498 De Vrouwelijke Arbeidskrachten in de Wasch-Industrie door ANNA POL jgiÉ Directrice van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid. c 87 Prijs f 0.55 franco per post. De Vrouwelijke Arbeidskrachten in de Wasch-Industrie door ANNA POLAK, Directrice van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid. No. 27 der goedkoope uitgaven, bewerkt aan het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, Van Speykstraat 30, 's-Gravenhage. 1917. INLEIDING. Lezers en lezeressen van Huet's „Gitje" herinneren zich ongetwijfeld het fijngepenseelde tafereeltje der plechtige wasch-rekceremonie: hoe mevrouw en de dienstbode, de bovenlijven achterover gestrekt, elkander over de tafel schijnen te willen trekken. Genre-stukje uit een tijd, die voor de meesten van het thans levend en strevend geslacht reeds tot de geschiedenis* behoort, schildert het niettemin een situatie, die nog geenszins verouderd is. Want in menig gezin, waar de huisvrouw met beperkte middelen moet zien rond te komen, wordt ook thans de wasch „droog van den stok" of „droog toegeslagen'* thuis bezorgd. In minder grooten getale wellicht dan voorheen, maar nog verre van sporadisch, treffen wij, in 't bijzonder in provincie-plaatsen, „burger"gezinnen aan, waar zelfs de geheele wasch in huis wordt „gedaan", en waar dus door de dienstbode niet slechts kousen, wollen of flanellen kleedingstukken, blouses en kleinkindergoed, maar alle huishoud- en lijfgoéd, dat der volwassenen en der grootere kinderen inbegrepen, in tobbe of „waschbak" gereinigd wordt. Toch zien wij, hoe, zij 't langzamer en vooral minder volledig dan dat met andere werkzaamheden: het broodbakken, de slacht, de groote inmaak, het bierbrouwen, het spinnen en weven het geval is geweest, ook de wasch hoe langer hoe meer buiten het huisgezin wordt verlegd. De ouderwetsche „waschvrouw" of „bleeker", de arbeiderswoning waar een uithangbord je den volke verkondigt dat daar gemangeld wordt, de kleine strijkster... al deze bescheiden kleinindustrieelen zijn blijven bestaan, en zullen vermoedelijk nog wel geslachten lang hunne plaats in ons nationaal bedrijfsleven blijven innemen. Maar daarnaast verrezen, vooral in de laatste 3 of 4 decennia, mede in verband met de verminderde en nog steeds verminderende gelegenheid tot natuurbleeken, nevens de ontzaglijk toegenomen zucht naar aanwending van mechanische kracht, allengs de moderne waschinrichtingen, die fabriekmatige bedrijven zijn, en ten deele streven in de richting der groot-industrie. Personeelen van 50, 75, 100, ja 150 werknemers, komen reeds tamelijk veelvuldig voor, terwijl middelmatig groote bedrijven: met 5 tot 50 werkkrachten, vooralsnog de meerderheid vormen. Hoe ten onzent de aantalsverhouding is tusschen de klein-bedrijven, waar gewerkt wordt met 2 tot 5 arbeidskrachten en de groot- en middelbedrijven; of hun aantal, evenals in Duitschland, afneemt, zoo ja, in welke mate, dat alles is ons onbekend. Welke zijn nu de voorwaarden, waaronder door de vrouwelijke arbeidskrachten in dezen nog jongen, groeienden tak van fabriekmatige nijverheid ten onzent gewerkt wordt? Tijdens de onderzoekingen voor onze Beroepskeuze-Leidraden hadden wij ervaren, dat zelfs in de grootste gemeenten het gemiddelde loon voor de hulpkrachten bij het sorteeren, drogen, mangelen en vouwen laag, en dat der strijksters over 't algemeen niet bijzonder hoog kan worden genoemd. Maar hoe valt dat betrekkelijk geringe strijkstersloon te rijmen met het feit, ons van verschillende, ook van zeer wel ingelichte zijde ter oore gekomen, dat er nagenoeg overal gebrek heerscht aan bekwame strijksters? Waarom wordt de stroom der arbeidskrachten niet door den prikkel eener hoogere bezoldiging naar dat vak geleid, zooals bij het vrije spel van vraag en aanbod toch in den regel pleegt te geschieden? Er was méér, dat onze aandacht trok in de richting der wasch-nijverheid. In het „Centraal Verslag der Arbeidsinspectie" over 1913, werd melding gemaakt van een Geldersche wasscherij, waar plannen bestonden om het strijken in den vervolge aan mannen in plaats van aan vrouwen op te dragen. Zou vervanging van vrouwelijke door mannelijke werkkrachten in deze industrie zich wellicht niet beperken tot dat ééne geval? Hetzelfde „Centraal Verslag" sprak over wegzending van gehuwde vrouwen uit waschen strijkinrichtingen ten gevolge van den bij de Arbeidswel van 1911 voorgeschreven en 1 jan. 1913 in werking getreden „vrijen" Zaterdagof anderen middag. Dat lot zou eenige vrouwen te Breda hebben getroffen, terwijl in 31 inrichtingen, in 11 Geldei serie gemeenten gelegen, een aantal gehuwde arbeidsters, met name strijksters, zouden ontslagen zijn Verschillende wasscherijen gaven sindsdien het strijkgoed uit in huis-industrie, en enkele strijksters, die voor haar huishouding geen vrijen middag van noode hadden, „klaagden zeer over de bepaling, die haar, naar zij zeiden van de best betalende wasscherijen verdreef, aangezien deze eerder ongehuwde strijksters kunnen krijgen." Zou een dergelijk ontslag ook niet elders dan te Breda en in die 11 Geldsrsche gemeenten hebben plaatsgegrepen? Reeds 5 of 6 jaar geleden deelde de Bond ter Bevordering van de Wasch-Industrie in Nederland ons mede, hoe zéér men in de kringen der werkgevers verlangde naar bekwame vrouwelijke „leidsters": geschoolde hoofdopzichteressen. De Amsterdamsche Huishoudschool was de eerste vakschool, die een speciale opleiding voor dit beroep aan hare inrichting verbond. Haar voorbeeld werd weldra gevolgd door de Industrieschool te Arnhem; thans ook door de Industrie, en Huishoudschool te Zwolle. De beide „leerlingen", die zich tot dusver voor dit vak bekwaamden vonden aanstonds na verwerving van het diploma in groote wasch-inrichtingen emplooi. Evenwel, ook zónder die specifieke scholing kunnen vrouwelijke leidsters, uit andere kringen dan die der arbeidsters voortgekomen, in de wasch-nijverheid werkzaam zijn. Vindt de beschaafde vrouw daar een aan- trekkelijken werkkring? een arbeidstaak, die naast de materieele belooning ook ideëele bevrediging met zich brengt? Zietdaar tal van vragen, waarop het ons voor den Nederlandschen vrouwenarbeid van uitnemend belang dunkt, dat een duidelijk antwoord worde gevonden: En daarom voelden wij ons gedrongen, thans het arbeidsleven van het vrouwelijk personeel in de wasch-industrie aan een dieper gaand onderzoek te onderwerpen, zooals wij dat in de voorafgaande jaren voor de verkoopsters in manufacturenzaken en zaken van modeartikelen, voor de ziekenhuisverpleegsters en voor de gemeentetelefonisten hadden gedaan. De overweging, dat de wasch-industrie een abnormalen, buitengewoon moeilijken tijd doormaakt, mocht ons niet weerhouden. Immers: iedere industrie werkt tegenwoordig onder andere omstandigheden dan voorheen, hetzij ze door de huidige „Conjunctur" ten gunste of ten ongunste beïnvloed wordt. En wie zal zeggen, wanneer de tijden ooit weer „gewoon" zullen zijn ? Precies als vóór den oorlog wordt er immers niets meer! Niemand en niets. Het ontzettende wereldschokkende gebeuren, dat een te nauwernood door enkele helderzienden opgemerkte schaduw vooruit wierp, zal nog jaren, nadat het tot stilstand zal zijn gebracht, op het bedrijfsleven van nagenoeg alle volken druk uitoefenen. En waar wij den draad dus nooit meer zullen kunnen opvatten op het punt, waar hij plotseling afknapte, daar is 't dunkt ons het verstandigst, aan den nieuw gevormden draad onverpoosd verder te spinnen... Zoo zonden wij dan een vragenlijst met begeleidend schrijven (als Bijlage achter in dit hoekje opgenomen) aan een groot aantal wasch-inrichtingen, bijeengezocht uit het Algemeen Adresboek, dat achteraf bleek heel wat onjuistheden te bevatten. Vele lijsten kwamen als onbestelbaar terug. Verscheiden andere werden door de eigenaars van confectie- en textiel-fabrieken welwillend ingevuld, hoewel hun bedrijven, waaraan slechts voor eigen gebruik een wasch- en strijkinrichting verbonden is, buiten het kader van ons onderzoek vallen. Andere, waarschijnlijk zéér vele der geadresseerden, zullen waschvrouwen of zonder personeel werkende strijksters zijn geweest: enkele dier lijsten werden ons met d« bijvoeging „werkt zonder personeel", „werkt met eigen krachten" of iets dergelijks, terug gestuurd. Voor een aantal gemeenten waren wij zoo gelukkig, enquêtrices bereid te vinden tot het afleggen van persoonlijke bezoeken: voor Alkmaar, Mw. N. Carels; Almelo en Hengelo, Mw. j. M. Hulshoff—Lesturgeon; Amersfoort, Mw. B. v. Vollenhoven—Van Rood; Baarn en Soest, Mw. J. Waldorp—Van der Togt; Breda, Mw. C. Badon Ghyben; Doetinchem, Mw. A. H. M. Leyds—Bekenkamp; Dordrecht, Mw. J. de öroot—De Groot, als secretaresse van de Dordrechtste Vrouwenclub; Ede, Mw. Van Daalen—Sichterman ; Enschedé en Lonneker, Mw. C. C. A. de Bruine—Van Dorp; Groningen e. o., Jkvr. W. W. Feith ; Helmond, Mw. Kanv-^ Kruseman ;'s-Hertogenbosch, Mw. É. van Rijckevorsel; Maastricht e. o., Mw. E. Mesker— Ampt; Nijmegen e. o., Mw. j. van der Chys; Rotterdam, de dames Ebbeler, C. S. Groot en Zijp—Van Laak; Tlel e. o., Mw. J. Rink— Scheib; Wageningen, Mw. F. Hoestra—Kappelle, terwijl te 's-Gravenhage de gegevens door onszelf werden verzameld. Het werk der enquêtrices was ver van gemakkelijk, want niettegenstaande de „Bond ter Bevordering van de Waschindustrie" zoo vriendelijk was, de kolommen van zijn Vakblad open te stellen voor een uiteenzetting onzer bedoeling, bleken toch vele waschindustrieelen het doel, dat wij met dat onderzoek en de boekstaving der gegevens beoogen, niet te begrijpen. Men „voelde er niet voor", en meende „verbetering kwam er tóch niet door". Gelukkig staan daar tegenover vele anderen, die niet alleen de lijsten bereidwillig invulden, daarbij somtijds inzage verleenend in de loonboeken, maar die tevens min of meer uitgebreide beschouwingen ten beste wilden geven omtrent de gebreken, die h.i. de waschindustrie in haar tegenwoordigen toestand aankleven, en de wegen waarlangs verbetering ware aan te brengen. Wij zijn zoowel deze werkgevers als onze ijverige „onderzoeksters"' ten zeerste erkentelijk voor hunne medewerking, welke ons in 't bezit bracht van gegevens omtrent 112 in 47 verschillende gemeenten gevestigde wasch-inrichtingen, te zamen werkende met 3906 arbeidskrachten, waarvan 3016 behooren tot het vrouwelijk geslacht. Tot ons leedwezen werden ditmaal (anders dan bij onze vorige enquêtes het geval was) de vragen op een enkele uitzondering na alleen door de werkgevers, dikwijls evenwel in overleg met boekhouder of boekhoudster, beantwoord. Uit verscheiden plaatsen werd ons gemeld, dat invulling door opzichteressën of volwassen strijksters niet gewenscht werd geacht. Sommige opzichteressen beweerden „niette weten wat ze moesten invullen". En wat de ondergeschikte werkkrachten betreft, meermalen bleek hare ontwikkeling van dien aard, dat er van het invullen eener vragenlijst geen sprake kon zijn. In eene gemeente was zelfs een groot gedeelte der arbeidsters analphabeet. De boven bedoelde ruim 3000 vrouwen en meisjes vormen voorzeker een niet gering percentage van alle in de waschnijverheid werkende „loonarbeidsters". Volgens de laatste Beroepstelling (van 1909) zijn er in de onderafdeeling „reiniging" 14700 vrouwen werkzaam. Daarvan treden ruim 5000 op als „hoofd van eigen onderneming"; vermoedelijk in hoofdzaak waschvrouwen, ofschoon ook menige vrouw van den patroon, die zelve hard in het bedrijf medewerkt, zich als „patrones" in de telling zal hebben opgegeven. Resten ruim 9000 ondergeschikte arbeidskrachten ; opzichteressen, hoofdopzichteressen, en „directrices" inbegrepen. Maar dezen behooren lang niet allen in de wasch-industrie thuis, daar de onderafdeeling in quaestie, behalve de bleekerij en de chemische wasscherij, ook de geheele ververij omvat, terwijl de strijkstersin textiel- en confectiefabrieken waarschijnlijk in deze rubriek zullen zijn medegeteld. Zoo vormen de vrouwen en meisjes, omtrent wier arbeidsleven wij materiaal mochten verzamelen, zeker meer, misschien zelfs belangrijk meer dan 30°/0 der belanghebbenden, en bieden ons dus ruimschoots gelegenheid, de voorwaarden te schetsen, waaronder het vrouwelijk personeel in de wasch-industrie heden ten dage werkt. Daarnaast zullen de volgende bladzijden de opmerkingen, klachten en wenschen vertolken van die werkgevers, welke de mistoestanden in hunne nijverheid bedroeven, terwijl wij ten slotte, in alle bescheidenheid die den buitenstaander past, onze eigen meening hopen uit te spreken omtrent de oorzaken der heerschende euvelen in deze belangrijke nationale industrie, evenals omtrent de wijzen waarop tegelijkertijd die nijverheid tot grooteren bloei en hare beoefenaarsters op hooger peil van bekwaamheid en welvaart kunnen worden gebracht. HOOFDSTUK I De Verdeeling van den Arbeid. Het antwoord op de vraag, welke werkzaamheden door vrouwen en meisjes, welke door mannen en jongens geschieden, luidt zeer verschillend, naarmate wij te doen hebben met kleinere nog betrekkelijk primitieve handwasscherijen, waar alle werkzaamheden door de weinige beschikbare arbeidskrachten moeten worden verricht, of met groote fabriekmatige bedrijven, waar een streng doorgevoerde verdeeling van arbeid heerscht. Alle in de wasscherij voorkomende werkzaamheden, behalve wagenwerk, het werk van stoker, machinist en smid en het bedienen der wasch-machine, worden volgens onze berichtgevers en -geefsters, hetzij als regel hetzij bij uitzondering, aan vrouwelijk personeel opger dragen, n I.: sorteeren of tellen; merken of teekenen; handwasschen; nawasschen; spoelen; doorhalen; cent rij'ageer en; plakken; stijven of stijfselen; uitslaan; ophangen en afhalen of drogen; rekken; vochten of dempen; mangelen; vouwen; hand- en machinestrijken; opdoen; glanzen; inpakken; halen en brengen;in chemische wasscherijen detacheeren of vlekken uitmaken. Alle diezelfde werkzaamheden worden ook, hetzij als regel hetzij bij uitzondering, aan mannelijk personeel opgedragen, behalve merken, rekken en vochten. Tot het werk, dat slechts zelden door vrouwen geschiedt, moet gerekend worden het halen en brengen der wasschen, en het centrifugeeren of machinaal wringen. Het eerste heeft plaats in 2 zeer kleine wasscherijen, resp. uit 2 en 4 personen bestaande, en in eene middelmatig groote inrichting, die werkt met een personeel van 20 krachten. Het laatste komt in 4 inrichtingen voor. Daarentegen wordt het machinaal strijken, het ophangen en afhalen, dus het drogen, het mangelen en het vouwen slechts bij uitzondering aan mannelijk personeel opgedragen, en wel resp. in 2, 3, 2 en 1 enkele inrichting. Sorteeren moet in hoofdzaak als vrouwenwerk worden beschouwd. Toch zijn er 18 onzer 112 inrichtingen, waar het geheel aan mannen of jongens is opgedragen, terwijl in eene wasscherij de leiding der sorteerkamer bij een man berust, maar de meisjes tellen en merken; in 2 inrichtingen mannen sorteeren en meisjes merken; in 2 andere het sorteeren van het vuile goed tot het mannen-, dat van het schoone tot het meisjeswerk behoort; en ten slotte in weer 2 andere het sorteeren aan werkkrachten van beiderlei kunne door elkander is opgedragen. Op onze vraag, of er werkzaamheden, die vroeger door meisjes of vrouwen geschiedden, tegenwoordig door jongens of mannen zijn overgenomen, hebben 12 inrichtingen bevestigend geantwoord. In 4 wasscherijen betrof die vervanging juist het sorteeren, en wel tweemaal in verband met het artikel uit de Arbeidswet, dat het sorteeren en merken van vuil droog goed voor personen (ook jongens) onder de 16 jaar verbiedt. In 2 dier wasscherijen beperkte zich de vervanging van vrouwelijk door mannelijk personeel niet tot het sorteeren, maar strekte zich uit over het wolwasschen, tengevolge eener andere bedrijfsregeling, en tot het ronden (van boorden) en het inpakken van fijn strijkgoed, omdat de meisjes „te onattent werkten wegens te veel praten"! In 5 andere bedrijven was het wasschen machinaal geworden, en daarna aan mannen opgedragen. Algemeen is het oordeel, dat de bediening der waschmachine te zwaar of althans ongeschikt werk is voor een vrouw. Enkele inrichtingen voegen er nog een tweede reden der vervanging bij. Zoo zegt er eene, dat het beter is, wanneer mannen en vrouwen gescheiden werken, een opvatting, welke wij tijdens ons onderzoek meermalen hoorden verkondigen, en die door verscheiden werkgevers streng wordt in praktijk gebracht; terwijl een andere illustreerend schrijft: „de vrouwlui worden veel natter, als zij het goed er uithalen." In ééne wasscherij was bij het grooter worden der zaak zoowel het Inpakken als het centrifugeeren (dat weliswaar in den regel, evenals het machinaal wasschen, door mannen geschiedt, maar dat wij toch bij wijze van uitzondering aan vrouwen zagen opgedragen), door mannelijk personeel overgenomen; in een andere wordt tegenwoordig het ophangen, mangelen en vouwen door mannen gedaan. In een chemische wasscherij ten slotte is het opstoomen van het vrouwen- naar het mannen-departement overgebracht, omdat mannen „vlugger werken"! In 5 van de 112 inrichtingen, die ons gegevens verstrekten, werden vrouwen ontslagen wegens den door de Arbeidswet voorgeschreven vrijen Zaterdag- of anderen middag, en wel in wasscherijen te Dordrecht, Maastricht en Utrecht. Dat verschijnsel blijkt zich dus ook in andere gemeenten voor te doen, dan in het „Centraal Verslag der Arbeidsinspectie" over 1913 worden genoemd. Het aantal der op dezen grond ontslagenen werd eenmaal niet opgegeven; beperkte zich in eene wasscherij tot ééne enkele vrouw, en bedroeg in de overige 3 inrichtingen telkenmale 3 vrouwen, waarvan er, in één inrichting, te Utrecht, later weer ééne werd teruggenomen. Bovendien deelden twee groote inrichtingen: te Amsterdam en te 's-Gravenhage, ons mede, wegens den last van den vrijen middag geen gehuwde vrouwen in dienst te willen hebben. Al mochten dus, hetgeen wij niet weten, de overige 14wasch-inrichtingen: te Amsterdam, Enschedé, Epe, Hof van Delft, 's-Gravenhage, Haarlem, Lonneker, Schiedam en Vaassen, die berichten alleen met meisjes, d. w. z. zonder gehuwde vrouwen, te werken.op andere gronden tot het weren dier laatste soort van arbeidskrachten zijn overgegaan, dan blijkt toch de bepaling omtrent den vrijen middag, naast de voordeelen, welke zij ongetwijfeld voor de gezinnen van vele gehuwde loonarbeidsters heeft opgeleverd, niet onbelangrijke nadeelen met zich te hebben gebracht HOOFDSTUK II. Da Duur van den Arbeid. Waar de werkweek in de wasch-industrie — anders dan dat met beroepen het geval is die buiten de Arbeidswet vallen, zooals bijv. het verkoopsters- en het verpleegstersvak - voor het vrouwelijk personeel op een maximum van 58 uren is bepaald, kan er van overmatigen arbeidsduur geen sprake zijn. Niet minder evenwel dan 32 onzer 112 waschinrichtingen blijven nog ónder dat maximum. Eéne inrichting die eene geheel buiten het gewone kader vallende verdeeling van arbeidstijd heeft, schrijft: „Wij werken uitsluitend voor de Holland-Amerikalijn, en dus alleen indien er passagiersschepen aankomen. Hierdoor zijn in een jaar slechts 180 werkdagen." Door 4 wordt alleen medegedeeld dat de arbeidsduur gunstiger is dan de Arbeidswet toelaat, zonder dat er verder omtrent het aantal werkuren per week of per dag, of wel omtrent uren van aanvang en einde iets wordt bericht. Vier andere deelen mede, dat er 's winters korter gewerkt wordt; ééne dat er in den zomer 58 uur per week wordt gewerkt, maar dat in voorjaar, najaar en winter gestreefd wordt naar den C urendag. In ééne inrichting bedraagt de werkdag 's winters 9, 's zomers 10 uur; in ééne de werk- week 's winters 57, 's zomers de toegestane 58 uren. In een andere inrichting is de werkweek gedurende 5 maanden 58 uur, gedurende 7 maanden 1 J/j uur per dag minder, terwijl bovendien zooveel mogelijk des Zaterdags om 12 uur geëindigd wordt. In weer een andere inrichting wordt 's winters 3 uur per dag minder gewerkt. Verder bedraagt de werkweek in: 6 inrichtingen 57 uur; 1 inrichting hoogstens 57 uur; 1 „ 56'/s „ ; 1 56 „ ; € 2 inrichtingen 55 „ ; 1 inrichting ruim 53 „ ; 1 53 „ ; 1 | 52'/s i (n.1. 83/4 uur per dag); 1 52 è 52V« uur (nl. 9'/, uurperdag, en Zaterdagsmiddags vrij); 1 „ 50 uur; 1 „ 48 „ (nl.gemiddeld 8uur perdag); 1 44 „ ; terwijl in eene inrichting 'sMaandags maar 8 uur gewerkt en 's winters om 5 uur geëindigd wordt. In 26 onzer 112 berichtgevende waschinrichtingen is er een meer of minder volledige „vrije Zaterdagmiddag" ingevoerd; in ééne wordt daarnaar „gestreefd"; in ééne wordt des Zaterdags in 't geheel niet gewerkt. In 7 wasscherijen is de vrije Zaterdagmiddag onder de een of andere beperking ingevoerd, nl. in 2, behalve gedurende de 3 zomermaanden; 'n 1 » j 3Vi zomermaand: van 15 Mei tot 1 Sept.; de andere 8'/2 maand wordt Zaterdags om half 2 of ook wel vroeger geëindigd ; in 1, behalve soms in Juli, Augustus en September; vervalt de vrije Zaterdagmiddag, dan wordt 6% loonsverhooging voor die uren gegeven; in 1, behalve „als het werk door onvoorziene omstandigheden achtergeraakt is"; in 1 is „als regel de Zaterdagmiddag vrij, behoudens stagnatie in het bedrijf"; in 1 is de Zaterdagmiddag vrij „als het werk af is"; in 1 „wordt Zaterdagsmiddags meestal niet meer gewerkt". Hoeveel of hoe laat er vrij wordt gegeven, wordt in 8 inrichtingen in 't midden gelaten, terwijl een negende meldt, dat de Zaterdagmiddag „gedeeltelijk" vrij is, „in afwachting van geheel", een tiende, dat het personeel kan weggaan „als het werk klaar is", en een elfde, dat er „eerder gesloten wordt" naar gelang der drukte. In 7 inrichtingen ten slotte eindigt Zaterdags het werk om 4, 5 of 6 uur, dat is 1, 2 of 3 uren vroeger dan op de andere dagen. . Verscheiden werkgevers deelen mede, dat zij gaarne den vrijen Zaterdagmiddag zouden invoeren, indien het chronische personeel-gebrek het niet onmogelijk maakte. Anderen daarentegen voelden niet veel voor een vrijen Zaterdag- middag, omdat de werktijden niet overmatig lang zijn, de arbeidsters toch reeds veel meer vrijen tijd hebben dan bijv. de dienstmeisjes, en bovendien zeiven veel vrij nemen, d. w. z. buiten noodzaak verzuimen. In 39 der 112 inrichtingen wordt, behalve op Zon- en algemeen erkende feestdagen, vacantie gegeven, terwijl dit in één wasscherij „in overweging" is. Éénmaal geldt die vacantie: van 1 dag, alleen voor het mannelijk personeel; éénmaal, alleen voor „de oudsten". Éénmaal geniet alleen de directrice een vacantie en wel van 8 dagen. In ééne wasscherij wordt „af en toe", in een andere alleen „voor sommigen" vacantie gegeven. In 2 wasscherijen bestaat weliswaar geen vaste vacantie, maar wordt verlof verstrekt, wanneer iemand vrij vraagt; in een derde „op verzoek" en „in overleg". In ééne wasscherij wordt ieder gevraagd verlof toegestaan, voor de vrouwen en meisjes evenwel alleen dan met behoud van loon „als zij zich netjes gedragen". In ééne is de vacantie „onbepaald, naar er gelegenheid is." In 29 wasscherijen bestaat er een werkelijke vaste vacantie, ook voor het vrouwelijk personeel. De duur daarvan bedraagt in: 5 inrichtingen 1 dag (in 1 bovendien enkele middagen van jaarlijksche feesten, en bij ijsvermaak 2 middagen per week); 1 inrichting 1 of 2 dagen (voor mannen 3 dagen); 6 inrichtingen 2 dagen; d.w.z. in ééne daarvan treedt die regeling eerst het volgend jaar in werking; 10 inrichtingen 3 dagen; 1 inrichting 3 tot 10 dagen, naar gelang van den duur der dienstbetrekking; 2 inrichtingen 4 dagen; waarvan in één nooit langer dan 2 dagen achtereen; 1 inrichting 6 dagen; 1 7 1 „ 10 1 „ 10 a 12 „ . HOOFDSTUK III. De Belooning van den Arbeid. De belooning van den arbeid loopt zeer ver uiteen, zoowel in de verschillende streken van ons land, als in de grootere en kleinere bedrijven binnen een zelfde gemeente gelegen, terwijl ook de verschillende soorten van arbeid zeer verschillend bezoldigd worden. De waschvroawen, omtrent wier arbeidsbelooning slechts zelden melding werd gemaakt, verdienen veelal f 1 per dag éénmaal f 125 per dag, soms f5 per week; in ééne inrichting, waar zij in het drukke seizoen 1 of 2 dagen per week werken, 14 ets. per uur. Wat de mangelmeisjes, reksters en vouwsters, de arbeidskrachten in de mangel-afdeeling dus, betreft, daarvan bedraagt de bezoldiging: in 1 inrichting ƒ 140 per jaar met den kost; 1 „ -0.55 „ halven dag; „ 1 „ -0.60 per dag; „ 1 0.60 tot ƒ 0.80 „ „ „ 1 „ -0.60 „ - 1— „ „ „ 1 „ -0.75 t> - 0.90 „ „ „ 1 „ 0.80 „ „ „ i „ Ur >• " 1 , -3.— » week; l 1 '„ -3.50 „ „ in 1 inrichting ƒ4.— per week; ,, 2 inrichtingen -5.— „ „ „ 1 inrichting - 6.50 „ „ „ 1 inrichting van -1.— tot ƒ 6.—per week; n 1 „ -1.50 „ - 7.50 „ „ m 1 n » "2.— „ 3.50 „ „ n 1 „ „ -2.- „ - 5.50 „ „ n 1 |i „ -2.- „ - 6.— , „ . 1 » » -2.— „ - 6.50 „ „ » 1 . » ~2.— „ 6.60 „ » 1 * . -2— „ 7.- „ „ „ 1 „ „ -2.— „ - 9.- „ „ » 1 . -2.25 „ 4 — „ „ » 1 » -2.25 „ 6.— „ „ » 1 » h -2.25 „ - 9.— „ „ h 1 » „ -2.28 „ - 7.41 „ „ 4 1 „ „ -2.50 „ - 4.— „ „ » 1 || -2.50 „ - 4.20 „ „ M 1 n * -2.50 || - 4.25 „ „ „ 1 „ „ -2.50 „ - 4.50 „ „ ,, 2 inrichtingen „ -2.50 „ - 5.— „ „ „ 1 inrichting „ - 2.50 „ - 5.50 , 1 iï -2.50 „ - 6.— „ „ „ 2 inrichtingen ,, -2.50 „ 7 — „ „ „ 1 inrichting „ 2.50 „ - 8.— „ „ „ 3 inrichtingen „ - 2.50 „ - 9.— „ „ 1 inrichting „ - 2.75 ,, - 6.— , » 1 » » -3.— „ - 4.- „ „ k 1 „ „ ~3.— „ - 4.25 „ „ » 1 | „ -3.— „ - 4.50 „ „ i, 2 inrichtingen „ - 3.— „ - 5 — » 3 m ft ~3.— „ - 6.— „ " « 2 u n -3 - „ - 7.- „ g ,, 1 inrichting „ -3.— „ - 7.20 „ , fa I tl n -3.- „ - 7.50 „ H in 1 inrichting van ƒ 3.— tot ƒ 8.— per week; „ 1 „ „ -3.— „ - 9.— „ „ l 1 i J -3^25 * - &50 '„ „ „ 1 „ i -3.25 „ - 7.50 „ „ „ 1 „ „ -3.50 „ - 6.50 „ „ „ 1 „ „ -3 50 „ - 7— „ „ „ 1 „ » -3.50 „ - 8.— „ „ „ 1 „ „ -4.- „ - 5.75 „ „ „ 2 inrichtingen „ -4.— „ - 6.— „ „ „ 1 inrichting „ -4.— „ - 6.25 „ ,, „ 1 „ „ -4.— „.- 7.— „ „ „ 1 „ « -4.- „ - 7.25 „ „ „ 1 ,, ,, -4— „ - 7.50 „ „ „ 2 inrichtingen „ -4.— „ - 8— „ „ ,, 1 inrichting „ -4.— „ - 9.— „ „ „ 1 „•■' „ -4— „ -12.- „ „ „ 1 „ „ -4.50 „ - 5.50 „ „ „ 1 „ „ -4.50 „ - 6.— „ „ „ 1 „ „ -4.50 „ - 9.- „ „ ü 1 k m -5 ~ h - 5-50 »•» " „ i „ „ -5.— „ - 6.— ,. „ „ 1 „ „ -6.— „ - 7.— „ „ „ 1 „ „ -6.- „ - 9.— „ „ „ 1 „ „ -7.- „ - 8— „ j „ 1 i „ -7.- „ - 9.— „ „ • Het minimum-weekloon bedraagt dus in: 1 inrichting ƒ1—; 14 inrichtingen ƒ 2.50; 1 „ -1.50; 1 inrichting -2.75; 7 inrichtingen - 2.— ; 16 inrichtingen - 3.—; 3 „ -2.25; 2 „ -3.25; 1 inrichting -2.28; 4 „ -3.50; 12 inrichtingen ƒ 4.— ; 2 inrichtingen ƒ6.— ; 3 „ -4.50; 1 inrichting -6.50; 4 „ -5.— ; 2 inrichtingen - 7 50. Het maximum-weekloon bedraagt in: 1 inrichting ƒ3.-; 4 inrichtingen ƒ 6 50; 2 inrichtingen-3.50; 1 inrichting - 6.60; 4 4 -4.—; 9 inrichtingen - 7.— ; 1 inrichting -4.20; 1 inrichting - 7.20; 2 inrichtingen - 4.25; 1 £ - 7 25 • 2 » -4.50; 1 l - 7.41; 0 „ -5 —; 4 inrichtingen - 7.50; 4 „ -5.50; 6 - 8.— ; 1 inrichting -5.75; 9 - 9. • 12 inrichtingen-6.— ; 1 inrichting -12.-; 1 inrichting -6.25; 1 -13.— . De bezoldiging is nagenoeg altijd vast weekloon; in ééne inrichting (met het weekloon van ƒ 2.28 tot ƒ 7.41) aurloon; in ééne inrichting te 's-Gravenhage, met het maximum van ƒ12.—, sr«£loon, voor zoover de reksters en vouwsters betreft; de mangelmeisjes verdienen daar een vast weekloon van ƒ3 50 tot 7.— ; in ééne inrichting is juist de bezoldiging der mangelmeisjes sedert korten tijd volgens stuk\oon geregeld. De bezoldiging der opdoensters, voor zoover afzonderlijk opgegeven, bedraagt in: 1 inrichting ƒ 1— per dag; » - 2. - „ week; 1 a - 5.- .. . 1 inrichting ƒ 5.50 per week; 2 inrichtingen - 6.— „ „ 1 inrichting - 7.50 ,, „ 1 „ - 8.— „ 1 „ van ƒ 2.50 tot ƒ 6.— per week; 1 „ - 2.50 „ -10.— „ 1 „ - 3.— „ - 4.— „ „ 2 inrichtingen „ - 3.— „ - 8. — „ „ 1 inrichting „ - 4 50 „ - 5.50 „ „ 1 „ - 4.50 „ - 5.75 „ 2 inrichtingen „ - 4.50 ,, - 7.— ,, 1 inrichting „ - 5.— „ - 7.— „ „ 1 „ - 5.— „ - 7.50 „ „ 1 „ - 5— „ -11.— „ 1 „ - 6.— „ - 7.— „ „ 1 „ - 6.- „ - 7.50 „ „ 1 „ „ - 6.- „ - 8.50 „ 1 „ - 6— ,. - 9.- „ « 1 „ - 7.— „ - 12.— „ 1 „ - 7.50 „ - 9.50 „ 1 „ - 8.— „ -10.— „ „ • Het minimam-weekloon bedraagt dus in: 1 inrichting f2.— ; 1 inrichting ƒ5.50; 2 inrichtingen - 2.50; 6 inrichtingen - 6.— ; 3 „ -3.—; 1 inrichting -7.— ; 4 4.50; 2 inrichtingen-7.50; 4 „ -5.-; 2 „ -8.-. Het maximum-weekloon in: 1 inrichting ƒ2.— ; 2 inrichtingen ƒ 5.50; 1 „ -4 —; 1 inrichting - 5.75; 1 „ -5.— ; 3 inrichtingen - 6.— ; 4 inrichtingen ƒ 7.—; 1 inrichting ƒ 9.50; 3 „ -7.50; 2 inrichtingen -10.—; 3 h -8.—; 1 inrichting -11.— ; 1 inrichting -8.50; 1 -12 1 „ -9.-; De bezoldiging is ook bij déze categorie van arbeidsters vast weekloon, met uitzondering van ééne inrichting, waar ƒ 1.—per dag wordt verdiend. De bezoldiging der ophangsters en afhaalsters, dus voor de werkkrachten op den droogzolder of in de droog-kamers bedraagt in: 1 inrichting ƒ140 per jaar met den kost; „ van -0.60 tot ƒ1.— per dag; 1 1 „ -0.70 „ 0.90 „ 1 1 „ -0.75 „ -0.90 „ 1 „ - 0.80 per dag; 1 | » -1.— „ „ 1 y, - 3.50 per week; 1 » -3.60 „ 2 inrichtingen - 5.— „ „ 1 inrichting - 5.75 ' „ „ 1 „ -6.— „ 2 inrichtingen -6.50 „ 1 inrichting - 7.25 „ 1 ^ -8.— }. van -1.— tot ƒ6.— per week; 1 » „ -1.50 „ -7.50 „ 1 „ „ -2.- „ -3.— „ „ -2.— „ -5.50 „ 1 » » -2.~ „ -6.— „ » -2.- „ -6.50 „ •> -2 — „ -6.60 g 1 „ „ -2.25 » -4.- „ 1 inrichting van ƒ2.25 tot ƒ 6.— per week; 1 „ „ - 2.50 „ - 4.— „ » 1 „ „ -2.50 „ - 4.50 „ „ 1 „ „ -2.50 „ - 6.— „ » 1 , „ -2.50 l - 8.— „ h 1 „ -2.50 „ - 9.- „ i 2 inrichtingen,, -3.— „ - 5.— „ „ 4 „ „ -3.- „ - 6.— „ u 1 inrichting „ -3.— » - 6.50 „ 3 inrichtingen „ - 3 — „ - 7-— » » 1 inrichting „ - 3.— „ - 7.20 „ „ 1 „ „ -3.- » - 7.50 „ 1 j ' _3_ l -11.50 „ ,, 1 '„ „ -3.— L -13.— % 'k 1 „ „ -3.50 „ - 8.- „ „ 1 „ „ -4.- „ - 5.— „ „ 1 „ „ -4.— „ - 6.- „ „ 1 „ „ -4.50 „ - 5— „ 1 „ „ -4.50 L - 5.50 „ „ 1 „ „ -4 50 „ - 6.— „ » 1 „ n -4 50 i - 7.50 » „ 1 „ -5.— „ - 5.50 „ li 4 inrichtingen „ -5 — ,, - 6. „ » 1 inrichting „ 5.— „ - 7.50 „ „ 5.13 h - 5.70 „ ,» 1 | „ -5.50 » - 7.50 is « 1 „ -5.50 „ - 8 - „ „ 2 inrichtingen „ - 7.— „ - 8.— „ » 1 inrichting „ -7.— „ - 9.— „ » 1 „ „ - 7.50 - 8.50 M » ■ Het minimam-weekloon bedraagt dus in: 1 inrichting ƒ1.— ; 5 inrichtingen ƒ 2.— \ 1 „ - 1.50; 2 - 2 25. 5 inrichtingen - 2.50; 2 inrichtingen ƒ 5.50; 14 » - 3. ; 1 inrichting - 5.75; 2 „ - 3.50; 1 „ - 6.~' 1 inrichting - 3.60; 2 inrichtingen - 6.50; 2 inrichtingen - 4.— ; 3 _ 7. . 4 - 4.50; 1 inrichting - 7.25; 8 inrichtingen - 5. — ; 1 _ 7.50- 1 inrichting - 5.13; 1 „' - & —.' Het maximum-weekloon in: 1 inrichting ƒ3.—; 1 inrichting ƒ 6.60; ,', -3.50; 3 inrichtingen - 7.—; 1 „ -3.60; 1 inrichting - 7.20; 2 inrichtingen -4.—; 1 „ _ 7.251 inrichting -4.50; 5 inrichtingen - 75o'- 6 inrichtingen -5.— ; 6 „ - 8. — •' 3 „ -5.50; 1 inrichting - 8 501 inrichting -5.70; 2 inrichtingen - 9.—• 1 „ -5.75; 1 inrichting -11.50; 15 inrichtingen-6.—; 1 , _J3 4 „* -6.50; Ook hier is de bezoldiging vast dag-, meestal weekloon. Slechts in ééne inrichting te's-Gravenhage wordt uurloon (9 a 10 ets.) uitbetaald, hetgeen tot weekloon herleid (bij een werkweek van 57 uur) ƒ5.13 tot ƒ5.70 uitmaakt. In ééne wasscherij te Arnhem, waar het droogwerk is opgedragen aan een man, een „zolderknecht", verdient deze een weekloon van ƒ 11. —. De bezoldiging voor sorteersters en merksters, in enkele inrichtingen (waar het sorteeren doof mannen geschiedt) alleen voor merksters, bedraagt in: 1 inrichting ƒ0.55 per halven dag; van - 0.60 tot ƒ1.— per dag; „ - 0.75 „ - 0.90 „ „ - 0.80 „ U „ - 0.80 „ - 1— li » - 1— n _ 3 „ week; 2 inrichtingen - 5.— » >» 2 „ - 6.- n w . 2 - 6.50 .. h ! " - 6.75 „ » 1 - 7 — » " - 8.— » n „ - 1.50 „ - 7.50 „ „ - 2- „ - 5.50 „ „ J - 2— » - 6.50 „ „ 1 , - 2.- „ - 6.60 ij „ 1 " „ - 2 25 „ - 4.— „ „ „ - 2.25 „ - 6.- '„ „ „ - 2.50 „ - 4— ,, „ i „ - 2.50 „ - 6.- „ „ 1 „ - 2.50 „ - 8.- „ „ „ - 2.50 „ - 9.— „ „ 1 :: „ - 3- „ - 5.- „ 3 inrichtingen „ - 3.— „ - o. » » 2 „ » - 3-— m " '• " " 1 inrichting „ - 3.— „ - 7.20 „ " - 3.50 9 " 6— 1 » 1 „ - 3.50 , - 7.50 „ h „ - 3.60 „ - 5— ü » 1 " „ - 3.60 „ - 8.— „ „ II inrichting van ƒ3.75 tot ƒ 7.50 per week; 1 » - 4.— „ - 4.25 „ „ 1 » . „ - 4.— „ - 4.50 „ „ 4 inrichtingen „ - 4.— „ - 6 — , 2 „ - 4.— „ - 7.— | g 1 inrichting „ - 4.— „ - 8.— „ „ 1 „ - 4.15 „ - 5.25 | „ I 2 inrichtingen „ - 4.50 „ - 5.50 „ „ 1 inrichting „ - 4.50 „ - 6.— „ „ 1 „ - 4.50 „ - 6.50 ,. ,', 1 „ - 4.50 * - 7.50 „ „ 1 l "„ - 5.- " - 8."- I "„ 1 « - 5.— „ -10.— „ £ 1 Pt« 5.50 „ - 7 — „ i 1 » - 5.70 „ - 9.— „ || 2 inrichtingen „ - 6.— „ - 9.— „ 1 inrichting „ - 6.50 „ - 7.— ^ "„ 1 „ - 6.50 „ - 10.— g „ 1 » - 7.— „ - 9.— „ l 1 « - 9.— „ -10.— „ „ . Het minimum-weekloon bedraagt dus in: 1 inrichting ƒ 1.50; 5 inrichtingen ƒ 4.50; 3 inrichtingen - 2.—; 5 „ - 5.— ; - 2.25; 1 inrichting - 5.50; - 2.50; 1 „ - 5.70; » - 3.— ; 4 inrichtingen - 6.—; 2 h - 3.50; 4 „ - 6 50; 2 - 3.60; 1 inrichting - 6.75; I inrichting - 3.75; 2 inrichtingen - 7.—; Oinrichtingen - 4.— ; 2 „ - 8.— ; 1 inrichting - 4.15; 1 inrichting - 9.— '. Het maximum-weekloon bedraagt in: 1 inrichting ƒ 3.— ; kinrichting ƒ 6.75; 2 inrichtingen - 4.—; 8 inrichtingen - 7.— ; 1 inrichting - 4.25; 1 inrichting - 7.20; 1 „ - 4.50; 5 inrichtingen - 7.50; 4 inrichtingen - 5.—•; 5 „ - 8.— ; 1 inrichting - 5.25; 5 „ - 9.— ; 3 inrichtingen - 5.50; 1 inrichting - 9.50; 12 ,, - 6. — ; 2 inrichtingen - 10.—; 4 - 6.50; 1 inrichting -10.50. 1 inrichting - 6.60; Op ééne, steeds dezelfde, inrichting te 's-Gravenhage na, waar uurloon heerscht, geschiedt ook deze bezoldiging in vast weekloon. Eéne wasscherij, te Valkenburg bij Maastricht, gaf het loon op van de mannelijke sorteerders; het bedraagt ƒ 15.— per week. De bezoldiging der strijksters bedraagt in: 1 inrichting 9—12 ets. per uur; 1 „ ƒ 0.55 per halven dag; 1 „ van f 0.60 tot ƒ 1.— per dag; 1 L „ - 0.70 „ - 1— „ i 5 inrichtingen ƒ 1.— per dag; 1 inrichting - 1.10 „ ,, 1 „ van ƒ 1 20 tot ƒ 1.40 per dag; 1 „ ƒ 1.25 per dag; 1 „ van ƒ 2.- tot ƒ 2.75 p. dag (A'dam); 1 „ ƒ 7.— per week; 1 „ - 8.— | 1 „ van ƒ 1.50 tot ƒ 7.— per week; 1 „ - 2.- „ - 5.50 „ „ 1 inrichting van ƒ2— tot ƒ 6.50 per week; 1 - 2.— „ - 6.60 „ „ 1 - 2.— „ - 9.- „ „ 1 - 2.25 „ - 6.- „ „ 1 „ - 2.50 „ - 4.20 „ „ 1 » - 2.50 % - 8.— „ „ 2 inrichtingen „ - 2 50 „ - 9.— „ 1 inrichting „ - 2.50 „ - 10.— „ " 1 » - 2.50 „ - 12.- „ 1 ,» - 3 - „ - 6.50 „ „ 1 „ - 3.50 „ - 8.50 |, „ 1 „ - 4.— - 6.50 ., „ 1 „ ~ 4.— „ - 7.50 „ „ 1 » - 4.- „ - 8.— „ „ 1 n - 4.— „ - 8.50 „ „ 3 inrichtingen „ - 4.— „ - 9.— 1 inrichting „ - 4.— „ - 10.— „ ", 2 inrichtingen „ - 4.— „ -12.— „ 1 inrichting „ - 4.50 „ - 9.— )) (volgens een werkneemster; ƒ6.— tot ƒ l'Ó.— volgens den werkgever); 1 inrichting van ƒ4.50 tot ƒ 10.— per week; 1 „ || -4.50 „ -12.— „ „ 1 » » -4.50 „ -12.50 „ „ 1 „ - 5.— |, - 7.— „ „ 1 » „ -5.— „ - 7.50 „ „ 2 inrichtingen „ - 5.— - 9.— „ „ 1 inrichting „ - 5.— „ - 10 — 1 „ i, -5.— i -11.— tf " 1 h „ -12.— „ „ 1 „ - 5.— „ -14.— „ „ 1 .,- 5.50 „ - 8.50 ,, „ 1 » » -5.50 „ - 12.— „ „ i >, „ -6.- „ - 7.- ,; „ ('s zomers meer); 3 2 inrichtingen van ƒ 6.— tot ƒ 7.50 per week; 2 „ „ -6.— „ - 8.— „ „ 3 „ „ -6.— „ - 9.— „ „ 2 „ - 6.— „ -10.— „ „ 1 inrichting „ -6.— „ -11.— ,< „ 4 inrichtingen „ -6.— „ -12.— „ „ 1 inrichting „ -6.— „ -13.— „ „ 1 ,, „ -6.— „ - 14.— „ „ 1 „ - 6.25 „ - 12.50 „ „ 1 „ - 6.50 „ - 8.— „ „ 1 „ -6.50 „ -12— „ „ 1 „ m -7.— „ - 9.— „ „ 1 „ -7.— „ -11.— „ „ 1 „ „ -7.— „ -12— „ „ 1 „ „ -7.20 „ - 7.80 „ „ 1 „ „ -7.50 „ - 9.50 „ H 1 „ „ -7.75 „ -11.50 „ „ (overhemden-strijksters ƒ 11.—); 2 inrichtingen van ƒ 8.— tot ƒ 12 — per week; 1 inrichting „ - 9.— „ -11.— „ » 1 „ - 9.— „ -15.— „ n 1 „ -10.— „ -12.— „ „ . Het minimum-weekloon bedraagt dus in: 1 inrichting ƒ 1.50; 17 of 18 inricht./ 6.— ; 4inrichtingen- 2—; 1 inrichting - 6.25; 1 inrichting - 2.25; 2 inrichtingen- 6.50; 6 inrichtingen - 2 50; 4 „ - 7.— ; 1 inrichting - 3.— ; 1 inrichting - 7.20; 1 „ - 3.50; 1 „ - 7.50; 10inrichtingen- 4.— ; 1 „ - 7.75; 3of4 „ - 4.50; 3inrichtingen- 8.— ; 8 5.—; 2 9.— ; 2 „ - 5.50; 1 inrichting -10.—. Het maximum-weekloon in: 1 inrichting ƒ 4.20; 12of 13inricht.- 9.—; „ - 5.50; 1 inrichting - 9.50; 1 „ - 6.—; 6 of 7 inricht. -10.— ; 3 inrichtingen- 6.50; 4inrichtingen-11.—; 1 inrichting - 6.60; 1 inrichting -11.50; 4inrichtingen- 7.— ; 15inrichtingen- 12.—• 4 7.50; 2 % -12.50; 1 inrichting - 7.80; 1 inrichting -13.—; 4inrichtingen- 8.—; 2 inrichtingen-14.— 1 inrichting - 8.25; 1 inrichting -15.— 3 inrichtingen- 8.50; Met uitzondering van 12 inrichtingen, waar vast loon per dag of per halven dag wordt uitgekeerd, wordt het strijken per stuk bezoldigd. Waar de opgaven in ïve^Arloon geschiedden, heeft de werkgever het stukloon, in gemiddelde - zoowel naar tijd als naar werkkracht — genomen, afgerond, hetzij naar beneden, hetzij naar boven. In ééne waschinrichting, waaromtrent zoowel de werkgever als een (gewezen) werkneemster inlichtingen verstrekten, kwamen — zooals wij op blz. 33 opgaven — de mededèelihgen niet overeen. Wij plaatsten ze dus beide in onze lijst. ') In textiel-fabrieken schijnen, volgens de enkele opgaven, 'die wij mochten ontvangen, de loonen der strijksters hoogere maxima te bereiken; in één fabriek loopen ze tot f20.—, op. Dat de voet van bezoldiging zéér verschillend is in de verschillende deelen des lands, moge blijken uit het volgende: In 26 der 112 Inrichtingen stijgt het maximumweekloon der strijksters boven de ƒ 10.—. Die 26 inrichtingen zijn gelegen in 13 gemeenten, en wel: 2 in Alkmaar; 1 in Pijnacker; 2 „ Amsterdam; 1 „ Renkum; 2 „ Arnhem; 1 „ Rotterdam; 10 „ 's-Gravenhage; 1 „ Rijswijk; 1 „ Hengelo; 1 „ Schiedam; 1 ,. Leiden; 2 „ Utrecht. 1 „ Loosduinen; Dus 20 dier 26 zijn gevestigd in Noorden Zuid-Hollandsche gemeenten, zelfs 10 te 's-Gravenhage. In laatstgenoemde gemeente komen trouwens de meeste betrekkelijk hooge weekloonen: van ƒ 12.— en meer, voor. Het hoogste genoteerde weekloon: ƒ 15.—, werd evénwel te Amsterdam betaald. De laagste loonen komen voor te Baarn, Breda, Buren, Dordrecht, Epe, Groningen, Haarlem (in ééne inrichting), 's-Hertogenbosch, Roermond, Ubbergen en Vaassen, dus in hoofdzaak in Utrecht, Gelderland, N.-Brabant en Limburg. Te Buren bedraagt het max/mam-weekloon, niet alleen voor de mangelmeisjes,reksters en vouwsters, maar ook voor de strijksters, niet meer dan / 4.20. Te Breda verdienen in één inrichting de strijksters slechts ƒ 1.— per dag; in een andere inrichting de strijksters f 5.— tot ƒ 7.—, de overigé werkkrachten ƒ 4.50 tot ƒ5.50 p. week. Te Dordrecht halen in 4 wasscherijen de strijksters niet meer dan ƒ 0.50 per halven of ƒ 1.— per heelen dag, terwijl een 5e wasscherij ƒ 1.10 per dag betaalt. Te Vaassen bedraagt het dagloon voor allen ƒ 0.60 a ƒ 1.—. Te Epe verdienen de strijksters ƒ3— tot ƒ 6.50 per week; de overigen ƒ 2.25 tot ƒ4.—. Te 's-Hertogenbosch verdienen de werkkrachten in 3 wasscherijen allen van ƒ 2.— tot ƒ 6 60 per week. Zonder dat bepaalde cijfers werden genoemd, ontvingen wij bericht, dat in de kleinere buitengemeenten, waar burgervrouwen zich in haar klein waschbedrijf door 4 of 5 meisjes laten bijstaan, de loonen „niet zoo hoog" zijn als in de stad. In de hier bedoelde inrichtingen te Baarn, Groningen, Haarlem en Ubbergen stijgt het maximum-loon der strijkster niet boven de ƒ 6.50, ƒ 7.—, ƒ 7.50 per week. De bezoldiging der detacheuses of vlekkenuitmaaksters, die slechts in 4 der 112 inrichtingen voorkomen, en wel in: 1 inrichting 2 of 3; 1 3; 1 „ 14, terwijl in ééne inrichting een paar meisjes zijn opgeleid tot „hulp" voor den detacheur, bedraagt voor die „hulpen" ƒ5.— tot ƒ 7.50, in ééne inrichting ƒ 5.— tot ƒ 10.—, in ééne ƒ 5.50 tot ƒ 10.— per week, terwijl door de groote chemische wasscherij met 14 detacheuses de bezoldiging tot ons leedwezen niet werd ingevuld. In 55 der 112 wasch-inrichtirigen wordt bij ziekte geheel of gedeeltelijk het loon doorbetaald, doch bij 6 of 7 dezer geldt die bepaling alleen voor de mannen, soms zelfs alleen voor de gehuwde mannen. Eéne inrichting, te Dordrecht, antwoordt op de desbetreffende vraag: „voor gehuwden wel"; wij veronderstellen dat hier met „gehuwden" uitsluitend mannen worden bedoeld. Sommige inrichtingen geven een motiveering van die schijnbare achteruitzetting der vrouwelijke arbeidskrachten: „de meisjes zouden er misbruik van maken"; „bij werkelijke ziekte (nooit voorgekomen) zou de werkgever ook haar loon wel laten doorgaan." Eén werkgever schrijft: „Onze vrouwen en meisjes geven we geen loon bij ziekte of bevalling. Dat is practisch onuitvoerbaar. Vroeger deden we dat wel, doch daar werd zoo'n misbruik van gemaakt, de oorzaken van de ziekte, zoo er werkelijk ziekte bestond, waren gemakkelijk te voorkomen geweest. Nu we geen loon meer geven bij ziekte, komt er véél minder verzuim voor. Daarbij komt dat het vrouwelijk personeel op onze zaken vreeselijk ambulant is, en men verreweg de meeste meisjes en vrouwen te kort heeft om te kunnen beoordeelen of ze betrouwbaar zijn. De eigenlijke staf, die vrouwen en meisjes dus, die wij grondig hebben leeren kennen, staan we in ziekte en bij bevalling in ruime mate bij." InlOinrichtingenwordtmedegedeelddatdewèl of niet-doorbetalingafhangt vanomstandigheden. Eéne wasscherij schrijft: „ligt aan de persoon zelf, of ze opgaan met de zaak of niet." Een andere: „hangt af van omstandigheden, of de werkneemster al of niet goed is voor haar werk. Bij ziekte 's-Maandags wordt niet betaald." „Weêr andere: „als de ziekte gemotiveerd is"; — „bij zoogenaamd ziek zijn niet"; — „naar omstandigheden wel en niet"; — „zeer wisselvallig; hangt geheel van de persoon af"; — „willekeurig naar gelang van den diensttijd"; — „bij inlevering van een ziektestaat, geteekend door den geneesheer"; - „niet aan allen"; — „in héél enkele gevallen'; — „uitzondering kan worden gemaakt" (n.1. op den regel, dat er niet wordt doorbetaald). Eéne wasscherij meldt, dat de strijksters haar loon niet zien doorbetaald, omdat zij een eigen fonds hebben. Door 19 inrichtingen wordt eenvoudig medegedeeld dat doorbetaling plaats heeft, zonder dat iets omtrent duur of bedrag wordt gezegd. Door 11 daarentegen wordt de duur ; door 11 de grootte der doorbetaling bericht. De duur bedraagt in: 1 inrichting een halve week; 1 „ 4 weken; 3 inrichtingen 6 „ 1 inrichting 12 „ 4 inrichtingen 13 „ 1 inrichting 14 „ Wat de betrekkelijke grootte van het doorbetaalde loon betreft, daaromtrent berichten 2 wasscherijen dat er „gedeeltelijk" wordt doorbetaald. In ééne dezer wordt, naar gelang van omstandigheden, meer of minder afgehouden voor den verzuimden tijd; dikwijls is dat gekorte bedrag zeer gering; soms wordt het later zelfs weer teruggegeven; maar het beginsel van afhouden moet worden gehandhaafd, omdat anders zeker misbruik zou worden gemaakt. In 3 inrichtingen wordt 50°/„> in ééne aan hoofden van gezinnen 70°/0, aan de overigen 50°/o, in een andere meestal 75°/0 uitbetaald. In ééne inrichting wordt 2 weken vol, 2 weken half, in een andere 3 weken vol, daarna half, in weer een andere 6 weken vol, 6 weken half, in een vierde 8 weken vol, 6 weken half loon doorbetaald. In 9 inrichtingen wordt er doorbetaald bij bevalling. Door 4 dezer wordt slechts het feit der doorbetaling vermeld, zonder aanduiding van den duur. Die duur bedraagt in: 1 inrichting 2 weken; 2 inrichtingen 3 „ 1 inrichting 4 „ 1 6 „ . Eéne inrichting voegt er aan toe, dat ongehuwden in zulk een geval ontslagen worden. In 36 inrichtingen heerscht, naar men ons meldde, een boetestelsel; in ééne wordt boete geheven „in bijzondere gevallen". In 22 wordt evenwel noch omtrent de redenen, noch omtrent de grootte dier boeten iets bericht. In 3 wordt aan de desbetreffende bepaling „d* hand niet gehouden", of wordt de bepaling „matig" of „zelden toegepast". In 3 andere inrichtingen bestaat alleen boete voor te laat komen. Het bedrag wordt echter niet genoemd. In de 5 inrichtingen, waar het bedrag wèl genoemd wordt, is het 5 ets., of 5 a 10 ets. In 2 groote bedrijven bestaat eerr uitgebreid boetestelsel voor te laat komen en allerlei andere overtredingen, alle uitvoerig in het „Werkliedenreglement" beschreven. Meestal wordt de boetenpot later weder onder de arbeidsters verdeeld. Omtrent 6 inrichtingen werd ons dit opzettelijk gemeld De verdeeling geschiedt in ééne wasscherij eens per maand; andere eens per jaar, bijv. met Nieuwjaar of St. Nicolaas. In ééne inrichting worden de stuivers, geïnd wanneer de arbeidskracht een half uur of minder te laat komt, later verdeeld, maar de dubbeltjes, die verbeurd worden wanneer het te laat komen méér dan een half uur bedraagt, door den werkgever gehouden, in ruil voor zijn verlies aan arbeidstijd. Onze vraag naar het al of niet bestaan eener pensioen-regeling werd bijna steeds ontkennend beantwoord, hetgeen uitteraard zijn grond vindt in de omstandigheid, dat het vrouwelijk personeel in deze nijverheid bijzonder vlottend pleegt te zijn, zoodat het hoogst zelden voorkomt, dat een werkneemster in den dienst van één en hetzelfde bedrijf „vergrijst". Eéne wasscherij berichtte, dat er aan 2 mannen — zonder dat daarvoor eenige regeling bestaat — pensioen wordt uitgekeerd; dat vrouwen zoolang blijven, dat er van pensioen sprake kan zijn, was nog niet voorgekomen. Ook een tweede wasscherij heefteen pensioenregeling ,.alleen voor mannen". In ééne inrichting is een pensioenregeling in voorbereiding. Door 3 inrichtingen werd de vraag bevestigend beantwoord, zonder dat er verdere details werden medegedeeld. In ééne inrichting, een Naamlooze Vennootschap, wordt er allengs uit het dividend een pensioenfonds gevormd; bijzonderheden mochten wij niet vernemen; een vaste regeling bestaat er nog niet. HOOFDSTUK IV. Vrouwelijke Leiding. In 50 der 112 berichtgevende inrichtingen wordt melding gemaakt van vrouwelijke leiding. In 2 inrichtingen, resp. een Naamlooze Vennootschap en een Coöperatieve Wasscherij, is een vrouw benoemd als directrice, zoodat de geheele leiding van het bedrijf, zoowel technisch als commercieel, in hare handen berust. Verder wordt in 9 zaken gesproken van een directrice-eigenares. Daaronder wordt nu eens de patrones zelve, andermaal de vrouw of de zuster van den patroon verstaan. In het eerste geval heeft zij de leiding van het geheel; in het laatste werkt zij samen met echtgenoot of broer, en heeft veelal de leiding van de meisjesafdeelingen, terwijl het mannelijke hoofd voor de machines, het vervoer en de waschafdeeling zorgt. Een dergelijke verdeeling van arbeid komt waarschijnlijk in vele inrichtingen voor, zónder dat het opzettelijk werd opgegeven, want juist in deze industrie pleegt de echtgenoote van den patroon een werkzaam aandeel te nemen in den gang van zaken. Bovendien hebben 16 inrichtingen een directrice-niet-eigenares, aan wie slechts partieele leiding is toevertrouwd; 3 inrichtingen een onder-directrice; 19 inrichtingen een of meer hoofd-opzichteressen; 10 inrichtingen een of meer zaal juffrouwen. De onder-directrice staat eenmaal onder de directrice (n.1 in een Naamlooze Vennootschap); eenmaal onder den directeur; eenmaal onder den directeur en den onder-directeur. Soms heeft ééne zaak zoowel eene directrice als ééne of meer hoofdopzichteressen of zaaljuffrouwen. De aantallen „zaaljuffrouwen" worden — behalve in eene zaak, waar er slechts één is — nooit genoemd; de aantallen „hoofd-opzichteressen" bedragen in 2 zaken 2, in 2 zaken 3, in 3 zaken 4, in ééne zaak 5. De vrouwelijke leidsters, met uitzondering van de directrices-niet-eigenaressen aan wie de geheele bedrijfsleiding is toevertrouwd, zijn in verreweg de meeste gevallen in het bedrijf opgegroeid. Zij kennen dus het werk uit de praktijk, en zijn er sinds vele jaren mede vertrouwd geraakt. Enkelen zijn van de administratie tot de directie overgegaan. Twee harer ontvingen hare opleiding aan de „Amsterdamsche Huishoudschool" en de Arnhemsche „Industrieschool voor meisjes". De eene wordt als „directrice", de andere als „hoofd-opzichteres" aangeduid, doch daarin hebben wij niets anders te zien dan een quaestie van titulatuur. Zelfs wordt de „hoofd-opzichteres" met een grooter /'aar-salaris, dan de „directrice" met een week-sa\aris bezoldigd! Trouwens, er bestaat tuss^hen de „directrices", .,onder-directrices", „hoofd-opzichteressen" en „zaaljuffrouwen" (met uitzondering natuurlijk steeds van de werkelijke directrices (ze mogen eigenaressen of ambtenaressen zijn), veelal niet anders dan een verschil in naam. Zij hebben, al naar gelang van grootte en inrichting van het bedrijf, waarin zij werkzaam zijn, nu eens de leiding van de „meisjes-afdeeling", dan weer van de „strijkzaal" of „strijkkamer", waar zij—in niet zeer groote bedrijven— zeiven als „hoofdstrijkster" of „inpakster" hard medewerken, terwijl in uitgebreidere zaken zoowel de strijk-als de mangelzaal, soms de strijkzaal, uitzoekzaal en inpakzaal, soms ook de strijkzaal, de mangelzaal, de vouwkamer en de expeditieafdeeling aan de leiding van een „hoofd-opzichteres" zijn toevertrouwd. Ook uit de salarieering blijkt de overeenkomst tusschen deze 4 categorieën verschillend-benoemde werkkrachten. Het salaris der directrice is in 4 inrichtingen onbekend, en bedraagt in 1 inrichting ƒ 12.50 per week, met vrije woning, vuur en licht; 1 inrichting ƒ 14.— per week, met vrije woning, vuur en licht; 1 inrichting ƒ 18.— per week; 1 „ - 20.— „ 1 „ - 24.— „ „ 1 „ van ƒ 8.— tot ƒ12.— per week; 1 „ „ -12.— „ -15— „ „ 1 „ „ -13— „ -15— „ „ 1 „ -15.— minimum; 1 -16.— 1 „ van -17.— tot ƒ20.— per week; 1 „ „ -19.— „ -20.— „ „ . Het minimum-weeksalaris bedraagt dus in: 1 inrichting ƒ 8.—; 1 m -12.— ; 1 „ -12.50, met vrije woning, vuur en licht; 1 „ -13.— ; 1 „ -14.—, met vrije woning, vuur en licht; 1 „ -15.— ; 1 „ -16.— ; 1 „ -17.— ; 1 „ -18.— ; 1 n -19.— ; 1 „ -20.—; 1 M -24.— . Het maximum-weeksalaris in: 1 inrichting ƒ 12.— ; 1 „ - 12.50, met vrije woning, vuur en licht; 1 „ - 14. — , met vrije woning, vuur en licht; 2 inrichtingen - 15.—; 1 inrichting - 18. —; 3 inrichtingen - 20.— ; 1 inrichting - 24 —. Het salaris der onder-directrice wordt in 1 inrichting niet genoemd; en bedraagt in 1 ,. ƒ 1000. 1- dividend; 1 ., - 1100.— tot ƒ 1400.— 'sjaars. Het salaris der hoofdopzichter es wordt in 2 inrichtingen niet genoemd; en bedraagt in: I inrichting / 1200.— tot ƒ 1400.— per jaar; 1 „ - 50.— per maand; 1 „ - 7.50 „ week; 1 * - 8.- ., „ 1 » - 9— » 1 „ - 13.— „ 1 „ ~ 14.— „ 1 „ van ƒ 2.— tot ƒ 7.— p. week; 1 - 8.— „ -11.— „ „ 1 „ - 8.— „ -20.— „ „ 2 inrichtingen „ - 10.— „ - 12.— „ „ 1 inrichting „ - 10— „ - 12.50 „ „ 1 „ -10.— „ -17.50 „ „ 1 » - 13.— „ - 15.— „ „ 1 „ -15— „ -17.50 „ „ . Het minimum-weeksalaris bedraagt dus jn : 1 inrichting ƒ 2.—; 1 inrichting ƒ13.—; 2 inrichtingen - 8.—; 1 „ - 15 —. 5 „ -10.— ; Het maximum-weeksalaris bedraagt in: 1 inrichting ƒ 7.— ; 1 inrichting ƒ14.— ; 1 „ -11.— ; 1 „ -15—; 2 inrichtingen - 12.— ; 2 inrichtingen - 17.50; 1 inrichting -12.50; 1 inrichting -20.— . Het salaris der zaaljuffrouwen bedraagt in: 1 inrichting ƒ 8.— per week; 1 h - 8.50 „ „ 2 inrichtingen - 9.— ,, „ 1 inrichting -11.50 „ „ 1 » -12.— „ „ 1 inrichting van ƒ 6.— tot ƒ 10.— per week; 1 „ - 9 — „ -10.— „ „ 1 „ -10.— „ -12— „ „ 1 „ -10.— „ -15.— „ „ . Haar minimum-weeksalaris bedraagt dus in: 1 inrichting ƒ 6.—; 2 inrichtingen ƒ10.—; 1 „ - 8.— ; 1 inrichting -11.50; 1 „ - 8 50; 1 „ -12.— . 3 inrichtingen - 9.—; Haar maxirnum-weeksalaris in: 1 inrichting ƒ 8.— ; 1 inrichting ƒ11.50; 1 „ - 8.50; 2 inrichtingen -12.—; 2 inrichtingen - 9.—; 1 inrichting -15.—. 2 „ -10.— ; HOOFDSTUK V. Klachten en Wenschen. Onder de werkgevers in de wasch-industrie heerscht over 't algemeen groote ontevredenheid met den tegenwoordigen toestand van het bedrijf. De klachten; die van patroonszijde te onzer kennis werden gebracht, vallen in 3 rubrieken : klachten over het vrouwelijk personeel, over de cllëntèle en over de concurrentie der z.g. „huisindustrie". Wat de klachten i over het vrouwelijk personeel betreft, deze zijn op hare beurt van drieërlei aard. Ze betreffen haar schaarschte; haar karakter en haar gemis aan bekwaamheid, Dat goede krachten in dit bedrijf moeilijk te krijgen zijn, werd ons uit verschillende streken des lands bericht. Eene zaak te Groningen meldt: „er heerscht een chronisch gebrek aan strijksters"; — eene te Haarlem: „vrouwelijk personeel wordt hoe langer hoe schaarscher; strijksters zijn bijna niet te krijgen, vouwsters en reksters iets beter." Er wordt aan toegevoegd: „Ook mannelijk personeel is schaarsch, doch hier is mogelijk de mobilisatie oorzaak." Door een groot aantal andere wasscherijen wordt gemeld: „in de zomermaanden is hier gebrek aan werkkrachten"; „vrouwelijk per- 4 soneel is vooral in de laatste jaren steeds minder te krijgen"; „er is steeds gebrek aan vrouwelijk personeel"; „geen voldoend aantal behoorlijke, fatsoenlijke meisjes stelt zich beschikbaar"; „er is groot gebrek aan goede werkkrachten; vandaar dat de wasscherijen alle arbeidskrachten aannemen die zich aanmelden, van welke ontwikkeling zij ook zijn ..." terwijl op de hier aangegeven thema's nog tal van variatiën worden vernomen. Eéne wasscherij deelt zelfs mede: „gaat het zoo door, dan zouden wij besjist genoodzaakt zijn, mannelijk personeel aan te schaffen om hun het strijken en mangelen te leeren, incluis wasschen, spoelen, doorhalen, stijven enz. enz." Nog een andere patroon, in de hoofdstad, zou wenschen: „opleiding van mannelijk personeel, daar er steeds te kort is aan vrouwelijk personeel." Waaraan nu zou het zijn toe te schrijven, dat het aanbod van werkkrachten in dit bedrijf zoozeer beneden de vraag blijft? Verschillende meeningen daaromtrent worden ten beste gegeven. Een patroon te Rotterdam wijt de schuld aan het „steuncomité"; één te Haarlem aan den „invloed der oorlogs-industrieën: confectiefabrieken, groente-drogerijen, pakkerijen", terwijl een Dordtsche werkgever „wel wilde, dat het vrouwelijk werkvolk niet zoo geplaatst kon worden op groote metaalwarenfabrieken, die veel hoogere loonen kunnen uitbetalen." De laatste opmerking komt ons voor, in hoofdzaak de verklaring van het verschijnsel te bevatten: de loonen in dit vak zijn niet hoog genoeg, om het trage aanbod in voldoende mate te prikkelen. Dit springt nog duidelijker in 't oog, wanneer wij letten op de klacht van de eenige werkneemster, die ons inlichtingen heeft verstrekt. Zooals wij in de Inleiding reeds meldden, was het ons niet mogelijk, onze vragenlijst ook door de arbeidsters ingevuld te krijgen. Gebrek aan ontwikkeling en inzicht was daarvan de oorzaak. Onze eenige werkneemster-berichtgeefster, vroeger strijkster in een wasch-inrichting, thans in een groote confectie-fabriek, deelt mede, dat de werksters in eerstbedoeld bedrijf „altijd vreeseiijk moe" waren. Het was er „ontzettend warm", en „geen raam mocht open, omdat het goed dan bestoof". Daarbij „stonk het er steeds ontzaglijk naar gas" (waarmede de ijzers verhit werden). Een en ander veroorzaakte „voortdurend hoofd- en rugpijn". Het vertrek, waar zij nu werkt, is een „flinke ventileerbare ruimte", terwijl de ijzers door electriciteit verwarmd worden. Zeker zullen vooral in kleinere wasch-inrichtingen de hooge temperatuur en de gaslucht vele meisjes afschrikken, maar aangezien ook groote bedrijven, waar de meest hygiënische inrichting heerscht, waar de lucht volkomen zuiver en de temperatuur aangenaam is, met personeel-gebrek te kampen hebben, zal voorzeker de loonquaestie hier wel den doorslag geven. Aan de oorzaken, welke de loonen in dit bedrijf verhinderen te stijgen tot een zoodanige hoogte, dat het aanbod van arbeidskrachten voldoende geprikkeld wordt, zullen wij aanstonds onze aandacht wijden. Eerst willen wij er nog op wijzen, dat de schaarschte van werkkrachten noodzakelijkerwijze nadeelig moet werken op haar gehalte. Immers, zooals één der bovengenoemde werkgevers mededeelde, men neemt aan wat men krijgen kaai; kieskeurigheid kan niet worden betracht. Behalve evenwel het gebrek aan krachten is er volgens sommige patroons nog een andere oorzaak, die tot vermindering voert van het gehalte, vooral der jeugdige arbeidsters. Krachtens de vigeerende Arbeidswet mogen kinderen tusschen 12 en 13 jaar niet in een werkplaats of fabriek worden aangenomen, tenzij' in de plaats hunner inwoning geenerlei gelegemheid voor hen is om vdór 's middags 5 uur verder onderwijs te genieten. Daarentegen) zijn krachtens de Leerplichtwet kinderen van 12 jaar, die de gewone lagere sehool doorliepen, niet langer leerplichtige Er bestaat dus een categorie kinderen, die niet meer leerplichtigzijn, den dertienjantgen leeftijd nog niet bereikten, en in een plaats wonen waar wei gelegenheid bestaat voor voortgezet onderwijs, zonder dat zij daarvan» om welke reden, dan ook, kunnen genieten. Dezen zou de wasch-industrie gaarne tobzich trekken, maar door bovengenoemde bepaling der Arbeidswet wordt zij daarin verhinderd. Die kinderen verhuren zich, zegt een Groningsen werkgever, eerst als loopmeisje, en als zoodanig worden zij „brutaal, lui, onverschillig voor haar leven totaal ongeschikfcvoor het wasscherijbedrijf." En een werkgever te Rotterdam sdhrijftover de ^meisjes, die, vóór haar 13e jaar.van'school komende, „haar vlijt verliezen", doordat ze een „tijdperk van gebrek aan toezicht en van doelloosheid hebben door te maken." Nog andere grieven evenwel dan brutaliteit, luiheid en onverschilligheid worden er ingebracht tegen het vrouwelijk personeel. Sommige patroons spreken van „oneerlijkheid" ; één klaagt, dat de arbeidsters „zichzelf óók als klant beschouwen", d.w.z. haar eigen wasch kosteloos in de inrichting laten medewasschen. Twee of drie stukken per week is geoorloofd, maar de meesten houden zich niet aan dat getal! Anderen betreuren het, dat de meisjes „nóóit zonder toezicht" kunnen zijn ; „altijd onderling of met de opzichteres ruzie hebben"; „plagen door expres langzaam te werken"; „niet de belangen van den werkgever behartigen, integendeel", terwijl zijn belangen toch tevens de hare omvatten. Eéne inrichting meldt: „minder praten en beter op nette aflevering van werk letten, zou zeker gewenscht zijn". De meeste klachten betreffen evenwel het volslagen gebrek aan plichtbesef en verantwoordelijkheidsgevoel. Er wordt ontzaglijk,veel noodeloos verzuimd, om allerlei verzonnen redenen thuis gebleven, en zonder den opzeggingstermijn in acht te nemen, zelfs zonder waarschuwing, wordt de dienstbetrekking verlaten. Enkele dier klachten nemen wij hier woordelijk over. Zoo meldt een Haagsen patroon: jOver 't algemeen bestaat erbijthet vrouwelijk personeel weinig of geen plichtbesef. Men blijft onder allerlei gefingeerde voorwendsels thuis, en stoort zich weinig aan de voorschriften van het bedrijf. Geen 5 °/0 neemt den opzeggingstermijn in acht. De meesten vertrekken 's Zaterdagsavonds, om 's Maandags niet meer terug te komen." Uit Ubbergen hooren wij, dat er „'s Maandagsmiddags veel verzuimd wordt". Uit Rotterdam wordt gerapporteerd: «verschrikkelijk veel thuisblijven, bijv. 's Maandags, voor hoofdpijn of moeder helpen". En twee andere wasscherijen uit diezelfde gemeente deelen mede: „meisjes simuleeren voor alles ziekte". In een kleine Friesche wasscherij blijven de meisjes nu en dan thuis „om haar vrijer te ontvangen". Een groote werkgever in een gemeente in Gelderland, die veel hart voor zijn personeel blijkt te hebben, schrijft ons o.a.: „kon men op meisjes en vrouwen méér staat maken, voelden ze naast haar rechten ook iets voor plichten, bleven ze niet om een kleinigheid steeds maar weg, dan zouden ze veel beter komen te staan. In den regel hebben ze buiten de fabriek klein gekijf en onaangenaamheden en blijven daarom weg... Dikwijls ben ik al van plan geweest om alles met mannen te gaan doen. Zal daar op den duur wellicht toe overgaan. Mannen doen ook veel meer werk, doordat ze niet zoo dikwijls verzuimen, niet zoo kunnen plagen, door langzaam te werken enz." En uit Dordrecht hooren wij eveneens, dat de meisjes thuis blijven als zij willen, terwijl ze door de Wet op het Arbeidscontract geheel de overhand hebben gekregen. „De patroon is genoodzaakt, wil hij de klanten op tijd bedienen, waar hij van bestaan moet, steeds voor het personeel de minste te zijn." Ook andere patroons voelen zich verongelijkt door de Wet op het Arbeidscontract. Zoo schrijft een patroon uit een provinciale hoofdplaats „dat de meisjes doen wat zij willen ten opzichte van dienstopzegging, daar zij weggaan zonder opzegging, waar wij machteloos tegenover staan. Terwijl wij haar bij direct ontslag een week loon extra moeten uitkeeren." En een werkgever uit een kleine plaats in de provincie Zuid-Holland: „De algemeene klacht in ons bedrijf is, dat de meisjes zonder voorafgaande waarschuwing haar betrekking verlaten en de patroon daar niets aan kan doen. Wordt dikwijls om gegronde reden een meisje plotseling ontslagen, dan staat binnen korten tijd een politie-agent voor de deur of ontvangt, men een uitnoodiging tot betaling van een Bureau voor Arbeidsrecht. Is hiervoor geen wettelijke bepaling te maken, dat ook het personeel een behoorlijke opzeggingstermijn in acht moet nemen?" Ook een werkgever te Amsterdam toornt over de „onzinnige Wet op het Arbeidscontract." Werd de toekomstige arbeidnemer meer opgevoed in het besef, dat het verboden is zonder behoorlijke opzegging zijn betrekking te verlaten, dan zóu reeds iets gewonnen zijn. Doch deze opvoeding ontbreekt ten eenenmale, wat oorzaak is, dat vooral personen beneden den leeftijd van zeg 20 jaar op dit punt leven in volslagen anarchie, zich volstrekt niet storend aan de Wet op het Arbeidscontract. in den regel toch geen schadeloosstelling te verkrijgen is, (ofschoon de „Bond" een ,j6taangeld" voorschrijft tot een bedrag van het loon van ééne week, te vormen door het wekelijks inhouden van ten hoogste Vio van het ilpon), hebben wij vermoedelijk de oorzaak te zien van het feit, dat slechts zoo weinige waschinriahtingen: 23 van de 112, eenig contract met de arbeiders en arbeidsters hebben aangegaan. Béne inrichting meldt, dat er vroeger wèl een contract gesloten werd, maar daar het „te eenzijdig werd iQpgevat", is het later vervallen. Een andere «deelt mede, wèl een contract te hebben, „maar het ;personeel stoort zich daar niet aan". Een derde werkgever schrijft: „een contract is.... reine onzin. Ik heb er, noch bij mijn mannen, noch bij mijn vrouwen, één die zich aan een contract zou storen .... In mijn lange loopbaan is het tweemaal voorgekomen, dat mij een vrouw of meisje 8 dagen van te voren het werk opzegde. Tientallen blijven maar zonder iets te zeggen weg. Dat is verbijsterend. En wij ontslaan nooit iemand dan na ruimen opzeggingstijd." Door 19 der 23 inrichtingen, die wèl een contract hebben, werd ons omtrent den inhoud daarvan niets hoegenaamd medegedeeld. Eéne meldde, dat er „een opzeggingstermijn van 8 dagen" in was vastgelegd, terwijl 2 andere berichtten, dat bij hen het contract van den „Bond" bestond. Wij veronderstellen, dat dit laatste wel bij méér dan bovenbedoelde 2 wasscherijen het geval zal zijn, maar dat „Contract van den Bond" is een door den „Bond ter Bevordering der Waschindustrie in Nederland" samengesteld „Reglement betreffende de Arbeids-Overeenkomsten", zelf dus géén Arbeidsovereenkomst of Contract, en bevat slechts summiere bepalingen, in hoofdzaak betreffende den ^proeftijd"; het tijdstip der loonbetaling; het „staangeld"; de omstandigheden waaronder de werkgever geen loon verschuldigd is; den voet van betaling voor overwerk, nachtarbeid en Zondagsarbeid ; oplegging, bekendmaking en besteding van boeten; en — ten slotte — het eindigen der dienstbetrekking. In één groot bedrijf zeker, wellicht in meer, bestaat een uitgebreid „werklieden-reglement". Weinig minder dan over het gemis aan plichtbesef en toewijding aan het werk, wordt er door de patroons geklaagd over gebrek aan vakbekwaamheid der vrouwelijke arbeidskrachten. Door 16, voor 't meerendeel grootere inrichtingen, worden opmerkingen daarover ten beste gegeven. De één wenscht „meer geschoold personeel". Anderen klagen over „gebrek aan vakkennis", over „slecht opgeleide krachten", of over het feit „dat het personeel bijna altijd ongeoefend is". Volgens één werkgever hebben de meisjes „onvoldoende schoolkennis opgedaan, om een functie van eenige verantwoording te bekleeden". Een ander acht „zéér wenschelijk de oprichting van vakscholen, om nettere meisjes te bekwamen in de behandeling van het waschgoed. Daardoor zou de werkkring in wasscherijen werkelijk een „vak" worden, dat stellig bij goede geschiktheid goed gehonoreerd zou worden." Een derde betreurt het, dat het vrouwelijk personeel in wasscherijen bijna altijd „uit de volksklasse, niet uit den burgerstand" wordt gerecruteerd. En weer een ander klaagt over „gebrek aan geroutineerde vrouwelijke arbeidskrachten, vooral voor de opzichteres-plaatsen." Daarvoor zou wel gewenscht zijn „een Vakschool, of dat door de besturen der Huishoudscholen daaraan meer aandacht werd geschonken." Door tal van werkgevers wordt er verlangd naar „vak-onderwijs". Hoe dat vakonderwijs er uit moet zien, wordt evenwel in den regel niet gemeld. Alleen voelt men algemeen, dat het praktisch moet zijn, terwijl het onderricht in de wasch-vakken, zooals het aan vele Huishoud-, Industrie-, of Vakscholen wordt verstrekt, als te eenenmale onvoldoende wordt beschouwd. Immers, vooreerst bieden de aldaar opgeleiden, in den regel meisjes uit „burger'V gezinnen, zich veelal niet aan als werkkrachten in de wasch-industrie. Zij voelen zich verre daarboven verheven. En de enkelen, die zich wèl aanbieden, voldoen er niet goed. Zij hebben het vak zóó geleerd, dat ze het voor eigen gebruik, of als kinderjuffrouw of kamenier zeer goed zouden kunnen in toepassing brengen. Maar vlugheid, vaardigheid, routine ontbreken haar. Ze passen niet in een fabriek-matig bedrijf. Eéne inrichting, die een paar aan een vakschool opgeleide werkkrachten onder haar personeel had geteld, had haar van onder op alles moeten leeren — precies als de meisjes, die zóó van school of van huis in het wasch-bedrijf kwamen. Eén groote werkgever zette ons zijn meening omtrent het in dit geval vereischte vak-onderwijs uiteen. Van noode was — meende hij — een praktische, korte opleiding, in lokalen, door de gezamenlijke patroons te huren, en van de noodige werktuigen te voorzien. De meisjes zouden aldaar komen, aanstonds na 't verlaten der school. De methode zou die eener school moeten wezen, d.w.z. niet het werk, maar het leeren zou op den voorgrond moeten staan. De inrichting zou er uitsluitend zijn ten behoeve der leerlingen. Dezen zouden evenwel niets behoeven te betalen; integendeel, zelfs een kleinigheid kunnen verdienen. Want de te behandelen wasschen zouden geleverd worden door de werkgevers zelf; zorgvuldig zou goed worden uitgezocht, dat neet door beginnelingen kon worden bedorven, terwijl bovendien alles zou geschieden onder het toeziend oog der leerares, bij voorkeur een opzichteres of directrice van rijperen leeftijd. Intusschen — ook al zou betere voorbereiding voor haar 'taak, gepaard met de voorgestelde verandering der Wet op het Arbeidscontract, die het verlaten der dienstbetrekking anders dan met inachtneming van den opzeggingstermijn tot een minimum zou beperken, het vrouwelijk personeel tot bekwamer zoowel als betrouwbaarder arbeidskrachten vormen — daarmede zou nog niet aan het euvel van de schaarschte aan vrouwelijke arbeidskrachten zijn "tegemoet gekomen, welke schaarschte — zooals wij reeds opmerkten — in hoofdzaak haar oorzaak vindt in de te lage loonen. Dat de loonen in dit vak feitelijk onder peil staan, wordt door vele werkgevers