923 LOUISA-STICHTING D GEDRUKT TER ZUID - lloLLANDSCHE ° □ ° BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ, HAAG □ U Z K H Pk,ns Frederik ber Neber—, Grootmeester Nationaai, der Orde vak Vrijmetselaren Stichter der Louisa-Stighting H. K. H. Prinses Louisa, Beschermvrouwe der Louisa-Stichting I De iBouisa-Btichtine bij haar Vijftigjarig Bestaan j 1869 = 1919 LDUiSA 5TiCHTiNC De zuivere en onbevlekte vroomheid in het oog van den God en Vader is naar weezen en weduwen in hun verdrukking om te zien Jacobus 1:27 INHOUD Pag- EEN WOORD VOORAF FEESTWOORDEN VAN VRIENDEN DER LOUISA-STICHTING ... 9 VERSLAG VAN DE LOUISA-STICHTING 1918 13 FINANCIEEL VERSLAG LOUISA-STICHTING 1918 22 OVER DE KOSTEN VAN ONS GEZIN A. M. de Vekr 24 ONS GROOT GEZIN G. Bos. Hzn 29 UIT MIJN PRAKTIJK . . f . . . . . . . Dr. D. L. van Wei.y 44 EEN INTERNAAT. . . / Jf. . . j Prof. R. Casimir 47 DE VEREENIGING VAN OUDLOUISIANEN. . . . B. C. Si.otemaker 55 DE MACONNIÊKE SCHEURKALENDER \ M. Reepmaker 61 EEN HALVE EEUW . . % . . .^-g G. C. Visser 63 EEN TOEKOMSTDROOM \ . . . . . J. A. v. Ketel 85 EEN WOORD VOORAF ^g|^gAN de oprichting af heeft de Louisa-Stichting aan ieder, die belang M^^^g stelde in het werk der Stichting, of die op eenige wijze tot het welk^^^O slagen van haar arbeid had medegewerkt een jaarverslag gezonden, waarin k°rte mededeelingen werden gedaan over het afgeloopen jaar. Thans bieden Regenten U hierbij het vijftigste jaarverslag aan, dat ter herdenking van het gouden jubileum uitgebreider is dan vroeger, omdat zij ervan overtuigd zijn, dat vele belangstellenden er behoefte aan zullen gevoelen om zich geheel in te denken in de plaats, die de Louisa-Stichting zich na een vijftigjarigen arbeid heeft weten te veroveren. Tevens is dit verslag het laatste, dat door Regenten zal worden verzonden. In het vervolg zal het aan het Hoofdbestuur worden aangeboden, dat voor publicatie zorg-zal dragen, waardoor het, naar Regenten vertrouwen, alle leden der O.', zal bereiken. De Louisa-Stichting beschouwt haar taak krachtiger dan ooit als een taak van maconniek belang. Erkent de Orde ieders plicht om met toewijding te arbeiden aan het welzijn der gemeenschap, dan rust pp haar de taak het den BBr.\ , die te vroeg werden opgeroepen naar het E.\ O/., om voldoende zorg te hebben kunnen dragen voor de toekomst hunner kinderen, het vertrouwen te geven, dat de opvoeding der kinderen verzekerd is. Dat in de Louisa-Stichting zeer goed wordt gevoeld, dat al hetgeen ze deed met als voldoende en als genoeg mag worden beschouwd, is een ieder duidelijk, die weet, hoevele pogingen er reeds werden aangewend het arbeidsveld der Stichting uit te breiden. Toch vertrouwen Regenten, dat de lezing van dit geschrift een ieder de overtuiging zal schenken dat er naar gestreefd werd zooveel mogelijk goed te doen, en hopen zij, dat dit streven waardeering zal vinden. Het meer volmaken en het meer uitbreiden van het werk der Stichting hangt niet alleen van Bestuur en Directie af, maar daarvoor is bovenal noodig de krachtdadige medewerking der geheele Broederschap. Moge het U hierbij aangebodene U sterken in de overtuiging dat de LouisaStichting bouwt in den geest der Orde, moge het voor de BBrs.\ eeneaansporing zijn om bouwsteenen bij te dragen. Regenten der Louisa-Stichting: Louisa-Stichting , | P0ST VAN DER BURG, waarn: Voorz.-. Mei *9*9- G. C. VISSER, Secr.\ O.-. VAN DORDRECHT, MAART 1919 (|||^§|S§(1|NDER het vele goede, dat wijlen onze Hoogst Eerw.\ Br.'. Prins /m0§iM^iÈ Frederik' der Nederlanden voor de Vrijmetselarij in het algemeen \»f»lPlÉ8jlt en 'n Nederland in het bijzonder heeft-willen en kunnen doen, <*S»Sp^yjls neemt zeker de Louisa-Stichting eene eerste plaats in. ^—Qp bescheiden schaal begonnen mocht deze Stichting groeien tot een heerlijk getuigenis van Maconnieken Broederzin. Allen die de Stichting kennen zullen tevens in hooge mate waardeeren, de groote zorg van BBr.v Regenten en de toewijding en liefde door opeenvolgende Directeuren en Directrices, en niet het minst door het tegenwoordig in functie zijnde echtpaar, de heer en mevrouw Bos, aan de inrichting en de daarin verpleegden besteed. Het doel om de kinderen van onze overleden BBr.\ op te voeden tot goede, degelijke menschen wordt met ernst nagestreefd en gelukkig in de overgroote meerderheid der gevallen ook beréikt. Redenen te over om op den dag van het Gouden feest der Stichting dankbaar het goede te herdenken door dit werk der Liefde gesticht. Voortdurend trachten Regenten het nut dezer inrichting te vergrooten en recht hartelijk hoop ik, dat bij het gouden feest, dat 24 Mei a s. staat gevierd te worden, dank mede de bemoeiingen der Commissie, welke zich daartoe heeft gevormd, schitterend zal blijken, dat de Nederlandsche Vrijmetselaren dit werk der Broederliefde op hoogen prijs stellen en Regenten krachtig in hun pogen zullen steunen, door hen in staat te stellen om hunne zorg uit te breiden en meerdere kinderen hulp en steun te verkenen, opdat onze BBrr.'., voor wien het bij den overgang naar het E.\ O.', bang is bij de gedachte aan het lot dat hunne kinderen wacht, in dit opzicht het hoofd rustig kunnen nederleggen, wetende dat er eene zorgende, haard is om hen te steunen en te leiden. ",^g Moge de vijftigjarige groeien en bloeien in lengte van dagen en de Louisa-Stichting steeds in meerdere mate voor het Vaderland en de Maatschappij nuttige flinke Burgers en Burgeressen vormen. Mij wil het toeschijnen, dat de Vrijmetselarij daardoor een bij uitstek maconniek werk verricht. S. M. Hugo van Gijn. GROOT-OOSTEN DER NEDERLANDEN (IHpSW^SEEDS in mijne jeugd, ik ben een vrijmelselaarskind, hoorde ik binnen lllbNPÏp en buiten de Orde spreken van de Louisa-Stichting. En altijd genlf^^Fw scn^edde met waar(^eering, in den zin van een credit-post op de '1IM(|I11b1I Dïdans der <->rde- ■ ^ULJ^w^J jju (je Louisa-Stichting vijftig jaren zal hebben bestaan zal er dus m.i. voor zeer velen reden te over zijn om met dankbaarheid te herdenken èn de Louisa-Stichting zelve èn den HoogEerwaarden Br.\ en zijne Gemalin, die de Stichting mogelijk hebben gemaakt èn de vele bbr.\, die haar op zoo nobele wijze in stand hebben gehouden. Ook zal eene hartelijke nagedachte uitgaan tot wijlen den heer Gosselin , die, waren de tijdsomstandigheden gunstiger geweest, Regenten in staat zou hebben gesteld reeds nu de verpleging buiten het gebouw krachtiger ter hand te nemen dan thans het geval kan zijn.. Maar het begin is er, en waar dit ongeveer samenvalt met het huidig jubileum, verkrijgt dit laatste eene dubbele waarde: er zit naast een gevoel van dankbaarheid tevens eene belofte in voor de toekomst. De muren van het gebouw der Stichting zijn voor uitzetting niet best vatbaar, maar ook ver daarbuiten kan zij werkzaam zijn ter vervulling van het mandaat dat zij van de Orde heeft, d.i. de verzorging en opvoeding van onze weezen. Moge zij ook op dit nieuwe veld van arbeid vruchten voortbrengen ten bate van de menschheid, blijve zij ook voor den nieuwen tijd een groote credit-post in het batig saldo der Orde van Vrijmetselaren. Arnhem, 31 Maart 1919. M. S. LINGBEEK. :: COMITÉ TOT HERDENKING VAN HET :: 50-JARIG BESTAAN DER LOUISA-STICHTING ^^^M^^ANGEZOCHT om in dit gedenkboek eenige woorden te wijden aan ^^Mj^^ de Louisa-Stichting ter gelegenheid van haar vijftig-jarig bestaan, Q^^^^g acht ik het mij een voorrecht aan dit verzoek te voldoen, daar het yj||llpl||s mij gelegenheid geeft mijne gevoelens over onze opvoedingsinrichting weer te geven, waardoor het dan tevens duidelijk wordt, waarom ik voor de tweede maal eene benoeming tot voorzitter van een comité, dat werd gevormd een jubileum van onze Stichting te vieren, heb aanvaard. Als voorzitter van dit comité, dat niet alleen plannen vormde om het gouden feest niet onopgemerkt voorbij te laten gaan, maar ook bij gelegenheid hare beste krachten in te spannen voor het versterken van het stamkapitaal, hoorde ik veler meening tot uiting komen. Getuigden deze gevoelens bijna zonder uitzondering van waardeering en van sympathie, toch moet ik me een enkele keer wel eens verbazen over de meeningen, die zoo nu en dan naar voren kwamen. Men vergeleek een enkele keer de Louisa-Stichting met een gewoon weeshuis en wilde deze vergelijking dan natuurlijk ook doorvoeren bij het bespreken der kosten. Het spreekt vanzelf, dat men dan op den verkeerden weg is, want hadde men zich voor de kinderen van een overleden Br.", tevreden gesteld met de opvoeding zooals die gewoonlijk gegeven wordt in de weeshuizen die wij kennen, de Stichting, zooals die thans bestaat ware niet noodig geweest. Juist in het niet tevreden zijn met de opname in een gewoon weeshuis is de algemeene sympathie te verklaren, waarmede de oprichtingsplannen werden begroet, en van den beginne af is dan ook gestreefd naar het vormen van een gezin. Wie thans de wijze van werken in de Louisa-Stichting zou willen leiden in banen, die meer zouden voeren naar de gewone wijze van weeshuis-opvoeding, heeft m. i. het ideaal, dat vijftig jaren geleden de Orde bezielde, niet begrepen. Ik meen dat men dan een schrede terug zou gaan op den af gelegden weg en dat bij vele BBr.\ het rustige vertrouwen in de toekomst hunner kinderen, mochten zij eens komen te vallen, zou verminderen. Er is zooveel, dat onze aandacht vraagt, werd er door enkelen gezegd, maar gaat er iets boven het steunen van kinderen van overleden BB.-, en kunnen we op betere wijze uiting geven aan de wederzijdsche br.'.lijke gevoelens, die in onze kringen moeten heerschen? Het geven van materiëelen steun is niet het directe doel der Stichting, al is het ook een gevolg van haar streven. Bedoeling is 'het geven van eene goede opvoeding te verzekeren aan kinderen, die deze opvoeding niet meer kunnen ontvangen van hunnen overleden vader, die eens onze medebroeder was. Er mag dan veel gevraagd worden, maar waar iedere Br.", de opvoeding zijner kinderen zeker beschouwt als zijne voornaamste levenstaak, gaat toch het overnemen van dit werk, wanneer een Br.-, het E.\ O/, ingaat, vóór en bóven alles. Het mag dan ook m.i. niet voorkomen dat onze opvoedingsinrichting plaatsing moet weigeren, .omdat het getal beschikbare plaatsen vervuld is. Ons Comité acht zich gelukkig mee te kunnen werken tot het verzamelen van bouwsteenen voor het kapitaal, waarvan de renten het aannemen van externe pupillen mogelijk zullen maken, waardoor het indirect medewerkt een der eerste wederzijdsche br.-.lijke verplichtingen in de toekomst te vergemakkelijken. Wie zooals ik het voord.-, had de Stichting meermalen te bezoeken en dan getroffen werd door den openbartigen toon, door de opgewektheid en vertrouwelijkheid in den onderlingen omgang, gevoelde dat daar in de Stichting méér gegeven wordt dan stoflelijken steun, daar wordt gebouwd in den geest der Orde daar wordt eene opvoeding gegeven in den geest, zooals ieder vader die voor zijne kinderen gewenscht zou hebben. Ook na hun vertrek uit de Stichting blijft deze voeling houden met hare pupillen, ze steunt hen zoo mogelijk en zoo noodig ter bereiking van hun levensdoel, terwijl nooit tevergeefs een beroep wordt gedaan op medewerking wanneer moreele bijstand noodig is. Vermelden we nog, dat 'de omgeving wel eenvoudig is, maar toch ook die kenmerken draagt die iedere Br.-, zeker gaarne in zijn eigen gezin vindt, dan zal het duidelijk zijn waarom ik het mij een voorrecht acht voorzitter te zijn van een comité dat een feestdag in onze Stichting herdenkt en daarbij tracht door het verzamelen van metalen er toe mede te werken dat dit maconniek werk bij uitnemendheid kan worden versterkt, zoo mogelijk kan worden uitgebreid. Met volle vrijmoedigheid doet het comité een beroep op Uwe krachtdadige medewerking. Laat deze medewerking door ons allen gevoeld worden als een br.-.lijke plicht, door hen, wier kinderen reeds volwassen zijn als een uiting van dankbaarheid voor deze gelukkige omstandigheid, door hen, wier kinderen nog jong zijn als versterking van een maatregel ter verzekering van de toekomst van hun eigen kroost. H. P. WIJNEN, Schkveningkn, 5 April ioie. Voorzitter. Él^^pgEGENTEN bieden U hierbij het verslag aan over het afgeloopen jaar. IIlllllllt Z^ ^°en ^ met 8emengde gevoelens. Veel goeds is er te vermelden, ilfewPlii maar °°k *s er melding te maken van veel leed. illlflljlll Nog betreurt net College het verlies van haren Voorzitter, den zoo *^v— hoog geachten Br.'. J. M. Pynackkr Hordijk. De gevoelens van dien Br.', ten opzichte onzer Stichting zijn in de Orde bekend. De Orde heeft het gevoeld, dat onze inrichting door zijn heengaan een zeer groot verlies heeft geleden. Hij leefde voor de kinderen der Stichting. Zijne betrekking als Regent, was hem boven vele andere lief. Haar arbeid beschouwde hij als eene praktische uiting van broederschap, en vatte de verzorging van kinderen van minvermogende Brs.\ het E.\ 0.\ ingegaan op, als een heilige plicht. Krachtig voorstander heeft hij zich altijd betoond van uitbreidingsplannen , en hij achtte het een voorrecht mede te hebben mogen werken, en leiding te mogen geven om aan die plannen een begin van uitvoering te geven. Zijne nagedachtenis zal in de Stichting in dankbare herinnering blijven voortleven, zijn naam zullen wij dankbaar blijven gedenken. Het afgeloopen jaar leverde vele moeilijkheden op, al moet ook dadelijk dankbaar worden erkend, dat naar mate de zorgen toenamen, er steeds velen werden gevonden, bereid om ons die zorgen te helpen verlichten. Vooral het tweede halfjaar eischte veel inspanning doordat alles wat noodig was voor ons groot gezin, niet alleen verbazend duur werd, maar ook steeds moeilijker te verkrijgen. Gelukkig is de Directie, dank zij hare voortdurende waakzaamheid en werkzaamheid, er in geslaagd bijna alle moeilijkheden te boven te komen, daarbij gesteund door allen die in de Stichting werkzaam zijn. De kinderen der Louisa-Stichting zijn steeds op zeer voldoende wijze gevoed, en ook in andere opzichten heeft het hun aan het noodige niet ontbroken. Hier is het zeker wel de plaats, om allen, die mede hebben gewerkt om dit □ resultaat te verkrijgen, hartelijk dank te zeggen voor hunne ons betoonde welwil: lendheid. '-'i?'*^ In het najaar van 1918, werden wegens het heerschen van de Spaansche griep alle scholen gesloten , en bleef dus ook ons dertigtal thuis. Afwisselend werd de tijd besteed aan studie en aan spel. Hoe vermoeiend het ook was voor de Directie, om den ganschen dag, dat gezonde dertigtal bezig te hoüden, toch heerschte er groote blijschap, toen bij het heropenen der scholen, gezegd kon worden, dat geen onzer kinderen door de gevreesde ziekte aangetast was, en de weken van gedwongen vacantie op aangename wijze en in de beste orde waren doorgebracht. Te vroeg helaas verheugde zich de Stichting in dien goeden algemeenen gezondheidstoestand. Een der kinderen moest wegens ziekte het bed houden, en weldra volgden er meer met groote regelmatigheid. Oorspronkelijk gaven de ziektegevallen geen bijzondere redenen tot ongerustheid, maar langzaam aan, verergerde de toestand. Dé Directrice en de beide as- J. M. Pijnacker Hordijk sistenten werden aangetast. Vele zieken vereischten voortdurende zorg. De maand November is voor de Stichting een hoogst zorgvolle geweest, waarin menig bang uur is doorleefd. ... Hoogst betreurenswaardig is het, dat de ziekte een slachtoffer geèischt heeft. De jongste assistente, Mejuffrouw H. Braakenburg van Backum, is na hevig lijden aan de ziekte overleden. Hoewel nog slechts korten tijd werkzaam, heeft zij zich door haar vriendelijk optreden niet alleen, maar ook door hare karakter-eigenschappen een plaats weten te verwerven in de harten van velen. Voor het eerst sedert 1888, had in de Stichting een sterfgeval plaats. Een woord van dank moge hier gesproken worden, voor de onvermoeide toewijding door Dr. H. M. Hijmans aan onze patiënten bewezen. Dr. van Wely was door ongesteldheid verhinderd zijn praktijk waar te nemen. In die dagen van groote spanning was het een uitkomst, dat Mevrouw Wüstf.nMever, de oud-as sistente, die zoovele jaren de rechterhand der Directrice was geweest, zich zeer gaarne bereid verklaarde , hare zorgen te wijden aan den geregelden gang van het huishouden. Hare hulp en later die van hare zuster mejuffrouw Mever werden op hoogen prijs gesteld. De plaats van Mejuffrouw Braakenburg is ingenomen door Mej. J. Nieuwland, van wie de beste verwachtingen met goeden grond mogen worden gekoesterd. In het vorig jaarverslag werd medegedeeld dat een der meisjes sedert eenige maanden onder behandeling was van den dokter, die de °nze Patiente in het sanatorium vrees uitsprak, dat op den duur opname in een sanatorium noodig zou blijken te zijn. Die vrees is gebleken gegrond te zijn geweest. Mede op advies van Dr. F. A. Enklaar van Guericke, die geheel belangeloos zijne zoo gewaardeerde medewerking verleende, is de patiente sedert Maart 1918 opgenomen in het Sanatorium Hoog Laren te Laren. Het verblijf aldaar heeft zulke gunstige resultaten opgeleverd, dat verwacht mag worden, dat zij binnen afzienbaren tijd geheel genezen in de Stichting zal terugkomen. Dr. G. D. Cohen Tervakrt, die reeds zooveel jaren geheel belangeloos zijn gewaardeerde diensten bewijst aan onze zieken, was uitstedig toen een onzer jongens met eene oorziekte thuis kwam Gelukkig werd de Heer Dr. A. Binnerts bereid gevonden zijne hulp te verleenen en kunnen wij met gevoelens van dankbaarheid vermelden, dat deze hulp tot genezing leidde. Niet minder erkentelijk zijn Regenten den Heer Dr. S. B. de Groot voor de chirurgische behandeling van een onzer jongens. Bij het begin van dit jaar mochten allen in de Stichting zich verheugen in eene goede gezondheid. Laat ons hopen, dat de gunstige toestand moge blijven voortduren. In den loop van dit jaar werd ojjgenomen: Regina van Tekelenburg. oud elf jaar en Cornei.ia Anthonia Koert, aanbevolen door de Achtb. Loge „La Vertu in het O.-. Leiden, terwijl aan de moeder eene tegemoetkoming wordt toegegestaan in' de opvoeding van haar zoontje Karel Johannes, die wèl op de Candidatenlijst is geplaatst maar wegens plaatsgebrek in de jongens-afdeehng niet 111 de Stichting kon worden opgenomen. Eene dergelijke subsidie werd eveneens verleend aan Mevrouw de Wed. W. E. Broeker te Deventer, ten behoeve van haar zoontje Anthonie Richard. Zoowel in de Loge te Leiden, als in die te Deventer hebben Brs. zich bereid verklaard een nauwlettend toezicht te houden op de besteding dier gelden. De rapporten omtrent beide^ongens luiden steeds gunstig. Voor Regenten was het reeds eene groote voldoening te bemerken, boe hunne eerste pogingen om uitbreiding- te geven aan de werkzaamheid der Stichting, goede resultaten opleverden. ij De beide jongens ontvangen m beter onderwijs, dan ze hadden kunnen genieten als de onkosten daarvan door de moeders hadden moeten betaald worden. Stellen Regenten zich voor, met die uitbreiding hunner werkzaamheid geleidelijk voort te gaan, dan doen zij een beroep op de Brs. Correspondenten, om toch vooral bij eventueele aanvragen zeer nauwkeurige inlichtingen te geven, omdat het juist hunne mededeelingen zijn, die invloed uitoefenen op het oordeel van Regenten en richting geven aan hunne besluiten. Vooral daarom wordt zooveel waarde gehecht aan het advies van BBr.\ Corresp/., omdat deze BBr.-. steeds toonen de belangen der Stichting te willen behartigen, en ook in het afgeloopen jaar recht hebben op de meest br.-. lijken dank van de Louisa-Stichting. Maar bovenal willen Regenten kunnen blijven voortgaan op den ingeslagen weg en naast de opvoeding in de Stichting en het verblijven in de onmiddellijke omgeving der moeder, binnen afzienbaren tijd kunnen overgaan tot opvoeding in het gezin in meer ruime beteekenis, dan zijn daarvoor meer metalen noodig dan waarover zij tot heden kunnen beschikken, meer dan zij zelve zich voorgesteld hebben noodig te zullen hebben. Zij blijven echter vol goeden moed, steeds hopende, of liever gezegd steeds er op rekenende, dat de leden der Orde zich niet onbetuigd zullen laten, wanneer te eeniger tijd een beroep zal worden gedaan op hunne financieele medewerking en hulp. Behalve de reeds genoemden wordt nog een viertal pupillen, vroeger in de Stichting opgenomen, —"thans extern —, door de Stichting financieel gesteund. Twee pupillen verlieten onze inrichting n.1. Jacobus van Tekelenburg, die naar Dordrecht vertrok, waar hij op ditoogenblik de Middelbare Technische School bezoekt. Steeds kwamen goede berichten in, wat ons in zooverre niet verwondert, daar hij thans, tnede door hulp der Stichting in de gelegenheid is gesteld zich te bekwamen in het vak zijner keuze. en Adriana Cats, die na het diploma van de Haagsche huishoudschool zich te hebben verworven, naar Amsterdam vertrok, om zich op een Huishoudschool aldaar verder te bekwamen voor het examen als Leerares. Wij mochten ons ook dit jaar verheugen in veler medewerking. In de allereerste plaats zij genoemd de Commissie, belast met de samenstelling van den Maconnieken Scheurkalender. Gaarne betuigen wij onzen hartelijken dank. niet alteen aan de Leden dier.Commissie, maar ook aan die Brs. die door het zich aanschaffen van exemplaren, medegewerkt hebben om een zoo flink resultaat te verkrijgen, als dit jaar wederom verkregen is. Het Hoofdbestuur der Hooge Graden, en het kapittel L'Union Royale verheugden ons met de beschikbaarstelling van het bedrag, dat wij ieder jaar van genoemde lichamen mochten ontvangen. De belangen der Stichting bevelen wij zeer aan in de voortdurende belangstelling dier beide Mac. Instellingen. Aan de meisjeskant □ Van de Engelsche Loges, en «Willem van Oranje>, mochten wij meermalen een gift ontvangen, vergezeld van een br.\ en waardeerend schrijven. Aan die Brs. is de dank van Regenten overgebracht. Door de uitgave van zijn dichtbundel «Logeklanken> ten voordeele der LouisaStichting, heeft Br.-. H. P. Priester' opnieuw een bewijs gegeven van zijne belangstelling. Mogen de vruchten dier uitgave beantwoorden aan diens goede bedoeling. In den vorm van allerlei geschenken, ontving de Stichting bewijzen van belangstelling. Eenige vrienden zonden een groote partij hout, waardoor de huisvlijt-lessen die dreigden stop gezet te moeten worden, regelmatig konden worden voortgezet, . waardoor niet alleen de geregelde gang van zaken in de Stichting zeer werd bevorderd, maar ook den jongens uren van groot genot werden verschaft. Een ander Br.-, zond bij gelegenheid van zijn huwelijk eenige tuinbanken ten geschenke, weer een ander verschillende fraaie boekwerken en speelgoed. Onze Directeur ontving evenals in vorige jaren giften en gaven voor het vieren van het St. Nicolaasfeest. Door de treurige omstandigheden in de Stichting juist in die dagen, is dit jaar het feest niet gevierd, maar uitgesteld tot later als alles weer in den normalen toestand zal zijn teruggekeerd. Dan zal, zij het ook op andere wijze, den kinderen een feestje worden aangeboden. De jaarlijksche samenkomst der Oud-pupillen op Zondag 26 Mei werd voor een deel door eenige Regenten bijgewoond, die steeds gaarne van die gelegenheid gebruik maken, om hunne oude pleegkinderen te ontmoeten en zich van hun welstand te overtuigen. Op het jongste Groot-Oosten werd de Louisa-Stichting vertegenwoordigd door Br.-. A. M. de Veer. De b.Br.-. J. A. van Ketel en G. C. Visser werden dien dag als Regenten herkozen. Beiden hebben zij hunne herbenoeming volgaarne aangenomen. Het Bestuur is thans samengesteld uit de b.Br.-. J. Post van der Burg, waam. Voorzitter A, M. de Veer, Thesaurier J. P. H. Hofstede J. van der Laan J. A. van Ketel G. C. Visser Secretaris, bijgestaan door de Dames Regentessen: Mevrouw Versteeg—Noordziek. „ becker—boudewijnse. Het College van Regenten en de Directie der Louisa-Stichting □ voor wier medewerking, daar waar het geldt het huishoudelijk deel van het werk, wij zeer dankbaar zijn, en op wier medewerking wij hopen te mogen blijven rekenen. Hiermede Mijne Brs. heb ik in het laatste verslag, dat afzonderlijk zal worden uitgegeven, — die der volgende jaren zullen door de goede zorgen van het Hoofdbestuur ter kennis van de Brs.'. worden gebracht — in Ket kort het voornaamste medegedeeld, van hetgeen in de Stichting in 1918 is voorgevallen. Wat het financieel gedeelte betreft verwijs ik U naar het verslag van -onzen ' Br.'. Thesaurier. Toch wil ik mijn verslag niet eindigen zonder een enkel woord van hartelijken dank uit te spreken niet alleen aan Directeur en Directrice, voor al hetgeen zij in dit moeielijk jaar hunner Directie hebben gedaan in het belang onzer kinderen, maar tot allen, die in de Stichting werkzaam zijn, voor de wijze waarop zij zich van hun taak hebben gekweten. Moge een volgend verslag getuigen van veel heil, zegen en voorspoed, van steeds toenemenden bloei, van steeds vermeerderde blijken van echte br.\ toegenegenheid voor de Louisa-Stichting, zich openbarende in moreele en financieele medewerking. Hierdoor zullen Regenten ook in de toekomst in staat worden gesteld hunne taak naar hunne beste krachten te blijven vervullen, als zij zich gesteund gevoelen door de sympathie hunner Medeleden van de Orde. Regenten der Louisa-Stichting: J. POST VAN DER BURG, Waarn, Voorzitter. G. C. VISSER, Secretaris. Aan de jongenskant FINANCIEEL VERSLAG LOUISA-STICHTING 1918 i^^^gjp)ET afgeloopen jaar was zeker wel een der moeilijkste jaren, die de Éllf|jÉ@lli Louisa-Stichting gedurende haar bestaan kent. Waren gedurende de oorlogsjaren de prijzen der eerste levensbehoeften steeds hooger lllPpgeworden, nu had de Stichting niet alleen te strijden tegen het iSÖ^HI1 duurder worden van vele artikelen, maar meer nog tegen de moeilijkheden tengevolge van het steeds schaarscher worden van het meest noodige. De Louisa-Stichting heeft, zooals ieder gezin, voor iederen inwoner een bonboekje, en waar bijna allen van een leeftijd zijn, die zich kenmerkt door het hebben van een goeden eetlust, kan het niemand verwonderen, dat vaak voor bijvoeding gezorgd moest worden. De kosten voor voeding stegen dan ook aanmerkelijk. Waren deze in normale jaren ongeveer veertig cent per dag en per persoon, in het afgeloopen jaar moest er per dag en per persoon ongeveer zestig cent voor worden uitgetrokken. Nog sterker deden zich de moeilijkheden gevoelen op het gebied van kleeding. Alle stoffen, zoowel van wol als van katoen stegen in prijs. Alleen het hoogstnoodige werd dan ook gekocht. Door samenwerking met de besturen van eenige andere liefdadigheidsinlichtingen konden de stoffen, noodig voor de linnenkamer, van een der rijksbureaux worden betrokken, waardoor het mogelijk was het noodige aan te schaffen zonder de dure oorlogsprijzen te betalen. Niet veel minder moeilijkheden £af het gebrek aan leer aan onze inrichting. Met behulp van houten schoenzolen werd dit gevolg der tijdsomstandigheden zooveel mogelijk bestreden. Gedrongen door de eischen, die thans aan de jongelui worden gesteld, ook bij het solliciteeren naar de meest eenvoudige betrekkingen, is de Louisa-Stichting genoodzaakt geweest aan het onderwijs steeds hoogere eischen te stellen en de uitgaven daarvoor te verhoogen. Acht pupillen bezoeken op dit oogenblik de Hoogere Burgerschool. Dat de uitgaven voor geneeskundigen dienst hooger waren dan in andere jaren wordt vólkomen duidelijk wanneer men het verslag van den Br.-. Secretaris leest. Voor verlichting en verwarming geven de uitgaven geen redenen tot bijzondere opmerkingen, daar met beleid en zorg de moeilijkheden tengevolge van de rantsoeneering van gas, electrisch licht en brandstoffen tot een minimum werden beperkt. Door het uitstellen van verschillende werkzaamheden, zijn de kosten voor meubilair en onderhoud van het gebouw lager dan in het voorafgaande boekjaar. Deze uitgestelde werkzaamheden zullen voor rekening van het volgend boekjaar worden uitgevoerd. □ □ Beduidend hooger zijn de kosten voor waschloon, ongeveer vijf en twintig gulden moest dit jaar per persoon uitgegeven worden voor bewassching. De uitgaven van het interne beheer der Louisa-Stichting zijn ongeveer veertig procent hooger dan in normale jaren. Het wil ons voorkomen dat deze stijging, hoe groot ze ook is, toch wijst op zuinig beheer. Reeds eerder werd door ons opgemerkt, dat ook in normale tijden de pupillen niet meer kregen dan het noodige, zoodat hun niet minder gegeven kon worden dan in normale jaren óf de Stichting zou haren pupillen van het noodige niet voldoende hebben gegeven. Waar de algemeene prijsstijging hooger is dan veertig procent, daar komt de Louisa-Stichting met groote vrijmoedigheid met deze cijfers voor den dag. Ook de inkomsten stegen. Het totaal der rente werd vermeerderd met de vrijgekomen rente van het legaat Gosselin, waardoor dit legaat voldoet aan de bestemming die deze erflater er aan gaf. Na vijftig jaren rente op rente te hebben gestaan komt de thans vrijgekomen rente van dit kapitaal jaarlijks voor een bedrag Van ƒ2720 ten goede aan onze kinderen. Ook dit jaar mocht de Louisa-Stichting zich verheugen in de daadwerkelijke belangstelling van vele vrienden, die ons verblijdden met eene gift. In het bijzonder zij hier dank gebracht aan de beide Engelsche Loges, die gedurende de oorlogsjaren in ons land tijdelijk werden opgericht. Beide Loges, die thans zijn opgeheven, „Gastvrijheid" en „Willem van Oranje" hadden op geen vriendelijker wijze blijk kunnen geven sran hunne br.-.lijke gevoelens dan door het tehuis van onze weezen te gedenken. Van de familie van wijlen Br.-. P. van de Wetering mocht de Louisa-Stichting duizend gulden ontvangen, opdat onze weezen ook na den dood van onzen hooggeachten Br.-, nog blijken mochten ontvangen van de groote belangstelling, die hij koesterde voor het werk der Stichting. Met gevoelens van groote dankbaarheid is deze gave belegd ten behoeve van het stamkapitaal. Met grooten dank worde hier melding gemaakt van het feit, dat het totaal der contributies weer is vermeerderd. Deze dank treft niet alleen den BBrs-\ die zich als contribuant opgaven, maar ook den BBrs.-. Correspondenten, waarvan velen door onvermoeiden ijver de belangen der Stichting en hare bewoners zoo krachtig dienen. De overtuiging, dat zij door hunne medewerking de belangen van onze kinderen krachtig steunen moge voor hen de grootste belooning zijn. Opnieuw kon het tekort gedekt worden uit het Fonds, dat enkele Loges voor dit doel hebben gevormd, waaruit blijkt dat het streven van 1917 goede vruchten heeft gedragen. Uit de gegeven cijfers blijkt dus wel, dat de Louisa-Stichting in het afgeloopen jaar wel aan zware eischen heeft moeten voldoen, maar ook, dat zij krachtig is gesteund in haar streven. De Regent Thesaurier : A. M. DE VEER. OVER DE KOSTEN VAN ONS GEZIN |^^f(^|ANNEER er over de Louisa-Stichting gesproken wordt, dan kan men ÜHtk^P er zeker van ^a dat v00ral de nnancieële zijde ervan door velen zal worden naar voren gebracht, ja, zelfs meer dan de ethische en f§lplwS paedagogische beteekenis van onze opvoedingsinrichting, weet het £=^ÊÈwLJ nnancieële beheer de belangstelling te wekken. Een kort hoofdstuk over de kosten van ons groot gezin mag in deze uitgave dan ook niet ontbreken, al was het ook uitsluitend om de onjuiste meeningen die soms geuit .worden, te bestrijden. Het geheel is te duur, en het betrachten van meer zuinigheid zou zeker gewenscht zijn, ziehier de meest ernstige grief, die zoo nu en dan werd gehoord. Vaak is ons gebleken dat deze uitspraak niet berustte op ernstig onderzoek of op nauwkeurige berekeningen, maar meer op een generaliseeren van een toevallig ontvangen indruk of een napraten van anderen. Zonder al te zeer in details te treden zullen wij trachten eenig inzicht te geven in de wijze waarop ons groot gezin wordt beheerd. Gewoonlijk wordt een dertigtal kinderen verpleegd, waarvoor gewerkt wordt door een directeur en een directrice, eene assistente voor de huishouding, eene assistente voor de linnenkamer, twee dienstboden, een knecht en een dagmeisje, zoodat steeds 38 personen'gevoed moeten worden. Na aftrek van de vacantie-dagen kan het jaar gerekend worden op 340 dagen, waaruit volgt dat de Stichting 38 X 34° = 12920 voedingsdagen kent. Wanneer men nu de jaarverslagen naziet der normale jaren, dan kan men gemakkelijk berekenen dat de gemiddelde kosten per dag en per persoon ongeveer 38 cent bedroegen. In 1914 was het 39.6 cent per dag en per persoon, in 1915 38.6 cent, in 1916 47.6 cent, in 1917 54 cent, in 1918 59 cent. Bij het nagaan van deze cijfers kan men moeilijk tot de conclusie komen, dat in onze inrichting, wat de voeding betreft van overdaad sprake is* of dat de voor het jonge kind zoo gewenschte eenvoud niet wordt betracht. De kinderen worden in de Louisa-Stichting geheel gekleed, we hebben dus dezelfde kosten als de ouders in het gezinsleven. In 1913 waren deze kosten per kind ƒ51.—, in 1914 ƒ49-—, in 1915 /44-5°5 in 1916/63-—, in 1917/100.— en in 1918 ƒ 110.— De kosten voor ligging zijn hierbij inbegrepen. Vooral zij, die belast zijn met de opvoeding van kinderen van 6 tot 18 jaar. laten zij deze cijfers toetsen aan hunne ervaring. Zij zullen ervan overtuigd zijn, dat er vele zorgen besteed moeten worden aan deze kleeding, daar de kosten anders veel hooger zouden zijn. De jonge Louisianen zijn niet anders dan alle kinderen, ze kunnen met een gemak, die ons ouderen'wel eens verbaast, hunne beste kleeren van winkelhaken' en vlekken voorzien, en in oogenblikken, dat er uiting gegeven wordt aan een overmaat van levenskracht en levensblijheid denken ze in al hunne uitbundigheid ■ meer aan pret dan aan hunne kleeren. Een nieuw pak en een overjas, schoenen en petten voor de jongens, hoeden en mantels en japonnen voor de meisjes, en verder alle kleedingsstukken die noodig zijn, kosten in normale jaren per pupil zooals uit de gegeven cijfers blijkt ruim vijftig' • gulden per jaar. Ook in deze uitgaven zal zeker niemand eenige luxe ontdekken. We volgen het verslag, dat jaarlijks wordt uitgegeven op den voet, en zien nu de kosten voor onderwijs. Bij het nagaan van deze kosten, kan men beginnen zich af te vragen welken weg de Louisa-Stichting moet volgen. Vele pupillen komen uit goede kringen, we kennen trouwens allen het gemiddelde peil der leden van onze Loges. Wanneer we hieraan denken, dan spreekt het vanzelf dat van het gebruik maken van kostelooze scholen geen sprake kap zijn, en dat alleen de burgerscholen in aanmerking kunnen komen, daar alleen deze scholen voorbereiden voor voortgezet onderwijs. Wie verder de eischen kent die aan de jongelui, bij sollicitaties naar welke betrekking dan ook, worden gesteld, zal het volgen van de lessen eener hoogere burgerschool noodzakelijk achten, en wanneer een pupil daarvoor niet de noodige gaven heeft dan zal toch voortgezet onderwijs noodig worden geacht. Welnu, wanneer deze eischen aan het onderwijs in de Louisa-Stichting mogen worden gesteld, eigener beweging stelt de Stichting hare verlangens niet hooger. De kosten voor dertig kinderen zullen dus moeilijk verlaagd kunnen worden zonder de belangen der pupillen sterk te schaden, zoodat vermoed mag worden, dat er niemand te vinden zal zijn, die zou durven voorstellen op deze uitgaven te bezuinigen. De volgende post, geneeskundige dienst, kan ook al weinig aanleiding geven tot discussie want waar bijna veertig menschen voortdurend vereenigd zijn, daar is medische hulp zoo nu en dan noodig, en moeten er wel eens drankjes en poeders worden geslikt. Toch kan de Stichting over het algemeen tevreden zijn, al blijkt het dikwijls dat een deel der opgenomen kinderen van huis uit niet sterk is. De kosten der verlichting bedragen jaarlijks ruim drie honderd gulden, waarvoor behalve eenige lokalen, als slaapzalen en eetzaal voor korteren tijd, een zestal groote vertrekken gedurende den geheelen avond worden verlicht. Het gebouw wordt centraal verwarmd door middel van vier en veertig radiatoren, welk getal eenig idee kan geven van de grootte van- het gebouw. In normale tijden werden ongeveer vijf wagons giet cokes gebruikt, waarbij gerekend moet worden op de badkachel, die ook met deze brandstof wordt gestookt. Ook de hoeveelheid brandstoffen, benoodigd voor het bereiden van het middagmaal is natuurlijk vrij beduidend. De kosten voor meubilair bedragen ongeveer drie a vier honderd gulden per jaar. Voor ruim veertig vensters hangen gordijnen, in een achttal lokalen zijn de vloeren met linoleum bedekt, een honderdtal stoelen zijn regelmatig in gebruik, en verder is al het noodige aanwezig, wat in een groot gezin aanwezig behoort te zijn. Waar dit bedrag moet dienen voor vernieuwing en voor reparatie zal het zeker ook door niemand als, te hoog kunnen worden beschouwd. Ook in het onderhoud van het gebouw wordt steeds de grootste zuinigheid betracht, zoodat het vaak klinkt, bij het bespreken van het al of niet noodzakelijke . van eenig onderhoud, dat het nog wel een jaartje kan blijven zitten. De uitgaven voor salarissen zullen zeker weinig aanleiding kunnen geven tot uitvoerige bespreking. Zeker, mooier zou het zijn wanneer allen die in de LouisaStichting hunne beste krachten geven, dit deden uitsluitend gedreven door hunne liefde tot het kind, maar de praktijk Van het leven eischt nu eenmaal, dat ook zij zich uitgaven moeten getroosten voor het dagelijksch bestaan, of ter verzekering van eene goede toekomst. Hoewel de Louisa-Stichting van het betalen van enkele belastingen is vrijgesteld. is dit niet het geval met de grondbelasting, terwijl bovendien het gebouw en meubilair tegen brandschade zijn verzekerd. De kosten van beheer zijn onvermijdelijk ih eene inrichting, waar soms gereisd moet worden ter behartiging van de belangen van de pupillen, waar brieven en circulaires moeten worden verzonden, voor het onderhoüden van den band met ieder, die belang stelt in het werk van onze inrichting. Ook de uitgaven voor waschloon zijn o. i. niet te hoog te noemen, in normale jaren waren deze uitgaven ongeveer ƒ 12.50 per persoon en per jaar, in het afgeloopen jaar was door de tijdsomstandigheden dit bedrag verdubbeld. Merken we dan nog de sluitpost op, diversen, onder welk hoofd al aie uitgaven worden geboekt, die in een der vorige hoofden niet zouden passen, dan is daarmede de lijst van uitgaven nagegaan, zooals die reeds gedurende "vijftig jaren worden gepubliceerd. Onzerzijds is steeds getracht de uitgaven zoo laag mogelijk te doen zijn, wat niet weg neemt, dat ieder advies, waarbij de belangen der kinderen niet worden geschaad en toch een nog goedkoopere weg zou worden aangewezen, door ons gaarne zal worden ontvangen. De inkomsten der Louisa-Stichting zijn gedurende de laatste tiental jaren zeer verbeterd. Niet alleen dat het totaal der renten zeer sterk vermeerderde, maar ook inochj; onze inrichting de algemeene belangstelling zien groeien. Als eerste gevolg van deze inkomsten-vermeerdering ontstond het streven naar uitbreiding van het arbeidsveld, zoodat het ideaal om de kinderen van iederen Br/., die op jongen leeftijd sterft en nog geen gelegenheid had de toekomst van zijn kiroost te verzekeren, te steunen steeds scherper omlijnd naar voren treedt. Zoolang dit ideaal niet bereikt is, zoolang zullen Regenten bij de Broederschap □ □ moeten aankloppen om steun en medewerking. En wanneer er al enkele groote Loges zijn, die meenen zelve voor hare weezen te kunnen zorgen, laten deze bedenken dat dit in kleinen kring niet mogelijk is, terwijl toch wij allen deel uitmaken van het groote geheel. Zooals elders in deze uitgave is medegedeeld werd op het Gr.-. O.-, van 1865 besloten de verplichte jaariijksche bijdrage per lid ten behoeve van het Liefdefonds over te dragen aan de Louisa-Stichting. Eenige Loges hebben dit bedrag eigener beweging verhoogd tot een gulden, zoodat de Loges als zoodanig jaarlijks ruim duizend gulden bijdragen voor de bestrijding der uitgaven. Behalve de Loges waren er enkele Maconnieke lichamen, die jaarlijks eene bijdrage zonden, waaronder we niet mogen vergeten het hoofdbestuur der H.\ Gr.-., dat jaarlijks' drie honderd gulden voor dit doel afzonderde. Vooral dient dan genoemd te worden de Commissie van redaktie en uitgave van den maconnieken scheurkalender. In dit boek is eerie plaats ingeruimd voor eene afzonderlijke bespreking van deze uitgave, wat zeker mede als bewijs mag worden aangemerkt van de dankbare gevoelens, die de Louisa-Stichting koestert voor dezen arbeid. ■ Dan volgen de giften en vrijwillige bijdragen, waarbij onwillekeurig aan' den arbeid der Br.-. Corresp.'. wordt gedacht, waarvan velen zoo onvermoeid werken ten bate van onze kinderen. Nu zou de arbeid van deze Brr.-. geen vruchten dragen, wanneer hun oproep geen weerklank vond in het gemoed der Brr.-., het is dus ten slotte de sympathie der geheele Broederschap waarop het bestaan der Louisa-Stichting berust. Moge dit artikel het zijne er toe hebben bijgedragen om bij allen de overtuiging te vestigen, dat de metalen, die zij offeren ten behoeve van onze weezen niet alleen goed besteed worden, maar ook met overleg en met zuinigheid worden uitgegeven. Het financieel beheer is gedurende de vijftig jaar van het bestaan van onze opvoedingsinrichting steeds zóó geweest, dat de Louisa-Stichting voortdurend krachtiger en steeds dichter haar einddoel naderde, nl. zelfstandig te kunnen zorgen voor de kinderen van overleden minvermogende B.Br.-. Toch zal er nog veel, zeer veel gedaan moeten worden vóór dat dit ideaal bereikt is. Moge ieder de Loulsa-Stichtiog in dit streven willen steunen, want het steunen van economisch zwakken is een voorrecht der sterken. Den Haag, Februari 1919. A. M. DE VEER. ONS GROOT GEZIN H^p^f^gANNEER we iets gaan mededeelen over het leven in de Louisa«IHItCTjP Stichting, dan' geven we mededeelingen uit een groot gezin, daar ons internaat niet ander3 kan worden opgevat. (fÉ^PIroit Toch zal het ieder duidelijk zijn, dat er een groot verschil zal ^=s^™^**s=rf* moeten zijn tusschen het leven in onze opvoedingsinrichting en dat van een gezin, omdat de factoren, die hun invloed doen gelden op deze samenleving van zoo geheel anderen aard zijn. Klagen reeds vele ouders over het verschil in aanleg, aard en karakter, dat ze bij hunne kinderen opmerken, hoe sterk moet zich dit verschil dan wel laten gelden in onze Stichting, waar men niet alleen rekening heeft te houden met het verschil in aanleg en karakter, maar meer nog met het verschil in milieu, waaruit de pupillen voortkwamen. Het leven in de Stichting is ingericht op den voet van een goed burgergezin, op goede manieren wordt, zoover men deze van menschen in wording mag verwachten , zeer sterk gelet. Hierdoor wordt aan onze samenleving een cachet gegeven, waaronder de meesten zich zeer gemakkelijk kunnen voegen. Bij de. opname heeft een nivelleeringsproces plaats, de een moet stijgen om zich thuis te kunnen gevoelen in de-nieuwe omgeving, een ander moet gewennnen aan den meerderen eenvoud en de soberheid van zijn nieuw tehuis. Met dit verschil van milieu moet duchtig rekening worden gehouden en de invloed, die èr uitging van het ouderlijk huis laat zich gewoonlijk jaren lang gevoelen en heel vaak zelfs is deze invloed gedurende het gansche verblijf in de Stichting zeer duidelijk merkbaar. Het is een hernieuwd bewijs van de zoo vaak geuite waarheid, dat niets het wint van den invloed van het ouderlijk huis. Het ouderlijk huis is niet alleen voor de bevoorrechten, die pas later hunnen vader of beide ouders verloren een lichtend punt op het levenspad, neen ook voor jonge kinderen, die reeds vroeg door noodlottige omstandigheden het ouderlijk huis hebben moeten verlaten, ook voor hen blijft het ouderlijk huis een lichtende bron. Hoe duidelijk komt het steeds weer uit in vertrouwelijke gesprekken, wanneer de verhalen der kinderen steeds weer aangevuld worden met de mededeeüng: «vroeger bij ons t'huis.» Dat «vroeger» leeft in hunne gedachten, vervult de intieme hoekjes der ziel en geeft troost in oogenblikken van alleen zijn, in oogenblikken van behoefte aan vertrouwelijkheid, want och een kind kan zich te midden van een dertigtal lotgenooten eenzamer gevoelen dan een hroertje en zusje, die met hun beidjes zoo knus zitten aan de huiskamertafel en genieten van de verwarmende stralen der koesterende ouderliefde. Uit deze elementen wordt ons groot gezin samengesteld, en met deze factoren moet rekening gehouden worden van het oogenblik van opstaan af, totdat het uur is aangebroken dat de nachtkwartieren worden opgezocht. □ En zelfs, wanneer allen zich reeds lekker in woelden om te gaan slapen, zelfs dan moet er nog rekening mee gehouden worden, want dan is het oogenblik gekomen, dat zoovele kinderen geneigd zijn het heerlijke spel der phantasie te laten spelen. Handenarbeid. En deze eigenaardige kinderphantasie, die hen zoo weet te voeren in allerlei omgeving, op hooge hoogten en in lage diepten, brengt ook weer al die beelden van het ouderlijk huis te voorschijn, waarbij dit tehuis nog inniger, nog mooier, nog hartelijker en nog intiemer wordt gedacht, dan in werkelijkheid wel het geval was. Èa dan moet de Louisa-Stichting een vergelijking met het ouderlijk huis kunnen .doorstaan. Het spreekt vanzelf, dat de Stichting het altoos verliest, maar dat weet men vooruit en daarop moet men bedacht zijn. Het schoonste wat onze herinnering kent, de plaats waar men gekoesterd en verwarmd werd, zooals nergens ter wereld mogelijk is, het hoekje, waar de huiselijke haard stond, gevoed door vlammen van reine liefde, is niet te vervangen. Mair reeds eerder is het gezegd, de Stichting tracht het verlorene niet terug te geven, zij tracht alleen eenige vergoeding te geven voor het verlies, dat geleden werd bij vader's dood. Het is niet alleen niet gemakkelijk, maar zelfs groote moeilijkheden zijn verbonden aan dit streven. V0ór alles moet de Stichting zich hoeden voor weekheid, en te groote zachtheid bij haar pogen om het verlorene te vergoeden. We weten het, niets wat zoo'n bitteren nasmaak heeft dan eene zoete opvoeding, — en voor dien bitteren nasmaak moeten onze ünderen worden behoed. Opvoeden zou men kunnen noemen: het zoeken naar een synthese tusschen de meest tegenovergestelde eischen, die aan de leiding van jonge menschen moeten wórden gesteld. Van het licht dat in de Louisa-Stichting schijnt, moeten dus die warme, zacht koesterende stralen uitgaan, die het gezin zoo onvergetelijk maken, maar ook moet het zoo krachtig zijn, dat het kind, later geroepen in de maatschappij op te treden als man of vrouw en in welke positie dan ook, er de kracht uit put, die noodig is voor den gekozen werkkring. Hieruit volgt al, dat de samenwerking van man en vrouw moeilijk gemist kan worden. Geeft de man aan het geheel de kracht, die noodig is voor de toekomst en leidt de vrouw het geheel met wijsheid, zoodat allen zich behagelijk gevoelen, dan pas kan het geheel bogen op schoonheid, zoo noodig om zich op den duur gelukkig te gevoelen. En pas wanneer een kind zich gelukkig gevoelt en daardoor gedragen wordt door innerlijke opgewektheid, dan pas kan er wat van hem gevergd worden, want dan zal een opgedragen taak niet moeilijk vallen en zal de vervulling van iederen plicht, van welken dan ook geen last maar lust geven. Er moet dus gelet worden op de stemming van alle internen, want ontevredenheid werkt schadelijk op de harmonie van het geheel. En deze stemming bewaart men het best door te dwingen tot arbeidzaamheid, den lust aan te wakkeren tot nooit niets doen. Alles moet aangegrepen worden om de jongens en meisjes steeds belangstelling te doen hebben voor iets buiten hen. Die voortdurende bezigheid behoeft niet te bestaan in onafgebroken studie; een boog kan niet altijd gespannen zijn. Muziek^en literatuur, handenarbeid en kinderspel zè dienen alle tot vorming. Het valt niet ieder kind gemakkelijk bij samenspel zich te voegen naar anderen, niet iedere jongen heeft den lust en de kracht om rustig en gestadig te arbeiden aan een voorwerp dat afgemaakt moet worden, en zoovelen zouden wel gaarne mooi piano kunnen spelen , maar, zien op tegen geregeld studeeren en oefenen. Een kind, dat bezig is, waarmee dan ook, is bezig zich zelf te vormen. Óp den mensen zelf komt het aan, wat hij later in het volle leven zal ervaren, ieder is de smid van zijn eigen fortuin. Zoo doet de opvoeder goed, wanneer hij het jonge kind reeds vroeg leert, dat het op hem zelf aankomt, dat hij meer van zich zelf, dan van anderen moet verwachten. Zoo doet men dus goed het kind in zijn vrije uren zooveel mogelijk te laten doen wat het wil, men ontzie zooveel mogelijk zijn neigingen, wenschen en verlangens. Natuurlijk mag een oudere wel eene aanwijzing geven, maar groote waarde zit in het zelf zoeken en zelf vinden. Uitgaande van dit beginsel, is het duidelijk, dat alle idee van uniformiteit dus vreemd is aan het huiselijk leven in de Stichting. Dat in het afwijzen van uniformiteit en in het ontzien van het persoonlijke in ieder individu veel moeilijks zit, behoeft nauwelijks te worden betoogd. Bij het «alles over één kam scheren» behoeft niet te worden gedacht aan dertig belangen, maar neemt men een systeem aan en voert dit door. Oogenschijnlijk zou er in sommige gevallen wel iets voor te zeggen zijn, daar men dan zou ontkomen aan den schijn van bevoorrechting. Iets mag of mag niet, er behoeft niet over te worden gesproken. Bij nadenken gevoelt men natuurlijk direct het onbillijke van dit militair regime. Men neemt een norm aan en richt zich naar den eenmaal aangenomen norm. Hoe nu met den pupil, die dezen norm niet weet te bereiken, en wat te doen met hem, die den aangenomen norm ver achter zich laat en er ver boven uit steekt? Moet een handige jongen van veertien jaar, die in dè tweede klasse H. B. S. zit, juist zoo behandeld worden als een minder bevoorrechte, die wel iets ouder is, maar nog steeds een plaats in de hoogste klasse der lagere school inneemt ? Ze hebben beiden recht op dezelfde liefde, op dezelfde belangstelling en dezelfde toewijding, — dat spreekt vanzelf, — maar is het ook in beider belang wanneer ze op dezelfde wijze worden behandeld ? Ziehier een der grootste moeilijkheden in de opvoeding in een groot gezin. Er is maar één middel om de nadeelen ervan te ondervangen, en dat is het versterken van het algemeen vertrouwen, dat de Stichting het eerlijk meent met alle internen, dat bij krachtige inspanning de waardeering van die inspanning daaraan evenredig is, ongeacht de resultaten die worden bereikt. En daarvoor is noodig een flinke dosis idealisme, daarvoor is noodig dat het geheel gedragen wordt door de idee, dat de waarde van de menschen niet zit in uiterlijke dingen, maar bepaald wordt door innerlijke eigenschappen. En wanneer daar een jongen of meisje geprezen wordt omdat er blijk wordt gegeven van een goed karakter, dan geeft het den zwakken broeder moed en het geheel kracht. En wanneer een zwakken broeder iets wordt geweigerd, wat den meer vluggen werd toegestaan, b.v. verlof om tijd te besteden aan een of andere liefhebberij, dan is het niet aangenaam, soms is het zelfs pijnlijk te moeten weigeren, maar de ijzeren wet dér noodzakelijkheid liet niet anders toe. In onze omgeving kan men het leeren, dat men niet trotsch of ijdel mag zijn op bij geboorte meegekregen gaven, integendeel, dat deze gaven ons groote verplichtingen opleggen, in het bijzonder ten opzichte van den minder bedeelde. Zoo naar beste weten en eigen overtuiging een ieder geven wat hij noodig heeft, Een duet. eischt veel van de leiding. In gesprekken met moeders en familieleden, die gedurende bijna veertien jaren herhaaldelijk door ons werden gehouden, kregen we steeds weer den indruk, dat de Louisa Stichting toch prachtig was, niet genoeg gewaardeerd kon worden en meer dan genoeg gaf aan 29 kinderen, maar juist voor het 30ste kind, en dat was dan het kind of familielid van de spreekster, zou daar nog niet wat meer voor gedaan kunnen worden, en zou daar nog niet wat meer voor □ □ gedaan moeten worden ? Ieder gelooft wel dat directeur en directrice een bijzonder goed oog hebben voor het karakter der opgenomen pupillen; «maar werkelijk de bijzondere gaven en het mooie karakter van mijn kind ziet U nog niet m vollen omvang, en als daar nu eens bijzondere uitgaven voor werden toegestaan, dan zou dat toch zoo volkomen gemotiveerd zijn.» Nog nooit hebben we ons verstoord gevoeld wanneer deze gevoelens zich openbaarden, daar ze zoo geheel verklaarbaar zijn en de oorzaken zich zoo duidelijk laten aantoonen. Niet alleen de groote ouderliefde, die in eigen uil zoo gaarne een valk ziel, is er de oorzaak van, maar meer nog de bezorgdheid voor de toekomst. Het is voor vele moeders zoo moeilijk onbezorgd te zijn. Zorgeloosheid is natuurlijk steeds een ondeugd, vaak een vloek, en leiding van jonge menschen vereischt nu eenmaal zorg. Dat het den vrouwen, die alleen staan en die op haren levensweg het leed reeds zoo diep hebben gevoeld, niet altijd gemakkelijk valt het woord uit den Bijbel «weest niet bezorgd» te aanvaarden, is volkomen ■ verklaarbaar, zoodat de goede zorgen der moeders, ook na opname van hare kinderen, door de Louisa-Stichting volkomen worden gewaardeerd, — maar bezorgdheid van een opvoeder heeft nog nooit anders ten gevolge gehad, dan dat zij twijfel bracht in het jonge kind, 'twijfel aan eigen waarde en twijfel aan eigen kracht. Bezorgde moeders zijn geen krachtige leidsters, want zij gelooven niet dat haar kind eigenschappen en gaven heeft, die het in staat zullen stellen later een goede en zelfstandige plaats in het leven in te nemen, en terwille van die donkere toekomst verzoeken ze dan ook vaak ten behoeve van haar kirid om specialen' steun. Een opvoeder moet nu eenmaal het beeld zijn van den zaaier, die uitgaat om te zaaien. Hij bewerkt den akker, hij ploegt en egt, hij zaait en wiedt en in stilheid en vertrouwen moet hij de vruchten van zijn arbeid afwachten. Regen en zonneschijn, storm en hagelslag, die heeft de zaaier niet in zijn hand, evenmin als de opvoeder het altoos in zijn hand heeft zijn pupil voor schadelijke invloeden te vrijwaren. De directe resultaten van zijn arbeid niet zien en nochtans gelooven in de toekomstige bekroning van zijn werk, ziehier in een paar woorden den geest geteekend, die iederen opvoeder moet bezielen. Wij kunnen onze beste krachten aan het kind wijden, maar evenmin als de zaaier kunnen we den oogst verhaasten, we hangen af van de invloeden van buiten en van de kiemkracht van het zaad. De resultaten zullen het werk bekronen, maar deze resultaten worden niet gevonden in het gezin, die vindt men in her volle leven, waar onze kinderen later hun plaats moeten vinden. Hieruit volgt, dat alle maatregelen, die genomen worden om het kind eene goede opvoeding te verzekeren, beschouwd moeten worden als middelen voor een later te bereiken doel. En dit doel is voor allen niet gelijk, dus kunnen ook de middelen, die ter bereiking ervan moeten gebruikt worden, niet voor alle kinderen dezelfde zijn. Verschillende wegen moeten worden bewandeld. Al dadelijk zien we twee hoofd- □ □ lijnen in het plan, dat we willen bespreken, we zien den weg voor de jongens en dien voor de meisjes. Bij den bouw van de Louisa-Stichting is hieraan gedacht, daar het geheel is gesplitst in eene afdeeling voor jongens en eene afdeeling voor meisjes. De jongens hebben een eigen werkkamer, de meisjes ook. De brug tusschen deze beide verschillende vertrekken wordt gevormd door eene huiskamer, waar allen zich des avonds vereenigen om zich te wijden aan vrijen arbeid. Een groote bibliotheek, tijdschriften, een piano en een gramophoon geven gelegenheid tot ontspanning. Daar is gelegenheid voor het zetten van koffie en thee, waardoor de uren daar doorgebracht het huiselijk leven van een gfoot gezin al zeer nabij komen. Èn in de jongenskamer èn in de meisjeskamer zijn de allerjongsten met op hunne plaats, voor hen is daarom eene kinderkamer ingericht. Op deze wijze is door de indeeling van het gebouw reeds tegemoet gekomen aan de eischen van eene eenvoudige en natuurlijke indeeling der internen. Toch vormen zich in iedere groep weer clubjes van pupillen, die zich tot elkaar aangetrokken gevoelen om redenen, die ook door de omstanders moeilijk kunnen worden verklaard of gevonden, en vaak ook niet worden begrepen. Is het in het algemeen al moeilijk de innerlijke roerselen der menschenziel te doorgronden, het moeilijkst is dit zeker wel in den tijd, waarin het karakter nog geen vasten vorm heeft aangenomen, en waarin alles nog bezig is zich te ontwikkelen en te vormen en de nieuwe mensch geboren wordt. Jongelieden, die de kinderschoenen nog niet ontwassen zijn en toch m zich gevoelen opkomen de gevoelens, die hen later als man zullen beheerschen, toonen ons zooveel tegenstrijdigheden. Ze zijn nog zoo zwak en hebben nog zooveel steun noodig, en toch bluffen ze graag op hun brute kracht, en schamen ze zich voor een ander en voor zich zelf, wanneer ze zich bewust worden dat zachtheid zooveel invloed op hen heeft. ... • A 1 De tegenstrijdigheid van vele eigenschappen maakt soms een komischen indruk en vaak zouden we geneigd zijn tot lachen, wanneer we niet wisten dat dit fnuikend zou zijn voor het zelfgevoel en zelfvertrouwen van onzen patiënt. Zelfs een glimlach moet wel eens worden onderdrukt, want hij zou het verkregen vertrouwen kunnen vernietigen. Alles is belangrijk in dit tijdvak en we moeten kunnen meevoelen in het zich een zoo goed mogelijk surrogaat te leveren van een gezin voor hen, die het gezin ontberen.» Het aandenken aan de ouders wordt levendig gehouden, de band met de familie niet verzwakt, en bij belangrijke keuzen, als bv. die van beroep, de voogd geraadpleegd. Op tal van vragen die ik verder stelde antwoordde de directeur steeds met een vriendelijk lachje: gebeurt dit ook in het gezin? Mogen de jongens wel eens een vriendje bij zich ten eten.» »Mogen zij bij de ouders? »Worden jullie verjaardagen gevierd?« Wat doen kinderen op de jaardagen van vader en moeder? Maar bij deze laatste wedervraag kreeg ik ook de foto te zien van de versierde eetkamer. Komen zij wel terug later als zij de inrichting verlaten hebben? Komen zij ook in het ouderlijk huis te logeeren? Krijgen zij zakgeld? Ja, maar niet ruim. Natuurlijk vereischt heel wat tact om met zooveel kinderen om te gaan. En is er dan ook iets ernstigs te bespreken dan zal een onderhoud in de kamer van den directeur of een wandeling met hem meer uitrichten dan een standje,, in het volle gezelschap gegeven. En eindelijk moet voor en boven alles voor werk en ontspanning gezorgd worden. En boven op den zolder is dan ook gelegenheid, en hier heeft een gesticht veel voor bóven een klein gezin, om allerlei handenarbeid te beoefenen; en men vindt er net zoo goed timmerwerk als houtslöjd, terwijl ook een fiets bezig was opgehakt te worden en een ander zijn liefhebberij scheen te hebben in electriciteits geknutsel. Ook kan er een behoorlijk voorziene leesbibliotheek zijn en op deze wijs worden ook de leege uren gevuld. De beroepskeuze staat vrij en zoo bezoekt de leerling na de lagere school de H, B. S. of een instituut of de Kweekschool. Er zijn er die ook hooger onderwijs genieten, maar de middelen laten niet tóe studenten zoo ruim te laten studeeren als wenschelijk is. Godsdienstonderwijs wordt gegeven door predikanten der gemeenten, waartoe de pupillen behooren en zoo bezoeken zij de catechisaties van de Luthersche of Doopsgezinde predikanten of van den Protestantenbond. Zoo tracht de Louisa-Stichting te zijn een werkelijk tehuis, waarin de Maconmeke geest van breede verdraagzaamheid gevoegd aan strenge zelftucht, volle menschelijkheid geheel tot uiting komt. . Het ex libris van den directeur vertoont een oude kerk en een dbrpshutt van hoogeboomen omringd. Het is het beeld van de woning in Haren, waar de directeur zijn opvoeding genoten heeft, van zijn vader, dien velen in de omgeving kennen als een rechtgeaard paedagoog en een schoolhoofd in dien heerlijken ouden □ □ zin, een opvoeder, die de raadsman en vriend van al zijn dorpelingen was. Uit de herinnering aan deze schoolwoning put de directeur kracht. Het voorbeeld hem hier gegeven verwerkelijkt hij in zijn opvoedingsarbeid. De spreuk bij de ex libris is: „Zie dankbaar terug en vertrouwend vooruit '. Het is niet een persoonlijke spreuk, het kan ook de spreuk zijn der schoone stichting. Zij kan dankbaar terug zien op een arbeid van 50 jaar, zij mag met vertrouwen vooruit zien; zij schenkt aan de Nederlandsche vrijmetselaren in Nederland en zijn bezittingen het heerlijk gevoel, van rust, dat hun kind indien het onverzorgd mocht achterblijven, daar een opvoeding zal kunnen ontvangen. Zij geeft aan alle loges, bij het Groot-Oosten aangesloten de overtuiging dat het woord broederschap dat in de Maconnieke wereld zoo vaak gebezigd wordt, geen ledige klank is maar hier is omgezet in levende daad. Misschien ook heeft het welslagen dezer stichting zijn wijdere beteekenis voor onze geheele opvoedingsstelsel, en daarom moge ook hij, die niet tot de eerwaarde orde behoort, bij dit halve eeuwfeest der stichting zijn hartelijke gelukwenschen aanbieden. R. Casimir. DE VEREENIGING VAN OUD-LOUISIANEN Angedenken an das Gute, Halt uns immer frisch bei Mute. ^^^■^^SOEN men mij vroeg, geachte lezer, U het-een en ander te verhalen vCtpfllSI]' van de Vereeniging van Oud-Pupillen der Louisa-Stichting, toen ging lfeÉIP?§ÉI riet my z°oals he' U gegaan zou zijn, wanneer men U vroeg eens m(m)I|®)S iets te vertellen uit Uw eigen familieleven.' ©^Sè^S? Nietwaar, — gesteld al dat gij geneigd zoudt zijn een vreemde*, een buitenstaander een blik te gunnen in de samenleving van Uw eigen kring — hoe moeilijk moet het U dan somtijds toch nog vallen, hem datgene duidelijk te maken, wat U en den Uwen zoo natuurlijk en zoo vanzelfsprekend voorkomt. Dat toch, desniettegenstaande, verschillende redenen mij de vrijmoedigheid hebben doen vinden over genoemd onderwerp te spreken, vindt zijn oorzaak in het volgende: Vooreerst is de familie van Oud-Louisianen zoo uitgebreid, en zijn dientengevolge de beginselen die in haar midden leven zoo algemeen menschelijk, dat ik mij moeilijk iemand kan voorstellen die haar zijn en streven niet zou kunnen waardeeren. Ten tweede heeft de overweging, dat hij, die dit boek met belangstelling leest, de Louisa-Stichting wel een warm hart moet toedragen, mij over mijn aanvankelijke aarzeling heen geholpen, omdat hij dan ook voor ons al geen vreemde, geen buitenstaander meer is; terwijl ten slotte de veronderstelling gerechtvaardigd was, dat velen die dit lezen, behooren tot de groote Broederschap der Vrijmetselarij, waaruit is geboren de Louisa-Stichting, waaruit wederom onze Vereeniging is ontstaan — zoodat het vooral voor hen niet moeilijk moet zijn den Louisiaanschen geest te- begrijpen, omdat de groote Broederschap ook op onze Vereeniging haar stempel heeft gedrukt. Die Louisiaansche geest manifesteert zich het krachtigst in de Vereeniging van Oud-Pupillen der Louisa-Stichting, — geen beter middel dus om U dien geest te doen beseffen, dan door TJ te verhalen van onze Vereeniging, die wel eens de kroon op het werk der Louisa-Stichting is genoemd. * Reeds toen wij nog in de Louisa-Stichting onze opvoeding genoten, en de Vereeniging van Oud-pupillen nog niet was opgericht, waren wij het er allen over eens; het was een axioma waaraan niet getornd kon worden. En wanneer wij «ouderen» onder de Louisianen, wij met onze 17 a 18 jaren, de tijd voelden naderen waarop wij de Stichting zouden gaan verlaten, en wij dan eens ernstig onze toekomst-plannen bespraken, dan bleek, — hoe onze richtingen en aspiratie's ook uiteen liepen — er toch altijd dat ééne ding te zijn waaromtrent bij ons allen groote eenstemmigheid heerschte: Wanneer wij eenmaal de Stichting verlaten hadden mochten wij elkander niet uit het oog verliezen, wij moesten van elkaar blijven hooren, en wij zouden meeleven met elkander's wel en wee, zooals wij tot nog toe, wij kinderen van dat eene Louisiaansche gezin, ons lief en leed gedeeld hadden. Daar waren wij het allen over eens; dat stond bij ons vast; daaraan kon niet worden getornd. Dan eindelijk was het groote oogenblik aangebroken, waarop wij de Stichting gingen verlaten. - Er werd afscheid genomen van onze broers en zusters, met wie wij zooveel jaren hadden samengewoond, en met wie wij te samen waren opgegroeid. Hartelijk werden de handen geschud, goede wenschen werden ons meegegeven, en dan traden wij het rustige witte gebouw uit, dat zoo langen tijd ons «thuis» was geweest. Nog wat gewuif van handen, en dan viel daar achter ons de groote deur in het slot, en wij stonden een nieuw leven te beginnen .... * * Wat bracht dat nieuwe leven ons, en hoe ging het met onze goede voornemens uit de Stichtingsjaren ? Dat nieuwe leven bleek al spoedig heel wat anders met zich te brengen dan wij hadden verwacht, dan wij hadden gehoopt. De harde werkelijkheid stelde haar eischen, — wij moesten den strijd strijden die jonge menschen wacht, en die des te feller is naarmate men financieel zwakker staat. Wel was het toen ons een geruststelling te weten, dat de Louisa-Stichting nog steeds een wakend oog op ons gericht hield; maar toch ,Ieder is de smid van zijn eigen fortuin", leerden wij in de Stichting, en toen hebben wij pas de werkelijke waarde van dat.woord leeren beseffen. Het volle leven greep ons; moeiten en zorgen kruisten onzen weg; het werd een worstelen om er boven uit te komen. De harde noodzakelijkheid dwong ons voort; het heilige moeten stond achter ons. Arbeiden was het wachtwoord. «Een hand die weinig arbeidt heeft een fijner gevoel», zegt Shakespeare. Was hel wonder, dat in die jaren, toen de harde strijd om het bestaan al onze krachten eischte en ons noodzaakte al onze energie te concentreeren op onzen arbeid, — was het wonder dat in die jaren óns „fijner gevoel" wat afsleet? Was het wonder, dat onze gedachten minder vaak uitgingen naar verleden, waar het héden en de naaste toekomst al onze aandacht vergden? Zooals het met zooveel jonge menschen gaat, zoo ging het ook met ons: het meer reëele drong het meer ideëele op den achtergrond. Dat was de oorzaak, dat van onze goede voornémens in den aanvang zoo weinig terecht kwam. En toch gevoelden wij wel, dat het zoo niet goed was. * * * Wij gevoelden dat het zoo niet goed was; wij misten iets. In oogenblikken dat wij tot rust kwamen en tot ons zelf inkeerden gevoelden wij dat heel sterk. Er was iets verbroken dat niet verbroken had mógen worden, en het was met een zekeren weemoed dat wij terugdachten aan die zorgelooze Stichtingsjaren, die veelal de aangenaamste van ons leven waren geweest. De oude bekende gezichten kwamen ons weer voor den geest, en we betreurden, dat wij niet met elkaar in contact gebleven waren. Ddn beseften wij pas, hoe noodeloos en hoe ongemerkt wij langzamerhand van elkander waren vervreemd. Nü stonden wij alleen, en we voelden ons eenzaam, omdat er zooveel had kunnen zijn, wat niet was. Tot ons allen, Oud-Louisianen, kwamen die gedachten vroeg of laat, en des te sterker kwamen die gevoelens bij ons boven, als we toevallig een tijdgenoot uit onze Stichtingsjaren ontmoetten. Dan herinnerden we ons weer duidelijk dat alles van vroeger, en we leefden op als we hoorden hoe het den anderen verder gegaan was; onze belangstelling in elkanders omstandigheden was als vanouds weer even hartelijk als oprecht. Des te grooter was dan onze spijt, dat wij onderling geen voeling gehouden hadden, en dat de oude vriendschapsbanden niet krachtig en sterk waren gebleven. Vooral ook wanneer wij de Louisa-Stichting een bezoek brachten verlangden wij daar de makkers uit onze jeugdjaren nog eens terug te zien, hen te spreken en de hand te drukken, daar, in ons vroeger thuis, — maar anderen hadden onze plaats ingenomen, en wij moesten ons tevreden stellen met de berichten die wij zoo nu en dan van den een of ander te hooren kregen. □ Het was een verlangen dat nooit werd voldaan, het was een gemis dat niet werd vergoed. Neen, toch niet, een kleine vergoeding was er wèl. Het was n.1. van een gewoonte langzamerhand tot „mos'' geworden, dat' de Oud-Louisianen uitgenoodigd werden het St. Nicolaasfeest in de Stichting te komen vieren; en wij die het medemaakten hebben er de aangenaamste herinneringen aan behouden. Maar toen het Bestuur uit alleszins te respecteeren overwegingen het noodzakelijk oordeelde, deze bijeenkomsten niet meer te doen plaats vinden, werd het vraagstuk voor ons Oud-Louisianen acuut. * * * Toen hebben eenigen onzer de gelukkige gedachte gehad een algemeene Réunie bijeen te roepen. Dank zij hun initiatief en de hartelijke medewerking die wij van de Louisa-Stichting en in het bijzonder van de Directie, den Heer en Mevrouw Bos, mochten ondervinden, is die Réuniedag een der gedenkwaardigste geworden in de annalen der Maconnieke opvoedingsinrichting. De eerste Réunie van de Vereeniging van Oud-pupillen. 1913 Wij schreven toen: Zondag 25 Mei 1913. Het was prachtig weer, een echte lentedag, dien Zondag, een dag die zelf reeds opwekte tot vreugd; en blijde gestemd zijn we dan ook samengekomen, uit alle oorden des lands, in het goede, oude huis aan het Alexanderplein 15. In een gewoon gezin verwelkomen vader en moeder hunne kinderen in de woonkamer, de plaats der gezelligheid. Ook wij werden in de huiskamer ontvangen door hen, die destijds de plaats van onze ouders hebben vervuld, n.1. door de Heeren Regenten en de Directie. Dankbaar herdachten wij, bij monde van den oudste onzer, de mannen en vrouwen van 1869, die medewerkten de Louisa-Stichting op te richten, en die de grondslagen legden van het vele goede dat wij thans nog zien. Zoo was ons lievelingsdenkbeeld verwezenlijkt. Daar in de Louisa-Stichting, in de ons zoo bekende omgeving, zagen wij elkander terug. Wij ontmoetten elkander om zoo te zeggen „thuis", waar we slechts vrienden en bekenden, geen vreemden om ons heen zagen. We voelden ons weer „kinderen" der Stichting, we voelden ons weer één. Dat moge blijken uit het slot van het Réunie-verslag: „Een goede dag is te boeken in de geschiedenis der Stichting. Goed, omdat bij de aanwezigen opnieuw warme belangstelling is ontwaakt voor hun oude L. S., goed ook, omdat van het begin tot het einde van het feest een stemming heerschte zooals slechts kan worden verwacht van zusters en broeders, kinderen van Vrijmetselaren". Onder luiden bijval werd besloten jaarlijks samen te komen, en wel op den Zondag vallend op 24 Mei (de geboortedag der Stichting) of den eerstvolgende na dien datum. Niet minder instemming vond het denkbeeld geregeld een Correspondentieblad uit te geven, omdat men wel begreep, dat dit het middel was om de slapende belangstelling voor de L. S. weder wakker te roepen, en de band tusschen de Oud-Louisianen inniger te doen worden tot wederzijdschen steun en opbouwing. * * Toch waren wij nog niet tevreden met onze Réunie's en ons krantje. Wij wenschten dat ook bij ons het ideëele met het meer reëele hand aan hand zou gaan. Hierboven werd reeds aangeduid hoe moeilijk in de eerste jaren na het verlaten der Stichting de levenstrijd voor den Oud-Louisiaan is. Terwijl anderen de ruggesteun hebben van hun gezin, van ouders, broeders of verwanten, sjonden wij veelal alleen; dien steun moesten wij althans ontberen. Wat was natuurlijker, dan dat wij luide een „serrez vos rangs" deden weerklinken, en ons hecht aaneensloten als leden van die eene groote Louisiaansche familie om dat gemis te vergoeden ? Wat wij vroeger gemist hadden moest thans tot stand komen: een kring van vertrouwde vrienden om ons heen, waarop wij onder alle omstandigheden konden □ □ rekenen. En mocht onverhoopt een der onzen hulp behoeven, dan was onze spreuk: „Een voor allen, allen voor een!" Wij rekenden het ons een plicht in dit opzicht de taak der Louisa-Stichting te verlichten. Om dit doel te bereiken was een behoorlijk geconstitueerde Vereeniging noodig. Het Bestuur zou dan de Vaderzorgen van onze groote familie op zich nemen, en al die broers en zusters kunnen wijzen, langs welken weg en door welken onderlingen steun zij tot hun doel zouden kunnen geraken. Ziedaar de overwegingen, welke er toe hebben geleid, dat op 24 Mei 1914. de dag der tweede Réunie, de Vereeniging van Oud-Pupillen der Louisa-Stichting werd opgericht. * * * Nu in het bovenstaande is beschreven, op welke wijze onze Vereeniging langzamerhand van binnen uit is gegroeid, en welke gevoelens en ideeën haar ten grondslag liggen, behoeft daaraan weinig meer te worden toegevoegd, aangezien daarmede tevens de richting van ons streven is aangegeven. Het spreekt vanzelf dat er in den loop der jaren, — wij vieren thans bij het 50-jarig bestaan der Louisa Stichting ons 5-jarig lustrum, — meer teekening in ons Vereenigingsleven is gekomen. Zoo werd b.v. een „Weerstandskas" opgericht, en werd op 16 Juni 1917 de Koninklijke goedkeuring verkregen. Steeds is onze arbeid bezield gebleven door dien geest, uit welken onze Vereeniging is geboren Het is de geest van in praktijk gebracht Idealisme, — de geest van onze Vaders, — de geest der Vrijmetselarij 1 Dat was de vrucht van onze Maconnieke opvoeding. Moge aan de Louisa-Stichting de steun, de kracht, en de toewijding geschonken worden, om tot in lengte van dagen haar gèzegenden arbeid te kunnen voortzetten! B. C. Slotemaker. Red. Corr. bl. DE MAQONNIEKE SCHEURKALENDER p||i^^|jg||M duidelijk Ie maken welke roeping de scheurkalender te vervullen |P^!l heeft, is het noodig eenige woorden over "de Vrijmetselarij te zeggen. B Deze wil een cultuur-middel in de wereld zijn; zij wil het mensch- dom opheffen tot een hooger standpunt, het zooveel mogelijk los^s^> maken van de stof om het naar meer ideale zaken te doen streven. Zij wil kennis verspreiden, de zedenleer verbeteren en ze meer in toepassing doen brengen, zij wil in den mensch zijn verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de menschheid doen geboren worden of versterken, het solidariteitsgevoel in de maatschappij ingang doen vinden, eenheid bevorderen, de menschenliefde doen ontstaan of ontwikkelen. Natuurlijk zoekt de vrijmetselarij naar middelen om dat veelzijdig doel te bereiken. Ook de geringste worden met ingenomenheid aangegrepen, omdat kleine oorzaken wel eens groote gevolgen hebben. Toen wijlen de Heer M. T. H. Perelaer, den ióen April 1890 in de Loge Hirarn Abiff te 's Gravenhage het voorstel deed om een Magonnieken Scheurkalender uit te geven, begrepen de aanwezige leden dadelijk dat hier een middel gevonden was om invloed uit te oefenen op de maatschappij, het ideaal van eiken weidenkenden mensch. Zij begrepen dat niet-vrijmetselaren daardoor ongemerkt zouden kunnen worden opgevoerd tot maconnieke idealen, betere menschen zouden worden dan zij vroeger waren. De eerste commissie voor den kalender bestond uit genoemden heer Peeelaer en de heeren A. L. Schmidt Jr. en J. Maurer thans allen overleden, mannen waartegen ik opzie. Voor de tegenwoordige commissie is het werk gemakkelijk, in vergelijking van den arbeid, dien zij te doen hadden. Voor hen was het een nieuwen weg banen, voor ons op den gebaanden weg voortgaan. Toen wij geroepen werden het werk te doen, had de kalender zich al een baan gebroken in Nederland en zijn Koloniën. Ik, als redacteur der spreuken, had maar te zorgen dat de wagen in het goede spoor bleef en den kalender te zuiveren van kleine gebreken: anticlericale uitingen, spreuken in vreemde talen, enz. Ik liet de groote denkers van het Oosten en het Westen aan het woord, de wijsgeeren, humanisten, de groote ingewijden van alle volken en ook vooral de vele Vrijmetselaren, die eeuwen lang, hun wijsheid hadden verkondigd. De kortste spreuken acht ik de beste: veel zeggen in weinig woorden was altijd mijn streven. Ik zocht vooral naar korte gezegden, als het ware, geschikt om in marmer te worden gehouwen, zooals de latijnsche auteurs ze gaven en die bij de Nederlandsche schrijvers zoo moeilijk te vinden zijn. Een man van smaak gebruikt geen twintig woorden wanneer hij hetzelfde even goed en sierlijk in vijftien zeggen kan. Dit is, m.i., een der grondstellingen, waarvan de redacteur van den kalender moet uitgaan. Overbodige woorden verwateren een uitdrukking en maken ze onduidelijk. Over den inhoud van den kalender heb ik zelden aanmerkingen hooren maken: hier en daar slechts een stem, die zich geen rekenschap wist te geven van de bedoeling, waarmede sommige spreuken gegeven werden. Des te minder heett de critiek het schild van den kalender gespaard. Het schild is geen bijzaak omdat het noodig is om een goed geheel te vormen. De commissie weet, beter dan anderen, hoe moeilijk het is goede ontwerpen te krijgen en de leek, die het niet weet, is wel eens onverstandig in zijn oordeel. Het lid der commissie, aan wien de zorg voor het schild is opgedragen, heeft een moeilijke taak, die thans met toewijding wordt verricht. Overigens is het onmogelijk iedereen op dit punt te bevredigen. Wat is mooi en wat niet ? M. i. moet het schild eenvoudig zijn, niet te groot en vooral niet banaal. Aan deze klippen is, naar het oordeel der commissie, de vervaardiger van het schild voor de jaren 1918, 1919 en 1920 ontzeild; het vormt een smaakvol, harmonisch geheel. De Loge Hiram Abiff heeft thans een prijsvraag uil geschreven voor het schild der volgende jaren. Ten slotte een woord over de geldelijke opbrengst van den kalender, welke komt ten bate der Louisa-Stichting. Tot op zekere hoogte een bijzaak, maar omdat de zorg der weezen veel geld vordert, toch ook weer een zaak van groot gewicht. Van de jaren 1891 tot 1918, was het laagste saldo dat van het jaar 1897 zijnde ƒ 610.88, het hoogste dat van 1918 zijnde ƒ 2150.— Het gezamenlijk bedrag, aan de stichting afgedragen, was ƒ 38.515.275. De oplaag voor den eersten jaargang was 2000 exemplaren, voor den laatsten 3800 en 350 in boekvorm. De kosten van den eersten jaargang bedroegen ƒ 700.—, die van den laatsten ƒ 2100.—. De hoofd-verschaffer van het saldo is zeker wel de Secretaris-Penningmeester der , ö Commissie. De twee titularissen, met wie ik samenwerkte, heb ik altijd bewonderd. Mijn werk, als redacteur, eenmaal afgegaan en de drukproeven gecorrigeerd zijnde, heb ik eenige maanden vóór mij, gedurende welke ik aan den kalender niet anders, behoef te denken dan om hier en daar spreuken te verzamelen. Maar het werk van den Secretaris-Penningmeester is nooit klaar. Het geheele jaar door heeft hij brieven te schrijven, gelden te ontvangen en uit te geven, bezuinigingen te beramen, waardoor de opbrengst grooter zal worden. Dit alles doet de Secretaris-Penningmeester ter wille der goede zaak, welke hij belangloos dient; en hij doet het met liefde. Dat de Commissie steeds mannen bezitten moge bereid tot het doen van dit nuttig werk, op de wijze waarop dit thans geschiedt. M. REEPMAKER. De Commissie bestaat thans uit de Heeren M. Reepmaker, Voorzitter, W. F. R. Anemaat, Secretaris-Penningmeester en S. Bakker. LIJ halve eeuw is het geleden, dat de Louisa Stichting hare deuren li» opende voor het vaderlooze vrijmetselaarskind. Reeds een halve eeuw f iPÉil voldoet de Louisa Stichting aan hare verplichting, om de werktuigen 7\ |(P#èW? over te nemen, die den overleden minvermogenden medebroeder uit de handen vielen5 opgeroepen tot het E.-. O.-. De 24™ Mei 1919 is wèl een mijlpaal in de geschiedenis van onze inrichting, zoodat er alle reden is even stil te staan, om terug te zien op den afgelegden weg, waarbij we ons afvragen, op welke wijze is alles zoo geworden, als het zich thans aan ons vertoont. Gedeeltelijk zullen we bij het weergeven van het voornaamste uit de geschiedenis der Louisa Stichting gebruik maken van de mededeelingen, die voorkomen in het gedenkboek, dat uitgegeven werd bij het veertigjarig bestaan, daar deze mededeelingen toen zijn geschreven aan de hand .van gegevens, geput uit het archief. In 1862 werd in de Loge «L'Union Royale> te 's-Gravenhage voorgesteld, bepalingen te maken tot regeling der bestemming van het zoogenaamd „Liefdefonds" en werd in de eerste plaats gedacht aan een Opvoedingsinrichting voor kinderen van overleden minvermogende Vrijmetselaren. Deze Loge vond in haar streven alle steun en sympathie bij"Z. K. H. Willem Frederik Karel, Prins der" Nederlanden, Grootmeester der Orde. Op het Groot-Oosten van 31 Mei 1863 werd dit plan in behandeling genomen, en in beginsel goedgekeurd, door het nemen van het besluit: «dat het Liefdefonds bestemd is tot vestiging van een opvoedingsgesticht voor kinderen v_an overleden minvermogende Vrijmetselaren onder nader daaromtrent vast te stellen bepalingen.» • Tegen dit besluit werden in dien tijd vele bezwaren geopperd. Enkelen meenden, dat direct begonnen moest worden met het toekennen van geldelijken onderstand of bedeeling aan nagelaten weezen, anderen achtten het niet gewenscht, dat de Orde zichtbaar naar buiten werkte, daardoor misschien aanstoot geven en op deze wijze de reeks harer vijanden nog zou vergrooten. Ook werd de vrees geuit, dat de kinderen uit een Mac opvoedingsinstituut na het verlaten van dit gesticht vele moeilijkheden zouden ondervinden in de maatschappij. Hun, die meenden, dat de Orde van Vrijmetselaren geene gestichten moest oprichten, werd gewezen op het Mac. weeshuis te Stokholm, het gesticht voor weeskinderen te Praag, op de Mac. kweekscholen te Dresden, Leipzig en Göshtz, op de Augusta-Stichting te Berlijn en op vele Engelsche Mac. opvoedingsinrichtingen. Het Hoofdbestuur was dan ook zóó overtuigd van de noodzakelijkheid der i EEN HALVE EEUW uitvoering van het op het Groot-Oosten van 1863 genomen besluit, dat het in 1864 voorstelde, het Liefdefonds zoo spoedig mogelijk tot een voldoend kapitaal te brengen. Dat voorstel werd in 1864 bij acclamatie aangenomen zonder eenige tegenspraak te ondervinden. Door de Loges werd evenwel niet die steun en belangstelling betoond, die men met eenig recht voor zulk een schoon doel had mogen verwachten, wat den Heer Noordziek aanleiding gaf een werkje uit te geven ten voordeèle der Stichting, J. J. Noordziek waarin dit ontwerp uitvoerig werd uiteengezet, zoodat niemand zich meer kon verschuilen achter de verontschuldiging onbekend te zijn geweest met de plannen van de Commissie, door den Grootmeester benoemd bij besluit van 27 No vember 1865, welke commissie hare eerste vergadering hield op' den 3o8ten December 1865. Naast de vele Vrijmetselaren, welke in die dagen hunne gaven hebben geofferd op het altaar der liefde mag niet vergeten worden de man, die hoewel geen Vrijmetselaar zijnde, toch onbewust door een grootsche daad reeds logenstrafte de vrees van eenige kleinmoedigen in die dagen, die beducht waren dat de Orde door het in het leven roepen van een gesticht aanstoot zou geven en daardoor de reeks □ □ harer vijanden zou vergrooten. Zoo dacht zeker de man er niet over, dien ik op het oog heb, de Heer Jean Joachim Gosselin , in leven Commies bij het Ministerie van Koloniën, den 25stea Juni 1865 overleden, die, bijna zijn geheel vermogen nalatende aan de algemeene armen, bovendien eene som van f20000 bestemde ten behoeve van een stichting voof kinderen van minvermogende Vrijmetselaren. Tienduizend gulden moesten besteed worden voor de oprichting van het Gesticht, terwijl tienduizend gulden op het Grootboek moesten worden belegd, rente op rente, voor den tijd van 50 jaar, om na verloop van dien tijd te dienen tot onderhoud dier inrichting. Deze renten zijn met ingang van September 1918 ter beschikking van de Stichting gekomen, waardoor het jaarlijksch inkomen met ƒ 2670 is vermeerderd. Met gevoelens van groote dankbaarheid zal de naam van den Heer Gosselin steeds in de Louisa Stichting worden genoemd. De uitgave van het werkje van den Heer Noordziek over de plannen der Commissie gaf o.a. de teekening aan, van een te bouwen weeshuis, ingericht en geschikt voor dertig kinderen. Door vergelijking van het aantal weezen in het Buitenland meende de Commissie op ongeveer dit getal nagelaten kinderen van minvermogende Vrijmetselaren te moeten rekenen. De Heer G. Brouwer, architect van het gebouw der Orde, de ontwerper en teekenaar der plannen, had eene begrooting ingediend ten bedrage van ongeveer ƒ46000. De kosten van aanleg en bouwen meende de Commissie te kunnen vinden uit de eene helft van het legaat Gosselin, uit de te verwachten vrijwillige bijdragen en, zoo die onvoldoende waren, uit de opbrengst van te houden loterijen engeldleeningen, in aandeelen van ƒ100. De kosten van het onderhoud zouden worden gevonden uit de renten van het bestaande Liefdefonds, van het Maconnieke Fonds voor Leidens-ongelukkigen '), van de in 1864 en 1865 ingekon-en vrijwillige bijdragen, van te wachten giftenen legaten, jaarlijksche bijdragen van Loges en'Leden, inzamelingen in de Loges en de bijdragen tot nu toe opgebracht voor het Liefdefonds. Cijfers gaf deze commissie niet, meenende dat deze moesten gegeven worden door hen, die later met de uitvoering der plannen zouden worden belast. Verder werd medegedeeld, dat de Commissie aan den Hoog Eerwaarde den wensch te kennen had gegeven, dat het Hem mocht behagen het Beschermheerschap te aanvaarden over het gesticht en daaraan den naam te verkenen van LouisaStichting, daarbij wijzende op de Augusta-Stichting te Berlijn, ook eenMaconniek weeshuis, zoo genoemd naar de Gemalin van Z. M. den Koning van Pruisen, Br. Wilhelm. 1) Bij de ramp van Leiden was eene som van ƒ 13032 verzameld in de Loges tot leniging der ramp. Bij Resolutie van het Groot-Oosten van 21 Juni 1809 waren die gelden belegd in Hollandsche Schuldbrieven, met het bepaalde doel om daaruit blinde kinderen of andere ongelukkige kinderen van Broeders te steunen. In overeenstemming met deze beschikking gingen deze geelden later aan de Louisa-Stichting over op voorstel van het Hoofdbestuur der Orde. □ □ De Hoog Eerwaarde gaf aan de Commissie de verzekering, dat hij gaarne het Beschermheerschap aanvaardde over de op te richten Stichting, wanneer dit verzoek bij de Broederschap weerklank vond en ondersteund werd, terwijl hij geene bedenkingen had aan dit instituut den naam «Louisa-Stichting> te geven, daarbij niet twijfelde of ook zijne Gemalin zou ter gelegener tijd gaarne daarvoor hare toestemming geven. Deze uiteenzetting der plannen, die aan alle Loges werd toegezonden, bevatte tevens vele bepalingen, die nu nog, meer of min gewijzigd, in de Statuten voor komen. Prins Frederik toonde zich ten zeerste ingenomen met de ontworpen plannen. Hij toonde dit dan ook op vorstelijke wijze. In April 1868 zond Z. K. H. eene circulaire aan alle Loges, waarin mededeeling gedaan werd dat hij, na kennisname van het ontwerp, aan de Commissie teekeningen en plannen had gezonden van een ruim en luchtig, hecht en sterk gebouwd huis in de Nobelstraat, dat, naar het oordeel van zaakkundigen, behoudens enkele aan te brengen veranderingen, voor het aangegeven doel volkomen geschikt was. De Commissie deelde deze meening. Bovengenoemd pand bood Prins Frederik aan de Broederschap ten geschenke aan, waarbij de kosten van verbouwing zouden kunnen bestreden worden uit de eerste helft van het legaat Gosselin. Den Loges werd verzocht mede te deelen of zij hare goedkeuring konden hechten i°. aan het aanvaarden door het Groot-Oosten van het door hem geschonken gebouw, 20. aan het aanwenden van de helft van het legaat van wijlen den Heer Gosselin tot het hierboven aangewezen doel. De Grootmeester drong tevens aan op spoed, Opdat in het volgend Groot-Oosten de zaak in wettigen vorm beslist zou kunnen worden, waarop hij, met het oog op zijnen vergevorderden leeftijd, hoogen prijs stelde, daar hij, als Beschermheer, de Louisa-Stichting nog gaarne gevestigd en in werking zou zien. Op het Groot-Oosten van 1868 werd in beginsel aangenomen, dat de Orde aanvaardt het door den Grootmeester-Nationaal in 's-Gravenhage aangekocht en tot vestiging der Stichting aan de Orde te schenken gebouw en aanhoorigheden; .... dat, tot gedeeltelijke bestrijding der onkosten voor verandering en inrichting , gebruikt zal worden de voor de oprichting bestemde helft van het legaat van den Heer Gosselin. Verder werden alle voorstellen der Commissie aangenomen, en was het bestaan der Louisa-Stichting verzekerd. De Grootmeester dankte de Broeders voor de genomen besluiten en smeekte Gods zegen af op het werk, waarvan in die Vergadering de grondsteen was gelegd. Namens zijne Gemalin betuigde hij hare groote ingenomenheid haren naam te zien verbonden aan dien der Stichting, en deelde hij mede, dat de Beschermvrouw / 3000 beschikbaar stelde voor de gedeeltelijke aanschaffing van het meubilair. Verder bracht hij dank aan de Commissie voor hetgeen zij met zooveel ijver had verricht en benoemde het eerste college van Regenten. Tot Voorzitter van het College werd benoemd Br.-. J. J. F. Noordziek, die zooveel voor de oprichting der Louisa Stichting deed en zonder wiens medewerking de plannen zeker niet zoo krachtig waren doorgezet. Den 25 September 1868 verzond het eerste College van Regenten eene circulaire, waarin het mededeelde, dat de werkzaamheden voor de nieuwe inrichting in J. J. Gosselin die mate vorderden, dat de inwijding in 1869 zou kunnen geschieden. Van die gelegenheid maakten Regenten gebruik om een beroep te doen op de offervaardigheid van de Leden der Orde, in het vast vertrouwen, "dat aan die roepstem allerwegen zal worden gehoor gegeven. Dat dit vertrouwen niet werd beschaamd blijkt uit de circulaire, in Maart 1869 verzonden, waarin werd medegedeeld, dat eene voldoende som was bijeengebracht voor het aanschaffen van meubilair voor een tiental pupillen, en dat de inkomsten van dien aard waren, dat een zevental pleegkinderen voorloopig kon worden opgenomen. Verzoek om opname werd vóór i April ingewacht bij den Secretaris van het College. Tot directeur werd benoemd de Heer K. Veeger van Purmerend, die in het laatst van April het gebouw in de Nobelstraat met een zevental kinderen betrok. In dit gebouw had, in tegenwoordigheid van den Beschermheer en van een groot aantal genoodigden, op den 24sten Mei 1869 de inwijding plaats der LouisaStichting. De uitnoodigingen waren zoo verdeeld, dat de geheele Nederlandsche Broederschap vertegenwoordigd was. Ook de vertegenwoordigers der Buitenlandsche Loges en Groot-Oostens waren aanwezig, zoomede een deputatie uit het Dag. Bestuur der Gemeente 's-Gravenhage, bestaande uit de Heeren Gevers Deynooï, burgemeester en Vaillant en Van der Kemp, wethouders. De Heer J. J. F. Noordziek hield eene toespraak, waarin hij naging op welke wijze de Louisa-Stichting was tot stand gekomen. Onder orgelmuziek werden in eene korte pauze eerst de directeur en directrice, daarna ook de kinderen binnen geleid en aan den Beschermheer voorgesteld, waarbij de Heer Noordziek verklaarde, dat Regenten de zorg voor deze kinderen op zich namen en de belofte uitsprak, dat zij noch hunne opvolgers het vertrouwen in hen gesteld zouden beschamen. De Heer Veeger hierna het woord verkrijgende, legde de verklaring af, dat hij en zijne echtgenoote zich gelukkig achtten als directeur en directrice werkzaam te kunnen zijn, daarbij aan de Broederschap de verzekering gevende, dat zij al hunne krachten zouden wijden aan het welzijn der pupillen. De Grootmeester richtte nu eenige woorden tot elk'der kinderen in het bijzonder, vervolgens tot Directeur en Directrice, aan wier zorg hij de kinderen opdroeg en het vertrouwen uitsprak dat beiden zouden beantwoorden aan de verwachting, die de Orde van hen koesterde. De Heer Noordziek verkreeg nu weer hetiroord. Hij dankte den Koninklijken Beschermheer voor al hetgeen deze deed voor de Louisa-Stichting, terwijl Zijne geëerbiedigde Gemalin lof en hulde werd gebracht voor de welwillendheid, waarmede Zij toestond, dat Haar naam aan de Stichting werd verbonden. Ook aan het Dagelijksch Bestuur der Gemeente 's-Gravenhage werd dank gezegd voor zijne tegenwoordigheid; de jonge instelling werd aanbevolen in de belangstelling der overheden. Den vertegenwoordigers van Mac. lichamen werd verzocht mededeeling te doen van de inwijding der Louisa-Stichting en haar aan te bevelen in de Loges die zij vertegenwoordigden. Namens den Grootmeester verklaarde toen de Voorzitter van het College van Regenten de Louisa-Stichting, staande onder Beschermheerschap van Z. K. H. Prins Frederik der Nederlanden, te zijn geopend en ingewijd. Nadat de Beschermheer Zijne voldoening had te kennen gegeven over hetgeen hij had gehoord en gezien, en Zijnen dank had betuigd aan de Broeders, die zooveel hadden gedaan om de inrichting in het leven te roepen, sprak hij namens □ □ Zijne gemalin, die tot haar leedwezen verhinderd was aanwezig te zijn, Zijne beste wenschen uit voor den bloei en het welzijn der Stichting. De Heer Gevers Deynoot, burgemeester der Gemeente, verzekerde, dat het Gemeentebestuur trotsch was op het verrijzen van deze instelling in de Residentie en dat het steeds bereid gevonden zou worden hulp en bijstand te verkenen, wanneer dit noodig mocht zijn. Alle aanwezigen teekenden vervolgens eene oorkonde, die tot op dezen dag de bestuurskamer der Stichting versiert. Hiermede was eene plechtigheid afgeloopen, die eenvoudig maar indrukwekkend was. Reeds den eersten dag van haar bestaan was het de Stichting gegeven te kunnen toonen, dat zij in de toekomst veel zegenrijks zou kunnen doen. Het zusje van een der opgenomen jongens kon niet aanwezig zijn, omdat ze thuis zat bij hare stervende moeder. Wat moet voor deze vrouw de doodstrijd verlicht zijn door de wetenschap, dat de kinderen bij haar heengaan achter bleven onder de bescherming der Stichting. Behoeft nog te worden gezegd, dat deze instelling voorzag in eene bestaande behoefte? Deze kinderen der weduwe vroegen niet vergeefs om hulp en steun. Langzamerhand begon dan ook de sympathie voor de Stichting levendig te worden en ondervond zij onverdeelden bijval en krachtdadigen steun. Te Deventer Vormde zich een damescomité tot het houden van eene verloting, met subcomité's te Vlissingen en te Utrecht. De opofferingen van tijd en moeite van deze dames werden met dit gevolg gekroond, dat zij een bedrag van ƒ2832,50 aan den Thesaurier der Stichting ter hand konden stellen. De vijf Amsterdamsche Loges hielden eene verloting, die ƒ2505,87 opbracht, de Voorzitter der Loge te Dordrecht, de Heer A. J. Schouten richtte een loterij op die ruim ƒ 500 opbracht. In verschillende plaatsen werden concerten gegeven, waarvan de opbrengst was ten bate der Stichting. Onder de bijzondere giften mag niet onvermeld blijven een som van ƒ5000, geschonken op den dag der inwijding door den Grootmeester, ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan Van de afdeeling van den Meestergraad. De Loge «De Ster in het Oosten» besloot haar Loefton-Fonds, ten behoeve van kinderen van Vrijmetselaren, groot ƒ3071,07 over te dragen aan de Louisa-Stichting. Bij de inwijding had een der Broeders eene som gegeven van ƒ 500, later kwamen meerdere belangrijke giften in. Op deze wijze kwam er reeds het eerste jaar een fonds bijeen, dat ingeschreven werd op de Grootboeken der Nationale Schuld. Het College van Regenten, getroffen door zooveel medewerking, betuigde bij rondschrijven van 12 Juni 1869, zijn hartelijken dank aan al diegenen, die op daadwerkelijke wijze van hunne sympathie hadden doen blijken. Er was reden tot dankbaarheid. De Stichting ontbrak het in de eerste jaren van haar bestaan niet aan krachtigen steun. Was men begonnen met zeven kinderen, reeds het tweede jaar van haar bestaan werd dit getal gebracht op tien, en het □ □ jaar daaropvolgend op vijftien pupillen, en uit het vierde jaarverslag blijkt, dat de financiën het opnemen van twee en twintig kinderen toelieten. «De werkzaamheden met betrekking tot de zaken van het inwendig beheer waren talrijk,» zeggen Regenten op bladz. 24 van het eerste verslag over de LouisaStichting. En, wordt hieraan toegevoegd, «moge men dit al kunnen zeggen van iedere nieuwe Stichting, waar alles nog moet ontstaan, toch zal het inwendig beheer der Stichting wel steeds moeilijk blijven, als gevolg van hare eigenaardige inrichting.» Na vijftig jaren kan getuigd worden, dat de samensteller van het eerste jaarverslag dit zeer juist heeft ingezien; de individuëele behandeling der pupillen eischt nog steeds, dat dikwijls eene beslissing gevraagd wordt voor kleinigheden, kleinigheden evenwel van dien aard, dat zij op den goéden gang van zaken een grooten invloed uitoefenen. Krachtig heeft het eerste College van Regenten de zaken aangepakt, waarvan riu nog de goede gevolgen gevoeld worden. Met waardeering wordt hier gedacht aan de medewerking van den eersten directeur, den heer K. Veeger, en zeer is het te betreuren, dat een man, van wien zoo groote kracht uitging, en die alle gaven had voor het geven van eene goede opvoeding aan de kinderen, voor leiding en terechtwijzing bij hunne oefeningen, zoo kort stond aan het hoofd der inrichting. Slechts zeven jaar "was hij directeur, hij overleed den i5; . IJ. Ykema. ( Regenten der Stichting. C. J. J. H. van Kempen , Vertegenwoordiger der Loge „ Prins Frederik " te Koeta Radja. W. D. J. van Meeteren Brouwer, oud-Secretaris der Loge „Fides Mutua" te Zwolle. H. W. E. Stuwe, Lid der Loge „Willem Frederik" te Amsterdam. Mr. A. H. van Tienhoven, Voorzitter der Loge „Acacia" te Rotterdam. Later werd in de plaats van laatstgenoemde, die de benoeming niet aannam, aangewezen Mr. J. B. van Osenbruggen, Lid der Loge „La Flamboyante" te Dordrecht. Met eenparige stemmen besloot de Commissie als hare overtuiging uit te spreken, dat de Stichting niet moest blijven in het gebouw in de Nobelstraat. Nog daargelaten of verplaatsing buiten den Haag niet in strijd zou wezen met de bedoeling van den vorstelijken Gever van het gebouw, meende de Commissie, dat voor zulk □ □ eene verplaatsing in alle gevallen zeer deugdelijke gronden zouden moeten aangegeven zijn, en deze bestaan volgens de overtuiging- der Commissie niet. Met zes tegen ééne stem werd dan ook besloten, het Groot-Oosten aan te raden, dat de Stichting te 's-Gravenhage gevestigd blijve. Het voorstel van «La Vertu» werd op het Groot-Oosten van 1886 afgestemd. Inmiddels had de Gemeente een definitief bod gedaan voor een stuk van den tuin, groot 6 aren en 80 centiaren, ten behoeve van de doortrekking van de Prinsestraat, van / 30000. Hoewel dit volgens deskundigen ongeveer de waarde was van den grond, meende toch de rechtskundige adviseur, dat de Gemeente ook gehouden was het verlies te vergoeden, daarin bestaande dat het gebouw veel van zijn doelmatigheid had verloren, want niet alleen dat de tuin voor het doel niet meer geschikt was, maar ook het ziekenhuis zou geheel moeten vervallen. Den 27sten Januari deed de Arrondissements-rechtbank uitspraak en veroordeelde de gemeente tot het geven van eene vergoeding van ƒ32643,20, behalve het betalen van de kosten van het proces. Het driehoekig stukje grond aan de overzijde van de aan te leggen straat werd nu verkocht voor ƒ5500, terwijl het gebouw met den overgebleven tuin aan enkele bouwondernemers werd verkocht voor ƒ60000. Het College van Regenten had dus na verkoop van het gebouw in de Nobelstraat te beschikken over een kapitaal van ƒ 98000 en kon daardoor zijnen wensch verwezenlijken, een opzettelijk voor hun doel ingericht gebouw te bezitten. (Bulletin 1886, bladz. 70.) Na gehouden besprekingen hechtte het Hoofdbestuur zijn goedkeuring aan het besluit der Regenten, eene prijsvraag uit te schrijven, nadat eerst de eischen, die men aan eene nieuwe inrichting moest stellen, waren bepaald. Om alle deskundigen in de Loges in de gelegenheid te stellen mede te dingen of hun oordeel er over uit te spreken, zonden Regenten deze prijsvraag met alle nadere inlichtingen aan alle Loges. Mededeeling werd gedaan, dat de jury van beoordeeüng zou bestaan uit de Heeren J." H. Kromhout, generaal-majoor, inspecteur van de Genie en L. H. Eberson en J. C. van Wijk, architecten te Arnhem en te Rotterdam. (Mag. Weekblad 20 Dec. 1886.) In alle Loges werd deze prijsvraag besproken, terwijl de behandeling ervan voor velen een reden was tot het rondzenden van eene circulaire, waarin de bezwaren tegen de plannen van Regenten werden uiteengezet, en voorstellen werden gedaan tot wijziging. Bij rondschrijven van 12 Maart 1887 gaven Regenten een algemeen antwoord op de circulaire van deze Loges. De voornaamste griet was wel, dat men het plan voor 32 kinderen te klein vond, men noemde die ruimte «veel te eng», het getal «te gering». Men wenschte een «veel grooter getal» en sprak zelfs van 2 x 32 pleegkinderen, ja wenschte zelfs eene inrichting voor 75 weezen. Veel was hier niet op te antwoorden, daar de Statuten, goedgekeurd op het Groot-Oosten van 1886, in art. 16 bepalen: «Het maximum der in het gesticht op te nemen kinderen is 30». (Bulletin 1886, bladz. 328.) Dit maximum van dertig kinderen is niet willekeurig genomen. Wil men de Louisa-Stichting doen blijven wat zij is, zoo schreven Regenten, een opvoedingsgesticht, dan moeten de kinderen staan onder onmiddellijk toezicht van directeur en directrice, daartusschen mogen geen «binnenvader», geen «binnenmoeder» of «linnenmoeder» plaats nemen. Een goede opvoeding wenscht de Orde aan kinderen van overleden Broéders te geven, waarbij niet allen naar ééne formule worden behandeld, maar met ieders persoonlijke eigenschappen rekening wordt gehouden. De wensch een opvoedingsgesticht te houden, was de eenparige wensch van al de leden der in 1885 benoemde commisie voor het ontwerpen van nieuwe Statuten; en het College van Regenten was het daarmede zoo eens, dat het in zijne ontwerpstatuten drè bepaling overnam zonder eenige opmerking. Ook het Hoofdbestuur vond dit maximum het juiste, blijkens zijn voorstel aan het Groot-Oosten om dit vast te stellen, en niemand heeft daartegen ook maar eenig bezwaar gemaakt, maar één woord gezegd. (Bulletin 1886, bladz. 334.) Dat niettemin de wensch om de Stichting zoo mogelijk aan meer kinderen ten goede te doen komen bij allen levendig was, blijkt uit het voorstel der Commissie, zoowel door Regenten als door het Hoofdbestuur overgenomen, om, wanneer de finantièn het toelaten of bijzondere omstandigheden het wenschelijk doen zijn, pleegkinderen boven het getal 30 tijdelijk aan de huiselijke opvoeding van Vrijmetselaren toe te vertrouwen. Anderen hadden bezwaar tegen de geraamde kosten, die naar hunne meening' te hoog waren. Het College, overtuigd dat die bezwaren kwamen van deskundigen, verzocht dezen hunne teekeningen in te zenden, die dan zeker in ernstige overweging zouden worden genomen. Regenten zouden zich verheugen, wanneer uit de in te zenden plannen bleek, dat een werkelijk goed gesticht, voldoende aan de gestelde eischen, voor aanmerkelijk minderen prijs kon worden verkregen. Honderd en een en veertig plannen kwamen in, zoodat het niet gemakkelijk was hieruit eene keuze te doen. De jury van beoordeeling had eene moeilijke taak. De eerste prijs werd verworven door de Heeren J. Stok & Zoon te Rotterdam, de tweede door den Heer M. A. de Zwart te Voorburg. (Bulletin 1887, bladz. 67). Na veel overleg met de Jury en na rijp beraad kwamen Regenten tot het besluit het eerst bekroonde ontwerp te kiezen. Bij eene publieke aanbesteding bleek, dat ook de laagste inschrijver bleef boven de begrooting, wat Regenten aanleiding gaf den bouw bij onderhandsche aanbesteding op te dragen aan de Heeren Muller en Drooglever Fortuin te Rotterdam. Deze vatten den bouw krachtig aan, zoodat in het najaar de eerste steen kon worden gelegd. Regenten meenden, dat dit met eenige plechtigheid behoorde te geschieden en noodigden den Grootmeester uit deze taak op zich te willen nemen. Wegens afwezigheid van den Grootmeester nam de Heer Mr. A. M..Maas Gkesteranus, Gedeputeerd Grootmeester en Regent der Stichting, die taak welwillend op zich. In tegenwoordigheid van vele genoodigden werd bijgaande oorkonde ingemetseld onder passende toespraken en het gezang der kinderen. Inmiddels was het gebouw in de Nobelstraat ontruimd, en was de Stichting verhuisd naar het Bezuidenhout 14. Vóór nog deze verhuizing plaats had, nam de Heer Hempenius ontslag als directeur der Stichting, wegens eene benoeming aan de Rijksopvoedingsgestichten te Alkmaar. Hij werd opgevolgd door den Heer J. M. Kosten, die met zijne Echtgenoote ruim vijftien jaren aan het hoofd der Stichting gestaan heeft. Toen de kinderen op den 2osten Augustus 1888 van hunne zomervacantie terug kwamen, kon het nieuwe gebouw betrokken worden. Het bestuur, van meening, dat dit in gebruik nemen in allen eenvoud moest geschieden, had aan een inwijdingsfeest niet gedacht. Aangenaam werd het evenwel verrast op den oden September daaraanvolgende, toen Regenten, samengekomen voor eene vergadering, ontvangen werden door eene deputatie uit oud-pupillen. Deze deputatie geleidde Regenten naar de eetzaal, waar een veertigtal Oud-verpleegden hen wachtte. Daar werd het bestuur een vaandel aangeboden, dat in de bestuurskamer der Stichting eene blijvende plaats gevonden heeft. Na het betrekken van het gebouw aan het Alexanderplein nam het leven in de Stichting die richting aan, waarin het tot heden nög wordt geleid. Vele vrienden, die de nieuwe woning met een bezoek vereerden, prezen de doeltreffende , maar eenvoudige inrichting en niet het minst den overvloed van licht en lucht, waarin zij zich mag verheugen (Jaarverslag 1888), en in het jaarverslag 1889 deelen Regenten mede, dat het gebouw zeer goed aan de verwachting beantwoordt. Het 25-jarig bestaan der Stichting werd op den 26ste" Mei 1894 op recht huiselijke wijze herdacht. Hoe gaarne hadden Regenten .alle vrienden en vriendinnen der Louisa-Stichting uitgenoodigd daarbij tegenwoordig te zijn, maar dat liet de ruimte niet toe. Hetaan. tal uitnoodigingen kon niet anders dan zeer beperkt wezen. Behalve alle oud-Regenten en vele oud-pupillen, waren de beide Grootmeesters G. Vas Visser en S. M. Hugo van Gijn tegenwoordig. Na een hartelijk welkom van den directeur, hield de oudpupil Herman de Groot een feestrede, die getuigde van den sterken band, die er tusschen Louisa-Stichting en hare oud-pupillen bestaat. Bij deze gelegenheid ontving de Stichting een fraaie Lipp-vleugel ten geschenke, tengevolge van de oproep door Br.-. Zegers Veeckens, redacteur van L'Union Fraternelle, in dit tijdschrift geplaatst. De oud-pupillen boden Regenten een paar kristallen, met zilver gemonteerde inktkokers op zilveren plateaux ten geschenke aan, terwijl ook Directeur en Directrice een blijk van waardeering ontvingen. □ □ Nadat de Voorzitter van het College van Regenten, de beide Grootmeesters en een der oud-Regenten nog hunne gevoelens hadden weergegeven, begon het feestelijk deel van het programma, en werd het geheel besloten door een opgewekt bal. Het was vooral de Heer A. M. Maas Geesteeanus, die in deze nieuwe omgeving nieuwe banen zocht voor de opvoeding in de Louisa-Stichting. De Heer Egeling, wiens krachten hem op zijnen hoogen leeftijd niet meer veroorloofden de leiding van de Stichting in het nieuwe tijdperk van haar bestaan te blijven voeren, legde zijne taak neer. De Heer Maas Geesteranus nam die over. In het nieuwe gebouw werden nieuwe, ruime paedagogische beginselen in praktijk gebracht de Stichting begon in werkeldkheid meer te beantwoorden aan hare bestemming, d.i. aan de idee: «Opvoedingsgesticht voor nagelaten kinderen van minvermogende Vrijmetselaren». Aan dien naam hechtte de Heer Maas Geesteranus groote waarde; niet een we/dadtgaeidsiiaichting,' maar een opvoedtngsinnchtïng moet de Louisa-Stichting zijn, was steeds zijn woord. In het verslag van 1889, waaruit bovenstaand genomen is, vindt men verder eene memorie, die de Heer Maas Geesteranus kort voor zijnen dood aan den Secretaris overhandigde. Hierin ontwikkelde hij de toekomstplannen, zooals hij die zich voor de Louisa-Stichting gedacht had. Met diepen weemoed herdenken Regenten de groote verdiensten van hunnen hooggeachten Voorzitter en herhalen, wat namens het College op zijn graf werd gezegd: «Zoolang de Stichting bestaat, zal de nagedachtenis van Broeder Maas Geesteranus in eere worden gehouden en zijn naam met eerbied worden genoemd.» (Verslag 1899.) De aanvragen om plaatsing vermeerderden dan ook steeds, zoodat in 1895 Regenten zich verplicht zagen eene circulaire te zenden aan alle Loges, met verschillende opmerkingen. In de eerste plaats werd aan alle Logebesturen gevraagd, zich goed op de hoogte te stellen of er werkelijk behoefte bestaat aan de opneming, en van het al of niet daarvan hunne aanbeveling afhankelijk te stellen. De aanleiding tot dit verzoek was, dat er wel eens op aandrang van aanbevelende Loges, die dringende noodzakelijkheid aanvoerden, pleegkinderen zijn opgenomen, van wie later bleek, dat zij, volle weezen zijnde, zelf, of de nog levende -moeder middelen genoeg bezaten om in hunne opvoeding te voorzien. Het getuigde voorzeker van een groot vertrouwen in de Stichting en hare Directie, dat men zelfs voor kinderen, die niet tot de minvermogende behooren, de opvoeding aldaar verkiest boven die in eigen huis of in eenige particuliere inrichting, doch men vergete niet, dat de Stichting is bestemd voor kinderen, in wier opvoeding niet door eigen middelen kan worden voorzien. De plaatsing van een pleegkind, dat niet minvermogend is, is een onrecht — om niet te zeggen een diefstal — gepleegd jegens de velen, voor wie plaatsing wordt gevraagd en voor wie de Stichting uitdrukkelijk is opgericht. Plaatsing te moeten weigeren aan kinderen, die behoefte hebben aan steun, is voor Regenten steeds in hooge mate onaangenaam, wat vooral bleek in 1890,'toen □ □ opname gevraagd werd voor de kinderen van een vroegeren Regent, die steeds met kracht ijverde voor den bloei der Stichting. Er waren toen dertig kinderen opgenomen, zoodat de Statuten meerdere opname verhinderden. Men nam het Regenten toen kwalijk niet van de Statuten te willen afwijken, zoodat de plaatsing niet meer werd verlangd toen eenigen tijd later, door vertrek van eenige pupillen, opname mogelijk was. Het bestuur der Stichting, door ervaring overtuigd van de behoefte van een maconnieke opvoeding voor kinderen van niet-minvermogende Vrijmetselaren, raadde de Loges aan, de handen ineen te slaan tot stichting van een speciaal maconniek opvoedingsgesticht, waarin de kinderen van macons en niet-leden der Orde op gelijken voet tegen betaling opgenomen zouden kunnen worden. Deze inrichting zou zich bij welslagen, waaraan haast niet viel te twijfelen, zelve kunnen bedruipen. De Loge