HOE DE OORLOG ONTSTOND Door Rarl liautsky Rotterdam Nijgh ó Van Ditmar's Uitgevers-Mij HOE DE OORLOG ONTSTOND HOE DE OORLOG ONTSTOND DOOR KARL KAUTSKY TWEEDE DRUK ROTTERDAM NIIGH &. VAN DITMAR'S TJITGEVERS-MIJ 1919 INHOUD. Blz- Voorrede. De Schuldigen .. 13 Duitschland's isolatie 14 Dnitsche uittarting 20 Oostenrijk 2S- De Balkancrisis 26- De toestand voor den oorlog 30- Bescheiden over den oorsprong van den oorlog 33 Sera je wo 36- Wilhelm's monarchistisch bewustzijn , 41 De samenzwering van Potsdam 44 De samenzweerders aan het werk 50* Het ultimatum aan Servië 75 Italië 101 Engeland 109- Laatste pogingen tot redding van den vrede .. 124- De mobilisaties 131 De oorlogsverklaring aan Rusland 139* De oorlogsverklaring aan Frankrijk .. - ■ .. 151 De oorlogsverklaring aan België .. 161 De wereldoorlog en het Duitsche volk 17$ VOORREDE. Na de revolutie van 9 November 1918 verzochten da -volksgemachtigden mij, als toegevoegd staatssecretaris, aan het departement van buitenlandsche zaken te komen. Een der eerste dingen, die ik daar deed, was na te gaan of het gerucht, 't welk destijds de ronde deed en behelsde dat bezwarend materiaal uit het archief van het departement was verdonkeremaand, waarheid bevatte. Ik kon niets vinden wat steun aan deze verdenking gaf. Een vluchtig onderzoek bewees mij veeleer, dat er zich zeer belangrijk materiaal bevond. Ik stelde de volksgemachtigden voor, in de eerste plaats de bescheiden over het uitbreken van den oorlog uit te geven. Dit waren we m. L aan het Duitsche volk verplicht, dat recht had de waarheid te vernemen over hen die tot dusver aan het roer van i-den staat hadden gestaan. Ik achtte het verder nooI dig, omdat het aan 't wantrouwige buitenland ten duiI delijksto zou bewijzen, dat het nieuwe regime geheel met het oude had gebroken. De volksgemachtigden waren dit met mq eens en vertrouwden mij de verzameling en de uitgave der bescheiden toe. De houding die ik tot nu toe had aangenomen, was voldoende waarborg, dat ik geen ongelegen materiaal zou verdonkeremanen. Zij achtten let alleen wenschelijk dat ik niet, zooals Eisnex had gedaan, de bescheiden stuk voor stuk dadelqit nadat ik ze had gevonden zou publiceeren, maar dat ze, na verzameld te zijn, als een geheel zouden verschijnen. Uit een politiek oogpunt was dit wellicht minder gewensebt, omdat het de publicatie en haar gunste»» uitwerking voor het nieuwe bewind in binnen- en buitenland uitstelde. Maar het sneed elk verwijt der voorstanders van het oude regime af, dat men alleen te doen had met tendentieus uitgezochte en uit het verband gerukte documenten, die geen bewijskracht hadden. Ik zag het gewicht van dit argument in en heb ermij naar gedragen. Toen in December mijn partijgenooten Barth, Ditt-mann en Ilaaso uit de regeering traden, nam ook ik ontslag als toegevoegd staatssecretaris, doch verklaarde mij bereid, mij aan de verzameling en uitgave van de oorlogsbescheiden to blijven wijden.. Daarop ontving ik den 4en Jan. het volgende antwoord: Geachte partijgenoot! Op Uw brief van 2 Jnnuari antwoord ik U, dat do» rijksregcering U verzoekt, Uw werkzaamheid als mode-uitgever van do bescheiden omtrent het uitbreken* van den oorlog to blijven vervullen. De rijksregeering, EBEBT. Het woord „mede-uitgever" heeft betrekking op hetfeit dat kort tevoren, naar 't gebruik van die weken, elke hooge post dubbel was bezet, met een meerderheids-socialist en een onafhankelijke. Zoo was mij Quarck ter zijde gesteld. " Dit gebruik hield na de uittreding van de onafhankelijken uit de regeering op, en daarmee kwam een einde aan het mede-uitgeverschap van Quarck, zoodat: ik als eenig uitgever overbleef. Natuurlijk heb ik het zeer omvangrijke werk niet alleen gedaan. In de eerste plaats heeft mijn vrouw,, dio sedert jaar en dag aan mijn werk deelneemt, mij trouw ter zijde gestaan. Weldra bleek het echter noodig een eigen bureau voor het onderzoek der akten in te richten. Daar het werk snel moest worden afgedaan en ik levens veel te doen had in de socialiseenngs-commissie en als schrijver, wendden Quarck en ik ons reeds in Docember tot dr. Gustav Meyer mefe het verzoek zijn werkkracht voor de verzameling en do ordening van de documenten in hoogere mate ter beschikking te stellen dan mij mogelijk was. Hij wasdaartoe dadelijk bereid, ofschoon ook op hem veeL werk lag te wachten. Óp zijn raad wisten wij, met namo voor het archief-werk, nog dr. Hermann Meyer. archivaris bij hot geheime staatsarchief, te winnen* en kregen wij in het begin van Februari nog de medewerking van dr. Richurd Wolff en van mej. N.. FtiebeL candidate in de geschiedenis. Ik acht het mijn plicht, hun allen, en m de eerste plaats den eerstgenoemien twee heeren, mun hartelijken dank te betuigen voor hun toegewijde medewerking, die voor de groote onderneming van veel waarde is geweest. Zij heeft mij in staat gesteld, graaf Brockdorff-Rantzau op 26 Maart mee te deelen, dat de verzameling in hoofdzaak klaar was en dadelijk ter zetterij kon worden gegeven. Wel moesten nog een aantal feiten worden vastgesteld — daar bijv. niet bü elk bescheid met zekerheid viel na te gaan, wanneer het was verzonden of ontvangen. Maar deze en dergelijke aanvullingen konden ook worden aangebracht, terwijl de kopie gezet werd. Het drukken mocht niet worden uitgesteld, als men • nog vóór het begin der vredesonderhandelingen met het doorslaande bewijs wilde komen, dat de Duitsehe regeering, die deze onderhandelingen voerde, niet het minste gemeen had met de regeering. die den oorlog I had verklaard. ~ De regeering had blijkbaar echter een andere op' vatting van de zaak. Zij stelde de uitgave uit en maaki te, inplaats van de bescheiden, het Witboek van Juni 1919 over het uitbreken van den oorlog openbaar, mt welke publicatie allerminst bleek, dat zij met de politiek van het ten val gebrachte regime voorgoed had Lgebroken. Toen de kansen, dat de regeering vergunning to* publicatie der akten zou geven, steeds geringer werden kon ik mijn medewerkers, die andere, spoedeischende plichten hadden, niet meer b^eenhonden. Zn staakten in het begin van Mei hun arbeid, doch gaven mij de verzekering, dat zij die zouden hervatten, zoodra de regeering toestemming tot afdrukken gaf. Dit liet echter nog zeer lang op zich wachten. In het midden van September werd ik over deze zaak eindelijk telefonisch opgescheld, niet door het mimstei rie van buitenlandsche zaken, doch door een dagblad, dat mij vroeg of 't waar was, dat de heeren Mendelssohn, Montgelas en Schücking de door mij verzamelde i documenten zouden uitgeven, en ik niet. Ik kon alleen antwoorden, dat mij daarvan niets bekend was. Ik heb het feit slechts uit de kranten vernomen. De regeering was werkelijk zoo illoyaal geweest, ! de uitgave van de door mij ondernomen en onder mijn ! leiding uitgevoerde verzameling bescheiden aan an! deren op te dragen, zonder mij daarvan ook maar te verwittigen. Welke reden zij had, mü te passeeren. weet ik nog niet; zij heeft nooit eenige reden opgegeven. Haar optreden zette zooveel kwaad bloed, dat zij zich genoodzaakt zag in te binden. Einde September wendden de heeren prof. Schficking en graaf Montgelas zich tot mij met de verzekering, dat zij alleen de door mij verzamelde documenten zouden uitgeven en dat zonder mijn toestemming daaraan geen regel zou worden veranderd. Ook waren zij bereid mij alle mogelijke controle op het afdrukken te geven. Zij verzochten mij voorts, aan de uitgave mijn goedkeuring te hechten. De twee heeren hadden mitsdien in hoofdzaak slechts opdracht, mijn werk te onderwerpen aan een controle, die ik niet behoefde te duchten, en het kleine werk te verrichten, dat verbonden is aan een uitgave als deze, en dat ik hun gaarne afstond. Daar geen persoonlijke motieven bij mij golden en het mij alleen om de zaak te doen was, zag ik geen red -'i tot mokken en verklaarde mij tot medewerking bereid, onder voorwaarde, dat het werk onverwijld ter perse zou gaan. Ook dat werd mij toegezegd en zoo verschijnt thans eindelijk de bijna reeds legendair geworden verzameling bescheiden uit het departement van buitenlandsche zaken over het uitbreken van den oorlog. Gedurende den arbeid had ik er mij natuurlijk niet mee vergenoegd, het eene document aan het andere te rijgen. Ik gevoelde den aandrang alle gegevens uit de bijna 900 bescheiden met elkaar in verband te brengen en hun verband met het reeds bekende materiaal over het uitbreken van den oorlog na te gaan. Ik heb dat niet gedaan als aanklager, doch als geschiedkundige, die wil uitvorschen. hoe de geheurtenissën zich hebben ontwikkeld. Dezen arbeid ondernam ik in de eerste plaats om mijzelf voor te lichten. Een historicus kan nu eenmaal geen bronnen verzamelen, zonder ze ook te verwerken. Hoe meer ik opschoot, hoe sterker de wensch zich in mijn binnenste liet hooren, de uitkomsten van mijn studie niet voor mijzelf te houden, maar ze ter beschikking te stellen van het groote publiek, dat vermoedelijk minder tijd en gelegenheid zou hebben dan ik om het zeer omvangrijke materiaal door te werken. Zoo is allengs dit boek ontstaan. Het grootste deel ervan was reeds maanden lang af, maar ik heb de uitgave telkens weer uitgesteld, hetgeen dan vanzelf -weer leidde tot aanvullingen en omwerkingen. Zoo maakten het Duitsehe Witboek van Juni 1919 en de publicaties van dr. Gooss aanvullingen noodig. Het kostte mij veel zelfbeheersching met mijn boek niet voor den dag te komen te midden van den vloed van onthullingen over den oorlog, die in de laatste maanden is losgebroken Te blijven zwijgen, terwijl ik zooveel te zeggen had, was niet gemakkelijk. Ik had mij, tegenover het voortdurend talmen van ■de regeering wei gerechtigd gevoeld, met mijn boek voor de openbare meening te komen, nog voordat de regeering bohloot, de sedert lang bijeengebrachte documentcn te publiceeren. Ik had in het archief van buitenlandsche zaken niet gewerkt als een ambtenaar, maar als «-en vrij historicus, sedert ik had opgehouden, als toegevoegd staatssecretaris te fungeeren. Het bewijs daarvan is de omstandigheid, dat ik sindsdien van buitenlandsche zaken geen salaris, noch honorarium in welken vorm daa ook, heb betrokken. Een historicus, die gebruik maakt van een amhief, is geen superieur rekenschap schuldig van het gebruik, dat hij van de vruchten van zi;o werk maakt. Dat ik niettemin zweeg, geschiedde niet uit een juridische, maar uit een politieke overweging. Het heele politieke voordeel, dat de uitgave van de documenten voor de beoordeeling van het Duitsehe volk door degenen, die tot nu toe zijn tegenstanders waren, zou kunnen hebben, was alleen te verwachten, als de publicatie door de regeering geschi.-dde, en niet tegen de regeering in. Wel was zij ook in het laatste geval noodzakelijk geweest, alleen al op overwegingen van binnenlandsche politiek. Maar zoolang de mogelijkheid bestond, dat de regeering zolf met de documenten voor den dag kwam, wilde ik haar niet met mijn verwerking van het materiaal vóór zijn. Nu verschijnen de documenten inderdaad, en daardoor is voor mij alle aanleiding om nog verder te wachten, vervallen. Er is geen twijfel aan, of mijn opvattingen zullen veel bestrijding ontmoeten — er is geen opvatting van dezen oorlog, waar men het van alle kanten mee eens zou kunnen ziin. En geen taal is dubbelzinniger en meer berekend op het lezen tusschen de regels, geen is vatbaarder voor velerlei uitlegging, dan de taal tier diplomaten, waar wij bijna uitsluitend mee te d>. en hebben Alleen de Keizer doet geen moeite, om zich diplomatiek uit te drukken Zijn manier van zeggen laat aan dlnidelijkheid niets te wenschen ovet. En zijn adnteekcningen in margine veroorloven het zeldzame genoegen, dat het volk eens een keizer inzijn onderbroek te zien krijgt. Onuanks alle diplomatieke doortraptheid hebben toch de Oostenrijksche documenten een bijna eensgezinde opvatting van de schuld der Oosten rij ksche staatkunde ten gevolge gehad. Voor degenen, die zich er toe opgewerkt hebben, deze te erkennen, kan het. r.ndat de Duitsehe documenten hebben gesproken, mot moeilijk vallen, ook een beslissing over de Duitsehe staatkunde te vellen. De verleiding was groot, om er, in verband met de klaarheid vun thans, op te wijzen, hoezeer he: Duitsehe volk is misleid door degenen, die — met name uit de gelederen van de rechtscbe socialisten — Cte houding van mij en van mijn vrienden tijdens acn oorlog allerhevigst hebben aangevallen en op het krachtigst de oorlogspolitiek vun de Wilhelmijnsche regeering hebben vrijgepleit. Hun opvatting is thans werkelijk slechts een puinhoop. "* llair juist daarom heeft het thans eigenlijk geen zin meer, met een Üavid, Heilmann enz. daarover te gaar, harrewarren. Ook zou het betoog daardoor gevaar loopen, minder streng te worden, en het heele boek dat bestemd is voor allen, wien de waarheid over het ontstaan van den oorlog ter harte gaat, zo» daardoor een partijpolitiek, ja, een persoonlijk karakter r!ieigen te krijgen, wat ik wilde vermijden. Tk ben dus alleen maar polemisch geworden, waar het noodig was, om de situatie duidelijk te maken, voor het overige heb ik echter alle verwijten vermeden. Dat mij intusschen dit boek nieuwe polemieken op den hals zal halen, daar ben ik op voorbereid Welke positie men er overigens tegenover mag innemen, één ding moet men bij de lezing van de hier openbaar gemaakte documenten steeds in het oog houden : Zij zijn een getuigenis van gedachten en handelingen van Duitsehe staatslieden, niet van het Duitsehe volk. Voor zoover dit schuld heeft, kan zij 6lechts hierin bestaan, dat het te weinig acht schonk aan de politiek van zijn leiders. Dat is echter een fout, die het Duitsehe volk met alle andere volken gemeen heeft. Tevergeefs heeft Marx reeds meer dan een halve eeuw geleden, bij demot! veering van de eerste Internationale, den „plicht der arbeidende klassen" geproclameerd „zelf de mysteriën van de internationale staatkunde mach- tig te worden, en een waakzaam oog te honden op de diplomatieke streken van hun regeeringeu." Dat is tot dusver slechts zeer onvolkomen geschied. De tegenwoordige oorlog met zijn vreeselijke consequenties wijst gebiedender dan ooit op dezen „plicht der arbeidende klassen." Als een deeltje van deze plichtvervulling beschouw ik dit werk. Berlijn, November 1919. KARL KAUïSKY. 1. De schuldigen. Sedert het uitbreken van den wereldoorlog houdt één vraag alle gemoederen bezig: Wie heeft die vreeselijke ramp over ons ontketend? Welke personen, welke inrichtingen zijn de aanstichters? Dat is niet alleen een wetenschappelijke vraag voor den historicus, het is ook een bij uitstek Praotische vraag voor den politicus. In het antwoord op die vraag ligt een doodvonnis voor de aanstichters opgesloten : niet noodzakelijkerwijs een lichamelijk, maar dan toch in ieder geval een politiek doodvon/nis. Personen en instellingen, wier macht zoo iets I verschrikkelijks heeft te voorschijn geroepen, moeten bij de politieke dooden worden ingedeeld, moeten van alle macht worden ontbloot. Maar juist daarom, omdat de kwestie van de aanstichting van den wereldoorlog geen academische, maar een zeer practische kwestie is, die de verst strekkende consequenties voor de vorming van het staatsleven heeft, hebben de werkelijk schuldigen van den beginne af gepoogd, haar sporen uit te wisschen. En zij hebben daarbij bedrijvige helpers gevonden in aJ1len, die belang hebben bij de macht van do schuldige personen en instellingen, al hadden zij ook zelf met de aanstichting van den oorlog niets uitstaande. Lang heeft dit de ontdekking van de aanstichting zeer bemoeilijkt. Aan den anderen kant werd echter ook door het practisch belang der zaak de kritische blik in het andere kamp gescherpt, zoodat niet weinigen van den aanvang af op het juiste spoor kwamen. Zoo begon de nevel dan ook langzamerhand op te trekken, totdat de jongste Oostenrijksche en Duitsehe publicaties van documenten van de ministeries van buitenlandache zaken hem geheel verscheurden. Nu zyn wij in staat, duidelijk te zien. Toch ligt daar nog een wolk voor ons geschoven, die zich voordoet als diepe Marxistische philosofie. Marx heeft geleeraard, dat de loop van de geschiedenis niet door afzonderlijke personen en instellingen wordt bepaald, maar in laatsten aanleg door de economische verhoudingen. Het kapitalisme in zijn hoogsten vorm» die van het finaneieele kapitaal, verwekt overal het imperialisme, het streven naar gewelddadige uitbreiding van het gebied van den staat. Dit, zoo wordt aangevoerd, beheerscht alle staten, zij zijn alle oorlogszuchtig, en daaruit is de wereldoorlog voortgekomen. Niet afzonderlijke personen en instellingen zijn schuldig, maar het kapitalisme als geheel: dat moet men dus bestrijden. Dit klinkt zeer radicaal en werkt toch overal zeer conservatief, waar het het practische werken beheerscht. Want het kapitalisme is niets anders dan een abstractie, die wordt verkregen door de waarneming vin talrijke afzonderlijke verschijnselen en die ècn onontbeerlijk hulpmiddel is bij het streven, deze in hun volgens een wet geordenden samenhang te hestudeeren. Bestrijden echter kan men een abstractie niet, behalve theoretisch, niet practisch. Practisch kunnen wij slechts afzonderlijke verschijnselen bestrijden. Het theoretische inzicht in het bestaan van het kapitalisme ontheft ons niet van de noodzakelijkheid van dezen practischen strijd, het strekt er veeleer toe, dezen strijd te bevorderen, doordat hex ons mogelijk maakt, een stelselmatigen samenhang in zijn bizonderheden te brengen, en hem daardoor meer uitwerking te verleenen. Daarbij blijft hij steeds nog een strijd tegen bepaalde insteUingen en personen als dragers van bepaalde maatschappelijke functies. Men kan daarbij van Marxistisch standpunt op zijn hoogst zeggen, dat niet de bestraffing van de bizondere personen, waartegen hij zich richt, het doel van den strijd is. Ieder mensch is slechts het product der omstandigheden, waarin hij opgroeit en leeft Zelfs tegenover den ergsten misdadiger is het onbillijk, hem te straffen. De taak van de maatschappij bestaat slechts daarin, te bewerken, dat hem de mogelijkheid wordt ontnomen, verder schade te doen, en dat hij zoo mogelijk van een schadelijk in een nuttig Hd van do maatschappij wordt veranderd, en de omstandigheden worden opgeheven, die Hem hebben geschapen en die hem de mogelijkheid en. de macht gaven •iohad'j te doen. Dit standpunt behoort men als Marxist ook tegenover de aanstichters van den wereldoorlog in te nemen ; het is echter geenszins Marxisme als niPii de uitvorsching, wie de schuldigen zijn, :>p een dwaal- spoor -wil brengen door op de schuld vun het kapitalisme te wijzén. Marx en Engels hebben zich er nimmer mee tevreden gesteld, van de verderfelijke uitwerking van het kapitalisme in het algemeen te spreken. Zij waren er evenzeer op uit, de uitwerking van bepaalde instellingen, partijen, en die van de leidende politici, zooals bijvoorbeeld Palmerston en Napoleon, na te sporen. Hetzelfde te doen met betrekking tot degenen, die den wereldoorlog hebben teweeggebracht, is niet slechte ons recht, maar onze plicht, en niet slechts op overwegingen van buitenlandscne, maar ook van binuenlandsche politiek, om de personen en instellingen, dieschuldig staan aan het afschuwelijk misdrijf, den te' rugkeer voor altijd onmogelijk te maken. 2. Duitscliland's isolatie. Nu wordt in het midden gebracht, dat die laatste dagen voor het uitbreken van den oorlog niet alleen voor de kwestie van de schuld beslissend zijn. Men moet verder teruggaan, om te zien, hoe de tegensrellingen zich hebben gevormd, en dan zal men bij alle greote staten imperialisme, streven naar expansie, vinden, niet alleen bij Duitschland. Zeer juist, maar dit streven naar expansie verklaart oog niet den wereldoorlog, waarvan de eigenaardigheid daarin bestaat, dat alle groote en verscheiden kleine mogendheden er aan deelnamen, en de hcele wereld zich tegen Duitschland verbond. Aan te wijzen, hoe het daartoe kwam, dat is het probleem, dat moet worden opgelost. Het woordje imperialisme brengt ons daarbij niet verder. De opkomst van het imperialisme aan het eind! van de 19de en het begin van de 20ste eeuw wordt daardoor gekenmerkt, dat de onderscheiden groote staten met elkander in conflict geraakten. Frankrijk eerst met Italië en daarna met Engeland'; Amerika met Spanje en ook met Engeland; Engeland met de Boeren, met wie de heele wereld sympathiseerde; ten slotte Rusland met Japan, waarachter Engeland stond. Het meest vrij van internationale conflicten, die van tijd tot tijd' tot oorlogen voerden, hield zich in dat tijdperk Duitschland. Wel had het in 1871 de groote fout begaan, Elzasi Lotharingen tegen dten wil van zijn bewoners met geI weid van Frankrijk los te rukken en dit land daar- •door in de armen van Rusland- te drijven. De Pransohe behoefte aan weerwraak, aan hereeniging met de afgerukte geknechte broeders begon in den loop van den tijd zachtere vormen aan te nemen, te meer, omdat de vooruitzichten van de Franschen in een oorlog met Duitschland zienderoogen zoo veel geringer werden, daar de bevolking van Frankrijk nauwelijks toenam, terwijl de Duitsehe bevolking snel aangroeide en reeds daardoor steeds meer overwicht over de Fransche kreeg. In het jaar 1S06 telde het gebied van het latere Duitsehe rijk 40 millioen zielen, dat van Frankrijk SS millioen. Als Frankrijk in 1S70, zooals het had gehoopt, alleen tegenover Pruisen had gestaan, dan hadden zijn tegenstanders slechts over een bevolking van 24 millioen beschikt. In het jaar 1910 daarentegen telde Frankrijk slechts 39 millioen inwoners, Duitschland 65 millioen. Vandaar de vrees van Frankrijk voor een oorlog met het overmachtig Duitschland, een vrees, di« thans nog in de voorwaarden van den vrede van Ver«ailles oawerkt. Vandaar ook zijn behoefte aan een alliantie met Rusland. Door de vijandschap tusschen Frankrijk en Duitschland voelt zich Rusland na 1871 als scheidsrechter tusschen die twee en aldus meester van het heele vasteland van Europa. Daarop vertrouwend waagde Rusland in 1S77 den oorlog tegen Turkije, waarbij het ten slotte alleen in Engeland en Oostenrijk een belemmering vindt in het partij trekken van zijn overwinning. Op het congres te Berlijn in 1878 moet Bismarck tusschen deze twee mogendheden en Rusland beslissen. Hij maakt zich van den Tsaar los en ondersteunt Oostenrijk en Engeland. Van toen af wendt Rusland zich van Duitschland af, en knoopt het steeds enger betrekkingen met Frankrijk aan, zoodat Bismarck, ondanks zijn 6terk« Russische sympathieën zich steeds meer tot Oostenrijk bepalen moet, waaraan hij (18S2) Italië als bondgenoot heeft toegevoegd, toen Frankrijk Tnnis had bezet, en daardoor de Italiaansche imperialisten, dis nanr dit land scheeloogdcn, ten diepste had gegriefd. Engeland blijft builen beide combinaties in „glanslijk isolement", maar eerder aan de zijde van het drievoudig verbond, dan aan die van de Fransch-Rnssissche entente. Want met Frankrijk geraakt het in geschil nopens aspiraties in Afrika (Marokko en met name Egypte met Soedan). Tegenover Rusland vond a. oud. «rffs&rü^^ S^^SjEÏ ^riendlchappeliike betrek- ummmê tijk €e"*x'"J~'in.n_ wrscherDte. om daarbn do rol **** ^«^S'en^fSSta» boud met het beeu ïn«ïSffi2^Ö*M zedelijk niet zeer hoog, maar was voor oen oeconomischcn bloei van ^naz^ef bevorderlijk. Juist in den tijd van de opkomst van ha imperialisme bleef Duitschland dus van eiken Zrlm^ verschoond, en kon het zijn nijverheid, zijn handelen wk zij^koloniaal bezit uitbreiden, doordat het nartü tok van de imperialistische conflicten van anderen, zonder er aan mee te doen. Men ziet, dat ook in het tijdperk ™ W.^ me een groote staat nog een andere politiek kon voeren dan een oorlogspolitiek. Inderdaad warer> daartoe staatslieden met eenig verstand in hun hoofd noodig en met voldoende zekstandighe d^ tegenover de belanghebbenden aan een imperialistische pohtiek van geweld? die in Duitschland evenmin ontbraken als IrJens anders, ja, die juist door het gedijen van do vrldespoUtiek veèl sterker werden. De fabelachtige ïoS ontwttkeling van eind van de 19de, en in het begin van de ^Oste eeuw, verschafte de middelen tot sterke — een zii schiep een klasse van gewelddadige ïndnstnema^naten, in het bizonder bij de ijzeriadustne, waar Z fonkers. de oude geweldpolitici, zich bq aansloten, tlsmede het grootste deel van de intellectueelen, die eHfficïo tot taak hadlen, den oorlogsroem van de Hohenzollerns te verkondigen, en der heele jeugd Duitsehen hoogmoedswaanzin in te blazen. ~Caprivi, de opvolger van Bismarck, zette de oude politiek nog voort, die den vrede temidden van alle Krlalistfsche «mflicten had bewaard Maar toen nrins Bülow in 1897 eerst minister van buitenlandscne zaken (later 1900 rijkskanselier) en met hem Tirjntz «lering in de positie van de wereld tegenover Duitschland uit. Was zij tot dusver imperialistisch gesplitst en juist daardoor Duitschland de machtigste factor in haar midden geweest, volgens het spreekwoord: divide et impera, thans traden alle tegenstellingen tusschen -de afzonderlijke staten op den achtergrond voor de tegenstelling met het Duitsehe rijk, waardoor zij zich alle bedreigd voelden. Het begin van deze noodlottige verandering in de Duitsehe wereldpolitiek was •de vlootwet van 1897, die den vlootbouwwedstrijd met Engeland inleidde en slechts dan verklaarbaar werd als zij dienstbaar was aan het einddoel: vernietiging van do Engelsche zeemacht. Dat is ook vaak genoeg, met name door Al-Duitsche bladen en politici als de taak van de Duitsehe wapening ter zee aangeduid. Daardoor prikkelde men de openbare meening in Engeland op het uiterste tegen Duitschland. In het tijdperk der Napoleontische oorlogen had het Britsche rijk de heerschappij ter zee verkregen, en geen mogendheid heeft het sedert dien ondernomen, haar to willen aantasten. Deze heerschappij zelf had na den vrede van Weenen haar karakter aanzienlijk verzacht. In de eerste decenniën van de negentiende eeuw was Groot-Brittannië nog een sterk agrarisch land, dat in geval van nood in zijn eigen behoefte kon voorzien. Later was dat geheel anders. Als het meest industrieele van alle. landen, zag het zich spoedig niet alleen ten opzichte van grondstoffen, maar ook van voedingsmiddelen meer dan welk ander gebied, afhankelijk van grooten invoer van buiten. Nog in 1850 was in Engeland, Wales en Schotland alleen (zonder Ierland) de landbevolking even talrijk als do bevolking der steden. In het jaar 1911 daarentegen maakte de bevolking van de steden in Engeland met Wales 78 pet., en in Schotland 75 pot. vaü dë heele bevolking uit. In do achttiende eeuw was Engeland een graanuitvoerend land geweest. In het begin van de 19de eeuw was zijn tarweproductie nog bijna voldoende voor de binnenlaindsche behoefte. Tusschen 1811 en 1820 werd gemiddeld per jaar slechts 400,000 ton tarwe ingevoerd. In het jaar 1850 had men reeds een invoer van bijna 4 millioen, in 1909 het tienvoudige, bij een eigen productie van slechts 7 millioen. Kort voor den ■oorlog was 84 procent van het in Engeland gebruikte tarwe uit het buitenland ingevoerd. Deze heele aanvoer kwam uitsluitend over zee. Dat beduidt dat Engeland in geval van een oorlog aan den 2 hongerdood is blootgesteld, zoodra het niet meer de zee beheerscht. Zijn heerschappij ter zee, die in het begin van de 19de eeuw bijna alleen als middel tot uitbreiding en beveiliging van zijn koloniaal bezit diende, dus, om modern te spreken, aan imperialistische doeleinden dienstbaar was, werd steeds onontbeerlijker voor de instandhouding van de zelfstandigheid van het land. De heerschappij ter zee werd voor het Britsche volk naast een imperialistische een democratische eisen, althans zoolang geen algemeene ontwapening en afschaffing van den oorlog mogelijk waren — pacifistische oogmerken, die juist in verband met de bij een oorlog gevaarlijke positie van het land, bij de massa der Engelsche bevolking, niet alleen socialisten, maar ook liberalen, zeer populair werden. Daar 'het denkbeeld van de heerschappij ter zee niet alleen door imperialistische, maar ook door democratische lagen werd gesteund, vond deze heerschappij ook een zeer liberale, volstrekt niet protectionistische of monopolistische toepassing, maar een toepassing in den geest van vrijhandel, naar het beginsel van de open deur. Daardoor bereikte Engeland, dat tijdens de heele negentiende eeuw geen staat mines maakte, zijn heerschappij ter zee te bedreigen. Alleen Duitschland begon met deze politiek tegen het einde van de vorige eeuw, toen Engelands levensbelang deze heerschappij veel meer nog vereisohte, dan in den tijd van Napoleon L "Wie Engeland en de Engelschen kent, moest weten, dat de Duitsehe politiek der vlootwapeningen alleen al voldoende was, steeds talrijker lagen van de bevolking van Engeland toegankelijk te maken voor het denkbeeld, Duitschland tot eiken prijs tot het stopzetten van deze wapeningen te brengen, als het niet anders ging door een oorlog, die dank zij de vroegere Duitsehe politiek, ook Frankrijk en Rusland als tegenstanders van Duitschland op het tapijt zou brengen. Von Bülow, die deze noodlottige politiek inluidde, geeft zelf toe, dat zij Duitschland aan het gevaar van een oorlog blootstelde. In zijn boek „Duitsehe politiek", dat in 1916 verschenen is, schrijft hij: „Tjjdens de eerste tien jaren na de indiening van de vlootwet van 1897 en het begin van onzen aanbouw van oorlogsschepen, zou een tot het uiterste besloten Engeleche politiek wel in staat zijn geweest, de ontwikkeling van Duitschland tot een zeemogendheid met geweld af te snijden, ons onschadelijk te maken, voor onze klauwen ter zee volgroeid war-in.. ." En in de achttiende maand van den oorlog constateert de Frankfurter Zeitung, dat Engeland, toen het tot een oorlog kwam, de onaangename waarneming heeft moeten doen, dat het ondanks alle omsingelingsplannen het juiste oogenblik had verzuimd, om zijn meest gevreesden concurrent klein te krijgen. (Pg. 40). De vlootpolitiek werd dus begonnen op gevaar af, dat zij Engeland tot den oorlog tegen Duitschland zou prikkelen. Dat het daar niet toe kwam, was niet de schuld van de Duitsehe politiek, maar het gevolg van de reserve van Engeland, die boven de gewelddadige verplettering van zijn tegenstander de voorkeur gaf aan de zoogenaamde omsingeling, d. w. z. de bevordering van zijn isolatie, die voortkwam uit de Duitsehe wereldpolitiek. De rampspoedige werking van Duitschland's even zinlooze als provoceerende vlootpolitiek werd nog versterkt door de hardnekkige sabotage van dit land van alle pogingen, tot een internationale overeenkomst over een algemeene beperking van de bewapening te komen en internationale conflicten door scheidsgerechten op vreedzame wijze te beslechten. Dat bleek reeds op de eerste Haagsche conferentie, die aan deze oogmerken dienstbaar was. „Juist in de dagen van de Haagsche conferentie hield de Duitsehe keizer zijn redevoering te Wiesbaden, waarin hij een „scherp geslepen zwaard", voor de beste waarborg van den vrede verklaarde." (Fried, Handbuch der Friedensbewegung. Pg. 171.) Op deze conferentie was de Duitsehe gedelegeerde er niet eens toe te bewegen, het verplichte scheidsgerecht ten minste voor kwesties van schadevergoeding en juridische oneenigheden goed te keuren. Zelfs deze geringe beperking van de beslechting van internationale conflicten door geweld mislukte door den tegenstand van Duitschland, dat later ook alle pogingen van de hand wees, om tot een beperking der wapeningen te komen. Geen wonder, dat Duitschland in de wereld steeds meer gehaat werd, niet alleen bij de imperialisten, die met de Duitsehe macht rivaliseerden, maar ook bij de voorvechters van volksvrede en volkenvrijheid. De rol, die het Tsarisme tegenover de Europeesehe democratie, als zijn ergsten gemeenschappelijken vijand, had gespeeld werd nu meer en meer door de Duitsehe militaire monarchie overgenomen. Een zinloozer politiek was nauwelijks mogelijk. Zij moest veroordeeld worden, niet alleen van het standpunt van bet internationale socialisme, maar zelfs ook van het standpunt van een imperialisme, dat rekening hield met de machtsverhoudingen, zooals die nu eenmaal waren. Een verstandige imperialistische politiek mocht in geen geval zoodanig zijn, dat zij de vijandschap van de beide, naast Duitschland in Europa beslissende mogendheden, Engeland en Rusland, tegelijkertijd ontketende. Zij moest óf, om haar oogmerken, in tegenstelling met Rusland en het met dit rijk verbonden Frankrijk, te bereiken, den steun van Engeland winnen, wat in de eerste plaats prijsgeven van de vlootbouwwedstrijd had moeten meebrengen. Dit had, overeenkomstig de Engelsche politiek, beteekend, dat het beginsel van de open deur in de heele wereld had gezegevierd — wat voor de nijverheid van Duitschland de schitterendste vooruitzichten had geopend. Inderdaad, een eigenlijk imperialistische politiek naar het hart van de groot-industrieelen, monopolisten en militairisten was dit niet geweest. Dezen • warenvooral gesteld op een uitbreiding ten koste van Engeland. Dan echter moest men met Rusland tot overeenstemming komen; een met Rusland verbonden en daardoor ook tegen het Fransche gevaar meer beveiligd Duitschland zou gerust den vlootweds.trijd met En geland hebben kunnen opnemen. In geval van oorlog hadden de Engelschen het niets van belang kunnen doen. Zij hadden zijn koloniën kunnen wegnemen, zijn handel ter zee afsnijden, maar zij hadden het niet kunnen uithongeren. Duitschland evenwel zou in staal geweest zijn, met behulp van Rusland te land de grondslagen van Engeland's wereldpositie te doen ineenstorten en dat te bereiken, wat Napoleon I vergeefs had gepoogd: Egypte bezetten en naar Indië te marcheeeren. •Volslagen waanzinnig was het echter, dit doel van de nederwerping van Engeland niet in vereeniging met Rusland, maar in oorlog met Rusland, met Frankrqk, met de heele wereld na te jagen. 3. Duitsehe uittarting. De Duitsehe politiek beteekende weliswaar niet, dat Duitschland tegen de geheels wereld in oorlog moest raken, maar toch wèl dat het gevaar van een der gel ij ken oorlog bleef dreigen. Hoe sterker de omsingeling, hoe grooter de isoleering van Duitschland was, des te dringender eischte zijn eigen belang, dat het zich onthield van elke uittarting, die het in een oorlog kon wikkelen. Een marxist, die mocht willen beweren, dat het imperialisme toch in elk geval tot oorlog zon hebben geleid, hoe ook de Duitsehe politiek mocht zijn, gelijkt op iemand, die kwajongens verdedigt, welke zich vermaakten met het gooien van brandende lucifers in een kruitvat. Niet de kwajongens, argumenteert zoo'n verdediger, hebben de vernietigende ontploffing, die op hun spelletje volgde, veroorzaakt, de ontploffing is slechts te wijten aan de omstandigheid, dat er kruit in het vat was. Als er water in ware geweest, zou er niets gebeurd zijn. Dat klopt. Maar in ons geval wisten de jongelui, dat er kruit in het vat was; zij hadden immers het meerendeel van den inhoud zelf aangedragen. Men kan zeggen, dat de uittartingen uit Duitschland talrijker werden, naarmate zijn isoleering toenam. In dezelfde mate steeg het gevaar voor een wereldoorlog. Juist het toenemende gevaar deed de verbittering aan weerszijden toenemen; zij was een nieuwe prikkel om de bewapening nog meer op te drijven en zoodoende de oorlogspartijen te versterken. Zij vergrootte in noodlottige mate het aantal van hen, die den oorlog voor onvermijdelijk hielden en er daarom op aanr drongen hem op een gunstig oogenblik te ontketenen: als preventieve oorlog, wanneer de omstandigheden gunstig zouden zijn voor het eigen land en ongunstig voor de tegenstanders. In Duitschland steeg met de bewapening het vertrouwen op de kracht daarvan; in vele kringen ontstond een ware grootheidswaan, die gegrond was op de Pruisische krijgsgeschiedenis, welke sedert 4J4 eeuw, met uitzondering van Jena, bijna alleen maar overwinningen te boekstaven had. De Al-Duitsche kringen gingen zich met name te buiten aan uitdagende uitingen, die een ernstige beteekenis kregen tengevolge van het feit, dat die kringen een belangrijk deel vormden van de standen, die Duitschland beheerschten en waaruit de regeering des rijks voortkwam. Dat euvel werd nog versterkt door de persoonlijkheid van den keizer, die door en door militair denkend, bovendien oppervlakkig en mateloos ijdeh op tooneeleffecten gebrand, voor de uitdagendste gebaren en redevoeringen niet terugschrikte, als hij geloofde daarmee zijn omgeving te kunnen imponeeren. Wü hebben al gezien, dat hij in de dagen van de eerste Haagsche Vredesconferentie verklaarde, dat geen scheidsgerechten en ontwapening, maar een scherp geslepen zwaard de beste waarborg voor den vrede was. Een jaar later verkondigde hij den naar China vertrekkenden troepen, 27 Juli 1900, de volgende schoone beginselen van oorlogvoering: „Er wordt geen pardon gegeven. Er worden geen gevangenen gemaakt.... Gelijk duizend jaar geleden de Hunnen onder hun koning Etzel zich een naam hebben gemaakt.... zoo moge thans in China de naam Duitscher een zoodanigen klank krijgen, dat nooit een Chinees het weer waagt, een Duitscher ook maar scheel aan te kijken." Dat later in den wereldoorlog de wijze van de Duitsehe oorlogvoering een koelbloedig overlegd stelsel van wreedheid werd genoemd, 't welk den Duitschers den scheldnaam „Hunnen" bezorgde, heeft het Duitsehe volk aan zijn keizer te wijten. Zulke uitingen wékten bij alle humaan denkende menschen afschuw voor het Duitsehe volk; tegelijkertijd zag Wilhelm er evenwel geen been in, de imperialisten in het buitenland den handschoen toe te werpen. In 1896 begon hij daarmee met zijn telegram aan president Kruger, waarin hij in het conflict tusschen Engeland en de Boeren, den laatsten zijn vriendschap betuigde. Kort daarna, in 1898, proclameerde hij zich tot beschermheer van de 300 millioen mohammedanen der wereld. Dat gold zoowel de mohammedanen in het door Frankrijk beheerschte Algiers, als die in Egypte en Britsch-Indië, zoowel de mohammedanen in Rusland, als die in het door Rusland bedreigde Turkije. Het was slechts een voortzetting van deze uitdagen do politiek, dat Wilhelm, toen Frankrijk belangen in Marokko aan den dag begon te leggen, in 1905 te Tandzjer den sultan van Marokko zijn bescherming beloofde tegen iedereen, die zijn onafhankelijkheid mocht bedreigen, en later in 1911 plotseling een oorlogsschip naar de Marokkaansche haven Agadir zond. Beide koeren werd de wereldvrede in gevaar gebracht. De zaak werd er niet beter van, dat Wilhelm» telkens als het er op aankwam de bedreiging waar te maken, den moed verloor en hen, wien hij zijn bescherming had beloofd, in den steek liet; bijv. den sultan van Marokko en op bizonder onwaardige manier do Boeren. Dat maakte niet alleen haat, maar ook minachting gaande. Bij deze conflicten stonden aan weerszijden impe- rialisten tegenover elkaar. In den strijd van het groote Engeland tegen de kleine Boeren-republieken was do sympathie der geheele beschaafde wereld aan de zijde der kleinen en zwakken. In de Marokko-conflioten waren de arbeiders zoowel in Duitschland al» in Frankrijk tegen hun regeeringen opgetreden en hadden zoodoende niet weinig tot het behoud van den wereldvrede bijgedragen. Door deze houding van het socialistische proletariaat werd het onberekenbare, grillige en uitdagende van de Duitsehe wereldpolitiek wat verzacht. 4. Oostenrijk. De regeering van Duitschland beperkte er zich evenwel niet toe, op eigen houtje dwaasheden te begaan. Zij voelde zich ook verplicht, de dwaasheden van de Oostenrijksche politiek te dekken, die eveneens een wereldoorlog dreigde te ontketenen, echter niet om overzeesche gebieden, doch om de onafhankelijkheid van Europeesche staten, die door Oostenrijk werden bedreigd. Duitschland had tengevolge van zijn wereldpolitiek bijna geen vriend meer onder de zelfstandige, levensvatbare staten van Europa. Zelfs de verstandhouding tot den bondgenoot Italië was uiterst koel geworden. Slechts twee staten bleven met Duitschland bevriend, twee staten, die hun levensvatbaarheid hadden verloren, zoodat zij zich alleen met krachtige hulp van buiten op de been konden houden: Oostenrijk en Turkije. Zoowel het rijk van de Habsburgers als dat van den sultan was een nationaliteiten-staat, die niet door de gemeenschappelijke belangen zijner nationaliteiten, niet door welstand en vrijheid, doch slechts door militairen dwang werd samengehouden. Dit type van den nationaliteiten-staat werd al minder vereenigbaar met de moderne demokratie, die onder den invloed van het moderne verkeer onweerstaanbaar groeit. Oostenrijk en Turkije, (althans het Europeesche deel van Turkije) waren mitsdien reddeloos tot ondergang gedoemd. Maar do leidende Duitsehe staatslieden hadden daar zoo weinig benul van dat zij juist bij deze staten alleen steun zochten; zij zouden trouwens met hun wereldpolitiek bij geen anderen staat steun hebben gevonden. Zoowel Oostenrijk als Turkije stonden van oudsher op gespannen voet met Rusland, dat Konstantinopel en de zeeëngten, die naar de Middellandsche Zee leiden, wilde hebben, maar herhaaldelijk had ondervonden ze langs rechtstreekschen weg niet te kunnen krijgen. Om die reden zocht het zijn doel te bereiken langs een omweg: de splitsing van Turkije in een aantal zelfstandige kleine nationale staten. Rusland hoopte dat deze staten, die in godsdienst en ten deele — bij Serviërs en Bulgaren — ook in taal dicht bij het Russische volk stonden, vazalstaten van het tsarisme zouden worden. In tegenstelling tot de Oostenrjjksche en de Turksche regeering begunstigde het tsarisme de nationale onafhankelijkheidsbewegingen op den Balkan en werkte zoodoende in de lijn van den historischen vooruitgang, waartegen die regeeringen zich verzetten. Dezelfde monarch, dien zijn eigen onderdanen vervloekten als den bloedtsaar, werd op den Balkan als tsaar-bevrijder gevierd. Niettemin zou het Russische imperialisme zijn oogmerken bij de Balkanvolken niet hebben bereikt. Hoe onafhankelijker die volken van den sultan werden, des te zelfstandiger moesten zij zich tegenover den tsaar gevoelen. Zij voelden zich slechts tot hem aangetrokken, zoolang hun onafhankelijkheid van anderen kant werd bedreigd. Dio andere kant was Oostenrijk in de laatste jaren voor den oorlog steeds meer geworden. In verband met de groeiende nationale bewegingen van Roemeniërs en Zuid-Slaven, die vooral verdrnkt werden door de groote heeren in Hongarije, zagen de leiders der O.-H. monarchie een groot gevaar in een sterk Servië en Roemenië aan hun grenzen. Bovendien waren den O.-H. agrariërs, en vooral weer den Hongaarschen agrariërs, de agrarische uitvoergebieden van Servië en Roemenië een doorn in het oog. En ten slotte waren het de imperialisten, militairen, bureaukraten en kapitalisten in Oostenrijk, die den weg naar Saloniki wilden beheerschen en wien het bestaan van een zelfstandig Servië een struikelblok leek, dat zij uit den weg wenschten te ruimen. De politiek van al deze Oostenrijksche elementen drong Servië en Roemenië in de armen van Rusland. Toen de Oostenrijksche staatslieden meenden, Servië, te moeten verpletteren, om aan de Russische kuiperijen op den Balkan een einde te maken, stond de zaak juist omgekeerd. Juist door hun vijandschap tegen Servië hadden de Oostenrijkers daar den Russischen invloed versterkt. Om dien invloed te vernietigen, hadden de leiders van Oostenrijk een politiek van tegemoetkoming jegens de Roemeniërs en Serviërs in hun eigen land en jegens de staten Roemenië en Ser- ~vië moeten voeren. Maar dat was den heerscbers in O.-H. onmogelijk. Zij hadden, om op die wijze den staat te redden, hun eigen naastbij zijnde belangetjes moeten opofferen. Als de demokratisch-nationale en proletarische oppositie er niet in slaagde die heerschers ten val te brengen, dan was O.-H. verloren, evenals Turkije, en ook degene, die zich met hen in nood en dood had verbonden. Tot overmaat van ramp voelde Oostenrijk zich nog als groote mogendheid; het wilde zich met alle geweld zelfstandig voordoen, het nam telkens aanloopen naar een zelfstandige politiek, die tengevolge van de toenemende binnen- en buitenlandsche moeilijkheden al averechtscher werd. De personen, die aan het hoofd der regeering stonden, maakten de zaak niet beter: Keizer Frans Jozef had nooit over bijzondere geestesgaven beschikt en zijn hooge leeftijd en een reeks harde slagen van het noodlot maakten, dat hij groote behoefte aan rust had. Zijn bewind had geheel het karakter van seniliteit gekregen. Het ongeluk wilde echter, dat de volken van Oostenrijk volstrekt geen rekening hielden met zijn behoefte aan rust, dat hun verzet tegen den onmogelijken staat, waarbinnen zij bekneld waren, al sterker werd. Deze stijgende onrust in het rijk had de meest tegenstrijdige gevolgen. De keizer, die rust noodig had, was soms verrassend toegeeflijk. Doch die toegeeflijkheid kon de ontevreden volken in zijn rijk niet tevreden maken, omdat zij steeds slechts op onderdeden betrekking had. Het was alles lapwerk, wat dit regime te voorschijn bracht; tot een ingrijpends hervorming was het niet in staat. Zoodra dan bleek, dat de onrust in den lande niet bedaarde, werd met de uiterste strengheid opgetreden, om de rustverstoorders mores te leeren. Dat gold weliswaar in de eerste plaats voor de binnenlandsche politiek, doch ook de buitenlandsche onderging er den invloed van, vooral omdat van de 8 nationaliteiten des rijks maar twee uitsluitend binnen zijn grenzen woonden, terwijl de andere zich voor een groot deel buiten die grenzen bevonden, de meeste in zelfstandige nationale staten georganiseerd. De nationale aspiraties der Roemeniërs, Roethenen en Polen _ waren van groeten invloed op de buitenlandsche politiek van Oostenrijk en meer nog dan zij de Italiaansche en Zuid-Slavische irredenta. Daarbij kwam, dat Oostenrijk naast zijn keizer nog een tweeden heerscher kreeg, aartshertog Frans Fer- dinand. die in 1896 troonopvolger werd, bijna terzelfder tijd, dat Duitschland zijn noodlottige vlootpolitiek begon. Het imperialistische streven, dat zich destijds van alle groote staten meester maakte, begon zich sindsdien ook in Oostenrijk te roeren. Het kon zich echter op geen overzeesche gebieden richten en daarom richtte het zich, evenals het Russische, op uitbreiding zijner landsgrenzen. Dat kon het 't best bereiken in het zuiden, in de richting van Saloniki, maar daarvoor was noodig Albanië en Servië tot Oostenrijksche kolonies te maken. Wat geen staat sedert 1871, sedert de inlijving van Elzas Lotharingen, meer waagde: de gewelddadige annexatie van een politiek zelfstandig volk, dat wilde het aftandsche, doch groote Oostenrijk tegenover het krachtige, jonge, doch kleine Servië bereiken, door het stelselmatig te ringel o oren. De jonge energieke, ja roekelooze Frans Ferdinand, die geen behoefte aan rust had en niet tusschen toegeeflijkheid en geweld heen en weer dobberde, doch alleen van geweld heil verwachtte, werd de drager van dit imperialistisch streven, waarop hij te meer nadruk kon leggen, naarmate zijn invloed in het leger en op de buitenlandsche politiek aangroeide, die Frans Ferdinand sedert 1906, toen Aehrenthal Gulochowski opvolgde, leidde. Als onnadenkende door-dik-en-dunners schrikten Frans Ferdinand en zijn werktuigen voor de ergste uittartingen niet terug. Zij bekommerden er zich volstrekt niet om, dat zij zoodoende Rusland, den beschermer van Servië, uitdaagden en den wereldvrede in gevaar brachten. Wat kon hun de wereldvrede schelen, zoolang de groote Duitsehe broer met zijn geduchte gepantserde vuist achter hen stond! En die stond achter hen, omdat zijn eigen wereldpositie bedreigd was, indien de eenige militaire mogendheid, waarop hij kon bouwen, aan kracht en aanzien inboette 5. De Balkankrisis. Den eersten keer dat Oostenrijk roekeloos denwereldvrede in gevaar bracht, was in het najaar van 1908, toen het noodeloos de sedert 1878 voor Turkije bestuurde gebieden: Bosnië en Herzegowina inlijfde. Dat was een schaamtelooze schending van het verdrag met Turkije en een grove kwetsing van de nationale gevoelens der Zuid-Slaven, die door een dergelijke behandeling der Bosniërs als voorwerpen, die- naar believen verruild of geroofd kunnen worden, ten zeerste verbitterd waren. Het gevaar voor een wereldoorlog dreigde destijds, omdat Rusland zich op den Balkan benadeeld achtte, tenzij het vergoedingen kreeg. Doch ook in de overige staten van Europa, met name in Engeland, lokte de krasse verbreking van het verdrag van 1878 felle protesten uit. Oostenrijk had moeten terugkrabbelen, als het Duitsehe rijk het niet ter zijde had gestaan. Deze houding legdo reeds den grondslag voor den lateren wereldoorlog; niettemin hebben Duitsehe politici haar nog gedurende den wereldoorlog verdedigd, weliswaar vóór de ineenstorting. Prins Bülow beroemt zich in zijn reeds geciteerd boek „Deutsche Politik" op zijn houding van destijds: „Ik liet er noch in mijn redevoeringen in den Rijksdag, noch in mijn opdrachten aan onze vertegenwoordigers in het buitenland twijfel aan bestaan, dat Duitschland vastbesloten was, in Nibelungen-trouw en onder alle omstandigheden aan het verbond met O.-H. vast te houden. Het Duitsehe zwaard was in de waagschaal der Europeesche beslissing geworpen, rechtstreeks ten bate van onzen O.-H. bondgenoot, indirect voor het behoud van den Europeeschen vrede en vóór alles voor het aanzien en de wereldpositie van Duitschland." Dat was dus de manier, waarop het oude regime den vrede trachtte te handhaven; het achtte 't niet zün plicht zijn bondgenoot van roekelooze uittartingen af te houden, maar wèl, voor hem het Duitsehe zwaard in do waagschaal te werpen. En daardoor, en door goedkeuring van verdragbreuk, meende het 't „aanzien van Duitschland" to kunnen bevorderen. Nog verrukter uit zich Hashagen in zijn boekje „Umrisse der Weltpolitik", dat in hetzelfde jaar verscheen als Bülow's boek: „Voor do steviging van het bondgenootschap is het een onsohatbaar voordeel, dat de inlijving van Bosnië en Herzegowina zoo'n geweldig .internationaal gestook, niet alleen tegen O.-H., maar ook tegen Duitschland ontketent. Deze stook-campagne heeft de twee bondgenooten eerst tot een volmaakt onafscheidelijke verstandhouding tot elkaar gebracht." Inderdaad, wat een beleidvolle politiek, die in het ontketenen van een geweldige internationale stookcampagne tegen zichzelf een onschatbaar voordeel ziet, omdat Duitschland dientengevolge volslagen do gevangene van het innerlijk geheel bankroete Oostenrijk werd! Het „Duitsehe zwaard" heeft in 1908—1909 den wereldvrede bewaard, omdat Rusland destijds de vernedering, die Servië en dientengevolge ook Rusland zelf werd aangedaan, over zijn kant moest laten gaan. Want het bloedde nog uit alle wonden, die de oorlog tegen Japan en de revolutie het hadden geslagen. Servië moest den 31en Maart 1909 in een deemoedige nota belooven, dat het zich zou beteren en zijn politiek van protest tegen de inlijving zou staken. Maar natuurlijk gaf Rusland zich op den Balkan niet voorgoed gewonnen. Servië had, toen het alleen stond, voor Oostenrijk de vlag moeten strijken, maar allengs gelukte het de Russische staatkunde een verbond tusschen de regeeringen van den Balkan tot stand te brengen. Een federatie der Balkanvolken in een gemeenschappelijke republiek stond reeds jaren op het program der Zuid-Slavische socialisten. Zij zou den Balkanvolken het best in staat stellen hun zelfstandigheid tegenover Turkije en Oostenrijk, en ook tegenover Rusland, te handhaven. Natuurlijk moest de Russische politiek van zulk een federatie niets hebben. Integendeel. Zij wist echter de aan het werk zijnde krachten in de door haar gewenschte richting te leiden. Zij schiep een verbond, niet tusschen de Balkan volken, maar tusschen de Balkanvorsten, met het doel een einde te maken aan de heerschappij der Turken in Europa. In October 1912 brak de oorlog der bondgenooten: Servië, Bulgarije, Griekenland en Montenegro tegen Turkije uit. Turkije werd verslagen en de Europeesche mogendheden berustten in de verdeeling van de buit onder de overwinnaars onder de leus: de Balkan voor de Balkanvolken. Zoo leek de wereldvrede behouden te blijven; toen kwam Oostenrijk hem weer bedreigen, door nogmaals Servië een schop te geven en het te dwingen af te zien van den uitgang naar. de Adriatische Zee, dien het zich had bevochten. Ditmaal werd het ernstiger dan in 1908. Oostenrijk en Rusland mobiliseerden beide, in Februari 1913. Doch de mobilisatie beteekende slechts voorbereiding tot dén oorlog, niet den oorlog zelf. Engeland trad bemiddelend op en Rusland gaf nogmaals toe. Zoo werd de mobilisatie in Maart weer ongedaan gemaakt. De vrede bleef behouden. Maar ten koste van Servië en dientengevolge van zijn beschermer Rusland. Servië moest afstand doen van den uitgang naar de Adriatische Zee. Een nieuwe gevaarlijke spanning ontstond, want Servië trachtte zich thans ten koste van Bulgarije in Macedonië schadeloos te stellen. Het vond bondgenooten in Griekenland en Roemenië. Het gelukte hun gezamenlijk, Bulgarije te verslaan en te verkleinen. Ook ditmaal bleef de wereldvrede bewaard. Europa wachtte zich voor interventie. Zoo kwam den lOden Augustus 1913 de vrede van Boekarest. Men hoopte, dat de Balkan nu tot rust zou komen en dat de wereldvrede voor geruimen tijd verzekerd zou zijn — juist één jaar vóór het begin van den wereldoorlog t De vrede van Boekarest beviel Oostenrijk trouwens geenszins. Het verlangde van Italië de goedkeuring van een „preventieve defensieve actie" tegen Servië, doch Italië wimpelde dat af. Mèt prins Lichnowsky mag men aannemen, dat markies San Giuliano, die het plan een „pericolosissima aventura" (een uiterst gevaarlijk avontuur) noemde, ons ertegen gevrijwaard heeft, reeds in den zomer van 1913 in een wereldoorlog te worden gewikkeld. Doch ook bij de Duitsehe regeering vond Oostenrijk in dit geval geen steun. Men moet niet vergeten, dat in Roemenië een Hohenzollern regeerde. Daarom beschermde Duitschland het verdrag van Boekarest. Vermoedelijk heeft de opmerking over „de ingenomenheid van dezen hoogen heer (Wilhelm) voor Servië" in het den keizer van Oostenrijk op 1 Juli 1914 overhandigde memorandum (Oostenrijksch Roodboek I. S. 18) daarop betrekking. Doch de regeerders van Oostenrijk gaven geen kamp. Zij peuterden onvermoeid aan de door den vrede van Boekarest geschapen toestand en wisten ten slotte Duitschland aan hun zijde te krijgen. Terwijl de twee bondgenooten zoodoende een politiek voorbereidden, die op den wereldoorlog moest uitloopen, lieten zij geen gelegenheid ongebruikt hem te bevorderen, door niet slechts de sympathie van de regeeringen, maar ook die van de volken te verspelen. O.-H. bestreed het óp meer vrijheid gerichte streven in Kroatië en Bosnië niet alleen met een schrikbewind, maar ook met processen en met een propaganda, die zóó gewetenloos en bovendien zoo verregaand dom werd gevoerd, dat herhaaldelijk, met name in het geding-Friedjung (1909) werd aangetoond, dat zij met vervalschte bescheiden werkte. De stukken waren n.b. vervalscht in het Oostenrijksche gezantschap te Belgrado, onder toezicht van graaf Forgach, dezelfde die in 1914 aan het ultimatum aau Servië en mitsdien aan de ontketening van den wereldoorlog zijn noodlottige medewerking moet hebben verleend. ' Nog erger waren echter de „moreele veroveringen" die Duitschland kort voor den oorlog maakte in de zaak van Zabern, welke duidelijk bewees, dat in het Duitsehe rijk de burgerlijke bevolking vogelvrij was overgeleverd aan de militaire kliek en dat deze de burgerlijke regeering volkomen beheerschte. In het laatst van de 19e en 't begin van deze eeuw had de zaak-Dreyfus bewezen, dlat het Framsohe militarisme ook heel wat presteert op het gebied van gewetenloosheid en aanmatiging. Maar deze zaak was na harden strijd met een overwinning van de burgerlijke regeering geëindigd, terwijl in Duitschland de zaak van Zabern met de onderwerping van de burgerlijke overheid afliep. Bovendien reet deze zaak de wonde van ElzasLotharingem in Frankrijk, die zich was beginnen te sluiten, weer open. Zoo gingen Duitsohland en Oostenrijk den wereldoorlog tegemoet, beladen met de aantijging van leugen, vervalsching, gewelddadigheid, dictatuur van den sabel en rechteloosheid der ingelijfde provincies. 6. De toestand voor den oorlog. De verdedigers vam Duitschland zijn van oordeel, dat men bij het onderzoek naar de kwestie van schuld niet slechts de laatste weken voor dien oorlog moet nagaan, maar ook de jaren die daaraan voorafgaan. Zooals men zdet verbetert dat Duitschland's positie echter geenszins. Reeds jaren lang voor den wereldoorlog was de politiek dier centrale mogendheden van dien aard, dat de werelvrede niet door hen, doch ondanks hen behouden bleef. Deze politiek nam voor *t eerst vaste vormen aan onder de leiding van Bülowj zij werd voortgezet door Bethmann Hoflweg, onder wiens bewind ze tot de ramp leidde. In het midden blijve, in hoever deze mannen daarbij werkzaam waren als drijfkracht, en in hoever slechts als handlangers van hun heer, die zelf weer daar zijn omgeving werd voortgestuwd, ofschoon hij zich wellicht heeft ingebeeld, heit geheele geweldige rjjk voort te stuwen. Men kan dit vaststaande verband niet wegredeneerem i~et een betoog over de algemeene imperialistische neigingen, die zich in alle staten vertoonden. Maar evenmin mag men dit vaststaande verband in dien zin generaliseeren, dat men bijv. zegt: het behoort tot de aangeboren eigenschappen van het Duitsehe volk, naar de wereldheerschappq tr streven en zyn oogmerken met brutaal geweld te bereiken. Alle kapitalistische regeeringen der groote mogendheden hebben imperialistische neigingen. Of ze de een of andere regeering zullen bewegen, een oorlog te ontketenen, hangt af van de gelegenheid, den internationalen toestand, de machtsmiddelen (zoowel de eigen als die der bondgenooten) en niet het minst ook van den binnenlandschen toestand, vóór alles van de politieke kracht en zelfstandigheid van de arbeidersklasse. Niet altijd waren het Duitschland en Oostenrijk, die den wereldvrede in gevaar brachten. In het jaar 1902 heb ik een geschrift over „de sociale revolutie" uitgegeven. Daarin komt de opmerking voor: „De eenige waarborg voor den vrede ligt heden teu dage in de vrees voor het revolutionaire proletariaat. Men dient af te wachten hoe lang die vrees tegen de zich ophoopende oorzaken van conflicten zal blijven opwegen. En er zijn een aantal mogendheden, die nog geen zelfstandig, revolutionair proletariaat te vreezen hebben, en vele hunner worden volkomen door een gewetenlooze, brutale kliek van mannen der haute finance beheerscht. Deze mogendheden, tot dusver in de internationale politiek onbeteekenend of vredelievend, treden allengs meer op den voorgrond als internationale stokebranden. Zoo in de eerste plaats de Vereenigde Staten, daarnevens Engeland en J apan. Rusland stond vroeger vooraan in de rij der internationale stokebranden, doch zijn helfhaftig proletariaat heeft het voor 't oogenblik daaruit ver^ wijderd. Maar evengoed als de overmoed vau e.rn in eigen land onbeperkt regime, dat geen tegenwerking van oen revolutionaire klasse te duohten heeft, kan ook de wanhoop van een wankelend regime een oorlog ontketenen. Dat is in 1870 onder Napoleon ni het geval geweest en zal misschien nog onder Nikolaas II het geval worden. Van den kant van dezemogen dheden en hun geschillen en niet van do geschilljn tusschen Duitschland en Frankrijk, tusschen Oostenrijk en Italië wordt de wereldvrede heden ten da<*e het meest bedreigd" Dat werd geschreven onder den indruk van den oorlog van Japan tegen China (1894), van de Ver. Staten tegen Spanje (1898), van Engeland tegen de Boeren (1899—1902). En de oorlog tusschen Busland en Japah werd reeds voorbereid. Wel was ook al een begin gemaakt met de nieuwe Duitsehe wereldpolitiek, doch haar gevaar was nog niet gebleken, in de latere uitgaven van mijn geschrift heb ik evenwel de hier aangehaalde passage geschrapt, want ïntusscncn waren de gevolgen van de Duitsehe pollek waarneembaar geworden en naarmate zn hun invloed lieten getden traden de vroegere internationale «^ebranden op den achtergrond en namen de centrale mogendheden hun plaats in. . » Als men de imperialistische neigingen als immoreel beschouwt en van oordeel is, dat de beslissing over ÏHSkwestie van moreelenaard is, dart kan men. met recht zeggen dat de monnik en de rabbi, de ccnSale mogendheden en de Entente, beide stinken Maar de zaak staat anders als men de kwestie der verantwoordelijkheid voor den oorlog met opvat als een kwestie van moraliteit, maar van causaliteit en zich afvraagt, welke bepaalde politiek dezen beP^Wen oorlog heeft veroorzaakt. Dan zal men wellicht niet tot een moreele, doch stellig tot een politieke vcrooraeeling van bepaalde personen en instellingen komen, ^tusschen ook slechts van deze (personen *n instóU Ungen) en niet van het geheele vott, dat deer heni beheelscht werd en dat na hun verdwijning natuurlniv heel andere neigingen zal ontwikkelen. . De Duitsehe professor heeft het Duitsehe volk in den tijd van zijn grootste militaire kracht gehaat en i£ de tiiden viL fijn nederlaag belachelijk gemaakt, £orttenh? het als een volk van ideale belden hoog boven de Engelschen stelde, die hij verachtelijk een volk van vuige kooplui noemde. Ma»r evenmin als H Duitsehe volk heldhaftiger is dan andere volken bestaat het uit twistzieker vechtersbazen dan znn tegenstanders in den wereldoorlog. "Tntusschen behoort men één ding toe te, geven. I)e tegenstanders van Duitschland mogen dezelfde imPS?£che neigingen, dezelfde voorlierfde> voor ^rloff en verovering aan den dag hebben gelegd en mitsdifn moreel niet de meerderen van Duitschland znn geweXS waren het niettemin intellectueel, ondanks den Duitschen professor. Zij, en met name de Engelschen en Amenkanen, wisten zeer goed te rekenen. Zij voerden in het tijdperk van het imperialisme slechts daar een agressieve politiek waar die het eigen land niet-in gevaar bracht. Z$ waren te slimme zakenlui om een oorlog te ont- ketenen onder omstandigheden, die hen konden ruineeren. Zij waren soliede kapitalisten en geen va-banque-spelers. En daarom is de bewering dat het financieele kapitaal noodzakelijk oorlogsbegeerten en oorlogsgevaren met zich brengt, onjuist. Dat doet het slechts onder zeer bepaalde voorwaarden. Slechts het Duitsehe financieele kapitaal groeide aan op een wijze, die het ten nauwste met, het machtigste en van de overwinning moest overtuigde militarisme ter wereld verbond. De Angelsaksische staten kenden voor den wereldoorlog heelemaal geen militarisme. Frankrijk en Eusland waren er ruimschoots mee bedeeld, maar zij waren na de verpletterende nederlagen van 1870—'71 en 1904—'05 allerminst overtuigd van de overwinning. Het verband met het sterkste en overmoedigste militairisme deed het Duitsehe financieele kapitaal allo nuchtere berekening vergeten. Slechts daardoor werd het mogelijk dat het niet de volgeling en het werktuig, maar de stuwkracht werd van een politiek, die Duitschland volslagen isoleerde en bovendien zijn buren steeds feller uittarte. Het verloor elk besef van het ekonomisch mogelijke en dreef zijn Don Quijote, het militairisme, in den strijd tegen de windmolens der Entente, in welken strijd niet alleen de vechtlustige ridder, maar ook zijn goedgeloovige schildknaap Sancho Panza het onderspit moest delven. 7. Bescheiden over den oorsprong van den oorlog. De verdedigers van de Duitsehe oorlogspolitiek hebben steeds betoogd dat de schuldkwestie niet slechts naar de gebeurtenissen, die onmiddelijk aan den oorlog voorafgingen, mag worden beoordeeld. Een „wetenschappelijk" onderzoek moest verder teruggaan. Wij hebben gezien dat zulks de Duitsehe zaak niet» beter maakt. Wel echter bewijzen deze pogingen, om het onderzoek van de laatste weken voor den oorlog af te leiden, dat zij die ze in het werk stellen inzien, dat do gebeurtenissen dezer laatste weken nog bezwarender zijn dan hun voorgangers. De advocaten der oude Duitsehe regeering hebben echter nog een nieuw „wetenschappelijk" bezwaar ver» zonnen. Eerst heette het dat de ware wetenschappelijke onderzoeker de dingen slechts in hun grooten samenhang en niet afzonderlijk mocht beschouwen en thans weer: dat elk eenzijdig getuigenis uit den booze is. Zoolang niet alle geheime archieven van alle volken geopend rijn en alle betrokken staatslieden als getuigen rijn gehoord, is het h. i. niet mogelijk, over het ontstaan van den oorlog een oordeel te hebben. Doch zij, die dergelijke bezwaren opwierpen, hebben, de nietigheid ervan door hun eigen daden bewezen, want zij hebben dadalijk na het uitbreken van den oorlog trachten aan te toonen, dat de Centrale mogendheden door de Entente werden aangevallen* ja overvallen. In één opzicht hadden zij, zoo doende, ongetwijfeld gelijk, de wereld kan niet wachten tot al het denkbare bewijsmateriaal over het ontstaan van een oorlog voorhanden is. Elk politicus moet tegenover een oorlog positie nemen op grond van het materiaal dat hij te zijner beschikking heeft. Hij moet er maar streven, dat materiaal zoo omvangrijk mogelijk te krjjgen, doch zonder leemten zal het nooit zijn, noch voor den politicus van dezen tijd, noch voor den historicus van later. Deze laatste moge toegang hebben tot menig geheim archief, dat thans nog gesloten is, maar hij mist vele getuigenissen, die de tijdgenooten konden hebben gegeven, doch door hen niet op schrift zijn gesteld'. Het ware echter onzin "de menschheid datgene te onthouden, wat men weet omdat men niet alles weet. En deze onzin kan «en van die politieke fouten worden, die erger zijn dam een misdaad, als nl. de achterhouding van het materiaal moet dienen een vooi het volk en de menschheid gevaarlijk stelsel ta dekken.- Aan bescheiden over den oorsprong van de wereldoorlog is geen gebrek. Dadelijk na het uitbreken werden wij overstelpt met officieels wit-, rood-, geel-, blauw- en andere kleuren-boeken, en weldra begon ook een kritische beschouwing daarvan. Eeeds in het ■voorjaar van 1915 verscheen Grelling's „J'accuse" waarop hij later zijn werk in drie deelen „Das Verbrechen" liet volgen. Met groote scherpzinnigheid wist hij op zeer voorname punten toen reeds op het rechte spoor te komen. Buitengewoon belangrijk was het memorandum van prins Lichnowsky uit Augustus 1916, dat niet voor openbaarheid bestemd was, maar in pacifistische handen raakte, die het spoedig in breeden kring wisten te verspreiden. Daarnaast waren de publicaties van den heer Mühlon van gewicht. Hun, die toen nog niet duidelijk zagen wat er gebeurd was, moesten na de November-revolutie de oogen wel opengaan tengevolge van de openbaarmaking door Eisner van het rapport uit het Beiersrhe gezantschap . te Berlijn van 18 Juli 1914. Jammer igenoeg beging Eisner de onvoorzichtigheid de publicatie meer te behandelen als journalist, wien het om de uitwerking, dan als historicus, wien het om de volkomenheid en ongereptheid van zijn bron te doen is. Hij publiceerde slechts uittreksels uit het rapport en liet plaatsen weg, waaruit men de vredelievendheid van de Duitsehe regeering meende te kunnen afleiden. Wij zullen nog nader zien hoe het staat met de vredelievendheid die in de weggelaten gedeelten tot uiting gekomen heet. Nieuw materiaal werd vervolgens aangedragen door publicaties van het Oostenrijksche en 'Ouitseho ministerie van buitenlandsche zaken, in een rood1- en. witboek. Dit, reeds aangehaalde, Oostenrijksche roodboek „Diplomatieke akten over de voorgeschiedenis van den oorlog" (Weenen 1919) dat ik in het vervolg als „roodboek 1919" citeer, bevat zeer belangrijke gegevens over het vraagstuk van de verantwoordelijkheid voor den oorlog. Zeer kritisch daarentegen moet men de bewerking van dit materiaal door ar. Roderich Gooss beschouwen. Ze is tegelijk met het eerste deel van het roodboek te Weenen verschenen onder den titel: „Het Weensche kabinet en het ontstaan van den wereldoorlog". Daar hem de Duitsehe bescheiden niet bekend waren, is de schrijver van het Oostenrijksche commentaar hier en daar tot zeer aanvechtbare, ja volslagen onjuiste opvattingen gekomen. Vóór het Oosten rijksohe roodboek versenenn in Juni een Duitsch witboek, dat bestemd was tijdens de vredesonderhandelingen op de zegevierende volken indruk te maken ten gunste van Duitschland. In werkelijkheid heeft het er slechts toe bijgedragen, de Dorische buitenlandsche politiek opnieuw te compromitteèren. Wjj zullen nog nader zien, waarom. Sindsdien is een ander witboek verschenen dat de hoofdbron is voor de volgende beschouwingen: de onder mijn leiding tot stand gekomen verzameling van bescheiden over de verantwoordelijkheid voor den oorlog. Het verdere materiaal, dat nog versohenen is, levert aanvullingen op bizondere punten, maar verandert niets aan den totaal-indruk. Hoe hebben zich volgen» dit materiaal de gebeurtenissen ontwikkeld? 8. Serajewo. Wij zijn in onze beschouwingen in het lijfde hoofdstuk tot den vrede van Boekarest gekomen en hebban gezien dat Weenen na dezen vrede voornemens was, bij de eerste gelegenheid de beste de herziening ervan, met behulp van Duitschland door te zetten. De centraje mogendheden legden destijds een aanhoudende rusteloosheid en grooten drang naar daden aan den dag. Duitschland wist Turkije te bewegen, een. Duitsch generaal, Liman von Sanders, in December 1913 aan het hoofd van een Duitsehe militaire missio naar Konstantinopel te laten komen om daar hetopperbevel over het eerste legercorps op zich te nemen. Rusland protesteerde daar heftig tegen, maar bereikte slechts dat Liman's titel in dien van inspeoteurgeneraal van het Turksche leger (met den graad van. maarschalk) werd veranderd. Kort daarop, in Maart 1914, smaakten de centrale mogendheden de voldoening, een der hunnen, den prins van Wied, op den troon van het nieuwbakken koninkrijk Albanië te zetten. Dat was evenwel een succes" van twijfelachtigen aard, daar de Duitsehe landsvader reeds in Mei voor zijn eigen landskinderen de T.laatmoest poetsen en zichzelf en zijn beschermheeren voorheel Europa belachelijk maakte. Tegelijkertijd werden de samenkomsten van keizer WiUielm met oen troonopvolger Frans Ferdinand steeds, veelvulddger. In April ontmoetten zij elkaar in Miramare, op 12 Juni weer in Konopisoht in Bohemen. „De nieuwsgierigheid van het publiek en de belangstelling der diplomaten werden gewekt door deze betuigingen eener vriendschap, die te innig was om geen ongerustheid gaande te maken. Tijdens het uitstapje naar Konopischt had de Duitsehe gezant te Londen, opdracht, het ministerie van buitenlandsche zaken daar ten aanzien van do aanwezigheid van admiraal von Tirpitz in het gevolg van den keizer gerust te stellen. Wie zich verontschuldigt, beschuldigt zichzelf. De admiraal heeft blijkbaar de verandering van lucht alleen genomen, om den geur der rozen in Bohème in te ademen." Zoo spot met het onschuldige karakter van die> samenkomst een Belgisch diplomaat, baron Beyens, in zijn boek: „L'Allemagne avant la guerre, les «auses et les responsabilités (Parijs 1915, blz. 265). Beyens was bjj het begin van den oorlog Belgisch gezant te Berlijn, en hij schreef van daar rapporten, die voor Duitschland zoo sympathiek waren, dat de Duitsehe regeering, die ze na den intocht in Brussel vond, een reeks ervan openbaar maakte in het deel: „Belgische Aktenstücke 1905—1914". Intusschen wijzigde Beyens zijn gunstigen dunk van de Duitsehe politiek volkomen na het Oostenrijksche ultimatum. De rapporten, die hij van toen af aan schreef, zijn door het ministerie van buitenlandsche zaken te Berlijn niet openbaar gemaakt. Men vindt ze in de „Correspondenoe diplomatique relative a la guerre de 1914—'15." Parijs 1915. Ondanks Beyens vertelt de heer von Jagow nog in zijn boek over „Ursachen und Ausbruch des Weltkrieges." (Berlijn, 1919, blz. 101): „De troonopvolger wilde zijn keizerlijken vriend het bloeien der rozen op het Boheemsche landgoed, waar hij bijzonder veel van hield, laten zien." Over hetgeen to Konopischt werd uitgebroed zou alleen Wilhelm zelf gezaghebbende inlichtingen kunnen geven. Dat de samenkomst niet alleen den geur der rozen gold, bewijst een rapport, dat Tschirschky, de Duitsehe gezant to Weenen, op 17 Juni 1914 aan den rijkskanselier zond. Dit rapport begint met de volgende mededeeling: „Graaf Berchtold was na het vertrek van Z. M. den Keizer door Z. Hoogheid aartshertog Frans Ferdinand op Konopischt genoodigd. De minister vertelde mij vandaag, dat Z. K. en K. Hoogheid zich in de hoogste mate voldaan over het bezoek van Z. M. had uitgelaten. Hij had over alle mogelijke vraagstukken uitvoerig met Z. M. gesproken en aldoor volkomen overeenstemming van opvattingen kunnen constateeren." Helaas deelt het rapport niet mee, welke opvattingen dat waren. Uit het volgende vernemen wij, dat veel gesproken werd over de politiek, die tegenover de Roemeniërs gevolgd moest worden. Frans Ferdinand was het met Tisza's politiek tegenover de Roemeniërs niet eens, daar Tisza concessies van belang aan de Roemeniërs in den Hongaarschen staat weigerde, waarbij Wilhelm in een aanteekening op den rand opmerkt: „Hij mag door zijn binnenlandsche politiek, die bij de Roemeensche kwestie op de buitenlandsche van het Drievoudig Verbond invloed heeft, de laatste niet ia gevaar brengen." Stellig maakte de Hongaarsche politiek tegenover de Roemeniërs het de Roemeensohe regeering onmogelijk, zich van Servië en Rusland los te maken, om in net vaarwater van Oostenrijk tegen deze staten front te maken. Dadelijk na de samenkomst van Konopischt begon het ministerie van buitenlandsche zaken te Weenen, een memorie uit te werken, die moest aantoonen, dat de tegenwoordige toestand op den Balkan ondraaglijk was en Oostenrijk gedwongen was, tegen Rusland op to treden, dat een Balkan-bond tegen de Habsburgsohe monarchie beraamde. Met dat doel trachtte het Eoemenië te winnen. De betrekkingen van dat land met Oostenrijk waren veel sleohter geworden. „De monarchie had zich er totdusver toe bepaald, de zwenking van de Roemeensohe politiek te Boekarest op vriendschappelijke wijze ter sprake te brengen, maar voor het overige zich niet genoopt gezien, uit deze steeds duidelijker koersverandering van Roemenië ernstige consequenties te trekken. Het Weenscho kabinet had zich hiertoe in de eerste plaats laten bewegen, doordat de Duitsehe regeering de opvatting huldigde, dat men met tijdelijke schommelingen te doen had, gevolgen van zekere misverstanden uit den tijd van de crisis, die automatisch over zouden gaan, als men kalmte en geduld er tegenover bewaarde. Het was echter gebleken, dat deze taktiek van kalm afwachten en vriendschappelijke vertoogen niet de gewensohte uitwerking had, dat het proces van de vervreemding tusschen OostenrijkHongarije en Roemenië niet verminderde, maar integendeel verhaast werd." Ook „voor de toekomst" verwacht de memorie geen „gunstige wending." Evenals in het rapport over Konopischt staat ook in de promemorie de Roemeensohe kwestie op den voorgrond. De Servische wordt nauwelijks aangeroerd. Niet omdat de vijandigheid van Oostenrnk tegen Servië geringer was, maar stellig hierom, omdat zij te Berlijn geen hindernis ontmoet, terwijl -de Duitsehe regeering aandringt op een minnelijke overeenstemming met Roemenië. Oostenrijk daarentegen wil tegenover Servië en Roemenië de taktiek van het „kalme afwachten en vriendschappelijke vertoogen" laten varen, eveneens echter ook tegenover Rusland. Deze staat, zoo betoogt de memorie, beteekent niet alleen een gevaar voor de Oostenrijksche monarchie, maar ook voor Duitschland. Rusland en zijn bondgenoot Frankrijk streefden ernaar „de militaire meerderheid van de twee keizerrijken docr hulptroepen van den Balkan te breken" en zjjn expansie-politiek, in tegenstelling met de Duitsehe belangen, door te zetten. „Om deze redenen is de leiding van de buitenlandsche politiek van Oostenxijk-Hongarije er ook van overtuigd, dat het een gemeenschappelijk belang van de monarchie en niet minder van Duitschland is, om in het tegenwoordige stadium van de Balkan-crisis tijdig en krachtdadig tegen ©en gang van zaken dien Rusland stelselmatig nastreeft en bevordert, op te komen, een gang van zaken die later misschien niet meer te verhelpen zou zijn." (Afgedrukt in het Witboek over de verantwoordelijkheid van de bewerkers van den oorlog van Juni 1919, bldz. 68). Deze memorie kan men nauwelijks anders opvatten dan dat zij in de taal der diplomatie den p r e v e n tieven oorlog tegen het rijk van den Tsaar verlangt. Het gevaarlijke document was juist klaar, toen de catastrofe van Serajewo zich voordeed. Van Konopischt had de troonopvolger zich naar de manoeuvres naar Bosnië begeven. Net precies op dezen warmen grond, die pas kortgeleden ingelijfd verklaard was, moesten toen de manoeuvres in tegenwoordigheid van Frans Ferdinand gehouden worden en in aansluiting daarop moest hij een triomfantelijken intocht, op de wijze van een veroveraar, in de hoofdstad van het land houden. Alsof men het nationale gevoel bijzonder sterk wilde uittarten, had men den 28sten Juni als dag van den intocht in Serajewo gekozen, den „Widow dan", den St. Vitus-dag, een nationalen rouwdag voor de Serviërs. Op dien dag in 1389 hadden zij op het Merelveld in den strijd tegen de Turken, die hen onderwierpen, een vreeselijke en beslissende nederlaag geleden, waarvan de heugenis tot op den dag van heden in de volksliederen voortleeft. Juist op dien dag moest de vreemde beheersoher van het Noorden binnentrekken. Eu echt oud-Oostenrijksch paarde men aan de uittarting nog gedachtelooze lichtzinnigheid. Al liet men in een land, waarin de heerenklasse het vreeselijkste schrikbewind uitoefende en daardoor oen atmosfeer van aanslagen kweekte, den troonopvolger paradeeren. men had ten minste zorg moeten dragen, om hem te beschermen. Maar men had niet de minste voorzorgsmaatregelen genomen. Zoo groot was de radeloosheid en lichtzinnigheid, dat men na den eersten aanslag, die mislukte, den troonopvolger met zijn vrouw nog eens door de straten liet rijden, om'ze tot gemakkelijke schietschijven voor een tweeden aanslag te maken. In een telegram van S Juli bracht dr. v. Bilinski de gemeenschappelijke minister van financiën en opperbestuurder van Bosnië, ernstige beschuldigingen tegen de lichtzinnigheid van de gezaghebbende kringen in Bosnië en vooral van de militaire in. „Ook op ander gebied van het bestuur (behalve de justitie) waren leemten aan den dag gekomen, die daar men er kennis van droeg, bij voorbaat tegen een areis van aartshertog Frans Ferdinand hadden moeten pleiten. Het was immers den landschef (Feldzeugsmeister Potiorek) het best bekend, dat het tot stand komen en de uitvoering van de reis uitsluitend uit militair oogpunt tusschen den aartshertog en uitsluitend den landschef op touw gezet werd.... „Allerminst had dr. v. Bilinski kunnen aannemen, dat in het militair program een niet militair bezoek van Serajewo ingevoegd zou worden. Als dr. v. Bilinski uit de rapporten van den landschef er kennis van had gedragen, dat het politie-bestuur volstrekt niet tegen zijn taak opgewassen was, dan zou het blijkbaar hun beider plicht geweest zijn, de reis in elk geval te verhinderen." (Gooss, Wiener Kabinett bldz. 46, 47). Spoedig daarop, op 13 Juli, seinde de Sektionsrat von Wiesner, die naar Serajewo gezonden was, om inzage te nemen van de akten van de instructie in het proces tegen degenen die den aanslag hadden uitgevoerd: „Door niets is bewezen of is ook maar te vermoeden, dat de Servische regeering afwist van de beraming van den aanslag of van de voorbereiding en verschaffing van de wapens. Er zijn veeleer aanwijzingen, dat men dit uitgesloten moet achten." Ifen moest dus niet bij de Servische regeering de schuldigen voor de bloedige daad zoeken, maar wel waren voor haar verantwoordelijk de onkunde, lichtzinnigheid, de brutale uittartingsmethode van het Oostenrijksche machtsrégime. De factoren, die den aanslag op den troonopvolger uitlokten, waren dezelfde die daarna den veel vreeselijker aanslag op den wereldvrede rechtstreeks pleegden. Bij de lijkplechtigheid van zijn. vriend Patroklus slachtte Achillee twaalf Trojanen. Voor de lijkplechtigheirl van Frans Ferdinand werden vier jaar lang vele millioenen mensohen uit alle vijf werelddeelen geslacht. Voor de regeerders van Oostenrijk had het dooden van den actiefsten vertegenwoordiger van het bestaande régime een waarschuwend mene tekel moeien zijn, dat tot omkeer drong. Het toonde duidelijk, welke vruchten de machtspolitiek droeg en het was een dringende waarschuwing om deze politiek te vervangen door een van vrijheid en verzoening, als de eenige die het in alle voegen krakende staatswezen nog eenige levenskracht kon geven. Maar wanneer heeft ooit een machtsrégime op ©en dergelijk mene tekel acht geslagen! Het voelde zich veeleer genoopt, om het schrikbewind te versterken en aan het geweld tegenover zijn Kroatische en Bosnische onderdanen ook nog geweld tegen den nabnrigen Servischen staat te paren, dien men nu geheel den genadeslag besloot te geven. Voor nog Wiesner's rapport over de schuld aan den aanslag aangekomen was, hadden de Weensche machthebbers reeds de overtuiging geformuleerd, dat de Servische regeering voor de daad verantwoordelijk moet worden gesteld, volgens het beginsel: Het komt er niet op aan, de Jood wordt verbrand. O. Wilhelm'» monarchistisch bewustzijn. Terwijl in de memorie, die nog voor den aanslag gereed was gemaakt, Roemenië de voornaamste zorg voor Oostenrijk gevormd had, nu kwam Servië weer op den voorgrond. De tekst, die over Servië maar terloops had gesproken, kreeg nu een naschrift, waarin gezegd werd: „De bovenstaande memorie was juist gereed gekomen, toen de vreeselijke gebeurtenissen van Serajewo zich voordeden. De geheele draagkracht van den snooden moord is op het oogenblik nog nauwelijks te overzien. In eUi geval is echter, als dit nog noodig geweest ware, hierdoor het ontwijfelbare bewijs geleverd, dat de tegenstelling tusschen de monarchie en Servië niet te overbruggen is alsmede hoe gevaarlijk en intensief de voor niets terugdeinzende Grootservische beweging is.... Zooveel te gebiedender wordt voor de monarchie de noodzakelijkheid om met vastberaden hand de draden te verscheuren, die hare tegenstanders tot oen net over haar hoofd willen verdichten." Met andere woorden: Oo&tenrijk of veeleer graaf Berchtold en zijn menschen waren besloten tot den oorlog tegen Servië en, als het moest, tegen Rus- laWelke houding nam de Duitsehe regeering daartegenover aan? Totdusver is dat niet heelemaal duidelijk geweest. Liet zij zich door Oostenrijk meesleepen, zonder goed to weten, wat zn deed, ot deed zü gaarne, krachtdadig, bij volle bewustzijn mee * Hare positie tegenover de Oostenrijksche Balkanpolitiek werd door den aanslag van Serajewo aanmerkelijk gewijzigd. ... ,„,„ . , Toen Roemenië verbonden met Servië in 1913 m den tweeden Balkan-oorlog ging, vond de HohenzoUer Carol de rugdekking van den Hohenzollern Wilhelm tegen den Habsburger. In dat stadium vermaande Berlijn Weenen tot terughouding. Nog op 2 Juli 1914 liet Berchtold zich tegenover Tschfr&chky aldus uit: „Duitschland heeft indertijd, toen Roemenië zonder ons te vragen en tegen ons aan Roemenië goed bekend belang in, samen met bervië het weerlooze Bulgarije aanviel, Roemenie gedekt en ons te verstaan gegeven, dat wij ons kalm moesten houden.» (Roodboek, 1919 I. 19). . Na Serajewo gold de toorn van Oostenrijk niet meer Roemenië en Servië samen, hij concentreerde zich geheel tegen het laatste. En de Servische regeering ging ofschoon zij monarchaal was, in Wilhelm s ÓVe'n slechts door voor de bevorderaarster en aanstichtster van moorden op monarchen. Znn dynastiek bewustzijn, dat Oostenrijk tegenover Roemenie tegengehouden had, werd tegenover de Serviërs nu juist tot een voortstuwende drijfkracht. Niet alleen monarchale beginselen, maar ook persoonlijke vrees werkten daarbij samen. Hij liet immers op 2 Juli het voorgenomen condoléance-bezoek in Weenen afzeggen, omdat wenken uit Serajewo hem deden vreezen, dat m de Oostenrijksche keizerstad een bende berviscne moordenaars hem opwachtte. , . ... Zonder eenig overleg, was hn dadelijk, nadat hij van den aanslag vernomen had, dezelfde meening toegedaan, die Frans Jozef in dien tijd in zijn eigenhandigen brief aan Wilhelm uitspreekt, welken brief hij op 5 JuH kreeg. Die brief verkondigde reeds: „Het streven van mijn regeering moet in de toekomst zich richten op de isoleering en verkleining van Servië." .. En de brief eindigde mét de woorden: „Ook gij zult na de jongste, vreeselijke gebeurtenissen in Bosnië de overtuiging koesteren, dat aan een verzoening van de tegenstelling, die Servië van ons scheidt, niet meer te denken valt, en dat de behoudende vredespolitiek van alle Europeesche monarchen bedreigd zal zijn, zoolang deze haard van misdadige agitatie te Belgrado straffeloos voortleeft." Toen deze eigenhandig geschreven brief te Potsdam aangekomen was, had Wilhelm, zonder zich om de gevolgen te bekommeren, reeds besloten, dat Servië terneergeworpen moest worden. Zijn monarchaal bewustzijn was door de schoten van Serajewo tot razenden drang naar bloedwraak op het moordenaarsvolk ontvlamd. Prins Lichnowsky was in de dagen na den aanslag te Berlijn. Hij geeft verslag van een onderhoud met Zimmermann, die toen Jagow, die afwezig was, verving: „Uit zijn woorden bleek een onmiskenbare ontstemming tegen Rusland, dat ons overal in den weg stond. Dat generaal von Moltke tot oorlog aandreef, werd mij natuurlijk niet gezegd. Ik vernam echter, dat de heer von Tschirschky een berisping had gekregen, emdat hij gerapporteerd had, dat hij te Weenen jegens Servië matiging had aangeraden.'' (Meine Londoner Mission, bldz. 27). Dichnowsky's mededeelingen vinden hun bevestiging rn de acten van het ministerie van buitenlandsche zaken te Berlijn. Wij geven een rapport weer, dat Tschirschky op 30 Juni tot den rijkskanselier richtte. Het wordt van gewicht door de kantteekeningen van den Keizer, die wij tusschen haakjes, met een W. geteekend, vermelden: „Graaf Berchtold zeide mij vandaag, dat alles er op wees, dat de draden van de samenzwering, waarvan de aartshertog het slachtoffer is geworden, te Belgrado samenliepen. De zaak was zoo goed overdacht, dat men opzettelijk heel jonge lui voor de uitvoering van de misdaad had uitgezocht, die slechts tot zacht tere straffen veroordeeld kunnen worden. (Niet te hopen ! W.). De minister sprak zeer bitter over de Servische stokerijen. „Hier hoor ik, ook bij ernstige menschen, veelal den wensen, dat men nu eens grondig met de Serviërs moet afrekenen. (Nu of nooit! W.). Men moet Oen Serviërs, zegt men, eerst een reeks van eischen stellen en als die niet aangenomen worden, krachtdadig te werk gaan. Ik gebruik elke gelegenheid van dien aard, om kalm, maar zeer nadrukkelijk en ernstig tegen overhaaste stappen te waarschuwen. (Wie heeft hem daarto e g e m a oh 11 g dï DatisheeldomiGaatheminhetgeheel niets aan, daar het uitsluitend Uostenrük's zaak is, wat het nu denkt te doen? Later wordt dan gezegd, als het verkeerd ga at: Duitschland wilde niett! Tsohirsohky moet alsjeblieft dien onzin laten! Met de Serviërs moet schoon sohip gemaakt worden en wel spoedig W.) Vooral moet men zich eerst duidelijk rekenschap «even, wat men wil, want ik heb totdusver alleen leer onduidelijke gevoelsuitingen gehoord. Dan moet men do kansen van eenige actie zorgvuldig overwegen en erom denken, dat Oostenrijk niet alleen in cte wereld staat, dat het plicht is, behalve rekening te houden met zijn bondgenooten, ook te letten op den algemeenen Europeeschen toestand en zich in het bijzonder de houding van Italië en Rusland in alle kwesties, welke Servië betreffen, voor opgen te stellen (Spreekt allemaal van zelf en zijn waarheden als koeien. W.)." Het stuk kwam van den Keizer op 4 Juli brj net ministerie" van buitenlandsche zaken terug. Reeds toen, voor Oostenrijk nog den geringsten eisch had gestéld, stond bij Wilhelm vast: „Met de Serviërs moes schoon schip gemaakt worden, en wel spoedig. (Mit den Serben muss aufgeraumt werden, undzwarbald). De opvatting die door het boek van Gooss zeer gesteund is, alsof Duitschland in de Servische crisis alleen maar op sleeptouw genomen is door Oostenrijk, dat het te veel vertrouwde, is volkomen ongegrond. 10. De samenzwering van Potsdam. On 4 Juli kwam de Oostenrijksche legatie-raad graaf Hoyos te Berlijn, om den reeds vermelden eigenhandig geschreven brief van keizerr Frans Jozef aan Wilhelm over te brengen. Men legt me* "/.'i* gevaarUjke denkbeelden schriftelijk met volledige duidelijkheid vast. De brief sprak, „reeds van de noodzakelijke „verkleining» van Servië Graaf Hoyos lichtte deze uitdrukking mondeling aldus toe, dat daaronder de verdeeling van Servie onder zijn buren verstaan moest worden. Hoyos, de vertrouweling van Berchtold, zette deze plannen voor den rijkskanselier en den onderstaatssecretaris Z.im- mermann uiteen. Dat gaf hun geen aanleiding, op de Oostenrijkere remmend te werken. Het reeds vermelde witboek van Juni 1919, dat in werkelijkheid een witwasschingsboek was, merkt weliswaar op: „Het ministerie van buitenlandsche zaken te Weenen heeft er later waarde aan gehecht, vast te stellen, dat het in de zuiver persoonlijke opvattingen van graaf Hoyos, die de verwerving van Servisch gebied en zelfs een verdeeling van Servië omvatten, niet deelde." (bldz. 56). Maar deze mededeeling is niet heelemaal juist. Het ministerie heeft wel verklaard, dat de opvattingen van graaf Hoyos zijn persoonlijke opvattingen waren; het heeft echter nooit ondubbelzinnig laten blijken dat het andere opvattingen koesterde, en het kon dat ook niet, reeds niet omdat de opvattingen van den heer legatie-raad volkomen met de opvattingen van zijn meerdere, minister Berchtold, overeenstemden. Het ministerie van buitenlandsche zaken te Weenen heeft dan ook nooit verraden, welke zijn bedoelingen met betrekking tot Servië waren. Intusschen, zelfs indien het slechts gedeeltelijk desavoueeren (Abrüeken) van Hoyos. een geruststellende opheldering over de Oostenrijksche plannen was geweest, zoo vond dit toch in elk geval later plaats, pas na den 5den Juli, waarop de Oostenrijksche gezant te Berlijn aan den Duitschen Keizer den eigenhandig geschreven brief van Frans Jozef overhandigde en de beslissende besluiten genomen werden. Over de beraadslagingen van dien dag, die de verbeeldingskracht van de buitenwereld te levendiger bezig hielden, naarmate men er minder van wist, is veel gebazeld. Er had, zeide men, een kroonraad te Potsdam plaats gevonden, waaraan aartshertog Frederik, graaf Berchtold en Conrad von Hötzendorf deelnamen en waarin tot den oorlog tegen Servië of zelfs den wereldoorlog besloten werd. Het reeds aangehaalde Witboek van Juni toont aan, dat deze kroonraad een legende is. Als bewijs citeert het Sir Horace Rumbold, bij het uitbreken van den oorlog Engeisch ambassaderaad te Berlijn, die het onwaarschijnlijk acht, dat zulk een kroonraad plaats gevonden heeft. Hij- is die meening toegedaan niet wegens, maar ondanks de betuigingen van de Duitsehe regeering: „De tot gewoonte geworden leugenachtigheid van de Duitsehe regeering is inderdaad zoo groot, dat ik onwillekeurig in de verzoeking kom, om aan elke door naar geloochende mededeeling geloof te schenken." Op dit eervolle getuigenis beroept zich het Witboek van Juni 1919, als bewijs voor de onschuld van de oude Duitsehe regeering. Het witboek zelf deelt dan mede, wat op dien öden Juli te Potsdam werkehk gebeurd zou zijn. Het herhaalt daarbij hoofdzakelijk ffiene, wat reeds het weekblad „Deutsche Politik» in Mei daarover in het midden gebracht had. Uit verhaal klinkt zeer onschuldig. Dienvolgens heeft op 5 Juli de Oostenrijksche ambassadeu/szögyeny bij keizer Wilhelm te Potsdam geluncht en hem den brief van. znn souverein over- baLater kwamen bij den Keizer Bethmann JtoUwe^ en Zimmermann, die Jagow, die op znn huwelijksreis was, vertegenwoordigde en zij „spraken over den poHüeken toestand". Daags daarna aanvaardde keizer Wühelm zijn reis naar Noorsche wateren. bahkbaa,r het duidelij'kste teeken, dat hij-niete ergs verwachtte of ook maar beraamde. .. Het witboek deelt de feiten op dezelfde wijze mede, alleen laat het de verwijzing naar de reis naar de Noorsche wateren weg. Daarentegen voegt het eraan toe: * ... Er znn geenerlei bijzondere besluite n g e n omen, daar bij voorbaat vaststond, dat het niet mogelijk was, Oostenrijk-Hongarije den. steun, die in overeenstemming was met de bondspbehten, bn de poging om van Servië werke luk e w a a r b o reen te verkrijgen, te weigeren." (bldz, 50). Dat moet blijkbaar ook onschuldig U™*™. .m™l kan toch niets anders beduiden, dan dat de Duitsehe reo-eering het bij die „bespreking" reeds vanzelfsprekend vond, dat Oostenrijk „werkelijke waarborgen" zou verlangen - men weet, wat dat beteekent ~- en dat Duitschland daaraan „in overeenstemming mei Zijn bondspliohten" meedeed. Het zou op 5 Juli niet meer noodig geweest zijn, daarover „bijzondere besluiten" te nemen. Het Witboek van Juni 1919 schijnt op een zeer kinderlijk publiek te rekenen. In den aanhef van zrjn voorstelling richt het zich tegen de bewering, dat op 5 Juli een kroonraad heeft plaats gevonden, die tot den oorlog tegen Servië, volgens oen andere lezmg tot den wereldoorlog» besloten heeft. Uit de rectificatie blijkt echter enkel: 1. dat geen kroonraad gehouden is, maar alleen op zichzelf staande besprekingen. 2 dat niet tot den wereldoorlog besloten werd. Van den oorlog tegen Servië is daarbij geen sprake meer. Ten slotte wordt gezegd: „Uit het telegram (van de Duitsehe regeering) naar Weenen van 6 Juli en den eigenhandig door keizer Wilhelm geschreven brief van 14 Juli blijkt duidelijk, dat men ook te Berlijn met de mogelijkheid van een inmenging van Busland en hare gevolgen mede rekening hield, maar niet rekende met eenige waarschijnlijkheid van een algemeenen oorlog. Van de bedoeling, om een Europeeschen oorlog te ontketenen, kan echter, zooals de bijgevoegde stukken overtuigend bewijzen, geen sprake zijn." (bldz. 57). Lichnowsky rapporteert daarover'in zijn memorie: „Naderhand vernam ik, dat bij de beslissende bespreking te Potsdam op 5 Juli, de vraag uit Weenen de onvoorwaardelijke toestemming van alle gezaghebbende personen vond en met de toevoeging, dat het ook niets geven zou, als daaruit een oorlog met Busland ontstaan zou. Zoo staat het althans in het Oostenrijksche protokol, dat graaf Mensdorff te Londen kreeg (bldz. 28). Graaf Szögyeny, de Oostenrijksche gezant te Berlijn, rapporteert over zijn gesprek met Wilhelm op 5 Juli: „Naar zijn (keizer WiiheJm's) meening moet echter met deze actie (tegen Servië) niet te lang gewacht worden. Busland's houding zou in elk geval vijandig zijn, maar hij was hierop al sedert jaren voorbereid, en al zou het zelfs tot een oorlog tusschen Oostenrijk-Hongarije en Busland komen, dan zouden wij ervan overtuigd kunnen zijn, dat Duitschland met de gewone hondstrouw aan onzen kant zou staan. Busland was voor het overige, zooals de zaken nu stonden, nog geenszins klaar voor een oorlog en zou zach stellig nog wel bedenken, om een beroep op de wapens te doen. Tooh zou het bij de andere mogendheden van de Triple Entente tegen ons stoken en op den Balkan het vuur aan wakkeren. Hij begreep zeer goed, dat het Zijne K. en K. Apostolische Mafésteit met zijn bekende vredesliefde moeielijk zou vallen, in Servië binnen te rukken; als wij echter werkelijk de noodzakelijkheid van een actie tegen Servië ingezien hadden, zou hij (keizer Wilhelm) het betreuren, als wij het tegenwoordige, voor ons zoo gunstige oogenblik ongebruikt lieten." (Roodboek, 1919, 1 bldz. 22). Dr. Gooss tracht, aan de toerekenbaarheid van graaf Szögyeny twijfel te opperen. Op hetzelfde aambeeld hameren vier samenstellers van een memorie over de schuld aan het uitbreken van den oorlog in het witboek van Juni 1919, de professoren Hans Delbrück, Mendelssohn-Bartholdy, Max Weber en graaf Montgelas. Wij zullen hier nog in een ander verband over komen te spreken, hier moge alleen opgemerkt worden^ d®t- de mededeelingen van den Oostenrijkschen ambassadeur te Berlijn volkomen overeenstemmen met datgene, wat wij over Wilhelm's toenmalige denkwijze weten, en wat al uit zijn kantteekenmgen op het rapport van Tschirschky van 30 Juni bljjkt. Het toeval wil, dat juist uit die dagen een getuigenis over Szögyeny's betrouwbaarheid in het rapporteeren aanwezig is. Op den 6den Juli beraadslaagde de graaf met Bethmann Hollweg. Deze rapporteerde daarover aan Tschirschky en tegelnk 'zond Szögyeny een rapport over hetzelfde onderhoud aan Berchtold. Daags daarop had Tschirschky gelegenheid om beide rapporten met elkaar te vergelijken. Hij seinde daarover aan het ministerie van buitenlandsche zaken op 7 Juli: „De rapporten van graaf Szögyeny kwamen volkomenovereenmetdeninhoud van het mn naar behooren overhandigde telegram van Uwe Excellentie van 6 dezer." Zoo eenvoudig is het dus niet, dezen lastigen getuige moreel om te brengen. Juist is, dat in die gesprekken Bethmann zich veel voorzichtiger uitdrukte dan zijn keizerlijke meester. Maar dat was dikwijls het geval. Een omstandigheid is misschien met zonder Delang. Szögyeny meldt, dat Wilhelm voor de lunch zeer gesloten was geweest. Pas na de lunch had hn van zijn hart geen moordkuil gemaakt. Over datgene wat de Keizer op 5 Juli na deze Despreking met zijn menschen behandelde, zijn.wij niet ingelicht. Maar men mag het witboek van Juni, hoe weinig vertrouwen het ook verdient, toch gelooven, dat de bedoeling, om een Europeeschen oorlog te ontketenen, toen niet bestond. Alleen verzwijgt het, dat men toen al den Oostenrijkers de vrne hand voor een oorlog tegen Servië gaf, op gevaar af, daarmee een oorlog met Busland mt te lokken. Eigenlijk heeft de Duitsehe regeerang dat al in haar eerste witboek erkend, dat zij bri het begin van den oorlog openbaar maakte. Zij verklaarde toen: „Oostenrijk moest bij zichzelf zeggen, dat het nocli met de waardigheid, noch met het zelfbehoud van de monarchie te vereenigen was, het gedoe aan gene zijde nog langer werkeloos aan te zien. De K. en K. regeering stelde ons van deze opvatting in kennis en vroeg onze meening. Van heeler harte konden wjj onzen bondgenoot onze instemming met zijn opvatting van den toestand betuigen, en hem verzekeren, dat een actie, die hij noodzakelijk achtte, om aan de beweging in Servië, die tegen het bestaan van de monarchie gericht was, een einde te maken, onze goedkeuring zou hebben. Wij waren ons hierbij wel bewust, dat een eventueele oorlogsaotie tegen Servië Rusland op het tooneel brengen en ons hiermee, oveaoeenkomstig onze bondsplichten, in een oorlog wikkelen kon." (bldz. 3, 4.) • .Pe* ,zou het toppunt van gedachteloosheid geweest znn, als Bethmann en de Keizer op B Juli werkelijk niet verder gedacht en niet de mogelijkheid van een Europeeschen oorlog overwogen zouden hebben, die zij met hun actie opriepen. Het is zeker opmerkelijk, dat de Keizer in een toe^ stand, waarin Zulke gevaren dreigden, een reis naar Noorsche wateren aanvaardde. Een ding is eohter duidelijk: zelfs de lichtzinnigste souverein zou dat niet gedurfd hebben, zonder er zich van tevoren van vergewist te hebben, dat weermiddelen en wapens van oen staat voor alle mogelijke eischen gereed waren. Het feit, dat hij na de „besprekingen" te Potsdam zijn zomerreis aanvaardde, wijst er reeds op, wat daarbii besloten werd. Hebben daar Wilhelm en Bethmann Hol!weg, zooals deze zelf verklaarde, aan een „oorlogsactfe van Oostenrijk-Hongarije" hun toestemming gegeven, op gevaar af, van in een oorlog met Rusland gewikkeld te worden, dan moest alles voor het gevecht gereed gemaakt worden, voor Wilhelm de middernachtszon tegemoet voer. Het is dus volstrekt niet verrassend, dat er een „aanteekening van onderstaatssecretaris baron v. d. Bussohe voor staatssecretaris Zimmermann" bestaat, gedagteekend van 30 Augustus 1917. J}aarin staat: „Op den dag, nadat de Oostenrijksch-Hongaarsche ambassadeur in Juli 1914 Z. M. den Keizer den eigenhandig geschreven brief van keizer Frans Jozef, dien graaf Hoyos had overgebracht, overhandigd had, en de rijkskanselier v. Bethmann Hollweg en onderstaatssecretaris Zimmermann te Potsdam ontvangen waren vond te Potsdam ee» beraadslaging van militaire autoriteiten bij Zijne Majesteit plaats. Er na- 4 men aan deel: excellentie Capelle voor Tirpitz, kapitéin-ter-zee Zenker voor den marine-staf, vertegenwoordigers van het ministerie van oorlog en van den ecneralen staf. Er werd besloten, in elk geval voorbereidende maatregelen voor een oorlog te t r e f f e n. Dienovereenkomstige hevelen zijn daarop uitgevaardigd. — Bron volkom e n betrouwbaar. ^usscne-jia In dezelfde richting wijzen de mededeelingen, die do heer Von Tirpitz in zijn herinneringen doet (IJl», bldz. 209). Hij meldt, dat Wilhelm het, ondanks alle optimisme, noodig achtte, op alle gebeurlijkheden voorbereid to zijn. ■ ' . „Hij heeft om die reden reeds in der» loop van den Öden den rijkskanselier v. Bethmann Hollweg, v. Falkcnhayn, den minister van oorlog, Zimmermann, den. onderstaatssecretaris van buitenlandsche von Lvncker, den chef van het militaire kabinet, naar Potsdam ontboden. Daarbij werd besloten, dat maatregelen dw politiek opzien zouden kunnen verwekken of bijzondero kosten veroorzaken, vermeden moesten worden.» Op 6 Juli heeft daarna de Keizer met CaJelïe voor Tirpitz, die toen af wezig was, te Potsdam gesproken. Dat is, tot in kleinigheden precies hetzelfde, wat Bussche aanteekent. Van dit alles verr^adïhet witboek van Juni 1919 niets, het, witboek dat er aanspraak op maakt, de volle waarheid over de gebeurtenissen van 5 Juli 1914 mede^te deelcn Het was geen kroonraad, die op 5 Jul^ » Potsdam gehouden werd, wel echter een krijgsraad Men kon hem ook een samenzwering noemen, althans tegen Servië en Busland, zoo niet tegen den vrede der wereld. 11. De samenzweerders aan bet werk. a. Wilhelm's drijven. Welke uitwerking het onschuldige onderhoud over den „politieken toestand» op 5 Juli te P^m.°P de Oosteiriiksche regeering had. liet * W*kenm den ministerraad voor gemeenschappeluken aangelegenheden van 7 Juli, waarvan het. Pft0^nu openbaar gemaakt is. (Roodboek 1919, bldz. 25—38). berchtold begon met té verklaren, dat het ooïenbUk gekomen was, Servië v0?r altijd''onschadeliik te maken. Daarom had hn z;?h met de ümt«che regeering in verbinding gesteld, deze had voor den oorlog met Servië haren onvoorwaardelijken steun toegezegd. „Hij begreep duidelijk, dat een gewapend conflict met Servië den oorlog met Busland tengevolge zou kunnen hebben." Maar liever nu dan later, want Rusland wordt op den Balkan aldoor sterker. Tisza gaf toe, dat een oorlog met Servië mogelijk geworden was, maar hij was noch voor den oorlog onder allo omstandigheden, noch voor de oorlogsverklaring zonder diplomatieke toebereidselen.: „Hij zou nooit tot een verrassenden aanval op Servië zonder voorafgaando diplomatieke actie zijn toestemming geven, zooals men van plan scheen te zijn, en helaas ook te Berlijn door graaf Hoyos besproken werd." Men had dus te Berlijn zelfs over het geval gesproken, dat aan Servië zonder ecnig ultimatum de oorlog verklaard zou worden. Dat verhinderde Tisza, dio te goed inzag, dat men zich op die manier bij voorbaat in het ongelijk plaatste. Hij wilde een ultimatum, maar een dat te vervullen was. Als Servië het aannam, had men een groot diplomatiek succes behaald, waarmee men zich tevreden kon stellen. Na langdurige beraadslagingen kon ten slotte geconstateerd worden: „1. dat alle vergaderden een zoo spoedig mogelijke beslissing van het geschil met Servië in den zin van oorlog of vredo wenschen; „2. dat de ministerraad bereid was, zich bij de opvatting van den Hongaarschcn minister-president aan te sluiten, volgens welko eerst gemobiliseerd zou worden, nadat concrete eischen aan Servië gericht en deze afgewezen zoomede een ultimatum gesteld is. „Daarentegen zijn alle aanwezigen met uitdeling van den koninklijk Hongaarschcn minister-president van meening, dat een zuiverdiplomatiek s u o o e s, al zou het ook met een diplomatieke vernedering van Servië eindigen, waardeloos zou zijn en dat daarom zulke verregaande eischen aan Servië moeten gesteld-worden, dat een verwerping te voorzien is, opdat voor een radikale oplossing langs den weg van militaire actie vrij baan gemaakt wordt." Dit fraaie plannetje was het gevolg van de besprekingen over den „poliliokcn toestand" te Potsdam van 6 Juli. Het werd dadelijk naar Berlijn gemeld in het rapport van Tschirschky van 8 Juli* waarin o. m. gezegd wordt: „Graaf Berchtold zeide, dat hij zijn Keizer, als déze zich met zijn opvatting zou veréenigen, in elk geval zou raden, dé eischen zoo in te richten, dat de aanneming ervan uitgesloten leek." _ Hierover was men dus te Berlijn van den beginne af aan ingelicht. ' •' '' Wilhelm keurde deze politiek niet alléén goed. maar drong aan op de spoedige ttitvöefing. Dat bewijzen reeds zijn opmerkingen bij Tschirschky's rapporten uit Weenén. Deze deelt op 10 Juli mede: «Strikt geheim. „Over zijn rapport bij Z. M. keizer Frans Jozef te Ischl deelt mij graaf Berchtold het volgende mede: „Z. M. de Keizer heeft met groote kalmte den staat van zaken besproken. Eerst heeft hij zijn levendigen dank uitgesproken voor de houding van onzen Aller* genadigsten Heer en van de keizerlijke regeering e& gezegd, dat hjj geheel onze meening was toegedaan, dat men nu (door Wilhelm onderschrapt, K.) tot een besluit moest komen (daar Zr Ms; promemorie ongeveer 14 dagen oud is, duurt dat zeer lang! Dat is toch eigenlijk tot motiveering van het besluit zelf aangevoerd, W.) om aan de onaangename toestanden tegenover Servië een einde te maken. De draagkracht van zulk een besluit, voegt graaf Berehtold, eraan toe, is Z. M. volkomen duidelijk. De minister heeft hierop den Keizer kennis gegeven van de twee wegen, die met betrekking tot het eerstvolgende optreden tegen Servië hiér ih aanmerking zouden komen. Z. M. was van meening, dat misschien deze tegenstelling te overbruggen zou zijn. Over het algemeen helde echter Z. M. eerder tot de meening over, dat concrete eischen aan Servië gesteld zouden moéten worden. (Ja natuurlijk! en ondubbel«innig! W.> Hfl, de minister, wilde ook de voordeelen van zulk eett ontreden Èdet ontkennen. Daardoor zou het odium van een Overrompeling van Servië, dat op de monaréMie zou vallen, vermeden en Servië in het ongelijk gesteld worden. Ook zou div optreden zoowel Roemenië als ook Engeland éen althans neutrale houding zeer vergemakkelijken» De formuleering van geschikte eischen tegenover Servië vormt op het oogenbrik de voornaamste kwestie. (Daarvoor hebben ze tijd genoeg gehadl W.) Graaf Berchtold zeide, dat hij graag: zou willen weten, hoe men te Berlijn erover denkt. HÜ zeide, dat men o. a. kon verlangen, dat te Belgrado een orgaan van de Oostenrüksch-Hongaarsche iegeering wordt ingesteld, om van daar uit op de Grootseuvische beweging toezicht te oefenen', eventueel ook de ontbinding van vereenigingen en ontslag van eenige (van de! W.) gecompromitteerde officieren. De termijn voor de beantwoording moet zoo kort mogelijk afgemeten worden, zooiets als 48 uur. Weliswaar zou ook deze korte termijn voldoende zijn, om van Belgrado uit Pefcersiburg instructies in te winnen (Hartwig is doodt W.) Mochten de Serviërs alle gestelde eischen aannemen, dan zou dat een oplossing zijn, die hem „zeer onsympathiek" zou zijn en hij dacht er nog over na, welke eischen men zou kunnen stellen, die het Servië volstrekt onmogelijk zouden maken het aan te nemen. (HetSandsjak ontruimen! Dan is het zeker ruzie! Dat moet Oostenrijk onvoorwaardelijk onmiddellijk terug hebben, om de vereeniging van Servië en Montenegro te beletten en te zorgen dat de Serviërs niet bij de zee kunnen komen. W.) De minister heeft ten slotte weer geklaagd over de houding van graaf Tisza, die het hem moeilijk maakt om krachtig tegen Servië op te treden. Graaf Tisza heeft gezegd, dat men zieh ridderlijk (gentlemanlike) moest gedragen (tegenover moordenaars, na alles wat er gebeurd isT W.), maar dat zou, waar zulke gewichtige staatsbelangen op het spel Staan en vooral tegenover een tegenstander als Servië moeilijk gaan. De wenk van de keizerlijke regeering, om nu reeds de openbare meening in het binnenland door middel van de bladen tegen Seryië in te nemen — waar graaf Szögyeny over getelegrafeerd heeft — zal de minister gaarne ter harte nemen. Alleen zal hierbij, naar zijn meening, voorzichtigheid betracht moeten worden, om Servië niet ontijdig te alarmeeren. De minister van oorlog zal morgen met verlof gaan, baron Conrad von Hötzendorf zal Weenen eveneens voor eenigen tijd verlaten Dat gebeurt, naar graaf Berchtold mij meegedeeld heeft, met opzet (kinderachtig! W.) om alle ongerustheid te voorkomen. (Zoo ongeveer als in de dagen van deSilezische oorlogen. „Ik ben tegen krijgsraden en beraadslagingen, nademaal de minder doortastende partij steeds de overhand heeft." Frederik de Groote. W.)" Men maakt uit Wilhelm's kantteekeningen op, dat hij er in toestemt, dat het Servië onmogelijk zal wor> den gemaakt om toe te «even, maar tevens, dot bq ongeduldig- wordt, omdat Oostenrijk nog niet begint Eindelijk, den 13en Juli, scheen de logge Oostenrnksche massa in beweging te komen. Tschirschky meldt: „De minister (Berchtold. K.) is er thans zeil van overtuigd, dat het zaak is zoo vlug mogelijk te hande 1 en. (DoorWilhelm tweemaal onderstreept. K.) Hij hoopt het morgen met Tisza eens te worden over den tekst van de nota, die aan Servië zal worden gezonden, en zal die dan Woensdag, 15 Juli, te Ischl aan den keizer voorleggen, waarop dan onmiddellijk — dus nog voor het vertrek van Poiacaré naar St. Petersburg — het stuk te Belgrado kan worden overhandigd." Het toeval wilde namelijk, dat juist in die dagen do president van de Fransche republiek den tsaar ia zijn hoofdstad een bezoek zou brengen. Voor Poincaré no°- de reis aanvaardde (dit geschiedde 15 Juli, 's avonds), moest de nota aan Servië afgezonden wor- CZoo vlug konden de Oostenrijkers toch niet jan leer trekken. Intusschen boekten Berchtold en Wilhelm eerst nog de overwinning, dat Tisza tot hun standpunt bekeerd werd. ,. , '. Tschirschky seinde den Men Juli „volstrekt ge- e.!&raaf Tisza heeft mij vandaag, na zijn onderhoud met graaf Berchtold, opgezocht De graaf zei, dat hij tot dusver altijd degene was geweest, die aangedrongen had op voorzichtigheid, doch iederen dag kwam hü dichter bij de overtuiging, dat de monarchie een krachtig besluit zou moeten nemen (o n g e t w ij f e l d i W.), om te bewijzen, dat zij nog levenskrachtig was en om aan de onhoudbare toestanden in het ZuidOosten een eind te maken. De toon van de Servische bladen en der Servische diplomaten was door zijn aanmatiging schier onverdragelnk. „Het heeft mij moeite gekost", verklaardo do minister, „om mij voor den oorlog te verklaren, maar ik ben er thans ten volle van overtuigd, dat hij noodzakelijk is en zal zoo krachtig mogelijk borg staan voor de grootheid van do monarchie!" Gelukkig waren thans allen, die hier den toon aangeven volkomen eensgezind en vastbesloten. Z. M. keizer Frans Jozef beoordeelde, naar ook baron Burian die nog dezer dagen Z. M. te Ischl heeft ontmoet. had meegedeeld, den toestand zeer kalm en zon zeker tot het laatste toe volhouden. Graaf Tisza voegde hieraan toe, dat het onvoorwaardelijk partijkiezen van Duitschland voor de monarchie ongetwijfeld van groeten invloed was geweest op de krachtige houding van den keizer. De tekst van de nota, die aan Servië zal worden gezonden, zal vandaag nog niet voor goed vastgesteld worden. Dit zal pas Zondag (19 Juli) gebeuren. Ten aanzien van het tijdstip der overhandiging aan Servië was vandaag besloten liever te wachten totdat Poincaré uit St. Petersburg vertrokken is, dus tot den 25on (hoe jammer! W.) Maar dan zou ook, dadelijk na afloop van den termijn, die aan Seryië gesteld wordt, indien dit land niet onvoorwaardelijk alle voorwaarden aanneemt, tot de mobilisatie overgegaan worden. De nota zal zoo gesteld zijn, dat de aanvaarding er van zoo goed als uitgesloten is (door Wilhelm tweemaal onderstreept K.) Het was er om te doen niet maar verzekeringen en beloften te eischen, maar daden. Bij het opsteKen van de nota moest men er naar zijn meendng ook aoht op slaan, dat zij voor de groote hoop — vooral in Engeland — begrijpelijk zou zijn en het onrecht helder en klaar op Servië zou schuiven. Baron Conrad heeft bij het laatste onderhoud een zeer goeden indruk op hem gemaakt. Hij heeft rustig en zeer beslist gesproken. Men zal er binnenkort wel weer op kunnen rekenen, dat de menschen zich zullen beklagen, dat men hier besluiteloos is en aarzelt Dat doet er echter niet veel toe, als men te Berlijn maar weet, dat zulks niet het geval is. Ten slotte heeft Tisza mij krachtig de hand gedrukt en gezegd: „Wij zullen nu eensgezind, kalm en rustig de toekomst tegemoet zien. (Ziezoo, eindelijk toch ook eens een man. W.)" Men ziet hieruit, dat de meening, dat Wilhelm, het onschuldige slachtoffer van Berchtold's arglistigheid geweest zou zijn, vólkernen onhoudbaar is. De twee bondgenooten waren aan elkaar gewaagd. En... zoo heer, zoo knecht Den 18en Juli meldde de gezantschapsraad prins von Stolberg-Wernigerode, als plaatsvervanger van Tschirschky, die afwezig was, uit Weeucn aan von Jagow: „Gisteren ben ik bij Berchtold gcwe«ist die mij gezegd heeft, dat de bewusto nota den 2Jien dezer te Belgrado zal worden overhandigd. Zoonis ik gisteren gemeld heb, hoopt Berchtold, dat de Oostenrijksche eischen, over wier bijzonderheden hij zich niet heeft uitgelaten, door Servië niet zullen worden aangenomen. Geheel zeker is hij daar echter niet vun en ik heb zoowel uit zijn uitlatingen, aJs uit die van Hoyos den indruk gekregen, dat Servië de eischen zal kunnen ' aannemen. Op nujn vraag wat of er dan gebeuren moest als de zaak op die manier weer op dood spoor zou komen, gaf Berchtold als zijn meening te kennen, dat men dan bij de practische uitvoe ring van elk der eischen zich een ver gaande inmen- fing zou kunnen veroorloven. Als men hier werkeijk eens en vooral de verhouding met Servië regelen wil, zooals graaf Tisza onlangs in zijn toespraak ook nog onvermijdelijk genoemd heeft, zou het in ieder geval onbegrijpelijk zijn, waarom men niet zulke eischen zou hebben opgesteld, dat een breuk onvermijdelijk zou worden. Loopt de heele actie weer op niets uit en blijft het bij een zoogenaamd diplomatiek succes, dan zal dat de hier te lande reeds overheerschende meening, dat de monarchie niet meer in staat is om krachtig op te treden, op bedenkelijke wijze bevestigen. De gevolgen, die dit ia binnen- en buitenland zou hebben, liggen voor de hand." De Duitsehe heeren diplomaten te Weenen waren dus niet al te best over Berchtold te spreken en vertrouwden hem niet geheel en al. Niet eehter daarom, dat hij tot den oorlog zou hebben aangezet en zij daar niets van wilden weten, maar omdat zij vreesden, dat „de monarchie" niet meer in staat zou znn haar kracht te toonen en dat het heele gedoe in plaats van met een „frisch-fröblichen Krieg", met een bloedeloos diplomatiek succes zou eindigen. Helaas miste de vrees nopens den Oostenrrjkschen bondgenoot, waarvan de Duitsehe gezantschapsraad uiting gaf aan den Duitschen staatssecretaris, allen grond. b. Oostenrijk's aarzelen. Nadat de Duitsehe regeering den Bden Juli haar zegen geschonken had aan den oorlog, dien Oostenrijk tegen Servië wou beginnen, drong zij er op aan, zoo spoedig mogeljjk van leer te trekken, terwijl Oostenrijk moeilijk nit zijn gemoedelijk tempo te brengen was. , , Dat was volkomen in strijd met de regels van net Pruisische militairisme, dat de grootste waarde hecht aan snelheid van beweging. Dat tempo dreigde echter tevens het diplomatieks opzet in de war te brengen, dat Europa voor uitgemaakte zaken wilds plaatsen, voordat het nog goed en wel zou weten wat er aan de hand was, en zoo weinig mogelijk gelegenheid wilde laten voor Servië om zich met de mogendheden en voor deze om zich onderling te verstaan. Verslagenheid en verwarring moesten de gelegenheid scheppen om in troebel water te visschen en het geyaar beperken, dat de mogendheden zich tezamen zouden vereenigen tegen de lichtzinnige rustverstoorders. Vandaar de korte termijn van 48 uur, die den Serviërs gelaten zou worden, om op de nota te antwoorden. Vandaar dat het gevaarlek leek om met het afzenden der nota te wachten, want elke dag vertraging kon nieuwe incidenten te voorschijn roepen, de bedoeling.van de samenzweerders bloot leggen en zoodoende verijdelen. Het aandringen van Duitschland, nadat dit nu eenmaal zijn toestemming voor den oorlog had gegeven, is dus wel te begrijpen. Minder te begrijpen is het aarzelen van Oostenrijk. Ten deelo mag dit toegeschreven worden aan de ingekankerde zwart-gele sloddervosserij, ten deele misschien ook wel aan de daarmee in verband staande langzaamheid van de oorlogstoebereiaWen, die dadelijk in Oostenrijk begonnen waren, nadat het besluit van Potsdam gevallen was. Reeds 12 Juli seint Jagow aan Tschirschky: „Ter streng vertrouwelijke oriBnteering van graaf Berchtold. „Volgens geheime berichten beschikken Rusland en Servië over de vertrouwelijke inlichting, dat Oostenrnk-Hongarije zijn garnizoenen op de Servische en do Russische grens op weinig in 't oog loopende wijze versterkt" Dus niet alleen op de Servische, ook op de Russische grens maakte Oostenrijk toen reeds toebereidselen. Dit is van zeer groot belang wegens de discussies over de verschillende mobilisaties. De mobilisatie is de belangrijkste, meest in 't oog loopende, laatste handeling van de oorlogstoebereidselen, maar niet de eenige. Troepenverplaatsingen, het opeenhoopen en verzenden van oorlogstuig, de terugroeping van officieren, die met verlof zijn, het gereed maken van middelen van vervoer enz„ kan geschieden voordat de mobilisatie wordt afgekondigd. Deze zal des te vlugger en degelijker van stapel loopen, naarmate de overige oorlogstoebereidselen beter getroffen zijn. De centrale mogendheden konden, wat dat betreft, de anderen bij net uitbreken J^J^J^tS «wtenriik waarschijnlijk verder verklaarde in,.mersS^ffjuU last hal aan Kusland hoewelhet™eds d«» Da kwam gegeven tot de ^«Sm tusschèB- de staatslieden van nog verschil van meemiig iu» ,,_„„-«« die zoo weidef dubbelen staat ^^^^ w Den Bden Juli bad Berchtold al g ™saa ^ halen, stemming voor den 00[^g0 *e|tchirschky melden, dat maar gas den ltó enjab. Jmt6oestemming verook Boedapest zijn onoepei*l". . t Weenen leende. En ^J^JS^^»^^^ over de te trachten, het met «i^J^-S^sJ Merkwaardig Tschirschky: . de aanteeke- „Zooals Uwe E^^^^Xrhoud met den ning van ^aa*H^LkPnd is heeft graaf Hoyos leiding hiervan °P^«T^eed*J^ftvan graaf Hoyos. de persoonlijke meening ^un Zij hebben deze dus aj^^XbiaMSk ook niet rekening genomen, maar ^"^^fale plannen, verder nitgelatcn over.^un gmion ^mci Voor de diplomatieke bundeling ^ t rijn, van met Servië :«m het meVvan belang^g»^ y de den beginne af te weten, wai, iin over den Engeland. , 0+Ootjsliden der Don au- Dat de plannen ^d*f ^Sissen invloed monarchie door den loop der ^e worden, S'wel tf^ïïftS^wïïL beschouwd, maar men moest toch kunnen aannemen, dat het Weensehe kabinet zich reeds een algemeen beeld gevormd heeft van het doel, waarnaar men, ook in territoriaal opzicht, zal streven. Uwe Exc. wil wel zoo goed zijn te probeeren, om in een onderhoud met graaf Berchtold opheldering hierover te verkrijgen, doch moet daarbij vermijden, den indruk te wekken, als zouden wij de Oostenrijksche actie bij voorbaat willen belemmeren of haar zekere grenzen of bepaalde doeleinden willen voorschrijven. Het zou ons alleen wat waard zijn, tenminste eenigszins ingelicht te worden, waarheen ongeveer de weg leiden moe t." Dit is zeker een hoogst merkwaardig stuk. Men denke eens aan! Den 5den Juli geeft de Duitsehe regeering haar goedkeuring voor den oorlog tegen Servië, wetende, dat het op een algemeenen oorlog uit kan loopen. Van dat oogenblik af dringt zij er op aan, vlug van leer te trekken, en den 17den vraagt de staatssecretaris van buitenlandsche zaken bedeesd te Weenen, of hij „tenminste eenigszins ingelicht" zou mogen worden, ■ „waarheen ongeveer de weg" van den oorlog „leiden moet". En dat vraagt hij nog niet eens om er zijn eigen besluiten naar te regelen — Oostenrijk behondt van 't begin tot 't einde vrij spel — maar alleen om in staat te zijn Italië en Engeland diplomatiek op de juiste manier te „behandelen". Een volkomen duidelijk antwoord heeft Berlijn nimmer uit Weenen ontvangen, en wel om de eenvoudige reden, dat men daar zelf niet wist „waarheen de weg voeren moest". De beide centrale mogendheden hebben i den verschrikkelijkst en aller oorlogen ontketend, zonder zelfs maar bij het punt van uitgang een vast doel! voor oogen te hebben. Het antwoord zou te Weenen den 19den Juli gegeven worden in een ministerraad „voor gemeenschappelijke zaken" over „de aanstaande diplomatieke actie tegen Servië", waarin de doeleinden van den oorlog zouden worden vastgesteld, dien men besloten had af te dwingen. In deze zitting stelde'graaf Tisza den eisch, dat aan de actie tegen Servië geen veroveringsplannen door de monarchie zouden worden vastgeknoopt. Men zou zich tot de grensverbeteringen, die om militaire redenen noodzakelijk waren, moeten bepalen. Hij wilde dat men dit met algemeene stemmen aan zou nemen. Hij, als Magyaar, wenschte niet, dat het aantal Serviërs in de monarchie vermeerderd zou worden. Graaf Berchtold was een andere meening toegedaan. Hij gaf te kennen, dat hij zich alleen onder zeker voorbehoud bij deze opvatting kon aansluiten. Ook hij was van meening, dat Oostenrük-Hongarije geen gebied van Servië moest inlijven, doch wel vondnij, dat zoo groot mogelijke stukken aan Bulgarije, Griekenland en Albanië, en zoo noodig ook aan Boemenië moesten worden toegewezen. Servië moest zoo klein gemaakt worden, „dat het niet gevaarlijk meer zijn zou." Maar, de toestand op het Balkanschiereüand zou zich ook kunnen wijzigen. Het was mogelijk, „dat het ons aan het eind van den oorlog niet meer mogelijk zal zijn om niets in te Kjven." Men zie* het, de meening, die graaf Hoyos den Ben Juli te Berlijn ontvouwd had, was niet alleen de zqne, maar eveneens die van graaf Berchtold. Graaf Tisza weigerde echter het voorbehoud van graaf Berchtold te aanvaarden. Graaf Stürgkh gaf te kennen, dat men zich, ook als bezetting van deelen van het Servische gebied uitgesloten was, door het afzetten van de dynastie, door een militaire overeenkomst of door andere soortgelijke maatregelen zou kunnen vrijwaren. Daar de minister van oorlog bereid bleek, zich bij de beperking van een inlijving tot enkel strategische grenswijzigingen en de blijvende bezetting van een bruggehoofd aan den anderen oever van de Sau neer te leggen, namen de aanwezige ministers met algemeens stemmen het volgende besluit: „dat dadelijk bij het uitbreken van den oorlog aan de vreemde mogendheden te kennen zon worden gegeven, dat de monarchie geen veroveringsoorlog voerde en niet voornemens was het koninkrijk in te lijven. Natuurlijk zouden strategisch noodzakelijke grensverbeteringen, evenals een verkleining van Servië ten gunste van andere staten en mogelijkerwijs noodzakelijke tijdelijke bezettingen van Servische streken door dit besluit niet uitgesloten zijn." (Eoodboek 1919. Blz. 65—67). Van dit heele programma deelde men voorsiohtiglijk den mogendheden alleen de eerste zinsnede mede, dat _da monarchie geen veroveringsoorlog" voerde. Men verdonkeremaande voor het publiek de andere zinnen, die metterdaad het verloochende programma van graat Hoyos inhielden en tevens het voorbehoud van graat Berchtold niet nitsloten, dat hij z«0 fijntjes uitgedrukt had met de woorden, dat het ons „aan het eind van den oorlog niet mogelijk meer zou kunnen zijn om niets in te lijven " Tisza kon zich, merkwaardig genoeg, met dit slot volkomen vereenigen. Dit maakte weliswaar niet de verovering, doch wel de vernietiging van Servië tot oorlogsdoel. In die ii«*ting zou dus . ongeveer de weg leiden, volgens het voornemen van°de leiders van den Oostenrijkschen staat Waarheen ha in werkelijkheid leiden zou, had juist te voren, den Ifiden Juli, prins Lichnowsky aan den Kijkskansehoj laten weten in een meesterlijke uiteenzetting, die hier in zijn geheel volgt. Lichnowsky schreef: {.'VaiLn6t ?tandPO»* van graaf Berchtold uit bescnouwd, is het volkomen te begrijpen, dat ha zijn positie, die door den vrede van Boekarest ernstig geschokt is, en den invloed van de monarchie op den Balkan, die door den afval van Roemenië achteruit f i?e?a,an' d*nk* te herstellen door van de betrekkelijk gunstige gelegenheid van het oo°enblik gebruik te maken, om Servië met de wapens te bestrijden. De leidende militaire kringen in Oostenrijk nebben, naar men weet, er reeds geruimen tijd op aangedrongen, het aanzien van de monarohie dooreen oorlog te schragen. Aan den eenen kant was het Italië, bij hetwelk het irredentisme moest worden uitgedreven, aan den anderen kant was het Servië, dat door oorlogshandelingen è la prins Eugenius tot zelfverloochening en betere zeden moest worden gedwongen. Ik begrijp, zooals ik reeds zeide, dit standpunt van de Oostenrn'ksche staatsbestuurders en zou in hun geval misschien reeds eerder de Servische troebelen gebruikt hebben, om het Zuid-Slavische vraagstuk in Habsburgschen geest op te lossen. Het eerste vereischte voor een soortgelijke politiek moest echter een duidelijk programma zHn, dat berust op het inzicht, dat de huidige staats- en volkenrechtelijke toestand van de Serbo-Kroatische volkengemeenschap, weUte een deel van deze natie, die door den godsdienst alleen en niet door rasverschil is gescheiden, toewijst aan den Oostenrijkschen, een ander deel aan den Hongaarschen staat een derde deel aan de monarchie in zijn geheel en een vierde en vgfde ten slotte aan onafhankelijke koninkrijken, op den duur geen stand kan houden. Het streven dan ook om den heiligen status quo op grond van gemakzucht onder alle omstandigheden te handhaven, heeft reeds vaak en pas nog in de jongste crisis op den BaUian, een totale ineenstorting van het politieke kaartenhuis, dat op dezen grondslag opgetrokken is, tengevolge gehad. PIn do elrste plaats nu twijfel ik er aan, of men te Weenen een groot opgezet plan, dat alleen de grondslag van een blijvende regeling van het Zurf-Slayische vraagstuk zou kunnen zijn - ik bedoel den drievoudigen staat met inbegrip van Servië — heeft opgevat. Voor zoover ik op de hoogte ben van de daar bestaande verhoudingen, geloof ik ook volstrekt niet dat men in staat is, een soortgelijke staatsrechtelijke hervorming van de monarchie ter hand te nemen. Daartoe zou min in de eerste plaats; den .tegenstand van Hongarije moeten overwinnen, dat zich tot het uiterste verzetten zou tegen een afstand van Kroatië met Fiume. Om een dergelijk programma uit te voeren, ontbreekthet te Weenen ook aan een daarvoor geschikte, krachtige persoonlijkheid. Men tracht daar veeleer slechts te voldoen aan de nooden van het c^enblik en is blij als de vele.politieke moedijkheTen die nooit uitsterven, daar ztf voortvloeien uit de veelsoortigheid van de samenstellende deelen dea rijks, in zooverre ter zijde geschoven zijn, dat er kans op dat men weer een paar maanden voortploeteren kan. , Een militaire tuchtiging van Servië kan daarom nooit het doel of het resultaat hebben van een bevred gendo oplossing van het zoo buitengewoon moeilijke Zuiu-Slavischo vraagstuk, maar zal ut het beste geval ten gevolge heboen, dat de met moeite Klefde OosteJche kwestie opnieuw aan het rollen gebracht wordt, om Oostenrijk een moreele genoegdoening te verschaffen. g*a*«S „ Of Rusland en Roemenië dit werkeloos zullen aanzien en Oostenrijk de vrije hand zouden laten zal Uwe Excellentie beter kunnen beoordeelen dan ik. Na?r de indrukken, die ik hier heb opgedaan vooral echter na de vertrouwelijke gesprekken, die ik gevoerd, heb met Sir Edward Grey, geloof * drt mei-ning nopens Rusland's voornemens ten onzen oprichte oio ik onlangs te Berlijn uiteengezet heb, juist S Sir Edward Griy verzekert mij, dat men er in Rus^nd niet over denkt om oorlog met ons te voeren. Hetzelfde zegt mijn neef, gjaaf Benckendortt Een zekere- antó-Dtriteche stemming duikt daar geregeW van tijd tot tijd op, wat een gevolg is van de bivnIche gevoelens. Tegenover deze strooming staat echter steXeen^racW* pro-Duitsche partn. Noebde fteizer noch een der toonaangevende personer, zijn Mti-Duitsoh en sinds de oplossing van het Liman vraagstuk is er van een ernstige ontstemming nog geen sprake geweest. Daarentegen gaf graaf Benckendort'f openlijk toe, dat er in Busland een krachtige anti-Oostenriiksche neiging heerscht. Er denkt echter niemand in Busland over, om gedeelten van Oostenrijk, zooals bijvoorbeeld Galicië, te willen veroveren. Of het, gezien deze stemming, mogelijk zou blijken, de Russische regeering bij een gewapend conflict tusschen Oostenrijk en Servië te bewegen tot lijdelijk toezien, kan ik niet beoordeelen. Wel meen ik echter met beslistheid te mogen zeggen, dat het in geval van een oorlog niet gelukken zou, om de openbare meening hier te lande tegen Servië in te nemen, zelfs niet door de opwekking van de bloedige geesten van Draga en haar minnaar, wier verdwijning het publiek hier allang vergeten is, zoodat deze behoort tot de historische gebeurtenissen, waarvan men voor zoover het niet-Britsche landen geldt, hier te lande over het algemeen minder af weet dan een gemiddeld leerling van de hoogste klasse van de lagere school bij ons te lande. Het zij verre van mij, aan te dringen op het prijsgeven van ons bondgenootschap of van onzen bondgenoot. Ik acht het verbond, dat zich een plaats verworven heeft in het gevoelsleven van beide rijken, noodzakelijk, alleen al met het oog op de vele Duitschers in Oostenrijk en den natuurlijken aard van hun genegenheid voor ons. Ik vraag mij alleen maar af, of het aanbeveling voor ons verdient, om onzen bondgenoot te steunen of voor hem borg te staan in een politiek, die mij avontuurlijk toeschijnt, omdat zij noch een radicale oplossing van het vraagstuk, noch de vernietiging Van de groot-Servische beweging tengevolge zal hebben. Al hebben keizerlijke en koninklijke politie en de Bosnische bestuursambtenaren den troonopvolger geleid door een „laan van bommengooiers", ik kan voor mij daarin geen voldoende reden Zien voor ons, om den beroemden Pommerschen grenadier op het spel te zetten voor de Oostenrijksche pandoerpolitiek, alleen om daarmee het Oostenrijksche zelfgevoel te stijven, dat zich in zoo'n geval, zooals onder Aehrenthal gebleken is, tot zijn voornaamste taak stelt om zich van de Berlijn6cno voogdij te ontslaan. Mocht echter inderdaad voor de houding, die onze politiek aan zal nemen, die gedachte den doorslag geven, dat het gelukkige Oostenrijk, als het de grootServische beweging den doodsteek toegebracht heeft en van die zorg bevrijd is, ons dankbaar wezen zal voor do verleende hulp, dan kan ik niet nalaten te vragen óf, na het onderdrukken van den Hongaarschen opstand met behulp van keizer Nikolaas en hét veelvuldig gebruik van de galg na de bedwinging der Hongaren brj Vilagos en onder opperbevel van den keizerlijken generaal Haynan, de nationale beweging in Hongarije verstikt was en of de reddende daad van den tsaar den grondslag heeft geleverd voor een innige en vertrouwelijke verhouding tusschen de beide landen?" Aldus schreef Lichnowsky den 16en Juli. Natnurlijk hadden al zijn waarschuwingen het gebruikelijke sücws van Cassandra-voorspellingen. Zij werden volstrekt niet begrepen. Inrusschen was Pöincaré te St. Petersburg aangekomen, zonder «at de nota aan Servië was afgezonden. Daarom besloot men, zooals wij reeds gezien hebben, met de overhandiging te wachten, tótdat Poinoaré St Petersburg zou hebben verlaten. Dienaangaande meldde Tschirschky den 14den Juli: „Nadat graaf Tisza mij verlaten had. verzocht graaf Berchtold mij om bfi hém te komen, opdat hij mrj het resultaat van de bespreking van vandaag zou kunnen meedeelen. Tot zfltt groote blijdschap was men het aan alle kanten eens geworden over de strekking van de nota, die aan Servië zal worden overhandigd. Graaf Tisza was op hteucheliike wiize de opvatting van hem. minister, Benaderd en had zelfs op menig punt nog éen verscherping aangebracht. Intusschen was in tecb* niseh opzicht gebleken, dat bet onmogelijk was de nota> rèeds den 16den of lBden te Belgrado te overhandigen. Men was het er b$ de besprekinsr van vandaag algemeen over eens, dat het aanbeveling verdiende, in ieder geval te wachten totdat Pöincaré uit St. Petersburg vertrokken zal zijn, voordat men stappen te Belgrado zou ondernemen (Jammer! W.), want men moest, zoo mogelijk, vermijden, dat er f* St. Petersburg in een ehampagnesternming en onder den invloed der heeren Poinoaré, Iswolsky en de grootvorsten een verbroedering zou gévierd worden, die van invloed wnt kunnen zijn op het standpunt, dat belde mogendheden in zouden nemen en dit wellicht zou kunnen bepalen. Het zou goed efln, als het met de toasten na het overhandigen der nota gedaan was. De overhandiging zou dus den 25en plaats kunnen vinden. Graaf Berchtold verzocht n*n> evenals graaf Tisza gedaan had» 'uitdrukkelijk en herhaaMelijK om allen twijfel W§ mÜn regeering weg te nomen, dat iets anders den alleen de aanwezigheid va*'fr*iiHJaré te St Petersburg de oorzaak zon zijn van het uitstellen van de overhandiging der nota te Belgrado, on dat men te Berlijn er ten volle van overtuigd Kon zijn. dat van eenige aarzeling of-besluiteloosheid hier geen sprake is." Deze voortdurende verzekeringen, dat Berlijn vertrouwen kan hebben in Weenen's vechtlust, zijn zeer opmerkelijk. In den ministerraad van 19 Juli te Weenen verklaarde Berchtold ook, dat hij tegen elk noodcluos uitstel gekant was, „daar men nu reeds te Berlijn zenuwachtig begint te worden on er reeds berichten over onze voornemens naar Rome doorgesiepeld zijn, zoodat hij niet in kon staan voor ongewenschte moeielijkheden, als men de zaak nu nog wilde uitstellen, Conrad von Hötzendorf drong op spoed aan. De minister van.oorlog zegt: Alles is klaar voor de mobilisatie!" Men wilde dus de nota zoo spoedig mogelijk overhandigen, maar niet voordat de Fransche president Busland zou hebben verlaten. Het is vermcikelijk Ie zien, hoe zorgvuldig men nu diens reisplan bestudeerde en hoe de eene samenzweerder den andere zijn opmerkingen over de bewegingen vah den niats vermoedenden reiziger liet weten. Den 17en Juli meldde men uit Weenen, dat men de nota reeds den 23en Juli zou overhandigen, daar Poinoaré dien dag St. Petersburg zou verlaten. Nu werd zelfs het uur van vertrek van beteekenis. Den 21en Juli deelt de algemeene staf van de marine aan von Jagow mee, dat het vertrek uit Kroonstad bepaald was op den 23en 's avonds om 10 uur. Denzelfden dag vraagt Jagow telegrafisch aan den gezant te St. Petersburg: „Op hoelaat Donderdag is het vertrek van den president uit Kroonstad vastgesteld?" Den 22en seint Jagow aan Weenen : „Bi heb graaf Pourtalès inlichtingen gevraagd nopens het programma van Poincaró's bezoek. Hjj meldt, dat de president Donderdagavond om 11 uur uit Kroonstad vertrekt. Dit is volgens Middel-Europeeschen tijd om half tien. Als de stap te Belgrado morgenmiddag om 5 uur ondernomen wordt, zou hij dus nog te St. Petersburg bekend worden terwijl Pöincaré daar vertoeft." Hierop antwoordt Tschirschky den 23en: „K. en K. regeering dankt voor inlichting. Baron Giesl heeft last gekregen de overhandiging een uur uit te stéllen." 5 Zoo kwam het, dat de nota den 23en om 6 uur 's avonds overhandigd werd. Men ziet hieruit» wat de zorgen waren, die de Oostenrijksche en Duitsehn ministers voor het uitbreken van den oorlog plaagden. c) Een verkeerde berekening. net was do bedoeling geweest, bij verrassing van leer te trekken, ten einde Europa voordat het zich goed en wel had kunnen bezinnen voor uitgemaakte zaken te zetten, waar het zich zoo spoedig mogeluk bn neer zou moeten leggen. Op die manier hoopte men door eeu overrompelend optreden bij de oorlogsverklaring den algemeenen vrede te houden. Dat was een vreedzame politiek van bijzondere soort Niettemin durft het Duitsehe witboek van Juni 1919 nog te gewagen van de vreedzame bedoelingen der regeering van 19U. Deze zouden hieruit binken, dat zij wel rekening hield met de mogelijkheid van een oorlog met Rusland, maar niet met de waarschijnlijkheid van een algemeens hoopte zelfs dat Rusland zich, zooals bij vroegere Balkancrises reeds het geval was geweest, zou laten overdonderen, als men het overroeide, voor uitgemaakte zaken zette en niet toegaf, voorliet overige vertrouwde men maar op zijn goedt geluk. Nog den 28en Juli meldde baron Beyens uit Berlijn. „Zoowel te Weenen als te Berlijn is men overtuigd, ondanks de pas nog tusschen den tsaar en Pöincaré gewisselde officieele verzekeringen over■ do volledige uitrusting van de legers van het tweevoudig verbond, da* Busland niet in staat is een Europeeschen oorlog te beginnen en het niet zal wagen zich in zoo'n verschrikkelijk avontuur te storten. De verontrustende toestand! in het „binnenland de^evolutionaire woelingen, de onvolledige aitrusting, de onvoldoende verkeerswegen - zijn allen ^enen, die de Russische regeering dwingen zouden om onmachtig toe to zien hoe Servië»* straf voltrokken werd. Dezelfde geringschatting legt men aan den dag, zooal niet voor het Fransche leger, dan toch voor den geelt, die er in de Fransche regeeringskringen hDrmeening, dat Rusland niet tegen een Europeer «hen oorlog opgewassen zou zijn, leeft niet alleen in den schoot der keizerlijke regeering maar ook bü de Duitsehe industrieelen, die specialiteit znn in oorlogskveranties. De meest bevoegde hunner, om een voorbeeld te noemen, de heer Krupp von Bohlen. beeft aan een van mijn collega's verzekerd, dat de Russische artillerie verre van goed en volledig zou zijn, terwijl de Duitsehe nooit in beteren staat heeft verkeerd. Hij voegde er bij : Het zou dwaasheid van Rusland zijn om onder deze voorwaarden Duitschland den oorlog te verklaren." Deze mecdeeling van Beyens wordt bevestigd door het reeds eerder meegedeelde bericht van Szögyeny over zijn gesprek met Wilhelm van den 5en Juli, dat op zijn beurt weer bevestigd wordt door hetgeen Tirpitz in znn herinneringen vertelt van den 6en Juli : „Volgens de uiteenzettingen, die hij (keizer Wilhelm) den Gen Juli 's ochtends in het park van het nieuwe paleis te Potsdam gaf aan mijn plaatsvervanger, achtte de keizer een ingrijpen van Rusland om Servië te dekken niet waarschijnlijk, daar de tsaar geen koningsmoordenaars zou steunen en Rusland op het oogenblik militair en financiëel niet in staat was om oorlog te voeren. De keizer nam verder eenigszins sanguinisch aan, dat Frankrijk Rusland remmen zou van wege Frankrijks ongunstige financieele positie en zijn gebrek aan zware artillerie. Over Engeland had de keizer het niet. Aan de mogelijkheid van verwikkelingen met dit land werd zelfs met gedacht." (blz. 209.) In denzelfden geest liet von Jagow zich den lSen Juli uit in een brief aan Lichnowsky : „Hoe vastberadener Oostenrijk zich toont, des te krachtiger steunen wij het, en des te gereedcr zal Rusland zich stil houden. Een beetje spektakel te St Petersbung zal weliswaar niet uitblijven, maar goed beschouwd is Rusland op het oogenblik niet strijdvaardig. Frankrijk en Engeland zullen op het oogenblik ook den oorlog niet wenschen. Binnen t-kele jaren zal Busland naar de meening van alle deskundigen wel strijdvaardig zijn. Dan kan het ons verpletteren onder het aantal van zijn soldaten, dan zijn zijn Oostzee*-loot en zijn strategische spoorwegen gereed. Onze groep wordt in tusschen steeds zwakker. Dat weet men in Rusland heel goed en daarom wil men volstrekt nog enkele jaren rust hebben. Ik geloof graag van uw neef Bcnckcndorff, dat Rusland op het oogenblik den oorlog met ons niet wil. Sasonof verzekert hetzelfde. Maar de regeering. in Busland, die op het oogenblik nog vredelievend en half en half Duitsch gezind is, wordt steeds zwakker, de stemming onder de Slaven steeds vijandiger tegen Duitschland.. Ik wil geen pre vent ie ven oorlog, maar als het uur van den strijd geslagen is, mogen wij niet bevreesd zijn." Jagow gelooft dus niet, dat Busland op dat oogenblik den oorlog kan of zal voeren. Hij wil ook niet den oorlog uitlokken bij wijze van voorbehoedmiddel. Maar als het er toch van komt, is het eigenlijk een gelukje voor het Duitsehe rijk en zijn bondgenoot. Dat was in die dagen een veel verspreide meening, niet alleen in Oostenrijk, maar ook in Duitschland. Dadelijk na het uitbreken van den oorlog verklaarde de heer Paul Rohrbach, een al-Duitsche grootheid en goed op de hoogte van den gedachtegang van den Duitschen generalen staf: „Voor ons, d.w.z. voor Duitschland en OostenrijkHongarije, bestond de voornaamste bezorgdheid hierin, dat wij door een voorbijgaande en slechts schijnbare toegeeflijkheid van Busland moreel gedwongen zonden kunnen worden om te wachten, totdat. Busland en Frankrijk inderdaad gereed waren." (Der Krieg und die deutsche Politik, Dresden, Verlag „Das grössere Deutschlandi" bldz. 82, 83.) Voor den oorlogsgeest van deze kringen is het teekenend, dat zij den oorlog, toen hij inderdaad uitbrak, niet angstig of met leedwezen, als een verschrikkelijke catastrofe, maar jubelend, als een verlossing begroetten. Den 7en Juni 1915 vertelde de koning van Beieren: „Op de oorlogsverklaring van Rusland vólgde die van Frankrijk, en toen daarna ook nog de Engelschen op ons aanvielen heb ik gezegd: „Ik ben er blij om, en ik ben daarom blij, omdat wij nu met onze vijanden af kunnen rekenen; en omdat wij thans eindelijk een direoten weg van den Rijn naar de zee zullen verkrijgen." Zoo was de liefde voor den vrede van de Duitsehe regeerders bij het uitbreken van den oorlog. Maar toch waren niet allen zoo dom en lichtzinnig om naar den oorlog te verlangen. De mannen van buitenlandsche zaken, die de beslissing in handen hadden waagden het er zeker op, maar hoopten toch nog, dat het weer gaan zou als in 1909 en 1913 toen Rusland wegens zijn gebrekkige uitrusting achteruitgekrabbeld was Zij na- men niet in aanmerking, da* het Russische rijk dezen koer op een bijzonder narde proef gesteld zou worden: het zou zonder slag of stoot zijn heele politieke positie op den Balkan moeten opgeven en ten volle aan Oostenrijk uitleveren. , Intusschen, als men bjj verrassing te werk ging, Rusland niet den tijd liet om overleg te plegen met znn vrienden, dan zou zich het gauwst de mogelijkheid voordoen het op „vreedzame" wijze klein te krijgen Moch het echter onverwacht nog weerstand bieden, dan zou men er militair het beste voorstaan als men den tegestander zoo weinig mogelijk tijd liet om zich voor te bereiden. d) Het.in slaap sussen van Europa. De openbare meening moest in ieder geval in slaap gesust worden tot op het oogenblik, dat men er op in zou kunnen gaan. Dat was zoo gemakkelijk nog niet. *-a Jvüde. het buitenland kalm houden en terzelfdertnd het eigen volk in de oorlogsstemming brengen, wat volstrekt noodzakelijk was, indien men niet van den beginne af in zijn heele actie verlamd wilde zien. ün aan den anderen kant schijnt geen der beide bondgenooten den anderen recht vertrouwd te hebben. Ieder verweet den ander „lafheid", als de pers niet krachtig ophitste. zettfto-?af aaxüeidin£ tot menige stichtelijke uiteen- Tgohü-schke*rafeerde dCn 18en JuU Jagow aan „De Norddeutsche zal morgen opmerkingen bevatten nopens het Oostenrijkech-fierrische geschil, die met het oog op de Europeesche diplomatie opzettelijk toegevend gesteld zijn. Dit zeer officieuse blad mag geen voorbarig alarm slaan. Ik verzoek u er voor te zorgen, dat dit niet verkeerdelijk wordt opgevat als ™VDuitech® .afwijking van de ginds heerschende vastberadenheid." Vroeger reeds, den 15en Juli, had Berchtold zich als volgt geuit tegen Szögyeny te Berlijn: „Uit deze, ook door ons niet gewilde vertraging laat verklar n** ^ °DM> offici*use T^IS gemakkelijk Wij moeten op het oogenblik aan den eencn kant voorkomen, dat de openbare meening in de monarchie, die onze politiek gunstig gezind is, verflauwt en aan den aadeien kant zorgen, dat geen toon in de bladen, die den toestand systematisch zen verscherpen, bij andere mogendheden de gedachte aan bemiddeling doet opkomen". Naast het stemmen van den toon van de bladen werden nog andere slaapmiddeltjes toegepast. In de eerste plaats het op reis gaan van de militaire leiders. Wij hebben al gezien, dat de minister van oorlog en het hoofd van den generalen staf van Oostemrijk bepaaldelijk met het doel om Europa op een dwaalspoor te brengen met verlof werden gezonden. Wilhelm toekende daarbij aan, dat het kinderachtig was. Dat is niet heel duidelijk, want zelf ging hij in die dagen ook met verlof. Hier moet nog eens gewezen worden op de zoo geheimzinnige bespreking, die Wilhelm nog heeft gehouden voor hij zü.n reis naar het Noorden begon, en wel zoo geheim mogelijk heeft gehouden om geen voorbarig alarm te slaan. De strenge geheimhouding blijkt uit den slotzin van von dem Bussche's aanteekening van Augustus 1917: „Bron volstrekt betrouwbaar". Het betrof dus geen in regeeringskringen algemeen bekend feit, maar een geval, waarin alleen enkele vertrouwelingen waren ingewijd. Als er iets van een krijgsraad in het openbaar was uitgelekt zou dadelijk de kat den bel zijn aangebonden, want dan zou de heele wereld geweten hebben, wat in deze beraadslaging uitgebroed was. Even onvermijdelijk noodzakelijk als het was om den krijgsraad te houden onmiddelijk na de bespreking van den keizer met Bethmann, omdat de keizer dadelijk daarop zijn reis naar het Noorden zou beginnen, was het om deze samenkomst van de militairen met den keizer angstiglük geheim te houden. 's Keizers reis naar het Noorden was al eerder vastgesteld. Uitstel zou verdenkingen wakker hebben kunnen roepen. Nu werd zü eveneens een middel om Europa in slaap te wiegen. Hoe kon men ook maar bevroeden, dat do toestand ernstig dreigde te zullen worden als de Duitsehe keizer met zijn vloot een spelevaart naar het Noorden ondernam. Den 7dcn Juli aanvaardde hij zijn reis, van welke hij pas den 27sten terugkeerde. Natuurluk stond hu ook in volle zee in voortdurende verbinding met Berlijn, net streven, Europa .in slaap te wiegen, wierp daar vele eigenaardige vruchten af. Zoo seint op 11 Juli graaf Wedel, uit Bergen, waar hij zich in s Keizers gevolg bevindt: „Bij het voorleggen van het, door het dept van Buitenlandsche- Zaken ontworpen, gebruikelijke telegram van gelukweneching met den verjaardag ^ van den Koning van Servië op morgen, heeft Z. M. mü. be* volcn, bij U. E. te informeeren. of zulk een telegram in het huidige oogenblik noodzakelijk en onbedenkelijk schijnt." Waarop Jagow antwoordt: „Daar Weenen nog in het geheel geen stappen in Belgrado heeft ondernomen, zou het achterwege laten van het gebruikelijke telegram te zeer in het oog loopen en eventueel tot vroegtijdige verontrusting leiden. Baad dus het verzenden aan." ■ Zoo werd over den lieven neef, dien men tot een van bloed druipenden moordenaar verklaarde, snel nog op de hartelijkste manier 's Hemels vollen zegen afgesmeekt, vóór men hem den dolk in den rug stiet. Hoe genoegelük de pleiziervaart vóór het begin, van de groote moordpartij mocht wezen — in het eind maakte zij Wilhelm zenuwachtig, toen de onlknooping naderde. De rijkskanselier wilde hem zoo lang als mogelijk was weg hebben, opdat Europa in rust zou blijven, geen lont zou ruiken. Wilhelm echter begon te vreezen, dat de brandende lont te vroeg een ontploffing zou kunnen teweegbrengen; en dan zou hij met zijn vloot aau de Noorsche kust zijn prijsgegeven aan de Engolschcn; óf wel, Busland zou bij het begin van den oorlog de vrije hand krijgen in de Oostzee. Hij wilde met alle geweld naar huis. Den 18den Juli vroeg Jagow aan graaf Wedcl dé nauwkeurige mededeeling van de reisroute der „Hohenzollern" en voegde er aan toe: „Daar wij een eventueel conflict tusschen Oostenrijk en Servië wenschen te localiseercn, mogen wij de wereld niet opschrikken door een vervroegden terugkeer van Z. M.; aan den anderen kant moet Allerhoogst Dezelve bereikbaar zijn voor het geval, dat niet te voorziene gebeurtenissen ook voor ons belangrijke beslissingen (mobilisaties) zouden noodzakelijk maken. Eventueel zou kunnen worden gedacht aan een kruisen in do Oostzee gedurende de laatste dageu der reis." Den laden Juli beveelt Wilhelm, de vloot tot den 25stcn bijeen te houden, zoodat zij een bevel tot het afbreken van de reis snel zal kunnen ten uitvoer leggen. Bethmann, die in dezen crisistijd op nohonfinow vertoeft inplaats van te Berlijn (ook tot het rustig houden van de zenuwen van Europat), telegrafeert daarop den 21stcn aan Buitenlandsche Zaken: „Het bevel van Z. M. terzake van het'bijeenhouden van de vloot tot den 25sten doet mij de bezorgdheid koesteren, dat, indien alsdan het ultimatum is afgewezen, in het oog loopende vlootbewegingen van Balmholm uit (waar de Keizer toefde) zouden kunnen worden gelast. Aan den anderen kant zou in het geval van een crisis een verkeerde ligplaats voor de vloot noodlottig kunnen worden!" Daarom verzocht Bethmann om de opinie van den marine-staf. Deze antwoordde den 22sten Juli: „In het geval van een oorlogsverklaring door Engeland is er met zekerheid op te rekenen, dat onze vloot zal worden overvallen door de Engelsche." Jagow seint in geruststellenden zin aan den rijkskanselier, dat Engeland volkomen vredelievend is en zijn vloot die voor de manoeuvres was bijeengetrokken, den 27sten uit elkaar laat gaan. Den 23sten seint dan de rijkskanselier aan graaf Wedel, dat de Oostenrijksche nota „hedennamiddag" zal worden overhandigd en dat het ultimatum op den 25sten afloopt Duitschland zal allereerst zeggen, dat de heele zaak het niet aangaat „Pas het ingrijpen van andere mogendheden zou ons in het conflict betrekken. Dat dit onmiddellijk geschiedt speciaal dat Engeland d a d e 1 ij k tot ingrijpen besluit, is niet aan te nemen: Beeds de reis van president Pöincaré, die hedenavond Kroonstad verlaat, den 25sten Stockholm, den 27sten Kopenhagen, den 29sten Kristiania bezoekt en den 31sten in Duinkerken aankomt zou alle besluiten moeten vertragen. . " i. De Engelsche vloot moet volgens mededeelmgen van den marine-staf den 27sten uiteengaan en de thuishavens opzoeken. Een mogelijke ontijdige terugroeping van onze vloot zou algemeene ongerustheid kunnen teweegbrengen en vooral in Engeland als verdacht worden beschouwd." Doch Wilhelm vertrouwt den vrede niet; hij geeft den 25sten aan de vloot bevel, zich tot de onmiddellijke thuisreis gereed te houden. Bethmann bezweert den Keizer nog te wachten. Daarover komt het bij de» Keizer tot een uitbarsting van woede. Het telegram van den rijkskanselier aan den Keizer — met Wilhelms kanlteekeningen — luidt: „De chef van den grooten marine-staf deelt mij mede, dat U. M., naar aanleiding van een Wolff-telegram (ongehoord! W.) aan de vloot bevel heeft gegeven tot snelle voorbereiding tot de thuisreis (o ngelooflijke veronderstelling! Is zelfs niet bij mij opgekomenlUOp h et bericht van miin gezant van de mobilisatie te Belgrado! Die kan mobilisatie van Busland, zal mobilisatie van Oostenrijkna zich sleepen! In dit gevalmoet ik mijn strijdmacht te land en te water b ij een hebben. In de Oostzee is geen enkel schip!! Ik pleeg overigens militaire maatregelen niet te nemen naar aanleiding van een Wolff-telegram, doch op grond van den algemeenen toestand en die heeft de burgerkanselier („burger" was door den Keiler onderstreept. K) nog niet begrep e n. W). Admiraal von Pohl zal intusschen aan U. M. de mededeeling van U. M. marine-attaché te Londen en van den vertrouwden man der marine te Portsmouth hebben doen toekomen, volgens welke de Engelsche marine geenerlei in het oog loopende maatregelen treft (hoeft z ij niet! Z ij is al klaar voorden oorlog, zooals de revue zoo juist heeft bewezen, en heeft gemobiliseerd! W.) en veeleer de vroeger voorgenomen verplaatsingen volgens het programma ten uitvoer brengt. Daar ook de tot dusver ontvangen rapporten van U. M. gezant te Londen laten zien, dat sir Edward Grey voorloopig ten minste aan een directe deelneming van Engeland aan een eventueelen Èuropeeschen oorlog niet denkt en wil werken in de richting van een localiseering van het Oostenrijksch-HongaarschServische conflict, zoo veel maar mogelijk is, waag ik het, alleronderdanigst aan te bevelen, dat U. M. voórloopig geen vervroegde thuisreis van de vloot beveelt." (Wanneer Busland mobiliseert, moet mijn vloot al in de Oostzee zijn, dus keert zij naar hui* terug, W.) Den 26sten bezweert Bethmann opnieuw zijn keizerlijken meester „voorloopig in Noorwegen te blijven, daar dat Engeland zjjn voorgenomen bemiddelingsactie te St Petersburg, dat duidelijk weifelend is, aanzienlijk zal vergemakkelijken." Waarbij Wilhelm aanteekent: „Waaruit blijkt datl (het weifelen van St. Petersburg.) Uit het mij voorgelegde materiaal niet." En reeds vroeger zegt hij over den wensch om in Noorwegen te blijven: „Er bestaat een Russische vloot! In de Oostzee voe- ren op het oogenblik 5 Russische torpedoboot-flotilles oefénvaarton uit. Die flotilles kunnen geheel of gedeeltelijk in zestien uur voor de Belten zijn en dezesluiten. Port Arthur moest een les zijn» Mijn vloot beert marsen-order naar Kiel, en daar gaat zij heen! Mc» ziet het; Wilhelm rekent na de overhandiging van het ultimatum aan Servië met het onmiddellijke uitbreken van den wereldoorlog. Hij stoomde dus in allerijl naar huis, Bethmann Hollweg ten spnt. llij begint zijn actief ingrijpen in de oorlogspolitiek hiermee, dat hij op zijn eigen „alleronderdanigSt aan te bevelen wagenden" kanselier nis een schoenpoetser aishauwt, als een onderdaan (cin Subjekt), die den algemeenen toestand nog niet heeft begrepen. De militaristische zelfoverschatting denkt den kanselier bijzónder vernederend te bejegenen, als zij hem als een „burger-kanselier" (Z i v i 1-kanzler) aanspreekt, cue op de militaire maatregelen niet den geringstcn invloed heeft Aan den anderen kant getuigt het telegram niet enkel van de onderdanigheid van Bethmann, die zicü minder gedraagt als een burger-k a n s e 11 e r, dan wel als een burger-knecht, maar ook van de kortzicntigheid en de benepenheid van zijn politiek, welke zictt wijsmaakte, den Engelschen tenminste een paar dagen over de gevaarlijkheid van het Oostenrijksche ultimatum om den tuin te kunnen leidon, wanneer hij den Keizer een paar dagen langer aan de Noorsche kust liet. , , Overigens bleek ook zijn spcculeeren op de reis van Pöincaré een mislukking. Hij had gehoopt, dat zij alle besluiten van de entente zou vertragen en aan Oostenrijk tot na den Sisten de vrijo hand zou laten tegenover Servië. Maar Pöincaré had met znn thuisreis even groote haast als Wilhelm, en — in verband met den dreigend-gevaarlijken toestand — terecht, lig zegde bezoeken af en arriveerde reeds op 29 Juli in Frankrijk. .„ „ i .u Niet minder ijverig had tezelfder tijd Oostenrijk de politiek gevoerd der inslaapsussing van Europa. Maar de Oostenrijksche diplomaten pakten de zaak plomper aan. Ook stieten zij reeds van te voren op grooter wantrouwen. Sinds de ontdekking van hun vervalschingskunststukken tegenover Servië stond do roep van hun waarheidsliefde bijna even laag in koers als thans de Oostenrijksche valuta. Zü deden dien roep alle eer aan, doordien zij de meest 'geruststellende verzekeringen aflegden over hun verzoenende voornemens, vlak vóór de overhandiging van hun ul- timatum, dat met opzet zóó brutaal was gemaakt, dat het onaannemelijk scheen. De Fransche gezant te Weenen Dumaiae meldt den 26sten Juli: „De heer Sjebeko (Russisch gezant te Weenen) is plotseling van een reis naar Rusland teruggekeerd. Hq had haar pas ondernomen na de door graaf Berchtold gegeven verzekering, dat de aan Servië gestelde eischen hoogst aannemelijk waren.'' Den 23sten Juli rapporteert de plaatsvervangende minister van buitenlandsche zaken te Parijs, de heer Bienvenu Martin, aan de Fransche gezanten: „De heer Dumaine, wien ik had opgedragen, de aandacht der Oostenrijksche regeering te vestigen op de in Europa ontstane onrust, ontving op zijn vraag van baron von Macchio de verzekering, dat de toon der Oostenrijksche nota en de daarin gestelde voorwaarden lieten rekenen op een vreedzame oplossing. Ik weet niet, in hoeverre men aan dezo verzekeringen geloof kan toekennen, indien men de gebruiken der keizerlijke kanselarij in aanmerking neem t." De gebruiken der diplomatie van geen enkel land onderscheiden zich door overdadige oprechtheid. Maar voor een zóó kortzichtige perfiditeit, die vandaag iets beweert, welks leugenachtigheid zij zelf den volgenden aan het licht moet brengen, is niet alleen schaamteloosheid noodig, maar ook een domheid, die toch, Oxenstierna ten spijt, buitengewoon is. Nadat de openbare meening op deze wijze was voorbereid, werd het ultimatum aan Servië den 23stcn Juli '6 avonds overhandigd. 12. Het ultimatum aan Servië. a. De overhandiging van de nota. Den 23sten Juli werd de Oostenrijksche nota te Belgrado overhandigd. Zij was in werkelijkheid een ultimatum, 't welk binnen 48 uur de onvoorwaardelijke aanvaarding der door Oostenrijk gestelde eischen verlangde. De Oostenrijksche gezant te Belgrado, baron von Giesl, had de nota den 23sten, in een telegram naar Weenen, dan ook als „ultimatum" gekenschetst; maar in antwoord daarop ontving hij de les, dat zij slechts een „aan een termijn gebonden stap was" (befristete Demarche), wijl haar afwijzing niet dadelijk zou worden beantwoord met de oorlogsverklaring, doch vooreerst alleen met de afbreking der diplomatieke betrekkingen. Met dergelijke benepen haarkloverijen hoopten de staats-wijzen van den Ballplatz in Europa nog een paar dagen langer den schijn van hun vredelievendheid te kunnen ophouden. Den 24sten zou de nota aan de mogendheden worden overhandigd, den 25sten moest Servië haar beantwoorden. Deze onbehoorlijke haast was, na zóó lang dralen, opzettelijk geëischt, om alle overleg van Servië met de mogendheden en van de mogendheden onderling onmogelijk te maken en iedere interventie buiten te sluiten. Duitschland haastte zich onmiddellijk, aan de geheele wereld, en ook aan eigen vertegenwoordigers in het buitenland te verzekeren, dat het geen kennis had gedragen van de nota en daarop niet den geringeten invloed geoefend had; dat het door de nota evenzeer verrast was geworden als de overige mogendheden. . Zoo seinde Jagow aan den Duitschen gezant te Stockholm op 23 Juli, 2 uur 'snamiddags: ..Het heeft er allen schijn van. dat Oostenrijk-Hongarije, 't welk zich door de Groot-Servische actio in zijn bestaan bedreigd voelt, in Belgrado zeer strenge eischen zal stellen. Die zijn ons niet bekend; wij beschouwen ze als een binnenlandsche aangelegenheid van Oostenrijk-Hongarije, waarop invloed te oefenen ons ook niet zou toekomen." Aan de gezanten te Parijs, Londen en St. Petersburg seinde Zimmermann den 24sten Juli: „In diplomatieke kringen alhier is de opvatting verspreid, dat wij Oostenrijk-Hongarije hebben aangezet tot de scherpe nota aan Servië en dat wij hebben meegeholpen aan de redactie ervan. Het gerucht schijnt uit te gaan van Cambon. Verzoek hem zoo noodig er tegen op te komen. Wij hebben in het geheel geen invloed geoefendop den inhoud der nota en evenmin als de overige mogendheden P-elegenheid gehad, vóór de publicatie ervan, hoe dan ook, ten opzichte daarvan een standpunt in te nemen." Van deze verheffende instructie is maar één ding juist, n.1. dat Cambon inderdaad van don beginne af lont rook. Hij rapporteert den 24sten Juli over een onderhoud met Jagow: „lk \roeg hem, of inderdaad het Kabinet in Berlijn de Oostenrijksche eischen in geen enkel opzicht gekend had, vóór zij in Belgrado werden medegedeeld. Toen hij dit met „ja* beantwoordde, zeide ik hem, dat ik zeer verbaasd was, te ontwaren dat hij met zooveel ijver in het gareel kwam voor aanspraken, welker omvang en draagkracht hij niet had gekend." „U versta goed" — zoo viel de heer von Jagow mij in de rede — „enkel maar omdat wij persoonlijk met elkaar praten, vergun ik U, mij dat te zeggen." (Fransch Geelboek van 1914, no. 30.) Dezelfde verzekering van den deugdzaam verontwaardigden von Jagow ontving de Britsche zaakgelastigde, sir H. Bumbold, die daarover den 25sten Juli bericht stuurde naar Londen: „De staatssecretaris herhaalde zeer ernstig, dat, hoewel hij beschuldigd was geworden, den geheclen inhoud der nota gekend te hebben, hij inderdaad geen kennis ervan had gehad." (Blauwboek 1914, no. 18.) Over dit onderhoud rapporteerde Cambon denzelfden dag: „De Britsche zaakgelastigde heeft er, evenals ik het gisteren had gedaan, bij den heer von Jagow naar geïnformeerd, of Duitschland geen kennis had gedragen van de Oostenrijksche nota, vóór die was verzonden, en heeft een zoe ondubbelzinnig ontkennend antwoord ontvangen, dat hij het onderwerp niet verder kon aanroeren Doch hij kon niet nalaten zijn verbazing uit te spreken over de blanco-volmacht, die Duitschland aan Oostenrijk had gegeven." (Geelboek nr. 41.) Sir Horace Bumbold, die destijds die verzekeringen kreeg, was dezelfde, wiens uitlatingen over „Duitschlands gewone leugenachtigheid" worden geciteerd in bet Witboek van Juni 1919, zooals wü reeds gezien hebben. Misschien was hij einde Juli 1914 voor het eerst tot die opvatting gekomen. Als het Berlijnsche dept. van Buitenl. Zaken beweerde, dat het „in het geheel geen invloed had gehad op den inhoud van de Oostenrijksche nota. en evenmin als de andere mogendheden gelegenheid had gehad vóór de publicatie" — dus vóór den 24sten Juli — „ten opzichte daarvan op eenigerlei wijze een standpunt in te nemen", dan is het blijkens hetgeen tot nu toe reeds is medegedeeld duidelijk, dat het dept. daarmee een bewuste onwaarheid zeide De Duitsehe regeering heeft precies geweten, dat de nota zóo zou opgesteld, dat geen staat, die eerbied heeft voor het recht op eigen lotsbepaling, haar zou kunnen aannemen. De Duitsehe regeering heeft dat voornemen van Oostenrijk niet enkel gekend, maar ook gebillijkt eh aangemoedigd. Later heeft weliswaar het dept. van Buitenl. Zaken Bieb. over zijn bekendheid met de nota voorzichtiger uitgelaten, want het loochende slechts kennis te hebben gedragen van haar woordelijken tekst. Dien had men niet eerder leeren kennen dan de overige mogendheden, dus pas nadat de nota reeds in Belgrado overhandigd was. Zelfs deze uitvlucht is niet steekhoudend. , . Reeds den 21sten Juli ontving Tschirscnky een exemplaar van de nota. Hq seinde haar niet naar Berlijn. Misschien om het geneim van de code niet in gevaar te brengen. Hij zond de nota als brief. Zij kwam dus pas den 22sten 's middags bij Buit Zaken aan. De overige mogendheden kregen de nota echter pas op den 24sten; het is dus, zelfs indien men niet den inhoud van de nota, doch enkel haar laatste redactie op het oog heeft niet waar, dat Duitschland de nota niet vroeger kende dan de overige groote mo- * oifioieele overhandiging van onze nota behoort to Berlijn op dezelfde wijze (unter denselben ModaUtaden) te geschieden, als bij de andere mogendheden. Stren" vertrouwelijk hebben wij den heer von Tschirschkv de vermelde nota reeds gisteren medegedeeld. Zij is in ieder geval door den heer gezant reeds naar Berlijn gezonden» (vorgelegt worden). Dus ook wat de nota betreft, moest Europa opzettelijk bedrogen worden. b. De looaliseering van den oorlog. De" Duitsehe regeering had zeer goede gronden om niet te laten merken, dat zij had afgeweten van net Ooste^iiksche ultimatum of dat zij zelfs met Oostenrük had saamgezworen. . T ,. "W had, zooals wij gezien hebben op den 5den Julx op den oorlog haar zegen gegeven. Zij was ook bereid den oorlog tlgen Busland en Frankrijk te ^skeereu'' - maar mee/**de zij niet. Zij rekende op de medewerking van Italië en op de neutraliteit van Engeland. Zij had ook, om den oorlog te kunnen beginnen, de geestdrift Van het eigen volk noodig. Nu wist zij heel zeker, dat dit in zijn groote meerderheid hoogst vredelievend was en dat haar de scherpste oppositie wachtte, indien het volk te weten kwam, dat het opTreden van Oostenrijk tegen Servië aan den Keileren zijn ministers niet alleen bekend was freest, doch tevens goedgekeurd en bevorderd werd. De geheele aetTzouXimee van tevoren ten zeerste in gevaar Z%nm?ddeujk na het hekend worden van het OostenrijSe uldmatum aan Servië vaardigde het bestuur van de Duitsehe sociaal-democratie een oproep uit (op 25 Juli), waarin het heette: De door hot Oostenirijksche imperialisme ontketende oorlogsfurie maakt zich op, dood en verderf te brengen ovlr geheel Europa. Al verooxdeelen wij het driiven van de groot-Servische nationalisten, zoo lokt toch de lichtzinnige oo r lo js-pr o vo c a tie der OostenTijksch-Hongaarsche regeering het scherpste protest uit. De eischen van dde regeering toch zijn zóó brutaal, als er in de wereldgeschiedenis nog nooit aan een onafhankelijk en staat zijn gesteld; zij kunnen er enkel maar op berekend zijn, den oorlog juist te provoceeren. Het klasse bewuste proletariaat verheft in naam van de menschelijkheid en de beschaving een vlammend protest tegen dit misdadige drijven van de oorlogsophitsers. Het stelt den dwingenden eisch aan de Duitsehe regeering dat deze haar invloed uitoefent op de Oostenrijksche regeering om den vrede in stand te houden." Had het Duitsehe proletariaat een flauw besef gehad van den werkelijken staat van zaken, had het geweten, dat het „misdadige drijven van de oorlogsophitsers" een doorgestoken kaart was tusschen Weenen en Berlijn, dan zou het niet zoo naïef zijn geweest, van de Duitsehe regeering te eischen, bij de Oostenrijksche werkzaam te zijn in de richting van den vrede — het zou zich dan, eens van zin, evengoed legen de Duitsehe als tegen dte Oostenrijksche regeering hebben gekeerd; en ook groote massa's van de nietproletarische arbeidende lagen van het Duitsehe volk zouden zich bij het proletariaat hebben aangesloten. Bij een dergelijke stemming zou de Duitsehe regeering onmogelijk een groeten oorlog hebben kunnen ontketenen. De Duitsehe sociaal-democratie kon den wereldvrede reddien. Haar aanzien en daarmee dat van het Duitsehe volk ih de wereld, zou ontzaglijk zijn toegenoemen bij de nederlaag, die zij de Duitsehe regeering toebracht (lees: had kunnen toebrengen. — Vert.) Om dat te voorkomen, bestond er maar één middel: de medewetenschap en de medeschuld van de Duitsehe regeering moesten zorgvuldig worden verzwegen. Dat was niet minder noodig, indien men de hulp van Italië en de neutraliteit van Engeland wilde winnen. Beiden keerden zich, zooals trouwens de geheele wereld, dadelijk tegen Oostenrijk. Toen was het voor Duitschland zaak, de rol te spelen van den verrasten vredelievenden buurman, die weliswaar door de hondstrouw aan de zijde van de bevriende mogendheid werd geroepen, welker onbegrensd gevaarlijke toestand door den snooden moord van Serajewo was onthuld, maar die niettemin bereid was om te bemiddelen en den vrede te behouden. Indien hij daarbij in conflict mocht komen met het nooit verza- iigde Rusland — wel nu, ook de beste kan, naar eder weet, niet in vrede teven, indien dat den sleehen buurman niet bevalt ^:'1L'"1 v Een ding was maar ongelukkig, n. L dat Duitschland met halsstarrigheid den vrede wilde redden' in jen eigenaardigen vorm. Het verlangde n. 1. de losaliseering van de strijd-quaestie. Kon er wel iets verstandigere zijn? Men moest ernaar streven, lat het conflict plaatselijk begrensd bleef, geen irootere afmetingen aannam. In het door Eisner gepubliceerde rapport van den Beierschen gezant to Berlijn, van 18 Juli heet het : („In het belang van ie localiseering van den oorlog, zal de Rnksregeering dadelijk na de overhandiging van de Oostenrijksche nota te Belgrado een diplomatieke actie openen bij de groote mogendheden). Zij zal, door er op te wijzen, dat de keizer op reis is naar het Noorden en dat de chef van don grooten generaion staf en de Pruisische minister van oorlog met verlof zijn, voorgeven, door de actie van Oostenrijk evenzeer verrast te zijn geweest al» de andere mogendheden. . (Zij zal werken in een richting, dat de mogendheden zich op het «tandpunt plaatsen, dat de twist (Auseinandersetzung) tusschen Oostenrijk en Servië een aangelegenheid van deze beide staten is.)" De tusschen haakjes gezette plaatsen ontbreken in de publicatie van Eisner. Zij behoorsn tot diegene, door welker weglating Eisner de beteekenis van het rapport in een voor Duitschland omgunstigen zin heet te hebben vervalscht. Dat kan alken worden beweerd door iemand, die zich verbeeldt, dat het streven naar localiseering van den oorlog een serieuze vredesactie is geweest. In werkelijkheid beteekende het een verstoring en een saboteering van elke vredesactie. De bewering, dat de overweldiging van Servië door Oostenrijk uitsluitend dezen beiden staten aanging, beteekende niets anders dan dat Oostenrijk alkon voortaan op den Balkan iets zou te zoggen hebben, beteekende den wensen, dat Busland vrijwillig zon toelaten, daar te worden uitgeschakeld, dat het zich voor overwonnen zou verklaren, nog vóór bet een kanonschot had gelost Dit streven naar localiseering van het conflict stelde Busland voor het alternatkf: óf zich te onderwerpen öf aan Oostenrijk den oorlog te verklaren. ^ Het alternatief van de „localiseering" van het con- flict was zijn oplossing door de interventie van Europa, d. w. z. öf door een scheidsgerecht óf door üe bemiddeling der niet rechtstreeks betrokken groote mogendheden. Slechts deze Europeïseering van het probleem bood de kans, dat de locale oorlog geen Europeesche oorlog zou worden. Doch in werkelijkheid bood zij aan Oostenrijk niet de kans, dat het de vrije hand zou krijgen voor de militaire verplettering van Servië. En daarom moest ook aan de brand-gevaarlijke methode der localiseering met aÜe hardnekkigheid worden vastgehouden. Zij beteekende wederom, als bij de annexatie-crisis van 1909, een speculatie op Rusland's zwakte en daarbij een op de vredelievendheid van Engeland en Frankrijk. Inderdaad heet het in het Beiersche rapporr verder: „De heer Zimmermann neemt aan, dat zoowol Engeland als Frankrijk, wien een oorlog op dit oogenblik ongewenscht zou zijn, in vredelievenden zin zullen inwerken op Rusland; bovendien vertrouwt hij er op, dat bluffen een van de meest geliefde tooneelmiddelcn is van de Russische politiek en dat de Rus weliswaar gaarne met het zwaard dreigt, doch het in het beslissende oogenblik niet graag trekt voor anderen Als het echter anders liep, bood de eisch der „loc*liseering" van den oorlog sleeds nog zijn groote voordeelen. Hij kon enkel mislukken op de aanspraken van Rusland: zoo stond men tegenover de were'.d of tenminste voor het eigen volk als de mogendheid, die den vrede had gewild — en daarbij gestuit was op den tegenstand van Rusland. Nu beproefde m-sn, die mogendheid op de kaak te stellen als de vrodevCrsfVtorster. De eisch der localiseering werd ook weer een nieuw punt, dat de strengste geheimhouding omtrent het samengaan tusschen Duitschland en Oostenrijk ge'Jood. Want het is duidelijk dat Duitschland ni«*t kón vakterm, dat het geh'eele conflict enkel D.istenrijk en Servië — met buitensluiting van elke andere mogendheid — aanging, indien het zelf aan de voorbereiding van dit conflict zeer krachtig had meegewerkt. Wij zien dus, dat Duitschland zoogoed als Oostenrijk alle reden hadden om hun samenwerken, van de besluiten te Potsdam op 5 Juli of tot de overhandiging van het ultimatum te Belgrado op 23 Juli, voor de geheele wereld geheim te houden. c. De saboteering der vredespogingen. t Het was niet gemakkelijk, tegelijk ernstig bezorgd voor den vrede te schijnen en aan Oostenrijk „zijn" oorlog met Servië te verzekeren, zoomede dien te „localiseeren", d. w. z. Busland voor het alternatief te stellen, óf aan Oostenrijk den oorlog te verklaren öf zich zonder strijd te onderwerpen. Vóór alles kwam het er op aan, de mogendheden niet tot bezinning en tot overleg te laten komen en steeds weer nieuwe uitgemaakte zaken te scheppen, vóór een interventie zou kunnen plaats vinden. Den 23sten Juli 's avonds overhandigde de Oostenrijksche gezant de nota zijner regeering *e Belgrado. Pas den volgenden dag deed men haar aan de regeeringen van Frankrijk, Engeland, Italië en Busland toekomen. Reeds den 25sten echter werd hét antwoord van Servië gevraagd. Pasjits gaf dit antwoord desniettemin op het gevraagde tijdstip. Het was een uitvoerig ' geschrift, dat tegen de verwachting in hoofdzaak aUo eischen van de Oostehrijksche regeering inwilligde, trots hun ongehoorde strengheid. En Oostenrijk? Uit Weenen werd officieel gemeld: „Minister-president Pasjits verscheen enkele minuten vóór z e 8 uur in het Kon. en Keiz. Gezantschap to Belgrado en overhandigde een onvoldoend antwoord op de Oostenrijksch-Hongaarsehe nota. Baron Giesl gaf hem daarop kennis van de afbreking der diplomatieke betrekkingen en verliet methet gezantschapspersoneel Belgrado om zes uur dertig minute n." Dus in totaal dertig minuten na de overhandiging der nota was het Oostenrijksche gezantschap reeds naar Weenen op weg. Baron Giesl had de afbreking der diplomatieke betrekkingen meegedeeld, vóór ha het Servische antwoord nog goed had kunnen lezen, laat staan, overwegen. Terwijl Weenen dezen ijver betuigde, om tot den gewensehten-; oorlog met Servië te komen, vóór Europa recht wist, wat er gebeurde, toonde Berlijn niét de minste haast, Europa te laten ervaren, hoe het over deze gebeurtenissen dacht. Den 27sten Juli vond de heer von Jagow den moed, aan den Fraflr schen gezant te Berlijn te zeggen, dat hij den tijd nog niet had gevonden om het Servische antwoord te lezen. Het was voor de groote mogendheden niet gemakkelijk zich bij deze manier van doen te oriënteeren. Maar al hadden zij nog zoo weinig tijd om zich met. «lkaar te verstaan — éen ding was zonder meer duidelijk: De wereldvrede was ten zeerste in gevaar indien het kwam tot een oorlog tusschen Oostenrijk en Servië. Evenzeer als Oostenrijk tot zoon oorlog dreet (en Duitschland met Oostenrijk, al wist niemand dat weliswaar toen nog) evenzeer poogden Busland, Frankrijk, Engeland hem te verhinderen Niet omdat nun regeerders zuivere vredesengelen waren, maar omdat Busland en Frankrijk voor den ge wapenden strijd ontoereikend waren toegerust lin o* k Engeland was door zijn lersche moeilijkheden belemmerd. In zooverre hadden dus de centrale mogendheden goed gerekend. De mogendheden stemden dus vanzelf allen hiem overeen, aan den eenen kant te streven naar een verlenging van den door Oostenrijk voor de beantwoording gestelden termijn, teneinde Wd te vinden voor overleg, en aan Jen anderen kant aan Servië den raad te geven zich toegeetlrjk te betoonen. Zoowel Frankrijk als Italië en ingeland, ja zelfs Busland, deden hun best in die nchting, voor zoover de korte tijd dat vergunde. Oostenrijk weigerde iedere termijnverlenging met stille medewerking van Duitschland. Het antwoord yan Servië viel echter, naar reeds is opgemerkt uiterst tegemoetkomend uit. Desniettemin brak Oostenrijk den 2.«ten de diplomatieke betrekkingen af, begon dadelijk te mobiliseeren en verklaarde op den 28sten den oorlog. Den 29sten bombardeerde het Belgrado. Elk van die stappen was een nieuwe uittarting, bracht een nieuwe toeneming van de algemeene opwinding, een nieuwe bemoeilijking voor elke vredelievende oplossing. Dit alles ten spijt ging Oostenrijk, zonder zich uit zijn koers te laten brengen, op het ingeslagen pad voorwaarts en werd daarbij ondersteund door Duitschbeïuigitagen tezelfder üïd 0T«rvloeide van vredesOostenrijk wees alle bemiddelingsvoorstellen, die gedaan waren af van welke er geep enkel uitging van Duitschland. Dat land bepaalde er zich toe, de voorstellen van andéren eenvoudig door te zenden, of ze J1.,'' voorbaat als onvereenigbaar met Oostenrijks zelfstandigheid af te wijzen. Ook het dringendste verzoek kon aan Duitófchland geen eigen voorstel ontlokken, terwijl Engeland en Rusland elkaar overtrofVogmgen om een uitweg te vinden uit de goed1 gekLenschetefV' ^ d€2en to6stand *• „Er was natuurlijk slechts een wenk uit Berlijn noodie eeweest om graaf Berchtold er toe te brengen, zich .mefeeTd plomftiek succes tevreden te steUenen zish bH het Servische antwoord neer te leggen Die wenk & echter niet gegeven. Integendeel,, er werd tot den oorlog gedreven. Het zou een te mooi succes znn ^Deindruk werd steeds sterker, dat wij onder alle omstandigheden den oorlog wilden. Op een^andere manier was onze houding in een quaestie, die ons toch rechtstreeks in het geheel niets aanging, niet te oegrfre" De vurige beden en duidelijke verklaringen van den heer Sasonof, later de ;mj wel nederige telegrammen van den Tsaar, de herhaalde voorstellen van sir Edward Grey, de wa^huwmgen van den markies San Giuliano en van den heer Bollatu mijn dringende raadgevingen, dat alles baatte niet; m Berinn bleef men erbij: Servië moet worden afge- m DetelSrfmmen^n den Tsaar mocht men terecht nederig» noemen. Hij 'smeekte er daarin formeel om, dat mef hem het vreeselijke alternatief tusschen den oorlog of onvoorwaardelijke onderwerping, welke hij be[degvreesde, te besparen, omdat f owel het eene als het andere hem met een catastrophe, met den onder- "^ÈS?W deze nederige verwachten, dat men weder, evenals m 1909, Busland klein zou krijgen, ditmaal echter ^g fondiger indien men maar voet bn stuk hield? Aoo ^aeui files voor de Centrale llSgoudheden naar wensch te l0WUhelm toonde zich in die dagen nog heel over- ^at^tL^r^ nota dacht vöör hij het Servische antwoord had gele^n. Wijkt uit zijn aanteekeningen bij een telegram uit^olgr'wio van 24 Juli. dat hij las op den 25sten."1Tst beneUrt. De krachtige toon en de nauwkeurige ewchen van de Oostenrijksche nota zijn voor de ^Servische regeering volkomen onverwacht gekomen. Sv^Dat zou men van de Weeners niet meer verwacht hebben." Hpt telegram vervolgt: ... Sinds vanochtend is d* ^ministerraad bneeh onder voorzitterschap van den Kroonprins-Begent 3lete^hijRt, dat Z. M. uitgeknepen is.» (Majest&t" haben sich gedrückt). De hooge Duitsehe Heer voorzag uiet, dat nog menige andere majesteit „zou uitknijpen" en op nog heel andero manier. Telegram: „De ministerraad kan echter niet tot een besluit komen." Wilhelm: „De fiere Slaven!" Bij het slot van het telegram plaatst hij de opmerking: „Hoe voos-toont zich de heele, zoo ge n aan m de Servische groote-staat. Zoo staat het met alle Slavische staten geschapen. Het gespuis maar ferm tegen de schenen geschopt!" Zoo sprak de vredes-Reizer, onmiddellijk vóór het uitbreken van den oorlog! Verre er vandaan, door het bruuske optreden van Oostenrijk onaangenaam te worden getroffen, laakte hij alle, ook slechts schijnbaar bijdraaien, ja iedere beleefdheidsgeste van den Bondgenoot. Den 24sten Juli seinde Tschirschky uit Weenen: „Om Busland zijn goede gezindheid te toonen, heeft graaf Berchtold hedenochtend den Bussischen zaakgelastigde uitgenoodigd, bij hem te komen." Daarbij maakt Wilhelm de opmerking: „Totaal overbodig. Het zal den indruk van zwakte wekken, en den indruk van verontschuldiging moeten teweegbrengen; hetgeen tegenover Rusland beslist verkeerd is cn moet worden vermeden. Oostenrijk heeft zijn goede redenen; daarop heeft het den stap gedaan; nu kan hij niet achteraf quasi voor discussie vatbaar worden gemaakt." Tschirschky laat Berchtold verder zeggen: „Oostenrijk zal geen aanspraak maken op Servisch grondgebied." Dit geeft Wilhelm aanleiding tot den uitroep: „Ezels! Het Sandzjak moet het weer nemen, anders komen d« Serviërs aan de Adriatische zee." Berchtold: „Oostenrijk wil aeen verschuiving van de machtsverhoudingen op den Balkan veroorzaken". Wilhelm: „Die komt geheel vanzelf en moet komen. Oostenrijk moet op den Balkanoverheerschend worden tegenover de andere kleineren, ten koste van Rusland, anders bestaat er geen rust." Aan het slot van het rapport merkt hij op: „Zwakjes!" Met ongeduld gevoelde hij de noodzakelijkheid zich zelf althans uiterlijk terug te houden, zooals dat de aan Duitschland toebedeelde rol verlangde. Den 26n Juli toen Wilhelm zich gereed maakte weder den Duitschen grond te betreden telegrafeerde Bethmann hem: „Indien Busland zich tot het conflict met Oostenrijk zou gereedmaken, is Engeland van plan bemiddeling te verzoeken en hoopt daarbij op Fransche ondersteuning. Zoolang Busland geen vijandelijke daad begaat, geloof ikj dat onze op een lokaliseering gerichte houding ook een kalme houding moet blijven. Generaal von Moltke is vandaag Uit Karlsbad teruggekeerd en deelt deze opvatting." Achter het woord „lokaliseering zet Wilhelm een uitroepteeken en brj de woorden „een kalme houding moet blij ven" merkt hij sarkastisch op: „Kalmte is de eerste burgerplicht Slechts kalmte, altijd maar kalmte!! Een kalme mobilisatie is waarlijk ook wat nieuws." Toen het werkelijk tot mobilisatie kwam, verging Wilhelm echter het sarkasme. Met dit alles is zeer goed in overeenstemming een telegram, dat graaf Szögyeny den 25n Juli uit Berlijn naar Weenen zond. Het luidt: „Hier wordt algemeen aangenomen, dat op een eventueel afwijzend antwoord van Servië terstond onze oorlogsverklaring, verbonden met krijgsoperaties, volgen zal. Men ziet hier in elke vertraging van het begin der krijgsverrichtingen groot gevaar voor inmenging van andere mogendheden. Men raadt ons allerdringendst terstond in te grijpen en de wereld voor een fait accompli te stellen." Dit beteekent toch het krachtigste aandringen om er zoo spoedig mogelijk op los teslaan. Do heeren prof. Hans Delbrück, Max Weber en Mendcksohn-Bartholdy evenals graaf Montgelas vatten in hun uiteenzettingen over den oorsprong van den oorlog (witboek van Juni 1919) het telegram veel gemoedelijker op. Zij zeggen : „Het telegram van graaf Szögyeny van den 25n Juli 1914, dat voor het geval van een oorlogsverklaring op een spoedig begin van de krijgsverrichtingen aandringt, houdt zich binnen het kader van de reeds vermelde opvatting, dat een plaatselijke begrenzing van den strijd, evenals een snelle afwikkeling van dezen strqd het beste middel ter vsrmijding van een uitbreiding van den brand is. (Blz. 39.) Het telegram verlangt kort en bondig een o n m i ddellnke oorlogsverklaring, verbonden met krijgsverrichtingen. Het commentaar van de vier heeren verandert het ongemerkt in den eisch van onmiddellijke krijgsverrichtingen voor het geval van een oorlogsverklaring! En uit den eisch de wereld voor een fait accompli te stellen, wordt een wensch naar een „snelle afwikkeling van de*en strijd" Het telegram zoo uit te leggen, daar oehimrt'onW loofelrjk veel goede wil toe. Buiten Duitschlan i zal die moeilijk te vinden zijn. Aan het telegram van graaf bzogyeny van 25 Juli moest door een zeor vrijo uitlegging zun onaangename inhoud ontnomen wordtn £n ÜÏPmW helpt niet b« een ander telegram van denzelfden diplomaat van 27 Juli. Beide telegrammen waren in handen gevallen van de in Januari 1919 gevormde „oommissie vau de ïreallieerde en geassocieerde regeeringen voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid van de aanstichters van den oorlog en de straffen, die er «mo-ele-rd behoorden te worden» en werden in haar rapport beneite"^ daSeeD 6Vef k0rt* *** jmsto **ete net ontstaan van den oorlog geeft. h«?™,MUitSChe re&eerin« kon daar°P antwoorden met buitenlandsche zaken over de schuld aan den oorlog, oi zwrjgen. Zn deed noch het eene, noch het andert maar droeg aan de reeds genoemde vier heeren als* ^afhankelijke Duitschers»% tegenover h* rapport I^Kd^COlnmi8S16 ^ kritiek te «t^en. Volgens welke methoden zij te werk gaan, hebben wij zoTj„i«T £ zien aan de behandeling, die zij het eene ^ecCvM Szögyeny ten deel lieten vallen.Misschien w^hrt do?" Zat^t'tg6W€^ uzijn wanneer men niet aan .onafkeliikS6 ttfT'^ »Duitecte SnXn- rapporï ^ met bet ^^gen van het VM27 Snif £aakt€n ^ het met het andere telegram van 27 Juli. Het is aan Berchtold gericht en luidt: „Staatssecretaris verklaarde mij in streng vertoon* welyken vorm zeer beslist, dat in de naaste toekomst eventueel bemiddelingsvoorstellen van Engeland deor hlüU J? re«ee™1« t«r kennis van Uwe Exc. gebracht zouden worden. * De Duitsehe regeering verzekert kort en bondig, dat zij zich geenszins met de voorsteUen inden tificeert, ja zelfs beslist er tegen is ze in overweging te nemen en dat zij ze slechts om aan het Engelsche verzoek te voldoen, verder door zendt." Dit telegram is ongetwijfeld een zeer ernstige zaak. Bet vorderde van de zijde der vier onafhankelijke Duitscheis in de eerste p'aats, dat zij «n<^c™en °' het strookte met de politiek, die Duitschlandi tot den 27en gevolgd had. Het herinnert aan Jagow's telegram fan den 18en Juli, waarin hij mededeelt, dat de zachtzinnige taal der Norddeutsche Allgemeine Zeitung slechts voor misleiding van de „Europeesche diplomatie» bestemd is en op Berchtold geen invloed1 mag hebben. Een teruggaan op zulke feiten hadivoor het oudo regime een verpletterend resultaat opgeleverd. De vier historioi hebben er de voorkeur aan gegeven anders te werk te gaan: De commissie heeft zich zoowel tot den yoormaligen rijkskanselier von Bethmann Hollweg als tot den staatssecretaris von Jagow gewend en van beiden het overeenstemmende antwoord ontvangen, dat het^rapport onmogelijk juist kan zijn. Wn houden de mededeelingen van deze beide mannen voor geloofwaardie " Het is alleen maar de vraag, of deze verzekering van de beklaagden op zichzelf reeds voldoende is om aan de overigf menschheid hetzelfde vertrouwen in hun onschuld te geven. De geloofwaardigheid van de beide mannen is juist datgene wat op losse ^roeven^komt te «taan door het getuigenis, van een £un vols™ niet vijandig gezinden man, die er aUe belang bij hao de waarheidI over hen te berichten en die onmiddellijk na het gesprek met Jagow zijn aanteekeningen over hen neerschreef, in den stelligsten vorm. En wel herhaaldeMjk. De hierboven aangehaalde plaats staat aannet begin van het rapport. Aan het eind daarvan ^Ten ^otte herhaalde de staatssecretaris mij zijn standpunt en verzocht mij, ten einde »^^an* te vermijden, uw Exc. te verzekeren, dat hn ook m dit geval, door het feit, dat hij als.bemiddelaar opgetreden il volstrekt niet voor het in overweging nemen van ejkoifl«teir«z^iuide deed Engeland nog een poging om den wereldvrede te redden. Den 29sten berichtte Lichnowsky in een telegram, dat ons in een ander ver! band nog nader zal bezighouden: riAT^r; 6"ey h€rhaald« reeds gemelde aansporing dat wij aan zulk een bemiddeling met zijn vie- men hadden, deel zouden nemen.... Indien Uwe fanoefl.ttr«d!1bemiddelinff zou overnemenTdie ik vanochtend vroeg in uitzicht kon stell en, dan zou hij dat natuurlijk eveneens goed vinden» he?e voor ^ÈS"* *^ruk*e zinnen ontbreken in Wilhelm vervaardigde afschrift van het telegram. Zou dat toeval zijn? Men kan aanne- hoSden dna?nmT^d6n keizer v«*orgen heeft willen nouden, dat men die wijze van bemiddeling „in beginsel aangenomen had.» Dat zou zeer gold bij de richtte W PaSSeD* °V6r Welk° Szögyeny be- Hoe het met diens rapport ook zijn mogs in ieder ÏÏJ^Z^f* Duitec,he politiek in de eerste dagen na rii m^TtTi Van ^ dtimatum van dien aard. dat zij met recht toenemend wantrouwen ook onder de onzijdigen ten opzichte van haar eerlijkheid en vredeshefde deed ontstaan. vreuesEen verandering in haar hardnekkige sabotage van eiken vredesarbeid wordt den 28sten Juli voorbereid. d. Beginnende onzekerheid in Duitschland. Wij weten reeds, dat de Duitsehe regeering wel den T ?ostenrijk m€t Servië wild* ook voor dien met Rusland en eventueel met Frankrijk niet te rog deinsde, maar daarbij ^de dringende behoefte had haaf eigen volk achter zich en Italië naast zich en Eng" land met tegen zich te hebben. K Dat werd haar ongemeen bemoeilijkt door Oostenrijks lompheid en bekrompen hardnekkigheid aan den eenen kant en aan den anderen door de schranderheid VaToeïrWiihelm het antwoord las, dat Servië op het Oostenrijksche ultimatum van den 25ste.n gegeven had incest hij erkennen, dat zijn eigen zaak daardoor zeer achterop gekomen was. Dat werd hem merkbaar ° HiflaTd^^Ssten Juli het antwoord van de Servische re steering en maakte daarbij de opmerking: „LnbrXnte prestatie voor een termijn van slechts 48 uur! Dat is meer dan men kon verwachten^ lvn groot moreel succes voor Weenen maar daarmede vilt elke reden tot oorlog weg en Giesl had kalm te Belgrado moeten blijven! Daarop zou ik nooit mobi- ^^ïrhSer^bhem echter niet den Men Augustus met emfaze in zijn troonrede te verklaren: "5$hooge bondgenoot, de keizer en koning Frans Jozef was gedwongen naar de wapens 1 Definr2fetelnjuli las men het anders, en niet slechts in een vluchtige opmerking. Denzelfden fag schreet Wilhelm een brief aan Bethmann «oUwe* *en ce Deutsche Politik'' van 18 Juli van dit jaar reeds afgedrukt beeft. Wij deelen hem nogmaals mede, omdat mf gewicïg is. De beide tusschen haakjes geplaatste zeefmerkwaardige uitiatingen zijn m de „Deutsche Politik" weggevallen. De brief luidt: „ExceUentie, Na het Servische antwoord doorgelezen te hebben, dat ik vanmorgen ontving, beu ik tot de overtuiging.gekomen dat in 't algemeen de wenschen van de DonaumonarcS' vervuld* zijn. De paar reserves die£rvie on enkele punten maakt, kunnen m. ï. door onaernan delin-en wel opgehelderd worden Maar de kap'tula??e (vin dl deemoedigste soort) ligt daarin orbi et ui bi verkondigd en door haar vervalt elke reden ^Tochkaii aan het stuk papier evenals aan zijn in«hoSrWofte» wanheid m feil» worte». dan moet er een douce violence gebruikt worden. Dat zou op deze wijze kunnen geschieden, dat Oostenrijk een onderpand (Belgrado) voor het afdwingen eu het vervullen der beloften bezette en zoo lang behield, totdat feitelijk de petita ten uitvoer zijn gebracht. Dat is ook noodzakelijk om de ten derde male vergeefs gemobiliseerde armee • een uiterlijke satisfaction dhonneur te geven, haar den schijn van een succes tegenover het buitenland, en het bewustzijn althans op vreemden bodem gestaan te hebben mogelijk te maken. Zonder dat zou er bij het uitblijven van een veldtocht een zeer kwade stemming tegen de dynastie kunnen opkomen, die hoogst bedenkelijk zou zijn. Ingeval Uw Exc. deze mijn opvatting deelt, zoo zou ik voorstellen Oostenrijk te zeggen: de terugtocht van Servië (in zeer vernederenden vorm) is afgedwongen en men wenscht daarmee geluk. Natuurlijk is daardoor een reden tot oorlog niet meer aanwezig. Wel echter een waarborg noodig, dat de beloften uitgevoerd worden. Dat zou door de tijdelijke militaire bezetting van een deel van Servië wel bereikbaar zijn. Juist zooals wij in 1871 in Frankrijk troepen Heten staan tot do milliarden betaald waren. Op deze basis ben ik bereid in Oostenrijk als bemiddelaar voor den vrede op te treden. Daar tegen in gaande voorstellen of protesten van andere staten zou ik onvoorwaardelijk afwjjzen, te meer daar allen min of meer openlijk een beroep op mij doen om den vrede te helpen bewaren. Dat zal ik doen op mijn manier, en zoo veel mogelijk het Oostenrijksche nationale gevoel en de wapeneer van zijn leger sparend. Want op net laatste is reeds door den oppersten krijgsheer een beroep gedaan en het staat gereed aan het beroep gevolg to geven Dus moet het onvoorwaardelijk een zichtbare satisfaction dTionneur hebben, dat is v o o rw aar de voor mijn bemiddeling. Derhalve wilt uw Exc. in den geschetsten zin een voorstel aan mij voorleggen, dat aan Weenen medegedeeld zal worden. Ik heb in bovenbedoelden zin aan chef van den generalen staf door Plessen laten schrijven, die mijne meenin? geheel deelt. WILHELM I. B," De „Deutsche Politik" merkt hierbij op: „Dit alles toont duidelijk, dat ook de keizer zelfs den^^Oostenrijksch-Servischen oorlog niet gewüd In werkelijkheid zou men ten hoogste kunnen zeg- gen: op dat oogenblik niet gewild heeft Dat hij het vroeger met den oorlog eens was, ja tot den oorlog drong, hebben wij gezien. Nog den 25e» Juli was hij van meening, dat men „het gespuis tegen de schenen moest schoppen." Ook op 28 Juli is Wilhelm zich van den ernst van den toestand niet volkomen bewust. Hij speelt nog altijd met vuur, wanneer hij een „douce violence , een zachten dwang op de Serviërs verlangt die m zulk een treffende tegenstelling tot de waarheids-fanatici onder de Oostenrijkers en Duitschers „leugenachtig en valsch" zijn. En het is zeer kenschetsend voor zijn militair denken, maar ook voor zijn komediespel, dat hij zegt, dat aan het „ten derde male vergeefs gemobiliseerde leger nu eindelijk eens een „uiterlijke satisfaction d'honneur", „de schijn van een succes" gegeven moet worden — dat is „voorwaarde voor mijn bemiddeling", waarvan de vrede der wereld afhangt! De bevrediging van de offieiers-ijdelheid gaat hem nog boven den wereldvrede! Het inzicht van den 28en verdichtte zich ook nog niet tot een ernstigen druk op Oostenrijk, dat juist op dézen dag den oorlog verklaarde en den volgenden Belgrado bombardeerde om toch niet voor de derde maal vergeefs gemobiliseerd te hebben. Wilhelm wijst voor en na de beste voorstellen, om uit den gespannen toestand uit te komen, af. Dat bewijzen zijn opmerkingen bij een rapport van den Datschen militairen gevolmachtigde te St Petersburg, Chelius, van den 28en Juli, dat Wilhelm den 29en Juli las. Het luidt: Voor Z. M. — Prins Troebetskoj uit de omgeving van den keizer liet zich heden als volgt tegenover mn nüi Nadat thans het antwoord van Servië bekend gemaakt is, moet men zijn goeden wil erkennen (Dat was te verwachten. W.) om de wenschen van Oostenrijk volkomen tegemoet te komen, anders zou Servië niet op zulk een vriendschappelijken toon de ongehoord scherpe nota van Oostenrijk beantwoord hebben, maar haar eenvoudig — (een woord onleesbaar. K.). De beide bestreden punten kon Servië niet zoo maar aannemen,- zonder gevaar van een revolutie en wil ze aan een scheidsgerecht onderwerpen. (Kan zich Oostenrijk niet mee inlaten W) Dit is volkomen loyaal en Oostenrijk zou een zware verantwoordelijkheai ep «ich laden, indien het, door niet^waardeering van deze houding van Servië een Europeesch conflict uitlokt. (Dat is de bezorgd- h e i d, die mij vervult na doorlezing van het Servische antwoord. W.) Toen ik antwoordde, dat de verantwoordelijkheid op Busland viel, dat toch buiten het conflict stond1 (juist! W.), ïeide prins Troebetskoj: Wij kunnen onze broeders niet in den steek laten (koning*en vorstenmoordenaars. W.). Oostenrijk kan hen vernietigen (wil het niet. W) en dat kunnen wij niet toelaten Wij gelooven, dat de Duitsehe keizer aan den bondgenoot Oostenrijk een welgemeenden raad zal geven den boog niet al te straf te spannen (dat zijn vage frasen, om de verantwoordelijkheid op mij af te Schuiven. Dat w ij s ik af. W.) den goeden wil van Servië met de gegeven belofte te erkennen en de mogendheden of het Haagsohe scheidsgereehts over de str^jd-punten uitspraak te laten doen. (NtO'ttJ" sens. W.) De terugkeer van uw keizer heeft ons allen zéér gerust gesteld, want wij vWtrouwen Z. M. en willen geen oorlog, ook keizer Nikolaas niet. Het Zou gpèdf'zijn wanneer de beide monarchen eens telegrafisch zich met elkaar verstonden. (Is gebeurd. Of er overeenstemming bereikt wordt, betwijfel ik. W.) Dit is de opvatting van een der invïöèdrjSkste mannen van het hoofdkwartier er vermoedelijk do opvatting van de geheele omgeving.'* Men ziet het, ook den 29sten blijft Wilhelm er nog bij, een beroep op het Haagsche scheidsgerecht of een conferentie der mogendheden voor „nonsens" te verklaren. Anderzijds twijfelt h^ er zelf aan, dat een directe bespreking van Duitschland met Busland succes belooft. Dan schfint hij toch met de onvermijdelijkheid van den algemeenen oorlog te rekenen en de zorg, die hem vervult en waaraan hij in een van zija aantéekeningen uitdrukking geeft, schijnt niet de zorg. voor het Europeesche conflict te zijn, maar de bezorgdheid, dat men door Oostenrijks domheid met het odium belast wordt, den oorlog zelf uitgelokt te hebben. Ook uit tal van! uitlatingen van Bethmann blijkt niet steeds duidelijk of hem het behoud van den viede> aan het hart ligt, of dat hij slechts naar het voorbeeld van Bismarck Van 1871 er op uit is, dat de anderen de belhamel lijken, die begonnen is. Men herinnero zich het telegram van 27 JttB' aan Tschirschky, waarin hij zect, dat wij „de tot den oorlog gedwongener"1 moeten lijken1. Dezelfde toon wordt aangeslagen in het telegram, dat de rijkskanselier aan den gezant te Weenen Zond op 28' JuaE'>lHij beklaagde er zich over, dat Oosten- 7 rijk DuitscbJand ondanks herhaalde aanvragen in het onzekere gelaten had over zijn plannen ..Uit het thans beschikbare antwoord van de Servische regeering op het Oostenrijksche ultimatum blijkt, dut Servië de Oostenrijksche eischen toch zóó ver tegemoet gekomen is, dat bij een volkomen intransigente houding van de Oostenrijksch-Hongaarsche regeerin" met een toenemenden afkeer van de openbare meening van haar in geheel Europa rekening gehouden moet wordeu. l Volgens mededeelingen van den Oostenrijkschen «meralen staf «al een actief militair optreden tegen Servië eerst op den 12den Augustus mogelijk zijn. De keizerlijke regeering komt dientengevolge m de buitengewóón moeilijke positie, dat ze in den tusscheutiid blootgesteld blijft aan de bemiddelmgs- en conferentie-voorstellen van de andere kabinetten en dat, wanneer Zfl verder tegenover zulke voorstellen aan hnar tot dusverre aangenomen terughouding vasthoudt, het odiumdeschuldtedragen voor een wereldoorlog ten slotte ook in de oogen van het Duitsehe volk op haar terugvalt. Op zulk een basis echter kan een voorspoedige oorlog naar drie fronten niet begonnen worden. Het is een gebiedende plicht, dat de verantwoordelijkheid voor het evcntueele overslaan van het conflict op de met onmiddellijk erbij betrokkenen onder alle omstandigheden Rusland t r e f t._ .. Bethmann Hollweg ried daarom Weenen zijn duidelijke verklaring te herhalen, dat het geer'gebiedsuitbreiding in Servië zoekt , en slechts tijdel.k^ Belgrado en ettelijke punten in Servië wi^ bezetten als waarborg voor de vervulling van do Oostenrrjk- ^Erken^de Russische regeering de juistheid van dit standpunt niet, dan zal zij de openbare mening van gehoel Europa, die op het runt s'aat AU I«n Oostenrijk af te keeren. tegen zich hebben. -Als een verder gevolg zal zich de algemeene diplomatieke en waarschijnlijk ook de militaire toestand zeer aanmerkelhk ten ffunste van Oosteurijk-Hongarije en zijn bondgenooten verschuiven. Uw Excellentie w.1 wel terstond in dezen zin nadrukkelijk met graaf Berchtold spreken en tot een overeenkomstige démarche in St. Petersburg aansporen. U zult het daarbij zorgvuldig moeten verwijden dat «e .1 n d r u k o n t. staat als wenschten w n Oostenruk -terug te houden. Het gaat er uitsluitend om een modus te vinden, die de verwezenlijking van het door Oostenrijk-Hongarije nagestreefde doel, aan de groot-Servische propaganda de levenszenuw af te binden, mogelijk maakt, zonder tegelijkertijd een wereldoorlog te ontketenen, en die, wanneer deze ten slotte niet te vermijden is, de voorwaarden, waaronder hij gevoerd moet worden, voor ons nog zooveel mogeIn k verbetert." Men zal toegeven, dat het moeilijk is. uit te maken, wat den rijkskanselier na den 28stcn Juli meer ter harte ging: den wereldoorlog te vermijden of „de voorwaarden, waaronder hij gevoerd moet worden, voor ons nog zooveel mogelijk te verbeteren." Wilhelm zelf uitte zich volstrekt niet zeer tegemoetkomend tegenover den roep om hulp, dien de Tsaar tot hem richtte in zijn eerste telegram van den 29sten Juli. Het luidde vertaald: „Aan Z. M. den Keizer. Nieuwe Paleis. „Ik ben blij, dat je terug bent. In dit zoo ernstige oogenblik verzoek is je dringend mij te helpen. Een onwaardige oorlog (!! W.) is aan een zwak land verklaard. De verontwaardiging daarover, die ik ten volle deel, is in Eusland buitengewoon. Ik zie reeds thans, dat de over mij gebrachte druk mij zeer spoedig zal overweldigen, en ik gedwongen zal worden ver gaande maatregelen te nemen, die tot d<-L oorlog zullen leiden. Om te trachten zulk een onheil als een Europeeschen oorlog af te wenden, verzoek ik jo in naam van onze oude vriendschap te doen, wat je kan, om je bondgenoot te verhinderen te ver te gaan? (Waarin b e s t a a t d a t? W.) NIKY. In verband met het feit, dat Wilhelm zelf; juist verklaard had, dat er voor een oorlog tegen Servië heelemaal geen reden bestond, zou men aannemen, dat deze toespeling op de verschrikkelijke gevolgen van het oorlogszuchtige optreden van Oostenrijk tegen Servië Wilhelm aanleiding moest geven tot snel ingrijpen. Niets van dit alles. Nikolaas vraagt hem alles te doen om Oostenrijk te beletten, dat het te ver gaat Wilhelm vraagt: Waarin bestaat dat? Wilhelm houdt den oorlog tegen Servië voor volko- men ongegrond en protesteert er toch met twee uitroepingsteekens tegen, dat deze oorlog een j#nwaar*dige" (ipnoble, in het Duitsehe Witboek vertaald met „schandelijk", wat te sterk is) genoemd wordt. Maar Wilhelm stelt zich daarmede niet tevreden. Ha hangt aan het telegram nog de volgende overpeinzingen: . ^Erkenning van eigen zwakte en poging de verantwoordelijkheid op mij af te schuiven. Het telegram bevat een vermomde bedreiging en een-met een bevel gelijkstaande uitnoodiging om den bondgenoot tegen te houden. Ingeval Uw Exc. mijn telegram gisteravond verzonden heeft, moet het dit telegram gekruist hebben. •) Wij zullen nu zien hoe het m«ne werkt. oeuitdrukking „ignoble war" (onwaardige oorlog. K.) kan geen conclusie ten opzichte van het monarchistisch solidariteitsgevoel van den Tsaar getrokken worden, maar van een panslavistische opvatting, d.w.z. de bezorgdheid voor een capitis diminutio op den Balkan in geval van Oostenrijksche successen. Deze konden eerst kalm in hun gezamenlijke werking afgewacht worden. Het is later nog altijd tud om te onderhandelen en eventueel om te mohiliseeren, waartoe Busland thans heelemaal geen reden heeft. In plaats van ons de sommatie te steUen den bondgenoot te stoppen, behoorde Z. M. zich tot keizer Frans Jozef te wenden en met hem te onderhandelen om de bedoelingen van Z. M. te leeren kennen. Moesten'er geen kopieën van de beide telegrammen aan Z. M. den koning naar Londen ter informatie gezonden worden1! De Soci houden anti-militairistische betoogingen op- *) Dat was inderdaad het geval. Het telegram van den Tsaar kwam den 29sten Juli om één uur £ morgens te Berlijn aan; het telegram van den Keizer aan den Tsaar was den 28sten Juli om 10 u. 45's avonds naar een recept van Stinnes opgemaakt en den 29sten om 1 u. 45 's morgens aan het Berlijnscne hoofdtelégraafkantoor afgegeven. Het ging dus eerst weg, nadat het telegram van den Tsaar reeds te Berin n was; het vormt dus niet een beantwoording van het telegram van den keizer, zooals men volgens net Duitsehe Witboek moet aannemen, waarin het telegram van Wilhelm van den 28sten om 10 u. 4o en dat van den Tsaar van den 29sten om 1 uur 'snamidd a g s gedateerd is. K. straat; dat mag niet geduld worden, thans in seon geval. , ft In geval van herhaling zal ik den staat van beleg afkondigen en de leiders altegader 'tutti cuanti laten opsluiten. Loebell en Jagow in dien zin indulden1'"11' W^ kunncl1 nu *:een soc- Propaganda meer Deze propaganda richtte zich tegen den oorlog van Oostenrijk met Servië, dien Wilhelm zelf als geheel ongerechtvaardigd kenschetste. In plaats van den bondgenoot, die den wereldvrede in gevaar bracht, daar van af te houden, wil de keizer die „tutti quanti laten opsluiten," die tegen den oorlog protesteeren en bij verlangt, dat men Oostenrijks" oorlogsvoering laat geschieden en de uitwerking van haar resultaten eerst afwacht 13. Italië. Ten tude van_de afzending van het ultimatum aan bervie bad bij de regeerende heeren te Berlijn en Weenen nog onbekommerd zelfvertrouwen geheerscht, dat geloofde de overwinning reeds in den zak te hebben» zij het de diplomatieke, wanneer Busland zich zonder strijd aan de aan Busland toegeoachto capitis diminutio onderwierp, zooals Wilhelm «ach uitdrukte, d. w. z. aan zijn smadelijke degradeering, of de militaire, wanneer Busland er izich toe m verJeiden oaar het zwaard te grijpen. 'Maar dit vertrouwen was gebouwd op de verwachting, dat het gelukken zou om in het Duitsehe volk voor het conflict den noodigen klankbodem te vinden, Italië als bondgenoot te behouden en Engeland er toe te krijgen neutraal te blijven. Toen kwam het antwoord van Servië. Hoe meer het werkte, des te bedenkelijker werd de algemeene stemming tegen Oostenrijk en zijn beschermers. Zoo ontstond die onzekerheid, waarvoor wij de aanwijzing zoo juist hadden leeren kennen. Wij hebben Wilhelm's verontwaardiging over de -»soci" gezien. Niet minder hoofdbreken bezorgde hem zijn Italiaansche bondgenoot. , ïn.di.en. .d,e samenzweerders van Potsdam de werkelijkheid zoo gezien hadden als zij was en niet zooals zij volgens hun wenschen zijn moest dan konden zu reeds tevoren niet op den steun van Italië reke- w moesten,zlJ eerder op zijn tegenstand bedacht zijn. Want op den Balkan was Italië evenzeer Oosten- xhks mededinger als Busland. Ja» de Oostenrijksche wegen kruisten veel meer dan de Eussische den weg» dien Italië wenschte te gaan, daar dit, evenals Oostenrijk, uitbreidingslust had aan de westzijde van den Balkan. Tusschen Busland en Italië was dan ook na. do annexatio van Bosnië door Oostenrijk in 1909 een sterke toenadering in den Balkanpolitiek ingetreden. Wel kon ook Servië een concurrent van het Italiaansche imperialisme op den Balkan worden. Maar het was toen nog klein, een landje met Smillioen inwoners, dus geheel ongevaarlijk in tegenstelling met de grooto Habsburger monarchie met haar 50 mülioen.- En niet slechts het imperialisme, ook de demokratio van Italië stond tegenover Oostenrijk, dat 1 millioen Italianen in zijn gebied onderdrukte en ver- V°lfidiö was in werkelijkheid slechts de bondgenoot van Duitschland, niet van Oostenrijk. Tusschen Italianen en Oostenrijkers bestond bittere vijandschap, die zoo groot was, dat reeds in 1909 de chef van den Oostenrijkschen generalen staf, Conrad von Hotzendorf, op den oorlog tegen Italië aangedrongen had. De stemming van de zwart-gele generale staf-menschen en diplomaten was er niet op verbeterd nadat in Italië Oostenrijks plannen tot een oorlog tegen Servië verijdeld had. Zoo weinig vertrouwden de samenzweerders den bondgenoot, dat zij het voor noodig hielden, voor hem evenals voor de overige wereld de onderneming tegen Servië zoo zorgvuldig mogelijk geheim te houden. Hö werd niet slechts schijnbaar, zooals de Duitsöhe regeering, maar feitelijk door het Oostenrijksche ultimatum verrast. Dat de Italiaansche regeering daarover zeer verbitterd was, moest men vooruit zien. En zelfs al had zij zich aan Oostenrijks zijde willen stellen, dan zou het haar zwaar gevallen zijn. Want de openbare meening koos in Italië terstond tegen Oostenrijk en vóór Servië partij. Een Italiaansche regeering was echter heel wat minder autocratisch dan een Duitsehe of Oostenrijksche. Zij mocht het niet wagen zich tegenover een sterk uitgesproken volksstemming te verzetten. . , Het eenige middel om Italië te winnen, zou onder deze omstandigheden daarin kunnen bestaan, dat Oostenrijk aan Kali* mime compensaties toestond, ai» ook door het volk aangenomen werden, bijv. afstand V8Een voor'uitziende politiek zou zich daarvan hebbe» moeten vergewissen, voor zij zich in het oorlogsavontuur begaf — indien zij dit eenmaal als noodzakelijk beschouwde. Van hun eigen imperialistisch standpunt uit hadden Wilhelm en Bethmann, vóór zij te Potsdam aan Oostenrijk onbcperkten steun in den oorlog tegen Servië beloofden, van Oostenrijk de toezegging moeten verkrijgen, dat het tot bepaalde concessies aan Italië bereid was. Maar daarvoor had men toen te groote haast. De onderneming, die den verschrikkelijken wereldoorlog uitlokte, werd, geheel afgezien van alle moreele bezwaren, met zulk een onbezonnenheid en lichtvaardigheid ondernomen, dat men te Berlijn er niet eens aan dacht van Weeuen compensaties voor Italië te bedingen. Men had immers ook niet eens gevraagd, wat het doel van den oorlog tegen Servië wasl Evenals over dit doel begon men ook over Italië eerst achteraf na te denken. Tien dagen na de samenkomst te Potsdam, den 15den Juli, seinde Jagow aan Tschirschky te Weenen: „Zoo austrophobe als in het algemeen de Italiaansche openbare meening is, zoo serbophiel heeft zij zich tot dusver steeds betoond. Er bestaat ook voor mij geen twijfel, dat zij bij een Oostenrijksch-Servisch conflict zich uitgesproken aan de zijde van Servië zal scharen. Een territoriale uitbreiding van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie, zelfs een uitbreiding van haar invloed op den Balkan, zal in Italië gewraakt en als een benadeeling van de positie van Italië daar beschouwd worden. Tengevolge van een optisch bedrog, wordt tegenover de onvermijdelijke bedreiging door het naburige Oostenrijk het in werkelijkheid veel grootere Slavische gevaar miskend. Geheel afgezien van het feit, dat de politiek van de regecring in Italië niet onwezenlijk van de stemmingen der openbare meening afhangt, zoo beheerscht de hierboven gemelde opvatting toch ook de hoofden van de meerderheid van de Italiaansche staatslieden. Ik heb bü hen steeds, wanneer er een bedreiging van Servië door Oostenrijk aan de orde kwam, een buitengewone zenuwachtigheid kunnen vaststellen. Door een partijkiezen van Italië voor Servië zou ongetwijfeld de Bussische lust om op te treden aanmerkelijk aangemoedigd worden. Te St. Petersburg zou men er rekening mee houden, dat Italië niet slechts .zijn bondsplichten niet nakomt, maar zich zoo mogelijk direct tegen Oostenrijk-Hongarije keert. Een ineenstorting van de monarchie zou voor Italië immers ook de kans op het winnen van eenige langbegeerde stukken land openen. Het is daarom naar mijn opvatting van do grootste beteekenis, dat Weenen zich. met het kabinet te Rome, over het doel, dat het in geval van een conflict, in Servië zal nastreven, verstaat en dat Weenen Italië aan zijn kant houdt of — daar een conflict met Servië alleen geen casus foederis beteekent — gedaan krijgt, dat Italië strikt neutraal blijft. Italië heeft Ua zijn schikkingen met Oostenrijk bij iedere verandering op den Balkan ten gunste van de Donau-monarohie een recht op compensatie. Deze zouden dus het onderwerp en het lokaas voor de onderhandelingen met Italië vormen. Volgens deze berichten zou bijv. de afstand van Walona te Rome niet als een aanneembare compensatie beschouwd worden. Italië schijnt van den wensen om zich op de altera spouda van de Adriatische Zee vast te zetten, op dit oogenblik terug gekomen te zijn. Zooals ik streng vertrouwelijk opmerk, zou als eenige volwaardige compensatie in Italië de verwerving van Trente beschouwd worden. Deze kluif zou inderdaad zoo vet zijn, dat daarmede ook de austrophobe openbare meening de mond gestopt zou kunnen worden. Dat de overgave van een oud deel van het land van de monarchie met de gevoelens van den heerscher en van het volk in Oostenrijk zeer moeilijk te vereenigen zou zijn, kan niet ontkend worden. „Aan den anderen kant is het evenwel de vraag, wélke waarde de houding van Italië voor de Oostenrijksche politiek heeft, welken prijs men daarvoor wil betalen en of die prijs tegen de voordeelen, die men ervan verwacht, opweegt. „Ik verzoek U.E. de houding van Italië tot het onderwerp van een diepgaande, vertrouwelijke ruggespraak met graaf Berchtold te maken en daarbij zoo noodig ook het vraagstuk van de vergoedingen aan te roeren. Of bij dit gesprek ook de kwestie van Trente kan worden aangeroerd, moet ik aan Uw oordeel en kennis van de toestanden daar overlaten. „Het standpunt van Italië zal in elk geval van beteekenis zijn voor de houding van Busland in het conflict met Servië. Mocht daaruit een algemeene botsing voortvloeien, dan zou zij ook voor ons van groot militair belang zijn. „Ter voorkoming van misverstanden merk ik nog op, dat wij het kabinet te Bome geen enkele mededeeling over de onderhandelingen tusschen Weenen en Berlijn hebben gedaan en dat wij mitsdien ook de vergoedingskwestie niet hebben aangeroerd." •Jagow had goed praten. Hij had de verstoktheid van zqn Oostenrijksche vrienden beter behooren te kennen. Van vergoedingen wilde men te Weenen niets weten. Zoo rapporteert Tschirschky op 20 Juli over een bespreking met Berchtold: „Graaf Berchtold gaf als zijn meening te kennen, dat de vergoedingskwestie bij den huidigen stand van zaken in het geheel niet op het tapijt zou komen. Berchtold deelde voorts mede, dat in de bespreking van gisteren, vooral op aandrang van graaf Tisza — die er den nadruk op had gelegd, dat hij, noch eenige « andere Hongaarsche regeering van een versterking van het Slavische element door inlijving van Servische gebieden iets moest hebben — besloten was van elke duurzame inlijving van vreemd gebied af te zien. Zoodoende zal voor Italië elke steekhoudende reden, om vergoedingen te verlangen, vervaUen. „Toen ik opmerkte» dat Italië wellicht reeds de verplettering van Servië en de daarmee gepaard gaande uitbreiding van den invloed der Monarchie op den Balkan als een benadeeling zijner positie zou aanmerken, en derhalve misschien vergoedingen zou verlangen, antwoordde de minister, dat dit standpunt in tegenspraak was met de herhaalde verklaringen van markies di San Giulano. dat Italië een sterk Oostenrijk wenschte." Nadat de Oostenrijksche graaf deze diepe wijsheid ten beste had gegeven, sprak hij door over het natio^ naliteitsbeginsel, 't welk Italië zelf door zijn bezetting van Libye had verzaakt, en vervolgde toen: „Men kan zich op het oogenblik te Rome geen vérstrekkende samenwerking tusschen Oostenrijk en Italië voorstellen, maar daar is ook volstrekt geen reden voor. Oostenrijk verlangt noch samenwerking, noch steun, doch slechts onthouding van vijandig optreden tegen den bondgenoot." De energieke minister maakte zich trouwens over de Italianen niet bezorgd. Hij zeide: „Ik maak mij geen Ulusies over de anti-Oostenrijksche en pro-Servische stemming van San Giuliano en de Italianen,.ik ben echter vast overtuigd dat Italië wegens redenen van militairen en b i n u e n la n d s ch-poli t iek en aard er nauwelijks aan kan denken, metterdaad in te gr ij pen. De heer von Merey (de Oostenrijksche gezant te Rome) denkt, en ik houd deze meening voor gegrond, dat het er San Giuliano in hoofdzaak om te doen is, Oostenrijk te overbluffen en zelf dekking te zoeken tegen de openbare meening in Italië." Beeds na deze staaltjes van lichtvaardigheid en bekrompenheid had de Duitsehe regeering op haar hoede moeten zijn voor dezen bondgenoot, met wien zn een avontuur tegemoet ging, dat tot een „algemeene botsing" dreigde te leiden. Wilhelm bleef intusschen voorshands nog vol hoop. Jagow seinde hem op 25 Juli een rapport van Flotow uit Eome, dat vandaar den vorigen avond was verzonden. Daarin staat: ■ . „In een langdurige, vrij opgewonden conferentie mét minister-president Salandra en markies di San • Giuliano betoogde laatstgenoemde, dat Oostenrijk naar den geest van het Drievoudig Verbonds-verdrag met zijn bondgenooten overleg had behooren te plegen over een zóó agressieven stap, die zóó groote gevol o-en kon hebben. Aangezien het met Italië geen overleg had gepleegd, kon Italië zich met betrokken achten bij de gevolgen die uit dezen stap mochten voortkomen. ,. „Bovendien eischte art. 7 van het Drievoudig Verbondsverdrag (dat ik niet bij de hand heb), dat bij veranderingen op den Balkan de verdragsluitende partijen tevoren met elkaar te rade zouden gaan en dat, als een der partijen territoriale veranderingen veroorzaakte, de andere zou worden schadeloos gesteld. .. . . rt Toen ik opmerkte, dat, voorzoover ik wist, Oostenrijk had verklaard, geen territoriale veranderingen te beoogen, antwoordde de minister dat een dergelijke verklaring slechts zeer voorwaardelijk was afgelegd. Oostenrijk had veeleer verklaard th a n s geen territoriale veranderingen te beoogen, maar zich latere, wellicht noodig wordende andere besluiten voorbehouden. De minister zeide, dat men hem mitsdien niet kwalijk kon nemen, als hij tijdig maatregelen van voorzorg nam. „De Ukst van de Oostenrijksche nota was zoo ongehoord agressief en onhandig gesteld, dat de geheeïe openbare meening van Europa en met haar die van Italië (Italië had stilletjes m Albanië willen muizen en nu is Oostenrij* metdeklompeninhetspelgekomen.W.) tegen Oostenrijk zouden zijn. Daar kon geen Italiaansche regeering wat tegen doen. (Lak. W.) „Naar mijn indruk is het alleen mogelijk, Italië vast te houden, door het te rechter tijd vergoedingen te beloven (het diefje moet toch altnd wat meepakken. W.). als Oostenrijk den Lowtsen in bezit neemt of bezet." Jagow merkt bij dit telegram op, dat Bollati, de Italiaansche gezant te Berlijn, vergoedingen had verlangd, anders moest de Italiaansche politiek er op gericht zijn, Oostenrijk een uitbreiding van grondgebied te beletten. Wilhelm onderstreept het woord „vergoedingen" en voegt er aan toe: „Albanië." Aan het slot van het telegram-schrijft hij echter de klassieke opmerking: „Dat is louter klets; het zal in den loop der gebeurtenissen vanzelf wel terecht komen." In het ministerie van buitenlandsche zaken en zelfs bij den generalen staf beoordeelde men intussohen Itahë's houding minder hoopvol en ook Wilhelm zelf begon, zoodra hij weer voet aan wal had gezet de dingen wat nuchterder te bekijken, vooral toen hij zag, welken indruk het antwoord van Servië maakte. De Duitsehe regeering bleef er bij Oostenrijk op aandringen, Italië vergoedingen te waarborgen. Flotow rapporteerde op 25 Juli uit Rome: „Bij' mijn besprekingen van gister met den heer Salandra en markies di San Giulano, die herhaaldelijk op een scherpe woordenwisseling tusschen markies di San Giulano en mij uitliep, schenen zich aan Italiaanschen kant drie punten af te teekenen: le. vrees voor de openbare meening in Italië; 2e. het bewustzijn van militaire zwakte en 3e de wensch om er bij deze gelegenheid een voordeeltje voor Italië uit te kloppen, zoo mogelijk Trentino." Daaromtrent merkt Bethmann Hollweg op: „Z. M. acht het onvoorwaardelijk noodig, dat Oos- ' tenrijk zich tijdig met Italië over de vergoedingskwestie verstaat. Dat dient op uitdrukkelijk bevel van Z. M. den heer von Tschirschky te worden meegedeeld, opdat die het aan graaf Berchtold overbronga" Flotow vervolgt in zijn rapport: „De mogelijkheid, dat Italië zich onder omstandigheden ook tegen Oostenrijk zou kunnen keeren, sprak markies di San Giuliano niet rechtstreeks uit, zij werd slechts in zinspelingen aangeduid Gelijk reeds is gemeld, verdedigde markies di San Giuliano op grond van de inkleeding der Oostenrijksche nota met nadruk de stelling, dat het optreden van Oostenrijk tegen Servië agressief was, dat mitsdien *en eventneele inmenging van Busland en Frankrijk den oorlog niet tot een verdedigenden oorlog zouden maken, en dat er dus geen sprake kon zijn van den casus foederis. Ik heb dit standpunt reeds om taktische redenen krach- tig bestreden. Vermoedelijk zal Italië arieh echter aan deze mogelijkheid om den dans te ontspringen blijven vastklampen. „Het eindresultaat is dus: Op hulp metterdaad van Italië zal men in een misschien ontstaand Europeesch conflict bezwaarlijk kunnen rekenen. Een rechtstreeks vijandelijke houding van Italië tegen Oostenrijk kan, voorzoover men de zaak thans kan overzien, door een verstandig optreden van Oostenrijk worden voorkomen." Den 26sten rapporteert Flotow: „Markies di San Giuliano blijft mij verzekeren, dat het optreden van Oostenrijk voor Italië hoogst bedenkelijk is, aangezien Oostenrijk morgen wegens de irredenta op dezelfde wijze tegen Italië zou kunnen te werk gaan. Aan dergelijke stappen kan Italië derhalve zijn goedkeuring niet hechten. Blijkens vertrouwelijke berichten uit Boekarest was de koning van Boemenië van dezelfde meening, met het oog op de in Hongarije wonende Boemeniërs. „Aan de verzekering van Oostenrijk, dat het op geen Servisch grondgebied aanspraak maakt, slaat de minister nog altijd geen geloof.... Weder zinspeelde de minister er op, dat Italië, als het geen vergoeding kreeg, gedwongen zou zijn. Oostenrijk in den weg te treden." . Wie den wereldvrede werkelijk wilde dienen, moest Oostenrijk natuurlijk op het hart drukken, genoegen te nemen met het antwoord van Servië. In plaats daarvan drukte men Oostenrijk op het nart, zich met Italië te verstaan, om sterker te zijn als het tot een Europeesch conflict mocht komen. Naarmate dat waarschijnlijker werd, werden de raadgevingen aan Weenen dringender. Den 26sten seint Bethmann Hollweg aan Tschirschky in Weenen: Ook de chef van den generalen staf acht het dringend noodig, dat Italië in het Drievoudig Verbond blijft Het is derhalve noodzakelijk, dat Weenen zien met Eome verstaat. Weenen mag zich daaraan niet onttrekken met aan twijfel onderhevige uitleggingen van het verdrag, doch moet zijn besluiten nemen m overeenstemming met den ernst van den toestand. Steeds dringender worden de aanmaningen. Den 27sten seint Jagow den gezant te Weenen: Z M. de Keizer acht het onvoorwaardelijk geboden, dat Oostenrijk zich t ij d i g met Italië over art 7 en over vergoedingskwesties verstaat. Z. M. heeft utt- drukkelflk bevolen dit aan ü Exc. mede te deelen. om, bet aan graaf Berchtold over te brengen." Maar het gelukte noch den chef van den generalén stat. noch den keizer zelf. het lijdelijk verzet der heeren van den BaUplatz te overwinnen, die nu eenmaal besloten waren, in Italië geen bondgenoot, doch een vijand te zien. En wegens deze verstoktheid dreigde evenals Italië, ook de andere bondgenoot, dien Duitschland nog had, Roemenië, het in den steek te laten. Dat moest toch wel een bedenkelijken indruk maken i*og meer echter de houding van Engeland. 14. Engeland. a. Tot den 29sten Juli. De Duitsehe regeering had verwacht, dat het haar zou gelukken, Engeland onzijdig, te houden, als het tot een conflict met Rusland en Frankrijk mocht komen. Men rekende er op, dat Ierland voor een openlijken opstand scheen te staan, en dat het pacifistische streven nergens sterker was dan juist in Engeland, niet alleen bij de arbeiders, maar ook bij een groot deel der bourgeoisie. Zelfs vele burgerlijke élementen, die niets tegen een koloniaïe» oorlog hadden, koesterden een afschuw voor een Europeesch en oorlog met zflta vernietigende ekonomische gevolgen. De Duitsehe regee*ing mocht daarom wel verwachten, dat tegen een oorlog met Duitschland sterk verzet in het Engelsche parlement zou rijzen. Maar zij. yergat, dat dit slechts-gold voor een door niets uitgelokten aanvalsoorlog. De Duitsehe vlootbouw had de geheele bevolking van Engeland met stijgende bezorgdheid over een Duitschen inval vervuld. Een oorlog ter verplettering van Frankrijk of een bezettingr van België door Duitschland moest mitsdien bij hei Engelsche volk op sterk verzet stuiten. Daarmede schijnt de Duitsehe regeering niet ernstig rekening te hebben gehouden. Haar geheele optreden was gebaseerd op de veronderstelling dat Engeland onzijdig zou blijven. In een door Pourtalès opgemaakt rapport over een gesprek met Sasonof (van 21 Juli) staat: „De minister vestigde er herhaaldelijk de aandacht op, dat blijkens door hem ontvangen berichten de toestand ook in Parijs en Londen ernstig werd opoenomen. Hij was er merkbaar op uit, bij mij den indruk te vestigen, dat ook in Engeland de louding van O.-II. sterk werd afgekeurd". Met groote stelligheid teekent Wilhelm daarbij aan: „Hij vergist zichl" Als hij Lichnowskyfs rapporten met meer aandacht en minder vooringenomenheid had gelezen, zou hij voorzichtiger zijn geweest Niettemin is het juist, dat de Engelsche regeering bij de uitbarsting van het conflict tusschen Oostenrijk en Servië aanvankelijk een onzijdige houding trachtte aan te nemen, om tusschen Oostenrijk en Kuslaud bemiddelend te kunnen optreden. In dcnzelfden zin uitte zich destijds ook de koning van Engeland tot Wilhelm'* broer, prins Heinrich. Deze schreef op 28 Juli uit Kiel: „Beste Wilhelm Voor mijn vertrek naar Londen en wel Zondagochtend (26 Juli) heb ik op mijn verzoek een kort onderhoud gehad met Georgië, die den ernst van den huidioen toestand volkomen bleek te beseffen en mn verzekerde, dat hij en zijn regeering niets onbeproefd zullen laten, om den strijd tusschen Oostenrijk en Servië te localiseeren. Daarom heeft zijn reo-eéring, zooals je al weet, voorgesteld, dat Duitschland, Engeland, Frtnkrijk en Italië tusschcnbeide zullen komen om te trachten, Busland in toom te houden. Hij hoopte dat Duitschland in staat zou zijn, ondanks zijn bondgenootschappelijke verhouding tot Oostenrijk, zich met dit voorstel te vereenigen, ten «inde den Europeeschen oorlog te voorkomen, die, naar hij zeide, thans meer dan ooit te voren dreigt Hij verklaarde verder woordelijk: „We shaU try au we can to keep out of this and shaU remain neutral (wij zuUen alles doen wat wij kunnen om ons hier buiten te houden en wij zullen onzijdig bluven). 1* ben overtuigd dat deze uiting ernstig gemeend was, en ook dat Engeland onzijdig zal blijven. Of het dit op den duur kan volhouden, daarover kan ik niet oordeelen, maar ik vrees er voor, wegens de betrekkingen tusschen Engeland en Frankrijk. Georgië was zeer ernstig gestemd, redeneerde heel logisch en was oprecht voornemens alles te doen om een wereldoorlog te voorkomen, waarbij hn| sterk.op jouw steun rekende. Den inhoud van dit gesprek heb ik (dienzelfden dag) Lichnowsky meegedeeld met het verzoek er den rijkskanselier van de verwittigen „Je trouwe, gehoorzame broer Heinrich." De samenvatting van het gesprek munt niet uit door logika. Naar Heinrich zegt, stelde de Engelsche regeer mg voor, dat Duitschland, Engeland, Frankrijk en Italië zouden samenwerken om Eusland in toom te Houden, en hoopte dat Duitschland zich niet door zijn bondgenootschappelijke verhouding tot Oostenrijk zou laten weerhouden, om zich met dit voorstel te' vereenigen, liet is duidelijk, dat in dit verband van de bondgenootschappelijke verhouding slechts sprake kon zijn, als het er om te doen was. Oostenrijk in toom te houden. Waarschijnlijk heeft „Georgië" van KusJand e n Oostenrijk gesproken. Maar daarom zullen wij niet pardoes de geloof waardigheid van den geheeleii brief in twijfel trekken. Wat de onzrjdio-heid aangaat, was blijkbaar slechts gezegd: wij zullen trachten onzedig te blijven, zoolang wij kunnen. Heinrich betwufelt zelf of dat op den duur mogelijk zal zijn. Wilhelm zag hierin evenwel een onder alle omstandigheden bindende belofte J0.'endien had,.hij .r«eds v°ó* het ultimatum aan ff/I? de onzudl«heid van Engeland, die hij niet slechts verwachtte, maar om zoo te zeggen als zifn goed recht eischte, n dien zin opgevat, dat Engeland «eb, had te onthouden van iedere poging om invloed te oefenen op Oostenrijk. Dat blijkt uit zijn grappen bij een rapport van Lich- aan mLVWirhl.Ju.h-Jk ^"l^ «Pport in zijn geheel aan met Wdhelm's kantteekeningen tusschen haakjes: „bir Edward Grey zal, naar ik vertrouwelijk verneem, morgen aan graaf Mensdorff mededcelen, dat de Britsche regeering haar invloed zal doen gelden, om nt^rV-fhe feKf€rillff te Zwegen de eischen van üo.teiirijk, mits die gematigd en met de zelfstandigheid van denServischenstaat vereenigbaar zijn (hij is niet bevoegd daarover te oordeelen dat is de zaak van Z. M. Ke1Zer Frans Jozef. W.) aan te nemen. Urey gelooft dat Sasonof zijn invloed te Belgrado in dezelfde richting zal aanwenden. Een voorwaarde voor deze houding is echter, dat Weenen geen onbewezen aanklachten a la Friedjung- te berde brengt en dat de O.-H. regcering in staat iR, net verband tusschen den moord van Serajewo met de poHtieko kringen te Belgrado ondubbelzinnig te bewijzen. (D at is bun zaak. W.) Allee hangt af van de ïnkleedine der Oostenrijksche nota en van de uitkomsten die het onderzoek tot dusver heeft opgeleverd. Op grond van lichtvaardige beweringen (Wat is li entvaardig! Hoe kan Grey zoon woord over den ouden, eerwaardigen heer bezigen! W.) is het echter onmogelijk, te Belgrado vertoogen te houder.. ^ Ik doe intusschen mijn best, het hier daarheen te leiden, dat men met het oog op het rechtmatige verlangen van Oostenrijk naar genoegdoening, zal aandringen op een onvoorwaardelijke aanvaarding der eischen van Oostenrijk, zelfs als die met de nationale waardigheid van Servië (die bestaat niet W.) niet ten voUe rekening mochten houden. Ik doe dit in de verwachting, dat het ónzen invloed in Weenen is gelukt niet-te-vervullen eischen te onderdrukken (Waarom zou ik dat doen Dat gaat mij volstrekt niets aanIWat betee\ent n ie t-t e-verv ulle nl D i e kerel a hebben agitatie met m o o r d gep le e g d en moeten op hun kop.hebben! Datis een ongehoorde Britsche onbeschaamdheid. Ik ben niet bevoegd4 la Grey, Z. M. den Keizer voorschriften over de handhaving zijner eer te geven W.) Men rekent er steUig op, dat wn ons met eischen, ™^J™ve£ mij mogelijk maken, een algemeene neutraliteitsovereenkomst in de toekomst te sluiten, waarvan het voorbarig zou zijn op het tegenwoordige oogenblik de bijzonderheden te bespreken)." Het stileeren van den Engelschen zin heeft Betftmann groote moeielijkheden bereid. Eerst had nn ge- schreven: „en het openen van het uitzicht op een algomeen razijdigheidsverdrag voor de toekomst zouden wij met een vlootovereenkomst kunnen beantwooroen." Daarna schrapte hij den zin en schreef: „Zon voor ons de mogelijkheid scheppen, een algemeen onzn'digheidsverdrag voor de toekomst in het oog te vatten. Ik kan mij over de bijzonderheden en den gronaslag van zulk een verdrag nu niet nader uiten, daar Engeland zich immers daarbij over de heele kwestie zou uitlaten." Maar ook deze redactie beviel hem niet en dus koos hfi den zin,, dien hij in het Engelsch neerschreef. Dit zoeken is zeer kenmerkend. Bbthmann Hollwee trachtte vlak voor den oorlog, Engeland te bewegen om lTankrnk en België aan de Duitsehe overmacht priis te geven. Hij zou alleen kans gehad hebben, dat te bereiken, als brj Engeland de meest geruststellende traceringen nopens de Duitsehe wereld- en vlootpolitiek gat. Ook dan was de kans niet groot want tegenover de beloften stond de realiteit van de' Duitsehe vloot. Met dat al zou dan een succes denkbaar geweest zrjn. Maar zelfs op dat oogenblik toen Duitscnland die vreeselijke crisis tegemoetging, kon Bethmann Hollweg niet besluiten, een overeenkomst over de vloot als lokmiddel ook maar te vermelden 5? y.1,"*^®*8 dan een vage fraze over een „algemeen onzijrligheidsverdrag voor de toekomst» te uiten, dat natuurlijk niet den minsten waarborg ervoor bood dat een zegevierend Duitschland zijn dan onweerrtehten ^ overmacllt niet ook te«en Engeland zou Het voorstel werd dan ook door Grey van de hand gewezen. Zeer krachtdadig, als een verfoeielijke aanhang, om een koop met Duitschland ten koste van Klankrijk to sluiten, welks koloniën aan Duitschland prijsgegeven werden. Maar nog voor de Engelsche regeering van het. voorstel kennis kreeg, had zn reeds Duitschland op , de ernstigste wijze gewaarschuwd, en het laten weten, dat zij wel als onzijdige bemiddelend wilde optreden tusschen Oostenrijk Sn JJerviè en Rusland, maar dat zij in een oorlog tusschen Duitechland en Frankrijk hare onzijdigheid niet kon toezeggen. Deze mededeeling, die eigenlijk van zelf sprekend was, trof Wilhelm als een donderslag. Woede en vrees streden in hem en deden hem volkomen het hoofd verliezen, zooals wjj dadelijk zullen zien. Op 29 Juli zond Lichnowsky twee dépêches naar Berlijn. In de eene deelde hij o. a. mee, dat Sir E. Grey den toestand hoogst ernstig beoordeelde. 'UWm onaangenaamsten indruk heeft op hem een telegram van gisteren van Sir Maurice de Bunsen (Engelsch ambassadeur te Weenen, K.) gemaakt, volgens hetwelk graaf Berchtold het voorstel van Sasonof, om graaf Szapary (Oostcnrijksch ambassadeur te St. Petersburg, K.) te machtigen, met hem een bespreking van het Servisch-Oostenrrjksche conflict te beginnen, onvoorwaardelijk heeft afgewezen." De minister sprak dan verder over de mogelijkheden van bemiddeling en overleg, om den wereldoorlog te verhinderen. ' Belangrijker is de daarop volgende depêche: „Sir E. Grey heeft mij zooeven nog eens bij zich laten komen. De minister was volmaakt kalm, maar zeer ernstig en ontving mij met de woorden — dat do toestand zich steeds meer verscherpte., (He t sterkste en ongehoordste stuk van Engelsch Farizae'isme, dat ik ooit gezien heb! Met zulke schavuiten sluit ik nooit een vlo o t o v er e e n k o m s t. W.) Sasonof had verklaard, dat hij na de oorlogsverklaring (aan Servië K.) niet meer in staat was, met Oostenrijk rechtstreeks te onderhandelen, en hier laten vragen, de bemiddeling te hervatten. (Ondanks het beroep van den Tsaar op mrj! Daardoor ben ik genegeerd. W.) De Russische regeering beschouwt de voorloopige staking van de vijandelijkheden als voorwaarde voor deze bemidde- ^Sir E. Grey herhaalt zijn reeds gemelde denkbeeld, dat wij aan znlk een bemiddeling met ons vieren, d» wij reeds in beginsel aanvaard hadden, deel zullen nemen. Hem persoonlijk leek een geschikte grondslag voor een bemiddeling, dat Oostenrijk eventueel na bezetting van Belgrado of van andere plaatsen zijn voorwaarden bekend zou maken. (Goed. Hebben wij sedert dagen al trachten te bereiken. Vergeefs! W.) Mocht Uwe Excellentie echter de bemiddeling aanvaarden, waarop ik vanochtend het tótzioht geopend had. dan zou hij dat natuurlijk goed vinden. Maar een bemiddeling leek hem nu dringend noodig, als het niet tot een Europeesche catastrophe zou komen. (In plaats van de bemiddeling, een ernstig woord te St. Petersburg en Parijs, dat Engeland hun niet helpt, zon den toestand dadelijk doen kalmeer e n. W.) Vervolgens zeide Sir E. Grey mij, dat hij mij een vriendschappelijke en particuliere mededeeling had te doen, hij wenschte namelijk niet, dat onze zoo hartelijke persoonlijke betrekkingen en onze intieme gedachtenwisseling over alle politieke kwesties mij van de wijs zouden brengen en hij wilde zich voor later het verwijt (dat blijft. W.) van onoprechtheid besparen. (Aha! De gemeene fop per! W.) De Britsche regeering wenschte nu gelijk vroeger mot ons de vriendschap te onderhouden en zij kon, zoo lang het conflict zich tot Oostenrijk en Rusland beperkte, terzijde staan. (Dat b e t e e k e n t, dat w ij Oostenrijk zullen laten z i t te n . I n n i g o-emeen er. mephistopheliaansch' Maar echt Engelseh. W.) Werden wij echter en Frankrijk erin betrokken, dan was de toestand dadelijk an» ders en zou de Britsche regeering zich in een gegeven geval tot snelle besluiten genoopt zien (z ij n al genomen. W.) In dit geval zou het niet aangaan, lang terzijde te blijven staan en te wachten (d. w. z. zij zullen ons aanvallen. W.) Als de oorlog uitbreekt, wordt het de grootste calastrpphe, die de wereld ooit gezien heeft. Het was verre van hem, om het een of andere dreigement te willen uiten, hij had mij alleen voor vergissingen en zichzelf voor het verwijt van onoprechtheid willen behoeden (volkomen mislukt. Onoprecht is hij al deze jaren toch geweest tot in zijn laatste rede toe. W) en daarom den vorm van een particulier gesprek gekozen. Sir E. Grey voegde er nog bij, dat de rogeering (w ij ook! W.) met de openbare (pas gocreiinlf! W.) meening rekening moest houden. (Als zij wil, kan zij de openbare meening een keer doen nemen en dirigeeren, daar de pers haar onvoorwaardelijk gehoorzaamt. W.) Tot dusver is deze over het algemeen \oor Oostenrijk gunstig geweest, daar men de rechtmatigheid van een zekere genoegdoening erkende. Nu echter begon zij ten gevolge van Oostenrijk's hardnekkigheid volkomen om te slaan. (Met hulp van de jingopers. W.) Aan mijn Italiaanschen collega, die mij zooeven verlaat, heeft Sir E. Grey gezegd, dat hij gelooft, als de bemiddeling aanvaard wordt, aan Oostenrijk alle mogelijke genoegdoening te kunnen versohaffen, van een vernederend terugwijken van Oostenrijk was in bet geheel geen sprake, daar de Serviërs in eik geval getuchtigd en niet toestemming van Busland genoodzaakt zouden worden, zich naar de wenschen van Oostenrijk te schikken, Oostenrijk kon dus ook zonder corlog. die den Europeeschen vrede in gevaar brengt, waarborgen voor de toekomst krijgen. •lichnowsky". Hierbij maakt Wilhelm nog de volgende slotopmerking: „Engeland ontmaskert zich op het oogenblik, waarin het van meening is, dat wij ingesloten zijn «n cm zoo te zeggen afgedaan hebben! Het gemeene winkeliersgespuis heet ons met diners en redevoeringen trachten te misleiden. De grootste misleiding, de woorden van den Koning voor mij tot Heinrich: „We shaU remain neutral and try to keep out of this as long as possible." Grey logenstraft den Koning en deze woorden tot Lichnowsky zijn het uitvloeisel van een kwaad geweten, doordat hij immers het gevoel heeft gehad, ons misleid te hebben. Bovendien is hot feitelijk een dreigement, gepaard met bluf, om ons van Oostenrijk los te maken en in de mobilisatie te belemmeren en de schuld voor den oorlog toe te schrijven. Hij weet heel goed, dat als hij maar een .'ïiBeL ernstig, scherp waarschuwend woord te Parijs en St Petersburg spreekt en hen tot onzijdigheid vermaant, beiden dadelijk stil zullen blijven. Maar hij neemt zich in acht, om het woord uit te spreken, 'en dreigt ons in plaats daarvan! Gemeene hondsvot! Engeland alleen draagt de verantwoording voor oorlog en vrede, niet wij meer! Dat moest ook in het opanbaar duidelijk uiteengezet worden." Deze mateloosheid in uitdrukkingen bewijst duidelijk, hoe groot de teleurstelling was, die Wilhelm door Grey's wenk bezielde. Ieder eenigszins nuchter en ervaren politicus moest dien voorzien, prins Heinrich had hem ook dadelijk verwacht toen koning George hem meedeelde, dat hg' zou beproeven, om onzijdig te blijven, zoolang het ging. Reeds in het rapport van den Beierschsn legatieraad Sohön van 18 Juli, dat Eisner openbaar heeft gemaakt, staat: „Een oorlog tusschen het tweevoudig en drievoudig verbond zou Engeland waarschijnlijk op het tegenwoordige oogenblik met het oog op den toestand in Ierland niet zeer welkom zijn. Komt het er echter van, dan zouden wrj naar de hier heerschende opvatting de Engelsche neven aan den kant van onze tegenstander* vinden, daar Engeland vreest dat Frankrijk in het geval van een nederlaag tot den trap van een mogendheid van den tweeden rang zou dalen en daardoor de balance of power (het Europeesche evenwicht) verstoord zou worden, welks instandhouding Engeland in zijn eigen belang noodzakelijk acht.'' Dat had Wilhelm in zijn politieke berekening volkomen vergeten, en hij had het trachten in het. stadium van bemiddeling om zooveel mogelijk neutraal te blnven, waarop Grey het uitzicht had geopend, voor een bindende belofte van neutraliteit in X gevallen, ook voor het geval van een oorlog teSkJ?"?1'* ,««*ond«B. bovendien de neutraliteit als verplichting van Engeland opgevat, om P«rH?1ï8Ch®«iPOlltwk blülde^ te St Peterburg en rarns te ondersteunen. Een onzinniger politiek is nauwelijks denkbaar. Daap daarop laat Wilhelm zich nog uitvoeriger uit over de waarschuwing van Engeland, in aansluiting op een rapport van den heer Pourtalès te St Peters? burg over een onderhoud met Sasonof De Russische minister trachtte den Duitschen ge^"f te overreden b^j de Duitsehe regeering de vurig verlangde deelneming aan de conversatie met z^I vieren te bepleiten om middelen te vinden, OosteniThl ^« ^^aPpelüken weg (is de Russische mobilisatie een v r i e n d s c h a t» t» a. L?n™ Wi te bewegen' de Eischen, Z^e Bouyereiniteit van Servië aantastten, te laten vallen» Dit verstandige voorstel, dat de bewaring van den rwde waarschijnlijk maakte en waarin hef Duiteohe ministerie van buitenlandsche zaken „in beginsel» tel!n°n r.fEn5€land had toegestemd, ontmoet verzet bjj ^! ^tSChen gezant te St- Petersburg, die het met de geestige opmerkingen afdoet: „Rusland verlangt van ons, om tegenover Oostenrijk datgene te doen, wat aan Oostenrijk tegenover Servië verweten wordt*5 tfn deze belachelijke opvatting merkt Wilhelm suoiet op: „Zeer goed." De heer Pourtalès dringt dan bij Sasonof aan, dat gaan 06tenrl;ik m Servië **** gang zal laten t,,3Billht-/luit€n_ van den vrede zal het al™dv,n^J?d+2,jn' ?p tet ontpen van de Servische souveremiteit terug te komen.» (Goed! W.) Nadat de Duitsehe gezant onder levendige toejui- ching van zijn keizerlijken meester op °eze fameuze Wflze aan een schikking tusschen Rusland eri Oos cn7«k gewerkt heeft, komt hij over de ^Relijke Russische mobilisatie te spreken die op de Oostenrijksche volgde, en spreekt „gèen bedreiging uit, maar een vriendschappelijke waarschuwing7. . JSaaonof verklaarde dat herroeping van he; mobilisatiejbevel niet meer mogelnk is eii dat de Oostenrüksrhe mobilisatie daarvan de schuld was. Daaraan voegt Wilhelm een lange verhandeling toe: „Als de mobilisatie niet meer te poepen is wat niet waar is — waarom heeft dan de Isaar miin bemiddeling drie dagen daarna ingeroepen zonder van de uit^ van het ?obilisatie-bevel melding te maken? Dat toont toch dmdeUjk, dat de mobilisatie hem zelf overhaast geleken heeft en hu ichteraf tot geruststelilng van zijn ontwaakt^gewc en pro forma dezen stap bij.ons^deed^ ofschoon h« wist, dat'hij tot niets meer diende, daar hu zien niet S -enoeg voelt, om de mobilisatie te stoppen SzinniTheid en zwakheid moeten de wereld inden vreïSSksten oorlog storten, die ten,slotte de* dergang van Duitschland ten doel heeft. Want het » voor mij aan geen twijfel meer onderhevig^Enge^ Jand Rusland en Frankrijk hebben een afspraaK ïemaakt- daarbij den casus foederis voor ons teteTover Oostenrijk als grondslag aannemend en het öosSkseh^rvische conflict als voor.wea se nemend, om tegen ons den v e r n 1 e 11 g 1 n p: s^c o r nTie voeren Vandaar Grey's cynische opmerking tot Lichnowsky' zoolang de oorlog tot Rusland en. Oos-, S beperkt bleef, zou Engeland «Hl zitten ms als wij en Frankrijk ons erin mengen, zou ff gedwongen zijn. actief tegen ons te worden ieHha» én St. Petersburg stelselmatig ojtgebreid ten sl otte door George V tot een einde en in beweging Schrwo8rdt. Daarbij wordt de domheid en onhandigheid van onzen bondgenoot voor ons als een valsteik gebruikt. De beroemde „omsingeling» van Duitschland is nu toch eindelijk een volledie feit geworden, ondanks alle pogingen van onze politici en diplomaten om haar te verhinderen. Het 'net is ons ÏZffv* ?™J hej hoofd «ehaald en hoonlachend heeft Engeland schitterend succes van zijn hardnekkig volgehouden pure anti-Duitsche wereldV o 1111 e k, waartegen wij machteloos zijn gebleken, doordat het ons geïsoleerd in het net spartelend uit onze hondstrouw tegenover Oostenrijk den strou voor onze politieke en economische vernietiging draait fcen grootsche praestatie, die bewondering verdient.1 5 bwdenffene, die daardoor ten gronde gaat. Edward VII is na zijn dood nog sterker dan ik, die leef! a* — err.znn, menschen geweest, die geloofd hebben, dat men Engeland zou kunnen winnen of geruststellen door deze of gene kleine maatregelen!!! Onophoude^ lijk, ontoegeeflijk heeft het zijn doel nagestreefd met nota s, voorstellen tot vacantie, scares, Haldane enz. tot het zoo ver was. En wij zijn erin gevlogen en hebben zelfs het eeaheidstempo in den scheepsbouw ^rfjr^d'JnndelM06Ar?in(Ie hoop' Engeland daarmee gerust te stellen!!! Alle waarschuwingen, alle ver- ÖenRWi mT kant **» nutteloos geweest. Nu komt Engeland's zoogenaamde dank daarvoor! Uit net dilemma van de hondstrouw tegenover den eerwaardigen ouden Keizer wordt voor* ons de toestand geschapen, die Engeland het gewenschte voorwendff™ G t'~0m on* te vernietigen, met den huichelachtigen schijn van het recht, namelijk Frankrijk te helpen wegens handhaving van de beruchte balance of power in Europa, d. w. z. het uitspelen van alle Europeesche staten ten voordeele van Engeland teeen ons! Nu moet dat heele gedoe zonder coxSmXl v»n nT- ♦ i-. En«eland) in het openbaar het masker Hen 'hT'f¥e- vredelievendheid kras afgerukt wori£tZ »JJar}Z€??cll€ vredesgehuichel aan de kaak ffl ilWt0rden!! En onz€ ü0nsuls in Turkije en Indie, agenten enz. moeten de heele Mohammedaansohé ESJs^^^iw fehate' leugenachtige, gewetenloos kruideniersvolk tot een wilden opstand ophitsen. Want ste.Wij zullen .doodbloeden, zal Engeland ten minste indie verliezen." Deze philippica teekent Wilhelm. Nadat hii door zijn samenzwering met Oostenrijk Duitschland in zulk* een vreeslijken toestand had gebracht, denkt hij ^? niet aan, hoe het er weer uit te helpen, maar alleen aan het theater-effect, hoe hij het geïê^le gedoe vin Zijn tegenstander onmeedoogend zal onthullen, hem het masker van christelijke vredelievendheid afrukken en het Farizeesche vxedesgehuiohel aan de kaak stellen. Zijn eigen „gedoe", dat heelemaal geen openbaarheid kan verdragen, met de daarbij behoorende „christelijke vredelievendheid" en het „Farizeesche vredesgehuichel" heeft hij volkomen vergeten. Bovendien echter scheen de oorlog hem reeds een uitgemaakte zaak. De eenige daad die hem na zijn pompeuze frazes invalt, is geen poging om den vrede te redden, maar alleen een oproeping tot opstand van de geheele Mohammedaansohé wereld. Hij berust reeds in de gedachte, dat Duitschland aan den komenden oorlog dood zal bloeden, als Engeland ook maar een gedachten knauw krijgt. Eigenlijk bewijst echter al dat verwarde gepraat slechts volslagen radeloosheid. De weigering van Italië en de waarschuwing van Engeland stooten den Keizer voor het hoofd en berooven hem van de rest van zijn bezinning. 15. Laatste pogingen tot redding van den vrede. Anders is de uitwerking op den burgerkanselier. Hü tracht te redden, wat te redden valt. Daarvoor wordt het echter dringend noodig, om tegenover den bondgenoot ook eens iets anders uiteen te laten zetten dan ^evelingentrouw". Diens domheid en halstarrigheid hebben bewerkt, niet alleen, dat de Europeesche oorlog plotseling dreigde los te barsten, daar had men zich reeds bij neergelegd, met de mogelijkheid ervan hield men bij voorbaat rekening — maar deze domheid en halsstarrigheid dreigden te bewerken, dat de centrale mogendheden in den oorlog gingen onder de ongunstigste omstandigheden, zonder Italië, misschien tegen Italië, en tegen Engeland en door het eigen volk beladen met het vreeselijke en verlammende verwijt, lichtzinnig deze ontzettende catastrofe veroorzaakt te hebben. Op Weenen moest de sterkste druk geoefend worden, om het eindelijk tot een verstandiger politiek te bewegen. Maar deze neiging kruiste een andere militainsusche, die, nadat de mobilisaties eenmaal begonnen waren, den oorlog onvermijdelijk achtte en juist, omdat het aantal vijanden zoo groot werd, erop aandrong, zoo snel mogelijk van leer te trekken als eenige mogelijkheid om zich te handhaven, doordat men door eenige verrassende slagen het militaire overwicht kreeg, het "weifelende Italië met zich meetrok en Engeland vrees aanjoeg. Twee tegengestelde neigingen streden zoodoende om de beslissing, welke van den Keizer, die zijn stuur kwijt was, afhing. Vandaar de tegenstrijdige verschijnselen vlak vóór het uitbreken Van den oorlog: aan den een en kant het aandringen bij Oostenrijk in de richting van den vrede en tegelijk de overhaasting van de mobilisatie en de oorlogsverklaringen. Men heeft in deze tegenstoijdagheid een doortrapte trouweloosheid uit berekening gezien. Ik zie er slechts een gevolg in van de verwarring, die sedert Engeland's waarschuwing in de toongevende kringen van Duitschland ontstaan was, en die door de houding van Oostenrijk nog vermeerderde. De invloed, dien deze kostelijke bondgenoot oefende, mag niet vergeten worden. Hier geef ik eenige voorbeelden. Hoe nader de oorlog dreigde te komen, van zooveel te meer gewicht werd het, Italië te winnen. Na den 29sten Juli schreef de rijkskanselier aan Jagow: „Moet toch nog niet een telegram naar Weenen gezonden worden, waarin wij scherp verklaren, dat wij de wijze, waarop Weenen de compensatie-kwestie met Rome behandelt, als volstrekt onvoldoende beschouwen en die verantwoordelijkheid die daaruit voor dehouding van Italië in een eventueelen oorlog voortkomt, geheel en al op Weenen te schuiven? Als vlak voor een mogelijk Europeesch conflict Weenen bp die manier het drievoudig verbond uit elkaar dreigt te doen spatten, komt het geheele bondgenootschap op losse schroeven te staan. De verklaring van Weenen, dat het zich in geval van blijvende bezetting van deelen Servisch gebied met Italië zal verstaan, is bovendien in strijd met de verzekeringen, die het te St. Petersburg gedaan heeft nopens zijn territoriale belangeloosheid. De verklaringen, die het te Rome gedaan heeft, zullen stellig te St. Petersburg bekend worden. Een politiek met een dubbelen bodem kunnen wü als bondgenooten niet ondersteunen. Ik acht dat noodig. Anders kunnen wij te St. Petersburg niet meer bemiddelend te werk gaan en raken wij heelemaal op sleeptouw van Weenen. Dat wil ik niet zelfs op gevaar af, dat ik van terugkrabbelen beschuldigd word. Indien er van uw kant geen bedenkingen zijn, verzoek ik, mij spoedig een telegram in dien geest voor te leggen." De dringende waarschuwingen van dezen aard hebben hij de halsstarrige Weensche diplomaten niets gebaat. Berchtold bleef ontwijkende antwoorden geven, en hij werd nog overtroefd door den heer Merey, den fanatieken vijand van Italië, dien de Oostenrijksche staatswijsheid ambassadeur te Rome gemaakt had. Op 29 Juli schreef hij naar Weenen, dat, hoe tegemoetkomender Oostenrijk was, hoe aanmatigender en begeeriger Italië zou worden, en op 31 Juli bezwaarde hü zich, dat, tegen zijn raadgevingen in, graaf Berchtold onder pressie van de Duitsehe regeering Italië in de compensatie-kwestie reeds voor drievierden tegemoet was gekomen, wat natuurlijk overdreven was, want meer dan vage aanduidingen konden aan Berchtold niet ontlokt worden. Veeleer moest Jagow och over Merey beklagen, dat hij de instructies, die hrj ten aanzien van de compensatie-kwestie ontvangen had, niet uitvoerde. ... Graaf Berchtold zelf rapporteerde in den ministerraad van 31 Juli dat hij: „den k. en k. ambassadeur te Eome opdracht had gegeven, met vage frazes op de eischen tot compensatie te antwoorden en daarbij telkens weer nadrukkelijk te verklaren, dat het Weensche kabinet niet dacht aan gebiedsvergrooting. Als de monarchie echter gedwongen werd, een niet slechts tijdelijke bezetting uit te voeren, zou het nog altijd tijd zijn, de compensatiekwestie te behandelen." (Gooss, bldz. 305.) Met deze achterbaksche politiek van voor-den-gekhouden ging Italië natuurlijk voor de centrale mogendheden verloren. Veel belangrijker dan bondgenooten te winnen, was het intusschen, om uit het oorlogsgevaar zelf te geraken. Met het oog op de mobilisaties was dit gevaar zoo groot geworden, dat de snelste weg om eraan te ontkomen, het eerst gekozen moest worden. Daar kon de rijkskanselier niet toe besluiten, waarschijnlijk omdat zijn meester tegen elke bemiddeling van vier en tegen het Haagsche hof van arbitrage was. Nog op den avond van den 29sten Juli kwam het bekende telegram van den Tsaar aan, dat later zooveel opzien baarde, daar in het Duitsehe witboek dij het begin van den oorlog, dat aUs telegrammen van den Tsaar uit dien tijd openbaar maakte, juist dit .vergeten" werd. Het luidt: „Dank voor je verzoeningsgezind en vriendelijk telegram. Daarentegen was de officieele mededeeling, die vandaag door jouw gezant aan mijn minister gedaan werd, in een heel anderen toon gesteld. Ik verzoek je, dit verschil te verklaren. (Nou, nou! W.) Het zou goed zijn, als men het Oostenrijksch-Servische probleem aan de Haagsche conferentie voorlegde. (! W.) ik vertrouw op jouw wijsheid en vriendschap Je toegenegen Nicky (Ook bedankt W.) Daarop seinde Bethmann HoÜweg per ommegaande aan den gezant te St. Petersburg: „Verzoek Uwe Excellentie door onmiddellijk gesprek met den heer Sasonof de vermeende tegenstrijdigheid tusschon uw vertoog en het telegram van Z M op te helderen. Het denkbeeld van de Haagsche c o nf e r c n t i e zal natuurlij k in dit geval uitgesloten zijn." Gegeven deze afkeer van den rechtstreekschen weg naar den vrede, bleef slechts de indirecte over, die van een pressie op het moeilijk in beweging te brengen, bekrompen Oostenrijk, waar de oorlog reeds alle militairistische instincten ontketend had. In den nacht van 29 op 80 Juli was men niet meer zoo angstvallig erop uit, als na den 28sten, om eiken indruk te vermijden, „alsof wjj Oostenrijk wenséhten tegen te houden." Op 30 Juli, om 3 uur 's ochtends, deelde de rijkskanselier aan den' gezant te Weenen het telegram van JUcnnowsky met Grey's waarschuwing mee, en knoopte er het volgende betoog aan vast: „Wjj staan dus, indien Oostenrijk elke bemiddeling yan.de hand wast. voor een conflict, waarbij Eneeland tegen ons. Italië en Roemenië, zooals aBes aanduidt, niet met ons mee zouden gaan en wij met zijn tw eeën tegen vier groote mogendheden zouden staan. Duitschland zou, wegens Engeland's vijandschap, het voornaamste gewicht van den strijd te dragen krijgen. Uostenrrjk's politiek prestige, de wapeneer van sim legers alsmede zijn rechtmatige aanspraken tegenover Servië zouden door een bezetting van Belgrado of andere plaatsen voldoende gehandhaafd worden. Het zou door vernedering van Servië zijn positie op den Balkan alsmede tegen Rusland sterk maken. In deze omstandigheden moeten wij het Weensche kabinet dringend en nadrukkelijk in overweging geven, de bemiddeling op de aangegeven eervolle voorwaarden te aanvaarden. De verantwoordelijkheid voor de gevolgen, die hier anders uit zuUen voortkomen, zou voor Uostenrnk en ons buitengewoon zwaar zijn." n„t h! k?f ^adi^er klinkt in zijn slot het telegram dat de rijkskanselier aan den ambassadeur te Weenen op hetzelfde oogenblik. 80 Juli 2 uur 55 's ochtends met mededeeling van een rapport uit St. Petersburg, zond: „Wij kunnen van Oostenrijk-Hongarije niet verlangen, om met Servië, waarmee het pas in oorlogstoe- «rand verkeert, te onderhandelen. Het weigeren van een ernstige fout zijn, daar het een ooriogs- * WU Stgen^raaf Berehtold dadelijk met alle "iSAff ^ ^"tïi^S- aandringen van DuTtMad lijdelijk verzet. Dat bracht Bethmann Heilweg gewoonweg totn wanhoop. » W om 9 uur 's avonds zond hrj aan Tschirscnay ie we n€\rWteeenfnTzooals^ het telefonie gesprek vaTuW Excel entie met den heer *>n Stnmm aange. om de sciniia voor ne» „ M h„„ft OI) verzoek tUihltXU -i'SiK en ontvangen zooeven z«n toezeggmg d pogingen. Lichnowsky. Slaagt Engeland in ^^H* " terwijl Weenen alles 'W^fl oorlog het .bewijs, dat net onv^" ■• t6rwiü Bus- tegenoTer d« eigen natie een geheel onhoudbare posid£ nnit^flei\,rwaarden te stellen, waarvan nij de afwijzing vooruit moest inzien, en te vermij" rEH*m'--£ vme,ntes van de zaak», d. w z uit het Oostenrijksch-parlementaire Koeterwaallch Ver aald: m de zaak zelf te treden. lisza sloot zich geheel bij Berchtold aan Hii w»* eveneens van meening: „dat het noodlottig'zon 7iin inhei menton (d. w. z. den inhoud) van het Ën-el' sche voorstel te. treden. De kriigsverrichtinffen te-en Servië moesten in ieder geval voortgang hebbën. He? 9 was echter de vraag of het noodig was reeds thans de nieuwe eischen aan Servië aan de mogendheden bekend te maken en hij zou voorstellen de Engelsche aansporing aldus te beantwobrden, dat de monarchie in beginsel bereid zou zijn haar in overweging te nemen, echter slechts onder voorwaarde, dat de operaties tegen Servië voortgezet zouden worden en de Eussische mobilisatie gestaakt." Deze feitelijke bespotting van het vredesvoorstel vond eenstemmige instemming van den fraaien ministerraad. Dat de Duitsehe regeering ook voor de perfide pe«* tiek van Oostenrijk, iedere vredesbemiddeling te laten mislukken, verantwoordelijk gesteld werd, kan geen verwondering baren waar zij zoo nauw samenwerkte met den bondgenoot en aanvankelijk zijn vredes-sabotago steunde. Maar aan deze laatste zonde, die den oorlog onvermijdelijk maakte, is zq onschuldig. Haar schuldpost is ook zonder dat zwaar genoeg belast. Na den 29en zocht zij den vrede te redden. De eenige hinderpaal, die zij daarbij ontmoette, was, zooals wij gezien hebben, de Oostenrijksche regeering. Maar zij vond nog een anderen, machtigeren en die haar nader stond. De laatste opdracht van den rijkskanselier aan Tschirschky, de uitaioodiging Oostenrijk tot toegeeflijkheid aan te sporen, waarvan wij hier gesproken hebben, kwam niet tot uitvoering. Den 30en Juli, om 9 uur 'savonde, werd het telegram afgezonden, maar om 11 u. 20 ging er reeds een tweede telearram achterna, dat zeide: . „Wil instructie no. 200 voorloopig niet uitvoeren. Wat was er inmiddels gebeurd 1 Het antwoord geeft het volgende telegram van den rijkskanselier aan den gezant te Weenen: . Ik heb de uitvoering van instructie no. 200 tegengehouden omdat de generale staf mij zooevo.n mededeelt, dat de militaire toebereidselen van onze buren, met name in het oosten tot spoedige beslissing dwingen, wanneer wij ons niet aan verrassingen willen blootstellen. Generale staf wen sent dringend over de beslissingen bij u te lande, voornamelijk over die van militairen aard op definitieve wijze, zoo mogelijk onverwijld ingelicht te worden. Verzoeke dringend vertoogen te houden, dat wn morgen antwoord ontvangen." Ook dit telegram werd niet verzonden, maar door een ander vervangen, waarin het tegenhouden van de ■instructie door het inkomen van een telegram van. den koning van Engeland verklaard werd. Maar er valt niet aan te twijfelen, dat de eerste verklaring de duist* was. Men deinsde er voor terug aan een dergelijken invloed van den generalen staf op de buitenlandsche politiek toe te geven. In hem treedt -een nieuwe factor op, die beslissend wordt voor het ■uitbreken van den oorlog. 16. De mobilisaties. Van het begin van de crisis af had bij de meeste regeeringen een zeker wantrouwen geheersoht, niet -slechts tegen Oostenrijk, maar ook tegen Duitschlahd, ondanks de levendige verzekeringen van Berlijn, dat men door het Weensche ultimatum evenzoo verrast was geworden als de overige wereld. De sabotage van alle bemiddelingspogingen door Oostenrijk en Duitschland tot aan den 29en Juli, die dan door Oostenrijk voortgezet werd, thans in tegenstelling met Duitschland, die echter niet openlijk aan den dag kwam — dit alles deed de vredesliefde van de centrale mogendheden steeds twijfelachtiger lijken en bevestigde bij de entente steeds meer de vrees, dat zij een „algemeene conflagratie" wilden. Slechts weinig buitenlandsche diplomaten waren den 30en Juli nog van meening, dat ÏTuitschland ernftig bezig was te bemiddelen. Tot dezen behoorde de Belgische gezant te St. Petersburg, de 1'Escadlle, die op 30 Juli meldt: „Onloochenbaar blijft slechts, dat Duitschland hier evenals te Weenen bezig is geweest een of ander middel te vinden om een algemeen conflict te vermijden, dat het daarbij aan den eenen kant op het vaste besluit van het Weensche kabinet gestooten heeft geen stap terug te wijken en aan den anderen kant op het wantrouwen van het St. Petersburgsche kabinet tegen over de verzekeringen van Oostenrijk-Hongarije, dat het slechts aan een bestraffing, niet aan een in bezitneming van Servië denkt." Het telegram kwam op den weg door Duitschland in handen van de Duitsehe regeering, die zich haastte bet openbaar te maken, omdat het bewijst, dat Duitschland met groote toewijding voor den vrede gewerkt heeft. De Duitsehe regeering heeft later nog talrijke andere rapporten van Belgische diplomaten uit de tien jaar voor den oorlog openbaar gemaakt, die alle zeer gunstig over de vredesliefde van Duitschland spraken. Wat zij zeggen is dit, dat juist onder de Belgische diplomaten het vertrouwen in Ue Duitsehe politiek zeer sterk was. Te zonderHnger doet het aan, dat de Duitsehe regeering gelijktijdig met deze Belgische getuigenissen andere openbaar maakte, die bewijzen moesten, dat België reeds lang voor den oorlog met Engeland en Frankrijk tegen Duitschland samengezworen had. Wat het door de PEscaille vermelde wantrouwen van het St. Petersburgsche kabinet tegenover de verzekeringen van Weenen betreft, dat het de integriteit van Servië niet wilde aantasten, dit wantrouwen was niet tot St. Petersburg beperkt. Op den 29en Juli schreef Bethmann Hollweg naar Weenen aan Tschirschky: „Dezo uitlatingen van de Oostenrijksche diplomaten dragen niet meer het karakter van particuliere uitlatingen maar moeten reflex van wenschen en aspiraties lijken. Ik sla de houding van de regeering hij u te lande en haar ongelijksoortig optreden bn deverschillende regeeringen met toenemende verwondering gade. Te St. Petersburg verklaart zij' territoriaal „désinteressement" en laat hen geheel in het duister over haar program; Bome scheept zij af met nietszeggende praatjes over de compensatiekwestie; te Londen geeft graaf Mensdorff stukken van Servië aan Bulgarije en Albanië en komt in tegenspraak met de plechtige verklaring van Weenen te St. Petsrstourg. Uit deze tegenstrijdigheden moet ik de conclusie trekken, dat de in het telegram no. 8* medegedeelde desavoueering van graaf Hoyos voor de galerij bestemd was en dat .de regeering bij u telande met plannen omgaat, waarvan zij de geheimhouding tegenover ons voor noodzakelijk houdt on* zich voor alle gevaUen den Duitschen steun te verzekeren en niet door openlijke bekendmaking zich aan. een mogelijk refuus bloot te steHen. Bovenstaande opmerkingen zijn in de eerste plaats voor de persoonlijke oriënteering van uw Exc. bestemd. Ik verzoek graaf Berchtold slechts er op te wijzen een wantrouwen tegen zijn verklaringen aan de mogendheden over de integriteit van Servië afgelegd, te voorkomen." Intusschen was Bethmann Hollweg zelf reeds begonnen levendig wantrouwen te wekken. Steeds algemeener werd de opvatting, dat Duitschland den oorlog wilde en zoo geraakte men in het noodlottige stadium,, dat een ieder zich tot den oorlog toebereidde — toebereidselen, die eerst in het geheim gemaakt konden. worden, maar in een zeker stadium in openlijke mobilisatie moesten overgaan. De gevaren van dit stadium hadden de Duitsehe staatslieden zelf vooruit gezien. In het zooveel besproken rapport van het Beiersche gezantschap van 18 Juli heette het: „Van een mobilisatie van Duitsehe troepen moet afgezien worden en men wil ook door onze militaire autoriteiten er op werken, dat Oostenrijk niet het geheele leger én in het bijzonder de in Galicië staande troepen mobiliseert, om niet automatisch een tegen-mobilisatie van Busland uit te lokken, die dan ook ons en Frankrijk tot gelijke maatregelen zou dwingen en daarmede den Europeeschen oorlog uitlokken." Deze plaats heeft Eisner helaas weggelaten. Zij moet de Duitsehe vredesliefde bewijzen. En zij zegt dan ook, dat Duitschland niet den Europeesohen oorlog tot iederen prijs, maar slechts den Servische» wilde; zij zegt echter nog wat anders, n.1. dat, wanneer Oostenrijk mobiliseerde, dit automatisch de Russische mobilisatie na zich moest sleepen, die dan den Europeeschen oorlog zou uitlokken. Dit „automatisch" mogen diegenen ter harte nemen, die beweerden, dat Busland zonder reden gemobiliseerd heeft en daarmede getoond, dat het den oorlog wilde. Wien het om den vrede onder alle omstandigheden te doen was, dje mocht natuurlijk voor alles de oorlogsverklaring aan Servië niet toelaten. Had men eenmaal dezen noodlottigen stap gedaan, dan was er een atmosfeer van onrust geschapen, die algemeeDe mobilisatie achter zich aan sleepte. Wilde men dat vermijden, dan moest men zich ten minste binnen het kader van het program houden, dat het Beiersche rapport ontwikkelde. Men moest verhinderen, dat Oostenrijk op een wijze mobiliseerde, die Busland verontrustte. Dat geschiedde niet. De Oostenrijksche mobilisatie was tamelijk ondoorzichtig, maar Bethmann Hollweg bekende zelf in zijn oorlogsredevoering op 4 Augustus, toen hij van de Russische mobilisatie sprak en deze voor niet gerechtvaardigd verklaarde: „Oostenrijk-Hongarije had slechts zijn legerkorpsen, die onmiddellijk tegen Servië gericht waren, gemobiliseerd en in het Noorden slechts twee legerkorpsen en ver van de Russische grens." Reeds den 25en Juli was Oostenrijk de mobilisatie van, acht legerkorpsen begonnen, dié „automatisch"" de Russische na zich moest sleepen, zooals de Duitsehe regeering zelf besefte. En zij moest ook weten, dat de gedeeltelijke mobilisatie, waar men mee begon, eveneens automatisch de algemeene na zich sleepte. Zij volgde in Oostenrijk en Rusland bijkans gelijktijdig, op den 31en Juli. De Russen beweerden, dat Oostenrijk met den maatregel begonnen was. De Fransche gezant te St. Petersburg, Paléologue, rapporteerde den 31 en Juli: „Op grond van de algemeene mobilisatie van Oostenrijk en de door Duitschland sedert zes dagen geheim, maar zonder ophouden getroffen mobilisatiemaatregelen, is het bevel tot algemeene mobilisatie van het Russische leger uitgevaardigd." Op den len Augustus mobiliseerden vervolgens Engeland er. Frankrijk precies zooals het Beiersche rapport voorspeld had. In Duitsehe regeeringskringen zelf verklaarde men de fiussische mobilisatie niet uit oorlogszuchtige bedoelingen van de Russische regeering. Den 30en Juli seinde da Duitsehe militaire gevolmachtigde te St. Petersburg. „Ik heb den indruk, dat men bier mt angst voor komende gebeurtenissen gemobiliseerd heeft, zonder agressieve bedoeling*n." Zelfs na de algemeene Russische mobilisatie van den Slen Juli hééft Bethmann aan Lichnowsky ta Londen opgemerkt: „Ik houd het niet voor onmogelijk, da* de Eussische mobilisatie daaruit te verklaren is, dat gisteren hier loopende, volstrekt valscbe en terstond olticieel tegengesproken geruchten over de hier plaats gehad hebbende mobilisatie als feit naar St. Petersburg gemeld zijn geworden." Maar mochten do mobilisaties slechts uit defensieve overwegingen voortvloeien, zq vermeerderden enorm de algemeene spanning. Daarmede nam het gevaarlijke van den toestand geweldig toe. Naast de diplomaten kregen au de generalestaf-menschen het woord in denzelfden tijd waarin zich bij den „burger"-kan1selier een zwenking in de richting naar den vrede voltrok. Voor den generale staf-man bestond de taak niet daarin, den oorlog te verhoeden, dien hij reeds als onvermijdelijk beschouwde, dan- wel veeleer * hierin den oorlog te winnen. De uitzichten op overwinning waren echter te grooter, naar mate men er sneller opsloeg,, den vijand minder tijd liet zijn krachten te verzame- len Zoo begonnen de pogingen van den kanselier om den vrede te redden eerst op een tijdstip toen zbn vroegere oorlogspolitiek reeds de sterkste drijfkracht tot den oorlog op den voorgrond gebracht had. Reeds van 29 Juli af zijn er bewijzen voor het ingrijpen van den Duitschen generalen staf in de politiek. Op dezen dag zond hij aan het ministerie van buitenlandsche zaken een exposé, niet over den m i 1 itairen, maar over den politieken toestand waarvan de toelichting tegenover den rijkskanselier "U** tot zijn bevoegdheid behoorde. De titel üeette: „Ter beoordeeling van den politieken toestand" Het begon met de volgende uitlatingen: „Het is buiten kwestie, dat geen staat van Europa tegenover het confliot tusschen Oostenrijk en Servië niet andere dan mensohelijke belangstelling zou staan, wanneer daarin niet het gevaar van een als avonds gedateerd is en in welks slotzin het verzoek is uitgedrukt, dat keizer Nicolaas aan znn troelen moge bevelen, in geen geval de grenzen IC oveTchrijden. De heer Sasonof vraagt, hoe ik mij een zoodanig verzoek kan verklaren, nadat ik gistTenavond de bekende nota (oorlogsverklaring) heb overhandigd. Ik heb geantwoord, dat ik geen andere Terklaring kon vinden dan dat waarschijnlijk het telegram van mijn Keizer reeds eergisteren avond om kwart voor elf was aangeboden." Inderdaad was dat telegram van 1 Augustus 's avonds om kwart voor elf onverklaarbaar. De eenige juiste verklaring kwam bij den Duitschen gezant natuurlijk niet op, en indien zij hem ware ingeTallen, zou hij zich wel hebben gewacht, ze mede te deelen: die, dat zijn allergenadigste heer en zijn raadgevers altezamen het hoofd hadden verloren. c. De opening van den oorlog door Busland. Daar Wilhelm en zijn lieden geen mogelijkheid meer hadden om het onheil ongedaan te maken, *t welk zij hadden aangericht — want zooals de Duitsehe patriot „Junius Alter" triomfantelijk opmerkt: „Het was gelukkig te laat". — en hunzelf de eigen motiveering van de oorlogsverklaring volkomen onvoldoende moest voorkomen, zagen zij om naar een voorwendsel om Busland tot den verwekker van den wereldoorlog te maken. Dit kunststuk werd volbracht in de memorie, die de Rijkskanselier op 3 Augustus aan den Rijksdag voorlegde. IHcrin werd «nkel maar zoo terloops meegedeeld, dat Duitschland verklaarde, dat indien aan zijn *isch tot demobilisatie geen voldoening werd gegeven het zich „als in staat van oorlog bevindend" zou beschouwen; en dan luidde het verder: „Eer echter een mededeeling over de tenuitvoerlegging van deze opdracht inkwam, overschreden Russische troepen, en zelfs reeds in den namiddag van 1 Augustus dus op denzelfden middag, waarop het bovenvermelde telegram van den Tsaar was afgestuurd, onze grenzen en rukten voort op Duitsch gebied» Hiermee is Busland den oorlog tegen ons begonnen." Van alle verbluffende argumenten, waarmee het Duitsehe departement van buitenlandsche zaken destijds ter rechtvaardiging van den oorlog voor den dag kwam, was dit wel het verbluffendste. Men stelle zich eens voor! De Duitsehe regeering geeft aan haar gezant te Petereburg de opdracht, om 5 uur aan Rusland den oorlog te verklaren. Op den „namiddag" van dtn lsten Augustus overschrijden Russische troepen de Duitsehe grenzen,; dus — aldus besluit de Duitsehe re- feering — is Rusland den oorlog begonnen, want at geschiedde op een tijdstip, dat men te Berlijn nog geen bericht had van de te Petersburg uitgesproken oorlogsverklaring! Diensvolgens wordt een oorlogsverklaring niet van kracht van het oogenblik af, dat zij wordt uitgesproken, maar pas van het oogenblik af, dat de oorlogverklarende ervan op de hoogte is gebracht, dat de andere partij de verklaring ontvangen heeft. Hebben eehter misschien de Bussen de grenzen overschreden vóór 6 uur, d.i. vóór den tijd, waarop te Petereburg de oorlogsverklaring inderdaad werd uitgesprokenl De Duitsehe memorie wil dat doen gelooven, wanneer zij zegt, dat de grens-schending „reeds 's namiddags" plaats greep. Om uit te maken, of werkelijk Rusland den oorlog is begonnen, zou het van he* uiterste aelang wezen, nauwkeurig kennis te dragen van de details der grenssebending. Wanneer misschien hier of .laar twee of drie kozakken eigenmachtig over de grens zijn gekomen, dan was dat nog geen gebeurtenis, die het recht gaf, van een beginnen van den oorlog door Rusland te spreken. Zulke incidenten komen ook in vredestijd voor. Hoe men zulke voorvallen behandelt blijkt b.v. uit een tot Berlijn gerichte nota van Viviani d.d. 2 Aug. waarin wordt geprotesteerd tegen de grensschendingen, die naar het heet door Duitsehe troepen gepleegd waren op verscheiden plaateen aan de Fransche grens. Nauwkeurig werden de plaatsen en de troepen in kwestie aangegeven. Het kwam bij Viviani niet op, dadelijk meer te doen dan te protesteeren, en te verklaren dat „Duitschland den oorlog tegen Frankrijk was begonnen." Maar het schijnt, dat op 1 Augustus aan de Russische grens niet eens dergelijke weinig beteekenende grensschendingen zijn voorgekomen, ten minste niet vóór de overhandiging der oorlogsverklaring. De Duitsehe memorie spreekt van „namiddag" en hecht aan deze tijdsbepaling een bijzondere waarde, welke in opmerkelijke tegenspraak is met haar onbepaaldheid. Wegens het belang der zaak zou het toch noodzakelijk zijn geweest, precies het uur der grensschending te noemen. Dat echter, indien inderdaad de Duitsehe grens op 1 Augustus door Russische troepen is overschreden, dat niet in den vroegen namiddag kan zijn geschied, is reeds hieruit duidelijk, dat in den avond om kwart voor 10 de rijkskanselier den Keizer nog een telegram aan den Tsaar voorlegde, waarin deze werd gesommeerd, zijn troepen het hevel te geven, elke grensschending te vermijden. Dit telegram werd door het dept. van buitenl. zaken, naar boven is aangetoond na tien uur verzonden. Tot op dat oogenblik kon hn nog geen bericht hebben ontvangen over een grensoverschrnding, anders zou. het telegram nóg zinlediger zijn geweest, dan het door de reeds geschiede oorloosverklaring toch reeds was. In werkelijkheid ontving Wilhelm de eerste berichten over Russische grensoverschrijdingen in den ochtend van den 2den Augustus. Toen deelde Bethmann hem mede: „Volgens bericht van den generalen staf (heden 4 uur 's ochtends) is een poging gedaan tot spoorwegvernieling en rukken i eskadrons kozakken op naar Johannesburg. Daardoor is de oorlogstoestand een feit» Hier, eindeIflk, worden plaats en tijd genoemd. En daarbij blijkt net, dat de „namiddag van den lsten Augustus' in werkelijkheid de ochtend van den 2den Augustus was. De Russische vijandelijkheden beginnen zoowat 10 uren na de overhandiging van de Duitsehe oorlogsverklaring in St. Petersburg. Op deze maD1w 18 »Rusland den oorlog tegen ons begonnen". ' Wanneer de Duitsehe regeering desniettemin' aan deze vijandelijkheden een beslissende rol toekent voor het laten uitbreken van den oorlog, bewijst zij daarmee enkel, hoe weinig gemotiveerd de oorlogsverklaring den Duitschen staatslieden zelf voorkwam. In de meermalen genoemde memorie der Duitsehe regeering van den 3den Augustus is zij ook zooveel mogelijk op den achtergrdnd gedrongen. De gegeven voorstekttng is een voorbeeld van misleidende berichtgeving. Zij behelst: „De keizerlijke gezant te St Petersburg heeft de hem opgedragen mededeeling aan den heer Sasonof op 31 Juli om 12 uur 's nachts gedaan. Een antwoord van de Russische regeering hierop heeft ons nooit bereikt Twee uren na afloop van den in deze mededeeling gestelden termijn heeft de Tsaar aan Z. M. den Keizer getelegrafeerd.» Nu komt het reeds geciteerde telegram Een yoUedige mededeeling van het gebeurde had natuurlijk er op moeten wijzen, dat vóór het telegram van den Tsaar en een uur na afloop van den gestel den termijn de oorlogsverklaring naar St Petersburg werd gestuurd. Deze wordt echter te dezer Plaatse met geen enkel woord vermeld. Een zóó onbelangrijke kleinigheid kon men blijkbaar gemakkelijk over het hoofd zien. Het is werkelijk een wonder, dat zij in de Bijlage als No. 25 is afgedrukt. Heelemaal verdonkeremaand kon zij helaas niet meer worden. Nadat het telegram van den Tsaar is afgedrukt, dat na 2 uur 's nachts aankwam, heet het in de memorie verder: ,„ _ Hierop heeft Z. M. geantwoord". En nu wordt het telegram van Wühelm afgedrukt. Maar terwijl M aUe telegrammen van den Keizer aan den • Tsaar ux de memorie nauwkeurig het uur van afzending wordt meegedeeld, ontbreekt dat bij dit eene. Geen lezer vermoedt, dat dit „hierop" niet „onmiddellijk beteekent maar 8 uren laterA 10 uur. Ieder moet gelooven, dat het telegram vóór 6 uur is afgezonden Want, nadat het is afgedrukt gaat de memorie voorts „Daar de aan Rusland gestelde termen verstreken was, zonder dat een antwoord op onze vraag was ontvangen, heeft Z. M. de Keizer en Koning op 1 Aug. om 5 uur 's middags de mobilisatie van het geheele Duitsehe leger en van de keizerlijke marine bevolen. De Duitsehe gezant te Petersburg heeft intue» schen (!!K.) de opdracht ontvangen, ingeval de Kussische regeering binnen den haar gestelden termijn geen bevredigend antwoord zou geven, haar te verklaren, dat wij na het afslaan van onzen eisch ons als iu staat van oorlog bevindend zouden beschon- ^ Het o-een in den tekst der memorie dan volgt hebben wii boven reeds afgedrukt Dit „intusschen" in deze voorsteUing is zeker kosteUjk. Een model van nauwkeurige tijdsaanduiding. Het is de opvolging waardig, waarin de gebeurtenissen aangegeven werden. Die was In werkelijkheid: In de memorie: 1 uur verzending van 2 uur telegram van de oorlogsverklaring, den Tsaar, 2 uur telegram van den zonder eenige tijdsaanTsaar duiding: telegram van den 5 uur mobilisatie, Keizer, 10 uur telegram van den 5 uur mobilisatie, Keizer aan den Tsaar. zonder tijdsaanduiding: afzending van de oorlogsverklaring. De chronologische verwarring in de memorie was nu eenmaal onvermijdelijk, wiJde men den lezer tot de gevolgtrekkingen brengen, tot welke ieneiww liw»» en die sedert het openbare leven in Duitschland heb- ben beheerscht tot aan het Witboek van Juni 1919: Rusland is den ooi-jog tegen ous beg o n n e n. In werkelijkheid was het anders. Du.ts-rhland is den oorlog tegen Rusland begonnui. De eo-usielling door de Duitsehe regeering gegeven van hit begin van den oorlog draait de zaken om. De oorlogsverklaring aan Frankrijk. a. Frankrijks uitsohakeling. Na het uitbreken van den oorlog tusschen Duitschland! en Rusland moest die van Duitschland met Frankrijk automatisch volgen. Het Duitsehe oorlogsplan was, eerst de Franschen af te werken en dan met de Russen af te rekenen. Het was de taak van den generalen staf aan de Duitsehe legers zóó snel als maar kon het begin van hun actie tegen Frankrijk mogelijk te maken en dus was het de eisch van den generalen staf aan het dept. van Buit. Zaken, op het spoedigst de oorlogsverklaring in het Westen teweeg te brengen Tot dat doel had Buit. Zaken op den Sisten, tegelijk met de afkondiging der mobilisatie, die in Petersburg werd meegedeeld, een bijna gelijkluidende nota naar Parijs gestuurd welker toon, naar wij hebben gezien, echter veel dreigender was, wijl zij luidde: „De mobilisatie beteekent onvermijdelijk oorlog" en welke nota van de Fransche regeering gebiedend eischic, dat zij zou verklaren, of zij in een Duitsch-Bussischen oorlog neutraal wilde blqven. Antwoord binnen 18 uur. De bedoeling was duidelijk; doordien men Frankrijk deze vraag stelde wilde men het dwingen, onmiddellijk te verklaren, dat het aan Ruslands zijde stond; dat zou zonder meer de oorlog zijn geweest; en reeds op 2 Aug. zou de actie tegen Frankrijk hebben kunnen beginnen. Duitsehe onderdanen van goed vertrouwen hebb dit telegram aan Schön nog een naschrift had, 't welk de Duitsehe regeering wel zoo wijs was, niet te publiceeren, doch integendeel voorzag van de aanteekening „geheim". Het was niet haar schuld, dat dit naschrift, geruimer tijd later, midden in den oorlog, toch aan de Fransche regeering bekend werd. • Het luidde: „Indien, watnietaantenemenis, de Fransche regeering verklaart neutraal te blijven, gelieve U.E. aan de Fransche regeering te verklaren, dat wij als pand voor de neutraliteit den afstand van de vestingen Toul en Verdun zouden moeten eisohen, die wij zouden bezetten en, na beëindiging van den oorlog met Busland zouden teruggeven. Het antwoord op de laatstgenoemde vraag zou vóór morgen (1 Aug. K.) Is namiddags om 4 uur •hier moeten zijn. v. Bethmann HoUweg". Dat geen Fransche regeering ook al ware zij de vredelievendste van een Jaurès geweest dien eisch had kunnen inwilligen, dat dus de vraag naar de neutraliteit niet tot doel had „den brand tot het Oosten te beperken", doch Frankrijk onmiddellijk tot den oorlog te dwingen, ligt duidelijk voor de hand. Om 4 uur 's namiddags op 1 Augustus verwachtte men, reeds in het bezit te wezen van een reden tot oorlog tegen Frankrijk; om 5 uur zou de oorlogsverklaring aan Rusland worden overhandigd Zoo hoop te men tegelijkertijd den oorlog op twee fronten te kunnen aanvangen; en die tegen Frankrijk leek aan den generalen staf nog dringender noodig dan die tegen Busland. Den 4den Augustus verklaarde Jagow aan den Belgischen gezant Beyens: „Om niet te worden vernietigd moet Duitschland allereerst Frankrijk vernietigen en zich dan tegen Busland richten". Het werkte heel storend, dat het antwoord t welk Frankrijk gaf, geheel onverwacht was. Viviani wei- gert de neutraliteit niet — zooals Bethmann verwachte te; maar hrj zegt haar ook niet toe en gaf dus geen gelegenheid om met den eisch tot uitlevering van Toul en Verdun voor den dag te komen. Integendeel moest schon op 1 Augustus seinen: „Op mijn herhaalde, besliste vraag, of Frankrijk in het geval van een Duitseh-Russiscnen oorlog neutraal zal blijven, verklaarde de minister-president mij dat Frankrijk datgene zou doen, 't welk zijn belangen net voorschreven " Voor dat antwoord had Schön geen instructies. Ook voor het dept. van buitenl zaken was het niet gemakkelijk, zisb door Frankrijk „tot den oorlog gedwongen», door Frankrijk „aangevallen" te verklaren, wat toch noodzakelijk was, wilde men een gunstige moreele atmosfeer voor den oorlog scheppen. Dadelijk na de ontvangst van het antwoord van Schön. ging men m Buit. Zaken aan het werk om een oorlogsverklaring uit te werken; en men zette het volgende, van 1 Aug. gedateerde document, in eBiaar: "Lte Duitsehe regeering heeft, van den aanvang der crisis af, gestreefd naar een vreedzaam vergelijk. Doch terwijl zij, op wensch van Z. M. den Keizer van Rusland en m contact met Engeland, nog bemiddelde tusschen Weenen en St. Petersburg, heeft Busland zijn heele leger en vloot gemobiliseerd. Door dezen maatregel, aan welken geen buitengewone oorlogsvoorbereidingen in Duitschland waren voorafgegaan, werd de veiligheid van het Duitsehe ruk be- * dreigd. Niet op te treden tegen een dergelijk gevaar zou hebben beteekend, de veiligheid van het rijk op het spel te zetten. De Duitsehe regeerimg heeft dus van de Russische regeering de onmiddellijke staking geeisoh* van haar mobilisatie tegen Duitschland en zijn bondgenoot. Tezelfdertijd heeft de Duitsehe regeering de regeering der Fransche republiek hiervan in kennis gesteld en haar, in aanmerking genomen de bekende betrekkingen van de Republiek tot Rusland, gevraagd om een verklaring er over, of Frankrijk in een Russisch-Duitschen oorlog neutraal wil blijven. Hierop heeft de Fransche regeering het dubbelzinnig en ontwijkend antwoord gegeven, dat Frankrijk datgene zou doen, dat door znn belangen werd voorgeschreven. Met dit antwoord behoudt Frankrijk zich voor, zich aan de zijde van onze tegenstanders te scharen; en het is in staat, ons elk oogenblik met zijn inmiddels gemobiliseerd leger in den rug te vallen. Duitschland moet in deze houding te meer een bedreiging zien, omdat op den aan Bus* land gestelden eisch, de mobilisatie van zijn strijdkrachten te staken, na den reeds lang afgeloopen termijn, geen antwoord is ingekomen en dus een Bussisch-Duitsche oorlog uitgebroken is. Duitschland kan de keuze van het tijdstip, waarop de bedreiging van zijn westelijke grens in daden wordt omgezet (zur Tat wird), niet aan Frankrijk overlaten, doch moet, van twee kanten bedreigd, onmiddellijk zijn verdediging te werk stellen. Daarom is mij opgedragen U. E. het volgende mede te deelen: Z. M. de Duitsehe Keizer verklaart uit naam van het Rijk, dat Duitschland verklaart in toestand van oorlog met Frankrijk te zijn." Deze "oorlogsverklaring werd niet verzonden. De redenen ervoor zijn niet aangegeven. Vermoedelijk is men er voor teruggedeinsd, op de onvoldoend gemotiveerde oorlogsverklaring aan Busland een tweede van hetzelfde kaliber aan Frankrijk te doen volgen. Met welk een verlegenheid mon stond tegenover de zoo juist aan Busland gezonden oorlogsverklaring, wordt reeds bewezen door de omstandigheid, dat men haar ook in het hier behandelde document niet waagt te vermelden, doch eenvoudig een Bussisch-Duitschen oorlog „uitgebroken" laat zijn, als ware dat een natuurverschijnsel, die evenals de uitbarsting van een vulkaan, onafhankelijk van allo menschenbesluiten geschiedt. Van de gegrondheid der aan Busland gerichte oorlogsverklaring hing echter ook die af van de oorlogsverklaring die tot Frankrijk gedaan werd. Was Duitschland door Busland aangevallen, dan moest het zich er tegen beschermen, niet ook naar willekeur door Frankrijk te worden aangevallen. Was de Duitsehe regeering tegenover het Bussische rijk de aanvalster, dan werd zij ook de aanvalster tegenover Frankrijk, zoodra zij aan Frankrijk alleen den oorlog verklaarde, omdat het datgene wiïde doen, dat door zijn belangen werd voorgeschreven. Bij deze overwegingen kan ook nog deze zijn gekomen, dat men om dezelfde reden als aan Frankrijk, ook aan Engeland en Italië den oorlog zou hebben kunnen verklaren. Ook van deze landen stond de neutraliteit niet vast; ook zij konden met hnn inmiddels gemobiliseerde legers en vloten de verbonden Centrale Mogendheden „elk oogenblik in den rug mSfi.1?? z0* *och Sevaariijk 2i n eweest dat motief als een voldoenden grond voor een oorlogsverklaring uit te spreken, op hetzelfde oogenblik waarop men op een andere manier dan tegen Frankrijk de neutraliteit of het bondgenootschap der beide ge! noemde mogendheden trachtte te verwerven. In geen geval kon men beweren, dat reeds door de rransche verklaring alleen Duitschland was aanbevallen en tot den oorlog genoodzaakt was. En daarvan wilde men toch de wereld overtuigen. Doch welke redenen ook beslissend mogen geweest znn om het document niet te doen versturen, het af- S^t tew^ *? ieder Seval- da* «w» tot de overtuiging kwam, dat het antwoord van Frankrijk - wS? 21 m£tall»« dor zijn belangen zon laten verSariir Volden,den 3e? Augustus, 's ochtends „op bevel van M\ ™» vijandelnkheden tegen Frankrijk be°ondringen! Luxemburgsche gebied binnch te hJhhïr, d* Seneraal °P eigen gezag zou gehandeld nebben, valt niet aan te nemen, ofschoon de militairen reeds in die dagen zeer eigenmachtig begonnen op te treden. Zoo werd aan Jagow op den ochtend van 3 Augustus de volgende aanteekening van graaf Montgelas voorgelegd: „De opperbevelhebber in de Marken heeft meegedeeld, dat hij, gezien de authentiek vaststaande schendingen van de grens, genoodzaakt is, ten aanzien van bet rransche gezantschap en de Franschen dezelfde maatregelen te nemen, als reeds genomen zijn jegens het Russische gezantschap en de Russen." Do opperbevelhebber in de Marken achtte zich dus gerechtigd, op grond van „authentiek vaststaande schendingen van de grens", althans voor Berlijn maar dadelijk op eigen houtje Frankrijk den oorlog te verklaren Dat werd Jagow toch te kras. Eïï schreef onder de aanteekening van Montgelas: „Wat zjjn dat voor maatregelen? Wij zijn nog niet in oorlogstoestand. Diplomaten zijn dus nog geaccrediteerd" • ^en o°rl°s«verklaring aan den opperbevelhebber m de Marken was hiervan niet het gevolg, want eenige uren later deelde Schön te Parijs mee. dat Duitschland zich in oorlog bevond met Frankrijk In zijn oorlogsverklaring werd de meeste aaiiruk gelegd óp de vhegtuieen De beweerde grenwhondrog-w door Jtransche troepen werden op zijn minst gecompenseerd door de gelijktijdig gemelde grensoverschrijdingen van Duitsehe troepen, waarover Viviani zien reeds den -Jden Augustus beklaagd had. Maar de vliegers! Nu was in dien tijd de groote hoop des volks door een zonderlinge manie bezeten 's Nachts zag zij overal vliegtuigen en luchtschepen in de lucht en hoorde zii bommen springen. De commissaris van politie te btuttgart vermaande in die dagen tot nuchterheid en bezadigdheid m een proclamatie, waarin hn zei: „Wolken worden aangezien voor vliegers, sterren voor luchtschepen, het stuur van fietsen voor bommen," Ondanks de neiging om de order zulke omstandigheden inkomende berichten over vliegtuigen te z%«°„°,hen,i,«dle mm ook in den donkersten nacht herkende als „Fransche militaire vliegers» kon de Rijkskanselier zich toch slechte beroepen op drie gevallen, waarvan het eene, dat „vliegtuigen boven de streek van den Eifel waargenomen waren", niet in aanmerking behoeft te worden genomen, want vliegtuigen waren er toen in Duiterhland genoeg en wie zou hebben kunnen verklaren, dat die. boven den Eifel, indien zij inderdaad „waargenomen" werden, Fransche waren en geen Duitsehe of misschien wel Belgische of Nederlandsche, die verdwaald waren t Maar het geval te Wezel! Den 2den Augustus meldde de Eijkskanselier.' „Een Fransche vlieger-officier is bij Wezel uit de lucht neergeschoten." Het officieele, militaire bericht van 3 Augustus, 'smiddags, zegt wat onbepaalder aUeen maar: „Bij Wesel een vijandelijk vliegtuig neergeschoten." Niets over de bemanning, geen aanduiding of de bestuurder een burger of een officier was. In de oorlogsverklaring heet het echter, dat de militaire vlieger getracht heeft den spoorweg bij Wezel te vernielen." Daarvan wordt in het bericht van het étappcukommando te Wesel met geen woord melding gemaakt. Wat er overblijft van de vliegers, die in den Eifel waargenomen zijn en der aanslag bij Wezel, hebben wij gezien, wat den „derden" militairen vlieger betreft, wiens wandaden nog in de oorlogsverklaring vermeld werden, de berichten daarover zijn reeds lang als een ijdel verzinsel gebrandmerkt. Reeds in April 1916 erkende de overheid van Neurenberg: „Aan het plaatsvervangend opperbevel van het 3e Beiersche legerkorps hier ter stede is er niets van bekend, dat op de baanvakken Neurenberg—Kissingen en Neurenberg—Ansbach voor en na het uitbreken van den oorlog ooit vijandelijke vliegers bommen hebben geworpen. Alle beweringen en krantenberichten dienaangaande zijn onjuist gebleken." Dat had men in het ministerie van buitenlandsche zaken te Berlijn al vroeger kunnen weten. Beeds den 2den Augustus 1914 zond de Pruisische gezant te München de volgende meedeeling aan den Eijkskanselier. waarop aangeteekend is, dat zq door buitenlandsche zaken den Sden Augustus, 's middags om 3 uur is ontvangen: „Het ook hier door het LuKt-Duitsche correspondentiebureau verspreide militaire bericht, dat ■ vandaag Fransche vliegers bommen gegooid hebben in den omtrek van Neurenberg, is tot dusver niet bevestigd. Er zijn alleen onbekende vliegtuigen waargenomen, die op het oog geen militaire vliegtuigen waren. Het werpen yan bommen is niet vastgesteld, nog minder natuurlijk, dat de vliegers Franscnen waren." Vooral op deze vliegtuigbommen berustte de motiveering van de Duitsehe oorlogsverklaring die men te Parijs overhandigde. Zij was in elk opzicht volkomen ongegrond. J 19. De oorlogsverklaring aan België. a. De politieke fout van de woordbreuk. - Er bleef den Rijkskanselier nog een harde noot te kraken, die de militaire bureaux hem in handen hadden gegeven: Het motiveeren van den inval in België Deze inval was net als de oorlog met Frankriik een uitgemaakte zaak, zoodra de vijandelijkheden met Kusland begonnen waren. «JnM187i- had D^chland Elzas-Lotharingen ingelijfd. Niet om de bevolking dezer landen te bevrijden. Zn verzette zich veeleer wanhopig tegen r,aHa™^LeUrin* Van Frankr«k- Niet om redenen van nationalen, maar van strategischen aard had Bis™'ck.haar «eëiecht om een betere strategische grens tegenover Frankrijk te verkrijgen, om bij ecu oorlog in de toekomst dichter bij Parijs te zi n en ?*.L u,wer 16 ,kunnen bedreigen dan in 1870 bij het uitbreken van den oorlog het geval was geweest. Om der wille van dit militaire voordeel had Duitschland toentertijd zijn internationale politieke positie aohzienlijk slechter gemaakt, had het een 6.w1?6JTiy?nd?!hap tu(*chen zich en Frankrijk geplaatst, dit land m de armen van Rusland gedreven, een wedstrijd m bewapening en een blijvend oorlog^ Znlt rr^ de ongunstige posituL waarin het Duitsehe Rijk m 1914 den groeten oorlog inging En dat alles om der wille van een strategisch voordeel, dat spoedig volkomen waardeloos zon binken. Want m het tijdperk der moderne techniek bestaan er geen natuurlijke, strategische grenzen meer, welker nadeelen niet door een rijken staat, die economisch en technisch op een hoogen trap van on* wikKeling,: etast. door kunstmatige middel n 1 n worden weggenomen. " D© nieuw© Duitsch-Fransche grens werd zoo geweldig versterkt, dat er voor een Duitsch leger g»*-n sprake van zijn kon er snel doorheen te kom*n.> En toch scheen dat noodzakelijk te zijn bij een oorlog van Duitschland aan twee fronten, waarbij het zaak was zoo snel mogelijk met Frankrijk af te rcken-n om daarna alle krachten op Busland te kunnen samentrekken. Aan het front van den Elzas scheen een snelle doorbraak onmogelijk te zijn. Des te meer trok Frankrijk's Noordelijke grens aan. Merkwaardig genoeg hadden de Franschen alleen de Elzasser grans zoo krachtig mogelijk versterkt. Daartegenover voel den zij zich achter België zoo veilig, dat zij hun Noordelijke greus slechts onvoldoende in 6taat van verdediging brachten. En zelfs in Juli 1914 toen het oorlogsgevaar opdook, de heele wereld naar de wapens greep en troepen samentrok, ric&tie het Fransche leger zijn oogmerken voornamelijk naar het Oosten, niet naar het Noorden. De Noordelijke grens was Frankrijk's zwakke punt. Als Duitschland daar bij verrassing inviel, mocht het er op vertrouwen in enkele krachtige slagen allon weerstand to breken, Parijs te bezetten en dat niet alleen, ook Calais, do uitvalspoort naar Engeland. Uil zuiver militair oogpunt beschouwd was dus de doorbraak door België zeker do aangewezen weg. l»derdaad had reeds het voorbeeld van Elzas Lotharingen kunnen leeren, wat een ongunstige gevolgen het met zich kan sleepen als een militaire politiek van het oogeublik de overhand krijgt boven een breedopgevaite algemeene politiek, die niet alleen rekening houdt niet de militaire, maar ook met de politieke en economische en bovendien met de moreele krachtsverhoudingen en drijfveeren der volken. De Duitsehe politiek had zich ten doel gesteld bij de gewapende oplossing van het geschil tusschen de Middel-Europeesche mogendheden en Busland tn Frankrijk de onzijdigheid van Engeland en ltalië;s meewerking te krijgen. Beiden waren reeds twijfelachtig geworden, maat nog nut heslist, toen do oorlog uitbrak. Wel had Ssr Edward Grey Duitschland gewaarschuwd, maar daar stond tegenover, dat hij Frankrijk zijn steun niet met vólkomen zekerheid in het vooruitzicht had kunnen stellen, ondanks alle sympathie voor de zaak vim Frankrijk. Men heeft hem deze onzekerheid zeer kwalijk genomen, de een heeft hierin onl>esteadigheid, de ander dubbelhartigheid gezien. Zijn critici verge- ten, dat hij minister was van een parlementair geregeerd en democratisch land en lang niet zeker van de toestemming van het volk. Ook al zou hij in het parlement een meerdeihcid vinden voor ecu oorlog tegen Duitschland, dan zou deze nog een zeer oazekcrc zaak geworden zijn, als de groote hoop der aibciders en de juist in Engeland zeer talrijke en invloedrijke burgerlijke pacifisten hem krachtigen tegenstand hadden geboden. Daarentegen kon er bij niemand, die do Engelschen ook maar eenigszins kende, twijfel over bestaan of de groote meerdeihcid van het volk zou zich geestdriftig in den oorlog begeven zoodra het zwaai gewapende, vloten bouwende Duitschland zich meester maakte.van België en daardoor Engeland rechtstreeks bedreigde. • Ten nauwste van Engeland afhankelijk was echter Italië. Dat het partij zou kiezen aan den kant der middel-Europeesche mogendheden was in het begin van Augustus zeker al niet meer te verwachten. Den 3dcn Augustus zond de heer von Kleist, die met een bijzondere zending naar liome was gcsluuul, van -daaruit het volgcndo telegram naar Berlijn „aan zijne keizerlijke majesteit": „Vandaag, Maandag, 's ochtends om 9 uur, heb ik Uwer Majestcits opdracht aan den koning van Italië overgebracht, wanibij do onmiddellijke mobilisatie van leger en vloot on de bij verdrag toegezegde bondgenootschappelijk o hulp werd verlangd. De koning antwoordde, aat nij voor zich met zijn heele hart aan onze zijde stond en enkele weken geleden er nog geen oogenblik a:in twijfelde, dat i» geval van oorlog Italië trouw zijn bondgenoot bij zou staan. De ongeloof el ijke onhandigheid vau Oo-'tenrijk jegens de gevoelens van het Italiaansche volk heeft echter in de laatste weken de openbare mcruing zoozeer tegen Oostenrijk opgezet, dut nu een samen optrekken (aktives zusammengehen) met Oostenrijk een storm zou ontketenen. Het ministcrio was niet bereid het op een oproer te laten aankomen. Hij, de koning, had helaas macht noch invloed. Als hij hei huidige ministerie wegzond, zou geen ander bereid gevonden worden de verantwoordelijkheid over ie nemen. En dat alles in hoofdzaak omdat Oostenrijk niet bereid was gebleken, een vaste belofte voor de toekomst te geven, dio tot dusver misschien een ommekeer in de stemming des volks te voorschijn bad kunnen roepen. Of dat thans nog mogelijk zou zijn. stond zeer te bezien. Daar bet voBx het verschil niet inziet, moet Italië, tengevolge van Oostenrijk's onhandigheid, helaas ook Duitschland teleurstellen, wat heni, Koning, ten zeerste leed doet. Hij zal nogmaals zijn invloed bij het ministerie aanwenden en het resultaat meedeelen." Den volgenden dag kon de heer von Kleist geen betere troost schenken: „Z. M. de Koning heeft mij vanochtend ontvangenen gezegd: „Ondanks de veelvuldige pogingen, die hij gisteren in het werk heeft gesteld, blijft de regeering op het standpunt der onzijdigheid staan. Een actieven steun aan de bondgenooten zou het volk op het oogenblik slechts beschouwen als steun voor Oostenrijks uitbreidingsplannen op den Balkan (Onze oorlog met Frankrijk heeft daarmee niets temaken Het vecht toch aan onzen kant en niet aan dien van Oostenrijk. W.),. daar Oostenrijk tot dusver zich zelfs niet eens blijvend verbonden heeft om daarvan af te zien. Het volk zal Duitschland steeds met Oostenrijk over één kam scheren (als de regeering niets daartegen doet, natuurlijk, maar onzinnig, W.), daarom zou de regeering bij het verleenen van daadwerkelijken steun, zelfs aan Duitschland, op dit oogenblik gevaar loopen een opstand te ontketenen (stellig gelogen. W.). Hij, de koning, moest herhalen, dat hij helaas machteloos is, daar de meening der regeering door de meerderheid der afgevaardigden wordt gedeeld. Zelfs de pas terueeekeerde, het drievoudig verbond welgezinde (? ï W.) Oiolitti is van meening, dat er geen casus foederis aanwezig is, maar dat het land rust noodig heeft, onzijdig moet bliiven omdat er geen verplichting is om actief hulp te verleenen. (Ongehoorde schoft! W.) De regeering is- voornemens zioh tegen alle mogelijkheden te wapenen. Op mijn antwoord, dat, daar de eventualiteit van hulpverleening kwam te vervaBen, men klaarblijkelijk zou moeten denken aan een actieve bedreiging van Oostenrijk, daar er geen andere mogelijkheid kon bestaan, zei de koning: Men kon nooit weten, wat de leden der regeering doen zouden. (H ij trekt zich dus heelemaal terug! W.) Voor het oogenblik rekent de koning er op, dat er niets gebeuren zaL" De betiteling van Giolitti als „ongehoorde schoft* wordt bijna nog overtroffen door de betiteling van d«n koning zelf die d°n 3den Augustus in een zelf geschreven brief aan den Duitschen keizer meedeelde, •dat de Italiaansche regeering niet erkende, dat de pas uitgebroken oorlog de casus foederis stelde. Die brief was geteekend: Je broeder en bondgenoot Vittorio Emanuele. Achter bondgenoot schreef Wilhelm: „Onbeschaamdneid en achter den naam van den koning het kleine, maar veelzeggende woordje: „Schurk!" Op actieve hulp van Italië kon den 3en Augustus ook de meest lichtzinnige en onwetende optimist niet meer rekenen. De laatste opmerkingen van Vittorio Emanuele lieten echter zelfs vreezen, dat Italië actief tegen Oostenrijk en Duitschland op zou kunnen treden Het standpunt, dat Engeland in zou nemen moest van grooten invloed worden op de houding yan Italië, dat in zoo veel opzichten van dit land afhing. Dit was een andere factor die er voor pleitte Engeland niet te prikkelen door het bezetten van België. Daarbij kwam dan nog de overweging, •dat het aanzien van Duitschland ouder de bezetting in de heele wereld geweldig te lijden zou hebben. Want de onzijdigheid van België was niet van gewone orde, zooals die van Griekenland bijvoorbeeld. -£rj was plechtig bij verdrag vastgesteld en gewaarborgd en Pruisen was een der borgen. Door zün inval rn België schond het niet slechte de o n z ij d ign e 1 d, maar pleegde het woordbreuk. Hoe grooter het vertrouwen is, dat men vroeger gekoesterd heeft jegens hem, die zijn woord verpand neelt, des te grooter is de boosheid en minachting jegens hem als hij zijn woord breekt De Belgen hadden m meerderheid tot Augustus 1914 vertrouwen gehad in Duitschland en vriendschap voor dat land gekoesterd Na den mval werden zij zijn verwoedste vijanden. Doch niet alleen in België heeft de woordbreuk, die gevolgd werd door de slachting van duizenden Belgen, de gruwelijke verwoesting van het heele land, de grootste verontwaardiging gewekt, zij maakte zich meester yan alle landen met een Europeesche cultuur en beroofde Duitschland van de laatste vrienden, die net in Europa nog bezat. b. De rechtvaardiging van de woordbreuk.- Hoezeer de inval in België van militair standpunt te begrijpen was, zoo was hij niet alleen moreel verwerpelijk, maar ook politiek een zeer groote fout. Maar de militairen bevalen, de burgerlijke staats- lieden hadden te gehoorzamen. Hun was slechts de '^Ondankbare taak beschoren do woordbreuk voor het publiek te rechtvaardigen. Zij hebben Zich daarbij geestelijk niet ingespannen. Ook ditmaal hield men -zich aan het makkelijke patroon van Berchtold, anderen vijandelijke handelingen in de schoenen te schuiven, waardoor uien tot den strijd gedwongen was. En in het Belgische geval was den rijkskanselier slechts do nobele rol etus brievenbestellers bescho- rLDen 28stcn Juli ontving het ministerie van buitenlandsche zaken een door Moltke, den chef van den generalen staf, zelf den 2Csten Juli gedagteekend ontwerp van een brief ann de Belgische regeering, dat, na ecni"« rcdactionecle veranderingen* die door deu rijkskanselier, zoowel als door Stumm en Zimmermann aangebracht werden, door von Jagow nog denzelfden dag verzonden werd, niet aan deze regcering, maar aan den Duitschen gezant te Brussel. Het luidde als volgt: „De keizerlijke regeering beschikt over betrouwbare berichten nopens den voorgenomen opmarsen van Fransche strijdkrachten in het Maasvak Givet—Namen. Deze laten geen twijfel mogelijk nopens de bedoeling van Frankrijk om (na vereeniging met een Engelsch expeditiekorps) over Belgisch gebied tegen Duitschland op te rukken. , „Do keizerlijke regeering kan zich niet aan de bezorgdheid onttrekken, dat België ondanks den besten wil niet in staat zal blijken om zonder hulp een Franschen (E-jg«-lschen) opmarsch met zoo groeten kans op succes af to weren, dat daarin een voldoende dekking tegen de bedreiging van Duitschland kan worden" gevonden. Het is een eisch van zelfbehoud voor Duitschland om den vijandelijken aanval voor te komen. Het zou daarom do Duitsehe regeering met het grootste leedwezen vervullen als België er een vijandige daad tegen zich in zou zien, dat dezo maatregelen van zijn tegenstander Duitschland dwingen om ter verdediging ook van zijn kant Belgisch grondgebied te betreden. Om elk misverstand buiten te sluiten, verklaart de keizerrijke regcering het volgende: 1. Duitschland beoogt gceiicilei vijandelijkheid tegen België. Als België genegen is in den komenden oorlog tegenover Duitschland een welwillende onzijdigheid in acht te nemen, neemt de Duitsehe regeering op zich bij het sluiten van den vrede niet alleen de bezittingen On de onafhankelijkheid van het koninkrnk in zijn vollen omvang te waarborgen, maar is hetzelfs bereid, aan mogelijke territoriale eischen van schadeloosstelling van het koninkrnk teo koste van Frankrijk op £6-; W ll?ni» wijze tegemoet te komen. 2. i>uitschland neemt bij voorbaat op zich het grondgebied van het koninkrijk weer te ontruimen, zoodra de vrede zal znn gesloten.3. Bij een vriendschappelijke houding van Belige is Duitschland bereid om in overleg met de Belgische overheid alle benoodigheden konLnJn tr°fiPei1 teg^n betalinS ^ baar geld aan to d^r£,,?L£ k*t Schade te goeden, die eventueel ut D"lt5ch18.troepen veroorzaakt mocht worden. rw.„ L° f L el^le J1J'lnd€li'k tegen de Duitsehe troepen optreden, m het bijzonder hun opmarsch moeilijkin £ 1DMd€n we* legge? f001 veerstand te bieden in de Maasvestingen of door het verwoesten van spoorwegen, straatwegami.funnels of andere kunstwerken, dan zal Dmfcchland tot zijn leedwezen gedwongen znn het koninkrijk als vijand te beschouwen. In dat geval zal Duitschland jegens het koninkrijk geen verplichtingen op zich kunnen nemen, m,alrv,m0®it h-f*-de latere reling van de verhouding tusschen de beide staten onderling aan de beslissin» der wapenen overlaten. „De keizerlijke regeering koestert de stellige hoop. »a a*a mogelijkheid zich niet voor zal doen en dat do koninklijke Belgische regeering doeltreffende maatregelen zal weten te nemen om te beletten, dat gebeurtenissen als de hiervoor vermelde worden voorkomen In dat geval zullen de vriendschapsbanden, die beide naburige landen aan elkaar verbinden, vaster en blijver* aangehaald worden» Bij dezen tektst sloot zich in het ontwerp van Moltke de volgende passage aan: „Een ondubbelzinnig antwoord op dezen brief moet binnen 24 uur na de overhandiging worden gegeven, zoo niet. dan zullende v ij an d el ij k heden onmiddellijk geopend worden." Dit leek Jagow toch te grof. Hij schrapte dezen zin in denbrief aan de Belgische régecring en schreef er voor in de plaats de volgende instructie aan «en Duitschen gezant te Brussel: „Ued. Hoogwelgeb. zij zoo goed, hiervan onmiddellijk streng vertrouwelijk meedeeling te doen aan de koninklijk Belgische regeering en haar te verzoeken, binnen 24 uur een ondubbelzinnig antwoord te geven: „Van de manier, waarop uwe stappen worden opgenomen en van het definitieve antwoord der Kom Belgische regeering wil Ued. Hoogwelgeb. mij wel per omgaande telegrafisch bericht zenden." Het document van den heer von Moltke werd, zooals reeds is opgemerkt, door het ministerie van boitenlandsche zaken zonder meer aanvaard en met enkele redactioneeJe wijzigingen verzonden. Deze zijn van onbeteekenenden aard, slechts een dient vermeld te worden. De chef van den generalen staf ging klaarblijkelijk van het denkbeeld uit, dat Engeland tegelijk met Frankrijk in den oorlog zou gaan en daarom sprak hij van berichten, die als aUe berichten van dezen aard, natuurlijk „geen twijfel mogelijk laten" over het voornemen van een „Franeoh-Engelschen" opmarsch over Belgisch grondgebied. Dat scheen buitenlandsche zaken toch wat te gewaagd. Het hoopte nog op Engeland's onzijdigheid Stumm schrapte daarom de hierboven in de weergave van de nota tusschen haakjes geplaatste woorden en vergenoegde zich met de „aan geen twijfel onderhevige' vaststelling van het voornemen van een Franschcn opmarsch door België. Het zijn slechte een paar woordjes, waar het om ging, maar wat er met deze geschiedde, is zeer leerzaam. Het toonde aan, hoe de generale staf er den slag van had, klachten over Fransche of Fransch-Engejsche vijandelijkheden, die den oorlog of de schennis der onzijdigheid onvermijdelijk maakten, bij voorbaat uit te denken, voordat zulke vijandelijkheden ook zelfs maar mogelijk waren, om de klachten dan voor den dag te halen, zoodra men ze noodig had. Deze weg werd inderdaad ingeslagen. Het den 26en Juli ontworpen, den 29en geredigeerde en verzonden document werd niet dadelijk aan de Brusselsche regeering ter hand gesteld. De wereld was to«n nog niet voorbereid op den Fransch-Duitschen oorlog. Jagow liet het document in gesloten envelop door een koerier naar den heer von Belew-Saleske, den Duitschen gezant te Brussel, brengen met het volgende briefje: „De bij deze instructie ingesloten bijlage verzoek ik Ued. Hoogwelgeb. beleefd veilig opgeborgen te bewaren en pas te openen als u telegrafieeh daartoe van hieruit instructie krijgt. De ontvangst van dezen brief en de bijlage wilt u mn wel telegrafisch bevestigen." Dus de „Not", die volgens de pathetische verzekering van Bethmann in zijn groote oorlogstoespraak van den 4en Augustus geen „Gebot" kent, werd reeds den 29en Juli met koel overleg in orde gemaakt, en „veilig weggeborgen» op pekel gezet, opdat men ze later voor den dag zou kunnen halen, als men er behoefte aan had. Dat was den 2en Augustus. Toen pas werd het voor den generalen 8taf dringend nrodzakelijk, dat D^itschland's veiligheid door het voorgenomen binnenrukken der Pranschen in België tot op het uiterste bedreigd werd. Toen telegrafeerde Jagow aan den gezant te Brussel: ; „Ued. Hoogwelgeb. zij zoo goed, de biilatre van instructie no 88 dadelijk'te openenden de daarin ver vatteopdracht vanavond om 8 uur Duitsehe tijd uit te voeren. Echter moeten in de verklaring van de Öke regeering. onder no. 7. de woorden „niet alleen» en de met „z* is zelfs bereid" beginnende zin geschrapt worden. (De betrokken woorden zijn nier! boven in de weergave van de nota gespatieerd. KJ moet het antwoord binnen 12 uur, niet binnen i ïïr' d"? niferlijk morgenochtend om 8 uur, verlangd worden Verzoeke de Belgische regeering zoo nadrukkelijk mogelijk te verzekeren, vlnWt /.JU1\theid van ons bericht *«„ het Fransohe voornemen, beloften ten" i?" 6lken tw«fel buitengeslo„Het Belgische antwoord moet uiterlijk morgenmidv£ °$J™Ï' ***• Wer in. ons bezft ™ n. Tl* wil daarom wel zoo JBed zijn fiet onSMlilT1 na/r MfF te seinen en ^Tbovendien onmiddellijk na de ontvangst door een lid van het keizerlijk gezantschap, het beste zou zijn de inü!taire attaché, per automobiel laten brengen naar generaal von Emmich, Union hdtel te Aken „De regeering ginds moet den indruk ÏÏSfhtï al8°i de verschillende op draohten in deze zaak u vandaag pas i R»,lk\h€bbei1: Ik **** u verder in overweging t wfche regeering in te geven, dat zij «ich met wl! «if ?P Antwerpen terug kan trekken, en dat WH, als zulks ginds verlangd mocht worden, op ons kunnen nemen om Brussel tegen binnenlandsche troebelen te beschermen." h,,h%S"de2is. Van het nltimatum aan België onthultduidelijk het mechanisme, dat gebruikt werd om de motiveering te vervaardigen voor de Duitlche W?f \v0efkl.ari^enJu de eerste=dagen van Augustus krnW'6 da?* .Tw^* gad«6laa*. ™et ..den indruk Krijgen , dat „alle" door de Duitsehe regeerinir in die dagen vastgestelde feiten des te harder gelogen zijn, naarmate zij sterker door herhaalde betuigingen over hnniivolstrekte „betrouwbaarheid" en „ougetwijfeldheid" bekrachtigd worden. Het is een verschrikkelijk treurspel van zedelijk verval,- dat den oorlog inluidde. Toch moest daarbij ook de satirische klucht met ontbreken. Met het „samentrekken" ▼au Fransche troepen aan de Belgische grens mocht men indruk maken bij den naSven Duitscher, wier geest in deze Augustusdagen reeds door den oorlogsroes beneveld was. Maar men wilde toch ook Engeland er van overtuigen, dat men tot den inval in België gedwongen was. Daarvoor had men krachtiger argumenten noodig. Wat greep min toen al niet aan! De fabelachtige vliegers moesten ook hier weer uitkomst brengen. Wij hebben den tekst van do Duitsehe OWlo^sverkHaring aan Frankrijk reeds medegedeeld. Daarin trekt het de aandacht, dat gezegd wordt. ..verscheidene van éfcze vliegers hebben klaarblijkelijk de Belgische onzijdigheid geschonden, doordat zij over Belgisch gebied zijn gevloden." .^.11 Dal deze onnaspeurlijke vliegers m Engeland grooten indruk zouden maken, was intusschen niet te verwachten. Men moest trachten vasten grond onder de voeten te krii<*en. Misschien;kon de automobiel helpen waar de vlieger te kort schoot. Den 2en Aupnstns telegrafeerde do rejreermgspresident te Dusseldorp aan den Rijkskanselier: De landraad van Geldern heeft gisteren getelegrafeerd: een bataljon hier meldt,ldftt vanochtend vroeg 80 Fransche officieren in Pruisische officiers-uniform tevergeefs getracht hebben, met 12 auto's_bij Walbeek de grens over te komen in deze richting. Op verzoek om nadere inlichtingen deelde de landraad verder mee, dat de adjudant van het bataljon nader meldt dat het bericht nopens de 80 Fransche officieren in hoofdzaak bevestigd ia. De auto's zijn op Nederlandsoh gebied achtergelaten. Een officier, dio vooruitgegaan was, is na gewapenden weerstand teruggekeerd." 1,0 Laten wij voor een oogenblik aannemen, dat net oericht „in hoofdzaak» mist was en niet het product van do verhitte verbeelding van eenige opgewonden grensposten. Dan had men in de eerste plaats te doen met een schennis niet van de Be 1 gische, maar van de Mederlandsche onzijdigheid. - Wat hadden echter, volgens het bericht, de grens- posten gezien? 12 auto's met 80 passagiers in Pruisische officiersuniform. Een hunner, die uit was gestapt en de grens over kwam, wend opmerkelijkerwijze door de grensposten niet als de kapitein va» Köpenick vanwege zijn uniform met eerbied, maar met gewapenden tegenstand ontvangen. Daarbij merkten de posten dadelijk op, dat de 80 man in de automobielen geen reeht hadden, hun uniform te dragen. Zij wisten echter ook zonder noder onderzoek, dat de verkleede mannen bijvoorbeeld geen Hollanders waren, maar rranschen, ja, Fransche officieren, die door België naar Nederland en dan naar de Duitsehe grens waren gereden. Dezo lieden hadden klaarblijkelijk, om ongemerkt door België en Nederland heen te komen, er de voorkeur aan gegeven om, in plaats van in burgerkleeren te reizen, Pruisische uniformen aan te trekken. De heele geschiedenis was even onzinnig als de op denzelfden dag gemelde van den Franschcn dokter, die met twee andere Franschcn er te Metz op betrapt was, dat «^ bronnen met cholerabacillen besmette. Men durfde het later niet meer aan om van deze histories gebruik te maken. Den 2en Augustus echter slaagde Jagow erin ze niet alleen ernstig op te vatten, maar er zelfs een diplomatieke actie aan vast te knoopen. Hij telegrafeerde de geschiedenis van de cholerabacillen naar Rome met de opdracht ze daar door de bladen te laten opnemen. En aan den ambassadeur to Londen en de gezanten te Brussel en in den Haag zond hij het volgende telegram: „Verzoek aan de regeering ginds mee te deelen, dat vanochtend 80 Fransche officieren in Pruisische officiersuniform met 12 auto's getracht hebben de Duitsehe grens over te komen bij Walbeek, ten Westen van Geldern. Dit beteekent de ernstigst denkbare schennis van de onzijdigheid door F r a n k r ij k." Men moest het hoofd volkomen verloren hebben om zien op die manier tegenover het buitenland belachelijk te maken. Geldern ligt overigens dicht bij Wesel, waar men aen *ranscn.en vlieger neergeschoten zou hebben De militairen in deze grensstrook schijnen bijzonder schrikachtig geweest te zijn en geneigd om overal spoken te zien. *^ Nog verder dan Jagow ging vervolgens generaal Emmich. Hij motiveerde den inval in België met een proclamatie, waarin gezegd werd: „Onze troepen hebben gehandeld onder den dwang van een onafwijsbare noodzakelijkheid, daar de Belgische onzijdigheid geschonden is door Fransche officieren, die verkleed in automobielen op Belgisch grondgebied zijn gekomen om zoo ia Duitschland te geraken." (Aangehaald door dr. E. J. Gumbel in zijn boek: „Vier Jahre Lfige," blz. 9.) In zijn oorlogstoespraak van 4 Augustus schaamde Bethmann HoUweg zich van deze onnoozele motiveering van den inval gebruik te maken. Hij gaf toe, dat de overval van België „in strijd is met de voorschriften van het volkennecht," evenals dat de Fransche regeering te Brussel had verklaard de onzijdigheid van België te willen eerbiedigen, zoolang de tegenstander dat eveneens deed. Hij vergat op te merken, dat Jagow geweigerd had dezelfde verklaring af te leggen. Vervolgens zei hij: „Wij wisten echter, dat Frankrijk voor den inval gereed stond." Jawel we wisten den 29sten Juli al dat Frankrijk den len Augustus voor den inval gereed stond. „Frankrijk kon wachten, wij echter niet, en een Fransche inval in onze flank aan den Beneden-Rijn zou noodlottig kunnen worden, Zoo waren wij gedwongen» ons over de protesten der Luxemburgscke en der Belgische regeering heen te zetten." Hier is geen 6prake meer van reeds gebeurde schendingen der Belgische onzijdigheid. De Duitsehe inval wordt eigenlijk nog slechts gemotiveerd met den dooddoener, dat „wij niet kunnen wachten" en dat was feitelijk ook de eenige reden. Met leugen en trouwbreuk werd de oorlog in het ■begin van Juli voorbereid, met leugen en trouwbreuk werd hij in de eerste dagen van Augustus begonnen. Het laatste was het onvermijdelijk gevolg van de voorbereiding. Ook ditmaal bleek het de vloek van de euveldaad, dat zij steeds nieuwe euveldaden moest verwekken. Begeering en legerleiding, kwamen niet meer uit het net van leugens, waarin zij zichzelf hadden verstrikt; zij moesten hun gebouw van leugens steeds hooger optrekken, tot het op 9 Nov. 1918 krakend ineenstortte. 20. De revotutloneertng der wereld. De geheele oorlogspolitiek van Wilhelm en de zijnen was van den beginne op onjuiste vooronderstellingen gebouwd. Zij hadden zioh tot deelneming aan het Servische avontuur laten vinden in de ver- hVt tot ^ ln ,€lk geyal roem en wmnen a£ Rusland en Prinkriih^ ïtallfi 1 l °^log tegen zouden doen enf waK'eel tg\r\lTZTn^lt^ was. het te^ (ttp^k ^--^1^ nU van'Bethrnann°n™^d- diPiomatieke berekening eenige beslissende slagen spoedig naar Pariia Galais te kunnen doordringenfF^rafkr^rtot £IL Z d^Tnnen\^^^ het Kanaal zon bebeérscben. Mét Rusland zou men het dan wel gemakkelijk klaarspelen. België bood echter tegenstand. Die werd natuurlijk wel gebroken, maar gaf den Franscbeu tijd, hun noordgrens beter in staat van tegenweer-te brengen, ïn den slag aan de Marne kwam de Duitsehe opmarsch tot staan en daarmee .was de militaire kans on Overwinning evenzeer te niet gedaan, als vroeger do politieke. De voortzetting van den oorlog tegen de overmacht, die van toen af met den daS_aan^el'*e' moc«t leiden tot het doodbloeden van Duitschland, 'twelk Wilhelm reeds den 30cn Juli 1914 had Voorzien, twen dagen voordo* hij Rusland den oorlog verklaarde De vreeselijke worsteling ging er slechts om. of mèt Duitschland ook zijn tegenstanders zouden doodbloeden of niet. Met^Rusland is dit edele doel volkomen bereikt, met Frankrijk en Italië echter niet, nog minder met Engeland en in het geheel niet met Amerika en Japan, die integendeel reusachtige winsten te boeken hebben. .". , . En het is een geluk dat de oorlog niet de geheels wereld het bloed heeft afgetapt, want wie jare dau overgebleven, om de geslagen wonden te verbinden en de menschheid te voedcnl Van het tijdstip af, dat België tegenstand besloot te bieden en Engeland ann den oorlog ging deelnemen, werd Duitschland's toestand wanhopig. _ De Duitsehe generale staf zag dat dadejnk:, ini en. trok op zijn manier daaruit zijn slotsom. Dat blijkt o a uit een memorandum, 't welk de chef van den genéralen stat den 5den Aug. aan het ministerie vaa buitenlantlscha zaken zond en waarin de oorlogspolitiek wordt omschreven — een nieuw bewijs, dat van nu af de chef van den generalen staf en met de rijkskanselier de leider van de Duitsehe politiek was, wiens opdrachten de rijkskanselier nog slechts had uit te voeren. Het memorandum luidde: ,De oorlogsverklaring van Engeland, die blijkens stellige berichten van het begin van het conflict af heoo-d was, dwingt ons, allo zeilen bij to zetten omt de overwinning te behalen. De ernstige toestand waarin het vaderland zich bevindt, legt .ons den plich* on, elk middel te bezigen dat den vijand kan •benadeelen. De gewetenlooze politiek, die onze tegenstanrlors tegen ons voeren, geeft ons het recht tot oen niets ontziend optreden. Do opstand van Polen is voorbereid en zal op vruchtbaren bodem vallet», want reeds thans worden onze troepen in Polen bijna als vrienden begroet. Ie Wtoclawek zijn ze bijv. met brood en zout ontvangen. „Do stemming in Amerika is Duitschland goed gezind. De openburo meening in de Ver.*Staten is verontwaardigd over de wijze, waarop men tegen ons is opgetreden Wij moeten van dezo stemming zooveel mogelijk partij trekken. Do invloedrijke personen vau do Duitsehe kolonie moeten worden aangespoord, do pers to onzen gunste te bewerken. Misschien laten de Ver. Staten zich tot een vlootactie tegen Engeland vindenj als prijs daarvoor ligt Canada in het verschiet. „Van 't hoogste belang is, gelijk ik reeds in mijn brief van den 2den dezer maand Nr. 1 P heb uiteengezets do opstand van Indië en Egypte, en ook in den Kaukasus. Door het verdrag met Turkije zal het ministerie van buitenlandscho znken in staat zijn, dit plan to verwezenlijken en het fanatisme van den Islam op te wekken." (w. g.) VON MOLTKE. ] 'i laten nu maar daar, dat do heer v. Moltke den rijkskanselier zélfs in staat acht, zonder ecnig bewijs en alleen onder het voorwendsel van „stellige berichten", de bewering to aanvaarden dat „Engeland's oorlogsverklaring van het begin van 't conflict af beoogd wus."- Vreeselijker is, dat de generale staf reeds in het begfti'Viui den oorlog uit den w.inhopigen toestand, waarin Duitschland zich door zijn eigen politiek had gebracht» niet do gevolgtrekking maakte, die ieder verstandig burger zou hebben" gemaakt, zoolang hij althans niet zelf door de militaristische k*orts"was aangetast, dat men moest trachten, het rijk zoo spoedig mogelijk door een verzoeningsgezinde politiek en den afstand van clko verovering uit dezen gevaarlijken toestand te bevrijden, maar dat. hij er do slotsom uit trok, dat men elk middel moest bezigen, 't welk den vijand kon benadeclcn, zonder op de gevolgen te letten en zoo meedoogenloos mogelijk moest optreden Daardoor deed hij den eersten'staW op den weg van opzettelijke wreedheden, die militair niets hielpen, daar ook de tegenstander ze kon toepassen in welk geval ze het leger en het volk van Duitschland zwaar zouden drukken, maar die bovendien het aanzien van Duitschland in de wereld volslagen vernietigden. Do inval in Relgië had Duit«eh!anil zijn Wste vrienden benomen en de dadelijk juist in Belgio beginnende wreedheden beroofden de Duitsoha oorlogvoering van het respect, dat Duitschland'» prestaties vroeger zette bij zijn tegenstanders hadden gewekt, en veranderden het in razenden haat en diepe verachting, zelf* bij «te neutralen, en daardoor werd ook de stemming gewekt, die het mogelijk maakte, niet alleen dat Amerika aan den oorlog deelnam, maar ook, dat de overwinnaar* ons ten slotte buitensporig harde vredesvoorwaarden oplegden, zonder bij hun volken voldoenden tegenstand te vinden. Geboren uit een zelf gekweekten nood, die meende de wet te moeten breken, heeft deze oorlogvoering den Duitschen nood ten top gevoerd. Er is nog één ding in de uitlatingen van Moltke, dat opmerking verdient. Zij spinnen een gedachte uit, dis Wilhelm reeds den SOsten Juli in zijn eersten schrik over de waarschuwing van Engeland had voorgeschemerd. Keeds toen had hij het oog laten vallen op de revolutioneering van de Mohammedanen en van Indië, zij het niet tot r,edding van Duitschland, dan toch tot ruineering van Engeland. Moltke voegt daar den opstand van Polen aan toe. En hij hoopt de Vereenjgde Staten te winnen, door hen Canada voor te honden! Deze zinrijke politiek werd tijdens den oorlog voortdurend verder gedreven Daar de Vereenigde Staten niet te winnen waren, trachtte men nu Mexico te lokken door het eenige staten van de Unie voor te houden. Tegelijkertijd echter zocht men redding bij de insurgenten in Ierland, de anarchisten in Italië, de dynamiteurs in Amerika en ten slotte bij de bolsjewiki in Rusland, die alle naar krachten door den Duitschen generalen staf werden gesteund. Men zie*, Lenim en Trotzky waren niet de eersten, die in de door hun zendelingen te verwekken wereldrevolutie de redding uit een onmogelijke situatie zagen. Wilhelm en Moltke waren hen daarmee voorgegaan Gelijk iedere actie van hun wereldpolitiek, voltrokken zij ook deze zonder eenige diepere kennis van de wereld, die zij wilden bcheerschen of in beweging zetten. Zij gebruikten de meest ongeschikte middelen, riepen- de meest ongeschikte factoren te hulp, lieten zich door de minst vervulbare verwachtingen leiden. Een staaltje van de manier, waarop men de monammedaansche 'wereld in rebellie trachtte ie brengen, -vertelt Bernard Shaw in zijn „Peace conference Hints" (Londen, 1919. Pag. 90): _i?Ih den eersten tijd van den oorlog wenschte de P^/ebe regeering een rebellie tegen de Pranschen i°4 j-fok °, en A1&*r* te ontketenen en verspreidde tot dit doel een brochure in voortreffelijk Arabisch waarin stond, dat ik (Shaw) een groot profeet was en op een keer aan een Amerikaanschen Senator had gezegd, dat de verkrachting van de Belgische neutraiiteit een episode van den oorlog en niet zijn oorzaak was. Het is mij volslagen onmogelijk, dien weg van het Duitsehe denken te volgen, die tot de gevolgtrekking leidde, dat een Moorsche sjeik aanleiding kon vinden om de wapens op te nemen, omdai een of andere ongeloovige hond tegenover een anderen on*eloovigen hond een opmerking had gemaakt, die voor een Marokkaan niet van het minste belang kon zün ^itS&Jïvn* tmiSSt ^ te ^ril'Pen was. Maar de Duitschers koesterden deze meening en gaven er eeld voor dit." 6 Helaas verloren zij daarbij niet alleen geld, maar ook hum goeden naam, want zij bepaalden zich niet tot het verspreiden van brochures bij hun vijanden, maar zij maakten ook gebruik van de bescherming van de externoraliteit van hun vertegenwoordigers bii de neutralen, om aanslagen van de meest verscheiden aard tegen het leven en het eigendom va* de bur- h!noiV° aan. te 8token- Swxe* badden zij met behalve in het Oosten. Gelijk de Duitsehe po^ htiek, met Duitschland tegelijkertijd ook zijn tegen- tt IZÏZ laV^n alle*n in Suslandgtot het nagestreefde doel kwam, zoo bereikte zij ook alleen daar haar doel, om de bevolking te revolu™°?e»Tteon^De ai.iep*^ opvatting wortel heeft geschoten, bewijst het feit, dat dien 7den Juni 1915 de konin°- van Beieren reeds aangehaalde uitlating kon wa^en- V^P oorlogsver klarimg van Rusland vo gde die van Frankrijk!» En in Snze dagen nog hebben in het Wittooek van Juni van dit jaar de vier „onafhankelijke Duitschers» nadat zij van de documenten kennis hadden genomen, gezegd, dat de oorlog voor Duitschland een „onvermijdelijke verdeglngsoorlog tegen Rusland was.» (Pg 44) Twj"L 6Cheen ,nu het 00Seilblik ingetreden, dat de Dunsche sociaal-democratie al dikwnls tot êen ount van overweging had gemaakt, en waarvoo- ooK internationaalsie onder hen er geen twfife? aan had den gelaten dat zij het voor noodzakelijk hadden gt ïrankrijk werd ondersteund, ook tegen dit land Ongeveer 1900 verklaarde Bebel, dat, als het tot een oorlog met Rusland kwam, den „vnand van alle beschaving en alle onderdrukten, niet. slechts in het eigen land, maar ook de gevaarlijkste vnand van üuropa en speciaal voor ons, Duitschers» dat hij dan „het geweer op schouder zou nemen". Op het partiicongres te Essen in 1907 (protocol pg. 255) haalde hij deze uit ating aan en bevestigde hij haar Reeds veel vroeger had Friedrich Engels zich over deze kwestie geuit, en wel in het jaar 1891, toon de Frani.hftr0eS Van Krooa*tad de hoofd en van "de 1-ranscne bourgeoisie verhit hield», do Fransch-Rus- sische alliantie werd voorbereiden^«^.^ „rijp voor vrijwel onmetelijke domheden in dienst van Rusland" echeen. . . ^oen hield hij het voor noodzakelijk, opdat m geval v^an een oorlog, „op het laatste moment geen mUveretanrtu^chen "de* Duitsehe en de Fransche Sisten zon treden», aan de Fransche ^ial^en duidelijk te maken, „welke naar mijne overtuiging 2 noodzakelijke houding van de Duitsehe socialisten zou zijn tegenover zulk een oorlog. Tot dat doel schreef hij een artikel, h«*^>g in de „Almanach du parti ouvrier pour 1892^ publi st ^^^^^^^^ n^usblandgevenwel, door zijn E»*«%*^~£. mische ligging gedekt tegen de J^XSeeto^n* gen van een nederlaag, Rusland, hot °«'V"el> ™* l»nd alleen kan bij een zoo verschrikkelijken o°1J*>= zün belang vinden en rechtstreeks daarop aanstujen,'. Maar in efk geval, zooals de politieke zafeen nu staao, kan men tien tegen één wedden, dat bij oes eerste kanonkot aan den Weichsel, de Fransche legers tegen ^'daf1 ;ecn\areKehland eenvoudig voor zijn ^^^^^^^ eenige partij, die voor alle drie „de ^^J^övër Als échter de overwinning van de Rossen over DÜiShland de onderdrukking van het duitsehe scSaïume meebrengt, wat zal dan, met zulk joonutzicht, de plicht van de Duitsehe socialisten zijn? MceterTzü werkeloos de gebeurtenissen over zich heen la ten e aan die hen met vernietiging dreigen ?...... Geenszins In het belang vin de Europeesche revoluü?zhn zTverplicht alle veroverde peetjes te handhavtn nie?te kapituleeren, niet alleenl niet bfCnlandschen, maar evenmin ÜSt ffft VSdh R uit eTsTe 7 / vTc ft e\ ÏÏR al zijn bondgenooten, wie het ook zijn. Mocht de Fransche republiek zich in dienst «tellen van zijne majesteit den Tsaar en alleenhoei'scher aller Bussen, dan zouden de Duitsehe socialisten haar met leedwezen bevechten, maar bevechten zouden zij haar". („Der Sozialismus in Deutschland". Neue Zeit. X, 2, Pg. 585, 586.) Deze gedachtegang werkte in 1914 in de Duitsehe sociaal-democratie nog na. Zij ging uit van de verondersteUing, dat slechts van Busland den stoot tot den oorlog kon komen niet van Duitschland. Nog tien jaar na het artikel van Engels heb ik Busland onder de Europeesche vredesverstoorders genoemd, Duitschland niet. Later heb ik deze opmerking niet herhaald. Sedertdien waren aan den eenen kant in Busland de nederlaag tegen Japan en de revolutie, en aan den anderen kant in Duitschland de vioolbouw en de actieve politiek in de mobammedaansche wereld ingetreden. Busland, met de revolutie in het lijf, was thans voor de democratie in Europa minder gevaarlijk geworden dan de nog ongeschokte, overmachtige Duitsehe militaire monarchie. En allerminst kon men de Duitsehe of de Oostenrijksche regcering, welke laatste in 1914 zonder parlement regeerde, wat toen de Tsaar niet meer durfde te doen, als kampioen tegen het Tsaristisch absolutisme beschouwen. Een revolutionair Busland zou hun veel gevaarlijker zijn voorgekomen dan een tsaristisch Busland, evenals een vrij Servië voor hen de ergste vijand was. Kenschetsend te dezen opzichte zijn de opmerkingen in margine, die Wilhelm schreef bij een rapport van Pourtalès dd. 25 Juli uit St. Petersburg over een gesprek met Sasonof. i -urtalès schrijft: „Mijn toespeling op het monarchistische beginsel (waar de Serviërs inbreuk op zouden hebben gemaakt. E.) maakte weinig indruk op den minister. Busland weet (zei Sasonof. Vert.) wat het tegenover het monarchistische beginsel verplicht is." En Wilhelm voegde daaraan toe: „Na zijn verbroedering met de sociale Fransche republiek niet meer." Behalve deze scherpe censuur, die de Duitsehe Keizer op den Bussischen uitoefent wegens overdreven republikeinsche en zelfs „sociaal-republikeinsche" sympathieën, is in de kantteekeningen bij het rapport van Pourtalès er nog een opmerkelijk, die ' laat zien, met welk een onbezorgdheid Wilhelm nog don 25stcn den oorlog met Rusland tegemoet zag Pourtalès meldt: „Sasonof riep uit: Als Oostenrijk-Hongarije Servië opslokt, dan zullen wij oorlog tegen dat rijk voeren". Wilhelm teekent daarbij aan: „Nou, wat zou dat1!" (Na, dann zul letterlijker vertaald: „Nou, toe dan!" Vert.) Door de revolutie in Rusland en door de wereldpolitiek van Duitschland was er sedert 1891 een geheel andere situatie ingetreden. Maar de oude opvatting, dat de oorlog tegen Rusland de „heilige oorlog" van de Duitsehe sociaal-democratie was, leefde nog in haar midden, en zij heeft, tezamen met de kleuring van de Duitsehe berichten, vele goede socialisten en internationalisten bewogen, den 4den Augustus voor de oorlogscredieten te stemmen, niet met verloochening van hun beginselen, maar in het geloof, ze daardoor het beste te dienen. Het zou overdreven zijn, te gelooven, dat alle Duitsehe sociaal-democraten door zulke overwegingen zijn geleid. Vele onder hen hadden reeds voor den oorlog sterk nationalistisch gedacht — nationalistisch te onderscheiden van nationaal. Daaronder kan mon verstaan, dat men opkomt voor de zelfbepaling van het eigen volk, waarbij men de zelfbepaling van elk ander volk eerbiedigt, en waarbij men net nationale belang, evenals het particuliere belang, ondergeschikt maakt aan het gezamenlijke belang van het proletariaat en de menschheid. Een nationalist daarentegen is iemand voor wien de eigen natie hooger staat dan de andere, wien de belangen van zijn klassetegenstanders van het eigen land meer ter harte gaan dan de belangen van zijn eigen klasse in de andere naties. Zulke elementen waren er in de Duitsehe sociaaldemocratie reeds voor den oorlog, zooals wel bijna in elke socialistische partij. De oorlog en reeds de beginnende oorlogsstemming hebben op eens het nationalisme in de socialistische gelederen machtig doen toenemen — ook dat weer niet alleen in Duitschland. Hot nationalisme werd te sterker, naarmate een socialistische partij meer een partij der massa's was, hoe sneller zij voor den oorlog was gegroeid, hoe minder gelegenheid zij dus had gehad, haar aanhang te scholen. ' Nergens was zij zoo plotseling gegroeid als in Duitschland, waar het aantal socialistische kiezers tusschen 1907 en 1912 met een millioen toenam. Hoe sterk het nationale denken overal is, dat hebben de oorlog en zijn gevolgen duidelijk getoond. Voor de groote ongeschoolde massa slaat het echter licht in nationalisme over, in het bijzonder als het land groot gevaar loopt, en als geen andere naburiger en krachtiger werkende, momenten, zooals een felle vervolging van de socialisten door de regeering, dit denken verlammen. Wilhelm was tot zulk een politiek bereid. Dat zijn wil niet in daden is omgezet, moet men aan Bethmann—Hollweg toeschrijven. Dit is waarschijnlijk diens eenige verstandige handeling in dien tijd. Daar kwam bij, dat de menigte der gedachteloozen, en die werden uit alle kringen en niet het minst uit die der dichters en denkers gerecruteerd, den oorlog toejuichten, omdat zij verwachtten, dat zij kort zou zijn, en omdat zij de overwinning al in den zak meenden te hebben, terwijl uit St. Petersbnrg bij het uitbreken van den oorlog een „katerstemming" werd gemeld en de Franschcn onheilspellend zwijgend en met de tanden op elkaar in het veld trokken; Uiterst plotseling laaide de stemming van het Duitsehe volk op in oorlogszuchtige geestdrift tot verdediging tegen den vijand des lands, door wien mon zich snood overvaUen en met' vernietiging bedreigd waande. Het grootste deel van de sociaal-democratie, en eerst recht het grootste deel van de rest van het volk,bezweek voor al deze invloeden. Had Wilhelm nog den 28sten de „Sozis" met gevangenneming bedreigd, den eersten Augustus kon hij al verkondigen, dat hij geen partijen meer kende, dat zij nameliik alle voor hem hadden gecapituleerd. Zoo is aan de tactiek van Bethmann de groote daad gelukt, het Duitsehe volk medeplichtig aan zijn oorlogspolitiek te maken in dien zin. dat het die politiek goedkeurde en haar steunde tot aan de militaire ineenstorting. Maar het was niet de werkelijke politiek van Wilhelm en van zijn regeering, waarvoor het geestdriftig goed en bloed op het spel zette, maar voor een politiek, die in werkelijkheid in het geheel niet bestond, die het Duitsehe volk alleen was voorgelogen, en met alle middelen der leugen tot op het laatst toe aannemelijk werd gemaakt. Juist dat blijkt met groote duidelijkheid! uit de stukken yan het ministerie van buitenlandsche zaken. Zij laten zien, dat onder de volken, die werden opgeofferd voor de oorlogspolitiek van Wilhelm, het Duiteche de eerste plaats inneemt. Hoe meer zij bezwarend zijn voor het regime vam Wilhelm, hoe meer zij het Duitsehe volk vrijpleiten, want zij toonen ten duidelijkste, dat het van den werkelijken loop van de dingen, die tot den oorlog leidden, geen vermoeden had, veel, minder dan de andere volken, omdat alle mogelijkheid van kritiek der gebeurtenissen en van inlichting der massa door de politici, die uit enkele aanwijzingen de waarheid opmaakten, in het Duitsehe rijk tijdens den orlog was afgesneden. Hebben echter de andere regeeringen niet ook over den oorlog misleidende beweringen opgesteldl Dat is niet onmogelijk. Volgens de bekende uitlating van Bismarck wordt nimmer zooveel gelogen als vóór den oorlog, tijdens een verkiezing en na een jacht. En met name heeft het Tsarisme nooit als een fanaticus van de waarheid bekend gestaan. Maar de regeeringen van de entente hadden in 1914 geen aanleiding hun volken zoodanig om den tuin te leiden^ als die der middel-mogendheden. Want noch Frankrijk, noch Engeland, noch Busland wilden toen den oorlog, dien zij .vreemden, en terecht, wegens hnn binnen! andsohe moeilijkheden en hun onvoldoende wapeningen. Bovendien begon de periode van de oorioffsyoorberAiflin