s WILLEM MENGELBERG WILLEM MENGELBERG 1895—1920 'S GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1920 WILLEM MENGELBERG 'S GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1920 INHOUD Inleiding IX Kunstenaar en Gemeenschap 3 De Dirigent *3 Arbeid en Resultaat 01 Paedagoog en Pianist 89 Mahler-Vertolkingen io7 Invloed in het Buitenland 119 Verhouding tot Schilderkunst en Wetenschap 129 Persoonlijke Herinneringen 157 Karakteristieken 203 Impressies 211 Opdrachten 225 Daden en Cijfers H7 Register 285 In deze tijden van maatschappelijke en artistieke vervormingen is het verlangen naar geestelijke leiders, die zich boven de voorbijgaande groepeeringen verheffen kunnen, vooral onder de jongeren, grooter dan ooit. Zij weten velen van hun genooten meegesleurd door den tijdstroom en zien opstandigheid vervangen door oproerigheid. Tegenover de steeds wisselende emoties hebben zij behoefte aan een duurzame macht, waarnaar hun leven zich kan richten. Nederland mag zich gelukkig achten, ook onder de musici een dergelijk leider te bezitten. Dit is, zeker in ons land, een zeldzaam feit. Wij hebben voortreffelijke musici en componisten gehad, maar tot dusverre is er in Nederland geen figuur geweest, die de muziekbeoefening gemaakt heeft tot een bestanddeel van ons geestelijk en maatschappelijk leven. Willem Mengelberg is de eerste Nederlandsche musicus, die dit bereikt heeft. Welke kracht dit vereischte, kan men beseffen, wanneer men onze muzikale cultuur vergelijkt, eenerzijds met die van 30 jaren geleden, anderzijds met het tegenwoordig muziekleven in de overige beschaafde naties. Deze hervorming, eenig in haar soort, heeft Mengelberg gedurende de 25 jaren, waarin hij het Amsterdamsen orkest leidde, tot stand gebracht. Aanleg en omstandigheden werkten mee, om een dergelijk resultaat te bereiken. Opgevoed in een milieu, dat sinds geslachten de kunstbeoefening als levenstaak beschouwde, heeft ook hij, wiens buitengewone muzikale talenten zich reeds zeer vroegtijdig openbaarden, deze taak als natuurlijk en noodzakelijk aanvaard. De omgang met zijn leermeester Franz Wüllner heeft deze levensbeschouwing bevestigd en verdiept. Wüllner immers was door rechtstreeksche overleveringen nauwkeurig bekend met het leven van Beethoven, en vooral met diens opvattingen over de maatschappelijke beteekenis en werking der muziek. Deze overleveringen in verbinding met eigen aanleg bepaalden richting en houding van den jongen kunstenaar. Het gevoel, als dirigent een roeping te hebben, groeide tot geloof. Toen hij in 1895 aangezocht werd, om als opvolger van Willem Kes de leiding van het Amsterdamsch orkest op zich te nemen, aarzelde hij niet. Hij zag af van zijn onbezorgd en succesvol leven in Luzern, omdat de intuitie, die den leider kenmerkt, hem verried, dat hij in Nederland zijn roeping vervullen kon. Wil men de beteekenis van Mengelberg in het juiste licht stellen, dan moet men van deze ethische zijde van zijn wezen uitgaan: van zijn geloof, een roeping te hebben en deze roeping als dirigent te moeten vervullen. Ook in andere landen vindt men voortreffelijke dirigenten, zij zijn meesters in hun vak, maar hun invloed beperkt zich tot het zuiver muzikale. Hier daarentegen is het ethische moment volstrekt op den voorgrond getreden, omdat Mengelberg den vorm, waarin de muzikale cultuur tot uiting komt, tot de hoogste volmaaktheid heeft weten op te voeren en daardoor het einddoel der muziekbeoefening benaderd heeft: eenheid tusschen schepping en uitvoering. Alleen waar deze eenheid bestaat, kan de muziek ook de geestelijke en maatschappelijke macht, die zij in zich bergt, ten volle uitoefenen. Deze eenheid te bereiken heeft Mengelberg steeds als zijn roeping beschouwd; dit is de idee, die hij verwerkelijken wil. Oppervlakkig gezien zou men kunnen meenen, dat Mengelberg niet meer uitsluitend voor deze idee leeft, dat ook hij een internationaal „Pultvirtuose" geworden is. Het tegendeel is waar. Zijn buitenlandsche reizen zijn als een bron, waaruit hij voortdurend nieuwe krachten en indrukken put, zij zijn tevens een middel, waardoor hij nieuwe betrekkingen tusschen de besten onder de volkeren aanknoopt en waardoor hij Amsterdam tot het centrum van het Europeesch muziekleven gemaakt heeft. Wat een dergelijk centrum beteekent, hebben wij juist in deze tijden van nationalisme en chauvinisme dankbaar ondervonden. Neen, zijn roeping zal Mengelberg nooit verloochenen. Wie hem nader kennen weten, dat hij leeft voor de taak, die hij zich gesteld heeft, voor het ideaal, dat hij benaderen wil. Zij kennen den diepen ernst van zijn streven. Zij weten, dat hij nooit zal aflaten van zijn ééne geloof. Maar zooals van iedere persoonlijkheid, die krachtens aanleg en beroep bewust en vastberaden een idee tracht te verwerkelijken, schijnt ook de levenshouding van Mengelberg voor velen onverklaarbaar en ongenaakbaar. Zij misduiden zoowel zijn artistieke als maatschappelijke eigenschappen. Zij verwijten hem, dat hij de enkelen, die richting geven, verkiest boven het vele middelmatige, en verwisselen geestelijke en artistieke tucht met autocratische allures. Zij weifelen en zien niet zijn bedoelingen. Maar velen zijn er ook, die erkennen en gelooven; ja, meer dan iemand had kunnen veronderstellen. Nu Willem Mengelberg binnenkort een kwart eeuw dirigent van het Amsterdamsch orkest zal zijn, is het plan ontstaan, een beeld te geven van zijn persoonlijkheid en van het werk, dat hij gedurende dit tijdperk tot stand heeft gebracht. Wij meenden dit niet beter te kunnen doen dan in den vorm eener coöperatieve biographie, waaraan allen, die tot Mengelberg en zijn kunst rechtstreeks in betrekking hebben gestaan, overeenkomstig hunne individueele talenten zouden medewerken, zoodat elk onderdeel van het werk zou worden geschreven door wie hiertoe bij uitstek bevoegd mocht worden geacht. Aard en samenstelling der onderdeden werden bepaald door den hierboven ontwikkelden gedachtengang. Dienovereenkomstig wordt in het eerste hoofdstuk „Kunstenaar en Gemeenschap" de positie aangetoond, die de dirigent Willem Mengelberg in onze maatschappij inneemt. Daarna worden de hoedanigheden beschreven, waaraan Mengelberg deze positie dankt. In het hoofdstuk „De Dirigent" worden zijn artistieke eigenschappen ontleed, in de volgende rubriek „Arbeid en Resultaat" worden zij samengevat en als één geheel beschouwd. De verschijning van Mengelberg culmineert zonder twijfel in zijn hoedanigheid van concertdirigent. Niettemin heeft hij als musicus op ander gebied ook buitengewone beteekenis. Dit wordt in het hoofdstuk „Paedagoog en Pianist" nader aangetoond en komt tevens in de reeks van kleinere bijdragen: „Karakteristieken", „Impressies" en „Opdrachten" tot uiting. Al deze artistieke eigenschappen worden ten slotte aan één sprekend voorbeeld verduidelijkt: in de rubriek „Mahler-vertolkingen" hopen wij de herinnering aan een der heerlijkste openbaringen van Mengelbergs kunst levendig te houden. Er werd reeds op gewezen, dat Mengelbergs optreden in de eerste plaats Nederland ten goede gekomen is. Hoezeer echter ook over de grenzen zijn kunst vruchten heeft gedragen, wordt in het hoofdstuk „Invloed in het Buitenland" uitgesproken, terwijl de belangstelling van intellectueelen op ander gebied blijkt uit de rubriek der geleerden „Verhouding tot Schilderkunst en Wetenschap". Nog sterker komt dit tot uiting in de vele bijdragen onzer schilders, alle voor dit doel ontworpen en gedeeltelijk in dit Boek gereproduceerd ('), terwijl het feit dat er van onze beste dichters in de betreffende rubrieken toepasselijke gedichten konden worden opgenomen, van bizondere beteekenis mag worden geacht. Van de musici mochten wij zoowel geschriften als composities ontvangen; (i) Zie pag. XIII der Inleiding. zooveel mogelijk werden de muziekbijdragen in facsimilé opgenomen. Blijkt uit dezen opzet reeds, dat getracht is, den kunstenaar in al zijn hoedanigheden te beschrijven, het beeld zou niet volledig zijn, indien aan den mensch en zijn milieu geen afzonderlijke beschouwing ware gewijd. In de rubriek „Persoonlijke Herinneringen" hebben de vrienden hun ervaringen en herinneringen neergelegd en zoodoende tegelijk den historischen achtergrond geteekend, die voor de juiste beoordeeling van het Nederlandsch muziekleven in het algemeen én van Mengelberg in het bizonder onmisbaar is. In het hoofdstuk „Daden en Cijfers" vindt men ten slotte het statistisch materiaal, dat de vele bizonderheden, in de voorafgaande bijdragen ter sprake gebracht, als 't ware rangschikt en samenvat. Uiteraard waren verschillende leemten en gebreken in het Gedenkboek niet te vermijden. Eenige bijdragen konden ons, ten deele door de groote verkeersmoeilijkheden, niet of niet tijdig genoeg bereiken. Zoo ontbreekt in de rubriek „Invloed in het buitenland" een meer gedetailleerde beschouwing over Mengelbergs optreden in Rusland en Engeland; andere bijdragen konden niet daar geplaatst worden, waar zij krachtens hun inhoud en strekking behoorden te staan, terwijl door den loop der gebeurtenissen de verbinding met belangrijke medewerkers geheel verbroken werd. Technische redenen noodzaakten ons voorts verscheidene bijdragen, waaronder vooral die van schilders, alleen in de voor Mengelberg persoonlijk bestemde verzameling der oorspronkelijke stukken op te nemen, terwijl weer andere op uitdrukkelijk verzoek der auteurs niet afgedrukt werden. In het Register staat vermeld, welke bijdragen, om evengenoemde redenen, slechts in de oorspronkelijke verzameling zijn opgenomen. Ondanks deze moeilijkheden kon het innerlijk verband gehandhaafd worden, zoodat, naar wij hopen, de idee, die Mengelberg verwezen- lijken wil, evenzeer zal uitkomen als het resultaat van zijn werk, dat een mijlpaal zal blijken te zijn in de beschavingsgeschiedenis van het Nederlandsche volk. Op deze wijze hopen wij, althans in hoofdzaak, bereikt te hebben, wat wij ons destijds als doel voorstelden: „Het Gedenkboek wil voor tijdgenooten en nageslacht bewijzen hoezeer de leider van ons nationaal muziekleven het concertbezoek heeft verinnerlijkt tot een levensgemeenschap in het teeken der muziek; het wil in het licht stellen, dat een arbeid, die vergankelijk scheen uiteraard, in zijn resultaten even onvergankelijk is als de schepping van schilder en schrijver, van bouwmeester en componist. Dienovereenkomstig is de leidende gedachte, die aan den inhoud van het Gedenkboek ten grondslag ligt: vaststellen wat Mengelberg gedurende een werkzaamheid van 25 jaren in Nederland heeft bereikt. Wij willen aantoonen, dat onze muzikale cultuur van binnenslands beperkt, onder zijn leiding is geworden een brandpunt van het Europeesche muziekleven; wij willen getuigen, dat hij die cultuur heeft verheven tot een weldadige macht in onze samenleving. Dit besef en dit geloof te uiten en er duurzaamheid aan te geven — dat is het doel van het Gedenkboek." (*) Het is onze grootste voldoening, dat de besten zich vereenigd hebben, om aan de bereiking van dit doel mede te werken en dat bevoegden bevestigd hebben, wat in deze Inleiding als onze overtuiging werd uitgesproken. Juist in de tijden, die wij thans beleven, is deze bevestiging een document. Het is een troost te zien, dat het gehalte duurzamer is dan de sensatie, het stemt hoopvol te weten dat er een macht is, die door alle woelingen heen onaangetast blijft. Tot de erkenningen eerbiediging van dezemachtheeftMENGELBERG in hooge mate bijgedragen. Hij heeft ons boven de warreling van dezen tijd een schoonheid geschonken, die een vastheid voor ons leven is. Allen, die dit feit naar waarde weten te schatten, zullen hem uit het diepst van hun hart dank weten. PAUL CRONHEIM (1) Rondschrijven aan de medewerkers van het Gedenkboek. Kunstenaar en (gemeenschap MARIUS BAUER MARIUS BAUER Wanneer ik indenk hoeveier hart Gij een reeks van jaren met welluidendheid hebt vervuld en hoevelen Gij beurtelings op de vleugelen der stijgende klanken hebt opgevoerd en op het dons der dalende accoorden zich hebt doen neervlijen; hoevele duizenden, door Uw tooverstaf aangeraakt, zichzelf hebben gevonden in de reinste en meest vredige stemmingen eener menschenziel; hoevele landgenooten en vreemdelingen, onder Uwe geniale leiding, te midden van innerlijken en uitwendigen strijd, nieuwen levensmoed en nieuwe levenskracht hebben verworven — dan reeds gevoel ik mij gedrongen U op dezen gedenkdag mijne warme huideen dank te brengen. Maar die drang wordt plicht, wanneer ik let op Uwe ongeëvenaarde beteekenis voor ons nationale muziekleven. Als in ons vaderland de muziek tot een cultuurmacht van hooge orde is geworden ; als deze kunst den ideëelen zin van ons volk in de latere jaren aanmerkelijk heeft versterkt; als eindelijk Nederland op dit oogenblik eene plaats der eere op dit gebied onder de volkeren heeft ingenomen, dan is dit allereerst te danken aan U. In zooverre zijn Uw leven en werken van nationale, ja van internationale beteekenis. Kan het dan anders of het is de plicht van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen onder de eersten te behooren, die U heden huldigen ? Bij dezen vervul ik dezen plicht met hooggestemde gevoelens van erkentelijkheid. En ik voeg daarbij den wensch, dat Gij nog vele jaren voor ons volk gespaard moogt blijven en het middelpunt van het Nederlandsche muziekleven moogt zijn. Dr. J.Th. DE VISSER Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Men brengt gaarne kunstenaars in verband met hun tijd. Men ziet in hen de menschen, die tot uitdrukking brengen wat bewust of onbewust leeft in de ziel van het volk, waartoe zij behooren. Men onderscheidt gaarne den stempel hunner persoonlijkheid in het beeld, dat hun tijd in de geschiedenis heeft achtergelaten. Mengelberg's opkomst viel in eene periode van hooge cultureele ontwikkeling, die gepaard ging met een zoodanige specialisatie, dat de man, die ook op zijn gebied het geheel wist te omvatten tot de uitzonderingen ging behooren. Tot die uitzonderingen kan hij worden gerekend. Zijn hoogtepunt werd bereikt op een tijdstip waarop de verkregen ethische en cultureele waarden in een wereldcataclysme dreigen ten onder te gaan en anarchische krachten het geloof aantasten in de voorwaarden waarvan de vooruitgang der beschaving afhankelijk werd geacht. Het oogenblik om definitief de plaats te bepalen, die aan Mengelberg in [het beschavingsleven van zijn tijd door de geschiedenis zal worden aangewezen is nog niet gekomen. Maar in het licht van*de periode, die de wereld thans doormaakt, kan zonder twijfel reeds dit worden gezegd, dat op het gebied der muziek in de openbaringen van zijn persoonlijkheid het dagelijksch bewijs is te vinden, dat harmonische orde de voorwaarde is waaronder collectieve samenwerking onder bewuste leiding tot volmaaktheid en hoogere eenheid kan voeren. Zijn werk is een les in het huidige tijdsgewricht. December 1919. H. A. VAN KARNEBEEK Tot oordeelen in muzikale aangelegenheden mag ik mij niet bevoegd achten. Maar ik ben steeds overtuigd geweest, dat Mengelberg als leider van het muzikale leven voor ons land van onschatbare waarde is, omdat een volk behoefte heeft aan edele muziek. Dank aan God voegt ons dat Hij ons een zoo rijk begaafden vertolker gegeven heeft. October 1919. HEEMSKERK Niet Mengelberg zelf, de geniale meester, heeft een feest als het huidige noodig, wèl echter het Nederlandsche volk opdat het onder den indruk dier huldiging besefFe wat het Mengelberg verschuldigd is, wat een kunstleider als hij voor héél Nederland beteekent. Immers hij verhoogt niet alleen het artistiek, het geestelijk peil van ons volk, hij geeft ook een edelen, vérreikenden klank aan Nederlands naam in den vreemde. J. LOUDON Oud-Minister van Buitenl. Zaken Hr. Ms. Gezant te Parijs Verblijdend is het dat in de laatste jaren de kunstzin bij ons volk zoozeer is toegenomen. In het laatst van de vorige eeuw waren het slechts betrekkelijk weinigen, die voor kunst gevoelden en belangstelling in de kunst toonden. En hoe lauw stond de officieele wereld in die dagen tegenover de kunst! Als ik nu in het bijzonder aan de muziek denk, meen ik het een gelukkig feit te mogen noemen, dat ons volk thans in al zijne kringen meer en meer de ernstige muzikale kunst op prijs stelt, en dat uitvoeringen van goede orkesten, die klassieke muziekwerken uitvoeren, steeds grooter aantal aandachtige toehoorders trekken. De Regeering heeft begrepen, dat die goede geest onder ons volk behoort te worden aangemoedigd en dat zij dus de instandhouding van goede orkesten moet bevorderen. Nadat reeds enkele gemeenten een navolgenswaardig voorbeeld hadden gegeven, heeft ook de Regeering een post op de begrooting gebracht, om orkesten te subsidieeren en wij mogen de Regeering erkentelijk zijn, dat Zij dien post nader heeft verhoogd, en de hoop uitspreken, dat verdere verhooging niet zal uitblijven. Onze volksvertegenwoordiging heeft doen blijken, dat zij met de Regeering ten volle overeenstemt, en dat ook zij aan goede muziek en aan degelijke orkestuitvoeringen groote waarde toekent voor onze geheele samenleving. Het was mij een voorrecht in onze Tweede Kamer der Staten Generaal de discussies te volgen, waarbij het zoo gelukkig streven van de Regeering op muzikaal gebied werd toegejuicht. Maar zou het besef, dat een degelijk muziekleven en in het bijzonder voortreffelijke orkestuitvoeringen eisch zijn voor de verheffing van onze samenleving, tot ons volk, tot onze Volksvertegenwoordiging, tot onze Regeering aldus zijn doorgedrongen zonder den man, die als leider onbetwistbaar vooraanstaat en zooveel heeft gepraesteerd ? Indien Willem Mengelberg met zijn uitnemende talenten, met zijn bijzondere gaven, met zijn buitengewonen ijver en groote volharding niet zoozeer had gewoekerd, zou onze muzikale cultuur niet staan op de hoogte, waarop zij nu werkelijk staat. De meester heeft door zijn leiding aan ons volk getoond, wat een goed geleid orkest kan geven, welk een heerlijk genot door een goede orkestuitvoering wordt verschaft. In het buitenland benijdt men ons dan ook terecht onzen Mengelberg. Een degelijk muziekleven heeft op onze geheele samenleving een weldadigen invloed; voor een beschaafd volk is de muzikale cultuur een onmisbare factor. Niemand kan het dus betwisten dat Mengelberg tot onze groote mannen behoort, en dat hij een eerste plaats inneemt onder hen, die ons volk geestelijk vooruitbrengen. Veel dank is ons volk hem daarom verschuldigd. En ik eindig met de hoop uit te spreken dat het Mengelberg gegeven moge zijn nog vele jaren zoo goed en vruchtbaar werk voort te zetten met dezelfde kracht en denzelfden ijver, waarvan hij steeds blijk heeft gegeven. Dit zal strekken ten bate van ons land en ons volk. 's-Gravenhage, October 1919. D. FOCK Voorzitter der Tweede Kamer der Staten Generaal Algemeen Voorzitter der Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst GEDACHTEN VAN EEN LEEK Ik ben een leek op artistiek, in het bizonder op muzikaal gebied en daarom meen ik, dat een bijdrage rnijnerzijds in dit gedenkboek, waarin de Kunstbroeders van Willem Mengelberg aan het woord zijn, eigenlijk niet op haar plaats is. Zij kan slechts een poover figuur maken naast de kunstuitingen van componisten en beeldende kunstenaars, tooneelschrijvers, geleerden en letterkundigen. En toch bied ik geen weerstand aan den aandrang om ook van mijn kant uiting te geven aan den eerbied en de bewondering, die ik voor den jubileerenden meester gevoel. Want, ben ik geen kunstkenner, een kunstminnaar mag ik mij zonder zelfverheffing noemen en ik heb sedert jaren getracht de kunst, met name in de Hoofdstad, naar de bescheiden mate mijner krachten te dienen. En dan zijn er voor mijn gevoel weinigen, in wie de Kunst dusdanig is verpersoonlijkt als in Willem Mengelberg, dien kunstenaar bij de gratie Gods. Weinigen, die evenals hij, een greep hebben op het gevoel èn het verstand èn het hart èn de zinnen, als hij beslag legt op de volle aandacht voor zijn magistrale vertolking van de muzikale schatten, die de leek niet kan bevatten of ontleden, maar door hem heeft leeren bewonderen en waardeeren. De leek critiseert niet, hij vraagt slechts bevrediging van wat hij aan kunstzin in zich voelt opbruisen. En die bevrediging krijgt hij als de inspanning van al zijn krachten en vermogens, waartoe hij door Mengelberg wordt opgeworpen, hem voert tot eene hoogte, waar hij ontspanning vindt èn rust èn kalmte èn dankbaarheid. Ik weet niet, of ik er hem mede vlei, maar voor mij ligt de groote beteekenis van Mengelberg in den magischen invloed, dien hij uitoefent op de muzikaal ongeschoolde massa, in het goddelijk talent, waarmede hij bij de artistiek onontwikkelden de sluimerende neigingen heeft wakker geroepen, de glorende vonk tot een laaiende vlam heeft aangeblazen en daardoor hun smaak heeft veredeld, hun geestelijk peil heeft verhoogd. Het is dan ook niet voor niet, dat het de leeken zijn, die onwillekeurig de principieele onderscheiding hebben gemaakt tusschen Mengelberg-Concerten en alle andere! Daarmede hebben zij een onverdacht getuigenis afgelegd van wat Willem Mengelberg in de afgeloopen vijf en twintig jaar voor hen is geworden. Blijve hij nog langen tijd hun muzikale leidsman, tot wien zij dankbaar en bewonderend opzien! Haarlem, November iqiq. . „/vt^tt y y A. ROELL Geen harmonisch geheel zonder bekwame krachtige leiding. VAN LEEUWEN Indien ik zoude zeggen dat ik onbevoegd ben een aesthetisch oordeel te vormen over het levenswerk van Mengelberg zoude ik gevaar loopen misverstaan te worden. Maar ik kan mijne gedachte ook zoo uitdrukken: dat ik niet behoor tot den kring der ingewijden maar tot de groote corona waarvan men niet meer dan het gezamenlijk applaus verwacht. En toch: ik herinner mij de strofe van Browning waarin Abt Vogler van zijn muziek getuigt: But here is the finger of God, a flash of the will that can, Existent behind all laws, that made them and, lo, they are! And I know not if, save in this, such gift be allowed to man, That out of three sounds he frame, not a fourth sound, but a star. Neen: dit creatieve vermogen is niet beperkt tot het gebied der tonen, maar openbaart zich in iedere menschenziel en in iedere menschelijke gemeenschap. In de scheppingen der muziek weerklinken juist de harmonieën van het leven, en de-harmonieën der muziek moeten opvoeden tot diepere levensharmonie: zij zijn immers slechts accoorden in de eindelooze symphonie van het heelal. De macht der muziek reikt alzoo veel dieper en is veel duurzamer dan het oppervlak der vluchtige zinnestreeling. Die macht te kennen, door die macht te bezielen is de geestesgave van Mengelberg. — Over de maat van zijn kunnen oordeel ik niet, maar ik weet dat hij behoort tot de eminenten onder de menschen en telkens heb ik zelf die eminentie gevoeld. — Wij mogen hem dankbaar zijn voor zijn onverpoosde toewijding en het behoort tot de schoonheid van zijn leven dat hij, de harmonie beseffende, van de in de ziel der menschen levende gemeenschapsorde,zijn vaderland tot een middelpunt van muzikale ontwikkeling heeft gemaakt en allereerst aan zijn eigen volk een grooter aandeel heeft geschonken in de cultuurwaarden der menschheid. CORT VAN DER LINDEN Evenals de groote landschapschilders ons de schoonheid der natuur beter leeren inzien en dieper doen gevoelen, zijn het de groote orkest-directeuren die de innerlijke schoonheid der musicale composities tot ons bewustzijn weten te brengen. Wat Meesters als Mengelberg op dat gebied hebben bereikt kan misschien het best worden gevoeld door hen, die datgene wat onder zijn krachtige leiding heden ten dage gepraesteerd wordt, vermogen te vergelijken zelfs met het beste wat nog in het midden der vorige eeuw ten gehoore gebracht werd. Den Haag, December 1919. # A. F. DE SAVORNIN LOHMAN Niet licht wordt zij te hoog aangeslagen: de inwerking ten goede, die Willem Mengelberg heeft uitgeoefend op de veredeling van het gemoed en de verzachting der zeden. Meer dan wie ook is hij er in geslaagd de gedachten en gewaarwordingen, door onsterfelijke toondichters in hunne scheppingen neergelegd, in haar weergalooze schoonheid en diepte voor ons open te leggen, ze ons te doen verstaan ze in ons te doen opnemen. Hij heeft ons de muziek doen doorvoelen, niet meer alleen als een weelde voor het oor, maar in evengroote mate als troost voor het hart, als vrede schenkend met het leven. Zijne machtige, aangrijpende uitbeelding heeft ons beter gemaakt, ontvankelijker voor het goede, afkeeriger van wat laag is en plat. Mengelberg zal door zijne landgenooten blijvend worden geëerd als een diergenen, die het Nederlandsche volk hebben vooruit gebracht in beschaving en deugd. 's-Gravenhage, Januari 1020. J. OPPENHEIM Lid van den Raad van State Men vraagt mij, een leek op muzikaal gebied, eene bijdrage te geven voor het aan Willem Mengelberg op zijn zilveren feest aan te bieden Gedenkboek. Ben ik wel gerechtigd aan dit verzoek te voldoen ? Loop ik geen gevaar een valsche noot te mengen in het harmonisch geheel, dat door alleszins bevoegden zal worden bijeengebracht ? Het gevaar is groot, toch mag ik de uitnoodiging niet afslaan, de verantwoordelijkheid voor de gevolgen latend voor hen, die haar deden uitgaan. En wanneer ik mij dan tot het opstellen mijner bijdrage zet, spreekt het vanzelf, dat ik geen muzikale beschouwingen zal geven. Zelf erken ik volmondig, er geen flauw besef van te hebben, welken indruk deskundigen op muzikaal gebied van uitvoeringen van kunstwerken op dit gebied ontvangen. Dat alles is voor mij een gesloten boek. Maar wel kan ik zeggen, welken invloed goede en goed uitgevoerde muziek op een leek uitoefent. En dan durf ik op grond van eigen ervaring verklaren, dat deze invloed doorgaans een veredelende is. Goede muziek trekt nooit naar omlaag maar heft op, zij schudt het betere „ik" in den mensch wakker en leidt zijn denkvermogen meermalen in nieuwe banen. Daarom acht ik het van zeer groot belang dat de goede muziek en de goede muziekuitvoeringen nader tot het volk iri al zijn lagen gebracht worden. Daarom prijs ik Amsterdam gelukkig, dat het eene instelling als het Concertgebouw met een orchestdirigent als Willem Mengelberg rijk is en dat het in de laatste jaren mogelijk is gebleken, door de samenwerking tusschen Concertgebouw en Gemeentebestuur, deze instelling toegankelijk te maken voor een veel grooter gedeelte der Amsterdamsche bevolking dan vroeger het geval was. Dat Willem Mengelberg daartoe met groote liefde medewerkte, mag bij het opsommen van zijne groote verdiensten vooral niet vergeten worden. Moge hij nog vele jaren de gevierde en krachtige leider van het orchest van het Concertgebouw blijven en deze instelling o.a. door het verkrijgen van een grootere zaalruimte, meer en meer kunnen worden een Amsterdamsch Volksinstituut in den ruimsten en besten zin des woords. Amsterdam, December 1919. TELLEGEN Burgemeester van Amsterdam Ons volk heeft vanouds een groote voorliefde voor het plaatselijke. Iedere stad heeft haar bezit, hare instelling, die zij hooger stelt dan wat ergens ter wereld op dat gebied bestaat. Het orkest van het Concertgebouw was van huis uit een Amsterdamsche instelling, waarop ieder rechtgeaard Amsterdammer trotsch was, maar die, buiten de stad waar zij haar zetel had, haar afkomst tegen had. Dat deze omstandigheid het dubbel moeielijk maakt in ons land iets groots tot stand te brengen, zij die hebben gewerkt om het orkest te maken tot wat het is,* hebben het ondervonden. Maar het is gelukt. Een Mengelberg-concert is in iedere stad van ons land een gebeurtenis. Den Haag bewondert met niet rninder warmte dan Amsterdam. Het orkest is een voorwerp van nationalen roem geworden. Dat dit gelukt is, danken wij aan Mengelberg's genie. In zaken van kunst en van wetenschap geloof ik niet dat nationalistisch voelen op zijn plaats is. Op dat gebied erken ik geen grenzen. Men trachte steeds het beste te krijgen en vrage niet naar den landaard van kunstenaar of geleerde. Is evenwel de schepper van iets zeer volmaakts een landgenoot, dan verheug ik me daarover en verblijd ik me te meer over de hulde die hem gebracht wordt, als „hero worship" bij ons zeldzaam is en vereering van één persoon opheft uit de platheid van het alledaagsche. Laat ons dus zonder voorbehoud de grootheid van dezen man erkennen, die er in geslaagd is plaatselijk en ander vooroordeel te overwinnen en in ons land iets tot stand te brengen, dat niet wordt overtroffen; die duizenden uren van levensvreugde heeft bereid, ons muzikaal bevattingsvermogen heeft verrijkt en veredeld, en zoodoende op zijn gebied ook voor onze Nederlandsche beschaving werk van blijvende waarde heeft verricht. Hoog-Soeren, September 1919. J. PATIJN Burgemeester van 's-Gravenhage Wie de beteekenis van Mengelberg voor ons muziekleven wil peilen, hij behoeft slechts het orkestspel van thans met dat van voor vijfentwintig jaren te vergelijken, of hij kan zich te binnen roepen hoe in die kwarteeuw het muzikale leven in de hoofdstad vooral rijk is opgebloeid en hoe telkens weder Mengelberg daarbij als een groote stuwkracht op den voorgrond kwam, of ook hij herinnere zich met groote dankbaarheid, dat welhaast ieder, die voor de groote bekoring van orkest- en koorwerken ontvankelijk is, aan uitvoeringen onder Mengelberg zijn mooiste herinneringen dankt. Door Mengelberg is ons geheele muziekleven in hooge mate verrijkt. Als leider — zelfs van de grootste ensembles — onvermoeid, onwrikbaar-zeker, van een geraffineerde techniek, met een zoo groot gemak alles beheerschend dat het moeilijkste onder zijn directie klaar en duidelijk pleegt te zijn, met een sterken zin voor een betooverende klankschoonheid en voor grandiose zoo goed als voor de meest fijne effecten, heeft hij zijn hoorders telkens en telkens weer meegesleept, en gelukte het hem — gelijk eenmaal Hans von Bülow met zijn Meiningers in Rotterdam (brief aan zijn vrouw van November 1885,in „Ausgewahlte Briefe" 1919, p. 456) — om „das hollandische Publikum aus seinem angerauchten Phlegma in flammenden Spiritus zu musizieren". In de rij der dirigenten, in Von Bülow's geest, neemt hij een eerste plaats in. Zijn gezag in gansch Europa heeft aan het kunstinstituut, dat hij tot zoo grooten bloei heeft opgevoerd, een bijzonderen glans verschaft en het is voor een goed deel aan hem te danken dat het Amsterdamsche Concertgebouw een middelpunt van muziekbeoefening is geworden, waar vele corypheeën vóór en na hun medewerking kwamen verleenen, waar beroemde dirigenten en solisten met het onvolprezen orkest buitengewone dingen konden volvoeren, waar de groote componisten in dit orkest een schitterenden vertolker van hun werken vonden. Zijn veelzijdige belangstelling en zijn rijk talent maakten het mogelijk, dat men hier met alle nieuwe richtingen in de orkestmuziek kon kennis maken: Mahler, Strauss en Reger; Diepenbrock, Zweers, Wagenaar en jongere Hollanders; d'Indy, DEBUssyen Ra vel; Elgar; Glazounow, Rachmaninoff en Scriabine; Sinding, Dvorak, Bossi, en zoovele anderen hebben voor het bekend worden van hun werken aan Mengelberg veel te danken. En de dank van de hoorders is niet minder groot. Heeft hij nieuwe hoven van schoonheid voor onze verrukking opengesteld, ook vele andere werken van klassieke waarde heeft hij geheel in zich opgenomen en ons als nieuw voorgetooverd. Het publiek, even goed als den met- en onder hem werkenden, heeft hij een strenge, maar allervoortreffelijkste opvoeding gegeven. Misschien weet niet ieder dit meer nauwkeurig te waardeeren, maar laat hij, die er aan twijfelen mocht, zich de toestanden van enkele tientallen jaren geleden eens voor den geest roepen. Dan zal hij het verschil tusschen toen en nu weer duidelijk beseffen en bij het realiseeren van de invloeden ten goede aan Mengelberg de groote eer toekennen, die hem toekomt. Wij zijn hem voor al hetgeen hij voor de toonkunstbeoefening in ons land gedaan heeft en voor het groote genot, dat hij ons telkens weder bereidt, in de hoogste mate erkentelijk, en hopen hartelijk, dat hij nog lang voor Nederland en Amsterdam zal blijven wat hij geweest is. FOCKEMA ANDREAE Burgemeester van Mengelberg's geboorteplaats Utrecht Voorzitter der Staatscommissie van advies in zake bevordering der Toonkunst van Rijkswege Er bestaat, naar ik aanneem, een wetenschap der muziek. Eveneens neem ik aan, dat Mengelberg als kenner van deze wetenschap een plaats inneemt in de voorste rij. Deze wetenschap is voor mij een gesloten boek. Ook de beoefening van muziek, zonder kennis van deze wetenschap, is mij vreemd. Maar niettemin ben ik er zeker van, dat de grondigste kenner van de muziekwetenschap of de meest geschoolde bespeler van een of ander instrument, van een 2 door Mengelberg geleide uitvoering van hetConcertgebouw-orkest geen hooger of geen dieper genot kan smaken dan het mij geeft. Dit is de groote verdienste van Mengelberg, dat hij het allerhoogste dat de allerbeste muziek kan bieden ten volle geeft aan de duizenden die ten opzichte van muziek enkel ontvankelijken zijn. Hij brengt hen die zich alleen maar aan de muziek kunnen overgeven, tot de hoogste muzikale genieting. De muziekkenners genieten zeker anders, maar even zeker niet méér. Wie dit niet weet moet eens gaan luisteren als Mengelberg een symfonie van Mahler dirigeert op een Volksconcert. Men zou Mengelberg op zijn feest willen wenschen: voor zijn uitvoeringen veel grootere zalen met gratis entrée. Maar zooals het is, brengen toch reeds op zijn feest veel duizenden hem: Dank. 8 November iqiq. F. M. WIBAUT WILLEM, IMPERATOR, REX Stel U voor, dat ge 'n Oom hebt, 'n autocratisch monarch in 'n praeconstitutioneele Staatsgemeenschap. Hij is, natuurlijk — want het Koningschap wordt niets gespaard — gehuwd. Uw goede Tante komt bij U op bezoek. Achter haar aan torst een hoveling iets kostbaars, in 'n foudraal. Uw Tante opent het en toont het U en legt U het geval uit: Het is 'n „Poësie-album", dat door alle verwanten en vazallen van den Hove zal worden vol-gedicht, geprozaad, verlucht en getoondicht, om vervolgens aan Uwen auguusten Oom, op den onvergetelijken en temet nabijèn jaardag Zijner onmisbare geboort te worden overhandigd. En Uw goede Tante legt U een parelgrijze, maagdelijk-kuische, maar even-gemakkelijk te verspillen bladzijde voor, opdat zij — de bladzijde — ontvange waarmede Uw zieledrang haar bevruchten zal. En, nog ééns: stel U nu voor, dat gij, tot schrijven vaardig, aan de gemalin des autocratischen monarchs de vraag zoudt stellen: „Lieve Tante, mag ik, op deze mij voorbehouden bladzijde, met een enkel woord getuigen van mijn voorkeur voor de Republiek ?" # * * Ieder groot dirigent is een Geweldenaar, een Tyran, een Dictator. Dat is de taak, waarvoor hij gesteld wordt. Een orkest is een instrument. Hij bespeelt het. Wat de snaren zijn voor den violist, dat zijn de violisten voor den aanvoerder. Niet minder, niet meer. Zij worden gestemd. Zijn stemming, niet de hunne.... Htjis het hart van het orkestrale lijf. Zij zijn maar vingers Lenige, fijnknokige, geoefende vingers. Maar vingers De bezoeker — niet élke, maar de — komt voor hem, heeft geen oog van hem af, vindt het juist zoo fijn van hem, dat hij bij de vijfde ovatie het geheele apparaat laat oprijzen, en zijne geweldige handen over hunne overbodige hoofden uitspreidt. Hoelief, hoe genereus, hoe ècht-kunstenaarsonzelfzuchtig. * * * De God, boven en buiten de Schepselen, de God van het dualisme, heeft afgedaan. Hij was een afgod. De autocraat, bij de Gratie Gods, boven en buiten de Schepselen — de autocraat van het absolutisme, heeft afgedaan. Hij was een filiaalhouder van dien afgod. De dirigent, tot voor kort veelal bij de Gratie van den vorst, zal verdwijnen met deze samenleving. In 'n Socialistische gemeenschap zal ook het orkest Samenspel zijn van vrije Kunstenaren. De eenheid zal niet zijn belichaamd, maar zij zal uit velen samenvloeien. Want God, Macht, Eenheid zijn het Onzienlijke, nóóit het zichtbare. * * * Daar zullen menschen zijn, die dit heel dwaas en onmuzikaal vooral zullen vinden. Wij berusten, maar niet als degenen, die geen hope hebben. En verwijzen naar Romain Rolland, die over de vaste Concertgebouw-bezoekers met het zijne ook dat van ons allen heeft gezegd. Maar óók zullen er zijn, die zeggen, dat dit geen kiesche bijdrage is in het Poëzie-album van Willem Imperator Rex. Dezulken kan ik slechts troosten aldus: Lieve Tante, begrijpt gij dan niet, dat deze gansche beschouwing nimmer in mij ware opgekomen en gerijpt, had ik niet al deze jaren juist dezen Wereldbedwinger aan den arbeid gezien, die daar voor zijn troepen stond, in zich tot vleesch makend den toondichter, zijn schepping, de vertolkers èn de hoorders, dat wij allen ademloos en willig ondergingen, wat hij over ons geschikt had, hij, Willem Mengelberg, Imperator, Rex ? Amsterdam, Januari 1920. A. B. KLEEREKOPER Dichter■, Kunstenaar en Konder Leven uit dit ééne W^bnder: Te verstaan uit vele tonen D'ééntoon die ze bindt> den schoonen. Noordwijk-aan-Zee, September 1919. ALBERT VERWEY LODEWIJK SCHELFHOUT LODEWIJK SCHELFHOUT WILLEM MENGELBERG In den aanvang was de kracht, en de kracht werd daad, de daad muziek. Dit is een grondformule voor het leven, dat in deze geschriften verlicht en benaderd wordt. Het Gedenkboek is slechts een schijnsel, uit de verte geworpen. Het moge voor het nageslacht zijn als Homerus, die niet wil bewoorden de schoonheid-zelve van Helena, maar de grijsaards beluistert, terwijl zij haar gadeslaan bij de Skaeïsche poort. Het moge zijn als een spiegel, die blijvend het beeld opving van wat wij bevoorrechten van aangezicht tot aangezicht zien: het getuigenverhoor onzer aandoeningen ten overstaan van het genie. Zie, het leger der musici, bewapend met instrumenten, heeft zich opgesteld over het podium, als de man zich verheft, die leiden zal en gebieden, en, naar gestalte, voorbeschikt is tot deze roeping: kort en robuust; het scheppersgebaar reusachtig verrijzend, feilloos beeld van zijn wil; onuitputtelijk in mimische uitdrukkingskracht; rhythmisch symbool niet alleen voor de spelers, die meer van nabij het gelaat en de handen zien, maar ook voor de neerzittende menigte onweerstaanbaar veldheer en lokker naar harmonisch gewest. Weldra verglijden echter des nachts de duizenden tonen als goudzand door de zeef der leeken-herinnering, maar de waarde die bijblijft is een na-melodie, die de dagelijkschheid welluidend doordringt, en een behoefte aan bezonnen beseffing van dit middelaarschap tusschen mensch en muziek. Freue dich, dasz die Gabe des Lieds von Himmel herabkommt, Dasz der Sanger dir singt, was ihn die Muse gelehrt: Weil der Gort ihn beseelt, so wird er dem Hörer zum Gotte, Weil er der Glückliche ist, kannst du der Selige sein. (') Er heeft terstond bij den aanslag der eerste accoorden, zoodra de (1) Schiller, das GlUck. materie der instrumenten tot klank wordt vergeestelijkt, zoodra de hoogere realiteit „Muziek" uit de teekens-abstractie der partituur begint te verrijzen, een tweevoudige transfiguratie plaats. Eenerzijds worden publiek en orkest, als opnemend en gevend geheel, iets anders en meer dan de som der gegroepeerde individuen. Anderzijds ontdoet ook de leider zich van zijn persoon en vereenzelvigt zich met het werk: „Speel precies •wat er staat, en dat zoo goed mogelijk", is de wet die men Mengelberg altoos hoort herhalen met de toevoeging, dat juist in dit „zoo goed mogelijk" het volledig behoud en de waarde der reproductieve persoonlijkheid is gewaarborgd. Die spreuk is de kern van zijn arbeid. Hier is het technisch (') en het psychisch geheim van elke uitvoering. Hier ook de zeldzame bekoring van 's meesters menschelijken omgang. De vakman wordt kunstenaar, de kunstenaar uitbeelder van zijn persoonlijk leven, dat in zijn hand een fijn instrument wordt, gehoorzaam aan het zakelijk doel. Wie van nabij observeert, bemerkt hoe hij de dingen van buiten-af volslagen weet öp te nemen zoo zij het werk ten goede komen, en even magistraal kan vergeten wat hem storend of overbodig schijnt. Vraag hem gerust wat Mahler jaren geleden gezegd heeft, maar reken er niet op, dat hij nog wete wie gisteren avond een rede hield. Spreek nooit kwaad van uw naaste, want de kritiek valt op uzelven terug. Toon U niet kleinzielig gekrenkt, want ge zult geen gehoor vinden. Tracht niet op te vallen met grapjes van minder allooi, want ge zult terstond worden uitgeschakeld. Speculeer niet op medelijden met vertoon van pijn of verdriet, want ge zoudt stuiten op hevigen afkeer, die het instinctieve gevolg is eener kerngezonde natuur. En hij, die van het podium-af zoovelen ontrukt aan smarten van (i) Zie opstel Cornelis Dopper. lichaam en geest; hij die daarvoor eigen physiek lijden, in woorden bejammerend, niettemin metterdaad overwint, - is natuurlijk bedacht op behoud van gezondheid. Deze is zijn operatiebasis, die onwankelbaar zijn moet, het onmisbare werktuig in de hand van zijn heerschkracht, die zoo'n belangrijke trek is van zijn karakter. De meest primaire uiting daarvan is de groote eenvoud van denken en voelen, de groote eenvoud daarom ook van handelen, die dit leven verheldert. De kleine verhevenheid zijner estrade is de eenvoudige plattegrond, het eentonig bestek, waarbinnen dagelijks het ernstig werk wordt verricht. Mengelberg denkt alleen aan zijn werk. Als de gisting van den symphonischen avond wat verschuimd is in het nagesprek der heete soHstenkamer, als het geduldige paardje den ompelsten maestro huiswaarts gehobbeld heeft over de klinkers, brandt nog lang in den nacht het gaspitje tusschen de antiquiteiten in de van Eeghenstraat. Want nieuw of honderd maal uitgevoerd: het programma voor morgen wordt door en door bestudeerd en herzien. Het werk is begonnen, zoo vroeg als een roeping zich maar kan openbaren. Van zijn geboorteplaats Utrecht ('), gaat hij, haast een kind nog naar Keulen, onder bescherming der vaderlijke vermaning en waarschuwing. Daar staat hij, op kleine voeten, voor het eerst heel alleen tegenover het reusachtige Leven, en betreedt het strijdperk, waaruit zijn geloof den Philistijn zal verjagen, evenals eenmaal de jonge Psalmist „rootachtigh, mitsgaders schoon van oogen"! (2) Dan volgt Luzern, waar eerste werklust en geklapwiek van vroolijkheid flikkert in de tintelende berglucht (*). Daarop terstond Amsterdam, de donkersteenige stad, die in het verloop van vijf en twintig (0 1871. (1) i Sarauel 16, v. 12. (3) Zie opstel Mr. R. van Rees. jaren het middelpunt werd zijner werkzaamheid, en een centrum van muziek, als de meest directe genietster der vruchten zijns strevens. Was er dan waarlij k verbrokkeling in den grooten golfslag van dit bestaan, toen de tocht door de wereld begon ? Neen. Het ware kleinsteeds aanmatigend geweest voor Amsterdam de Monroeleer toe te passen op Willem Mengelberg. De binnenlandsche reizen hebben de dankbaarheid der bezochte-steden tot antwoord. De buitenlandsche reizen (') brachten den Nederlander de wereldin, daar hij der wereld behoort, evenals zijn kunst de muziek, die wel wortelt in ras en historie, maar in de hoogste bereiking harer kruinen transcendentaal is. Een kunstenaar is cosmopoliet, meer nog, hij is pantheïst! Hij herkent en aanbidt elke openbaring der Godheid, die hij dient; hare verscheidenheid verstrooit niet zijn overzicht, zoodat de konder van Mahler en Bach, tegehjk de her-dichter kan zijn der „parfums de la nuit", omdat die proteïsche aanpassing slechts gedaantewisseling is zijner vaste synthese: erkenning en uitbeelding van schoonheid. Daarom die piëteit voor het oude, die aandacht voor het nieuwe, dat eerbiedig af-luisteren vannog-onbekenden klank; daarom ook het warse wantrouwen, zoodra symptomen van dilettantisme bevestigen, dat dit schijnbaar-nieuwe aan onkunde krankt. Muziek is hem een taal van de ziel, waarin elke levensvisie tot uiting komt. Vandaar ten opzichte van genres noch vooroordeel, nog voorkeur. Ja, de volle taal van een Beethoven spreekt de problemen des levens van het standpunt der eeuwigheid uit. Aanhoor zij n Eroïca! Schrijft hij niet het hoofdstuk, dat bij Carlyle ontbreekt: „the hero as a musician" ? En hij stelt het streven onzer menschelij kheid, dank zij de titanische kracht van zijn vroom optimisme, in het volle licht eener zedelijke zegepraal. Dit is de taal, die Mengelberg (i) Zie opstel S. Bottenheim. bij uitstek verstaat. Zij strookt zoozeer met zijn spanning en hoogere blijdschap, dat — in zijn vertolking — juist en zelfs de langzaamrouwende baar van den gestorvenen held slechts tocht wordt en overgang naar diens uitbundige hemelbestorming. Maar, zegt vaak Mengelberg, waarin zou de mindere waarde van andere kunst als zoodanig bestaan, zoolang inhoud evenredig is aan omvang, en in soort overeenkomt met zijnen vorm ? Zou men een fresco der Sixtijnsche kapel oppervlakkig wagen te noemen, enkel omdat de breede bestrijking dier wanden decoratief onderworpen is aan een groot, architectonisch geheel? Waarom dan wel de tafereelen der Pathétique of Fantastiquc, wier breede hartstochtelijkheid zich over even zoo ruime vlakken ontplooiend, onderhoorig is aan een idee ? Zeker is, dat de wereld Mengelberg's meesterschap het eerst heeft erkend in de decoratieve kunst eener moderne Eroïca: het Heldenleben van Richard Straüss. Merkwaardig! Dat Mengelberg al lang de jongere vriend was van Straüss: dat hij te Keulen onder hem in het toen-nieuwe „Don Juan" klokkespel had gespeeld; dat hij, gelijk later voor Mahler, jaar en dag in binnen- en buitenland voor alle werken van Straüss heeft gestreden; dat deze laatste het Heldenleben opdroeg aan Mengelberg en het orkest — is wel op zich zelfbelangrijk, maar verklaart niet genoeg, waarom elke zaal — waar dan ook — als hij het voorspeelde, tot bacchantische geestvervoering ontvlamde. Is „des Helden" erotiek, zijn „Weltflucht und Vollendung", niet lijnrecht in strijd met 's meesters ervaring en gevoel ? Wel verlustigt zich zijn strijdvaardigheid in dien roes, wel wentelt hij zich als een juichende zwemmer in de hoog-opzwiepende golven van deze muziek, maar er is hier toch iets anders nog in het spel, dan het virtuozen-pleizieri waarmee hij den held in volle wapenrusting vóór weet te stellen. Het is de welluidende weelde van klank, de oostersche tooverpracht van het orkestrale bel-canto, die de wereld gewonnen heeft voor het werk en voor den dirigent. De aesthetische schoonheidswaarde van het geluid, gelijk er een intrensieke kleur- en een woord-waarde bestaat, de cultuur der klankqualiteit, de volledige, beschaafde verwezenlijking der partituur: ziedaar wat hier te hooren is. Groote werken der negentiende eeuw, als de Ouverture „Meistersinger", de Pathétique, het Heldenleben, worden, krachtens hun massale factuur impressionistisch gegeven. Het orkest ontwikkelt een dusdanig klankvolumen, dat het wanbegrip veld won, als zou nauwkeurigheid hier onmogelijk en onnoodig zijn. Zoodoende wordt op bepaalde momenten wel iets verbluffends bereikt, dat op den duur echter gaat tegenstaan en de werken in discrediet brengt. Juist die werken nu van schijnbaar „effect", klassiek te behandelen en te verklaren: dat is het nieuwe geweest. Inmiddels was Mengelberg beroemd en krachtig genoeg geworden om andermaal pionierswerk te kunnen aanvaarden, toen hij in het groeiend bewustzijn eener artistieke roeping, den man had ontmoet, die leven en kunst hield samengevat in de fanatieke klem van zijn wil. De vonk springt tusschen hen over, en de verhouding van Mahler tot Mengelberg wordt van groote beteekenis in de muziek onzer dagen. Ook de paedagoog in dezen laatste vindt hier, op den beslissenden leeftijd van omstreeks 35 jaar, het maagdelijk arbeidsveld voor zijn kunde en energie. Die doorzettingskracht tegen weerstand is geen sportieve koppigheid of kinderachtig bedil, maar, bij dieper inzicht, de zekerheid, dat wie hem tegensprak na overtuiging dankbaar zou zijn. Ten deele slechts was hier de gangbare leekensmaak storend. Want het publiek dat neen zeide en ja ten antwoord kreeg in den vorm eener herhaalde uitvoering had genoeg vertrouwen in den Dirigent om zich allengs te laten overtuigen en inwijden. Voor- namelijk echter, en dat was de grootere moeilijkheid, moesten de vaklieden en executanten gewonnen worden voor een muziek, vooreen taal, die nog niet sprak tot hun geest. Maar Mengelberg, die zelf langgenoeg met Mahler's idioom had geworsteld, werd daardoor des te geschikter het zijnen medewerkers grondig te leeren verstaan. De jaren verstreken, Mahler de mensch werd tot heros, en Mengelberg, die als het ware de aarzelend-scheidende hand van den vriend uit het „Lied von der Erde" nog voelde, nam het fakkellicht over. Den vakman een verfrissching en prikkel is de reeks technische problemen, waarvoor Mahler leiding en uitvoering zijner omvangrijke werken gesteld heeft; de poging waartoe zij dwingen die titanische blokken zóó op hun plaats te wentelen, dat het machtig gebouw overtuigend verrijst. Zoo behandelt een dokter wel altij d met toewijding het lichte geval, maar ziet zich gaarne geplaatst tegenover eenig raadsel onzer natüur om er zijn wetenschap aan te wetten. Nieuwe middelen, nieuwe vormen, nieuwe ideeën! Wanneer dit alles geordende w/klank geworden is, dan eerst kan aan den opbouw van den inhoud worden begonnen, die van symphonie tot symphonie steeds inniger ervaring van geest en gemoed openbaart. Mahler, den blik profetisch gericht op de wereld, spreekt door de polyphonie zijner Achtste het voorgevoel uit eener verheerlijkte gemeenschap. En Mengelberg's verstand, zoozeer ontvankelijk voor het onoplosbaar probleem der gerechtigheid, tijdgenoot en getuige van verdeeldheid en bloed, buigt van nature voor het instinctieve geloof. Deze weg zijner levensbeschouwing, één met zijn kunst, leidt terug tot den oorsprong van alle muziek: Johann Sebastian Ba.ch. Van diens werken ligt op den bodem van ziel en bevatting reeds een neerslag van eeuwen, die het Mengelberg mogelijk maakte hier allengs alle middelen in het gareel te slaan tot een uitersten trek naar volmaking. En gaat nu allen in tot het feest, dat de wanden van de concertzaal doet wijken en rijzen tot kerkelijke dimensie! Want het is de Zondag van herleefden hyacinthengeur in de bleeke luchten van Holland, en het is de herlevingsintocht van Palmzondag. De grandioze structuur van bach'sMatthaeus-Passion-monument, op zuil der koralen geschraagd, ontvouwt het heilige leed, terwijl ieders ontroering instemt als medejubel in de klacht der dochters van Sion. Meer dan twintig jaren traditie bezegelt de wijding van deze samenkomst, waar altijd nieuwe, maar ook en juist steedsdezelfde gezichten te tellen zijn: menschen, die deze vaste gebeurtenis begroeten als den terugkeer van een vriend, en, van jaar tot jaar, wat het leven hun gaf komen afmeten aan de bevinding van dezen dag. Elk verschil van dogmatisch of historisch standpunt heeft nimmer de ethische kracht dezer uitvoering kunnen ontzenuwen, en doet beter-begrijpenden slechts aan als profane misvatting van waar het om gaat: In volhardenden arbeid voor alle gezindten iets te hebben gewrocht, dat den bovenaardschen ernst van Bach en het Evangelie benadert. Op dien dag is dóórdringen mogelijk tot den kunstenaar Mengelberg, dieper dan in woorden betaamt, daar zijn „water staat zoo goed mogelijk" hier meer dan elders zijn volle beteekenis uitstraalt. En dan beseffen wij, hoe hij den strijd enkel volbrengt met de blanke wapens van zijn genie, en dat hij zegeviert zonder öm te zien. Noordwijk-aan-Zee, September 1919. H. J. DÉ MAREZ OYENS Dr. h. p. berlage allengs alle middelen in het gareel te slaan tot een uitersten trek naar volmaking. En gaat nu allen in tot het feest, dat de wanden van de concertzaal doet wijken en rijzen tot kerkelijke dimensie! Want het is de Zondag van herleefden hyacinjhengeur in de bleeke luchten van Holland, en het is de herlevingsintocht van Palmzondag. De grandioze structuur van Bach's Matthaeus-Passion-monument, op zuil der koralen geschraagd, ontvouwt het heilige leed, terwijl ieders ontroering instemt als medejubel in de klacht der dochters f van Sion. Meer dan twintig jaren traditie bezegelt de wijding van deze samenkomst, waar altijd nieuwe, maar ook en juist steedsdezelfde gezichten te tellen zijn: menschen, die deze vaste gebeurtenis begroeten als den terugkeer van een vriend, en, van jaar tot jaar, wat het leven hun gaf komen afmeten aan de bevinding van dezen dag. Elk verschil van dogmatisch of historisch standpunt heeft nimmer de ethische kracht dezer uitvoering kunnen ontzenuwen, en doet beter-begrijpenden slechts aan als profane misvatting van waar het om gaat: In volhardenden arbeid voor alle "gezindten iets te hebben gewrocht, dat den bovenaardschen ernst van Bach en het Evangelie benadert. Op dien dag is dóórdringen mogelijk tot den kunstenaar Mengelberg, dieper dan in woorden betaamt, daar zijn „water staat zoo goed mogelijk" hier meer dan elders zijn volle beteekenis uitstraalt. En dan beseffen wij, hoe hij den strijd enkel volbrengt met de blanke wapens van zijn genie, en dat hij zegeviert zonder öm te zien. Noordwijk-aan-Zee, September 1919. H. J. DE MAREZ OYENS Dr. h. p. berlage KUNSTENAAR EN DIRIGENT De dirigeerkunst, die toch in onze dagen zoo'n hoogen trap van virtuoziteit heeft bereikt, is niet alleen voor het groote publiek, maar ook voor het concertpubliek nog iets vaags en een gesloten boek. Terwijl de instrumentale, historisch oudere, virtuoziteit al lang is ingeburgerd, en ieder concertbezoeker zijn meening ofschijnvan-meening heeft over viool- of piano-virtuoziteit, over dezen of genen artiest, staat de oningewijde nog altijd sceptisch tegenover de dirigeerkunst: Après tout speelt het orkest van zijn partijen, waarop alles staat aangegeven, en de maat te slaan, plastische bewegingen te maken: daarvoor is toch waarlijk niet veel van noode. Men moet erkennen dat dit scepticisme ook zijn goede gronden heeft, — niet alleen in de opvatting der lichtgeloovige menigte, — want juist wij musici weten dat zoovele middelmatige dirigenten uit den grooten hoop van mislukte musici worden gerecruteerd. Als de carrière van een componist of virtuoos is mislukt, „verinnerlijkt" zich de verongelijkte en „diept" uit den verbitterden bodem zijner ziele de pen of.. den dirigeerstok op. Van den nood een deugd! Dat is nu eenmaal de comische kant van het dirigentendom. Het werkelijk aanzien van het gecompliceerdste en universeelste genus der interpreteerkunsten is geheel anders! Hoe wordt men dirigent; waar moet men leeren; wat moet men kunnen? Grondige kennis eener partituur, de gave om muzikaal en dirigeer-technisch die partituur in te studeeren, zijn even elementaire eischen voor een dirigent, als voor den speler het beheerschen van zijn instrument en de gave om zich voor te bereiden op een soliede vertolking. Noch de een, noch de ander echter is met die qualiteiten daarom al een interpreet of een kunstenaar. Blijkbaar ligt het wezen der interpreteerkunst nog veel verder aan 3 gene zijde dezer grenzen en is een even groot phaenomeen en geheim als het wezen der muziek-zelve.Wie dit gecompliceerde verschijnsel duidelijk maken wil, scheept ons af met: talent, intuitic enz. Bij een analyse dezer schablone-woorden, treedt een zeer gecompliceerd psychisch proces aan het licht. De som der begrippen „muzikaliteit" (wat talent impliceert) + technische bekwaamheid, ja volmaaktheid, scheen toch eigenlijk een „kunstenaar" te zijn. Maar dat berust op een misverstand. Hoe dikwijls kan men opmerken — om te zwijgen van elementair begaafde instrumentalisten, die in de verwarde begrippen van het publiek voor kunstenaars doorgaan —, dat technisch-volmaakte interpreten, die bovendien zeer muzikaal zijn, volstrekt geen indruk maken, noch op vakgenooten, noch op publiek. Reproducenten kennen wij, die precies weten wat zij willen, maar het daarom toch niet altoos bereiken; anderzijds podiumhelden, die met nünimale muzikale, ja zelfs technische middelen, de gave bezitten op het groote, niet immer kieskeurige publiek aanstekelijk te werken met hun elementair, bijna zoölogisch temperament. Hoe dikwijls betreuren wij in ernstige, degelijke musici de tragedie der onevenwichtigheid tusschen het besef van kunst en de gave der vertolking. Hoe dikwijls staan hun daarbij louter physieke hindernissen in den weg, of gebrek aan volharding, discipline, zelfkritiek; het onderscheidingsvermogen tusschen het wezen en den inhoud der muziek eenerzijds, en anderzijds datgene wat cr nu werkelijk bij de prestatie gerealiseerd wordt en daarvan tot stand komt. Niet den klank zijner muziek, maar de ideale klanken hoort zulk een musicus. Narcissus, niet uit overschatting, maar uit verblinding, wijt hij de rimpels, die hij ziet, aan het water dat zijn zelf-verliefdheid weerspiegelt, en niet aan eigen voorhoofd. Ja, het mechanisme van den arbeid is gecompliceerd; gecompliceerd de ontwikkeling; steil en vol struikgewas de wegen ten top. Ik wil in 't kort definieeren wat een echt kunstenaar is; uit welke elementen, als het ware, hij is opgebouwd. Talent, leidende intuitie, volkomen beheersching der algemeene techniek zijner kunst, en daarenboven een individueele, eigen techniek, volkomen harmonie tusschen conceptie en uitvoering: het een dekt het ander — strenge discipline, nimmer falende doorzetting, suggestieve kracht, de gave om door het werk zich-zelf en zijn toehoorder te doen ontvlammen, het vermogen om de brug van podium naar publiek te slaan, het steeds onbaatzuchtige hopen op de volmaking van morgen, om als een fakkel omhoog te houden het geloof in zijn missie en in de zegepraal van den muzikalen genius. En wie nog verder ziet, vergenoegt zich niet met de reeds erkende genies, maar kijkt begeerig uit in zijn midden naar degenen, wie de geschiedenis der toekomst dit praedicaat zal verleenen. De geschiedenis der reproductieve kunst kent eenige figuren, die dicht bij dit ideaal staan. Een van diegenen is ongetwijfeld Willem Mengelberg. Onder welke omstandigheden heeft hij naar den dirigeerstok gegrepen ? Nauwelijks van de schoolbanken opgestaan, of liever van de piano, die hij met virtuoziteit beheerschte, toegerust met een meesterschap, dat hem spoedig naast d' Albert of Busoni zou hebben gesteld, en ook naar zijn natuur gaarne een wandelaar op breede wegen van glans, — verandert hij van koers en slaat het smalle pad in eener provinciale koordirigenten-betrekking (Luzern). Innerlijk moet hij reeds toen overtuigd zijn geweest, dat hij geboren was als schepsel „eerste klasse" en dat Luzern in 's hemelsnaam niet was „tweede klasse", maar alleen een leerschool en voorbereiding tot de toekomstige „eerste". Dit natuurlijke, ongeforceerde geloof-in-zich-zelf, dat bij anderen aanmatiging zijn zou, is inderdaad een karaktertrek der menschen van „godsgenade". Wanneer een jongmensen dirigent wordt, niet omdat hem geen andere muzikale uitwegen openstaan, wanneer hij dirigent wordt, niet uit wanhoop, in vruchtelooze poging uiting te geven aan zijn muzikalen drang; — wanneer hij een schitterende pianocarrière opgeeft, om de taal der vertolking van nature te spreken: — dan is de objectieve zekerheid gegeven van ingeboren behoefte en begaafdheid om aan het hoofd te staan van een orkest. De plastiek van zijn handen, van zijn heele postuur, de suggestieve kracht van zijn blik, de durf en de charme van zijn optreden, voleindigen het portret van den jongen Mengelberg als dirigentin-dop. Eén eigenaardigheid loopt als een roode draad door zijn werk. Er schuilt in het bouquet van erkentelijkheid en vereering, dat men eenen 25-jarigen jubilaris komt brengen, een adder van somberheid: het onuitgesproken gevoel, dat de persoonlijkheid nu voleindigd is, en dat, wat overschiet aan daden en leven, zich zal blijven bewegen door eigen inertie in nu-gesloten kringloop. Het zbu niet gelukken deze schablone hier toe te passen en men glimlacht onwillekeurig, niet alleen omdat Willem Mengelberg nog... een jongmensch is, maar hoofdzakelijk omdat de begrippen „inertie" en „afronding des cirkels" hier uitgesloten zijn. Beweging, ontwikkeling, drang naar voleinding, nieuwe horizonten, dat is de wellicht onbewuste, maar intuitief des te sterkere leuze van Mengelberg's persoonlijkheid. Niet in het bewustzijn harer schoonheid wordt knop tot bloem, maar zij evolueert als natuurverschijnsel, en natuurverschijnsel is tevens wet. En evenals de natuur in haar streven geen stilstand en beslotenheid kent, maar enkel opgang en ontwikkeling naar steeds verdere mogelijkheden, blijft ook de kunstenaar steeds in ontwikkeling en in beweging. Het beroemde „100%" van Mengelberg is eigenlijk de steeds meer wijkende gezichtslijn aan den hemelrand, dien wij horizont noemen, en zijn „streven" daarnaar, dat in elk opeenvolgend feit afzonderlijk een „bereiken" is — omvat zijn geheele persoonlijkheid, die ik op realen grondslag met voorbeelden zal trachten aan te toonen. Een repetitie is voor Mengelberg geen voorbereiding tot een concert, maar een „Ding-an-sich", zei een spotter, die zonder het te weten in zijn grap een waarheid verborgen hield. Want voor Mengelberg is er alléén „repetitie" en nimmer „concert". „Concert" is voor andere dirigenten al eind-resultaat, maar voor Mengelberg bestaat er geen eind-resultaat, en een concert is enkel een „repetitie zonder afkloppen". Hoe menigmaal begon hij na een uitvoering op de volgende morgen-repetitie het volmaakt uitgevoerde werk opnieuw in te studeeren. Heden zal hij naar zijn oordeel 75 % hebben bereikt naar den horizont-toe, (voor den zelfs zéér kritischen toehoorder al lang ioo°/0); morgen echter is de hemel weer anders getint, de horizont schijnt wijder en verder... en Mengelberg herovert weer op de repetitie het terrein om te bereiken ... 75 % bij de nieuwe belichting! Dit onvoldane en deze volharding past zoo weinig in de oppervlakkige onrust onzer nieuwe cultuur, dat men zich afvraagt of onze moderne dirigent Mengelberg in den geest niet hoort tot den klassieken tijd, waarin iedere strophe van Goethe, iedere maat van Beethoven doorwrocht is, waarin Tolstoï acht maal Anna Karenina omwerkte en overschreef. Gewichtig is hier Mengelberg's onbaatzuchtige nauwgezetheid: hij geeft zich moeite niet voor het groote publiek (wie bemerkt dat alle puntjes op de / staan ? immers zelfs een geschoolde toehoorder verlangt van de uitvoering alleen den hoofdindruk en de groote lijn); de afronding geschiedt ter wille van het werk, omdat hij niet anders kan. Dit is zijn natuur en zijn wet. Dit is het hoofdmoment van zijn kunstenaarschap, verlicht en vergeestelijkt in het fanatische vuur van zijn idealisme en ethische kuisch heid. De gelijkstelling van concert met repetitie werd natuurlijk hier metaphorisch gebruikt. Nu moet het fundamenteele onderscheid onder de oogen gezien worden. Als men herinneringen leest aan Bülow, is datgene waarop zij steeds terugkomen: het vijlen en schaven, de detailleering en afronding door den grooten Meininger. Inderdaad was Bülow de eerste dirigent-analyticus; hierin ligt zijn artistieke en technische verdienste; de ontvouwing, ontplooiing, om zoo te zeggen het uitkleeden eener Beethoven-Symphonie; de analyse van Beethoven: dat was Bülow's stijl. (Zoo was de stijl-in-het-klein van Reinecke: gratie, met een zekere hoffelijkheid). Zelfs Bülow heeft niet den top beklommen van het artistiek eindresultaat: de Synthese; hij bleef een volmaakt docent en interpreet uitsluitend van Duitsche muziek. De verschijningen van Mahler en Nikisch breiden de mogelijkheden van dirigentschap uit. De eerste — universeel en fanatiek — tytaniseert Beethoven, dramatiseert de orkestkleuren en zuivert Mozart's goddelijke diepte en reinheid, Mozart's gratie en humor van den aankleef der traditie : dat bespottelijke kinderbroekje en die goedzakkigheid. De andere, Nikisch, ontdekt de pathetische melancholie van Tschaikowsky, geeft de hartstochtelijke accenten van zijn persoonlijk pathos door het medium van Wagner's emotie, schenkt ons zijn individueele suggestie van de „groote lijn"! Mahler en Nikisch: twee typen, twee stijlen. Mahler verkreeg zijn resultaten (niet altijd gelijkwaardig, maar in conceptie altijd kostbaar en nieuw) eenerzijds door zijn analyse, anderzijds door ^ijn synthetische kracht. Maar het evenwicht der beide elementen bereikt hij niet altijd, misschien daarom, omdat zijn reproductieve werkzaamheid niet het hoofddoel was van zijn geest. Nikisch geeft een gigantischen totaalindruk door de kracht zijner persoonlijke magie, zijner synthetische intuitie. Hoe nadert Mengelberg zijn taak? In 't algemeen, wanneer het een nieuw werk geldt, dat hij natuurlijk te voren reeds in zijn studeerkamer volkomen heeft leeren beheerschen, laat hij het heele werk doorspelen, om op die wijze eerst den totaalindruk aan het orkest te schenken. Daarna gebruikt hij uitsluitend analytische methode: artistiek en technisch wordt het werk ontleed tot in zijn kleinste bestanddeelen. Ieder steentje wordt afgedragen en afgevijld, en als alles weerop zijn plaats zit, komt opgrond van den eerst-gegeven algemeenen indruk door een synthctischen greep het werk in zijn geheel weer tot stand, en rijst als een plotseling onthuld monument voor ons op. Zelfs als een repetitie tot voleinding gebracht is, behoeft in het concert daarom nog niet het hoogste bereikt te worden, wanneer de interpretatie niet geheel geest is geworden. Wanneer daarentegen op een concert, ontvonkt door de inspiratie van het oogenblik, de geledingen, bij gebrek aan voorbereiding onvast op hun plaats zitten, kan er heden of morgen een ongeluk gebeuren, dat het heele bouwwerk doet ineenstorten. Alléén daar, waar volkomen harmonie heerscht tusschen conceptie en uitwerking; waar het eene het andere volkomen dekt; waar de geest in den aanvang, als middel, vernederd wordt tot materie, om later in voleindigenden arbeid zelfs de materie tot geest te doen uitgroeien, — alleen daar naderen wij het ideaal der interpretatiekunst, dat ik in het begin heb opgesteld. Artistieke spanning, atmospheer, goddelijke vonk: dat is alles concert-element ; controle, vomarding en wilsdwang zijn elementen der repetitie bij Mengelberg. En let eens op! Als Mengelberg soms op de repetitie zich even laat gaan, meer geeft dan hij wil, dan klopt hij met opzet direkt zijn eigen enthousiasme af met een echt-mengelbergsche grap of gewilde onnoozelheid, om zich zeifin nuchterheid neer te houden. Maar, omgekeerd, wat ware in het concert het heele ingestudeerde kunnen, de heele verfijning en beschaving, wanneer niet plotseling, in de spanning van zijn emotie, zijn machtige scheppingsadem dat technisch skelet leven wist in te blazen! En daarom is het verschil tusschen concert en repetitie zoo groot. In Mengelberg's toepassing der twee methodes — de analytische en de synthetische —, in het evenwicht dezer beide: daarin zie ik zijn stijl! Muzikale dictie, logische phraseering, berekening van het dynamisch op-en-neer, en boven alles een onomstootelijk rhythme —; dat zijn de technische middelen, dat is zijn apparaat. Het zoogenaamd gewichtigste alleen aan de partituur te ontpersen, de groote melodische lijn te volgen, en al het andere weg te vegen met dynamische doekjes — deze manier is voor Mengelberg een heiligschennis. Zijn uitvoering is de zuivere weerspiegeling der levende, klinkende partituur. Een Russisch spreekwoord zegt: Met wien men niet samenleeft,dien kent men niet, en die volkswijsheid, volkomen juist in den dagelij kschen omgang, geldt ook voor den artiest. Toevallige ontmoetingen met artiesten op het podium, kunnen indrukken van charme in ons achterlaten. Maar die indruk vervaagt. Zulke ontmoetingen nemen ons niet geestelijk in beslag, en wie weet of die eerste indruk niet veranderd zou zijn in verveling en eentonigheid. Om ons op den duur te interesseeren en vast te houden, moet men groote, geestelijke rijkdommen en veelzijdigheid hebben. Voor een artiest beteekent dit: alle stijlen beheerschen, een universeel opnerningsvermogen bezitten, de gave altijd nieuw en getransformeerd te worden. Een echte acteur is niet hij, die uitsluitend óf in tragiek óf in komiek leeft, maar die Shakespeare met Molière, Goethe met Gogolj in zich vereenigt. Wie van Mengelberg gehoord heeft de Eroïca van Beethoven tegenover Mendelssohn's Sommernachtstraum, een nocturne van Debüssy tegenover een symphonie van Glazoenoff, een Matthaeus-Passion tegenover een Heldenleben van Straüss, een symphonie van Mahler tegenover de Préludes van Liszt, het „Te Deum" van Brückner of „Salome's Tanz" van Straüss, Berlioz' Fantastique tegenover de Kleine Nachtmusik van Mozart — die moet toegeven, dat de omvatting van Mengelberg niet alleen internationaal, maar grenzenloos is, en iederen keer bij het aanhooren meent men dat juist die muziek-vait-het-oogenblik nu zijn stijl, zijn eigenlijke muziek is. Een paar woorden nog over de eigenschappen van zijn dirigeertechniek. Al zijn schakeeringen, heel het dynamische en plastische berusten in zijn linkerhand. De rechterhand houdt het rhythme, de duidelijke beweging der tijdsindeeling vast, en terwijl zijn linkerhand declameert en poseert, blijft de rechter (zonder daardoor van de wijs te raken) ook hij verschillende armhoogten en golvingen, heel regelmatig-slaande, de maat aangeven. Het orkest aan zijn lot over te laten, het orkest naar zijn rhythmische en dynamische bedoeling te laten raden, bestaat niet voor Mengelberg. Hij speelt op het orkest, en dat is zijn Achillespees tegenover de wereld, zijn „tyrannie", een verwarring van artistieke met sociale begrippen. Waarom? Hij wil macht hebben, niet op den persoon van den speler, maar op zijn artistieke productie-vermogen; niet over mijnheer zoo-en-zoo maar op den bespeler van dit-of-dat instrument. Een andere eigenschap van Mengelberg's dirigeerstijl is: Het evenwicht tusschen uiterlijk gebaar en de innerlijke beweging van het stuk; het evenwicht tusschen wat men ziet en wat men hoort. Een uiterlijke beweging, alleen om de bekoring daarvan, maakt Mengelberg niet, ondanks al zijn voorliefde voor de decoratieve zichtbaarheid van het gebaar. Wanneer men mij vroeg: Wat is eigenlijk Mengelberg ? Despoot, socialist, altruïst, egoïst, atheïst, pantheïst, positivist; metaphysisch, sceptisch, pessimist of optimist, zou ik gezegd hebben: Musicus. Mij dunkt evenals een visch niet buiten het water kan leven, geen bloem zonder zon, zoo is Mengelberg zonder muziek... een vraagteeken. Al zijn menschelijke gedachten en gevoelens, al zijn uitingen — aangename en onaangename—zijn alleen een reflex, een afschijnsel van zijn muzikaal phaenomeen, en daarom moeten wij niet zijn muziek verstaan vanuit zijn geestelijke qualiteiten, maar andersom: uit zijn muziek moeten wij den mensch construeeren. De mensch is in dit geval een reflex van het phaenomeen. Maar, zult gij zeggen, is Mengelberg dan een a-sociale verschijning ? Abstract hebt gij misschien gelijk, inderdaad echter zult gij ongelijk krijgen: Wie 25 jaar lang over heel zijn land den cultureelen, muzikalen smaak opgevoed heeft van een generatie, wie met voorbeelden geleerd heeft naar voleinding te streven, wie zonder zijsprongen den weg bewandelde van fanatiek idealisme, wie een nieuw woord zocht voor zijn tijdgenooten, wie zich zoo onbaatzuchtig in dienst gesteld heeft van een zaak als Mengelberg met Mahler gedaan heeft; wie met zijn autoriteit en zijn roem de* beteekenis van heel de muzikale kaste heeft verhoogd: die heeft, met opzet of zijns ondanks, een cultureelen en socialen arbeid verricht, die hem, volkomen verdiend, het recht verleent de dankbaarheid van zijn landgenooten — boven klassen en partijen uit — in ontvangst te nemen. (*) ALEXANDER SCHMULLER (1) Vertaling uit het Russisch. ALEXANDER SCHMULLER SERGEI RACHMANINOFF DE DIRIGEERKUNST VAN WILLEM MENGELBERG Over de techniek van Willem Mengelberg's dirigeerkunst kunnen alleen eenige losse gedachten worden neergeschreven; gedachten, die zoo langzamerhand zijn opgekomen door een studie van Mengelberg's kunst gedurende een periode van ruim tien jaar. Een dirigent is hoofdzakelijk te beoordeelen in de voorbereiding der uit te voeren werken. Want de uitvoering zeifis niets anders dan het resultaat der voorbereiding. Het dirigeeren zelf, de uiterlijke bewegingen van een dirigent, — die bij het groote publiek den maatstaf vormen, waarnaar het oordeelt, — is, ofschoon hoogst belangrijk, toch van secundair belang. Hamlet zegt: Do not saw the air too much with your hand, thus; but use all gently: for in the very torrent, tempest, and, as I maysay, whirlwind of your passion, you must acquire and beget a temperance that may give it smoothness. Do not out-herod Herod. Be not too tame neither, but let your discretion be your tutor: suit the action to the word, the word to the action; with this special observance, that you o'erstep not the modesty of nature: for anything so overdone is from the purpose of playing, whose end, both at the first and now, was and is, to hold, as 't were, the mirror up to nature; to show virtue her own feature, scorn her own image, and the very age and body of the time his form and pressure. Deze woorden van Shakespeare, welke hij door Hamlet aan een tooneelspeler laat zeggen, kunnen als een geloofsbelijdenis voor ieder kunstenaar gelden. Men zou dan meer resultaten bereiken als door het verkondigen van klassieke en moderne theorieën van alle mogelijke - ismen en - isten van onmondigen en abnormalen. De verhouding tusschen theorie en daad in de kunst en speciaal in de dirigeer-kunst wordt door de meesten heel verkeerd uitgelegd. De techniek van het maatslaan schijnt niet zoo bijster lastig. In ieder concert dirigeert minstens de helft der toehoorders met hand, hoofd of vinger met den dirigent mede en heeft daarbij het gevoel, dat het niet zoo moeilijk is. Ook vak-menschen en orkest-leden hebben dikwijls de verkeerde meening, dat dirigeeren heel gemakkelijk is. Inderdaad het maatslaan met een dirigeerstokje, het beschrijven in de lucht van de verschillende maatsoorten, is ook vrij gemakkelijk, tenminste geen heksenwerk, ofschoon de meeste leeken de moeilijkheid hiervan onderschatten. Het instudeeren van een muziekwerk met een orkest is echter heel iets anders en zeer moeilijk, en slechts enkele uitverkorenen brengen het tot die hoogte, waarop ze, volkomen vrij, hunne kunst aan een orkest kunnen overbrengen. Willem Mengelberg behoort tot deze uitverkorenen. Zijn techniek van het dirigeeren grenst aan het ongeloofelijke en ik heb nooit een dirigent ontmoet, die hem hierin evenaarde. Gustav Mahler, wiens suggestieve kracht misschien even groot was als die van Mengelberg, miste toch deze nooit falende zekerheid; waardoor wel eens ongelukjes bij uitvoeringen gebeurden, die, hoe gering ook, bij Mengelberg uitgesloten zijn. Muziek is de hoogste uiting van menschelijk gevoel: kleur, lijn, beweging, plastiek: alles is haar ondergeschikt; alles kan zij naar willekeur hanteeren. Deze willekeur mag niet voortkomen uit de stemming van het oogenblik, maar wordt, bij den geboren kunstenaar waarschijnlijk onbewust, door de hoogste cultuur beheerscht. Mengelberg behoort tot deze Zondags-kinderen, die alle gevoelens, hetzij bewust of onbewust, dadelijk, spontaan in een daad kunnen omzetten. En deze daad wordt door hem zoo eenvoudig en logisch verricht, dat zelfs een kind zijne bedoelingen kan begrijpen. De suggestieve kracht is altijd aanwezig en kan schijnbaar door geen invloeden van buitenaf geschokt worden. Ook is deze kracht niet het gevolg van een samenloop van gunstige omstandigheden: ze is er. Zijn artistieke geest lijdt niet aan ongelukkige en onmachtige stemmingen, en deze sterke geest beheerscht de, als voor dirigent geschapen kleine, maar harmonisch-krachtige Napoleongestalte volmaakt. De training van zijne aangeborene, artistieke hoedanigheden is zoo ten top gevoerd, dat hij over zijn kunnen, onder alle mogelijke omstandigheden, volkomen kan beschikken. De middelen om zijn doel te bereiken zijn vele en velerlei en aan geen systeem gebonden, waardoor ze ook moeilijk zijn te beschrijven. Het resultaat van zijn streven wordt echter reeds vijfentwintig jaar lang door het concertbezoekend publiek gewaardeerd. Laat mij eenige uiterlijkheden vertellen uit Mengelberg's repetities, die tot deze schitterende resultaten leiden. Hij gebruikt gaarne beelden, hetzij uit het gewone- of uit het geestes-leven om zijne meeningen te verduidelijken, en verkondigt ook wel eens maximen, die aan de geestige gezegden van Pudd'nhead Wilson van Mark Twain herinneren; maar hoe en waar ook aangebracht: het honderd-koppige orkest, met al zijne vele meeningen .en principes, begrijpt hem altijd volkomen; en de slotmeening van ieder individu is altijd: „De Baas, (daarmede wordt Mengelberg betiteld) heeft toch gelijk". Ik wilde eenige uiterlijkheden vertellen uit de repetities. Het kunnen slechts uiterlijkheden zijn, want de eigenlijke kracht, waarmede hij een orkest suggereert, is en blijft een mysterie. Om een uitgangspunt te hebben, neem ik aan dat Mengelberg zijne repetitie begint met een der kostbaarste werken der muziek-literatuur: het Adagio uit de negende symphonie van Beethoven. Vóór hij begint te dirigeeren, zou hij kunnenzeggen: Mijne Heeren,deze muziek moet met een Hemelsche rust worden gespeeld, vooral niet nerveus, iets wat zeer moeilijk voor ons aardbewoners is; alles moet vol kleur zijn, de hoofdmelodie moet iets in haar karakter hebben van een zucht en een lach; alles moet zingen." Voordat hij deze stemming bereikt heeft geeft hij het orkest en zich zelf geen rust en herhaalt en herhaalt, totdat hij de gewenschte kleurverhouding benadert. Ik zeg met opzet benadert, want voor Mengelberg bestaat geen einddoel, bij hem bestaat er nog steeds een excelsior. Om de alterneerende blaas- en strijkinstrumenten in dit stuk volkomen in elkander te laten vloeien, ontziet hij geen moeite, en met waar engelengeduld wordt doorhem daaraan gewerkt. Hij noemt dit de hoogste uiting der klank-cultuur, en merkt daarbij op dat de toehoorders niet mogen merken dat deze nuances technisch zoo moeilijk zijn; voor hen moet alles heel natuurlijk klinken, alsof het volstrekt geen moeite kostte. De tweede melodie van het Adagio (andante moderato) krijgt hare prachtige plastiek daardoor, dat Mengelberg den klemtoon op de éérste achtste noot laat leggen en de sleurmanier, om de tweede achtste te accentueeren met alle kracht tegen gaat. Bij de eerste variatie wil Mengelberg een stemming van „hemelsche zaligheid" vooral geen „zure aardsche stemming"; de technische moeilijkheden moeten geheel verdwijnen, aan de klank der pizzicato-noten der violoncellen en tweede violen wordt bijzondere zorg besteed, dat het vol en week klinke. Als de clarinet een melodische, chromatische stijging maakt, dan moet dit smeekend klinken; een onschijnbare noot in de tweede clarinet-partij laat hij even accentueeren, waardoor de harmonie dadelijk de juiste kleur krijgt: steeds wordt er op gewezen dat de nuances niet geforceerd mogen worden om de mooie weeke kleur niet te bederven. In een andere variatie wil hij hebben, dat de melodie „heel vriendelijk" klinke en de spelers dezer melodie tegelijkertijd scherp luisteren naar een rollende begeleiding van een sextolenfiguur in zestienden opdat deze passage zich zonder schokken kan voortbewegen. Dat de suggestie van den dirigent niet van het maatslaan uitgaat bewees een moment in dezelfde repetitie toen hij afklopte en zei: „Ik voel me wat ziek en heb pijn in mijn rug, daardoor voelde ik mij een oogenblik matter, en dadelijk zakt het ensemble in elkaar". Een oningewijde had niets van deze episode begrepen omdat Mengelberg gewoon doonlirigeerde, maar wij voelden dadelijk dat hij gelijk had: de spanning was weg en tegelijk kon men dat merken aan het ensemble-spel, maar vooral aan den klank. Met den inzet der trompetten in de vierde variatie die hij als een strijdleus karakteriseerde verdween deze matheid en passiviteit dadelijk; niemand weifelde meer en alles klonk weer zeer „Mengelbergiaansch energisch". De inzet van de basnoot „des" der bassen en altviolen bestempelde hij met denHaam „de diepe klank". De pauken noemt hij dikwijls de voornaamste hulp en daardoor de gevaarlijkste vijand van den dirigent. Bij de intrede van de Coda moeten de eerste violen „sonoor" (een geliefkoosde uitdrukking) klinken; daarmede bereikt hij een prachtig effect, of, zooals hij het zelf noemt: „de mooiste zielen-muziek die voor violen is geschreven." Een ander voorbeeld van zijn fabelachtige techniek demonstreerde hij met het dirigeeren van het trio uit het Scherzo der zesde symphonie van Güstav Mahler. Dit stuk is geschreven in een steeds wisselende maatsoort van +/g, */g en *k en vereischt van den diligent veel technische handigheid, die elk „routinier" bezit, maar waarmede artistiek nog niets bereikt wordt. De moeilijkheid van dit stuk was,—wat ik ettelijke malen bij het instudeeren zelf ondervond — om de melodie met deze verschillende rhythmen naast elkaar zoo te laten klinken, dat de lijn nergens werd verbroken en het geheel soepel en natuurlijk klonk. Tot mijn spijt moet ik erkennen dat het mij ondanks mijne routine niet gelukte te bereiken dat het stuk, wat wij met een vakterm noemen niet meer „rammelde". Toen Mengelberg nu zelf dat stuk onderhanden nam of zooals hij gaarne zegt: de puntjes op de / zette, klonk plotseling alles soepel en natuurlijk. Nergens werd de rhythmisch-melodische lijn verbroken; integendeel, het klonk alsof het stuk volkomen werd geïmproviseerd. De oorzaak hiervan was dat Mengelberg niet, zooals ik, de „achtsten „uitsloeg" (hetgeen Mahler voorschrijft) maar zich artistiek de melodische lijn voorstelde en alleen de accenten dezer melodische lijn markeerde, met het gevolg, dat het probleem op de natuurlijkste wijze was opgelost. Dit schijnbaar onbelangrijke is van principieele beteekenis, omdat hiermee het bewijs geleverd is, dat voor het weergeven van kunst de hoogste techniek wordt gevorderd, en techniek en geest elkaar aanvullen. Een ander geheim van zijn kunst is, dat hij de medewerkens kan overtuigen dat er nooit machinaal gespeeld mag worden. Hij noemt dit: „muzikanterig" en „geroutineerd" musiceeren. Ook een repertoire-stuk moet niet den indruk maken „dat het zoo dikwijls gespeeld werd". Het moet bij hem altijd weer nieuw en frisch klinken. Als er een repertoire-stuk onder hem wordt gerepeteerd mag men nooit denken: we kennen het wel. Dat is volgens hem geen kunst. Steeds moet een nieuw licht op de uitvoering van zulk een stuk vallen, zoodat de toehoorders moeten denken: zóó heb ik het nog niet gehoord. Het melodische-deel van een orkestwerk, hetzij jong of oud, klassiek, romantisch of modern, wil hij steeds voorgedragen hebben alsof het door eene menschelijke stem wordt gezongen. Een nieuw en een veel gespeeld stuk zijn volgens hem het moeilijkst te spelen. Het eerste verlangt eene volledige overgave en het tweede het breken met alle sleur. Een technische moeilijkheid om het strijkers-ensemble een pizzi- B. ESSERS Toen Mengelberg nu zelf dat stuk onderhanden nam of zooals hij gaarne zegt: de puntjes op de /'zette, klonk plotseling alles soepel en natuurlijk. Nergens werd de rhythmisch-melodische lijn verbroken; integendeel, het klonk alsof het stuk volkomen werd geïmproviseerd. De oorzaak hiervan was dat Mengelberg niet, zooals ik, de „achtsten „uitsloeg" (hetgeen Mahler voorschrijft) maar zich artistiek de melodische lijn voorstelde en alleen de accenten dezer melodische lijn markeerde, met het gevolg, dat het probleem op de natuurlijkste wijze was opgelost. Dit schijnbaar onbelangrijke is van principieele beteekenis, omdat hiermee het bewijs geleverd is, dat voor het weergeven van kunst de hoogste techniek wordt gevorderd, en techniek en geest elkaar aanvullen. Een ander geheim van zijn kunst is, dat hij de medewerkeps kan overtuigen dat er nooit machinaal gespeeld mag worden. Hij noemt dit: „muzikanterig" en „geroutineerd" musiceeren. Ook een repertoire-stuk moet niet den indruk maken „dathet zoo dikwijls gespeeld werd". Het moet bij hem altijd weer nieuw en frisch klinken. Als er een repertoire-stuk onder hem wordt gerepeteerd mag men nooit denken: we kennen het wel. Dat is volgens hem geen kunst. Steeds moet een nieuw licht op de uitvoering van zulk een stuk vallen, •zoodat de toehoorders moeten denken: zóó heb ik het nog niet gehoord. Het melodische-deel van een orkestwerk, hetzij jong of oud, klassiek, romantisch of modern, wil hij steeds voorgedragen hebben alsof het door eene menschelijke stem wordt gezongen. Een nieuw en een veel gespeeld stuk zijn volgens hem het moeilijkst te spelen. Het eerste verlangt eene volledige overgave en het tweede het breken met-alle sleur. Een technische moeilijkheid om het strijkers-ensemble een pizzi- * cato tegelijk te laten uitvoeren neemt in iedere repetitie zijn aandacht in beslag. Om eene zekere uitgelaten vioolpassage duidelijk te maken gebruikte hij eens het drastische beeld: „U moet hier zoo wild worden als een jonge hond dien men uitlaat." Dan spreekt hij dikwijls van de Të-Dë-ziekte. Hier bedoelt hij meer speciaal de slechte gewoonte van enkele blaasinstrument-bespelers om eenkorte opmaat niet scherp genoeg te accentueeren. Een neiging van sommige instrumentalisten om steeds iets na den slag van den dirigeerstok te komen, waardoor een soort syncope ontstaat, is eene andere ziekte: „de syncopitis." Het burleske imiteeren van dit euvel door hem, is kostelijk om aan te hooren en toont tegelijkertijd zijne rhymrnische zelf beheersching; evenals hij zijn fameus gehoor demonstreert door precies de feilen van een niet zuiver instrument aan te toonen; hij zingt dan een halvcn-,een kwart-, ja zelfs een achtsten toon te hoog of te laag tegen den diapason. Ja, die stem, die zingende stem van Mengelberg ! Deze zangstem, een heldere, doordringende tenor is misschien wel zijn grootste hulp in de repetities. Met nooit falende zekerheid zingt hij de thema's, motieven, figuraties etc. etc. in het juiste karakter en tempo voor, zoodat ieder instrumentalist onmiddellijk zijne bedoeling begrijpen kan. Deze levende muziek wordt dan nog verduidelijkt door zijn koene beelden en, zoo noodig, nog door het verrijken van ons muziekjargon met nieuwe woorden. Als een instrument zeer op den voorgrond moet treden zegt hij, dat het „solissimo" moet spelen. Een melodie, die warm en zinnelijk van klank moet zijn, kreeg van hem het praedicaat: „warmissimo." Harde en droge klanken zijn bij hem op den index. Alles moet klinken alsof het leefde en kleur had. Dan verlangt hij dat een orkest „bij de hand moet zijn, het moet al gebeuren vóór ik het gezegd heb." Als de gewenschte atmospheer gedurende de repetitie wat lang op zich laat wachten slaakt hij weieens de verzuchting: „ik heb een gevoel alsof ik een kar, die tot de assen in de modder is weggezakt, weer aan het rollen moet brengen." Bij sterke effecten, zooals een plotselinge generaal-pauze, verlangt hij dat iedereen doodstil zit; ook aan het begin of einde van een stuk dat in groote spanning begint of eindigt, wenscht hij dat de houding van de uitvoerenden harmonieert met het gespeelde. Dit zijn alle eenvoudige waarheden, maar wie brengt ze zooals Mengelberg consequent in praktijk? Van de dirigenten, die ik ken, niemand. Slordigheid in spel en vooral sleur zijn dingen, waartegen -hij strijdt zonder ophouden en die hij nooit tolereert. Nimmer heb ik Mengelberg over politiekhooren spreken; trouwens welke groote artisten, behalve Paderewsky en d'Annunzio bemoeien zich met politiek? Toch heb ik Mengelberg eens deze aan de politiek ontleende stelling hooren verkondigen, eene stelling waarmede ieder orkest, maar ook iedere gemeene-bestzijn voordeel kon doen als het in praktijk gebracht werd: „Het hoogste streven in een orkest-ensemble moet zijn: ieder individu zoo te ontwikkelen dat het geheel, ondanks de contrasten in klank en kleur, waaruit het orkest bestaat, één harmonieus streven wordt naar één groot doel. In het gewone leven wil men alle individualiteit dooden, — met het gevolg dat men een grijs kleurloos geheel krijgt, een dood mecanisme, een instrument dat misschien wel mathematisch juist alle tonen weergeeft, maar waaraan het echte leven, de polsslag van het bloed (rhythmus) en de ziel (het gevoel) ontbreekt." Zijn woede tegen het „laisser-allcr" kent geen grenzen, en als hij dat euvel wel eens bij de uitvoerenden merkte gebruikte hij het beeld dat het klonk: „alsof een juffrouw van een hofïïe met oude bibberstem een gloeiend-hartstochtelijk-dramatisch gedicht voordroeg." Het klinkt hem dan eens „te goedig" waar het woedend moet klinken, te „kinderachtig, te grappig" alsof honderdjarigen het produceeren. Hij wil hebben dat de vingers „SevCikachtig" op de toets worden neergezet. Hij wil dat de noten der partituur nauwkeurig gespeeld worden en dan zoo mooi mogelijk. Dit laatste zou men het Mengelberg-motto kunnen noemen, want zelden heb ik een reproduceerend kunstenaar ontmoet, die zoo nauwkeurig eerst de noten en gedachten van den componist in zich opneemt, als déze'Meestér-dirigent, om dan eerst zijn eigen artistieke natuur, die intuïtief nooit faalt, te laten gelden. Dan is het voor mij een genot, dikwijls nog grooter dan het concert zelf, om zulk een repetitie bij te wonen. De kleine, maar voor dirigent geschapen gestalte daar te zien staan, de jas uit, met de rechterhand het dirigeerstokje de juiste bewegingen makende, de linkerhand dikwijls in den vestzak, met zijne alles doordringende oogen het geheele orkest beheerschend. Ja, die oogen. Niets ontgaat hem en het schijnt zooals hij weieens zelf zegt, dat men zich vergist als men achter zijn rug iets wil uitvoeren, wat in een repetitie „taboe" is. Zijn zelfbeheersching is enorm en moet dat ook zijn, want om een repetitie van drie uur lang te leiden en de spanning bij een honderdtal verschillende persoonlijkheden steeds tot het uiterste op te voeren, daarvoor moet men over een reusachtige dosis zelfcontrole beschikken. Een mooie uitdrukking van hem, die hij dikwijls te pas brengt, luidt: „Het verstand moet steeds de artistieke daad controleeren; een artist, evenals een held, mag niet zenuwachtig zijn, maar moet een volkomen zelf beheersching bezitten." Het strijk-orkest speelde hem eens te log, te dik van kleur; dat klonk hem: „alsof ze een fijn pastel met een dikke olieverf oversmeerden." De techniek van Mengelberg's dirigeeren bestaat niet alleen in de exacte, juiste rhythmische bewegingen van zijn dirigeerstok en handen —want het zij nog eens herhaald: dit is slechts een klein onderdeelvan de dirigeer-kunst—maar zijn geheele persoonlijkheid heeft hem tot een allereerste klas dirigent gepraedestineerd. Wat ik in hem nog het meeste bewonder dat is zijn gezonde natuurlijkheid en zijn zich geheel geven en inleven in het werk waarmede hij bezig is. De virtuositeit van een Toscanini ; de veerkracht en zelfbeheersching van een Mück ; de rust waaronder toch zooveel leven schuilt van een Weingartner; de brandende hartstocht van een Nikisch, de stoere kracht van een Savonoff ; de gratie en elegance van een Reinecke (wat hem den door von Bülow gegeven schertsnaam van Mademoiselle Reinecke bezorgde); de zuivere opvatting en gedistingeerde manier van een Schüch; — al deze eigenschappen vindt men ook bij onzen kleinen, grooten Meestér-dirigent, die daarbij een dosis natuurlijkheid medebrengt, waardoor alles voor iedereen begrijpelijk wordt en alleen den ingewijden het enorme kunnen — wat tenslotte den kunstenaar maakt — van onzen Mengelberg geopenbaard wordt. „Muziek is beweging (rhythmus) en melodie (sentiment), „zegt hij dikwijls," de melodie moet voorgedragen worden met een speelcultuur, waardoor de klank immaterieel wordt en de rhytmus moet steeds suggestief werken." De drastische beelden door hem gebruikt en meestal a bout portant gezegd om een zekere stemming te verkrijgen, zijn legio. Zoo hoorde ik hem eens zeggen: „Mijne Heeren, om deze ongelooflijk subtiele gevoelssfeer te scheppen, moet U deze melodie voordragen alsof U als het ware het gehoorvlies van den toehoorder heel zacht en caressant wildet masseeren; nu ruikt deatmospheer nog te veel alsof er aardappelen met spek wordt gegeten." „Moderne kunst is in haar principe realistisch" zeide hij eens toen hij aan de zesde symphonie van Mahler repeteerde, waarin hij ook nog een zekere passage vergeleek met de gevoelens van een reus, die over zijn eigen sentimentaliteit lacht. „Dit realisme in de kunst," vervolgde hij, „vindt men ook bij Berlioz", — door Mengelberg tot de grootsten gerekend, — „en bij den eerlijken Liszt." In de moderne muziek, waar de nuances zoo veel grilliger zijn gebruikt, wil hij altijd dat de uitvoerenden op deze nuances zullen achten „zooals een kat op een muis loert". Bij eene melodie die teedere gevoelens vertolkte verlangde hij eens dat hetspel der violisten dit gevoel zoo mooi zou uitdrukken dat, waar er een onbezette plaats in de zaal was, zelfs de leege stoel verliefd moest worden. Orpheus redivivus. Een melodie mag bij hem nooit vlak klinken, maar moet steeds in levende beweging worden voorgedragen. De muziek van Mahler is in haar wezen, afgezien van alle cultuur en het wijde zieleleven van haren auteur, hoogst natuurlijk. Dat verklaart ook waarom de gezonde Mengelberg zooveel van deze kunst houdt. Het gekunstelde, het onnatuurlijke strijdt tegen zijn volstrekt natuurlijk wezen. Het dilettantisme is hem iets onbekends. Voor paradoxen schrikt hij niet terug om zijn bedoelingen duidelijk te maken. Eene melodie in majeur, die echter een droefgeestigen tint had, gaf hem niet de gewenschte stemming, waarop hij zeide: „U moet deze majeur-melodie spelen alsof het mineur was". De extase van een reus en het stille droomen van een veldbloempje, alles doorleeft zijn muzikaal gemoed en hij verlangt alle stemmingen in de muzikale uitdrukking die tusschen deze twee uiterste beelden liggen. Om in de muziek de technische moeilijkheden te overwinnen, moet men zijn verstand gebruiken; eerst dan kan men zijn gevoel den vrijen teugel laten. Omgekeerd wordt het musïceeren kindergestamel en in ensemble-muziek een chaos. Men denkt wel eens dat de orkest-dirigent absoluut heer en meester is, maar als het een of ander orkest-instrument solistisch optreedt, moet de dirigent gehoorzaam den solist volgen. Smart en vreugde, licht en donker, in 't kort contrasten, moeten altijd in muziek aanwezig zijn. Het ware wezen der muziek is het gevoel, noten en teekens zijn slechts middelen; als men alleen de noten speelt, ontstaat er slechts handwerk; muzikale kunst is immaterieel, gevoel van hooger orde.Toch moeten diminuendi, crescendi etc. mathematisch juist zijn. Steeds moet het beheerscht en geconcentreerd klinken. Hartstochtelijke passages moeten heftig zijn, moeten branden. Om met de noodige spanning te spelen moet het geheele lichaam medewerken; als men alleen meel-zak op zijn stoel zit kan men nooit goed spelen. Alle bovenstaande losse gedachten zijn wel eens door Mengelberg geuit. Goedkeuringen worden door hem alleen door zijn gelaatsuitdrukking weergegeven, een enkele maal komt er een langgerekt „zóóóóóóó" over zijn lippen als een passage eindelijk naar zijn zin gaat. Het mysterieuze thema in het laatste deel van Mahler's Lied von der Erde wil hij als een geheim gefluister ingezet hebben alsof een ander het speelde; de kleur mag vooral niet aardsch zijn, het moet bovennatuurlijk klinken. Bij harmonieën wijdt hij zijne bijzondere zorg aan doorgangs- en wisselnoten, die hij altijd zeer terecht duidelijk wenscht. Dedetailseenerpartituur worden doorhem met Japansch geduld tot het volmaakte uitgewerkt. Alle nuanceeringen moeten in mooien klank worden omgezet. Het tempo moet worden opgenomen alsof het stuk door de uitvoerenden geïmproviseerd wordt. Sommige rhythmen moeten klinken alsof reuzen met bergen smijten, anderen verlangt hij weer alsof brooze poppetjes van Saksisch porcelein op een rococo-tafeltje dansen. Om de inspanning zijner repetities nu en dan even te onderbreken, om den geest frisch te houden, laat hij de intense spanning wel eens even glippen door een humoristische geste. Bij het koene beeld der bergensmijtende reuzen en der dansende porceleinen poppetjes vroeg hij aan het orkest: „Hebt U weieens zulke wezens gezien?" Waarop het orkest unisono met stentorstemmen „Neen!" noten en teekens zijn slechts middelen; als men alleen de noten speelt, ontstaat er slechts handwerk; muzikale kunst is immaterieel, gevoel van hooger orde.Toch moeten diminuendi, crescendi etc. mathematisch juist zijn. Steeds moet het beheerscht en geconcentreerd klinken. Hartstochtelijke passages moeten heftig zijn, moeten branden. Om met de noodige spanning te spelen moet het geheele lichaam medewerken; als men als een meel-zak op zijn stoel zit kan men nooit goed spelen. Alle bovenstaande losse gedachten zijn wel eens door Mengelberg geuit. Goedkeuringen worden door hem alleen door zijn gelaatsuitdrukking weergegeven, een enkele maal komt er een langgerekt „zóóóóóóó" over zijn lippen als een passage eindelijk naar zijn zin gaat. Het mysterieuze thema in het lantste deel van Mahler's Lied von der Erde wil hij als een geheim gefluister ingezet hebben alsof een ander het speelde; de kleur mag vooral niet aardsch zijn, het moet bovennatuurlijk klinken. Bij harmonieën wijdt hij zijne bijzondere zorg aan doorgangs- en wisselnoten, die hij altijd zeer terecht duidelijk wenscht. De details eener partituur worden doorhem met Japansch geduld tot het volmaakte uitgewerkt, 11e nuanceeringen moeten in mooien klank worden omgezet. Het tempo moet worden opgenomen alsof het stuk door de uitvoerenden geïmproviseerd wordt. Sommige rhythmen moeten klinken alsof reuzen met bergen smijten, anderen verlangt hij weer alsof b rooze poppetjes van Saksisch porcelein op een rococo-tafeltje dans',n. Om de inspanning zijnér repetities nu en dan even te onderbreken, om den geest frisch re houden, laat hij de intense spanning wel eens even glippen docr een humoristische geste. Bij het koene beeld der bergensmijtend' reuzen en der dansende porceleinen poppetjes vroeg hij aan het orkest:- „Hebt U weieens zulke wezens gezien?" Waarop he: orkest unisono'met stentorstemmen „Neen!" MOMENT-OPNAMEN Dopper, Mahler, Freyer, Mengelberg, Diepenbrock 1909 antwoordde. Zulke verademings-pauzes laat hij dikwijls geheel onverwacht intreden, om dan weer met allen ernst verder te repeteeren. Het repeteeren onder Mengelberg is lang niet gemakkelijk en zeer inspannend, maar, indien men actief medewerkt, altijd belangrijk en voor een artist, jong of oud, leerzaam en opvoedend. Iemanddie niet met „open oogen", met „hart en ziel" medewerkt, past niet in een ensemble dat door Mengelberg wordt gedirigeerd. Tien jaar lang heb ik seizoen na seizoen zijne repetities bijgewoond en ben steeds weer onder den ban van zijn kunnen gekomen, een feit wat mij nog bij geen ander dirigent is voorgekomen. Als colorist, als rhythmisch virtuoos, met zijn onbegrijpelijk vermogen om zich te assimileeren aan de composities van alle tijden en alle rassen, — is hij een heugelijk wonder. Een wonder dat op deze tijden zeker zijn stempel zal drukken. Amsterdam, October 1919. CORNELIS DOPPER What shall I write about Mengelberg? Shall I say that he at the twenty fifth year of his work with the Concertgebouw Orchestra in Amsterdam, through many trials and difficulties during the long period of a quarterofacentury,hasmade,nay, has-" m" «vu wh halven cirkel voorstellen, die langs den rand van het J^fiamroral nn AprwAïApvi flfstflnrl daarvanlooDende. ■ JJUWljVUIVIWuf "vu«vu».-~™~ X ■ de punten a en b verbindt; overal bestaat nu een p. i draaiende beweging van de vloeistof om die lijn en wel in zoodanigen zin dat de beweging van de vloeistof vlak bij den rand van het plaatje de richting van den grooten pijl heeft. Wat hier beschreven is, kan men de helft van een „cirkelvorrnigen wervelring" noemen; een vollen dergelijken ring zou men krijgen als het plaatje geheel was ondergedompeld en zich dan voortbewoog. Van dergelijke verschijnselen in de lucht zijn de bekende rookringen een voorbeeld. Van de wervelringen gaan wij over tot rechte „wervelcilinders" of „werveldraden". In een naar alle zijden ver uitgestrekte vloeistofmassa zonderen wij in gedachte een deel af, dat den vorm van een langen cilinder, stel met de as vertikaal, heeft. Om die as zullen de vloeistof deeltjes in cirkels rondloopen, zooals is aangege ven in Fig. 2, die de doorsnede met een horizontaal vlak te zien geeft. Buiten den cilinder C is het daarmede zóó gesteld, dat de snelheid omgekeerd evenredig met den afstand tot de as is; daarom is de pijl a langer dan b. Binnen den cilinder gaat deze regel niet door en dit heeft er aanleiding toe gegeven om C als den eigenlijken „wervelcilinder" van de „omgeving" ervan te onderscheiden. Binnen C zal misschien de snelheid evenredig met den afstand tot de as zijn, zoodat de vloeistofcilinder in zijn geheel, evenals een vast lichaam zou kunnen doen, ronddraait, maar de snelheid kan hier ook op andere wijze van punt tot punt veranderen. Dit zijn bijzonderheden waarop het niet aankomt. Van meer belang is het, dat de werveldraad niet bestaan kan zonder dat ook in de omgeving de vloeistof rondloopt. Door dit in aanmerking te nemen geeft men rekenschap van den invloed dien, als er twee of meer stel onderling evenwijdige werveldraden zijn, de eene op den anderen uitoefent. Die invloed komt hierop neer,dat de eene wervel wordt meegevoerd door den stroom dien de andere in zijn omgeving teweegbrengt. uigcn oimerzocnr. uij ae proeven werd een cilindrische staaf, in Fig. 3 door de doorsnede O met den waterspiegel voorgesteld, die in verticalen stand tot aanmerkelijke diepte in een uitgestrekte watermassa was gestoken, in horizontale richting voortbewogen, maar ik zal het liever zoo voorstellen — men kan het eene geval onmiddellijk uit het andere afleiden — alsof de staal stilstaat en de vloeistof daarlangs stroomt. In de figuur is aangenomen dat deze beweging naar rechts gericht is. Fig. 3. Het blijkt nu dat bij genoegzame snelheid van het water aan beide zijden van de staaf wervels gevormd worden, die naar rechts loopen Na hetgeen over de proef met het metaalplaatje gezegd werd, zal het duidelijk zijn, dat rechte wervels kunnen ontstaan als een vaste staaf of gespannen draad loodrecht op zijn lengte door een vloeistof heengaat. In bijzonderheden is dit in 1912 experimenteel door v. Karman en Rubach, en theoretisch door den eersten dezer natuurkundigen onderzocht. Bij de proeven werd een en dat die wervels standen hebben zooals in de figuur is aangegeven. Men vindt ze op de twee evenwijdige lijnen P Q en R S, en wel staan zij op die lijnen niet juist tegenover elkaar, maar afwisselend waaruit blijkt dat niet op hetzelfde oogenblik aan de zijde P en aan de zijde R van den cilinder een wervel wordt gevormd, maar dat er met gelijke tusschenpoozen beurteüngs een in P en een in R ontstaat. Van het tot stand komen der wervels kan men niet in bijzonderheden een verklaring geven, maar, evenals in het geval waarop Fig. 1 betrekking heeft, kan men wel begrijpen waarom de draaiende bewegingen de aangegeven richtingen hebben. Dat dit alles zoo is, namen v. Karman en Rubach waar door het oppervlak van het water met lijcopodiumpoeder te bestrooien en de beweging daarvan te bestudeeren. In de theorie wordt ter vereenvoudiging aangenomen dat de watermassa zich ook naar boven zeer ver uitstrekt en datdecilinder zeer lang is. Van eiken wervel geldt dan wat van den in Fig. 2 voorgestelden werveldraad gezegd werd. Den onderlingen invloed der wervels in aanmerking nemende heeft nu v. Karman onderzocht onder welke omstandigheden twee rijen van werveldraden, zooals de figuur ons laat zien, een blijvend stelsel vormen. Om dit uitte maken stelt hij zich voor dat een der wervels evenwijdig aan zich zelf een weinig verplaatst wordt, en gaat dan na, naar welken kant hij door de vloeistof-beweging die bij de andere behoort, wordt gedreven, naar den oorspronkelijken stand terug, (wat het kenmerk van stabiliteit zal zijn) of wel steeds verder daarvan af. Het blijkt dat alleen een afwisselende stand der wervels in de twee rijen, zooals men had waargenomen, stabiel kan zijn, en deze ook alleen nog dan als er een bepaalde verhouding bestaat tusschen den afstand AC van twee op elkaar volgende wervels en den afstand PR van de lijnen waarop de wervels liggen. Volgens de berekeningen van v. Karman moet AC 3,5 maal zoo groot als PR zijn, en dit kwam bij de proeven ook werkelijk uit. Wat de snelheid betreft, waarmee zich de wervels voortbewegen, deze bleek bij de metingen 86 honderstevan de snelheid van den waterstroom te zijn. Er is geen bezwaar tegen, dit alles ook op het geval toe te passen dat een staaf of draad niet in een waterstroom maar in een luchtstroom geplaatst is, en het ligt dan voor de hand, de oorzaak van den windtoon in de zich regelmatig herhalende wervelvorming te zoeken. Het is wel begrijpelijk dat in de lucht het ontstaan der wervels met veranderingen in de dichtheid gepaard zal gaan en, hoewel men dit niet in bijzonderheden kan onderzoeken, mag men zeker zeggen dat de dichtheidsveranderingen in een bepaald punt zich evenveel malen in de secönde herhalen als er aan één zijde van den cilinder een wervel ontstaat. Wij kunnen deze verklaring op de proef stellen door het trillingsgetal te berekenen; daarbij nemen wij het voorbeeld, dat reeds bij de bespreking der proeven van Stronhal gediend heeft, van een draad waarvan de dikte 0,1 centimeter is, terwijl de snelheid, d.i. nu de snelheid van den luchtstroom, 400 centimeter per seconde bedraagt. Vooreerst vinden wij dan niet het zooeven aangegeven verhoudingsgetal 0,86 voor de snelheid waarmee de wervels voortgaan, 0,86 X 400 = 344 centimeter per seconde. In de tweede plaats merken wij op dat bij de proeven van v. Karman en Rubach de afstand PR in Fig. 31.2 maal zoo groot bleek te zijn als de middellijn van den draad; dus PR = 0,12 centimeter. Daaruit volgt AC = 3,5 X o, 12 = 0,42 centimeter. Uit den in een seconde door de wervels afgelegden weg, hier 344 centimeter, en de lengte van AC kan men nu het trillingsgetal afleiden. Was b.v. die weg honderd maal zoo lang als AC, dan zou voor het doorloopen van den afstand AC een honderdste seconde noodig zijn; om den wervel A den afstand AC voor te zijn zou dus de wervel C een honderdste seconde vroeger dan A in het punt R moeten zijn gevormd. Volgen echter de in R ontstane wervels el- kaar met tusschenpoozen van een honderdste seconde op dan moet het aantal trillingen per seconde honderd zijn. Men ziet, de regel is deze: om het trillingsgetal te vinden moet men het getal dat de snelheid van voortgang der wervels aangeeft deelen door het getal dat den afstand AC voorstelt. In ons voorbeeld wordt het trillingsgetal ^=820, 0,42 terwijl het volgens de proeven van Stronhal 748 was. Daar verschillende der gebruikte getallen niet geheel nauwkeurig zijn en de theorie slechts beweert een eerste benadering te geven, kan men de overeenstemming bevredigend achten. De beide door Stronhal gevonden wetten, het trillingsgetal evenredig met de snelheid en omgekeerd evenredig met de dikte van den draad, vloeien onmiddellijk uit het gezegde voort. De uitkomst der deeling waardoor wij voor het trillingsgetal 820 vonden, zal tweemaal zoo groot worden, zoowel wanneer men het getal 344 verdubbelt, als wanneer men 0,42 halveert. Het eerste moet men doen als men tot een tweemaal grootere snelheid, en het laatste als men tot een draad van de halve dikte overgaat. De hier uiteengezette verklaring heeft men aan Krüger en Laüth te danken. Geheel volledig is zij nog niet, daar twee van de getallen die bij de berekening van het trillingsgetal hebben gediend, n.1.0,86 (verhouding van de snelheid der wervels tot die van den luchtstroom) en 1,2 (verhouding tusschen PR in Fig. 3 en de middellijn van den draad) niet aan een theorie, maar aan de waarnemingen ontleend zij n. Toch kan er m.i. niet aan getwijfeld worden, dat het essenticelé der verschijnselen goed is weergegeven en dat de bij telegraafdraden en bij de snaren van een Aeolusharp opgewekte tonen inderdaad aan de beschreven wervelvorrning moeten worden toegeschreven. Er is nog één punt waarop de aandacht moet worden gevestigd. Stronhal heeft bij zijn proeven opgemerkt dat,als men de snelheid van den draad gestadig vergroot, de toon, waarvan de hoogte steeds stijgt, bij een bepaalde snelheid v plotseling sterker wordt; na het overschrijden daarvan wordt hij weer zwakker. Hetzelfde neemt men waarbij de snelheden 2v, 31;, enz. Stronhal heeft zelfs 25 achtereenvolgende versterkingen gehoord. De verklaring van dit alles ligt voor de hand. De gespannen draad is n.1. een snaar die, op de bekende wijze trillende zijn verschillende eigen tonen kan geven, waarvan de trillingsgetallen zich verhouden als 1, 2, 3, enz. Bij de snelheden v, 2V, 31;, enz. heeft nu de windtoón juist dezelfde hoogte als de eerste, tweede, derde eigentoon, enz.; de waargenomen versterking ontstaat hierdoor dat de snaar dan met de windtoon gaat meetrillen. Het mechanisme hiervan wordt nu ook duidelijk. Men kan zich voorstellen dat telkens bij de vorrning van een wervel, die zich van den draad afscheidt, deze een stoot ondervindt, en bij de bepaalde zoo even genoemde snelheden volgen die stooten juist met zoodanige tusschenpoozen op elkaar, dat zij den draad in betrekkelijk krachtige trilling kunnen brengen. Zoo wordt het begrijpelijk dat bij de Aeolusharp naar gelang van de sterkte van den wind, nu eens deze, dan eens die toon, hetzij de grondtoon, hetzij een boventoon van een der snaren zal aanzwellen. H. A. LORENTZ Nu mij gevraagd wordt om een bijdrage voor het Gedenkboek voor Willem Mengelberg, ontleen ik die aan het hoofdstuk der natuurkunde, dat het dichtst staat bij de muziek: de leer van het geluid. Ongetwijfeld zal de leider van ons nationale muziekleven die op sommige tijden een hartstochtelijk vriend der vrije natuur kan zijn, ook daar geluidsverschijnselen nebben waargenomen, waarvan de verklaring de natuurkundigen in de grootste verlegenheid zou brengen. Herhaaldelijk kan men echter buiten voorbeelden waarnemen van een groep van geluidsverschijnselen, die wèl eenvoudig te verklaren zijn, de muzikale echo's. Christiaan Huygens heeft een voorbeeld daarvan waargenomen in het park van Chautilly de la Cour en ik hoop dat althans de oorspronkelijke beschrijving der waarneming en der verklaring door Huygens, die eerst kort geleden werd gepubliceerd, *) voor Willem Mengelberg nieuw zal zijn. In het park werd in de nabijheid van een steenen trap een fontein aangetroffen. Huygens herkende in de echo van het geklater van de fontein een muzikalen toon. Deze ontstaat doordat de echo's van de verschillende trappen afkomstig, het oor telkens na gelijke tusschenpoozen bereiken. De regelmatige opeenvolging der geluidsstooten in het oor van den waarnemer bepaalt een toon, waarvan gemakkelijk (uit de grootste der traptreden) de hoogte te berekenen is. Ik laat nu eerst Huygens' beschrijving volgen, in een (concept) brief aan Ph. de la Hire van November 1693: „Je veux adjouter icy au sujet de la reflexion du son une observation assez singuliere, que j'ay fait autrefois estant a la belle maison de ChantÜly de la Cour ou est la statue Equestre on descend avec un degré large de ... marches dans le parterre ou il y a une fontaine de celles qu'on appelle gerbe d'eau, qui fait un bruit continuel. Quand on est descendu en bas et qu'on se tient entre le degre et la fontaine on entend du costè du degrè une resonance qui a un certain ton de musique qui dure continuellement, tant que la gerbe jette de 1'eau. On nescavoit pas d'ou venoit ce son ou en disoit des causes peu vraisem- (1) Oeuvres complètes, t. X. p. 571. blables ce qui me donna envie d'en chercher une meilleure. Je trouvay bientost qu'il procedoit de la reflexon du bruit de la fontaine contre les pierres du degrè. Car comme tout son, ou plustost bruit, reiterè par des intervalles egaux et tres petits fait un son demusique,etquelalongueurd'untuyaud'orgue determine le ton qu'il a par sa longueur par ce que les batte mens de 1'air arrivent egalement dans les petits intervalles de temps que ses ondoiements emploient a faire deux fois la longueur du tuyau scavoir quand il est fermè par le bout, ainsi je conccvois que chaque bruit tant soit peu distinguè qui venoit de la fontaine, estant reflechi contre les marches du degrè, devoitarriver a 1'oreille de chacune d'autant plus tard qu'elle estoit plus eloignée, et cela par des differences de temps justement egales a celuy que les ondoiements de 1'air emploient a aller et venir autant qu'estoit la largeur d'une marche. Ayant mesurè cette largueur qui estoit de 17 pouces, je fis un rouleau de papier qui avoit cette longueur, et je trouvai qu'il avoit le mesme ton qu'on entendoit au bas du degrè. Je trouvay comme j'ay dit que la gerbe n'allant point 1'on cessoit d'entcndre ce ton. Et aiant occasion d'aller a Chantilly pendant 1'hyver, qu'il estoit tombé beaucoup de neige qui ostoit la forme au marches, je remarquay que on n'entendoit rien quoyque la gerbe allast et fit du bruit a PoröUnaire". Daar de lengte van een „pouce" 2,7 c.M. bedraagt, wordt dus de diepte der treden van de trap 17 X 2,7 = 45,9 c.M. Bij een temperatuur van 10,7 C. wordt het overeenkomstige geluid van 368 trillingen per seconde gegeven door een open orgelpijp van omstreeks 46 c.M. lengte. Amsterdam. P. ZEEMAN De nieuwe Directeur, de Heer W. Mengelberg, is minder of meer ongesteld. Heden avond had hij koorts en aangezichtspijn. Ik heb met hem afgesproken dat hij, als hij morgenochtend minder is, U zoude telefoneeren om U te vragen bij hem te komen. Daar hij ten 2 uur dirigeeren moet, zal dus uw bezoek vóór 12 uur hem aangenaam zijn. Daar hij zoo goed als geen meubels heeft heb ik hem gevraagd voorloopig zijn intrek bij ons aan huis te nemen. Mag hij dus uit, dan komt hij morgen bij ons. w. g. H. J. DE MAREZ O YENS, Sr. Het hierboven staande kaartje, dat mij in 1895 werd toegezonden, was de aanleiding tot mijn kennismaking met den jubilaris, aan wien dit (gedenkboek gewijd is. Ik herinner mij nog zeer goed, dat reeds zóóveel over dezen nieuwen Directeur was bekend geworden, dat ik die kennismaking met eenige aarzeling tegemoet ging en dat ik mij afvroeg, niet, welken indruk hij op mij, maar wèl, welken indruk ik op hém zou maken. Geen dezer beide vragen worden hier beantwoord; maar wel kan ik verklaren, dat het gezegde; „il n'y a pas de grand homme pour son médecin", de bekende variatie op Talleyrand's rake opmerking, mij tegenover Mengelberg steeds 'als onjuist is voorgekomen. Het spreekt wel van zelf, dat een zóó fijn besnaard kunstenaar, met een zenuwstelsel, zóó gevoelig gestemd, als slechts aan de grootsten der grootsten ten deel valt, aan zijn gevoelsleven dikwijls eischen stelde van zóó aangrijpenden aard, dat ook het somatische den terugslag daarvan ondervond. Dan viel hij, zij het ook tegenstribbelend, in handen van den „genees"heer, wiens voorschriften (later ook met behulp van de strenge maar onvolprezen verpleegster: Mevrouw Mengelberg) slechts dan stipt werden opgevolgd, wanneer vooraf nauwkeurig dag en uur waren vastgesteld, waarop hij—kon het zij n na eene behandeling, die, zooal niet door hem zeiven aan de hand gedaan, dan toch ten minste niet al te zeer van zijne eigene opvattingen omtrent geneeskunst afweek — wederom aan zijne directorale verplichtingen zou kunnen voldoen. Dikwerf heb ik mij dan afgevraagd, wanneer ik hem den dirigeerstok zag ter hand nemen, ot het wel verantwoord was zijnen wensch en niet den mijnen te hebben gevolgd; maar de uitvoering stelde hem schitterend in het gelijk. Zóó ontving de beoefenaar der geneeskunst dan nog wel eenseen les van dien der toonkunst. In den loop der tijden heeft de geneeskunst trouwens meer redenen gehad voor dankbaarheid aan de toonkunst.Wèl bleven de reeds in het midden der 18e eeuw aangewende pogingen, om de muziek dienstbaar te maken aan de genezing van psychosen, zonder succes, ook toen zij later, in het gesticht Charenton, onder de bekwame leiding van den bekenden Franschen psychiater Esqüirol systematisch en met meer overleg werden ingesteld; maar op geheel andere wijze baandede toonkunst voor de geneeskunstden we£ tot een nieuw en uiterst vruchtdragend veld van onderzoek. Wanneer men ziektegeschiedenissen, nog uit het midden der 18e eeuw leest, wordt men getroffen door de speculatieve, op onvaste kennis berustende wijze van onderzoek, waarop men zich van de afwijkingen der organen, tijdens het leven, trachtte op de hoogte te stellen. De door den Weener klinikus Auenbrugger in de laatste dagen van het jaar 1760, in zijn „Inventum novum" beschreven percussie der borstorganen: Thorax sani hominis sonat, sipercutitur", de methode, om het verschil in toon, dien luchthoudende en niet luchthoudende organen bij beklopping geven, te gebruiken als middel, niet alleen om de normale grenzen van die organen vast te stellen, maar ook om uit afwijkingen van die grenzen of van den normalen toon tot afwijkingen in die organen te besluiten, is de grondslag geworden voor dat later zoo vruchtdragend gebleken deel van het physich onderzoek in de geneeskunde. Deze denkbeelden, geruimen tijd in de vergetelheid geraakt, wer- den in het jaar 1808 door Corvis art den lijfarts van Napoleon I in het Fransch vertaald, met commentaren voorzien en daardoor tot meer algemeene bekendheid gebracht, waardoor de auscultatie: het beluisteren van in het organisme ontstane normale of abnormale geluiden, tot methode verheven werd. Hierdoor waren de fundamenten gelegd, waarop het nu zoo statige gebouw van het physisch onderzoek kon worden opgetrokken. Hierdoor is het mogelijk geworden om, gedurende het leven, meer exacte gegevens omtrent de afwijkingen van organen te verkrijgen en een vastere basis te leggen voor een doelmatige en doelbewuste behandeling. De geweldige vooruitgang, die hiervan vooral voor de geneeskunst het gevolg geweest is, is deze dus verschuldigd aan de toepassing van eenvoudige, aan de muziek ontleende gegevens op den gezonden en den zieken mensch. Mocht onze Maestro, van zijn kant ook eens op het oefenen van critiek belust, den medicus met eenig sarcasme willen toevoegen, dat dit alles met muziek niets van doen heeft, dan zou ik hem willen antwoorden, dat inderdaad het juist leeren waardeeren van de beteekenis van de toons-verschillen, die organen in verschillenden toestand geven, niet als „papier de musique" gaat; maar dat hij zal moeten erkennen, dat het op juiste wijze duiden van die toons-verschillen, om daaruit tot dikwijls subtiele veranderingen, soms in diep gelegen en voor manueel onderzoek moeilijk- of niet toegankelijke organen te besluiten, wel met den naam „toon-kunst", in den ruimsten zin des woords gebruikt, mag worden aangeduid. Amsterdam, Januari 1920. Dr. C. C. DELPRAT LA FEMME DE L'ARTISTE „Je lui ferai un aide semblable a lui" —jamais promesse divine n'a eu de plus magnifique accomplissement. Tilly Mengelberg, eet „aide semblable a lui", couronne toutes les gloires et tous les dons que le Ciel a si généreusement départis au Maitre. C'est honorer Willem Mengelberg que de rendre hommage a son incomparable compagne. Sans elle, il ne serait pas complet. Ne s'imposant jamais, toujours dans une ombre discrète, mais toujours présente, elle rend a son mari, comme a la Musiqüe, avec une abnégation sans égale, d'inestimables services. Ma plume inhabile nc saurait peindre dignement celle, dont nous admirons chaque jour davantage 1'ame élevée, les rares dons de 1'intelligence et le grand coeur. Je ne puis que saisir avec joie 1'occasion du jubilé de notre illustre Maltre, pour exprimer ici a Tilly Mengelberg la profonde affection et la tendre vénération qu'elle a inspirées aux fidèles amis de son mari. Lui seul était digne d'une femme comme elle. S. DE RHEMEN EEN HERINNERING Luzern, Vierwaldstadtersee, Schweizer-Hof, Juli 1895. In den zomer van 1895 naar Zwitserland reizende kreeg ik van het Bestuur van het Concertgebouw de opdracht, Willem Mengelberg te Luzern op te zoeken en zoo mogelijk te bewegen een benoeming tot directeur van het Concertgebouw-orkest aan te nemen. Zoo stond ik dan tijdens een stralenden zomermorgen voor het heerlijke Schweizer-Hof, om den jongen man te ontmoeten die in de volgende 25 jaren op het muziekleven in Holland, en ook op mijn leven, een zoo grooten invloed zou uitoefenen. Daarvan had ik echter bij de eerste ontmoeting niet het geringste voorgevoel. Mengelberg met zijn typischen kop, met zijn rood-blonde haren, veel dikker en langer dan thans, met zijn korte, krachtige gestalte, zijn doordringende, grijze oogen, en zijn „Siegesbewustsein"— zelfvertrouwen ware te zwak — charmeerde mij dadelijk door zijn eenvoud, zijn natuurlijkheid. Vroolijk en gezellig causeur, met een open oog voor de goede dingen dezer aarde, toonde hij mij alras zijn groote ingenomenheid met zijn werkkring en zijn woonplaats Luzern, in bekoorlijkheid trouwens niet te vergelijken met Utrecht of Keulen waar hij tot nu toe gewoond had. Na te Utrecht het gymnasium te hebben afgeloopen,—zoo vertelde hij — was hij naar Keulen gegaan om zich geheel aan de muziek te wijden. Het had hem veel gekost zijn gezellig ouderlijk huis te verlaten, zijn lieve bedrijvige moeder, zijn artistieken vader, den ontwerper der bronzen deuren van den Keulschen Dom, zijn broeders en zusters, „alle rnin of meer geniaal". „Ik ben natuurlijk ook geniaal", hoor ik hem heel gewoon nog zeggen, „de een is bankier zooals U, een ander is geniaal, het is misschien nog wel zoo goed en zoo gelukkig om bankier te zijn". Mij trof deze boutade — typisch Mengelberg zeg ik nu — bizonder, ook om zijn eenvoud. Het verraste mij, gewend tegen geniale menschen erg op te zien, door een hunner zoo gewoon over hen te hooren spreken; en ik schreef naar Holland: „Mengelberg is voor mij het summum van pedanterie" — nu zou ik zeggen: van zelfvertrouwen, want pedanterie heeft hij mijns inziens nooit gekend — en het summum van eenvoud." In Keulen had hij onverpoosd gewerkt. Zoo onafgebroken was gedurende langen tijd dagelijks zijn pianostudie geweest, dat hij gere- Zoo stond ik dan. tijdens een stralenden zomermorgen voor het heerlijke Schweizer-Hof, om den jongen man te ontmoeten die in de volgende 25 jaren op het muziekleven in Holland, en ook op mijn leven, een zoo grooten invloed zou uitoefenen. Daarvan had ik echter bij de eerste ontmoeting niet het geringste voorgevoel. Mengelberg met zijn typischen kop, met zijn rood-blonde haren, veel dikker en langer dan thans, met zijn korte, krachtige gestalte, zijn doordringende, grijze oogen, en zijn „Siegesbewustsein" — zelfvertrouwen ware te zwak — charmeerde mij dadelijk door zijn eenvoud, zijn natuurlijkheid. Vroolijk en gezellig causeur, met een open oog voor de goede dingen dezer aarde, toonde hij mij alras zijn groote ingenomenheid met zijn werkkring en zijn woonplaats Luzern, in bekoorlijkheid trouwens niet te vergelijken met Utrecht of Keulen waar hij tot nu toe gewoond had. Na te Utrecht het gymnasium te hebben afgeloopen, — zoo vertelde hij — was hij naar Keulen gegaan om zich geheel aan de muziek te wijden. Het had hem veel gekost zijn gezellig ouderlijk huis te verlaten, zijn lieve bedrijvige moeder, zijn artistieken vader, den ontwerper der bronzen deuren van den Keulschen Dom, zijn broeders en zusters, „alle min of meer geniaal". „Ik ben natuurlijk ook geniaal", hoor ik hem heel gewoon nog zeggen, „de een is bankier zooals U, een ander is geniaal, het is misschien nog wel zoo goed en zoo gelukkig om bankier te zijn". Mij 'trof deze boutade — typisch Mengelberg zeg ik nu — bizonder, ook om zijn eenvoud. Het verraste mij, gewend tegen geniale menschen erg op te zien, door een hunner zoo gewoon over hen te hooren spreken; en ik schreef naar Holland: „Mengelberg is voor mij het summum van pedanterie" — nu zou ik zeggen: van zelfvertrouwen, want pedanterie heeft hij mijns inziens nooit gekend — en het summum van eenvoud." In Keulen had hij onverpoosd gewerkt. Zoo onafgebroken was gedurende langen tijd dagelijks zijn pianostudie geweest, dat hij gere- Keulen Utrecht geld twee emmers koud water naast zijn pianostoel geplaatst had, om zijn polsen te kunnen afkoelen. Na afloop der drie studiejaren te Keulen kwam te Luzern de betrekking van „stadtischer Musikdirektor" open. Mengelberg besloot zich daarvoor aan te melden en werd uit een groot aantal sollicitanten gekozen, na een vergelijkend examen, waarbij hij zijn concurrenten o.a. door een fantasie op orgel, met fuga, verre wist te overtreffen. Hij werkte te Luzern voornamelijk met mannenkoor en met gemengd koor, behaalde ook buiten Luzern op zangersfeesten triumphen, werd op de handen gedragen. Het gemengde koor hoorde ik het „Chor der ewigen Anbetung" noemen; blijkbaar gingen van daar „lange Blicke der Sehnsucht" naar den jongen meester uit! Bij de dames Heller, in wier gastvrije, patricische woning Mengelberg's vrienden later meermalen vertoefden, vond hij een zusterlijke en moederlijke genegenheid,die den jeugdigen kunstenaar tot grooten, ja tot onmisbaren steun was. Onder deze omstandigheden bleek mijn taak niet gemakkelijk. Wat kon ik, namens het Bestuur te Amsterdam, tegenover dit alles aan Mengelberg bieden ? Voor een jong artist, volop genietende van de heerlijke Zwitsersche natuur, was de overgang van Luzern naar Amsterdam geweldig. Ook op muziekgebied kon ik niet spreken van rooskleurige toestanden. Holland is door alle eeuwen heen een land geweest, waar naijver en partijschap welig tierden. Daarop moest men bedacht zijn. De dagen van Verhulst, van Richard Hol, in hun tijd groote mannen, waren voorbij; de dagen, waarin een klein en dankbaar publiek jaar-in jaar-uit vrijwel kritiekloos en bewonderend luisterde naar concerten, in het Paleis voor Volksvlijt gegeven door een orkest onder leiding van Coenen, of in Felix Meritis onder leiding van Verhulst, later van Julius Röntgen; of naar uitvoeringen van — thans op den achtergrond geraakte — ii meesterwerken als Paulus, Messias, Schöpfung, Judas Maccabeus, Jahreszeiten, en van het toen als onvolprezen geachte kunstwerk: de Faust van Schumann. In dagen als deze, waar woorden als „gezag" en „ontzag" voor de jongeren en voor de schare hun beteekenis schijnen verloren te hebben, kan men zich bezwaarlijk een voorstelling maken van de achting en de bewondering, welke o.a. een man als Johannes Verhulst onwillekeurig wist in te boezemen. Nog zie ik hem zitten op een der soupers welke onvermijdelijk volgden na een uitvoering van Toonkunst. Hoe zagen wij op tot den gevreesden, den geliefden, den vereerden meester, niet alleen de zoogenaamde „garde", de ge trouwen,maar alle aanwezigen! Methoeveel aandacht luisterden wij naar zijn woorden! Wie zou het gewaagd hebben den meester te critiseeren! Zoo was het in 1876, toen ik mij in Amsterdam vestigde, en zóó is het nog jaren lang gebleven. Verhulst was toen reeds in zijn nadagen, en gaf zich voor de uitvoeringen weinig moeite meer. Toch kunnen de uitvoeringen, alles tezamen genomen, niet bepaald slecht zijn geweest, anders zouden voortreffelijke kunstenaars als Joachim, Henschel, Brahms e.a. hier niet telkens zijn opgetreden. Men vergete daarbij niet dat de muzikale ontwikkeling van het publiek, en de eischen destijds, gansch anders waren dan tegenwoordig, nu wij van een muzikaal onbeteekenende natie door Mengelberg zijn opgevoerd tot een muziekcentrum van den allereersten rang. Maar voor de beoordeeling van het gehalte der uitvoeringen schijnt het mij toch van beteekenis, dat de „Bilsener Kapelle", die op de tentoonstelling te Amsterdam in 1883 geregeld concerteerde, wegens voortreffelijk samenspel de algemeene aandacht trok, en dat Hans von Bülow met zijn Meiningers ons in hooge mate verraste. Zoo rijpte gaandeweg de tijd waarin betere toestanden zouden gebo- ren worden, waarin zich de overtuiging zou vestigen dat de stichting van een concertgebouw en de vorming van een daaraan verbonden orkest onder eminente leiding voor de ontwikkeling van ons muziekleven noodzakelijk waren. Tot die overtuiging heeft o.a. krachtig bijgedragen de intense en meesleepende muzikaliteit van Jüliüs Röntgen, den opvolger van Verhulst, die, mede door zijn innemende persoonlijkheid, op muzikaal gebied nieuw leven in de hoofdstad wist te brengen. Daartoe heeft ook bijgedragen Röntgen's vriendschap met Johan- nes brahms. Brahms, die door Verhulst, door Röntgen en door de Engelmans te Utrecht herhaaldelijk naar Holland werd getrokken, kwam in 1883 hier zijn 3e symphonie introduceeren. Geweldige spanning en opgewondenheid heerschte onder de BRAHMs-vrienden, de vereerders die toen nog slechts een minderheid van het publiek vormden. De uitvoering vond plaats, doch met een orkest zoo slecht berekend voor zijn taak, dat Brahms wanhopend uitriep: „Ihr seid liebe Leute, aber schlechte Musikanten, musicieren tue ich weiter nur in Utrecht". Een geweldige, een welverdiende, een heilzame blamage, een blamage die heeft geleid tot de oprichting van het Concertgebouw. Vijfjaren later, na eindeloos getob en moeite van allerlei aard, werd het Concertgebouw geopend. Voor Willem Kes was de taak weggelegd niet alleen een zelfstandig, het gansche jaar aan het Concertgebouw verbonden orkest te vormen en te leiden, doch ook het publiek op te voeden, het publiek dat aanvankelijk op de matinéeconcerten liefst nog aan tafeltjes wilde zitten, een sigaar daarbij genoegelijk en passend vond, en herhaaldelijk verzocht de programma's vooral niet te zwaar te maken. Dat Kes gedurende zijn 6-jarige werkzaamheid meesterlijk is geslaagd en aldus zijn stempel heeft gedrukt op de ontwikkeling van het muziekleven in Holland in het einde der 19e eeuw, is herhaaldelijk met alle waardeering erkend. Een beroep naar Glasgow, onder veel betere voorwaarden dan het altijd noodlijdende Concertgebouw kon aanbieden, deed hem den dirigeerstaf hier neerleggen. Het Bestuur kwam aldus in groote moeielijkheden, want de middelen ontbraken ten eenenmale om een dirigent van naam aan te stellen, en de pogingen om Professor Manstaedt, dirigent te Wiesbaden, te engageeren bleken dan ook vruchteloos. Tóen werd door Jhr. Mr. J. C. M. van Riemsdijk, den begaafden musicus, violist en schrijver te Utrecht, onze aandacht gevestigd op Willem Mengelberg, volgens hem en volgens Professor Wüllner, directeur van het Conservatorium te Keulen, een zeldzaam begaafd jeugdig kunstenaar, wien zij een schitterende toekomst voorspelden. „Zorgt echter", zoo schreef Wüllner, „dat Mengelberg zijn piano niet aan het dirigeeren opoffert, want als pianist behoort hij nu reeds tot de allerbesten". Niet zonder zorg wendde het Bestuur zich tot Mengelberg. Zou deze jonge, 23-jarige man, verwend in het kleine Luzern, berekend zijn voor de moeielijke taak die hem in Amsterdam wachtte ? Niemand onzer had hem ooit gezien, ooit van hem gehoord; doch de beste aanbevelingen lagen vóór ons en het moest gewaagd worden. Men hoopte dat het rnij gelukken zou Mengelberg voor Amsterdam te winnen. Naarmate ik in Luzern den jeugdigen, yroolijken kunstenaar beter leerde kennen, werd mijn taak moeielijker. Mocht ik dezen gelukkigen man, blijkbaar door goden en menschen verwend, in gemoede aanraden zijn heerlijk onbezorgd leven te verwisselen tegen een leven waarin moeite en strijd een hoofdrol zouden spelen ? Wij wandelden op den laatsten dag van ons samenzijn naar boven, hij en ik, naar zijn conservatorium, tegen den berg gelegen, met het onvergelijkelijk mooi uitzicht op de schilderachtige stad, op de bergen en op het meer. Zittende aan het venster, terwijl Mengelberg mij voor-fantaseerde, begreep ik hem nog eens duidelijk al de bezwaren te moeten voorhouden, aan een verwisseling van positie verbonden. Ik vertelde hem openhartig van al onze moeielijkheden, gedeeltelijk overwonnen, gedeeltelijk nog te overwinnen; ik wees hem op onzen financieel noodlijdenden toestand, op het algeheel ontbreken van steun door stad of staat; op onzen volksaard, zich zoo noode onderwerpende aan tucht, een eigenaardigheid die in ons orkest herhaaldelijk tot uiting kwam. Tegenover dit alles stelde ik: dat Holland, ons onvolprezen Holland, is en blijft het land van Rembrandt; dat Amsterdam, hoe verschillend ook van Luzern, blijft een stad van mysterieuse schoonheid; dat krachtig leven daar ontwaakt was op elk gebied; dat hij, Mengelberg, te Amsterdam op artistiek gebied zou vinden een terrein van onbegrensde mogelijkheden, een terrein waarop hij zijn muzikale talenten ten volle zou kunnen ontwikkelen; dat hij een orkest kreeg, nog verre van volmaakt, lastig misschien, doch pittig, tintelend van individualiteit en vol van ijver ten goede; dat het Bestuur hem op artistiek gebied volle vrijheid zou laten en dus ook de volle verantwoordelijkheid. En kijkende naar den jongen kunstenaar, bij al zijn zelfvertrouwen toch meer innemend dan imponeerend, meer den indruk gevend van een zieltje zonder zorg dan van een wereldveroveraar, was ik innerlijk vol twijfel en bezorgd. Doch slechts kort. Want uit zijn antwoord bleek mij dat ook hij al deze dingen reeds rijpelijk had overwogen, dat hij zich volkomen bewust was een groot offer te brengen door heen te gaan uit Luzern, dat hij echter besloten had een gemakkelijk en aangenaam leven te ruilen tegen een moeielij ke doch groote levenstaak, die hij met vol vertrouwen tegemoet ging. Willem Mengelberg aanvaardde zijn benoeming, en trad voor het eerst op als solist in October 1895 met het Es-dur concert van Liszt, tijdens het afscheidsconcert van Kes en onder diens leiding, een leiding die hij voortaan op zich zou nemen. Zijn optreden sloeg dadelijk in. Het orkest, het pubhek en het Bestuur begrepen, van de eerste concerten af, dat de keuze was gevallen op een man van buitengewone gaven. Eerst later, veel later echter, is ons duidelijk geworden dat wij een kunstenaar „von Gottes Gnaden" naar Holland hadden teruggebracht, een der enkelen welke nog boven de voortreffelijken zóó ver uitsteken, een kunstenaar welke bij de weergave van kunstwerken zou weten te tooveren met het coloriet van een Rembrandt, een kunstenaar wiens bezit ons door de gansche beschaafde wereld zou worden benijd. Gelukkig het land dat zijn groote mannen weet te eeren, weet te waardeeren, weet te houden. • Amsterdam, October 1919. R. VAN REES Waarde Mengelberg, Als oude vriend die Uwe ontwikkeling tot een groot kunstenaar van de kinderjaren af heeft gevolgd, als broeder van hem, den bescheiden kunstenaar en grooten kunstvriend, die Uwe eerste schreden leidde op het pad dat U tot roem voerde, breng ik U hulde en dank voor hetgeen Gij in de afgeloopen 25 jaren heb verricht, — voor de vele uren van edel genot aan duizenden geschonken waardoor het hart is geroerd, het gemoed veredeld en de geest naar hooger sfeeren opgevoerd werd. eerst op als solist in October 1895 met het Es-dur concert van Liszt, tijdens het afscheidsconcert van Kes en onder diens leiding, een leiding die hij voortaan op zich zou nemen. Zijn optreden sloeg dadelijk in. Het orkest, het publiek en het Bestuur begrepen, van de eerste concerten af, dat de keuze was gevallen op een man van buitengewone gaven. Eerst later, veel later echter, is ons duidelijk geworden dat wij een kunstenaar „von Gottes Gnaden" naar Holland hadden teruggebracht, een der enkelen welke nog boven de voortreffelijken zóó ver uitsteken, een kunstenaar welke bij de weergave van kunstwerken zou weten te tooveren met het coloriet van een Rembrandt, een kunstenaar wiens bezit ons door de gansche beschaafde wereld zou worden benijd. Gelukkig het land dat zijn groote mannen weet te eeren, weet te waardeeren, weet te houden. Amsterdam, October 1919. R. VAN REES Waarde Mengelberg, Als oude vriend die Uwe ontwikkeling tot een groot kunstenaar van de kinderjaren af heeft gevolgd, als broeder van hem, den bescheiden kunstenaar en grooten kunstvriend, die Uwe eerste schreden leidde op het pad dat U tot roem voerde, breng ik U hulde en dank voor hetgeen Gij in de afgeloopen 25 jaren heb verricht, — voor de vele uren van edel genot aan duizenden geschonken waardoor het hart is geroerd, het gemoed veredeld en de geest naar hooger sfeeren opgevoerd werd. Moge het U gegeven zijn nog vele jaren aan nogmaals duizenden datzelfde genot te verschaffen. Wil als een bescheiden maar welgemeend aandenken aan dezen dag bijgaande geringe proeve van mijn etsnaald aanvaarden. Uw U toegenegen B. W. F. v. RIEMSDIJK NA EEN VRIENDSCHAP VAN 25 JAREN Toen de Dam door Haagsche bouw-speculanten en stedelijke Damen schoonheidscommissiën nog niet ontsierd en van alle schoonheid beroofd was, stond de Oude"Beurs nog op de plaats waar de „Bijenkorf" thans onze oogen pijnigt. Deze oude Beurs vereenigde Goederen- en Effectenhandel onder één dak en als het klokje van half drie naderde kon men groepjes bekende Amsterdammers tusschen het gewoel en gejoel in den Effectenhoek besprekingen zien voeren. Als 27-jarige in 1895 maakte ik als secretaris der commissie tot huldiging van Kes bij zijn vertrek naar Glasgow vrij geregeld deel uit van de „muzikale" beursgroep: P. A. L. v. Ogtrop, H. J. de Marez Oyens, B. Tiefenthal en Mr. R. v. Rees met Ernst Laboüchere, R. L. Gompertz, D. W. H. Patijn en J. L. Gunning als „hospitanten". Helder staat mij de dag nog voor den geest dat Mr. R. v. Rees er bij mij op aandrong den nieuwbenoemden jongen dirigent eens op te zoeken en mij zijn lot aan te trekken. Ik belde denzelfden dag aan bij Mengelberg, die toen in de Roemer Visscherstraat op kamers woonde, en zoo begon onze vriendschap. In het begin vlotte het niet erg, en ontving ik weinig aanmoediging. Mengelberg voelde zich hier niet thuis na het onbezorgde en vroölijke leven in het heerlijke Luzern. Aan tal van eigenaardigheden van het Hollandsche karakter stootte hij zich. Zijn gezondheid liet te wenschen over door aanvallen van rheumatiek. Ook finantieele zorgen kwelden hem, totdat mijne vrouw den „origineelen" en eigenaardigen toestand van zijn weekboekje ontdekte. Eene verhuizing naar „Parkzicht", waar hij een prachtige ruime kamer op de 2e etage met een slaapkamer kreeg, was hiervan het gevolg. De groote kamer in Parkzicht met de beide vleugelpiano's zal door al zijn vrienden uit die dagen niet licht vergeten worden. Van hoeveel voorbereidend werk is deze kamer het tooneel geweest! Hier, waar ik vrijwel een dagelijksch bezoeker was, heb ik leeren begrijpen, dat veel van het uiterlijke van Mengelberg door de meesten geheel verkeerd werd verstaan en dat slechts weinigen in het innerlijke van zijn wezen konden doordringen. Ik herinner mij nog de boosheid van deftige Amsterdammers toen Mengelberg na een diner bij Kunstbeschermers, gevraagd om wat te willen spelen: „alle eendjes zwemmen in het water" inzette en vervolgens op dit thema verder phantaseerde. Men was gewend dat musici na het diner hun talenten ten beste gaven. Hieraan wilde Mengelberg niet meedoen; hij wilde als mensch met hen verkeeren, niet als musicus, die na het diner „stukjes voorspeelt." Gedurende de dagen welke voorafgingen aan de uitvoering van het Es-dur piano-concert van Beethoven door Mengelberg met het Concertgebouworkest had ik hem niet bezocht, doch 's Woensdags voor het concert ging ik 'smiddags even kijken hoe hij het maakte, daar ik vermoedde dat hij zich, meer dan goed voor hem was, met piano-studiën bezig hield. Ik vond de deur van zijn kamer gesloten en hoorde daarbinnen piano studeeren zooals ik het waarschij nlijk nooit meer zal hooren. Met een tenaciteit en ernst alsof zijn leven ervan afhing werd daar 'n moeilijke passage herhaald, niet 10 of 20 keer maar wel honderd maal. Eindelijk, van een oogenblik van stilte gebruik makend, kreeg ik na herhaald kloppen toegang. Mengelberg, slechts luchtig gekleed zonder boord of das, deed onwillig de deur open. En wat bleek nu: dat hij reeds meer dan 24 uren aan één stuk aan het studeeren was. Ik bestelde fluks wat eten in de restauratie voor hem, maar hij gaf zich nauwelijks tijd om het bestelde te verorberen, stuurde mij weg en ging weer in zijn Jaegertje voor de piano zitten. Tegen 11 uur 's nachts zat hij er nog en met moeite haalde ik hem eenige uren later over naar bed te gaan. —Zijn taaie volharding, zijn groote ernst, zijn uithoudingsvermogen heb ik toen voor het eerst aanschouwd. Het was ontzagwekkend. Op een Donderdag, enkele uren vóór het abonnements-concert, kwam ik even naar zijn broer Max, die ziek was, informeeren en hoorde daar het droevig bericht van diens overlijden. Ik was diep geschokt door het plotseling einde van dit jonge leven, dat zoo buitengewoon veel voor de Kunst beloofde te worden. Schijnbaar onbewogen deelde Mengelberg mij dit bericht mede en hoorde rnijn woorden van deelneming aan. „Maar ga je dan dirigeeren vanavond?" „Natuurlijk, wie anders zou het moeten doen? Trouwens of ik dirigeer of niet: daar wordt Max niet levend van. En ik mag niet toegeven aan emotiën; als 'n dirigent daarmee zou beginnen Ik moet mijn ont-, roeringen bedwingen, want anders zou ik het niet kunnen volhouden. Ik zou nu ook wel willen huilen over Max maar wat heeft dat voor doel. Dacht je misschien dat ik het niet voel ? Meer dan je rnisschien denkt, wantje weet niet wat Max voor mij was." Eerst jaren later heb ik goed begrepen wat Mengelberg bedeelde. Het was na een Matthaeuspassion-uitvoering, zóó buitengewoon mooi, dat aller ontroering nog natrilde boven in de solistenkamer. In de loge was Mengelberg naar mij toegekomen en vertelde rnij dat het bij: „Wenn ich einmal soll scheiden" een haar gescheeld had, of hij was in tranen uitgebarsten. Hij had ditmaal al zijn wilskracht noodig gehad om zijn eigen ontroering te bedwingen. Juist daardoor kon hij de ontroering op het koor overplanten en bij het publiek wekken. Zoo krachtig mogelijk heb ik Mengelberg geholpen om hem een koor te bezorgen. Na eene uitvoering der 9e symphonie waarbij zijn groote gaven als koordirigent waren gebleken, gaf hij den wensch te kennen een eigen koor te hebben, daar hij zonder dit zijn werkzaamheden niet als compleet beschouwde. Het bestuur van het Concertgebouw zag de billijkheid in van dit verlangen en ten slotte volgde zijn benoeming tot directeur van de Toonkunst-Zangvereeniging. Als voorzitter heb ik toen met Mengelberg de moeilijke jaren van hervorrrüng van het Toonkunst-Koor meegemaakt. Gebroken moest worden met de genoeglijke repetitie-avonden van dames en heeren, waarbij de helft van den tijd in de koffiekamer en met gezellige praatjes werd doorgebracht. Oudere en slechte zangers en zangeressen moesten uit het koor verwijderd worden. Afzonderlijke heeren- en dames-repetities moesten worden ingevoerd. Er moest ernstig gewerkt en ook thuis gestudeerd worden. Aan nieuwe leden moest een examen worden afgenomen. Met den regel, om voor de concerten groote buitenlandsche beroemdheden als attractie te engageeren, moest eveneens gebroken worden; het Koor moest hoofdzaak zijn van een koor-uitvoering. Tevens moesten goede Nederlandsche zangers en zangeressen gelegenheid krijgen om in Toon- kunst mede te werken. En het Koor moest gedisciplineerd worden. Dit alles werd krachtig ingezet, maar ook doelbewust en krachtig door Mengelberg nagestreefd. Dikwijls met taaie volharding tegen het telkens weer opduikend verzet. Welk een moeite kon Mengelberg zich geven voor schijnbare nietigheden en hoe kon hij zich ergeren als dit voor het gemiddeld koorlid niets anders beteekende dan het najagen van uiterlijkheden. Boven allen lofverheven is de wijze waarop hij—na jaren van inspanning—het koor er ook toe heeft kunnen brengen om uiterlijk rustig te blijven, onhoorbaar op te staan, geen beweging met de muziekpartijen, met witte zakdoeken of shawls te maken, juist als ontroering bij het publiek gewekt werd. Ondanks oppositie en hoofdschudden, ondanks het vrijheidlievend karakter van ons volk, zette Mengelberg steeds door en wist hij ook, waar het dergelijke details gold, zijn zin door te zetten en zoowel ons als het koor te overtuigen dat hij gelijk had. Als zangpaedagoog is hij niet te overtreffen geweest. Ook hier steeds een bepaald doel voor oogen en veelal de zekerheid dat dit eerst na verschillende stadia doorloopen te hebben, bereikt kon worden. In dit opzicht heeft hij het meeste met de Matthaeuspassion kunnen bereiken. Na de eerste uitvoering van de Matthaeuspassion onder Mengelberg kregen wij het gedaan, ondanks groote oppositie tegen dit „dwaze" plan, dat jaarlijks Bach's meesterwerk op Palmzondag zou worden uitgevoerd. Hierbij kon hij dus stap voor stap met het koor van dilettanten iets meer bereiken. Zoowel aan de uitspraak als toonvorming en nuanceeringen kon elk volgend jaar worden voortgebouwd en op deze wijze na verscheidene jaren eindelijk het gewenschte resultaat verkregen worden. Natuurlijk luidden de voorschriften voor uitspraak, toonvorming en nuanceering dan elk volgend jaar anders en het is eigenaardig dat- de paedagogie van Mengelberg als zangleeraar van de massa vrijwel den meesten koorleden ontging en dat zelfs zeer muzikale personen — om van muziekcritici niet te spreken — van dit onvermoeide werken om stap voor stap iets te bereiken, niets begrepen. Na de Matthaeuspassion plachten Mengelberg en ik in de Stille week uit te rusten en gingen dan langs Rijn en Moezel fietsen. Vele malen met hem alleen, eens met mijn vrouw en eenmaal met zijn vrouw als Dritte im Bunde en ten slotte eens met ons vieren hebben wij onze „Moezeltochten" herhaald, daarbij uitgebreide kennis opdoende van alle zwaantjes en herbergjes langs den Moezel en tegelijk ook van alle heerlijke „Gewachse". Het prachtige wijnjaar 1893 was op onzen eersten tocht het „beroemde" jaar. Een „Berncastler doctor" van 1893 gaf ons aanleiding om aan onzen huisdokter te schrijven dat wij nu eindelijk een goeden dokter hadden gevonden, die genezing bracht voor alle kwalen. Die Moezelreisjes brachten ons elk jaar dagen van het zuiverste ge.nieten: het ontluikend groen, de bloeiende kersenboomen, de eerste rose amandelbloesems aan den Rijn, het eenvoudige leven van dorpje naar dorpje per fiets het behoort nu alles tot het verleden. Ons beider drukke werkkring en de oorlog maakten hieraan een einde. Wat mij vooral is bijgebleven van deze reisjes? Dat Mengelberg door al die eenvoudige menschen op de handen werd gedragen en dat hij van iedereen (eenvoudig of niet eenvoudig) allesgedaan kreeg. „Och Willem, gajij dat nu maar in orde maken." En dan kwam het in orde. En dan is mij een middagwandeling bijgebleven in een van de zijdalen van den Moezel. Een heerlijke voorjaarsdag: het lichte berkengroen, de anemonen, bloeiende amandels, een ruischende beek en boven tegen de berghelling een zig-zag weg. Op de dorre bladen zitten wij en genieten vol stil geluk van den zonnigen lentedag. Daar klinkt boven van den bergweg een posthoorn en de gele postkoets komt in snelle vaart den langen weg omlaag. Wij kijken elkaar aan en weten dat wij aan hetzelfde denken: „Ja, Charles, zóó heeft Mahler het zich gedacht. Wij moeten het hem even schrijven dat wij de 3e Satz van zijn 3e symphonie met hem hier doorleefden." Later vertelde Mahler mij, dat wij ook werkelijk hadden doorleefd wat hij in muziek had neergeschreven. Eenige keeren heb ik met Mengelberg in Carlsbad een kuur gedaan. Daar heb ik eerst goed leeren beseffen hoe buitengewoon inspannend en zenuw-afmattend zulk een winter-campagne, in die dagen nog gevolgd door een Mei- of Juni-maand in Rome, Napels, of Londen, is. De eerste dagen bleef mijn reisgezel dan op zijn kamer, teneinde zijn gestel in staat te stellen om tot rust te komen. Na die eerste week was hij dan weer de gezelligste en prettigste reismakker welken men zich denken kan. En er was niemand die zoo nauwgezet de kuur deed als hij. Wie Mengelberg niet kent in zijn Zwitsersch bergpak, in zijn eigen Chalêt daar hoog boven in de bergen bij de Engadin, kent hem maar half. Welk een oer-krachtig natuurmensen hij is en hoezeer hij eigenlijk als mensch niet thuis behoort in metropolen met zwoegende menschenmassa's, wordt men gewaar als men met hem als gids bergtochten maakt. Zijn lessen op een kleine klimpartij waarbij ik een groote bouquet edelweiss plukte, zal ik niét licht vergeten. Ook hier weder diezelfde ernst, hetzelfde geduld en vastberaden doorzettingsvermogen. En Mengelberg in den intiemen huiselijken kring, zal menigeen vragen ? Sinds hij in Frankfort dirigeert bestaat dit in Nederland nauwelijks voor hem; 's morgens repetitie, 's middags studie en rust, 's avonds dirigeeren: en in één week b.v. Arnhem, Haarlem, Nijmegen, Den Haag, Donderdags Amsterdam, Vrijdags Toonkunstrepetitie, en Zondags matinée en 's avonds volksconcert. En dan Maandag naar Frankfort; wat blijft er dan voor tijd over voor het huiselijk en intiem verkeer, in de acht wintermaanden? Maar vroeger was hij in ons gezin een welkom gast en wie hem dan ooit met kinderen zag,zal niet hebben kunnen ontkomen aan den indruk: „Dat is een goed mensch". Alle kinderen hielden van hem en kwamen oxider zijn betoovering. Ik heb steeds het gevoel dat ik eerst recht van hem ben gaan houden toen ik zag hoe hij met mijn kinderen was. „Mengeltje" doopten ze hem en zij allen zullen van „Mengeltje" blijven houden tot hun laatsten levenssnik. In de eerste jaren van zijn werkzaamheid in Amsterdam hebben Mengelberg's vrienden dikwijls gevreesd of wij hem wel zouden houden. Maar Mengelberg had zich een taak gesteld ook voor de ontwikkeling der Ned. Toonkunst. Daar ik van de allereerste periode af met hem van gedachten heb gewisseld over dat deel van zijn taak mag ik wel met nadruk er op wijzen dat Nederland ook in dit opzicht grooten dank aan hem verschuldigd is. Tot twee keer toe werden op een muziekfeest uitsluitend de werken van Nederlandsche componisten uitgevoerd en ik meen te mogen zeggen dat na de eerste uitvoering van Diepenbrock's Te Deum de belangstelling hier te lande voor Nederlandsche compositiën eene groeiende is geweest. Maar ook voor uitvoerende Nederlandsche kunstenaars heeft Mengelberg veel gedaan en steeds eraan vastgehouden om zoowel voor Toonkunst als voor het Concertgebouw ook onze Nederlandsche kunstenaars te engageeren. Juist omdat hij zich in dit opzicht een taak had gesteld en zijn werk- zaamheid aan het prachtig orkest hem zoo lief was geworden heeft hij zéér talrijke aanbiedingen schier uit alle landen ter wereld afgewezen. Hij heeft een trouw getoond zooals zelfs zijn beste vrienden niet hadden verwacht. Die trouw is echter wellicht het schoonst tot uiting gekomen in de wijze waarop hij zijn verplichtingen in Frankfort is nagekomen. Niettegenstaande de groote moeilijkheden tijdens en na den oorlog is hij telkens weer voor een week naar Frankfort gereisd om er te dirigeeren. Bommen vielen op huizen vlak bij zijn hotel, het „Frankfurter Hof'; bommen bestookten den trein waarmee hij naar Frankfort reisde; bommen verwoestten het huis vlak naast zijn vrienden Sieger waar hij meestal ging dineeren; niets weerhield hem. Toen de verbindingen, nu onlangs, nog slechter werden nam hij auto's, trachtte zelfs eens hierheen te vliegen: hij wilde ook dit doorzetten al bracht het dirigeeren bij den lagen markenkoers hem minder op dan de reis kostte. En eerst toen het niet meer mogelijk was heeft hij tijdelijk zijn reizen naar Frankfort gestaakt. Deze trouw waarbij zijn eigen persoonlijke belangen en de wenschen van hen die hem liefhadden op den achtergrond werden gedrongen is een heele mooie trek in zijn karakter. Ik kan deze opsomming van enkele persoonlijke herinneringen niet eindigen zonder iets te zeggen van haar die als Mengelberg's levensgezellin zoo buitengewoon veel ertoe heeft bijgedragen om zijn geniale eigenschappen tot volle ontplooiing te brengen. — Welk een krachtige steun en ijverige hulp Tilly Mengelberg voor haar man is geweest in diens buitengewoon druk, opwindend en werkzaam leven weet eigenlijk alleen haar man goed. Maar iets weten ook de vrienden en dat is genoeg om bij de huldiging van onzen genialen Mengelberg ook de bewondering, vriendschap en dankbaarheid welke wij voor Tilly Mengelberg hebben tot uiting te brengen. I En nu — vooruit, vriend Mengelberg, werk nog lange jaren als levende voor de levenden. Aan honderdduizenden in Nederland en den vreemde hebt gij uren van genot en verrukking geschonken, maar nog minstens even zoo velen wachten op Uwe verdere daden om blijvende indrukken te ontvangen door de weergalooze wijze waarop gij de werken van levende en doode meesters voor hen laat leven. Als levende voor de levenden wacht U nog een heerlijke taak om ook de massa, die thans vol verlangen op U wacht, ziels- en levensgeluk te schenken. Vervul ook die taak. CHARLES E. H. BOISSEVAIN BIJ HET JUBILEUM VAN WILLEM MENGELBERG De dichters verhalen dat de wieg van het pas-geboren kind omringd wordt door engelen die ieder een gave aan het teeder wichtje schenken waaronder dunkt mij, éénedie, bij het klimmen der levensjaren, in beteekenis toeneemt in tegenstelling van andere gaven die bij het ouder en oud worden in waarde minderen. Ik bedoel de gave van het wonderbaar geheugen die den mensch het verleden als heden vóórtoovert door de herinnering, het geheugen dat den mensch al wat hij ooit beleefde of bijwoonde als heden voor den geest brengt maar tevens hem de gave van het vergeten onthoudt, het kunnen-vergeten dat vaak den mensch zóó gelukkig zou maken. Wie oud wordt gaart een schat van herinneringen en — ontmoet hij op één of ander gebied aanleiding, gelegenheid om het verleden te raadplegen—dan kan hij het gebeurde boekstaven om voor jongeren en jongen als kronyk te dienen. Zóó vind ik — grijsaard — in En nu:— vooruit, vriend Mengelberg, werk nog lange jaren als levende voor de levenden. Aan honderdduizenddh in Nederland en den vreemde hebt gij uren van genot en verrukking geschonken, maar nog minstens even zoo velen wachten op Uwe verdere daden om blijvende indrukken te ontvangen door de weergalooze wijze waarop gij de werken van levende en doode meesters voor hen laat leven. Als levende voor de levenden wacht U nog een heerlijke taak om ook de massa, die thans vol verlangen op U wacht, ziels- en levensgeluk te schenken. ft'S'-tiffi? Vervul ook die taak. CHARLES E. H. BOISSEVAIN BIJ HET JUBILEUM VAN WILLEM MENGELBERG; De dichters verhalen dat de wieg van het pas-geboren kind omringd wordt door engelen die ieder een gave aan het teeder wichtje schenken waaronder dunkt mij, ééne die, bij het klimmen der levensjaren, in beteekenis toeneemt in tegenstelling van*andere gaven die bij het ouder -en oud worden in waarde minderen. Ik bedoel de gave van het wonderbaar geheugen die den mensch het verleden als heden vóórtoovert door de herinnering, het geheugen dat den mensch al wat hij ooit beleefde of bijwoonde als heden voor den geest brengt maar tevens hem de gave van het vergeten onthoudt, het kunnen-vergeten dat vaak den mensch zóó gelukkig zou maken. Wie oud wordt gaart een schat van herinneringen en — ontmoet hij op één of ander gebied aanleiding, gelegenheid om het verleden te raadplegen—dan kan hij het gebeurde boekstaven om voor jongeren en jongen als kronyk te dienen. Zóó vind ik — grijsaard — in de zóó heugelijke jubileum-viering van den onvolprezen kunstenaar —Willem Mengelberg—welkome gelegenheid om mijnherinnenngen op het gebied van het muziekleven in Nederland te boek te stellen. Het komt mij namelijk voor, dat de beteekenis van de laatst-vervlogen vijf-en-twintig jaar van het muziekleven in Nederland eerst ten volle kan worden beseft, door hem die op de hoogte is van de toestanden die het voorafgaand tijdvak kenmerken. Ik sprak van kronyken en wil daarom jaartallen noemen en een terugblik slaan op de jaren 1865 en later. In dien tijd werden er in Amsterdam, des winters alle veertien dagen, deftige concerten gegeven voor soli en orkest, door het deftige gezelschap Felix Meritis, met zijn strenge ballotage. Joh. J. H. Verhulst had de leiding dier concerten evenals die van de Maatschappij Caeciliaen van de Afdeeling der Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. Buitendien werden er winter- en zomerconcerten gegeven in „het Park", een onderneming van den heer W. Stumpff, die er ook zijn orkest dirigeerde. De Afdeelingen der M.t.B.d.T. in Nederland hadden ieder haar eigen dirigent. De concerten van de Maatschappij „Dihgentia" in den Haagstonden ook onder leiding van Joh. Verhulst. Ontegenzeggelijk oefende deze dus den grootsten invloed op het muziekleven uit. De programma's van vier der belangrijkste kunst-instellingen waren onvoorwaardelijk in zijn greep. Hij liet slechts toe wat binnen de betrekkelijk enge grenzen van zijn voorliefde en van zijn vereering lag. Die vereering rustte op overtuiging, op innige, onwankelbare overtuiging. Hij, de kunstenaar, zou zijn leven voor zijn kunstovertuiging hebben gegeven, zooals de martelaarden brandstapel beklimt voor zijn geloof. Wie zegt: Verhulst heeft jaren lang de ontwikkeling van het muziekleven in Nederland tegen gehouden die heeft gelijk, maar niemand mag Verhulst hoogachting onthouden voor zijn trouw aan zijn overtuiging. Zeker heeft Verhulst menig modern toonwerk van den lessenaar geweerd, dat nu wordt geprezen en genoten, maar hij heeft de toenmalige muziekliefhebbers geleerd de werken van H aendel, H aydn, Mozart, Mendelssohn, Schumann en — bovenal—Beethoven lief te hebben. Verder ging hij niet, met uitzondering van Brahms voor wiens werken hij veel sympathie voelde. Ik meen gerechtigd te zijn het te beweren. Ik wil mij hier veroorloven iets te verhalen dat een denkbeeld geeft van smaak en oordeel der Amsterdamsche kunstvrienden. De Afdeeling van de M.t. b.d.T. bracht hoofdzakelijk oratoria van Haendel, Haydn, Mendelssohn ter uit vc>ering.bach was tamelijk wel terra incognito. Het bestuur dacht eraan, sprak er over de „Matthaeus-Passion" uit te voeren, maar de meeningen waren uiteenloopend wat betreft die „noviteit". Verhulst was ingenomen met het voornemen maar beducht voor het welslagen. Hij kende zijn Pappenheimers! Een paar doordrijvers in het bestuur brachten het zóó ver dat het werk in studie werd genomen. Al aanstonds vertoonde zich tegenkanting bij de koorleden. Velen en van de besten trokken zich terug, maar des ondanks werd „ die Passion" ten gehoore gebracht. Was er doorgaans in de Parkzaal numte te weinig, nu waren er honderde stoelen te veel. De pers bleef onverschillig, een enkele autoriteit sprak minachtend. Inmiddels had het heerlijk werk bij het kleine auditorium ingang gevonden en, daarop steunend, brachten de doordrijvers het wederom zóó ver dat een herhaling dra volgde. Zij die de eerste uitvoering met bekngstelling, met ingenomenheid hadden aangehoord deden nu dienst alspropagandisten. De recalcitrante koorleden keerden berouwvol terug. De tweede uitvoering Het weinig stoelen onbezet. Joh. Seb. Bach werd tot het repertoire toegelaten, dank zij den steun van handige reclame en hardnekkige doordrijverij. En nu! Telken jare, Vrijdagavond, Zaterdagavond en Zondagna- middag wordt de Matthaeus-Passion voor uitverkochte zalen ten gehoore gebracht. Van her- en derwaarts in Nederland stroomen de bezoekers toe. Iedere gang is een bedevaart. Verhulst leidde zijn auditorium, zonder eenige afwijking, langs dezelfde streng afgebakende paden. Zijn houding tegenover het nieuwe bleef vijandig, toch bleven de concerten trouw bezocht. Amsterdam toonde beslist veel belangstelling, zelfs hier en daar liefde voor muziek; wel eens verlangen naar iets nieuws maar een bescheiden gefluisterd verlangen. Herinner ik mij wel, dan is er in Amsterdam maar één stormloop in het openbaar gewaagd op de hechte muur der afsluiting door een welgeslaagde uitvoering van „la damnation de Faust" van Hector Berlioz, dien eersten en voornaamsten der oproerlingen. Daniël de Lange was de leider en de ziel van dit stout beginnen. Mr. Henri Viotta trad op als propagandist van Richard Wagner, maar hij bewoog zich dus enkel op het gebied van opera-muziek en buitendien draagt de door hem gestichte vereeniging het karakter van intimiteit, van wagner-cultus in engen kring. Als een kortstondig verschijnsel is het bezoek van Franz Liszt te noemen, die met zijn dochter Cosima en zijn schoonzoon, Hans von Bülow, eenige dagen in Amsterdam kwam doorbrengen. Hem ter eere werd hier een concert in de Park-zaal onder leiding van Herman van Bree georganiseerd. Liszt's dertiende psalm kwam er ten gehoore, terwijl bij de Hoogmis in de kerk van den H. Antonius van Padua, de Graner-Fest-Messe werd gezongen. Verhulst hield zich, als ware hij van dat gebeuren volstrekt onkundig, maar, toen er weinig dagen later, in de Park-zaal door de Afdeeling een concert zou worden gegeven, vroeg hij heel „leuk" (zooals hij dat kon) of het bestuur er wel voor had zorg gedragen dat de zaal behoorlijk ontsmet was. Een ernstige poging om verandering in den bestaanden toestand te brengen, waagde het bestuur van Diligentia in den Haag, door aan Verhulst voor te stellen om het programma van twee der gebruikelijke tien concerten, in één seizoen, aan moderne orkestwerken te wijden. Verhulst weigerde kort af, beslist, zonder uitzicht op toenadering te openen. Na rijp beraad deelde het bestuur van Diligentia aan Verhulst mede, geen verandering hoegenaamd in de met elkaar gesloten overeenkomst te brengen, dus tien concerten te geven waarvan het programma uitsluitend aan Verhulst werd overgelaten. Buitendien echter organiseerde het bestuur twee concerten aan moderne muziek gewijd en droeg de leiding daarvan op aan Richard Hol. „'tls mij wel" zeide Verhulst, „Uw bestuur doet als een huisvrouw in een veel-omvattende huishouding die een vaste dienstbode neemt voor de bediening en buitendien twee maal in de week een schoonmaakster voor het vuile werk." Deze anecdoten teekenen, naar het mij voorkomt, den man en zijn tijd meer en beter dan uitvoerige beschrijving. Hoe bescheiden, hoe voorzichtig ook, de ontevredenheid gaf zich herhaaldelijk lucht en er werd stilzwijgend gewacht op een gelegenheid om de boeien te breken. De zeventigste verjaardag van Joh. Verhulst bood gelegenheid en aanleiding. De viering had het gewone verloop, veel mooie woorden, veel onwaarheid, veel ophemeling, waaronder „welverdiende rust" zich trachtte schuil te houden, maar door den scherpzinnigen jubilaris aanstonds werd ontdekt. Jubel en vreugde zwegen bij de feestelijkheid, die aan uitvaart deed denkenendieuitvaart is geworden. Enkele dagen vóór zijn feest zeide Verhulst aan één van zijn weinige vrienden: „Ik kom mij voor als een Paasch-os, bekranst, geroemd, gevierd, geslacht." Zijn voorgevoel heeft hem niet bedrogen. Verhulst legde zijn dirigeer-stok neder. De boeien waren gebroken, de deuren werden ontgrendeld. Die groote gebeurtenis viel ongeveer tezamen met het sloopen van de Park-zaal, zoodat de groote concerten geen ander onderdak konden vinden dan in het Paleis voor Volksvlijt met zijn ongunstige akoustiek. Inmiddels was er bij meerdere muziekvrienden het denkbeeld gerezen om een vennootschap op te richten die een eigengebouw en een eigen orkest zou stichten. Het denkbeeld rijpte tot plan en het nu zoo welbekende Concert-gebouw verrees. Ik zal niet stilstaan bij de lijdensgeschiedenis Van die vennootschap. Ik zou die zoo gaarne vergeten. In 1913 is haar vijf-en-twintigjarig bestaan gevierd en bij die gelegenheid werd die geschiedenis in veel woorden herdacht. Ik wil er enkel aan herinneren dat Willem Kes gekozen werd om aan het hoofd te staan van een door hem te-saam-gebracht orkest. Dat bleek aldra een gelukkige keuze te zijn, want Kes wijdde zich met hart en ziel aan zijn moeielijke taak. Met zijn veelzijdige talenten als dirigent stelde hij hoogeeischen aanzijn orkest, de hoogste aan zich zelf. Al aanstonds wende hij de orkestleden aan tucht, waarvan de meeste Nederlanders af keerig zijn. Tucht :rhythmus van het leven, rhythmus: tucht in de muziek. Kes was streng en onvermoeid, eerst na aanhoudende studie en voorbereiding kwamen nieuwe werken van groote beteekenis op het programma, onder anderen heeft KEs.de abonné's van het Concertgebouw met César Franck, Tschaikowsky, Bernard Zweers bekend gemaakt, waarmee hij tevens zijn eigen reputatie in Nederland en daarbuiten vestigde. Dientengevolge werd hem aangeboden in Glasgow de leiding der philharmonische concerten op zich te nemen, een aanbod door den souverein ondersteund, waaraan Kes gevolg gaf. Hij verliet Amsterdam en het Concertgebouw waar hij zeven jaar lang den scepter had gezwaaid. Dat was een zwaar verlies, want misschien rijpte bij het scheiden eerst het volle besef van het hooger peil waarop Kes, in die weinige jaren, het muziekleven had gebracht. Edoch, voor het Concertgebouw ging de zon niet onder. Evenals bij de eerste benoeming zocht het bestuur hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend, naar een Nederlander om den verlaten troon te bestijgen. Het is aan Jhr. Mr. J. C. M. van Riemsdijk te Utrecht te danken dat een jong Nederlandsch kunstenaar, Willem Mengelberg, zich liet overhalen Luzern te verlaten, waar hij zeer naar zijn voldoening werkte, en de leiding van het orkest te Amsterdam te aanvaarden. Vaderlandsliefde heeft ongetwijfeld een woord meêgesproken bij het nemen van een zóó gewichtig besluit. Luzern treurde. De Amsterdamsche belangstellenden (niet het bestuur) keken de kat uit den boom. Het vuur laaide niet dra. Maar nu! Ik zou gelukkig zijn, mocht ik woorden vinden om — al ware 't bij benadering — te zeggen hoe ik den genialen kunstenaar vereer. Ik zal mij niet vermeten te spreken van beoordeelen, zelfs niet van Waardeeren, ik weet geen woord te kiezen als „vereeren". Steeds had muziek bekoring voor mij, ik stelde er belang in, ik voelde er sympathie voor. Nu heb ik muziek lief. Wie een ontvankelijk gemoed bezit, wie de hooge beteekenis van muziek beseft, geeft zich onvoorwaardelijk aan Mengelberg over, niet opzettelijk, niet vóórbedacht, neen, onwillekeurig, hij kan niet anders. Trouw bezocht en bezoek ik de concerten liefst op een plaatsje gezeten waar ik den dirigent goed kan zien. Ik volg zijn bewegingen, zijn gebaren, ja, ik geloof dat ik zijn rnimiek naboots. Zóó wordt de dirigent middelaar tusschen het toonwerk en mij. Zóó leerde ik Richard Straüss kennen en Bruckner, zóó steeg bij iedere uitvoering mijn bewondering voor Mahler. Zoo was het mij een feest Brahms, Franck, Tschaikowsky te hooren. Een altijd hooger genot schonk mij Beethoven. Onder de componisten, tijdgenooten van mijn jeugd, heb ik vele vrienden gehad, nu verloren. Zij zijn mij onverschillig, enkele nog minder, maar ik heb goden gewonnen door wie mijn leven rijker en schooner is geworden. Daartoe heeft Mengelberg mij opgeleid, dat geluk heeft Mengelberg mij geschonken. Ik dank er hem voor uit den grond van mijn hart. Amsterdam, November 1919. D. H. JOOSTEN Hooggeachte Heer Mengelberg, Als een der overblij venden van „de oude garde" veroorloof ik mij mijn gelukwensch met Uw jubileum te voegen bij dien van de velen die de stijgende lijn van Uwe vruchtbare en zegenrijke werkzaamheid van den aanvang afhebben kunnen volgen. Volgen... doch helaas sedert jaren alleen in den geest. Het is geen der kleinste schaduwzijden van den ouden dag, dat men zich vele genietingen en daaronder de edelste, moet ontzeggen en in al te letterlijken zin op zich zelf de spreuk moet toepassen: „ De geest is gewillig, maar het vleesch is zwak". En voor dien geest is het een schrale troost, de verslagen te lezen, hoe*geestdriftig ze ook mogen zijn, van uitvoeringen die men zelf niet heeft kunnen bijwonen. Doch gedurende de eerste jaren van Uw verblijf in Amsterdam heb ik menigmaal kunnen genieten van de schitterende uitvoeringen door het Concertgebouw-Orkest onder Uwe bezielende leiding gegeven. En als Bestuurslid der Afdeeling Amsterdam van de Mij. tot Bevordering der Toonkunst, later ook als Algemeen Voorzitter der Maatschappij heb ik mij kunnen overtuigen van den krachtigen invloed ten goede die voor deze instellingen is uitgegaan van Uwen kunstzin en Uwe nooit falende energie, en die zooveel heeft bijge- dragen om het peil van het muziekleven in ons vaderland te verheffen en hoog te houden. Zegenrijk noemde ik Uwe werkzaamheid, maar niet minder is zij zegerijk geweest, en met trots en voldoening kunt Gij terugzien op eene lange reeks van glorierijke overwinningen. Moge die reeks nog vele jaren worden voortgezet tot verhooging van den roem der heerlijke Kunst waaraan Gij Uw leven hebt gewijd, en van de dankbare erkentelijkheid der talloozen die Gij door Uwen arbeid bij voortduring verkwikt en sterkt. - Met oprechte hoogachting Uw oude bewonderaar Dr. e. d. pijzel MIJN HERINNERINGEN AAN WILLEM MENGELBERG Het was voor ongeveer 30 jaar dat bij een concert in Utrecht de pianopartij zoo schitterend vertolkt werd, dat het mij en alle anderen opviel! Op mijn vraag aan een kennis, kreeg ik ten antwoord: „O, die pianist, dat is de jonge Mengelberg, een scholier van het Conservatorium in Keulen en een der beste leerlingen van Professor Wüllner." Daarna hoorde ik langen tijd niets van Mengelberg. Tot hij eenige jaren later plotseling in mijn gedachten werd teruggebracht, door zijn benoeming tot dirigent van het toen reeds beroemde Concertgebouworkest. Dat hij daar ondanks verzet van verschillende kanten de rechte man op de rechte plaats was en is, zullen zelfs zijn vijanden niet willen betwisten. dragen om het peil van het muziekleven in ons vaderland te verheffen en hoog te houden. Zegenrijk noemde ik Uwe werkzaamheid, maar niet minder is zij zegerijk geweest, en met trots en voldoening kunt Gij terugzien op eene lange reeks van glorierijke overwinningen. Moge die reeks nog vele jaren worden voortgezet tot verhooging van den roem der heerlijke Kunst waaraan Gij Uw leven hebt gewijd, en van de dankbare erkentelijkheid der talloozen die Gij door Uwen arbeid bij voortduring verkwikt en sterkt. Met oprechte hoogachting Uw oude bewonderaar Dr. E. D. PIJZEL MIJN HERINNERINGEN AAN . WILLEM MENGELBERG Het was voor ongeveer 30 jaar dat bij een concert in Utrecht de pianopartij zoo schitterend Vertolkt werd, dat het mij en alle anderen opviel! Op mijn vraag aan een kennis, kreeg ik ten antwoord: „O, die pianist, dat is de jonge Mengelberg, een scholier van het Conservatorium in Keulen en een der beste leerlingen van Professor Wüllner." ► Daarna hoorde ik langen tijd niets van Mengelberg. Tot hij eenige jaren later plotseling in mijn gedachten werd teruggebracht, door zijn benoeming tot dirigent van het toen reeds beroemde Concertgebouworkest. Dat hij daar ondanks verzet van verschillende kanten de rechte man op de rechte plaats was en is, zullen zelfs zijn vijanden niet willen betwisten. Mijn persoonlijke herinneringen beginnen eigenlijk in 1900, toen Mengelberg mij vroeg om de Evangelist in Bach's Matthaus-Passion bij hem te komen zingen in de Ronde Luthersche kerk te Amsterdam. Ik vergeet nooit dat ik kort voor dit concert op verzoek van Mengelberg eens bij hem kwam om, zooals hij mij schreef, de partij eens door te nemen. Toen ik mijn recitatief tamelijk schuchter inzette zeide Mengelberg: „Prachtig, maar nu moet ge de geheele partij met, heel weinig uitzonderingen met dien toon zingen!" Ik heb hem eenige oogenblikken verbaasd aangekeken eer wij verder gingen, maar er ging mij op dat oogenblik plotseling een klein lichtje op, want ik moet eerlijk bekennen, dat mij tot daartoe de partij veel moeite, maar weinig vreugde bereid had. Ik heb dan inplaats van die ééne' wel 4 of 5 repetities met Mengelberg gehad, en ik ben hem daar nu nog dankbaar voor. Ik heb later nog veel repetities met hem en andere beroemde dirigenten gehad, maar geen enkele heeft mij een dusdanigen kijk op de dingen gegeven, als deze eerste repetities van Bach's meesterwerk bij Mengelberg. Mengelberg heeft iets waaraan men eerst moet wennen, zoo'n klein beetje „freche Liebenswurdigkeit" om iemand te zeggen dat men het toch eigenlijk nog veel mooier kan doen enz. Wanneer men echter weet dat alles in het belang van het werk en ook van den zanger zeifis, dan neemt men het dadelijk gaarne aan, te meer omdat hij een der weinige dirigenten is die werkelijk veel van zingen en toongeving weet; ware hij niet een .zoo groot dirigent, hij zou zeker een groot zanger geworden zijn. Niet lang geleden was ik met Mengelberg in Weenen voor een uitvoering van Mahlers „Lied von der Erde." Het was een groote triumf. De orkestleden waren wel zeer boos omdat zij zooveel repeteeren moesten, maar zij speelden 's avonds prachtig. De Weeners waren opgetogen en niet weinigen beweerden, dat dit verreweg de beste opvoering was die men in Weenen van dit werk gehoord had. Evenmin vergeten zal ik de uitvoering der Matthaus-Passion in het Trocadéro te Parijs. De Franschen die zich aanvankelijk zeer ongegeneerd gedroegen, luid spraken, groeten wisselden enz. hoewel het reeds lang tijd was, werden geweldig door Mengelberg geïmponeerd, omdat hij volstrekt niet wilde beginnen voordat er absolute rust was! Eerst gelach, en op den kleinen man wijzen, die zich echter niet liet verbluffen. Langzamerhand kwamen zij tot inzicht en toen ook spoedig onder den indruk van het prachtige werk; in stormachtige toejuichingen gaven zij uiting aan hun gevoelens. Grooten dank behoort mijns inziens te worden betuigd aan mannen die het Concertgebouw steunen en Mengelberg daardoor in de gelegenheid stellen zijn buitengewone gaven geheel in den dienst van de kunst en van zijn land te stellen. Mochten er toch eindelijk ook eens mannen gevonden worden, die de Nederlandsche dramatische kunst op de been en aan een eigen gebouw hielpen! Denkt eens dat Mengelberg, die bij het Concertgebouw behoort en daar ook moet blijven, éénmaal per jaar een geheele Wagner-, Mozart- of Verdi-CvcIus dirigeeren zou, zooals ik zeker weet met zijn geheele ziel! Wat zou dat voor de andere dirigenten, voor de zangers en niet het minst voor onze jonge componisten betcckenen! Van harte hoop ik, dat men Mengelberg ook ook hiertoe nog eens gelegenheid zal geven! Noordwijk a/Zee, October 19/19. JACQUES URLUS ERINNERUNGEN AN WILLEM MENGELBERGS LUZERNERJAHRE. Von Kölner Freunden war Willem Mengelberg meiner seligen Tante empfohlen worden, welche als vorzügliche Sarigerin im Mittelpunkte des damaligen musikalischen Lebens unserer kleinen Stadt stand. Mit ihrer feinfühligen Intuition hatte meine Tante sogleich die ungewöhnliche Begabung des jungen Mannes erkannt, und als sie aus der ersten,von ihm geleitetenGesangsprobe heimkehrte, sagte sie: „Das ist der geborene Dirigent!" Dieser Eindruck wurde noch verstarkt durch Mengelbergs erstes Ochesterkonzert, sowie durch seineEinstudierungund Aufführung des „Elias". Die musikalischen Verhaltnisse Luzcrns litten damals an arger Zersplitterung, indem jeder von den tonangebenden Gesangvereinen seinen eigenen Dirigenten hatte und seine eigenen Wege ging. Mengelbergs Tatkraft aber, welche die Mithülfe aller Gutgesinnten fand, gelang es innerhalb Jahresfrist, die genannten Vereine alle unter seine Leitung zu bringen; neben seinen künstlerischen Vorzügen kamen ihm dabei auch seine persönlichen zu statten, indem die Marmer ausser dem genialen Dirigenten noch einen lebenslustigen Kameraden und vorzüglichen Gesellschafter in ihm fanden, wahrend die völlig in seinem Banne stehende Damenwelt gar für ihn durchs Feuer gegangen ware. Getragen von allgemeiner Begeisterung, gestalteten sich denn die Aufführungen von Bruchs „Odysseus" und von Hegars „Manasse" zu Glanzleistungen; die letztere der beiden fand in Gegenwart des Komponisten statt, der Mengelberg persönlich seinen Dank für die sorgfaltige Einstudierung und Leitung des Werkes bezeugte. Mengelberg ist in seiner Luzerner Zeit auch pianistisch hervorgetreten, einerseits als Konzertspieler mit der hinreissenden Wiedergabe von Beethovens Es-dur Konzert und den Brahmschen Varia- tionen über ein Thema von Handel etc. andererseits als vielgesuchter, anregender Lehrer, dessen glanzende Mitteilungsgabe aus seinen Schülern und Sch ülerinnen das Beste zu machen wusste. Einst hatten wir den Besuch von Frau Damcke aus Paris, in deren Haus Berlioz verkehrt hatte und die als gebürtige Petersburgerin auch eine Jugendfreundin Rubinsteins war. Mengelberg kam an diesem Abend zu uns und auf die Bitte meiner Tante setzte er sich an den Flügel. Frau Damcke — selbst eine treffliche Pianistin — lauschte mit immer gespannterer Aufmerksamkeit, und als er geendet, sagte sie bewegt: „C'est étonnant — ce jeune homme me rappelle tout a fait Rubinstein !" Meine Tante hat aber Mengelberg nicht nur als Künstler, sondern auch als Menschen schatzen gelernt. Wie schön war sein Verhaltnis zu seinen Eltern, mit denen er uns bekannt machte, wie ist er für seine Schwester, die eine Zeit lang in Luzern lebte, ein guter und sorgender Bruder gewesen! Jedesmal, wenn man mit ihm zusammentraf, fesselte er durch seine Natürlichkeit und seinen frohen Jugendmut, der wahrhaft erquickend wirkte; wie gut konnte man mit dem angehenden Meister über alle möglichen, auch der Kunst fernstehende Dinge sprechen, um nichtsdestoweniger selbst hier seinen angeborenen Scharfsinn und guten Geschmack erkennen zu müssen! Eingedenk der mütterlichen Freundschaft, die meine Tante ihm entgegenbrachte, hat er ihr vieles anvertraut, es ihr aber nie verübelt, wenn sie seiner jugendlichen Sturm- und Drangperiode gegenüber mitunter wohlgemeinte Warnungen und Kritiken ausserte. Seine Anhanglichkeit ihr gegenüber, welche er seine „Pflegemutter" zu nennen pflegte, ist gottlob nicht mit seinem Luzerner Aufenthalte zu Ende gegangen, sondern er hat sie spater selbst aut seine liebenswürdige Gattin übertragen, die uns von Anfang an mit grösster Herzlichkeit entgegenkam. Die wiederholten Aufenthalte im gastlichen Hause Mengelberg und die Reisen zusammen mit tionen über ein Thema von Handel etc. andererseits als vielgesuchter, anregender Lehrer, dessen glanzende Mitteilungsgabe aus seinen Schülern und Schülerinnen das Beste zu machen wusste. Einst hatten wir den Besuch von Frau Damcke aus Paris, in deren Haus Berlioz verkehrt hatte und die als gebürtige Petersburgerin auch eine Jugendfreundin Rübinsteins war. Mengelberg kam an diesem Abend zu uns und auf die Bitte meiner Tante setzte er sich an den Flügel. Frau Damcke — selbst eine treffliche Pianistin -— lauschte mit immer gespannterer Aufmerksamkeit, und als er geendet, sagte sie bewegt: „C'est étonnant — ce jeune homme me rappelle tout a fait Rubinstein!" Meine Tante hat aber Mengelberg nicht nur als Künstler, sondern auch als Menschen schatzea gelernt. Wie schön war sein Verhaltnis zu seinen Eltern, mit denen er uns bekannt machte, wie ist er für seine Schwester, die eine Zeit lang in Luzern lebte, ein guter und sorgender Bruder gewesen Jedesmal, wenn man mit ihm zusammentraf, fesselte er durch seine Natürlichkeit und seinen frohen Jugendmut, der wahrhaft e:;qüickend wirkte; wie gut konnte man mit dem angehenden Meistrtr über alle möglichen, auch der Kunst fernstehende Dinge sprechcn, um nichtsdestoweniger selbst hier seinen angeborenen Scharfsi in und guten Geschmack erkennen zu müssen! Eingedenk der mütttrlichen Frcundschaft, die meine Tante ihm entgegenbrachte, hat eit ihr vieles anvertraut, es ihr aber nie verübelt, wenn sie seiner ju&endlichen Sturm- und Drangperiode gegenüber mitunter wohlgemeinte Warnungen und Kritiken ausserte. Seine Anhanglichkeit il:ir gegenüber, welche er seine „Pflegemutter" zu nennen pflegte, ist gottlob nicht mit seinem Luzerner Aufenthalte zu Ende gegangen, sqndern er hat sie spater selbst auf seine liebenswürdige Gattin übertragen, die uns 'von Anfang an mit grösster Herzlichkeit entgege ikam. Die wiederholten Aufenthalte im gastlichen Hause Mengelberg und die Reisen zusammen mit dem lieben Ehepaar sind die schönsten Freuden meiner Tante gewesen; wie feierte sie alsdann begeistert die Triumphe ihres „Pflegesohns" mit, welcher ihrer eigenen Aussage nach der Stolz ihres Lebens war! MARIE HELLER AUS WILLEM MENGELBERGS LUZERNER-ZEIT 1892-1895 Mengelberg war als stadtischerMusikdirektorgewahlt worden und hatte den Catilienverein sowie den Mannerchor Luzern zu leiten, insbesondere aber der stadtischen Musikschule vorzustehen und die Abonnementskonzerte des Stadtorchesters durchzuführen. Neben den obengenannten Sangervereinen bestand in Luzern als altester und erster Mannergesangverein die „Liedertafel" die schon damals auf eine recht erfolgreiche Vergangenheit zurückblicken durfte. Ausser der Veranstaltung von alljahrlichen Chor- und Orchesterkonzerten hatte die Liedertafel auch Sangerreisen in's Ausland unternommen und in Mailand, Genua, Nizza und Marseille konzertiert. Im Sommer 1893 sollte das Eidgenössische Sangerfest in Basel stattfinden, wobei die Liedertafel mit den ersten Mannergesangvereinen der Schweiz in Konkurrenz treten muszte. Jedoch fehlte es ihr an einem geeigneten, seiner Aufgabe gewachsenen Dirigenten, nachdem es nicht gelungen war, den Liederkomponisten und Dirigenten Gottfried Angerer zugewinnen.DafieldieAufmerksamkeit auf den jungen Mengelberg, von dessen Direktionstatigkeit man nur Rühmliches hörte, und es ist als ein Zeichen seiner Arbeitsfreude und seines Unternehmungsgeistes zu buchen, dasz er die Gelegenheit ohne Zaudern ergriff und zusagte. Am 9. Mai 1893 dirigierte Willem Mengelberg die erste Probe der Luzerner Liedertafel, acht Wochen vor dem Basler Feste, und im Fluge gewann er unsre Herzen. Es ist symptomatisch für sein ganzes sp'ateres Wirken, wie er das fertig brachte. Erwartungsvoll saszen wir Sanger in engen Reihen im Foyer des Stadttheaters, unserm Übungslokal, ringsum das Podium; auf dem der Flügel stand. Da trat Mengelberg herein, mit frohmütigem Lacheln alle grüszend und gleich medias in res. Schon in die ersten Takte des Liedes, das er uns singen liesz, brachte er Rhytmus und Farbe. Das war ja so ganz anders als bisher, so klarundbestimmt,soselbstverstandlich und so überzeugend. „Famos, famos" murmelte es in den verschiedenen Stimmen; „der weisz was er will" sagten die Alten; „das ist unser Mann" jubelten die Jungen, und so blieb es. Sein eminentes Können zeigte sich ganz besonders beim Studium des „Schlafwandel" von Hegar, den wir als Einzelvortrag für das eidgenössische Sangerfest in Basel gew'ahlt hatten, und bei der Bewaltigung der andern für dieses Fest einzustudierenden Chöre und Chorwerke. Spielend lernten wir, was vorher nur mühsam hatte gelingen wollen. Wie oft sprang er, um seine Sanger besser zu übersehen, auf den Stuhl, klopfte mit der Taktstockspitze auf den Zeigefinger der Linken, unhörbar fast, aber so bestimmt, dass es alle packte und gröszte Aufmerksamkeit herrschte. Stets intonierte er frei ohne jegliche Hilfsroittel und mit absoluterTonsicherheit. Mit schoner Stimme sang er uns eine schwierige Passage oder eine besonders zu betonende Stelle vor, so wie er sie haben wollte. Und gar oft geschah es im Eifer des Probens, dasz er, auf dem Stuhle stehend, am Klavier mit der Fuszspitze nachhalf, wenn einer einen Schnitzer machte, und brachte lachelnd alle wieder in's richtige Geleise, wo andere umst'andlich unterbrachen, um am Klavier repetieren zu lassen. Und als der Komponistdes „SchJafwandel", Dr. Friedrich Hegar aus Zürich persönlich die Expertise abnahm über unsre Chöre für's Basler Fest, da war dem Komponisten das Tempo zu langsam, das Mengelberg genommen hatte, und mit ungeduldigen Zeichen deutete er auf rascheres Zeitmasz. Mengelberg jedoch liesz sich nicht beirren, ruhig dirigierte er weiter, mit rascherer Folge erst einsetzend, wo er es für angezeigt erachtete. So etwas war dem Herrn Experten wohl noch nie vorgekommen, auch die altern Sanger waren verblüfTt, einige al tere Herren sogar cmpört über die Kühnheit des jungen Direktors. Dieser aber verfocht nachher in kurzen Worten seine Auffassung, die wir im Chor zu der unsrigen gemacht hatten und Meister Hegar gab sich zufrieden. Noch eine Episode verdient Erwahnung, weil sie Mengelbergs Art richtig zeigt. Wir sangen im Konzert vor dicht gefülltem Saaie eine Cantate mit Orchester von I. Rheinberger. Gleich beim ersten Choreinsatz zeigte sich ein Schwanken der Intonation und rhytmische Unsicherheit. Rasch entschlossen klopfte Mengelberg ab, grad wie in der Probe. Chor und Orchester schwiegen erstaunt, so etwas hatte man noch gar nie erlebt, selbst das Konzertpublikum hielt sich den Athem... Zuerst mit strengem Bliek, dann lachelnd deutete Mengelberg mit der Linken auf die Spitze des Taktstockes, den die Rechte hoch erhob und mit schneidigem Zuruf begann er den Vortrag aufs Neue. Diesmal klappte alles bis zum Schlusz und der Applaus war warmer als je. Was Mengelberg binnen kurzem mit uns erzieke, war eine merkliche Veredelung des Chorklanges, schonere Tongebung, Genauigkeit und tiefe Verinnerlichung des Vortrages. Dabei pflegte er mit uns das einfache Volkslied mit ebensoviel Warme als Hingebung wie den durchkomponierten a capella-Chor oder das Chorwerk mit Orchester, und er verstand es auch das Interesse seiner Sanger an groszen gemischten Chorwerken zu wecken. Binnen kurzem brachte er es zu Stande, dasz die damals getrennt marschierenden Luzerner Sangervereine sich zur Auffuhrung grösserer Werke wieder zusammen fanden. Der „stadtische Konzertverein", an dessen Aufführungen der „Mannerchor" und die „Liedertafel" mitzuwirken sich verpflichteten, ist sein Werk und besteht heute nóch. Die so wohl gelungenen AufFührungen des „Messias" von Handel, des „Odysseus" von Max BRuch, des Oratoriums „Manasse" von Hegar und nicht zuletzt der Festmesse fur Soli, Chor und groszes Orchester von Willem Mengelberg, die in Luzern entstand, sind schönste Zeugnisse seiner Direktionstatigkeit in Luzern. Sangerinnen und Sanger, wie auch die Orchestermusiker waren begeistert für den jugendlichen Dirigenten, der in allem was er unternahm hohen Ernst und Arbeitsfreude glücklich zu paaren wuszte mit herzgewinnender Liebenswürdigkeit und sprudelndem Frohmut. Mit diesen guten Eigenschaften geizte Mengelberg auch nicht, wenn er nach getaner Arbeit mit den Sangern in geselligem Kreise sasz. Nie war es ihm zuviel mit seinem sprühenden Geist zur Unterhaltung beizutragen, sei es als Rezitator oder glanzender Improvisator am Klavier, sei es als diertstbereiter Begleiter von Solisten oder als Leiter eines packenden Chorliedes. * Auch da von ware noch zu sagen, wie der junge Komponist, wenn er eine gute Eingebung hatte, unbekUmmert um die Zeit sich an den Flügel setzte und seiner Phantasie freien Lauf liesz, wobei er mit kraftiger Stimme mitzusingen pflegte. Er konnte es nicht verstenen, wenn die Nachbarschaft, kleinstadtisch wie sie war, die Pólizei rief und Nachtruhe verlangte, denn ihm, dem GlUcklichen, schlug keine Stunde. Dasz man ihn nur ungerne ziehen liesz, als der ehren volle Ruf an's Concertgebouw von Amsterdam an ihn erging, ist selbstverstandlich. Die Vereinej die er dirigiert hatte, machten ihm zum Ehrenmitgliede und der Abschied an jenem Novemberabend 1895611 Bahnhof zu Luzern gestaltete sich zu einer aufrichtigen Ovation, wie sie nur wahrhaftgeschatzten Freundenzu Teil wird. Und treue, gute Freundschaft hat Willem Mengelberg den Luzernern auch seither gehalten, da er Jahr für Jahr in den Ferien wiedergekehrt ist, uns zu begrüszen. Zum Jubelfestè, das Amsterdam seinem grossen Dirigenten veranstaltet, senden auch die Luzemer Sangerinnen und Sanger und alle Musikfreunde aufrichtigen Glückwunsch. Luzern, November 1919. Dr. R. ZINGG von 1893 bis 1906 Prasident der Luzerner Liedertafel EEN HERINNERING Op den Bibelebonschen berg neen, op 'n Alpenglooiing hoog boven de Val Sinestra in 't Unter-Engadin — een door de goden uitverkoren plek, ver van alle menschengedoe — staat de ChasaMengelberg. En in die Chasa-Mengelberg, dat Mengelbergsch-Chalet, eet men de Mengelbergsche soep, een duuster geheimzinnig brouwsel — door den Maestro zelfbedacht, bereid en aanbevolen. Gelukkig hij, die in de Mengelbergsche Chasa mag proeven van de Mengelbergsche soep. Laat hem niet talmen, aarzelen of wantrouwend zijn bord bestaren. — Louter gezondheid en kracht lepelt hij met dit heulsap in, met deze koningsspijs: het onuitputtelijk vermogen van den klaterenden bergstroom, de versterkende aromen der bloemen-bonte bergweien, de tintelende opwekkingder eeuwige sneeuwtoppen. Maar bovenal: de energie van den gastvrijen zomerkluizenaar zelf. En dat zegt heel wat. 13 Tot de meesten kwam het besef van Mengelberg's meesterschap via zijn arbeid; zij hoorden en zagen hem in de concertzaal en voelden de kracht zijner persoonlijkheid. Maar daarginder, daarboven, daar ver-weg van orkest, publiek en critici — waar natuur en eenzaamheid d'ontspanning bieden zoo noodig na een over-druk seizoen — daar, in de rust van de muziek, maar in de volle activiteit van 'n stoer, gezond Alpenleven — daar spreekt niet minder tot U de harmonische sterke eenheid van dezen kleinen Groote-Man. — Zie hem klimmen en klauteren, hooien en harken; zie hem zijn grooten hond africhten, zijn Chalet beheeren, zijn rotstuin verzorgen. Zie hem zich concentreeren op al hetgeen hij onderneemt — en zie hem 't alles, klein en groot verrichten met dezelfde lust, dezelfde toewijding, dezelfde animo. — „Elk ding is even moeilijk" zei hij eens— „het komt er slechts op aan het goed te doen, totaal, met heel zijn wezen. En .... op zijn juisten tijd." Ligt hier niet het geheim van alle grootheid? — Een symphonie te dirigeeren of... zomers, ter ontspanning, een geurige kruidensoep te kokkerellen — voor een, die gelijk Mengelberg, de groote gave der concentratie meekreeg, door tucht en zelfbedwang ontwikkeld — waarin men al het ééne zelfde: het eeuwig oogen blik, het heilig nu — waarin men al zijn kracht en liefde uitstort in de daad die dient gedaan — die, onafhankelijk van den vorm, op dat moment de éénig-belangrijke is. Velen zagen in den loop dezer kwart-eeuw Mengelberg zijn dirigeerstok zwaaien. Weinigen was het, als mij, gegeven hem óók wel te zien zwaaien met... zijn vliegenmepper. Dat doethij ook alleen maar in zijn Alpen-Chasa als zomers 't zwarte broed er met een plaag dreigt.—Vijf-en-twintig vliegen naar d'andere wereld tikken, dat is de morgentaak van gastheer en van gast — was ze tenminste in Juli 1916. „Vijf-en-twintig", niet méér, niet minder. — En ik heb den Jubilaris-van-heden zich zien uitsloven en vermoeien om den dood van zijn vijfentwintigste, eindeloos en hardnekkig — waar zomerwarmte en wandelplan hem noodden het voor dien éénen dag toch maar's bij twee dozijn te laten. — Doch neen: wie vijfentwintig zegt moet vijfentwintig willen. — En dan weer, 'n andere morgen, wanneer bij gunstige jacht 't vooraf bepaald getal in 'n oogwenk was verdelgd—dan kon vlieg No. 26 zich rustig op Westers hand of neus zelfs zetten, mochten alle verdere vieze brommers ongestraft lastig zijn — geen tik, geen slag, geen extra mep. De jacht had uit en heel dien dag bestonden er voor Willem Mengelberg geen vliegen meer. Eens vroeg & hem: „Waarom nu ook nog nietdieééne?"En Mengelberg keek verwonderd op en sprak: „Waarom dan ook nog niet die andere, en die .... ? — Wie vijfentwintig zegt moet vijfentwintig willen niet meer, niet minder." En toen begreep ik opeens hoe 't komt dat er in de wereld zooveel méér kleine vliegen dan groote meesters zijn: Zoovelen, toch met talent en aanleg, laten zich bij hun werk afleiden door 'n vlieg en slaan er naar en doen hun werk maar half. Maar als zij werkelijk vliegen willen jagen dan toeven hun gedachten bij het werk, waardoor ze achteloos meppen en ernaast slaan. „Een ding te willen op zijn juisten tijd — maar dat dan ook alleen te doen, totaal, met heel zijn wezen." — Dat was de les van ChasaMengelberg. HERMAN ROELVINK ZUORT „CHASA MENGELBERG" a Willem Mengelberg Balcha 'I tumult d'la stretta paschiunala, sco'n hom sulet, il public comovü in acclamond al dirigent, sta sQ cun Qn applaus chi fa stremblir la sala. Triunf! — Che po 1'artist bramar da plfi! sch'in grazcha d'sa pussanza cungeniala, quella ch'ard'in seis cor, flomm'ideala, in oters cors ha d'invüdar savQ. Quintar, quinta be quai! — La misschiun sia cumplesch'usché 1'artist; nö's'müravgliond cha lod i blasem han lur part d'bassezza.... Qua sQ tot es dalöntsch! — Sot chasa via Ljf 1'aual schuschur'i renda plU profond il maiestus silenzi da l'urezza^1) Novbr, 1919. PEIDER LANSEL (1) VERTALING: Apaisé le tumulte de Ia péroraison passionée, le public ému, comme un seul homme se léve en acclamant le chef d'orchestre, ses applaudissements font crouler la salie. Triomphe! — Qu'est-ce que 1'artiste peut demander encore lorsque par sa géniale puissance, il a su allumer dans d'autres coeurs la flamme idéale qui brülait dans le sien? II n'y a que cel» qui compte! Car c'est ainsi que 1'artiste remplit sa mission et il ne s'émeut point si louange et blame out leur part de bassesse. Ici, comme il est loin de tont celal — Au pied de sa maison court le ruisseau dont le bruit approfondit le silence majestueux des hauteurs solitaires. (Le hameau de Zuort se trouve tout au fond du Val Sinestra — Engadine — 1704 m. au dessus de la mer). ZUORT » CHASA MENGELBERG1 a Willem Mengelberg Balcha '1 tumult d'la stretta paschiunala, sco'n hom sulet, il public comovü in acclamond al dirigent, sta sü cun On applaus chi fa stremblir la sala. Triunf! — Che po 1'artist bramar da piü! sch'in grazcha d'sa pussanza cungeniala, quella ch'ard'in seis cor, flomm'ideala, in oters cors ha d'invüdar savü. 1 Quintar, quinta be quai! — La misschiun sia cumplesch'usché 1'artist; nö's'müravgliond cha lod i blasem han lur part d'bassezza.... Qua sü tot es dalöntsch! — Sot chasa via 1'aual schuschur'i renda piü profond il majestus silenzi da l'urezza.(1) Novbr, 1919. PEIDER LANSÉL (1) VERTALING: Apaisé le tumulte de la péroraison passionée, le public ému, comme un seul homme se live en acclamant le chef d'orchestre, ses applaudissements font crouler la salie. Triomphe! — Qu'est-ce que 1'artiste peut demander encore lorsque par sa géniale puissance, il a su allumer dans d'autres coeurs la flamme idéale qui brülait dans le sien? II n'y a que cela qui comptel Car c'est aihsi que 1'artiste remplit sa mission et il ne s'émeut point si louange et blame ont leur part de bassesse. Ici, comme il est loin de tout cela! — Au pied de sa maison court le ruisseau dont le bruit approfondit le silence majestueux des hauteurs solitaires. (Le hameau de Zuort se trouve'tout au fond du Val Sinestra — Engadine — 1704 m. au dessus de la mer). MOMENT-OPNAMEN Werkkamer in Amsterdam EEN SNAPSCHOT IN HET ZONLICHT (Herinnering aan Italië) In het lichte geluk van de jonge lente, in het Rome van April 1914 met den zorgeloozen, egaal-blauwen hemel, de stralende zon, al die overdadige weelde, die tweeduizend jaren terug den fleren Romein het hoofd zelfbewuster ten hemel heeft doen heffen en de herboren goden van het „cinquecento" in de aarde een paradijs deden hervinden —in die aardsche zaligheid, was er geen plaats voor duistere voorgevoelens. De topzware overbeschaving deerde niet. De dreigende onweerswolken waren nog achter den horizon. De onheilzwangere toekomst drukte niet Het was al vreügde en zorgeloos genieten. Hij, de maëstro kende Haar reeds, „la citta eterna", had ook uit Haar rijken schoot reeds menig triumph gegaard en zou ook ditmaal de kunstlievende Romeinen aan zijn zegekar binden. Zoo beleefden wij, zijne vrienden, tot dat resultaat den spannenden rijken voorbereidingstijd en mochten in Rome het wordingsproces' meemaken van machtige recreaties van Beethoven's Negende en Mahler's Vierde. Eén groote, overheerschende indruk bleef ons bij: dat dit alles was de onverdeelde vreugde, de-gulden zon, het heerlijke licht, de „Gioia figlia della Luce". Beethoven componeerde het slotkoor zijner laatste symphonie in die hclitstemming en ook daarom deden die warme Italiaansche klanken zoo weldadig aan, schoon ons oor,gewend aan het „Freude schoner Götterfunken" aanvankelijk nog eenigszins onwillig deed Hoe hij, Willem Mengelberg, op de hem zoo eigene wijze, allen en alles beheerschend elke moeilijkheid overwon, grensde weder aan het wonderbaarlijke. Ook in hunne tegenstrevingen zijn de Italianen feller, hartstochtelijker dan wij, en als de Hollander moppert en mokt en ten hoogste met een paar overluide protesttoonen van zijn misnoegen doet blijken, vliegt zijn Transalpine collega woedend op en vertikt dat, wat hij niet wil, „con fuoco"... smijt daarbij met strijkstok, hars en lessenaar. Dit alles waren „intermezzi quasi allegri", slechts geschikt om den maestro in kracht te doen toenemen Alle hulde aan de houding van de bestuursvertegenwoordigers van de Corea-concerten, die de weinig benijdenswaardige positie bekleedden van te moeten doorzeilen tusschen Scylla en Charybdis. Zou het te Rome soms anders zijn dan overal elders? Menschen zijn overal menschen en het Genie is eenig en zichzelf waar dan ook. Ziedaar, gemakkelijk verklaard, wrijving en zege Nog even een meer dan comisch incidentje op de laatste repetitie voor de Negende. Het spreekt van zelf, dat Mengelberg met een fragmentarisch opstaan vóór het intreden van het slotkoor geen ge^ noegen nam. Het moest „alla Tedcsca", militairement, geruischloos en precies gelijk in een ondeelbaar deel van dezelfde seconde.... Zzt Dit nu was onzen Zuidelijken broederen te machtig, men lachte, protesteerde, vertikte. Mengelberg, onverstoorbaar, liet ons allen weer zitten en opstaan, net zoolang totdat het naar zijn zin ging. Dit geschiedde op de voorlaatste repetitie. Toen bracht op de generale een grappenmaker een springveer mede en schoof die op het moment van het opstaan op zeer ostentatieve wijze tusschen zijn zitplaats en nog iets? zoodat het door hem beoogde effect, alsof hij werd opgewipt als een duivel uit een doosje, volkomen bereikt werd. Groote hilariteit en ook de maestro deelde in de vroolijkheid en lachte gul mede. Succes aan alle kanten. Op de uitvoering bleef de springveer thuis En toen kwam de triumph! Mahler's Vierde met haar toch zoo bevattelijke en zonnige levens- verheuging, met haar naief geloof in een romantisch paradijs, was voor Rome's concertbezoeker nog vrijwel een gesloten boek en behaalde niet meer dan een succès d'estime; maar Beethoven's Negende werd gevolgd door een overweldigend enthousiasme, dat zich boven in de gangpaden van het gebouw en op straat door scharen uitbundige jongelieden en donkerfonkeloogige Italiaansche schoonen over Mengelberg's van welgevallen stralende jonge- goden-hoofd uitgoot Gioia figlia della luce! 's-Gravenhage, October 1919. W. G. DE MAREZ O YENS WIE ICH MIR DIE GESTALTUNG EINES WILLEM MENGELBERG-HAUSES DENKE Die Fronten des Hauses werden geputzt. Die GesimseundGliedcrungen in Haustein ausgeführt, das Dach mit roten Steinen eingedeckt. Der Windfang mit den beiden Garderoben erhalt Steinfuszboden, gestrichene Wande, eine flache Stuckdecke. Die Hallen, mit Kalksteinplatten in 2 Farben belegt, sindüberwölbt, die Wande geputzt. Sockelpaneel undThtiren in Eichenholzdunkel gebeitzt. Die Bibliothek mit cassettierter Holzdecke und hohen Bucherregalen an den Wanden sind oberhalb der Regale mit Stoff bespannen. Marmorkarnin in der Ecke. Der Salon in Formen des i8ten Jahrhunderts; heil. Die Gallerie mit reicher Stuckdecke und Deckenbildern, seidenbespannten Wanden soll als Museum dienen. Der Musiksaal, Vorzimmer und Studio bildet eine stylistische Ein- heit. Der Saai mit hellen festlichen Waxiden, rechts und links von 2 dunkier gehaltenen Raumen umgeben. Die Saaldecke erhalt eine allegorische Deckenmalerei. Das Studio am weitesten von allen übrigen Raumen entfernt wird durch die offene Loggia mit dem Speisezimmer verbunden. Gegen den Garten und inneren Hof kann diese Loggia im Winter durch versenkbare Glas wande geschlossen in einen Wintergarten umgewandelt werden als Ausblick aus dem Studio. Das Speisezimmer erhalt eine hohe, bis zur Decke reichende Tafelu ng. Auf dieser Seite desHauses schlieszt sich die Küche mi t den Wirtschaftsraumen, auf der gegenüberhegenden, an die Bibliothek schliessen sich die Schlafzimmer mit Nebenraumen an. Im ausgebauten Dach sind, durch die Treppe von der Halle und vom Wirtschaftszimmer her erreichbar, die Gast- und Personalraume unterzubringen. Die Vorderfront des Hauses liegt nach Osten, sodasz Schlaf-und Wohnzimmer vom Süden und Westen her möglichst viel Sonne erhalten. ALFRED BRESLAUER heit. Der Saai mit hellen festlichen Wanden," rechts und links von 2 dunkier gehaltenen Raumen umgeben. Die Saaldecke erhalt eine allegorische Deckenmalerei. Das Studio am weitesten von allen übrigen Raumen 'entfernt wird durch die onene Loggia mit dem Speisezimmer verbunden. Gegen den Garten undinneren Hof kann diese Loggia im Winter durch versenkbare Glaswande geschlossen in einen Wintergarten umgewandelt werden als Ausblick aus dem Studio. Das Speisezimmer erhalt eine hohe, bis zur Decke reichende Tafelung. Auf dieser Seite des Hauses schlieszt sich die Küche mit den Wirtschaftsraumen, ,auf der gegenüberliegenden, an die Bibliothck schliessen sich die Schlafzimmer mit Nebenraumen an. Im ausgebauten Dach sind, durch die Treppe von der Halle und vom Wirtschaftszimmer her erreichbar, die Gast- und Personalraume unterzubringen. Die Vorderfront des Hauses liegt nach Osten, sodasz Schlaf-und Wohnzimmer vom Süden und Westen her möglichst viel Sonne erhalten. ALFRED BRESLAUER WILLEM MENGELBERG'S INTERIEUR (van Eeghenstraat 107) Opgegraven ouwe pullen, Kostbre middeleeuwsche prullen, Beelden uit een ouwe kerk, Staande klokken zonder werk, Lange lijzen, slank van lijnen, Delftsche borden, bij dozijnen, Kleeden van antieke kleur, Vin j'in Mengelberg's intérieur. Photo's, platen, schilderijen Uit de allereerste tijen, Ouwe wijn en ouwe kant, Ouwe kunst uit Zwitserland, Héérlijke Eglomyseën Uit 't lang verbleekt verleën, Zilverwerk met d'ouwste keur, Vin j'in Mengelberg's intérieur. Maar — te midden van zijn prenten En z'n ouwe Instrumenten, Tusschen al die stille pracht Van 't kunstzinnig voorgeslacht, k Naast z'n kast, vol ouwe glazen En z'n beelden en z'n vazen, Naast al 't „Ouwe" da'kbezong Zit de meester, altijd .. - jong. J. G. BEUKERS VERTROOSTING Soms moeten wij wel wanen Dan een verstoet verdriet^ Het ligt te diep voor tranen Het vindt geen vorm of lied; Het ruischen van de hoornen Bevrijdt niet van zijn bany Geen zon op zilvren stroomeny Die 't overwinnen kany Oof. liefde niet, noch *t luistren Naar wat toch zoo befyort: Het zorgen stillend/luistren r an yt warme menschenwoord; Dan troost alleen die lente Van kjank in lichte zaalt Waar $ %oor der instrumenten Ons toezingt in zijn taal. En ff aar een groot ver ha Ier Vzrtelt hde schoon hij zag Den morgenglans van Mahler■, Den sterrenacht van Bach. AART VAN DER LEEUW Eines „Raumbildners" Sohn ist er ein „Zeitbildner" geworden und ruft, wie der Vater mit dem Meiszei getan* mit dem Taktstock schlummernde Weiten zum Leben zurück. In willensmachtigen, geistbeschwingten Klingen gleiten sie begluckend die Seelen der Hörer hinab und senken sich in ihre Tiefen nieder — Samen spendend für ein künftiges, grenzenUberschreitendes Menschentum. Solchem „Ewigkeiisbildner" dankt — beklommen und begeistert Leipzig, Oktober 1919. JOSEF PEMBAUR, der Jüngere Niet ieder dirigent is tegelijk een bouwmeester, de meesten blijven goede opzichters. Bezit de muzikale leider echter de magische kracht, die hem tot bouwmeester stempelt, dan behoort zijn werk — door den „stijl" dien hij schept — evenals gedicht, gebouw, beeld of schilderij tot het eeuwig-vruchtbaar kunstbezit der menschheid. WILLEM VOGELSANG JEANNE VOGELSANG—HIJMANS L'audition des oeuvres de Claude Debussy sous la confondante direction de Willem Mengelberg a laissé en moi une tracé profonde. C'est merveille de voir, de suivre plutöt, dans la complexité de la musique de Debussy la souplesse,la finesse, 1'extraordinaireprécision, la fougue, la jeunesse et rexpérience consommée du plus qu'éminent chef qu'est, comme chacun le sait, Willem Mengelberg. Eines „Raumbildners" Sohn ist er ein „Zeitbildner" geworden und ruft, wie der Vater mit dem Meiszei getan, mit dem Taktstock schlummernde Weiten zum Leben zurück. In willensmachtigen, geistbcschwingten Klingen gleiten sie beglückend die Seelen der Hörer hinab und senken sich in ihre Tiefen nieder — Samen spendend für ein künftiges, grenzenüberschreitendes Menschentum. Solchem „Ewigkeitsbildner" dankt — beklommen und begeistert Le ipzig, Oktober 1919. JOSEF PEMBAUR, der Jungere Niet ieder dirigent is tegelijk een bouwmeester, de meesten blijven goede opzichters. Bezit de muzikale leider echter de magische kracht, die hem tot bouwmeester stempelt, dan behoort zijn werk — door den „stijl" dien hij schept — evenals gedicht, gebouw, beeld of schilderij tot het eeuwig-vruchtbaar kunstbezit der menschheid. WILLEM VOGELSANG JEANNE VOGELSANG—HIJMANS L'audition des oeuvres de Claude Debussy sous la confondante direction de Willem Mengelberg a laissé en moi une tracé profonde. C'est merveille de voir, de suivre .plutót, dans la complexité de la =musique de Debussy la souplesse, la finesse, 1'extraordinaire précision, la fougue, la jeunesse et rexpérience consommée du plus qu'éminent chef qu'est, comme chacun le sait, Willem Mengelberg. Cc maitre grandiose „domine" 1'orchestre: il est tantót fluide, spirituel et d'une légèreté de baguette insoupconnée, tantót puissant, et semble bondir comme un lion. Avec lui, les sonorités s'amplifient au dela des limites connues, avec lui, les caresses particulières de Debussy ont un charme, une délicatesse toute latine,—avec lui aussi, toutes les qualités qui font d'un Directeur d'orchestre un géant, se trouvent réunies. C'est complet, et c'est écrasant. Je ne connais rien d'aussi bouleversant qu'une parcille direction. Debussy si subtil, estrendu par Willem Mengelberg avec un esprit incomparable — c'est un Francais qui raffirme. Est-il besoin d'ajouter que les oeuvres de grande envergure larges et grandioses savent trouver également en lui l'interprète idéal ? Les fêtes en 1'honneur du vingt cinquième anniversaire de 1'illustre chef d'orchestre attesteront, une fois de plus, dansles monumentales symphonies de Gustav Mahler la puissance de Willem Mengelberg. Je termine en rendant le plus éclatant hommage au génie du grand Maitre Hollandais et en lui redisant ma grande admiration. CHARLES TOURNEMIRE Professeur au Conservatoire National de Paris Als ich das Amsterdamer Concertgebouworchcster das crstc Mal hörte, schien mir das Ziel des Künstlerss erreicht,die so schwierige und so seltene Vereinigung von grosser Leidenschaft mitgenauester Selbstbeherrschung ohne Rest verwirklicht. Charlottenburg, Oktober 1919. ARTUR SCHNABEL BEETHOVENS NEUNTE An Willem Mengelberg Unheilahnend Weltgewissen — Blitze zucken durch das All, Kampfumtobt, von Schmerz zerrissen Zittert Mensch und Erdenball. Jede HoiFnung musz erblassen, Über Blut und Feuerglanz Fasst die abgehetzten Massen Ein Verzweiflungstotentanz. Sterbensmüd, Erschöpfungslacheln, Gottheit wird nicht mehr verhöhnt — Engel betend Fricden facheln —Ach, die Menschheit ist versöhnt. SchaiFensfrohe Sonnentage — Liebe, Freude — Jubelchor — Trennend alle Erdenplage Offnet sich das Himmelstor. Diese Stimmungen, die Du, groszer, edler Mensch und Könner durch die Wiedergabe der Neunten in mirsooftauslöstest,gehören zuden köstlichsten des Lebens. Durch uncrhörte Spannkraft des Geistes und Körpers, die von einer rücksichtlosen Ehrlichkeit des musikalischen Temperaments genahrt wird, hast dudichunddeine Künstlerscharen zur Vollendunggeführt. In der Technik von romanischer Anmut und Sauberkeit,in AuüassungundGefühl von germanischer Kraft und Treue, steilst Du mit deinem Volke auch in der Kunsttibung einen Typus von hohem, sittlichem Werte dar, den die zerstörenden Kriegs- und Umsturzgedanken der letzten Zeit nicht zu verderben vermochten. Möge deine Kunst und dein Volk der Wélt erhalten bleiben. Füchshof, Oktober 1919. Dr. MATTHAEUS ROEMER Gelukkig, wie de richting mint, Waar'in zijn kracht ontplooiing vindt. Gezag verdient wie and'ren wijst Naar wereld die in toekomst rijst. De ziely die diep en meer begeert Brengt heil) wie 't schoone dirigeert. IS. P. DE VOOYS MENGELBERG'S BEETHOVEN Ik houd danig veel van Beethoven, die lijk een Prometheus het vuur uit den Hemel haalde en het aan de menschen heeft gegeven. Hij is en blijft een zegen in het leven. Maar zijn werk is nu zoo, dat om er van te genieten er een ander mensch moet zijn, die even diep voelt, even een gulden hart in zich voelt slaan. De uitvoering van zijn werk hangt eigenlijk af van dien mensch. Die staat voor het orchest als een herder voor zijn kudde, die zonder zijn leiding verloren dwaalt en chaotisch ondereen loopt. Alzoo Mengelberg. En als ik de symphonieën van Beethoven hoorde, dan hoorde ik Mengelberg. Want het is hij dien ik hoor, het is hij die de ziel wordt van elk symphonie-instrument, 't is hij die dit menschelijk orgel met zijn geest bespeelt. Uit dit orgel weet hij de ziel van Beethoven doen op te bloemen, doen op te vleugelen, te zonnen en te hemelen, maarzoo puur, zoo vol innigheid, zoo intens gevend de minste klank, de teederste nuance, en de kneusbaarste muzieksylabe,"dat er tegelijk met bewondering verbazing U aandoet, en er bijna zooveel vereering naar den uitvoerder als naar de schepper van het werk gaat. Het is een geluk voor Beethoven dat er een Mengelberg is. FELIX TIMMERMANS Aan Willem Mengelberg dank ik sublime oogenblikken van inwijding in een tooverrijk. Dat tooverrijk is de Muziek, waarvan ik zoo weinig weet en waarvoor ik zoo heel veel voel. Maar ik geloof, dat wie gegeven is de gave van innig te voelen, niet van noode heeft veel te weten. Met wat er naïefs in mij overbleef kan ik luisteren als Mengelberg zijn instrument, het Orchest, bespeelt. Zijne beheersching van dat Instrument schijnt mij toe van een geniale oppermacht. Mengelberg heeft mij onvergetelijke oogenblikken gegeven. Na een Zaterdag-avond-concert genoot ik dikwijls een stillen Zondagmorgen nu, zoo vroom, dat zelfs de vroomste mensch mij niet kan berispen, dat ik nooit naar de kerk ga. Mengelberg gaf mij, in Holland, een grooten troost voor andere schoonheden, die ik hier mis en ik betuig hem ontroerd mijn dank. Den Haag, Sept. 1919. LOUIS COUPERUS Ein einziges Mal hab ich bisher Gelegenheit gehabt, Willem Mengelberg am Dirigentenpuit zu bewundern; es war in Wien, anlasslich einer Aufführung des Lieds von der Erde. Hatte man nicht gewuszt, dasz nur zwei oder drei Proben vorangegangen waren,—Wenige, und vielleicht nicht einmal alle zünftigen Musikkritiker hatten es bemerkt. Es war wunderschön, und seitdem hab ich die Sehnsucht alle mahler-Symphonien von Mengelberg zu hören, und noch einige andre dazu. Auch an persönlichem Zusammensein mit ihm durft ich mich ein paar Stunden lang erfreun; und ich wünschte sehr, dasz so feierliche belebte Stunden, wie ich sie in Mengelbergs Gesellschaft verbracht, — warm und hel trotz Winter und Krieg — recht bald wiederkommen! Mehr zu sagen hab ich hier, als einfacher Musikliebhaber und flüchtiger Bekannter des Gefeierten, kaum das Recht, und möchte nur als einer von den vielen gelten, die dem ausgezeichneten Künstler und wahrhaft liebenswürdigen Menschen zum Jubilaumstage herzlich Dank und Glückwunsch aussprechen. Aufein baldiges und gutes Wiedersehen, . wo es immer sei, am liebsten in einem neu wieder auflebenden Wien! Wiên, Oktober 1919. ARTHUR SCHNITZLER Wenn ich an Willem Mengelberg denke, ist mir immer derherrliche Rhein irgendwie in der Nahe; bei einer Sommerbegegnung in den Bergen, aus denen der Strom herabspringt; in Frankfurt, der alten Reichsstadt, die vom Main auf den Rhein hinausschaut,' und im Land der Mündung, seiner Heimat. Ist nicht auch sein Wesen dem des starken, nimmer müden Stromes verwandt — wie er aus hartem Gestein und reiner Bergluft aufquillt,—wie er in festen Ufern, doch lieblich bekranzten, hinabzieht, ein Herrscher aus eigener Kraft, dem von ringsumher die Wasser des Landes zueilen, ihn bittend, dasz er die Werke der Arbeit trage, die Rebe an den Hangen segne, in den Sinn des Volkes das Lied' des Frohmuts lege, — und wie er zuletzt in den ewigen Klang des Meeres einströmt, dem nur die Könige sich vermahlen dürfen? Echt und eigen, verschlieszt er sich doch nicht in Enge.Seine Kraft verbindet die Völker. So grüsze ich ihn aus Deutschland, Willem Mengelberg, den treuen Sohn unsres heiligsten Stromes. Würzbürg, Oktober 1920. ALBRECHT MENDELSSOHN—BARTHOLDY Evenals alle andere kunsten, ja, méér misschien nog, doet de muziek ons wel eens vermoeden, dat wij menschen iets anderszijn als „chair et os", want dat wij thuis behooren in een sfeer, „where music and moonlight and feeling are one". En daar Willem Mengelberg ons dit voelbaaar weet te maken, breng ik hem hier dit korte en eenvoudige woord van dank. December 1919. WILLEM KLOOS „Die Musik zieht das Herz der ganzen Welt an 's Licht" (Schopenhauer). Heil hem, die zóó dat hart doet zingen! Amsterdam A. H. DEHARTOG Eenigen tijd geleden werd ik aangezocht om in het MengelbergGedenkboek een bijdrage te willen geven. Hoe ook verrast door het verzoek, ik was er ook niet weinig mee verlegen. Wat voor een bijdrage moest ik daarvoor geven, waarmee de tooneelspeler den toonkunstenaar kon huldigen! Voor een schilder leek het voldoen aan dit vereerend verzoek niet moeilijk. Voor een musicus veelal ook niet en voor een schrijver en dichter eerst recht niet. Doch voor een tooneelkunstenaar! Ik zocht en zocht, doch ik vond niets. Toen — op eenmaal — schoot mij te binnen, hoe Willem Mengelberg en Max Reinhardt, de groote Duitsche regisseur, elkaar op een avond ten mijnen huize hadden ontmoet. Evenals alle andere kunsten, ja, méér misschien nog, doet de muziek ons wel eens vermoeden, dat wij menschen iets anders zijn als „chair et os", want dat wij thuis behooren in een sfeer, „where music and moonlight and feeling are one". En daar Willem Mengelberg ons dit voelbaaar weet te maken, breng ik hem hier dit korte en eenvoudige woord van dank. December 1919. WILLEM KLOOS „Die Musik zieht das Herz der ganzen Welt an 's Licht" (Schopenhauer). Heil hem, die zóó dat hart doet zingen! Amsterdam A.H.DEHARTOG Eenigen tijd geleden werd ik aangezocht om in het MengelbergGedenkboek een bijdrage te willen geven. Hoe ook verrast door het verzoek, ik was er ook niet weinig mee verlegen. >''ffi3È Wat voor een bijdrage moest ik daarvoor geven, waarmee de tooneelspeler den toonkunstenaar kon huldigen! Voor een schilder leek het voldoen aan dit vereerend Verzoek niet moeilijk. Voor een musicus veelal ook niet en voor een schrijver en dichter eerst recht niet. Doch voor een tooneelkunstenaar! Ik zocht en zocht, doch ik vond niets. Toen — op eenmaal — schoot mij te binnen, hoe Willem Mengelberg en Max Reinhardt, de groote Duitsche regisseur, elkaar op een avond ten mijnen huize hadden ontmoet. Het was tijdens een gastspel van het „Deutsche Theater" in het tweede jaar van den' grooten oorlog; het was na een onvergetelijk schoone uitvoering van Beethoven's Negende Symphonie, in het Concertgebouw. Ik stelde beide kunstenaars aan elkaar voor. „Wie schade, dasz Ihr Maler Rembrandt Sie nicht hat sehen können, Herr Mengelberg; er hatte Sie gewisz für allezeit im Bilde festgelegt." Met deze woorden begroette Max Reinhardt onzen Mengelberg, en het trof mij, hoe teekenend voor beiden deze zoo spontaan gewelde bewondering van den eenen voor het doorzonde gelaat van den anderen kunstenaar was. De Duitsche regisseur, de man van de wonderschoone lichteffecten op het tooneel, had met kennersblik ontwaard, hoe Rembrandtiek dit als van zon overgoten dirigentenhoofd omstraald werd door de van binnen naar buiten uitslaande vlam van de achter die altijd lichtende oogen al maar door „posaunende" muziek. Was daar niet even het op eerste abord herkennen van het „verwantdemonische" geweest, waar Goethe van spreekt? Zeker is, dat ik sedert dien Willem Mengelberg nooit meer anders heb kunnen zien dan met de oogen van Max Reinhardt. Amsterdam, 1920. WILLEM ROYAARDS Waar de musici als meer bevoegden, Mengelberg zullen roemen om zijn eminent dirigentschap, wil ik, als tooneelspeler, hiernaast van mijn bewondering getuigen voor zijn altijd uitdrukkingsvolle en schoone plastiek. JAN MUSCH Fortinbras s 'k Heb eenge rechten heugend in dit rijk, „Nu mij mijn voordeel roept, laat ik die gelden — (Hamlet slotscène) Toen Mengelberg in een gesprek, nu twaalf jaar geleden, na een uitvoering in het Concertgebouw van „Manfred", waarin ik dank zij zijne vriendelijke bemiddeling, de kleine spreekrollen vervulde, tot mij zeide: „Niet lang nadenken, maar doen en veel en dadelijk weer wat anders", heb ik die woorden uit zijn mond niet dadelijk begrepen. — Eerst later heb ik er de waarde van leeren inzien. Het drong tot mij door, dat Mengelberg bedoelde, een kunstenaar moet niet te veel denken gelijk de koning in „Hamlet" in zijn bid-scène: „En als een man voor 'n dubbele zaak gezet Sta ik en weifel waarmee 't eerst beginnen, Verwaarloos beide", maar eerder gelijk een Fortinbras, zooals de hierboven aangebrachte regelen uitdrukken. Vanaf het oogenblik, dat ik de woorden van Mengelberg ten volle heb leeren begrijpen, is hij voor mij een Fortinbras-figuur geworden die steeds met de rechten, die hem toekomen, krachtens zijn kunstenaars-schap, zijn kansen zonder aarzeling wist te grijpen, hetgeen hem tot den Leider heeft gemaakt, die hij voor onze muzikale wereld is. — EDUARD VERKADE Freudig und dankbar bekenne ich an dieser Stelle, was ich seit Jahren empfand, so oft ich den Vorzug hatte, mit Willem Mengelberg zu musicieren. Die von keinem Orchester Europas erreichte künstlerische Disziplin, die Klangschönheit und kammermusikalische Abstimmung des Concertgebouw-Orchesters hat mich als Pianisten, die auf das vollkommenste Einverstandnis mit dem Dirigenten so stark angewiesen ist, immer mit Bewunderung und reinster Freude erfullt. Die selbstlose Verantwortlichkeit, die Willem Mengelberg, in jeder einzelnen Leistung bewahrt, zieht jeden, der mit ihm in Berührung tritt, in die lautere Atmosphare echten Musicierens. ELLY NEY — VAN HOOGSTRATEN Alle gr» du Concerto en tui b maj. de Mozart. Quelle joie de jouer du Mozart avec Mengelberg ! A peine qu'il 1'attaque, son orchestre change de couleur: lesarchets deviennent plus mordants, leur caresse nous fróle avec plus de discrétion, la trompette semble claironner avec une joie plus exubérante, lebasson acquièrt subitement une agilité inattendue: il tournoie, fait desgraces, nous attendrit par ses efforts vers la légèreté et la flüte, enchantée de se trouver isolée, suspendue sur un point d'orgue, vocalise éperdument avec des pamoisons tendres d'une primadonna des trilles, des pincés, des appoggiatures du pluspurgoütde 1'anciennegrande école italienne. C'est léger, gai, insouciant, diaphane, svelte et pourtant solidement construit, impitoyablemen t rythmé. Des murmures radieux, des cascades sonores, des arabesques qui se détachent sur un fond clair, azuré. Tout cela chante, rit, pleure, danse, s'amuse follement, et d'ailleurs regardez Mengelberg lui-même: entouré de ses merveilleux collaborateurs il incorpore le rythme, 1'allégresse. Sa crinière flamboyante lance des étincelles, ses yeux pétillent Oh! Oui c'est une joie de jouer du Mozart avec Mengelberg! En souvenir de la soiree inoubliable du 8 Novembre 1919. WAN DA LANDOWSKA GREETINGS TO WILLEM MENGELBERG, artist-being of heroic mold and inspired eclectic interpreter of the music of all ages, all lands, all styles; who has made the Concertgebouw Orchestra one of the world's most exquisite expressive bodies, who has made Holland a musical center of unique significance (') New-York, December 1919. Deeply adrniringly PERCY GRAINGER I rejoice at this opportunity to convey to Willem Mengelberg my hearty greetings and the expression of my warmest admiration. His achievement, crowned in the gratitude of the thousands to whom he has brought the message of the great masters of music, is a truly (1) Volgt een compositie, opgenomen in de Verzameling. magnificent one. During the twenty-five years of his public service in the cause of the highest ideals of art, he has earned fame in every land, the orchestra of the Concertgebouw of Amsterdam under his masterlydirectionhasbecomeoneof the greatest organizations of its kind that the world has ever known and the production of the works of all modern composers is as closely connected with his name as is the career of all the artists of our time. I am proud to number myselfamongthose whoassociatetheirearly successeswith the name of Willem Mengelberg. In honoringhim, we congratulate ourselves upon the possession of him, and his genius, for Mengelberg belongs to us all. Long life and happiness to Willem Mengelberg: a great conductor, a great musician and a great artist. New-York, December 1919. HAROLD BAUER Willem Mengelberg combines all the qualitiesofa great orchestra leader, with a powerful, nïagnetic, musical personality; and this rare combination places him among the very first ofliving conductors. He ranks with Nikisch and Toscanini. During an experience of thirty years as a music critic and litterateur, it has been my good fortune to hear all of the great orchestras and conductors of both the old and new world. The Concertgebouw Orchestra under Mengelberg at Amsterdam was the last one I heard in Europe, before returning to my native America two years ago, after my long sojourn abroad. And this last of my innumerable European musical impressions was one of the greatest and most lasting of them all. I was astonished to find such a magnificent body of musicians in a Dutch town of only 600.000 inhabitants. Mengelberg has made of the Concertgebouw Orchestra one of the foremost symphonie organizations of the world. It is due to his efforts during the past quarter of a century that Holland now ranks so high in the international musical life of our day. Mengelberg is doing for reproductive musical art in the Netherlands to-day, what the immortal Rembrandt did for the art of painting in the seventeenth century. The influence of so potent a musical personality as Mengelberg must of necessity be feit far beyond the confines of his nati ve country. He has won triumphs as a conductor in all of the important music centres of Europe and has also been acclaimed in the new world. New-York remembers his masterful interpretation of Straüss' „Heldenleben" with the Philharmonie Orchestra; and I cherish as oneofmy grandest musical impressions, the me mor y of his magnificent presentation of Mahler' „Symphony of the Thousands" at Bcrlin some years ago with an immense Orchestra and a chorus of one thousand voices. Mengelberg is one of the greatest factors in the musical life of our day and Holland may weil be proud of him. I am very glad of this opportunity to express in connection with his 2cth jubilee, my personal appreciation of his genius. New-York, December 1919. ARTHUR M. ABELL Willem MENGELBERoistderbegeistertste Apostel Gustav Mahlers. Aber ebenso groszartig wie seine Interpretation Mahler'scher Werke ist seine Auslegung von Richard Strauss : Dennoch ist Mengelberg kein „Spezialist", sondern ein universeller Dirigent, kein — aner, einfach ein Musizi-aner, der mit dem Herzen dabei ist und jedem Werk mit seinem starken Kunstverstand beikommt. Er gehört zu jenen prachtvollen Dirigenten, die von dem Begründer des modernen Dirigententums, von Richard Wagner abstammen. Aber nicht nur als hochgebildeter, feinsinniger Musiker ist Willem Mengelberg bewunderungswürdig, er ist auch ein warmblütiger grosszügiger Mensch, der von allen verehrt und geliebt wird, die Kunst und Menschlichkeit als ein Zusammengehöriges betrachten. Er sei herzlichst gegrüszt an seinem Jubeltag. Wien, Dezember 1910. LUDWIG KARPATH Willem Mengelberg's Wirken ist von internationalerBedeutung. Wenngleich seine Haupttatigkeit seinem engeren Vaterlandeangehört, so haben wir Wiener seine ideale Apostelschaft für echte wahre Tonkunst kennen und schatzen gelernt. Nur ein edler Mensch kann mit solcher Hingebung Werke beleben, nur ein berufener Künstler mit so tiefem Verstandnis in diese eindringen. Gerade gegenüber den schaffenden Zeitgenossen ist die Erfüllung dieser Aufgabe von unschatzbarem Werte. Dies sage ich als Historiker, der die Leiden und Qualen der groszen Meister der Vergangenheit kennt. Dabei ist Mengelberg nicht ein blosser Nachempfinder, sondern im Reproduzieren selbst schaffend. Er vermag bei voller Gerechtigkeit für die Eigenart des von ihm zur AufFührung gebrachten Werkes seine Individualist zur Geltung zu bringen, wie früher Rubinstein, Liszt, Bülow am Klavier, Joachim auf der Geige. Er steht in allererster Reihe der Dirigenten unserer Zeit. Ich bedauere nur, seine Aufführungen 'alterer Werke nicht zu kennen, zweifle aber nicht, dasz er bei seinem tiefen Ernst und der Beweglichkeit und Anpassungsfuhigkeit seines Geistes auch da ersprieszlich wirkt. Kurzum, ein Priester der Kunst, vorbildlich für die Jugend, und ich pilgere andachtsvoll zu dem Feste, das er uns im Frühjahr bietet und im Verein mit vornehmen Gönnern bereitet. Wien, Januar 1920. GUIDO ADLER AN WILLEM MENGELBERG! Der Du tragst als Missionar des Schonen Frohe Botschaft durch die Welt in Tönen: Dank aus nörd- und sfldlichen Bezirken Für Dein eifervolles, edles Wirken! Gieb uns weiter so nach Westen, Osten Von des ewgen Lebens Quel zu kosten : Wo Du anpochst mit dem Zauberstabe, Öffhe sich der Fels zu süszer Labe; Dasz nach aber fünfundzwanzig Jahren Sich um Dich die Völker friedlich scharen, Lachelnd eingedenk verflossner Leiden Als zur Harmonie bekehrte Heiden! Salzburg, Dez. 1919. MAX KALBECK I ndividualitai zur Geltung zu bringen, wie früher Rübinstein, Liszt, Bülow am Klavier, Joachim auf der Geige. Er steht in allererster Reihe der Dirigenten unserer Zeit. Ich bedauere nur, seine Aufführungen alterer Werke nicht zu kennen, zweifle aber nicht, dasz er bei seinem tiefen Ernst und der Beweglichkeit und Anpassungsfahigkeit seines Geistes auch da ersprieszlich wirkt. Kurzum, ein Priester der Kunst, vorbildlich für die Jugend, und ich pÜgere andachtsvoll zu dem Feste, das er uns im Frühjahr bietet und im Verein mit vornehmen Gönnern bereitet. Wien, Januar 1920. . . GUIDO ADLER AN WILLEM MENGELBERG! Der Du tragst als Missionar des Schonen Frohe Botschaft durch die Welt in Tönen: Dank aus nörd- und südlichen Bezirken Für Dein eifervolles, edles Wirken! Gieb uns weiter so nach Westen, Osten Von des ewgen Lebens Quel zu kosten : Wo Du anpochst mit dem Zauberstabe, Offne sich der Fels zu sfiszer Labe; Dasz nach aber fünfundzwanzig Jahren Sich um Dich die Völker friedlich scharen, Lachelnd eingedenk verflossner Leiden Als zur Harmonie bekehrte Heiden! Salzburg, Dez. 1919. MAX KALBECK Opdrachten An Stelle meines Mannes ein Blatt in Ihr Gedenkbuch zu schreiben, ist schwer. Die Vergangenheit musz da erstehen und erzahlen von Leid und Freud, Kampf und Erfolgen. Aus ihr klingt heil und froh, ohne jede Disharmonie das Wort „Holland". Mengelberg erkannte zu einer Zeit, da Reger in Deutschland noch lange nicht „hoch" war, was in dieser Persönlichkeit der musikalischen Welt geschenkt worden war. Alle Jahre von da ab lockte der Ruf nach Holland; gerne und mit Freude folgte Reger diesem Rufe stets. Die Liebe zur echten, wahrhaftigen Kunst der Hollander, die warme, persönliche Aufnahme, das wundervolle Orchester, das Land, — alles hatte Reger lieb gewonnen. Nie sah ich Ihr schönes Heimatland, noch den genialen Vorkampfer für Reger, Willem Mengelberg, und doch fühle ich warm und dankbar für ihn und Holland, denn durch ihn erlebte mein Mann dort Stunden reinster, schönster Freude, die einem Schaffenden erblühen können, durch das Verstehen seiner Kunst und dazu noch das warme persönliche Interesse, welches ihm bei Ihnen entgegengebracht wurde. Jena, Februar 1920. ELSA REGER Je suis particulièrement heureux d'apporter ici a mori illustre confrère Willem Mengelberg mon témoignage de fervente admiration et de profonde reconnaissance. Je sais avec quelle confiance généreuse, quelle foi artistique Willem Mengelberg a accueilli les oeuvres diverses de notre rayonnante école francaise; je sais avec quel prodigieux talent il a su s'assimiler resprit des oeuvres qu'ils dirigeait etpuisque j'ai le grand honneur de saluer ici un des plus grands chefs d'orchestre de notre époque, qu'il me soit permis aussi de remercier les amateurs de vraie musique, ceux-la même qui ont favorisé en Hollande 1'expansion de 1'art musical en assurant la somptueuse existance, le fonctionnement régulier et sür de la société du Concertgebouw d'Amsterdam. Paris, Octobre 1919. GABRIEL PIERNÉ * Compositeur de musique, chef d'orchestre des Concerts-Colonne. I have great pleasure in adding my testimony to the far-reaching international work for music whichhas been achieved by the labour of Mr. Mengelberg. He has always upheld the principle that „Art has no frontiers". Apart from his personal kindness to me and to my work, I amfully conscious of the all-rounds excellence of the performances which he directs, and of the admirable orchestra which he has so long and so ably controlled in the past, and which, I think, he will long live to command in the future. Oct., 1919. CHARLES VILLIERS STANFORD Geschenk van den uitgever, C. F. Peters te Leipzig. De indruk van vijfentwintig jaar geleden toen wij ter gelegenheid van ons eerste bezoek in Holland — dat waarlijk en gelukkig niet het laatste geweest is—toen wij Willem Mengelberg als dirigent en het Concertgebouw orkest leerden kennen, is voor ons onvergetelijk. Het was een gebeurtenis in ons muzikale leven en als betooverd verlieten wij de muziekzaal, die ons tijdens uitvoeringen van Willem Mengelberg en zijn orkest, door de wijding van het publiek, een heilige plaats toescheen. Daarop kwamen wij met Willem Mengelberg persoonlijk in aanraking; wij vonden in hem een oprechten vriend met wien het heerlijk was te spreken; bij die toenadering werd Mengelberg's menschelijke en artistieke persoonlijkheid altijd dierbaarder en nu treden wij met eerbied in de rij zijner vereerders om hem te danken voor alle groote indrukken waarmee hij onze ziel heeft verrijkt. Met ontroering gedenken wij het begin zijner werkzaamheid in Amsterdam, dat samenviel met onze debuten in Holland, dat ons tweede vaderland is geworden. Wij uitvoerende kunstenaars hebben de roepingpriesters te zijn en hoe langer hoe inniger stellen wij ons in dienst van de helden des geestes. Hoeveel arbeid en geestkracht is ervoor noodig alle richtingen te beheerschen — en hoe meesterlijk weet dit Mengelberg ! Omtrent sommige werken gaat de sage, dat zij het niet zijn die onder zijn maatstok weerklinken, maar dat men den klank hoort zijner ziel. Een onzer bezingt in zijn laatste symphonische werk het „werken" als primum mobile en levensvoorwaarde en als het eenig ware levensgeluk. Dit motief van stalende en verheffende arbeid worde U hiermede gewijd, lieve vriend Willem Mengelberg; die met Uw geest en Uw werk geworden is de trots van Uw volk. DE BOHEMERS Ho piü volte ammirato la vitalita, lo slancio, la perfetta conoscensa dei classici e la suggestione sul pubblico del vostro grande direttore Willem Mengelberg. Faccio tutti gli augvri piü sinceri per I'illustre maestro. (') Milano, Novembre 1919. GIACOMO PUCCINI A Willem Mengelberg, carissimo amico, artista squisito, direttore sommo, invio da Roma un saluto augurale per il suo giubileo, in testimonianza di ammirazione e di affetto. Roma, Novembre 1919. ENRICO SAN MARTINO Senatore del Regno, Presidente della Regia Academia di Santa Cecilia Willem Mengelberg, dem genialsten Vorkampfer und herrlichsten Interpreten Gustav Mahler's, der nach eigenem Ausspruch des Meisters ihm und seinen Werken in Holland eine Heimat geschaffen hat. JUSTINE ROSÉ—MAHLER ARNOLD ROSE (1) VERTALING: Ik heb dikwijls bewonderd de vitaliteit, de frissche aandrift (élan) de volmaakte kennis van de klassieken en de suggestie op het publiek van Uw grooten dirigent Willem Mengelberg. Den doorluchtigen Meester spreek ik mijn oprechte gelukwenschen uit. (*) Vioolsolo uit „der Trunkene im Frühling" (Mahler's „Das Lied von der Erde"). Ich schatze mich glücklich den groszen Willem Mengelberg zu meinen Freunden zahlen zu dürfen, und sende ihm aus fernen Landen die herzlichsten Grüsse und Wünsche! Möge uns seine herrliche Kunst noch lange bewahrt bleiben! New-York, Januar 1920. FRITZ KREISLER De mooiste herinnering uit mijn loopbaan is die waar ik onder de bezielende leiding van Mengelberg mocht zingen. Als Nederlandsche heeft het mij steeds met trots vervuld, wanneer ik op mijn reizen Mengelberg met groot enthusiasme hoorde roemen. Dat hii voOr Nederland behouden moge blijven is mijn innigste wensch. Amsterdam, December 1919. JULIA CULP A MENGELBERG Trop heureux d'offrir au génie musical qu'est 1'illustre Mengelberg 1'expression de ma profonde admiration et de ma trés grande sympathie — qu'il voie dans ce témoignage le souvenir ineffacable qu'il a laissé dans 1'ame dun artiste sincère et fidéle. son admirateur LUCIEN CAPET I feel great pleasure in congratulating Mr. Willem Mengelberg on the 25A anniversary of his musical activity. In my estimations Mr. Mengelberg has helped the cause of music in Holland to so great an extend that Holland honoring him honors the whole of Netherlands. It is my earnest wish that he may live many more years to continue his great work. New-York, Jan. 1920. ARTUR BODANZKY WILLEM MENGELBERG ZUM 25 JAHRIGEN JUBILAUM „Die That ist Alles — nichts der Ruhm!" Doch, wenn die That nur Freude schuf und Segen Zum Wohl der Menschheit, durch die heil'ge Kunst — Dann wird die Herzen freudig sie erregen, Dem Künstler dankbar bietend ihre Gunst. Und ihm gebürt der Ruhm, der, zielbewuszt, Des Ruhms vergessend, schaffte wie er muszt' Und so errang sein KOnstlerthum. New-York. In tiefer Verehrung FRANK DAMROSCH Bij de herdenking van Willem Mengelberg's vijf-en-twintig-jarig dirigentschap zou ik de vraag willen stellen: is dit jubileum slechts een mijlpaal in het leven van Mengelberg-zcM*, of heeft het een wijdere beteekenis ? En ik zou daarop willen antwoorden: een veel wijdere. Uiterlijk bestond Mengelberg's werkzaamheid in deze afgeloopen periode uit, men zou kunnen zeggen, repeteeren en concerten geven; maar innerlijk: uit het ten top voeren van de artistieke vermogens van zijn orkest, en daardoor uit het brengen van geluk en verheffing aan de duizenden, die den beschavenden en veredelenden invloed van zijn kunst mochten ondergaan. WILLEM ANDRIESSEN Met een afstand van over 3000 zeemijlen tusschen ons begin ik Willem Mengelberg meer en meer te zien als dat, wat hij ook voor het nageslacht zal zijn. Hij is niet alleen degeen, die Nederland op muzikaal gebied groot gemaakt heeft, maar de wijze, waarop hij het op dezelfde hoogte houdt, dwingt eerbied af. Zijn ideeën zijn steeds lapidair en hij schuwt niet ze te verwerkelijken. Er straalt van hem een kracht uit, die een ieder in zijn omgeving moet gevoelen. Nu hij zijn 25-jarig jubileum viert, geeft het mij groote voldoening deze paar woorden over Willem Mengelberg te mogen zeggen. Ik heb nooit een grootscher dirigeeren gezien noch gehoord dan het zijne en wanneer Nederland zich bewust is, wat het in Willem Mengelberg bezit kan het slechts één wensch hebben: Moge deze genius ons zoo lang als mogelijk bewaard blijven. New-York. DIRKFOCKJr. DEN MUZIKALEN LEIDER DER MAATSCHAPPIJ „CAECILIA" Toen gij 2£ jaar geleden Uw intrede deedt als dirigent van het Concertgebouw-orkest, waart Gij reeds voorbestemd om ook als leider op te treden van de Concerten der Maatschappij „Caecilia". En toen dan ook in December 1896 de Heer Henri Viotta als zoodanig aftrad, hebben bestuurderen en leden der maatschappij „Caecilia" eenparig in U den aangewezen man meenen te zien, die den afgetreden functionaris moest opvolgen, en Gij toondet U bereid Uwe talenten in dienst te stellen der Mij. „Caecilia", d.w.z.in dienst van hulpbehoevende kunstbroeders en hunne weduwen. Veel, zeer veel hebt gij in al die jaren voor „Caecilia" gedaan. Door Uwe krachtige, ingrijpende hervormingen bij de samenstelling van het Caeciliaorkest werden de uitvoeringen op hooger peil gebracht. Uwe eminente eigenschappen als dirigent hebben aan de Concerten der Mij. „ Caecilia*' een steeds grootere aantrekkelijkheid verleend en aan U is het zeker voor een groot deel te danken, dat de uitvoeringen der Mij. „Caecilia" als Standaard-Concerten eene plaats innemen in de Amsterdamsche muziekwereld. Als president dier Maatschappij wil ik daarom bij de vele huldebetoogingen, die U ongetwijfeld ten deel zullen vallen, ook voegen mijn hulde, voor alles wat Gij gedurende jaren belangeloos voor „Caecilia" hebt gedaan, en den hartgrondigen wensch uitspreken dat Gij nog vele jaren daartoe in staat zult mogen zijn. Amsterdam. R. KRÜGER President der Mij. „Caecilia". DEN MUZIKALEN LEIDER DER MAATSCHAPPIJ „CAECILIA" Toen gij 25 jaar geleden Uw intrede deedt als dirigent van het Concertgebouw-orkest, waart Gij reeds voorbestemd om ook als leider op te treden van de Concerten der Maatschappij „Caecilia". En toen dan ook in December 1896 de Heer Henri Viotta.als zoodanig aftrad, hebben bestuurderen en leden der maatschappij „Caecilia" eenparig in U den aangewezen man meenen te zien, die den afgetreden functionaris moest opvolgen, en Gij toondet U bereid Uwe talenten in dienst te stellen der Mij. „Caecilia", d.w.z.in dienst van hulpbehoevende kunstbroeders en hunne weduwen. Veel, zeer veel hebt gij in al die jaren voor „Caecilia" gedaan. Door Uwe krachtige, ingrijpende hervormingen bij de samenstelling van het Caeciliaorkest werden de uitvoeringen op hooger peil gebracht. Uwe eminente eigenschappen als dirigent hebben aan de Concerten der Mij. „Caecilia" een steeds grootere aantrekkelijkheid verleend en aan U is het zeker voor een groot deel te danken, dat de uitvoeringen der Mij. „Caecilia" als Standaard-Concerten eene plaats innemen in de Amsterdamsche muziekwereld. Als president -dier Maatschappij wil ik daarom bij de vele huldebetoogingen, die U ongetwijfeld ten deel zullen vallen, ook voegen mijn hulde, voor alles wat Gij gedurende jaren belangeloos voor „Caecilia" hebt gedaan, en den hartgrondigen wensch uitspreken "dat Gij nog vele jaren daartoe in staat zult mogen zijn. Amsterdam. R.KRÜGER President der Mij. „Caecilia". HERINNERING AAN DEN KLAVIERPAEDAGOOG Het is mij een aangename taak, mijn hooggeachten en beminden leermeester openlijk te kunnen danken voor het vele, dat hij gedaan heeft voor mijn opleiding als pianiste. Hoe duidelijk herinner ik me nog die lesuren, tot zelfs de eerste, destijds in de Roemer Visscherstraat. Iedere kleinigheid komt mij nu weer helder voor den geest; ik heb er alleen aangename herinneringen van overgehouden. Een prettige gemoedstemming is een eerste vereischte voor het vertolken der muziek; Mengelberg wist door zijn vriendschappelijken toon en opgewekt humeur zijn leerlingen juist in die stemming te brengen. Met welk een toewijding werd iedere les gegeven, hoe werd alles tot in de kleinste bijzonderheden verzorgd, hoe verfijnd moesten rhythmus,phraseering en pedaalgebruik zijn en welk een kracht ging er van hem uit. „Raak de toetsen aan, alsof U ze liefhebt"—in gedachte hoor ik dit gezegde ook nu nog als ik speel, en ofschoon het jaren en jaren geleden is, heb ik steeds nog het gevoel, alsof Mengelberg me inspireert. Dat wat ik bereikte heb ik alleen en heel alleen aan het groote talent van Willem Mengelberg als klavierpaedagoog te danken en ik ben er zeker van, dat ik uit naam van alle leerlingen spreek, als ik verklaar, dat wij steeds zullen blijven genieten van datgene, wat Mengelberg ons van zijn kunst heeft gegeven. Nogmaals mijn oprechten en eerbiedigen dank. AGATHE ROOS—GOLDSCHMIDT Gaarne wil ik in dit Boek gedenken wat gij, Willem Mengelberg, zijt voor jonge artiesten, die voor 't eerst onder Uwe leiding mogen werken. Mevrouw Noordewier had me gezegd: „Je zult eens zien wat je nog leert, als je bij Mengelberg moet zingen": en inderdaad, watU me bijbracht in een paar lessen (U gaaft Uwen kostbaren tijdgeheel belangeloos) is ongeloofelijk. Uw „heel goed" na afloop van het concert, was voor mij de grootste voldoening. Dank, veel dank! JAN DEKKER In de laatste jaren heeft de „dirigent" Mengelberg zóódanig de aandacht op zich geconcentreerd, dat de pianist daardoor op den achtergrond werd gedrongen. Dat schijnt mij onrecht. Mag 't al begrijpelijk zijn, dat Mengelberg, geheel in beslag genomen door zijne dirigenten-plichten, zich zelden of nooit meer als pianist laat hooren, het moet nü weer eens worden gezegd, dat hij ook in die hoedanigheid vooraanstaat; dat hij de techniek van 't pianospel soeverein beheerscht en „voordrachtskunstenaar" is in den volsten zin van 't woord. Rotterdam, October 1919. WOUTER HUTSCHENRUYTER Gerne folge ich dem Rufe, der auch an mich, alsAuslander,ergangen ist, mit zu arbeiten an dem Werke, das Freunde und Verehrer zum 25-jahrigen Jubilaum, Willem Mengelberg überreichen wollen. Als Laie kann ich nicht über ein Genie, wie Willem Mengelberg eines in der Musik ist, reden, wohl aber über die Empfindungen und Eindrücke, die er durch seinen „Magierstab" hervorruft. Diese sind so gewaltig und erhaben, dasz sie wohl bei allen, dieihnhören.die Gegenwart vergessen laszt, Leid und Weh' unsres armen Lebens versch winden und wir werden in eine Sphare versetzt jenseits von Gut und Böse, eine reinere, bessere und tiefere, die wir mit Worten nicht ausdrücken können! Nur stumm und aus tiefstem Herzen kann ich Willem Mengelberg danken für alles was er mir gab und gibt. — Als Mensch und Freund ist Willem Mengelberg ebenso aufrichtigundvollkomen, wie die Musik die er im Herzen tragt. Dasz ich Willem Mengelberg hören konnte und ihn kennen und schatzen lernen durfte, ist wohl einer der lichtesten Punkte in meinem Leben und eine Ehre, die ich nicht hoch genug werthalten kann, Haag, December 1919. ALEXANDER PRINZ VON THURN UND TAXIS Aan anderen, meer tot oordeelen bevoegd, zij 't overgelaten de groote beteekenis uiteen te zetten van Mengelberg's leven en werken voor de muzikale cultuur van onzen tijd; de schrijver van deze regelen wil slechts de stem zijn van die talloozen in den lande, die, leeken als hij maar voor muziek ontvankelijlvzich Mengelberg's schuldenaren weten, omdat hij met zijn weergaloos talent de schoonheid van de werken der groote meesters ook hun wist te openbaren en daardoor hun leven rijker heeft gemaakt aan goederen van hooge geestelijke waardij: die Mengelberg eeren als den man, die telkens weer als hij zijn machtig en onvergelijkelijk instrument bespeelt, hen ontvoert aan het leven van allen dag en hen uren van verheffing doet beleven, waarvan zij de ontroerende herinnering bewaren als een kostbaar bezit: en die aan Mengelberg voor al wat hij nu vijf en twintig jaar lang hun geschonken heeft uit den rijkdom van zijn kunstenaarsnatuur, hem in dit Gedenkboek niet anders kunnen teruggeven dan een woord van diepgevoelden dank. Den Haag, November 1919. A. FENTENER VAN VLISSINGEN l9°3 1914 1918 Het leven is een krijgsbanier, Door goede en kwade dagen, Gescheurd, gevlekt, ontvallen schier, Kloekmoedig voorwaards dragen. Men tuimelt wel, en wonden krijgt Men dikwijls, dichte en diepe... 't En vlucht geen weerbaar man, die wijgt, Of hem de dood beliepe! Het leven is.... geen vrede alhier, Geen wapenstilstand vragen: Het leven is de Kruisbanier Tot in Gods handen dragen! Guido Gezelle. Amsterdam, December 1919 G. H. DE MAREZ O YENS Seer. v. d. N.V. „Het Concertgebouw" GROOTMEESTER DER DIRIGENTEN Gij weet het zelf niet, welken invloed gij oefent ook op hen, die geen of matige muzikale ontwikkeling bezitten. Als men dag-in dag-uit zijn arbeid heeft verricht, dan komt van tijd tot tijd het oogenblik waarop men werkensmoede is. Dan doet zich de waarheid van het „non semper tendit arcum Apollo" gevoelen zelfs voor hen, die een oogenschijnlijke onuitputtelijke levensenergie bezitten. Men zoekt dan afleiding en zet zich neder te midden van Uw auditorium. Nog afgemat en in de stemming der alledaagschheid wordt men reeds aanstonds aangegrepen door en onder de bekoring gebracht van die geheimzinnige kracht, die van U uitgaat. Nu eens in het geweldige alles en allen meesleepend, dan weder het teederste vertolkend zoodat het weerklank vindt in ieders ziel. Betooverd betreedt men dan het land der droomen en leeft weer op en schudt het alledaagsche af. En sterven dan de slotaccoorden weg, dan is men vol van nieuwen levénslust en levenskracht. Het evenwicht in ons is weer hersteld. Daarvoor brengen duizenden met mij U dank op dezen dag, waarop gij 25 jaren de kroon draagt van het Concertgebouw-Orkest. 's-Gravenhage, 1920. D. VAN HOUTEN Bij ontvangst der voor mij vereerende uitnoodiging, eene bijdrage te geven aan het Gedenkboek Willem Mengelberg gewijd, aarzelde ik aan dit verzoek te voldoen, te goed overtuigd dat, hoe groot mijne vereering voor den jubilaris is, als leider van ons heerlijk, niet genoeg te waardeeren Concertgebouw-Orkest, woorden hierop be- trekking hebbende alleen door de Grootmeesters der Kunst mogen gesproken worden. Wat ik echter gaarne doe, gebaseerd op een onafgebroken vriendschappelijke verhouding van 25 jaren, is, voor Willem Mengelberg mijne onverdeelde oprechte hoogachting uitspreken als hoogstaand nobel mensch. Bij ondervinding weet ik hoe enthousiast Mengelberg is om jeugdige talentvolle artiesten te steunen. Niets is hem daarvoor te veel en waar't dan ook mogelijk is, daar geeft hij zijn zoo zeer te waardeeren onmisbaren artistieken steun om steeds verder te helpen. Wij Nederlanderskunnen niet dankbaar genoegzijn, dat wij 't voorrecht hebben Willem Mengelberg als kunstenaar, zoo onmisbaar voor ons muziekleven te mogen bezitten. Rotterdam 1920 L. JACOBSON De kunstenaar die in staat is, ons vrij te maken van onze dagelijksche beslommeringen, die ons oogenblikken doet doorleven van buitengewoon, verheven genot, is een kracht tengoede welke wij niet kunnen missen. Willem Mengelberg bracht ons door zijn groote gave menigmaal in vervoering; hij deed ons de muziek gevoelen als lichtpunt op ons levenspad. Wij zijn hem daaarvoor grooten dank schuldig. J. DUDOK v. HEEL LE JEUNE TAUREAU De kortste en tegelijk de sterkste karakteristiek van Willem Mengelberg is m. i. nu alweer verscheidene jaren geleden, geleverd tnuZc^Z ^ COnfrèreS' bij ^enheid ™ reis van het Concertgebouworkest en van Toonkunst naar Parijs Denkend aan een der meest-bekende, maar vooral: een der meesttypische meesterwerken van onze nationale 17e-eeuwsche schilderschool, aan den zoogenaamden „Stier van Potter», kenschetste hij Mengelberg als: „le jeune taureau". J Voor mij had hij het niet raker, niet feller kunnen zeggen. Want de figuur van Mengelberg geeft, - vóór anes, _ $ stoe™ vitale kracht uit: hetjuvenile! 3 S ' Zöóals PAÜLUS Potter zijn stier plantte, vierkant op zijn pootenjerk jong en glanzend^ in het bewustzijn van zijn kUt^ zie' dtrtiddir !*- dtVerkkring ^ dG SU^cstie hij uitoefent, door middel van zijn kunst, op orkest en publiek. Amsterdam, 1920. D. KOUWENAAR Voorzitter van „De Amsterdamsche Pers" Is er wel één kunst welke hen, die daarvoor gevoelie zijn zoo vnl komen verheft boven de gew^ bedonun^^lS^ de muziek ? Dat wij die hier in haar schoonste en edelste uitingen mogen genieten, aan Willem Mengelberg in de eerste pl^Thlt wTment^ waar men ook komt - nog in 1911 in Napels, waar ik hem de avonds om half elf onder den geestdriftigen bijval der Italiaansche menigte een concert hoorde dirigeeren — wordt die geëerd en geprezen. Ook daarom mag geen goed Nederlander zich aan deze huldiging onttrekken, gedachtig aan het land, dat zijn groote mannen eert. PLEMP VAN DUIVELAND Voorzitter van den Nederl. Journalistenkring Toen men in het Concertgebouw voor de eerste uitvoeringen der Derde Symphonie van Mahler op 22 en 23 October 1903 een jongenskoor noodig had, stelde de toenmalige directeur-administrateur, de heer Willem Hutschenrdyter, zich in verbmding met de sinds 1 November 1872 te dezer stede bestaande „Vereeniging tot Verbetering van den Volkszang". De gevraagde medewerking werd gaarne verleend. Het was ons aangenaam, het Concertgebouw een dienst te kunnen bewijzen, maar ook gevoelden wij, hoe er op het nieuw te betreden terrein groot voordeel te behalen viel voor de ontwikkeling eener sterke muzikaliteit in de Amsterdamsche jongens uit de volksklasse. Mahler — ik behoud heerlijke herinneringen aan deze samenwerking, — Mahler was zeer tevreden, en Mengelberg was het ook, zoodat hij ons, onmiddellijk na de eerste uitvoering der Derde, uimoodigde, in 1905 — voor 1904 was er reeds een ander arrangement gemaakt—in de „Matthaus-Passion" te komen medewerken. Het was dus op 16 April 1905, dat een jongenskoor van onze vereeniging voor de eerste maal onder Mengelberg's machtig-bezielende opperleiding optrad. En sindsdien hebben telkens vernieuwde groepen van jeugdige zangers tallooze malen onder hem gezongen, in de eerste plaats jaar op jaar inde» Matthaus-Passion", verder in Handel's „Judas Maccabaus" en in Mahler's Derde en Achtste Symphonie, terwijl op het Muziekfeest van „Toonkunst" in 1912 bij de uitvoering van Van Gilse's „Lebensmesse" ook een aantal meisjes mee van de partij zijn geweest. Eenige keeren zijn er jongens van ons mee opgetrokken naar Den Haag (voor Mahler's Derde), en élite-koortjes hebben meegewerkt:inde Matthaus-Pas-' sion in 1908 te Brussel en te Parijs, in 1913 weer te Parijs, en in de Derde Symphonie van Mahler in Mei 1919 te Rotterdam. Menigmaal is ons medewerken op deze concerten afgekeurd. Het was geen „verbetering van den volkszang"! Wij hebben ons door deze uitingen eener oppervlakkige critiek niet van de wijs laten brengen. Wie wil bijdragen tot de verbetering van den volkszang, zal dankbaar gebruik maken van ieder middel, dat zich aanbiedt, om het — en de kinderen uit de volksklasse in de eerste plaats! — in directe aanraking te brengen met de muzikale kunst in allervoornaamste beoefening. Deze allervoornaamste beoefening der Toonkunst heeft te Amsterdam plaats onder Willem Mengelberg, en het verheugt ons, dat hij ons noodig heeft gehad, want zoo hebben wij onzen jongens volop kunnen geven, wat wij hun anders tot schade van de ontwikkeling hunner in een oerkrachtigen volks-aanleg wortelende muzikaliteit hadden moeten onthouden Ze zijn genotvol geweest, èn voor mijn jongens, èn voor mij, de uren, die wij in een tijdsverloop van nu reeds zestien jaren aan de voorbereiding van ons medewerken onder Mengelberg hebben besteed. Vele momenten van hoogere wijding hebben we gekend tijdens ons ,bestudeeren der Matthaus-koralen, lustig hebben we gebimbamd, als Mahler's Derde op 't program stond, en vol verrukking hebben we ons laten meevoeren in de maalstroomen van de Achtste. En technisch hebben we steeds met ernst naar hooger gestreefd, want het was Mengelberg's maatstaf, die ten slotte aan het geheel zou worden aangelegd. En dan kwamen de urenophetpodium,methemsamen,methèm,die steeds dieper doordringt in ieder werk, dat hij zich ter uitvoering heeft gekozen, die altijd weer nieuwe muziek haalt uit de onveranderd gebleven noten, die telkenmale weer sterker gespannen aandacht en een zich-geven in verdubbelde energie van zijn executanten afvergt, — en mag afvergen, waar hij de eerste is om zichzelf niet te sparen. Mijn jongens hebben altijd geweten, dat zij ondermijn onmiddellijke leiding stonden, en dat niet zij, maar ik mij had te schikken, naar Mengelberg's directie; ik ben er echter zeker van, dat zij bij ieder optreden den magistralen dwang, de betooverende teederheden en den schroeienden gloed in het dirigeeren van den Meester krachtig hebben gevoeld. En zoo kom ik er toe, waar ik in mijne gemeentelijke bestuursfunctie alle reden heb om de nimmer genoeg te waardeeren beteekenis te gedenken van Willem Mengelberg's vijf-en-twintigjarigen arbeid voor de ontwikkeling van den Kunstzin van Jong Amsterdam in 't algemeen, — waar ik verder persoonlijk Willem Mengelberg bovenal diepgevoelden dank verschuldigd ben voor den machtigen invloed, dien zijn universeel kunstenaarschap practisch heeft uitgeoefend op de muzikale vorming van mijn eigen jongens, die ook begonnen zijn met vol heilige overgave Bach en Mahler onder zijn opperleiding te zingen, — zoo kom ik er toe, zeg ik, in 't bijzonder en onder den drang Van kostbare herinnering aan Willem Mengelberg op zijn feest een hartelijken groet en innig-gemeenden gelukwensen te brengen van zijn trouwe vrienden en vereerders voor het leven, de jongens van „Volkszang". Amsterdam, April 1920. H.J. DEN HERTOG (') (1) Door ongesteldheid van den inzender kon deze bijdrage niet meer in de rubriek „Paedagoog en Pianist" worden opgenomen. DANK AAN WILLEM MENGELBERG Pal staan, en niet verzaken, Een leven lang, De gouden harp bewaken, Een ziel vol zang; Vast, in gewijde handen, Het heilig goed, Geheim der Hemellanden, Der eeuwen groet; Geluk om Schoonheid willen, Op hoogen post, Leed van millioenen stillen, In stilte, die verlost. Meester, harfs diepste klanken Zoeken accoord, Om U vandaag te danken In één, vol, woord. TOP NAEPF Statistiek, wier maatschappelijk nut ontwijfelbaar is, behoudt haar beteekenis als overzicht ook op geestelijken arbeid. Want achter de droge opsomming der „daden en cijfers" staat „das Wichtigste" (Mahler) ; achter hunne mathematisch-stijve symbolen een moeizame realiteit, zoodat de statistiek als het ware de wetenschappelijke projectie wordt van een kunstenaarsleven. Ook uit de studie van den in cijfers uitgedrukten arbeid van Willem Mengelberg, sedert hij op 27 October 1895 zijn werkzaamheden als leider van het Concertgebouw-orkest te Amsterdam aanving, valt voor den statisticus bijzonder veel af te leiden. De groeikracht in Mengelberg's leiding, het expansieve in de keuze van de door hem ter uitvoering bezorgde stukken vertoont een vaste lijn, van welke de kunstenaar nimmer is afgeweken. Er zit systeem in den arbeid met een streven, om het hoogste onafgebroken te dienen. Een probleem is het ten slotte niet; de feiten zijn welsprekende bewijzen. Dat Bach, Beethoven, Berlioz, Wagner, Mahler voorWiLLEM Mengelberg de allergrootsten zijn, moge niet uitsluitend als een los weggeworpen boutade worden beschouwd. Er spreekt uit dien zin een levensarbeid, een missie, welke de reproduceerende kunstenaar zich als taak te vervullen heeft gesteld en zonder welke hij stellig aan zijn moeilijke opgaaf niet met evenveel warmte, met onafgebroken geestdrift zou hebben kunnen voldoen. Het vijftal duidt echter evenmin op zeker exclusivisme; integendeel, veel anderen staan onmiddellijk in een volgende rij paraat, en men zou Mengelberg groot onrecht aandoen, indien men de zooeven genoemde qualificatie van éénzijdigheid op zijn handelingen zou willen toepassen. Het alleropmerkelijkst is wel geweest, dat na een muziekseizoen van 1900/1901, waarin o.m. op de programma's voorkomen de suite in D gr. t. van Bach, de symphonie in c. kl. t. van Haydn, de ouverture „ Alceste" van Gluck, de ballet-suite van Rameau (driemaal), de symphoniefin in D. gr. t. en g. kl. t. van Mozart, alsmede diens „Figaro"-ouverture ende serenade „Eine kleine Nachtmusik", de ouverture „Les deux journées" van Cherubini, de ouvertures „Egmont", „Coriolan", „Leonore" II en III,„Fidelio" en de 2e, 3e, 4e, 5e, 6e, 7e en 9e Symphonie van Beethoven, de Symphonie Fantastique van Berlioz (tweemaal), de onvoltooide symphonie (tweemaal) en de muziek uit „Rosamunde" van Schubert, de vierde symphonie (Italienische) van Mendelssohn, de ouvertures van „Der Freischütz", „Oberon" en „Euryanthe" van Carl Maria von Weber, de tweede (tweemaal) en de derde symphonie van Schumann, de derde symphonie van Brahms, de symphonie in d. kl. t. (tweemaal) en de „Etudes Chevaleresques" van Sinding, de Ouverture „Nachklange aus Ossian" van Gade, de symphonie van Goetz, de Symphonie Pathétique van Tschaikowsky (tweemaal), de symphonie „Aus der neuen Welt" van Dvorak (tweemaal) en een uitgebreid repertoire van werken van Wagner en Richard Straüss, na een zoodanig muziekseizoen dus, de berichtgever van de „Signale für die musikalische Welt" in een opstel, getiteld „Musikalisches aus Holland" en opgenomen in No. 36 van den jaargang 1901 — 14 Mei—van dat tijdschrift, over Mengelberg niet anders weet te schrijven dan dat hij (Mengelberg) „in Amsterdam persona gratissima ist, der unserer Meinung nach nur eine zu grosse Sympathie hat für die moderne musikalische Literatur, namentlich für französische Componisten, wie Vincent d'Ihdy, Chabrier, Charpentier, Debussy und Andere, bei denen von Form, von Melodie, von natürlicher, edler Harmonie keine Rede sein darf", componisten, die echter evenmin door Mengelberg in dat seizoen waren verwaarloosd! Wie echter vertrouwd is met den arbeid der afgeloopen vier en twintig jaren, weet dat veelzijdigheid geen ijdele qualificatie is, dat daarnaast van hardnekkige trouw, een soort van Nibelungen-Treue, kan worden gesproken, dat een ephemere belangstelling bij Mengelberg tot de zeldzame uitzonderingen behoort. De Russen, in hun talrijke uitingen, kort na Mengelberg's ambtsaanvaarding, het oeuvre van Richard Straüss reeds vrij spoedig nadien, de jong-Fransche school, de folkloristische kunst der Tsjechen en Scandinaviërs, de goede orkestwerken van Max Reger, der Engelschen en der moderne Italianen, de arbeid van Arnold Schönberg en, voorzeker niet in de laatste plaats, de kunst van eigen bodem, welke nu eens in speciale muziekfeesten, dan weer, vooral in de latere jaren, als merkteekens in de abonnementsconcerten werd gepropageerd. Van Diepenbrock's uitgebreide reeks van werken was Mengelberg een paladijn, zooals de toondichter er nimmer een zal terugzien; Zweers' belangrijke symphonie „Aan mijn Vaderland" vond een geregelde liefderijke verzorging, welke eraan herinnerde, dat het monumentale werk als een unicum in een tijdperk van ontluiking op toonkunstgebied in ons land was ontstaan en met de grootste piëteit verdiende te worden behandeld. Piïteit, ziedaar het groote woord, dat er uit moet, wil men Mengelberg's handelingen naar waarde schatten. Piëteit is de eigenschap, welke den waren kunstenaar adelt en die hem den weg naar de onsterfelijkheid effent. Bij de opsomming der zooeven vermelde reeks noemde ik opzettelijk den naam van Gustav Mahler niet; de band, die tusschen Mahler en Mengelberg heeft bestaan, dunkt mij te heilig om anders dan met een enkele aanduiding in dit verband te worden vermeld. Keer ik thans tot mijn uitgangspunt, de beteekenis der statistiek, terug, dan leidt het verzamelen der gegevens, noodig voor het overzicht, tot de meest bijzondere opmerkelijkheden. Zijn ik-heid manifesteerde Willem Mengelberg bij de keuze zijner programma's, zoo hier als elders,zonder daarbij concessies te doen aan den geldenden smaak van de menigte. Hij dwong haar tot luisteren, tot meeleven en ten slotte tot liefhebben. Om met Bach te beginnen, Bach, wiens Matthaeus Passion als jaarlijksch offer werd geplengd, nadat Mengelberg reeds in het eerste seizoen zijner werkzaamheid als leider der Toonkunst-afdeeling (1898—99) het grootsche werk op het programma had geplaatst, om in het volgend jaar den grondslag te leggen eener onafgebroken reeks van speciale uitvoeringen op Palmzondag; de jaarlijks terugkeerende audities groeiden zóózeer in belangstelling, dat ruim tien jaar later de schare toehoorders over twee uitvoeringen moesten worden verdeeld. Na de consolideering te Amsterdam volgde sedert Goeden Vrijdag van het jaar 1909 een even hechte, onafgebroken reeks te Frankfort a/d. M. in den CaecilienVerein aldaar, die Mengelberg kort te voren tot zijn leider had benoemd. En het monumentale werk moest ook in landen, waar men het nog niet zoo goed kende, gelijk Frankrijk, als een trophee der muziekbeoefening in ons land worden verbreid: de uitvoeringen in 1908 in het Trocadéro en van 1913 in de Champs Elysées te Parijs — in het voorbijgaan werd in 1908 ook Brussel aangedaan — hebben evenzeer tot den roem van Bach als tot dien van zijn vertolker bijgedragen. Maar het is niet enkel de Matthaeus Passion, welke als voorwerp der Bachvereering dient te worden vermeld; de lijst van andere bach-uitvoeringen is eveneens aanzienlijk. De cantates, zoowel die voor soli als voor koor, het Weihnachts-Oratorium, de groote Mis, de orkest-suites, de instrumentaal-concerten mogen bij deze opsomming niet worden vergeten. Zoo is een nieuwe Bachvereering in ons land mogelijk geworden, van welke de weêrga niet is aan te wijzen. Ik weet zeer goed, dat aan Mengelberg's opvatting van Bach door velen aanstoot wordt genomen. De star-dogmatici verdragen het expansieve in Mengelberg's wedergave allerminst en keuren het af, dat de stijl bij de wisseling der tijden ook de allures van die tijden mag aannemen. Onvoorwaardelijk betreuren zij de massaliteit, die naar hun oordeel thans praedomineert. Mengelberg evenwel heeft zich nimmer aan deze met bijna fanatieke felheid gevoerde kritiek gestoord. Hij vervormde Bach's oeuvre tot een levende materie en dwong ook zijn tegenstanders eerbied en ontzag af in een krachtig volgehouden en met bewustheid gevoerden strijd, in welke de praestatie als alles beheerschende factor steeds de aandacht heeft getrokken, niet het minst om de consequentheid van het daarin neergelegde beginsel. Hier is een bach-opvatting mogelijk geworden, welke naar den geest stellig meer leven en belangstelling vermag op te roepen dan die der steile dogmatici. „L'art pour la vie!", de misschien wat al te vaak misbruikte leuze, kan hier evenwel zonder eenige bedenking worden aangeheven. Bach is een nieuwe triomf weggelegd, dien zelfs Duitschland ons land zou kunnen benijden. En wat voor Bach geldt, is in zekere mate evenzeer van toepassing op het grootste gedeelte wat na dien is gekomen. De universaliteit van Beethoven, zoo in zijn instrumentalen arbeid als op vocaal gebied — met Beethoven's Mis in C gr. t. ving Mengelberg zijn Toonkunstwerkzaamheden aan en een jaarlijks terugkeerende uitvoering der Missa Solemnis behoort naast die der Matthaeus Passion tot Mengelberg's vurige wenschen het fantasmagorische,demonisch-cynische in het oeuvre van Berlioz, het dramatische in Wagner's composities, ofschoon Mengelberg hier m. i. vaak aan den geest der muziek an sich den voorrang toekent boven de door den kunstenaar gewilde collectiviteit, en ten slotte de visionaire verrukkingen van Mahler's kosmos, de naïeveteit van het celeste, die waarlijk even aantrekkelijk is als het onweerstaanbaar meesleepende in de schildering van het „Alltagsleben" in zijn duizenden vormen en zijn ongeëvenaarde verscheidenheid — ten aanzien van dat alles is Mengelberg met evenveel hartstocht, met even groote geestdrift en met denzelfden heiligen ernst en toewijding bezield als bijvoorbeeld wanneer het de muziek der meer eenvoudigen van hart en geest betreft, van hen, wier namen hier te noemen allicht tot een mindere appreciatie hunner scheppingen zou kunnen aanleiding geven, zoodat ik mij daarvan dan ook angstvallig wil onthouden. Heilige ernst en toewijding, ziedaar twee epitheta, die naast de genialiteit van het dirigeeren aanstonds het meest opmerkelijk zijn en het geheim van menig succes lag zeker niet uitsluitend in de virtuoziteit der directie, doch veelal tevens in de voortreffelijke voorbereiding, een factor, die een overwegende rol speelde, niet alleen bij de eerste auditie, doch ook bij elke herhaling. Want het is nimmer een herhaling geweest, die voortsproot uit sleur of gemakzucht; integendeel, bij de voorbereiding der herhaling werden de puntjes vaak met meer scherpte op de i gezet dan bij die der eerste uitvoering. Het toeval met zijn blinde kans in zijn gevolgen mag den kunstenaar nimmer parten spelen, luidt Mengelberg's devies; > van een uitvoering op goed geluk kan in Mengelberg's systeem van werken nimmer sprake wezen. Het is dan ook ten slotte een „frappez toujours!" dat de belangstelling der massa heeft moeten prikkelen. Dat „frappez toujours!" vindt men uitgedrukt in de schier eindelooze reeks van uitvoeringen der verschillende composities. Daarom leek de samenstelling van een overzicht der frequentie van verschillende meesterwerken in de chronologische orde, zooals ze door Mengelberg waren voorbereid en vertolkt, geen onvruchtbare arbeid. Bij mijn onderzoek heb ik mij natuurlijk niet uitsluitend bepaald tot het Concertgebouw, aangezien de uitvoeringen buiten Amsterdam absoluut inhaerent daaraan kunnen worden geacht; ter completeering van het beeld, dat men ten deze van Mengelberg zou willen ontvangen, zijn zij zelfs onmisbaar. Want, al mocht Amsterdam in menig opzicht ook als proefveld worden beschouwd — daartegenover heeft het ook doorgaans zijn grootste aandeel in den rijken oogst — nochtans dient het met voldoening te worden erkend, dat, wat te Amsterdam gelukte, in onze provinciale hoofdsteden door een figuur als Mengelberg evenzeer met succes kon worden doorgezet, zelfs ondanks een vaak niet onzachte doch steeds met volharding bestreden en overwonnen tegenkanting der in die plaatsen betrokken concertbesturen, die dikwerf het volle gewicht hunner waardigheid, zij het dan ook gelukkig niet met het door hen beoogde gevolg, poogden in de schaal te leggen. En in het buitenland dirigeerend, plaatste Willem Mengelberg evenmin uitsluitend die werken op zijn programma's, werken, waarmede gastdirigenten zich doorgaans een snel en gemakkelijk succes, zoowel bij het in de uitvoering betrokken orkest als bij het publiek, kunnen verzekeren. Mag ik ten bewijze daarvan allereerst de propaganda voor de kunst van Richard Straüss in de herinnering roepen. „Ein Heldenleben", om bij één voorbeeld te blijven, werd door Mengelberg te London, New York, Frankfort a/d M., Brussel, Parijs, Rome, St. Petersburg, Moskou, Berlijn, Leipzig en Weenen gedirigeerd. In Frankfort spreekt men zelfs thans nog van het grandioze concert der Frankfurter MuseumsGesellschaft van 15 Februari 1907, een uitvoering,die ten gevolge van de meester- lijke vertolking van de Symphonie Pathétique van P. Tschaikowsky en van „Ein Heldenleben" van Richard Straüss,de onmiddellijke aanleiding is geweest tot den band, die Mengelberg voortaan aan Frankfort zou kluisteren. En overal, waar Mengelberg dirigeerde, verhoogde „Ein Heldenleben" zijn roem, die hem in den loop der jaren reeds was voorafgegaan. Daarnaast was er steeds een streven merkbaar om het werk van jonge, begaafde en verdienstelijke componisten in die landen ook een goede kans op de programma's te geven. In Italië maakte Mengelberg propaganda voor het werk van E. Bossi, van den reeds overleden maestro G. Martucci en van Franco da Vennzia, zonder daarbij ook Gustav Mahler en Alphons Diepenbrock, om eenige voorbeelden te noemen van hen, die daarnaast zijn geïntroduceerd, te vergeten. In Rusland verzuimde hij niet een Dramatische Phantasie van een jong toondichter uit Petersburg M. Steinburg in te leiden; in Engeland verhoogde hij de belangstelling voor de Engelsche toonkunst door uitvoeringen van composities van Villiers-Stanford, Elgar, Delius, Bridge, Coleridge-Taylor, e.a. In Engeland steeg de populariteit dermate, dat, toen in 1912 na de verschrikkelijke ramp van de „Titanic" een monsterconcert in Albert Hall te London ter herdenking van de slachtoffers werd georganiseerd, Willem Mengelberg mede tot de uitverkoren dirigenten van den middag behoorde. Aan dit concert namen de navolgende orkesten deel: the Philharmonic Orchestra, the London Symphony Orchestra, the Queen's Hall Orchestra, the New Symphony Orchestra, the Beecham Symphony Orchestra, the Covent Garden Orchestra en the London Opera House Orchestra; totaal 469 instrumentalisten, verdeeld in 84 eerste violen, 75 tweede violen, 51 alten, 53 cello's,49 contrabassen, 17 fluiten, i2oboes, 6 stuks Engelsch hoorn, 11 clan' net ten, 6 bas-clarinetten, 13 fagotten, 5 contra fagotten, 24 hoorns, 20 trompetten, 18 trombones, 6 tuba's, 6 harpen en 18 slaginstrumenten — een combinatie om ieder orkestleider te doen watertanden. Er was een auditorium van meer dan 10.000 personen op dezen gedenkwaardigen middag van 24 Mei 1912. Achtereenvolgens dirigeerden Sir Henry Wood, Percy Pitt, Sir Edward Elgar, Landon Ronald, Thomas Beecham, Ennaldy, dus louter Britten, en ten slotte Willem Mengelberg, die naar de „Manchester Guardian" van den volgenden dag zeide, „was received with tremendous enthusiasm, for the audience knew that he had come specially from Berlin (•) to conduct. The orchestra was on its mettle, and played the Prelude to (1) Mengelberg had juist eenige dagen te voren — 18 Mei — de eerste uitvoering van de Achtste Symphonie van Gustav Mahler te Berlijn gedirigeerd. the „Meistersinger" superbly. The tone was gorgeous, and the phrasing subtile and sensitive to a degree. At the end he had another ovation. Lastly there was a richly picturesque and wonderfuUy sensitive performance of the „Tannh&user-" Overture under Herr Mengelberg." Vervolgens moge hier met een enkel woord herinnerd worden aan den on versaagden arbeid vootGustavMahler.Hier is een noeste arbeid van jaren op luisterrijke wij ze gekroond; en het is waarlijk geen toevallige omstandigheid, dat deze periode van vijf en twintigjarige werkzaamheid met een mahlkr-feest in het Concertgebouw wordt besloten. De introductie van Mahler's oeuvre te Amsterdam dagteekent van October 1903, nadat Mengelberg op het Tonkfinstlerfest van den Allgemeiner Deutscher Musik Verein in 190a te Krefeld Gustav Mahler's derde symphonie had gehoord en, onder den indruk daarvan, onmiddellijk tot een uitvoering te onzent was besloten. Heel eenvoudig ging dat nog niet, want het publiek beziet elke nieuwe uiting met wantrouwen en in deze had Mengelberg ook een bestuur te overwinnen, dat niet steeds was ingenomen met zijn plannen. Maar hij zette door en men weet met welk succes! Het zijn aanvankelijk harde jaren geweest voor de zaak van Mahler, jaren van strijd, waarbij voortdurend ook moest worden rekening gehouden met de tegenstanders en met de onwilligen. Is het niet teekenend ten opzichte van de stemming, dat nog op 5 Februari 1911, dus na meer dan zeven jaar sedert de eerste uitvoering te Amsterdam, voor een herhaling der eerste symphonie de Concertgebouw-bezoekers moesten worden verschalkt, door deze symphonie in stede van na de pauze, gelijk was aangekondigd, daarvóór te doen spelen, en haar op het programma leukweg van plaats te doen wisselen met de vierde (Italienische) symphonie van Mendelssohn ? Er schenen op dien middag nog heel wat meer vereerders van Mendelssohn dan van Mahler te zijn opgekomen. De derde symphonie heeft van October 1903 tot September 1913 in de bibliotheek gerust, de tweede van October 1904 tot April 1915, nadat Mengelberg eenigen tijd te voren het Andante dezer symphonie in een abonnementsconcert — misschien wel ter oriënteering van de stemming — had doen spelen. De eerste uitvoering van de vierde, de vijfde en zevende symphonie konden, ondanks Mahler's aanwezigheid en directie en ondanks Mengelberg's onovertroffen voorbereiding, amper op eenige belangstelling van beteekenis bogen; de zesde symphonie — de „harte Nuss" voor de kritiek, zooals Mahler haar niet zonder ironie in een brief aan Mengelberg heeft gequalificeerd, — kon het in 1906 niet verder dan een concept-uitvoering brengen; er moesten 10 jaren overheen gaan, aleer Mengelberg een eerste uitvoering — op 14 September 1916 — aandurfde. Moet ik onder het buitengewone, door Willem Mengelberg verricht, niet eenigszins uitvoeriger ingaan op de reeks van daden voor onze eigen componisten, van welke er eenige reeds hierboven met enkele woorden zijn vermeld' Komt dan niet aanstonds het eerste Nederlandsche Muziekfeest van 10, 11 en 12 Januari 1902 in de herinnering? Het Muziekfeest, dat naast de muziek voor Vondel's „Gijsbreght van Aemstel" van Bernard Zweers en het „Te Deum laudamus" van Alph. Diepenbrock, uitvoeringen opleverde van werken van P. van Anroov, Ant. Averkamp, Jan Brandts Buys, C. H. Coster, Emile von Brucken-Fock, W. de Haan, G. F. Heinze, C. F. Hendriks Jr., Richard Hol, Willem Kes, M. H. van 't Kruys, S. de Lange, Ph. Loots, G. Mann, S. van MlLLIGEN, HuGO NOLTHENIUS, CoRNELIE van OOSTERZEE, CaTH. van Rennes, Julius Röntgen, D. SchSfer, KL. Smulders, L. Adr. van Tetterode, Joh. Wagenaar, G. H. Witte. Tien jaren later, gedurende de laatste week van Juni 1912, werd een tweede Muziekfeest, gewijd aan werken van eigen bodem, gehouden, nadat in den loop van die tien jaren onderscheiden Nederlandsche composities in het Concertgebouw een goede kans hadden gekregen. Ik breng slechts de namen van Gerard von Brucken Fock, Jan van Gilse, Sem Dresden en CorNelis Dopper in de herinnering, terwijl Alph. Diepenbrock geen werk van eenige beteekenis kon schrijven of het Concertgebouw —_ i. c. Mengelberg — stond voor de uitvoering paraat. Ik denk aan de „Ode aan Rembrandt" aan „lm grossen Schweigen," aan „Die Nacht", aan deHymnes, enz., terwijl ik daarbij voeg o.a. het feit, dat in het door Mengelberg op 3 November 1907 te Parijs gedirigeerde concert onze landgenoot Jean Reder als solist fungeerde met twee van Diepenbrock's gezangen; de matinée van het Concertgebouw-Orkest en het Koor der afdeeling Amsterdam van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst tijdens het Geistliches Musikfest te Frankfort a/d. M. op 4 April 191a was eveneens een mooie propaganda voor Diepenbrock's „Te Deum laudamus". Het Nederlandsche Muziekfeest van 1912 werd geopend met de uitgebreide muziek van „Gijsbreght van Aemstel" van Alphons Diepenbrock, in een bijna ideale uitvoering, aan welke het gezelschap van „Het Tooneel" onder leiding van Willem Royaards, een klein koor, bestaande uit Nederland's bekende solo-zangeressen en solo-zangers en het orkest van het Concertgebouw medewerkten, een gebeurtenis, die de eer genoot van de tegenwoordigheid van Hare Majesteit de Koningin en Z. K. H. den Prins der Nederlanden. Hoe is Mengelberg toen in de weer geweest om aan dit luisterrijk begin van het Muziekfeest allen glans te verleenen! En ook aan hetgeen er de volgende dagen is verricht. Daar waren de drie groote concerten en de twee kamermuziekuitvoeringen met den Opera-avond op i Juli in den Stadsschouwburg als naspel. De kamermuziek-uitvoeringen brachten werken van Cath. van Rennes, Willem Landré, Emil von Brucken Fock, Sem Dresden, Cato Vletter, Bernard Zweers, Henribtte van den Brandeler, Theo Kreiten, Willem Andriessen, Alph. Diepenbrock, Carl Oberstadt, Henri Zagwijn Leopold van der Pals, Isr. J. Olman, G. H. G. von Brucken Fock, Anna" Lambrechts—Vos, Jan Inoenhoven, Ph. Loots en Julius Röntgen. Zou Jan van Gilse zich ooit grootscher uitvoering van „Eine Lebensmesse" hebben voorgesteld dan hier op den eersten avond der groote concerten, waar Mengelberg allemedewerkendentotiets buitengewoons bezielde?Genoot„AandeSchoonheid" van Bernard Zweers niet een zeldzaam grandioze introductie in de hoofdstad 1 En vormde Diepenbrock's „Te Deum laudamus" niet een even feestelijk als verheven slot? Daarnaast hebben zooveel andere werken de aandacht getrokken, als die van eenige Oud-Hollandsche toondichters en van Cornelis Dopper' Willem Andriessen, Kor Kuiler, Philip Loots, A. D. Loman Jr., Leopold van der Pals, Otto Lies, Julius Röntgen, Hubert Cuypers, G. H. G. von Brucken Fock, Antoon Averkamp, Elisabeth Kuyper, J. Inoenhoven, F. E. A. Koeberg en Peter van Anrooy. Ik mag in dit verband de medewerking van H. J. den Hertog, den zeer buitengewonen leider van het kinderkoor van de Vereeniging tot Verbetering van den Volkszang, Mengelberg's trouwe hulp in de uitvoeringen van de Matthaeus Passion en van de derde en achtste symphonie van Mahler, niet onvermeld laten. Na de muziekfeesten bleef de belangstelling voor de Nederlandsche toonkunst onverflauwd; zij bewoog zich in de richting van een crescendo en wie zich de laatste seizoenen wil herinneren, denkt daarbij zeker onmiddellijk aan de werken van Alph. Diepenbrock, Cornelis Dopper, G. H. G. von Brucken Fock H. D. van Goudoever, M. Kerrebijn, Willem Pijper, Joh. Wagenaar' Henri Zagwijn, Bernard Zweers en anderen 1 Waarlijk, te groot reeds lijkt deze opsomming. De namenreeks doet duizelen • zijmaant tot beknoptheid. Maar het verwijt van onevenwichtige behandeling der stof, van neiging tot eenzijdigheid zou mij kunnen treffen, indien ik verzuimde in het bijzonder nog aandacht te wijden aan hetgeen is gedaan voor de Russen en voor deFransche muziek, over welke reeds met een enkel woord in den aanhef van dit opstel is gesproken. *7 De Russen zou ik zelfs het eerste belangrijke succes van Willem Mengelberg willen noemen. Wel buitengewoon was de bijval, waarmede op 24 September 1896 de Symphonie Pathétique van P. Tschaikowsky in haar eerste vertolking in het Concertgebouw is begroet, een uitvoering, die het sein werd voor een overvloedige belangstelling in de kunst van den meester, die, ofschoon reeds overleden, hier tot dusver nog vrij wel onbekend was. Snel volgden op de Pathétique introducties van de vierde en vijfde symphonie, van de symphonie „Manfred", van de Ouverture-Fantasie „Roméo et Juliette", van de Ouverture Solennelle 1812, van het klavier- en het vioolconcert. En bij Tschaikowsky bleef het niet. Alex ander Glazounow volgde met verschillende symphonische werken. De vierde symphonie van dezen toondichter werd een triomf, zoo hier als elders, en toen Mengelberg de symphonie jaren daarna ook in Rusland op zijn programma had gebracht, leidde de uitvoering tot de uitbundigste geestdrift van Glazounow zelf. Rimsky Korsakow, Moussorgsky, Borodine, e. t. q. mogen niet worden vergeten en allerminst de meer modernere Sergei Rach m aninoff en Alexander Scriabine. Rachmaninoff verscheen zelf in ons land als vertolker zijner klavierconcerten; zóózeer werd hij bewonderaar van Mengelberg's herscheppingskunst, dat hij Mengelberg zijn groote koorwerk „De klokken" opdroeg. Scriabine kwam hierheen ten einde onder Mengelberg's leiding zijn groote compositie voor klavier en orkest „Prométhée", een werk, dat op eenigszins revolutionaire leest in de muziek is geschoeid, te introduceeren. Voor de allermodernsten onder de Russische toondichters, gelijk Igor Strawinsky bleef Mengelberg evenzeer gevoelig. De Fransche symphonische kunst is in de eerste plaats gediend door een uitgebreide reeks van uitvoeringen van het oeuvre van Hector Berlioz. Het volle licht heeft voortdurend op dezen grootsten van Frankrijk's toondichters geschenen. Ook de reeks van de Symphonie Fantastique moet eerbied afdwingen. Viermaal heeft Mengelberg door de medewerking van Ludwig Wüllner de Symphonie Fantastique kunnen doen volgen door het lyrisch monodrama „Lélio ou le Retour a la Vie", dat ten gevolge van het ingewikkelde apparaat, voor een uitvoering noodzakelijk, slechts zelden op de programma's zal kunnen verschijnen. Bij de eerste uitvoeringen van „La Damnation de Faust" door de Toonkunstafdeeling noodigde Mengelberg Edouard Colonne, die als de machtige propagandist van deze dramatische legende in zijn vaderland rechten kon doen gelden, uit tot de leiding, nadat hij zelf zorgvuldig in de voorbereiding had voorzien. Het Fransche karakter van „La Damnation de Faust", het juiste inzicht in de materie werd door Mengelberg gedemonstreerd, toen hij in Februari 1914 den Caecilien-Verein te Frankfort a/d. M. bewoog tot de instudeering en de auditie van het werk in de Fransche taal, een in Duitschland tot dusver ongewoon verschijnsel. Heeft men eenig begrip van de moeilijkheden, die ten aanzien van de uitspraak, enz. bij de instudeering te overwinnen zijn geweest f Na Berlioz moet ik Camille Saint-Saens vermelden onder de toondichters uit Frankrijk, die veel en altoos zijn gespeeld; de tweede en de derde symphonie herinnerden aan de belangrijke plaats, welke Saint-SaSns onder de Fransche symphonici inneemt. Vincent d'Indy vervolgens zag zijn symphonische werken met minder eer bewezen dan zijn Chant de la Cloche. Moet ik om der volledigheid wille in deze opsomming niet vermelden Edouard Lalo, Ernest Chausson, Emmanuel Chabrier, Gustave Charpentier, Gustave Bret, Gabriel Faueê, Gabriel Pierné, enz.? Pierné noemend, denk ik aan César Franck, den Luikenaar van geboorte, een toondichter, die herhaaldelijk door Mengelberg is geëerd en wiens symphonie sedert de introductie een standaardwerk van het repertoire is gebleven. Dat de Belgische school zich niet uitsluitend op kamermuziekgebied bewoog werd even in herinnering gebracht door bijvoorbeeld de uitvoering van een korte, eenvoudige compositie van Franck's onmiddellij ken volgeling, Guillaume Lekeu. Voor het jongere Frankrijk, dat in Claude Debussy zijn grootmeester vereert, heeft Mengelberg eveneens een triomf weggelegd. Ik denk aan de onderscheiden uitvoeringen van het Prélude a 1'après midi d'un faune, van de Nocturnes, van Ibéna, van de fragmenten uit Le Martyre de St. Sébastien, van La Mer, de Petite Suite, Jeux, Printemps, La Damoiselle Élue bij de vermelding van Debussy*s oeuvre; aan de Rhapsodie Espagnole en de beide suites uit „Daphnis et Chloë" van Maurice Ra vel, aan L'Apprenti Sorcier en la Péri van Paul Dukas, aan de werken van Albert Roussel, aan J. A. A. Roger Ducasse en aan nog andere toondichters. Zoo zou ik kunnen voortgaan met uit den rijken schat der programma's de feiten op te diepen; ik zou nog het aandeel kunnen uitpluizen, waar het betreft de uitvoering van werken van Max Reger, Max von Schillings, Anton Dvorak, Josef Suk, Emanuel Moor, van de Scandinaviërs met Edward Grieg als hun belangrijkste figuur, Grieg, dien ik op 14 Februari 1897 na een weergalooze uitvoering van de Symphonie Pathétique van P. Tschaikowsky, welke op Grieg's verzoek door Mengelberg en het orkest ten gehoore is gebracht, op een stoel heb zien klauteren om het Amsterdamsche publiek in een toespraakje te herinneren aan hefkostbare bezit van Willem Mengelberg en zijn orkest. Maar de omvang van dit opstel legt mij thans eenige beperking op. Ik mag evenwel de vermelding van de serie van daden niet besluiten zonder den nadruk te hebben gelegd op één van Mengelberg's bij overzichtelijke beschouwing in het oog loopende karaktereigenschappen: bescheidenheid, wanneer het geldt zich in dienst te stellen van het kunstwerk van anderen. Mengelberg's groote autoriteit was nimmer een beletsel om den scheppenden kunstenaar in de eerste plaats alle eer te doen geworden. Zelfs na de meest vermoeiende en langdurige voorbereiding trad Mengelberg te allen tijde terug om de leiding bij de introductie af te staan aan de componisten-dirigent, van wie er stellig velen innerlijk van overtuigd waren, dat zij die taak toch veel beter aan Mengelberg zouden hebben toevertrouwd. En daarnaast zorgde Mengelberg tevens voor een geregelde wisseling van inzichten, door onder zijne verantwoordelijkheid — want voor het systeem der gastdirigenten drukte op Mengelberg steeds de aansprakelijkheid — telkens aan nieuwe plaatsvervangers voor langeren of korteren tijd de leiding van zijn orkest af te staan. Uitgebreid is de lijst der namen, onder welke men de allerberoemdste vermeld vindt. Ondanks haar lengte, loont de opsomming de moeite, omdat zij tal van schoone herinneringen moet wekken, van welke op Mengelberg doorgaans de terugslag valt. De landgenooten zijn: Peter van Anrooy, Evebt Cornelis, Alph. Diepenbrock, Cornelis Dopper, Sem Dresden, Bram Eldering, Dirk Fock, Jan van Gilse, H. J. den Hertog, J. Martin, S. Hruckeroth, F. E. A. Koeberg, Cath. van Rennes, Allard de Ridder, Julius Röntgen, Joh. Schoonderbeek, M. B. Seemer, André Spoor, A. B. H. Verhey, Henri Viotta, Joh. Wagenaar, J. A. H. baron van Zuylsn van Niiivelt, Bernard Zweers. De lijst der buitenlanders luidt: Edgar Batnton, Waldemar von Baussnern, Gustave Bret, Ferruccio B. Busoni, Alfredo Casella, A. Cathérine, Edouard Colonne, Claude Debussy, Gustave Doret, Sir Edward Elgar, Grorges Enesco, Max Fiedler, Edward Grieg, Georg Henschel, Hans Knappertsbusch,Gustav Kogel, Leonid Kreutzer, Gustav Mahler, Henri Marteau, Felix Mottl, Karl Muck, J. L. Nicodé, Carl Nielsen, Arthur Nikisch, Hans Pfitzner, Gabriel Pierné, Francois Rasse, Max Reger, Hugo Reichenberger, Hans Richter, Landon Ronald, Ludwig Rottenberg, Wassili Safonoff, August Scharrer, Max von Schillings, Georg Schneevoigt, Arnold Schönberg, Georg Schumann, C Villiers-Stanford, Fritz Steinbach, Ewald Straesser, Richard Straüss, Felix von Wein- GARTNER, FRANZ WttLLNER. | Nog uitgebreider is de lijst van de solisten, die aan de uitvoeringen onder Mengelberg hebben medegewerkt en onder zoodanige leiding vaak tot nog grooter daden werden geïnspireerd dan gewoonlijk. De tijd, dat de solist het concert beheerscht, is sedert lang voorbij. Op de verdwijning van dat euvel mede grooten invloed te hebben uitgeoefend kan evenzeer tot Mengelberg's belangrijke verdiensten worden gerekend. Boven dit opstel schreef ik „Daden en cijfers". De cijfers bleef ik tot dusver nog schuldig. De aan dit opstel toegevoegde Bijlagen vormen de handleiding tot de verkregen resultaten. Het door mij ondernomen onderzoek heeft zich uitgestrekt tot eenige werken van zeer representatief karakter, werken, die in Mengelberg's dirigentenloopbaan onafgebroken een belangrijke rol hebben vervuld. Van Bach koqs ik de Matthaeus-Passion; van Beethoven: de Tierde (Eroïca) Vijfde en Negende Symphonie, alsmede de groote Leonore-Ouverture iï(o. III} van Wagner : de Ouverture „TannhOuser" en het voorspel van „Die Meister singer von NOmberg". In bijlagen H(»)en I zijn onderscheidenlijk alle uitvoeringen van de orkest- en koorwerken van Hector Berlioz en Gustav Mahler opgeschreven. Eindelijk heb ik alle uitvoeringen van de Symphonie Pathétique van Tschaikowsky, van Tod und Verkl&rung en van Ein Heldenleben van Richard Straüss en van de werken van Claude Debussy geregistreerd. Bijzonderheden mogen hier volgen: Bach's Matthaeus Passion (zie Bijlage A.) bereikte sedert 8 April 1899 45 uitvoeringen, van welke 31 te Amsterdam, 11 te Frankfort a/d. M., 2 te Parijs en 1 te Brussel. Eén der Amsterdamsche uitvoeringen werd gegeven in de Ronde Luthersche Kerk. Tweemaal vereenigde Mengelberg zijn beide koren, het Amsterdamsche Toonkunstkoor en dat van den Caecilien-Verein te Frankfort a/d. M., alsmede het Concertgebouw-orkest en zijne Frankfortsche orkesten tot uitvoeringen in de groote Stadtische Festhalle te Frankfort a/d. M.,waar het auditorium uit bijna 20.000 menschen bestond. Over de Parijsche en Brusselsche uitvoeringen schreef ik reeds hierboven. De Erotca-symphonie van Beethoven bereikte 103 uitvoeringen; daarvan hadden 50 te Amsterdam plaats, 43 in het Concertgebouw en 7 in de Maat(•) Opgenomen in de Verzameling. schappij Caecilia; voorts 12 te 's Gravenhage, 9 te Frankfort a/d. M. Haarlem, Arnhem en Rotterdam hadden ieder 6 uitvoeringen, Utrecht en Turijn ieder 2 uitvoeringen, terwijl Rome, Napels, Leiden, Maastricht, Berlijn, St. Petersburg en London ieder met 1 uitvoering in de lijst prijken. (Zie Bijlage B.) (*) Onder de zeer opmerkelijke moge niet onvermeld blijven de uitvoering van 27 April 1900, toen H. H. M. M. de Koningin en de Koningin-Moeder het abonnements-concert met Hare tegenwoordigheid vereerden — Anton van Rooy was op dien avond de solist—, voorts de uitvoering op 18 April 1909 ten bate van het Pensioenfonds, de uitvoering van 20 Mei 1911 te Turijn, die oorzaak werd van een herhaling drie dagen later, de uitvoering van 12 Juni 1913 tijdens het Bef.thoven-feest te Berlijn, eindelijk de uitvoering van 12 Januari 1919 in het Concertgebouw, welke onder een geweldige spanning is gegeven, nadat Adolf Busch te voren het auditorium door de vertolking van het vioolconcert geëlec tri seerd had. Het aantal uitvoeringen der vijfde Symphonie van Beethoven heeft het cijfer van 105 behaald. Daarvan zijn 47 te Amsterdam (42 in het Concertgebouw, 5 in de Maatschappij Caecilia), 14 te 's Gravenhage, 8 te Rotterdam, 7 te Frankfort a/d. M.; en te Arnhem, 6 te Nijmegen, 4 te Haarlem; Utrecht, London en Rome hebben ieder 2 uitvoeringen en Groningen, Antwerpen, St. Petersburg, Napels, Berlijn en Venlo ieder 1 uitvoering beleefd, (zie Bijlage C.) (*) De Vijfde Symphonie stond als hoofdnummer op het eerste door Mengelberg te Amsterdam gedirigeerde concert, de Concertgebouw-matinée van 27 October 1895. Zij was ook voor zijn debuut als leider der Caecilia-concerten gekozen. Op 18 Maart 1897 ving Mengelberg zijne werkzaamheden als zoodanig aan; van dien tijd dagteekent ook de medewerking van het Concertgebouw-orkest en bloc bij de uitvoeringen der Maatschappij Caecilia. De uitvoering van 2 Mei 1897 is vermeldenswaard; het was de vierde avond van een door Mengelberg in het Concertgebouw buiten de abonnementsconcerten ingerichten Beethoven-cyclus. Na de ouverture Coriolan speelde Mengelberg het concert in Es gr. t., terwijl hij zelf van het klavier uit het orkest bleef beheerschen. Deze proef slaagde volkomen. De uitvoering was een triomf voor de executanten, zoodat zij de volgende week, den 9en Mei, toen de negende Symphonie als hoofdnummer op het programma stond, moest worden herhaald. Dat bij zoo'n geweldige spanning, als dien avond van 3 Mei heerschte, ook de vijfde symphonie daarvan den invloed heeft ondervonden, spreekt van zelf. Andere belangrijke uitvoeringen zijn geweest op den middag van 21 Mei 1905, (1) Opgenomen in de Verzameling. den derden dag van een Driedaagsch Muziekfeest, waarvan de baten hebben gestrekt als grondslag van het Pensioenfonds van het Concertgebouw-orkest, toen op dien middag de vijfde symphonie als preludium .van de negende symphonie is uitgevoerd, nadat Beethoven ook op den eersten avond met de Missa Solemnis wijding aan dit plechtige feest had gegeven, voorts de uitvoeringen te Rome en Napels in April en Mei 191 o, te Berlijn in 1913 en in het Concertgebouw op 16 September 1910, waar het Gemeentebestuur van Amsterdam bij gelegenheid van het bezoek van het Belgische koningspaar een Gala-concert had georganiseerd. Aan de uitvoeringen der Negende Symphonie is veelal een feestelijke gedachte verbonden. Een en dertig uitvoeringen (Zie Bijlage D.) volgen elkaar sedert den hierboven vermelden 9den Mei 1897 °P- Daarvan hebben er 16 in het Concertgebouw plaats gehad, 6 te Frankfort a/d. M„ 4 te Rome, 1 te Parijs, 1 te Berlijn, 1 te St. Petersburg, 1 te Haarlem en 1 te 's Gravenhage. Bovendien zijn de drie eerste deelen 21 keer (13 in het Concertgebouw, 3 te Rotterdam, 2 te 's Gravenhage, 1 te Arnhem, 1 te Haarlem, 1 te Nijmegen) gedirigeerd. Voor de steden als Arnhem, Haarlem, Nijmegen en Rotterdam waren de uitvoeringen van de drie deelen natuurlijk niet zonder belang. Nochtans heeft Mengelberg in de latere jaren deze uitvoeringen niet meer ondernomen. Wat de andere audities betreft, die van 9 Mei 1897 heb ik reeds vermeld; zij werd evenals die van het volgende jaar, op 7 Mei 1898 ter benefice van het orkest gegeven. Op den laatstgemelden avond speelde Mengelberg te voren het concert in Es gr. t. van Liszt, waarmede hij indertijd, op den afscheidsavond van Willem Kes (24 October 1895), zich aan het Amsterdamsche publiek had voorgesteld. Een luisterrijke avond was het feest concert op 5 Januari 1901 bij gelegenheid van het 60-jarig bestaan van de Maatschappij „Caecilia". De jaren 1903 en 1904 volgen weer met uitvoeringen ten bate van het Ondersteuningsfonds, waartoe Hans Richter, bij zijn bezoek in 1898, in uitbundige geestdrift ontstoken over het wonderbaarlijk schoone toonlichaam, de helft van zijn honorarium had afgestaan. Dan komt de stichting van het Pensioenfonds, bij de vijfde symphonie reeds vermeld; van dien tijd werd de negende symphonie bijna het repertoire-werk voor de reeks van pensioenfondsconcerten; het ie, 4e, 5e, 6e, 7e, 8e, 1 ie, 12e en 14e, dus 9 van de 14 concerten vonden haar op de programma's terug. Bij het zilveren jubileum van het Concertgebouw in het voorjaar van 1913 was de negende symphonie het hoofdwerk voor het tweede feestconcert. De Haarlemsche bach-vereeniging,die in December 1911 haar veertig-jarig bestaan vierde, koos de negende Symphonie voor den tweeden feestavond, nadat het eerste concert aan Bach was gewijd en door de medewerking van het Amsterdamsche Toonkunstkoor ook de mogelijkheid tot een uitvoering in concertvorm van de Gralsscene uit Parsifal op dezen tweeden avond werd geopend. Te Frankfort a/d. M. besloot Mengelberg zijn eerste engagements-seizoen met twee uitvoeringen der negende symphonie en hij luidde het 1 oo-jarig bestaan der Museums Gesellschaft op 2 October 1908 wederom met de negende_symphonie in. Te Rome was men in 1909 dermate verrukt over de uitvoering, dat eenige jaren later in 1914 op herhalingen werd aangedrongen. Eindelijk is als zeer opmerkelijke uitvoering te vermelden die van St. Petersburg op 21 December 1910 in het IVe der KusE-wrrsKY-concerten, toen Mengelberg, die als dirigent der SiLOTi-concerten juist in Rusland's hoofdstad vertoefde, de taak van Oscar Fried, die wegens meeningsverschillen met het orkest de zijne had neergelegd, overnam. Het Amsterdamsche orkest en koor voerde Mengelberg behalve in de zooeven reeds genoemde uitvoering te Haarlem ook naar 's Gravenhage in October 1912 en naar Parijs op 2 Mei 1913, waar alles tot een schitterende uitvoering medewerkte. Gelijk de negende symphonie is ook de Ouverture Leonore No. III altoos een ongezocht werk voor feestconcerten geweest. Zij bereikte van 3 November 1895 een totaal van 121 uitvoeringen. Daarvan heeft Amsterdam er 63 gehad (56 in het Concertgebouw,7 in de Maatschappij Caecilia);'s Gravenhage 15; Rotterdam 9; Frankfort a/d. M. 7; Arnhem 6; Haarlem 5; Utrecht en Nijmegen ieder 3; Milaan 2; Hengelo, Venlo, Bergen, Leiden, Brussel en Groningen ieder 1 uitvoering, zoomede tweemaal te Amsterdam en te 's Gravenhage bij gelegenheid der vertooningen van Fidelio (zie Bijlage E). {}) Om met de beide laatstgemelde te beginnen, Mengelberg laschte ze, naar het door Mahler gegeven voorbeeld, in na de groote kerkerscène van het tweede bedrijf; het geweldige drama werd zóó nog eens in tonen omgezet. Er zouden tegen die inlassching bedenkingen zijn aan te voeren, maar dit anachronisme is zoo prachtig verdedigd door Oscar Bie(*) in den bundel „Gustav Mahler, (1) Opgenomen in de Verzameling. (z) Oscar Bie schrijft nl.: „Mahler setzt die dritte leonoren-Ouvertüre zwischen die Gefangnis- und die Ministerszene des zweiten Akts, also dorthin, wo Florestan mit Leonore das Getangnis verlassen. Wiederum ein starkes Stück fit Schulmeister. Wenn Beethoven dies gewollt hatte, hitte er's gesagt. Gewiss. Es ist unerhört, grosse Kunstwerke interpolieren zu ein Bild seiner Persönlichkeit in Widmungen", dat hierover niet verder behoeft te worden uitgeweid. Dit zij mutatis mutandis ook op Mengelberg van toepassing. Andere opmerkelijke uitvoeringen zijn geweest, die bij het 25-jarig bestaan van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te 's Gravenhage in 1899, 'n net feestconcert van de Maatschappij Caecilia bij haar 60-jarig bestaan, de uitvoering te Bergen in Noorwegen, toen na al de Noorsche muziek, onder leiding van Willem Mengelberg op 3 Juli 1898 een concert werd gegeven, waarop naast de symphonie in d kl. t. van Sinding en de eerste suite van Peer Gynt van Grieg, de groote ouverture Leonore III, de Tannhauser-ouverture, de drie deelen uit „La Damnation de Faust" en het voorspel en de slotscène uit „Tristan und Isolde" (het laatste met Ellen Gulbranson als solist) op het programma prijkten. De tweede feestavond van het zilveren feest van het Concertgebouw werd met de ouverture Leonore III geopend. De Ouverture Tannhauser van Richard Wagner bereikte 125 uitvoeringen, van welke 64 te Amsterdam (59 Concertgebouw, 5 Maatschappij Caecilia). Rotterdam staat met 18 in de lijst, 's Gravenhage 10, Arnhem 8, Nijmegen 7, Haarlem 6, Frankfort a/d. M. 3, Brussel 2, Bergen, Groningen, Utrecht, Leiden, Venlo, Rome, London ieder 1 uitvoering, (zie Bijlage F.)(*) Er zijn daaronder verscheidene, welke Mengelberg's autoriteit hebben verbreid. Hierboven zijn reeds die te Bergen en te London — bij het monsterconcert — vermeld. De Utrechtsche Studenten kozen het werk als glanzend slot wollen. Gewiss. Die lange Ouverture dehnt an dieser Stelle die Pause unnatürlich aus. Gewiss. Solche sinfonische Einfügungen sind Anachronismen des zwanzigsten Jahrhunderts. Gewiss und gewiss. Und ich sehe Beethoven, der an dieser Stelle im Parkett aufspringt und zu Mahler aufs Puit stürzt und ihm einen Fluch ins Gesicht schleudert, dass er fur diesen Abend genug hat. Aber ich sehe auch Beethoven hinterher in seiner Kammer gewaltig hin und herlaufen. Und in der Frühe am nachsten Morgen nimmt er sich einen Wagen und fthrt zu Mahler, stürzt ins Zimmer, umarmt ihn, kOsst ihn und ruft aus Mein Lieber, ich bitte Sie, ich war wütend, ja, aber ich komme zu Ihnen — Sie sind ein Teufelskerl, hören Sie, woher wussten Sie das i Die Sache geht, sie geht, sie geht. Jetzt haben wir das dunkle Florestan-Vorspiel am Beginn vom zweiten Akt, und haben nach der Signalaffare diesen schonen Uebergang, wie bestellt von G nach C, mit der Erinnerung an die eben gesehene rührende Szene, und den Aufschwung ins Licht, ins Licht! Mein lieber Mahler, ich gratuliere Ihnen, ich nehme alles zurOck — aber es bleibt unter uns. Es ist nur fur die, welche wirkliehe Ehrfurcht haben. Die Ehrfurchtsheuchler sind Moralisten I Ich aber Kebe die Kraft, die reisst und baut. Unter uns, lieber Mahler! Ich sage Ihnen das, weil ich merke, dass Sie meine Stficke heutzutage am besten dirigieren." (') Opgenomen in de Verzameling. van het feest concert bij het Studentenlustrum van 1896; in het Concertgebouw werd op 8 September 1898, in de zgn. kroningsweek, een groot concert aangeboden aan tal van genoodigden,bij welke gelegenheid na de cantate van Bernard Zweers in het eerste deel, Mengelberg zijn orkest deed uitkomen na de pauze door uitvoeringen van de Tannhauser-Ouverture en de drie fragmenten uit Berlioz' „Damnation de Faust". Met een enkel woord moge hier even de aandacht gevestigd worden op het betrekkelijk hooge cijfer, dat Rotterdam in de rij der uitvoeringen heeft behaald. Er dunkt mij hierin meer dan een toevalligheid gelegen. Zou de vroegere aanwezigheid eener Duitsche Opera in Rotterdam en de verzotheid der Rotterdammers op opera-muziek met deze veelvuldigheid niet eenig verband houden ? Het voorspel van THe Meistersinger von Nürnberg van Richard Wagner wordt in de rij der onderzochte uitvoeringen met het hoogste aantal vermeld. Van de 151 uitvoeringen hadden er 64 te Amsterdam plaats (58 Concertgebouw, 6 Maatschappij Caecilia), 17 te Rotterdam, 14 te 's Gravenhage, 11 te Arnhem, 8 te Haarlem, 7 te Nijmegen; Rome en Frankfort a/d. M. hadden ieder 6 uitvoeringen, London 3, Utrecht, Napels, Brussel en Leiden ieder 2, Luik, Antwerpen, Moskou, Parijs, Scheveningen en Maastricht ieder i uitvoering. (Zie Bijlage G.)(i) Er is hierbij niet rekening gehouden met het feit, dat in Italië, te Rome en te Napels, menige Hitvoering dermate de geestdrift opwekte, dat Mengelberg aan een bisseeren niet kon ontkomen. Onder de merkwaardige uitvoeringen reken ik de hierboven reeds vermelde te London — bij het monsterconcert —, Parijs door het Concertgebouw-orkest in het Théatre des Champs-Elysées, in het Concertgebouw bij het gala-concert tijdens de huwelijksfeesten van Hare Majesteit de Koningin en den Prins der Nederlanden, bij het feest-concert, door de gemeente Amsterdam aan het Belgische Koningspaar aangeboden, enz. Over de verhouding van Mengelberg tot het oeuvre van Hector Berlioz schreef ik hierboven reeds uitvoerig. Uit de lijst (zie bijlage H) (') valt te releveeren het aantal uitvoeringen der Symphonie Fantastique, dat tot 42 steeg. Hiervan hadden 21 te Amsterdam plaats (19 Concertgebouw, 2 Maatschappij Caecilia), 6 te 's Gravenhage, 3 onderscheidenlijk te Rotterdam, te Arnhem, te Haarlemen te Frankfort a/d. M., terwijl Rome, Leiden en Nijmegen ieder i uitvoering hadden. (1) Opgenomen in de Verzameling. De ouverture „Le Carneval Romain" was een geregeld terugkeerend repertoirestuk, evenals de orkestfragmenten uit „La Damnation de Faust" en uit „Roméb et Juliette." De laatste symphonie met haar ingewikkeld, veeleischend apparaat vormde de schitterende herdenking door de Amsterdamsche Toonkunstafdeeling, zoowel van den honderdsten geboortedag (in 1904) als van den vijftigsten sterfdag (in het voorjaar van 1919) van den toondichter. Bij de uitvoeringen der harold-symphonie vervulde tweemaal, op 22 en 23 Februari 1905, Henri Marteau de altpartij. Het register der uitvoeringen van de groote werken van Gustav Mahler behoeft weinig toelichting (zie Bijlage I). Iedere uitvoering was een muziekfeest op zichzelf. Ten einde zoo volledig mogelijk te zijn, schreef ik ook de eerste uitvoeringen onder leiding van Gustav Mahler op, uitvoeringen, in welker voorbereiding Willem Mengelberg een werkzaam aandeel heeft gehad. De eerste symphonie bereikte 28,de tweede i8,de derde 21, de vierde 41, de vijfde 10, de zesde 3, de zevende 12, de achtste 10, de negende 8 en Das Lied von der Erde 20 uitvoeringen. Wie met de technische bezwaren van al deze werken op de hoogte is, kan zich voorstellen, wat deze 171 uitvoeringen aan voorbereiding en spankracht hebben geëischt. De 110 uitvoeringen der Symphonie Pathétique van Tschaikowsky wekken tal van schoone herinneringen. Amsterdam heeft er 51 van gehad (47 in het Concertgebouw, 4 in de Maatschappij Caecilia), 's Gravenhage 13, Arnhem 9, Rotterdam en Haarlem ieder 8, Frankfort a/d. M. 6, Nijmegen 4, Utrecht, Groningen, Leiden, Leeuwarden, Brussel, Parijs, Rome, Bologna, St. Petersburg, Moskou en Londen ieder 1 uitvoering. (Zie Bijlage K.) (') Opmerkelijk is het record-cijfer in het eerste seizoen (1896—7); niet minder dan 15 uitvoeringen, onder welke 7 in het Concertgebouw en 2 — een zeldzaamheid bij het beperkt aantal concerten — in de Sociëteit De Harmonie te Rotterdam. Ook de uitvoering in de Maatschappij Caecilia op het concert, waarmede Mengelberg zijn werkzaamheden als orkestdirecteur dezer Maatschappij aanving, viel in dat seizoen. Hierboven vermeldde ik reeds het aandeel dat de Symphonie Pathétique, evenals Ein Heldenleben van Richard Straüss in Mengelberg's roem in het buitenland heeft gehad. Iets minder talrijk, doch eveneens bijna een record is het aantal uitvoeringen van (0 Opgenomen in de Verzameling. Tod und Verklarung van Richard Straüss in het eerste seizoen (1897—1898). Van de 108 uitvoeringen hebben 48 te Amsterdam (44 in het Concertgebouw, 4 in de Maatschappij Caecilia) plaats gehad; Rotterdam staat met 10 in de rij vermeld, Arnhem, Nijmegen, 's Gravenhage ieder met 8, Haarlem met 7, Frankfort a/d. M. met 5, Utrecht, Leeuwarden, Groningen, Leiden, Maastricht, Venlo, Scheveningen, Hengelo, Brussel, Luik, Rome, Napels, Liverpool en London ieder met 1 uitvoering (zie bijlage L.) (*) De eerste uitvoeringen van Tod und Verklarung hadden te Amsterdam in het begin van October 1897 plaats. Mengelberg was ernstig ziek geworden en te zijner vervanging werden twee concerten onderscheidenlijk door Arthur Nikisch en door Richard Straüss geleid.RiCHARD Straüss was als toondichter' in ons land een betrekkelijk onbekende figuur. Slechts Don yuan en TUI EulenspiegeTs Lustige Streiche hadden op enkele programma's geprijkt. Straüss introduceerde hier met fabelachtig succes Tod und VerklSrung; een herhaling moest op het op Zondag daarna gegeven extra-concert volgen. Toen Mengelberg hersteld was drong men algemeen op Tod und Verklarung in het eerste door hem weer gedirigeerde concert, op 28 October 1897, aan. De lijst van uitvoeringen in dat seizoen vermeldt niet minder dan 13. Steeds was het een belangrijk succes, ook in Engeland en in Italië. Ein Heldenleben, Tondichtung für grosses Orchester, door Richard Straüss aan Willem Mengelberg en het Concertgebouw-orkest te Amsterdam opgedragen, neemt — ik schreef het reeds hierboven — in Mengelberg's leven een zeer bijzondere plaats in. Niet door de veelheid der uitvoeringen, welke in den beginne zelfs te wenschen heeft overgelaten, maar veeleer door de propaganda voor dit werk over de gansche wereld. De lijst (zie Bijlage M.) vermeldt 68 uitvoeringen. Van deze zijn 28 te Amsterdam (23 in het Concertgebouw, 4 in de Maatschappij Caecilia en 1 uitvoering in den Stadsschouwburg in de Gala-voorstelling, welke door het Gemeentebestuur van Amsterdam aan het Deensche Koningspaar werd aangeboden en voor welke Mengelberg speciaal uit Italië naar Amsterdam terugkeerde), 10 te 's Gravenhage, 4 te Frankfort a/d. M., 3 te London, te Arnhem en te Rotterdam; Haarlem, Utrecht, Rome en New York prijken ieder met 2 uitvoeringen; Nijmegen, Antwerpen, Brussel, Parijs, Weenen, Leipzig, Berlijn, St. Petersburg en Moskou volgen ieder met 1 uitvoering. (1) Opgenomen in de Verzameling. Na hetgeen ik hierboven reedsover Ein Heldenleben vermeldde, lijkt het mij overbodig verder in details te treden. De inwijding in het oeuvre van Claude Debussy (Zie Bijlage N.) dagteekent van 1904. Op 14 December van dat jaar verscheen voor het eerst het Prélude a 1'après midi d'un faune op het programma. De belangstelling was groot, maar het succes liet te wenschen over. Het heeft lang geduurd, aleer van eenige populariteit van Debussy sprake mocht wezen. Ik herinner mij zelfs zeer goed, dat de uitvoering van Ibéria van 21 November 1912 aanleiding heeft gegeven tot een zeer scherp ingezonden stuk in de dagbladen; de schrijver laakte het in het bijzonder,dat men het gewaagd had den indruk van het vioolspel van Louis Zimmermann in het concert van Mendelssohn te bederven met een „dergelijk" nummer. In verband met de propaganda voor Debussy moge evenwel niet onvermeld blijven het aandeel, dat ook Mengelberg's assistenten daarin hebben gehad: de eerste uitvoeringen van La Mer en van Ibéria zijn door Cornelis Dopper, die van Fêtes en Sirènes uit de Nocturnes door Evert Cornelis geleid. Eén zeer treffend oogenblik uit de geschiedenis van Claude Debussy worde gereleveerd: diens komst, op herhaaldelijken aandrang van Willem Mengelberg, naar Amsterdam, waar Claude Debussy op 1 Maart 1914 onder geweldige geestdrift de leiding van het abonnementsconcert met Gustave Doret heeft gedeeld en zich tevens aan het klavier zette tot het vertolken van eenige zijner composities. In de bijlagen O., P. en Q. ten slotte vindt men eenige graphische voorstellingen van het aantal uitvoeringen onder Willem Mengelberg's leiding van enkele der hierboven vermelde werken. Men beschouwe deze bescheiden poging mijnerzijds als een nieuwe bijdrage tot de juistheid van Mendelssohn's stelling, dat de grootste veelzijdigheid van programma's niet tot artistieke botsingen aanleiding behoeft te geven. Laat mij dit opstel niet besluiten zonder herinnerd te hebben aan één omstandigheid, die op Willem Mengelberg bij al zijn werkkracht en werklust den meest voortreffelijken invloed heeft uitgeoefend: „Mens sana in corpore sano". Amsterdam, Juli/November 1919. S. BOTTENHEIM BIJLAGE A. Lijst van uitvoeringen van AtéMatthaeus Passion van J. S. Bach onder leiding van Willem Mengelberg, van 1895 — 1919, 8 April 1899. Amsterdam. Concert- 25 Maart 1910. Frankfort a/d. M. gebouw. Caec-Ver. Saalbau. 8 „ 1900. Amsterdam. Ronde 8 April 1911. Amsterdam. ConcertLuthersche Kerk. gebouw. 31 Maart 1901. Amsterdam. Concert- 9 » «f". Amsterdam. Concertgebouw, gebouw. 14 n 1911. Frankfort a/d. M. a3 n 190a. Amsterdam. Concert- Caec Ver Toon ge ouw. kunst. Festhalle. 5 April 190-3. Amsterdam. Concert- . . , 0 r v °^ 30 Maart 191a. Amsterdam. Concertgebouw. . 0 gebouw. 37 Maart 1904. Amsterdam. Concert- 31 „ 1913. Amsterdam. Concertgebouw, gebouw. 16 April 1905. Amsterdam. Concert- 5 April 1913. Frankfort a/d. M. gebouw. Caec.-Ver. Toonkunst. Festhalle. 8 „ 1906. Amsterdam. Concert- „ . ik Maart iqi'a. Amsterdam. Concertgebouw. J y J gebouw. 34 Maart 1907. Amsterdam. Concert- l6 n IQI3 Amsterdam. Concertgebouw, gebouw. 13 April 1908. Amsterdam. Concert- 31 „ 1913. Frankfort a/d. M. gebouw. Caec.-Ver. Saalbau. *3 » 1908. Brussel. Alhambra. 4 Mei 1913. Parijs. Théatre des 14 „ 1908. Parijs. Trocadéro. Champs Elysées. 4 » I9I9- Amsterdam. Concert- 4 April 1914. Amsterdam. Concertgebouw, gebouw. 9 » I9I9- Frankfort a/d. M. 5 „ 1914. Amsterdam. Concert- Caec.-Ver. Saalbau. gebouw. 19 Maart 1910. Amsterdam. Concert- *° » Frankfort a/d. M. gebouw. Caec.-Ver. Saalbau. so „ 1910. Amsterdam. Concert- 37 Maart 1915. Amsterdam. Concertgebouw, gebouw. BIJLAGE A. Lijst van uitvoeringen van deéMatt/iaeusPassion van J. S. Bach onder leiding van Willem Mengelberg, van 1895—1919. 8 April 1899. Amsterdam. Concert- 25 Maart 1910. Frankfort a/d. M. gebouw. Caec.-Ver. Saalbau. 8 „ 1900. Amsterdam. Ronde 8 April 1911. Amsterdam. ConcertLuthersche Kerk. gebouw. 31 Maart 1901. Amsterdam. Concert- 9 » 1911. Anuterdam. Concertgebouw, gebouw. ' 14 „ 1911. Frankfort a/d. M. 23 „ 1902. Amsterdam. Concert- o t> 0 " v Caec.-Ver. Toon- ' ë^bouw. kunst. Festhalle. 5 April 1903. Amsterdam. Concert- » * « , . J r J 0 30 Maart 1912. Amsterdam. Concertgebouw. , ° gebouw. 27 Maart 1904. Amsterdam. Concert- 31 „ 1912. Amsterdam. Concertgebouw, gebouw. 16 April 1905. Amsterdam. Concert- 5 April 1912. Frankfort a/di M. gebouw. Caec.-Ver. Toonkunst. Festhalle. 8 „ 1906. Amsterdam. Concert- , ^ , 1? Maart igi-j. Amsterdam. Concertgebouw. gebouw. 24 Maart 1907. Amsterdam. Concert- l6 n IQr3. Amsterdam. Concert¬ gebouw, gebouw. 12 April 1908. Amsterdam. Concert- 21 „ 1913. Frankfort a/d. M. gebouw. Caec.-Ver. Saalbau. 13 „ 1908. Brussel. Alhambra. 4 Mei 1913. Parijs., Thé&tre des 14 „ 1908. Parijs. Trocadéro. . Champs Elysées. 4 „ 1919. Amsterdam. Concert- 4 April 1914. Amsterdam. Concertgebouw, gebouw. 9 » 1919. Frankfort a/d. M. 5 „ 1914. Amsterdam. Concert- Caec.-Ver. Saalbau. gebouw. 19 Maart 1910. Amsterdam. Concert- 10 » 1914. Frankfort a/d. M. gebouw. Caec.-Ver. Saalbau. 20 „ 1910. Amsterdam. Concert- ' 27 Maart 1915. Amsterdam. Concert¬ gebouw, gebouw. MnjB MUMJ1.JN 1 -UrNAMEN 28 Maart 1915. Amsterdam. Concert- 6 April 1917. Frankfort a/d. M. gebouw. Caec.-Ver. Saalbau. -2 April 1915. Frankfort a/d. M. ^ Maart Amsterdam> Concert- Caec-Ver. Saalbau. gebouw. x5 » 1916. Amsterdam. Concert- 24 „ 1918. Amsterdam. Concertgebouw, gebouw. 16 April 1916. Amsterdam. Concert- 29 „ 1918. Frankfort a/d. M. gebouw. ^**)'ï Caec-Ver. Saalbau. 21 n 1016. Frankfort a/d. M. «. _:i a_ .. j r*> " y ' 12 April 1919. Amsterdam. Concert- Caec.-Ver. Saalbau. 1 gebouw. 31 Maart 1917. Amsterdam. Concert- 13 „ 1919- Amsterdam. Concertgebouw, gebouw. 1 April 1917. Amsterdam. Concert- 18 „ 1919. Frankfort a/d. M. gebouw. Caec-Ver. Saalbau. BIJLAGE D. Lijst van uitvoeringen van de Negende Symphonie (d. kl. t. op. 125) van L. van Beethoven onder leiding van Willem Mengelberg, van 1895—1919. 9 Mei 1897. Concertgebouw. Ve avond Beethoven-cyclus. Ter benefice van het orkest. 7 Mei 1898. Concertgebouw. Ter benefice van het orkest. 5 Januari 1901. Concertgebouw. Feestconcert 60jarig bestaan der Maatschappij Caecilia. 9 Mei 1903. Concertgebouw. Ten bate van het Ondersteuningsfonds v/h orkest. 30 April 1904. Concertgebouw. Ten bate van het Ondersteuningsfonds v/h orkest. 21 Mei 1905. Concertgebouw. Feestconcert(III) Stichting van het Pensioenfonds. 26 Mei 1906. Concertgebouw. 28 Januari 1911. Concertgebouw. Eerste Pensioen- Zesde Pensioenfonds-concert. fonds-Concert. 31 Maart 1911. Frankfort a/d. M. 24 April 1908. Frankfort a/d M. Frankfurter Mu- Frankfurter Mu- seums-Gesell- seums Gesell- schaft. schaft. 19 December 1911. Haarlem. Feest- 26 April 1908. Frankfort a/d M. concert 40.jarig Frankfurter Mu- bestaan Haarlem- seums Gesell- sehe Bach-Veree- schaft- niging. 2 October 1908. Frankfort a/d M. Frankfurter Mu- 27 Januari 1912. Concertgebouw, seums Gesell- Zevende pen- schaft. sioenfonds-Con- Feestconcert eert. 100-jarigbestaan. 28 September 1912. Concertgebouw. 4 October 1908. Frankfort a/d M. Achtste Pensioen- Frankfurter Mu- fonds-Concert. seums-Gesell- 12 October 1912. 's-Gravenhage. schaft. Mengelberg- Concert. 18 April 1909. Concertgebouw. Vierde Pensioen- 11 Apnl 1913. Frankfort a/d. M. fonds-concert. Frankfurter Mu- 30 April 1909. Rome. Augus- seums-Gesell- teum. Corea. schaft. 2 Mei 1909. Rome. Augus- 26 April 1913. Concertgebouw. teum. Corea. IIe Feestconcert 25-jarig bestaan 30 Januari 1910. Concertgebouw. Concertgebouw. Vijfde Pensioen- 2 Mei 1913- ParijsThéatredes fonds-concert. Champs Elysées 21 December 1910. St. Petersburg. Concertgebouw- I Ve Kusewitsky- orkest en Toon- Concert. kunst-Koor. i6Juni 1913. Berlijn IVe avond 17 Mei 1903. Concertgebouw. BEETHOVEN-feeSt. 26 April 1914. Rome. 6 Januari 1904.'s-Gravenhage. 28 April yi9i4. Rome. 7 Januari ï9°4- Concertgebouw. 11 Mei 1916. Concertgebouw. 25 Mei 1905. Concertgebouw. Elfde Pensioenfonds-concert. 10 1906. Concertgebouw. 24 Mei 1917. Concertgebouw. December 1906. Concertgebouw. Twaalfde Pen- 2Januari 1907. Concertgebouw. swenfonds-con- 3 Januari 1997. cert- 10 Maart 1907. „ 10 Mei 1919. Concertgebouw. 11 Maart 1907. Arnhem. Veertiende Pen- 12 Maart 1907. Haarlem. sioenfonds-con- cert. 9 April 1908. Concertgebouw. Bovendien : Ie, He en Ille deel. 27 September 1908. Concertgebouw. 14 October 1908. Rotterdam. 3 Maart 1901. Concertgebouw» 13 April I903. Concertgebouw. 251™™" ^ ,Nijmegen- 16 April 1002. Rotterdam. ^Januan 1910. s-Gravenhage. iMri 190a. Concertgebouw. 1 Februari 1911. Rotterdam. BIJLAGE I. Lijst van uitvoeringen van de werken van Gustav Mahler onder leiding van Willem Mengelberg, van 1903—1919. Eerste Symphonie. 24 Januari 1907. Concertgebouw. 35 October 1903. Concertgebouw.') 5 Februari 1911. Concertgebouw. 31 Januari 1904. Concertgebouw. *7 Ma"t I9"- Frankfort a/d. M. 3 Februari 1904.'s Gravenhage. 86 I 19"-Concertgebouw. 10 „ 1904. Concertgebouw. 3 April 1913. Concertgebouw. 11 » T94. „ 13 „ 1913. *) Onder leiding van Gustav Mahler, voorbereiding door Willem Mincelbirc. 18 a April 1914. Concertgebouw. 7 October 1915. Concertgebouw. 24 September 1914. Concertgebouw. , z-v . > /-1 1 4 Maart 1016. s Gravenhage. 3 October 1914. SVrravenhage. " 0 5 „ 1916. Concertgebouw. 17 Januari 1915. Concertgebouw. (Volksconcert). ii April 1915. „ 7 April 1916. Frankfort a/d. M. 16 September 1915. Concertgebouw. 19 Mei 1916. „ „ _ 16 October Z915. 's Gravenhage. , ri 1 9 Maart 1918. Toonkunst Am- 26 „ 1915- Haarlem. 7 n sterdam. «7 n 1915. Nijmegen. 10 „ 1918. 1 oonkunst Am28 September 1917. Frankfort a/d. M. sterdam. 8 November 1917. Concertgebouw. 37 April 1918. Concertgebouw. 8 December 1917. 's Gravenhage. Dertiende Pensi- 9 „ 1917. Concertgebouw. oenfonds-concert. t o a u 34 Mei 1918. Frankfort a/d. M. ai Januari 1918. Arnhem. T 7 ' 33 „ 1918. Haarlem. 25 » 1918. Mannheim. 33 „ 1918. Rotterdam. 17 October 1918. Concertgebouw. o tt* u.. 19 » 1918. sGravenhage. 35 „ 1918. Utrecht. y " v 5 20 „ 1918. Concertgebouw. Bovendien: Bovendien: 2e deel. 6 April 1915. Haarlem. 9 „ 1915. Utrecht. 10 September 1913. Concertgebouw. 11 October 1913.'sGravenhage. . Tweede Symphonie. 12 „ 1913- Concertgebouw. _ „ t . ..34 November ioz?. Rotterdam. 26 October 1904. Concertgebouw. ) T_ J ». 2 December iqiq. Nijmegen. 37 „ 1904. „ *) * * 1 6 • „ . . 25 Januari 1915. Rotterdam. 25 April 1915. Concertgebouw. ' . r> • 11 October 191 s- Rotterdam. 1 lende rensioen- fonds concert. 27 Maart 1916. Arnhem. 18 Mei I9I5< Concertgebouw. Ten bate van het Derde Symphonie. Algemeen Steun- 33 October 1903. Concertgebouw.*) comité. 33 „ 1903. „ *) •) Onder leiding van Gustav Mahler, voorbereiding door Willem Mengelberg. 21 September 1913. Concertgebouw. (Negende Pensioenfonds-concert.) 15 October 1914. Concertgebouw. 28 Januari 1915. „ 10 Februari 1915. Rotterdam, ie, 2e, 3e, 4e, en 6e deel. 11 Februari 1915. Concertgebouw. 13 Februari 1915. 's-Gravenhage. 29 November 1915. Arnhem, ie, 2e, 3e en 6e deel. 3° » 1915. Nijmegen, ie, 2e, 3e en 6e deel. 2 December 1915. Concertgebouw. 4 » Ï9I5- 's-Gravenhage. 5 » 1915. Concertgebouw. 15 December 1916. Frankfort a/d. M. 27 Februari 1919. Concertgebouw. 1 Maart 1919. 's-Gravenhage. 2 » I9^9- Concertgebouw. l7 » I9I9- Arnhem, ie, 2e, 3e, 4e en 6e deel. 4 April 1919. Frankfort a/d. M. 4 Mei 1919. Concertgebouw. (Volksconcert) 5 Mei 1919. Rotterdam. (Groote Schouwburg.) Vierde Symphonie. 23 October 1904. Concertgebouw.*) f (tweemaal) 15 Februari 1905. 's-Gravenhage. IO" » *9°5' Concertgebouw. 7 September 1911. Concertgebouw. 15 December 1911. Frankfort a/d. M. 3° » 1911. 's-Gravenhage. 8 Januari 1912. Arnhem. 9 » 1912. Haarlem. 10 » 1912. Rotterdam. M » 1912. Concertgebouw. 10 Maart 1912. Concertgebouw. 23 » 1912. 's-Gravenhage. 4 April 1912. Frankfort a/d. M. (2e dag Geistliches Musikfest.) 12 Maart 1913. Nijmegen, ie, ae en 3e deel. *3 » I9I3- Maatschappij Caecilia. 22 Januari 1914. 's-Gravenhage. a5 » 1914- Concertgebouw. 14 April 1914. Rome. 22 Februari 1915. Arnhem. 33 » 1915- Haarlem. a4 » 1915- Nijmegen. 25 » 1915. Concertgebouw. 1915. 's-Gravenhage. 28 » 1915. Concertgebouw. 27 Januari 1916. Concertgebouw. a9 » 1916. 's-Gravenhage. 3° » 1916. Concertgebouw. *) Ond«r leiding ra» Gustav Mahler, voorbereiding door Willem Mengelberg. 18* 1 Februari 1916. Haarlem. 5 Maart 1914. Concertgebouw. 6 „ 1916. Concertgebouw. 14 „ 1914. Nijmegen. (Volksconcert). 15 Maart 1916. Rotterdam. 2» Maart 1916. Haarlem. » s> u Zesde Symphonie. 3 » I9I7- s-(jravenhage. J r 4 » 1917. Concertgebouw. 14 September 1916. Concertgebouw. 4 „ 1917. Concertgebouw. 28 October 1916.'s-Gravenhage. (Volksconcert.) 29 „ 1916. Concertgebouw. 1 Januari 1918. Weenen. Zevende Symphonie. 10 April 1918. Rotterdam. 0„„ , , „ , „ ,, . .. 2 October 1909. s-Gravenhage.*) 11 „ 1918. Maatschappij k r> J u L r ... 3 » 1909. Concertgebouw.*) Caecilia. ^ 13 April 1918.'s-Gravenhage. 7 J I9°9" " ' 17 » 1918. Nijmegen. 27 Februari 1910. „ 2 Mei 1918. Concertgebouw. 4 Maart 1910. Frankfort a/d. M. _ , 7 » 1910. Arnhem. 4 „ 1919- Concertgebouw. 0 , 0 10 „ 1910. Concertgebouw. Vijfde Symphonie. a Aprü TQl6 8 Maart 1906. Concertgebouw. 12 „ 1906. Rotterdam. (Volksconcert.) 14 » 1906.'s-Gravenhage. 27 Maart 1919. Concertgebouw. 19 n 1906. Arnhem. aQ S 1919. Nijmegen. 20 „ 1906. Haarlem. 3Q ^ 1919. Concertgebouw. 21 „ 1906. Concertgebouw. 22 „ 1906. Concertgebouw. Bovendien: 4e deel. 13 Februari 1914. Frankfort a/d. M. 8 Maart *9io. Haarlem. 17 n 1916. Concertgebouw. 3° Maart 1916. Concertgebouw. 20 „ 1916. Concertgebouw. 1 ApnI 1916.'s-Gravenhage (en 2e deel.) Bovendien: 4e deel. 24 September 1916. Concertgebouw. 1 April 1906. Concertgebouw. 2 October 1917. Venlo. *) Onder leiding van Gustav Mahler, voorbereiding door Willem Mehcelberc. Achtste Symphonie. 2I Januari 1919. Haarlem, ie en 4e 19 Februari 1912. Frankfort a/d. M. deel. Caecilien-Verein. 25 » I9I9> 's-Gravenhage. 9 Maart 1912. Amsterdam Toon- 26 » J9i9- Concertgebouw. kunst. Das Lied von der Erde. 10 „ 1912. Amsterdam Toon- 28 Februari 1913. Frankfort a/d. M. kunst. 3 April 1912. Frankfort a/d. M. 24APril 1913-Concertgebouw ie dag Geistliches 2e> +e en 6e Zang Musikfest. Eerste feestconcert 18 Mei 1912. Berlijn. 25"jarig jubileum. 27 April 1913. Concertgebouw. » October 1913. Concertgebouw. Derdefeestconcert 4 " 1913-'s-Gravenhage. 25-jarig jubileüm. 5 » I9I3' Concertgebouw. 9 December 1916. Amsterdam Toon- 18 Decembcr *9H- Frankfort a/d. M. kunst. 11 Januari 1915. Arnhem. 10 December 1916. Amsterdam Toon- 12 „ 1915. Haarlem. kunst. 14 ,, 1915- Concertgebouw. 11 Mei 1918. Concertgebouw. 16 " z9lS- 's-Gravenhage. Bijzondere uit- *7 " *9i5-Concertgebouw, voering. 5 October 1916. Concertgebouw. 12 » 1918. Concertgebouw. 7 » 1916. 's-Gravenhage. (Volksuitvoering). 8 October 1916. Concertgebouw. Negende Symphonie. 4 October 1917. Concertgebouw. 2 Mei 1918. Concertgebouw. " " 1917-Utrecht. ie, 2e en 4e deel. 23 » *9*7- Haarlem. 3 October 1918. Concertgebouw. 84 *, 1917-'s-Gravenhage. 5 „ 1918. Utrecht. 25 » I9Ï7- Concertgebouw. 16 „ 1918. Rotterdam. 3° December 1917. Weenen. 20 Januari 1919. Concertgebouw. Das ^age"4' Li'd. (Middenstands- 10 Maart 1906. Amsterdam concert). Toonkunst.*) •) Onder leiding van Gustav Mahler, voorbtwiding door Willem Mengelberg. 11 Maart 1906. Amsterdam 1 April 1906. Concertgebouw. Toonkunst.*) 7 September 1911. Concertgebouw. 13 » 1915. Amsterdam l0 n 1911. Concertgebouw. Toonkunst. Tg December 1911. 'sGravenhage. 14 „ 1915. Amsterdam 2I n i9ii. Concertgebouw. Toonkunst. 2a Maart 191a. Frankfort a/d. M. Lieder eines fahrenden Gesellen. 16 April 1913. 's Gravenhage. 27 Maart 1916. Arnhem. ,r> r j ! 7 (rensioenfonds- 28 ,, 1916. Haarlem, • . * concert.) 30 n 1916. Concertgebouw. vr u > r> u . .. _ 22 November 1913. sGravenhage. 1 April ^, 1916. s-Gravenhage. . , * 6 23 » 1913. Concertgebouw. Kindertotenlieder -r» u /-> * l 20 L»ecember 1914. Concertgebouw. 8 Maart 1906. Concertgebouw.*) 22 „ 1914.'s Gravenhage. BIJLAGE M., Lijst van uitvoeringen van Ein Heldenleben van Richard Straüss onder leiding van Willem Mengelberg, van 1899—1919. 26 October 1899. Concertgebouw. 5 Juni 1903. London (Strauss29 „ 1899. „ feest). 15 Maart 1900. Maatschappij 19 October 1905. Maatschappij Caecilia. Caecilia. 21 „ 1900. 's-Gravenhage. 10 November 1905. New-York. 25 „ 1900. Concertgebouw. 11 „ 1905. » »» . .. 7 December iqos. Concertgebouw. 20 Maart 1902. Maatschappij " ~ J Caecilia. 8 Januari 1906. Arnhem. 10 April 1902. Concertgebouw. 31 „ 1906. 's-Gravenhage. 19 October 1902. Concertgebouw, . 1 Februari 1906. Concertgebouw. 21 Mei 1903. » 15 Februari 1907. Frankfort a/d. M. *) Onder leiding van Gustav Mahler, voorbereiding Willem Mengelberg. a Maart 1907.'s-Gravenhage. 22 Maart 1914. Concertgebouw, ai „ 1907. Maatschappij 28 „ 1914.'s-Gravenhage. Caecilia. 2 April i914. Concertgebouw. 7 April 1907. Brussel. 22 Mei 1914. Gala-uitvoering 8 „ 1907. Antwerpen. (stadsschouwburg), 11 „ 1907. Concertgebouw. bezoek Deensch 3 November 1907. Parijs. Koningspaar. (Colonne-orkest). „ Ti/i : o , 8 APri' 1Qi5- Concertgebouw. 2 Mei 1908. Concertgebouw. n tt 1. u ~ ., . 9» 1915- Utrecht. 6 November 1908. Frankfort a d. M. tA r? , <■ , „. o n ' 16 » 1915- Frankfort a d. M. 13 » 1908. Concertgebouw. „ , „ , „ &, 2° » 1915. Haarlem. 14 » 1908. s-Gravenhage. „„ „ 6 22 » 1915. Concertgebouw. 11 December 1909. St. Petersburg. _. 18 „ 1909. Moskou. 18 December 1916. Arnhem. 20 » 1916. Rotterdam. 21 April ioto. Rome. ai December 1916. Concertgebouw. 24 „ 1910. „ 23 „ 1916.'s-Gravenhage. 22 september 1910. Concertgebouw. _t ,0 . 26 Januari 1917. Frankfort a/d. M. 25 Januari 1912. Concertgebouw. ' Wm* 28 „ 1912. „ 1 Januari 1918. Weenen. 5 Februari 1912. Arnhem. 16 „ 1918. Nijmegen. 6 „ 1912. Haarlem. 17 » 1918. Concertgebouw. 7 r> 1912.'s-Gravenhage. 19 » 1918.'s-Gravenhage. 26 „ 1912. London. 27 „ 1918. Concertgebouw. 6 Maart 1912. 's-Gravenhage. 28 „ 1918. Utrecht. 14 » 1912. Leipzig. '-mm gt ' t> Z. j 6 Maart 1919. Concertgebouw. 27 „ 1912. Rotterdam. 6 23 September 1912. Berlijn. r9i9^ » 24 n !9i9. s-Gravenhage. 19 Februari 1914. London. 26 „ 1919. Rotterdam. BIJLAGE N. Lijst van uitvoeringen van werken van Claude Debussy onder leiding van Willem Mengelberg, van 1904— 1919. Prelude a Taprci-midi cfun faune. i9 Januari 1918. 's Gravenhage. 11 December 1904. Concertgebouw. a3 » 1918. Rotterdam. 14 „ 1904. „ 25 Februari 1918. Utrecht. 15 „ 1904. „ 14 April 1918. Concertgebouw. 12 Januari 1908. Concertgebouw. La Mer. 14 „ 1908. „ o o 6 Januari 1911. Frankfort a/d. M. 38 » 1908. „ /-1 26 „ 1911. Concertgebouw. 23 November 1014. Arnhem. ~n rmr ** -»y » 1911. 9 Februari 1918.'s Gravenhage. 1 Februari 1911. Rotterdam. 10 „ 1918. Concertgebouw. 2 „ 1911. Concertgebouw. 13 April 1918.'s Gravenhage. 18 „ 1911. 's Gravenhage. 14 „ 1918. Concertgebouw. 28 December 1911. Concertgebouw. 16 December 1918. Utrecht. 4 Maart 1912. Arnhem. Trots Nocturnes. 5 „ 1912. Haarlem. Nuages. Fêtes, Sirenes. »«■ . , ö ' 29 Maart 1917. Concertgebouw. 6 October 1918. Concertgebouw. „ . * 6 Ibérta. Bovendien: 10 November 1912. Concertgebouw. Nuag"- 15 „ 1912. Frankfort a/d. M. 18 October 1908. Concertgebouw. 21 „ 1912. Concertgebouw. , , r, , 22 Februari 1913. 's Gravenhage. 7 October 1917. Concertgebouw. r> . Di 23 „ IQI-?. Concertgebouw, ecember 1917. „ *.r 3 Maart 1913. Arnhem. 19 Januari 1918.'s Gravenhage. IO n 1913. Rotterdam. 23 „ 1918. Rotterdam. 25 Februari 1918. Utrecht. 26 September 1915. Concertgebouw. 14 April 1918. Concertgebouw. 9 October 1915.'s Gravenhage. 10 „ J-9Ï-5- Concertgebouw. rites. r>. m , , 21 Januari 1917. Concertgebouw. 7 October 1917. Concertgebouw. 20 December 1917. .„ 14 April 1918. Concertgebouw. 23 December 1918. Nijmegen. 2 Januari 1919. Concertgebouw.. 20 Maart 1919. » 24 „ 1919- 's Gravenhage. 26 „ 1919. Rotterdam. 2 deelen uit Le CMartyr de St. Sebastien. 28 November 1913. Frankfort a/d. M. 29 „ 1913.'s Gravenhage. 30 „ 1913. Concertgebouw. Petite Suite. 4 Februari 1917. Concertgebouw. Printemps. 6 October 1918. Concertgebouw. Jeux. 3 Februari 1918. Concertgebouw. 4 „ 1918. Arnhem. 9 n 1918. 's Gravenhage. 10 „ 1918. Concertgebouw. 20 „ 1918. Rotterdam. La damoiselle élue. 6 October 1918. Concertgebouw. BIJLAGE O èymphcniz 9ft 3 (Jïróica.) £. van Qzaihouax... — txyrtvjMjOYÜe. SV3. 5. £. vaa beethoven. i i l l l i i i i i § i ï t ï ï ï ï ê i i I I I BIJLAGE P doorspel „ 2>ie Stteistersinger vot\%lrrtbcxg." <3l Wcujntr, i-i-i Ouverture Sconorc 5V"? UI. £.van^eetHov«n.. -— Ouverture .<3cwnhauser" ^l.'Waqner. IS 15 14 13 12 11 10 9 • 1 e s 4 9 2 I BIJLAGE Q «Mi êumpnonie ^atfuiique. i-i-i vod und ^erkLaruna. ... Sin ^Cddmlcberi. diehard ëirausi. 5Uchard êtrcuuss. 18 15 (4 13 13 11 10 0 • 7 0 S 4 9 2 H § H § H H n 2 : s i i i i as co H. M. de Koningin. 1 H. M. de Koningin-Moeder. 1 Z.K.H. de Prins der Nederlanden, Hertog van Mecklenburg. 2 Abell, A. M. 222 Adler, Prof. Guido 224 Albert, Eugen d'. 229^ Andriessen, Willem 233 Anrooy, Dr. Peter van 76 Atri, Nicola d' 59 Averkamp, Ant. * Bainton, E. L. * Bauer, Harold 221 Bauer, Marius 5 Baussnern, Waldemar von * Becker, Prof. H. * Berlage, Dr. H. P. 33 Beukers, J. G. 201 Beukers-van Ogtrop, Mevr. J. 92 Blok, Prof. Dr. P.J. 138 Bobeldijk, F. 159 Bodanzky, Artur 232 Bohemers, De. (Het Boheemsche Strijkkwartet). 229 Boissevain, Charles E. H. 176 Bonger, Betsy 99 Boon,Jan 185 Booy, H. de * Bottenheim, S. 269 Bredius, Dr. A. 134 Breslauer, Prof. Alfred2oo,20i Brucken Fock, G. H. G. v.* Busch, Prof. Adolf 67 Cachet, C. A. Lion * Caecilien-Verein, (Frankfurt a/M.) 121 Capet, Lucien 231 Casella, Alfredo 57 Clausetti, Carlo * Gort van der Linden, Mr. P. W.A. 12 Couperus, Louis 214 Crommelin, G. B. * Cronheim, Dr. Paul. XII Culp, Julia 231 Cuypers, J. Th. J. 217 Cuypers, Dr. P. J. H. 93 Damrosch, Frank 232 Damrosch, Walter 124 Debussy, Mevr. Emma Claude 207 De bijdragen van hen wier namen met een* gemerkt zijn, komen uitsluitend voor in de Verzameling der origineelen. Dekker, Jan 236 Delprat, Dr. C. C. 156 Denys, Thom 96 Diepenbrock, Dr. A. J. M. 80 Dooseman-Vigeveno, Mevr. E.* Dopper, Cornelis 55 Drdla, Franz * Dudok van Heel, J. 240 Dukas, Paul 58 Duparc, Mr. M. I. 131 Durigo, Mevrouw Ilona 109^ Dusault, Mej. Joh. * Eeden, Dr. Fred. van * Elgar, Sir Edward 127 Epen, J. C. van * Essers, B. 49 Eyck, Mr. P. N. van * Fauconnier, Le* Fekkes, J. H. 145 Fentener v. Vlissingen, Mr. A. 238 Fiedler, Max * Flesch, Professor Carl 65 Fock, Mr. D. 9 Fock Jr., Dirk 233 Fockema Andreae, Mr. J. P. 17 Förstel, Gertrude 115 Frankfurter Museums-Gesell- schaft 121 Freyer, H. 87 Gabrilowitsch, Ossip 116 Gerdes, Ed. * Gilse, Jan van 816 Gorter, A. M. 177 Goudoever, H. D. van 89 Grainger, Percy 220 Gijsberti Hodenpijl v. Hoden- pijl, J. C. * Haan, Willem de 241 Haan-Manifarges, Mevr. A. P. de* Hartog, Dr. A. H. de 216 Hartz, Louis* Hausegger, Siegmund von * Haverman, H. J. * Heemskerk, Mej. E.Bysterus* Heemskerk, Mr. Th. 7 Heller, Mej. Marie 189 Henkes, G. * Henschel, Sir George * Hertog, H. J. den 244 Hess, Mej. Myra * Houten, Mr. D. van 239 Hutschenruyter, Wouter 236 Indy, Vincent d' 193 Israëls, Isaac * Ivogün, Mevrouw Maria * Jacobson, L. 240 Jessurun de Mesquita, L. * Joosten, D. H. 183 Kainer, Ludwig * Kalbeek, Prof. Max 224 Karnebeek, Jhr. Mr. Dr. H. A. van 6 Karpath, Ludwig 223 Kindier, Hans 77 Kleefeld, Dr. W. * Kleerekoper, A. B. 20 Kloos, Willem 216 Konijnenburg, W. A. v. 131 Korngold, Erich W.* Kouwenaar, D. 241 Kreisler, Fritz 231 Kreutzer, Leonid 71 Kröller-Müller, Mevr. H. * Kromhout, W. 63 Kronig, J. 128 Krüger, R. 234 Kühlmann, Dr. R. von * Kuiper, Prof. Dr. K. 138 Lamond, Frederic 56 Landowska, Mevrouw Wanda 220 Lansel, Peider 196 Lanz, Prof. Dr. Otto * Lebeau, Chris* Leeuw, Mr. Aart van der 205 Leeuwen, Mr. Dr. W. F. van i 1 Lehmann, Mevrouw Lilli* Leliman, J. H. W.* Lies, Otto* Loevensohn, Marix 105 Lohse, Prof. Otto* Lorentz, Prof. Dr. H. A. 151 Loudon, Jhr. Dr. J. 7 Mackenzie, Alex. C. 127^ Mahler, Mevr. Alma Maria 109 Manén, Joan 64 Manskopf, Fr. Nicolas * Marez Oyens, G. H. de 238 Marez Oyens, H. J. de 32 Marez Oyens—Reynvaan, Mevrouw M. C. de* Marez Oyens, Mr. W. G. de 199 Martin, Prof. Dr. W. 133 Mendelssohn-Bartholdy, Prof. Dr. A. 215 Mengelberg, Dr. CR. 115 Mengelberg, Justizrat H. * Messchaert, Prof. Johannes 97 Moerkerk, Herman * Moll, Carl 225 Monteux, Pierre * Moor, Mevrouw Anita * Moor, Emanuel 213 Musch, Jan 217 Nanninga, D. B.* Neitzel, Prof. Dr. Otto 97^ Ney-van Hoogstraten, Mevr. Elly 219 Niemann, Dr. Walter* Nikisch, Prof. Arthur* Nolthenius, Hugo 78 Noordewier-Reddingius, Mevrouw A. 88 Onegin, Mevrouw Sigrid 95 Oort, Hendr. C. van 97 Oosterzee, Mej. Cornelie van* Oppenheim, Prof. Mr. J. 13 Orelio, Jos. M.* Orlik, Prof. Emil r 15 Patijn, Mr. J. A. N. 15 Pembaur, Prof. Josef 206 Petri, M. W* Pierné, Gabriel 228 Plemp van Duiveland, Mr.L. J. 242 Puccini, Giacomo 230 Pijper, Willem 81 Pijzei, Dr. E. D. 184 RachmaninorT Sergei 43^ Rees, Mr. R. van 166 Reger, Mevrouw Elsa 227 Reidel, Mej. Meta 98 Rennes, Mevr. Catharina van* Rhemen van Remenshuyzen Mevr. de baronesse S. de 159 Rhijn-Naeff, Mevr.Top van 24 5 Riemsdijk, Jhr. B.W. F. van 167 Röell, Jhr. Mr. Dr. A. 10 Roelvink, Herman 195 Roeske, F. J.* Roger—Ducasse, J. A. A. 231 Roland Holst, Prof. R. N. 205 Römer, Dr. M. 209 Ronald, Landon * Röntgen, Engelbert * Röntgen, Julius 124 Roos—Goldschmidt, Agatha Rooy, Anton van * Rosé, Prof. Arnold 230 Royaards, Dr. Willem 217 San Martino, E. Comte de 230 Savornin Lohman, Jhr. Mr. A. F.de 12 Schaap, E. R. D. 189 Schapira, Mevrouw Wera 103 Schelfhout, Lodewijk 23 Schillings, Dr. Max von j\b Schmuller, Alexander 42 Schnabel, Artur 208 Schneider-Kainer, Mevr. Lene* Schnitzler, Dr. Arthur 215 Schönbérg, Arnold 63 Schoonderbeek, Johan * Schreker, Prof. F. * Schumann, Georg * Sch wartze, Mevrouw Georgine* Siloti, Alexander* Six, Prof. Jhr. Dr.J. 141 Sluyters, Jan * ErM Snouck Hurgronje, Prof. Dr. C. H3 Specht, Professor Richard 71 Stanford, Sir Charles Villiers 228 Stefan, Dr. Paul 126 Stips, H. 83 Stokowsky, Leopold * Straesser, Prof. Ewald * Straüss, Dr. Richard 71 Suter, Dr. Hermann* Tellegen, Ir. J. W. C. 14 Thurn und Taxis, Alexander Prinz von 237 Timmermans, Felix 213 Timmner, Christiaan* Tommasini, Vincenzo* Toorop, Jan. front, en 119 Tourneriiire, Charles 207 Urlus, Jac. 186 Uyldert, Maurits 117 Valk, M. W. v. d.* Verheij, A. B. H.* Verkade, Eduard 218 Verster, Floris 235 Verwey, Dr. Albert 21 Visser, Tjipke * Visser, Dr. J. Th. de 5 Vissering, Mej. E.* Vogelsang, Prof. Dr. W. 206 Vooys, Is. P. de 210 Wagenaar, Dr. Joh. 81 Walter, Bruno * Walter, Georg A. * Weingartner, Felix von 97^ Wibaut, F. M. 18 Widor, Ch. M. 124 Zandonai, Ricardo 125 Zanten, Mej. Cornelie van * Zeeman, Prof. Dr. P. 153 Zimmermann, Louis 75 Zingg, Dr. R. Oberrichter 193 Zuylen van Nijevelt, Mr. J. A. H. baron van * Zweers, B. * MOMENTOPNAMEN Tijdens de repetitie I9i9,e.a. 55 Concertgebouworkest 77 Jeugdportretten 161 In Zwitserland. — Werkkamer te Amsterdam 197 Portret van Mengelberg. Photo W. A. v. Leer 249 Het Concertgebouw te Amsterdam. — Het Solistenquintet der Matthaeus-Passion 271 DE oorspronkelijke bijdragen, voor Mengelberg in een aantal marokijnen banden bijeengebracht, zijn den Jubilaris op den huldigingsdag — 24 April 1920 — in een voor dit doel vervaardigd kastje aangeboden. Een deel van deze bijdragen zijn in dit Gedenkboek afgedrukt of gereproduceerd. Het Boek werd uitgegeven met medewerking van de Commissie tot viering van het 2 j-jarigjubileum van Willem Mengelberg Beschermheer: Z.K.H. de Prins der Nederlanden Eere-Voorzitter: Z. Exc. Dr. J. Th. de Visser Voorzitter: Jhr. Mr. Dr. A. Röelx terwijl een Sub-Commissie uit haar midden zich met de redactie en het gereedmaken voor den druk belastte. Aan éMartinus Nijhoff, Uitgever te 's Gravenhage, werd de verzorging zoowel van de oorspronkelijke bijdragen als van die van het gedrukte Gedenkboek opgedragen. Deze droeg onderscheidenlijk op: Foor de oorspronkelijke bijdragen: Het drukken aan Mouton & Co., te Het opzetten op karton en het binden, S ravennaSe- in marokko met speciaal daarvoor ver- u.» j- , vaardigde ornamenten aan C J Men- tZ 'E Co^e^^ sing te Bussum. ' VAN Lker & Co>te Amsterdam. Het maken van een kastje aan N V ?e< J^^igen der kopergravure aan Meubelfabriek v/h Le Cointrb & Co ' «tmgde Drukkerijen Roeloff- te 's Gravenhage. ■ ZBN» HüBNER & * Santen en Gebr. Binger, te Amsterdam. Voor het Gedenkboek: v , . Het binden aan C. J. Mensing te BusHet maken yan het papier aan de fa. sum en H. van Rijmenam, te 'sGraVan Stolk & Reese te Rotterdam. venhage. De Sub-Commissie voor het Gedenkboek: R. A. D. Cort van der Linden Dr. Paul Cronheim H. J. de Marez Oyens Mengelberg als eerste toonkunstenaar in Nederland en man van een wereldreputatie als dirigent, toen de wereldoorlog uitbrak die alles veranderde, en onder anderen ook de schepper is tegelijkertijd van een geheel nieuw internationalisme naast een oneindig scherper geconcentreerd nationalisme. Zal Mengelberg in staat zijn zich bij de consequenties aan te passen die deze wereldgebeurtenissen ook op muzikaal gebied zullen hebben? De toekomst zal het leer en en wie waarlijk Mengelberg's vrienden zijn kunnen niet anders dan hierop hopen. Amsterdam, Januari 1920. ALPHONS DIEPENBROCK MENGELBERG'S INVLOED OP HET NEDERLANDSCHE MUZIEKLEVEN Willem Mengelberg begeert als componist geen deel te hebben aan de evolutie welke de nationale toonkunst doormaakt sinds een aantal jaren. Het is dus geen alledaagsche, directe invloed welken hij uitoefent bij de bewustwording onzer Nederlandsche componistenschool. Doch op zijn bizondere wijze heeft Willem Mengelberg indirect den grootst denkbaren inv/oedop den stand der Nederlandsche muziek. De reden hiervan is voor een deel zijn universeel appreciatie vermogen. Mengelberg, de dirigent, is niet veelzijdig, hij is al-zijdig. Geen genre bleef hem vreemd, geen stijl ontbeert zijn belangstelling. Hij reproduceert de klassieke meesterwerken en hij toont ermede de wenschelijkheid eener bondige en duidelijke zegging aan. Hij speelt de romantici en hij herinnert ons daarmede aan de noodzakelijkheid van een voorafgegaan, diep-innerlijk doorleven der geïnterneerde stemmingen. Hij her-schept Mahler en Straüss en dit is de vol maaktst-mogel ij ke weergave van het alleruiterste raffinement der klassieke muziek. Hij door-droomt Debüssy en Ravel en het is de zuiverst-denkbare verwerkelijking dezer subtiele levensaanschouwing. Hij dirigeert onze eigen werken en hij toont misschien, voor sommigen, hun feilen wat te licht, hun kwaliteiten steeds zeer nadrukkelijk. In iedere zelf-doorvoelde compositie accentueert hij in de eerste plaats de specifiek Nederlandsche kenmerken,—daarna dringt hij op algemeener bewustwording aan. Mengelberg propageert in hoogste instantie het artistieke internationalisme, samengesteld uit gelijk-gerechtigde, zoo sterk en zoo zuiver mogelijk geuite nationalismen. Want elke componistengeneratie weer moet eerst de periode van het nationalisme doormaken om hier bovenuit, tot wezenlijk internationale beteekenis te kunnen groeien. Mengelberg bezorgde het ontstaan, bevordert den groei van een beschaafder, grootscher, kosmopolitischer, algemeener-waardenbezittende Nederlandsche Toonkunst door zijne volstrekt universeele al-zijdige belangstelling. — Ik weet geen Nederlandsen Meester diegrooter invloed heeftop het Nederlandsche muziekleven dan Willem Mengelberg. Januari 1920. WILLEM PIJPER Onder de velen, die voldaan hebben aan het verzoek der „Sub-Commissie voor het Gedenkboek" vast te stellen wat Mengelberg gedurende een werkzaamheid van 25 jareninNederlandheertbereikt, onder die velen zullen er weinigen zijn, die zoo intensief hebben deelgenomen aan Mengelbebg's voornaamsten arbeid, die zoo nauwkeurig den omvang en de beteekenis van dien aard hebben zien toenemen, als zijn dagelijksche medewerkers, de leden van het Concertgebouw-orkest van wie een hunner deze regels schrijft. Deze omstandigheid, deze intieme samenwerking tusschen Mengelberg en het Orkest, maakt het ons niet gemakkelijk iets te zeggen over Mengelberg's 25-jarige Werkzaamheid, al onderscheidt zijn persoon zich als leider — de voornaamste en verantwoordelijkste functie in het orchestraal samenspel — door zijne groote en bijzondere muzikale begaafdheid. Doch bovendien: is het niet voor een ieder die belang stelt in onze kunst en in het Concertgebouw-orkest zoo klaar als de dag, wat Mengelberg vermocht van het oogenblik af waarop hij de leiding van het orkest op zich nam? Ja maar — zoo hoor ik vragen — hoe staat het met de waardeering, die bij de leden van het Concertgebouw-orkest bestaat voor Mengelberg den muzikalen leider? Zie! het is begrijpelijk dat onder de leden van het orkest niet altijd eenstemmigheid heerscht ten opzichte der beteekenis van scheppende of uitvoerende kunstenaars. De meeningen loopen somwijlen zeer uiteen. Maar, indien ik tracht te schetsen welke beteekenis de leden van het orkest Mengelberg toekennen, dan kan ik dit het best karakteriseeren door te verzekeren dat het orkest, — indien de omstandigheden waren gelijk zij behoorden te zijn, n.1. dat het in volkomen vrijheid zijn leiders zelf zou kiezen—ongetwijfeld, met algemeene stemmen Mengelberg tot zijn meest gewenschten muzikalen leider uitroepen zou. De juistheid van deze verzekering hopen wij nog eenmaal te kunnen aantoonen en dat het dan Mengelberg zelf moge zijn,die den grondslag leggen zal voor een organisatie die deleden van het orkest onder alle omstandigheden zulk een idieëel recht toekent. Want zijn voortreffelijk muzikale werk, waaraan wij zoozeer gewend raakten en waarvan wij ook na deze 25 jaren nog veel nut hopen te trekken, zal er des te hooger door worden gewaardeerd, terwijl het groote beschavingswerk, dat zich onder zijne muzikale leiding voltrekt, daardoor een nog diepere beteekenis verkrijgen zal. H. STIPS VAN ACHTER DE SCHERMEN Daar zullen in deze dagen velen komen, om te getuigen van hun bewondering voor Willem Mengelberg ; velen zullen zich geroepen voelen, het hunne bij te dragen om een juist licht te doen vallen op de plaats, die de kleine groote man in onze muzikale wereld inneemt, een plaats, die duidelijk zal doen uitkomen, dat Mengelberg als stralend voorbeeld ons geheele Nederlandsche muziekleven — in de laatste vijftien jaar zeker — heeft beheerscht en met onweerstaanbare macht heeft opgevoerd, een plaats ook, die moet doen zien, dat het onzen dirigent gelukt is om meer dan, gelijk hij altijd vreest, voorbijgaand werk te leveren. „Tout genre est bon". En Mengelberg vond het dirigentenvak het meest aantrekkelijk, werd dus kapelmeester en slaagde... zooals hij ook in elk ander vak zou geslaagd zijn! Een man met zijn energie, daarbij met een ijzeren gestel, van een met alles spottende vitaliteit, kan niet falen. Waarom hij juist dirigent werd ? • Wel, hij was in de muziek opgeleid en vond als kapelmeester gelegenheid, zich met zooveel mogelijk te bemoeien. \ En dat ligt in zijn aard! Als het publiek genietvan een mooie uitvoering, als de menschen bij het hooren van een mooie passage, van een bij zonder effect elkander aanzien, als ze dan later zeggen dat het prachtig „gelukte", dan hebben ze slechts in zekeren zin gelijk. Natuurlijk kan iets mislukken, zelfs onder de beste omstandigheden, doch men kan er zeker van zijn, dat Mengelberg, niets en niemand ontziende, voor het „gelukken" van die passage of dat effect, vooruit reeds alles had gedaan, dat ook maar eenigszins mogelijk was. Mengelberg's concerteeren is niet een examen doen, is niet een probeeren of het gelukt, het is telkenmale een bewuste, wel voorbereide demonstratie, een „college geven". Men mag het met zijn opvatting meer of minder eens zijn, zeker kan men aannemen, dat ze gezond is en doordacht, en dat ze stamt van iemand, die terdege weet, wat hij doet. Want „over één nacht ijs gaan" kent hij niet! Als het concert komt, is alles voorbereid; volgens hem natuurlijk nog altijd te weinig, zou nog juist één repetitie méér de finishing touch hebben aangebracht! Maar wij vinden het dan meestal toch welletjes, want, mocht de voorbereiding dan onverhoopt tóch onvoldoende blijken, dan weten we, dat daar 's avonds niet de eerste de beste voor het orkest staat. Alles moet volmaakt in orde zijn, zelfs meer dan dat! „Honderden één procent!" om het op zijne wijze uit te drukken. Ik weet, hoe het Mengelberg aan zijn hart gaat, dat hij bij ons bijvoorbeeld slechts twee harpen ter beschikking heeft, terwijl vele componisten er tegenwoordig „zoo mogelijk verdubbeld" bijzetten. En hij achtte het noodig om zelf een Celesta van Mustel uit Parijs te koopen voor de uitvoering van Mahlers zesde symphonie, toen hij van het Concertgebouwbestuur, dat destijds — het is reeds jaren geleden, de symphonie was juist verschenen en we zaten met groote tekorten — zéér zuinig moest zijn, slechts toestemming tot het aanschaffen van één instrument kreeg, terwijl Mahler er „indien mogelijk" twéé voorschreef. En de tot clavecymbaal gepromoveerde Pleyel, waaraan onze dirigent een benijdenswaardig Maestro-al-cembalo bleek, is dezelfde vleugel, die door het Parijsche huis voor diens persoonlijk gebruik werd afgestaan. Eigen strijkinstrumenten — en hij bezit er vele — leent hij uit aan orkestleden, omdat ze soms van beter kwaliteit zijn dan de door die heeren gebruikte; „onze" basset-hoorns zijn zijn eigendom! Zoo stelt hij alles, wat hij slechts kan bereiken, in dienst van de zaak waaraan hij arbeidt, want die heeft zijn gansche liefde. Toen ik hem pas kende, heb ik me dikwijls verbaasd over een verschijnsel, dat me destijds onverklaarbaar scheen. Ik had al verscheidene malen met Mengelberg van gedachten gewisseld over verschillende componisten en meende zeker te weten, dat hij voor het werk van den een veel meer voelde, dan voor dat van den ander. Hoe groot was mijne verrassing, toen ik hem, nadat de repetities waren begonnen voor een werk, dat niet hoog bij hem stond aangeschreven, juist daarover op enthousiaste wijze hoorde spreken, hem hoorde verklaren, dat niemand er ooit in geslaagd was, een of ander detail zóó uit te werken. Later begreep ik! Mengelberg suggereert zichzelf, dat het werk, waaraan hij op een moment bezig is, het mooiste is, dat ooit werd geschreven! Er bestaat voor hem dan niets anders. En hij bezit de bewonderenswaardige eigenschap om dan alles op zij te kunnen zetten en zich geheel op dat ééne te concentreeren. Mengelberg repeteert veel, kan nooit naar zijn zin repetities genoeg krijgen. Als een werk in veertien dagen niet gespeeld is, moet het worden opgefrischt, moeten vele gedeelten weer tot in de geringste details worden gestudeerd. Ik heb meermalen menschen een verwonderd gezicht zien zetten, als ze hoorden, dat er weer uren op een symphonie van Beethoven was gerepeteerd. „Maar kennen ze dat dan nog niet?" Zeker, de heeren orkestleden kennen het werk uitstekend, maar — elk voor zich! En het geldt hier een ensemble van bijna honderd medewerkenden! En dat is het juist, wat het Concertgebouw-ensemble maakt tot een der allerbeste orkesten, die er bestaan. De groote artistieke accuratesse, het noch zich zeiven, noch iemand anders ontzien van den leider, waar het geldt, de mooist denkbare uitvoering te verkrijgen. Het is heusch niet louter hoffelijkheid als een vreemde dirigent na een mooi concert het orkest in de ovaties van het pubhek laat deelen; hij weet, dat hij heeft gewerkt met een ensemble, zóó getraind in het volgen van de geringste aanwijzingen, dat het hem mogelijk was, zichzelf geheel te geven en, dat hij dat kon doen, is naast het orkest voor een overgroot deel te danken aan Mengelberg. Zulk werk moet vrucht dragen! Kan men zich voorstellen, dat onze Hollandsche componisten tot het schrijven hunner werken waren gekomen zonder een Concertgebouw-orkest ? En, was er eenmaal een belangrijk werk, dan had het ook zeker Mengelberg's steun. Ik herinner me, hoe hij gestreden heeft voor het oeuvre van een Diepenbrock, hoe het publiek zich in den beginne daartegen kantte omdat het nooit zulke muziek gehoord had en hoe Mengelberg, soms misschien zelfs al te kras, toch taai doorzette. En hoe hij ten slotte toch gewonnen heeft, want het werk van onzen Hollandschen meeste» wordt thans algemeen gewaardeerd! Wat moet het voor de jongere generatie, voor een van Goudoever, DE KOORDIRIGENT Als presidente van het Toonkunstkoor, dat aan U, Willem Mengelberg, zoo ontzaglijk veel te danken heeft en dat onder Uwe leiding eene tot dusverre ongekende hoogte heeft bereikt, richt ik in dit Gedenkboek een woord van dank tot U. Een gemakkelijk leidsman naar die hoogte zijt Ge voor ons, Koorleden, niet geweest, want even veeleischend als Ge voor Uzelven zijt, waart Ge het ook voor ons. Ik herinner hierbij aan het voorbereidend Werk in kleinen kring, aan de tallooze repetities, die voor hen, die van goeden wil zijn, even zoovele zanglessen van onschatbare waarde bcteekenen. Niet alleen toch doet Ge ons daar de technische moeilijkheden overwinnen, Gij verklaart ons vooral de geest van het kunstwerk en door Uw onvermoeid streven om een vonk van Uw kunstenaarsziel over te brengen*in ons gemoed, maakt Ge dit ontvankelijk voor de poëtische waarde van het werk en maakt Ge ons leven mooier en rijker. Deze voortdurende inspanning en nauwkeurige plichtsbetrachting heeft een resultaat opgeleverd, dat in de geschiedenis van den Koorzang een mijlpaal zal blijken te zijn. Waar is een tweede corporatie, die de monumentaliteit der vertolking (slechts te bereiken door een groot gedisciplineerd ensemble) vereenigt met de meest subtiele behandeling van ieder detail (alsof de veelhoofdige menigte een solokwartet ware); en welk koor heeft een dusdanige artistieke en geestelijke elasticiteit bereikt, dat elke uitvoering — hetzij eener Nederlandsche, Fransche, Duitsche of Latijnsche compositie — volstrekt voldoet aan alle eischen van taal en geest van ieder werk ? Maar bovenal voel ik mij gedrongen, in dit verband te herinneren aan de jaarlij ksche uitvoeringen der Matthaus-Passion. Hier immers ligt voor ons land de grootste beteekenis van Uw werk als Koordirigent. Ondanks het aanvankelijk scepticisme en verzet hebt Gij de groote idee tot werkelijkheid gemaakt, jaarlijks duizenden te vereenigen in het teeken van Bach's meesterwerk. Zoo hebben de uitvoeringen van ons Toonkunst-koor een vermaardheid verkregen, die kunstvrienden uit alle landen naar Amsterdam voerde, terwijl het koor ook buiten ons vaderland — in Brussel, Frankfort en Parijs — zijn hooge cultuur bewijzen kon. Moogt Gij, groote Meester, nog vele jaren ook als Koordirigent onze leidsman blijven. J. BEUKERS—VAN OGTROP MENGELBERG IN SEINER BEDEUTUNG ALS GESANGSPADAGOGE Wie einfach wate es für mich, wenn ich lakonisch niederschreiben könnte: Mengelberg ist für mich oberste Instanz in jeder gesangstechnischen Frage,—aber auch meine gröszte, begeistertste Hymne auf diesen fabelhaften Mann, würde eben nur als meine subjektive Empfindung gedeutet werden, wenn ich nicht versuche ganz objektiv von meinen Erfahrungen zu erzahlen. Am besten beschreibe ich meine ersteBegegnung mit Mengelberg. Ich war recht unerfahren, gerade aus der Gesangschule meines italienischen Maestro mit Auszeichnung entlassen,hatte mit groszem Erfolge meine ersten Liederabende gegeben und fing an, ein bescheiden gesch wollen es Hahnenkammchen mir wachsenzufühlen. Die ernsten Mahnungen meines geliebten Mannes (1), dasz vom Gipfel noch nicht einmal der Fusz erklommen ware, verwarf ich ganz ins—geheim, in der sicheren Überzeugung, dasz er uberiingstlich padagogisch an mir handeln wolle. (i) e. B. Baron Onegin, Komponist, -f- 1919. Mengelberg's groote kennis van de zangkunst, bleek bij elke uitvoering en vooral op de repetities. De werking van het stemgeluid, zoowel voor solostem als voor groot koor, bevat voor hem geen geheimen. Alleen hierdoor is het m.i. te verklaren dat de bezoekers van de jaarlijks wederkeerende kooruitvoeringen steeds opnieuw geboeid worden door de machtige bekoring, die uitgaat van den koorzang door hem geleid. Voor velen in den lande en ook van buitenlands, is de gang naar het Concertgebouw te Amsterdam op Palmzondag, om Bach's Matthaeuspassion te gaan hooren een ware bedevaart geworden. Koren en choralen worden zoo absoluut zuiver muzikaal uitgevoerd alsof er volstrekt geen moeilijkheden waren. Het feit alleen, dat Mengelberg Bach's standaardwerk in de meest denkbare volmaaktheid jaarlijks uitvoert, stempelt hem tot den grootsten kunstenaar van onzen tijd. De geschiedenis zal van zijn werk getuigen, dat het heeft behoord tot het beste wat ooit volbracht is of nog in de toekomst gedaan zal worden. Dit is mijn vaste overtuiging. T. DENYS MENGELBERG'S INVLOED OP DE ZANGKUNST IN NEDERLAND Zeker zal er op menige plaats in dit boek getuigd zijn van de hooge beteekenis, die Willem Mengelberg voor het muziekleven van onze stad, ons land en daarbuiten heeft. Ik behoef dit dus niet te releveeren; maar wel uiting geven aan den grooten dank dien wij, zangers en zangeressen, aan Willem Mengelberg verschuldigd zijn. JOH. MESSCHAERT OTTO NEITZEL „heffend" eingreifen zu wollen ist, als einer mit untauglichen Mitteln, von der Hand zu weisen. Der Dirigent ist gewissermaszen vermittelnder Anwalt zwischen Solist und Orchester. Und es gibt gute und schlechte Anwalte. Welches Glück aber Mengelberg zum Anwalt zu haben; Einer der die zu bewaltigende Materie nicht nur optisch, sondern aus eigener praktischer Erfahrung kennt, dadurch dem Pianisten gerecht werdend,indem er jede Rücksicht aut diese tausend Dinge nimmt, die dem fremd sind, der nie sein Pianistenbrod mit Thranen asz Dass Mengelberg vom Klavier kam, wissen wohl die meisten, wie er aber heute noch spiek, das wissen wenige, und ich kannsagen, daszeskeinen Musikcr im allgemeinen,sicher aber auch nur wenige unter den Fachkollegen gibt, deren rein technische Begabung mit seiner zu vergleichen ware. Mir blieb und bleibt es stets ein Ratsel wie er, von dem ich wuszte, dasz er tage- ja wochenlang nicht ans Klavier kam, sich dann plötzlich hinsetzte undzumBeispielLiszt's Es-dur Konzert spielte; so parat und so „cingespielt", als ob er im schönsten „training" ware. Von seinem fabelhaften Gedachtnis abgesehen, das ihm gestattet das grosze Repertoire seiner Pianistenzeit gegenwartig zu haben, bildet er in seiner Art technischer Bereitschaft ein Phanomen. Wie schade, dasz man ihn nicht mehr öffentlich hörtr Doppelt schade, da die vorhin erwahnten Eigenschaften ja nur glückliche Ingredienzen seiner breiten Begabung bilden, die man allenfalls noch schildern kann. Von der packenden, hinreissenden und überzeugenden Autoritat Mengelberg's am Klavier aber wissen nur die wenigen, die ihn gehört haben und denen er Eindrücke von immer wach und stark bleibender Intensitat vermittelte. Seine grosze geniale Pianistenbegabung (er ist durchaus moderner Pianist) stehtin engstemZusammenhang mit seiner enormen padagogischenFahigkeit, Energie, 'pZahigkeit,wenn es drauf ankommt. andere froh sind auf horen zu können); wie das aber schlieszuch klang'vst, auch für dieses Orchesters Klange Gewohnte, unbeschreiblich. Als ich neuUch in Amsterdam unter ihm die Pathétique hörte, muszte ich an die Probe denken, Ich hatte unter allen Aufführungen bis dahin keine -gehort, wo im dritten Satz ein so restloses Austilgen jeder technischen Beschwertheit es ermöglichte, dasz zwischen Streicher- und Holzblaserpassagen nur mehr der rein klangliche Unterschied blieb, wahrend es in Bezug auf Tempo, Dynamik und Egalit'at zu idealster Einheitlichkeitgefördert war. Dies so auszugleichen ist eine kaum zu fassende Leistung, wenn man die damit verbundenen ganzlich verschiedenen technischen Bedingungen erwagt, denen Streicher und Holzblaser unterworfen sind. Und da muszte ich denken, wie wenige von denen, die da sind und in Mengelberg den genialen Dirigenten und groszen Meister verehren, wissen, dasz sie damit nur zum Teil den ihm gebührenden Tribut zollen, seine umfassenden, nicht zu überbietenden Leisstungen als Pianist und Padagoge nicht kennend; und wie schade es ist, dasz Zeit und Tempo seines Lebens es ihm nicht erlauben, mehr Menschen von dieser Dreieinigkeit gebenzukönnen und siedadurch zu Zeugen einer der wunderbarsten, reichsten Begabungen werden zu lassen, abgesehen von dem Glück, das so vielen durch diesen Umstand vorenthalten wird.... Umso erfreulicher für diejenigen, zu denen auch ich mich zahlen darf, denen Mengelberg gab und immer wieder gab aus all seiner reichen Fülle und dadurch einschneidend und in glücklichster Weise bestimmend in ihre musikalische und künstlerische Entfaltung eingriff. Hamburg, Februar 1920. WERA SCHAPIRA Au moment, oü 1'élite du monde musical europeen apporte a Willem Mengelberg un tribut d'admiration pour sa vie entière»ment vouée au culte de la beauté — au moment, oü de tous les coins du monde civilisé, artistes peintres, littérateurs, compositeurs, virtuoses, philosophes, viennent apporter 1'hommage de leur reconnaissance au grand musicien, au grand virtuose, il m'est particulièrement agréable d'évoquer ici a la jeune génération le pianiste qu'est Mengelberg et qu'elle doit avoir le regret de ne pas connaïtre. D'autres diront la magie de sa direction — sa puissance évocative fascinante, la conscience scrupuleuse de sa volonté artistique, son énergie presque surhumaine a triompher des diflïcultés; les uns parleront avec reconnaissance des émotions inoubliables provoquées par ses interprétations orchestrales, les autres du róle décisif qu'il a joué dans 1'histoire de 1'évolution de la musique moderne. — Je laisse a de plus autorisés le soin de retracer la vie artistique de Willem Mengelberg. Je désire seulement parler du merveilleux pianiste qu'il est. Du pianiste chez lequel on retrouvait avec la même puissance et la même vigueur toutes les qualités frappantes qu'on connait chez le génial chef d'orchestre. L'une des émotions musicales les plus complètes de ma carrière artistique reste sans contredit, 1'audition par Willem Mengelberg du concerto en mi-bémol de Beethoven, il y a pres de vingt ans a Bruxelles, accompagné par 1'orchestre du Concertgebouw. II est de ces interprétations qui restent vivre dans le souvenir, comme taillées dans le granit par le ciseau du sculpteur et qui se perpétuent dans le temps. Chose curieuse — le temps même a fait ressortir avec plus de précision encore la plastique de cette interprétation. A vingt ans de distance j'ai retrouvé dans le travail quasi-journalier avec Mengelberg les mêmes caractéristiques qui donnent a toutes ses interprétations —je devrais plutót dire a toutes ses créations—une vie définitive. De même que j'entends, que je vois devrais-je dire, toujours