stapel loopt, wordt de som na 20 jaar terugbetaald. Deze regeling is voorts voor de verschillende gevallen als verbouw, miet volgroeien der school, enz. breeder uitgewerkt. Onder de waarborgen als voorwaarden tot subsidie trekt de aandacht „dat het leerplan aan den schoolopziener wordt meegedeeld en niet door den Onderwijsraad als niet voldoende aan de wettelijke vereischten is afgekeurd". Ook is het minimum aantal leerlingen (thans 25) op 40 en 100 gebracht (tweeërlei rubriek gemeenten). Aangezien de wet, evenals nu reeds, het leerprogram (in het Rapport nog ietwat versterkt) grootendeels vastlegt, althans zeer stérk begrenst, is de bewegingsvrijheid voor de bizondere school er niet op vooruit gegaan. Voor de benoeming van onderwijzers door het schoolbestuur is voorafgaand overleg met den schoolopziener voorwaarde. Hierbij worde tevens gereleveerd, dat in een Gemeente, die geen openbare school bezit, de leerlingen, die de bizondere school bezoeken en van andere godsdienstige gezindheid zijn, van het godsdienstonderwijs moeten worden vrijgesteld. Ook mag op grond van godsdienstige gezindheid de toegang tot de gesubsidieerde school aan geen kind geweigerd worden. Er wordt in het leven geroepen een Onderwijsraad van 9 personen, benoemd en ontslagen door de Kroon. Een nieuw onderwijslichaam van staatswege alzoo. Zijn taak zal bij Algemeenen Maatregel van Bestuur worden uitgewerkt. Allereerst is zijn roeping, te adviseeren aan den Minister bij de uitvoering van de Onderwijs-wet. Voorts wordt in de wet zelf aan dien Raad allerlei opgedragen. De Onderwijsraad moet gehoord worden door Gedeputeerde Staten, wanneer deze in beroep oordeelen over de beslissing van den Gemeenteraad omtrent toeslag voor onkosten aan ouders en verzorgers van kinderen, die slechts een openbare school kunnen bezoeken meer dan 4 K.M. van hun woonplaats verwijderd. Ook moet de Onderwijsraad gehoord worden als Gedeputeerde Staten in beroep beslissen over de verleening van voorschot door de gemeentekas aan de bizondere school, terzake der kosten van onderhoud dier bizondere school. Eveneens wanneer de Kroon zal beslissen, dat tot bouw van een bizondere school kan worden overgegaan ook al is het gewoonlijk vereischt aantal schoolgaande kinderen niet verzekerd. Voorts als de Minister een beslissing neemt omtrent het bezwaar van den schoolopziener tot goedkeuring van een gebouw voor bizondere school bestemd. De Onderwijsraad wordt gehoord, wanneer de Minister in afwijking van den hoofdregel aan een bizondere school subsidie toekent, al is het aantal kinderen beneden den hoofdnorm gedaald. De Onderwijsraad wordt gehoord over subsidieverlening, als aan de voorwaarde van tijdige vervulling eener vacature niet is voldaan. Ook in de overgangsbepalingen bij geschil over den bouwgrond wordt de Raad genoemd. De belangrijkste bepaling blijft vooralsnog, dat de Raad een leerplan der bizondere school als niet aan de wettelijke vereisohten voldoende kan afkeuren, hetwelk subsidie-verbeuring tengevolge heeft. (Ook de schoolopziener kan zijn oordeel, dat het leerplan niet aan de wettelijke vereischten voldoet, aan den Onderwijsraad onderwerpen.) Het Bevredigingsrapport bevat meerdere ingrijpende voorstellen omtrent ons onderwijs, waarin elementen, die hartelijk toejuiching verdienen. Zoo wordt o.a. een geheel nieuwe opleiding voor de onderwijzers uitgewerkt, die in technischtheoretisch opzicht het peil der onderwijzers ongemeen verhoogt. Kweekscholen zullen in den gedachtengang de eenige opleidingsinstellingen worden. Niet alleen de feitelijke kennis, maar ook de geschiktheid voor het onderwijzersambt zelf wordt voorwaarde tot toelating. Het ééne eindexamen aan de Rijks- en bizondere kweekscholen vervangt de beide bestaande examens voor hulp- en hoofdakte. Het bewaarschoolonderwijs wordt ruimer toekomst geopend. De leerstof op de lagere scholen wordt herzien. Er komt een geheel anders geregeld toezicht. verantwoordelijkheid van mensch tot mensch daaraan raakt. De band der liefde, die de ouders in edelst zielsbegeeren doet staan voor hun kinderen, is ook als een wet Gods geschreven in der menschen harten, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn. Toch leert aan den anderen kant de ervaring, dat die elementaire waarheid gedurende perioden met voeten getreden wordt. Die waarheid is ten laatste alleen te behouden kn den weg der gehoorzaamheid aan het Woord, welks wet, die slechts voor het geloo-vig speurend hart te ontdekken is, veel meer dan wij kunnen omschrijven, uitglanst boven het edelste voelen van den edelsten mensch-ouder op aarde. Ook in deze zaak heeft de mensch als mensch toch eindelijk de duisternis liever dan het licht. Omdat de Apostel door Gods Geest sprekend zegt: „Gij vaders voedt uw kinderen op in de leering en vermaning des Heeren", daarom, zegt de Christen, is de opvoeding ouderplicht. Die nooit los te maken band tusschen ouders en kinderen, die door het leven van Israël en door gansch den Bijbel is heengegaan, die in de belofte des Verbonds het Christenhart in vreugde zet, beheerscht ook de Gereformeerde Liturgie, welke bij den heiligen Doop de ouders beloven doet, dat zij hunne kinderen naar vermogen zullen onderwijzen of doen en helpen onderwijzen. De ouders laten hun kinderen leeren door den schoolmeester. Bij de ontwikkeling van het leven der menschen is het onderwijs der jeugd door voortgaande verdeelihg van den arbeid wel een zelfstandig beroep geworden, maar nooit is principieel daarmee de verantwoordelijkheid voor de opvoeding der kinderen van de ouders afgenomen. Terecht zegt Dr. J. Woltjer ergens, dat de grondvorm van een school steeds is als volgt. Tegen betaling neemt de onderwijzer een deel van den arbeid der ouders over, die ter besparing en vereenvoudiging een vereeniging vormen met statuten, hebbend welomschreven doel, en in welke vereeniging de ouders zelf leiding en verantwoordelijkheid aanvaarden door de samenstelling van een bestuur. Waar aldus de zaak niet begonnen is en anderen, belangstellenden, Diaco- den strijd te beëindigen en zoogenaamd den arbeid op „het onderwijs" saam te trekken. Ik vrees van dien arbeid, ais dit de vredesvoorwaarden worden, niet m elk opzicht het beste. Het Rapport zelf levert er het bewijs van; hoor slechts uit de toelichting: „Sommige gemeenten zullen door het vormen van kleine klassen, het invoeren van schoolbaden, het aanstellen van schoolartsen, enz., het openbaar onderwijs op hooger peil biengen, terwijl andere gemeenten daarvoor geen oog zullen hebben. Voert in eerstbedoelde gemeenten het bizonder schoolbestuur dezelfde verbeteringen niet in — hetwelk natuurlijk aan de schoolbesturen vrijstaat — dan is er geen aanleiding de vergoeding voor die bizondere scholen te richten naar de hoogere exploitatiekosten der openbare schojen. De vergoeding wordt dan teruggebracht tot het bedrag der werkelijk voor de school gedane uitgaven". Als in die richting de verbetering gezocht wordt, dan komen we ver van huis; en als we ver van huis komen, dan wensch ik u en mij van harte toe: heimwee, heimwee naar het gebrekkige, dat was, maar waarin Gods kracht werd vervuld. De vrije school voor heel de natie is door Groen ingeluid in de donkerste dagen van zijn levensstrijd, misschien ook van zijn hoogste levensspanning. En voor die daad is maar één vteHaring: geloof. Een Christelijke en Gereformeerde kern is gevormd, die eerst in wanhoop, toen in bangen en bezidden strijd, en eindelijk met overwinningsjubel op de lippen heeft geroepen: Niet gij, vrijzinnige Staat, zult decreteeren, dat de school, die gij geeft, de nationale, de volkseenheid waarborgende school is, en dat allen daaraan zich zullen onderwerpen; niet gij zult uitmaken, hoe onze kinderen moeten worden opgevoed, maar wij vrije zonen van het Christelijk Nederland zullen, naar het recht en den plicht ons van God toegekend en opgelegd, uw dwangjuk afwerpen en zelf naar God's souvereinen wil de opvoeding voor onze rekening nemen en daarvoor ruimte en baan maken. Wij zijn in de ruimte gezet, — waarom terugkeeren, al is het dan niet naar een gevangenis, dan toch naar een Huis van Bewaring? Voor volle ruimte is geld ook noodig en recht is ons nog niet gedaan. Er is geen liberaal zoo knap, die vanuit liberaal standpunt bewijzen kan, dat de Christelijke staatsburger thans in de praktijk der schoolwetten gelijk recht heeft als de vrijzinnige. Maar wij staan niet alleen als staatsburger tegenover den liberaal, wij staan ook tegenover God, en we staan en vallen voor Hem als onzen eigen Heer. En wanneer men finantieele gelijkstelling als gelijk recht voor alle medeburgers begeert in dien zin, dat er een staatsschool is, die iwe maar moeten aanvaarden, mits slechts de bizondere er geldelijk niet slechter voorstaat, dan aanvaarden wij m.i. een uitgangspunt, dat wij tegenover God in den hemel slecht verantwoorden kunnen. En aan wie de schuld, als dat begin leidt tot een einde, dat we toch eigenlijk in ons hart nimmer hebben gewenscht? Ik wil daarmede niet zeggen, dat wij het einde van den schoolstrijd niet moeten begeeren. Ons oog zij ook open voor het notoire feit, dat wel degelijk de zaak van het schoolonderwijs zelf slachtoffer is geworden van de staatkundige oneenigheid. En al treft hier den Christelijken schoolpolitici geen verwijt, men zie toe dat nimmer de schoolvrede worde tegengestaan, omdat als gevolg van dien vrede stilstand in de Christelijk-politieke aktie gevreesd wordt. Er is, behalve misschien op Koloniaal terrein, geen stuk uit den staatkundigen strijd, waarvan meer terecht gezegd kan worden, dat er vrucht op den arbeid wordt gezien, dan op Onderwijsgebied. Het zou zijn God verzoeken, als wij de laatste vruchten uit bijoogmerk weigerden te plukken. Het stemt tot vreugde, dat, zij het ook te zwak, dan toch getraoht wordt in het Bevredigingsrapport de opvoedkundige zelfstandigheid van het bizonder onderwijs te verzekeren. Maar onverzwakt blijve daarnaast volgehouden, dat het einde van den strijd niet mag zijn een einde, dat in kiem reeds al de gevaren bevat, welke de schoone in langen moeizamen arbeid verkregen resultaten met vernietiging bedreigen. Wij wisten en weten toch zoo goed, wat we wilden. De overzijde wist het ook zeer wel. Het gewijzigd Unierapport ligt daar, als het kernachtige resumé van onze wenschen. En er is geen jurist, die beweren durft, dat dat gewijzigd Unierapport niet vatbaar is voor wettelijke uitwerking. Als dan straks mede gewerkt moet worden tot den vrede, dan blijve dat resumé onzer wenschen richtsnoer voor Concept-wetten, voor amendeering, voor beraadslaging en overleg. En wanneer dan als gevolg daarvan de ouders in den geest, dien ik boven aangaf, de echte vrijheid zullen hebben om hun school hun school te doen zijn, zonder dat Staat en Gemeente — de laatste is in het Pacificatie-rapport niet de kleinste dwingeland — ouders en besturen van hun rechtmatige plaats wegduwen, dan zij niemand onzer de laatste om de hand der verzoening te reiken, zelfs al bleef hier en daar een ondergeschikt desideratum onvervuld. Maar ook eerst dan en dan alleen. Want zouden wij na tweede ballingschap op tweede bevrijding mogen rekenen? Nu weet gij, wat ik denk van den stand van den schoolstrijd. Toch moet ik nog bepaalde punten naar voren brengen. Ik heb als één der trekken uit den schoolstrijd ook genoemd de zucht om ons volk'te bewaren bij het belijdend Christendom. Is het dan niet gewenscht de bevrediging aan te nemen, die ons althans geldelijk vrijmaakt, om dan met alle kracht het vrije Christelijke onderwijs tot zóó groote uitbreiding te brengen, dat in de verschrompelende staatsscholen het neutrale gif tot een minimum gereduceerd wordt? Mijn antwoord is: Als de bevrediging principieel fout is, dan is het gewaagd van haar zoo groot resultaat te wachten; want alleen in Gods weg ligt de zegen. In deze schelp is de parel der finantiëele vrijheid geen schat van groote waarde meer. Maar als gij, zegt een ander, zoo streng vasthoudt aan uw vrije school voor allen, Jaat gij dan principieel het volk als geheel niet los en gaat zelf zitten in een bomvrij hutje? Ge hebt toch, — zoo werpt iemand me tegen, — in den aanvang gesproken van den achtergrond bij Groen van Prinsterer en in heel onzen strijd: tot sterking van ons Christelijk volksleven; of, wat hetzelfde is, zoo pas weer van de zucht om ons volk te bewaren bij het belijdend Christendom? Het hoe vat; als de linkerzijde eerlijk zal erkennen, dat de moderne staat geen roeping heeft om met zijn machtsmiddelen in te grijpen in de geestelijke ontwikkeling des volks en zijn cultuurtaak heeft te verrichten, zonder aan het geestelijk leven der natie geweld aan te doen en dus slechts te zorgen heeft dat allen, die niet den staat zeiven bedreigen, gelijke rechten genieten; als de linkerzijde aanvaard heeft de volle vrijheid niet alléén in theorie, maar ook aan allen dezelfde rechten waarborgt op het gebied van de religie in zake onderwijs en kerk; — ja, dan geloof ik, dat de hedendaagsche Anti-Revolutionaire Partij haar functie in zooverre heeft gehad, dat zij een andere taak zal verkrijgen." Visscher is een voorman van het Gereformeerd Schoolverband. Maar hier is hij zuiver liberaal, niet in de beteekenis van de vrijzinnigheid op z'n smalst, maar zooals b.v. Cort van der Linden. Want de conditio sine qua non van het hier gestelde ideaal is de ultra-neutrale Staat, zoodat zelfs van een Christelijke sociale wetgeving geen sprake meer is. En nu zeg ik wel: Van school en kerk hands-off opperbest. Maar zoo doet zich dat tweede probleem aan ons niet voor. De Staat zit zoo diep met al de vezelen van zijn bestaan aan het geestelijk leven van het volk vast. Gevangenissen, tuchtscholen, opvoedingsgestichten, kerken, universiteiten, hospitalen, krankzinnigengestichten, lagere- en middelbare scholen enz. En al beperken wij, zeer terecht, zijn bemoeienis tot een minimum en al dragen wij zoover mogelijk die bemoeienis over, de roeping der overheid redeneert ge niet weg en de verantwoordelijkheid dier overheid is een feit, een feit, omdat geschraagd moet worden door haar veel, dat op zich zelf volle potentie tot ontwikkeling mist. En dan zeg ik: Als wij Christelijke politiek voeren om een in wezen Christelijke wetgeving te krijgen, dan is de onafwijsbare consequentie een Christelijke overheidsadministratie. We komen hier op het terrein, waar helaas te veel concessies gedaan zijn. Maar ik weiger de lijn der concessies als de hoofdrichting te aanvaarden. Een Christelijke Staat, die zich Christelijk onthoudt van zaken, die hem niet aangaan, maar zich Christelijk bemoeit met de zaken, die hem wel, en mis- ifc 873 Voor Onderwijs en Opvoeding. Uitgaven van het Gereformeerd Schoolverband. N°. 14. DE TEGENWOORDIGE STAND VAN DEN SCHOOLSTRIJD DOOR Mr. P. S. GERBRANDY. c 55 AMSTERDAM. DRUKKERIJ DE STANDAARD. Voor Onderwijs en Opvoeding. Uitgaven van het Gereformeerd Schoolverband. N°. 14. DE TEGENWOORDIGE STAND VAN DEN SCHOOLSTRIJD DOOR Mr. P. S. GERBRANDY. AMSTERDAM. DRUKKERIJ DE STANDAARD. Sneek, April 1918. Dit opstel was oorspronkelijk niet bestemd om in druk te verschijnen. Het werd voorgelezen in de vergadering d.d. 27 Februari 1918 van het District Leeuwarden en Omstreken van het Gereformeerd Schoolverband. De vergadering drong er op aan het in druk verkrijgbaar te stellen. Aan dit verzoek wordt hiermede in overleg met de Commissie van Uitvoering van het Gereformeerd Schoolverband voldaan. G. DE TEGENWOORDIGE STAND VAN DEN SCHOOLSTRIJD. Het tijdperk, dat wij thans doormaken, is een, waarin, officieel althans, de politieke strijd over de opvoeding der jeugd in ons vaderland is gestaakt en partijen de onderhandelingen over den vrede zijn begonnen. Wanneer men de jongste Kamerverslagen leest, rijst wel eens twijfel, of de ernstige begeerte om een eervollen vrede te sluiten bij alle onderhandelaars steeds bestaat; evenwel, we leven in het stadium der onderhandelingen. De gedachte, dat het uit moet zijn met de ons volk verdeelende worsteling om de lagere school, is èn bij ons èn bij onze tegenpartij ingeslagen. In tijdschrift- en dagbladartikelen is herhaaldelijk voelbaar de voorstelling, dat nu de tijd aanbreekt, waarin wij en zij gezamenlijk zullen overleggen, hoe het onderwijs — niet de staats- of de ibtzondere school, maar het „onderwijs" — het best gediend wordt. Zulk een gesteldheid der geesten heeft een gevaarlijke zijde, .n.1. de neiging om concessies te doen. Het liberale lid der Bevredigingscommissie, Mr. M. Tydeman Jr. (intussohen overleden) doet in afzonderlijke nota blijken, dat zijn politieke medestanders in hun tegemoetkoming te ver gaan. Het is van belang na te gaan, of wij over ons zelf niet soortgelijk oordeel moeten vellen. Hoever de voorstanders van de staatsschool willen gaan, blijve voor hun rekening, wij hebben te overwegen, of de voorwaarden tot den vrede voldoen aan de eisohen, die ons principieel uitgangspunt en de dankbaarheid aan God den Heere, die ons tot zoover bracht, ons' opleggen. In de geschiedenis van den schoolstrijd liggen meerdere draden dooreengeweven, die pas later meer gescheiden doorloopen. Onder de werking der wet van 1806, die reeds de kinderen wilde opleiden tot alle maatschappelijke en Christelijke deugden, is vooral na 1830 de actie begonnen tegen de belemmering, welke van de plaatselijke besturen tegen de oprichting der bizondere scholen uitging. Toen de Gemeentebesturen, die sedert 27 Mei 1830, autorisatie voor schoolstichting moesten verleenen, meerdere malen die autorisatie weigerden, rees hiertegen een verzet, dat zeker ook een politieke beteekenis had. Toch concentreerde in dien tijd de leidsman der Christelijke politiek, Groen van Prinsterer, zijn kracht niet op een staatkunde, die voor het volk de vrije school als regel stelde. Een beduidend aantal jaren nog heeft Groen van Prinsterer de staatsschool in bepaalden vorm aanvaard. Groen van Prinsterer begeerde toentertijd een staatsschool, die niet een verbleekt Christendom, maar een positief geloof tot basis had en die tevens rekening hield met de hoofdrichtingen onder het volk. Er is echter geen sprake van, dat hij de staatsschool om haar zelf begeerde; neen, zijn hoofdgedachte was een sohool, aansluitend aan het leven van de natie als Christelijke natie. Bij hem is er dus niet alleen en allereerst de band van overheid en school, maar bovenal de band van volk en school. Door die gedachte heengeweven is de zucht, om ook langs den weg der school het volk van Nederland te bewaren bij het belijdend Christendom. De schoolwet van Van der Brugghen in 1857, die het kleurloos Christendom en de godsdienstige neutraliteit der staatsschool vastlegde, was de doodsteek voor Groen's politiek. Dat Groen van Prinsterer 12 jaren later zijn kracht vereenigde op de bizondere school is, in het licht van zijn verleden bezien, minder groote zwenking dan oppervlakkig schijnt. De aansluiting aan het leven des volks en het bewaren van het volk bij het belijdend Christendom is ook de achtergrond zijner politiek na 1869. De neutrale staatsschool is door hem zeker niet aanvaard, omdat hij de godsdienstige neutraliteit zulk een aanbevelenswaardige oplossing vond. Zij is door hem aanvaard, omdat hij geloofde, dat de vrije school de weg tot de Christelijke school voor het» overgroote deel des volks kon worden; en voorts ook, omdat hij gevoelde, dat een half ontkerstend volk en een Christelijke overheid toen moeilijk samengingen. De vrije school moest eerst nog onder Kappeyne's juk door, maar kreeg in 1889 wettelijke erkenning van haar belang door de toekenning van subsidie. Toen de Gemeenten de «* staatsschool ondanks die erkenning sterk gingen bevoorrechten, kwam de verhoogde subsidie onder het Kabinet-Kuyper, en later, onder het Kabinet-Heemskerk, de subsidie voor den bouw. De Grondwet van 1917 bracht den eisch van geldelijke f gelijkstelling der bizondere met de staatsschool. In het Bevredigingsrapport is die gelijkstelling uitgewerkt. Intusschen is in het werkelijke leven de staatsschool niet meer een godsdienstige neutrale, maar onder den wassenden invloed van het socialisme veelszins ook een politiek neutrale school geworden. Natuurlijk, als de Bijbel weg moet, omdat Jezus als de Christus daarvan den inhoud vormt, dan blijft er in de leervakken voor Hem totaal geen plaats. Godsdienstig neutraal is een beginsel, dat doorwerkt. Ik heb enkele hoofdtrekken uit de worsteling voor de Christelijke school even aangeroerd. Ik vat samen: Een staatsschool met positief Christelijk onderwijs naar de sohakeering der Christenheid in Nederland, met vrijheid van onderwijs ernaast. De school van ouders en particulieren de school voor allen, met een kleurlooze staatsschool ernaast. Erkenning der overheidsplioht tot overheidssteun aan de bizondere school. Verdwijning der bevoorrechting der staatsschool, door het geld, aan haar besteed, ook aan de bizondere te geven. Achter alle politiek, soms duidelijker, soms flauwer: tot behoud en sterking van het Christelijk volksleven. De school als school der ouders een resultaat dier ontwikkeling, niet dadelijk klaar en duidelijk gesteld, en reeds verflauwend onder de maatregelen, die de subsidieerende Staat pretendeert te moeten nemen. Het beeld is onvolledig, maar voor mijn doel volledig genoeg. Terwijl de Christelijke school opbloeit en de vrije school voor allen halverwege het einddoel is genaderd, komt de poging van liberalen kant om een compromis te sluiten. Die poging heeft ook haar achtergrond. De vrije school is voor het bewustzijn der vrijzinnigen de hefboom der Christelijke politiek. Dat is ze deels inderdaad. De neutrale staatsschool wordt niet alleen het troetelkind, maar deels ook het instrument van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Op onderscheiden plaatsen trekt het Christelijk onderwijs de kinderen van vrijzinnigen, omdat het neutrale onderwijs niet meer begeerd wordt. Zelfs onder vrijzinnigen komen voorbeelden van eigen-school-sticating voor. Wanneer ik onder deze omstandigheden spreek van een poging tot een compromissum, heb ik uitsluitend het oog op het werk der Bevredigingscommissie. Er zijn wel ontwerpen en plannen ook van anderen kant. Alleen, het Rapport der Bevredigingscommissie heeft een bizonder karakter. Het schept in politieken zin verplichtingen voor de staatkundige groepen, wijl het de handteekenirtgen hunner vertrouwensmannen bezit. Voor de anti-revolutionairen die van Van der Voort van Zijp en Van der Molen. Het is door de Regeering opgezet als de finale van den schoolstrijd. Het is ook eenigermate als zoodanig aanvaard. Dit sluit kritiek niet uit, maar een band is gelegd. Erkennend nu, dat het Bevredigingsrapport althans ten deele den toestand beheerscht, wordt dé vraag, hoe is de tegenwoordige stand van den schoolstrijd, allereerst deze vraag: wat geeft het Bevredigingsrapport en hoe staan wij tegenover zijn resultaat? Mijn bestek laat niet toe, het geheele Rapport in schema te zetten. Ik geef dus enkele trekken, die het wezen van het Rapport afdoende .openbaren. De grondgedachte is deze: Er wordt uit de openbare kassen onderhouden de staatsschool; de naast haar opgekomen bizondere school heeft aanspraak op naar evenredigheid gelijk bedrag als de openbare school der publieke kas kost, mits zij waarborg biedt voor deugdelijk onderwijs. Zij mag ook niet meer ontvangen. Er moet voor gewaakt worden, dat er overal, waar noodig, staatsscholen voor de kinderen bestaan. Er moet ook voor gewaakt worden, dat, als het bizonder onderwijs zich uitzet, de beheerders der openbare school niet achterblijven. Vandaar b.v. de bepaling: „Wordt in de Gemeente, welke niet één of meer openbare scholen voor uitgebreid lager onderwijs in stand houdt, een aanvrage tot stichting van een bizondere school voor uitgebreid lager onderwijs gedaan dan beslist de Gemeenteraad binnen 6 maanden, te rekenen van den dag, waarop de aanvrage is ingekomen, omtrent de vraag of tot oprichting van een overeenkomstige openbare school zal worden overgegaan". Aan de ingezetenen der Gemeente is beroep van des Gemeenteraads beslissing op Gedeputeerde Staten toegekend. Bepalingen in dezen geest bestaan er meerdere in de ontwerpen. De gedachtengang omtrent de subsidie voor de bizondere scholen is als volgt. Er zijn in hoofdzaak drieërlei kosten: a. salarissen, b. bouw- en oprichtingskosten, c. kosten van gewoon onderhoud en exploitatie. Van de salarissen is bepaald, dat de Staat, d.w.z. het Rijk, ze vergoedt. Het salaris is intusschen niet als minimum, maar zelf geheel in de wet vastgelegd. De wet bepaalt het salaris, dat voor openbare en bizondere onderwijzers gelijk is. En dat salaris is aanzienlijk verhoogd. Van de kosten van gewoon onderhoud is bepaald, dat de Gemeente die betaalt. De Gemeenteraad echter stelt daartegenover ook de verordening op de schoolgeldheffing vast en de gemeentekas int de schoolgelden. Wat de bouwkosten betreft, is de regeling in hoofdzaak deze. (Ik laat de overgangsbepalingen terzijde.) Het schoolbestuur richt een verzoek tot het Gemeentebestuur om voor hem een gebouw te stichten. Waarborg moet bij de aanvraag worden gegeven, dat een voldoend aantal leerlingen de school zal bezoeken, terwijl 15 % der bouwkosten als waarborgsom in de gemeentekas wordt gestort. De bestekken van den bouw van een bizondere school worden door het Gemeentebestuur in overleg met het schoolbestuur opgemaakt en vervolgens aan de goedkeuring van den schoolopziener onderworpen. Ook kan het Gemeentebestuur een bestaand gebouw beschikbaar stellen. Het schoolbestuur krijgt vervolgens het gebouw van de Gemeente in gebruik. Van de waarborgsom wordt aan het bestuur rente betaald en, als alles goed van En zooveel meer. Ik heb voor den stand der kwestie, den politieken schoolstrijd, genoeg gememoreerd. Saam vattend krijgen we dus het volgende: 1. De staatsschool blijft de voor allen bruikbare modelschool. 2. De bizondere school krijgt al haar kosten vergoed, als ze de door de wet gestelde vereischten vervult. Het salaris van alle onderwijzers wordt een door de wet volstrekt bepaald salaris. De schoolbesturen ontvangen slechts en betalen uit. In het financiëel beheer is het bizonder schoolbestuur in een precies afgepaste ruimte gezet. Ook de schoolgeldregeling is hem ontnomen. 3. De Gemeentebesturen wijzen plaats en gebouw der bizondere school aan en stichten of verbouwen het schoolgebouw. 4. De besturen kunnen kinderen van andersdenkenden als zoodanig niet weren. In bepaalde gevallen is het volgen van het godsdienstonderwijs op de bizondere school facultatief, opdat de bizondere voor enkelen bruikbare school zij een voor allen bruikbare school. 5. Een Onderwijsraad, en de vastgehouden regel, dat de Staat het meeste omtrent het leerplan te zeggen heeft, trekt het geheele onderwijs nog meer in de richting van uitgebreide staatsbemoeiing. 6. Het leerplan is in geringe mogelijkheid vatbaar voor afkeuring door den Onderwijsraad, welke afkeuring de subsidie doet verloren gaan. Dit zijn, van den kant van den politieken schoolstrijd bezien, wezenstrekken van het Bevredigingsrapport. Als men het heel kort wil zeggen: De bizondere school krijgt het vol toegemeten rantsoen van haar dagelijksch brood, maar ze boet een deel harer zelfstandigheid in en komt op de lijn van een halve staatsschool. Mijn opzet was deze, dat overwogen worde, of de voorwaarden tot den schoolvrede voldoen aan de eischen, die ons principieel uitgangspunt en de dankbaarheid aan God den Heere, die ons zoo kennelijk zegende, ons opleggen. De kwestie der verhouding van school en Staat is vertroebeld, door .twee beheerschende vraagpunten niet voldoende uiteen te houden t.w.: hoe moet de schoolopvoedlng zijn, en van wie moet ze uitgaan. Ook heden ten dage worden deze twee punten hoe en wie, hopeloos dooreengehaspeld. Er is b.v. de volgende gedachtengang. Het is ontzettend om aan te zien, dat de kinderen onzes volks dag aan dag worden onderricht naar een methode, volgens welke de naam van God en Christus stelselmatig uit hoofd en hart geweerd wordt. Dit mag niet langer geduld. De eisoh worde gesteld, dat den onderwijzer zooal niet de plicht opgelegd dan toch de gelegenheid geboden wordt, zijn onderwijs op de staatsschool te doordringen van den geest van Jezus Christus, opdat wij de kinderen onzes volks, tegen alle Christelijk bedoelen in, niet prijs 'geven aan het ongeloof. De staatsschool worde gekerstend. — In dezen gedachtengang is deels de staatsschool reeds aanvaard en de Staat als opvoeder geaccepteerd, en van daaruit wordt de vraag van het hoe van het onderwijs bezien. AI moge het motief waardeering verdienen, logisch is de gedachtengang onjuist. Ik heb eerst uit te maken van wie de schoolopvoedlng moet uitgaan, en pas dan kan ik vragen hoe moet die schoolopvoeding geschieden. Voor een Gereformeerde is het antwoord op de eerste vraag niet twijfelachtig. Van wie moet de schoolopvoeding uitgaan? Van vader en moeder, van de ouders. De waarheid, dat de ouders voor de opvoeding hunner kinderen aansprakelijk zijn, leeft diep in het hart der menschen. Slag op slag treft men ongeloovige menschen aan, die met al de intensiteit van hun ziel het uitroepen: ik sta mijn kind niet af, mijn kinderen zijn mijne; geen vreemde, ook geen onderwijzer zal over hen heerschen. Het heidendom, zelfs in de verstaatste Romeinsche wereld, levert bewijzen hiervoor op. In zijn edelste gevoelen getuigt het menschenhart met onweerstaanbare kracht aan vader en moeder, dat kinderen een bezit zijn van zoo ongemeene waarde, dat zelden een nieën, Kerken, Kloosters, Gemeenten of Staat de schooloprichting aanvingen, zij immer thet streven om de zaak te leiden in tiet rechte spoór en den grondvorm langzamer of sneller te benaderen, de school der ouders. Is deze zoo overbekende, vaak herhaalde grondstelling, aldus aangegeven, de kernwaarheid, — er liggen consequenties in, die blijkens de praktijk minder bekend zijn. Is en blijft de ouder de verantwoordelijke, die een deel zijner taak den beroepsopvoeder in handen geeft, dan heeft zeker ook de onderwijzer het recht om den steun der ouders te vorderen als kinderen moeite geven. Maar omgekeerd mag met de intensiteit van zijn liefde en verantwoordelijkheidsgevoel de ouder den onderwijzer den eisch stellen, dat hij zijn kind, ook al baart het zorg en moeite, door de klas en door de school met volle toewijding brenge tot het einddoel, dat door het bestuur en de vereeniging aan de school is gesteld. En die vader, die met ouderlijk overwicht, den onderwijzer als grootelijks te waardeeren maar dienstbaren helper doet staan, die moet lid zijn van het bestuur. Daarin ligt oneindig beter waarborg voor den goeden gang der school dan in het angstvallig waken, dat een- lid-ouder, die timmerman, bakker of schilder is, het schoolgebouw herstelt, de taartjes voor het feest, of den gevel verft. Een bestuur zij gevormd uit die ouders, die inderdaad in staat zijn richting en beleid van de school te beheerschen. Niet in dien zin, alsof daarmee de taak van de onderwijzers mindersoortig wordt; — het hoofd en zijn helpende leerkrachten ze behooren er bij, ze blijven als gezamenlijk personeel architekten voor het onderwijs, maar ten dienste van het soms slechts ten halve uitgewerkt beleid en ideaal van het bestuur en de vereeniging .—; wel echter zoodanig, dat de school blijft de school van dat bestuur, van de vereeniging, van de ouders, en dat voor den hoofdgang van zaken, voor de kern van het schoolbeleid, in laatster instantie het bestuur volle verantwoording draagt. De voortkankerende idee, dat feitelijk de onderwijzers, per gratie nog met de kinderen tezamen, de school vormen, is door ons principieel uitgangspunt veroordeeld. Voor het verdiepen en uitbreiden van het schoolbeleid in goede richting komt de georganiseerde samenwerking; kort gezegd: de school der ouders eischt met logische consequentie de schoolorganisatie in den geest van het Gereformeerd Schoolverband. En hier geldt analogisch de regel van Dr. J. Woltjer: als zóó de zaak niet is aangevangen, -zij immer het streven om ze te leiden in dat rechte spoor en de principieel juiste organisatie langzamer of sneller te benaderen. Dat is de weg der waarachtige vrijheid in schoolbeleid, in opleiding, in examineering, de weg tot de vrije school voor het heel het volk. Wordt het, zelfs onder belijders der Gereformeerde waarheid, voldoende beseft? Ik wijs op een tweede. De vereeniging, het bestuur, salarieert in den aangegeven gedachtengang zijn schoolmeesters. Wij leven in een tijd, waarin de man, die van staats- of andermans leer de salaris- en loonriemen snijdt, de man is. Het is voor niemand een geheim, dat de salarisbeweging der onderwijzers, hoe best bedoeld, de idieele basis van het Christelijk onderwijs aantast. Zooals de beweging thans verloopt, moet zij daartoe leiden. Omdat zij de verhoudingen, die naar Gereformeerd beginsel bestaan, ontwricht. De staatsonderwijzers kloppen terecht bij hun patroon, den Staat, aan. Maar wat ter wereld beweegt de bizondere onderwijzers dit voorbeeld voetstoots te volgen? Zeker, het minimum is in de wet vastgelegd. Maar als dat verhoogd moet worden, ligt het toch zeker op den weg der besturen en der schoolorganisaties op verhooging daarvan aan te dringen. De schoolstrijd heeft in de tweede fase dezen loop genomen, dat ons Christenvolk met onverdroten energie tegen den machtigen Nederlandschen Staat den strijd heeft aangebonden voor een eigen school. Al moge, wat niet zonder gevaar is — een beginsel werkt steeds door — de subsidie in salarisvorm zijn vastgesteld, het zijn de besturen, die ontvangen en uitbetalen, en niets geeft den bizonderen onderwijzers het recht, hun kracht te concentreeren op salarisverhooging door den Staat. Want gelijk de beweging in den laatsten tijd zich ontplooit, is zij voor een groot deel geworden een direkt beroep ook door den bizonderen onderwijzer op den Staat tot positie-verbetering. Het is een nooit weg te nemen schande, dat vele besturen en vereenigingen het niet aangedurfd hebben zonder de verhoogde subsidie, hun personeel afdoende te salarieeren, of hun toeslag te verleenen. Maar ik vraag: is steeds de juiste weg bewandeld, dat het personeel met volle vrijmoedigheid tot het bestuur sprak: Gij geeft ons te weinig salaris; wij moeten, ook ten behoeve van de goede vervulling dezer taak, meer ontvangen? En dat hetzelfde personeel, als het niet kreeg, waarop het aanspraak maakte, met volle vrijmoedigheid zich beriep op de algemeene vergadering, op de vereeniging? En dat het aandringen op subsidie-verhooging mee als eerste taak der schoolorganisaties werd beschouwd? Het geldt hier een primordiaal beginsel, dat, hoe bekneld, niet losgelaten mag worden. Ik wijs op een derde* Als een groep van ouders een school sticht, stelt zij zich een bepaald doel. De stichters en leden der vereeniging zijn het omtrent dat doel eens. Het doel beheerscht hun gezamenlijk streven en wordt zoo nauwkeurig mogelijk in de statuten vastgelegd. Bijvoorbeeld: zij stellen zich ten doel aan de kinderen onderwijs te doen geven overeenkomstig Gods Woord naar Gereformeerd beginsel. Zij spreken daarmee uit: wij houden een school, die in veler oog slechts voor enkelen deugt, maar die voor ons bewustzijn de eenige juiste richting der schoolopvoeding aangeeft. Die richting is hoofdzaak. Natuurlijk staat Bijbelsche Geschiedenis op het leerprogram. Niet omdat de algemeene ontwikkeling kennis des Bijbels eischt, maar omdat zonder Bijbelsche Geschiedenis opvoeden en onderwijzen ook in de andere vakken niet wèl gaat. Voor door- en uitwerking daarvan is het bestuur verantwoordelijk, maar daartoe bezit het ook de zeggenschap. Nu komt een vader, die zegt: Ik wil mijn jongen aan uw school toevertrouwen, maar ge moet hem vrijstellen van de lessen in Bijbelsche Geschiedenis, want ik wil mijn kind niet bij voorbaat aan uw speciale godsdienstige richting vastketenen. Welk ander antwoord is mogelijk voor een goed Gereformeerd schoolbestuur dan dit: Wij stellen hier den regel vast, dat de Schrift onderwezen wordt, omdat God het eischt. Dat is het essentieele van heel ons onderwijs. Wij mogen te dien opzichte dus geen uitzonderingen maken. Eer nog zouden wij u toestaan, dat uw kind vrijgesteld werd van alle lessen in het schrijven of lezen of rekenen. Ik wil meer niet zeggen. Ik vat het voorgaande kort samen. Ons Christelijk schoolwezen eischt een werkzaam, diep zich verantwoordelijk gevoelend bestuur, dat ruimte heeft om de schoolopvoeding, zij het soms ook zoekend en tastend, onder overleg met zijn personeel en in georganiseerd verband met geestverwante besturen, in Christelijken geest te vervolmaken. Het eischt, dat onze vereenigingen hebben personeel, dat zeker ook als arohitekt tegenover aanbesteder tot zijn bestuur staat, maar dat aan het beleid, de richting en de onuitgewerkte idealen van dat bestuur dienstbaar is en dat dan ook direkt door hem bezoldigd wordt. Het kan nooit toeStaan, dat aan het wezen der Christelijke School getornd worde en worde getracht er een ook voor andersdenkenden bruikbare instelling van te maken, door vrijstelling van de lessen in Bijbelsche Geschiedenis. De school der ouders is het kernbeginsel van „de vrije school voor heel het volk". Dat beginsel is tot het Christelijk bewustzijn doorgedrongen en heeft erkenning gevonden. Die erkenning heeft onnoemelijken zegen gebracht. Het Bevredigingsrapport is aan die grondgedachte in wezen ontrouw. Het heeft een sterke tendenz tot regeling van het onderwijs van boven af. Het maakt vrij zeker in de praktijk de schoolbesturen tot holle corporaties, wijl ze den natuurlijken band met school en personeel verliezen. Het legt door de salarisbepaling in de wet een te rechtstreeksch contact tusschen onderwijzer en Staat. Het opent de mogelijkheid van facultatiefstelling van het godsdienstonderwijs op de bizondere Christelijke school en randt daarin haar wezen aan. Het trekt in ons bizonder schoolwezen de samenstellende deelen uit hun door God verordend verband. Aldus degenereert het de bizondere school tot een halve staatsschool. Behalve het Bevredigingsrapport, hebben we een ander officieel stuk. Niet officieel in den zin, dat het van den Staat en van het gemeenschappelijk overleg van staatkundige groe- pen uitgaat. Maar officieel toch in ons schoolleven. Het gewijzigd Unierapport. Dat is een vereenigingspunt voor allen, die het Christelijk onderwijs dienen. Dat is ook een bevredigingsrapport. Het is kleiner van omvang, maar de pit, die er in zit, is gezonder. De Gemeenten worden daar uitgeschakeld. Ik heb dat belangrijke punt niet eens opnieuw genoemd. Maar dit weten we nu zeker wel, van den vkant der Gemeenten daagt het voor ons nimmer. Dat desniettemin die Gemeenten in het Pacificatie-Rapport ook nog beslag leggen op onze gebouwen, het is om te schreien. De vrijheid van het onderwijs is in het gewijzigd Unierapport naast de school aan de ouders het essentieele. Wij hebben lang geworsteld. Waarom op het laatst onnoodig den wissel zóó gezet, dat de trein dérailleert? Als we den leider der Anti-revolutionaire Partij dank verschuldigd zijn op onderwijsgebied, dan behoort ook daartoe, dat hij begonnen is ons Christenvolk van het Bevredigingsrapport los te weeken en met vrije kritiek er tegenover te staan, opdat de mogelijkheid om het te weerstaan open blijve. Er is geen gevaarlijker oplossing van den schoolstrijd, dan zulk eene, die ons Christelijk schoolwezen in gips zet en tevens onvrij maakt tegenover het staatsgezag. En dat doet in werkelijkheid het Bevredigingsrapport. De eigen vrije actie wordt aan banden gelegd. Als het staatsgezag straks zijn idealen, wat God verhoede, aan de onchristelijke levensbeschouwing ontleent, dan zet dat staatsgezag op onze vrije school zijn paardenpoot, en als die trap hard aankomt, zou het onze eigen schuld zijn. Nu zeg ik niet, dat de vrije actie per se sterven moet. Dat is en blijft een zaak, die met de geestelijke spankracht van het Christelijk leven ten nauwste samenhangt. Maar het is zeker de tijd niet, om die spankracht op zware proef te stellen. Wij zijn ontzaggelijk gegroeid in de breedte. Maar zitten onze wortels diep, diep in den grond? De stand van den schoolstrijd is deze, dat er neigingen openbaar worden, om in den geest van het Pacificatie-Rapport van het schoolonderricht, van wie het dan moge uitgaan, kan toch niet onverschillig zijn. Dat hoe is bij het staatsonderwijs zoogenaamd neutraal. Dat hoe zal bij de doorwerking der vrije school met behulp van staatsgeld erger dan neutraal kunnen worden. Het is waar, hoe het schoolonderricht zij, is niet minder gewichtig dan de vraag van wie het uitga. Ik handhaaf ook onverzwakt, dat de zielezucht om heel het volk te omvademen de achtergrond onzer politiek zij. Maar ik voeg er aan toe, dat de weg, die het principieel juiste uitgangspunt „de school der ouders" aanvaardt, een beginsel as, dat alle berekening uitsluit. Staat voor ons bewustzijn vast, dat het hier geldt Gods wil, dan bukken wij. Zoo min als in de Kerk onze vaders het synodale juk konden blijven torsen, al had hun kerk een besten orthodoxen dominee, en al was er een band der liefde met velen en de band van de groote historie, zoo min mogen wij een staatsjuk aanvaarden, al ware het een Christelijk juk. Alleen en uitsluitend, als wij de rechte orde der dingen of, zooals wij het uit heilige overtuiging noemen, Gods ordinantie, rücksichtslos aanvaarden, hebben we heil voor heel het volk te wachten. Er zijn terreinen in ons politieke leven, waarin de zekerheid van ons inzicht minder groot is, ik denk aan de sociale politiek, maar hoe ter wereld kunnen wij^ willens en wetens een weg verlaten, die na bange worsteling, ook der meeningen, de weg Gods is gebleken te zijn! Maar dan is die weg der vrijheid tevens de mogelijkheid om de bazuin der Christelijke opvoeding zoo weergaloos schoon te doen klinken, dat ook de buitenstaander de klanken opvangt en den Zoon Gods kust, opdat Hij niet toorne. Die weg is de weg tot het hart des ganschen volks. Het laatste woord is hiermede niet gezegd. Het is denkbaar, dat ondanks al ons pogen de Staat voor de toekomst opvoeder blijft. Want de voorstanders van de neutrale sohool zijn veelal tevens ijveraars der staatsschool. Ze mengen die twee begrippen, het is haast belachelijk, zóó dooreen alsof het één begrip ware. Een knappe kop als Mr. M. Tydeman Jr. doet het. Neutrale school en staatsschool zijn hem hetzelfde. Trouwens die verwarring van begrippen is in het geheele Rapport merkbaar. Er is gezegd: Geef den staatsonderwijzer althans de gelegenheid om Jezus Christus te belijden; dat belijden mag de wet nooit keeren. In beginsel, neen, mag zij het ook niet. Als de Staat opvoedt, dan geldt ook voor zijn opvoedingsambtenaar het Gebod, dat hij zijn ambt en bediening zóó getrouw uitoefene aïs de engelen in den hemel dat doen. Als dat gebod alleen voor Christenen geldt, zijn we aanhangers van Stahl geworden en hebben de Gereformeerde Belijdenis verworpen. Maar wees voorzichtig. Wie hier terecht den neutron Staat verwerpt, zie goed wat hij doe. Het mag dan niet te doen zijn om de gelegenheid tot belijden open te stellen. Welk halfslachtig onwaarachtig schoolcreatuur schept ge dan! — Een Christelijke Staats-Opvoeder — vergeef deze contradictio in terminis — vordert een school, waarvan het ChristeHjk stempel èn nu èn voor de toekomst verzekerd is. Dan is de opening der gelegenheid slechts een conscientie^stiller. Dan moet de consequentie zijn een Christelijke staatsschool, die aljeen Christen-onderwijzers duldt. Slechts dan bereik ik, wat ik beoog. En die Christelijke staatsschool optredend, waar door initiatief de vrije school ontbreekt, is die voor onzen tijd wel denkbaar? En als ze Christelijke staatsschool wil zijn, om door de staatsschool alszoodanig het volk te omvademen, is ze in dezen onchristelijk, omdat de Staat geen opvoeder mag zijn. En daarom eere ons gewijzigd Unie-Rapport, dat de school aan de ouders langs den weg der Wet in uitzicht stelt. We zijn er nog niet. De vrijheid van staatswege gewaarborgd is een schoon doelwit. Maar die vrijheid ontneemt nooit den Staat zijn Christelijke roeping, noch ook den plicht tot begrenzing althans der subsidieering. Ik citeer een zinsnede van Prof. Dr. H. Visscher „Na eer en staat", blz. 68: „Welnu, als eenmaal de linkerzijde alle consequenties van den modernen cultuurstaat zal aanvaard hebben met alle echte geestelijke vrijheid, die hij in zich ver- schien slechts tijdelijk, aangaan, is en blijft de grondgedachte, het waarachtige beginsel. Den Christus moet elk en een ieder gehoorzamen, ook de wereld, die Hem verwerpt. Ook de tijdelijke staatsopvoeder. En nu wijken we af van die lijn en zeggen: De staatsopvoeder moet opvoeden zóó, dat hij de ouders bevredigt en dus zich onthoudt van wat scheidt, neutraal; en dat is tot op zekere hoogte met het onderrecht vereenigbaar. Maar daarom is neutraliteit nog niet overheidsplicht. • En nu zeggen we verder: De Staat heeft belang bij het onderwijs en subsidieert het en onderhoudt het voor het overgroote deel, maar er is een grens ook aan de subsidie; niet de grens van het staatsbelang, en van de strafwet, maar de grens van het Christelijk beginsel. Nogmaals, niet omdat Groen van Prinsterer de neutraliteit zoo'n schoone oplossing vond, sprak hij de woorden: „Ik aanvaard den godsdienstloozen staat." Zijn leven en werken zijn er het getuigenis van. Maar om de hardigheid des harten zijns volks aanvaardde hij dien godsdienstloozen staat. Maar alzoo is het van ouds af niet geweest. En waar God ons nog ruimte biedt, zal het alzoo niet zijn! De revue is geëindigd. We leven in den tijd, dat de synthese opgeld doet. De synthese klopt aan de deur der Christelijke schoolpolitiek. Wij zijn in staat haar te weren, maar het gevaar is er. Als we achterom zien op de schatten van omhoog en het geloof van Groen van Prinsterer deelen, dan zijn we op den weg der ontkoming. Zoo niet, — dan stappen we het Huis van Bewaring binnen, — en het is niet te zeggen of we in het gevangenhuis dan wel in-de vrijheid belanden.