passeerde, hadden vrijwilligers, onder Guicheret daar reeds voor de ' eiligheid zorg gedragen in vereeniging met de leden der Sociëteit aldaar. Toch konden ze niet voorkomen, dat nog menige ruit daar werd stukgeslagen, tot Burg. en Schepenen van den Haag als am¬ bachtsheer en van Rijswijk de schutterij daar oprichtten en de orde voorgoed kon worden gehandhaafd. Ook het Westland 7l) werd met Haagsche hulp den van de patriottische willekeur verlost, maar Voorburg had blijkbaar geen vreemde inmenging noodig gehad. Nauw was er de tijding van het gebeurde in den Haag doorgedrongen, of de loodgieter W. van Ettinger klauterde op den toren en deed het oranje-blanje-bleu weer vroolijk wapperen, „zoodat het boven den Leeuw uitwaaide", zegt de Voorburgsche politicus Siliakus. Maar de burgers hadden mee^r overtuigende bewijzen, dat de winrd uit een andferen fjTöek- wadicK 'D^n geheelen dag trokken vluchtende benden voetvolk en ruiterij, voornamelijk uit de buurt van Gorinchem, dat ook de onmogelijkheid van verzet tegen de Pruisische troepen had ingezien, het dorp door De Sociëteit werd, na vier weken gesloten te zijn geweest, weer met enthousiasme door de Voorburgers geopend en de patriotten ondergingen hetzelfde lot, dat in de bange dagen van den 19"" en den 20*11 Aug. hun prinsgezinden broederen was bereid. Allen werden ze ontwapend, doch eenigen wisten dezen smaad te ontgaan, door zich bij de vloek tende militairen aan te sluiten en binnen Amsterdam een goed heenkomen te zoeken. Toen dan ook in den nacht van den 18™ op den 19en Sept. eenige gewapende Hagenaars zich te Voorburg vervoegden, om daar een nieuwe maatschappij te scheppen, vonden zij er de zaak reeds in 't reine. En Zelfs maakten de Voorburgers zich verdienstelijk, door den volgen den dag een bezoek te brengen aan de dorpen Veur en Leidschendam, waar door de aanhoudende pogingen van den reeds genoemden Prijn een actief burgercorps was gevormd. En ze mochten hun pogen met den besten uitslag bekroond zien : een menigte kruit en scherpe patronen, geweren, een trommel, het vaandel en zelf s een tweetal kanonnetjes, die aan den komman dant persoonlijk hadden toebehoord, werden in triomf het dorp binnengebracht. Zelfs Voorschoten, Zoetermeer en Nootdorp kregen een beurt in de algemeene 71) Denzelfden dag, dat te den Haag de Oranjevlag van den -toren wapperde, werd ook m Loosduinen (des avonds) het patriottencorps ontwapend. De volgende dagen trokken de dorpelingen met eenige Haagsche dragonders naar Wateringen, Kwintsbeul, Poeldijk, Naaldwijk en Monster, om ook daar de wapens op te halen. En zelfs werd te Loosduinen opgericht een „Wachthebbende Burgercompagnie" van 70 man, waarvan Ph. Schneyder tot kapitein, Adrianus v. d. Gaag tot kapt.-luitenant en Hermanus van Warmenhoven en A. Westmsas tot luitenants werden verkozen, terwijl Pieter Bal als secretaris optrad. ,,Ik brouwde in 't eerst veel kwaad aan Vorst en Vaderland. „Dit bracht mijn wroegend hart in vreeze en veel berouwen; ,,De Fransche Hop en Gist wierp ik geheel aan kant: ,,'k Wil liever aan het IJ nu Amstelbieren brouwen". Ook de andere steden hadden geen bezwaar kunnen maken, hun patriottische leden aan den partijgeest op te offeren. Zelfs Amsterdam had zich niet verzet. Nadat den 7*" en 8*° Oct. de oude regeering er weder op 't kussen was gekomen en den 11" de Prins (namens de stad) in zijn oude waardigheden was hersteld, bleek alle verzet gebroken De patriotten, die daar binnen de stad en in de omgelegen schansen waren ge Icgerd geweest, zochten een goed heenkomen, voor zoover ze althans niet in Pruisische handen vielen. Eenige honderden waaronder te hulp gesnelde Franschen. verscheidene Zwollenaars en eenigen uit Utrecht en den Haag, werden naar We iel overgebracht, van waar ze later evenwel op verzoek van de Prinses werden vrijgelaten. Onder deze Hagenaars bleek te zijn een destijds welbekende persoonlijkheid, dc dikke wijnkooper Fullings, wonende op de Kalvermarkt, 73) van wien men een derge lijke houding al zeer slecht kon verdra gen, omdat, naar men wilde, eenige jareo geleden zijn zoon door 's Prinsen tusschenkomst van de galg gered was. Onze wijn kooper zal echter zijn positie vrij benepen hebben gevonden, toen een Duitsch huzaar, die in last had: „die Patrio ten zu „prügeln, wenn sie nicht hüpsch in Glie„dern marchirten" en die blijkbaar reeds eerder tot eenigen spoed had aangezet plotseling uitriep: „so will ich denn ein„mal eine Probe nehmen" en den „alter Schwindhund" met 't plat van zijn sabel eenige ferme klappen toediende. In den Haag werd inmiddels de restauratie voortgezet. De oude griffier Fagel, die reeds zestig jaar zijn diensten aan den lande had bewezen en in 1766 zijn zoon Francois als adjunct zich zag ter zijde gesteld (deze stierf in '73), verzocht nu, in plaats van den overledene hem zijn kleinzoon en naamgenoot Hendrik als zoodanig te willen toevoegen. En het geschiedde al- 73) ln do meermalen aangehaalde naamlijkl van leden van 't patriottencorps en de naamlijst van .,Keezen en Keezinnen" vindt men in de Poten een zekere ..H. Fullings, zoon rau Jan de Brandenburger, Wijnkooper r" waarschijnlijk dezelfde, alt men bedenkt, da! woonhuis en pakhui» aan Poten en Kalvermarkt helend kunnen zijn geweest. Alt don» trices vinden we daar opgegeven de dame* O O. en P. P. FullingF, blijkbaar du» een tterkpatripttisclu! familie, zoo! Men ziet het, wel was de macht in den staat in andere handen gekomen, doch het oude régime duurde voort, de oude gebruiken bleven gehandhaafd en nóch de Prins, nóch de nieuwe regenten hadden eenig begrip van de ideën, die er leefden onder het volk en die den stoot hadden gegeven tot de gebeurtenissen van '85 en '87 — of ze sloten hun oogen voor de teekenen van den nieuweren tijd met de hun eigen hardnekkigheid. De dagen waren voorbij, dat de menigte van oordeel was. dat, wat de „heeren" gingen wijzen, het volk wel prijzen moest. En toch durfde de Haagsche Ct. nog melding maken van het feit, dat „Meer dan een eeuw rolde in de Kreitz der Eeuwen voort, ,.Sints 't Ampt van 's Lands Griffier in Fagels stamhuis bloeide". Het blijkt, dat het stedelijk bestuur van den Haag nogal genade had kunnen vin den in de oogen van den Stadhouder, althans wanneer we nagaan, hoe 't bestuur in Nov. '86 was samengesteld, zien we zoo goed als geen verschil met de magistraat, die na St.-Catharina (25 jNov.) 1787 op 't kussen zat. Nov. 1786. Nov. 1787. Burgemeesters: Mr. Johan Patijn id. Mr. Jan Slicher. id. Mr. Govert Fr. van Slingelandt. id. Schepenen: Mr. Adriaan v. d. Goes. id. Mr. Abraham van Neck. id. Mr. Pieter v. d. Poel Mr. Joh. van Hees (overleden). van Berkel en Bodenrijs. Mr. Paulus Beelaerta id. Mr. Willem 't Hoen. id. Mr. D. v. d. Burch van Spieringshoek. id. Voor Scheveningen: Boudewijn de Wit. Willem Hoogenraad. De lijst was du3 vrijwel gelijk gebleven. Toch was nog eenige verandering gekomen door de aanstelling van Willem Bentinck van Rhoon tot Baljuw van den Haag, weUre post den 31*" Maart reeds was opengevallen door het overlijden van Van der Does. Eerst den 29*" Sept. werd hierin voorzien en het schijnt, dat de Hagenaars die benoeming met vreugde begroetten Zooveel is zeker, dat het bij de laatste troebelen was gebleken, dat denieuweBaljuw veel invloed bij 't volk bezat en een zekere J. B. Vincent, die zich geroepen voelde, om in poëzie aan zijn vreugde lucht te geven, roemt althans zijn „schran derheid en zeden", zijn „ridderlijke deugd" en geeft hoog op van zijn mild heid voor den arme. Maar waar op 't veld van staatkunde de lastige anti-stadhouderlijke elementen waren uitgestooten en velen, die eenigszins naar de meeningen der onderdrukte partij overhelden, zich wel wachtten, hun ideeën ten beste te geven en alzoo aan de groene tafel de hartstochten tot rust waren gekomen, was dit niet het geval onder de breede massa, die van verre toezag, wat achter de raadsheerlijke deuren voor viel.. De man van de straat voelde nog steeds ziin ouden wrok ten opzichte v*n den politieken tegenstander en ondanks de reeds aangehaalde prinselijke publicaties van den 20*" Sept. en den 2" Oct. bleef 't nog onrustig.. Den 8*n Oct. bijv., nadat de predikant daags te voren van den kansel de vredelievendheid en de rust van de inwoners van Voorburg had geroemd, kwamen een zes- of zevental Hagenaars een bezoek aan dat dorp brengen, maakten er goede sier in de herberg ,,De Zwaan" en kregen daar al vrij spoedig hoogloopende ruzie met een zekeren Antonie Evertse, die met de Hagenaars korte metten maakte. Een van hen was terstond dood, een paar anderen liepen meer of minder ernstige kwetsuren op. Hee! Voorburg was in rep en roer, zelfs sloegen srmmigen tot plundering over en de rust was niet eerder hersteld, vóór de Prins een afdeeling ruiterij onder Van Lijnden van Hoevelaken had afgezonden, om desnoods met geweld aan de herrie een einde te maken. Hoe 't den dader verging is ons niet gebleken. Mogelijk houdt 't feit verband met een strafoefening in den Haag in den morgen van den 19** October '87, toen een soldaat van de Hollandsche Garde, die „enkel uit parfcijzugt" zijn prinsgezinden makker had gedood, op het Malieveld werd opgehangen. Na de executie werd des namiddags het lijk van daar naar het galgeveld vervoerd, „daar „hij aan dezelfde galge gehangen werd, „welke ruim twee jaaren geleden voor „eenen ongelukkigen yveraar voor het „Oranjehuis werd opgerigt." Verschillende omstandigheden werkten er toe mee, dat de partijhaat nog steeds werd gevoed. In den Haag verscheen toen de reeds meermalen vermelde „Nieuwe Naamlijst der notabele en veel vermogende Keezen en Keezinnen", blijkbaar met het doel, de daarin genoemden onaangenaam te zijn. Maar niet het minst geschiedde dit door de oude rumoermakers, die thans óf werden ontslagen uit de gevangenis, waarin ze tengevolge van hun euveldaden waren opgeborgen, óf uit het buitenland zich weder in de stad hunner inwoning waagden, nu de hun vijandige regeering had uitgediend. Het plakkaat van amnestie van den 27*" September, dat velen weder in de maatschappij deed terugkeeren, gold — zoo verklaarde het Hof op uitdrukkelijk verzoek van haar advokaten Bilderdijk en Van der Linden — niet in dien zin voor Cath. Mulder (alias Kaat Mossel), zoodat „uit het gebruik maken „van de relaxatie uit hoofde der Amnes,,tie geene consequentie zal worden getrokken, alsof de suppliante zoude schul„dig staan aan de haar te last gelegde „misbedrijven" (Arrest 3 Oct. '87). Ook de bekende pruikemaker Mourand was weder in vollen luister in de Residentie teruggekeerd. In den namiddag van den 29*" Sept. kwam hij in een met vier paarden bespannen rijtuig, waarin ook zijn vrouw en eenige zijner vrienden hadden plaats genomen, van Gouda terug. De herriemakers Hess en Bauer zagen tevens hun ballingschap geëindigd en de Hofstad genoot ook weer van hun werkzaamheid. Of den Haag daaraan gewonnen hadt De naam van beiden was indertijd nogal eens in minder eervolle combinaties genoemd en — hadden ze toen meermalen harde noten te kraken nekregen van hun pattriottische tegenstanders — nu kregen beiden, zooals we weldra zullen zien, 't al spoedig te kwaad met eigen geestverwanten. Den 26on Sept., toen 't Hof wederom in den Haag gevestigd en de oude regeering weder hersteld was, gevoelden de oranjeVrienden zich gedrongen, om door een maaltijd te demonstreeren, hoezeer ze zich weer met den nieuwen toestand van zaken in hun element gevoelden, een eigenaardig zielkundig proces — onze regentenstukken leggen daarvan getuigenis af — dat men in dien tijd, maar ook in vroeger dagen herhaaldelijk bij de bestuursfunctionna-rissen kon waarnemen en dat bij den oud-Hollandschen regent een innige samenhang verried tusschen de hoogere gevoelsindrukken en de werkzaamheid van zijn maag. Verscheidene magistraten, officieren, talrijke leden van de hooge staatscollegiën, ambtenaren, enz hadden daartoe bijgedragen. Men voelde er zich recht vertrouwelijk bijeen, want verdachte creaturen waren natuurlijk óf niet genoodigd óf uit eigen beweging thuis gebleven.. De Thesaurier Wijkerheldt Bisdom en de Secretaris van den Raad van State Mollerus ontbraken er, evenals Van Wassenaar Starrenburg, terwijl Generaal-majoor Van Kretschmar, gewezen commandant van 't Haagsche garnizoen (sedert de schorsing van den Prins), geen invitatie ontvangen had. Ruim 120 personen waren in de groote zaal van den Doelen bijeengekomen en ze vermaakten er zich blijkbaar uitnemend. Het Wilhelmus werd herhaaldelijk aangeheven, de vreugde werd algemeen, waarschijnlijk ook door den invloed van de vele „gezondheden", die telkens en telkens weer werden ingesteld. Maaltijden behoorden nu eenmaal bij de restauratie. Een maand later, den 29en Oct. werd er door de prinselijke familie een souper gegeven op 't Oude Hof in 't Noordeinde, waartoe het oude, min of meer verwaarloosde gebouw prachtig was versierd en schitterend geïllumineerd. Er v/as daartoe dan ook alle aanleiding; de Hertog van Brunswijk had in den Haag zijn intrede gedaan en de Stadhouderlijke familie wist, wat ze aan dien veldheer verplicht was. Nog demzelfden avond evenwel vertrok de Hertog weer naar zijn hoofdkwartier te Amsterdam, om echter reeds den 12en Nov. weder in den Haag terug te zijn, waar hij gedurende één dag zijn intrek nam in het destijds aanzienlijke Hotel „Maréchal de Turenne" (thans dépendance van de Gemeente-secretarie aan de K. Houtstraat.) Het schijnt, dat kort daarop ook het minder op den voorgrond tredende publiek zich gedrongen voelde, in dezen het voorbeeld, door de „heeren" gegeven, na te volgen. Maar al spoedig bleek het, dat ook daarbij de vreugde niet onvermengd was. De bekende J. D. Hess werd althans reeds kort daarna beticht, zekere penningen, door verschillende personen als bijdrage voor 'n maaltijd aan hem ter hand gesteld, onder zich te hebben gehouden, waarom J. H. Reys, L. Temminck, J. Beglinger, J. H. Clements, P. L. de Meyer, J. Sloot en J. Delruel in de Haagsche Ct. van den 26en November aan belanghebbenden verzochten, daarvan aan hen opgave te willen doen, wat een woedende advertentie van Hess weder uitlokte. Waar den Haag zulke elementen, van elders inderhaast weder overgekomen, weer herbergen mocht, was het inderdaad geen wonder, dat de partijhaat vooralsnog niet luwde. Einde October, toen de Haagsche bakker Gerard Vogel in de Hoogstraat zijn waar bij 't publiek aanbeval, vond hij 't noodig te verklaren, dat hij was: „Lit van de Opregte Vaderlandsche Sociëteit". Dergelijke mededeelingen wijzen nog steeds op 't gespannene der verhouding, en wij kunnen ons voorstellen, hoe daarvan de pamflettisten profiteerden. In de Haagsche Courant van den 26en Oct. althans zien we de toen pas verschenen • „Nieuwe Naamlijst der Notabele en veel vermogende Keezen en Keezinnen van het Illustre Corps van Wapenhandel" — na tuurlijk naamloos — weder geannonceerd De verspreiding van dit pamfletje, dat van tal van venijnige opmerkingen was voorzien, bracht schrik en onrust bij tal van de op deze wijze gesignaleerden. We laten in het midden, of de lijst werkelijk geloofwaardig was, doch — het regende protesten van alle kanten. Joh. Gaillard boekdrukker in de Venestraat; Pieter de Mey, klerk ter financie van Holland en wonende op 't Smidswater; Notaris A. van Beek op 't Spui, J. van Meekeren, Koekbakker in de Venestraat, waar de Witte Olifant uithing; Emanuel Hermans en tal van anderen beweerden öf nooit lid geweest te zijn, óf reeds sedert lang te hebben bedankt. Ja, zelfs waren er, die in deerniswaardigen ootmoed te kennen gaven, dat ze omtrent het karakter van het Exercitiekorps ten eenenmale on kundig waren, dat ze „verleid" waren en hun eerst nu duidelijk was geworden, wel ke de intentiën van het corps waren. 7i) Nog op het einde van het jaar was de geest van verbittering tegen andersdenkenden niet geweken en de predikant Joh. Heringa, die zich met Ds. Wigbold Muilman als patriot nogal gehaat had gemaakt, verzocht zelfs aan Hof en Magistraat, „zijn Huis en Goederen te re „men in derzelver bijzondere protectie" zoodat beide colleges den 21,B Dec. dan ook ten ernstigste tegen verdere verstoring der rust waarschuwden. Het schijnt evenwel, dat deze publicatie niet veel indruk maakte. Op Zondag den 30en Dec. althans was 't roerig. Toen Ds. Heringa des morgens in de Kloosterkerk den dieast leidde, liep alles nogal goed van stapol, maar toen zijn ambtgenoot Muilman des middags in de Nieuwe Kerk op 't Spui den kansel betrad, was 't al dadelijk een herrie van belang. Het schijnt, dat dominé het lawaai trachtte te overschreeuwen, maar in den ongel ijken kamp schoten zijn krachter te kort: men hoorde niets. De dienst werd daarom geëindigd en de menigte vertrok, maar bleef op en bij de Spuibrug samenscholen. Weldra was de onderschout met zijn dienaars present, maar ondanks alle inspanning gelukte het hun niet, den predikant op zijn weg naar huis voor onaangenaamheden te behoeden. Een joelende menigte trok hem achterna en sarrend klonk het telkens en telkens weer : „Kees, de Hal uit!", een deun, die herhaaldelijk in den Haag in deze woelige dagen werd gehoord. Het blijkt ook, dat de vernieling van de goederen der patriotten nogal belangrijk moet geweest zijn. Van onverdachte zijde wordt het feit van de massa's ingeworpen ruiten erkend, als Gosse in zijn blad opmerkt, dat de patriotten zich bij de Keirstcollecte van geven onthielden, 7*) Een daad van practisch beleid was de opheffincr van de beide wapencorpsen begin I Nov. '37. haar zij voorgaven „om hun ruiten te laten maken". Maar ondanks deze schade, — Gosse beweert, dat Van Bleyswijk andere jaren ƒ 600 in 't kerkezakje stortte — was de collecte, die 't vorige jaar ƒ 9730 had opgebracht, tot ƒ 10.156 gestegen. Hóf in vloed en zullen daaraan zeker niet vreemd zijn geweest. Het is als een verkwikking, wanneer te midden van al de uitingen van verdeeld beid en burgerhaat eens een andere toon weerklinkt. Dat was 't geval, toen bijv. den 28on November de verjaardag van de jonge Prinses Frederioa Louisa Wilhelmina werd herdacht. Er zat enthousiasme in die feesten, zoo 't schijnt en zij, die tot heden zich verre gehouden hadden van een keus voor of tegen Oranje, waren door hun ingenomenheid met de teruggekeerde rust, zij het ook schuchter, verlokt om zich te scharen onder de vanen van hen, die de nieuwe kalmte hadden weten te bewerken. De vredesstemming begon in den Haag althans te ontwaken. 75) Wel moest de bekende patriot uit later dagen, Pieter Paulus, Fiscaal ter Admiraliteit van de Maze, bij besluit van den 6en Feb. provisioneel door Hoogmogenden in de waarneming zijner betrekking worden geschorst (definitief ontslagen den 26™ April) wegens zijn inmenging in de Woerdensche aangelegen heid, wel moesten nog Fijnje en tal van zijn Délftsche confraters voor 't Hof worden gedaagd — ze zaten reeds lang in veiligheid te Birussel of Parijs — en werden nog verschillende teekenaars van rekesten, die een voorname rol daarbij hadden gespeeld, voor de Haagsche Schepenen ontboden, maar het was evenmin een geheim, dat een „algemeene" amnestie — evenwel met de noodige uitzonderingen — reeds overwogen werd, zoodat dit plakkaat, den 15en Feb. gearresteerd, dan ook reeds spoedig werd afgekondigd. En onderwijl nu Van de Spiegel met groote toewijding, maar met geringe medewerking van de zijde der verschillende provinciën de zaak van 't inwendig bestuur trachtte te regelen, in de totaal verwarde en verwaarloosde defensie beproefde orde te scheppen en in den deerlijken staat van 's lands financiën trachtte te voorzien, bovendien beproefde de verhouding met de beide buitenlandsche vrienden te bevestigen, zonder hun al te veel overwicht op den loop onzer aangelegenheden te verschaffan, marcheerden de zaken — voorzoover het volk die waarnam — weer' als voorheen. 75) üp tal van plaatsen, waar de magistraat nog niet was veranderd, bleef 't noe lang bi; 't oude. Zoo hooren we nog langen tijd geruchten van de willekeur der patriotten in Alkmaar, Groningen, etc. Den 8on Maart zou de verjaardag van den Stadhouder luisterrijk worden gevierd. Dagen te voren reeds had men de uitgebreidste toebereidselen gemaakt. Eerepoorten, naalden en piramiden waren er in grooten getale, een tijdgenoot schat ze op „omtrent honderd", waaronder de prachtige obelisk op 't Buitenhof, zelf 50 voet hoog en geplaatst bovendien op een verhoogd platform, waarop des avonds het vuurwerk zou worden afgestoken, wel een eerste plaats innam. Op 't Spui bij de Kapelsbrug overspande een triomfboog het geheele vaarwater: het gevaarte had dan ook afmetingen van 50 bij 40 voet. De Prinsegracht, de „Bokkelstraat", Wagenstraat, Dunne Bierkade, Spuistraat, Groenmarkt, Noordeinde, Voorhout, Tournooiveld, Plein en Bleyenburg waren alle van dergelijke getimmerten voorzien, terwijl ook de Kanongieter Maritz vóór op 't Smidswater een eerepoort had doen verrijzen. Het was overdruk in de straten en zelfs had men voor den avond van de illuminatie maatregelen voor het verkeer moeten nemen, om verstoppingen in dé nauwe Haagsche straten te voorkomen. Rijtuigen mochten de Venestraat slechts van de zijde van de Groenmarkt, - den Hofsingel alleen vam de zijde van 't Buitenhof, de Nobelstnaat alleen van uit de Papestraat, het Achterom in 't geheel niet passeeren. Op Spui en Prinsegracht werd de passage — komende uit het centrum der stad' — steeds naar rechts geleid, waardoor een fraai en onbelemmerd gezicht werd' verschaft op de eerebogen, die over het water waren aangebracht. Des morgens half negen stonden de Guardes du Corps in hun nieuwe uniformen, rood laken met blauwe kleppen, opslagen en kragen, rijk met goud gemonteerd, met geel onderpak, geel-fluweelen-met goud gestikte bandeliers, op 't Buitenhof opgesteld, waar de Prins zijn manschappen monsterde, om zich kort daarna naar 't Plein te begeven, waar de parade den Stadhouder wachtte. Des namiddags vervoegden zich ten hove (Noordeinde) de gezanten en andere hoogere autoriteiten, terwijl des avonds cour werd gehouden. Tegen acht uur begon de illuminatie, die, daar de wind geheel was gaan liggen, uitnemend van stapel liep. Ook het vuurwerk, dat een uur later op 't Buitenhof werd ontstoken, kon daardoor uitmuntend tot zijn recht komen. Tegen tien uur verliet het stadhouderlijk gezin het Oude Hof, om de versieringen in oogenschouw te nemen. Tal van rijtuigen sloten zich bij den stoet aan en dank zij de uitnemende verkeersmaatregelen kon later worden getuigd, dat geen ongelukken waren voorgekomen. Den volgenden dag, des Zondags, werd de avonddienst, geleid door Ds. v. d. Heyde, den oudsten leeraar, door den Stadhouder bijgewoond, die 't zeker op prijs zal hebben gesteld, dat ter eere van zijn veertigsten verjaardag een vol orchest het gezang begeleidde. Maar ook buiten de stad was men niet achtergebleven. In Voorburg had men blijkbaar de goede gedachte gehad, de voormannen der prinsgezinde partij, die in de bewegingen van de laatste maanden een leidende rol hadden vervuld, op den achtergrond te laten. Een drietal, dat minder sterk naar voren was getreden, scheen zich nu met de leiding te hebben belast, n.1. A. van Setten, C. Munts en H. de Gruyter. De eerste was zelfs geen lid geweest van de „Oprechte Vaderlandsche Sociëteit" aldaar (wel een zekere Leendert van Setten, die evenwel in Dec. '67 bedankte) en Munts komt evenmin op de ledenlijst voor (wèl de schilder Jac. Munts.) De derde van het drietal, de timmerman-diaken De Gruyter hield zich, in plaats van met partijruzies, blijkbaar liever bezig met handige speculaties 76), om, nu de rust weer zegevierde en het gevaar was geweken, zijn krachten aan de Voorburgsche feesten te wijden. Dit drietal had den rechten toon weten aan te slaan, om voldoende gelden bijeen te brengen. Tegenover het Rechthuis stond een fraaie, 28 voet breede eerepoort, die de geheele straat besloeg. Het geheel was uitgevoerd in de „Toskaansche order", zegt onze berichtgever, had een wijde middelpoort en ter weerszijden een smaller doorgang. Het frontispice vertoonde een geschilderde eerezuil, door licht omstraald. Daaronder zag men boven de middelpoort twee transparanten met de wapens van 't Stadhouderlijk paar, even lager, boven de zijpoortjes, de wapens van Delft en Voorburg. De welwillende zorg van den predikant had de poort van eenige onontbeerlijke Latijnsche spreuken voorzien. „Tandem bona causa triumphat." (Eindelijk overwint de goede zaak), Deus Nobis ha.ec tempora fecit" (God heeft deze tijden geschapen) las men aan de eene zijde in 't fries en de andere kant vertoonde 76) Wij vonden daarvan eenige staaltjes. Zoo ging de buitenplaats „Het Groote Loo" (behalve de Loolaan), in 1748 voor ƒ 60.000 door Stadh. Willem IV aangekocht, in 1786 over in handen van een combinatie, n.1. den metselaar Joh. Donker uit den Haag. den timmerman Hermanus Bork en Hendrik de Gruyter voor ƒ 12.550. Een jaar later deed de eerste tegen een schadevergoeding van ƒ 900 zijn portie over, waarna het lusthuis werd gesloopt eni 't land tot wei- en teelland werd aangelegd, dat de beide eigenaars in 1799 en 1804 weer van de hand deden. (Zie A. W. de Vink. H J 1903, bl. 358 en Knuttel 21889). de woorden: „Patribus Patriae defer Honorem" (Eert de overheid) en „Pax optima rerum" (Vrede is het best), terwijl de stralende eerzuil was omkranst door de spreuk „Post Nubila Phoebus" (Na regen komt zonneschijn.). Ook de Sociëteit van het dorp had zich natuurlijk niet onbetuigd gelaten. De deur wias al weer van een eerepoort voorzien, die tal van symbolen vertoonde op de gelukkige herstelling en waarboven een handig poëet de woorden had doen aanbrengen : „God zij gedankt en hoog geëerd, „De Prins Verjaard en Triumpheerd!" Het ligt. voor de hand, dat deze feestelijkheden een uiting waren van oprechte blijdscnap over de teruggekeerde rust. Meer en meer verdween alles, wat aan de oude troebelen herinnerde en de laatste dagen van April vertrokken de laatste Pruisische troepen, om den 6™ of den 7eu Mei de landsgrenzen te overschrijden. Inmiddels hadden de onderhandelingen met Pruisen en Engeland tot eenig resultaat geleid. Den 15™ April 1788 was een defensieve alliantie met Pruisen gesloten, waarbij art. 9 het voortbestaan van het erfstadhouderschap in de Nederlanden waarborgde, zooals art. 3 van de door Harris' bemiddeling gesloten overeenkomst met Engeland eveneens bedoelde. Den 30en Mei hadden Van Heeckeren van Zuyderas e. a. van Hoogmogenden de opdracht ontvangen, te onderzoeken, „op „wat wijze een Acte van gemeenschappe„lyke verbintenis tusschen de respectieve „Provintiën tot mutueele guairantie van „liet Erf-Stadhouderschap, Capitein- en „Admiraal-Generaalschap, niet alleen als „een essentieel deel van de Constitutie „en Regeeriagsvorm van elke Provintie, „maar ook als een Grondwet in de zeeven „Vereenigde Provintiën, welke volgens de „Unie van Utrecht één lichaam van Staat „uitmaaken, zal worden aangegaan." Spoedig hadden de heeren zich van hun taak gekweten en in overeenstemming met het rapport verklaarden Hun Hoogmogenden, „dat zij het Erf-Stadhouder-, Capi„tein- en Admiraal-Generaalschap met alle „de,regten en Preëminentiën daar aan ver„knogt, zoo en op dien voet als hetzelve „is opgedragen en door den tegenwoordi„gen Heer Erf-Stadhouder in den Jaare „1766 aanvaard, houden en Considereeren „voor een essentieel gedeelte van haare „Constitutie en Regeeringsvorm en het„zelve als een Grondwet van Staat onderging Bondgenootschappelijk aan malka-n„der garandeeren." Den 4en Juli 1788 werd deze acte door de onderteekonaars namens de verschillende provincieën, n.1. door A. R. van Heeckeren van Zuyderas, W. F. H. van Wagenstraat. PaviljoensScheurleer, gr a c h t. Uuygens. W. Mond. Sehimnielpeii niiig. Ii. Buné. A. Haak Sr. ,T. Montezaan. A. J de Roy. P, Urbanus. iibo.it. Van Everen. E. Bartels. Z u i d w a 1. 1 J. ïkmans. v , ï. Si WefWrnondt. Van Wijck. Van der Valk. Alsché. Wed- van Heymngen Var.Cleeff. gXn (Bietstraat). D. de Wit „ B ]Lf * k a **■ P. C. Haagen. g- en C. Duynste*.. J. T. Koning. Duyffhuys. J. Heubens. H- Boelaart. H. Saris Sr. H. v. d. Spek. G. W. v. d. Sluys. „ Zieken. O. Schlieck. Hascmond. P. Mulder. Kersbergen. .1. van Spaan. Maketros. J. W. Surmond. Uileboomen en Gieove. NieuweHaven. Kok van Delft. q Theunissen. Van Os. p Heynsius. H o o g e z a n d. j Van Rysen. Werdenier. N Rotteveel. Berebach j. Alberts. L Margadant. j van Drunik. Ebbendorp. Jan en Jac. v. d. Driessen. Laan. Brouwers- J. v. d. Valk. gracht, p. en W. v. d. Loos. Abras. Lanjou. Roos. Trosselenburg. Box. Boogman. Meyer. Zijnen Heemstee. Louers Lazarus. Heemskerk. Beestenmarkt. Van Loenen. A. v. d. Haar. B.vp. P. W. v. d. Aa. S. H. Rytenbach. L. v. d. Veen. Kok. Kuygens. Nol, Bakker. Boekhorst- fj™- «• straat. Holst Van der Motten. » Rafael. Wed. de Hey. De Koning. Van Maanen. Korte HoutBoudewij nsen. straat. J. Alfcr'ti. Van Kuyk. H. Buising. Bordas. P. Helling. Corput. J. P. v. d. Zaag. De Thune. Coster. Pluweelen Herderinne- Burgwal. straat. Logement van de Drie Wyarden. Steden. Kramp. Lange VoorHerderstraat, hout. J. de Groot Azn. J. de Waal. Groenmarkt. g j] de K 1 o o s\ erzevelt. terkerk. G. C. ten Haatr. ,, . TT ■ Van Daalen. °- A- Hartman. Van Son Hz. Smidswater. Sas (in de 3 Harings). Monnier. Nieuwe Mol- Kruiff. straat. H. en K. EykelenFrees. boom. Hulscher. F. Stiphoud. A. Ruichaver. Bruyn. Beuckers. Heerenstraat Vogelesang. etc. M. Drieskens. Ruigrok. A. van Kervel. Tysen. J. Vroeg. Rocdig. Van der Hey. Mayet (Koediefstr.) Bleyenburg. Landgraven (id.) Juffr. ter Maaten. Dibon (id.) Juffr. v. cl. Baak. Laan en Jan Juffr. de Fooy. Hendrikstr. Vrijmoed )Casuari- Reyndering. straat(. Wed. Boelaart. Hoogstraat. Loevenich. A. Clement. a „x. ï j. Parvé ochoolstraat. G. van IJseldijk. L. Arnold. P. G. Timmermans. R aa ™P.l,e' etc- M. H. van Son. Cornelis Munhef. J. André. Pijpers. P a p e s t r a a t. {; vaf Overzij H. H. van Drecht. Jan de Jong..(RijsienJ. Bisschop. „ brijstraat). J. Velt. Kortstraat, j' A van Niel Achterom, etc. P'. L. Bisschop. Van Rheenen. (Driehoekjes). Van der Veer. Schippers (id.) Teppers. J. Scheffers (id.) J- v: d- Voort. A. Harteveld. Weylers (knoop- Vinkenburg. .„ , maker). De Mol. Weylers (kleermaker). Torenstraat. Reyndering. A v d Berg van Paasschen. M o 1 e n s t r a a t. Van Raden p- Rademakers. Teunissen, Bakker. Straatman (Kalver- Van Baaien (over „ „ „, markt). de brug). H. Fullings. S. Boelaart (Grutter). Paddemoes. Van Diest. A. Renodie. Zuiling straat, £• Amerom. Bijsterveld. £• Roewaldt. De Leeuw. £. v. d Berg. Westeinde en vèlUwèt* Beekman. Van ThleL Driessen. „L a n g e g r a c h t. Meurs. Rotteveel. Groenemeyer. G. Wilthagen, Van Cleeff. Delbroek. Van Son. Margadant. Tromp. Nieuwhout. P. Vrijman. Van den Berg. W. v. d. Valk Kranestraat. (Vleerstraat). A. de Ruyter. Geertsema (id.) Berkhout. Rechteren (id.. Van den Broek. 3 Huizen). Uytenhout. Örons (Slop van de Van Arom. drie Boeren). Alebert. Oldenaerden (id.) Van Beek. De Moet (Lorrestr.) De Haan. Ziehier de lijst zonder eenige commentaar. Is ze opgesteld met eenige overdrijving? We gelooven het niet, reedB hlierom, wijl tijd- en stadgenooten terstond dien toeleg zouden bemerken. Doch het door mij geraadpleegde exemplaar vertoont bovendien van de hand van een tijdgenoot eenige toevoegingen, onduidelijk en moeilijk leesbaar (P. van Sijn, Van Laar, apotheker, Persijn, Van Brakel en vele anderen), waaruit we mogen besluiten, dat het aantal geplunderde huizen eerder te sober dan te ruim is aangegeven. i