DE RECHTE LIJN (Nieuwe bewerking) JA.N FABRICIUS Tooneelspel in 3 Bedrijven Derde Druk L. A. DICKHOFF, DEN HAAG DE RECHTE LIJN TOONEELSPEL IN 3 BEDRIJVEN DOOR JAN FABRICIUS 3e DRUK (Nieuwe Bewerking) L A. DICKHOFF Jr. - DEN HAAG Het recht van opvoering nadrukkelijk voorbehouden. DRAMATIS PERSONAE I WILKO DE HOND. I MIENNEKE, zijn vrouw. DJIEUWKE. TRUDE. I Mr. HARDIUS, bankier, tevens president-commisaris van « De Oriënt». MARCO F ALK, koloniaal-infanterist. PETER BERENS, zendeling. \ De PANGHOELOE. HADJI SOELEIMAN. I Het stuk speelt op Jaüa. I Tijd : de tegenwoordige. PERSOONSOMSCHRIJVINGEN. Wilko De Hond. Onder zijn opvallend uiterlijk van rustigen Hollander verbergt hij een strijdersnatuur van bijzonderen aard. Hij is stug in zijn verzet, maar toch gelukt het hem slechts zelden, zijn diep, bijna teer menschelijk gevoel te verbergen. Door zijn puntige, kantige manier van spreken toont hij zijn intelligentie en zijn wilskracht, maai ook zijn dichterlijken en religieusen aanleg. Soms Don Quichotte, vechtend tegen windmolens, tevergeefs adeldom en eerlijkheid trachtend te brengen waar hij banaliteit en bedrog ontmoet en daarbij zich zelf vaak pijnlijker wondend dan een ander, is hij het volgend' oogenblik de koppige tegenstander, die op zij trapt wat hem in den weg komt. Vaak begint hij een zinsnede op zóó argeloozen toon, dat niemand zou vermoeden welk een vlijmscherpe opmerking hij bezig is voor te bereiden. Het is soms alsof hij een uiterst vriendelijk praatje begint; maar juist als men meent, dat een ietwat lyrisch aangelegd burgerman aan het woord is, zegt de «lyricus » plotseling, terwijl zijn blik een seconde lang opflikkert, een enkel woord, dat aankomt als een bliksemsnelle stoot tusschen beide oogen, door een bokser toegebracht. Mienneke. Wat men noemt « uit het volk ». Geen enkele harer handelingen spruit voort uit persoonlijke « slechtheid ». Zij is niets dan het product van haar vroegere omgeving. Djieuwke . Eetnvoudig-gracieuse verschijning. T r u d e . Vijftien jaar. Mr. Hardius . Gedistingeerde figuur. Ook in zijn ge- sprekken met Wilko blijft hij onder alle omstandigheden : gentleman. Geen oogenblik verliest hij het voorkomen van leen zéér beschaafd, energiek man, die gewoon is te bevelen. Marco Falk. In zijn voorkomen en optreden onmiskenbaar iemand van goede familie. Wanneer hij beschonken lis, glijdt over zijn lippen onophoudelijk een stereotiep glimlachje, waarmee hij zich « goedhoudt ». Peter. Een man. « dienende den Heere met blijdschap». Zijn oogen schitteren levendig achter de glazen van een gouden bril. De Panghoeloe. Hij draagt een tulband en een wit Arabisch kleed, dat van de schouders tot de enkels [neerhangt. Sandallen aan de voelen. Hadji Soeleiman. Jonger dan de panghoeloe. Zonder baard. Ook hij draagt tulband en sandalen, maar [ geen Arabisch kleed. Hij is gekleed in een gewoon colbertIjasje, dat aan de hals sluit (dus zonder das!) en in sarong. SB EERSTE BEDRIJF □ □ □ (Rechts en links van den toeschouwer) Het tooneel verbeeldt een indische binnenealerij. Links twee witte pilaren, die de scheiding vormen tusschen voorgalerij (buiten, links) en binnengalerij. Van deze zijde fa men ook de bezoekers binnen. Bij dezen ingang, aan êe buitenzijde der pilaren, staan palmen in tonnen. Links geeft uitzicht op de witte voorgalerij met marmeren vloer en witten achterwand. In het midden van den hoogen witten muur op den achtergrond der binnengalerij bevindt zich een hoo- ge open doorgang in dezen vorm . Links en rechts Van die opening openstaande vensters. In het midden van den rechter Wand een poort als die op den achtergrond, evenwel afgesloten door een Japanssche deur. De witte wanden zijn smaakvol behangen met enkele supports, waarop fc/eme potjes met plantjes. Hier en daar een klein waaiertie tegen den, wand. Marmeren vloer. Rechts voorgrond een fraai rieten ameublement. Links achtergrond een fantasie-ameublementje. Rechts achtersrond een aan de achterzijde fraai gedrapeerde piano, schuin in den hoek- Tegen den achterwand, tusschen de piano en de opening in het midden van den fond, staat een laag fantasie-zitbankje, een weinig verscholen achter een palm in pot. Aan den rechter Wand eert salonspiegel. In het midden van het plafond een fraaie electrische ^rooniamp. EERSTE TOONEEL PETER, daarna WILKO. Peter, (nog onzichtbaar. Roept buiten: ) — Spada (Verschijnt, nadat het tooneel eenige oogenbtikken ledig is geweest, link* van den ingang. Hij is in 't zwart. Gekleed» jas. Zijn slappen zwarten hoed en kerkboekje in de handHij blfjft bij den ingang staan. Als hij niemand ziet, roept hij, het gelaat naar dert achtergrond wendend :) Spada! JWischt zich met een zakdoek het voorhoofd af.) W i 1 k o. (verschijnt, langs het linker venster, in den fond. Hij is gekleed in wit linnen. Witte schoenen. Losse stropdas, slappe boord. In de eene hand een hamer, in de andere een waaiertje, dal hij blijkbaar van plan is was. Wilko. (binnenmondsch lachje. Neemt plaats, de stoelleuning voor de borst.) Peter. — Mag ik precies zeggen wat ik meenD Wilko.— Dat m a g je niet. Dat m o e t je. Maar kort. Peter. — Goed. Kort. In Holland zag jij als werkman tegen haar als winkeljuffrouw op. Maar intusschen heb jij leeren zien met andere oogen ! Wilko. (schudt ontkennend het hoofd.) Peter. — Ik zou ie willen waarschuwen : wees niet onbillijk tegen haar. Ik bedoel : idealiseer haar niet. Ik vrees, dat jij te weinig beseft, dat Mieneke, na die vijf jaar... hoe zal ik zeggen... in gemakkelijke omgangsvormen niet meer boven je staat. In jouw groote eenvoud begrijp jij, geloof ik, zelf niet : hoeveel zich bij jou heeft gewijzigd. Wilko. (scherp). — Bij mij heeft zich niets gewijzigd. Wat ik wil, dat wou ik jaren geleden al, en wat ik jaren geleden wou, dat wil ik nog. Peter. — O, ik weet! Klimmen wil jij. Altijd maar klimmen. Wilko. — Blijven wil ik wie ik ben! Precies dezelfde! Ik volg eenvoudig mijn programma. • f' Peter. — Je... programma ? Wilko. — Ja, dat heb ik 'n jaar of wat geleden 'ns opgemaakt. Ik ging op 'n goeie Zondagmorgen de deur uit, kocht voor 'n dubbeltje sigaren — van de acht; weet je 't nog? Peter. — Ja nou! En dan moesten er minstens zes gespikkelde bij wezen, anders zouden we ze nog niet eens hebben. Wilko. — Toen liep ik zoo op m'n eentje langs de smederij en toen zag ik daar de ouwe doove Harm staan. Die was juist een dag of wat te voren getracteerd ge worden, omdat hij veertig jaar aan de fabriek werkzaam was. Peter, (in herinnering). —Ja..., doove Harm. Wilko. — Veert ig jaar aan de smederij. De ouwe kon er eenvoudig niet meer buiten. Of 't Zondag was of niet hij moest de fabriek even zien. Hij was 'n stuk van de fabriek geworden. In de loop van de ;aren had lüj zelfs de kleur van de fabriek aangenomen : grijs, grauw, groeterig. De ouwe stond daar, met z'n kromgetrokken vingers op z n kromgetrokken rug gevouwen, tegen de smerige ruitjes van de fabriek aan te kijken. Op dat oogenblik zag ik me zelf daar als 'n zestigjarige voor die fabriek staan, met net zulke kromme vingers en met net zoo n kromme rug als van doove , Harm. Toen heb ik hardop tegen mezelf gezegd : Dat verdom ik f — Ik ben regelrecht naar huis gegaan en heb tegen m'n vader gezegd : « Vader, ik heb daarnet 'n klein plannetje gemaakt: Binnen twee maanden ben ik van de smederij weg; binnen twee jaar ontvang ik m'n loon voor wat ik met m'n hoofd verdien.» — «Zoo, jongen)), zeide-ie, nou, je zegt het maar net zooals je 't hebben wilt! » — « Wacht », zeg ik, « ik zal 't voor je opschrijven! » Ik heb 't voor hem opgeschreven en ik verzekerl je, dat jij je Doeic der boeken nooit met heiliger ernst voor 'e hebt neergelegd dan waarmee hij dat stukje papier tot 'n reepjf vouwde en in zijn tabaksdoos schoof. (Ontroerd.) Het is er tot aan zijn dood in blijven zitten. Peter. (staat op. Geeft hem de hand.) — Jij kunt zoo meedoogenloos hard schijnen, dat het goed doet om ook eens de zachte binnenkant te zien. W i 1 k o . — Ik wil geen andere plaats dan die me toekomt. Maar die wil ik hebben! Peter . (glimlachend). — Ze hadden altiid wel gelijk. « 'n lastig jong! » Wilko. — En jij dan! De schrik van heel de buurt! « Peter-van 't hoogeland! » Weet je 't nog ? Peter (kni\t lachend). — Ja —'ha! Wilko. — Die zondagmorgens voor dag en dauw met mij appels ging stelen uit de tuin van de afgescheiden dominee ! Peter. — Schandelijk, ja! (Gaat zitten en veegt zijn bril af.) Wilko. - Wie zou gedacht hebben, dat die voorbeeldelooze strop njaar of wat later, met zoo'n planken jas aan, in mijn huis z'n bril zou zitten afvagen ? De gouden bril van Peter van-'t-hooge-land! Daar zal Mienneke zich ook de oogen aan uitkijken! Peter.- Hoe laat wordt de boot verwacht ? Wilko — Hij is gisternacht van Padang vetrokken. Hij kan dus morgen bij 't aanbreken van de dag binnen loopen. ... Peter (vroolijk)- — Pas dan maar op, dat je je met verslaapt! Wilko. (vroolijk). — Daar is niet veel kans op, want ik ga niet naar bed. P e t e r . — Uit vrees, dat je je verslapen zult ? Wilko. — Neen. omdat ik niet meer kan slapen. Peter. — Vannacht niet naar bed geweest ? Wilko . (schudt ontkennend het hoofd.) Peter. — Zoo sterk als je bent, — je bent 'n groote jongen. Wilko (gaat vertrouwelijk tegenover hem zitten, de ellebogen op de tafel.) - Als in lndië niet het heele jaar door de zon scheen, zou ik onze lieve Heer bidden om morgen wat zon uit de Hemel te zenden. peter. — En ik, die bang was, dat j i j voor Mienneke te «groot» geworden zou znn! Wilko. — Je bent een ezel. Peter. - Weet je waarom ik eigenlijk hier ben gekomen ? Wilko. — Draai af. Peter. — Is jou bekend, dat jouw maatschappij, de Oriënt, de inlanders op een verschrikkelijke manier hindert ? Wilko. — ln welk opzicht ? Peter. — Sedert eeuwen ligt het groote mahomedaansche kerkhof daar op de helling van de berg; en altijd heeft de christelijke overheid die doodenakkers daar op de Hoeroe Hara geëerbiedigd. Daar ligt tot dusver niet een steen van een europeesch huis in gemetseld. En wat doet nu jouw bouwmaatschappij Wat doet de Oriënt * Wilko. — Probeeren om het heuvelterrein van de Hoeroe Hara voor bouwterrein in handen te krijgen. Peter. — Juist. Wilko — Maar man. dat kan niet anders! Loop de heele stad rond en je vindt geen voet ruimte waar we nog bouwen kunnten zonder in moerasgrond terecht te behalve op de Hoerce Hara. Krijgen we die heuvels, dan maken we van ons stadje een stad. Krijgen we ze met. dan blijft het hier een nest. Peter.— Maar intusschen wordt het volk oproerig. Ze mokken in geheime vergaderingen;... W i 1 k o . (oplettend). Hm ? Peter. — Ja, jij hoort zulke dingen misschien niet, maar op mij wordt gewroken al wat in hun oog de christenen hier misdrijven. Er wordt gestookt. Door wie ? Ik weet het niet. Maar ik heb er de last van. Wilko. — Zoo-zoo. Peter . — Ik doe een beroep op je vriendschap. Laat de Oriënt ophouden met die menschen te plagen. Wilko. — Ik ben maar adjunct-directeur. Peter. — Dat weet ik. Maar ik weet ook, hoe krachtig jij optreedt zoodra ie eenmaal voor een zaak wat voelt. (Pauze). Wilko. — Nou, je treft het! Mijn president-commissaris, Mr. Hardius, komt straks hier. Ik zal er ^em over spreken. — Peter, (verbaasd). — Komt de ztooie Hardius persoonlijk bij jou! ? Wilko. — Ik heb die eer; ia. TWEEDE TOONEEL WILKO. PETER, TRUDE. Trude. (blootshoofds. Wit japonnetje. Korte rokkenDartel als een Wervelwind, op van den fond.) — Morgen, Wilko. Morgen, meneer Berens. Peter. — Dag, Trude. Wilko. — Waar kom jij vandaan! Trude (wijst naar den fond). — Door je tuin. W i 1 k o . — Jij voert wat in je schild! Trude. — Ik? Hoe kom je daar bij! Wilko. — Ik zie het aan je gezicht. Trude. (ziet in den spiegel.) — Aan mijn gezicht > Ik zie niets aan mijn gezicht! — Meneer Berens. ziet u iets aan mijn gezicht ? Peter. — Ik zie jouw gezicht niet zoo alle dagen als meneer De Hond, Trude, maar ik geloof wérkelijk, dat je er een beetje ondeugend uitziet. Trude. — Zoo vindt u dat! (Ze slaat Wilko rechts en links om de ooren.) En wat ziet «meneer De Hond dan wel aan mijn gezicht, hé? Nou, zeg eens op, jongentje? (Tot Peter.) Hij is toch zoo verschrikkelijk wantrouwend, hé? Wilko. — Hou iü meneer Berens maar bezig. Ik ga me kleeden. Ik krijg bezoek. Trude. (verschrikt). Bezoek? Hoe laat! W i 1 k o. — Tegen elf uur. Trude. — Zou dat bezoek langer dan tot half twaalf duren ? Wilko. — Dat weet ik niet! Waarom ? Trude. — Och, zoo maar! Mae ik zoolang in jouw bureau gaan zitten, een boek lezen ? Wilko. - Ja, goed. Ik ben dadelijk terug. (Af achtergrond.) :r DERDE TOONEEL TRUDE, PETER, Trude (heeft Wilko langs het ttnkervenster zien verdwijnen. Gaat dan vlug naar Peter). — O, meneer Berens, het is dolletjes! — Kunt u een geheim bewaren ? Peter. — Kind. ik... Trude. — Djieuwke is uit Engeland teruggekomen! Peter. — Djieuwke? Trude. — Ia, u hebt toch wel eens van mijn zusje Djieuwke gehoord ? Peter. — Dat wil zeggen : ik heb meneer De Hond wel eens over haar hooren spreken. >..'*, Trude. — Natuurlijk. 1 oen hij in Indië kwam en in ons paviljoen ging wonen, moest Djieuwke naar de kostschool in Engeland. Ze was verschrikkelijk ondeugend, weet u ? P e t er , — Nog ondeugender dan jij ? Trude. — O! Oho! Daarom moest ze juist naar die kostschool! Peter. — En heeft ze zich gebeterd ? Trude. — Moet u hooren : gisteravond zitten ma en ik in de veranda te lezen. « Och Trude. » zegt ma, « ga eens aan de piano en speel wat voor me. » — Goed, ik ga aan de piano en ik speel. Plotseling hoor ik achter me : « Maat houden asjeblieft! » En tegelijk hoor ik een gil, dat ik haast door de grond ging. Ik draai me om en ik zie, hoe ma met groote oogen naar de post van de deur kiikt. En wie staat daar? (Met tranen Van opwinding.) Djieuwke! Peter. — Maar dat is verschrikkelijk! Trude. (haar zuster dadelijk weer Verdedigend.) Nou ja, zoo is ze nou eenmaal. (Met tranen van opwinding.) Toen ze zag, hoe ze ma had laten schrikken, kuste ze ma net zoo lang tot ze weer rustig was. Wil u wel gelooven : ik heb zoo'n lust om *n stoel ondersteboven te gooien (Ze voegt de daad bij het woord.) Peter, (grijpt den stoel.) — Trude! Trude. (laat zich op een stoel neervallen en werpt de beenen in de lucht.) — P eter .(schudt het hoojd.) — Hoe kwam ze daar zoo bij, om zoo opeens weer thuis te komen ? 1 rude. — Och, haar vijf jaren waren ongeveer om, en omdat kennissen van haar met de Engelsche mail hier naar toe gingen, is ze maar meegegaan. Peter. — Dus meneer De Hond weet ook niet, dat ze terug is! Trude. — Neen. daar wil ik hem toch mee verrassen ? Ik heb met Djieuwke afgesproken, dat zij om half twaalf daar (zij wijst op de deur in den fond) zei binnenkomen, zal door de tuin gaan. Hj mag haar natuurlijk niet zien aan komen; daarom moet ik er voor zorgen, dat hij straks met zijn rug daar naar toe zit. Peter. — Als je dat maar gelukt! Trude. (verbaasd.) — Dat moet toch gelukken? Kijk, als ik hem hier zoo neerzet, dan ziet hii toch niets!1 Peter, (vroolijk-) Neen, ik moet toegeven : als je hem daar zoo neerzet... ! Je twijfelt er natuurlijk niet aan, dat hij zich zal laten neerzetten ? Trude (verbaasd.) - Maar daar kom ik toch om! ? (Ze slaat zich met de hand voor den mond.) En wat zal h*j een uitbrander krijgen! Peter. — Van Djieuwke? Trude — Ja, want ik heb haar niet verteld, waarom hij naar hier verhuisd is. Ma heeft haar wel geschreven, dat Wilko wou trouwen en dat ons paviljoentje hem daarom te klein werd, maar die brief heeft ze, niet meer gekregen. 1 oen ma het haar gisteravond wou vertellen, ben^k vlugjusschenbeide gekomen. Ze vroeg natuurlijk dadelijk : « Waar is Wilko? » Nou, toen heb ik ma even aangestooteru « CM Wilko » zei ik, « die is nu zoo voornaam geworden! Die was ons huis veel te klein! » Neen. dat had u moeten zien! Ze werd er bleek van! « Zoo! » zei ze. « Ja », zei ik, * hij is lang niet meer zooals hij vroeger was! » Peter. — Ik zie het wel : jullie zijn tegen mekaar opgewassen. Trude. — Ze was zoo woedend, dat ze bijna gehuild heeft... VIERDE TOÖNEEL TRUDE. PETER. WILKO. Wilko. (komt langs het linker venster.) Trude. (ziet hem, gaat zonder aarzelen in een anderen toon over.) — Dus u trekt Zondags nooit witte kleeren aan, zegt u ? Maar hoe houdt u het dan in dïe warme kerk wel uit! Want nu hebt u hier al acht maal uw voorhoofd afgeveegd! Peter. (versteld.) — Kind...! Wilko. (thans met een boord om.) — Peter, ik moet je wegjagen. Trude. (vindt gedurende het nu volgend gesprek gelegenheid om het kleine waaiertje van de tafel rechts op Peters hoed te steken. Zoodra ze 't gedaan heeft, verdwijn* ze op haar teenen langs het rechter venster.) Peter. Ja, ik had je eigenlijk nog wat te vragen. Het is een beetje... Wilko. — Waarvoor moet het geld dienen ? Peter . (Met groote oogen.) — lij bent toch...! Wilko, — Is het voor je kerk ? Peter — Je weet : het is altijd mijn hartewensch geweest, om een toren op mijn kerkje te hebben, en nou heb ik een klein lotenjtje op touw gezet... Wilko — En nu moet ik een paar loten nemen. Goed, we helden je met de werken van Satan aan een toren op je godshuis. Peter.— Met je verlof, — niet elke loterij is... Wilko. — Zie ik je nog eens ? Peter, (vroolijk). Ik zal je noteeren ^eemt ;zijn hoed.) Hé, Koe komt die waaier op m n hoed ! (Legt ner waaiertje weg.) Wilko. — Zij natuurlijk. Peter. — Morgen kom ik Mienneke even begroeten. Wilko. — Uitstekend. Dan tot morgen. Peter. (Af links. Neemt bij den uitgang zijn hoed af voor Marco Falk, die hem heeft gesalueerd.) VIJFDE TOONEEL WILKO. MARCO. M a rc o . (blijft bij den ingang staan. Salueert Wilko. Hij is gekleed als infanterist van het koloniale leger m Nederlandsch-Oost-lhdië in groot tenue; dat wil zeggen, zijn helm is voorzien van.een koperen « piek » en over de borst draagt hij oranje tressen. Aan zijn gedwongen stijve houding ziet men, dat hij te veel heeft gedronken.) Wilko. (groet met een hoofdknikje.) — Wat eh, wat wenscht u ? Marco. — Is u niet meneer De Hond ? Wilko De Hond? Wilko. — Die ben ik: ia. Mar c o. (salueert opnieuw.) —Ik eh... (Neemt den helmhoed af) u herkent me zeker niet. WILKO — Neen, — Ia, wacht 'ns... Neen, dat kan niet... Marco. — Marco Falk! Wilko. — Maar mijnheer Falk i Heeregod, hoe is dat mogelijk! Ga zitten. Marco. — Doe me een genoegen. Wilko. — Als ik kan, heel graag. Ma rc o . — Noem mij geen meneer! Wilko. — Maar meneer Falk. dat — dat kan ik nier anders. " X..." Marco. — De rollen zijn nu omgekeerd... meneer De Hond! (Gaat zitten). Wilko. (merkt nu eerst Marco's dronkenschap op.) — Hm. Zoo-zoo. Marco. — Maar 't is m'n eigen schuld! De vrouwtjes hebben t me aangedaan. Wilko. — Zoo. Tja. Marco. — Ik ben de vorige maand al tweemaal uw huis gepasseerd. Maar ik durfde niet binnenkomen. U is nu le grand seigneur! Wilko. — En durfde u nu wel binnenkomen ? Marco. — Driemaal is scheepsrecht; da's voldoende. Wilko. — Ja-ja. Marco. — Ik heb die meneer zooeven ook wel herkend. De blikken dominee. Peter-van-'t-hooge-land! Wilko. — Die is 'n fatsoenlijk man gebleven, vindt u niet ? Marco. ^ 't Is 'n blikken dominee. Wilko. — Hm. Ja-ja. Marco. — Ik heb gelezen, dat u getrouwd is. Met Mienneke. Wilko. — Wil ik u eens wat zeggen ? iViarco. (gaat in de houding staan). — Present! ' W i 1 k o . — U is dronken. Marco. — Da's voldoende. Wilko. (staat op). — Ik wil open kaart met u spelen. Marco. (salueert blootshoofds). — Marco Falk. Wilko. — Het spijt me, dat ik u zoo voor me moet zien- en als mijn vader niet twintig jaar lang de tuin had schoongemaakt bij uw vader... Marco. — Daar verhef ik me niet op! • W1 jk ° ' ~ Neen' daar teeft u zicn °°k °P ^ verheften; daar is geen enlreie reden voor. Overigens verzoek ik u, me even te laten uitspreken, al waa 't alleen maar om de vormen jn acht te nemen, die u nog wel niet geheel kwijt zult zijn. m' Marco. (salueert blootshoofds). Wilko. — Ik zeg : als uw vader, del burgemeester, ifiet zoo lange jaren, de broodheer] van mijn ouders was geweest, dan joeg ik u als 'n schooier m'n deur uit. Marco. — Da's voldoende. (Zet zijn helmhoed op.) Wilko. — Wegjagen doe ikunu ook, maar ik noodig u meteen uit om weer te komen, als u nuchter is. De uitgang is daar. Marco. — Meneer, de eer van mijn vader... Wilko. — Ja, ik zou de eer van m'nj vader er maar buiten laten. ïk groet u. Marco. (reikt hem de hand). — Sans rancune, Wilko I Wilko. (ziet de hand niet.) Marco. — Nog de ouwe keisteen. (Salueert.) Meneer, ik heb iwel de eer. ZESDE TOONEEL WILKO. Mr. HARDIUS. MARCO. Hardius. (in wit linnen gekleed. Witte schoenenWitte helmhoed. Op van links. Hij neemt dadelijk zijn helmhoed af en groet beide heeren met een kort, correct buiginkje.) Marco. (in de houding. Salueert.) Wilko. (let absoluut niet meer 00 Marco.) — Meneer Hardius! Komt u binnen. Hardius. (Heeft onmiddellijk begrepen, dat Marco hier « lucht » is, en let evenmin meer 00 deze. Reikt Wilkp de hand.) — Hoe maakt u het. Marco . (staat nog altijd met de hand aan den helmhoed.) Wilko. — Dank u, laat mij even uw hoed nemen (legt Hardius' hoed op het tafeltje links achtergrond.) Marco. (neemt een verstandig besluit en gaat heen. Af links.) ZEVENDE TOONEEL WILKO. HARDIUS. Wilko. (Met een handbeweging naar een stoel.) — Mag ik u verzoeken ? Hard i u s . — Graag. 17 Beiden. (nemen plaats.) Hardius. — U is ook een zakenman. Als u t goedvindt, val ik maar met de deur in huis. Wilko. — Heel graag. Hardius. — U weet, dat de Oriënt zooeven een commissarisvergadering heeft gehouden ? Wilko. — Ik hoorde gisteravond van de directeur, dat hij was uitgenoodigd. Hardius. — Ja. Hij is uitgenoodigd. En ontslagen. (Pauze, waarin beiden elkaar een paar seconden lang in de oogen zien.) Wilko. — Zoo. Hardius. — Od staande voet. Wilko. — Waarom ? Hardius. — Om duizend redenen. Er moet anders bestuurd worden. (Pauze.) Hardius. — Ik heb u nog een tweede mededeeling te doen. De vergadering heeft een nieuwe directeur benoemd. Wilko. — Wie? Hardius. — U. Wilko. (reageert slechts met een Vragenden blik-) Hardius . — Ik heb u in uw werk dikwijls gadegeslagen en nog al veel van u hooren spreken, en ik moet zeggen : altijd op hoogst gunstige wijze. Nou ja, u moet wel eens wat « vreemd » wezen, maar ieder heeft zoo zijn eigenaardigheden; die heb ik ook. Orncjronduit te spreker* : u is niet zoo wetenschappelijk onderlegd als uw voorganger — u ziet : ik wind er geen doekjes om, — maar u hebt een goed stel hersens, u gaat niet over één nacht ijs en u is energiek, ik vind uw persoonlijkheid voldoende. Ik bied u dus de directie aan. Wilko. (bedaard. — U bedoelt natuurlijk : de raad van commissarissen doet dat. Hardius. (even verwonderd.) — Ja! Natuurlijk... I Wilko. - J Ja, 't is maar om het vast te stellen. Hardius. — Weliswaar zal de algemeene vergadering van aandeelhouders die benoeming nog moeten goed- I keuren, maar u begrijpt : wat ik op die vergadering voorstel | (sarcastisch) of wat de raad van commi ssarsls'e'n dan voorstelt!, dat gebeurt. Wilko. — Ja, dat begrijp ik. (Staat op en doet feen fjuur /jujscii /iet i/crircff ut./ Hardius. — Nu kom ik hier om in drie woorden te vernemen : wat dunkt u daarvan! Wilko. (blijft midden in het vertrek staan. Glim-' lachend.) — In drie woorden... Hardius. (met humor.) — Nu ja, 't mogen er ook vijf zijn! W i 1 k o . — Neen. 't kan wel in drie : i k w i 1 n i et. Hardius. — 'jonge, meneer De Hond, dat is jammer, heel jammer! Ik had me voorgesteld,, dat uw salaris... IW i 1 k o . — Ja, dat kan me niet schelen. Hardius. — Tja, als u zoo beslist weigert, zonder er ook maar even over na te denken... W i 1 k o. — Daar hoef ik niet over nadenken; ik weiger Hardius. — Laat mij ook 'ns kort zijn : Waarom ? W i 1 k o . — Omdat u in den raad van commissarissen I zit. Hard ius. — Is zoo'n grofheid zoo uw.gewone manier van spreken ? Wilko. —* Als ik u iets anders had geantwoord, zou mij dat meer gehinderd hebben dan u mijn grofheid. Ik heb liever ruzie met een ander dan met mezelf. Hardius. (ironisch). — L\n mag ik u ook vragen . i wat hebt ui tegen mij ? Zegt u het gerust zoo grof ai3 het u I voor de mond komt. Wilko . — Mag ik? Hardius. — Welzeker! Wilko. — De bevolking wordt onrustig. Daar ,zit u achter. Hardius (met humor). — Dus ik stuur aan op relletjes ! Wilko. (antwoordt slechts met een starren blik-) Hardius. — Welk belang kan ik daarbij hebben ? W i 1 k o . — Precies zooveel honderdduizenden als uw i bank in de gebouwen van de stad heeft zitten. Als we niet I kunnen uitbreiden, zit u vast. Kunnen w& wel uitbreiden, dan worden de waarden van uw bank verdubbeld. 19 • Hardius. — Ik vraag naar mijn belang bij een r e 1 - letje. ? Wilko. — Zoolang de bevolking rustig blijft, denkt de regeering er niet aan om de graven) van die menschen op te ruimen. Dan zi t u! — Als de bevolking lastig wordt, grijpt de regeering misschien in en gooit de Mahomedanen met de gebeenten van hun eigen voorvaderen om de ooien. Dan bouwt u! • Hardius. (vroolijk-) — Ik zie die beenderen al door de lucht vliegen! Wilko. — Ik nog niet. H a r d i u s . — En als zoo'n paardemiddel nu eens noodig was; voor een goeie zaak; want daar zijn we het toch over eens ? Wilko. — De zaak is goed, maar het, middel is verkeerd. Hardius. — Weet u een ander ? W i 1 k o . — Er zijn er maar twee. O f de regeering moet overtuigd worden, dat het tijd is om in te grijpen... Hardius. — Dat is al twee maal mislukt. Wilko. ...of we moeten zelf de bevolking overtuigen. Hardius. — Onmogelijk. Wilko. (wrevelig.) — Onmogelijk, onmogelijk... Haidiust. — Ja zeker), onmogeJlijk! Ik heb het al van alle kanten geprobeerd. Ik heb de bevolkintr aangeboden om alle graven, stuk voor stuk, verder op te laten overbrengen. Ik heb aangeboden om het bedraor t<= betalen, dat ze voor den aankoop van nieuwe kerkhoven zullen noodig hebben... ongelimiteerd! Verder kan men toch niet gaan, zou ik zeggen. Wilko. — Verder niet, maar misschien wel... iets mindei zakelijk. Hardius. — Hoe bedoelt u ? Wilko. — Als ik iets van de oosterling heb leeren be* grijpen, dan geloof ik, dat hij voor niets zoo weinig gevoelig is als voor... zaken. Hardius. — Ik zeg u toch, dat ik de graven op de meest plechtige wijze had willen laten overbrengen, met al het godsdienstig vertoon, dat er maar geëischt werd, voor mijn rekening! Wilko. (glimlachend.) — Ja... voor uw rekening! (Met humor.) Ik vrees, dat u de oostersche ziel een beetje I hebt afgeschrikt met uw cijfers! Hardius. (ongeduldig.) — Ja, een oosterling ben ik niet, maar wat ik doen kon heb ik gedaan, en al mijn goede bedoelingen zijn afgestuit op star verzet. Ik heb ze arr geboden cm in het nieuwe stadsgedeelt- een ziekenhui i eer te zetten voor hun eigen malana-lijöers. weet u wm antwoordden? « Als Allah wil dat we ziek worii.i dan worden we ziek. en als Allah wil dat we beter worden, dan j 1 „ 11- k»k ***>n «rhrxJ willen bouwen, waar worden wc ucra. « »■» -— . All k ze hun kinderen naar toe konden sturen. Neen: « Allah I heeft ons geschapen als domme menscheni; het is Allah s wil; het zij zoo. » Wilko. — Mag ik het nog een» een keer zeggen zooI als het me voor de mond komt * Hardius. (vriendelijke handbeweging.) W i 1 k o. — U is een machtig man; rijk en energiek als weinigen. De groote Hardius zou best met zijn hoofd door I een muur kunnen ioopen. — maar voor dit oostersche muurI tje blijft u staan. Hardius. (met humor.) — Ik voel behoefte om u te ! complimenteeren. U is de eerste, die mij ronduit zegt wat I hij denkt. (Pauze .) Hardius. — Meent u het beter te kunnen ? Wilko. (wacht even, dan :) — Misschien. Hardius. (Vroolijk-) — Mijn waarde heer, dan moet ! u de benoeming aannemen. Wiïko . (doet een paar passen door het Vertrek- Dan:) U hebt gelijk! Ik accepteer. Hardius. (staat op.) — In orde. Het spreekt van zelf, dat uw salaris nog nader zal worden geregeld. Wrik o . — Dat is goed, maar voor u heengaat, nog een kleinigheid. Hardius. — En die is ? Wilko. — Ik heb meenen op te merken, dat u gewoon ! is om de directiezaken van de Oriënt zoo'n beetje... mee te doen ? Hardius. — Nou, dat is te zeggen, zoo in 't algeI meen hebt u natuurlijk de leiding, maar de voornaamste 21 loopende zaken behandelt de directie altijd eerst even met mij. Wilko. (zoo terloops.) — Dat houdt natuurlijk op, als ik directeur ben. Hardius. — Neen, dat houdt niet op. Da*r ben ik van het begin af aan gewend geweest en daar zou ik niet graag verandering in brengen. Wilko. — O zeker, djat zal wel een gewoonte van u wezen, maar u zult me toegeven, dat het een verdom de gewoonte is. Hardius . — Met uw verlof: dat zie ik heelemaal niet in. Integendeel: ik houd dat als verantwoordelijk lid van 't bestuur voori mijn plicht. Wilko. — Dus zou ik directeur zijn en u bestuurd ? Waar staat dat in? Haïdius. (haalt de schouders op). —> In artikel zooveel van de statuten. Wilko. — Dan wordt artikel zooveel gewijzigd. Hardius. — Of het wordt niet gewijzigd. Wilko. — Dat kan ook. en dan word ik geen directeur. Hardius. — Men had werkelijk niet zoo ongelijk, toen men zei, dat u h beetje... Wilko. — Neen. daar heeft men wel gelijk aan. Maar dat went wel. Dat is morgen nog net zoo. Hardius. (kregelig.) — ja, wat wilt u eigenlijk! Wilko. — Worden wat ik worden kan: miriJer om het te z i j n... dan om het me niet te laten beletten! Hardius. (doet nadenkend een paar passen het vertrek in.) — Meneer De Hond! Uw optreden is mij waarlijk niet in alle opzichten sympathiek, maar ik moet erkennen : U toont iets. dat men niet vaak aantreft : karakter: Dat is voor mij een klemmende aanbeveling. Ik beschouw u daarom als benoemd tot... zelfstandig directeur. U zult daarbij stellig niet vergeten, dat ik in de Orienti financieel aanzienlijk, betrokken ben en dat ik er prijs op zal stellen, om nu en dan eens met u te praten over de bei'angerl van onze maatschappij. Daar reken ik op! Wilko. — O, gerust! En ik zal goed naar u luisteren! Maar : ik doe! En als ik ooit iets doe. wat u of een ander zegt, dan is dat omdat i k er mee accoord ga! Hardius . (kregelig.) — 't Is goed. Wilko. — Dus artikel zooveel wordt gewijzigd ? Hardius. (kregelig.) — Ja, wil u "t op papier hebben)? Wilko. (droogjes.) — Neen. ik ben met het woord van Mt. Hardius tevreden. Hardius. — Welnu, ik, Hardius, beloof het. W i 1 ko. — Afgesproken. Trude (verschijnt achter het rechter venster en tracht ongezien poolshoogte te nemen.) Hardius. (reikt hem de hand.) — We zullen uw benoeming zoo spoedig mogelijk even op de algemeene vergadering laten bevestigen. Wilko. (ironisch.) — Als die *t maar goed vindt! Hardius. (vroolijk-) — Ia, stellen we ons eens voor van niet! (Met dit woord van volslagen minachting voor heeren aandeelhouders gaat hij naar den uitgang, begeleid door :) Wilko . (die hem snel zijn hoed aanreikt.) Hardius. — Merci. Morgen, meneer De Hond. ' Wilko. — Morgen, meneer Hardius. Hardius. (Ai.) ACHTSTE TOONEEL WILKO. TRUDE. Trude. (springt dadelijk naar binnen.) Wilko. — Zoo, ben iü daar al weer ? — Waar lach jij om ? Trude. — Nergens om! Zoo maar! Daar hoef je toch niet altijd een reden voor te hebben ! ? ... De Engelsche mail is aan. Wilko. (haall de schouders op.) Trude. — O, vind jij dat niet gewichtig? Wilko. Ja, dat er bij jou weer wat broeit, hoef ik niet te vragen. Trude. — Kom eens hier. Ga daar eens zitten. Neen. zoo.niet. Zoo! (Ze zet zich op zijn knie en woelt met haar vingers door zijn haren.) — Vroeger vond ik jou wel' aardig, maar tegenwoordig niet meer. Wilko. — Zoo. Maar jij moet je iets afwennen,Trude. Trude.—O ia? W ïlk o . — Ia, iïi moet niet meer zoo... zoo op mijn knie gaan zitten, weet je ? Daar word jij nou langzamerhand te groot voor. Trude. (springt op.) — O. mag dat ook al niet? Ik vind jou echt vervelend. Wilko. — Mooi. Ga dan maar weg. Trude. — Hm! 't Kan me riiets schelen, of je boos bent. (Ze draait hem den rug toe en keert zich dan weer om.) Ben je boos ? Wilko. — Ben je nog niet weg ? Trude. — Goed. dan boos. Mij best. (Ze gaat naar den uitgang. Blijft daar staan. Dan boos :) Als ik om vergeving vraag, is het dan goed ? Wilko. — Dat hoor ik dan» wel eens. Trude. — Ach,, wat kan 't mij schelen, wat mag of wat niet mag! (Ze springt weer op zijn knie.) Gek, weeli je waar ik opeens aan dacht ? Stel je voor, dat Djeuwke daar nou eens binnenkwam! Wilko. — Dan duurde het geen twee minuten, of zij zat op m'n andere knie. Trude. — Weet je dat wel zeker Wilko . — O ia! Trude. — Je hebt weer een nieuw Dortret van je vrouw gekregen, hé ? Wilko. — Ja. T r u d e . —1 Ik heb het daareven op je schrijftafel zien staan. Wilko. — En hoe vind ie 't ? T r u d e . — Ik vind jou, om mee te trouwen, heelemaal geen ideaal. Wilko. — Niet. Trude. (schudt ontkennend het hoofd.) — Djieuwke wel. Dat weet ik nog heel goed. Wilko. — Zoo. Dat komt. dan zeker, omdat ze zooveel standjes van me gehad heeft. Trude. — Omdat ze zoo driftig was, hé ? Maar ze kon toch aardig Javaansche sprookjes vertellen. Wilko. — Dat kon ze. Als zij haar sprookjes zat te vertellen, dacht ik vaak : wie hier in 't land geboren is, kent het volk toch heel wat beter dan wij, die hier zoo maar komen aanwaaien. Zoo'n klein, ondeugend ding als jij bent, daarin ben je me toch de baas. Trude . (in nadenken) — Ik geloof niet, dat een van jullie Hollanders hier ooit... Wilko. — Kijk, zooals je daar nu zit, lijk je precies op Djieuwke. — Zoo. en nu moet je weggaan. Trude. — Neen. ik blijf zitten! Hoe laat is het ? (Ze trekt zijn horloge uit zijn zak-) Wilko. — Trude, ga weg. Ik moet een brief aan de panghoeloe schrijven. Trude. — Aan de panghoeloe ?! Wilko.— Ja, ik moet hem spreken. Trude. — Waarom ? Wilko. — Kindervraag. Trude . — Moet je naar hem toe? W il k o . — Neen, hij komt hier. T r ud e . — Hier ? Wilko. — Tenminste, dat zal ik hem vragen. Trude. — O, dat doet hij natuurlijk. Wilko (geamuseerd.) — Zou je denken. Trude.— Vast. Heb je de panghoeloe al eens eerder bij je gehad ? Wilko.— Neen. Trude. (heeft al schik in het vooruitzicht.) — je moet eens opletten, als hij gaat zitten! (Ze springt op en demonstreert wat ze vertelt.) Als je hem nou een stoel aanbiedt, hé? Dan trekt hij eerst de stoel een beetje verder van de tafel weg. Wilko. — Uit bescheidenheid. Trude. — Natuurlijk. En dan gaat hij er maar een heel klein eindje op zitten, kijk, zoo op het randje, en dan een beetje voorovergebogen, net of hij al maar door van plan is om een buiging te maken, en met de beenen onder de stoel. Zoo! Dat vindt hij : beleefd en waardig. Hij is natuurlijk verschrikkelijk afgemeten tegen je. Daar is geen beweging in te krijgen. Ja, toch wel. Ik zal maar zeggen : als je nou met hem praat, hé ? En jullie hebben kwestie. En als hij dan bijvoorbeeld voelt, dat hij het tegen je aflegt, (vroo- 25 lijk) dan gaat hij onrustig om zich heen kijken en dan begint hij te kuchen; zoo : hm ! Ha-ha-ha-ha! Wilko. (Wil opstaan). Trude. (springt weer snel op zijn Jrjme, kijkt onrustig naar den fond-ingang en praat er maar op los om hem bezig te houden.) — Wil je dan eens wat aardigs zien ? Je presenteert natuurlijk koffie, hé? Nou. dan moet je zelf niets nemen. Wilko. (geamuseerd.) — Waarom niet ? T r ud e . — Omdat de beleefdheid eischt, dat zoodra jij drinkt, hij ook een slokje van zijn koffie neemt. Wilko. — Nou, dat mag toch wel ? Trud e. — Jawel, maar je moet eens opletten wat hij doet als jij niet meedrinkt. Dan roert hij zijn kopje pas aan wanneer hij zich echt op zijn gemak gaat voelen. Niet eerder ! Wedden ? NEGENDE TOONEEL Jjt/ WILKO, TRUDE. DJIEUWKE. Djieuwke. In licht Wandelkostuum. Op üan den fond.) — Trude, wil jij wel eens bliksemsgauw van aie knie afgaan ? Trude. (springt Vroolijk Verrast op.) Wilko. (springt op.) — God in den hemel! Djieuwke. (steekt hem de hand toe. die hij met beide handen grijpt.) Wi 1 k o . (maakt een spontane beweging, om haar een zoen te geven. Bezint zich.) — Djieuwke! Waar kom jij vandaan! Trude. — Je wou haar een zoen geven. Waarom doe je 't niet ? Wilko. (geeft Djieuwke verlegen een zoen op den wang.) Trude. (walst, de armen wijd uitgestrekt, het vertrek rond. Neemt dan plaats op haar bankje bij de piano.) Wi 1 k o . — Hoe kom.. .t u zoo opeens weer terug ? U zou immers eerst in 't najaar komen ? Djieuwke. — U zou in 't najaar komen, maar u kon met 'n familie meereizen en daarom kwam u vier maanden eerder. Trude. — Zoo zit dat; ziet u ? Wilko. — Ja. hou jij je maar stil. (Tot Djieuwke.) Zal ik maar weer jij zeggen ? Djieuwke. —1 He, wat flauw. Trude. —i Maar gerust hoor! Wilko (werpt een afwendenden blik op Trude). Dj ieuwke . —i En ? Hoe hebt je 't al dien tijd wel kunnen stellen zonder mij. Je hebt me natuurlijk vreeselijk gemist. Wilko. — Wat ben jij almachtig mooi geworden! Djieuwke. — Aha! Complimentjes maken heeft de « groote man » ook al geleerd! Wil k o . — Je bent mooi en daarmee uit. Trude. — Hij is verlegen! Hij is verlegen! Hij is voor de eerste maal van zijn leven verlegen! Wilko. — Ik? Heelemaal niet! Wat drommel, 't is toch waar ?! Trude..— Ja, Djieuwke, dat meent hij oprecht, want hij heeft zoo straks nog gezegd, dat je op m i j leek! (Verdwijnt even later ongemerkt door den jond.) Djieuwke. — En ik heb gehoord, dat jij zoo'n groote meneer geworden bertt, hé? Dat moet iki zien, met eigen oogen. Heb jij mij heelemaal vergeten ? Grootheidswaanzin'' Wilko. — Hoe kom je daarbij! D j i e u w ke . (houdt zijn oor vast.) — Vraag vergeving. Wilko. — Au! Vergeving! — Je hebt me 't oor uitgerukt. Djieuwke. — Ik ben sterk geworden, hé? Wilko. — Nou! Je bent waarachtig een volwassen vrouw, als ik je zoo zie. Djieuwke. — Ja, wat had jij dan gedacht! Dat ik nog een kind was ? (Ze draait zich k°ket op haar hak om ) Hé, waar is Trude? W il k o. — Die zit gewoonlijk op dat bankje. Zal wel weer 'n kwajongensstreek uithalen. — Dus jij bent nu volleerd. Djieuwke. — Ja, m'n hoofd is propvol: er kan niets meer bij. (Ze neemt plaats.) Wilko. (neemt plaats.) — Je bent nog heelemaal dezelfde, maar toch... ik weet niet... Djieuwke. (lacht.) W i 1 ko . — Ja, die lach is nog dezelfde. Nu ontbreekt er nog maar aan, dat je me weer je Javaansehe sprookje? vertelt. Dj i eu w ke . — Zal ik het doen ? Wilko. — Ja. Djeuwke. (legt haar hoojd achterover en begint te Vertellen.) — Er was eens... er was eens! (Ze springt op en geeft hem een zoen op den wang.) Jongen, ik ben zoo Wij! Wilko. (staat op.) — Ik ook! (Verlegen pauze.) Dj ieuwke. (Innig.) — Wilko, waarom woon je niet meer in ons paviljoen ! Wilko . (verwonderd.) — ... Weet je dan niet, dat ik getrouwd ben ? Djieuwke. (perplex.) Trude. (Is, langs het rechter venster, weer van den fond opgekomen. Houdt een portret omhoog.) — Van wie heb ik hier een portret ? ... Wilko. (snel op haar toe.) — Geef hier! Trude. — Neen, zij moet het eerst zien! Wilko en Trude. (vechten vroolijk, om het portret.) DOEK. TWEEDE BEDRIJF EERSTE TOONEEL MIENNEKE. Mienneke. (In kymono. Keert en draait zich voorden spiegel. De l^umono schijnt haar niet te bevallen. Ze gaat naar haar boudoir rechts en keert terug met een tweede kymono van andere \leur in de hand. Ze trekt voor den spiegel haar hjymono uit, beziet glimlachend haar bloote armen en past dan de tweede kymono. Die schijnt haar beter te bevallen. Neuriënd bekijkt ze zich met welgevallen. Plotseling heeft ze in den spiegel iemand zien aankomen. Ze neemt haastig de losse kymono en verdwijnt er mee! in haar boudoir.) TWEEDE TOONEEL MARCO, later MIENNEKE. Marco. (nog ongezien. Roept buiten :) — Spada> (Gekleed als in I, doch nu zonder oranjetressen en zonder de « piek » op zijnen helm, komt Van links op en blijft bij depilaren staan. Zijn bewegingen zijn thans vlug en correct. Aan heel zijn houding en wijze van spreken herkent men den jongen man van goeen huize.) Spada? (Hij wacht kalm af-) Mienneke. (op van rechts.) — Zoo, Marcotje, hoe maak jij het, ouwe jongen! (Ze steekt hem de hand toe.) Marco. (salueert en neemt dan zonder een ~wsem Van vriendschappelijkheid haar hand aan.) — Dank u, mevrouw, hoe maakt u het' M ienneke. — Uitstekend. Sjonge-jonge-jonge, 't ia. wel een ander gezicht in zoo'n pakje, hé ? 'n Heel verschil bij vroeger! Marco. — Ik zou meneer graag even spreken, mevrouw. Mienneke . (vroolijk-) — Dat tref je dan niet, want « meneer » is niet thuis. Marco. — Weet u ook hoe laat meneer me misschien zou kunnen ontvangen ? Mi en nek e. — Neen, hij is natuurlijk naar zijn kantoor, maar gaat er bij zitten! We hebben mekaar in zoo lang niet gezien, hé ? Beiden (nemen plaats bij het tafeltje links achtergrond.) Marco. (wacht correct af tot Mienneke zit, legt dan zijn helmhoed op het tafeltje en neemt eveneens plaats. Hh heeft wek\en lang rondgeloopen met de plagende gedachte, dat hij — de welopgevoede burgemeester$zoonI — dronken' in het huis van dezen « plebejer « is binnengekomen, en hij heeft er eindelijk toe hunnen besluiten om gehoor te geven aan den drang Van zijn trots; hij komt nu bij dienzetfden plebejer om hem correct zijn verontschuldigingen aan te bieden en om daarna weer heen te gaan, een hoofd grooter dan de philistreuse gewezen « Jfnecht », wien hij eens zal leeren hoe een heer zich gedraagt. Maar hij heeft Pech. Den « ptebejer » vindt hij niet thuis en hij is wel gedwongen om zich in dit pak te laten zien aan de gewezen winkeljuf. Welaan, dan zal hij haar eens laten zien wie hij isl) Mi enneke . —> Ik hoor van mijn man, dat je leeViijk in de loren bent geweest, toen je de vorige maal hier was. Marco — Ik kom hier, mevrouw, om daarvoor mijn verontschuldiging aan te bieden. Wil u aan uw man, zeggen, dat het... mij spijt ? Het was een faux pas, van mijn kant. Mienneke. — Nou ja, 't is geen doodzonde, hoor! Ik kan me best begrijpen. Vrijgezel, hé? En 'n net ventje van huis uit! Ha-ha! M a rc 0 _ Mevrouw, ik herhaal : het was een fout. Ik ben uitsluitend gekomen om dat te zeggen. Mienneke. — Wat 'n drukte, wat 'n drukte. Marco. (fijntjes.) — Ik kan me voorstellen, dat u dat zoo toeschijnt, mevrouw. Mienneke. - Ja, is het soms niet zoo? Eerst met n snee in je oor hier te komen en dan later met zoo n dood biddersgezicht te komen vertellen, (ze bootst zim stem geaffecteerd na), « dat je het toch zoo vreesehjk naar gevonden hebt » ? 30 Marco. — Mevrouw, ik... Mienneke. — Zeg, ik zal jou eens wat vertellenI Dat jij nou doet, alsof je *t me vroeger nooit hebt lastig gemaakt, da's nog tot daaraan toe. Dat vind ik wel netjes van je trouwens je moest me nu ook niet met je familiariteit aan boord komen, want dan kwam je van 'n kouwe kermis, thuis. Maar dat je me nu opeens behandelt als 'n totaal vreemde en tegen me ja-mevrouwt en neen-mevrouwt, neen, dat valt me van je tegen. Marco. — Ik geef u de titel waarop u nu( recht hebt, mevrouw. Mienneke. — Hè, wat groei ik daarvan! Marco. (scherp). — Daar is geen reden voor, mevrouw. Mienneke. — Nou, nou, ik heb je wel anders gekend, Marcotje! Marco. — Mijn naam is Falk. Mienneke. (mime van : « o, neem me dan as-jehliejt niet kwalijkl » Ze zingt een regel uit een oan Speenhoffs liedjes zacht ooor zich heen.) — « Hij was 'n geestige student, een onbezonnen goeie vent... » (Ze lacht hartelijk,.) Marco. (Kan van den weeromstuit een glimlach niet weerhouden.) Mienneke. — Ziezoo, nu zet je al een beetje ander gezicht. Marco. (bij wien, ondanks zijn goede voornemens, de oude Adam boven komt.) — Ja, wie kan daar nu feijn ernst bij bewaren! Mienneke. — Waarom doe je 't! We kunnen toch even goed gezellig bij mekaar zitten ? Marco. (In twijfel.) — Dat was eigenlijk niet het doel van m'n komst! Mienneke. — Ach wat, doel! We zijn toch niet haatdragend ? Mijn man net zoo min als ik, hoor! Nou ja, als je hier met n brom in komt. wat wonder! Dan krijg je de wind van voren. Maar je doet maar weer gewoon; dan denkt hij er niet eens meer aan! Beiden (wisselen een vriendelijk lachje.) Marco. — Mag ik vragen : hebt u een prettige zeereis gehad ? Mienneke —O ja! We hadden bijna aldoor prachtig weer. Alleen in de golf van Biscaje kregen we er van langs. 'N storm, dat je haast niet op je bed kon blijven liggen. En die bedjes aan boord zijn toch zoo klein! Marco. (meer en meer geneigd tot vroolijkheid.)— Ja Mienneke . - Maar later, in de oostersche zee. zal ik maar zeggen, daar had ik wel drie maal overheen gewild Dat was zoo fijn. Hé, als je s avonds zoo languit m je stoel kon leggen! Het was alleen maar jammer : ik rees eerste klas, en da's verbazend stijf. Mare o (knikf glimlachend toestemmend.) M ienneke. - En het lag toch wer kei i j k niet aan mij, hoor! Ik was vroöijk genoeg. Marco. — Dat geloof ik! Mienneke. — Zulke menschen zouden je 't heele plezier van de reis bederven, 'k Heb menigmaal 's avonds op m'n eentje in m'n lange stoel op dek gelegen, dat me t huilen nader stond dan t lachen. (Ze veegt een traan weg.) Marco (vertrouwt zich zelf niet meer.) — Mevrouw, als ik nog langer blijf, ga ik weer de verkeerde! kant uit, Mienneke. (sympathiek in haar oprechten fctemburgerlijken eenvoud.) - Hé neen toe, zeg nou niet meer mevrouw tegen me; anders krijg ik weer datzelfde gevoel a^s wat ik aan boord had. Marco.— Nou, dan zal ik maar weer Mienneke zeggen, hé? Mienneke. — Natuurlijk. Marco.'— Als je man dat maar goed vindt! Mienneke . - Wel ja, die vindt het best Je moet niet vergeten : je mag daar nou in dat koloniale pakje ronoV loopen, maar jij blijft voor hem toch de zoen van den burgemeester, hé? Dat gevóel raakt hij niet kwijt. Nooit! Marco .(zucht.) — Ja-ja! Mienneke. — Hu, wat weer 'n gezicht! Marco. (staat met een ruk op en loopt naar het midden van het vertrek-) — Verdomd! Mienneke. (lacht hartelijk ) — Waar word je nou ineens zoo kwaad om ? Marco. (zacht, in verbeten woede.) — lk was een ezel, toen ik me naar hier liet sturen. Mienneke. (vroolijk.) — Waarom liet je je sturen! M a rc o . (haalt de schouders op.) — Ik moest wel: m'n vader kreeg het te benauwd. De heeile gemeente ging! tegen hem te keer... (glimlachend) de kerkeraad voorop. Mienneke. — Waarom ? Marco. — Waarom ? Marco. — Omdat z'n zoon een schande voor het dorp was, zeiden de menschen. (gaat met een zucht Weer zitten.) Mienneke. —' Had je dan netjes gehouden! • M ar co . —I Dat was ik toen ook juist van plan, maar ik kwam net te laat. Mienneke. —i Had je 't zoo bont gemaakt? Marco. (knikt toestemmend.) Mienneke. — Met... *n vrouw ? Marco. (knikt toestemmend.) Mienneke. — Hé toe, vertel eens op...? ... Wie was het... ? Ken ik haar... ? Marco. — Daar laat ik me niet over uit. Mienneke. — Me, wat nauw. (Pauze). Mienneke. — Was ze getrouwd? Marco. (knikt toestemmend.) Mienneke. — Hoe lang al ? Marco. — Drie maanden. Mienneke. — Och! Was ze niet gelukkig met haar man ? Marco. — Weet ik niet. Ik heb haar in haar huwelijk nooit gezien. M ienneke. (verbaasd.) — En je zegt : ze was drie maanden getrouwd! Marco. — Ja, toen heeft ze 't aan haaf man verteld. Mienneke. — O! Dat jij en zij vroeger eh... ? Marco . — Ja. M ienneke. — Heeft ze 't hem zelf verteld? Marco. — Ja. Mienneke. (positief.) — Dan is ze gelukkig met hem geweest; anders had ze niet gebiecht. 33 Marco. — Ze... moest biechten. Mienneke. (met een heftig'gebaar van schrik,.) — Wat zal die man opgespeeld hebben! M ar co. (wil op zijn horloge zien, maar met een yerlegen glimlach bedenkjt hij, dat hij de ketting binnen in de jas heeft Vastgespeld, toen hij het horloge verpandde.) Mienneke. (heeft zijn mime gezien.) — Wat is er ? | Marco. — Niets. Ik greep naar mijn horlogeketting, maar... er zit geen horloge aan. Mienneke. — Hoe komt dat zoo? Marco . (haak verlegen de schouders op.) Mienneke. — O! Is het eh... Hé? Ma rc o . — Ja, daar is het. Met groot verlof,, zeggen ze in de kazerne. Mienneke. — Dat zou je vroeger ook niet gebeurd i wezen ? ! Och-och-och, wat zag je er toen anders uit! Licht grijs pakje aan... prachtige laarzen, fijne kwaliteit... het hoedje een tikje scheef op het hoofd... badientje in de hand... (zachtjes zingende.) « Hij was n geestige student, n onbezonne goeie vent... » — Zeg... zag ze er aardig uit j I Marco. (knikt toestemmend.) — Net zoo n bekje als I jij. Ze leek wel wat op je. Mienneke. — Op mij? (Nadenkend.) Wie kan dat I geweest zijn ! Marco. — Sst!! Nooit over praten. Mienneke. — Reuze-type ben je toch. Je hebt geen I rust voor je iemand zoo ver hebt. Marco. — Dat zeggen alle vrouwen, die geen ïust I hebben voor ze zoo ver zijn. Mienneke. — Weet je weÜ, da: ik ook eenmaal van I je gehouden heb'1 Marco. — Neen...! Mienneke. —1 Ja... ! Weet je hoe we je noemden ? i Marco (schudt ontkennend het hoofd.) Mienneke. —i « Mooie Marco ». M a«.r co . (glimlacht). Mienneke. — Nou, dat weet je zelf ook wel! Dat I hebben andere vrouwen je natuurlijk ook al verteld. Zeg eejns eernijk ? M a r c o . — Ik heb 'n slechte memorie, 't Spijt me, dat ik vroeger met wat meer naar jou gekeken heb. Mienn eke. (op den toon üan : je keek immers altijd naar mei) — Neen f Je hebt niet naar me gekeken! Marco. — Lang niet genoeg. M ; ^. r, ^ ^ 1, „ II. 1 I I -1 , — ik. ucn aiKwijis genoeg bang voor je geweest. Marco . — Als een perzik is jouw snuitje, Mienneke. M ienneke. — Ach, dat heb je al aan duizend vrouwen gezegd. , M_ •.. __ . I ... y-w •T*i.**.wj. — iiuun met zooveel overtuiging. {Leunt naar haar over.) Geef me een zoen van je, Mienneke. Mienneke. — Zeg, jij denkt ook : Lissemie-demissemie-semissemice! (Lacht.) Marco. (staat op en gaat naar haar toe.) — Kiijg ik geen zoen van je ? (Geeft haar vlug een zoen op de wang.) Mienneke . (Is opgestaan.) — Neen, niet doen! Als Marco. — Ach wat, van zulke dingen heeft hij toch geen verstand. Hij heeft geen bloed in zijn aderen, Mienneke ! Hij heeft geen hart! Mienn eke. — Dat is waar. Ik geloof : al stortte het dak boven hem in, dat je hem niet heet of koud zag worden. — Maar wat hij doen zou, daar durf ik niet aan denken! (Angstig.) Want al zie je niet veel aan hem! (huiverend) ik geloof, dat hij ons de hersens insloeor Marco. — Daar zouden we dan toch zelf bij wezen ? Mienneke. — Nppn am-IüL- !• . •„ i:_ hart heeft hij niet, maar hij is voor de duivel niet bang. Marco. — Groot gelijk : vertrouw hem maar niets! (Zoent haar weer vlug op de wang.) Mienn eke. (ontwijkt hem.) — O. ia. ik vertrouw s»»—* j""- vacuüm ncu ïik juisi zoo n neicei aan je. Marm kUk KJ '„ k-J«J ^ /C/.-i •• - - — - ~ « . 1 j»j " uc&ci aan mij t \ ijiuui zi^n ar¬ men om haar heen. Mienneke. — Neen, toe, Marco, laat me. M ar co. — Heb jij 'n hekel aan mij ? Miennet*» (alimlnr-Ut Lm nol„UUi~ f„~ C„I U i L„ I 2 i ! IJ i.i /ii i. nwja. i^egt aan net nooja verder achterover./ — Niet doen, Marco. Ik ben ahijd zoo bang voor je geweest. M arco.. (opdringend.) — Bang voor mij ? Mienneke. (sluit in overgave de oogen. Ze fluistert heesch:) •— Ja! Voor jou! DERDE TOONEEL MARCO, MIENNEKE, DJIEUWKE. Djieuwwke. (in eenvoudig wit japonnetje, blootshoofds. Verschijnt in den fond. Blijft dan ontsteld staan.)' Marco. (geeft Mienneke een langen zoen. Ziet dan Djieuwke. Laat Mienneke los. Herstelt zich spoedig. MaaM een lichte buiging Voor Djieuwke.) Mienneke (ziet Djieuwke. Verward. Zegt tot Marco het eerste wat haar voor den mond kamt.) — Neen, mijn man is niet thuis. Maar ik zal eens even zien of hij er1 aan j komt. (Snel af naar links.) Marco . (tot Djieuwke.) — Ik verzeker u, dat ik hier de schuldige was. Als er naar mijn naam gevraagd mocht worden dan weet mevrouw De Hond wie ik ben. Maar zijl heeft geen-schuld! (Hij maakt een diepe buiging voor Djieuwke.) Djieuwke. (staat nog steeds onbewegelijk, met neergeslagen oogen.) Marco . (neemt zijn helm en zet dien op.) Mienneke. (komt gewild vroolijk terug. Tot Marco.) — Neen, hij komt er nog niet aan. Dan zult u een andere keer terug moeten komen. M ar co . (salueert stram. Af naar links.) VIERDE TOONEEL MIENNEKE, DJIEUWKE. Mienneke. (ratelt haar banaal gepraat af met al hei vroolijkheidsvertoon, dat ze in staat is, ter maskeering vari haar angst bijeen te brengen.) — Kijk, nou gaat hij zooi weg! Dat is toch zoon reuze-type! Je zou zeggeni, dat hij geen tien kan tellen, als hij zoo staat (imiteert het stramme militair saluut), maar die moet je hooien, alrnij E n 'n schuinsmarcheerder! Je ziet het hem in zn soldlaten- kleeren misschien niet aan, maar waarachtig, je was vroeger a's vrouw nooit veilig voor hem. Hij kon geen jong meisje met rust laten. Hij maakte ze allemaal gek! We noemden hem « de mooie Marco ». Ik heb hem zoo vaak bij ons in de winkel gehad; glacétjes aan, rotting in de hand. Maar zooals hij je dan kon aankijken, hé ? Waarachtig, daar word je verlegen van! Hij had wat in z'n oogen om bang van te worden, en' toch, als hij je aankeek, moest je lachen of je wou of niet. Heusch, je kon niet kwaad op hem worden! Dat heb je soms van mannen! ? (Ze gaat naar den spiegel en trekt met haar vingers een paar verwaaide haren weer in de krul.) Kom, ik mag me wel eens gaan kleeden, want er komen straks 'n paar inlanders; priesters of zoo iets, geloof ik. Wat 'n raar land is het hier, hè ? Als ik m'n lachen maar houden kan! Zeg eens, ben jij versteend ? hoe is dat! Haha-ha-ha ! (Pauze.) Mienneke. — (Weet niet meer hoe ze zich, tegen Djieuwke's zwijgen in, wenden oj keeren zal.) Djieuwke. — Plaag je niet met de vraag of ik gezien heb. Ik heb gezien. Mienneke. — Wat praat je nou voor onzin! Ha-haha! Omdat hij zoo dicht bij me stond, bedoel je? Djieuwke. — Verdedig je niet. Ik heb gezien. Miennneke. — Nou, goed dan! Hij heeft me 'n zoen gegeven. Is dat een moord ? Moet ik daarvoor in de gevangenis ? Dan kun je drie kwart van alle vrouwen jwel opsluiten. Heb jij je nooit eens door een man laten zoenen Djieuwke. — Zoo? Neen, zoo niet. Mienneke. — Gunst, wat heb je daar goed naar goed naar gekeken! Ha-ha-ha! Biecht eens op: hoe heb jij het wel eens gedaan ? — Hé, je moet niet alles zoo zwaar opnemen. Het was toch maar 'n aardigheid. Djieuwke. — Neen, het was bedrog. Mienneke. — Ach wat,zoo iets is gebeurd voor je er aan denkt. Ik kan mij niet altijd goed houden; dat wil ik wel weten. Djieuwke. (Binnensmondsch smadelijk lachje.) Mienneke. — Zoo zijn de mannen nou eenmaal. Vijf minuten ben je met ze samen- en dan opeens is t gebeurd ; hoe, dat weet je zelf niet! 't Zijn verleiders, allemaal. Djieuwke. — Wilko ook ? Mienneke. — O, öSe! D j i'e'uVk k . — Hou je mond! Ik wil niet, dat je zoo over hem spreekt! Mienneke. — 7-oo wat! Over wie! Dj4euwke. — Zoo banaal! Over hem! (Nesmt een stoel en heert haar den rug toe.) Mienneke. — Ja, zooals jij heb ik niet leeren praten. Ik ben niet op een kostschool geweest. Djieuwke. (in nadenken voor zich heen.) — Als jij... na wat daareven gebeurd is... niets anders weet te zeggen, zouden ze dat op een kostschool ook niet hebben geleerd. Mienneke. — Best mogelijk. (Verzorgt Voor den spiegel haar haren.) Djieuwke. — Zeg eens eerlijk, hou jij van Wilko ? Mienneke. (voor den spiegel.) - Da's ook een vraag? Natuurlijk hou ik van hem! 't Is toch m'n man? Nou ja, houen, hou en... (nadert haar Vroolijk-) Waarom ? Zeg eens op ? (ze mist het speldje, waarmee haar kymono aan den hals was gesloten. Door het losraken oan die speld is, terwijl ze oan den spiegel naar Djieuwke ging, haar buste min of meer ontbloot geworden,) Kijk, nou ben ik -waarachtig m'n speldje kwijt geraakt. (Ze ziet onmiddellijk daarop, dat het speldje nog los in de kymono hangt.) O neen, daar hangt het nog. Djieuwke. (als door een adder gestoken, vliegt overeind). — Doe dichtI Mienneke . (terwijl ze het speldje bevestigt.) Ha-haha-ha I Is 't zoo goed ? Dj ieuwke . (beheerscht zich.) — Pardon. Ik had dat niet moeten zeggen. Mienneke. — Ik mag een boon wezen als ik van jou wat begrijp. Djieuwke. — Doe geen moeite. (Af jond.) Mienneke. (haalt, niet begrijpend, de schouders op. Dan ziet ze naar de plek Waar ze met Marco gezeten heeft, laat haar «onderhoud» met hem nog eens door haar gedachten gaan en lacht stilletjes voor zich uit. Dan verdwijnt za neuriënd in haar boudoir.) VIJFDE TOONEEL WILKO, MIENNEKE. Wilko. (Komt even later op van linkss. Witte schoenen. Witte helmhoed. Als hij in de binnengalerif Mienne\e niet aantreft, loopt hij door den fond en verdwijnt langs het linker venster.) Mienneke. (Komt even later langs het rechter Venster op van den fond. Verondersteld wordt dus, dat haaf boudoir ook, van de andere zijde verbinding met de rechte sche vertrekken heeft. Ze draagt een karaf je met, water en begiet neuriënd bloemen op de tafel links achtergrond.) Wilko. (Thans zonder hoed, verschijnt aan de achterzijde van het venster. %iet haar en roept vroolijk:) — Dagl, ondeugd! Mienneke. (zet verschrikt haar £i iuucii umnengaany jt Wilko (treedt hen tegemoet en biedt de panghoeloe de hand). —Panghoeloe. wees w«lk«m in mi™ h»L Panghoeloe (neemt bescheidenheidshahe de hand mei, maar maai^t een sembah, dat is: hij [egt de vlakke handen aaneengesloten vingers, plat tegen elkaar en brengt ze tegelijkertijd naar het gelaat, zoodat de duimen den mond en de wijsvingers de neus raken. Zoo blijven de handen een seconde; daarna laat hij de aaneengesloten handen Weer langzaam vallen). Ik dank u, heer. Wilko. — U ook, hadji. Mag ik uw naam weten ? Hadji (maakt zijn sembah). — Hadji Soeleirnan. wiiko (leiat de panghoeloe zachtjes bij den arm naar binnen). — Deze dame is mijn vriendin. Ik heb voor haar geen geheimen. P 1 1. - / I , • r-k.. , .. . , . i auKuuoioe|raaai;[ voor ujieuwi^e zijn sembah). Djieuwke. — Wij kennen elkaar nog, nietwaar panhoeloe ? Panghoeloe. — Ik heb u al naar school zien o-aan toen u z o o klein was. Wilko. — Wil u plaats nemen ? Panghoeloe (trekt de hem aangeboden stoel een eindje van de tafel af. Neemt plaats, als vroeger door Trude is omschreven). Hadji (neemt iets verder weg op den grond plaats. Hij zit met gekruiste beenen, de voeten zoover mogelijk onA der het lichaam getrokken. Dan maakt hij zijn sembah). Wilko. — Wil de hadji niet liever een stoel nemen ? Hadji (maakt opnieuw een sembah). — 't Is al goed, heer. Ik dank u. Djieuwke. — Wil ik even voor koffie zorgen ? 49 Wilko (neemt plaats). — Wil je zoo vriendelijk zijn? Maar ik dank. Djieuwke.— Ja. (Af fond langs het rechter venster). Wilko. — Ik ben u verplicht, panghoeioe, dat u wel zoo goed hebt willen zijn om hier te komen. Panghoeloe. — Ik heb dat als een eer beschouwd, heer. — Ik heb de vrijheid genomen, om mijn vriend mee te brengen. Wilko (wellevend gebaar). Panghoeloe. — Hadji Soeleiman is lang in Mekka geweest. Hij kent de godsdienstige gebruiken goed. Wilko. — Dan ben ik blij, dat hij is meegekomen. Want ook daarover zullen we moeten spreken. — Ik heb u geschreven, dat de redenen, waarom wij graag over de gronden van de Hoeroe Hara zouden beschikken, met den dag klemmender worden. Die redenen zijn u bekend ? Panghoeloe. — De hoillandsche heeren en dames willen huizen laten bouwen op de heuvels, omdat het daar een weinig koeler is. Wilko. — Juist. Als ik vragen mag: van welke kant komen de bezwaren eigenlijk ? Van de menschen, wier familieleden daar begraven liggen, of van de godsdienstige wet ? Panghoeloe . — Van de menschen... komen de bezwaren, en van de godsdienst... komen de bezwaren. Wilko. —Hm. Djieuwke (homt op met een matje. Spreidt dat met een vriendelijk, knikje voor den hadji neer). Hadji (maakt zijn sembak). Dank u. (Hij gaat op het matje zitten). Dj ieuwke. (Af). Wilko "— Ik was blij, panghoefioe, toen ik hoorde, dat uw geloofsgenooten niet te bewegen waren om voor geld afstand te doen van de plek grond waarin hun doodert begraven liggen. Menschen, voor wie heilige zaken meer waard zijn dan goud en zilver, zijn deugdzame menschen. Panghoeloe. — Heer, ons volk is arm. Armoede kweekt deugden. Wilko.— Hm. (Hij staat op en loopt een paar passen het vertrek op en neer). 50 Djieuwke (op met een blaadje, waarop twee hopjes kpffie). — Een kopje koffie, panghoeloe ? (Zet het voor hem neer). Panghoeloe (maaht zijn sembah. Roert het hoPje niet aan). Djieuwke. — En u ? (Zet het kopje Voor den hadji neer). Hadji . (Maakt zijn sembah). Djieuwke. — Is u lang in Mekka geweest, hadji? Hadji. — Om u te dienen, twee jaren. Djieuwke. — Aah! Dat is heel lang. Hadji . — Ja, dat is lang. Djieuwke (neemt plaats). Wilko. — Vertelt u me eens, panghoeloe, heeft u zelf familieleden, die op die kerkhoven begraven zijn ? Panghoeloe. — Ja, heer. Wilko. — En de hadji ook ? Hadji. — Mijn vader en mijn grootvader rusten daar. Wilko (neemt weer plaats, de rugleuning van de stoel Voor zich. Tot den panghoeloe). — Spreekt u nu eens heeU> maal voor u zelf: zou u — u persoonlijk! — er op tegen hebben, als de graven van uw familieleden naar elders werden overgebracht ? Natuurlijk met al het ceremonieel, dat er voor noodïg is! iPanighoeloe (buigt zich iets voorover en legt de hand op het hart). — Om waar te zijn: ja, heer. Het zijn mijn vaderen, die daar in hun graven rusten. Wilko. — En de hadji ? Hadji (maakt zijn sembah). — Er zijn bezwaren. Wilko. — Zoo. Luistert u eens. Ik heb een andere godsdienst dan u, maar... ik heb, zoo goed als u, mijn gestorven vader liefgehad. Daarom voel ik bezwaren met u mee. Als een goed kind een vader heeft, en die vader slaapt, nadat hij van een lange, vermoeiende reis is thuisgekomen, zal het kind dan zoo oneerbiedig zijn om de slaap van! zijn vader om een geringe reden te verstoren ? Neen, om een geringe reden zal een kind zoo iets niet doen. Hoeveel te minder, wanneeer het de groote slaap is waaruit aJleen Allah ons wekt. Panghoeloe en Hadji. (Een lichte beweging, een diepere ademhaling toonen, dat de gesproken Woorden invloed hebben op de zwijgend luisterende inlanders.) Djieuwke (knikt Wilko vriendelijk goedkeurend toe). Hadji (wantrouwend). — Wij zijn maar domme menschen. Wij weten niet of een reden een geringe reden is. Wilko. — Wij hebben ons verstand gekregen om dat te overwegen. Hadji (vijandelijk onder het mom van bescheidenheid). - Een groot verstand kregen de westerlingen! Ons heeft Allah niets gegeven dan de vrees voor zijn heiligheid. Wilko. — Moet ik u zeggen, dat uw dooden lang niet zoo rustig meer liggen als vroeger ? De graven van de Hoera Hara liggen vlak tegen de stad, hadji'! Hadji. — Neen, heer, de stad ligt vlak tegen de gra ven van de Hoeroe Hara. Wilko. — Dat is het zelfde! Hadji. — Dat zegt het verstand. Maar het gevoel zegt, dat het wat anders is. Wilko. — Ja, versta mij goed; allebei! Als u zoo meteen van hier; gaat en u hebt op onze aanvraag om die gronden n e e n en nog eens neen geantwoord, dan zal i k u helpen in de verdediging van uw grond! Panghoeloe (neemt zijn k°ffie en drinkt). Hadji. — Het moet neen zijn. Niemand van ons zal de toom van zijn dooden opwekken. Djieuwke. — Mag ik iets vragen ? Wilko. — Ja zeker! D j i e u w wk e. — Hebt u niet twee zoons, panghoeloe ? Panghoeloe. — Twee zoons had ik. Djieuwke. — O!... Heeft uw oudste zoon niet de bedevaart naar Mekka gedaan ? Panghoeloe. — Ja. maar hij is onderweg gestorven. Djieuwke. — U hooPt, dat uw tweede zoon nog eens in Mekka zal komen ? Panghoeloe. — U noemt daar de hartewensch van elke vader. Djieuwke. — Luistert u eens. Als uw tweede zoon in Mekka komt, panghoeloe, en men vraagt hem naar deze streken, dan moet hij antwoorden: «Ik kom uit een land, waar onze graven verwaarloosd worden en waar onze mos- kee een toonbeeld van verval is ». Is dat niet waar ? Panghoeloe (onrustig). — Het is waar. D j i euwke . — En als hij nu eens in Mekka kon antwoorden: « Ik woon in een stad waar onze moskee uitsteekt boven alle westersche gebouwen. Als 's morgens de modin de minnaret heeft beklommen en de geloovigen tot het gelbed ropte: «Sta op, geloovigen, het gebed is beter dan db slaap», — dan zien wij met trotsch op naar onze moskee, die de mooiste is van het heele land! » Zal uw zoon dat antwoorden als hij in Mekka komt, panghoeloe ? Panghoel oe. — U vermaakt u met ons. Djieuwke (tot Wilko). — De panghoeloe meent, dat ik mij met hem vermaak. Wilko (oerstaat haar wenk). — Neen, mijn vriendin spreekt heel verstandig! Als u wenscht, dat midden in de nieuwe stad, die wij daar bouwen, zoo'n moskee zal staan, dan is die wensch vervuld. Panghoeloe. — Soeleiman, wij moeten onze gemeente berichten, dat wij niet meer neen kunnen zeggen. Had ji (aarzelt). Wilko. — Hadji? Hadji. —■ Wij zullen nadenken. Wilko. — Hoe lang? P a n g h o el o e . — Ja, als het mag... Hij ziet den hadji aan). Hadji (vult aan). — Twee weken. Wilko. — Twee weken. Versta mij goed: precies zoo lang kan ik wachten. Misschien niet een dag langer. Mogelijk is het, dat u/ een dag later... met! andere menschen dan met mij zou moeten praten, en dat is, hoop ik, niet uw wensch ? Panghoeloe. — Binnen veertien dagen zijn wij terug. (Staat op). H adj i. (Staat op). Panghoeloe (legt beide handen als groet tegen den talband). Hadji (groet zwijgend ook aldus). Djieuwke (reikt de panghoeloe de hand). — Dag, panghoeloe! Mag ik nog eens weer bij u in uw tuin komen ? Als toen ik nog zoo klein was ? Panghoeloe (neemt bescheiden de hand aan). — Ik zal blij zijn, als u komt. Djieuwke (\ni\hend). — Dag, hadji! Hadji (legt als groet beide handen tegen den tulband), Panghoeloeen Hadji (af). Djieuwke (begeleidt hen naar buiten). TWAALFDE TOONEEL. WILKO, DJIEUWKE. Wilko (ziet hen na). — Aristocraten!... Dj ie uwke (komt even later terug en blijft bij den ingang staan). B ei d e n (zien elkaar blij aan). Djieuwke (loopt snel op Wilko toe en geeft hem een zoen op den wang). — Was dat niet verstandig van me ? Wilko (glimlachend). — Verstandig, — maar niet heelemaal recht door zee! Djieuwke. — Het was voor jouw werk. Dat heiligt de middelen. Wilko. — Jij, onbetaalbare helptster! - Djieuwke. — Jij, religieuse stijfkop! Wilko. — Het is maar goed, dat jij gekomen bent! DERTIENDE TOONEEL. WILKO, DJIEUWKE, TRUDE. Trude. (Komt ongezien door de anderen, oP van den fond en gaat op haar bankje bij de piano zitten, met groote kinderoogen naar de anderen ziende). Djieuwke. — Waarom had je me laten roepen ? Wilko (smartelijk tot het tegenwoordige teruggeroepen). — Ik weet niet hoe ik het je zeggen moet. Al dagen lang zoek ik ih mijn omgeving... naar wat ik niet vinden kan. Djieuwke .— Ik weet, wat jij zoekt,Wilko. Liefde. Wilko. — Help mijt Djieuwke! Djieuwke. — Dat kan ik niet. Dat kan ik alleen, als... Wilko. — Als?... Beiden (slaan de oogen neer). Djieuwke (ziet Trude. Schrikt even). — Zit jij hier al lang? Trude (strak, niet groote oogen voor zich uit starende). — Neen. Djieuwke. — Hoe lang? Trude (als voren). — Pas. Wilko. — Wat deed je hier, Trude... Trude (richt haar dwalenden blik op hem). — Niets. Ik keek maar. Ik heb nooit geweten, dat jij zoo was... Alle drie (luisteren naar het neuriësd naderen van Mienneke). VEERTIENDE TOONEEL WILKO, DJIEUWKE, TRUDE. MIENNEKE. Mienneke (neuriënd langs het linker venster, op van den fond, voorzichtig een vol glas water Voor zich uit dragend). — Nou, kom, laten we 't maar weer afdrinken. Prosit! (Lacht). Trude (staat nijdig op). Wilko (zwijgt, met opeengeklemde lippen). Djieuwke (blijft onbewegelijk staan, met neergeslagen oogen). DOEK. DERDE BEDRIJF Hetzelfde vertrek.. Veel bloemen in de kamer. Boven en langs de opening op den achtergrond is eenig groen smaakvol aangebracht. Op de tafel rechts op den voorgrond Trude's schoolboeken. Aan een stoel bij de tafel links achter grond hangt Mienneke's groote tuinhoed. EERSTE TOONEEL MIENNEKE, TRUDE. Miennekefmeen licht japonnetje. A rrangeert enkele bloemen op het tafeltje links achtergrond). Trude (bezig met een vaasje bloemen op de tafel rechts voorgrond). — Ziezoo. Klaar. Mienneke. — Zet je ze even op de piano ? Trude. — Ja. (Doet het. Ziet naar het groen boven de oPening in den fond). — Nu moest diaar eigenlijk nog staan: « Hulde aan de jarige ». Mienneke. — Nou, hij moet het er zoo maar mee doen, hoor. 'k Wed, dat hij dadelijk zegt: «Deze bloemen zijn van Djieuwke ». Trude. — Waarom ? Mieaneke . — Och, ik weet niet, ze zijn zoo apart. Trude (neemt zuchtend haar boeken). — 'k Wou, dat ik maar groot was. Mienneke. — Als je groot bent, heb je 't gewonnen! T r ud e. — Dan smeet ik alle onregelmatige werkwoorden in een hoek. Mienneke. —Maak maar gauw dat je ze leert. (Duidt naar het boudoir rechts). Ga daar maar in mijn kamer zitten. Of zit je liever in hen kantoor van m'n man ? Trude. — Hé, dat ik op zijn verjaardag nog leeren moet!... (Ze gaat naar den fond). Roept u me, als hij er is ? Mienneke. — Ik zal je waarschuwen. 56 Trude (af fond, langs de achterzijde van het rechter venster). Mienneke (bereddert neuriënd nog het een en ander). Marco (buiten). — Spada? Mienneke f schrikt). — Ja, kom binnen! TWEEDE TOONEEL MIENNEKE, MARCO. Marco (op van links. Salueert correct). Mienneke. — Denk er om, mijn man kan elk oogenblik thuis komen. M ar c o . — Ik kom om hem. Mi en n e k e (verwonderd). — ^X^at wil je met hem? Marco. — Weet u niet, dat hij me geschreven heeft ? M i e nnek e . — Neen, daar weet ik niets van. Marco (haalt uit zijn borstzak een briefje. Overreikt het Mienneke). Dit ontving ik vanmorgen. Mienneke (leest) « ...iker prijs op zou stellen u een oogenblik bij mij te zien ». Wat wil hij van je ? Marco (met nadruk). — Kunt u dat niet raden? Mienneke (haalt de schouders op). — Dat briefje is van eergisteren. (Geeft het hem terug). M are o. —- Ja, ik kon niet eerder komen. Ik eh... ik had arrest, 't Spijt me, dat hij nu de indruk1 zail hebben gekregen, dat ik niet durfde komen. M i en n ek e . — Wat valt daar aan te durven! Marco. — Dat is nogal duidelijk ! Hij zal iets gemerkt hebben... van ons! Mienneke. — Dat kan niet! Marco. — Ze moeten hem iets verteld hebben. Wat beteekent anders dit briefje, om bij hem te komen ? Mienneke (lacht). — Marcotje wordt bang. Marco. — Dan stond ik hier niet. Mienneke. — Nou, wees maar gerust, hoor. Ik heb natuurlijk geen stom woord gezegd en de derde, die het weet houdt haar mond. M a r co . — We zullen zien. Mienneke. — Ik moet lachen om die angst van jou. Marco (driftig). — U vergist u, mevrouw. Mienneke. — Kom, ga er maar even bij zitten. (Neemt plaats links achtergrond, met den rug naar den uitgang). Marco (legt zijn helmhoed op een stoel naast zich neer Neemt plaats links achtergrond, met den rug naar den uitgang). Mienneke. — La-la-Uvla-laMarco. — U zegt mevrouw ? Mienneke. — Niets. Jij wordt weer netjes tegen me en ik zeg: la-la-la-la. —: O, daar is mijn man al! DERDE TOONEEL WILKO, MIENNEKE, MARCO. Wilko (komt van links binnen). —1 Morgen, meneer Falk. M a t c o. — Dag, meneer De Hond. Mienneke (vriendelijk). — Dag! (Zet haar tuinhoed op.) Wilko. — Blijf gerust hier, m'n kind. Wij kunnen kier naast wel gaan. Mienneke (plagend, vroolijk, met vooruitgestoken lippen). — Daar meen jij niks van! Wilko (vroolijk). — Ja, dat meen ik wel! M ienneke. — Daag! (Af links). VIERDE TOONEEL WILKO, MARCO. Wilko. — Gaat u zitten. Beiden (nemen plaats). Marco. — Vooru iets zegt, wil ik u allereerst m'n excuses aanbieden voor de onhebbelijke manier waarop ik de eerste keer bij u ben gekomen. Dat heeft me gespeten. Ik ben hier veertien dagen geleden gekomen om u dat te zeggen, maar ik trof u niet thuis. Wilko. — U hebt mijn briefje ontvangen ? Marco. — Ja. Maar ik had arrest. Anders was ik on middellijk gekomen. 58 W i lk o. — Het stak niet om een dag. Marco. — Toen ik weg kon, heb ik geen minuut meer gewacht. Wilko.— Mag ik uit de krijgshaftige toon, waarop u dat zegt, afleiden, dat u begrepen hebt, dat ik u riiet zoo maar eens over koetjes en kalfjes wou spreken ? Marco.— Dat heb ik goed begrepen. W il k o. —- Mooi. Dan zijn we al een eind op weg. Kijk u eens : u was in onze negorij de zoon van de burgemeester. Voor 'n meneer Falk was ik geen gezelschap. Marco (wil beleefdheidshalve protesteeren tegen Wilko's bescheidenheid). — Pardon, meneer De Hond... Wilko. — Juist. Ik b en jn en eer De Hond! En u is n i e t s op het oogenblik. Het leven is lucht voor u. Of u staat of in de goot ligt, in beide gevallen zegt u : boeh I Marco. — Hebt u me laten komen, om me dat te zeggen ? Wilko. — Ik constateer de feiten. Ik hou van klare wijn. Men kan het wat minder hoekig zeggen, maar het wordt dan niet zoo goed verstaan. Marco. — Uis onnoodig hard. Ik voel mijn toestand wel zonder u; de heele dag; zoolang ik wakker ben. Wilko. — En nuchter ben! U noemt mij noodeloos hard zonder te beseffen hoe hard het valt, hard te zijn. Wie is de hardste van ons beiden . u, die met een glimlachje op de lippen een grijze vader laat schreien, of ik, die naar de hardste woorden zoek, om u te zeggen wat er van Marco Falk geworden is. Marco (hijgt). — Wilko (staat op. Doet een paar passen. Keert zich dan om en blijft staan). — Toen ik mijn vader zag! sterven, heb ik hem de hand gegeven. —« Mijn jongen », zei hij toen, — «'t Is goed, vader!» heb ik gezegd. — Ik heb hem aangekeken... met droge oogen. Marco (ziet met bevende kin voor zich heen.) ""W i 1 k o. — Als ik mijn kop tegen het leven inzet, kan ik met een glimlach al mijn idealen (hij wendt den blik even naar den uitgang, Waardoor daareven Mienneke verdwenen is) stuk voor stuk te zien wegvliegen. Marco (staat eerbiedig op). /rj. ° • ~„V Zlet : ik het niet gauw te kwaad. (Hij gaat naar Marco). Maar als ik meneer Falk, die het gymnasium al achter zich had, tien ik nog met een hamer m m n knuisten stond, voor mijn oogen zien verschooieren tot... Marco (huilend oan schaamte en Woede). Wilko (jorsch). — Stil!! — Als ik de jongen, oP wie de goeie, ouwe heer Falk al zijn hoop had gevestigd, ten slotte dronken voor me zie, dan heb ik verdrie:! Marco (wischt snel een traan weg). — Ja, ik weet wel. dat ik een verloren man ben. Wilko (ais in een nijdigen lach). — Ha! (Doet een paar passen het oertrek, in. Blijft plotseling staan). Zeg nu eens tegen mij ; «Het zal inders worden! »■ Marco. —■ Wat kan ik nu nog anders worden! Ser geant worden misschien ? Wilko. — Ga eens zitten. Beiden (nemen plaats). Wilko. — Wat kost een remplacant ? Marco.— Een remplacant ? Wilko. — Ja, ik bedoel een plaatsvervanger voor een soldaat. Marco. — Dat is verschillend, geloof ik. Dat hangt van /rie diensttijd af. Wilko. — Zou u zoo n man kunnen krijgen ? Marco. — Daar heb ik geen geld voor. Wilko. — Neen, natuurlijk. Marco — En mijn vader wil geen cent meer voor me uitgeven. Wilko. — Heel billijk. Maar als u daar nu eens wél geld voor hadt. Marco. — Dan misschien nog niet. W i i k o. — Waarom niet ? Marco. — Omdat ik geen blanco strafregister heb. Wilko. — Staat er veel in dat register ? Marco (knihj. toestemmend). — Allemaal voor... Marco. ■— Je mag alleen de dienst uit, als je goed staat aangeschreven. Of ik zou het zoo bont moeten maken, dat ik er uitging met eh... 60 Wilko. — Met wat ? Marco. — Met 'n briefje van : « Houdt hem in de gaten! » Wilko. — En als u nu eens integendeel een poosje zoo oppast, dat er geen straffen meer bijkomen. En als er dan eens iemand naar uw superieuren ging... iemand die een boodschap kan doen! Is er dan eenige kans, dat ze u laten loopen ? Marco. — Dan misschien wel, ja. Wilko (loopt even op en neer), — Voelt u er wat voor om bij mij op het kantoor te komen ? Marco (6/1)' verrast). — Ik bij u op het kantoor? Wilko. — Ja. Marco. — Ga eens even zitten. Beiden (nemen plaats). Wilko. — Hebt u een beetje verstand van administratie? Marco (bescheiden). — Ik heb middelbare acte boekhouden. Wilko. — En die hebt u natuurlijk spelenderwijs geMarco. — Och ja, dat was niet zoo moeilijk. Wilko. — Kijk u eens, u treft het in zoover niet: het toeval wil, dat er vanmiddag een vergadering van de Oriënt wordt gehouden, waar een belangrijke beslissing over... mij zal vallen. Tien tegen een, dat ik vandaag zal vallen als directeur. Marco (ziet hem vragend aan.) Wilko. — Nou ja, deze keer is het me tegengelooPen, maar daar hoeven we ons niet ongerust over te maken ! Dat zijn van die kleinigheden, daar loopen we wel overheen; en als dat niet kan, dan trappen we er maar op. Als u wilt, werkelijk w i 11, zal i k u aan de gang helpen. Wilt u dat ? Marco (strijdt een tweestrijd. Bijt zich op de lippen, om te voorkomen, dat hij « ja » zal zeggen). Wilko (zacht). — Als u het antwoord nu wat moeilijk valt... een spiegel hebt u in de kazerne zeker niet Een groots spiegel, waarin u zich zelf ten voeten uit kunt zien? M arco (glimlacht). —Neen. Wilko. — Hindert niet. Menschen als u hebben gewoonlijk wel een zakspiegeltje. Bekijk nou straks, als u al- leen is, uw gezicht eens in dat spiegitje. Misschien wordt ki dan wel misselijk van het glimlachje daar om uw mond. Als u dat lukt, kom dan! hier naar toe en zeg tegen mij : «Vandaag heb ik aan mijn vader geschreven, dat ik een ander mensch ga worden.» Marco (heeft zijn besluit genomen. Neemt glimlachend zijn helm. Wendt zich dan ten afscheid tot Wilko). — Denk niet al te slecht over mijn glimlach. Ik druk er de humor van het geval mee uit. Als ik u de vorige keer had thuis getroffen... wie weet... was u misschien de eenige man op de wereld geweest, die me had kunnen helpen. Nu is u juist de eenige, die me niet kan helpen. Wilko. — Omdat? Marco . — Omdat de omstandigheden er toe hebben geleid, dat ik juist van u geen gunsten meer wil aannemen. Wilko. —; Begrijp ik niet. Marco. — Doe geen moeite. Het leven is lucht voor me. Of ik sta of in de goot lig, in beidei gevallen zeg ik : boeh!» (Hij zet zijn helm op en salueert glimlachend. Af links). Wilko (alleen. Blijft, niet begrijpend, midden in het vertrek, staan. Plotseling verdonkert zijn blik- Een wantrouwen tegen Mienneke k°mt in hem op). "VIJFDE TOONEEL WILKO, MIENNEKE. Mienneke (met eenige pas geplukte bloemen in de hand, op van links). — Afgeloopen ? Wilko. — Ja. Met hem is het afgeloonen. Kun jij me misschien vertellen... waarom ? Mienneke. — Neen, wat weet ik daarvan! (Legt hoed en bloemen weg). W i 1 ko . (ziet haar uitvorschend aan). Loopt dan op en neer als een leeuw in zijn kaai). Mienneke. — O, is *t weer zoo laat? Je moet mij nog eens weer mooie brieven schrijven over een « huwelijkskasteeltje!» 't Ziet er gezellig uit, dat kasteeltje van jou! Wilko (met tranen in zijn stem). — Ik vrees, dat hef in puin ligt.- (Worstelend met zijn smart, blijft hij haar aanzien). Mienneke (wordt angstiger en angstiger voor hem en verlaat ten slotte als een geslagen hond het vertrek. Af door den fond langs het linker venster). 62 ZESDE TOONEEL WILKO. Wilko (alleen. Tracht zich te beheerschen. Neemt ergens eenige bloemen weg, bekijkt ze en trekjt ze aan met een afwezigen blik. in stukjken). Peter (haastig op van linkj. Hij ziet er ontdaan uit. Kan niet uit zijn woorden komen). —1 Wilko... Wilko. — Zeg op! Wat is er ? Peter. — Er broeit iets onder de inlanders. De moskee is tot stikkens toe vol, en nog honderden menschen staan er buiten. Wilko . — En? Peter . — Wilko, ik waarschuw je! Ze zijn opgewonden ! Wilko. — Jij bent opgewonden. Peter. —Je weet heel goed wat ik bedoel. Als er wat gebeurt, is het eerste, waar ze naartoe gaan... (hij aarzelt). Wilko. — Jouw kerk ? Peter. — Neen, Jouw huis. Een bericht van jou, dat van hun graven is afgezien, en je smoort de beweging misschien op het laatste oogenblik. Denk aan Mienneke... Wilko. — Luister goed en doe precies wat ik zeg. Jij gaat, zoo kalm aiUof je op Zondagmorgen naar je kerk ging, met Mienneke naar Djieuwke en Trude en je blijft daar met alle drie. (Hij roept:) Mienneke! (Tot Peter. ) Als je nu op ditzelfde oogenblik niet kalm bent, geloof ik, dat jouw heele christelijke vertrouwen geen knip voor de neus waard ra. Peter. — Dat is een laagheid! Wilko. — Wel een knip voor de neus waard ? Best. Een knip voor de neus dan. Vind jij dat genoeg... zendeling ? En nou kalm (zacht) Als je een kerel bent. ZEVENDE TOONEEL WILKO, PETER, MIENNEKE. Mienneke.(op) — Wat is er? Peter (herstelt zich). Wilko (tot Mienneke). — Peter wil even met jou naar Djieuwke. 63 Mienneke. — Waarom ? Wilko. — Hij wou jullie een paar loten verkoopen voor een toren op zijn kerk. Help hem daarbij een handje. Peter. — Ik vraag er je vriendelijk om. Mienneke (vertouwt het nog maar half, maar gehoorzaamt toch). — Nou, toe dan maar. Pet er en Mienneke (af fond, de laatste met een wantrouwenden blik, op Wilko). ACHTSTE TOONEEL WILKO, daama TRUDE. Wilko (alleen. Hij ziet beiden na. Denkt dan even na Loopt op en neer. Blijft weer nadenkend staan). Trude (steekt het hoofd door het rechter venster). — Wel gefeliciteerd. Wilko (Schrikt). T rud estormt binnen). — Je krijgt twee zoenen van me. Hier een... en daar een. (Zoent hem op beide wangen). En dit heb je van mij op je verjaardag. Mooi hé ? Wilko. — 'n Heel mooi speldje, hoor! Dank je wel. Maar nu moet je weggaan. Trude. — Neen, eerst moet je mij een cent geven. Wilko. (zijn portemonnaie nemend). — Ik jou een cent! Trude. — Ja, een scherp voorwerp mag je niet cadeau geven. Het is natuurlijk bijgeloof, maar je moet het toch niet doen. (Ze neemt een cent uit Wilko's portemonnaie). Ziezoo, nu heb je het gekocht. Wilko. — Ja, best. (Ziet onrustig naar buiten). — Daar komt bezoek, ga n* maar naar huis en kom niet terug voor ik je roep. T r u d e (verwonderd). — Waarom ? Wilko. — Doe nu wat ik je zeg. Trude (verwonderd). — Ja... (Af fond). NEGENDE TOONEEL WILKO, HARDIUS. Hardius (tegelijkertijd op van links. Blijft met den hoed in de hand, bij den ingang staan en ziet Wilko rustig aan). 64 Wilko (op een afstand). — Wel ? Hardius. — Wel? Wilko. — Groote Hardius! ? Hardius (zwijgt). W i 1 k o . — Komt u een dooie leeuw trappen ? Hardius. —1 Neen, ik kom op het laatste oogenblik u nog fair play geven. (Ziet op zijn horloge). Precies een Uur voor de vergadering stel ik u de vraag : « Hebt u' intusschen iets bereikt! » Als u daarop « ja » kunt antwoorden, zü! i k straks voorstellen om u té handhaven.. Wilko. — Neen, Integendeel. Ik begin te vermoeden, dat ik verloren heb. (Hij kruist de armen over de borst). Maar wat nou nog! Hardius .— Niéts. Dan is alleen maar het bewijs geleverd, dat u niet zooveel bereikt hebt als ik. Wilko (ironisch). — Met uw request ? Hardius. — Neen, met wat anders. (Hij neemt eenige quitanties uit zijn zakportefeuille en geeft die aan Wilko). Asjeblieft. Wilko. —Wat zijn dat ? Hardius. — Quitanties van menschen, die geldén bij mijn bank hébben opgenomen. Ze zijn eigenaren van enkele gedeelten van het groote kerkhof. Wilko. — Daarmee bereikt u niets, want die grond mag niet bij gedeelten worden verkocht. Hardius. — Mijnheer De Hond, leer nu eens wat van mij. Doe eens twee maanden niets anders dan dat pakje tienmaal dikker maken. Dan zult u eens zien wat voor een machtsmiddel we in handen hebben. (Hij neemt een velletje papier uit zijn portefeuille en geeft het Wilko). Hier is het lijstje van de bedragen. Summa summarum is het nog niet veel, zooals u ziet, maar het is een begin. Zorgt u nu voor de rest, en de vergadering loopt straks met een sisser af. Wilko. — Mijnheer Hardius, als ze eenmaal hun grond uit armoede moeten afstaan, haten ze ons niet meer, maar walgen ze van ons. Hardius. — Als ik dat geloofde, dee ik het niet. W i 1 k o. — Daarom waarschuw ik u. Hardius. — Kom kom, in 't begin zullen ze misschien wat onvriendelijk gestemd zijn, maar dat gaat wel weer over zoodra ze hebben ingezien, dat we hun bellang bevorderen. 65 Wilkofbezief het lijstje). — U zegt : dit is het totaal van de geleende bijdragen ? Hardius. — Ja. Wilko (spelend met depapieren). — U weet, dat ik op mijn hoofd een tegoed bij uw bank heb ? Hardius. — Ja zeker. Wilko (vriendelijk, ürootijk). — Neen, Dat weet ik niet! Wilko (vriendelijk, vroolijk). — Nou, het is ook nog niet veel wat is in die vijf jaren bij mekaar heb kunnen brengen. Het is maar weinig meer dan hier op het lijstje staat. (Terwijl hij de quitanties verscheurt). Ziezoo, nou weet ik waarvoor ik die vijf jaar heb gewerkt. H ardi u s . — Verdoemd! Wilko (legt de stukken op de tafel). — Dit bedrag kunt u op mijn deposito doen afschrijven. Ik heb de schulden van die menschen overgenomen. Hardius (heftig). —■ Daar hebt u het recht niet toe! Ik hoop, dat u straks op de vergadering durft komen ? Wilko. — Ik zal van uw triomf getuige zijn. Hardius. — Ik acht het mogelijk, dat u niet alleen uw geld kwijt is, maar dat u bovendien moreel aansprakelijk gesteld zult worden. Wilko. — Nou, die moreele aansprakelijkheid kan er ook nog bij. Hardius. — Die zal u ruïneeren. Wilko. (haalt zijn Portemonnaie te voorschijn). — Ruïneeren... (Hij neemt een cent.) Ziet u wat dat is? Hardius. (onwillig.) — Neen. W i 1 k o. — Dat is een cent. Hardius. — interessant*! Wilko . — In zoover interessant, dat het mijn stamkapitaal is. Toen ik in Indië kwam, stond ik aan het hoofd van dit bedrag. Als ik dus straks twee cent mocht overhouden, ben ik nog altijd een cent vooruitgegaan, (vtij steekt de portemonnaie weer bij zich.) Hardius. ^ Ik wou, dat u in mij een vriend kon zien. Maar ik weet niet hoe ik u moet aanpakken om u daarvan te overtuigen. Wilko. — Vrienden kunnen wij niet zijn, voor deze zaak is uitgevochten. U zei: we hebben nog één uur* voor de vergadering? Prachtig. Dan wil ik zien wat ik in dat uur nog met die snippers kan bereiken. Hardius. (schudt het hoofd.) — Onverbeterlijk. Wilko. — Loopt u zoover mee op ? (Ziet den panghoeloe en den hadji aankomen.) — Ah! Komt u binnen), panghoeloe! (Keert zich om. Zacht tot Hardius:) — Dat scheelt mij een kwartieT wandeling. TIENDE TOONEEL WILKO, HARDIUS, PANGHOELOE, HADJI. Panghoeloe en Hadji. (Komen binnen. Blijven bij den ingang staan. Maken hun sembah.) Wilko.— Wees beiden welkom. U kent deze heer ? Panghoeloe (bescheiden). — Die kent ons, heer. Wilko. (tot alle drie.) — Wil u plaats nemen ? Wilko, Hardius, Panghoeloe. (Nemen plaats op stoelen.) Hadji . (Neemt plaats op den grond. Maakt zijn sembah.) Wilko. — En ? Hoe is het af geloopen ? Panghoeloe. — Over twee punten wenscht het volk nog zekérheid. Hardius. (Vol belangstelling.) W i lk o . — En die zijn ? Panghoeloe (Overreikt Wilko een lijst.) — Hier hebt u de lijst van de belanghebbenden. Daar achter staan de schadeloosstellingen waarop ze aanspraak maken. Onderaan vindt u het totaal. Wilko. (Beziet de lijst. Rijkt haar daarna aan Hardius over.) Hardius. (Beziet de lijst. Geeft haar Wilko terug met een nauw merkbaren toestemmenden hoofdknik ) Wilko. — Vertegenwoordigt dit totaal naar uw meening de waarde van den grond ? Panghoeloe. — Dat vermoeden wij, heer. Wilko. — Dan gaat de Oriënt daarmee accoord. Het tweede punt ? 67 Panghoeloe. — Dat is ernstiger, heer. v Wil ko. — Laat hooren. Panghoeloe. (Haalt eerst diep adem.) — Enkele eigenaren zijn onvoorzichtig geweest. Zij hebben... gelden geleend van de bank. Zij vragen, of zij dat geld bij de af rekening moeten terugbetalen. Wilko. — Als zij dat wel doen, wat dan ? Panghoeloe. (aarzelend.) — Dan stemmen wij niet toe. Wilko. — Waarom niet ? Panghoeloe. — Omdat zij dan niets overhouden. Zij zijn arm, heer. Wilko. (Ziet Hardius glimlachend aan. Dan tot den Panghoeloe:) — U zult u herinneren, dat ik gezegd heb: ik zou u helpen om u de grond te laten houden, als u dat zelf WOU f Panghoeloe. — Dat heb ik gezegd, heer. Wilko. — Welnu, toen ik aan de bank verklaarde, dat ik u dat beloofd had, toen heeft... de bank de quitanties van die menschen vernietigd. Hier zijn ze. Die schuld bestaat niet meer. Panghoeloe en Hadji. (Blijde beweging.) Panghoeloe. — Uit naam van het volk, dank ik u. Wilko. — Daar zit de man, die mij machtigde om u dat te zeggen. Hardius. (Kucht van verleggenheid.) Panghoeloe. (tot Hardius.) — Dan danken wij u, heer. Wilko. — Zijn daarmee aKe punten afgehandeld? Panghoeloe. — Wij hebben nog een nederig verzoek. De geloovigen wachten in de moskee op het antwoord dat wij komen brengen. Als dat gunstig is, vragen zij om de zegen van Allah te mogen af smeeken over uw huis. W i 1 k o . — Daar ben ik diep door getroffen, panghoeloe. Panghoeloe en Hadji. (Staan op.) Panghoeloe. — Dan komen wij binnen enkele oogenblikken in optocht terug, onder het opzeggen van onze gebeden. 68 Wilko. (Is mede opgestaan. Geeft beiden de hand.) — Ik dank u... meer dan ik zeggen kan. Panghoeloe en Hadji. (Kleine buiging tot Harduis.) Hardius. (Is mede opgestaan. Vriendelijke hoofdknik-) W ilk o .(Geleidt beiden naar den uitgang.) ELFDE TOONEEL. WILKO, HARDIUS. Wilko. (Keert terug. Blijft bij den ingang Haan. Ziet Hardius zwijgend aan.) (Precies de omgekeerde situatie oan den aanvang van het tiende tooneel.) Hardius. (Bij de tafel, rechts Voorgrond. Met een blijden glimlach.) — Wel? Wilko. (blij.) — Wel? Har d i us .(met humor.) — Komt u een doode leeuw trappen ? Wilko . (loopt snel naar hem toe.) — Neen, ik kom hem een hand geven! Hardius. — Die hou ik vast!... Het spijt me, dat ik u gevaar heb doen loopen. Wilko. — Pardon, het ging niet om mij! Het ging om u! (Zacht.) Een groot man is als een bruid1: men moet er niets dan goeds kunnen van zeggen. (Vroolijk-) Maar nu zit u met uw vergadering! Hardius. — Die gaat door. Vandaag wordt uw positie zoo stevig bevestigd, dat er geen wrikken meer aan is. Wilko . — Tot ziens dan, meneer Hardius. Hardius. (Vertrekt met een zwijgenen handdruk-) TWAALFDE TOONEEL. WILKO, daarna DJIEUWKE. Wilko. (Alleen. Legt een oogenblik de hand voor de oogen, als om zijn gedachten te concentreeren.) 69 D!j.'$ëu|w!ke'. (Blootshoofds, bleek, harrstig op door den fond.) Wilko. —i Djieuwke! Djieuwke. —1 Reken op een teleurstelling! Er wordt verteld, dat het voük naar jouw huis wil! (Legt haar armen om zijn hals.) Ik vind het zoo vreeselijk voor je, dat al je hooP voor niets is geweest. Wilko. — Nou weet ik, dat Trude goed gezien heeft. Djieuwke. — ??? Wilko. — Wat bij jou van binnen zit, Djieuwke. Moet ik het nog zeggen ? Djieuwke. (hartstochtelijk.) — Ja! Goed! Ik hou van je! Ik hou van je! O, God, ik hou al vijf jaar lang van je! Ik kan niet meer slapen, ik kan niet meer denken; ik denk alleen nog maar aan jou... Wilko! (Ze heft verschrikt het hoofd op en luistert.) Was dat geen bidden in de verte? (Zij heeft het bidden slechts in haar verbeelding gehoord.) W ilko .(Maakt zich zacht van haar los.) — Neen, nog niet. Ze komen meteen om mijn huis te zegenen". Ze hebben mij hun grond afgestaan. Dj ieu wke . (blij.) — Hebben ze... ! ? (Slaat de handen voor de oogen. Haar zenuwen ontspannen en ze begint zacht te snikken.) Wilko. (Voert haar mee naar een stoel rechts op den Vóórgrond.) — Kom kom. (Neemt bij haar plaats.) Djieuwke. — Wees niet boos op me. Wilko. — Boos ?! Ik wil je een bekentenis doen. Toen jij terugkwam, Djieuwke, toen heb ik heel mijn gefluk in jouw oogen gelezen. Ik weet niet meer, wat ik in Mienneke gezien heb. Ik zoek eiken dag, wat ik mooi in haar gevonden heb, maar ik kan het niet meer vinden. Liefde, Djieuwke... liefde heb ik nooit gekend voor ik j o u weerzag. 'Djieuwke. —1 Wilko! Wilko. — Nóg altijd heb ik geweten wat ik dóen moest, Djieuwke; Nu weet ik het niet. D j i e w k e . — Waarom niet!... Zij zal zoo weinig verliezen, en ik zal alles winnen. Wilko. — Ik kan niet. Djieuwke. — Wilko... Wilko. — Wij moeten dat plantje uitroeien, Djieuwke! Met wortel en tak! Djieuwke. — Waarom ? Waarom dan toch! Ik hou toch van je! En jij van mij... Wilko. — Omdat ik niet geleerd heb... mijn eigen vrouw aan haar lot over te laten. AI3 ik dat doe, is het mijn schuld, als ze geen weg meer weet. Ik moet dat offer brengen, en jij ook. Djieuwke. (Slu't de oogen.) Wilko. (Neemt haar beide handen.) — Kom nou! Ik moet er toch óók doorheen. Djieuwke. (ziet hem aan.) — Het is goed, Wilko. Wilko. (Drukt haar een kus °P ne* voorhoofd.) DERTIENDE TOONEEL. WILKO, DJIEUWKE, MIENNEKE en TRUDE. Mienneke. (Komt luid lachende binnen van den fond.) Trude. (Volgt haar en neemt plaats op haar bankje.) Wilkoen Djieuwke. (Laten eikaars handen los.) Mienneke. (vroolijk tot Wilko.) — Het is goed dat ik niet jaloersch ben! (Tot Djieuwke.) Nou, ga je gang maar, hoor; hij is jarig vandaag! (Tof Wilko, op Djieuwke wijzende.) Die is ook 'n mooie! Die stormde als een reizende de deur uit, toen ik met de zendeling binnenkwam. W i 1 k o . — Waar is de zendeling ? Mienneke. — Dat weet ik niet. Die zat in de rikketik omdat ze daar ginds aan 't bidden zijn. Hij is naar z n kerk .geloof ik. Wilko. (bitter.) — Dat bidden geldt ons, Mienneke. (onbenullig.) — Och! Djieuwke. (Houdt met moeite haar tranen in.) Mienneke. — Neen, die moet je zien! Die gaat huilen! (Pauze.) Mienneke. — Et is hier wat gebeurd ! Wilko. — Ja! Hier is wat gebeurd. 71 Mienneke. (Schrikt. Gaat naar Djieuwke) — Heb jij gepraat ? Dj i e u w ke .(Richt zich snel op. Kijkt haar als oan uit de hoogte aan.) Mienneke. (sissend oan dVrff.) — Jij hebt gepraat! Djieuwke. (Minachtend binnenmondsch lachje.) Mienneke. — O, doe maar zoo schijnheilig niet. Ik heb het wel gedacht. Van de eerste dag af heb je me niet mogen lijdien. Jij niet... Trude. (Is oan haar bankje opgestaan en heeft Djieuwke's handgenomen,.) Mienneke. — ...en dat nest niet! Maar dan moet je ook alles zeggen! (Tot Wilko.) Nou zal ik het je vertellen, maar beter dan zij. Hij kwam, hier niet om mij, maar om jou! Als zij het je anders heeft gezegd, heeft ze gelogen. Trude. — Djieuwke liegt niet. Mienneke. — Ze heeft gelogen. Hij kwam hier met de beste bedoelingen. Maar toen hij jou niet thuis trof... W, ilko. (Hem gaat een licht op. Hij schrikt en ziet onwillekeurig eoen naar den uitgang.) Mienneke. (Gaat onderbroken door.) ... toen heeft hij het zelfde gedaan wat jij zooeven haar gedaan hebt, maar hij heeft me niet een maal gezoend, (hartstochtelijk) maar wel twee maal, wel drie maal, en hij zou het wel twintig maal gedaan hebben, als... Trude. — Ga mee, Djieuwke. Djieuwke. (Laat Trade's hand los.) ■— Ja, ik kom. (Heel in de oerte hoort men een zacht, dof gemurmel.) Djieuwke. — Ze komen, Wilko. Wilko. — Om mijn huis te zegenen. Beiden. (Zien elkaar in de oogen.) Djieuwke en Trude. (Af fond.) VEERTIENDE TOONEEL WILKO, MIENNEKE. Wilko. — Nu zou ik je zoo willen toespreken, dat, als ze mij zoo toespraken, ik door den grond ging- Wat geen sterveling heeft kunnen doen, heb jij gedaan: ik ben bankroet! Jij hebt alles uit mij weggenomen. Meer genomen dan ik had! Ik ben straatarm op 't oogenblik. 72 Mienneke. (beoend van angst.) — Ik zal vertellen, hoe het kwam. 1 Wilko. — Dat iV niet te vertellen! Daar is vergeving voor te vragen, maar te vertellen is dat niet. Mienneke. — Dan weet ik niet wat ik je zeggen moet. Wilko. — Ni ets moet jij zeggen. Knielen is het eenige wat jou rest. Er moet een storm over je gaan. Een onweer, dat het buldert. En als jij in dat onweer knielen kunt, dan ben je er. Mienneke . (Verbergt het hoofd in de handen.) Wilko. — Ik niet. Van mij is niets meer over dan wat hier voor je staat. Daar is geen hoop meer in, geen geloof meer in. (Het bidden, hoewel nog ver weg, wordt iets minder zwak. Nu en dan een hoog-op gillend geluid er doorheen). Mienneke. — Laat ons dan maar scheiden, Wilko. Wilko. — Scheiden! En wat wou jij dan ? Miennnleke. — Dat weet ik niet. Ik weet niet wat er dan van mij terecht komt. Wilko. — Dat weet ik wel! En daarom geef ik je de raad om hier te blijven. Mienneke (zinkt aan zijn ooeten en wil zijn beenen omklemmen.) Wilko. — Neen! Niet voor mij! Als je knielen wilt, (wijst naar haar boudoir) daar 1 Misschien lukt het je, om je weer een kroon op te zetten, al1 is het maar 'n kleintje. Als je dat wilt, kun je hier blijven. Maar als je dat niet wilt...! (Het bidden wordt nu zoo goed hoorbaar, dat de klanken en het rythme, dat aan schokken doet denken, te onderscheiden zijn. Het hooge geluid klinkt er nu en dan als een Voorzang doorheen.) Mienneke. (Vliegt overeind. Dringt zich wild tegen hem op.) Wiilko. (Blijft onbewegelijk staan.) Mtiieinnjoke (begint, als in onderwerping, zacht te snikken en verlaat diep gebukt het oertrek- Af rechts). VIJFTIENDE TOONEEL WILKO, daarna de PANGHOELOE en de HADJI Wilko. (Alleen. Zoekt steun door tegen een tafel te gaan staan). Panghoeloe en Had j i (op txtn links). Hadji (gaat bij den ingaag op den grond zitten en maakt zijn sembah). Pangoeloe. (Ziet naar buiten en heft de beide handen op. Onmiddellijk Wordt het doodstil. Hij nadert halverwege Wilko, gaat op dezelfde Wijze als de hadji op den grond zitten en maakt zijn sembah. Dan begint hij zacht, in eentonig afgebroken Volzinnen te spreken). — Heer... de mahomedaansche gemeente is uw woning genaderd... om u te toonen hoe u de harten van de geloovigen hebt verblijd... en om u de boodschap van hun dank te brengeni. Zij wenschen u toe, heer... dat Allah u... en uw echtgenoote... en uw huis... moge zegenen... en dat iedere wensch van uw hart... door Allah zal worden vervuld. (Maakt zijn sembah). Hadji (maak ziln sembah). Amin. (Wendt zich, terwijl hij blijft zitten, tot de menigte en herhaalt luid): Am'in! De menigte (eenstemmig). — Aaaa-min! Panghoeloe (staat op, gaat naar den ingang en heft de handen Weer op). u' Dehooge stem buiten. — Allah-il- Allah! Wa Moehamad Razoel Allah! De menigte. (Rythmisch alsof er iemand de maat bij sloeg en sterk den klemtoon leggend op de geaccentueerde lettergrepen): Allah-il-Allah! Wa Moehamed Razoel Allah! 'llah-il-Allah! Wa Moehamad Razoel Allah! (Enzoovoort). Pan gh oeloe .(Ziet naar buiten en heft de beide hanWilko. (Stapt, de borst Vooruit, naar den uitgang, waar hij, de hand tegen een pilaar gesteund, rechtoP blijft staan). DOEK. r z 1 Gedrukt op de persen van L. J. JANSSENS & Zonen. - Antwerpen. L. - M. C. M. X. X. — J