DE Graaf: 't Is wat moois, jónge dame: nauwelijks ben je de bruid, of je haalt dergelijke stukjes uit. Was je er daarom zoo op gesteld alleen te blijven, om mijn page te ontvangen? En jij, jongeheer, die voor geen verbetering vatbaar schijnt te zijn, dit ontbrak er nog aan: zonder aanzien des persoons het oog te laten vallen op de kamenier van mevrouw ft petemoeder, de vrouw van je vriend. Ik zal echter niet dulden, dat Figaro, dat een man, dien ik hoogacht en voor wien ik genegenheid gevoel, het slachtoffer wordt van een dergelijk bedrog. Kwam hij met u binnen, Bazile? Suzanne (heftig): Er is hier geen sprake van bedrog, noch van een slachtoffer; hij zat daar terwijl u met mij sprak. De Graaf (driftig): De hemel verhoede, dat je de waarheid spreekt! Zijn ergste vijand zou hem dit noodlot niet toewenschen. Suzanne: Hij verzocht mij mevrouw te bewegen bij u vergiffenis voor hem af te smeeken. Uw binnentreden bracht hem echter zoodanig van de wijs dat hij, om, zich aan uw oog te onttrekken, zijn toevlucht nam tot dezen stoel. De Graaf (woedend): Doortrapt als de duivel. Onmiddellijk bij mijn binnenkomst heb ik in dezen stoel plaats genomen. ISfeegB Cherubijn: Helaas! mijnheer. Toen zat ik er achter te beven. De Graaf: Nieuwe uitvluchten. Aangezien ik daar juist zelf vandaan kom. Cherubijn: Vergeef het mij.... op dat oogenbhk kroop ik er net in. DB Graaf (met toenemende drift): Addergebroed. Die kleine aal zat daar en beluisterde ons. Cherubijn: Integendeel, mijnheer. Ik heb mijn vingers in mijn ooren gestopt. DE Graaf: Deugenpraat! (tot Suzanne): En jij trouwt niet met Figaro. 1 Bazh,E: Neemt u in acht, daar komt iemand aan. DE Graaf (trekt Cherubijn uit den stoel en zet hem op zijn beenen): Die zou. daar zijn gemak kouden, al kwam de Koning binnen! TIENDE TOONEED (Cherubijn, Suzanne, Figaro, de Gravin, de Graaf, Fanchette, Bazh^e, een drom van Bedienden, Boeren en Boerinnen, allen in het vuil.) Figaro (Hij draagt een dameskapothoedje met witte veeren en witte linten in de hand en spreekt tot de Gravin): Slechts u, mevrouw, zoudt deze gunst voor ons kunnen verkrijgen. De Gravin: Nu ziet ge, heer Graaf, hoe men mijn invloed op u overschat; daar evenwel hun verzoek niet onredelijk is.... De Graaf (in verlegenheid): Was het dat maar Figaro (zacht tot Suzanne): Val me bij! Dapper! Suzanne (zacht tot Figaro): Wat zal het ons baten! Figaro (zacht): In elk geval kunnen wij het beproeven. DE Graaf (tot Figaro): Welnu, wat is uw verlangen? Figaro: Edele heer, uw bnderhoorigen, met ontroering kennis hebbende genomen van de opheffing van een zeker noodlottig Heer-recht, dat u uit liefde voor mevrouw de Gravin.... De Graaf: Goed, goed, dat recht bestaat niet meer; wat hebt gij nóg op uw hart? Figaro (ondeugend): Wij meenden, dat het tijd werd de edelmoedigheid van een rechtschapen meester zooals u, eens duidelijk aan het licht te stellen; in het bijzonder mij, komt ze vandaag zóó wel te pas, dat ik er prijs op stel de eerste te zijn, die daarvan, ter gelegenheid van mijn huwelijk, met lof gewaagt. DE Graaf (steeds meer in verlegenheid): Ge schertst, vriend, de opheffing van een beschamend Privilegie is slechts een staaltje van onzen plicht jegens de goede zeden. Een Spanjaard mag, door middel van kleine oplettendheden een schoone voor zich trachten te veroveren, den eersten, liefsten dienst op te eischen als een tol die Suzanne: Hij is wanhopig, mijnheer jaagt hem weg. de Gravtn: Ach, mijnheer, ik bid u, schenk hem vergiffenis. DE Graaf: Die verdient hij geenszins. De Gravin: Helaas. — Hij is nog zoo jong. DE Graaf: Minder jong dan hij er uit ziet. Cherubijn (beyend): Het recht om edelmoedig te vergeven behoorde toch niet tot het privilégié, waarvan u, bij uw huwelijk met mevrouw, afstand hebt gedaan. DE Gravin: Slechts van het privilegie waaronder allen leden, deed hij afstand. Suzanne: Indien mijnheer het voorrecht onze zonden te vergeven had afgéschaft, zou dit voorzeker het eerste zijn, dat hij in stilte wenschte terug te koopen. DE Graaf (in verlegenheid}: Ongetwijfeld. DE Gravin: Terugkoopen? Hoe dat? Cherubijn (tot den Graaf): Dx heb mij lichtzinnig gedragen, mijnheer, dat is waar, maar nooit zal een onvoorzichtig woord van mij.... DE Graaf (verward): 't Is goed! Stop! Figaro: Wat bedoelt hij? DE Graaf (snel): Genoeg! Genoeg! Iedereen wenscht, dat ik hem genade zal verkenen, welnu hij kan ze krijgen; en daarbij zal ik het zelfs niet laten, ik geef hem nog bovendien het bevel over een Regiment van mijn lijfwacht. Ailen: Hoera! . De Graaf: Op voorwaarde echter, dat hij onmiddellijk uitrukt om zich bij de troepen te velde in Catalonië aan te sluiten. Figaro: Och, uw genade, laat hem tot morgen mogen >, blijven. De Graaf (halsstarrig): Neen. Mijn besluit staat vast. Cherubijn: Ik ben tot uw dienst. DE Graaf: Neem afscheid van je petemoeder en vraag haar zegen. (Cherubijn valt op één knie voor de gravin, de aandoening belet hem te spreken.) DE Gravin (bewogen): Nu men je zelfs dezen éénen dag niet vergunt, ga, mijn kind. Een nieuwe loopbaan ligt Figaro: Zou je liever blijven? Cherubijn: Of ik! Figaro; Dan nemen wij een list te baat. Zet een vroolijk gezicht bij het afscheid, neem je reismantel over den arm; pak met eenig vertoon je ransel; laat je paard bij het hek op en neer stappen, zóó dat iedereen het ziet; dan weg, in galop, tot aan de boerderij, en te voet langs de achterpaadjes terug. Mijnheer zal niet anders gelooven dan dat je bent afgereisd; zorg slechts dat je hem uit het vizier blijft; na het feest zal ik, dat beloof ik je, zijn toorn wel sussen. Cherubijn: Het ergste is, dat Fanchette haar rol niet kent. Bazile: Wat ter wereld heb je haar dan geleerd in die acht dagen dat je niet van haar zijde week! Figaro: Je hebt vandaag een vrijen dag, desnoods zou je haar nog een lesje kunnen geven. Bazile: Wees voorzichtig, jonge man, wees voorzichtig! De vader is er tegen; het meisje heeft om haar ooren gehad; staak deze studie! Cherubijn, Cherubijn! Je zult haar nog in het ongeluk storten. „De kruik gaat zoolang te water...." Figaro: Daar heb je hem weer met zijn verouderde spreekwoorden! Nu, schoolmeester, hoe heet het in de geleerde wereld dan verder? De kruik gaat zoo lang te water tot ze.... ?" Bazile: Vol is. ïtmffl Figaro: Niet onverdienstelijk geantwoord niet onverdienstelijk! Einde van hei eerste bedrijf. TWEEDE BEDRIJF Een bijzonder weelderig ingericht slaapvertrek; in een nis staat op een verhooging, waarheen enkele traptreden geleiden, een groot ledikant. Rechts, derde plan, de deur waardoor men binnentreedt; links eerste plan, de deur-naar een kleedkamer. Op den achtergrond een deur naar de kamer van de kameniers. Aan de andere zijde een venster. EERSTE TOONEEL Suzanne, de Gravin Izij komen binnen door de deur rechts). De Gravin (werpt zich in een grooten leunstoel (bergère): Sluit de deur, Suzanne, en vertel mij alles tot in de kleinste bijzonderheden. suzanne: Ik heb mevrouw de Gravin niets verzwegen. DE Gravin: Maar Suusje, wilde hij je dan verleiden? Suzannë: Dat niet. Zooveel complimenten maakt mijnheer niet met zijn onderhoorigen; hij wilde mij eenvoudig koopen. DE Gravin: En daarbij was de kleine page tegenwoordig? Suzanne: Dat is te zeggen.... hij zat verscholen achter een grooten leunstoel. Hij was mij juist komen vragen bij u een goed woordje voor hem te doen. DE Gravin: Waarom heeft hij zich niet tot mij persoonlijk gé wend? Ik zou hem immers niet teruggewezen hebben, Suusje? Suzanne: Dat heb ik hem ook gezegd; maar het verdriet omdat men hem wegzond, en bovenal omdat hij mevrouw moest verlaten! „Ach Suusje, ze is zoo mooi en zoo hef, maar daarbij zoo ongenaakbaar." DE Gravin: Zie ik er ongenaakbaar uit, Suusje, ik, die hem altijd in bescherming nam? Suzanne: Toen ontdekte hij het lint van uw nachtmutsje, dat ik in mijn hand hield, hij wierp er zich op. ~~ —^.^, wwuwcnu,). jwaja uwr wat een Junaerinke dwaasheid. Suzanne: Ik wilde het hem afnemen, maar, mevrouw als een leeuw was hij; zijn oogen schoten vonken....' „niet dan over mijn lijk!" zei hij, en zijn lieve kleine piepstem sloeg over. De Gravin (droomerig): TSjx toen, Suusje? Suzanne: Toen, mevrouw is er een ziel tegen dien kleinen duivel bestand? Aan den eenen kant zijn petemoeder, aan den anderen bleek ik goed genoeg, en aangezien hij het bij mevrouw niet verder bracht dan tot den zoom van haar kleed, liep hij mij overal na om mij de wang te kussen De Gravin (droomerig): Ja, ja, we zullen hem zijn dwaasheden vergeven. Maar Suusje.... wat zei mijn heer gemaal je dan nóg? Suzanne: Dat hij indien ik niet naar hem wilde • luisteren, het hof zou gaan maken aan Marceline. DE Gravin (staat op en wandelt, heftig haar waaier bewegend, heen en weer): Hij heeft mij niet meer hef. Suzanne: Waarom zou hij dan jaloersch op u zijn? DE Gravin: Uit ijdelheid, mijn lieve kind, zooals alle getrouwde mannen. O, ik heb hem al te zeer bemind! Ik overlaadde hem met teederheid, tot hij mijn liefde moe-werd; ziedaar al wat ik jegens hem misdeed; ik zal echter met dulden dat jij tengevolge van je eerlijke bekentenis schade moet lijden; en je huwelijk met Figaro staat vast. Hij alleen kan ons helpen; zou hij nog hier komen ?- Suzanne: Zoodra hij het gezelschap op jacht heeft zien gaan. De Gravin (wuift zich koelte toe): Zet het venster naar het park wat open Het is hier verbazend warm. Suzanne: Dat komt omdat mevrouw zich zoozeer opwindt. (Zij opent het venster in den achterwand). DE Gravin (na lange overpeinzing): Had ik niet mijn eigen appartementen om mij in terug te trekken Hoe slecht zijn toch de mannen! Suzanne (terwijl ze voor het venster staat, luid): O, daar De Bruiloït van Figaro. 3 galoppeert mijnheer de Graaf dwars door den grooten moestuin, gevolgd door Pédrille, met twee, drie, vier hazen.... DE Gravin: Dan hebben wij den tijd aan ons. (Zij gaat zitten). Er wordt geklopt, Suusje. Suzanne (snelt naar de deur, zingend): Daar is Figaro! Daar is mijn Figaro! TWEEDE TOONEED (Figaro, Suzanne, De Gravin, gezeten.) Suzanne: Kom gauw, bestel Mevrouw wacht je met ongeduld. Figaro: En jij, Suusje? Mevrouw behoeft ach niet ongerust te maken. Wat is er welbeschouwd aan de hand? •Is het een hemelval? Mijnheer de Graaf heeft een goed oogje op onze jonge vrouw, hij zou haar met genoegen tot zijn hef je maken, en dat is geen wonder ook. Suzanne: Geen wonder? Figaro: Vervolgens heeft hij mij tot koerier aangesteld en Suusje tot Advocaat bij de Degatie benoemd. Ook daarin zie ik niets onrustbarends. Suzanne: Ben je klaar? Figaro: En aangezien Suzanne, mijn verloofde, voor deze onderscheiding niet in aanmerking wenscht te komen, rijzen de kansen voor Marceline, het is zoo helder als glas. De gewoonte brengt mee dat we ons wreken op hen, die onze- plannen dwarsboomen, door de hunne te verijdelen; ook wij zullen ons in deze niet onbetuigd laten. Dat is alles. De Gravin: Hoe kan je zoo lichtvaardig spreken, Figaro, over een boos opzet, dat ons allen in het ongeluk dreigt te storten? Figaro: Wie beweert dat, mevrouw? Suzanne: In plaats van te deelen in ons verdriet! Figaro: Is het al niet mooi, dat ik er me mee inlaat! Om dus in tactische bekwaamheid voor mijnheer den Graaf niet onder te doen, moeten wij beginnen met zijn ambitie voor onze bezittingen te beteugelen door hem omtrent de zijne in het harnas te jagen. De Gravin: Dat is gemakkelijk gezegd, maar hoe? Figaro: De daad is alreeds bij het woord gevoegd, mevrouw, een lasterpraatje aan uw adres DE Gravin: Aan mijn adres! Het schemert u voor de oogen. Figaro: Hem zal het schemeren! De Gravin: Tegenover een zóó ijverzuchtig man! Figaro: Des te beter. Om van dergelijke karakters partij te trekken, behoeft men hen het bloed slechts wat aan te zetten. Dan heeft men hen het brein behoorhjk verhit Nu, dan is er slechts weinig beleid meer toe noodig om hen naar onze pijpen te laten dansen, desnoods tot in de Guadalquivir. Ik heb, in dit verband, aan Bazile een geheimzinnig briefje ter hand doen stellen, dat mijnheer den Graaf op de hoogte brengt omtrent de bedoelingen van een jeugdig edelman, die u hedenavond op het bal hoopt te ontmoeten. De Gravin: En op die wijze meent ge met de waarheid te mogen omspringen ten 'koste van een vrouw van vlekkeloozen levenswandel? Figaro: Er zijn er slechts weinigen, mevrouw, met wie ik/ dit spel zou durven spelen, zonder vrees de waarheid op de hielen te treden. De Gravin: Ten slotte zou ik nog gevleid moeten zijn Figaro: Zeg-zelf, of het niet aardig is zijn vrijen tijd zoodanig in te deelen dat hij, volkomen in beslag genomen met de gangen van zijn eigen vrouw na-te-gaan, haar bij hoog en laag zijn heilig recht te bezweren, geen minuut overhoudt om de mijne het hof te maken. In een wip is hij het spoor bijster: zal hij achter de eene aansnellen? of doet hij beter de andere te bewaken? En in dezennood, let op mijn woorden, rent hij hier het erf rond als een in het nauw gejaagde rat. Intusschen slaat het uur voor de voltrekking van het huwelijk, hij heeft zich geen voldoenden aanhang kunnen verwerven, en tegen mevrouw de Gravin durft hij niet op nooit! Suzanne: Neen , maar Marceline, dat wandelend vernuft, die durft des te beter. Figaro: Brrr! Voor haar ben ik aUerminst beducht. Nu! Tij gaat naar mijnheer den Graaf en zegt hem dat je vanavond tusschen licht en donker in het park de vesting over zult geven. Suzanne: Je verbeeldt je toch niet dat ik daarvoor te vinden zou zijn? Figaro: Mijn lieve schat! luister nu eens goed: menschen 'die niets willen, die hebben niets, en krijgen niets, en deugen voor niets. Dit is mijn lijfspreuk. Suzanne: Een mooie lijfspreuk. DE Gravin: Even mooi als zijn plannen. Zij zou zich dus met uw verlof daarheen mogen begeven? Figaro: In geen geval, mevrouw. Ik zou iemand anders in haar kleeren steken; eenmaal door ons overvallen, hoe zal de Graaf dit rendez-vous ontkennen? Suzanne: En wie moet dan mijn kleeren ? Figaro: Cherubijn. DE Gravin: Die is afgereisd. Figaro: Voor mij niet. Mag ik mijn gang gaan? Suzanne: Ik geloof dat hem de leiding is toevertrouwd. Figaro: Tweerdrie, vier van dergelijke zaakjes tegelijk, hoe ingewikkelder hoe liever! Ik ben voor hoveling m de wieg gelegd. Suzanne: Ik heb altijd gehoord dat dit zoo n moeilijke bétrekking is. . Figaro: Krijgen, nemen en meer vragen: ziedaar net geheim in drie woorden verklapt. DE Gravin: Hij is zoo zeker van zijn-zaak, ik begin er vertrouwen in te stellen. Figaro: Daarop hoopte ik. Suzanne: Je bedoeling is dus ? - Figaro: Dat je, gedurende de afwezigheid van mijnheer den Graaf, onzen Cherubijn kapt en kleedt; ik zal hem verbergen en nader onderrichten. En dan, mijnheer, dans voor...— . . (»/)v DERDE TOONEEL (Suzanne, De Gravin, gezeten.) De Gravin: Mijn hemel, Suusje, waar moet het heen met mij! die jonge man, die aanstonds hier binnen zal treden! Suzanne: Mevrouw wenscht hem dus te ■ontvangen? De Gravin (droomend voor haar handspiegel): Ik? Van mij zal hij een geducht standje hebben. Suzanne: We zullen hem zijn „Romance" laten zingen. (Zij legt het rolletje op den schoot der gravin.) De Gravin: Ik vind alleen niet, dat mijn kapsel mij flatteert.... Suzanne (lachend): Daarvoor behoef ik maar deze twee krullen beter te bevestigen; het „standje" van mevrouw de Gravin zal er des te „geduchter" om zijn! DE Gravin (uit haar overpeinzing ontwakend): Wat zei je, juffertje? VIERDE TOONEEL (Cherubijn, hij ziel er berouwvol uit, Suzanne, De Gravin gezeten). Suzanne: Kom binnen, verdediger van het vaderland, mevrouw is gekleed. Cherubijn (nadert schoorvoetend en bevend): Och, wat die titel mij het hart beklemt, mevrouw, hij herinnert mij eraan dat ik deze plaats moet gaan" verlaten een pleegmoeder.... zóó hef Suzanne: En zoo mooi! Cherubijn (met een zucht): O ja! Suzanne (zelfden toon): O ja! Een brave jongen ben jij, met je schijnheilige lange wimpers! Vooruit, kleine nachtegaal, zing mevrouw „de Romance" voor. De Gravin (vouwt het papier uit): Is..., de auteur bekend? Suzanne: Zie hoe de schuldige bloost! Staat het hem niet op zijn voorhoofd geschreven? Cherubijn: Is het dan verboden veel van iemand te houden? suzanne (dreigt hem met de vuist boven den neus): Pas op, deugniet, of ik doe een boekje van je open! De Gravin: Zal hij dan nu zingen? Cherubijn: O, mevrouw, ik beef zoo! Suzanne (lachend): Kom, kom, kom! uit volle borst! Mevrouw wenscht je te hooren, laat je niet bidden, nederig dichter! Ik zal hem begeleiden. De Gravin: Neem mijn luit. (De gravin, gezeten, volgt de woorden met het papier in de hand. Suzanne staat achter haar zetel en tokkelt een voorspel, terwijl ze, over den schouder van haar meesteres heen, in de muziek kijkt. De kleine page staat vóór haar, de oogleden neergeslagen.* Dit tooneel is een copie vdn de fraaie prent van Van Loo ,,La Conversation Espagnole" genaamd.) Romance (Wijze ,,Malbrough s'-en va-t-en guerre.") I Ik gaf mijn ros de sporen — Ach'mijn hart, mijn hart is verloren — Door kreupelbosch en koren. Naar mij het lot gebood.^ II Naar mij het lot gebood, Geen schildknaap, geen genoot; Daar sprong een bron te voren, — Ach mijn hart, mijn "hart-is verloren — Al tot het uchtendgloren Weende ik mijn oogen rood. ni Weende ik mijn oogen rood, Besloten tot den dood, Heb ik in 't schors geschoren: — Ach mijn hart, mijn hart is verloren — Den naam mijner uitverkoren' De koning zag mijn nood. IV De koning zag mijn nood, De pastoor en de edelen-groot. De koningin deed hooren: — Ach mijn hart, mijn hart is verloren — „Schoon knaap, wat mocht u storen? Wat is 't dat u verdroot? V Wat is 't dat u verdroot? Deg mij uw pijnen bloot?" „Bed'le Vróuwe, iioog-geboren, — Ach mijn hart, mijn hart is verloren — Ik had een uitverkoren Peetmoeder zeer vergood " (Hier onderbreekt de gravin de page, terwijl zij het papier dichtvouwt.) De Gravin: Het is heel lief bepaald gevoelig. Suzanne (legt de luit in een leunstoel): O, op het punt van gevoel is hij een jongeman die Wat ik zeggen wilde, kapitein, heeft men je verteld dat — met het oog op de feestelijkheid van dezen avond — wij je even mijn kleeren wilden aantrekken om te zien of er iets bij is, dat je ten naastenbij past? De Gravin: Ik vrees, dat er niets bij zal zijn. Suzanne (meet juich met hem): Wij zijn ongeveer even groot. Nu, eerst zijn mantel Uit. (Zij maakt de knoopen los.) De Gravin: Stel, dat er iemand binnenkwam! Suzanne: Wij doen toch geen kwaad? Ik zal de deur afsluiten. (Loopt snel erheen.) Het is mij vooral om zijn kapsel te doen. ' De GRAVTNr-Op mijn kaptafel ligt wel een muts van mij. (Suzanne af naar de kleedkamer, vóór links van het tooneel.) VIJFDE TOONEED (Cherubijn, DE Gravin, gezeten.) DE Gravin: Tot het bal begint moet de Graaf in den waan blijven dat je het kasteel verlaten hebt. Na afloop zullen wij hem zeggen, dat, aangezien de tijd te kort was om je aanstelling in orde te maken, wrj met elkander hebben overlegd Cherubijn (laat zijn aanstelling zien): Helaas, mevrouw, hier is mijn brevet van officier. Bazile heeft het mrj namens den Graaf ter hand gesteld. DE Gravin: Alreeds! Men scheen wel bevreesd een minuut te verhezen; (zij leest) zoozeer hebben zij zich beijverd, dat ze vergaten er het zegel aan te hechten. (Ze geeft het hem terug.) ZESDE TOONEED (Cherubijn, De Gravin, Suzanne.) Suzanne (met een groote muts in de hand): Een zegel? Waaraan? DE Gravin: Aan zijn brevet. Suzanne: Heeft hij dat nu al? _ DE Gravin: Dat zeide ik ook. Heb je mrjn muts daar? Suzanne (neemt plaats dicht bij de gravin) Uw Zondagsche.. (Zij neuriet met de spelden in haar mond): „Keer 'r 's om, reusken, reusken, Keer 'r 's om, reusken rom!" (Cherubijn knielt. Zij kapt hem het haar.) Mevrouw! Het staat hem om hem te stelen. DE Gravin: Verplooi zijn kraag een beetje naar vrouwelijken trant. . ,. Suzanne (verschikt de plooien): Zoo!.... Nu zie dien bengel eens aan of hij ook een mooi meisje is! Ik zou er jaloersch van kunnen worden. (Vat hem Hj de km.) Schaam jij je niet om er zóó hef uit te zien! DE Gravin: Hoe verzot ze op hem is! De mouwen moeten worden opgeslagen, anders valt de manchétte niet goed. (Zij slaat een mouw op.) Wat heeft hij daar om zijn arm? Een lint? Suzanne: En nog wel een lint dat u toebehoort. Ik ben blij dat mevrouw het ontdekt heeft. Ik had hem al gezegd, dat ik het u verklappen zou. O, als mijnheer niet juist op dat oogenblik waar' binnengekomen, zou ik het wel gekregen hebben, ik ben bijna even sterk als hij. DE Gravin: Er kleeft bloed aan. (Strikt het lint los.) Cherubijn (beschaamd): Vanmorgen toen ik, in de meening te moeten vertrekken, den kinketting bevestigde aan het hoofdstel van mijn paard, kopte hij, en toen heb ik aan de stang mijn arm verwond. DE Gravin: Dat verbindt men in den regel niet met een lint. Suzanne: En stellig niet met een gestolen lint. Daat pe ook eens zien wat die stoute sti-sta-stang, of hoe het ding mag heeten Ach, wat een molhg polsje heeft hij! A|s van een vrouw. Zijn arm is blanker dan de mijne. Zie maar, mevrouw! (Zij vergelijkt de beide armen.) DE Gravin (op verkoelden toon): Haal mij hever een stukje pleister uit mijn kleedkamer. (Suzanne duwt lachend zijn hoofd weg, hij valt op beide handen. Zij gaat de kleedkamer, links, binnen.) ZEVENDE TOONEED Cherubijn geknield, de Gravin gezeten. De Gravin beziet een oogenblik zwijgend het lint. Cherubijn verslindt haar met zijn oogen. De Gravin: Om op het lint terug te komen, mijnheer, het was juist dit lint, waaraan ik, om de kleur, in het bizonder hechtte het verhes daarvan heeft mij ten zeerste gegriefd. ACHTSTE TOONEED (Cherubijn, geknield, De Gravin, gezeten, Suzanne.) Suzanne (komt terug): En waarmee moet nu zijn arm verbonden worden? (overhandigt de Gravin de pleister en een schaar.) De Gravin: Breng tegelijk met je kleeren maar het lint van een andere muts mee. (Suzanne af door den achtergrond, zij neemt den mantel van den page mee.) , i_ NEGENDE TOONEED (Cherubijn geknield, De Gravin gezeten.) Cherubijn (met neergeslagen oogen): Dit.... dat mij afgenomen is, zou mij in een wip genezen hebben. DE Gravin: Waarin zou die bizondere geneeskracht dan wel schuilen? (Toont hem de pleister.) Dit hier zal je beter helpen. Cherubijn (aarzelend): Wanneer een lint met het hoofd.... of met de huid van een persoon in aanraking is geweest.... DE Gravin - (ondervangt hem): ....Van een willekeurig persoon, zoo? Wordt het dan heilzaam voor verwondingen? Deze merkwaardige eigenschap van een lint was mij onbekend. Om de proef te nemen zal ik dit, dat jouw arm omvatte, zorgvuldig bewaren. Bij de eerste de beste kwetsuur van een.... van onze kameniers, hoop ik het te pas te brengen. Cherubijn (benepen): u houdt het lint, en ik moet gaan. DE Gravin: Niet voor eeuwig. Cherubijn: Ik ben zoo bedroefd. DE Gravin (bewogen): Hij weent, op dit oogenblik! Die ellendige Figaro heeft hem met zijn voorspelling.... Cherubijn (vurig): O, ik wenschte dat hij mij het uur van mijn dood voorspellen kón! In de overtuiging dan te zullen sneven, zou ik misschien mijn lippen durven openen.... DE Gravin (valt hem in de rede en wischt met haar zakdoek zijn oogen af): Stil, stil, mijn kind. Al wat je daar vertelt, bevat geen greintje gezond verstand. (Er wordt geklopt, zij verheft haar stem.) Wie klopt daar aan mijn deur? DE Graaf;: Ge zeide mij, dat zij zich naar haar eigen kamer begeven had. De Gravin: Ja welke deur ze nu precies is ingegaan? DE GraaF: Di geval het Suzanne is, waaraan dan de onrust toe te schrijven, waarin ge verkeert? DE Gravin: Ge meent, dat ik mij verontrust terwille van mijn kamenier? DE Graaf: Terwille van uw kamenier, dat zeg ik niet, maar dat ge u verontrust terwille van iets onrustbarends... staat vast. DE Gravin: Voor mij staat vast, mijnheer, dat gij u op veel onrustbarender wijze dan ik terwille van dat meisje verontrust. De Graaf (woedend): In zooverre, mevrouw, dat ik haar op staanden voet wensch te zien. De Gravin: Inderdaad geloof ik, dat gij dit maar al te dikwijls wenscht; uw vermoedens missen echter eiken grond. DERTIENDE TOONEED (De Graaf, De Gravin; Suzanne komt met de kleeren over haar arm van den achtergrond op.) DE graaf: Des te gemakkelijker zullen ze uit den weg te ruimen zijn. (Hij spreekt in de richting van de kleedkamer.) Suusje, kom er uit, ik gebied het je. (Suzanne blijft stil staan bij de alcoof op den achtergrond.) Dë Gravin: Ze is bijkans naakt, mijnheer! Moogt ge op die manier een vrouw storen in haar intiemste aangelegenheden! Zij was bezig eenige kleedingstukken aan te passen, die ik haar medegeef voor haar uitzet; toen zij u hoorde aankomen sloeg ze op de vlucht. DE Graaf : Wanneer ze dan niet voor den dag durft te komen, kan ze tenminste haar mond open doen. (Keert zich weer naar de deur van het kleedvertrek.) Geef mij antwoord, Suzanne, ben je hier, in dit vertrek? (Suzanne, op den achtergrond gebleven, verdwijnt t'« de alcoof en verschuilt zich daar.) DE Gravin (levendig, spreekt in de richting van de kleedkamer) : Suusje, ik verbied je te antwoorden. (Tot den graaf) Deze dwingelandij gaat te ver! De Graaf {nadert de deur van de kleedkamer): Welnu, aangezien zij niet verkiest te antwoorden, aangekleed, of onaangekleed, ik wensen, haar te zien. De Gravin (stelt zich vóór hem): Op alle andere plaatsen kan ik u zulks niet beletten, maar ik maak mij toch sterk dafin mijn privé vertrekken DE Graaf: En ik maak mij sterk, dat ik nu binnen een seconde zal weten, wie deze geheimzinnige Suzanne is. Het zou vergeefsche moeite zijn u om den sleutel te verzoeken, dit middel is echter even doeltreffend en deze dunne deur zal niet lang weerstand bieden. Hola! Daat mij binnen! De Gravin: Wilt ge schandaal maken, zoodat alle bedienden uitloopen om een vermoeden dat op niets dan praatjes berust? De Graaf: Ge hebt gehjk, mevrouw, ik zal mij voor het oogenblik hiermede vergenoegen en inmiddels in mijn appartementen halen wat ik behoef."... (Hij wil heengaan, doch keert terug.) Wees echter zoo goed — opdat hier alles blijve in den staat waarin ik het vond — mij daarheen te vergezellen, gelaten en zonder misbaar, aangezien gij daar zooveel op tegen hebt. Een zoo eenvoudig verzoek zult ge mij wel niet weigeren! De Graven (in verwarring): O, mijnheer, wie zou u ooit iets kunnen weigeren! De Graaf: Wacht! Ik vergat nog de deur van de kamer uwer kameniers; ook deze ben ik genoodzaakt af te sluiten ten einde u volledig recht te doen wedervaren. (Hij sluit de deur op den achtergrond en neemt den sleutel eraf.) De Gravin (terzijde): Mijn hemel! Hoe duur komt mij mijn hchtzinnig gedrag te staan! De Graaf (keert tot haar terug): Mag ik u dan thans, nu ook deze kamer afgesloten is, mijn arm aanbieden? (met verheffing van stem) Wat de Suzanne van de kleed- ZEVENTIENDE TOONEED (De Graaf, De Gravin, Suzanne.) Suzanne (komt uit de kamer en lacht): Ik zal hem. dooden! Ik zal hem dooden! Dood hem dan, die stoute page! DE Graaf: Neen! 'Welk een leerschool! (Ziet de gravin aan, die als aan den grond genageld staat.) En gij, gij staat daar, als ik, van verbazing stom! Is daar wellicht dan nog iemand? (Af, in de kamer.) ACHTTIENDE TOONEED (De Gravin, gezeten, Suzanne.) Suzanne (snelt op haar meesteres toé): Kom tot n zelve, mevrouw, hij is al ver van hier; hij deed een sprong De Gravin: Ach Suusje, ik zal het besterven! NEGENTIENDE TOONEED (De Gravin, gezeten, Suzanne, De Graaf.) De Graaf (komt min of meer verlegen uit de kleedkamer terug. Na een oogenblik van stilte): Neen, daar is niemand... en voor het oogenblik schijn ik mij vergist te hebben. Mevrouw, gij speelt voortreffelijk comedie. Suzanne (vroolijk): En ik dan, mijnheer? (De Gravin houdt haar zakdoek voor den mond en tracht zich daarachter te herstellen, zij spreekt niet.) TDE Graaf (nadert haar): Moet ik aannemen, mevrouw, dat dit een grap beduidt? De Gravin (zich langzaam herstellend): Daat het een grap zijn{ mijnheer.... De Graaf: Een duivelsche grap dan toch! Wat heeft u daartoe geleid, als ik vragen mag? De Gravin: Verdienen uw dolzinnigheden een beter lot? De Graaf: En dat noemt ge dolzinnigheden, wanneer onze eer op het spel staat! De Gravin (meer en meer haar stem beheer schend): Ben ik met u in den echt verbonden om onophoudelijk ter prooi te worden gesteld aan verwaarloozing en jaloezie, ten behoeve van uw persoonlijke genoegens? DE Graaf: Ge oordeelt streng, mevrouw. SÜzannE: Mevrouw zou het geheele kasteel tot getuige kunnen roepen.... De Graaf: Je hebt gelijk — het is aan mij u om verschooning te vragen. Vergeef mij, ik ben in een staat van verlegenheid gebracht.... Suzanne: Erken, mijnheer, dat dit wel een beetje uw Verdiende loon is. De GraaF: Waarom wilde je niet uit die kamer komen, toen ik je riep? Ondeugend nest! suzanne: Ik was bezig mij op mijn mooist weer aan te kleeden, daar kwamen zooveel spelden aan te pas, en mevrouw, die het mij verbood, wist heel goed wat ze deed. De Graaf: In plaats de aandacht te vestigen op mijn minder goede eigenschappen, mocht je mij liever helpen haar wat milder voor mij te stemmen. De Graven: Neen, mijnheer, voor een gedrag als het uwe is geen vergiffenis mogelijk. Ik zal mij terugtrekken in het-klooster der heilige Ursulinnen; ik zie in dat mijn tijd gekomen is. DE Graaf: En zou u dat niet eenige opoffering kosten? Suzanne: Ik durf wedden, dat de dag van het vertrek de vóóravond van het berouw zal zijn. De Gravin: Al ware dit zoo, Suusje, dan nog zou ik hever dien stap betreuren, dan de vernedering dragen hem te hebben vergeven; daarvoor heeft hij mij te diep beleedigd. De GraaF: Rosine! De Graven: Noem dien naam niet meer; de Rosine die gij eenmaal zoo vurig hebt bemind, heeft afgedaan; vóór u staat de ongelukkige Gravin Almaviva, de arme, Verlaten vrouw, die gij niet langer liefhebt. Suzanne: Mevrouw De Graaf (smeekend): Heb medelijden De Gravin: Hebt gij dat voor mij gehad? De Graaf: Maar dat briefje dan toch Het werd mij groen en geel voor de oogen toen ik het las. De Gravin: Het is zonder mijn verlof geschreven. DE GraaF: Ge wist ervan! DE Gravin: Figaro, de snaak, heeft het DE Graaf: Was die erin betrokken? DE Gravin: Heeft het aan Bazile ter hand gesteld... DE Graaf: Die mij vertelde het van een boer te hebben gekregen. O, die verraderlijke zanger met zijn driedubbel overgehaalde ziel! Jij zult boeten, voor allemaal! DE Gravin: De toegevendheid, die ge voor uzelf verlangt, onthoudt ge een ander! Zoo zijn de mannen! Doch wacht u ! Mocht ik er ooit toe besluiten u uw dwaling, in verband met dit briefje, te vergeven, dan eisch ik daarbij een algeheele amnestie. DE GraaF: Van harte, Gravin! Maar hoe kan ik ooit een zoo smadelijk abuis herstellen! DE Gravin (staat op): Bet was een misverstand. De Graaf: Met het ongelijk aan mijn zijde. Toch vat ik nog altijd niet, hoe gij, vrouwen, u zoo snel en zoo volkomen aan de omstandigheden weet aan te passen, hoe gij zoo onmiddellijk den .rechten toon treft. Ge bloosde, weende, uw gelaat vertrok. Op mijn woord, nog ziet men de sporen. DE Gravin (dwingt zich tot een glimlach): Ik bloosde doordat uw twijfel mij stak tot in het hart. Doch welke jj man is fijnbesnaard genoeg om de gevoelens van verontwaardiging te onderscheiden, welke een eerbare vrouwenziel bevangen wanneer de smaad eener welverdiende verdenking haar in het nauw drijft? DE Graaf {glimlachend): En uw ontredderde page, in zijn hemdsmouwen en bijkans naakt? DE Gravin (wijst op Suzanne): Hier staat hij voor u. Kiest ge deze niet boven den andere? In het algemeen was het u immers niet ongevallig deze te ontmoeten? De GraaF (steeds meer lachend): En al die smeekbeden, uw krokodillentranen! De Gravin: Gij doet mij lachen, schoon mij de muts daar weinig toe staat. DE Graaf: Wij verbeelden ons het in de politiek al een aardig eind te hebben gebracht, doch als het er op aankomt, zijn wij den kinderschoenen nog nauwelijks ontwassen. Gij, mevrouw, gij waart waardig door den koning te worden beroepen bij de Dondensche Legatie! Uw sexe moet een grondige studie hebben gemaakt van het hout waarvan men diplomaten snijdt! De Gravin: Gij noopt ons tot deze studie. . Suzanne : Laat ons vrij op ons eerewoord en ge zult zien hoe wij het houdenl De Gravin: Tot hiertoe, heer Graaf. Wellicht ben ik wat ver gegaan, doch mijn lankmoedigheid in een zoo ernstige zaak, geeft mij voor het minst recht op de uwe. DE Graaf: Wanneer gij mij nog eenmaal zegt, dat gij mij vergeeft. De Gravin: Had ik dat al gezegd, Suusje? Suzanne: Niet/dat ik gehoord heb, mevrouw. De Graaf: Mocht het woord aan uw lippen ontglippen ... De Gravin: Vindt ge, ondankbare, dat ge het verdient? DE Graaf: Ja, op grondman mijn oprecht berouw. Suzanne: Mevrouw te verdenken, een rnnn m haar kleedkamer te hebben verborgen! De GraaF: Zij heeft mij zwaar genoeg gestraft. Suzanne: En haar dan nog niet te willen gelooven op haar woord: dat het de kamenier is. De Graaf: Ben je waarlijk onvermurwbaar, Rosine? De Gravin: Ach Suusje wat ben ik zwak, en wat geef ik je een slecht voorbeeld! (Zij steekt den graaf dfi hand toe.) Het is de nekslag voor 't geloof in den rechtmatigen toorn der vrouwen. Suzanne: Dat is 't, mevrouw; leggen ze ons niet altijd het vuur aan de schenen?! (De graaf kust innig de hand zijner vrouw.) TWLNTIGSTE TOONEED (Suzanne, Figaro, De Gravin, De Graaf.) Figaro (geheel buiten adem): Men vertelde mij dat mevrouw de Gravin ongesteld was. Ik haastte mij ter kunnen zeggen met betrekking tot mijn huwelijk, en indien u dus last wilt geven.... De Graaf: Over dat briefje zijn we het dus eens? Figaro: Aangezien mevrouw het wenseht, Suzanne het wenscht, u-zelf het wenseht, zal ik u wel moeten bijvallen; maar, mijnheer, waarlijk! ik zou, ware ik in uw plaats, geen letter gelooven van alles wat zij u opdisschen. De Graaf: Altijd tracht hij de waarschijnlijkheid geweld aan te doen. Op den duur begint het mij te vervelen. DE Gravin (lachend): Ach, die arme jongen, waarom zou hij nu voor één keer in zijn leven de waarheid moeten spreken? Figaro (zacht tot Suzanne): Ik maak hem opmerkzaam op het gevaar dat hem bedreigt, meer kan men van een man van eer niet verlangen. Suzanne (zacht): Heb je den kleinen page gezien? Figaro (zacht): Vol schrammen en builen. Suzanne (zacht): Ach! die ongeluksvogel! DE Gravin: Kom-aan, mijnheer de Graaf, zij branden van verlangen in den echt te worden vereenigd, hun ongeduld is natuurhjk, laat ons naar de zaal gaan voor de plechtigheid. DE Graaf (terzijde): Waar Marceline toch bhjft, Marceline. (luid) Bs zou.... voor het minst dan toch .... Wat beter gekleed willen zijn. DE Gravin: Voor deze eenvoudige heden! Dat ben ik immers ook niet? EEN EN TWINTIGSTE TOONEEL (Figaro, Suzanne, De gravin, De Graaf, Antonio.) AnTONIO (half-aangeschoten, draagt een pot met verpletterde violieren): Edele heer, edele heer! De Graaf: Wat verlang je van me, Antonio? Anïonio: Och, laat ü toch trahes maken voor de vensters, die op mijn bloembedden uitzien, alles wordt maar door die ramen gesmeten, daareven gooiden ze er nog een man uit. De Graaf: Uit dit venster? AnTONIo: Kijk mijn violieren eens' toegetakeld zijn! Suzanne (zacht tot Figaro): Geef acht, Figaro, geef acht! Figaro: Mijnheer, hij is al van vanmorgen zat! Antonio: Mis! Dat was nog van gisteravond. Zoo komen de praatjes in de wereld. DE Graaf (heftig): Die man! die man! Waar is hij? Antonio: Waar hij is? DE Graaf: Ja. Antonio: Zei ik 't niet! Nu zou ik het al moeten weten! Di ben uw knecht, niemand dan ik die over uw moestuin gaat, een man valt erin, en u neemt maar dadelijk aan dat mijn goede naam geschonden is. Suzanne (zacht tot Figaro): Tracht hem wat af te lsiden. Figaro: Je bent dus van plan tot in eeuwigheid te blijven drinken? Antonio: Als ik niet dronk, ging ik malen.... DE Gravin: Zich zonder noodzakelijkheid zoozeer te buiten te gaan! Antonio: Drinken zonder dorst, en vrijen in elk seizoen, mevrouw, zijn de weinige eigenschappen die ons van het overige vee onderscheiden. De Graaf (driftig): Geef me^nu antwoord of ik jaag je weg. Antonio: De vraag is of ik zou. gaan! De Graaf: Waarom niet? 'Antonio (tikt aan zijn voorhoofd): Al mankeert het u nu hier om een goeden knecht weg te zenden, daarom ben ik nog niet zoo stom om mij van een goeden meester te ontdoen. DE Graaf (schudt hem woedend dooreen): Men heeft, zei je, een man uit dat venster geworpen? Antonio: Om u te dienen, Excellentie, nog maar een oogenblikje geleden, hij was in zijn hemdsmouwen en sloeg hals over kop op de vlucht; hij liep hij hep DE Graaf (ongeduldig): En toen? Antonio: Dtzou hem zonder mankeeren hebben nagezeten wanneer ik niet aan het hek zoo'n leehjk gezwel aan mijn hand had opgeloopen, dat ik geen voet verzetten kon vanwege dien duim (Steekt zijn duim op.) DE GraaP: Di elk geval zou je dien man dan toch herkennen? Antonio: O dat, vast en zeker..... als ik hem gezien had, -in elk geval! Suzanne (zacht tegen Figaro): Hij heeft hem niet gezien. Figaro: Wat een bestel voor een bloempot! Hoeveel moet je hebben, huilebalk, met je mooie bloemetjes ? Dring maar niet verder aan, mijnheer de Graaf, ik ben uit dat venster gesprongen. DE GraaF: Was jij het? Antonio: „Hoeveel moet je hebben, huilebalk?" Je bent in dien korten tijd wel gegroeid, daarnet kwam je me aardig wat schraler voor, en wel zoo slap in je lenden! Figaro: Natuurlijk.... wie springen wil moet zich als het ware tot een bundeltje oprollen. Antonio: lk zou anders zeggen, dat het meer leek op dien kleinen sprinkhaan van een page. De GraaF: Cherubijn, bedoel je. Figaro: Die is goed! Opzettelijk omgekeerd met zijn, paard voor de poorten van Sevilla zeker; misschien was hij er al wel in! Antonio: Neen, neen, dat zeg ik niet, dat zeg ik niet; een paard heb ik niet zien springen, anders zou ik 't wel verteld hebben. DE GraaF: Welk een geduldsbeproeving! Figaro: Ik was in de kamer van de kameniers, in mijn hemdsmouwen, het is warm vandaag. Ik wachtte daar mijn Suzanneke, toen ik plotseling de stem van mijnheer hoorde en een vreeselijk lawaai; ik weet niet hoe me daar opeens zoo hevig de schrik om het hart sloeg van wege dat briefje, maar ik moet bekennen dat het een domme streek was: zonder me een seconde te bedenken sprong ik middenin de bloembedden, mijn rechtervoet heb ik er nog bij verstuikt! (Hij wrijft zijn voet.) Antonio: Als jij het dan geweest bent, dan komt jou ook dit vodje papier toe, dat bij het vallen uit je vestzakje is gerold. DE Graaf (grijpt het): Geef mij dit! (Hij opent het papier en vouwt het weer dicht.) Figaro (terzijde): Nu hang ik. DE GraaF: Van den schrik bekomen, zult ge u nog wel te binnen kunnen brengen waf de inhoud is van dit papier, en hoe het in uw zak kwam? Figaro (in verlegenheid, doorzoekt zijn zakken en haalt er papieren uit): Natuurhjk, natuurlijk Alleen ik bezit zoo'n massa schrifturen, die allemaal beantwoord moeten worden.... (hij kijkt er een in). Hier.... dit.... ah! dit is een brief van Marceline, vier zijdjes lang; een juweel van een brief Zou het misschien het verzoekschrift van dien armen wildstrooper kunnen zijn, geschreven1 vanuit de gevangenis.... ? Neen, dat heb ik hier De meubelinventaris van het jachtslot had ik in mijn anderen zak.... (De Graaf opent opnieuw het papier dat hij in zijn hand houdt.) De Gravin (zacht tot Suzanne): O, hemel, Suusje, het is de militaire aanstelling! Suzanne (zacht tot Figaro): Alles is verloren het is het brevet. DE Graaf (vouwt het papier weer dicht): Welnu, slimme postiljon, kan je het niet raden? Antonio (nadert Figaro): De edele heer vraagt of je het niet raden kunt? Figaro (duwt f hem terug): Ga weg.... schelm, blijf met je adem uit mijn gezicht. De Graaf: Je herinnert je dus niet wat dit kan zijn? Figaro: Och-dan-toch, och-dan-toch! de ongelukkige! Het zal het brevet zijn van dat arme kind, dat hij mij gegeven had en dat ik vergat hem terug te bezorgen. O, o, o, o! Wat een ezel ben ik! Wat moet hij beginnen zonder zijn brevet! Ik zal in vliegende vaart DE GraaF: Waarom had hij dat aan u gegeven? Figaro (in verlegenheid): Hij wilde.... daar moest iets mee gebeuren. DE Graaf (beziet het papier): Er ontbreekt niets aan. DE Gravin (zacht tot Suzanne): Het zegel. Suzanne (zacht tot Figaro): Het zegel ontbreekt. De GraaF (tot Figaro): Je bhjft het antwoord schuldig? f Figaro: Ja om u de waarheid te zeggen ontbreekt er wel een kleinigheid aan. Hij beweert, dat het gebruik meebrengt DE GraaF: Het gebruik! Het gebruik! Welk gebruik? Figaro: Er een zegel met uw wapen aan te hechten. Mogelijk is zoo iets van geen beteekenis? DE Graaf (opent nog eenmaal het papier en verscheurt het in woede): Genoeg! Ze hebben het erop gezet mij te bedotten! (terzijde) En die Figaro is de belhamel. Of ik me op hem wreken zal! (Hij wil spijtig heengaan, Figaro houdt hem terug.) Figaro: Gaat u nu heen zonder last te geven tot de voltrekking van mijn huwelijk? TWEE EN TWINTIGSTE TOONEED (Bazile, Bartholo, Marceline, Figaro, Dagdief, De Gravin, Suzanne, Antonio, Bedienden van den Graaf, Onderhoorigen.) marceline (tot den Graaf): Wees zoo goed, mijnheer de Graaf, dit nog een oogenblik op te schorten; al vóór hem vergiffenis te schenken, zijt gij ons voldoening verschuldigd. Er bestaat van zijnentwege een gelofte jegens mij.... DE Graaf (terzijde): Ziedaar mijn wraak! Figaro: Een gelofte? Van welken aard? Verklaar u nader. marceline: Dat zal ik, dat zal ik, verrader! (De gravin gaat in een leunstoel zitten, Suzanne slaat achter haar.) De Graaf: Waar om gaat het, Marceline? marceline: Om een huwelijksbekentehis. Figaro: Om een schuldbewijs voor een beetje geleend geld, dat is alles. Marceline {tot Hen Graaf): Met inbegrip van een huwelijk. En waar u een machtig heer zijt, Grootmeester van het Gewest De Graaf: Vervoeg u bij het Gerechtshof; daar kan de heele wereld van mij recht verkrijgen. bazile'(wijst op Marceline): In dat geval, Edelachtbare, #rzoek ik u ook mijn rechten op Marceline te mogen doen gelden. De GraaF: Ah! Daar is de schurk van het briefje ook. Figaro: Nog een gek van het eerste water. DE GraaF (woedend tot Bazile): Uw rechten! uw re*kten! Daarmee moet je mij aan boord komen, meester zotskap. Antonio (klapt in de handen): Daar kan hij het vast mee doen; juist de naam die hem past. DE Graaf: Marceline, de zaak zal worden geschorst tot het onderzoek naar de rechtmatigheid uwer aanspraken, dat openlijk in de groote Gehoorzaal zal worden ingeleid, is afgeloopen. Edele Bazile, trouw en verknocht handlanger van mijn Huis, ga naar de stad en haal mij de leden van het gerechtshof. Bazile: Om haar zaak te dienen? DE Graaf: En breng meteen den boer van het briefje mee. Bazile: Maar dien ken ik niet eens! De Graaf: Ge weigert? BazhE: Mijn positie op het kasteel bestemt mij niet tot boodschaplooper. De Graaf: Waartoe dan wel? BA*n,E: Di mijn hoedanigheid van organist van onze kerk, ben ik een man van Jalent, ik geef onderwijs op het clavecimbel aan mevrouw de gravin, mandoline aan de pages, en mijn bijzondere taak is het de hooge heeren van uw Huis, telkens wanneer het u behaagt mij zulks te gelasten, met mijn luit te onderhouden. Dagdief (treedt vooruit): Ds zal wel gaan, met uw verlof, edele heer. De Graaf: Hoe is uw naam? Wat uw beroep? Dagdief: De ben Dagdief, genadig heer, de kleine geitenhoeder, en gekomen om het vuurwerk te zien. Vandaag hebben de koeien vrij-af en ik weet de heele santekraam voor het proces in den omtrek te wonen. DE Graaf: Je ijver bevalt me, ga; gij (tot Bazile) zult mijnheer met de luit begeleiden en onderweg uw lied ten beste geven. Hij behoort tot de heeren van mijn Huis. Dagdief (verheugd) : O, ik.... ik behoor tot de hooge (Suzanne wenkt hem met de hand zich kalm te houden* en wijst op de Gravin.) BaZTCE (verbaasd): Moet ik Dagdief vergezellen en onderwijl muziek voor hem maken? DE GraaF: Uw positie brengt dit mee; vertrek, of ik ben genoodzaakt u weg te jagen. (Af.) DRIE EN TWINTIGSTE TOONEED (DE vorigen, behalve den Graaf.) bazige: Ja nu, met groote heeren is het kwaad kersen eten; ik zal mij wel wachten.... Figaro: Voor de pitten. BazicE (terzijde): Da plaats hun behulpzaam te zijn bij hun huwelijk, zal ik zorgen dat het mijne met Marceline zijn beslag- krijgt, (tot Figaro) Neem geen beshssing, als ik je een goeden raad mag geven, vóór ik terug ben. (Hij haalt de luit, die in den fauteuil op den achtergrond ligt.) Figaro (volgt hem): Een beslissing.... maak je niet ongerust, zelfs al kwam je van je leven niet terug Bijzonder zanglustig zie je er overigens niet uit; zal ik je den toon aangeven?.... Vooruit, zet in,'met frisschen moed, van la-mi-la ter eere van mijn bruid. (Hij doet een paar danspassen vóór- en achteruit, danst cd zingende de volgende séguédille (spaansche dans), Bazile begeleidt hem en allen volgen hem in den stoet.) Séguédille (wijze bekend): Boven weelde en gewin Gaat mij Suusje's Wijze zin. Zin-zin-zin. Zin-zin-zin. Zin-zin-zin. Maar haar kusje, zoet van min, Sluit voor mij De wijsheid in. Mm-min-min. Mm-min-min. Mm-min-min. (Het geluid sterft uit terwijl zij aftrekken.) VIER EN TWINTIGSTE TOONEEL (Suzannb, De Gravin.) De Gravin (in haar leunstoel): Nu zie je eens, Suzanne, in welk een dollemanstooneel je vriend met zijn briefje mij betrokken heeft. Suzanne: O, mevrouw, ik wou, dat u uw eigen gezicht had gezien op het oogenblik dat ik uit dé kleedkamer stapte. Even betrok het, maar dat was niet meer dan een wolkje, en daarna werd het van minuut tot minuut blozender als een roos!.. De Gravin: Hij is dus waarlijk uit het venster gesprongen. Suzanne: Zonder aarzeling.... die lieve jongen licht als een vlinder.... De Gravin: O, die ellendige hovenier! De geheele geschiedenis heeft mij zoodanig geschokt, dat ik vrees er het verstand bij te zullen verhezen. Suzanne: Geloof dat niet, mevrouw, het is mij juist opgevallen hoeveel bedrevenheid de fatsoenlijke dames uit de groote wereld zich door oefening in het jokkenzonder-dat-men-het-merkt, kunnen verwerven. De Gravin: Meen je, dat de Graaf erin gevlogen is? Verbeeld je eens, dat hij het kind hier op het kasteel ontdekte! Suzanne: Ik zal nog eens gaan zeggen, dat men hem zorgvuldig verstoppen moet. De Gravin: Het is beter, dat hij vertrekt. Na al wat er voorgevallen is, zal het je niet bevreemden, dat mij de lust hem in jou plaats naar het park te zenden, is vergaan. Suzanne: Vast staat, dat ook ik mij niet daarheen begeven zal. Ziedaar dan mi nog eenmaal mijn huwelijk ! De Gravin: Wacht In plaats van jou of een ander, zou ik-zelve kunnen gaan. Suzanne: U, mevrouw? De Gravin: Op die manier zou niemand gevaar loopen en de graaf zou allerminst kunnen loochenen.... Zijn jalouzie gestraft, en zijn ontrouw bewezen dat zou waarlijk kom-aan, de goede afloop van het eerste avontuur geeft mij moed het tweede te ondernemen. Laat hem weten, dat je, prompt op het bestemde uur, in het park aanwezig zult zijn. Vertel echter aan niemand Suzannë: Ach aan Figaro. DE Gravin: Neen, neen! Hij zou maar weer dadelijk zijn partij mee willen blazen. Mijn fluweelen, masker en mijn wandelstok ik ga mij buiten op het terras een weinig vermeien in de dingen die komen zullen. (Suzanne gaat de kleedkamer binnen.) VIJF EN TWINTIGSTE TOONEEL (DE Gravin alleen.) DE Gravin (alleen): Het is wel een stout stuk. (Keert zich om.) Ach, daar ligt het lint, mijn lieve lint. Ik was je vergeten! (zij gaat er mee in haar stoel zitten en rolt het om haar vinger.) Je zult mij niet meer.verlaten voor altoos mag je de herinnering in mij levendig houden aan het voorval waarbij dat arme kind Och, mijn heer gemaal,' wat hebt ge gedaan? En ik waarin begeef ik mij op dit oogenblik? ZES EN TWINTIGSTE TOONEED (DE Gravin, Suzanne.) (De Gravin steekt haastig het lint in haar keursje.) Suzanne: Hier is uw stok en uw mom DE Gravin: Onthoud goed, dat ik je verboden heb er tegen Figaro met een woord van te reppen. Suzanne (vroolijk): Uw plannetje is prachtig, mevrouw, ik heb er nog eens over na-gedacht. Het bespoedigt, voleindigt en omvat alles, en wat er ook van komen mag, mijn huwehjk staat thans als een paal boven water! (Zij kust haar meesteres de hand; samen af.) Einde van het tweede bedrijf. [Gedurende de pauze maken de bedienden de groote gehoorzaal in orde: twee banken met leuningen voor de advocaten VIJFDE TOONEED (DE Graaf, Figaro.) Figaro: Daar zijn we! De Graaf: In geval zij hem ook maar met één woord mocht hebben ingelicht.... Figaro {terzijde): Wat niet onwaarschijnhjk is. DE Graaf: Dan huwelijk ik hem uit aan die oude vrijster. Figaro (terzijde): Het liefje van mijnheer Bazile. DE GraaF: En met de jonge zullen we dan wel verder zien. Figaro (terzijde): Mijn vrouw, als het u belieft. DE GraaF: Hé? Wat? Wie is daar? Figaro (treedt naar voren): Ik. Om u te dienen. DE GraaF: Waarom zei je dat daar? Figaro: Ik zei niets. DE Graaf (herhaalt zijn woorden): „Mijn vrouw, als het u belieft." Figaro: O, dat waren de laatste woorden van een boodschap, die ik meegaf: „Zeg het even aan mijn vrouw, als 't u belieft." DE Graaf (loopt heen en weer): ,,,Zijn vrouw!" Ik zou wel eens willen weten wat mijnheer geboeid hield op het oogenblik dat ik hem het roepen. Figaro (doet alsof hij zijn kleeren dichtknoopt): Dx had me bij dien val in de bloembedden vuil gemaakt en moest even schoone kleeren aantrekken. DE Graaf: Behoefde dat een uur te duren? Figaro: Zóó vlug gaat dat nu eenmaal niet. DE GraaF: De bedienden hier verspillen meer tijd aan hun toilette dan de heeren. Figaro: Dat komt omdat die er geen lijfstoet op na houden om hun behulpzaam te zijn. DE Graaf: lntusschen heb ik nog altijd niet begrepen wat je toch gedreven heeft tot dien gevaarlijken en nutteloozen sprong uit het venster. Figaro: Of 't gevaarlijk was! Het leek of de aarde mij levend zou verzwelgen. DE Graaf: Jawel! tracht mij maar met een kluitje in het riet te sturen, jou leeperd met je uitgestreken gezicht! Je begrijpt best, dat niet het gevaar, maar het doel van dien sprong mij verontrust. Figaro: Op een loos alarm komt u verwoed aansnellen, rent alles wat u in den weg staat ondersteboven gelijk de wervelwind over de vlakte van Morena; u zoekt een man, zult hem hébben, al moest ge er de deuren voor intrappen, slot en grendel verbreken Bij toeval bevind ik me daar, en wie weet waartoe uw opgewondenheid u zou hebben geleid wanneer ik niet De Graaf (onderbreekt hem): Je had langs de trap kunnen ontkomen. Figaro: Om door u in de gang bij de kladden te worden gegrepen! DE Graaf (woedend): In wat voor een gang! (terzijde) Ik maak me driftig en dat schaadt aan mijn kans: te weten te komen wat ik wil. Figaro (terzijde): Nu laat hein uit zijn schulp kruipen wij zullen korte metten maken. DE Graaf (milder): Eigenlijk was het ook niet dit wat ik je wilde zeggen laten we dit onderwerp dus rusten.... Ik had je ja juist ik had wel eenigen lust je mee te nemen naar Donden, als mijn koerier. Bij nader inzien echter Figaro: Is mijnheer van plan veranderd? De Graaf: Ten eerste spreek je geen Engelsch. Figaro: Ik kan zeggen: „God-dam." DE Graaf: Dat versta ik niet. Figaro: Dj zeg, dat ik kan zeggen: „God-dam." De Graaf: Wat beteekent dat? Figaro: Verduiveld! dat Engelsch is toch zoo'n mooie taal, met luttel woorden breng je het daar een heel eind ver! Je zegt maar: „God-dam," en 't ontbreekt je aan niets. Wensch je een lekker malsch kippetje te verschalken, je gaat een herberg binnen, geeft den waard dit teeken (hij doet of hij aan een braadspit draait) God- » cUm!" en men discht u een hartige runderlap op, zonder brood. Het is bewonderenswaardig! Heb je lust in een fijne flesch rood of een glaasje Bourgogne, dit gebaar volstaat (hij ontkurkt een flesch) „God-dam!" en een puts bier staat vóór u in een mooie tinnen kroes, een kop .schuim er bovenop Wie zou er niet gelukkig mee zijn! Ontmoet ge op uw weg een van die bevallige schoonen, met neergeslagen oogen, zedige pasjes, de ellebogen dicht aan het lijf, de heupen hchtehjk wiegend: leg zoetjes uw vijf vingertoppen, aaneengesloten op uw lippen ah! God-dam! en je hebt een oorvijg beet voor je 't weet. Een bewijs hoe goed zij u begrepen heeft. Het is waar, dat de echte Engelschen hier en daar in het gesprek er nog een woordje tusschen voegen, maar in het algemeen kan men aannemen, dat „God-dam" de grondslagen van deze taal omvat; heeft mijnheer dus geen andere reden om mij .thuis te laten? DE Graaf: Hij wil mee naar Donden,. dus heeft zij gezwegen! Figaro: Hij denkt dat ik van den prins geen kwaad weet, wij kunnen in deze richting nog een weinig voortkeu velen. DE Graaf: Wat kan de Gravin toch bewogen hebben, om mij een dergelijke poets te spelen! Figaro: Mijnheer de Graaf zal dat allicht beter weten dan ik. DE Graaf: Br. voorkom haar wenschen, en overlaad haar met geschenken. Figaro: Maar uw geschenken beletten u niet haar te bedriegen. Hoe kan men zich verheugen in weelde en overdaad als ons aan den anderen kant het noodigste onthouden bhjft! DE Graaf: Vroeger bracht je mij trouw van alles op de hoogte. Figaro:. Thans verberg ik u niets. DE Graaf: Hoeveel heeft de Gravin je voor deze loffelijke medewerking toegezegd? Figaro: Hoeveel was ik u waard toen ik haar aan den dokter ontfutselde? Kom-aan, mijnheer, zie niet neer op den man, die u goede diensten bewijst, of ge zoudt gevaar loopen een slechten knecht van hem te maken. DE Graaf: Waarom bij alles die dubbelzinnigheid? Figaro: Achterdocht ziet overal spoken. . DE Graaf: Je naam staat in een slecht blaadje, Figaro. Figaro: En wanneer ik nu eens beter was dan mijn naam? Hoeveel groote heeren, die het mij nazeggen ? De Graaf: Honderd maal heb ik je je geluk zien beproeven, en altijd ging je langs slinksche wegen. Figaro: Hoe kan het anders. De heele bend' wil slagen, de een ten koste van den ander; men wringt en dringt met de ellebogen- breekt men zich baan, rent elkander omver, een enkele haalt den eindpaal, de rest wordt onder den voet getrapt. Br, voor mij, ik geef het op ik zie af DE Graaf: Van 't geluk? (terzijde) Weer wat nieuws! Fhsaro (terzijde): Nu is het mijn beurt, (luid) Uw Excellentie was zoo genadig mij tot kasteelbewaarder te benoemen; dit is een aanlokkelijke betrekking; al zal ik dan niet de uitverkoren bode zijn, die de nieuwtjes overbrengt, het gelukkig huiselijk leven aan de zijde mijner echtgenoote in het hartje van Andalusië, zal mij schadeloos stellen.... De Graaf: Wie zou u beletten haar mee te nemen naar Donden? Figaro: Wanneer ik haar daar dan telkens verlaten moest dat zou een huwelijk van den kouden grond worden. DE Graaf: Met ijver en verstand zou je op kunnen klimmen en je een plaats bij het Gezantschap verwerven. Figaro: Verstand om in die wereld te slagen? Mijnheer neemt een loopje met het mijne. Met kruipende nuddelmatigheid bereikt men er de hoogste sport. De Graaf: Alleen zou je, onder mijn leiding, je een weinig in de politiek moeten bekwamen. Figaro: De politiek ken jk op mijn duimpje. De Graaf: Net als het Engelsch: de grondslagen! Figaro: Ja, ik zie niet in wat daar voor bluf in steekt, \. zich opzettelijk van den domme houden" alles met een half oor verstaan, overal een stekje uitzetten, een geheimzinnig gezicht trekken als er niets te verbergen valt, zich in de binnenkamer afzonderen om er pennen Figaro: Natuurlijk behoort die erbij, hij is de kantonrechter, uw rechterhand. De Graaf: Vraag mijnheer een oogenblik te willen wachten. (De lakei af). ZEVENDE TOONEED (De Graaf, Figaro.) (Figaro blijft een oogenblik den Graaf aanzien, die in gedachten verdiept staat). < Figaro: Is het zoo in orde, mijnheer? De Graaf (komt tot bezinning): Wat?.... ik had gevraagd deze zaal voor de openbare zitting in te richten. Figaro: Ontbreekt er dan nog iets? De groote zetel voor u, gemakkelijke stoelen voor de heeren rechters, de kruk voor den griffier, twee advocaten-banken, de tribune voor hét deftige volk en het plebs in het hok. Ik zal zorgen, dat er geen gedrang komt. (Af.) ACHTSTE TOONEED Dë Graaf (alleen): De rakker heeft mij danig in ver^ legenheid gebracht! Al redekavelend ziet hij de kans schoon ons in te palmen,, hoe langer hoe meer in het nauw te drijven O duivel en duivelin! hoe goed zijn jelui het samen eens als het er op aankomt mij te belagen! Weest zoo fideel als je wilt, bemint elkander naar hartelust, ik kan het je niet beletten, maar trouwen.. dat is een andere zaak! NEGENDE TOONEED (Suzanne, De Graaf.) Suzanne (buiten adem): Mijnheer de graaf.... verschoon mij, mijnheer.... De Graaf (luimig): Wat is er van uw dienst, jonge dame? Suzanne: Nog boos? De Graaf: Moet je iets van mij hebben? Suzanne (schuchter): Mevrouw heeft een flauwte, ik TWAAFDE TOONEEL, (Bartholo, Marceline, De Ganzelaer.) Marceline (tot De Ganzelaer): Daat mij u mijn zaak mogen uitleggen, mijnheer. DE Ganzelaer {in toga, hij stottert een vJeinig): Nu goed, la-aten we de z-zaak van ge-r-rechtehjk standpunt beschouwen. Bartholo: Het gaat om een trouwbelofte. marceline: Met inbegrip van een geldelijke schuld. DE Ganzelaer: De be-be-grijp...., en de r.r-rest? Marceline: Volstrekt geen rest, mijnheer! De Ganzelaer: Dc be-begrijp u hebt het g-geld? Marceline: Neen mijnheer, ik heb het juist aan hem geleend. De Ganzelaer: Lk be-begrijp z-zeer wel, u eischt het geld terug? Marceline: Neen, mijnheer, ik eisch, dat hij mij trouwen zal. De Ganzelaer: O, maar dan be-begrijp ik er alles van; en w-wil hij u trouwen? .Marceline: Neen mijnheer; daarom gaat juist het geheele procés. De Ganzelaer: M-m-meent ge misschien, dat ik dat niet be-begrijp, dat procés? Marceline: Neen mijnheer, (tot Bartholo) Waarin hebben wij ons begeven! (tot De Ganzelaer) En u zoudt over ons moeten rechtspreken? DE Ganzelaer: W-waarvoor zou ik anders mijn b-b-bul hebben gekocht. Marceline (zuchtend): Het is een verkeerde gewoonte die dingen te verkoopen. De Ganzelaer: Ja m-men zou b-beter doen ze ons c-c-cadeau te geven. Wie is de t-tegenpartij? DERTIENDE TOONEED (Bartholo, Marceline, De Ganzelaer, Figaro (treedt handenwrijvend weer binnen.) Marceline (wijst op Figaro): Hier staat de huichelaar voor u, mijnheer. Figaro (zeer opgewekt, tot Marceline): Stoor ik misschien? Mijnheer de Graaf komt aanstonds terug, edelachtbare. De Ganzelaer: Ik moet dien jongen m-m-man meer gezien hebben. Figaro: Bij mevrouw uw echtgenoote, te Sevilla waar ik gediend heb, Edelachtbare. DE Ganzelaer: Wanneer w-was dat? Figaro: Een jaar, op een paar maanden na, vóór de geboorte van mijnheer uw jongsten zoon, een heven, knappen jongen, al zeg ik het zelf. De Ganzelaer: Ja, hij is de kn-knapste van allen. En men vertelt, dat g-gij bezig zijt ook hier een eigen gezin te stichten? Figaro: Mijnheer is wel vriendelijk. Dat zal nog eenige voeten in de aard hebben. DE Ganzelaer: Een trouw-belofte! Ach, die arme sukkel! Figaro: Edelachtbare! De Ganzelaer: Heb je m-mijn geheiiri-schrijver, dien b-braven jongen, niet gezien? Figaro: u bedoelt Dubbelhand, de griffier? De Ganzelaer: Dubbeltor, hij kan eten ! Figaro: Eten? Ik noem dat vreten Natuurhjk heb ik hem gezien, hij was hier om het protokol op te maken, en het protokol van het protokol, zooals het gebruik dat meebrengt. De Ganzelaer: M-men moet de v-vormen in acht nemen. Figaro: Gewis, mijnheer: de advocaten mogen zich om den inhoud van een procés bekommeren, de vorm is het heilig erf van de heeren rechters. DE Ganzelaer: Die knaap is zoo d-dom niet als hij eruit ziet. Welnu, vriend, aangezien je zoo w-wel op de hoogte b-blijkt, zullen wij uw zaak g-goed behartigen. Figaro: Mijnheer, ik stel vertrouwen in uw rechtvaardigheid, niettegenstaande ge tot het gilde der rechters behoort. De Ganzelaer: W-wat? O, j-juist... tot het g-gilde. Maar in gev-geval dat je nu v-vefhest en in gebreke blijft te bet-talen? De GraaF: Beiden nebben gelijk. Deze zaak behoort niet thuis bij het Hof. In geval ze ooit samen een ander stuk schrijven en het hun gelukt de algemeene aandacht daarop een weinig te vestigen, veroordeel ik den baron er zijn naam aan te geven, den dichter zijn talent. Dubbelhand (leest van een ander papier): AndréPétrutchio, landbouwer, contra den ontvanger van het gewest. Er is sprake van een gerechtelijke vervolging. DE Graaf: Deze zaak valt buiten mijn bevoegdheid. Lk bewijs mijn pachters een beter dienst wanneer ik hun belangen bij den koning behartig. Wie volgt? Dubbelhand (neemt een derde papier, Bartholo en Figaro staan op): Barbara, Agar, Raab, Magdalena, Nicoline, Marceline Zuurpruim, jonge dochter, (Marceline staat op en neigt), contra Figaro de voornaam is niet ingevuld. Figaro: Anonymus. De Ganzelaer: A-A-Anonymus? Welke H-Heihge was dat? Figaro: Mijn schutspatroon. Dubbelhand (schrijft): Contra Anonymus Figaro. Beroep? -.j Figaro: Edelman. DE Graaf: Met welk recht noem jij jezelf een edelman? (Griffier schrijft). Figaro: Als de Hemel het gewild had, zou ik de zoon van een edelman zijn. DE Graaf (tot den griffier): Noteer dit. De Deurwaarder (luid): Stilte, Heeren! Dubbelhand (leest): ... .Terzake van verzet tegen het huwelijk door dezen Figaro voornoemd, ten nadeele van voornoemde Zuurpruim. Dokter Bartholo zal de eischeres terzijde staan; Figaro, voornoemd, wenseht, zoo het hof dit toelaat, tegen het gebruik, en alle jurisprudentie ten spijt, zelf zijn goed recht in deze zaak te bepleiten. Figaro: Het gebruik,. meester Dubbelhand, leidt gemeenlijk tot niets; de cliënt, mits een weinig ontwikkeld, kent zijn zaak altijd grondiger dan zekere advocaten, die in het zweet huns aanschijns hun keel kapot schreeuwen, en — op de hoogte van alles, behalve van de zaak waar het om gaat — zich even weinig bekommeren onj de schade voor den beklaagde als om de verveling van het auditorium en den gezonden slaap der heeren (rechters, en na afloop zich opblazen of ze de ,,Oratio pro Murena" hadden afgestoken. Wat mij betreft, ik behoef maar weinig woorden om u de feiten uit de doekjes te doen. Mijne heeren.... Dubbelhand: Dit weinige is al te veel, aangezien ge hier niet als eischer staat en eerst voor de verdediging in aanmerking komt. Wees zoo goed, Dokter, naar voren te treden en de schuldbekentenis op te lezen. Figaro: Jawel, de schuldbekentenis! Bartholo (zet zijn bril op): Zg is in orde. DE Ganzelaer: Wij m-moeten inzage hebben Dubbelhand: Stilte, als 't u belieft, heeren. De Deurwaarder: Stilte! Bartholo (leest): Ik, ondergeteekende, erken te hebben ontvangen van mejuffrouw enz Marceline Zuurpruim op het kasteel d'Aguas-Frescas, de somma van tweeduizend piasters gewaarborgde munt, welk bedrag ik haar op haar verlangen zal terugbetalen op dit kasteel en ik zal haar huwen tot bhjk van mijn erkentelijkheid, enz. Is geteekend: Figaro, zonder meer. Mijn eisch omvat thans terugbetaling van het verschuldigd bedrag en nakoming der trouwbelofte, benevens veroordeeling in de kosten Van het geding. (Hij pleit): Edelachtbare Heeren.... zelden heeft zich een belangwekkender zaak aan het oordeel van het Hof onderworpen, en sedert Alexander den Groote, die de schoone Thalestris beloofde te trouwen.... DE GraAE (valt in de rede): Al vóór uw pleidooi te vervolgen, Advocaat, is men tot overeenstemming gekomen omtrent de geldige waarde van dit bewijsstuk? DE Ganzelaer (tot Figaro): Wat hebt u in te b-brengen in verband met het v-voorgelezene? Figaro: Dit, mijne heeren, dat het stuk opzettelijk, toevallig, of per abuis, onjuist is voorgelezen: want er staat niet geschreven: „welke som ik haar zal terugbetalen en ik zal haar huwen," maar „welke som ik haar zal terugbetalen of ik zal haar huwen", wat bij-lange-na niet hetzelfde beteekent! De Graaf: Staat er in de acte ,,en," of staat er „of"? Bartholo: Er staat: „en." Figaro: Er staat: „of." De Ganzelaer: D-Dubbelhand, lees met uw eigen oogen. Dubbelhand (neemt het papier): Dat is altijd het zekerst, het gebeurt dikwijls dat partijen, al lezend, het een of ander verdonkeremanen. (Hij leest): „Eh eh Mejoffer eh eh.. Zuurpruim eh Ah! wélke som ik haar, op haar verlangen zal terugbetalen op dit kasteel en of en of? Het woord is zoo onduidelijk geschreven er viel een vetvlek op De Ganzelaer: Een v-v-vetylek? Ik weet w-wat dat is. Bartholo (pleit): Ik, van mijn kant, moet volhouden dat het het voegwoord „en" is, dat de betrekkelijke voornaamwoorden van dezen zin te zamen koppelt; ik zal de juffrouw betalen, en ik zal haar huwen." Figaro (pleit): Ik voor mij houd vol, dat het het betrekkelijk voegwoord „of" is, dat de zoogeheeten voornaamwoorden van elkander scheidt: „ik zal de lichtzinnige juffrouw betalen of haar huwen;" letterknechten en schoolvosserij! laat hij Datijn spreken, ik zal mij tot het Grieksch bepalen en hem met mijn pleidooi vernietigen! De Graaf: Hoe in een dergehjk geval ieen rechtvaardig oordeel te vellen? Bartholo: Om den knoop door te hakken, mijne heeren, en niet dood te vallen op een woord, laat ons aannemen dat er staat: of. Figaro: Ik verzoek hiervan nota te nemen. Bartholo: Wij moeten ons daarbij neerleggen. Een poovere uitvlucht als dit zal den schuldige niet redden; gaan we dus over tot het onderzoek van het bewijsstuk, gelezen in dezen zin (hij leest) „welke som ik haar zal terugbetalen op dit kasteel; óf ik haar zal huwen!! Het is zoo goed of men wilde zeggen: ik zal u aderlaten in dit bed, óf de dood zal u halen!" Het beteekent dus: de De Bruiloft vanFigaro. 6 zien dat deze zwakke verdedigers daar dan. ook ongestraft beleedigingen naar believen zouden uitkramen, en hiermede deze waardigste aller instellingen tot op een bedenkelijk peil verlagen. (De rechters gaan voort fluisterend met elkander van gedachten te wisselen). Antonio (tot Marceline, wijst op de rechters): Wat kakelen ze daar? Marceline: Ze hebben den Voorzitter omgekocht, hij legt de andere partij in de luren, en ik ver hes mijn proces. Bartholo (zacht, op somberen toon): Ik vrees het ook. Figaro (opgewekt): Houd moed, Marceline. Dubbelhand (staat op, tot Marceline): Neen! Dit gaat te ver. Nu zal ik zoo vrij zijn u aan te klagen, met verzoek deze zaak nog vóófr de andere aanhangig te maken. De Graaf (gaat zitten): Persoonlijke beleedigingen zijn hier niet aan de orde, griffier. Een Spaansch rechter mag gerust eens buiten zijn boekje gaan, aangezien dit bij alle gerechtshoven van het Zuiden tot den goeden toon behoort; bovendien heerscht hier alreeds misverstand genoeg! Ik zal er liever een uit den weg ruimen door u de gronden te verklaren waarop mijn uitspraak berust: een rechter, die daar niet voor uitkomt, is een slecht dienaar der wet. Wat heeft eischeresse te vorderen? Een huwehjk wegens wanbetaling? VèMtaening van het een met het ander zou een contradictie bevatten Dubbelhand: Stille, mijne heeren! De Deurwaarder (schreeuwt): Stilte! De Graaf: Wat heeft de verdediger hierop te antwoorden? Dat hij zijn eigen persoon voor zich wenseht te behouden? Toegestaan. Figaro (verheugd): Gewonnen'! De Graaf: Aangezien echter zwart op wit staat: „welke som ik haar bij de eerste maning zal betalen, of wel ik zal haar huwen enz." veroordeelt het Hof den verdediger tot de onmiddellijke uitbetaling van twee duizend piasters aan eischeres, of wel tot een huwehjk met haar nog op dezen huidigen dag. (Hij staat op). Figaro (ontdaan): Verloren. Antonio (verheugd): Een prachtig vonnis. Figaro: In welk opzicht prachtig? Antonio: Omdat je nu meteen mijn neef niet-nieer wordt. Grootelijks bedankt, genadig Heer. De Deurwaarder (schreeuwt) : De zitting is opgeheven! De heeren worden verzocht de zaal te verlaten. (Het publiek trekt af). Antonio: Dat zal ik eens gauw aan mijn nichtje gaan vertellen. (Af). ZESTIENDE TOONEED (De Graaf, (loopt heen en weer,) Marceline, Bartholo, Figaro, De Ganzelaer.) Marceline (gaat zitten): Ah! Ik heradem. Figaro: En ik stik. De Graaf (terzijde): In elk geval ben ik gewroken; dit geeft verhchting. Figaro (terzijde): En die Bazile, die zich tegen het huwehjk van, Marceline moest verzetten, wat die. voor een gezicht zal trekken als hij hier komt! (Tot den Graaf die heen wil gaan) Gaat mijnheer de Graaf ons verlaten? DE Graaf: Het vonnis is geveld. Figaro (tot De Ganzelaer): Het is alles de schuld van dien kalkoenschen haan van een kantonrechter. DE Ganzelaer: Ik k-k-kalkoen! Figaro: Zooals gezegd. En ik trouw haar niet, aangezien ik geen huwehjk beneden mijn stand sluit. Bartholo:'Je zult haar trouwen. Figaro: Zonder de toestemming van mijn adellijke ouders? Bartholo: Wie zijn dat, noem dan den naam? Figaro: Indien men mij den tijd gunt ik ben hen juist op het spoor, na vijftien jaar zoekens. Bartholo: De pochhans! Of hij een vondeling was! Figaro: Een verloren zoon, dokter, of liever een gestolen kind. DE Graaf (keert terug): Gestolen, verloren? Bewijs het. Anders beweert hij nog, dat hem onrecht wordt gedaan! Figaro: Mijnheer, wanneer niet alreeds de kostbare kanten, luiers, met goud bestikte gewaden en de edelgesteenten, die de roovers op mij hebben gevonden, mijn hooge geboorte verrieden, dan zou de bijzondere voorzorg waarmee men mij van bepaalde kenteekenen aan den lijve heeft voorzien, voldoende bewijzen welk een waardevol kind ik ben geweest; en dit geheimzinnig merk op mijn arm.... (Hij wil den rechterarm ontblooten). Marceline (springt op): Een ooievaar op je rechterarm?! Figaro: Hoe weet u, dat ik daar een ooievaar?.... Marceline: Mijn God, hij is het! Figaro: Inderdaad ben ik het. Bartholo (tot Marceline): Hij? Wie dan? Marceline (snel): 't Is Emanuel! Bartholo (tot Figaro): Je werd door zigeuners opgevoed? Figaro (met geestdrift): In de onmiddelhjke nabijheid van een kasteel. Mijn beste dokter, indien het uw bedoeling is mij aan mijn adellijke verwanten terug te bezorgen, wil er dan een behoorlijke som aan toevoegen, want klinkende munt zal mijn verheven ouders nimmer een beletsel zijn.... Bartholo (wijst op Marcelfne): Ziehier uw moeder. Figaro: Mijn voedster? Bartholo: Je eigen moeder. De Graaf: Zijn moeder! Figaro: Verklaar u nader.... Marceline (wijst op Bartholo): Ziedaar uw vader. Figaro (wanhopig): Wee over mij! Marceline: Heeft niet de stem des bloeds honderden malen in je gesproken? Figaro: Geen woord! De Graaf (terzijde): Zijn moeder! DE Ganzelaer: Het is d-duidelijk, hij zal haar niet trouwen. De Graaf: Een vreemd geval, dat mij een streep door de rekening haalt. DE Ganzelaer (tot Figaro): En de a-adellijke verwanten en het k-kasteel? Je tracht de Justitie om den t-tuin te leiden. Figaro: Zij was op weg mij een mooie kool te stoven, uw Justitie! Nadat ik, om der wille van die vervloekte honderd kronen, ik weet niet hoeveel malen de gelegenheid voorbij het gaan om dien mijnheer, mijn zoogezegden vader, een kopje kleiner te maken! Nu de Hemel echter door tegenspoed en gevaren mijn ziel heeft willen redden.. vader, ik bied u mijn verontschuldigingen.... En u, moeder, omhels mij, met alle kracht uwer moederlijke gevoelens.... (Marceline springt hem om den hals). ZEVENTIENDE TOONEED (Bartholo, Figaro, Marceline, De Ganzelaer, Suzanne, Antonio, De Graaf.) Suzanne (snelt toe met een beurs in de hand): Mijnheer, mijnheer, wacht even; laten ze nog niet trouwen, ik kom de schuld bij juffrouw Marceline afdoen met den bruidsschat, dien ik van mijn mevrouw gekregen heb. De Graaf (terzijde): De duivel hale haar met haar mevrouw! Het lijkt wel of alles samenspant.... (Af). ACHTTIENDE TOONEED (Bartholo, Antonio, Suzanne, Figaro, Marceline, De Ganzelaer, Antonio.) Antonio: (ziet hoe Figaro zijn moeder omhelst, tot Suzanne): Wel zeker, die haalt zijn schade in! Kijk, kijk! Suzanne (keert terug): Tk heb al genoeg gezien, laat ons gaan, oom. Figaro (houdt haar tegen): Maar ik verzoek je! Wat zou jij hu gezien hebben? Suzanne: Mijn domheid en jouw lafheid. Figaro: Van allebei even weinig en van allebei evenveel. Suzanne (toornig): En dat je het maar wat aardig vindt om met haar te trouwen, anders zou je het wel laten haar te kussen. Figaro (vroolijk): Ik kus haar,* maar ik trouw haar niet. (Suzanne wil gaan. Figaro houdt haar legen). suzanne {geeft hem een oorveeg): Dat je het nog waagt mij tegen te houden! Figaro (tot het gezelschap): En dat noemt men nu liefde! Vóór ons evenwel te verlaten, doe mij het genoegen en zie deze brave vrouw daar goed aan. Suzanne: Nu, en? Figaro: Hoe vindt je haar? Suzanne: Monsterachtig. Figaro: Lang leve de jaloezie! Zij zegt u waar het op staat! Marceline (opent haar armen): Omhels je moeder, mijn lieve Suzanne. De deugniet, die je kwelt, is mijn zoon. Suzanne (snelt naar haar toe): TJ, zijn moeder! (Zij drukken elkander aan het hart). Antonio : Is dat zoo opeens uit de lucht komen vallen? Figaro: ... .Voor zoover'het mij betreft.... Marceline: Neen, mijn hart, dat zich altijd onweerstaanbaar tot hem aangetrokken voelde, heeft zich slechts vergist in de beweegredenen die daartoe hebben geleid; het was de stem des bloeds, die in mij sprak. Figaro: En in mij, lieve moeder, was 't het gezond verstand, dat mij onbewust weerhield op uw aanzoek in te gaan; gehaat heb ik u echter geenszins, getuige de som gelds.. Marceline (overhandigt hem een stuk papier): Ik geef je de schuldbekentenis terug, behoud haar, het is mijn huwelijksgift. Suzanne (werpt hem haar beurs toé): Ik voeg nog dit erbij.. Figaro: Hartelijk dank. Marceline (opgewonden): Als teleurgestelde jonge dochter was ik op weg de rampzaligste aller vrouwen te worden; thans maakt mij het lot tot de gelukkigste aller moeders! Komt aan mijn hart, mijn beide kinderen, de volle maat mijner teederheid storte zich uit over uw verbond! Zoo gelukkig als mij in den droom slechts mogelijk scheen; kinderen, welk een liefde zal ik u toedragen! Figaro (week, levendig): Stil, lieVe moeder, zwijg stil! Is Het uw doel mijn oogen te zien smelten in het bad hunner eerste tranen? Bi elk geval zijn het vreugdetranen. Het scheelde alleen niet veel of ik had er mij, in mijn onnoozelheid, voor geschaamd.... ik voelde ze tusschen mijn vingers doorsijpelen, zie.... zoo.... (hij toont zijn uitgespreide vingers) en stuitte ze in arren moede. Weg met de schaamte! Ik wil lachen met mijn eene oog en huilen met mijn andere.... een ervaring als de mijne overkomt een mensen geen tweemaal in zijn leven! (Hij kust zijn moeder aan den eenen kant, Suzanne aan den anderen.) MA^cemne: O, mijn vriend! Suzanne: Mijn lieve vriend! DE GANZELAER (veegt met een zakdoek zijn oogen af): Ben ik nu ook on-n-nóozel? Figaro (opgewonden): Deed, thans tart ik u, mij, geflankeerd door deze beide schoone vrouwen, tot op een haarbreed te genaken! Antonio (tot Figaro): Niet te veel koude complimenten, als 't je beheft. Zoodra het op trouwen aankomt, gaan de oudelui vóór, dit is regel in de beste families. J^ijn de jouwen bereid elkander hart en hand.... ? Bartholo: Mijn hand? Moge ze verrotten en afvallen eer ik haar schenk aan de moeder van zulk een dwaas! Antonio (tot Bartholo): Neen, als u niet meer dan zijn stiefvader kunt worden.... (tot Figaro) dan,\jongeheer, is tusschen ons het laatste woord gesproken. Suzanne: Oom! Antonio: Zou ik het kind van mijn zuster toevertrouwen aan iemand, die het kind is .van niemand? DE Ganzelaer: Hoe k-kan dat nu, ezel, er is altijd iemand aansp-prakelijk.... Antonio: Ta-ta-ta Hij mag naar haar fluiten! (Af). NEGENTIENDE TOONEED (Bartholo, Suzanne, Figaro, Marceline, De Ganzelaer.) Bartholo (tot Figaro): En zoek nu maar iemand, die zich over je wil ontfermen. (Wil heengaan. Marceline loopt hem na en trekt hem met beide armen terug). marceline: Dokter, dokter, wacht nog even.... Figaro: Neen, ik geloof waarlijk, dat alle gekken van Andalusië zijn losgebroken om zich tegen mijn huwelijk te verzetten. Suzannë (tot Bartholo): Vadertje, wil toch uw zoon erkennen. Marcëlinë (tot Bartholo) : Een jongen, van alle markten thuis, geest, talent, knap uiterlijk.... Figaro (tot Bartholo): Wiens opvoeding u geen rooien duit gekost heeft. Bartholo: Om niet te spreken van de honderd kronen die hij mij afhandig gemaakt heeft. Marceline (streelt hem): Wij zouden u op de handen dragen, Papa. Suzanne (streelt hem): In de watten zouden we u leggen, Papaatje. Bartholo (mistroostig): Papa, lieve Papa, Papaatje! Ik zal in onnoozelheid dien mijnheer daar (wijst op De Ganzelaer) de loef nog afsteken. Ik laat met me sollen als een kind. (Marceline en Suzanne omhelzen hem). Neen, neen, ik heb volstrekt geen ja gezegd. (Hij keert zich om). Waar is mijnheer de Graaf toch gebleven? Figaro: Wij moeten hem zoo snel mogelijk achterna gaan om ohs te vergewissen wat hij nu weer in het schild voert. In geval hij een nieuw plannetje tegen ons in het vet heeft, zijn we weer even ver van de wijs als bij 't begin. ALLEN TEGELIJK: Snel! snel!! (Zij trekken Bartholo mee naar buiten). TWINTIGSTE TOONEEL, DE, GanzELAER: Nog on-noozeler dan die mijnheer! ■Z-zooiets denkt men, m-men zegt het n-niet (Af). Einde van het derde bedrijf. VIERDE BEDRIJF Het toemeet stelt voor een gaanderij, versierd met brandende kaarsen in lusters, bloemen, en guirlanden; kortom getooid voor een feest. Op den voorgrond rechts: een tafel met schrijf benoodigdheden, een zetel erachter, EERSTE TOONEEL (Figaro, Suzanne.) Figaro (neemt Suzanne in zijn armen): Nu, schat, ben je tevreden? Het fluweelen tongetje van mijn moeder is erin geslaagd den dokter over te halen. Alhoewel niet van harte.... hij trouwt haar, en je beul van een oom is de mond gesnoerd; er blijft dus slechts nog mijnheer de Graaf , die woedend is omdat nu ten slotte ons huwehjk ten koste van het zijne zijn beslag krijgt. Lach eens om dezen gelukkigen loop van omstandigheden. Suzanne: Heb je ooit zoo iets wonderbaarlijks bijgewoond! Figaro: Zeg liever, zoo iets vermakelijks! Onze eenige wensen was van zijn Excellentie een huwelijksgift los te krijgen en nu hebben we er al twee, die niet eens van hem afkomstig zijn. Jij werd door een bloeddorstige mededingster achtervolgd, ik door een furie gekweld. Dit alles heeft zich voor ons omgezet in: een moeder uit duizenden! Gisteren nog was ik, om zoo te zeggen, alleen op de wereld, thans ben ik in het bezit mijner beide ouders, niet zóó luisterrijk wel-is-waar als. ik ze mij had gedroomd, maar goed genoeg voor ons,.die ons evenmin op onze rijkdommen laten voorstaan. suzanne: Van alle dingen, die jij je alzoo gedroomd hebt, mijn vriend, is er nog niet één ons deel geworden. Figaro: God's wegen zijn ondoorgrondelijk, melieve. Het lot is de spil, waarom de wereld draait; men arbeidt, maakt zijn plan, speculeert op het een en krijgt het niet allen bij name ken. (Wijst op Cherubijn). Wie is deze jonge dame, met haar bedeesd gezichtje? EEN-Herderinnetje: Een nichtje van mij, mevrouw, overgekomen voor de bruiloft. DE Gravin: Ze ziet er aardig uit. Nu, aangezien het mij niet mogelijk is twintig ruikers tegelijk te dragen, moesten wij deze vreemdelinge de eer maar gunnen.... (Zij neemt den ruiker van Cherubijn en kust hem op het voorhoofd). Zij bloost ervan! (tot Suzanne) Vindt je ook niet, Suusje, dat ze veel op iemand hjkt? Suzanne : Als twee druppels water, mevrouw. Cherubijn (terzijde, de handen op het hart). Ach! hoe lang heb ik gesmacht naar dien kus! VIJFDE TOONEED (De meisjes, met Cherubijn in haar midden, Fanchette Antonio, De Graaf, De Gravin, Suzanne.) Antonio: Ik zeg u, mijnheer, hij is hier. Ze hebben hem bij mijn dochter verkleed; al zijn spullen liggen er nog, en hier ziet u zijn schako, die ik in het park heb opgeraapt. (Hij treedt vóóruit en herkent, de meisjes één voor één opnemend, Cherubijn, trekt hem zijn damesmuts van het'hoofd, waardoor zijn lang haar, in een vlecht, weer over zijn schouder valt. Hij zet hem de schako op en zegt): Daar staat hij, onze kapitein! De Gravin (deinst achteruit): O, hemel! Suzanne: Die schurk! Antonio: Of ik ook goed gezien heb, dat hij het was daar-boven. De Graaf (toornig): Welnu, mevrouw? DE Gravin: Welnu, mijnheer, ik sta hier vóór u, nog meer verrast dan gij-zeèf zijt, en minstens éven spijtig. De Graaf: Jawel, maar daar straks, vanmorgen? De Gravin: Ik zou mijzelf met willen verwijten, u thans nog iets te ontveinzen. Hij was bij mij.' Wij hielden ons onledig met de voorbereiding van een aardigheid, waarvan deze kinderen hier, zoo juist, de slot-apotheosé hebben opgevoerd; u hebt ons verrast terwijl we bezig waren hem te verkleeden, — onder den eersten indruk pleegt ge zoo heftig op te stuiven! Hij meende zich uit de voeten te moeten maken, en ik geraakte wat van streek, de algemeene ontsteltenis deed het overige. DE GraaE (teleurgesteld tot Cherubijn): Waarom ben je niet afgereisd? Cherubijn (neemt driftig zijn schako af): Edele Heer.... De GraaF: Je ongehoorzaamheid zal gestraft worden. Fanchette (onbevangen): Ach, edele heer, luister naar mij. Eiken keer als u naar mij toekwam om mij te kussen, zei u, dat herinnert u zich toch wel? zei u: „Als jij v§n mij gouden wilt, kleine Fanchette, dan zal ik je geven al wat je hartje begeert." De Graaf (kleurend): Wat vertel je? heb ik dat gezegd? Fanchette: Jawel, edele heer. Geef mij dan nu Cherubijn tot man in plaats hem te straffen, dan zal ik van u houden, zooveel ik maar kan! , De Graaf (terzijde): Ingepalmd door een page. De Gravin: Thans- vraag ik u, op*uw beurt: Welnu, mijnheer? De wensch van dit kind, even argeloos als de mijne, omvat tenslotte twee waarheden: namelijk dat ik altijd onschuldig ben aan de onrust, die ik u mocht veroorzaken, terwijl gij u afslooft de mijne aan te wakkeren en te rechtvaardigen. Antonio: Dus u ook, edele heer! Drommels! ik zal het u betaald zetten, zooals indertijd met haar moeder zaliger, die dood is.... Minder om de gevolgen, dan wel omdat kleine meisjes, zooals mevrouw wel weet, groote meisjes worden.... DE Graaf (verslagendterzijde): Er huist hier een kwade geest, die het op mijn geluk gemunt heeft. ZESDE TOONEED (Een jongmeisje. Cherubijn,. Antonio, Figaro, De Graaf, De Gravin, Suzanne.) Figaro: Mijnheer, als u onze meisjes hier ophoudt, kan het bal niet geopend worden, en het feest niet beginnen. De Graaf: Wou jij dansen! Zet het gerust uit je hoofd. Na dien val van vanmorgen, waarbij je je rechtervoet verstuikte Figaro (beweegt het been heen en weer): Het is nog een weinig pijnhjk.... maar dat is niets. (Tot de meisjes)Komt, jonge schoonen, vooruit! DE Graaf (wendt hem om): Je moogt van geluk spreken dat je m die bloembedden den zachten mest voor ie gespreid vond. J Figaro: Van geluk, dat zal waar zijn; in elk ander geval Antonio (wendt hem om): En bovendien heeft hij zien terwijl hij naar beneden duikelde, als een peluw opgerold' Figaro: Een handiger man dan ik, niet waar zou tusschen hemel en aarde gebleven zijn! (tot de meisjes)komt, jonge dames! Antonio (wendt hem om): En in dien tusschentijd galoppeerde de kleine page te paard naar Sevilla. Figaro: Het is mogelijk dat hij galoppeerde, het is mogelijk dat>-hij stapte De Graaf (wendt hem om): En inmiddels had iijziin brevet in je zak? J J 'Figaro (licht verwonderd): Zek&c, zeker! Maar welk een onderzoek! (tot de meisjes): Komt toch, meisjes. Antonio (houdt Cherubijn bij den arm terug): Hier heb ik er anders een, die beweert dat mijn aanstaande neef mets dan leugenpraat verkoopt. Figaro (verrast): Cherubijn! (terzijde): De duivel hale den rekel! Antonio: O zóó! Figaro (zacht): Zoo, zoo, zóó. En.... wat zal hij zingen? G5AA? Vr°°e)- Hij zingt niet, hij zegt, dat hij de man was, die m de violieren is gesprongen. Figaro (vaag): Zoo. Nu.... als hij. het zegt, zal 't wel waar zijn. Over dingen, die ik niet zeker weet, kibbel ik met. De Graaf: Dus hij? zoowel als jij? Figaro: Waarom niet? Springen is eétt gezonde lichaamsbewegmg. En als er één. schaap over de brug is. • bovendien, wie zou niet liever zijn nek breken dan uw toorn weerstaan.:.. De Bruiloft vai> Figaro. 7 DE GbaaP: Jelui zoudt dan allebei te-gelijk! Figaro: Wel, al waren het er twee dozijn geweest, wat kan het schaden, Edele heer, aangezien ér toch geen ongelukken gebeurd zijn? (lot de meisjes): Nu, voor 't laatst, willen jelui meegaan, ja of neen? DE Graaf (buiten zichzelf): De wereld is een schouwtooneel. (Men hoort de eerste tonen van een fanfare). Figaro: Ah! Het sein voor de polonaise! Op je post, lieve kinderen, op je post. Geef mij je arm, Suzanne, kom! (Allen af, behalve Cherubijn, die met gebogen hoofd blijft staan.) ZEVENDE TOONEED (Cherubijn, Dë Graaf, Dé Gravin.) DE Graaf (kijkt Figaro na): Wie zag ooit brutaler rakker dan hij! (tot den page): En jij, beteuterd jongmensen, die daar staat of je geen tien kunt tellen, marsch! Ga je verkleeden en pas op, dat je mij vanavond niet meer onder de oogen komt. DE Gravin: Hij zal zich zoo vervelen. _ Cherubijn (ontroerd): Mij vervelen! Op dit voorhoofd brandt het merkteeken van een geluk, dat wel over honderd gevangenis jaren strekken kan! (Hij zet zijn schako op en loopt Men). (Ai>- ACHTSTE TOONEED (DE Graaf, De Gravin.) (De Gravin wuift zich heftig koelte toe, zwijgend.) DE Graaf: Wat draagt hij voor gelukkigs op zijn voor- DëGravin (verlegen): Zijn.... eersteschako vermoedelijk; kinderen zijn verzot op alles wat blinkt. (Zij wil heengaan). DE Graaf: Zult ge ons de eer van uw gezelschap onthouden, Gravin? DE Gravin: U weet, dat ik me niet wel bevind. DE Graaf: Een oogenblik terwille van uw beschermelinge; ik zou anders moeten gelooven dat de toorn nog niet geweken is. De Gravin: Daar komen de beide paren aan, laat ons dan plaats nemen om hen te ontvangen. De Graaf (terzijde): Bruiloft! Wij zullen ons in het onvermijdelijke moeten schikken. (De Graaf en de Gravin nemen plaats aan een zijde van de gaanderij). NEGENDE TOONEED (DE Graaf, De Gravin, zittend; muziek: „Les folies d'Espagne," marsch-tempo.) De Stoet. De koddebeiers met het geweer op schouder. Een Spaansch veldwachter, de Rechters, Meester de Ganzelaer. Boeren en Boerinnen in feestdos. Twee jonge meisjes, dragend de bruidskroon met witte pluimen. Twee anderen: den sluier. Twee anderen: de handschoenen en de bruidsbouquet. Antonio geeft de hand aan Suzanne, hij is het die de bruid aan Figaro wegschenkt. Andere jonge meisjes dragen een tweede bruidskroon, een tweeden witten sluier, een tweeden ruiker, gelijk aan de eersten en bestemd voor Marceline. Figaro geleidt Marceline bij de hand, als de man, die haar aan den Dokter opnieuw afstaat; deze sluit den stoet, een grooten ruiker in de hand. De jonge meisjes trekken voorbij den Graaf en stellen aan zijn bedienden alle, voor Suzanne en Marceline bestemde, versierselen ter hand. Nadat de boeren en boerinnen zich in twee groepen aan beide zijden van de zaal hebben opgesteld, wordt nog eenmaal de „Fandago" (Spaansche dans op bekende wijs) gedanst, met begeleiding van castagnetten; daarna speelt men de ritornelle (sluitzang) voor het duet, op welke wijze Antonio Suzanne vóór den Graaf geleidt; zij knielt voor hem neer. Terwijl de Graaf haar de bruidskroon opzet, daarna den sluier, en haar den ruiker aanbiedt, zingen twee jonge meisjes het volgend duet: (wijs bekend) „Wil, jonge Bruid, met ons den goeden meester loven, Die roemrijk afstand doet van wat 't Oud-Recht hem (bood, De zegepraal der deugd gaat 't zoet vermaak te boven, Hij schenkt u, rein en kuisen, weer aan uw echtgenoot." Suzanne, geknield, trekt bij de laatste regels van hef duet den Graaf aan zijn mantel en laat hem het briefje zien, dat zij in de hand houdt; vervolgens heft zij die hand (aan de zijde der toeschouwers) naar het hoofd, waarop de graaf schijnbaar bezig is de bruidskroon te bevestigen; aldus speelt zij hem het briefje in handen. De Graaf stopt het haastig onder zijn mantel; men voltooit het lied; de bruid staat op en maakt een diepe neiging voor den Graaf. Figaro ontvangt haar uit de handen van den Graaf en trekt zich met haar aan de andere zijde van het tooneel, dicht bij Marceline, terug. Gedurende deze handeling danst men een ander nummer van de ,,Fandago." De Graaf, nieuwsgierig het briefje te lezen, treedt tot aan het voetlicht en haalt het papier van zijn borst te voorschijn, doch terwijl hij dit doet, maakt hij het gebaar van iemand, die zich hevig in den vinger prikt; hij schudt hem, drukt, zuigt het bloed op, en wanneer hij het briefje met een speld ziet gesloten, zegt hij: DE Graaf (terwijl hij of Figaro spreekt, speelt het orchest pianissimo): De duivel hale die vrouwen, overal moeten zij spelden insteken! (werpt de speld op den grond, leest dan hetpriefje en kust het). Figaro (die er alles van gezien heeft, zegt tot zijn moeder en tot Suzanne): Het zal een minnebriefje zijn, dat een van de jonge meisjes hem in het voorbijgaan in den hand heeft gestopt. Er zat een speld aan, waaraan hij zich deerlijk heeft geprikt. De dans begint opnieuw. De Graaf, die het briefje gelezen heeft, keert het om en ziet het verzoek: het zegel voor antwoord terug te zenden. Hij zoekt op den grond en vindt de speld, die hij aan zijn mouw steekt, terug. Figaro (tot Suzanne en Marceline): Hoe dierbaar wordt een mensch het geringste, wanneer de Diefde het hem in handen speelt! Ziet hem daar die speld oprapen! 't Is toch een zonderling heerschap. Gedurende deze woorden wisselt Suzanne met de Gravin heimelijke teekenen van verstandhouding. De dans eindigt, de ritornelle van het duo begint opnieuw. Figaro geleidt Marceline tot den Graaf op dezelfde wijze als met Suzanne is geschied; op het oogenblik dat de Graaf den bruidskrans in de hand neemt en men den mond opent om het duet te zingen, onderbreken de volgende uitroepen de plechtigheid: DE Deurwaarder {schreeuwt aan de deur): Dringt toch niet zoo, dames en heeren, u kunt er onjnogehjk allemaal in Daat de wacht aanrukken Op, op! de wacht! DE Graaf (staat op): Wat is er aan de hand? De Deurwaarder: Excellentie, het is mijnheer Bazile met het geheele dorp op zijn hielen, omdat hij langs den openbaren weg loopt te zingen. De Graae: Verzoek hem, alleen, binnen te komen. De Graven: Sta mij toe thans heen te gaan. De Graaf: Ik heb uw welwillendheid op prijs gesteld. De Gravin: Suzanne? Zij komt aanstonds terug, (terzijde tot Swsawwe): Daten we ons gaan verkleeden. (Met Suzanne af.) Marceline: Die komt natuurlijk roet in het eten werpen. Figaro: Ah! ik zal hem jegens u gauw een toontje lager leer en zingen! TIENDE TOONEED (Al de vorigen, behalve de Graven en Suzanne; BazilE- met de luit; Dagdief.) (Bazile treedt zingend binnen op de wijze van den slotzang): Trouw van ziel en licht van zinnen, 't Is geen zonde en geen verdriet, Daat je kussen, laat je winnen^ Tof je een ander liever ziet Vleugels kreeg de God-der-Minne Om te fladdren — anders niet! Om te fladdren — anders niet! Om te fladdren — anders niet! ^*ARO tyeedt op hem toé): Jawel, en daarom juist heeft hij zijn vleugels op zijn rug; wat, waarde vriend, wou je ons vertellen met deze muziek? Bazile (wijst op Dagdief): Dat ik, na mijn onderdanigheid aan mijnheer den Graaf te hebben betuigd door dezen heer, die tot het hooge gezelschap behoort, tot vermaak te dienen op zijn tocht, thans, op mijn beurt, een beroep doe op zijn rechtvaardigheid. Dagdief: Ochl Wat! mijnheer! hij heeft me met die flauwe deuntjes niks-niemendal vermaakt.* DE Graaf: Welnu, wat verlangt ge, Bazile? Bazile: Datgene, wat mij toebehoort, mijnheer: de hand van Marceline, en ik teeken verzet aan.... Figaro (treedt naderbij): Had mijnheer in lang de eer een gek in het aangezicht te zien? BaztlE: Ik ben zoo gelukkig, mijnheer, juist op dit oogenblik.... Figaro: Aangezien mijn oogen u een zoo heldere spiegel zijn, verzoek ik u de gevolgen van wat ik u voorspellen ga, daarin grondig te bestudeer en: > In dien gij het waagt deze dame ook maar één stap te genaken ... Bartholo (lachend): Men zou zeggen! We zijn nieuwsgierig naar wat hij op zijn hart heeft DE ganzelaer (treedt tusschenbeiden): M-moeten nu twee v-vrienden.... ? Figaro: Wij, vrienden? Bazile: Dat is een grove vergissing. Figaro (snel): Zeker omdat hij mopjes voor de kerk maakt. Bazile (snel): .En hij verzen leurt ! Figaro (snel): Zoo'n kroeg-muzikant. Bazile (snel): Zoo'n pennelikker!.. Figaro (snel): Noten-knutselaar. BaztlE (snel): Hekkenspringer. DE Graaf (gezeten): Onbeschaamde rekels, allebei. Bazile: In alle opzichten is hij mijn mindere Figaro: Fijn opgemerkt, als dat tenminste nog mogelijk was! BaztlE: Terwijl hij mij overal voor een idioot uitmaakt. Figaro: Dan zie je mij zeker voor echo aan. BaztlE: En met dat al is hij maar een liedjeszanger, die dank zij mijn talent, schittert. Figaro: Schatert. Bazile: Hoor hoe hij mijn woorden na-bauwt. Figaro: De waarheid kan nooit genoeg gezegd worden. Moeten we jou soms vleien als een vorst! Boven alles de waarheid, schelm, als je je de weelde van een leugen niet veroorloven kunt; en bén je wat huiverig voor te groote oprechtheid van onzen kant, waarom dan hier gekomen om ons bruiloftsfeest te verstoren? Bazile (tot Marceline): Heb je mij niet beloofd mij, in geval je binnen vier jaar niet voorzien zoudt zijn, de voorkeur te zullen geven? Ja, of neen? Marceline: Op welke voorwaarde heb ik dat beloofd? BazilE: Op voorwaarde dat, mocht in dien tijd een soort verloren zoon van je teruggevonden zijn, ik, zonder tegenstribbelen het vaderschap zou aanvaarden. Allen: Hij is teruggevonden! BaztlE: Daaromtrent behoef je je dus geen zorg te maken. allen (wijzend op Figaro): Zie, daar staat hij! Bazile (deinst achteruit): De duivel in persoon! De Ganzelaer (tot Bazife): U d-doet dus! afstand van zijn 1-lieve moeder? BazilE: Bi er ongelukkiger lot denkbaar dan aangezien te worden voor den vader van een losbol? Figaro: Jawel, aangezien te worden voor zijn zoon; u meent met mij te kunnen spotten. Bazile (wijst op Figaro): Zoodra mijnheer zich hier doet gelden, kan ik mij wel oprollen. (Af.) ELFDE TOONEED (De vorigen, behalve Bazile.) Bartholo (lachend): Ha! ha! ha! Figaro (springt van vreugde in 't rond): Nu zal ik dan eindelijk mijn vrouw krijgen! De Graaf (terzijde): Br mijn hef je. (Staat op.) De Ganzelaer: Br geloof, dat iedereen c-c-content is. De GraaF:- De beide huwelijks-förmuheren kunnen worden opgemaakt; ik zal ze onderteekenen. Allen: Hoera! De Graaf: Nu moet ik eerst eens een oogenblikje tot mezelf komen. (Hij wil met de anderen afgaan.) TWAALFDE TOONEED (Dagdief, Figaro, Marceline, De Graaf.) Dagdief (tot Figaro): En ik ga helpen om het vuurwerk op te stellen, onder de groote kastanjeboomen, zooals men mij gezegd heeft. DE Graaf (snelt terug): Welke ezel heeft dat nu weer gelast? Figaro: Is er een ongeluk gebeurd? DE Graaf (levendig): En hoe zou dan de Gravin, die ongesteld is, het vuurwerk. moeten zien? Het behoort te worden opgesteld op het terras, tegenover haar vensters. Figaro: Heb je het begrepen, Dagdief? op het terras. DE Graaf: Onder de groote kastanjes! Met recht een aardige inval! (heengaande, terzijde): Mijn heele rendezvous zouden ze in vlammen doen opgaan! DERTIENDE TOONEED (Figaro, Marceline.) Figaro: Een wonder van oplettendheid voor mevrouw zijn echtgenoote! (Hij wil heengaan.) marceline (houdt hem terug): Een enkel woord, mijn zoon! Ik heb nog iets met je te vereffenen; een misplaatste neiging mijnerzijds had mij onbillijk gestemd jegens je Jieve vrouw; ik verdacht haar van een al te groote eensgezindheid met den graaf, niettegenstaande Bazile mij verzekerd had, dat zij van haar kant, hem altijd placht terug te stoot en. Figaro: Ge kende uw zoon slecht met u te verbeelden dat hij zich ooit door-vrouwen-beuzelpraatjes van zijn stuk zou laten brengen. De sluwe kat, die mij daarin zou doen gelooven, moet nog geboren worden. Marceline: Het is altijd aangenaam, mijn zoon, wanneer men goed van vertrouwen kan zijn, maar de jaloezie Figaro: Is slechts een verdwaasd kind van den hoogmoed, of de kiem van verstandsverbijstering. Lieve moeder, ik verwierf mij daaromtrent een onwankel- baar wijsgeerig inzicht; en mocht Suzanne mij in de toekomst eens bedriegen, dan kan zij al bij voorbaat op mijn vergiffenis rekenen; ik weet, dat zij lang weerstand zal hebben geboden. (Hij keert zich om en bemerkt Fanchette, die overal rondzoekt.) VEERTIENDE) TOONEED (Figaro, Fanchette, Marceline.) Figaro: Wacht mijn nichtje beluistert ons. Fanchette: O, dat moogt u niet denken; ik heb geleerd, dat het niet behoorlijk is Figaro: Dat is het ook niet, maar aangezien het zijn nut kan hebben, heiligt een. enkele maal het doel de middelen. Fanchette: Ik zocht hier iemand. Figaro: Deerde men je ook al veinzen, kleine deugniet! Je weet heel goed, dat hij hier niet kan zijn. Fanchette: Wie? Figaro: Cherubijn. Fanchette: Dien zoek ik volstrekt niet, want waar hij is, weet ik opperbest; ik zoek mijn nichtje Suzanne. Figaro: En wat wil mijn nichtje van haar? Fanchette: Dat zal ik u zeggen, neefje, omdat jij het bent. Ik wilde haar even een speld terugbrengen. Figaro (levendig): Een speld! Een speld! En waar moet die vandaan komen, ellendig nest! Foei! op jouw leeftijd al zulke prakt (Hij herwint zijn kalmte en zegt op zochten toon): Je doet je boodschappen al handig, Fanchette, en mijn hef nichtje munt waarlijk uit in hulpvaardigheid. Fanchette: Ik begrijp niet waaróm u zoo boos tegen mij doet; ik zal wel heengaan. Figaro (houdt haar terug): Neen, neen, het is immers maar een grapje; hier is het speldje dat je voor mijnheer den Graaf aan Suzanne terug moet brengen, het heeft gediend om een briefje, dat hij ontvangen heeft — je ziet hoe goed ik op de hoogte ben — dicht te sluiten. FanchETTE: Wanneer u er alles van weet, waarom vraagt u mij dan naar den bekenden weg? Figaro (onzeker): Wel, omdat ik het aardig vind eens tè hooren hoe mijnheer de Graaf het heeft aangelegd om jou die boodschap op te dragen. FanchETTE (argeloos): O juist zooals u het zoudt hebben gedaan: „Hier kleine Fanchette, breng deze speld aan je lieve nicht en zeg erbij, dat dit het zegel van de groote kastanjeboomen is." Figaro: Van de groote ? FanchETTE: Kastanjeboomen. Ja, en dan zei hij ook nog: „Pas op, dat niemand je ziet." Figaro: Gehoorzaamheid past aan de jeugd, nichtje; gelukkig hééft niemand je gezien. Doe knap je boodschap eh vertel niet meer aan Suzanne dan mijnheer de Graaf je gelast heeft. FanchETTE: Waarom zou ik haar meer vertellen ?JDat neefschap denkt, dat hij met een kind te doen heeft. (Zij huppelt weg.) VIJFTIENDE TOONEED (Figaro, Marceline.) Figaro: Nu vraag ik u, moeder? Marceline: Nu vraag ik u, mijn zoon? Figaro (met verstikte stem): Om hém ! neen, tegenover zóó-iets.... Marceline: Hoe-iets? Figaro (de handen op de borst): Wat ik daar gehoord heb, moeder, het drukt me hier, als lood. marceline: Dan was dat hart Vol vertrouwen toch niet meer dan een windbuil? Eén speldeprikje eh alles is gevlogen! Figaro (woedend): Maar die speld, moeder, is de speld die hij heeft opgeraapt! Marceline (haalt zijn woorden van daar straks aan): „De jalouzie o daaromtrent, lieve moeder, verwierf ik mij een onwankelbaar wijsgeerig inzicht; en mocht Suzanne mij in de toekomst eens bedriegen ik vergeef het haar...." VIJFDE BEDRIJF Het tooneel stelt voor een laan van kastanjeboomen in een park; twee paviljoens, prieeltjes of tuinhuisjes, het eene links, het andere rechts; de achtergrond wordt gevormd door een met bloemen afgezet open grasveld, een zodenbank staat op den voorgrond. Het tooneel is donker. EERSTE TOONEEL FanchETTE (alleen, zij draagt in de eene hand twee koekjes en een sinaasappel, in de andere een brandende papieren lampion): In het prieel aan je linkerhand, heeft hij gezegd. Dat is dit. Verbeeld-je, dat hij nu niet kwam; mijn heele rol Die nare menschen in het buffet, die me niet eens een sinaasappel en een paar koekjes wilden geven! „Voor wie, jonge dame?" „Bi elk geval: voor iemand, mijnheer." „O, dan weten wij er alles van." En al was dat dan zoo; behoeft hij van honger om te komen omdat mijnheer de Graaf hem vanavond niet wil zien? Met dat al heeft het mij een fermen kus op mijn wang gekost! Je kunt nooit weten Misschien geeft „hij" er mij straks wel een terug. (Zij ziet Figaro, die haar kómt uitvragen en slaakt een kreet van schrik.) Ah! (Zij vlucht in hei prieel links). TWEEDE TOONEED (FIGARO, een wijden schoudermantel om, een grooten hoed met opgeslagen rand op, BaztlE, Antonio, Bartholo, DEpANZELAER, DAGDIEF, een groep bedienden en arbeiders.) Figaro (aanvankelijk alleen): Het is Fanchette! (Hij overziet zijn gezelschap, dat hoofd voor hoofd opdaagt, én zegt op barschen toon): Welkom, heeren, goeden avond; zijt ge allen present? BaztlE: Allen, die door u tot deze samenkomst gedwongen werden. Figaro: Hoe laat is het ongeveer? Antonio (kijkt in de lucht): De maan moest al op zijn. Bartholo: Zeg! wat voor duistere voornemens bezielen je? Hij ziet eruit als een samenzweerder. Figaro (windt zich op): Waarvoor, als ik u verzoeken mag, zijt ge op het kasteel te zamen gekomen? Ter eere van een" bruiloft, niet waar? De Ganzelaer: Be-beslist. Antonio: Wij wachtten, daarginds in het park, op het sein, dat het feest ging beginnen. Figaro: Ge behoeft niet verder te gaan, heeren, hier onder deze kastanjeboomen zullen wij gezamenlijk de eerbare bruid, mijn aanstaande echtgenoote, en den edelen heer, die haar voor'zich heeft bestemd, onze hulde brengen. Bazile (herinnert zich het voorgevallene van dien dag): Ah! juist, ik begrijp het al. Wij worden verzocht ons op den achtergrond terug te trekken; er zal hier een geheime samenkomst plaats vinden, ik vertel u daarginds het fijne van de zaak. DE Ganzelaer (tot Figaro): Wij krkomen terug. Figaro: Verzuimt niet, zoodra gij mij hoort roepen, toe te snellen; mijn kop eraf als Figaro u dan niet wat moois zal laten zien. Bartholo: Bedenk dat het slecht kersen eten is met de groote heeren.... Figaro: Ik bedenk het. Bartholo: Dat ze ons, op grond van hun hoogen staat, maken en breken kunnen. Figaro: Indien daar, met uw verlof, geen handel en nijverheid bestonden! En bedenk u, op uw beurt, dat de man, die niet zich-zelf durft te zijn, zich in de macht van alle schavuiten bevindt. Bartholo: Juist, juist. Figaro: En dat ik den naam „Zuurpruim" van den vereerden principaal mijner moeder beërfde. Bartholo: Hij heeft den duvel in. De Ganzelaer: D-dat heeft hijl Bazile: De Graaf en zijn Suzanne schijnen het zonder mijn hulp te hebben klaargespeeld. Ik ben niet rouwig om deze minder vleiende bejegening. Figaro (tot de bedienden^ Wat jelui betreft, schelmen, je kent mijn bevelen, iUumineert mij den omtrek, of, bij den dood dien ik tart, de eerste, die mij in handen valt (Hij schudt den arm van Dagdief). Dagdief (schreeuwend en huilend af): A, o, a, o, oh! vervloekte kerel! BaztivE (afgaande): De hemel beware uw goed humeur, mijnheer van den Bruigom! (Af). DERDE TOONEED figaro (alleen, loopt in het donker heen en weer en spreekt op diep somberen toon): O, zwak en leugenachtig schepsel, uw naam is vrouw, vrouw, vrouw! Geen levend wezen dat niet gehoorzaamt aan zijn instinct; is dan het uwe louter tot bedrog u ingeschapen? Na mij openlijk te zijn afgevallen, toen ik hem, voor het aangezicht zijner maltresse, de duimschroeven aanzette , op het oogenblik, dat zij mij haar hand schenkt , ja, zelfs te midden van de plechtigheid Hij lachte terwijl hij -las, de schurk! en ik, gehjk een onnoozelen hals!... Neen, neen, heer Graaf, hebben zult ge haar niet, hebben zult ge haar niet! Al zijt ge nu nog zoo'n groote hans, daarom behoeft ge u nog geen genie te wanen adel, fortuin, een hooge positie en vele aardsche goederen, dat alles' maakt een mensen hoovaardig. Wat hebt gij gedaan om al deze weldaden te verdienen? Gij gaaft u de moeite geboren te worden, en daarbij hebt ge 't gelaten; voor het overige een man als ieder ander, terwijl ik, wat bliksem! in de menigte verloren, meer wijsheid en wiskundig beleid aan den dag heb moeten leggen, alleen al om mijn mond open te houden, dan er noodig bleek om gedurende een eeuw alle Spaansche gewesten te regeeren; en met mij durft ge u te meten! Daar komt iemand aan Zij is het Neen, niemand. De nacht is zwart als de hel, en daar sta ik dan nu en speel de belachelijke rol eens echtgenoots, schoon ik het nog maar voor de. helft ben! (Hij gaat op een bank zitten). Kan men zich wonderbaarlijker lot voorstellen dan het mijne! Willekeurige zoon van ik-weet-niet-wien, door bandieten ontvoerd, naar hun zeden opgevoed, staat dit leven mij tegen en geef ik mij alle moeite voor een fatsoenlijke loopbaan; overal stoot ik het hoofd! Ik studeer scheikunde, genees- en heelkunde, en op den naam van een adellijk heer bemachtig ik ter nauwernood een slagersmes. Daarop, het kwellen van zieke dieren moe, zoek ik afleiding in een beroep van tegengestelden aard; ik stort mij hals-overkop in het tooneel; kwam ik in een strop terecht? Ik flans een blijspel in elkaar* plaats der handeling: de harem eens sultans, auteur: Spanjool, ik zie zelfs kans er Mahomed bij te pas te brengen, alles zonder blikken of blozen; tot daar opeens een zendeling, de hemel weet waar vandaan, mij komt verwijten, dat mijn verzen een beleediging inhouden tegenover de Heilige Poort van het Oosten, Perzië, een gedeelte Van het schiereiland Voor-Indië, het rijk Egypte, het Vereenigd Koninkrijk Barca, Tripolis, Tunis, Algiers, Marocco; en ziedaar mijn blijspel tot den brandstapel veroordeeld ten behoeve van eenige Mohammedaansche grootheden, waarvan er, voor zoover mij bekend, niet één lezen kan, en die ons onder de leus: „Christenhonden!" de hersens inslaan! Onmachtig ons den geest te'fnuiken, zoekt men zijn heul in pesterij. Mijn wangen werden hol, mijn dagen waren geteld., van ver zag ik mageren Hein, de veder achter het oor.... reeds komen; huiverend verzamel ik mijn laatste krachten. Er doet zich eenig geschil voor omtrent de herkomst van sommige rijkdommen, en aangezien ik van mijn hart geen moordkuil behoef te maken en_ zelf geen duit te verliezen heb, scnrijf ik een woordje over de waarde van zeker geld en de zuivere rente, die men ervan trekt; terstond daarop aanschouw ik door het tralievenster eener karos de ophaalbrug van een vesting, welke voor mij wordt neergelaten; dezen drempel over, ben ik zoowel mijn hoop als mijn vrijheid kwijt.* (Hij staat op). O, mocht ik een dier kortstondige heerschers,_onVerst;hilhg voor het kwaad dat zij aanrichten, nog eens te pakken krijgen op het oogenblik, dat zijn hoogmoed voor den val gekomen is! Ik zou hem zeggen.. winst op. Ik zou er aardig bovenop zijn gekrabbeld, ik begon zelfs al te leef én dat men in de wereld met handigheid verder komt dan met verstand.Aangezien echter ieder om mij heen snaaide wat hij kon, terwijl van mij strikte eerlijkheid werd verlangd, zat er niet anders op of ik moest opnieuw ten onder gaan. Ik nam op staanden voet afscheid van de wereld, twintig vaam water stonden gereed om mij van haar te scheiden.... als de Voorzienigheid zich over mij ontfermt en mij terug voert tot mijn oorspronkelijken staat. Ik neem mijn scheerriem en mijn instrumenten weer ter hand, laat den kwaden reuk van mijn verleden achter voor hen, die daar gaarne den neus aan ophalen, leg mijn schande midden op den weg, aangezien ze voor een voetganger een te zware last zou zijn, en trek met mijn scheerbekken van stad tot stad, en leef eindelijk van zorgen bevrijd. Een aanzienlijk heerschap overnacht te Sevilla, hij herkent mij, ik treed in zijn dienst, en nadat hij mij de zorg voor zijn echtgenoote heeft opgedragen tracht hij de mijne te onderscheppen voor zich.... Gekonkel en geharrewar! Op het punt in een valstrik te geraken, op het oogenblik, dat ik met mijn moeder in het huwehjk zal treden, doemt een reeks van ouders voor mij op.... (Hij staat op en maakt zich warm). Men dringt om den voorrang: gij zijt het, hij is het, ik, jij, neen, wij niet, zoo, maar wie dan? (Hij valt weer neer). O, ondoorgrondelijke loop ^an omstandigheden! Wie bestierde aldus mijn lot? Waarom dit en geen ander? Was deze dan mijn bestemming? Argeloos uit wandelen gezonden op een pad, dat ik zonder erg betrad en zonder erg weer zal verlaten, bestrooide ik het met de bloesems mijner levensvreugde, zoo kwistig als mijn hart er mij te plukken gaf.... Mijn hart, zeg ik, schoon ik niet kan bevroeden in hoever het mij, meer dan elk ander ding, bestaat, schoon ik zelfs niet weet wie deze ,,ik," over wien ik mij zoo druk maak, is, een vormeloos samenstel van geheimzinnigheden, een armzalig en redeloos wezen, een krankzinnig insect, een vurig jonkman, smachtend naar geluk, met smaak voor alle geneugten, en van alle markten De Bruiloft van Figaro. 8 De Graaf (nadert, terzijde): Is dat niet Suzanne, die ik daar zie? Cherubijn (tot de Gravin): Van Figaro heb ik niets te vreezen, "je verwacht heel iemand anders! De Gravin: Wien dan? DE Graaf (terzijde): Zij schijnt daar niet alleen te zijn? Cherubijn: Met mijnheer den Graaf heb jij een afspraakje, ondeugd; vanmorgen, terwijl ik achter den grooten stoel zat, heeft hij er je om gevraagd. DE Graaf (woedend, terzijde): Dat is nóg die verdoemde page. Figaro (terzijde): Duistervinken deugen niet! Suzanne (terzijde): Zoo'n babbel! De Gravin (tot den Page): Wees zoo goed en laat mij alleen. Cherubijn: Niet zonder een kleine belooning voor mijn gehoorzaamheid. DE Gravin (verschrikt): Je maakt aanspraak op.... Cherubijn: Om te beginnen twintig kussen op je eigen naam, en dan nog honderd voor rekening van je lieve meesteres. De Gravin; Waag het eens! . Cherubijn: Of ik het zal wagen! Jij vertegenwoordigt haar bij mijnheer den Graaf, ik vertegenwoordig mijnheer den Graaf bij jou, de eenige die een langen neus haalt, is Figaro. Figaro (terzijde): Zoo'n kleine struikroover! Suzanne (terzijde): Overmoedig als een ridder. (Cherubijn wil de Gravin omhelzen. De Graaf plaatst zich tusschen hen en ontvangt den kus). DE Gravin (terugtredend): Ah! Hemel! Figaro (terzijde, op 't hooren van den kus): Dat schatje had ik bijna getrouwd! (Hij luistert). Cherubijn (betast de kleeren van den Graaf, terzijde): 'tls mijnheer de Graaf. (Af in het priëel, waar Fanchette en Marceline zijn binnengegaan). ZEVENDE TOONEED (Figaro, De Graaf, De Gravin, Suzanne.) Figaro (treedt naderbij): De zal.... DE Graaf (meent dat hij tot den Page spreekt): Ik: zal jou dat kussen 'wel afkeren! (Hij denkt hem een klap te geven. Figaro, die daar juist staat, vangt hem op). Figaro: Au! De Graaf: De eerste is je al vast betaald gezet. Figaro (verwijdert zich, terwijl hij zijn wang wrijft, terzijde): Weten is niet altijd winst, en dit niet voor mijn ooren bestemd. Suzanne (lacht hartelijk van den anderen kant): Ha-ha-ha! DE Graaf (tot de Gravin, die hij voor Suzanne houdt): Voor dien page staat mijn verstand stil. Zoo heeft hij een oorveeg beet, en schaterlachend loopt hij weg. Figaro (terzijde): Deze kan hem dan ook weinig pijn hebben gedaan. DE Graaf: 't Is wat moois! Op die manier zou ik geen vinger meer in de asch kunnen steken.... (tot de Gravin) Maar genoeg hiervan.... het zonderling voorval zou me de vreugde je hier in deze laan te vinden, vergallen. DE Gravin (bootst de stem van Suzanne na): Had je mij verwacht? De Graaf: Na dat vernuftig briefje! (Hij neemt haar hand). Je beeft? DE Gravin: Ik was bang.... DE Graaf: Het was niet omdat ik je dien kus niet gunde, dat ik tusschen-beide kwam. (Hij kust haar, op het voorhoofd) . De Gravin: Zóó vrijgevig ? Figaro (terzijde): Schelm! Suzanne (terzijde): Schat! DE Graaf (vat de hand zijner vrouw): Wat een allerliefst zacht velktje, zulk een mooi handje heeft zelfs de Gravin niet. De Gravin (terzijde): O, louter vooringenomenheid! De Graaf: Kan zij zich beroemen op een arm zoo ge- vuld en poezel als deze, op zulke lieve vingertjes vol bevalligheid en geest? De Gravin (met de stem van Suzanne): Uw liefde is dus.. ? De Graaf: De liefde.. dat is slechts de roman van het hart; de zonnige uren vormen onze levensgeschiedenis: zij brengen mij aan je voeten. De Graven: Ge bemint haar niet' meer? DE Graaf: Zeer zeker bemin ik haar, maar drie jaar samen-levens maken het huwehjk zoo deugdzaam! De Graven: Wat zoudt ge wenschen dat zij nóg bezat? De Graaf (streelt haar): Datgene wat ik vind in u, mijn hef. De Gravin: Maar wat dan toch? De Graaf: .... Ik kan het niet onder woorden brengen: misschien wat minder gelijkmatigheid, een tikje piqanterie in den dagelijkschen omgang, een ik-en-weet-nietwat, waarin de bekoring schuilt, zoo nu en dan.... een weigering wellicht?- Onze vrouwen meenen dat: met ons te beminnen de liefde vervuld is. En wanneer dat woord eenmaal is uitgesproken, dan beminnen ze ons ook, dan beminnen ze ons.... als ze ons tenminste beminnen; en dan zijn ze zóó aanhankelijk en zoo hef en zoo voorkomend, alle dagen van voren af aan, zonder een oogenblikje respijt.... tot we op een goeden avond zelf verwonderd staan, op het kussen van het geluk, dat wij zochten, de verzadiging te vinden. De Graven (terzijde): O, welk een les! De GraaF: Geloof mij, Suusje, duizendmaal heb ik gedacht: wanneer wij dan de vreugden, die ons bij haar onthouden blijven, najagen bij anderen, dan is dit te wijten aan haar gebrek aan kennis omtrent de eischen van onzen smaak; omdat zij niet voldoende de kunst verstaan zich in onze verliefde oogen telkens weer als „een andere" voor te dóen, haar bekoorlijkheden, om zoo te zeggen, niet weten op te rakelen door ons haar eigenschappen te toonen in altijd weder nieuw, verrassend hebt. De Graven (gekrenkt): Dus van haar wordt alles verwacht? De GraaF (lachend): En van den man niets? Kunnen wij den loop der sterren veranderen? Onze taak is haar te veroveren, de hare.... De Gravin: De hare? De Graaf: Is: ons te weerstaan; men vergeet dit maar al te vaak. De Gravin: Het zal aan mij niet liggen! De Graaf: Noch aan mij. Figaro (ierzijde): Noch aan mij. Suzanne (terzijde): Noch aan mij. DE Graaf (neemt de hand van zijn vrouw): Er schijnt hier een echo te zijn; laten wij wat zachter spreken. Wat jou betreft, jij behoeft daar je hoofdje niet mee te breken, een zoo bekoorlijk jong ding is voor de liefde geschapen. Met een klein beetje goeden wij, zal je het verleidelijkste liefje van de wereld zijn. (Hij kust haar op het voorhoofd). Mijn kleine Suzanne, een Castiliaansch edelman heeft slechts zijn woord te geven. Ziellier de som waarmee ik je beloofde het privilegie, dat ik verloor op het verrukkelijk oogenblik, dat jij het mij schonk, terug te koopen. Aangezien echter de keflijke edelmoedigheid door u jegens mij aan den dag gelegd, met geen goud te betalen is, voeg ik daarbij: dit juweel, dat je wel zult willen dragen uit liefde tot mij. De Gravin (neigt): Suzanne zal zich niet onbetuigd laten. Figaro (terzijde): Wie zag ooit brutaler feeks! Suzanne (terzijde): Welk een geluk, overkomt ons! De Graaf (ierzijde): Koel blijft ze in elk geval al niet.. De Gravin (keert zich om naar den achtergrond): Ik zie daarginds f akkelsT... De Graaf: Men is bezig met de toebereidselen voor je bruiloft; wij zullen ons een oogenblik in een van deze priëelen terugtrekken tot ze voorbij zijn. De Gravin: Zonder lamp? De Graaf (trekt haar zacht mee): Waarvoor zouden"wij licht noodig hebben. Wij behoeven immers niet te lezen. Figaro (ierzijde): Zij volgt hem! Zoo waar ik hier sta, ik twijfelde nog! (Hij treedt vooruit). DE Graaf (op barsohm loon, terwijl hij zich omkeert): Wie gaat daar voorbij? Figaro (woedend): Voorbij gaat niemand, wie komt,komt met een doel. De Graaf (zacht tot de Gravin): 't ls Figaro ! (Hij vlucht heen). DE Gravin: Bi volg u (Zij treedt het prieel, rechts, binnen, terwijl de Graaf in het bosch op den achtergrond .verdwijnt). , ACHTSTE TOONEED (Figaro, Suzanne, in het donker; Figaro tracht in het duister te onderscheiden waar de Graaf en> de Gravin, die hij voor Suzanne houdt, heengaan.) FiGaro: Lk hoor niets meer, zij zijn naar binnen. En daar sta ik nu! (Op bitteren toon): Mijn mede-echtgenooten, gij, die er betaalde spionnen op na-houdt, en maandenlang heendraait om een bloot vermoeden zonder dat het u gelukt het oogenblik te betrappen, waarom doet ge niet als ik? Van den eersten dag af volg ik mijn vrouw op de hielen en geef oogen en ooren den kost; in één handomdraai is men op die wijze achter de waarheid, en hoeveel voldoening baart ons die: geen spoor van twijfel meer, men weet waaraan men zich te houden heeft. (Loopt heftig heen en weer). Gelukkig, dat ik er mij zoo weinig van aantrek en haar trouweloosheid mijn koude kleeren niet meer raakt- Eindehjk heb ik ze dan dus gesnapt! Suzanne (die zachtjes in het donker is naderbij gekomen, terzijde): Je zult ervoor boeten, voor jou fijne vermoedens! (Bootst de stem van de Gravin na): Wie is daar? Figaro (op onnatuurlijken toon): „Wie is daar?" Een man, die hardgrondig wenschte dat de pest hem bij zijn geboorte had' gesmoord. Suzanne (stem der Gravin); Maar dat is Figaro. Figaro (ziet op en zegt levendig): Mevrouw de Gravin! Suzanne: Stil, spreek zacht! Figaro (snel): Ah, mevrouw, de hemel zendt u op het ACHTTIENDE TOONEED (De vorigen, suzanne, met haar waaier voor het gezicht.) De GraaF: Ha! daar komt ze er emdelijk uit! (Hij grijpt haan heftig bij den arm.) Heeren, wat verdient volgens uw opvatting een ontaarde ! (Suzanne werpt zich met gebogen hoofd op de knieën.) Suzanne: Neen! Neen! (Figaro valt op zijn knieën aan den anderen kant.) De Graaf (sterker): Neen! Neen! Marceline (knielt voor hem). DE Graaf (nog sterker): Neen! Neen! (Allen,, behalve De Ganzelaer, werpen zich op de kniëen.) De Graaf (buiten zichzelf): Is hier dan niemand zuiver op de graat.... NEGENTIENDE TOONEED/ (De vorigen, benevens de Gravin, die uit het andere prieel komt.) DE Gravin (op haar knieën): Dan wil ik ook niet ontbreken. DE Graaf (Kijkt van de Gravin naar Suzanne): Wat zien mijn oogen! De Ganzelaer (lachend): Ongel-looflijk! 't Is mevrouwde G-Gravin. * De Graaf (wil de Gravin opheffen): Wat? Gij waart het, Gravin! (op smeekenden toon) : Ban zit er niets anders voor mij op dan uw edelmoedige vergiffenis DE Gravin (lachend): Nu zoudt ge nog eenmaal: „neen, neen!" kunnen zeggen, in mijn plaats; wat mij echter betreft: ten derde male op dezen dag: ik vergeef u zonder voorbehoud. (Zij staat op). Suzanna (staat op): Ik voeg mijn vergiffenis daarbij. Marceline (staat op): En ik. Figaro (staat op): En ik. Er is hier een echo. (Allen staan op.) De Graaf: Een echo! Ik meende hen te kunnen verDe Bruiloft van Figaro. 9 schalken; als een kwajongen hebben ze mij de les gelezen!, De Gravin [lachend): Daat het u een les zijn, heer Graaf, Figaro (slaat zich met zijn hoed het stof van de knieën): Zoo'n dagje als vandaag is een leerschool voor een diplomaat. De Graaf (tot Suzanne): Maar dat briefje'~dan, gesloten met een-speld? Suzanne: Mevrouw de Gravin had het mij gedicteerd. DE GraaF: Ik ben haar het antwoord wèl verplicht. (Hij kust de hand der Gravin.) DE Gravin: Een ieder thans het zijne (Zij geeft de beurs met goud aan Figaro, de juweelen speld.aan Suzanne.) suzanne (tot Figaro): Nog al een bruidsschat. Figaro (klopt op de beurs in zijn hand): Van alle drie was deze het moeilijkst los te krijgen. Suzanne: Juist als ons huwehjk. Dagdief: En de kouseband van de bruid, mag ik dien? (De Gravin neemt het lint, dat zij zoolang in haar keurs bewaard heeft en werpt het op den grond.) DE Gravin: Haar kouseband? Die behoort bij haar kleeren Ziedaar! (De bruidsjongens willen het oprapen. Cherubijn, de vlugste van allen, snelt toe om het te grijpen,) Cherubijn: Niet dan over mijn lijk! DE Graaf (lachend tot den page): Zeg, heet-gebakerd jongmensen, wat had je toch voor plezier zooeven in den oorveeg dien ik je gaf? Cherubijn (treedt terug en trekt zijn degen half uit de scheede) Ik? Kolonel? Figaro (met vermakelijke verontwaardiging)' Op mijn wang heeft hij hem opgevangen; zoo wordt er in de groote wereld met recht en billijkheid omgesprongen. DE Graaf (lachend): Op zijn wang? Ha, ha, ha! Wat zegt gij daarvan, mijn lieve Gravin? De Gravin (in gedachten verdiept, ontwaakt en zegt gevoelig): Ja, ja, heer Graaf, zoo gaat het Daat het voor ons leven het laatste abuis zijn geweest DE Graaf (slaat den rechter op den schouder): En gij, meester de Ganzelaer, wat is nu uw uitspraak? De Ganzelaer: IX B-Dames, Heeren, 't st-stub is uit, Oordeelt of 't u mocht bev-vallen, 't Schildert ons — dit tot besluit — Welverstaan, het 1-lot van allen. Of ge klapt, of stampt, of fluit, 't Werk is st-sterk en ons is 't wel, 't Dost al op in 1-lied en spel! (bis) Dans. EINDE Van BEAUMARCHAIS verscheen vroeger bij de Maatschappij voor goede en goedkoope Lectuur: DE BARBIER VAN SEVILLA OF NUTTELOOZE VOORZORGSMAATREGELEN vertaald door Dr. MARIE LOKE en ingeleid door ANNIE L. OPPENHEIM (met portret van den schrijver). Ing. f 0.75. Cart. f 1.35. Linnen f 1.40. Keurband f2.—. „Het is een uitstekende vertaling. Niet de eerste in onze taal, maar de beste." Prov. Gron. Cour. „Een zeer gelukkige bewerking, die aanduidt dat de vertaler tot in de ziel van het werk is kunnen doordringen; in menig bladzijde is de origineele geest op de meest merkwaardige wijze benaderd." Het Tooneel. „De inleiding geeft een korte, doch juiste en voldoend kompleete levensschets van Beaumarchais en toont de beteekenis aan die zijn Barbier en zijn Bruiloft van Figaro hebben gehad in verband met de revolutionnaire denkbeelden uit den tijd van hun ontstaan. Er is aan dit overzicht niets toe te voegen en er valt niets van af te keuren." Nieuwe Courant. BEAUMARCHAIS EEN DAG VOL DWAASHEID OF DE BRUILOFT VAN FIGARO VERTALING VAN TOP NAEFF EEN DAG VOL DWAASHEID OF DE BRUILOFT VAN FIGARO ^^^^^^^^^^^^ ERELDMMW •BIBLIOTHEEK Ouder leidin6 van L.Simoïjs vsmmmm uitgegeven door: DE MAATSCHAPPJ/ VOOR 60EDE EN 30EDKOOPE LECTUUR-AMSTERDAN BEAUMARCHAIS EÈN DAG VOL DWAASHEID OF DE BRUILOFT VAN FIGARO VERTALING VAN TOP NAEFF A.W.J. REMMERSWAAL DEN HAAG PERSONEN Graaf Almaviva, Grootmeester van Andalusië. De Gravin, zijn vrouw. Figaro, kamerdienaar van den Graaf, tevens kasteelt bewaarder. Suzanne, eerste kamenier der Gravin, verloofde van Figaro. Marceline, huishoudster. ' Anxonio, hovenier op het kasteel, oom van Suzanne, vader van Fanchette. Fanchette, zijn dochter. Cherubijn, eerste Page van den Graaf. Bartholo, heelmeester teSevilla. Bazile, muziekonderwijzer van de Gravin. Don Guzman Brid'oison (Meester de Ganzeiaer), kantonrechter. Doubi,e-Main (Dubbei Suzanne (met neergeslagen oogen): Ach Excellentie, is dat niet mijn naastenplicht? DE graaf: Waarom, wreedaardig schepsel, kom je daar dan nu eerst mee aan? Suzanne: Kan hét ooit te laat zijn om de waarheid te bekennen? De Graaf: Je zult dus tusschen licht en donker in het park zijn? Suzanne: Alsof ik daar niet alle avonden een luchtje kwam scheppen? DE Graaf: Vanmorgen nog heb je me zoo pijnlijk misleid. Suzanne: Vanmorgen? En de page dan, achter den stoel? DE GraaF: Ze heeft gelijk, dien vergat ik. Maar waarvoor dan die botte weigering tegenover Bazile, die namens mij Suzanne: Behoefde een Bazile daar zijn neus in te steken? De Graaf: Ze heeft alweer gehjk. Ditusschen bhjft er een zekere Figaro bestaan, aan wien je, vrees ik, alles verteld hebt! Suzanne: Stellig! Hem vertel ik alles wat ik kwijt wil zijn. DE Graaf (lachend): Schat! Dus je belooft het me? Weet wel, mijn hart, dat wanneer je je woord mocht breken, dit zou beteekenen: geen geheimpje, geen bruidsschat, geen huwelijk. Suzanne {neigt): Doch tevens: geen huwelijk, geen „hoogere rechten," heer Graaf! De Graaf: Waar haalt ze de wijsheid vandaan? Op mijn woord, ze maakt me dol, die kleine. Nu, breng je meesteres de flacon.... Suzanne {geeft lachend het flesch je terug): Zonder een klein voorwendsel zou het mij mogelijk niet gelukt zijn tot u door te dringen. De GraaF (wil haar omhelzen): Verrukkelijk kind. Suzanne (ontsnapt): Daar komt iemand aan! DE Graaf (terzijde): Zij is de mijne! (Snel af). Suzanne: Nu gauw verslag uitbrengen bij mevrouw. TIENDE TOONEED (Suzanne, Figaro.) Figaro: Suzanne! Suzanne! waar loop je zoo vlug naar toe, na dit apartje met mijnheer? Suzanne: Nu mag je pleiten zoo veel als je wilt, je hebt daareven je „procés" gewonnen. (Snel af). Figaro (volgt haar): Maar vertel me dan toch eerst.... EDFDE TOONEED De Graaf (alleen, komt binnen): „Je hebt daareven je procés gewonnen!" Da welk een strik dreigde ik te vallen! O, jelui rekels! ik zal je straffen op een wijze, die.... Een even streng als rechtvaardig vonnis! Alleen, stel, dat hij de oude koppelaarster omkoopt! Neem aan, dat hij daarvoor het geld zond.... Tegen een goede belooning Wacht bhjft mij met de edele Antonio, wiens familietrots in Figaro een pretendent voor zijn nichtje versmaadt? Steun ik hem daarin wel, waarom zou ik niet? Op de uitgestrekte velden der kuip- en koppelarij moet men geen grashalm verloren laten gaan, desnoods de ijdelheid aankweeken van een gek. (Hij roept) Anto.... (hij ziet Marceline enz. binnenkomen.) (Af). Figaro: Dan is het zoo goed of ik gewonnen heb, Edelachtbare. De Ganzelaer: J-juist. Maar wat b-beweert hij eigenlijk? VEERTIENDE TOONEED (Bartholo, Marceline, De Graaf, De Ganzelaer, Figaro, een Deurwaarder.) Deurwaarder (gaat den Graaf vooraf, roept): Mijne Heeren! Het Hof! De Graaf: In toga, edelachtbare De Ganzelaer? Het geldt hier een civiele zaak. Een eenvoudig huisjasje zou al goed genoeg zijn. De Ganzelaer: Ik eerb-biedig uw gevoelens, mijnheer den g-Graaf. Maar buiten mijn t-toga kan ik niet; aangezien de v-vorm, ziet-ge, de vorm. Om een r-rechter in een kort j-jasje 1-lacht men, voor een Procureur-Generaal in t-toga b-beeft men. De v-vorm, de vorm! De Graaf (tot den deurwaarder): Open de deuren. Deurwaarder (opent, roept luid): De zitting gaat beginnen! VIJFTIENDE TOONEED DE vorigen, Antonio, de bedienden van het kasteel, boeren en boerinnen in feestdos; de Graaf neemt plaats in den grooten zetel; de Ganzelaer op een stoel naast hem; de griffier op een kruk achter zijn schrijftafel; de rechters, de advocaten in de hooge banken; Marceline naast Bartholo; Figaro op de bank der beschuldigden; de boeren en boerinnen staan erachter. De Ganzelaer (tot Dubbelhand): D-dubbelhand, wat is er aan de orde? Dubbelhand (leest van een papier): De hoog-geboren, hoog-wel-geboren, allerhoogst-geboren heer Pedro, George, Hidalgo, Baron de los Altos y montes fiéros contra Alonzo Calderon, jeugdig tooneelschrijver. Het gaat hier om een gevallen tooneelstuk, dat door beiden wordt verloochend en waarvan de een de schuld op den ander werpt. • terugbetaling zal geschieden op het kasteel, waar ik tevens zoo gelukkig zal zijn haar te huwen. Figaro: Volstrekt onjuist, de zin moet aldus gelezen worden: Of ik zal u aderlaten, of de dood zal u halen, * of wel het zal de dokter zijn, die u doodt! het is zonneklaar! Een ander voorbeeld: óf je schrijft louter prullen, óf de prullen noemen u een prul, of wel: de gekken verklaren zich tegen u; want dit staat vast: in dezen zin beteekent nul en prul hetzelfde en buiten eenigen twijfel zijn prullen, nullen, gekken en boosaardige lieden 'de zelfstandige naamwoorden, die de wereld regeeren. Gelooft meester Bartholo nu nog dat ik de regels van mijn spraakkunst verleerd heb? Er staat dus: ,,ik zal haar betalen op dit kasteel, komma, of ik zal haar huwen." Bartholo (snel): Er staat geen komma. Figaro (snel): Het is een komma, mijne heeren, „of ik zal haar huwen." Bartholo (kijkt in het papier, snel): Ik lees geen komma, mijne heeren. Figaro (snel): Er stond er een, mijne heeren! Bovendien een man die gaat trouwen behoeft toch geen geld bij de visch te betalen. Bartholo (snel): In dit geval wel, wij sluiten ons huwelijk buiten gemeenschap van goederen. Figaro: En wij.... buiten alle mogelijke gemeenschap, wanneer niet het huwelijk ons onze verphchtingen kwijtscheldt. (De rechters staan op en fluisteren onder elkaar). Bartholo: Een fraaie voldoening! Dubbelhand: Stilte, mijne heeren. De Deurwaarder (schreeuwt): Stilte! Bartholo: En dat noemt zoo'n schavuit zijn schulden afdoen!- Figaro: Is het uw zaak, mijnheer de advocaat, waarvoor ge u zoo opwindt? Bartholo: Ik verdedig deze jonge vrouw. Figaro: Daat niets u verhinderen wartaal te praten, maar houd op met schelden. Toen de gerechtshoven, uit vrees voor de welsprekendheid der advocaten, Jan en alleman tot de bahe toelieten, hebben ze voorbijge- # ander, en vanaf den kannibaal, die de aarde zou willen verzwelgen, tot aan den lankmoedigen blindeman, die zich laat geleiden door zijn hond, zijn we, allen, de speelbal van zijn luimen; zelfs wordt in den regel de blindeman door zijn hond nog beter op het rechte pad gehouden, minder bedrogen in zijn vooruitzichten^ dan die andere blinde en zijn omgeving. Voor dien beminnehjken blinde, welken men liefde noemt.. (hij neemt haar teeder in zijn armen.) Suzanne: Ach, déze is de eenige in wien ik belang stel. Figaro: Vergun mij dan, in naam van dien zoeten waan, de brave hond te zijn, die hem geleidt tot aan jouw deurtjefijn, waarachter wij voor heel ons leven het beddeke zullen deelen. Suzannë (lachend): De hef de en jij. Figaro: Lk en de liefste. Suzanne: En zal je nooit naar een andere slaapstee uitzien? Figaro: Zoolang jij er mij onder je vleugels neemt, geef ik honderd-duizend vrijers kamp.... suzanne: Overdrijf niet: de waarheid bovenal! Figaro: Mijn eerlijkste waarheid. Suzanne: Foei schavuit! alsof er meer dan één bestond. Figaro: Toch, toch....! Sedert men ervaren heeft dat met den tijd onze pekelzonden ons als deugden worden aangerekend, en oude, niet eens handige leugentjes tot kolossale waarheden hebben geleid, bestaan ze in soorten: De waarheid, waarvoor men niet durft uitkomen, want elke waarheid leent zich niet voor openbaarmaking; en die waarop men zich laat voorstaan, zonder er zelf in te gelooven, want niet- elke waarheid is geschikt om te worden geloofd; alle vurige eeden, alle moederlijke dreigementen, de goede voornemens van den dronkaard, de beloften van het oogenblik, de handslag van onze negocianten.... te veel om op te noemen. Er bestaat maar één waarheid, die boven allen twijfel verheven is: mijn liefde voor Suzanneke. Suzanne: Dx hoor je wel graag zoo'n beetje doorslaan, het bewijst me dat je gelukkig bent. Maar nu moeten we het nog hebben over het avontuur met mijnheer den Graaf. Figaro: Daar moesten we het liever nooit meer over hebben, het heeft mij bijna mijn Suusje gekost. Suzanne: Wil je mij niet meer laten gaan? Figaro: Als 'je van mij houdt, Suusje, beloof mij dan op je eerewoord: hem te zullen laten smachten, het is zijn gerechte straf. , ~ Suzanne: Het heeft mij meer moeite gekost dit afspraakje te maken dan het te verbreken, daarop kan je gerust zijn. Figaro: Is dit de eerlijke waarheid? SuzANNBr O, ik ben niet zoo geleerd als jelui; wat mij betreft, ik heb er maar één. Figaro: En je wilt een beetje van mij houden? Suzanne: Veel. Figaro: Dat is bijna niets. Suzanne: Wel? Figaro: Op het punt van de liefde, mijn kind, is zelfs te-veel niet genoeg. Suzanne: Zóó uitgeslapen als jij, ben ik op dit punt nog niet, maar in mijn hart zal voor geen ander plaats zijn dan voor mijn eigen man. Figaro: Aan dat woord houd ik je.... en je zult een lieve uitzondering op den algemeenen regel zijn. (Hij wil haar omhelzen). TWEEDE TOONEED (Figaro, Suzanne, De Gravin.) De Gravin: Ah! Zei ik het niet, waar die twee zich bevinden, ze wanen zich alleen op de wereld. Ga toch heen, Figaro, met zulke voorproefjes snoep je den room van het huwehjk en doe je de toekomst en jezelf geweld aan. Men wacht je met ongeduld. Figaro: Mevrouw heeft gelijk, ik vergeet mij geheel-en-al. Ik zal berouwvol gaan.... (Hij wil Suzanne meenemen). DE Gravin (houdt haar terug): Zij zal je zoo aanstonds volgen. DERDE TOONEED (Gravin, Suzanne.) De Gravin: Is alles voor de verkleedpartij in orde? Suzanne: Er behoeft niets in orde te zijn, mevrouw, de samenkomst gaat niet door. De Gravin: Wat is dat? Van inzicht veranderd? Suzanne: Figaro verzet zich. DE Gravin: Dus je bedriegt mij? Suzanne: Dieve genade! DE Gravin: Figaro is er de man niet naar zich een bruidsschat te laten ontsnappen. Suzanne: Mevrouw? Wat dacht u dan wel? DE Gravin: Dat je het eindelijk eens bent met den Graaf en het nu betreurt mij van zijn plannen op de hoogte te hebben gesteld. Ik doorzie jelui als mezelf Daat me! (Zij wil vertrekken). Suzanne (werpt zich op de knieën). Di naam van alles wat edel en rechtvaardig is, u weet niet, mevrouw, wat een onrecht u uw Suzanne aandoet! Na al uw goedheid, nadat u mij dien bruidsschat gegeven hebt.... De Gravin (richt haar op): Och maar.... wat droom ik!.. Je zoudt immers mij je plaats in den tuin afstaan, dan vervalt natuurlijk dit rendez-vous voor jou, lief kind. Op deze wijze blijf je trouw aan je woord ten opzichte van jouw man, en helpt mij den mijne terug te winnen. Suzanne: u hebt mij zooveel verdriet gedaan. De Gravin: Vergeef mij, ik wist niet wat ik deed. (Kust haar op het voorhoofd). Waar zal de samenkomst plaats vinden? Suzanne (kust haar de hand): Ik heb alleen het woord „park" verstaan. DE Gravin (wijst op de tafel):* Neem deze pen, dan be- bepalen wij de plaats nader. Suzanne: Moet ik hem schrijven? De Gravin: Dat is onvermijdehjk. Suzanne: Mevrouw! in. elk geval bent u.... De Gravin: Ik neem de volle verantwoordelijkheid op mij. (Suzanne gaat zitten, de Gravin dicteert): „Een nieuw lied op de wijze van: „Och, hoe lieflijk zal het zijn onder de groote kastanjeboomen, vanavond in den maneschijn'. Och, hoe lieflijk zal het zijn, vanavond...." Suzanne (schrijft): Onder de groote kastanjeboomen Wat verder? DE Gravin: Ben je bang, dat hij het zóó niet begrijpen zal! Suzanne (leest het over): Ja, dit is duidelijk. (Vouwt het papier dicht). Waarmee moet ik het verzegelen? De Gravin: Sluit het met een speld, een spoedbestelling met keerend antwoord. Schrijf buitenop: Zend mij het zegel terug. Suzanne (schrijft, lachend): Ah! Het zegel. Dit, mevrouw, brengt ons allicht meer geluk dan het vorige van het brevet. DE Gravin (in smartelijke herinnering): Ach ja! Suzanne (zoekt aan haar kleeren): He heb geen speld bij mij. DE Gravin (haakt haar overkleed los): Hier, neem deze. (Het lint van den page valt uit haar keursje op den grond). O, mijn lint! Suzanne (raapt het op): Het lint van den kleinen gauwdiefl Hoe hebt u het over uw hart kunnen verkrijgen? DE Gravin: Had ik het om zijn pols moeten laten? Het zou wat moois zijn geweest. Geef het mij! Suzanne: Des jongelings bloed kleeft eraan; zóó kan mevrouw het niet meer dragen. DE Gravin (neemt hel terug): Dan is het goed voor Fanchette, de eerste maal, dat ze mij weer bloemen brengt. VIERDE TOONEED (EEN Herderinnetje, Cherubijn, als meisje verkleed, fanchette en verscheiden jonge meisjes, gekleed als zij en met ruikers in de hand, DE Gravin, Suzanne.) Fanchette: Mevrouw, hier zijn de meisjes uit het dorp, ze komen u bloemen brengen. DE Gravin (drukt snel het lint tegen haar borst): Allerliefste meisjes! Het spijt mij, lieve kinderen, dat ik je Figaro (levendig): O moeder, het woord richt zich naar het gevoel; laat den hardvochtigsten rechter zijn eigen zaak bepleiten en hoor hem dan de wet uitleggen! Even geestig als welsprekend is hij, en niets verwondert ons meer! Maar moeder, dat juffertje met haar spelden is nog niet waar ze wezen wil, onder haar kastanjeboomen! Al is mijn huwehjk reeds ver genoeg gevorderd om in deze mijn toorn te rechtvaardigen, het is altijd nog niet le ver om er niet nog vanaf te zien en mij te wreken met een andere. Marceline: Een groot besluit! Alles omverwerpen op een bloot vermoeden! Wat bewijst je — vertel me dat eens — dat ze jou, en niet den Graaf in het ootje neemt? Heb je haar goed in de oogen gezien om dit vonnis zonder genade te durven vellen? Weet je zoo zeker dat zij zich onder die boomen zal begeven? met welk doel zij daarheen gaat, wat ze er zal zeggen, wat ze er zal doen? Ik meende, dat jij een minder; oppervlakkig rechter waart! Figaro (kust haar de hand): Mevrouw mijn moeder heeft gelijk, volkomen gehjk, altijd gehjk! Het zal het best zijn een en ander zijn natuurlijken loop te laten volgen, moeder, om daarna met des te meer recht te kunnen ingrijpen. Onderzoek alle dingen en behoud het goede. Ik weet nu de plaats van samenkomst. Vaarwel, moeder! (Af.) 1 ZESTIENDE TOONEED Marceline (alleen): Vaarwel; ook ik weet deze plaats. Na hem in zijn vaart te hebben gestuit, zullen wij nu de gangen van Suzanne. nagaan, of hever nog willen we haar waarschuwen, het heve kind. Ach, wanneer maar niet ons eigen-belang ons tegen elkander in het harnas jaagt, hoe gaarne zijn we dan geneigd den handschoen voor onze arme verdrukte zusters op te nemen, tegen dat fier en trotsch, dat geducht (lachend) en op zijn tijd ook wel een beetje onnoozel mannelijk geslacht! Einde van het vierde bedrijf. dat de onzin dien men laat drukken, slechts' beteekenis heeft voor hen, die er aanstoot aan nemen; dat zonder het recht te laken, alle lof waardeloos is, en dat alleen de klein moedigen bang zijn voor het oordeel van den kleinen man. (Hij gaat weer zitten). Op den duur vergaat hun de lust, een onaanzienlijk gast als ik ben, langer aan den kost te helpen, en zet men mij op straat; en aangezien een mensch ook buiten de gevangenis eten moet, versnijd ik opnieuw mijn pen en vraag aan iedereen naar het vraagstuk van den dag; men deelt mij mede, dat gedurende mijn oeconomische afzonderingskuur te Madrid een stelsel is ingevoerd, dat den vrijen verkoop van alle voortbrengselen, die des geestes zelfs niet uitgezonderd, waarborgt, en dat mij, die in mijn geschriften nooit een woord rep, noch over de overheid, noch over de politiek, de moraal, den vooruitgang, noch over den adel, die de macht in handen heeft, noch over de heden die het geld schieten, noch over de opera of andere publieke vermaken, noch over iemand of iets van eenig belang — volkomen vrijheid van drukpers wordt toegestaan, onder het waakzaam oog van twee of drie censoren. Om van deze zalige vrijheid een goed gebruik te maken, kondig ik de verschijning van een dagblad aan, en teneinde niemand in de wielen te rijden, doop ik dit: „De overbodige Courant." Poeh! honderdduizend arme pennelikkers staan tegen mij op; mijn blad wordt doodverklaard en ik sta opnieuw broodeloos. De wanhoop begon vat op mij te krijgen, men maakte n*ttj opmerkzaam op een opengevallen plaats, doch ongelukkigerwijs was ik er juist geschikt voor, men had een wiskunstenaar noodig en benoemt een dansmeester. Niets bleef mij toen meer over dan te gaan stelen, ik richtte een speelbank1) op. Sindsdien, goede heden, soupeer ik in de stad, en de menschen, die, naar men zegt, weten hoe het behoort, openen beleefd hun deuren voor mij en strijken daarbij drie-vierden van de x) Faro-spel. thuis, vandaag de heer, morgen de knecht, al naar,de fortuin hem tegenlacht, eerzuchtig uit ijdelheid, vlijtig uit nood, maar lui.... ah! met wellust! Welsprekend naar de zijde vanwaar het gevaar dreigt, dichter ter verpoozing, musicus bij gelegenheid, verliefd bij vlagen van razernij.... ik heb alles gezien, alles mee-gemaakt, alles uitgeput.... Én nu elke illusie vervlogen is en ik al mijn dwalingen erken, maar al te diep erken Suusje, Suusje, Suusje, welk een foltering breng jij nu over mij Ik hoor voetstappen Daar komen ze aan.... De crisis van,mijn leven is daar! (Hij trekt zich in de schaduw van de eerste coulise, rechts, terug.) VIERDE TOONEED (Figaro, De Gravin, in de kleeren van Suzanne, Suzanne in die van de Gravin, MARCELINE.) Suzanne (fluisterend tot de Gravin): Ja, Marceline heeft mij gezegd, dat Figaro er zou zijn. MaRCEltnE: Hij is er al, spreek wat zachter. Suzanne: De een beluistert ons en de ander belaagt mij; het spel kan beginnen. Marceline: Om geen woord te missen, verberg ik mij in het prieel. (Zij treedt het prieel binnen, waar Fanchette te voren is ingegaan). VIJFDE TOONEEIT. 'Jv (Figaro, De Gravin, Suzanne.) Suzanne (luid): u huivert, mevrouw! Is het u soms wat frisch? De Gravin (luid): Het is een vochtige avond. Ik zal liever naar binnen gaan. Suzanne (luid): Indien mevrouw mij_zou kunnen missen, wilde ik nog wel graag een luchtje scheppen onder deze boomen. De Gravin (luid): De zuivere lucht, die hier hangt, zal je verkwikken. Suzanne: Ach! al mijn zinnen gaan daar haar uit.. • • • Figaro (terzijde): Zuivere lucht! Jawel! (Suzanne trekt zich terug, links, dicht bij decoulise, tegenover Figaro). ZESDE TOONEED (Figaro, Cherubijn, De Graaf, De Gravin, Suzanne.) (Figaro en Suzanne, elk aan een kant, in de eerste coulise verscholen)-. Cherubijn (in officiers-uniform, komt vroolijk zingend aan, ~hij zingt het refrein van zijn Romance): Da, la, la, enz. ,,Dr had een uitverkoren Petemoeder zeer vergood." De Gravin (ierzijde): 't Is de kleine Page. Cherubijn (staat stil): Men schijnt hier te wandelen, laat ik maken dat ik op de plaats van mijn bestemming kom, anders mocht de kleine Fanchette eens.... Ook zij is: vrouw! DE Gravin (luistert): Ah! Groote Goden....! Cherubijn (bukt en spiedt in de verte): Zie ik wel? aan het kapsel met witte veeren, dat zich in de schemering scherp afteekent, zou ik zeggen,' dat het Suusje was? De Gravin (terzijde): Als de Graaf nu maar kwam! (De Graaf verschijnt op den achtergrond, Cherubijn nadert de Gravin en grijpt haar hand, die zij terugtrekt). Cherubijn: Ja, dat is wel het lieve kind, dat luistert naar den naam Suzanne. Och, hoe zou ik mij kunnen vergissen bij de aanraking van deze zachte hand, bij de lichte beving, die haar bevangt, te heviger waar zij gevoelt hoe ook mijn hart al wilder klopt! (Hij wil den rug van de hand der Gravin tegen zijn hart drukken; zij trekt terug). De Gravin (zacht): Ga weg! Cherubijn: Het is of het menschelijk mededoogen opzettelijk je schreden heeft geleid naar deze plek in het park, waar ik tot op dit oogenblik verscholen zat. De Gravin: Aanstonds komt Figaro. juiste oogenblik. Is het u bekend, waar mijnheer de Graaf zich bevindt? Suzanne: Wat bekommer ik mij nog om een. ondankbare! Vertel mij.... Figaro (sneller): En Suzanne, mijn bruid, waar denkt u dat die is? Suzannë: Spreek toch wat zachter. figaro (zeer snel): Dat Suusje, dat men voor zoo deugdzaam aanzag, dat de ongenaakbare speelde! D4ar, daar zijn ze, achter die dichte deur! Br zal roepen.... Suzannë (terwijl ze hem kaar hand op den mond legt, vergeet ze haar stem te veranderen): Stil! roep niet! Figaro (terzijde): 't Is Suzanne! God-dam! Suzannë (met de stem der Gravin): Je schijnt je ongerust te maken. Figaro (terzijde): Verraadster! die mij erin wilt laten loopen. Suzanne: De wraak is zoet, Figaro. Figaro: Is wraak uw vurig verlangen? Suzanne: Mijn ras verloochent zich niet. Maar de mannen beschikken over honderd wapens tegen ons. Figaro (vertrouwelijk):Onder ons gezegd, mevrouw, het ééne wapen der vrouw.... is meer dan deze alle waard! Suzanne (terzijde): Op zijn ziel zal hij hebben. Figaro (terzijde): Het zou wel aardig zijn nog vóór de bruiloft.... Suzanne: Maar wat zou onze wraak beduiden zonder de liefde, die de pil verguldt? Figaro: Onze eerbied voor u zou, geloof me, slechts looze schijn zijn, indien wij deze kwaden kans niet hepen. Suzanne (in haar wiek geschoten): Misschien bedoel je het goed, je zegt het alleen niet heel sierlijk. Figaro (met grappige vervoering, op zijn knieën): O, mevrouw, ik aanbid u! Wil het oogenblik van den dag, dit oord, de omstandigheden in aanmerking nemen, en dat mijn opreeht berouw u moge vergoeden al wat mijn bede aan sier en vormelijkheid ontbreekt! Suzanne (terzijde): Mijn handen jeuken! Figaro (terzijde): Mijn hart bonst. Suzanne: Alles goed en wel, mijnheer, maar hebt ge bedacht ? Figaro: Ja mevrouw, ik hèb het bedacht. SuzannE: .... Dat, waar het gaat om liefde en haat.... Figaro: ... .Elk uitstel noodlottig kan zijn. Uw hand, mevrouw? suzanne (met haar natuurlijke stem, terwijl ze hem een oorveeg toedient): Ziedaar! Figaro: Alle duivels! Die komt aan! Suzanne (geeft hem een tweeden): En deze dan? Figaro: Ah! ques-aquo, het is hier de hel! Is de dag des oordeels aangebroken? Suzanne (slaat hem op de wang bij eiken zin): Ah quesaquo? Hier, dit is voor je achterdocht, deze voor je wraak en deze voor je verraad, voor de middelen, die je niet hebt ontzien, je beleedigingen en je booze plannen! Noem je dat liefde? Durf je herhalen wat je vanmorgen hebt gezegd? Figaro (staat lachend op): Bij de heilige Barbara! Ja, dit is de liefde! o, onuitsprekelijk geluk, o zalige verrukking, o honderdvoud gezegende Figaro! Sla, sla er op los, mijn liefste, naar hartelust! Maar verzuim niet, wanneer ik eenmaal bont en blauw aan je voeten lig, mij met je lieve oogen goed aan te zien, ze zullen je vertellen van den gelukkigsten man, die ooit van een vrouw zijn verdiende loon kreeg. Suzanne: „De gelukkigste man!" Dat heeft je toch niet belet, lieve deugniet, mevrouw de Gravin het hof te maken, op zoo welsprekende wijze, dat ik, vergetende wie ik was, feitelijk bezweken ben voor haar. Figaro: Dacht je, dat ik me in jouw lieflijk stemgeluid zou kunnen vergissen? Suzanne (lachend): Had je me herkend? o! hoe ik me wreken zal! Figaro: Klappen uitdeelen en op wraak zinnen neen, het vrouwelijk ras verloochent zich niet. Maar vertel me toch eerst door welk gelukkig toeval vond ik je hier, terwijl ik je bij hem waande, en hoe je komt in deze kleeren, die mij op een dwaalspoor brachten, en die mij nn ten slotte nog je onschuld bewijzen? Suzannë: De heilige onnoozelheid ben jij om me daar te vallen in een, voor een ander gegraven kuil! Het is toch waarlijk niet onze schuld, dat we, van zins één vos te strikken, er twee vangen! Figaro: Voor wie is de andere? Suzanne: Voor zijn vrouw. Figaro: Zijn vrouw? Suzanne: Zijn vrouw. Figaro (uitgelaten): O, Figaro, jongen, je kunt je wel opknoopen; wie zou ooit op dat denkbeeld gekomen zijn! Zijn vrouw? O, tien, twintigduizend maal slimmere Eva's. De kussen die in deze laan weerklonken waren dus ? Suzanne: Voor mevrouw. Figaro: En die aan den page? Suzanne (lachend): Voor mijn|ieer. Figaro: En vanmorgen, achter dien stoel? / Suzanne: Voor niemand. Figaro: Weet je dat-wel heel zeker? Suzanne (lachend): Het regent klappen. Figaro. Figaro (kust haar de hand): Uit jouw hand worden het robijnen. Maar die van den Graaf was toch niet malsch. Suzanne: Des te beterl Vernederd zult ge worden. Figaro (doet in volgorde wat hij opnoemt): Je hebt gehjk: op mijn knieën, met gebogen hoofd, aan je voeten, in het stof. Suzanne (lachend): Ach, die arme Graaf, wat heeft hij zich een moeite gegeven. Figaro (zich opheffend, op zijn knieën): .... Om zijn eigen vrouw te veroveren! NEGENDE TOONEED (De Graaf, op van den achtergrond, gaat recht op het priëel rechts af; Figaro, Suzanne.) De Graaf (in zichzelf): De kan haar nergens vinden in het bosch;, ik vermoed, dat ze hier binnen is gegaan. SüZANNE (nacht tot Figaro): Daar is hij! DE Graaf: Suusje, ben je daar? Figaro (zacht): Hij zoekt haar, en ik dacht.... Suzanne (zacht): Hij heeft haar niet herkend. Figaro; Daten we het spel uitspelen. Stil! (Hij kust haar de hand). • De-Graaf (keert zich om): Wat! Een man aan de voeten van de Gravin.... En ik sta hier zonder mijn rapier! (Hij treedt vooruit). Figaro (staat op, spreekt met geheel veranderde stem): Vergeef mij, mevrouw, ik verzuimde te bedenken, dat deze niet zeer verheven plaats voor heimelijke bijeenkomsten van avond voor de bruiloftsgasten is bestemd. DB GraaF1 (terzijde): Dat is de man, die vanmorgen in de kleedkamer was! (Hij slaat zich voor het hoofd). Figaro (vervolgt): Maar een zóó luttel bezwaar behoeft nog geen hinderpaal te zijn voor onze genoegens. De Graaf (terzijde): De vermoord hem! naar de hel! Figaro {geleidt haar naar het prieel) (zacht): Hij zweert. (luid): Daten wij]ons dus haasten, mevrouw, om voor het leed, ons dezen morgen, bij mijn sprong uit het venster, berokkend, vergetelheid en troost te vinden. DE Graaf (terzijde): Thans lost zich alles op. Suzanne (dicht bij het prieel rechts): Vergewis u goed, alvorens hier binnen te treden, of niemand ons gevolgd heeft. (Hij kust haar op het voorhoofd). De Graaf (roept uit) Wraak! (Suzanne af in het prieel, waar Fanchette, Marceline en Cherubijn zijn binnengegaan). TIENDE TOONEED (De Graaf, Figaro.) • (De Graaf grijpt Figaro bij den arm). Figaro (doet of hij doodelijk verschrikt is): Het is mijn meester! De Graaf (herkent hem): Ah! De schelm! Ben jij het! Hola! Help! Help! ELFDE TOONEEL (Pédrllle, De Graaf, Figaro.) PédrtllE {gelaarsd en gespoord): Eindelijk vind ik mijnheer den Graaf dan toch! De Graaf: Ben jij het, Pédrille? Goed. Ben je alleen? PédrtllE: Regelrecht van Sevilla, 't schuim op mijn paard. De Graaf: Kom naderbij en roep zoo hard als je kunt. PédrtllE {schreeuwt geweldig): Niets meer van een page te zien dan hier op mijn hand. En daar is 't pakje! De Graaf (stoot hem terüg): Man! Je schreeuwt als een mager varken. PédrtllE: En mijnheer de Graaf gelastte mij te roepen zoo hard ik kon. DE Graaf {die nog steeds Figaro vast houdt): Dat diende om alarm te maken. Hola! Help! Allen, die mij hoort, snelt toe! PédrtllE: Figaro en ik.... wat zou u, met ons beiden tot uw dienst, kunnen overkomen? TWAALFDE TOONEEL (De Vorigen, Bartholo, Bazile, De Ganzelaer, Antonio, Dagdief. Alle bruiloftsgasten komen met fakkels aangesneld.) Bartholo {tot Figaro): Je ziet dat we op het eerste geluid De Graaf (wijst op het prieel links): Bewaak dezen uitgang, Pédrille. (Pédrille vat post). BaztlE (zacht tot Figaro): Heb je hem gesnapt met Suzanne? De Graaf (wijst op Figaro): En gij allen, mijn getrouwen, omsingelt dezen man, met uw leven staat gij voor hem borg. Bazile: Haha! De Graaf (woedend): Zwijgl (tot Figaro, op ijzigen toon): Mijnheer, zult ge u verwaardigen mijn vragen te beantwoorden? Figaro (koel): Wel, wie zou mij daarvan kunnen vrijstellen, uwe genade? Behalve over u-zelf hebt gij hier over alle dingen de macht. DE Graaf (geeft zich een houding): Behalve over mezelf! Antonio: Dat noem ik mannetaal. De Graaf (ontsteekt opnieuw in drift): Neen, als iets mij de gal doet overloopen, dan is het dat stalen gezicht dat hij opzet! Figaro: Zijn wij soldaten, die vuur geven en ons laten dooden voor een onbekende zaak? Ik wil tenminste weten waarvóór ik me boos maak. De Graaf (buiten zichzelf): Het is hemeltergend! (beheerscht zich): Welnu, held, die u van den domme houdt, wees dan tenminste zoo goed ons te vertellen wie de dame is welke daareven door u in dit prieel werd binnengeleid? Figaro (wijst boosaardig op het andere): In dit? DE GraaF (snel): Neen, in dit. Figaro (koel): Dat maakt verschil. Een jonge schoone, die mij met haar bijzondere gunst vereert. Bazile (verwonderd): Wei-wei! DE Graaf (snel): Gij hoort het, heeren. Bartholo (verwonderd): Wij hooren het. DE Graaf (tot Figaro): En heeft deze jonge vrouw, voor zoover ge weet, nog andere betrekkingen? Figaro (koel): Het is mij bekend, dat een edelman zich gedurende eenigen tijd veel aan haar gelegen heeft laten liggen, maar óf hij haar nu verwaarloosd heeft, of dat ik haar misschien beter beval dan zijne minzaamheid voor het oogenblik ben ik de uitverkorene. DE GraaF: De uitverk....! (houdt zijn waardigheid op) Hij is wel naïef! want wat hij daar bekent, mijne heeren, heb ik met mijn eigen ooren.dat zweer ik u, uit den mond van zijn medephchige vernomen. DE Ganzelaer (stom-verbaasd): Zijn mede-p-phchtige? De GraaF (woedend): Nu het schandaal eenmaal .bekend is, acht ik het noodzakehjk dat ook de gerechtigheid haar loop neemt. (Hij treedt het prieel binnen). DERTIENDE TOONEED (Alle vorigen, behalve den Graaf.) Antonio: Recht is recht. De Ganzelaer (tot Figaro): W-wie heeft nu eigenlijk de v*-vrouw van den ander genomen? Figaro (lachend): Dat buitenkansje is niemand te beurt gevallen. VEERTIENDE TOONEED (De vorigen, De Graaf, Cherubijn.) De Graaf (spreekt naar binnen in het prieel en trekt er iemand uit, die men nog niet onderscheiden kan): Uw verzet is nutteloos, ge zijt verloren, mevrouw, uw laatste uur heeft geslagen! (Hij treedt naar buiten zonder omzien). En ziedaar dan nu alle voldoening die een man van den gehaten huwelijken staat ten deel valt Figaro (roept uit): Cherubijn! DE Graaf: Mijn Page! Bazile: Ha, ha! DE Graaf (buiten zichzelf, terzijde): En eeuwig die duvelkatersche page! (tot Cherubijn): Wat voerde je daarbinnen uit? Cherubijn: Ik verborg mij voor uw oogen, zooals u mij bevolen hadt. pédrtlle: En daarvoor heb ik een paard kapot gereden! De Graaf: Antonio, ga naar binnen, en geleid de onbeschaamde, die mijn blazoen bevlekt heeft, vóór haar rechter. De Ganzelaer: Gel-looft u dat mevrouw de G-gravin daar binnen is? Antonio: Genade voor recht; er wordt hier wel eens meer wat door de vingers gezien. De Graaf (woedend): Ga naar binnen, zeg ik! VIJFTIENDE TOONEED (Alle vorigen, behalve Antonio.) DE Graaf: Het zal u aanstonds duidelijk worden, mijne heeren, dat de page daarbinnen niet alleen was. Cherubijn (bedeesd): Hoe zou ik mijn al te wreed lot nebben gedragen, als daar niet een medelijdende ziel zijhoitterheid had verzoet. ZESTIENDE TOONEED (De vorigen, Antonio, Fanchette.) Antonio (trekt iemand, die men nog niet onderscheiden kan, aan den arm naar buiten): Kom, mevrouw, maak maar geen spatjes, ze hebben er u nu eenmaal in zien gaan. W^rtê Figaro (roept uit): 't Is 't nichtje! BaztlE: Ha, ha! De Graaf: Fanchette! Antonio (keert zich om en roept uit): Wel, goede genade, mijnheer de Graaf, dat is ook wat vriendelijks om nu juist mij uit te kiezen om aan de heele gemeente te vertoonen, dat het mijn dochter is die al deze omstandigheid veroorzaakt! DE Graaf (driftig): Wie kon weten dat zij daar binnen was? (Hij wil binnengaan). Bartholo (voorkomt hem): Sta mij toe, mijnheer de Graaf, het schijnt mij daar niet pluis. Ik beschik over de noodige koelbloedigheid. (Hij treedt binnen). De Ganzelaer: Een al te ingew-wikkelde z-zaak inder- d-daad. ZEVENTIENDE TOONEED (De vorigen, Marceline.) Bartholo (spreekt naar binnen terwijl hij weer naar buiten komt): Vrees niets, mevrouw, er zal u geen letsel geschieden. Daarvoor sta ik u borg. (Hij keert zich om en roept uit): Marceline! Bazile: Ha, ha! Figaro (lachend): Een goede grap! Het is mijn moeder! Antonio: Het gaat van kwaad tot erger. De Graaf (buiten zichzelf): En wat raakt mij dit alles! De Gravin.... De Ganzelaer: Bij alles wat mijn oogen aanschouwen, sta ik, als naar gewoonte, mijnheer de G-Graaf, met mijn m-mond vol t-tanden. Allen: Zeer juist geoordeeld! Figaro: Toen ik arm was, verachtte men mij. Toen ik toonde, dat ik niettemin een helder hoofd had, trof mij de haat van alle kanten. Nu ik een lieve vrouw en een driedubbelen bruidsschat bezit.... Bartholo (lachend): Gaan alle harten voor'u open! Figaro: Is het mogelijk! Bartholo: Zóó zijn ze! Figaro {buigt voor de toeschouwers): Behalve mijn vrouw en de bruidsschat, zal ook uw bijval mij een eer en een genoegen zijn. (Het orkest speelt de rilornelle, wijze bekend.) SDOTZANG, Bazile: I 'n Dieve vrouw, een aardig duitje, Schatten voor een echtgenoot, Groot sinjeur of jong schavuitje, Dwaas, die zich om hen verdroot! Wijs-man vaart in 't huwelijksschuitje Op d'oud-Datijnsche melodie.... Figaro: Die ken ik! (zingt) „Gaudeant bene nati." Bazile: Mis. (Hij zingt) „Gaudeat bene nanti." Suzanne: II Maakt een man zijn echt te schande. Men lacht, hij waant zich een genie; Mocht zijn vrouwtje zich eens branden, Haar straft blaam en tyrannie. Onrecht heerscht in alle landen, Wilt gij weten wat ons let: De sterksten schreven ons de wet! (bis.) Figaro: iii Jan-Jaloersch, hij mint zijn vrouwtje, Zijn eer, en ook zijn zoete rust, Koopt een buldog aan een touwtje, Uit vrees dat 's nachts een dief haar kust.... Op 't eerst gerucht met tand en klauwtje Scheurt Fidel heel 't erf aan stuk.... Zijn baas, haar minnaar, had geluk! {bis). De Gravin: iv De eene is preutsch, past op haar tellen, Man ligt voor een oortje thuis. De ander, van wie zij veel vertellen, Zweert: slechts „hij!" en slaat een kruis. 't Minst, helaas, heeft zij te stellen, Die in den echt haar waarde weet En stil zich hoedt voor duren eed.... (bis) De Graaf: v Burgervrouwtje, braaf-beuepen, Deeft slechts voor baar naasten plicht, Ach, uw deugd bhjft onbegrepen; Hulde aan haar, die, meer verlicht, Draagt der liefde gouden strepen, Hoog de vaan van één gemaal Maar met hart voor allemaal! (bis). marceline: VI Ieder weet welk teed're moeder Hij 't bestaan verschuhligd is, Het ov'rige, o Albehoeder, Is Diefde's diepst geheimenis figaro (neemt de wijs over): 't Zoontje van den ganzenhoeder Is meer waard dan men had verwacht, Wordt dit geheim aan 't licht gebracht (bis) •) Cherubijn: VII Lieflijk ras, lichtvaardig wezen, Dat ons dag- en nachtrust stoort, Hebt ge ons braaf de les gelezen, Gij keert weer na elk boos woord. Gij, pubhek, zijt juist als deze, Veinst, dat u ons spel verveelt, En keert getrouw voor ieder beeld! (bis) Suzanne VIII Houdt dit werk van dwaze blijheid Wellicht nog een lesje ons in: Gunt de jokkernij Jteür vrijheid, Ze omvat des levens diepsten zin. De natuur, met wijs beleid, Voert langs wegen van geneugt, Wensch en wil tot eer en deugd, (bis) 1) Een couplet gecoupeerd.