190 't Geweer bij den voet REDE TER NABETRACHTING OP DE REVOLUTIONAIRE WOELINGEN EN TER VOORBEREIDING VAN DEN NIEUWEN TIJD || DOOR Ds- J- J- KNAP Czn. TWEEDE DRUK J. H. KOK - 1919 $j KAMPEN PRIJS 15 CENT Voor verspreiding i bij 25 ex. 121/2 c'*ï bij 50 of meer ex. 10 et* T GEWEER BIJ DEN VOET. REDE TER NABETRACHTING OP DE REVOLUTIONAIRF WOELINGEN EN TER VOORBEREIDING VAN DEN NIEUWEN TIJD. Uwe profeten, o Israël, zijn als vossen ïn ■de woeste plaatsen. De woelige November-dagen, waarin de revolutionairen een greep naar de staatsmacht wilden doen, liggen nXrgenoïï achter ons om er een eenigszins bezonkfn oordee over tf kunnen vel en, en ons tevens rekenschap te geven van de ache, waartoe onze Christelijke organisaties in de Ukomst geroePe„ worden. Alles heeft in 't leven zijn bestemden W Toen het revolube-gevaar onder 'sHeeren zegen,niet 'tmtart door het vastberaden optreden onzer werklieden^ bezwo "en verwachL"1611^ ^ T UitbarSting Van en'housTasmë verwachten Tal van vergaderingen werden belegd Men j ak er vele goede woorden. Menige redenaar overirof 25 *elf gedragen als hij zich voelde door de sympathie der ^?jF£ï-£.+* ^ dies-^omstLee?;Ue „i* u < siaapt, dat in een regen van vonkpn ui hem spat, indien het stalen woord hem slechts TZ piste plaats weet te treffen. °P de Gij zult mij echter toestemmen, dat de wereld van rfP„ ,rbe,d niet hervormd wordt door éen .voïd^apïï«ae geestdrift. De bezieling, die gewekt is, moet in vaste banen geleid worden, om duurzame vrucht voor volk en vaderland af te werpen. Aan een stroovuur, dat zóó uitgebrand is, heeft men letterlijk niets. Wij kunnen zelfs moeilijk uitmaken, hoeveel opwinding er in onze betoogingen was, en opwinding is dan toch iets anders dan een heilige overtuiging, waardoor men zich ook in kalme dagen laat leiden. Wij zijn op dit oogenblik echter voldoende tot zelfbezinning gekomen, om eens rustig de diepere beginselen na te gaan. waaruit de revolutionaire plannen opgekomen zijn. Dit is dan een soort nabetrachting op de November-gebeurtenissen. Wij mogen het daarbij evenwel niet laten. Wij hebben tevens het spoor duidelijk af te teekenen, waarlangs onze organisaties zich zullen moeten bewegen om goed werk voor de toekomst te doen. Bij de nabetrachting moet dus komen de voorbereiding tot den nieuwen tijd, die door den wereldoorlog is ingeluid. Wij kunnen dan van den éënen kant de gevaren vermijden, waarvoor de revolutie-plannen ons de oogen nu toch wel geopend hebben. En van den anderen kant zien wij dan klaar en onderscheiden de lijnen, die wij in onze actie te volgen hebben om Gods zegen te kunnen inwachten. Zóó alleen worden wij toegerust tot den strftl, die ons in de toekomst wacht. Die strijd begint nu eigenlijk pas goed. Hij is door het mislukken van de staatsgreep allerminst beslist, hij treedt er alleen een nieuwe phase door in, en dringt zich in zijn ontzaglijken ernst aan ons op. 't Is waar, het partij-bestuur der sociaal-democraten heeft het standpunt van Troelstra verloochend. De leider zelf blijft zijn revolutionaire beginsel echter getrouw. Hij roemde er dezer dagen nog in, dat de massa der arbeiders achter hèm stond, en niet achter de socialisten, die alleen heil van den parlementairen weg verwachten. Hij ontzag zich zelfs niet openlijk te verklaren, dat wat vandaag mislukt was, morgen kon slagen. Het onmiddellijke revolutie-gevaar is dus wel voorbijgegaan, maar de beginselen zijn gebleven. Die beginselen worden met kwistige hand uitgezaaid en werken door. 't Is daarom ge- raden het oog open te houden, de volle wapenrusting onzer eigen beginselen om te gespen, en op onzen post te staan, 't geweer bij den voet. * Wat zijn dan nu, om hiermede te beginnen, de revolutionaire beginselen, die voortdurend ons vaderland met een nieuwe omwenteling blijven bedreigen ? Wij willen het ons ditmaal eens laten zeggen door den profeet Ezechiël, — de geheele sociaal-democratteche politiek met de vak-actie komt dan opeens in 't felle licht van Gods Woord te staan. Ezechiël handelt in het dertiende hoofdstuk van zijn boek over de zoogenaamde valsche profeten: hun invloed strekte zich veel verder dan over het terrein der religie uit; zij verkondigden beginselen, waardoor staat en maatschappij aan ernstige gevaren werden blootgesteld, en waartegen ieder die God vreesde, zich dus met hand en tand moest verzetten. Hoe teekent hij de valsche profeten ? Een waar profeet is iemand, die aan het volk overbrengt wat God hem eerst geopenbaard heeft, niets meer en niets minder. Het maakt daarbij natuurlijk geen verschil, of men die openbaring rechtstreeks uit den hemel ontving, zooals in den tijd van Ezechiël, dan wel of wij haar putten uit het Woord Gods, zooals dit onder ons geschiedt; want ónze leidslieden profeteeren, als zij hun beginselen verspreiden, altoos weêr van 't heilig blad. De valsche profeet staat hier vlak tegenover. Ezechiël zegt, hij profeteert niet uit God, niet van 't heilig blad, maar „uit zijn hart". De bron zijner wijsheid ligt in zijn eigen verduisterde rede. Het staat er zoo prachtig: de valsche profeten wandelen hun eigen geest na. Al hun plannen, al hun voorstellingen zijn vondsten van hun eigen geest, en die loopen zij dan achterna om er zich den weg door te laten wijzen. Dat gaat dan een tijdlang goed. Maar ten slotte blijkt het toch wel, dat wat een mensen uit zijn eigen binnenste voortbrengt, in den grond leugen en ijdelheid is. De valsche profeten zijn dus als leidslieden niet te vertrouwen. Zij prediken niet de onveranderlijke waarheid Gods, die eeuwig dezelfde is, maar menschelijke meeningen, die met den dag wisselen en geen duurzaamheid hebben. Zeg nu niet, dat dit niet zoo erg is. Wanneer de Goddelijke beginselen op zij geworpen worden, 't zij in de politiek, 't zij in de economie, 't zij in de vakbeweging; wanneer zij plaats moeten maken voor menschelijke uitdenksels, die geen vastheid hebben; wanneer zij toegepast worden op het praktische leven, — dan zijn de heillooze gevolgen van zulk een actie niet te overzien. Luister nog eens naar Ezechiël. Uwe profeten, o Israël, zegt hij, zijn als vossen in de woeste plaatsen. Deze naam van vossen is geen scheldwoord. Hij wil niet zeggen, dat alle valsche profeten slim en sluw als de vossen zijn, en wij zouden dit ook niet gaarne van de sociaal-democratische profeten zeggen; er zijn bekwame en achtenswaardige menschen onder; en bovendien, schimpen op den tegenstander is den Christen ten allen tijde ongeoorloofd, hij heeft zich stiptelijk van honende woorden te onthouden. Ezechiël bedoelt er iets anders mede. De vossen zijn in de wereld der dieren de wroeters en gravers. Zij hebben scherpe klauwen. Met die klauwen hollen zij den vasten bodem uit, maar dan zóó, dat het van buiten niet dadelflk te zien is. Wat de sappeurs in ons leger zijn, zijn de vossen in het veld. Een heel net van onderaardscbe loopgraven leggen zij aan. Gangen en zijgangen naar alle kanten. Dat is nu alles wel kunstig werk, maar ondertusschen, — de vaste grond wordt er dan toch door ondermijnd. Als dit wroeten en ondergraven rusteloos doorgaat, móet alles, wat op dien bodem gebouwd is, vroeg of laat ineenstorten, en er blijft niets anders over dan een algeheele verwoesting. Zulk vossen-werk deden de valsche profeten. Inplaats van opbouwenden arbeid te verrichten, ondermijnden zij door hun valsche beginselen den bodem van het nationale leven. Het nationale huis toonde reeds scheuren en bressen. De muren stonden reeds te waggelen. En hield dit ondergrondsche wroeten niet op, dan zou de val van het staatsgebouw groot zijn. Ezechiël ziet het gevaar, en daarom waarschuwt hij het volk nu het nog tijd is: „Uwe profeten, o Israël, zijn als vossen in de woeste plaatsen!" * * * Ezechiëls' woord over de vossen is nu ook van toepassing op de profeten der sociaal-democratie. Er zijn immers óók op dit gebied profeten, of, laat ons zeggen, veelzins bekwame dragers der beginselen, waardoor de socialisten zich laten beheerschen. Namen behoeven wij hier niet te noemen. Maar of gij rondzoekt onder de wasch-echte Tribunisten, dan wel onder de evolutionisten, zij zijn in dit ééne opzicht aan elkaar gelijk, dat zij „uit hun eigen hart" profeteeren, en geen rekening met Gods wil of ordinantiën houden' 't Is niet oneerbiedig bedoeld, als wij hen met de spinnekoppen vergelijken. Dit ïijn vernuftige diertjes, al zijn zij dan ook wat griezelig. Zij halen, als zij bezig zijn hun webbe te maken, den draad uit hun eigen binnenste, en tooveren daar hun brooze, maar toch wel fraaie weefsel uit op. De sociaaldemocratische profeten doen hetzelfde: zij verkondigen allerlei theoriën, en bouwen allerlei stelsels op, maar héél dat gedachtenspinsel trekken zij uit hun eigen verduisterde brein. Hun weefsel is soms betooverend schoon. Alles is pasklaar in elkaar gezet. De rag-fijnheid der draden moet gij soms bewonderen. Maar het stempel der geopenbaarde waarheid staat er niet op, het is zooals Ezechiël zegt, zij profeteeren „uit hun eigen hart". Dit is de grond-fout van hun Optreden. Als dit spinnen en weven van zelf uitgedachte vondsten nu een onschuldige liefhebberij was, zouden wij ze stil laten begaan. Maar zij brengen hun inzichten onder het volk. Niet alleen in de Tweede Kamer, maar ook in blad en geschrift. Hun lijfblad komt dagelijks in 't gezin van vele arbeiders, om er de beginselen in te hameren. De jongeren worden georganiseerd, en door kundige mannen voorgelicht. Zelfs de kinderen loopen in de optochten mede. Men heeft in die kringen bovendien een open oog voor de groote beteekenis der vrouw en tracht haar voor de socialistische leer te winnen. De propagandisten rijn ijveriger dan de proselietenmakers onder de Joden, die stad en land afreisden om het getal der bekeerlingen te vergrooten. Zóó is het geen wonder, dat hun invloed gaandeweg gewassen is. De reclame heeft er ook het hare toe bijgedragen. En de macht van al dat profeteeren is dan toch maar, dat er een machtige partij in ons land bestaat voor wie de socialistische leer niet minder dan een evangelie is. Wat moet er echter op den duur van ons vaderland worden, als die beginselen doorwerken? Wij zullen niet zeggen, dat de socialisten nooit iets goeds tot stand gebracht hebben. Maar als gij op de diepste beginselen let, die zij voorstaan, — neen, dan kunt gij van die zijde geen opbouwend werk verwachten. Wij aarzelen niet om het uit te spreken: zij ondermijnen de zedelijke en religieuse vastigheden, waarop ons nationale leven steunt; zij ondergraven de fundamenten van ons nationale huis; zij doen in dit opzicht sappeursrwerk; laat ons het met één pakkend woord zeggen: hun politiek is een vossen-politiek; en die politiek moet ten langen leste onvermijdelijk leiden tot de nationale ineenstorting, die Rusland en Duitschland ons te zien gegeven hebben. Ge kunt er u zonder moeite van overtuigen. Beschouw enkele grondwaarheden van het socialisme eens van nabij, en de waarheid van wat wij zeiden, springt terstond in het oog. Eén der grondzuilen van het socialisme is het dusgenaamde historische materialisme. Men verstaat daaronder de leer, dat de stoffelijke ontwikkeling de geestelijke ontwikkeling des volks beheerscht. Er zijn onder de menschen allerlei ideeele goederen: de waarheid, de kunst, het recht, de goede zeden, de religie, — al te gader zaken van hooge waarde. Er z^n onder de menschen echter ook stoffelijke dingen: zilver en goud voedsel en deksel, grondbezit en productie-middelen. Aan den éénen kant het geestelijke, en aan den anderen kant het materiëele. Het socialisme prent u nu in, dat het geestelijke bezit der menschheid óp en neer gaat met de materiëele levensverhoudingen. Het is geheel afhankelijk van den economischen toestand der maatschappij, en wordt er door in zijn wezen bepaald. Een vast lichaam werpt een ijle schaduw van zich af. Groeit het lichaam, dan groeit de schaduw ook. Maar krimpt het lichaam in, dan krimpt de schaduw in dezelfde mate. Zóó gaat het nu ook met de geestelijke levenswaarden: zij zijn eigenlijk niets dan een schaduw of product der materiëele of economische verhoudingen, en stijgen of dalen daarmede op gelijken voet. Voelt gij nu wel waar dit heengaat, mannen van rechts? Gij hebt uit uw Bijbel geleerd, dat de ideëele goederen der menschheid vast en onveranderlijk zijn. Er is slechts ééne waarheid. Er is slechts één recht. Wat heden goed of kwaad is, is het morgen eveneens, en is het nog over tien eeuwen. Of gij woont in een wigwam zonder schoorsteen, dan wel in een huis met centrale verwarming; of gij in een trekschuit reist, dan wel in een electrische automobiel of een aeroplaan; of gij in een kapitalistische, dan wel in een socialistische wereld leeft, — wat goed is, blijft altoos goed; wat kwaad is, blijft altoos kwaad; wat recht is, blijft altoos recht; wat deugd is, blijft altoos deugd; wat zonde is, blijft altoos zonde, en wat waarheid is, blijft altoos waar. Al deze ideëele goederen hangen niet van economische toestanden af; zij zijn ééns voor al door God vastgelegd. Daarom zijn zij vast en onveranderlijk. Zóó staat gij op vasten grond. En zeg nu zelf, als het socialisme al dit onwrikbare vloeibaar maakt door het van de materiëele inrichting der maatschappij te doen afhangen, — is dit dan niet een ondermijnen van alle vastigheden? Ziet gij hier dan niet den scherpen klauw die aan het wroeten is, en past hier niet de naam van vossen-werk? Een tweede grondbeginsel van het socialisme is de klassenstrijd. Er zijn nu eenmaal menschen, die alleen met forsche tegenstellingen rekenen: er is wit en er is zwart, maar de honderd schakeeringen tusschen wit en zwart in, zien zij eenvoudig niet. Zóó deelen de socialisten de samenleving kort en goed in twee deelen in: kapitalisten en proletariërs. Wat er tusschen ligt, telt niet mee. De geheele wereld is een schaakbord: de kapitalisten zijn natuurlijk de zwarte stukken, en de proletariërs met hun blanke ziel zijn de witte stukken. Nu is 't een strijd op leven en dood tusschen die beide legers met veel pionnen en enkele raadsheeren. 't Gaat hard tegen hard. De kapitalisten hebben goud. Maar de proletariërs hebben vuisten. Van ééndrachtig samenwerken tot heil der menschheid en eer van God, is geen sprake. Zelfs in de woordenkeus komt de vijandschap uit: geldwolven, bloedzuigers, uitbuiters, 'tzijn woorden die in haat gedoopt zijn; een Christen zou ze niet graag op de lippen nemen; óók hier geldt het gevleugelde woord, dat de spraak iemand openbaar maakt. Voelt gij nu wel waar dit heengaat, mijne hoorders? Gij hebt uit uw Bijbel geleerd, dat de geheele wet Gods aan twee geboden hangt, zooals een deur aan de beide scharnieren hangt: gij zult uw God liefhebben boven alles en allen, maar dan ook den naaste als uzelf. Dat is één der grondslagen, die even onveranderlijk is als de steenen tafelen, waarop dit gebod geschreven is. De naastenliefde is bestemd om de tegenstelling tusschen rijk en arm, patroon en knecht te verzachten. De standen moeten naar de Schrift blijven bestaan: rijken en armen, de Heere heeft ze beiden gemaakt, niet om elkaar te bestrijden, doch om elkaar eendrachtig te ontmoeten, en de liefde is daar om te zorgen dat de standen geen afstanden worden. En zie nu het socialisme : voor de liefde predikt het den haat, voor samenwerking den klassenstrijd, met het uitgesproken doel er de ééne klasse onder te krijgen, de gansche menschheid te nivelleeren en er een geschoren heg van te maken. Wat is dat nu anders, dan een ondermijnen van de door God zelf gegeven orde des levens? Hier merkt gij alweder het wroeten en graven van den scherpen klauw, en gij zijt wel verplicht aan dit drijven den naam te geven van vossen-werk. Hoe staat het in socialistische kringen ten slotte met de vreeze des Heeren ? God lief te hebben boven alles en allen, — dït is voor ons dan toch een levenswaarheid, die de onmis- bare voorwaarde van een gezond volksleven is. Een volk zonder godsvrucht is ten ondergang gedoemd. Er is geen keeren aan. Wie van den hoogen God afvalt, moet vallen. Neem uit een volk de tempels der wetenschap weg, — en het zal blijven bestaan, al wordt het in de achterhoede gedrongen. Neem de tempels der kunst weg, door alle schouwburgen af te breken, — en het zal er niet door in zijn» levensader aangetast worden. Neem de tempels der nijverheid" weg, door alle fabrieksschoorsteenen omver te halen en alle vuren te dooven, — en het volk zal ook deze ramp mettertijd te boven komen. Neem zelfs de tempels van den geldhandel weg, zoodat de beursbengel niet meer klept, — en er is door verhooging der energie nog opleving mogelijk. Maar als gij het houweel in de fondamenten van den tempel des Heeren slaat; als gij de eenvoudige kerken afbreekt, — dan is alle hoop voor het volk verloren en zijn weder-opbloei een afgesneden zaak. Een volk zonder altaar is aan de ontbinding ten prooi en valt uit elkaar. Als gij persoonlijk wu God loslaat zijt gij weg: de deur staat dan open voorzedelijke bandeloosheid. Valt de band met God, dan valt óók de band met de deugd, en de band met den naaste, en zóó is het nu ook ten aanzien van het leven des volks: als het geen God meer heeft om zich aan vast te houden, is de bijl aan den wortel des booms gelegd, het is ten doode opgeschreven, wie van den hoogen God afvalt, moet vallen L" Is het nu niet waar, dat de socialisten ook dezen vasten bodem ondermijnen? Misschien niet in theorie, maar wel in de praktijk. Wij zingen in deze maand van de heilszon, die in Christus over de wereld is opgegaan. Wat is de heilszon van de roode Partij ? Antwoord: het socialisme. Wij verwachten de verlossing van Christus, de verlossing onzer ziel, de verlossing onzes lichaams, en óók de verlossing van de ongerechtigheden der maatschappij door de toepassing van de beginselen des Evangelies. Wat is de verlosser van de roode Partij? Antwoord: het socialisme. Daar zijn Kerstliederen op het socialisme. Daar zijn Paaschliederen op het socialisme. Daar zijn Pinksterliederen op het socialisme Christen-mannen, gij zijt thuis in de Schrift. Gij leest er ook dit aangrijpende woord- van Jezus in, dat er vele valsche Christussen zullen komen, die groote teekenen en wonderheden zullen doen, alzoo dat zij, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen zouden verleiden. Eén van die valsche Christussen is het socialisme. Velen buigen er voor, bet socialisme is hun een religie geworden. Hier is de vossen-klauw. Hier is dubbele waakzaamheid geboden voor ieder die het wel met bet volk meent. En daarom, laat ons alle man in 't geweer roepen, om althans het ondergraven van den vasten religieusen bodem te stuiten; laat ons als de mannen van Nehemia op den muur staan, in de ééne hand ^t geweer, en in de andere band de troffel, om de nieuwe maatschappij te helpen bouwen naar 't bestek van Gods Woord 1 * * * Geen ondermijnend, maar opbouwend werk, ziedaar in één woord de roeping, die voor het Christelijk volksdeel, en niet ■*t minst voor de werklieden-organisaties weggelegd is. De weeën der laatste jaren zijn de geboorte-weeën van een nieuwen tijd geweest. Niemand kan in bizonderheden voorspellen wat er uit zal groeien. Maar bij alle onzekerheid -staat het toch wel vast, dat de oude toestanden op sociaal en ander gebied niet weder zullen herleven. De maatschappij is op 't oogenblik nog in gisting. Maar als er straks eenige orde in de heerschende verwarring komt, zullen onze mannen en misschien i óók onze vrouwen gereed moeten zijn om -de hand met frisschen moed aan den arbeid te slaan. Er is geen tijd te verliezen om zich hiertoe voor te bereiden. Wij zouden de mannen der reactie, die niet vooruit wenschen te -streven, maar den wagen in het spoor van vóór 1914 terug willen duwen, in overweging geven zich een plaats op een hofje te koopen, en dan liefst op een hofje, dat op een binnenplaats ingebouwd is. Wij verwerpen de revolutie, maar wij wenschen een .grondige reformatie tot in de grondwet van ons vaderland toe, «opdat ook daaruit verdwijne wat niet meer van onzen tijd is. Geen revolutie, — wèl reformatie. < En dan een reformatie metterdaad en in der waarheid. Wij hebben niet genoeg aan beloften. Wie zijn socialen honger met beloften wenscht te stillen, doet het best een bescheiden plaats aan de socialistische tafel te vragen, want daar worden zij bij dekschalen vol opgediend. Dit is trouwens het kenmerk van alle revolutionairen. Gij herinnert u Absalom met zijn prachtigen haardos, waarop hij zoo trotsch was alsof het zijn grootste glorie was. Dat was óók een revolutionair van 't zuiverste ras, hij stond tegen zijn eigen vader op, en deed, evenals een bekend figuur in ons land, een greep naar de macht. Deze heer had óók al een mond vol van de schoonste beloften. Hij ging in de poort staan om boeren, burgers en buitenlui handjes te geven, en dan beloofde hij hun gouden bergen, als hij maar aan 't bewind kwam en de rechtmatige vorst van den troon gestooten was. Zóó stal hij het hart van het volk, zegt de Schrift Onze revolutionairen zijn bij hem in de leer gegaan. Hij was een mooi-prater in folio, waarbij Troelstra er nog maar een in zak-formaat is. Maar de man kwam (evenals een ander) van een koude markt thuis: hij bleef met zijn prachtige haar in de takken hangen, zelfs zijn muildier liep tusschen zijn beenen weg, — gij ziet het, mijne heeren, men kan zich ten slotte aan zijn eigen glorie verhangen 1 Maar scherts terzijde. Wij willen geen revolutie, maar wel reformatie. Het woord reformatie zegt u al, dat wij binnen het raam van de bestaande staats-orde hervormingen tot stand wenschen te helpen brengen, en daarbij alle ondermijnende vossenpolitiek beslist afwijzen. Wij hebben tegenover de beginselen der valsche politieke profeten de beginselen der ware politieke profeten te plaatsen, en dus bij elke hervorming niet uit ons eigen hart, maar van 't heilig blad te profeteeren. Gods Woord is ons niet alléén voor ons zieleheil gegeven, al blijft dat onder alle omstandigheden 't voornaamste, waar ieder mede beginnen moet. Er liggen in de Schrift ook ordinantiën voor uw huiselijk leven, voor het maatschappelijk en staatkundig leven; en al wie den naam van Christus noemt, heeft deze ordinantiën als heerschende macht te erkennen, al zou nij er zijn eigen lievelings-denkbeelden voor prijs moeten geven. Gods Woord boven al! Dat Woord is het richtsnoer voor den bouw der nieuwe maatschappij. De mannen van rechts hebben pal te staan voor de politieke en economische beginselen van dat Woord, omdat zij in hun eigen ziel ook de geestelijke kracht van dat Woord ervaren hebben, — tenminste, zóó behoort het te zijn, indien het opheffen van het Woord geen jammerlijk paradespel zal zijn. Wij zijn dus wèl vooruitstrevend; wij willen niet blijven stilstaan; wij willen nog veel minder achteruitgaan -y maar al versnellen wij zelfs gaarne den pas, wij wenschen te blijven in de lijn der ordinantiën Gods, en wij zullen elk voorstel tot reformatie hebben te toetsen aan de eeuwige waarheid, die door de Schrift in 't midden der wereld is nedergelegd. Vraagt gij nu in welke lijn de reformatorische arbeid zich zal moeten bewegen, dan is er op 't oogenblik slechts één hoofdlijn aan te geven: de hervormingen zullen in detnocratischen geest moeten geschieden, en dus inzonderheid aan onze werklieden ten goede moeten komen. Maar let hier nu op. Als wij van democratie spreken, nemen wij het woord in zijn zuivere beteekenis. Het wil letterlijk zeggen: volksheerschappij. De revolutionairen verstaan onder dat volk slechts een deel van het volk, namelijk de arbeiders. Zóó wordt het echter geen volks-, maar een klasse-regeering. Wij zeggen daarom, het gehééle volk, in al zijn klassen en standen, moet invloed op den gang der zaken uitoefenen. Zóó krijgt men de echte democratie, terwijl anders de ééne helft de andere onder den duim houdt. Oók als gij dit voorbehoud maakt, treden de werklieden bij de democratische hervormingen toch het meest op den voorgrond. De andere standen hébben reeds meer invloed op 'slands zaken, terwijl de arbeidende stand in sociaal en politiek opzicht achterop is geraakt. Dit is niet bedoeld als een verwijt. Zoolang de erfgenaam een kind is, wordt hij onder voogden en verzorgers gesteld, 't Was volmaakt in orde, dat de arbeidende klasse in baar jeugdjaren min of meer onder de voogdij der intellectueelen stond. Zij is nu •echter mondig geworden, en daarom moet de voogdij opgeheven worden: zoomin als een vader van zijn meerderjarigen zoon onvoorwaardelijke gehoorzaamheid eischt, doch overleg met hem pleegt, evenmin mogen aan de werklieden hun sociale en politieke rechten langer onthouden worden. Wij hebben thans een anderen arbeidenden stand dan twintig, dertig, veertig, jaren geleden. Er zijn nog enkele ouderwetsdie werklieden van de vorige generatie. Respectabele lieden, maar gij zegt toch dat zij niet met hun tijd zijn meegegaan. Stel eens naast zulk een veteraan, die weinig belang in de publieke zaak stelt, een jong kerel uit •ónze dagen, die over alles weet meê te praten en misschien wel wat al te vlug met zijn oordeel gereed is, — het zij hem vergeven 1 Het verschil springt in 't oog. Die rijker ontwikkeling komt van 't betere onderwijs. Zij komt van de kranten, die in vroeger jaren niet in onze volksbuurten verspreid werden. Zij komt van de bloeiende vakbeweging met haar belangwekkende vergaderingen. Zij komt van de cursussen en leeszalen. Zij komt van den omgang met de intellectueelen in de kazerne sinds de persoonlijke dienstplicht ingevoerd is. AI deze factoren en andere er bij hebben onze werklieden rijp gemaakt, — zij hebben weggedaan hetgeen eens kinds was en zijn mannen geworden, die méér zeggenschap moeten hebben dan zij tot dusver genoten. Het ligt van avond niet op onzen weg dezen invloed nader te specificeeren. Erkenning der vak-organisaties, arbeidsduur, de loonquaestie, de woningtoestanden, de aanvulling der Talma-wetten, het scheppen van een Kamer van belangen, het vrouwenstemrecht, — zie, dit zijn zaken, die nauw samenhangen met de zedelijke verheffing des volks; men zal ze in de politieke en sociale kringen van alle kanten moeten bezien, om ze vervolgens met bekwamen spoed aanhangig te maken, — wij hebben slechts de algemeene richting uitgestippeld, en deze is samen te vatten in het ééne woord: geen revolutie, maar wel reformatie in democratischen zin, en onder stipte gebondenheid aan de ordinantiën Gods. Ten besluite nog een kort woord over de vraag: door welke voor de hand liggende middelen wij het best het gestelde doel kunnen bereiken? Wij komen hier op zuiver praktisch terrein. Het allereerste vereischte is stellig, dat de onderscheiden groepen van bet Christelijk volksdeel zich nauw aaneensluiten, inplaats van de verschilpunten naar voren te schuiven. Hit feit ligt er nu eenmaal toe, dat wij Nederlanders zijn. Het is onze aard om graag, óók in politieken en socialen zin, ieder in een eigen huis met een eigen stoep, en dan bovendien nog liefst met een grimmig gepunt hekwerk er om heen te wonen, om zoo de buren op een afstand te houden. Wij hebben hier van de verkeerswegen te leeren: de eigen stoepen verdwijnen om plaats voor een gemeenschappelijk trottoir te maken. Er is zooveel overeenkomst tusschen de Christelijke partijen, dat het niet moeilijk moet vallen een gezamenlijke actie te voeren in 's lands belang en tot verheerlijking van Gods naam in het volksleven. Indien er een concurrentiegeest tusschen de verschillende groepen mocht heerschen, — die moet verdwijnen. Indien persoonlijke veeten de verbroedering belemmeren, de Christelijke actie verzwakken, — die moeten aan den voet des kruises opgeruimd worden, want het kruis is niet alléén het symbool van de verzoening der zondaren met God, doch óók van de verzoening der menschen onderling. Al wat naar naijver of bitterheid zweemt, dient in dit ernstige tijdsgewicht onder te gaan; en wat de wereld aanduidt onder den killen naam van solidariteit, doch wat in de Schrift veel warmer de broederlijke liefde heet, — die moet over aile geschillen triomfeeren. De Christelijke groepen hooren bijéén tegenover den opdringenden socialistischen geest. Men erkent dit natuurlijk niet van links. Men pleit daar voor een hergroepeering der politieke partijen, waarbij de antithese begraven wordt. Dat kan echter niet. Links en Rechts gaan van een verschillend punt uit; de één profeteert uit zijn eigen hart, en de ander van 't heilig blad, en dit verschil in uitgangspunt beheerscht beider politieken wandel tot aan het einde. De antithese is niet gemaakt, zij ligt in de volksziel, — en de knapste politieke ingenieur kan geen brug slaan over de kloof tusschen Links en Rechts. Wat in beginsel van elkaar verschilt blijve gescheiden, ook al is het wèl mogelijk op sommigepunten van praktisch beleid samen te werken, — dit kan zelfs plicht zijn. Voor 't overige dient echter bij geestverwanten aansluiting gezocht, en gaat dit van harte, — wij hebben het in de Novemberdagen gezien, — dan staan wij sterk in den strijd tegen de beginselen der revolutie; En nu een tweede raad. Onze werklieden moeten op 't pad. Ieder uwer kent het N. V. V. Dit héét een vakverbond,, en 't is het tot op zekere hoogte. Maar het is tevens een politiek instrument in de handen der sociaal-democratie. Dit zij zoo 1 Ma ar m éér dan bedroevend is het, dat tal van Christelijke arbeiders zich bij dien bond hebben laten inlijven, om handen spandiensten aan den ongekroonden koning der revolutionairen te bewijzen. Wij zullen hen niet door verwijten verbitteren. De meesten hunner zijn er ingeloopen, al is dit er in loopen geen kwitantie voor hun schuld, die zij tegenover God en de menschen op zich geladen hebben. Zij hebben te veel naar de vleitaal van Absalom geluisterd. Er stak. immers geen kwaad in om met de revolutionairen voor hooger loon en korter arbeidsduur te ijveren ? De socialisten waren toch maar „de" arbeiders-partij. De Christelijke werklieden telden toch eigenlijk niet mede. Dat waren toch eigenlijk groote nullen zonder innerlijke waarde. Zij. wilden die nullen wel graag achter hun cijfer hebben, — dét wel, — elke nul maakte de partij tienmaal zoo sterk, maar als zij op zichzelf bleven staan, beteekenden zij niets. Menige arbeider uit onze kringen is zoo gelijmd. Er was dan wel even een vragen, hoe het met hun Christendom zou gaan, maar de revolutionairen stelden hen dra gerust: men kon als lid van de partij, o, zulk een best Christen zijn. Niemand zou een vinger naar u uitsteken om u in uw dierbaarste overtuiging te krenken. Men dacht er niet aan u uw Bijbel af te nemen. Er waren zelfs domineesin de partij!... Men zegt dat onze werklieden zoo bij honderden gevangen zijn. Mannen van rechts, zij moeten er uit, zij moeien er hoe eer hoe beter uit; en gij moet op 't pad om ze te waarschuwen, want de Novemberdagen hebben nu dan toch wel getoond, dat het N. V. V. niet anders is dan een bijwagen ■der sociaal-democratie. Ook zijn er nog duizenden niet-georganiseerde werklieden. -Zoekt ze op. Licht ze in. Wint ze voor uw verbond of voor -de Christelijke vakbeweging. B'ijft voorts wakker, het geweer bij den voet! De revolutionaire actie rust geen dag, geen uur, geen oogenblik. De vossen wroeten doorr Op welk terrein gij ook komt, op dat van het huwelijk, in het economische, of in het politieke leven, — als gij eens even met den voet op den grond stampt, hoort gij een hollen klank. En dan weet gij 't al wel: de vossen zijn daar weêr aan het wroeten geweest! Past op uw tellen! Slaapt niet wtêr in, de groote worsteling tusschen de ondermijnende en de opbouwende krachten begint pas goed. Weg met de slaapmuts. Neemt bovendien een voorbeeld aan het oude volk des Heeren. Als Israël ten strijde toog, was men gewoon de zilveren trompetten te steken. Men haalde er dan echter niet één langgerekten toon uit, doch men blies met gebroken klank: de ééne toon werd in twee korte stooten gebroken. Zóó moeten onze mannen nu ook optrekken, één heldhaftige vastberaden schare, allen in den pas, met de banier des Evangelies in hun midden; maar dan ook optrekkend onder den gebroken klank der trompetten. Dus niet de gerekte, triomfeerende toon van het: „Wij loopen ze wel onder •den voet, die socialisten!" Niet de gerekte toon van den -overmoed, die op eigen krachten doet steunen. Maar de gebroken klank der ootmoedige taal; de gebroken klank van 't gevoel uwer eigene zwakheid; en dan bovenal niet te vergeten de gebroken klank des gebeds, opdat Gods kracht in 41 we zwakheid worde volbracht 1 Ik heb gezegd! Groningen, 3 December 1918.