theken, en van de andere boeken, Nederlandsche na 1800, en buitenlandsche, mocht invoegen. Er was tusschen deze twee catalogi behalve het genoemde, nog dit verschil, dat de heer v. S. ook catalogi van aucties, bibliographieën als Willems, Les Elzevier, e. d verwerkt had, die in den C. C. niet zouden worden opgenomen, omdat het mij alleen te doen was om titels van boeken, waarvan ik wist waar zij te vinden^ waren. Maar nu die andere titels er eenmaal waren, zouden ze in den catalogus zonder bezwaar hebben kunnen blijven zitten. Mijn voorstel is door het Bestuur van het F. M.-fonds aangenomen, en nadat ik van mijn collega's, de bibliothecarissen der 3 R. U. B., van de Gemeentelijke U. B. van Amsterdam en van die der T. H. te Delft de belofte van medewerking had gekregen, werd het contract met het F. M.-fonds geteekend en verhuisde de catalogus van den heer v. S. naar de K. B. De heer v. S. bleef voorloopig aan zijn verzameling doorwerken, en wij begonnen onzen C. C. op te bouwen. Ik was door deze combinatie natuurlijk verplicht hetzelfde formaat van fiches en van laden te nemen dat hij gebruikte, wat ik anders zeker niet gedaan zou hebben. Na v. S.'s overlijden in 1928 voelde het Bestuur van het F. M.-fonds er weinig voor om nu tot de fusie over te gaan; het is mij nog steeds een raadsel dat men zich in 1922 geen rekenschap heeft gegeven van hetgeen men deed, maar ik heb den catalogus zonder hartzeer zien heengaan, omdat ik er absoluut buiten kan; betreur alleen dat al het werk daaraan gedaan nutteloos is geweest: hij staat thans in het Boekhuis op de Heerengracht te Amsterdam, in keurige eiken kistjes met nikkel beslag; een eersteklas begrafenis. De catalogi, die wij tot C. C. verwerken, kunnen in twee groepen verdeeld worden: de eenzijdig bedrukte bladen, of kolommen, waarop — naar het voorbeeld van Leiden — de drie andere U. B. de Koninklijke, het Vredespaleis, Rotterdam hun titels drukken, en de catalogi in boekvorm Ik mag aannemen dat U allen deze twee specimina kent en behoef daarop thans niet in te gaan. Wij zijn nu begonnen de Leidsche bladen te laten uitknippen en opplakken op de fiches, die in de U. B. en K. B. gebruikt worden, van ongeveer 185 X 100 m.M., eiken titel op een afzonderlijk blaadje; links bovenaan komt het stempel, dat de bibliotheek en het nummer dat zij voor den C. C. heeft, aangeeft Dit knippen, opplakken en stempelen geschiedt in het Huis van bewaring. Wij kregen dus in eenige zendingen den heelen Leidschen catalogus opgeplakt terug; die fiches worden nu door het jongere personeel, loopjongens, of jongere assistenten, eerst grof gesorteerd volgens de 26 letters van het alphabet, daarna elke Letter z.g. fijn. Daarna werd Utrecht geknipt en geplakt, gestempeld en ook fijn gesorteerd, en nu werden deze twee alphabetten door het wetenschappelijk personeel dooreen gewerkt, waarbij de fouten door de jongens gemaakt gecorrigeerd konden worden, en de titels van boeken, die beide bibliotheken bezitten, uitgeschoten werden. Van deze dubbele titels wordt er een bewaard, die de stempels van beide bibliotheken draagt, d. w. z. Utrecht wordt op Leiden, of Leiden op Utrecht bijgestempeld. En dan gaat deze titel er weer in; de andere doet nog eens dienst; hij wordt op de keetzijde weer beplakt. Daarna werd Groningen uitgeknipt en ingevoegd, en zoo gaan wij steeds geregeld door, uitknippen, opplakken, sorteeren, invoegen,, stempels overbrengen, zoodat we titelblaadjes hebben met 6, 7 en meer stempels. Inmiddels hebben wij ook tal van catalogi in boekvorm bewerkt; die van de Handelseconomische bibliotheek, de incunabels van Deventer, de Thysiana, Prov. Bibl. Middelburg enz. Deze boeken moeten vóór zij verknipt worden- geheel doorgewerkt worden, omdat in zulke catalogi, wanneer werken van een zelfden auteur onder elkaar opgesomd worden, de namen bij het tweede en volgende boek vaak door streepjes zijn aangeduid; hier worden dus de namen eerst in margine bijgeschreven. Natuurlijk zijn van zulke catalogi, waar de bladen aan beide zijden bedrukt zijn, twee exemplaren noodig om te verknippen. Houdt mij deze vrij saaie uiteenzetting van een reeks van handelingen, die de meesten van U met een half woord begrijpen, ten goede. Gij hebt bijna allen in de laatste jaren wel met den C. C. eenig contact gehad, velen van U hebben er in den tijd dat zij, als z.g. postdirecteuren, op de K. B. de aanvragen behandelden, dagelijks in gewerkt en wat er gebeurt is eenvoudig en ligt voor de hand. bij ons bekend, maar niet bij de bibliotheek, waarheen wij doorsturen. Gelukkig begint men dit langzamerhand te begrijpen, althans na te komen. Bij de massa werk, die wij door den C. C. geheel vrijwillig op ons hebben genomen — en met wij bedoel ik bier niet de K. B., maar alle bibliotheken, die aan dit werk meedoen — moet mij echter de verzuchting van het hart, dat we zoon menigte slordige aanvragen krijgen, waar ik zoo vaak het gevoel krijg dat men denkt: zoek jullie dat maar eens voor mij uit. Ik begrijp zeer goed dat niet iedereen, vooral niet op kleine plaatsen, over voldoende bibliographisch materiaal beschikt, maar bibliotheken en leeszalen dienen toch wel te zorgen dat haar vragen in orde zijn. En daar ontbreekt nog heel wat aan. Ook zij zullen vaak van hun bezoekers onvolledige aanvragen krijgen; laten zij dan in de eerste plaats het gevraagde controleeren. Men mag van haar verlangen, indien ze het buitenlandsche materiaal niet hebben, dat zij toch een Brinkman hebben en gebruiken. Onze bibliotheken trachten snel en goed te helpen; wie op groote buitenlandsche bibliotheken gewerkt heeft zal het dankbaar erkennen; en de eer daarvan komt niet aan ons, het tegenwoordige geslacht toe, maar aan de mannen, die vóór ons ons Nederlandsche. bibliotheekwezen georganiseerd hebben. Maar wij zijn er niet om al wat men ons belieft te vragen te beantwoorden. De C. C. heeft in de ongeveer 7 jaren, sedert wij begonnen, een enormen omvang verkregen; ik schat dat er thans 600.000 titels zijn; toch drukt dit cijfer niet uit hoeveel werk er gedaan is, want de titels van boeken die in meer dan één bibliotheek zijn, zijn hierbij slechts 1 maal geteld. Ik schat dat ongeveer de helft als „dubbel" verwijderd is, zoodat er in totaal 1.200.000 door onze handen zijn gegaan. Welk een prachtig bibliographisch materiaal dat ook is, behoef ik niet nader uiteen te zetten; één voorbeeld slechts: voor de bibliographie over Linnaeus, die op het British Museum bewerkt wordt, kon ik onlangs 114 titels van Linnaeana verstrekken. Ons werk wordt ook in het buitenland gewaardeerd. Het Auskunftsbureau der Deutschen Bibliotheken te Berlijn zendt geregeld aanvragen zoo om Nederlandsche boeken als om andere, die in Duitschland niet te vinden zijn, en er gaan daardoor betrekkelijk veel boeken over en weer. Maar ook in het land zeli vindt het werk waardeering j de Levensverzekeringsmaatschappij „Utrecht", te Utrecht, gaf ons de vrijheid haar titels in den C. C. op te nemen, en verklaarde zich bereid boeken aan andere bibliotheken uit te leenen; het Colleg ium Berchmamanum te Nijmegen zendt geregeld haar geschreven titels bij pakken van + 100 stuks naar de K. B. waar zij overgetypt worden; zoodoende is ook deze prachtige bibliotheek van Jesuitica voor de wetenschap toegankelijk; al zal men er bij zulke particuliere bibliotheken rekening mede moeten houden, dat zij haar boeken, die in de allereerste plaats voor eigen gebruik bestemd zijn, niet op zoo ruime schaal kunnen uitleenen als onze rijksbibliotheken. De Centrale Catalogus en haar werkwijze is een mooi monument voor de samenwerking onzer Nederlandsche bibliotheken, dat niet door dwang van boven, maar door den geest van saamgehoorigheid, en door de overtuiging dat onze bibliotheken de gemeenschap moeten dienen, wordt opgebouwd. Ik beschouw hem als een eerste schrede op dien weg: er is nog een ruim verschiet. Reeds nu hebben onze bibliotheken zich aangegord om gezamenlijk een Repertorium van Nederlandsche Taal . en Letteren saam te stellen, dat aanvankelijk de jaarlijks verschijnende literatuur in tijdschriften en dergelijke zal verwerken, maar dat ook terug zal werken, om zoo te komen tot een repertorium van Taal en Letteren, gelijk Petit en Mej. Ruys het voor de Geschiedenis geven. Ik wijs in dit verband ook op de catalogi voor de Klassieke Letteren en voor de Moderne Talen, die de Utrechtsche Univ. Bibl. uitgeeft; en hoeveel meer kan er nog niet op dit gebied gedaan worden! Dan hoop ik dat binnen niet al te langen tijd ook een Inlichtingendienst zal kunnen worden opgericht; de plannen daarvoor zijn nog niet nauw omlijnd, maar de uitwerking ervan wordt alleen tegengehouden door de overweging, dat men niet alles op éénmaal moet aanvatten, en dat elke nieuwe last arbeidskrachten vraagt, en dus geld kost, al durf ik dit laatste bezwaar sedert Bussum nauwelijks meer noemen. P. C. MOLHUYSEN. I 900 J r i i 41 1 EEN NEDERLANDSCHE CENTRALE CATALOGUS. Onze Nederlandsche bibliotheken zijn, in het algemeen gesproken, heel goed toegerust: de catalogi zijn in de meeste bij; het publiek wordt vlug geholpen; er bestaat een goede correspondentie tusschen de bibliotheken onderling, zoodat men gemakkelijk boeken uit de eene op de andere ter leen kan krijgen; wie dit alles niet gelooft, moet maar eens in het buitenland gaan kijken, en zal dan wel bekeerd worden. Maar, er kan bij ons ook nog wel verbeterd worden; wij weten o.a. nog veel te weinig van de boeken, die wij buiten onze stad van inwoning kunnen vinden. Er is maar één middel om dat te verhelpen, en dat is de Centrale Catalogus. Daartoe moeten wij komen, en kunnen wij komen, zonder al te groote moeite en kosten. Wie thans een boek noodig heeft, dat in zijn woonplaats met te vinden is, schrijft naar een andere bibliotheek, is het ook daar niet naar een tweede, een derde; of wel, hij roept de hulp van den bibliothecaris ter plaatse in, die voor hem een z.g. rondvraagbriefje verzendt, een aanvraag dus, die van de eene bibliotheek naar de andere doorgezonden wordt, tot zij eindelijk ergens belandt, waar het boek is, of wel op het einde op de plaats van afzending terugkomt, met bericht, dat het gevraagde boek nergens te vinden ie. Dit is een langzame en niet afdoende manier; natuurlijk kiest de bibliothecaris met kennis van zaken de bibliotheek uit, waarheen hij de aanvraag zendt, hij zal een classiek auteur allereerst in Leiden of in de Buma-bibliotheek vragen, een boek over Internationaal Recht aan het Vredespaleis, enz,, maar geen enkele bibliotheek kan alles op haar gebied bevatten, en vaak vindt men boeken op een plaats, waar men ze niet zou verwachten; gezwegen nog van het ieit, dat we van de meeste bibliotheken slechts in het algemeen weten, wat zij verzamelen, dat wij wel kannen zeggen, dit of dat zal wel te X., nooit, moet te X. zijn. Een enkel voorbeeld: de Bibliotheek van het voormalig Athenaeum te Deventer bezit de folio-serie van de Monumenta Germaniae Historica, de Phflosophical Transactions, een pracht-collectie boeken over Oost-Indië, legaat van den Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist, en een exemplaar van het Breviarium Grimani, dat enkele kunstvrienden haar schonken. Wie zoekt dat alles daar? Nu wandelen die rondvraagbriefjes gewoonlijk enkel de groote bibliotheken, en enkele kleinere, waar men zou kunnen vermoeden dat het gezochte boek is, door, tot ze hun doel bereiken, of onverrichterzake terug komen; ze alle bibliotheken door te zenden is niet doenlijk, omdat de administratie van verreweg de meeste bibliotheken daarop niet is ingericht, en niet ingericht kan zijn; en aan verschillende bibliotheken (b.v aan alle Universiteitsbibliotheken) tegelijk eenzelfde boek ter leen te vragen, is alleen in zeer dringende gevallen geoorloofd, want dan worden alle exemplaren min één noodeloos gedurende eenige dagen aan het gebruik onttrokken. En zelfs in die gevallen, waar het rondvraagbriefje succes heeft, is deze wijze van aanvragen een heel gebrekkige, omdat er veel te veel tijd mede verloren gaat; terwijl de geleerde, die een boek noodig heeft, juist spoedig geholpen moet worden. Daarom is het noodig, dat wij krijgen een bureau, dat dadelijk antwoord geeft op de vraag: Is dit of dat boek in Nederland, en waar is het? Zulk een bureau is de C. C. Ik wil geen C. C. naar het Pruisische voorbeeld, omdat wij met onze catalogiseering verder zijn dan in Pruisen. Laat ik juist daarom met een paar woorden zeggen wat ik er uit eigen aanschouwing van weet; nadere bijzonderheden vindt men in het Zentralblatt für Bibliothekswesen 1906, p. 53 v.v. De Pruisische C. C. omvat dertien bibliotheken: Berlijn (K. B.) begint te catalogiseeren, b.v. de titels A—Ab, noteert eiken titel in een daarvoor bestemd hokje met zijn nummer (1), en zendt die titels naar n°. 2, zeg Bonn; hier worden die titels nagegaan, eventueel verbeterd en aangevuld; de titels van de boeken, die Bonn ook bezit, worden met een 2 gemerkt; nieuwe titels van de boeken, die Bonn meer dan Berlijn bezit, ingevoegd, ook van een 2 voorzien, en nu gaat de collectie naar no 3, zeg Koningsbergen, en zoo voort, om na een week -of dertien in Berlijn terug te keeren, waar men nu precies weet, welke boeken uit de letters A—Ab in die dertien bibliotheken zijn, en waar ze zijn. Inmiddels is elke week uit Berlijn een nieuwe zending weggegaan. Wij behoeven het niet zoo te doen, omdat wij al dadelijk beschikken over de (aan een zijde bedrukte) bladen (kolommen, zooals ze in Leiden heeten, en ik ze voortaan zal noemen), waarop enkele onzer groote bibliotheken haar boekenbezit hebben gecatalogiseerd; we knippen die voor een der bibliotheken uit (ik meen dat er in Leiden nog velschillende volledige stellen liggen), plakken ze op en voorzien ze van het nummer dier bibliotheek (no. 1); vergelijken dan daarmede de kolommen van bibliotheek no. 2; merken de titels, die zij beide gemeen hebben, met een 2, knippen uit en plakken op wat no. 2 meer heeft dan i, en gaan zoo door, tot al het kol ommenmateriaal bewerkt is. Dan komen de jaarverslagen van de Koninklijke Bibliotheek, haar catalogi over speciale onderwerpen, de catalogi van andere bibliotheken, de pamfletten-catalogi enz. aan de beurt, totdat we op een goed oogenblik alles, wat aan boektitels in ons land gedrukt is, bijeen hebben op alfabetisch gerangschikte fiches. Het spreekt, dat de nieuwe aanwinsten der verschillende bibliotheken, dié haar titels drukken, inmiddels geregeld door den C C. opgenomen zijn. Tot nu toe heeft het werk kunnen geschieden door één assistent met eenige jongens, die knippen en plakken. Het tweede stadium is, dat wat aan boektitels in de verschillende bibliotheken nog niet gedrukt is, maar enkel ter plaatse aanwezig is (geschreven of getypt) verwerkt wordt. We zenden daartoe onzen assistent met zijn catalogus de verschillende bibliotheken rond; hij wordt b.v. eerst een jaar of langer naar de Koninklijke Bibliotheek gezonden, vergelijkt zijn fiches met die der K. B., merkt de titels der daar aanwezige boeken met het no. dier bibliotheek, en maakt van de overige boeken titels. Het werk zal sneller opschieten dan zoo oppervlakkig lijkt (en naarmate het vordert naar verhouding nog sneller opschieten) omdat het aantal reeds aanwezige titels voortdurend vermeerdert, terwijl het tijdroovende juist in het maken der nieuwe titels zit. Toch zal het wel noodig blijken, indien die tijd van detacheering aanbreekt, dat er een tweede assistent bij komt, want de C. C. zal dan reeds zoon omvang hebben gekregen, dat hij ook de aanvragen reeds kan gaan behandelen, waarover dadelijk. Welke bibliotheken zal de C. C. omvatten? Alle, behalve die, welke enkel voor een klein kringetje lezers (leden van een genootschap b.v.) bestemd zijn; dus ook bibliotheken als Teyler, die niet of onder zeer bezwarende omstandigheden uitleenen. Leent een bibliotheek niet uit, dan zal men zelf mo<#en beslissen, of men de reis er voor over heeft, om het boek ter plaatse te consulteeren; hoofdzaak is, dat men ten minste weet, dat het bereikbaar is. Die C. C. zal natuurlijk titels bevatten, die niet alle volgens hetzelfde systeem bewerkt zijn, , maar het is materiaal, dat door een vakkundige gehanteerd wordt, die zich door die ongelijkvormigheid best zal heenslaan. En mede daarom moet die C. C. aan een groote bibliotheek ondergebracht worden, omdat men daar vakkundigen heeft, en over een bibliographisch materiaal beschikt, waarin men verder kan zoeken, wanneer een titel niet in den C. C. voorkomt. In Leiden bestaat de uitstekende maatregel om, als iets gevraagd wordt, dat niet in den catalogus voorkomt, wat verder te zoe- ken; men vergewist zich eerst, of het gevraagde werkelijk een boek is, en blijkt dat niet het geval, dan gaat men verder zöeken, of het b.v. misschien een tijdschriftartikel is; en menigeen is daardoor geholpen, vaak zonder te bevroeden, wat een hoofdbreken en tijd het gekost heeft, om' dat uit te vinden. Maar het publiek wordt geholpen, en dat is een voornaam ding. Ook is de plaatsing van den C. C. aan een groote bibliotheek noodig om in geval van ziekte en afwezigheid den leider van den C. C. te kunnen vervangen; het beste zou zijn, den C. C. in de administratie van die bibliotheek in te lijven. Hoe werkt de C. C? Hij leent zelf niet uit, maar is enkel tusschenpersoon; wie voortaan een boek niet in de bibliotheek van zijn woonplaats vindt, richt zijn vraag aan den C. C, en die zendt die aanvraag door aan de bibliotheek, waar het boek aanwezig is. Daar wordt die aanvraag behandeld, zooals men er thans ook de aanvragen behandelt; kent men den aanvrager niet, dan moet men daar de maatregelen nemen, die men noodig oordeelt (nader inlichtingen omtrent den persoon vragen, uitleenen via de bibliotheek in zijn woonplaats, enz.). Bij het distribueeren der aanvragen, indien een zelfde boek op meer dan één plaats aanwezig is, zal men in de eerste plaats de aanvraag naar de bibliotheek, die het dichtst in de buurt van den aanvrager is, sturen; en verder de aanvragen zoo gelijkmatig over de verschillende bibliotheken verdeelen; misschien zou het aanbeveling verdienen elke groote bibliotheek een maand de „keurt" te geven, aanvragen b.v. uit Maastricht, die even snel uit Den Haag, Leiden en Utrecht behandeld kunnen worden, in Januari door Den Haag, in Februari door Leiden, in Maart door Utrecht laten behandelen, enz. Men krijgt daar dan die eene maand wat meer werk, maar' men weet het van te voren en kan er zich op inrichten. Om de administratie zoo eenvoudig te maken als maar kan, en alle noodelooze geschrijf te voorkomen, moet elk boek op een afzonderlijk briefje (briefkaart, formulier) gevraagd worden, zoodat de C. C. die aanvragen enkel in een loket voor de betr. bibliotheek heeft te leggen, en eenmaal daags heeft te verzenden. Trouwens, zulke 'kwesties regelen zich van zelf; in de praktijk blijkt wel wat practisch is. Er blijven ook nog wel andere practische moeilijkheden, die men van te voren niet kan zien, te overwinnen; maar onoverkomelijke bezwaren zijn er niet; het plan, dat ik hier uiteenzet, heb ik reeds jaren geleden ontworpen, ik heb het telkens opnieuw overwogen en ik ben van de uitvoerbaarheid overtuigd, mits men medewerking en samenwerking vindt. En nu zal die C. C. niet een model-catalogus worden, zooals hij zou zijn, als men den geheelen boekenschat in ons land door een corps ambtenaren ,in éen school opgeleid, en volgens een vast stelsel werkend, liet beschrijven, maar dat is ook niet noodig. En laat men nu ook niet aankomen met den wensch, dat het zoo mooi zou zijn, als men ook systematische catalogi vap alles, wat in ons land aanwezig is, had; die moeten dan in tweede instantie maar gemaakt worden; het materiaal ligt daarvoor in den C. C, maar men bedenke daarbij wel, dat een systematische catalogus niet te maken is, zonder de meeste boeken zelf in te zien. De C. C. dient in de eerste plaats om aan te wijzen, waar een boek te vinden is; en als zoodanig zal hij voor de wetenschap van een onberekenbaar nut zijn. De kosten. Een assistent a ƒ 2000; drie bedienden a ƒ 12 per week; voor papier en berging ƒ 3000, maakt samen ongeveer ƒ 7000 per jaar. Komt er later een tweede assistent bij, dan is het werk zoo ver gevorderd, dat zeker een, misschien twee der bedienden kunnen vervallen, en de benoodigde hoeveelheid papier wordt dan ook minder. En tegenover deze uitgave staat, dat het zoeken op de bibliotheken zelf, vooral het noodelooze zoeken naar boeken, die er blijken niet te zijn, vervalt. P. C. MOLHUYSEN. 1 DE NEDERLANDSCHE CENTRALE CATALOGUS. Toen ik in dit tijdschrift (1919< klz. 261 de wenschelijkheid van een Centralen Catalogus betoogde, kon ik niet vermoeden, dat het plan zoo spoedig verwezenlijkt zou worden: -immeïs bij schrijven van 4 Maart 1922 heeft de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen den Bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek opgedragen daar een Centralen Catalogus in te richten. Een gelukkige samenloop van omstandigheden heeft medegewerkt. De heer W. P. van Stockum Jr. hewerkt sedert een jaar of tien voor het Frederik-Muiler-Fonds een fiches-catalogus van vóór 1800 in Nederland gedrukte, en van Nederlandsche in het buitenland gedrukte boeken, met vermelding van de bibliotheken, waar die boeken zich bevinden. Dit apparaat, dat ten huize van den heer van Stockum bewaard werd, heeft in die 10 jaar zulk een omvang gekregen, dat het wenschelijk werd het in een openbare instelling te plaatsen, waar het gemakkelijker zou kunnen geraadpleegd worden; maar tevens was het noodig maatregelen te nemen om de voortzetting van het werk te verzekeren, voor het geval de heer van Stockum niet meer in de gelegenheid zou zijn den arbeid voort te zetten. Ook ontbreken het Fonds de middelen om het werk te bekostigen, dat nu door den heer van Stockum geheel belangeloos verricht wordt. Het Bestuur wendde zich nu tot de Koninklijke Bibliotheek, en bood aan óf-het geheele apparaat te verkoopen, óf wel het in bruikleen te geven onder voorwaarde, dat het werk dqor de Koninklijke Bibliotheek zou voortgezet worden. Van een koop kon in dezen tijd geen sprake zijn. En zonder mij uit te spreken over de vraag of in 't algemeen zuiver bibliografisch werk op den weg van een bibliotheek ligt, en of in 't bijzonder in de toekomst de Koninklijke Bibliotheek zich in deze richting moet bewegen, meende ik dat thans, nu er op de Koninklijke Bibliotheek vóór alles gecatalogiseerd moet worden, een dergelijk werk niet door haar mocht ondernomen worden. Doch indien ik het apparaat van het Frederik-Muller-Fonds mocht gebruiken als basis voor den Centralen Catalogus, en indien derhalve de catalogus van het Fonds mocht aangevuld worden met titel-fichtes van andere boeken, dan meende ik dat er aanleiding was om te trachten tot een overeenkomst te geraken, waarbij beide partijen gebaat zouden zijn. Zij zijn het, ik constateer het met voldoening, zeer spoedig eens geworden. Doch voor de inrichting van den Centralen Catalogus was ook nog de medewerking van andere bibliothecarissen noodig, allei eerst van die der 5 Universiteits-Bibliotheken; aan hun bereidwilligheid mocht ik niet twijfelen, doch de mogelijkheid bestond dat zij niet meer in staat zouden zijn de titelbladen of kolommen, zooals ik ze gemakshalve zal blijven noemen, voor het doel af te staan. Maar nadat ik hiervan de verzekering had gekregen, en de belofte ook in de toekomst de kolommen der aanwinsten geregeld tjoe te zenden, heb ik Zijne Excellentie den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen verzocht mij te machtigen een contract mét het Frederik-Muller-Fonds aan te gaan en mij op te dragen op de Koninklijke Bibliotheek een Centralen Catalogus in te richten. Die machtiging en die opdracht zijn gekomen, het contract is geteekend en het apparaat is begin April overgebracht. De heer van Stockum zal nu op de Koninklijke Bibliotheek, waar een vertrek voor den Centralen Catalogus is ingericht, zijn werk voort zetten, en de fiches, die door het Frederik-Muller-Fonds verstrekt zijn en nog zullen worden, krijgen een stempel, waardoor het, indien een der partijen het bruikleen wenscht te beëindigen, mogelijk is het Fonds zijn fiches weer terug te geven; ik maak me echter niet bezorgd, dat het ooit daartoe zal komen. De Koninklijke Bibliotheek harerzijds zal het materiaal, dat nog niet door den heer van Stockum bewerkt is, laten uitknippen en opplakken. Maar ook zal zij van de kolommen, die de heer van Stockum bewerkt heeft, en waarvan hij dus enkel de titels van Nederlandsche boeken vóór 1800 opgenomen heeft, de overige titels opnemen. Amsterdam heeft gelukkig de kolommen, waaruit de titels zijn geknipt, be- waard en ter beschikking gesteld; van de andere bibliotheken zal het noodig zijn aan te wijzen wat niet, wat wel uitgeknipt moet worden. Inmiddels ben ik reeds begonnen van in boekvorm gedrukte catalogi van elk 2 exemplaren te vragen, indien zich de gelegenheid voordeed: het Gemeente-archief te 's-Gravenhage, de Thysiana te Leiden, de Utrechtsche U.-B. voor de oudere catalogi, de Kon. Akademie stonden bereidwillig het gevraagde af. Ik wil mijn erkentelijkheid daarvoor hier gaarne uitspreken. Binnenkort hoop ik ook aan andere bibliotheken het verzoek te richten voor den Centralen Catalogus 2 exemplaren hunner in boekvorm gedrukte catalogi aan de Koninklijke Bibliotheek te zenden. Misschien draagt deze mededeeling er toe bij, dat zij ook ongevraagd het gewenschte sturen. Hoe ik den Centralen Catalogus denk iri te richten, gaf ik in bovengenoemd artikel van Bibliotheekleven aan. Alleen zal ik in plaats van de fiches met hokjes, waarin het nummer der bibliotheken genoteerd zou worden, blanco fiches nemen, waarop naast den titel de naam der bibliotheek, waar het boek zich bevindt, gestempeld wordt; nu wij met een collectie van duizenden fiches beginnen, is het beter het bestaande model te volgen. Hoe ik mij voorstel dat de Centrale Catalogus zal kunnen functionneeren, gaf ik daar eveneens aan. Een regeling zal echter het resultaat moeten zijn van gemeenschappelijk overleg der bibliothecarissen en ik hoop daartoe de stappen te doen, wanneer het oogenblik gekomen is om den Centralen Catalogus voor het algemeen gebruik beschikbaar te stellen. Ik geloof, dat daarop niet heel lang gewacht behoeft te worden, ook al zal de Centrale Catalogus voor niet-Nederlandsche literatuur voorloopig zeer onvolledig zijn. Maar geleidelijk zal hij vollediger worden en ik ben overtuigd dat hij goede diensten kan bewijzen en andere bibliotheken heel wat last en tijdverlies besparen. Ik beschik niet over cijfers, om dat aan te toonen, doch ik zal een volgend maal een tabelletje trachten te geven, om te toonen hoeveel vergeefsch zoeken bespaard kan worden. Maar ook het publiek zal sneller geholpen kunnen worden. P. C. MOLHUYSEN. DE NEDERLANDSCHE CENTRALE CATALOGUS Aliit serviendo consumor. Onder den naam „Centrale Catalogus" versta flc hier een alphabetisch gerangschikte verzameling van de titels van het boekenbezit van een groot aantal — als het ideaal bereikbaar was van alle — bibliotheken in ons land. Men zou die titels ook systematisch kunnen rangschikken, in theorie althans, want practisch lijkt het mij, gezien de duizendtallen titels die te verwerken zijn, onmogelijk, en ik weet ook niet of het werkelijk van nut zou zijn. Een C. C is, meen ik, voor het eerst gemaakt door prof. Berghoeffer, den bibliothecaris der Rothschildsche Bibliotheek te Frankfurt a/M. Zonder dat ik van zijn schepping wist, is het plan om voor Nederland een C. C. samen te «tellen een 20 jaar geleden bij wij opgekomen; ik was toen Conservator aan de R. U. B. te Leiden, en zag hoeveel tijd er verloren ging met de U allen bekende rondvraagbrief jes, die ongetwijfeld heel nuttig werk verrichtten, maar lang niet altijd het gezochte boek aanwezen, en dan ook meest niet snel; terwijl in spoedgevalten wel eens aan meer dan één bibliotheek hetzelfde boek werd gevraagd, met, ab resultaat, onnoodige verzending, terugvraag enz. Ik heb toen mijn plan eens op schrift gesteld, maar niet gepubliceerd, omdat ik m dien tijd niet geloofde dat het verwezenlijkt kon worden. In t913 bfj een bezoek aan de toenmalige Königliche B3bK©thek te Berlijn vond ik gelegenheid de werkzaamheden voor den Gesawaitkatalog der pruisische bibliotheken te bestadeeren. Die Gesammtkatalog moet een in boekvorm gedrukte catalogus worden, waarvoor men te Berlijn de kopy, de titels van het boekenbezit van 11, n. f., pruissische bibliotheken bijeen heeft gebracht. Ik noem dit werk alleen in dit verband, want het is niet mijn plan, en het is dat ook nooit geweest — immers het lijkt mij onnoodig en het nut zoo niet evenredig zijn aan de enorme kosten — onzen C. C te gaan drukken. Doel van onzen Nederlandschen C C. is, iemand het boek dat hij noodig heeft, zoo snel mogelijk te bezorgen; daarnaast kan de C. C. ook voor bibliographische onderzoekingen dienen, kan den bibliothecaris, die een boek wil aankoopen, inlichten, of dat boek reeds in een andere Nederlandsche bibliotheek aanwezig is; maar hoofddoel is: intermediair te zijn tusschen hem, die een boek zoekt, en de bibliotheek die het bezit, door n.1. met uitschakeling van de rondvraag, die pas in werking komt als de C. C. geen antwoord geeft, de aanvraag regelrecht aan de bibliotheek, waar het boek is, door te zenden. Dat wij hier zulk een C. C. konden samenstellen is in de eerste plaats daaraan te danken, dat — het treft steeds de buitenlandsche collega's die den C. C. komen bezichtigen — bijna alle bibliotheken, groote en kleine, hun catalogi gedrukt hebben, en dat er in onze wijze van catalogiseering een zeer groote eenheid is, al wordt ook niet overal op geheel dezelfde wijze gecatalogiseerd. Mijn plan, bovengenoemd, bleef ook na mijn Berlijnsche reis, al heb ik de ondervinding daar opgedaan, er in verwerkt, in handschrift liggen, ook toen ik van Leiden naar het Vredespaleis verhuisd was; tot het mij toevallig weer eens in handen kwam, en ik heb het toen, als een pium votum, in Bibliotheekleven van 1919 gepubliceerd. Ik schatte de jaarlijksche kosten op ƒ 7000.—, welke taxatie als veel te laag werd beschouwd. De Koninklijke Bibliotheek heeft bet werk echter zonder eenige extra-subsidie aangevangen. Toen ik in October 1921 naar de Kon. Bibl. overging, hoopte ik mijn plan te kunnen verwezenlijken, maar er waren toen heel wat andere kwesties, die de aandacht vroegen, en ik zou er niet zoo spoedig toe zijn overgegaan, als niet een toeval den stoot had gegeven. Het Frederik-Muller-fonds toch was sedert jaren bezig met het verzamelen van titels van boeken in Nederland, en Nederlandsche boeken in het buitenland, vóór 1800 gedrukt; de bewerker was de heer W. P. van Stockum Jr. Men vreesde dat het werk na zijn dood niet zou worden voortgezet, en de voorzitter van het Fonds, Dr. Scheurleer, vroeg mij of ik dezen catalogus wilde aankoopen voor de K. B., of wel in bruikleen nemen, maar dan onder voorwaarde, dat deze het werk zou voortzetten. Ik voelde noch voor het een, noch voor het ander iets, maar was wel bereid dezen catalogus als basis voor een C. C. te nemen, zoodat ik tusschen deze titels die van andere biblio- Maar ik hoop ook buiten bibliotheek-kringen den C. C. nader bekend te maken, immers hij is voor ieder, die van onze bibliotheken gebruikt maakt, van belang, en daar is de kennis van het catalogus-materiaal niet zoo bekend; en dan is er in het buitenland in vakkringen ook zeer groote belangstelling voor den Nederlandschen C. C. en daar heeft men vaak ander materiaal dan wij, waaruit een dergelijke catalogus moet opgebouwd worden. Terwijl wij nu de nieuwe aanwinsten der bibliotheken die reeds behandeld: zijn, zoodra die gecatalogiseerd zijn, geregeld opnemen — hetzij zij deze eens per jaar uitgeven, zooals Leiden, of telkens, wanneer er kopy is, eenige kolommen drukken, als het Vredespaleis, of hun titels direct op fiches drukken, als Utrecht — worden telkens nieuwe bibliotheken er bij gevoegd. En eer wij alle gedrukte catalogi van nog niet opgenomen bibliotheken verwerkt hebben zullen er zeker nog jaren verloopen. En nu komt er zoo nu en dan, door toevallige omstandigheden, ook wel eens een bibliotheek bij, die hoofdzakelijk voor eigen gebruik bestemd is, doch wier bestuurderen geen bezwaar gemaakt hebben om hun boeken onder bepaalde omstandigheden ook daarbuiten uit te leenen; doch die voorloopig niet tot het drukken van een catalogus overgaan, omdat zij aan een geschreven voor eigen gebruik voldoende hebben. Ik heb in mijn straks genoemd artikel in Bibliotheekleven over zulke catalogi ook gesproken, doch toen een oplossing gegeven, die mij, gezien den omvang van den C. C, thans onuitvoerbaar blijkt, en die ik dus hier maar niet vertel. Er is een betere manier, die wij thans volgen:, de geschreven fiches worden ons bij pakjes van 1 a 200 voor een paar dagen afgestaan en op de K. B. overgetypt. Hoe werkt nu de C. C?' Ik zeide, dat hoofddoel was, den aanvrager zoo snel mogelijk het boek te bezorgen. De aanvragen, die 's morgens binnenkomen, worden eerst in den catalogus der K. B. nagezien. Ik heb dien niet in den C. C. opgenomen om deze reden, dat lang niet al onze titels van een opgedrukte signatuur voorzien zijn; ik zou die dus moeten laten bijschrijven; dat ging nog voor één keer, maar ik zou ook alle veranderingen in de signatuur bij verplaatsing e. d. in den C. C. moeten laten aanbrengen, en dat zou zoo n groot werk zijn, dat ik beter vond onze titels er uit te laten, al moet daardoor ook in veel gevallen dubbel werk gedaan worden. Komt dus een gevraagd boek in den catalogus der K. B. voor, dan noteert de beambte de signatuur op de aanvraag, die dan ter afdoening' naar de uitleen gaat, en alleen wanneer het boek reeds uitgeleend is, wordt de aanvraag naar den C. C. teruggestuurd. In den C. C. worden nu de overblijvende aanvragen, dus van boeken, die de K. B. niet heeft, of die uitgeleend zijn, nagezien; is een titel daar te vinden, dan wordt op de aanvraag genoteerd, welke bibliotheek of bibliotheken het boek hebben, d.w.z. er wordt een wafelvormig stempel met (voorloopig) de cijfers 1—40 opgezet, en de nummers der bibliotheken, die het boek bezitten, worden doorgeslagen; de aanvraag gaat dan met de middagpost naar een dier bibliotheken; is het boek in de eerste uitgeleend of niet beschikbaar, dan zendt die de aanvraag naar de volgende enz. Komt het boek niet in den C. C. voor, dan stempelen wij „Niet in C. C." en sturen de aanvraag naar een andere bibliotheek, want het kan zijn dat het boek daar ontvangen is, maar dat wij den titel nog niet hebben ontvangen, of nog niet verwerkt. Het is daarom dat wij moeten verlangen, in het uitsluitend belang van den aanvrager, dat ieder boek op een afzonderlijk briefje wordt aangevraagd; als er twee op één briefje staan, waarvan het eene b.v. in Leiden, het andere in Utrecht is, zouden wij er bij moeten schrijven n. 1 in Leiden, n°. 2 in Utrecht, en de aanvraag naar Leiden zenden, dat ze dan, om n°. 2, naar Utrecht door moest zenden, en zou de aanvrager het 2e boek later krijgen, dan noodig is. Het zou ons extra administratie kosten, en die moet ik tot den kleinst mogelijken omvang terug brengen; want we krijgen gemiddeld 60 aanvragen van buiten per dag; het totaal in het afgeloopen jaar was + 17000; er zijn dagen met 140 aanvragen. Daarom vragen we ook dat iedere aanvraag onderteekend wordt, en dat men niet 10 boektitels op 10 briefjes schrijft, en een wel onderteekenden brief bijvoegt, met verzoek de op bijg. briefjes genoemde boeken te sturen; dat men zijn adres, en vooral zijn qualiteit vermeldt, want de aanvrager is misschien wel