Per serie (10 nrs.) f 3.50 | Afz. nrs. f 0,4$. ONZE POLITIEKE PARTIJEN BESCHREVEN DOOR HARE EIGEN VERTEGENWOORDIGERS NIEUWE VERMEERDERDE EN BIJGEWERKTE DRUK No/s. DE SOCIAAL DEMQKRATISCHE ARBEIDERS-PARTIJ 1 DOOR Dr. J. VAN LEEUWEN .Lid vair\.$eTweede Kamer der• Staien-Generdal Lid van de Provinciale Staten* vat: Utrecht' Wethouder van' Utrechte -< gifAARN, HOLLANDIA-DRUKKERIJ 191^ DE SOCIAAL-DEMOKRATIESE ARBEIDERS-PARTIJ door Dr. j. van leeuwen Lid van de Tweede Kamer der Staten-G'ener'aal Lid van de Provinciale Staten van Utrecht Wethouder van Utrecht Het einddoel der sociaal-demokratie is de vestiging van een samenleving, „waarin de vrije ontwikkeling van een ieder de voorwaarde voor de vrije ontwikkeling van allen is" (Kommunisties Manifest). De sociaal-demokratie acht de bereiking van dat einddoel noodsakehk, omdat alleenlik een zodanige samenleving de beschikking zal hebben over de vol-ontwikkelde aanleg en de vol-ontwikkelde arbeidskracht van alle mensen, en omdat alleenlik een dergelike samenleving die volledige ontwikkeling van ieders mensen aanleg en arbeidskracht kan waarborgen, in het gemeenschappelik belang van mens en maatschappij. Zij acht de bereiking van dit einddoel mogelik, omdat blijkens de gegevens, verstrekt door de samenlevingswetenschap, de ontwikkeling der maatschappij zich in de richting van dat einddoel beweegt, en omdat de maatschappelike klasse aanwezig is, die door doelbewuste aktie en doelbewuste politiek deze ontwikkeling der samenleving kan bevorderen en naar dat einddoel leiden. Deze klasse, de arbeidersklasse, is door de ontwikkeling der maatschappij zelve voorbestemd voor dat werk en ziet zich dan ook voortdurend nieuwe kracht en grotere macht door de maatschappijontwikkeling zelve toevoeren. De arbeid der sociaal-demokratie omvat dientengevolge: i°. de studie der samenlevingswetenschap en de verspreiding van de door deze wetenschap bijeengebrachte kennis en verkregen resultaten, 2°. de organisatie en de scholing der arbeidersklasse voor de aktie en de politiek, die onmisbaar zijn voor de doelbewuste bevordering en leiding der maatschappelike ontwikkeling in de richting van het genoemde einddoel, en 3°. de proletariese klassestrijd en de proletariese politiek. De socialistiese samenlevingsgedachte is even oud als de splitsing der maatschappij in grond-en-arbeidsmiddelen-bezittende en vangrond-en-arbeidsmiddelen-verstoken klassen, — even oud dus als de maatschappelike (en staatkundige) overheersing van de eerstgenoemde klassen over de tweede, — even oud dus ook als de bestaansafhankelikheid der bezitloze van de bezittende klassen. Deze socialistiese samenlevingsgedachte bleef evenwel in de Oudheid, in de Middeleeuwen en in het grootste deel der Nieuwe Geschiedenis (tot het midden der 19e eeuw) het weinig begeerde en weinig-gewaardeerde eigendom van enige weinige denkers en van enige kleine opstandige maatschappelike groepen. Wel bezielde zij telkens opnieuw kleine groepen van mensen tot daden van socialisties verzet, maar een grote, voortgezette, steeds groeiende socialistiese beweging vermocht zij niet voort te brengen: de ontwikkeling der maatschappij liet dat nog niet toe, was nog niet vèr genoeg gevorderd om de bezitloze klasse in staat te stellen een aanvang te maken met de verwezenliking dier gedachte. Tegen het midden der ipe eeuw bleken de maatschappelike ontwikkelingsomstandigheden toe te laten en als eigen ontwikkelingsresultaat te vereisen, dat een aanvang gemaakt werd met de verwezenliking der socialistiese samenlevingsgedachte en dat tegelijkertijd de bezitloze, de arbeiders-klasse zich ging belasten met de bewuste taak van de ombouw der kapitalistiese tot de .socialistiese samenleving. En zoals steeds iedere tijd de leidende personen voortbracht, waaraan die tijd behoefte had, zo is dat ook in dit tijdvak en op dit gebied der maatschappelike ontwikkeling geschied : het waren bovenal Karl Marx en Friedrich Engels, wier wetenschappelike, propagandistiese en polemiese arbeid zowel de ontwikkelingsverschijnselen van hun tijd ontleedde en verklaarde als de geschiedkundige taak der arbeidersklasse aan deze klasse uiteenzette en als een onafwijsbaar te vervullen plicht voorhield. In alle landen, waar de maatschappelike ontwikkeling dat mogelik en noodzakelik maakte, ontstond toen en groeide sedert dien een socialistiese arbeidersklassebeweging. In alle landen ontstond zij door dezelfde ontwikkelingsoorzaken en legde de maatschappelike ontwikkeling haar deselfde geschiedkundige taak op van de ombouw der kapitalistiese tot de socialistiese samenleving: in oorsprong, in taak en in doel is zij derhalve internationaal. Maar in alle landen, waar zij ontstond en waar zij zich na haar ontstaan steeds krachtiger ontwikkelde, bestonden en bestaan nog niet geheel gelijke maatschappelike en staatkundige verhoudingen: vandaar dat in ieder land de socialistiese arbeidersklassebeweging tevens een eigen karakter en een eigen werk- en strijd-wijze aannam en behield. Een geheel overeenkomstig verschijnsel doet zich ook voor in de onderdelen van eenzelfde land, indien deze onderdelen zich van elkander onderscheiden door grote verschillen in ekonomies en maatschappelijk leven en in ras en taal: dan draagt in ieder onderdeel de socialistiese arbeidersklassebeweging eveneens een eigen karakter en heeft zij eveneens een eigen werk-en-strijdwijze. — Naar mate de ontwikkeling èn van het kapitalisme èn van de socialistiese arbeidersklassebeweging voortschrijdt, worden bij beide de internationale taak en het internationale doel in vergelijking met de engere landelike (of nationale) taak en het engere landelike (of nationale) doel in toenemende mate belangrijk en zelfs van overwegend belang. Het internationalisme wordt daardoor steeds meer overheersend èn in het kapitalisme èn in de socialistiese beweging. — Maar dit groeiende internationalisme, dat de maatschappelike en staatkundige verhoudingen steeds meer ondergeschikt maakt aan algemene internationale regelen en die afzonderlike landelike (nationale) verhoudingen geleidelik doet overgaan in een overheersend internationaal verband, verscherpt tezelfder tijd de grote natuurlike beschavingstegenstellingen tussen de uit de oorspronkelike mensenrassen voortgekomen mengrassen en nationaliteiten 1). Met het merkwaardige gevolg, dat de zich voltrekkende ondergang van de nationale staat en zijn plaatsgrijpende overgang in een internationale statenbond of statengemeenschap gepaard gaat met de herleving van de nationaliteit en de eis van erkenning van het zelfstandigheidsrecht der nationaliteit in de internationale statengemeenschap. De wereldoorlog van 1914, de ontwikkelingversnellende invloed van iedere oorlog uitoefenende en dat doende over alle in onderling verkeer levende volkeren, heeft op overtuigende wijze dit merkwaardig ontwikkelingsproces voor iedere enigszins-nauwkeurige waarnemer blootgelegd. De socialistiese samenlevingsgedachte, in het midden der 19e eeuw geplaatst voor de mogelikheid van een aanvang te maken *) Men verwarre niet nationaliteit met nationale staat De nationaliteit is een produkt van natuurlike rasontwikkeling en vertoont als zodanig eenheid in taal en in grondslag van materieel en geestelik leven. De nationale staat is een produkt van ekonomiese en staatkundige machtsontwikkeling en vertoont als zodanig eenheid in wetgeving en rechtsspraak. met haar verwezenliking, zag zich derhalve voor de zeldzaammoeilike taak geplaatst: ter ene zijde, in haar aktie, in haar propaganda, in haar organisatie, aan te sluiten aan de zeer uiteenlopende toestanden en verhoudingen in de verschillende nationale staten, en ter andere zijde, die aktie, die propaganda en die organisatie te grondvesten op de' basis der zich voorbereidende internationale staten- en volkrengemeenschap 1). Bij de vervulling dezer moeilike taak is zij in wezen en in inhoud steeds internationaal-socialisties geweest, in optreden en in vorm daarentegen bijna altoos nationaal- en plaatselik-socialisties; reeds het Kommunisties Manifest toonde de onvermijdelikheid daarvan aan: „ofschoon niet naar inhoud, is de strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie naar de vorm voorlopig een nationale strijd". De wereldoorlog van 1914 heeft op de duidelikst mogelike wijze aangewezen, dat het natuurlik verband tussen kapitalistiese en socialistiese ontwikkelingsbeweging in de verschillende afzonderlike landen nog zeer sterk is en dat voor de overgang naar de internationale gemeenschap nog biezonder grote veranderingen nodig zijn. Maar dezelfde oorlog heeft ook sterk-internationaHserend gewerkt op de samenwerkende landen en volkren aan de beide oorlogvoerende zijden. Deze internationaliserende werking strekt zich ook uit over de socialisten dier landen. En deze werking is te. belangrijker, omdat zij plaats grijpt tegelijk met deze andere werking van de oorlog: de verscherping van de tegenstelling tussen bezittende en bezitloze klasse en de gelijktijdige onver mij delike vergroting van de macht en de invloed der socialistiese arbeidersklassebeweging. Onder onze ogen voltrekt zich nu dit hoogst merkwaardige ontwikkelingsproces: onder de beide om de internationale oppermacht strijdende kapitalistiese reuzenmachten wordt de behoefte aan volledige internationale samenwerking der voor die strijd verbondenen steeds groter, maar neemt ook de noodzakelikheid toe om de strijd tussen de voortdurend scherper tegenover elkander zich groeperende klassen, tussen kapitalisme en socialisme, te vermijden, naar latere tijden te verschuiven, wat slechts mogelik is door de inwilliging van tal van socialistiese eisen en daarmee de versterking der sociaaldemokratie. Van de gang en de duur van de oorlog zal het afhangen, tot hoever dit merkwaardige ontwikkelingsproces zal voortgaan. Met grote zekerheid daarentegen l) Beter ware het, te spreken van nationaliteitengemeenschap. kan men deze. ontwikkeling zien gaan in de richting van een geweldige machtsworsteting tussen het internationale kapitalisme en het internationale socialisme. De socialistiese samenlevingsgedachte is ontstaan als voortbrengsel van de studie der maatschappelike klassentegenstellingen en van het daardoor verkregen inzicht, dat een maatschappij zonder klassentegenstellingen de hoofdvoorwaarde is voor algemene maatschappelike welvaart en voor algemene persoonlike materieele en geestelike welvaart. De oorsaak der maatschappelike klassentegenstellingen is in iedere maatschappij geweest, dat er verschil in bezit van grond en arbeidsmiddelen ontstond, — dat dit eigendomsverschil aan de ene klasse de heerschappij over de andere bezorgde, — en dat deze heerschappij leidde tot de materieele en de geestelike onderdrukking van de ene klasse door de andere. Het gevolg van deze tegenstelling tussen onderdrukkende en onderdrukte klassen was „een onafgebroken, nu eens bedekte dan weer open strijd, een strijd, die iedere keer eindigde met een revolutionaire vervorming van de gehele maatschappij of met de gemeenschappelike ondergang van de strijdende klassen". (Komm. Manifest). In het geschiedenistijdvak, waarin wij leven, het kapitalistiese tijdvak of het tijdvak van de burgerlike overheersing, worden de maatschappelike klassen en groepen in toenemende mate ondergeschikt gemaakt aan en opgelost in 2 allesbeheersende klassen, nl. de klasse der bezitters van de grond en de voortbrengingsmiddelen (fabrieken, machines, grondstoffen enz.) en de klasse der van zodanig bezit verstokenen, kortweg de bezittende en de bezitloze klasse genoemd. De eerste ontleent aan haai bezit het overwegende deel harer inkomsten en verkrijgt dat overwegende deel dier inkomsten uit haar bezit, door gebruik te maken van de arbeidskracht der bezitloze klasse ter bewerking en verwerking van dat bezit en door in ruil voor het loon, betaald voor het gebruik dier arbeidskracht, de door die arbeid voortgebrachte goederen in eigendom te verkrijgen en die te verkopen voor een bedrag, dat groter is dan het betaalde loon. Dit meerdere vormt het inkomen van de bezittende klasse, die daaruit haar eigen levensonderhoud voor het grootste deel bekostigt, — die daaruit verder alle personen betaalt, die zij voor de instandhouding harer maatschappij nodig heeft, — en die daaruit ten slotte een deel afzondert ter vermeerdering van haar bezit, haar kapitaal. — De tweede, de bezitloze klasse ontleent aan haar verstokenheid van de arbeidsmiddelen, die zij nodig heeft om te kunnen arbeiden ten einde door arbeid te kunnen leven, de onontkoombare noodzakelikheid, de toegang tot het gebruik dier arbeidsmiddelen te verkrijgen, door de verkoop van haar arbeidskracht aan de bezitters dier arbeidsmiddelen. — Deze beide klassen hebben gemeenschappelijk belang bij een zo groot mogelik en een zo goed mogelik gebruik der arbeidsmiddelen: de bezittende klasse, omdat daarvan haar inkomen en daarmee haar levensonderhoud en haar kapitaalvermeerdering afhangen, — de bezitloze klasse, omdat daardoor haar bestaanskansen worden vergroot en haar werkloosheidskansen verminderd. Maar zij hebben volstrekt onverenigbare belangen ten opzichte van de verdeling der arbeidsopbrengst: de vergroting van het aandeel der ene is slechts mogelik door de verkleining van het aandeel der andere klasse. Deze onvereenigbaarheid van belangen gaf het aanzijn aan twee tegenover elkander staande rechtsopvattingen: de bezittende klasse grondt haar aanspraak op het recht van eigendom der arbeidsopbrengst en op het recht van waardebepaling van de geleverde arbeid, op haar bezit der arbeidsmiddelen; en de bezitloze, de loonarbeidende klasse grondt haar aanspraak op het recht van de vergoeding der volle waarde van de geleverde arbeid, zooals die is terug te vinden in de waarde van het arbeidsprodukt, op het feit van waardeschepping uitsluitend door haar arbeid. Deze onverenigbaarheid van belangen is de eerste grond voor de strijd der beide klassen, de proletariese klassenstrijd. Deze strijd is dus niet een socialisties dogma of iets dergeliks, zoals onze tegenstanders gaarne beweren. Deze strijd is een geschiedkundige noodzakelikheid, een geschiedkundig ontwikkelingsverschijnsel. En hij is dat zoowel voor de bezittende als voor de bezitloze klasse. Alleenlik heeft hij voor deze beide klassen een zeer uiteenlopende betekenis: voor de bezittende klasse gaat het daarbij om de verdediging harer bevoorrechte positie als heersende, regerende, onderdrukkende klasse, voor de bezitloze klasse gaat het daarbij om de afwenteling van het op haar drukkende overheersersjuk, om de verovering van de vrije beschikking over eigen arbeidskracht en eigen ontwikkeling en welvaart. Een dergelike klassenstrijd tussen de onderdrukkende klassen ter handhaving der bevoorrechte machtspositie en de onderdrukte klasse ter afwenteling van het onderdrukkersjuk is reeds in vele geschiedkundige tijdvakken en in tal van landen en staten gevoerd geworden. Soms eindigde hij met een grote hervorming der maatschappij, soms ook met de ondergang der beide strijdende klassen, nooit met de vernietiging van de hoofdoorzaak der klassenvorming, n.1. het privaatbezit van de grond en de arbeidsmiddelen. De reden daarvan is, dat nog nooit de opstandige onderdrukte klasse in de maatschappij, waartegen zij de strijd aanbond, een zo voorname maatschappelike macht was geworden, dat zij in staat was de leiding ener door haar op nieuwe grondslagen opgebouwde maatschappij op zich te nemen, — dat nog nooit de maatschappelike ontwikkeling vér genoeg gevorderd was om de maatschappij om te vormen van een maatschappij mèt klassentegenstellingen en klassenstrijd tot een maatschappij zónder klassentegenstellingen en klassenstrijd. De tans aanwezige klassentegenstellingen en de tans gevoerde proletariese klassenstrijd daarentegen kunnen wèl tot een dergelike maatschappelike nieuwbouw leiden. Aan de wetenschappelike blootlegging van dat grote nieuwe feit in de geschiedenis der klassenstrijden heeft Marx het voornaamste gedeelte van zijn wetenschappelike socialistiese arbeid gewijd. Getroffen door de gisting in de arbeidersklasse en door de vatbaarheid dezer klasse voor socialistiese denkbeelden, kwam hij, evenals in diezelfde tijd Engels in Engeland, tot de bestudering van de oorzaken daarvan en vond hij die in de verschijnselen der kapitalistiese ontwikkeling. In het Kommunisties Manifest (1847) legden Marx en Engels samen de resultaten neer van deze studie en riepen zij de arbeidersklasse aller landen op tot de aanvatting der geweldige maatschappelike bevrijdingstaak, die de maatschappelike ontwikkeling haar had toevertrouwd. In „Das Kapital", waarvan het eerste deel in 1868 verscheen en de beide volgende delen na zijn dood (14 Maart 1883) door Engels werden uitgegeven, gaf hij een nauwkeurige ontleding van de gehele kapitalistiese wereld, haar ontwikkelingsbeweging en de plaats der arbeidersklasse daarin. In zijn geschiedkundige studiën over de revolutionaire gebeurtenissen in Frankrijk in 1848 en de daarop volgende jaren paste hij zijn wetenschappelike metode Van verklaring der geschiedkundige feiten voor het eerst prakties toe en wees hij de arbeidersklasse de weg in de doolhof der gebeurtenissen. Hij toonde aan, dat de ganse mensengeschiedenis een onafgebroken maatschappelik ontwikkelingsproces is en dat dit ontwikkelingsproces geheel beheerst wordt door de ekonomiese ontwikkeling. Hij deed de maatschappij zien als een ingewikkeld organisme, dienende ter voorziening in der mensen levensbehoeften en het leven gevende aan alle daarbij behorende staatkundige instellingen 1). En hij wees aan, hoe met de ontwikkeling van het kapitalisme de tegenstelling ontstond tussen proletariaat en bourgeoisie en aan de loonarbeidersklasse door de maatschappelike ontwikkeling zelve de geschiedkundige opdracht werd verleend, de maatschappelike voortbrengingskrachten op de klasse van bezitters daarvan te veroveren en in het algemeen maatschappelik bezit over te brengen 2). ') Bij het graf van Marx sprak rijn vriend Engels o.a. deze woorden: „Zoals Darwin de wet van de ontwikkeling der organiese natuur ontdekte, zo ontdekte Marx de ontwikkelingswet der mensengeschiedenis: het tot die tijd toe onder ideologiese woekervormen bedekte eenvoudige feit, dat de mensen vóór alles eerst moeten eten, drinken, wonen en zich kleden, vóór zij zich kunnen bemoeien met politiek, wetenschap, kunst, godsdienst enz...; dat derhalve de voortbrenging van de onmiddellike materieele levensmiddelen en daarmee de daarbij behoorende ekonomiese ontwikkelingstrap van een volk ot van een tijdvak de grondslag vormt waaruit zich de staatsregelingen, de rechtsopvattingen, de kunst en zelfs de godsdienstige voorstelling der betrokken mensen ontwikkeld hebben, en waaruit zij derhalve ook verklaard moeten worden, — niet, zoals tot nu toe gebeurd is, omgekeerd. ') Engels omschrijft deze geschiedkundige taak van het proletariaat aan het slot van zijn geschrift „De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap" aldus: „Het proletariaat maakt zich meester van het openbaar gezag en verandert krachtens dit gezag de aan de handen der bourgeoisie ontglippende maatschappelike voortbrengingsmiddelen in openbaar bezit. Door deze daad bevrijdt het de voortbrengingsmiddelen van hun kapitaaleigenschap en geeft aan hun maatschappelik karakter volle vrijheid om zich te volmaken. Een maatschappelike voortbrenging naar een vooraf bepaald plan wordt nu mogelik. De ontwikkeling der voortbrenging maakt het verder bestaan van verschillende maatschappijklassen tot een anachronisme. Naarmate de anarchie der maatschappelike voortbrenging verdwijnt, slaapt ook het politiek gezag van de staat in. De mensen, eindelik meester over hun eigen wijze van vermaatschappeliking, worden hierdoor tegelijkertijd meesters over de natuur, meesters over zichzelf, — vrij. Deze wereldbevrgdende daad te volvoeren, is de geschiedkundige roeping van het moderne proletariaat. Haar geschiedkundige voorwaarden en daarmee haar aard zelf te doorgronden en zo de tot handelen geroepen, tans onderdrukte klasse de voorwaarden en de aard van haar eigen handelen tot bewustzijn te brengen is de taak van de teoretiese uitdrukking der proletariese beweging, van het wetenschappelik socialisme. De klassenstrijd van het moderne proletariaat vereist de organisatie en de scholing der arbeidersklasse voor dat doel. Deze organisatie beweegt zich op het terrein van het bedrijfsleven (vakbeweging en koöperatie), op het terrein van het staatkundig leven (politieke arbeidersklassebeweging) en op het terrein van het geestelik leven (arbeidersontwikkeling in iedere richting). Deze drie organisatie-onderdelen vormen tezamen de algemene organisatie der arbeidersklasse voor en in de klassenstrijd en hebben de gemeenschappelike taak van scholing van het proletariaat voor die strijd en van zijn opvoeding tot zijn toekomstige taak van leider en beheerser der maatschappij. De vakbeweging, zich onmiddellik aansluitende aan het arbeidersleven van elke dag en op dat leven onmiddellik inwerkende met haar eisen en haar resultaten, is dientengevolge in de regel de eerste organisatie, waarin de tot de proletariese klassenstrijd gedreven arbeider zich laat opnemen en zich tuis gevoelt. Tot deelneming aan de koöperatie komt hij doorgaans eerst later, omdat het inzicht in de betekenis der koöperatie als maatschappelike bedrijfsvorm en voor de verzekering van de hoedanigheid, het goede gewicht en de niet te hoge prijs der waren eerst verkregen kan worden door enige meer uitgebreide studie van het maatschappelike leven. In de politieke arbeidersklassebeweging komt hij eveneens eerst zodra door nadenken en studie het inzicht in de oorzakelike samenhang tussen ekonomiese, maatschappelike en staatkundige ontwikkelingsbeweging door hem is verkregen. Van daar dat het aantal georganiseerden in de vakbeweging veel groter is dan het aantal van hen, die zich in de koöperatie en de politieke organisatie der arbeidersklasse hebben verenigd 1). — Wat de organisatie der arbeidersklasse op het terrein van het geestelik leven betreft, deze beoogt zoowel de geestelike scholing voor de klassenstrijd als de voldoening der persoonlike geestelike levensbehoeften en de inhaling van de achterstand in geestelike ontwikkeling, die het gevolg is van de onderdrukkingsmaatregelen der bezittende klasse. Op dit terrein is de arbeidersklasse-organisatie nog zwak: de arbeidsdag van de arbeider is te lang, zijn loon is te laag, het benodigde onderwijs en het begeerde geestelik genot zijn te duur. De erkenning dat ook een arbeider een mens is en als zodanig ook een geestelike aanleg heeft, geschikt voor ') In het begin van 1918 telde het Ned. Vak-Verbond 170000 leden, de S. D. A P. 30000. ontwikkeling en vragende om verzorging, moet nog door de arbeidersklasse op de heersende klasse worden veroverd: de laatste maakt nog een vrijwel onbeperkt gebruik van haar heersersmacht om de arbeiders zoveel mogelik de gelegenheid voor volle vrije geestelike ontwikkeling te onthouden en te benemen. Voor de buitengewóón-begaafden uit deze klasse wil zij nog wel wat doen: die kan zij best gebruiken en die leveren met hun geringe aantal geen gevaar voor haar onderdrukkersmacht op. Maar zij denkt er niet aan, de geestelike ontwikkelingsvoorwaarden der gehele arbeidersklasse aan die harer eigen klasse gelijk te maken. Het doel van de proletariese klassenstrijd is de vernietiging van de onderdrukkingsmacht der bezittende klasse en de vestiging van een maatschappij, waarin geen onderdrukkende en geen onderdrukte klassen meer bestaan. M. a. w. hij wil een einde maken aan de mogelikheid, dat de maatschappij zich verdeelt in een heersende klasse, die zichzelve alle beschikbare materieele en geestelike welvaart verstrekt, en een overheerste klasse, aan wie de heersende klasse van de beschikbare welvaart niet meer toebedeelt dan nodig is om haar ondergang en haar volslagen verwildering te voorkomen. En hij wil een samenleving vestigen, waarin alle mensen op grond van aller gemeenschappelik belang de grootst mogelike materieele en geestelike welvaart voortbrengen en die volledig ter beschikking stellen van, allen zonder onderscheid. De grote verschillen in persoonlike aanleg en dientengevolge in persoonlike levensbehoeften en -begeerten zullen zich dan eerst in hun volle waarde voor de gehele samenleving en de enkele mens kunnen doen gelden, en zullen dan op grond van aller gemeenschappelik belang bij ieders vrije ontwikkeling de maatschappelike arbeidsverdeling bepalen. De arbeidersklasse heeft in haar organisatie een krachtig wapen in haar strijd. Dat wapen gebruikt zij niet willekeurig en die strijd voert zij niet onder invloed van het toeval. In haar „Geschiedenis van de proletariese klassenstrijd" geeft henriette Roland holst de volgende omschrijving: „Onze taktiek zowel als onze teorie berusten in de meest uitgebreide zin van het woord op ervaring, d. w. z. zij worden niet bedacht in ons hoofd, zonder verband met