D ^VOLKSRAAD :: DOOR Mr. C '-t'^'M^X^H: m ï 'S-G RAVEN H AG E MARTINUS NIJHOFF Prijs f 2.50 DE VOLKSRAAD GESCHIEDKUNDIGE TOELICHTING EN PRACTISCHE BEWERKING DER VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DEN VOLKSRAAD DOOR Mr. C. C. VAN HELSDINGEN Jr. TIJDELIJK LEERAAR AAN DE INLANDSCHE RECHTSSCHOOL TE WELTEVREDEN. BATAVIA N V. „DE VERWACHTING" 1917. VOORWOORD. Het boek „De Volksraad", dat hierbij den belangstellende wordt aangeboden, bedoelt te zijn een handleiding bij het bestudeeren van alle verordeningen, dat instituut betreffende. Het geeft in het eerste hoofdstuk een historisch overzicht van de tot stand koming en de algemeene beschouwingen, waartoe het ontwerp in de He en Ie Kamer aanleiding gaf. De betrekkelijke stukken werden bestudeerd, doch ik heb gemeend, niet alles wat bij de behandeling in de He en Ie. Kamer werö geschreven en gesproken over te nemen, maar mij beperkt tot het excerpeeren van die gedeelten, die bepaaldelijk den Volksraad betreffen, terwijl ik enkele uitspraken leijerlijk aanhaalde. In het 2de hoofdstuk wordt een historiscken commentaar gegeven op de artikelen van het Regeerings Reglement; wat in de verschillende redevoreingen door elkaar was geuit, heb ik bij de betrekkelijke artikelen gerubriceerd, zoodat dit overzicht den lezer dadelijk in de stof oriënteert. Het 3de hoofdstuk geeft een bewerking van alle verschenen Algemeene Verordetóngen en besluiten enz. tot een naar ik hoop ook door het publiek als zoodanig te erkennen practische handleiding, practisch vooral ook hierom, wijl in chronologische volgorde de werzaamheden van de verschillende autoriterten (in ruimen zin genomen) worden beschreven. In de rubriek aanteekeningen gaf ik enkele critische en toelichtende aanteekeningen. In de bijlagen I—VI worden o. m. toegelicht de begrippen: ingezetenschap en Nederlandsch onderdaanschap. De raadpleging van dit werk wordt vergemakkelijkt door een personen-register en een zaak-register, terwijl een verwijzingstafel het opzoeken der artikelen vereenvoudigt. Het bleek noodzakelijk bij de historische toelichting en commentaar een ander lettertype te kiezen dan in de prospectus werd aangegeven, wilde de omvang niet nog meer uitdijen dan thans reeds het geval is geweest. De bruikbaarheid van de hier gevolgde methode zal de practijk moeten aantoonen. Voor opmerkingen houd ik mij gaarne aanbevolen. Ook voor toezending van eventueele besprekingen van dit werkje. C. C. VAN HELSDINGEN Jr. INHOUD. Blz. . . Hl Voorwoord , . • • • Inhoudsopgave Hoofdstuk I Historische toelichting,. 1 z' id. 11 Toelichting op de artikelen van het Regeeringsreglement . • ^ • 28-61 id. Hl Practische handleiding . . .> ■ 62—1f? Bijlage I Staat der locale raden . . i • • 142 id II Modellen I—VI behoorende bij G. B. v. 8 Sept. 1917 St. 548 met toelichtende aanteekeningen 'f * • .143—151 id. Hl Onderzoek geloofsbrieven .... 152 id'. IV Ingezetenschap ........ S id V Nederlandsch Onderdaanschap. . • iat>—io/ id VI Stbl. 1917: 545 Salarisregeling Secre¬ taris en ondergeschikt personeel. . 158—159 Staat van verwerkte verordeningen. . •' ' \™~\% Verwijzingstafel der Artikelen. 10 ^ Personenregister. . . • • 165-166 Zaakregister 167—168 Aanvullingen en verbeteringen »■ .• 10 HOOFDSTUK fc HISTORISCHE TOELICHTING. § 1. Inleiding. 1 De idee van een vertegenwoordigend lichaam voor Indië, zooals thans als een volboren wicht aan Indië is geschonken, heeft een lange ontwikkeling doorgemaakt. Minister Pleyte mag ten slotte de medicus geweest zijn, die zijn diensten verrichtte zóó dat vrij vlot het wicht, waarvan de Nederlandsche wetgever reeds zoolang zwanger ging, het levenslicht aanschouwde, hij is niet de eenige geweest. Bijzondere medische kennis is van hem niet gevergd geworden, de omstandigheden waren hem in alle opzichten gunstig, slechts bij hooge uitzondering moest hij daadwerkelijk ingrijpen, om te voorkomen, dat het wicht nog in zijn geboorte verstikte. Hij heeft het voorrecht mogen smaken - zooals hij zelf zeide - om h !l kind ten doop te houden. Maar niet aan zijn kunde en kennis al.een danken* wij .thans den Volksraad. 2 De ontwikkeling dateert reeds van 1893. Het steeds groeiend besef, dat de bestuursorganisatie van het Regeeringsreglement, die er een was van zoo straf mogelijke ; centralisatie, te knellend was voor het zich gestadig ontwikkelende maatschappelijke leven, de al meer zich openbarende teekenen >van ontwakend leven, van een onbevredigd zijn met de ambtenarenheerschappij, de steeds groeiende wenschen van de niet-ambtenareningezetenen om mede-zeggingschap te hebben in staatsbestuur, '-de zich buiten Nederlandsch-Indië in het Oosten zich afspelende "politieke gebeurtenissen, al deze factoren hebben er toe medegewerkt, dat Mr. W. K. Baron van Dedem, Minister van Kolomen in het 'kabinet-vAN Tienhoven, den durf had, om den 1 en November 1893 een wetsontwerp bij de Staten-Generaal in te dienen, dat de eerste stap was tot hetgeen thans is bereikt. Opzichzelf had deze wijziging van het Regeeringsreglement nog niet veel om het lijf en beoogde het in hoofdzaak een reorganisatie van den Raad van Nederlandsen-Indië in dien zin, dat hij werd uitgebouwd, aangevuld met hoogstens acht buitengewone leden t waarvan hoogstens vier particulieren moesten zijn. Zoo werd dus' eenigle medezeggingschap gegeven aan het steeds groeiende nietambtehjk element, [maar uit het geheele ontwerp straalt de vrees door voor te groote inmenging van particulieren, wier belangen met steeds dezelfde zijn als van den inlander, waarom tegenover hen in het ambtlijk element een waarborg werd gezocht voor de richtige behartiging van de belangen der Inlandsche bevolking. Dit ontwerp bleef voorloopig zonder eenige vrucht. De ontbinding van de 11e Kamer in 1894 had ten gevolge dat het verviel. 3. Geruimen tijd bleef.de zaak rusten. Aan een zóó geconstrueerd vertegenwoordigend lichaam, dacht men voorloopig niet meer, maar wijdde zijn aandacht aan de decentralisatie-wetgeving.' Dat intusschen de factoren, die reeds in 1893 zoo krachtig werkzaam waren, steeds sterkere werking erlangden, dat al meer en krachtiger wenschen werden geopenbaard naar meerdere zeggingschap, behoeft geen betoog. Toch werd eerst in 1907, dus ruim 13 jaar later, het denkbeeld van een vertegenwoordigend lichaam voor Néderlandsch-lndië wederom op den voorgrond ;gebracht. Mr. Fock, Minister van Koloniën in het kabinetde Meester, diende een wetsvoorstel in, dat in hoofdlijnen was overeenkomstig het voorstel-van Dedem. Ook hij zocht heil in uitbouw van den Raad van Ned.-lndië, door aanvulling met niet-ambtelijke elementen, 4 in getal, benoemd door den Koning Maar daarmede ging gepaard een zeer belangrijke wijziging in het begrootingsrecht. Voorgesteld werd toch, dat het zwaartepunt van het beheer der Indische Financiën naar Indië werd verlegd. /De Indische begrooting zou voortaan door den GouverneurGeneraal in overeenstemming met den gereorganiseerden Raad van Ned.-lndië in een openbare zitting worden vastgesteld, waarna zij .in haar geheel aan de goedkeuring van den wetgever in Nederland, zou worden onderworpen, zonder dat de 11de Kamer van haar recht van amendement zou kunnen gebruik maken. Ook t.a.v. de vaststelling van het slot der rekening, de bestemming der voordeelige sloten, de dekking der nadeelige sloten en het aangaan van leeningen werd dezelfde uitgebreide bevoegdheid aan de Indische Regeering toegekend. In uitzicht werd gesteld, dat geleidelijk de werkzaamheden van dezen Raad van Indië zouden worden uitgebreid, want het doel dat Mr. Fock zich voor oogen stelde en klaar en duidelijk hitsprak, was een geleidelijke ontvoogding van Ned.-lndië, een ontwikkeling van de Koloniale regeering in de richting van zelfstandigheid. 4. Tijdens het Ministerschap van den Heer de Waal Malefijt verscheen het voorloopig verslag. Het is mijn doel niet om dit verslag uitvoerig uit te trekken, ik volsta hier met de weergave van de voornaamste argumenten voor en tegen, de verlangens, die t.a.v. een dergelijke reorganisatie werden uitgesproken. Als bezwaren werden geopperd: lo de voorgestelde ontneming aan de He Kamer van haar recht van amendement, dat slechts ten gevolge zou hebben — vooral met het oog op de bevoegdheid van den Minister van Koloniën om na de vaststelling door de Indische Regeering toch nog wijzigingen in de begrooting aan te brengen — dat de macht van den Minister te zeer zou toenemen. Bovendien 2° een zoo groote bevoegdheid als thans aan de Indische Regeering zou worden gegeven kon alleen geschieden, indien de Raad van Indië een vertegenwoordigend lichaam was, maar niet zooals hij zou worden gereorganiseerd, met zijn door den Koning benoemde leden, buiten eenige bemoeienis en medewerking van de bevolking. Meer en meer inlanders moesten aan het bestuur kunnen deelnemen. Openbaarheid der behandeling was goed, maar dan moest art. 111 R.R. opgeruimd en de drukpers meer vrijheid genieten. Verscheidene leden gaven den Minister echter in overweging het ontwerp van zijn voorganger in te trekken en na een grondige herziening een nieuw ontwerp in te dienen. 5. Minister de Waal Malefijt gaf aan dezen raad gehoor (1911). In 1913 verscheen het nieuwe wetsontwerp, dat echter belangrijk van het oude verschilde v.n. hierin, dat het nu werkelijk ten doel had te komen „tot instelling in Nederlandsch-Indië van een lichaam met representatief karakter, waarin de verschillende bevolkingsgroepen en belangen van onzen Oost zouden worden vertegenwoordigd en dat zou worden geroepen tot medewerking aan de totstandkoming van de Indische begrooting." % ln tegenstelling met zijn voorgangers zocht Min. de Waal Malefijt de oplossing van het vraagstuk in een Kolonialen Raad, waarin ambtelijke en niet-ambtelijke elementen vertegenwoordigd zouden zijn, geheel staande naast den Raad van Indië, bekleed met een geheel eigen taak. En op de samenstelling van dat lichaam zou de bevolking invloed uit kunnen oefenen door een haar toe te kennen kiesrecht. Het ambtelijk element werd uitdrukkelijk opgenomen om te zorgen, dat in het bijzonder de belangen van de inheemsche bevolking in haar geheel tot hun recht zouden komen, waardoor evenwicht zou worden gebracht in de overwegingen en beslissingen van het college. Dezelfde bevoegdheden zouden den Kolonialen Raad worden toegekend als door Mr. Fock waren voorgesteld, met uitzondering hiervan, dat de Staten-Generaal hare wijzigingsbevoegdheid t.a.v. cte door de Indische Regeering voorloopig vastgestelde begrootingsontwerpen ten volle bleven behouden. Het kiesrecht voor de verkiezing van 11 niet-ambtelijke leden, werd toegekend aan locale raden of groepen; terwijl verder als lid in den Kolonialen Raad zitting zouden nemen de vice-president van den Raad van Indië, aan wien het voorzitterschap van dat college zou worden opgedragen, de leden van den Raad v. Indië, en 5 door den Gouverneur-Generaal te benoemen Hoofden van Gewestelijk Bestuur, 5 voorname niet-Europeesche ambtenaren en 3 niet Europeesche ingezetenen. 6. Door den «val van het Ministerie-Heemskerk onderging dit ontwerp geen verdere behandeling, maar wérd het in 1913 door Minister Pleyte ingetrokken, die den 21 en Mei een r.ieuw • ontwerp indiende, dat in hoofdzaak dezelfde richting had maar In onderdeden belangrijk verschilde. Het kwam hierin overeen, dat ook thans een naast den Raad v. Indië staanden Kolonialen Raad zou worden opgericht, die een eenigszins vertegenwoordigend karakter zou dragen, daarin bestaande, dat de onderscheidene belangen zoo volledig en zoo goed mogelijk daarin zouden worden behartigd. Geheel in tegenstelling met zijn voorganger wilde Minister Pleyte echter niet weten van een ambtelijk element, dat er van rechtswege in behoorde te zijn, omdat naar zijn meening de belangstelling in de inheemsche bevolking en kennis van hare nooden zoomede gemeenschapszin niet het uitsluitend eigendom was van de dienaren van het centraal gezag. Toch was hij huiverig om het geheele aantal der leden, van den Kolonialen Raad (39) te laten verkiezen, maar achtte hij het noodig 19 leden (w.o. 14 Europeanen en 5 Inlanders) te doen benoemen door den G. Generaal, terwijl de andere 19 leden (10 Inlanders en 9 Europeanen) zouden worden gekozen door locale Raden. Aan rechtstreeksche verkiezing kon voorshands niet worden gedacht, maar wel meende de Minister hei passief kiesrecht te kunnen toekennen aan vrouwen,-een nieuwigheid die — zooals later blijken zal — zijh ontwerp in doodsgevaar bracht. Van opneming van president en leden van den Raad van Indië in den Kolonialen Raad moest hij niets hebben. De Voorzitter van den K. R. zou niet zijn de Vice-president van den Raad v. Indië. Hij zou wèl door den Koning worden benoemd, en zijn betrekking zou zijn een eerebetrekking, zonder bezoldiging. Wat zijn werkkring betreft, Min. Pleijte wilde den K.R ook slechts adviseerendc bevoegdheid geven en geen wetgevenden arbeid. Daarvoor bleef de Raad van Indië het aangewezen lichaam. De raadpleging van den K.R. over teveel onderwérpen zou niet gaan met het oog op het verspreid wonen der leden, die niet zooveel tijd aan hun lidmaatschap kunnen geven. De raadpleging zou facultatief zijn, behalve t.a.v. eenige onderwerpen, waarvan zij verplichtend zou worden voorgeschreven ó. a. t. a. v. de begrootingen, de rekening, batige en nadeelige sloten en geldleeningen. ' Tenslotte week Min. Pleijte ook- hierin van zijn voorganger af, dat hij den K.R. toekende het 'petitierecht om over alle ^mogelijke onderwerpen zijne meening en zijne verlangens kenbaar te maken aan Opperbestuur, Staten-Generaal en Landsregeering. Het voorloopig verslag gaf een staalkaart van elkaar weersprekende meeningen en verlangens (')■ 7. Over het algemeen werd erkend de noodzakelijkheid van de instelling van een college met eenigszins representatief karakter, o.m. als een krachtig middel om den band tusschen Indië en Nederland te versterken; als een opvoedingsmiddel tot politieke mondigheid, mede door aankweeking van verantwoordelijkheidsbesef; het was de eerste ,stap tot het zelfbestuur van Indië en als zoodanig met instemming begroet; doch bezwaren werden geuit o. m. t. a. v. de volgende punten: (1) Ik geef hier slechts een algemeen overzicht van voorloopig verslag en memorie van antwoord; de mondelinge besprekingen-die uiteraard veel interessanter zijn-woiden bij de artikelen verwerkt. Vo n vertegenwoordigend l.chaa.. voor Nederlandsch-Indië', van Mr. A. B. COHEN STUART. 1. —tegen de instelling reeds nu; Vooraf moesten krachtige maatregelen worden genomen om door groote uitbreiding van het onderwijs het ontwikkelingspeil van de groote massa te verhoogen; de groep die deze bezwaren uitte zag voorloopig daarom meer heil in de stichting van een Kolonialen Raad in Nederland om den Minister te adviseeren in Koloniale aangelegenheden. Deze instelling kon pas ingevoerd nadat meer doorgevoerde decentralisatie de inlandsche bevolking tot grooter politieke zelfstandigheid had opgevoed; de K.R. moest zijn de sluitsteen van het gebouw; 2. tegen het petitierecht, waardoor de K.R. zich ongevraagd met wetgevenden arbeid zou inlaten; 3. tegen de samenstelling van den Raad. Het ambtelijk element moest daarin worden gehandhaafd. De ambtenaren waren de natuurlijke beschermers der Inl. bevolking tegenover de particulieren; 4. tegen de niet-opnèming van den R. v. N. Indië als zoodanig in het college; . 5. tegen de aanwijzing van den Voorzitter door den Koning, in plaats van den Vice-president als zoodanig Voorzitter van den K.R. te maken; 6. vooral tegen de verkiesbaarheid van de vrouw, waardoor sommigen zelfs dreigden bij handhaving hiervan tegen het ontwerp te zullen stemmen; 7. tegen de gebondenheid van den Gouverneur Generaal, t. a. v. de begrootingen, die hij heeft vasttestellen overeenkomstig het gevoelen van den K.R. 8 In zijn memorie van antwoord verdedigde de Minister zijn ontwerp tegen de verschillende aangevoerde bewaren, en hij was zoo gelukkig tegenover de tegenstanders van den K.R. aan te kunnen voeren, dat zoowel G.-G. Idenburg als de R. v. Indië over 't algemeen met de afwijkingen van het vorig ontwerp zich hadden kunnen vereenigen, ja zelfs den K. R. eenigen wetgevenden arbeid hadden willen toekennen; ad f, een nieuw tijdperk is ingetreden, een vooruitstrevende regeering heeft met de gewijzigde omstandigheden rekening te 'houden; niet zonder, naar met de naastbelanghebbenden (d.z. in de eerste plaats de Inlanders) moest de nieuwe toekomst tegemoet gegaan worden; op verbetering van het onderwijs mocht niet gewacht worden: ad 4. tegen het zitting geven ambtshalve van president en leden van den R. v. Indië—zooals door G.-G. Idenburg ook beter werd geoordeeld, — zette hïj zich schrap, wijl hij het principieel verkeerd achtte, wil er sprake zijn van een democratischen regeeringsvorm, om personen krachtens hun ambt zittingsrecht te geven. ad 5. het zou een onzuivere toestand in het leven roepen, indien de Vice-president van den R. v. I. Voorzitter werd; hij zou in scheeve verhoudingen komen te staan tegenover de Regeering en het is niet wenschelijk om aan* iemand het Voorzitterschap toe te vertrouwen, die in zijn andere functie invloed kan oefenen op de belangen der leden; ad 7. de minster stelde nadrukkelijk op den voorgrond dat de werkkring van de K R. zuiver adviseerend zou blijven. De vaststelling van de begrooting door den G. G. overeenkomstig 's Raads gevoelen was slechts een vorm, het verleenen van akte. Hij bleef geheel vrij zijn afwijkend oordeel aan den Minister medetedeelen, die er mee rekening kon houden.. Ook Minister en Staten-Generaal bleven geheel vrij en de Minister bovendien nog vrij in de beslissing, welke geschriften van den G. G. aan de Staten-Generaal zouden worden overgelegd, waarbij hij echter aanteekende, dat de bezwaren van den G. G. in den regel wel kenbaar zouden worden. 9. Den 28 en September 1916 kwam het ontwerp nadere wijziging van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, in openbare beraadslaging in de 11e Kamer. De Voorzitter stelde voor tegelijkertijd in behandeling te nemen het ontwerp tot wijziging van de Indische Comptabiliteitswet, waarin de door de eventueele aanneming van het eerste ontwerp noodig geworden wijzigingen t.a.v. de'behandeling der begrooting en rekening en geldleeningen werden aangebracht. Tot de gelijktijdige behandeling werd besloten (2). § 2. Algemeene beschouwingen. I. In de He Kamer. In het algemeen werd het ingediende wetsontwerp in de He Kamer met sympathie begroet. (2) In de volgende § geef ik eerst de redevoeringen gehouden bij de algemeene beschouwingen in Ile en Ie Kamer, voor zoover ze niet bijzonderlijk een der artikelen van het voorgestelde wetsontwerp bei reffen. Waar dit wel het geval was rubriceerde ik ze onder de artikelen zelf, om een gemakkelijker overzicht te krijgen. Tegen de instelling van den Volksraad opzichzelf kwam eigenlijk geen enkele spreker, in het geweer. Men had zijne bedenkingen,- soms ook ernstige bezwaren^—dat getuigden de door de verschillende leden voorgestelde amendementen, — maar vrij wel iedere spreker was het erover eens, dat het eisen des tijds was om tot de instelling over te gaan. Sommigen vreesden wel, dat de voorgestelde' organisatie in vele opzichten in de practijk niet zou blijken te voldoen en hunne amendementen strekten om de levensvatbaarheid van den Kolonialen Raad — of zooals hij gedurende de beraadslagingen werd omgedoopt tot Volksraad J) — te verhoogen doch niet om het omhals te brengen. Veel gevaar liep dan ook het ontwerp niet, alleen ten opzichte van één punt bleken verschillende sprekers en een groot deel van de Kamer onverbiddellijk, n.1. de toekenning van het passief kiesrecht aan de vrouw, waarover later meer. Overigens putte de een voor, de ander na zich uit — behoudens een enkele uitzondering: Mr. Mendels —de belangrijkheid van dit vertegenwoordigend lichaam aan te toonen. De eerste spreker, Mr. Beumer, erkennende dat dit college niet was een Volksvertegenwoordiging naar Westerschen trant, stelde echter op den voorgrond, dat al werd het niet door rechtstreeksche verkiezing samengesteld, het vertegenwoordigend karakter hem toch niet mocht worden ontzegd, terwijl hij eraan herinnerde, dat men ook vroeger in Nederland sprak van een vertegenwoordiging, hoewel die wat hare samenstelling betreft, evenmin dien naam zou verdiend hebben als thans de Volksraad. Men denke aan de Staten-Generaal onder de werking van de Grondwet van 1815, , waarbij de leden der Eerste Kamer voor hun leven door den Koning werden benoemd en de leden der 11e Kamer door de Provinciale Staten werden gekozen, die op hun beurt evenmin rechtstreeks door de kiezers werden aangewezen. Hij noemde voorts deze instelling een maatregel die kon leiden tot verwezenlijking van het ideaal: „een Nederlandsch-lndië, bewoond door een bevolking, die bezield is door gevoelens van aanhankelijkheid jegens het moederland, die naar eigen aard en aanleg ontwikkeld en tot hoogere geestelijke en stoffelijke welwaart is gekomen, die in staat is de eischen te vervullen, welke de volle ontplooiing der beginselen van autonomie en zelfbestuur stellen." ') Ik noem — om verwarring te voorkomen den K.R. overal volksraad (V.R.) Het voorstel gaf „als het ware de grondslagen voor een nieuw gebouw", aan welks voltooiïng en afwerking nog heel wat zorgen besteed moet worden." Dr. Scheurer kwalificeerde het aldus: „De V. R. wil zijn, is het dan ook nog zeer vaag en in beginsel, in de toekomst een vertegenwoordigend lichaam waarin de verschillende deelen der bevolking vertegenwoordigd zullen zijn." De heer Knobel achtte de instelling vooral met het oog op het gevaar van buitenlandschen kant voor onze positie in Azië, onverwijld noodig en kenschetste het ontwerp als „een proefneming van opportuun karakter, ontstaan door den zin van rechtvaardigheid en billijkheid, hetwelk waarschijnlijk, gezien de toestanden die zich ontwikkelen, geen gevaar oplevert, maar wel "een bewijs is van vertrouwen, gegeven aan de bevolking, een bewijs hetwelk toont, dat wij genegenheid voor haar koesteren, dat wij belangstellen in haar vooruitgang en dien op prijs stellen, niet twijfelende aan hare gehechtheid aan de Koningin en aan ons volk, aan hare overtuiging, dat zij met Nederland als leider zich op wil werken tot den staat der mondigheid." Mr. Marchant noemde het wetsontwerp „een van de sympto- men, waaraan de ontwikkeling van onze Koloniën tot een zelfstandige rechtsgemeenschap onder eigen beheer is te onderkennen" en juichte de indiening daarvan hartgrondig toe. Ten onrechte werd — meende hij — door sommigen aangedrongen om de instelling nog uittestellen tot het inlandsch onderwijs meer vruchten zou opleveren. „De gelegenheid om staatsburgerlijke rechten uitteoefenen geeft een prikkel tot ontwikkeling, de aandrift daartoe zal de onderwijsgelegenheid vrucht doen dragen en de uitbreiding daarvan verhaasten. Temeer is de instelling noodig, nu de bevolking zelf zich bereid toont om .militaire lasten te dragen." De Hr. Bogaardt verklaarde nadrukkelijk, dat hij „geen wijziging van de koloniale staatkunde kon goedkeuren, tenzij die er op gericht was in de allereerste plaats de emancipatie van de overgroote massa, die der inlandsche bevolking, in vaste banen te leiden en te bevorderen. Het beheerschte ras moet mitsdien naar vaste regelen, met beleid en geleidelijk burger- en staatsrechtelijk tot natuurlijken wasdom worden gebracht, opdat de grenzen, waartusschen de rechten en verplichtingen van het heerschende en die van het beheerschte ras zich bewegen, al ruimer en ruimer worden getrokken en ten slotte samen kunnen vallen. Het tijdstip, waarop dit ten opzichte van Nederlandsch OostIndië zal kunnen geschieden, ligt nog zéér ver in de toekomst, treurig genoeg het gevolg van een verkeerde opvatting en mede van een verkeerde toepassing der Nedertandsche Koloniale staatkunde tot in het begin dezer eeuw. Mocht boven bedoeld tijdstip zijn gekomen, het tijdstip van een vriendschappelijke en liefdevolle scheiding tusschen moederland en koloniën, dan zal tevens het eindpunt zijn bereikt op den evolutionairen weg, waarlangs de Koloniale politiek zich bewegen moet. Bij het bereiken van dat einddoel, komt het ideaal in verwezenlijking: de stichting van een groot en machtig Nederland aan gene zijde van den evenaar!" Ontdaan van alle dithyrambische vervoering, van alle fraaiigheden, van groote woorden en overdreven voorstellingen, die — naar zijn oordeel—maar al te veel in de stukken werden gebruikt verklaarde Mr. Mendels dat sober, nuchter en in volkomen overeenstemming met de realiteit moet worden gezegd : „wat wij hier bieden is bitter, bitter weinig. Wat wij hier bieden heeft met een recht van medezeggenschap van de inlandsche bevolking om mede te beslissen over haar eigen belangen niets te maken. Hetwarebeter geweest, als men eerlijk en rondweg had erkend, dat dit onderwerp niets anders bedoelt en beduidt dan op bescheiden wijze een begin te maken met het breken met twee beginselen, waarop tot dusver het bestuur van Indië berust, nl. ten eerste, dat terwijl tot dusver al het gezag berust bij de administratie, den Gouverneur-Generaal en den Raad van Indië, die zuiver bureaucratisch Indië kunnen beheeren, nu een college daartusschen wordt geschoven, dat over eenige belangrijke aangelegenheden, die tot dusver door de bureaucratie alleen werden behandeld, oak zijn oordeel mag zeggen, - en in de tweede plaats, dat voor het eerst publiciteit in de behandeling van die aangelegenheden, Indië betreffende, zal komen." Dit goede zag hij in den V. R.: „wat er in dien V. R. gesproken wordt is voor mij voorloopig nog niet het voornaamste, en hoe er gesproken wordt ook niet, waar wel dat er gesproken wordt. Dat er publiek gesproken wordt, dat in Indië een college is, waar men onschendbaar is, niet vervolgd kan worden voor de dingen, welke men zegt en voor de stem, welke men- daar uitbrengt; dat daar openlijk voor wien het hooren wil en kan, gesproken wordt over het beleid der Regeering, over de wijze, waarop de belangen van de inlandsche bevolking en van de Nederlandsche bevolking zullen worden behartigd — dat is het goede, dat in dit ontwerp zit"— „dat wij nu voor het allereerst in de geschiedenis van ons gezag in Indië eindelijk hebben een publiek door de wet gesanctioneerd College, waarin over de zaken van Indië wordt gesproken. Dat acht ik van uitermate groote kracht en, om in mijn terminologie te spreken, van uitermate revolutionaire kracht," „ik bedoel daarmede dat het de hersenen revolutionneert, en daardoor ook de verhoudingen." Mr. Fock wilde niet jubelen en ook geen toekomstvoorspellingen doen, maar dit feit vond hij toch niet te ontkennen, dat in het „paradis des fonctionnaires", zooals de bekende Chailleij-Bert Indië noemde, nu een niet-ambtelijk College wordt ingevoerd, dat zal mede spreken. En dit is eene hervorming van groote beteekenis. Met Mr. Mendels achtte hij de openbaarheid, de groote zaak die is verkregen. „Wenschen en grieven zullen in het openbaar kunnen worden uitgesproken en de Regeering zA. de gelegenheid hebben, te verklaren, hoe zij tegenover die wenschen en grieven staat." Met de geheimzinnigheid, waarin de ambtenaren worden opgevoed, zal het nu dan uit zijn, „men zal nu hebben aantegeven waarom men in zekere richting het bestuur leidt en aan bepaalde wenschen en grieven niet kan voldoen. En ik geloof, dat het ook voor de iRegeering van groote waarde is, dat zij de gelegenheid krijgt op een officiële plaats misverstand weg te nemen omtrent haar bedoelingen en voornemens en uit een te zetten, welke haar bedoelingen en voornemens zijn." Door een 2-tal leden, n.1. de heeren Scheurer en Bogaardt werd betreurd, dat de instelling van den V. R. geheel los was gemaakt van de destijds onder minister de Waal Malefijt beraamde reorganisatie-plannen van het Binnenlandsch Bestuur. Wil de V. R. — zoo betoogde Dr. Scheurer — werkelijk een vertegenwoordigend lichaam worden, waarin de verschi lende deelen der bevolking vertegenwoordigd zijn, en zij die er in zitting zullen nemen, de belangen van de bevolking in haar verschillende nooden en behoeften, in haar verschillende groepen vertegenwoordigen, dan behoorde zij te berusten op eene gezonde bestuursorganisatie, die hoe langer hoe meer Indië tot mondigheid brengt, den Inlander niet langer beschouwd wil zien als een knecht, als een oppas van den regeeringsambtenaar. Daarom hadden deze beide zaken niet gescheiden mogen worden, omdat daardoor groote stremming zou ontstaan in een werkelijk gezonde besturing van Ned. Indië. De onderbouw van den Raad zou veel deugdelijker geweest zijn, indien eerst het voorstel der reorganisatie van het bestuur in werking was getreden. De Minister stelde wel in uitzicht voorstellen tot instelling van autonome gebiedsdeelen maar waarom dan de voorstellen — de Graaff niet ter hand genomen; juist door het decentraliseeren van het centraal gezag, zooals de heer de Graaff zich dit voorstelde, zou de vorming van autonome gebiedsdeelen niet alleen_worden mogelijk gemaakt, maar ook zijn verzekerd. „Er zou dan gelegenheid zijn om de bestaande locale raden veel beter aan hun doel te doen beantwoorden, terwijl aan het Inlandsche element een grooter aandeel in het bestuur zou zijn verzekerd, dewijl met het dualistisch bestuursstelsel meteen zou zijn gebroken".—-(Bogaardt). Een ander punt, waarover eenige wrijving ontstond tusschen Minister en He Kamer was, dat enkele leden niet dan noode ervoeren, dat in den Volksraad aan het ambtelijk element geen behoorlijke'" plaats werd verzekerd. De voorstellen van Min. de Waal Malefijt werden o.a. daarom beter geacht, wijl hij het onafwijsbaar had geacht, dat het in te stellen lichaam voorzien werd van een ambtelijk element, omdat daarin een waarborg zou zijn gelegen tegen verwaarloozing van de belangen der inheemsche bevolking en tegen bevoorrechting van enkelen, wijl zij juist tot taak hebben de belangenden rechten der bevolking in het oog te houden en zij daarvoor zijn opgeleid en aangesteld en hun dit dan ook voortdurend op het hart wordt gedrukt. Dat element zou een zegenrijk tegenwicht vormen tegenover het particulier element, dat anderseen te spoedig overwicht zou erlangen. Wel is waar kan nu dat bezwaar voor een deel ondervangen worden door goede keuze van den G.G., doch dit blijft een minder deugdelijke waarborg. Vooral Mr. Beumer maakte zich tot tolk van deze opvattingen en werd daarin krachtig gesteund door de heeren: Dr. Scheurer en Bogaardt, die allen onderstreepten, dat vooralsnog en nog in onafzienbaren tijd de beschermende macht van den ambtenaar noodzakelijk is, en het daarom betreurden, dat het ambtelijk element was geschrapt. De Hr. Knobel daarentegen verdedigde het, en achtte deze samenstelling een middel om de bureaucratie niet te bevorderen, -„een klap voor de bureaucratie". Hij erkende in het algemeen wel, dat de ambtenaren de natuurlijke beschermers zijn van de Inl. bevolking' maar daaruit behoort nog niet te volgen, dat zij per se in den Raad zitting moeten hebben. De Minister daarentegen meende, dat in het benoemingsrecht van den G.G. reeds de zekerheid ligt, dat het ambtelijk element voldoende zal zijn vertegenwoordigd. Bovendien is in de kiescolleges het ambtelijk element ook reeds ruimschoots aanwezig en met het door hem voorgestelde stelsel meende hij de goede elementen uit de ambtenaarswereld te kunnen verkrijgen. Bij de behandeling van art. 132 heeft de hr. Bogaardt nog getracht het ambtelijk element in den V. R. te krijgen, hij stelde n.1. voor den vicopresident van den R. v. N. I. als zoodanig te benoemen tot voorzitter van den volksraad, terwijl in geval van ontstentenis of verhindering van den voorzitter, het oudste lid in benoeming van den Raad van N. 1. als waarnemend voorzitter optreden zou. Beiden zouden slechts adviseerende stem hebben. Dit voorstel werd echter door den hr. Bogaardt ingetrokken wijl lu de Minister zijn oorspronkelijk voorstel geheel had gewijzigd en veel ruimer had geredigeerd, en 2° wijl hij zag, dat het voorstel geen kans had aangenomen te worden. — 11. In de le Kamer. A. Schriftelijke stukken: Ook in de le Kamer was de' ontvangst van het Wetsontwerp over het algemeen welwillend. Wel werd natuurlijk critiek geleverd en spraken enkelen hunne weinige ingenomenheid uit, maar over het geheel werd zelfs door de tegenstanders erkend dat aan die instelling ook voordeelen verbonden waren. Voor een goed deel werden dezelfde bezwaren als in de 11e Kamer waren geuit, weder te berde gebracht, o. m.: /. dat aan de instelling van dit instituut een wijziging in het Bestuursstelsel vooraf had dienen te gaan; 2. dat de invloed te gering was, terwijl het een eisch des tijds was den invloed van de inlanders uit te breiden, de centralisatie te beperken, de macht der bureaucratie in te perken en de kiem te leggen voor een ware volksvertegenwoordiging, Sommigen bepleitten nogmaals rechtstreeksche verkiezingen en de verkiesbaarheid van de vrouw; 3. ook werd weer een pleidooi gevoerd voor sectievergaderingen voor Inlanders afzonderlijk; 4. meerdere zeggingschap werd gevraagd, breeder perspectief werd gewenscht; 5. gevreesd werd dat bij de vaststelling van de begrooting de wil van den Minister te veel den doorslag geven zou; 6. gevraagd werd of bij het sluiten van eene geldleening de G. G. gebonden zou zijn aan het advies van den V. R. en de Minister niet; 7. de wenschelijkheid bepleit van de toekenning van het recht van enquête; en zoo meer. Op het voorloopig verslag werd 6 Dec. 1916 door den Minister geantwoord. Na zijn dank betuigd te hebben aan hen, die zijn voorstellen steunden merkte hij op, dat de voordeden niet 'mogen overschat, maar toch ook niet onderschat worden. Men overschat, naar zijn meening die voordeden, wanneer men daaronder rekent de gelegenheid der Regeering geboden, haar beleid toetelichten en te verdedigen. — Die gelegenheid bestaat ook thans. Men onderschat ze, wanneer men der nieuwe instelling hóogere waarde ontzegt, dan dat zij aan de bevolking, althans een deel daarvan, gelegenheid biedt zich uittespreken. Het groote voordeel is dat „aan de tot dusverre slechts aan het Opperbestuur in Nederland verantwoordelijke Indische Regeeiing de plicht wordt opgelegd in Nederlandsch-lndië, in het openbaar aan dat orgaan der bevolking rekenschap te geven over haar geldelijk beheer en daarmede overleg te plegen omtrent tal van zaken." De Minister beantwoordde enkele bezwaren: ad 1. Hij verklaarde zich „overtuigd voorstander van het bestuur der inlandsche gemeenten, in dien geest, dat haar de zorg voor eigen huishouding en voor de uitvoering van verschillende algemeene verordeningen kan worden opgedragen, bereid om te bevorderen, dd ook aan andere gebiedsdeelen een zelfstandig bestaan wordt gegeven, aansturend op eene ruime decentralisatie van het gezag, zoo in de breedte als in de diepte", maar hij mocht de instelling van den V. R. niet tot na afloop van deze werkzaamheden uitstellen. ad 2. Hij deelde mede, dat nog onlangs door zijn toedoen eene wijziging van het Decentralisatie-besluit tot stand was gekomen, teneinde het mogelijk te maken ook inlanders en Vreemde Oosterlingen aan de verkiezingen voor de locale raden te doen deelnemen. Het ligt in de bedoeling te beginnen met de drie hoofdplaatsen op Java, het kiesrecht aan die bevolkingsgroepen toe te kennen, terwijl aan de verdere doorvoering van de decentralisatie alle aandacht wordt geschonken. Op verzoek deelde bij mede dat totaal 141 Inlanders, 489 Europeanen en 52 Vreemde Oosterlingen lid der locale raden zijn, waarvan 520 zijn gekozen en 162 gekozen. Voor de drie groepen zal naast een welstandseisch een ontwikkelingseisch gesteld worden. Rechtstreeksche verkiezingen waren onmogelijk. Het overgroote deel van de bevolking iïs er nog niet rijp voor, dit was ook het oordeel in Indië en „er bestaat geen goede grond om voor Java, of een gedeelte daarvan, een andere wijze van verkiezing in te voeren, dan voor het geheele gebied uitvoerbaar is te achten, te minder, waar de ontwikkeling van verschillende streken in de buitenbezittingen, bij die van Java niet achter is gebleven". Mtöm Voor de verkiesbaarheid van de vrouw verwees hij naar de Handelingen der He Kamer. * ad 3. Die afzonderlijke sectievergaderingen zouden het gevoel wan saamhoorigheid en de onderlinge waardeering der rassen niet bevorderen. „Door de aanraking, die men met elkaar in de afdeelingen verkrijgt, zal men elkaar beter begrijpen, zich meer elkanders denkbeelden eigen maken", terwijl door afzonderlijke secties wantrouwen zou worden gewekt in de bedoelingen der Regeering. ad 4 en 5. Hierop antwoordde de Minister met de gebruikelijke argumenten, dat de V. R. geleidelijk tot een wetgevend lichaam moest uitgroeien en dat aan' het%udgetrecht van de Staten-Generaal niet werd getornd. ad 6. De vraag werd bevestigend beantwoord. Wijziging komt er slechts hierin, voor den Landvoogd, dat in plaats van overeenstemming met den Raad v. Indië, overeenstemming met den V. R. vereischt wordt; de bevoegdheden van het Opperbestuur en vde Staten-Generaal blijven onveranderd. „In het recht van petitie van den Raad, dat uitgeoefend kan worden zoowel bij den G. G. als bij de Staten-Generaal en het Opperbestuur, ziet de ondergeteekende geen middel om in' leemten in de bevoegdheden van den V. R. te voorzien, maar wel om wenschen kenbaar te ' maken ter plaatse waar daarmede rekening is te houden." — ad 7. Van een recht van enquête moest hij ook thans nog niets hebben en verwachtte hij weinig heil, wel veel moeilijkheden. „Tot het stellen van vragen zal de behandeling van de begrooting ruimschoots aanleiding geven." De besprekingen liepen in de le Kamer vlot af. Over het algemeen was men welwillend gezinci; al werd nu en dan een wanklank gehoord, een terechtwijzing gegeven, een verwijt van vluchtigheid geuit, men bleef hoffelijk. B. Mondelinge beraadslaging. De beraadslagingen, werden geopend door den heer Colijn. Na een belangrijke uiteenzetting van de politieke en ceconomische opleving in Nederlandsch-lndië, de beteekenis van den SarekatIslam overgaande tot de bespreking van dit Ontwerp, betoogde de heer Colijn d it het ontwerp hem sympathiek was, in zooverre een zoo belangrijke plaats daarin werd ingeruimd aan het inlandsch element, en er nu een gelegenheid werd geboden om zich uit te spreken en op officieele wijze kenbaar te maken wat men meent te moeten kenbaar maken, en ten slotte dat de Regeering in Nederlandsch-lndië eveneens gelegenheid krijgt om af en toe eens naar buiten haar daden te motiveeren. Doch ook hij meende, dat bij een behoorlijken gang van zaken, een ontwerp als dit, maar dan natuurlijk van meer ingrijpend karakter, aan het eind van de politieke ontwikkelingsgang en niet aan het begin daarv. n had behooren te komen Hij vreesde dat men gevaar liep thans te krijgen politicians zonder ervaring en zonder kennis van wat werkelijk voor Indië noodig is; menschen, die het vermogen tot zelfbeheersching missen en bij wie zelfoverschatting de plaats van het zelfvertrouwen inneemt, een soort politiek mandarijnendom. Iedere ontwikkeling tot politieke zelfstandigheid moest z.i. aanvangen met de behartiging van de huishoudelijke belangen van de bevolking in engsten en engeren zin en daarna moet haar in het klein ook de uitvoering van algemeene verordeningen worden opgedragen, en eerst nadat die leerschool was doorloopen — want ook de politieke zelfstandigheid moet worden geleerd en beoefend—eerst daarna had men moeten komen tot de deelneming aan het algemeen landsbestuur. 1 De desa's als locale organen hadden eerst tot werkelijk autonome en zelfbesturende lichamen moeten zijn gem iakt; en de regentschappen op Java hadden tot rechtsorgaan in westerschen zin kunnen worden omgevormd, tot gebiedsdeelen met autonotnie en aanvankelijk in beperkte mate, met zelfbestuur. „Zoo zou men de neiging tot politieke zelfstandigheid in juiste banen leiden en tegelijk in een goed geordend inlandsch bestuur- tegenwicht ontvangen tegen ook in Indië niet te ontgane uitspattingen eener jonge volksbeweging". Deze denkbeelden waren nu ontwikkeld in de voorstellen — de Graaff en de nauwe samenhang tusschen deze voorstellen en de instelling van den Volksraad werd ook door 's Ministers voorganger gevoeld, maar de Minister heeft dien band doorgesneden. De heer Colijn wilde zijn stem wel aan dit voorstel geven, maar sprak als zijn overtuiging uit, „dat dit wetsontwerp alleen ons niet wezenlijk vooruitbrengt op den weg van de politieke zelfstandigheid", en hij drofig er ten -sterkste op aan, dat de Minister die andere zaak, waarvan de groote beteekenis ook door den Minister blijkens zijn memorie van antwoord werd erkend — en die nu al tien jaar aan 41e orde is—, nu eindelijk eens naar voren bracht. Hirarl „Wat ons hier geboden wordt heeft enkele voordeden; het is o.a. bevrediging van een cry. Dat is soms ook wat waard; dat zal ik niet betwisten; maar in wezen brengt het ons weinig verder". ■ De hr. v. Kol erkende, dat de V. R. van het allergrootste belang kon worden voor de toekomst der inlandsche bevolking, de grondslag voor haar toekomstig zelfbestuur. Dit voorstel kan zijn het openen van een nieuw hoofdstuk in onze koloniale geschiedenis: de politieke promotie Van Nederlandsch-lndië. Deze V. R. kan een middel worden om den band tusschen Nederland en zijn Indische onderdanen te versterken, maar hij kan, bureaucratisch en lauwhartig toegepast, ook ertoe leiden, dat die band juist wordt verbr&ken, wellicht met ruwe hand."— Wat hij—behalve het volslagen los maken van dezen Volksraad van den Raad van Indië—in dit wetsontwerp van harte toejuichte was, „da.t het zal wezen de eerste stap tot inperking van de macht der Indische bureaucratie. Het was noodig, dat aan die bureaucratie eens een flinke stoot werd gegeven ert die heeft zij gekregen zoodra de Volksraad tót stand is gekomen.- Het is mogelijk; dat door die muffe bureau's dan eens wat frisscher lucht gaat waaien. Het mag immers nooit de bedoeling van dit wetsontwerp zijn, om meer zelfstandigheid te geven aan de Indische Regeering— dat is bijzaak —maar wel moet het leiden tot meer zelfstandigheid voor Indië". btfof&B De Ind. Reg. moet daarentegen steeds meer bereid zijn om een deel der bestuursmacht, die zij thans bezit, af te staan aan dit nieuw te scheppen orgaan. Werkt zij niet mede, dan wordt de V. R. een onbeteekenend lichaam; zonder invloed, aan minachting prijsgegeven,geen factor voor den vooruitgang. Mèt haar medewerking zal de volksinvloed zich steeds beter doen gelden' en de V. R. behalve adviseerend lichaam, in latere jaren in toenemende mate ook wetgevend lichaam kunnen worden." „Dit wetsontwerp geeft bij optimistische beschouwing plaats voor hoopvolle verwachtingen mits het worde een „fair trial", dus royaal wordt toegepast en men erin slaagt de bij de inlandsche bevolking nog sluimerende krachten op dit terrein te doen ontwaken.'* Hij vond dat er van de grootsche plannen van den Minister toch bitter weinig terecht was gekomen. De invloed van de Inlanders,. van de „naastbelanghebbenden"—zooals de Minister ze noemt—, is miniem. Van de bestaande 682 kiezers zijn er 141, nauwelijks één vijfde deel Inlanders en van die 682 zijn er 520 benoemd en niet meer dan 162 gekozen. We krijgen dan ook „een vertegenwoordiging van de inlanders op zijn smalst". Van algemeen stemrecht moest ook de hr. van Kol niets hebben. „De ervaring van het algemeen kiesrecht in de naburige koloniën, in de Philippijnen, in de Fransche koloniën, in Zuid-Afrika, waar men ook den kaffers kiesrecht heeft verleend, die volgens de verklaring van een zeer vrijzinnig schrijver waar stemvee vormen, is verre van aanlokkelijk. Algemeen kiesrecht kan immers aan een bevolking niet klakkeloos worden opgedrongen, daarvoor is een zekere graad van ontwikkeling vereischt, public spirit moet er bestaan, politieke opvoeding en karakter zijn noodig en de behoefte daaraan moet duidelijk worden gevoeld." Maar dat belet niet dat toch aan een bepaald percentage van inlanders het kiesrecht kan worden gegeven, zooals men in de vertegenwoordigende lichamen in Britsch-Indië, in Ceylon, in, de Straits; in Tunesië, Algerië en Mauritius ook veel verder is gegaan, dan dit wetsontwerp. „Waarom wordt den negers en den kleurlingen in Suriname, die toch niet hooger staan dan die Javanen, het kiesrecht wel verleend, waarover geen klacht gehoord wordt, en aan de meest ontwikkelde Javanen niet?" De heer van Kol hoopte, dat Indië'van censuskiesrecht vrij zou blijven. „Een maatstaf van ontwikkeling is gemakkelijk te vinden. Tal van inlandsche onderwijzers, artsen, journalisten, ambtenaren, verder personen, die het klein-ambtenaars of ander "examen hebben afgelegd, vallen alleszins in de termen en zullen zoodra men aanvangt — wat niet lang meer achterwege zal blijven — scherp afgebakende politieke partijen te vormen om politieke programma's op te stellen, zeer goed in staat zijn te beslissen, welke beginselen hun het meest toelachen en aan welke partij en aan welk programma zij het best hun belangen kunnen toevertrouwen". Ook zag hij gaarne het getal gekozenen meer uitgebreid. Gevaar was er niet bij, want de Volksraad is slechts een adviseerend lichaam, en de eindbeslissing ligt toch bij de Regeering, terwijl allerlei waarborgen zijn te nemen. Het kiesrechtprobleem is moeilijk; gewaakt moet worden tegen toepassing van Westersche begrippen en enting op Oostersche toestanden. Het individueele kiesrecht van het Westen is voor het Oosten minder geschikt; daar moet bestaan organisch kiesrecht, op eigen bodem gegroeid, zich aanpassend aan inheemsche instellingen en gebruiken, opdat aldus de natuurlijke evolutie van de inlandsche samenleving wbrde bevorderd. Ook hij wilde het kiesrecht laten aanpassen aan het desa- oL stamverband, en tot kiezers benoemen de desahoofden en andere inlanders. Met instemming, haalde hij aan een zinsnede uit het voorloopig verslag van het wetsontwerp van Minister Fock, waarin werd uitgesproken, dat men geen Westersch regeeringstelsel aan de inlanders moest opdringen, het eenige is vrije baan te maken voor de evolutie zijner historisch gegroeide instellingen; daarom ook moest dit wetsontwerp eigenlijk het einde zijn der politieke ontvoogding. Tegenover den Minister nam de hr. v. Kol ook stelling t. a. v. het ambténaren-element, dat z. i. in den Volksraad tegenwoordig moest zijn, om een tegenwicht te vormen tegen de eenzijdige belangen der Europeesche kapitalisten en die ambtenaren, vooral in de Buitenbezittingen kennen daar de toestanden in den regel minstens zoo goed als zulks met particulieren het geval is. Daarentegen viel hij den Minister weer bij,, wat betreft het passief kiesrecht voor vróuwen; hij betreurde het dat hoogstaande Indische vrouwen zullen worden uitgesloten, „waardoor talenten van enkelen harer, die een weldaad konden worden voor de gemeenschap, zullen verloren gaan, of althans in den eersten tijd niet tot uiting kunnen komen." Om de belangstelling te wekken ook van de Inlanders stelde hij voor speciale Handelingen der Staten-Generaal voor een paar gulden verkrijgbaar te stellen, waarin alle koloniale zaken waren opgenomen, o.a. al de koloniale wetsontwerpen en de discussiën daarover in het Binnenhof. Dan zouden niet alleen de leden van den Volksraad, maar ook alle inlanders, die in politieke zaken belang stellen, nauwkeurig weten, wat in Nederland op koloniaal wetgevend terrein geschiedt. De Hr. v. d. Berg wilde den voorstanders een kleine koudwater-douche toedienen om hen van hun overdreven verwachtingen wat te doen bekoelen. Hij vond dit bntwerp een zeer bescheiden proef, die zeker niet zal voldoen aan de wenschen van het in verhouding tot de geheele bevolking zeer klein getal der ingezetenen, die in Indië over politiek schrijven en spreken. Tegenover hen, die voortdurend op de ambtenaren afgaven, verklaarde hij, op gevaar af van voor een aartsconservatief te worden aangezien, „niet gaarne in Nederland, maar vooral niet in Indië den arbeid en den invloed van de z* g. bureaucratie der regeeringsbureaux (te willen) missen. De daarin werkzame ambtenaren hebben, gelijk alle menschen, hun gebreken, maar zij zijn een hoogst nuttig element om de wagen der administratie in het spoor te houden, te midden van soms goed bedoelde, maar weinig practische wenschen, waahnede wel eens een Regeering wordt bestookt." Daarna gaf hij ter leering van de andere kamerleden, in aansluiting van het door den Hr. Colijn gesprokene, een uitvoerige historische beschouwing over de ontwaking van het politieke leven bij de Chineezen sinds 1900, van Boedi-Oetomo sinds 1908 en ten slotte van de Sarekat-Islam sinds 1912 —die hoe leerzaam ook, in deze commentaar niet op zijn plaats zou zijn. Hij vreesde, dat deze Vereenigingen zich op sleeptouw zouden laten nemen door de in de laatste jaren in N. I. ontstane politieke vereenigingen als : sociaal-democratische Vereeniging, Vrijzinnigdemocratische partij, Indische Bond, Insulinde en de Indische democratische partij, waarin — zoo zeide hij — voor een goed deel Indo-Europeanen zitten, die vijandig staan tegenover het Indische Bestuur en ons gezag. ,De persuitingen dier verschillende vereenigingen geven allerminst den indruk, „dat thans reeds kan worden begonnen met het overbrengen van het zwaartepunt der Koloniale politiek van den Haag naar Batavia. De Regeering te Batavia zou groot gevaar loopen om, zonder den steun van het Opperbestuur, niet opgewassen te zijn tegen pogingen om allerlei zoogenaamde hervormingen te verwezen- lijken, die met de bestaande toestanden geen rekening houden, en waarvan het gevolg zou zijn, het niet Europeesche deel der bevolking over te leveren aan het Indo-Europeesche deel". Hij vreesde dat de V. R. zoo niet dadelijk dan toch spo'edig de tegenwoordige Indische politieke leiders niet meer zal bevredigen, die thans reeds wenschen dat Indië, d.w.z. hun aanhang, afgevaardigden zal hebben in de He Kamer en bovendien een werkelijke, d.w.z. door het volk gekozen, vertegenwoordiging te Batavia met een niet door het Opperbestuur getemperd budgetrecht. In het voorbijgaan merkte hij nog' op, „dat van een vertegenwoordiging in onze Kamer (d. i. de Ie. Kamer) niet wordt gesproken en moet ik dus vermoeden, dat daarin geen belang wordt gesteld". " Hij hoopte dat de Minister „weerstand zal durven bieden tegen elke poging, om Z. E. in die richting te drijven. Daarom betreurde hij het gebruik van den naam Volksraad, welke in Indië verwachtingen zal opwekken, zooals hij ook afkeurde'de door den Minister gebruikte uitdrukking: „streven naar de eindelijke zelfstandigheid van het Indische gemeenebest", welke uitdrukking hij in verband met den geest der Europeesche Indische politieke leiders, hoogst bedenkelijk achtte. De hr. Cremer gaf eerst een historisch overzicht van de totstandkoming van dit ontwerp, karakteriseerde daarna de SarekatIslam en verklaarde daarop, vertrouwen te hebben in de toekomst van den V. R. Het mooie vond hij juist in de elasticiteit der bepalingen. „Binnen welken tijd die raad een volksvertegenwoordiging zal zijn, durf ik niet te zeggen." Hij ook vond, dat met deze instelling niet kon worden gewacht tot de wenschen, door de heeren Colijn en v. Kol uitgesproken, zouden zijn vervuld. De werkzaamheden van den V. R. kunnen heel goed samengaan met de verdere ontwikkeling van het desa- en van het regentschapswezen en op de buitenbezittingen met de vele bestuursorganismen, die daar zijn. „Integendeel, ik geloof, dat de V. R. in dit opzicht ook gunstig zal kunnen medewerken, want die V. R. zal, al is het maar een paar maal per jaar, toch naar Batavia brengen, mannen uit den geheelen archipel. Die menschen zullen ook persoonlijk toegang hebben tot de hooge ambtenaren en mannen van invloed op Java en zij zullen omtrent hun gewesten, verspreid over die duizenden eilanden van onzen archipel, denkbeelden^mededeelingen geven, die het gemakkelijker maken ook na te gaan, wat daar al noodig is en hoe men daar organismen kan vormen; de vele uiteenloopende rassen, die'er in onzen archipel zijn, kunnen ieder opzichzelf georganiseerd worden en daarna meer en meer tot samenwerking komen in den volksraad."— Hij wilde „de verwachting niet te hoog spannen, maar ik voel, dat daarin kan zitten, de kiem van veel goeds en groots." — Min. Pleijte gaf den hr. Colijn toe, dat in het desabestuur en de Kaboepaten wijziging moet worden gebracht en gebezigd als orgaan voor de decentralisatie en ook in den bouw van de gewesten een gansche verandering moest komen. Maar daarop kon met deze wet niet gewacht. Het een kan geschieden naast het andere. Hij deelde mede, dat hij deze zaak niet geheel had laten rusten, maar dat hij van de voorstellen—de Graaff ernstige studie had gemaakt, en in September . 191*5 met den heer Idenburg hierover in briefwisseling was gekomen en met diens opvolger in Nederland hand geconfereerd, maar dat deze zijn oordeel wenschte op te schorten tot na zijn komst in Indië. Zoodra dat oordeel binnenkomt zou hij, Minister, deze zaak weer bestudeeren en een wetsvoorstel indienen; want hij achte deze zaak even belangrijk als de afgevaardigde. Een definitieve belofte kon hij echter Hiet geven. Tegenover het verwijt van den hr. van Kol betreffende de inrichting van den V. R., haalde de Minister een uitspraak uit 1912 aan van den hr. v. Kol zelf, waaruit blijkt, dat deze nog niet veel voelde voor een Indisch parlement en waarin hij zelf bepleitte de oprichting van een adviseerenden raad, waarin de Inlander flink vertegenwoordigd is, en waarvoor het kiesrecht gebonden is aan zekere bekwaamheid of de vervulling van bepaalde betrekkingen. De bevoegdheid van dien raad moest dan geleidelijk uitgebreid, maar de hr. v. Kol achtte toen de stichting van een parlement slechts te zullen ten goede komen aan de belangen van de Europeesche kapitalisten. De invloed van de Inlanders is niet zóó gering als de hr. v. Kol zegt: van de gekozen 19 leden behoort minstens de helft en van de benoemden minstens '/'-t gedeelte tot de inlandsche bevolking. Dat hier alleen Europeesche censuskiezers tot het kiesrecht worden toegelaten, zooals de hr. v. Kol had beweerd, is onjuist, te meer waar de bedoeling reeds voorzit om in de groote hoofdplaatsen, «Semarang — Batavia en Soerabaia het eerst, de inlandsche bevolking, die daartoe geschikt en in staat wordt geacht, deel te doen nemen aan de verkiezingen voor de gemeenteraden. De vergelijking met Suriname gaat ten deze geheel mank, omdat de geheele bevolking daar-die zich concentreert in een groote stad aan de rivier-intellectueel niet zoo laag staat als hier—behalve dan de boschnegers. In de le Kamer was het de heer van Kol, die eenige beschouwingen wijdde aan de taal, op de vergaderingen van den Volksraad toe te laten. De Inlanders verkeeren ten deze in een moeilijke positie. Onze taal is voor den Inlander moeilijk te leeren, men kan toch iemand, overigens in elk opzicht geschikt voor den Volksraad, op bejaarden leeftijd niet op de schoolbanken doen plaats nemen of hen, omdat zij die taal niet kennen, uitsluiten. De vertaling der besprekingen-zooals bij de gemeenteraden"1 geschiedt-is gewoonlijk gebrekkig, daardoor komt het Inlandsch element niet voldoende tot zijn recht. Door deze ervaring geleerd zou hij afzonderlijke voorloopige beraadslagingen door de Inlanders willen voorgeschreven zien. In die vergaderingen—onder elkaar— zullen zij zich zeer goed kunnen roeren en durven zij met eerlijkheid, oprechtheid en kracht voor hun meening uitkomen. Te zamen met Europeanen voelen zij hun minderheid en uiten zich niet. Hij stelde voor, den Inlanders het recht te schenken om hun redevoeringen gedrukt in te dienen, die niet eens behoeven te worden voorgelezen, doch zoo in de Handelingen kunnen worden, opgenomen, zooals ook in Britsch-lndië geschiedt. Hij wilde geen 2 volksraden, maar twee secties, die desverlangd vooraf onderling overleg kunnen plegen. Hij geloofde niet dat daardoor wantrouwen zou worden gewekt. Hi] sprak dan ook de hoop uit, dat wat hier gezegd wordt aan de betrokkenen op Java bekend zal worden, zoodat wanneer de Raad er is, zulke afdeelingsvergaderingen zullen tot stand komen. v Dit is ook geschied in de gemeenteraden (commissions de communes de pleine exercicë) in Algerië, waar vroeger de inboorlingen slechts ja knikten, maar na de splitsing goed werk leveren. Ook in de Conférence corisultative in Tunesië worden schitterende resultaten verkregen na de invoering van afzonderlijkè delegaties. Hij opperde, dat het wetsontwerp geen beletsel was voor ' het houden van voorafgaande beraadslagingen afzonderlijk en de Inlanders zullen er dan toe kunnen overgaan om eerst desverlangd onder elkaar te beraadslagen in de taal, die hun het gemakkelijkst is, alvorens in het openbaar te verschijnen. Ook Mr. v. d. Berg. meende dat de Minister wel wat te lichtvaardig over de taalkwestie was heengegleden. Hij ging in hoofdzaak mede met den vorigen spreker. Hij wees op de moeilijkheid der taalkwestie in landen als België, en daar is het taalverschil tusschen Vlamingen en Walen niet te vergelijken met dat in Indië. Hij meende dat Maleisen ook moet worden toegestaan. Ook in de door Inlanders en Vreemde Oosterlingen bij den V. R. te produceeren stukken moet vrijheid van,taal bestaan, natuurlijk wederom met vertaling. Door het vorderen van de Nederlandsche taal zal indirect elke schriftelijke behandeling aan de meeste niet Europeanen zijn ontzegd. Mr. Creëer wees er óp dat de taalkwestie niet werd opgelost door dit wetsvoorstel. Tegenover de persoonlijke meening van den Minister in zijn memorie van antwoord, dat door het ontbreken van zulk een regeling het voldoende duidelijk was, dat alleen het Nederlandsch als taal der te. wisselen stukken en der debatten kan gebruikt worden, stelde hij, dat bij gebreke van een regeling, de conclusie kon worden getrokken, dat ook de Maleische taal is toegelaten. Men stelt zijn eischen te hoog indien men van de Inlanders eischt, dat zij het Nederlandsch zóó goed kennen, dat zij moeilijke vraagstukken van groote beteekenis daarin zullen kunnen behandelen. Nu de wet daaromtrent niets bepaalt, zullen dus èn de Indische Regeering èn de eventueele opvolgers van den minister daaromtrent een gansch andere meening kunnen en mogen koesteren. Min. Pleijte kon zich niet met de vorige sprekers vereenigen. Hij beriep zich op de veeljarige ervaring opgedaan in de practijk van zijn ambt, dat medebracht, dat hij zich dagelijks mondeling en schriftelijk veel in de Maleische taal had uit te drukken en „het is mij vaak voorgekomen, dat ik, wanneer ik ih de rechtszaal kwam, ex-improviso een redevoering in het Maleisch had te houden. Er was een tijd, dat ik mij zelf de eer kon toekennen vrij goed van dat Maleisch op de hoogte te zijn, maar het frappeerde mij toch elk oogenblik, wanneer ik aan den inlandschen of den EuropeesChen rechter, die voorzat, een zaak wilde duidelijk maken, hoe arm de taal was, en hoe buitengewoon moeilijk het was om - Westersche begrippen in deze Oostersche taal uiteen te zetten, om met deze Oostersche taal onze eigen Westersche gedachten gansch aan den Oosterling duidelijk te maken". Bovendien het Maleisch is voor den Atjeher, Javaan en Alfoer ook een vreemde taal, een arme taal. Het streven is er op gericht in de inlandsche maatschappij de Nederlandsche taal in te burgeren. „Het spreken van Nederlandsch geldt daar voor een blijk van beschaving. Het wordt gaarne gedaan, en hoe meer die maatschappij zich ontwikkelt, hoe meer men oqk zal zien, dat de Westersche kennis, die men zich heeft eigen gemaakt óver de brug van het Nederlandsch, weer zal worden verbreid over diezelfde brug". „De Minister ziet blijkbaar het gewicht van de taalkwestie niet in" —aldus Mr. v. d. Berg in zijn wederwoord. Hij stapt er veel te licht overheen. Het-is onjuist dat een groot gedeelte van de inlandsche bevolking geen Maleisch kent. Men zal de vertegenwoordigers van de inlandsche volken toch niet zoeken in de bosschen. Ieder inlander, die handel drijft of zaken doet en in eigen kring een man van beteekenis is, kent Maleisch, zij het ook niet in perfectie. En het is heel wat gemakkelijker Maleisch te leeren dan Nederlandsch. „Het Maleisch toch is een Indische taal van denzelfdèn aard en van dezelfde constructie als hun eigen taal, terwijl het Nederlandsch er geheel en al buiten staat. Ik behoef er maar aan te herinneren, dat er in de inlandsche talen geen verschil van tijden bestaat in de werkwoorden, doch dat men die uitdrukt door er een bijwoord aan toe te voegen. Het aanleeren van conjugaties van de Neder-, landsche werkwoorden zal den Inlander veel moeilijker vallen en zal hem meer tijd kosten dan het aanleeren van een andere Polynesische taal". En wat de sectie-vergaderingen betreft, hij verwees daarvoor naar de bestrijding van dat denkbeeld in de He kamer. Ook de hr. van Kol was door het woord van Mr. Pleijte niet overtuigd. Hij wees er op, hoe hij in alle oorden van den archipel met Maleisch terecht kon, zelfs met inlanders, die nog geenszins in de termen zouden vallen om kiezer te worden, had hij niet de minste moeite om in het Maleisch te spreken. Hij wees „in dit verband nog op Britsch-Indië waar 300 millioen Inlanders verplicht worden om Engelsch te leeren, willen zij zich met Europeesche ambtenaren onderhouden, die slechts zelden inheemsche talen kennen. Bij ons is het een goede regel, dat de Nederlandsche ambtenaren van te voren zich onderwerpen aan een examen, waarbij de kennis van een of andere taal des lands wordt vereischt. Ik zou zelfs verder willen gaan en den eisen stellen, dat elk lid van den Volksraad behoorlijk Maleisch moet kunnen verstaan en spreken. Dan zou men ook de moeilijkheden voorkomen, dat wanneer er discussies in het Nederlandsch worden gehouden, deze aan de aanwezige inlanders niet kunnen worden uitgelegd."— Nog eenmaar nam Min. Pleijte hierover het woord en'verklaarde nogmaals, dat het hem nooit naar zijn zin heeft mogen gelukken in behoorlijk Maleisch een pleidooi te leveren, waarbij in alle finesses van de zaak werd doorgedrongen. De taal is te arm en voor de meeste Inlanders een vreemde taal. En als er dan toch een vreemde taal genomen moet worden, waarom dan niet het Nederlandsch. Ook in Japan heeft men gevoeld, dat men de Westersche ontwikkeling eerst kon krijgen door studie der Westersche talen. Eerst daarna kwam de oude moedertaal weer in eere. Dat was één taal en wij hebben er evenveel als in den toren van Babel gesproken werden. Ook in Mexico, waar 18 talen of dialecten bestaan met behoorlijk bestaansrecht, wordt in de Méxicaansche vertegenwoordiging toch Spaansch gesproken. De zaak moet ten slotte in Indië uitgevochten en opgelost worden. En wat de afzonderlijke AfdeelingsvergadeHngen betrof, de Minister meende" dat „de Amboineezen en ook de Minahassers er tegen op zullen zien om met Javanen in een afzonderlijke sectie plaats te nemen. De Christen-inlanders, die voornamelijk gevonden worden in de Minahassa en de Oeliassers zien er tegen op om met Mohammedaansche bevolkingsgroepen samen te werken. Zij sluiten zich gemakkelijker aan bij de Europeanen en een gedwongen samenvoeging in sectiën van verschillende bevolkingsgroepen zou aanleiding geven tot ontstemming."— De hr. v. Kol leverde in de Ie Kamer nog een pleidooi voor een Kolonialen Raad doch in Nederland. De werkkring van een Minister van Koloniën is zoo ontzettend „omvangrijk, dat de tijd tot rustig nadenken over de groote vraagstukken bijna altijd ontbreekt," zoo zeide in 1900 reeds de toenmalige Minister van Koloniën, en dat is nu zeker niet minder het geval, nu tal van nieuwe vraagstukken dagelijks oprijzen, en andere geestelijke stroomingen zijn ontstaan. Een Min. v. K. is toch feitelijk het hoofd van acht verschillende Departementen en hij evenzeer als de Staten-Geneneraal zouden van zulk een Kolonialen Raad veel nut kunnen trekken. Het pleidooi voor een Kolonialen Raad in Nederland mocht Minister Pleijte niet bekoren. Het denkbeeld werd reeds in 1901 in het Indisch Genootschap door van Deventer als onvoldoende beoordeeld, maar door den hr. v. Kol met warmte verdedigd. Later is in 1913 Mr. v. Karnebeek op dat denkbeeld teruggekomen. Hij, Min. Pleijte, verklaarde, dat hij een K. R. in Nederland een rem zou achten; beter is aan het hoofd van het Departement iemand te krijgen van rijpe Indische ervaring. Daarom streefde hij ernaar alle afdeelingen met hoofdpersonen van Indische ervaring te bezetten. „En tevens moet de inrichting zoodanig zijn, dat er jonge krachten uit Indië door worden aangetrokken, krachten, die op de hoogte zijn van de stroomingen, die op het oogenblik in de maatschappij gaan en van de laatste wijzigingen, die in det wet zijn gekomen, zoodat de Minister in zijn referendaris niet iemand heeft, die hem van de meening van anderen een behoorlijk referaat kan leveren, maar een persoon aan wiens eigen meening hij zich refereeren kan." Overigens is er aan raadslieden geen gebrek. Personen, zoowel in als buiten de Kamer werden meermalen aangezocht advies te geven. Bovendien worden de voorstellen in Indië al genoeg beadviseerd, vooral de voorstellen van wetgevenden a*rd. De instelling, van een K. R. in Nederland zou den Minister niet ontlasten.- Tegen deze1 voorstelling kwam de heer .van Kol krachtig op en met aanhaling van eenige recente voorbeelden, vroeg hij of de Minister dan wel altijd gelukkig was in het zoeken van zijn adviseurs en achtte hij in ieder geval, dat een advies van een college van mannen liefst uit een voordracht van de Volksvertegenwoordiging, dat zich geheel aan zijn taak zou kunnen wijden, meer waarde had dan van adviseurs, te hooi en te gras door den Minister opgeroepen. Voordeel zou ook zijn,' dat er een vast en doeltreffend adres was, waarheen brieven, klachten en wenken uit alle oorden van de maatschappij, waarmede thans enkele personen worden overstelpt, konden worden gericht. De Minister zag echter de noodzakelijkheid van een dergelijken Kolonialen Raad niet in en verwees voor de bezwaren naar het artikel van Dr. E. Moresco in de Indische Gids van Januari 1913. HOOFDSTUK II. TOELICHTING OP DE ARTIKELEN VAN HET REGEERINGS-REGLEMENT. (Wet van 16 December 1916 I. Stbl. 1917: 114.) 1917 No. 114. REGEERINGS-REGLEMENT. VOLKSRAAD. Wet. (Indisch Staatsblad) van 16 Decemberl916(Nederlandsch Staatsblad No. 353) tot nadere wijziging van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië in verband met de instelling van een volksraad in Nederlandsch-lndië. Nederlandsch *fi<*|vStaatsblad -No. 535. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zjen of hooren lezen, Saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandschlndië nader te wijzigen, hoofdzakelijk ten einde daar te lande door de instelling van een vertegenwoordigend lichaam aan de Nederlandsche onderdanen, ingezetenen van Nederlandsch-lndië, gelegenheid te geven tot medewerking aan de behartiging van de belangen van dat gebied; sHïMffdzakelijk; want de Minister nam deze gelegenheid te baat om tegelijker tijd eenige kleine noodige wijzigingen in het R. R. aan te brengen zooals blijkt uit art. 1 No. 1. II, IV, V, VI, VII, VIII en IX* waarvan de Nos. I. II, VI, VII en VIII in geenerlei verband staan met de instelling van den Volksraad.— Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstMÉk! gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: . Artikel 1. Het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandschlndië, vastgesteld bij de wet van 2 September 1854 (Nederlandsch . Staatsblad No. 129, Indisch Staatsblad 1855, No. 2), zooals die sedert is gewijzigd, wordt nader gewijzigd als volgt: I. Het eerste lid van artikel 3 wordt gelezen: De Gouverneur-Generaal mag rechtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in, noch borg zijn voor eenige onderneming, ten grondslag hebbende eene overeenkomst om winst of voordeel, aangegaanjnet Nederlandsch-lndië of met eenig gewest of gedeelte van een gewest, waarop artikel 68a van dit Reglement toepassing heeft gevonden. II. Artikel 9 wordt gelezen: De vice-president en de leden van den Raad van Nederlandsch-lndië mogen, nevens hun ambt, geene andere bezoldigde betrekkingen in dienst van den Lande bekleeden. . Artikel 3 is op hen van toepassing. lil. Na het negende hoofdstuk wordt het volgende ingelascht: TIENDE HOOFDSTUK. Van den Volksraad. De regeling van den Volksraad is als 10de Hoofdstuk, aanvangende met art. 131, geplaatst, achter de hoofdstukken Van Onderwijs en Vamden Handel en de Scheepvaart De vroegere artikelen 131 en 132 zijn versprongen tot 145 en 146. Tegen deze plaatsing werd door Mr. Fock bezwaar gemaakt. Goedkeurende, dat deze regeling in een afzonderlijk hoofdstuk werd saamgevat, meende hij dat de plaatsing behoorde geschied te zijn zóó, sdat het volgde op de bepalingen omtrent de rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de Indische regeering. Min. Pleijte gaf te kennen dat hij deze zaak ernstig had overwogen, maar om practische redenen het hoofdstuk achteraan had geplaatst. Midden in, zou het vernummering van alle volgende artikelen tengevolge hebben gehad, hetgeen raadpleging van alle jurisprudentie en geschriften buitengewoon moeilijk zou hebben gemaakt. Dit had echter kunnen zijn voorkomen door plaatsing als hoofdstuk IIA en nummering der artikelen als 63a, 636 enz. Op deze wijze was het systeem van het R. R. gered geweest zonder vernummering van hoofdstukken *n artikelen. (Vgl. bv. het Reglement op de Recht. Organisatie). Artikel 131. (1) Er is een Volksraad. Oorspronkelijk was voorgesteld : „Koloniale Raad". Daartegen werd in het voorloopig verslag bezwaar geopperd. Het Kamerlid Fock achtte de naam koloniale Raad goed voor een raad,'die in Nederland den Minister adviseerde, maar bij een vertegenwoordigend lichaam in Indië paste die naam niet. Beter was b.v. „Indische Raad" of „Indische Staten11. De Minister liet achtereenvolgens de verschillende namen, die hij zich gedacht had, de revue passeeren (Indische Kamer, Indisch huis, Landdag) en stelde ten slotte voor: de Volksraad in navolging van de Zuid-Afrikaansche Volksraad. De toevoeging „voor Nederlandsch-lndië" achtte hij overbodig, omdat hier toch reeds sprake was van het Regeerings-reglement voor N. I. (*). In de Ie Kamer vond de naam „Volksraad" meer bedenking, dan in de He Kamer. Sommigen gaven aan Koloniale Staten of Koloniale Raad de voorkeur, wijl de veranderde naam niet dekte de beteekenis van de instelling, die in wezen geenszins eene 'vertegenwoordiging is van het Indische volk, hetgeen bovendien niet als een eenheid te beschouwen is. Waartegenover anderen weer opmerkten, dat de naam Volksraad taalkundig toch niet onjuist kon worden genoemd lo. omdat het hier geldt een raadgevend lichaam; 2o. omdat zooals de considerans aangeeft, het lichaam wel degelijk vertegenwoordigend is Alle leden, zoowel de verkozenen als de benoemden, worden geacht vertegenwoordigers te zijn van de verschillende Nederlandsche onderdanen, dus van het volk in Indië. Bij de openbare beraadslaging in de Ie Kamer vond de heer van Kol. den eersten naam van K- R. in elk geval minder wenschelijk dan den naam van Volksraad, daar die naam toch altijd doet denken aan" een uiting van heerschersgevoel. De hr. V. d. Berg gaf den voorkeur aan den naam K. R. wijl hij meer in overeenstemming zou zijn met het wezen der zaak, daar we hier te maken hebben met een geschenk van beslist fabriekmatig karakter van Nederland aan Indië, terwijl de Volksraad in Zuid-Afrika-waarop de Min. zich beroept—, een werkelijke Volksraad is, organisch ontstaan uit een volksbehoefte Vooral ook omdat de wijze \an samenstelling allerminst is een waarborg, dat het nieuwe instituut een afspiegeling zal geven Van den volksgeest en van hetgeen het volk terecht of ten onrechte als zijn behoefte aanmerkt. (*) Een amendement van 14 leden beoogde den naam Volksraad voor Nederlandsch-Indie in te voeren. Overal waar. verder in de stukken sprake is van Koloniale Raad, heb ik voor de duidelijkheid daarvoor in de plaats gesteld het woord Volksraad afgekort V.R. Waar men den Volksraad in beginsel wilde doen zijn een vertegen-i woordigend lichaam is terecht de naam Koloniale Raad verworpen en verdient de Volksraad de voorkeur, daar nü is weggenomen het begrip' dat het lichaam voor een Kolonie is ingesteld (MR. Kleintjes) doch waarom liet men in den eed van Art. 136, dan het woord Kolonie staan? Beter ware hier te lezen: Nederlandsch-lndië. Vgl. over een Kolonialen Raad in Nederland blz. 26. • (2) De Gouverneur-Generaal raadpleegt den Volksraad over alle zoodanige onderwerpen, als waarover hij het oordeel van den Volksraad wenscht te vernemen. Hier wordt de bevoegdheid van den O. G. uitgesproken. In het volgende lid worden enkele onderwerpen genoemd, waarbij de G. G. verplicht is het advies van den Volksraad te hooren. Deze bepaling was een aanvulling door den Minister van zijn oorspronkelijk ontwerp. En werd door sommigen ook meer schijn dan wezen genoemd. Mr. Beumer daarentegen verdedigde het; dat de Indische Regeering van deze bevoegdheid slechts weinig gebruik zou maken, meende hij op goede gronden niet van Haar te mogen veronderstellen, waar uit de stukken hem gebleken was, dat èn de Gouverneur-Generaal èn de Raad van Indië gaarne een uitbreiding van de bevoegdheden van den V. R. hadden gezien, in dien zin, dat hem een aandeel in de wetgeving van Indië was toevertrouwd. Hij meende verder, dat „met name de G. G. verheugd zal zijn, indien hij een plaats heeft, waar hij ten aanhoore van de geheele Indische bevolking eens kan spreken over punten van algemeen staatsbeleid, waar Hij de politiek door de Regeering gevolgd zal kunnen verdedigen". Mr. Pleyte verdedigde deze aanvulling door er op te wijzen, hoe het voorshands een onmogelijkheid is om aan dit college van 30, 40menschen_ wetgevende bevoegdheid toe te kennen: „De wetgevende arbeid, die thans door den G. G. in vereeniging met den R. v. N. I. wordt verricht, is van zulk een omvang, dat de verspreid wonende leden van het nieuwe college, wier dagelijksche werkzaamheden hun veelal niet zullen veroorlooven meer dan een beperkt gedeelte van hun tijd aan de verplichtingen van het lidmaatschap ie wijden, bezwaarlijk belast kunnen worden met medewerking aan deze uitgebreide taak, welke hun voortdurende aandacht en menigvuldige samenkomsten zou vorderen. In het systeem van wetgeving in de koloniën behoort derhalve door de instelling van het nieuwe orgaan, vooralsnog geen verandering te worden gebracht." Maar omdat hem dit niet bevredigde, had hij aan den eenen kant den G. G. de bevoegdheid gegeven den raad van dat college te winnen zoo vaak als hij daarvan gebruik zou willen maken en aan den anderen kant aan dat college gegeven het petitierecht, waardoor het in voortdurende gedachtenwisseling met de Regeering kan treden en daardoor zijn wenschen kan kenbaar maken. fa j (3). Hij is tot die raadpleging verplicht ten aanzien van: Verplicht, dus dit in tegenstelling met de bepaling van het vorige lid; f a. de begrooting en het slot der rekening van Nederlandsch-lndië. Art. 4 Comptabiliteitswet. De begrooting wordt jaarlijks, voor elk hoofdstuk afzonderlijk, voorloopig door den Gouverneur-Generaal en definitief bij de wet vastgesteld. De ontwerpen worden door den G. G. aan den V. R. bij de opening der eerste jaarlijksche gewone zitting aangeboden. Zij worden' door den V. R., met meedeeling van zijn gevoelen, teruggezonden \ aan den G. G., die de begrooting overeenkomstig dat gevoelen l vaststelt. Indien de V. R. de ontwerpen niet zoo tijdig terug zendt, dat de vqorloopige vaststelling vóór den in het volgende lid genoemden datum mogelijk is, stelt de G. G. de begrooting vast, zonder het advies van den V. R. af te wachten. De besluiten tot voorloopige vaststelling der begrooting worden openbaar gemaakt door plaatsing in de favasche Courant vóór 1 Juli van het jaar, voorafgaande aan dat, waarin de begrooting moet werken. Mr- Beumer wees op de eigenaardige moeilijkheden die zullen ontstaan door de raadpleging van den V. R, op den 3den Dinsdag in Mei. De Raad v. Indië moet haar dan 1 maand eerder behandelen, en zij zal dus „zoo' tijdig in Indië moeten worden opgemaakt, dat men niet de uitkomsten, zelfs niet de voorloopige uitkomsten van het vorig dienstjaar kent. En dat komt hierop neer, dat wij een begrooting zullen ontvangen, die in de verste verte niet op de werkelijkheid klopt en die noodig maakt een suppletoirs begrooting van een geheel anderen omvang dan wij hier tot dusver gewend waren". Hij vreesde voorts dat de begrootingsontwerpeu te laat bij de Kamer zouden worden ingediend en dan niet tot hun recht zouden komen. Spreker stelde zich de werking van dit aan den V. R. toegekende recht aldus voor: „dat wanneer wij kennis hebben genomen van de door den Gouverneur Generaal voorgedragen en door den V. R. behandelde begrooting en zien, dat de Minister daarin wijzigingen heeft gebracht op eenig punt op grond van adviezen door den G. G. buiten den V. R. om gegeven, dat er hier in de kamer leden genoeg zullen zijn om den Minister zeer nadrukkelijk te vragen, waarom hij. die wijziging heeft aangebracht en die zullen toonen, dat die punten niet aan de aandacht van de vertegenwoordiging hier zijn ontsnapt. Ik geloof eerder, dat juist op die punten, het amendeeringsrecht zal worden gebruikt op grond van de discussies in den V. R." '.. { -:. i^-M De Hr. Knobel meende daartegenover, dat het beter was, de stem van den V. R. uitsluitend een adviseerende te doen zijn, zoodat dus de G. G. bevoegd was van het gevoelen van den V. R. af te wijken. Hij vreesde, dat een voorloopige vaststelling van de begrooting, welke ingaat tegen de meening van den Landvoogd, diens gezag zal schaden, tenzij die verplichte goedkeuring een wassen neus is in dezen zin, dat de Minister verbetert, datgene waartoe de G. G. het recht mist en de G. G. langs een omweg toch zijn zin krijgt — een behandeling die hem voorkwam niet- overeen te komen met de noodige waardigheid en die ook aanleiding kon geven tot allerlei misverstand. Mr. Fock ging met den Minister ten deze geheel accoord. Voorloopig kon de V. R. niet anders dan adviseerend college zijn. Wetgevend naast den Raad v. Indië was ondenkbaar, dan moet tegelijk de werkkring van den Raad van Indië geheel gewijzigd worden in den geest van den Raad van State hier te lande. ~Met klem verzette hij zich tegen het voorstel van den hr. Knobel om den G. G. bevoegdheid te geven t. a- v. de begrooting af te wijken van het advies van den V. R. Het heeft geen zin, dat wanneer een'wetgevend college —en dit wordt de V. R. nu reeds t. a. v. de begrooting (d. i. voorloopig! wetgevend) — een beslissing heeft genomen, de G. G. die de uitvoerende macht heeft, in de beslissing van dat college wijziging brengt; zulk een wijziging zou alleen door een hoogere wetgevende macht, — dat is de wetgevende macht in Nederland-, worden aangebracht. Bovendien zou het leiden tot zeer onjuiste en scheeve verhoudingen. Hel gezag van den G- G. wordt zeker niet hoog gehouden indien de G, G. in hefr stelsel van hr. Knobel openlijk is afgeweken van de beslissingen van den V. R. en de Staten-Generaal ten slotte den V. R. tegenover den G, G. in het gelijk stelt — hetgeen toch best kan voorkomen. Bovendien het hier voorgestelde stelsel, werkt ook in Suriname en Curacao en het heeft tot nog toe geen bezwaren opgeleverd- b. de bestemming van het voordeelig en de dekking van het nadeelig slot der onder a bedoelde rekening. c. het aangaan van geldleeningen ten laste van en hel waarborgen vgn geldleeningen door Nederlandsch-lndië krachtens besluit van den Gouverneur-Generaal, waaronder niet is begrepen de uitgifte van schatkist-biljetten of schatkist-promessen en verponding of beleening van producten van ondernemingen van het Land; Artikel 18 Comptabiliteitswet. Behoudens hetgeen bij het tweede en derde lid van dit artikel wordt bepaald, worden geldleeningen ten laste van N. I. niet aangegaan, noch door N. I. gewaarborgd, dan krachlens de wet oj krachtens besluit van den G. G., overeenkomstig het gevoelen van den V. R., goedgekeurd bij de wet. Met inachtneming van nader bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen is de G. G. bevoegd, de uitgifte van N. I. schatkistbiljetten of schatkistpromesstn te bevelen. Verponding of beleening van gouvernements-producten op den voet van artikel 22, geschiedt krachtens machtiging van den G. G. De groote beteekenis van deze verplichte raadpleging en de voorloopige vaststelling der begrooting overeenkomstig het gevoelen van den V.R. | is hierin gelegen, dat ieder jaar door den V- R. critiek kan worden -I uitgeoefend op het geheele beleid der Regeering. Al zal de V.R. bij die critiek een groote mate van zelfbeheersching toonen, wil hij eenig resultaat bereiken, zie Hoofdstuk UI No. 109. d. de ontwerpen van algemeene verordeningen, welke aan de ingezetenen persoonlijke militaire lasten opleggen; Dit is slechts een gedeelte van een amendement door Mr. Mendels voorgesteld. Het amendement luidde oorspronkelijk: „Wetten en algemeene verordeningen, belastingen, heerendiensten of militaire verplichtingen betreffende."— De bedoeling van het amendement was geen» andere dan deze: dat over deze zeer belangrijke onderwerpen ook de V.R. moet wórden gehoord; „ieder moet toegeven, dat als men dien V. R. wil maken tot een college, dat over de voornaamste levensbelangen van de Indische bevolking zijn oordeel moet kunnen zeggen, toch zeker de vraag, welke belastingen en tot welken graad belastingen aan die bevolking zullen worden opgelegd, hoever de militaire verplichtingen zullen strekken, welke men zoo aanstonds wellicht aan de bevolking zal opleggen, iri hoever heerendiensten nog in de Buitenbezittingen zullen blijven voortbestaan of eventueel worden verzwaard, aan het oordeel van den Raad zal moeten zijn onderworpen." Het hoofdbezwaar van Mr. Marchant tegen een dergelijke bepaling, die voorschrijft den V. R. te hooren over ontwerpen van wet, was, dat zij niet thuis hoort in het R. R. maar in de Grondwet. Het eenige wat mogelijk is, is voorteschrijven, dat de G. G. verplicht is advies in te winnen van den V. R. over de adviezen, die hem gevraagd worden door de Regeering in Nederland. Maar de toepassing zou z.i. een onmogelijkheid zijn. De heer Bogaardt had ook practische bezwaren, gelegen in de enorme afstanden in Indië, en vooral ook den harden arbeid daar verricht, die het bijna zeker maken, dat de V. R. nooit lang achtereen zal kunnen vergaderen en dat de kans op onvoltallige vergaderingen daar veel grooter zal zijn en het voorstel van Mr. Mendels zal een enorme verzwaring van den arbeid van den V. R. ten gevolge hebben — in 1915 b.v. zouden 324 verschillende wetsontwerpen aan zijn oordeel onderworpen zijn geweest. „Wanneer men aan den V. R., het kind van de Nederlandsche wetgevende afkomst, geen lang leven toewenscht, dan is er m.i. geen beter middel om het kind reeds voor het het eerste jaar heeft bereikt ad patres te helpen, dan de aanneming van het amendement, van den heer Mendels." De Minister wierp het over een geheel anderen boeg. Hij meende, dat de V. R. niet altijd kan oordeelen over de zaken, die op belastinggebied,, door het centraal gezag worden behandeld (bv. de vrijstelling vSn zegelbelasting, slachtbelasting in de verschillende streken in de buitenbezitten e.d.). En over de" nieuwe belastingen, die zullen worden ingevoerd, krijgt de V. R- het recht te oordeelen bij de behandeling van de begrooting. Hij bleek echter wel wat te voelen voor het ho'ren van den V. R. t. a. v. de algemeene verordeningen, welke aan de ingezetenen persoonlijke lasten opleggen en nam dat gedeelte van het amendement-mendels over, waarover laatstgenoemde zich terecht verheugde en daarom zijn amendement introk, vooral om een onzuivere beslissing, (te verwachten met het oog op de grondwettelijke bezwaren doorMr. Marchant genoemd en door hem erkend) te voorkomen. De door den Minister overgenomen wijziging werd daarop aangenomen. e. Zoodanige andere onderwerpen, als door den Koning bij algémeene verordening worden aangewezen. Dit onderwerp is door een amendement van de heerer. Heeres en fock in de wet opgenomen. Zij achtten dat de behandeling van dèbegrooting door den V.R. zeker niet onbelangrijk was, maar zij vreesden toch, dat veelal ten aanzien van die aangelegenheden, waaromtrent door de Regeering geen voorstellen zijn gedaan, niet anders dan ins Blaue hinein zou worden gepraat; heel anders echter, wanneer t.a.v. het een of ander belangrijk onderwerp, dat ligt buiten de oorspronkelijk Indische begrooting, de leden van den Raad de concrete voorstellen der Regeering voor zich hebben. Zij weten dan wat de Regeering wil, althans voorzoover dat uit de stukken voldoende naar voren treedt ; zij kunnen dan het voor en tegen overwegen en op grond daarvan de Regeering adviseeren'\ Bovendien zijn er belangrijke onderwerpen „welke niet kunnen worden helichaamd in een wijziging of aanvulling der Indische begrooting en waaronder er zijn, waarover het juist van het hoogste belang kan wezen het vertegenwoordigend lichaam tehooren. Niet zoozeer nog om het advies zelf, maar omdat men dan aan de' leden van den Raad de gelegenheid geeft om onder hun eigen verantwoordelijkheid te spreken over die hooge belangen, waarover het bij dergelijke wetsontwerpen kan gaan"; b.v. een wijziging van het Regeeringsreglement. Liever dan nu het lijstje van art 131 R. R. aantevullen—zooals Mr. Mendels wil—wilden zij de.gelegenheid openen om op minder omslachtige wijze dan door een nieuwe verandering van het R. R. tot een uitbreiding van 's Raads bevoegdheid te komen, nl. door de bevoegdheid tot een dergelijke uitbreiding uitdrukkelijk op te dragen aan het Opperbestuur, aan de Kroon. De hr. Bogaardt voelde voor dit amendement niet veel, wijl bij aanneming het Koninklijk Besluit wel nooit zal verschijnen, want er kan geen dwang tot die verschijning worden uitgeoefend; daarom had het z. i. praclisch geen waarde, noch nu, noch in de toekomst. Ook Dr. Scheurer kon zijn stem niet aan dit amendement geven, wijl hij uit een opvoedkundig oogpunt ervan overtuigd was, „dat voor de eerste jaren, de bespreking van de onderwerpen in het ontwerp vastgelegd, voldoende zal zijn, zoodat na eenige jaren, wanneer de V.R. eenmaal gewend is aan de behandeling van openbare zaken, de gelegenheid zal bestaan zijn bevoegdheden verder uit te breiden". De Minister had een geheel ander bezwaar. Hij meende dat het onraadzaam was om het voorstel—Heeres—Fock aantenemen, want terwijl hij thans eigener autoriteit den O. G. kon gelasten over eenig onderwerp den V. R. te hooren, bij aanneming van het amendement en vaststelling van den bedoelden algemeenen maatregel, de G.G. hem kon anwoorden: „Neen, daar denk ik niet over, daar vind ik geen aanleiding toe, want terwijl de Kroon in het algemeen het recht heeft om mij opdrachten te geven, heeft zij dat recht ten aanzien van het hooren van den V. R. niet meer, nu in de wet is vastgelegd, dat een algemeene maatregel van bestuur zal bestemmen over welke punten de V. R. zal moeten worden gehoord door den Gouverneur-Generaal". Tegen deze wetsuitlegging ieekende Mr. de Meester protest aan; hij meende, dat vaststelling van een K. B. als hier werd bedoeld, volstrekt niet te kort deed aan de bevoegdheid van den 0. G. noch aan die van het Opperbestuur, om op den G.G. pressie uit te oefenen of zelfs hem last te geven om over onderwerpen, waaromtrent de Regeering het wenschelijk achtte, den V. R. te hooren. Ook de Commissie van Rapporteurs sprak zich bij monde van Mr. Fock uit tegen 'sMinisters wetsuitlegging, en beval'de aanneming van het amendement aan. Hetgeen dan ook geschiedde. Het komt mij voor, dat inderdaad de interpretatie van den Müiister verwerpelijk is. De Minister zal ten allen tijde de bevoegdheid blijven hebben den Gouverneur-Generaal te gelasten over alle onderwerpen, waarover hij het gevoelen van den V.R. wenscht te hooren, den V.R. te raadplegen. (4) Van de raadpleging van den Volksraad wordt melding gemaakt in den aanhef der besluiten.^ (5) Indien de Volksraad is geraadpleegd over eene ordonnantie wordt de derde zin van het formulier van afkondiging, bedoeld bij artikel 33 gelezen: „Den Raad van "Nederlandsch-lndië en den Volksraad gehoord." Tegen de formuleering van art. 33 moet bezwaar worden gemaakt. Het woord „gehoord" dekt toch eigenlijk niet den werkelijken toestand. De Volksraad toch is niets anders als, adviseerend lichaam, geeft slechts advies t- a. v. de hier beUoelde ordonnantie. Het woord „gehoord" dekt deze werkzaamheid van den Volksraad volkomen. De / werkzaamheid van den Raad ven Nederlandsch-lndië is echter een geheel andere. Hier werkt de R. v. I. daadwerkelijk tot de vaststelling mede. De ordonnantie komt toch tot stand „in overeenstemming'' met . den Raad van Indië (art 29 R.R.) Nu Weet ik wel, dat bij de vaststelling van art. 33 R. R. in 1854 men niet opzet den term i den Raad van N. I. „gehoord" koos, omdat de Regeering meende dat „er geen nut hoegenaamd, maar wel veel ongelegenheid kan ontstaan uit de nauwkeurige aanwijzing bij het formulier van afkondiging, hoedanig in elk geval de verhouding tot /den Raad van Indië is geweest". Maar waar die verhouding in de practijk toch bekend wordt door aanhaling van art. 30 bij tot sta.nd koming van een ordonnantie bij eventueele niet overeenstemming, heeft dit argument van de toenmalige Regeering thans geen kracht meer en had men dus het formulier moeten doen luiden : ;,In overeenstemming van den R. v. t en den Volksraad gehoord", terwijl voor 't geval van art. 30 kon worden gekozen de term „den Raad van Nederlandsch-lndië "En den Volksraad gehoord". In ieder geval had op dit verschil in beteekenis van het woord „gehoord" wel even de aandacht kunnen zijn gevestigd. (6) De Volksraad kan de belangen van Nederlandsch-lndië en zijne ingezetenen voorstaan bij den Koning, bij de Staten-Generaal • I en bij den Gouverneur-Generaal. Hier is dus sprake van het recht van petitie door den Minister eerst later in het ontwerp gebracht. -f^Ép Deze aanvulling werd door sommigen met onverschilligheid begroet. Dr. beumer b.v. achtte haar noch belangrijk, noch gevaarlijk, daar immers „bij de behandeling van de begrooting eigenlijk alles ter sprake kan komen,want er is geen onderwerp van Staatszorg, dat niet rechtstreeks of zijdelings daarmede verband houdt. En hij achtte het van zelf sprekend, dat de StatenGeneraal van de bij die behandeling ter sprake gekomen kwesties kennis zouden nemen. Hij wees er op, hoe uiterst zelden de Provinciale Staten en de gemeenteraden, die beiden het petitierecht hebben, van die bevoegdheid gebruik maken. Mr. Fock daarentegen juichte de toekenning van deze bevoegdheid zéér toe. 'sèW1 Het recht van petitie achtte de hr. v. Kol van groot nut „wanneer dan evenals in de Fransche Koloniën gebeurt, aan dit recht de vorm wordt gegeven van voeux, wenschen en resoluties door den V. R. aangenomen, waarbij de G. G. dan jaarlijks verantwoording heeft te doen, waarom hij aan die wenschen gehoor geeft, ze afwijst, dan wel nader zal overwegen." Als slot van dit artikel had Mr. Mendels voorgesteld: „De Koloniale Raad heeft het recht van onderzoek (enquête) te regelen bij de wet". ' En hij lichtte het toe als volgt: Hij gevoelde dat het niet aanging om reeds aanstonds dezen Volksraad uit te rusten met alle bevoegdheden, die het Parlement hier te lande bezit; Want 't was een heel ander college van heel andere strekking. Het recht van amendement kwam hem niet toe, wijl het geen wetgevende macht bezit; recht van initiatief evenmin. Wel het recht van petitie, „het kan onderwerpen betrekken binnen de sfeer van zijn bemoeiingen, in dien zin, dat het zijn oordeel kan zeggen over een nieuwe materie van NederlandschIndische belangen. Het kan adressen richten tot den G.G., tot de wetgevende lichamen en de Regeeriug in het Moederland en daarin spreken over de belangen van Ned.-lndië. Het j recht van enquête achtte hij voor Indië van eminent belang. „Juist dit recht zou ik gaarne aan het nieuw te scheppen college willen geven, het recht om in dat zeer uitgebreide rijk van N. I. een onderzoek in te stellen naar wantoestanden, wanneer de behoefte wordt gevoeld daaromtrent klaarheid te brengen.- Veel meer dan in ons kleine land, waar in het algemeen een democratische controle van het groote publiek bestaat, waar heel weinig lang verborgen kan blijven, is in Nederlandsch-lndië noodig, dat er een college is, dat *op een gegeven oogenblik kan zeggen: „onafhankelijk van de bureaucratie, van den Gouverneur-Generaal van Indië en de residenten, gaan wij onderzoeken, wat hiervan waar is, en publiceeren wij die onderzoekingen, met het recht om getuigen te noodzaken voor ons te verschijnen". Eerst dan, als het College deze macht heeft kan de v\R. een lichaam worden dat vertrouwen verdient. „Het recht behoort nader bij wet te worden geregeld". Mr. Marchant vond het al heel zonderling het recht van enquête — in den regftf over han- delingen van het Gouvernement — te geven in handen te geven aan „creaturen" van dat Gouvernement —zooals Mr. Mendels de locale raden en dus den Volksraad zelf noemde. De hr. Bogaardt wees er op, hoe heel weinig toepassing het recht van enquête in Nederland heeft gevonden en achtte Het —gezien den embryonalen toestand waarinde V.R. zich nog bevindt—het dermoeite niet waard om dat recht aan den V.R. toetekennen; het was in de structuur van deze wet geheel overbodig en zonder nut. Dr_Noi F.NS maakte de opmerking, dat dit recht eigenlijk niet anders is dan het begin van het recht 'van initiatief, dit laatste is er de aanvulling van. En .aangetzien deze V.R. welke verwachtingen men daarvan moge hebden, en hoezeer men hem ook moge schatten en waardeereh, toch niet deelneemt aan den wetgevenden arbeid", kan van het toekennen van he recht hier, dus geen sprake zijn. De Minister vond de formuleering van het voorstel onjuist en niet in de wet thuis hoorend. De Grondwet kan dat wel doen, wijl zij delegeert aan den wetgever. Behalve dit formeele bezwaar had hij nog practische, technische bezwaren, waar het hier de toepassing geldt op toestanden onder halve wilden. Van dagvaarding en getuigenverhoor is geen sprake. „Toch verklaarde' hij er iets voor te voelen, „dat de Raad dergelijke dingen kon doen, en (ik) wil beproeven de zaak bij afzonderlijke wet te regelen. Dan kan men de consequenties behoorlijk overzien". S Mr. Mendels liet zijn voorstel echter niet in den steek, verklaarde, dat het R. R. — hoewel formeel een wet — toch als een Grondwet voor Indië is te achten, en dat een dergelijk artikel in het R. R. toch wel nut heeft. Het beteekent: „dat even goed als gij, Volksraad, over alle belangen uw stem kunt doen hooren, bij wijze van petitiezaken onder de aandacht van de Règeering te brengen, — de wijze waarop wordt later geregeld — evenzeer als gij dat recht hebt, zoo hebt gij ook het recht zaken zelfstandig te onderzoeken; hoe gij dan aan de mannetjes zult komen,die dat werk onder uwe auspiciën zullen verrichten, hoe het in de practijk zal gaan, zal bij de wet en bij algemeenen maatregel van bestuur moeten worden uitgemaakt." De technische bezwaren van den Minister telde hij niet zoo zwaar. Die zijn te overkomen. Bovendien als het zulke gevallen geldt, dan zal de V. R. ' zelf verstandig genoeg zijn dan geen enquête te houden. Verder gaf hij niet toe, dat er zoo nauwe samenhang zou bestaan tusschen het recht van initiatief en van enquête, dat het laatste zonder het eerste niet denkbaar is. Mr. de MEESTER wierp tegen dit voorstel echter een bezwaar op, waarmede de Corom. van Rapporteurs zich geheel kon vereenigen, nl. dat het' recht van enquête principieel niet past bij dezen V.R. „Wij hebben hier tegenover de Regeefing de positie, dat wij de Ministers ter verantwoording, kunnen roepen krachtens de Ministerieële verantwoordelijkheid, en in die positie staat de' V. R. tegenover den G. G. niet. Hier is het recht van enquête een van de rechten, waardoor naast het recht van interpellatie, de Volksvertegenwoordiging ^ontröle uitoefent op de Regeering en dat toegepast kan worden als interpellatie niet voldoende wordt geacht, maar in Indië kan men wel een onderzoek instellen als men wil, maar de V. R. kan liiet den G. G. ter verantwoording roepen en daarom past het recht van enquête niet bij een V. R., zooals wij bezig zijn in het leven te roepen. Dan had de idee van den V. R. anders moeten zijn uitgewerkt en had men een zuiver vertegenwoordigend lichaam moeten creëeren."— Het gewijzigd voorstel-Mendels werd daarop verworpen.— In de Ie Kamer erkende de hr. van Kol, dat de uitvoering van het recht van enquête overal in Indië moeilijkheden kon geven, doch hij achtte toch wel mogelijk op Java, Celebes en Sumatra in belangrijke gevallen den V. R. in de gelegenheid te stellen, een onderzoek te doen naar misstanden of na te gaan of wat men aan officieele inlichtingen krijgt ook de volle waarheid bevat. De Minister hierop terugkomende gaf toe „dat den Volksraad toekomt le drolfdfs'enquèrir, maar hem komt niet toe le droit d'enquête. Het recht van enquête, dat aan de Staten-Generaal toekomt, is een uitvloeisel van dv ministerieële verantwoordelijkheid, en bovendien een bron voor het recht van initiatief. Zoolang wij nog niet tegenover dien Volksraad hebben slaan een aan hém verantwoordelijke regeering, zoolang wij nog hebben in Ned.lndië een Gouverneur-Generaal, die verantwoordelijk is aan den Minister, en een Minister, die verantwoordelijk is aan de beide Kamers der,StatenGeneraal, is het onmogelijk om' met de desiderata van den geachten afgevaardigde uit Friesland (Hr. v. Kol) rekening te houden en zoolang gelden ook niet de ernstige grieven, die de geachte afgevaardigde meent tegen deze wetsvoordracht te moeten hebben."-- Met blijdschap constateerde daarop de Hr. v. Kol, dat het „df(kt de s'enqucrir", den V. R. wel toekwam en verklaarde hij dat dit recht hem voT"doendewas. „Wanneer de Volksraad het recht heeft zich in loco op de hoogte te stellen van toestanden, een en ander kan gaan onderzoeken j wanneer er klachten komen, zich ergens heen kan begeven, personen kan spreken, misstanden nagaan, cn aldus de juiste toedracht van de feiten vaststellen, zelfs de officieele waarheid, die hem wordt toegezonden kan toetsen aan de werkelijkheid, dan is dat op het oogenblik voldoende. Van het recht van enquête met verplichte getuigenissen en dergelijke is noch in de gedrukte stukken noch bij het mondeling debat sprake geweest". De hr.; Kol wilde aan den V. R. ook htt^vragenrecht toegekend zien als zijnde van veel practisch nut. „Waar nieuwe politieke stroomingen in Indië wel eens gevaar opleveren van in handen te vallen van gewetenlooze agitatoren, kan het noodig zijn tal van onjuiste klachten en wanbegrippen weg te nemen. Een, rond woord gegeven door de Regeering op een duidelijke vraag is daarvoor de beste weg. Artikel 132. (1) De Volksraad bestaat uit tenminste 39 leden. De woorden ten minste zijn door MtJV^Chant ter aanvulling voorgesteld en door den Minister overgenomen. Mr. Marchant betoogde, dat deze wet een groote mate van lenigheid moet hebben, ruimte van beweging moet laten voor de ontwikkeling van haar instellingen buiten de* grenzen door deze wet getrokken. En met het oog op de verrassend snelle ontwikkeling van de koloniale, met name van de inlandsche bevolking en vooral ook, indien men bedoelt althans ten naaste bij de verschillende groepen en belangen in de bevolking te doen vertegenwoordigen, achtte hij het cijfer 39 beslist te klein. Door toevoeging van de woorden „ten minste" is er ruimte voor ontwikkeling in dê toekomst, zonder dat men genoodzaakt is. het R. R. te herzien. Mr. Fock viel hem dadelijk bij, doch de Ministe voelde aanvankelijk meer voor het voorstel van Mr. Mendels om den wetgever de verplichting op te leggen deze materie na 6 jaar weer te herzien, maar nam ten slotte het amendement- Marchant over. De hr. Bogaardt kon zich met dit voorstel-Marchant .niet vereènigen. Al begroette hij de indiening van het ontwerp met veel sympathie, het hangt er van af hoe de ontwikkeling van het in het leven te roepen vertegenwoordigend lichaam zal worden geleid: in banen van revolutie of van geleidelijkheid, „of we bezig zijn de eerste spade in den grond te steken voor de kuil waarin het Nederlandsche gezag moet begraven worden, of de eerste steen te leggen van het monumentaal gebouw, gewijd uit dankbaarheid en ter eere van het Nederlandsch gezag." Om die gezonde ontwikkeling nu te krijgen, moet rekening gehouden worden met de zich in Indië ontwikkelende antithese, niet die van Christendom en rationalisme, of arbeid en kapitaal, maar de antithese van het rasverschil. De groote klove tusschen de verschillende groepen moet door unificatie van''recht op verschillend gebied, hetzij door bepalingen, waardoor het mogelijk wordt het associatie- of emancipatie-proces in vaste banen te leiden, worden overbrugd, maar zoover zijn we nog niet. En daarom wilde hij voorloopig vastleggen het getal leden der verschillende groepen, dat desnoodis over eeuige jaren kan worden gewijzigd; (het voorste! van Mr. Mendels om na een aantal jaren deze wetgeving te herzien trok hem dan ook wel aan). Daarom stelde hij voor art. 132 R. R. te lezen als volgt: De V. R. beslaat uit 42 leden, waarvan: a. , 18 leden behooren tot de Europeanen; b. 18 leden behooren tot de Inlanders; c. 6 leden behooren tot de Vreemde Oosterlingen. De eene helft van de in het vorig lid onder a, b en c bedoelde leden wordt door den G. G. benoemd na raadpleging van den R. v. Nederl.-Indië, die aanbevelingen doet van ten minste twee personen voor elke te vervullen vacature; de andere helft wordt gekozen door de leden van de raden, krachtens het tweede lid van artikel 686 ingesteld. De vice-president van den Raad van Nederl.-Indië is voorzitter van den Volksraad. Ingeval van ontstentenis of verhindering van den Voorzitter treedt het oudste lid in benoeming van den Raad van Nederlandsch-lndië als waarnemend voorzitter op. De Voorzitter en de waarnemende Voorzitter hebben een raadgevende stem. De Volksraad benoemt zijn Secretaris. Deze mag niet te gelijk zijn lid van den VolksraadHet even getal leden kwam hem voor geen bezwaar te zijn. Ook de He Kanter telt 100 leden. De MflNiSTER bleef tegenover den heer Bogaardt de gewijzigde redactie handhaven en lichtte toe hoe hij aan het getal 39 was gekomen. „Daarbij heeft deze gedachte voorgezeten, dat er 38 residenties zijn en het was mijn bedoeling, dat de stemmen zoo verdeeld zouden kunnen worden, dat elk der gewesten, waarin Indië op het oogenWik is verdeeld, desnoods door middel van een behoorlijke vertegenwoordiging, desgewenscht zijn stem in den Volksraad zou kunnen doen hooren. En daar kwam een lid bij, te benoemen door den Koning, nl. de president". *) Wat het even getal betreft, door den heer Bogaardt voorgesteld, het beroep op de He Kamer, wees spreker af, wijl bij een kleine vergadering meer dan in een groote het er op aankomt of het aantal even of oneven is. Bovendien zou in het stelsel van den heer Bogaardt liet uitheemsche element (Europeanen + Vreemde Oosterlingen : 24) den boventoon voeren boven het inheemsche (Inlanders 18). Het resultaat der besprekingen was, dat de heer Bogaardt zijn amendement introk. (2) De Koning benoemt het lid, tevens Voorzitter; de aan het voorzittersambt verbonden bezoldiging wordt door den Koning vastgesteld. Dat de Voorzitter door den Koning benoemd werd, vond vrijwel algemeene instemming, doch van verschillende kanten werd verzet aangeteekend, dat de Minister het Voorzitterschap eerst als een onbezoldigd eerebaantje opvatte. Vooral Mr. Fock bond tégen dat denkbeeld den strijd aan. Het ambt van Voorzitter is een uiterst gewichtig ambt. Hij zal het werk van dien raad hebben te organiseerën, hij zal hebben te zorgen, dat die Raad komt op de plaats waar hij behoort te staan. Daarom moet hij zijn een krachtig hoogstaand man, die zich geheel aan het voorzitterschap geeft. Met instemming haalde Mr. Fock een uitspraak uit de .N. Rotterdamsche Courant aan: „Daartoe echter behoort hij een leider te bezitten, die niet van de regeering deel uitmaakt, of van deze afhankelijk is, een man, die zich geheel èn al voor de zaak geeft, omdat hij daarin gelooft, een deskundige in Indische, maar ook in parlementaire zaken, een man met persoonlijk prestige, ook tegenover de regeering; een man, die genoegzaam op de hoogte van regeerings- en bestuurszaken is, om den arbeid van den Raad in de richting van vruchtbare samenwerking met de Regeering te leiden en onverstandige eischen van een niet-deskundigen Raad te onderdrukken, maar die tevens, wanneer het moet, de Regeering weet te staan". *) Dit getal berust op een vergissing. Er zijn geen 38 residenties, maar slechts 36 gewesten. De op deze stelling gebaseerde rekening is dus onjuist, maar waar de Minister het amendement-Marchant overnam en een minimum-gt\&\ aannam, dat voor uitbreiding vatbaar is, zonder dat verder aan de motiveering: vertegenwoordiging van elk der gewesten, eenige aandacht is geschonken, heeft het getal zijn oorspronkelijke betéekenis verloren. Maar daarom juist achtte hij het van den Minister verkeerd gezien om van het Voorzitterschap een eerebaantje te maken, eventueel op te dragen aan voorzitters van directiën van banken, van directeuren van financieele instellingen en groote handelslichamen,—gesteld er ware iemand voor te vinden om dit ambt naast zijn eigen werkkring te vervullen. Veel liever zou hij dan nog zijn stem geven aan het. denkbeeld om het voorzitterschap op te dragen aan den vice-voorzitter van den Raad van N. I. Tegen die benoeming door den Koning en de bezoldiging van den voorzitter richtte de hr. Bogaardt echter zijn stem. Hij achtte dat het ftiudamenteele begrip, dat in dit wetsontwerp was gelegen, om juist een voorzitter te hebben, die vrij is van de Centrale Regeering — dat was de opzet —langs een omweg uit het wetsontwerp, wordt weggenomen, indien men den voorzitter gaat bezoldigen. Hij achtte het onwaarschijnlijk, dat een dergelijk persoon in Indië zou zijn te vinden; de minister zou hem dus uit Holland moeten zenden, en welk tractement moet hij dan hebben. Wil men hem bezoldigen naar het aanzien dat hij moet hebben, dan zal die bezoldiging wellicht* gelijk moeten zijn met het tractement van een lid van den Raad van Indië. Maar dan is de vice-president van den R. v. N. I. de aangewezen man om in den Volksraad voorzitter te zijn, juist in het belang van de gezonde ontwikkeling van het instituut. De vice-president is thans onder gewone omstandigheden ongenaakbaar, hoe eenvoudig hij ook wezen moge. Is hij voorzitter dan heeft de Raad v. N. I- gemakkelijker aanraking met den Volksrand en kan die vice-president zich gemakkelijker op de hoogte houden van hetgeen in dien Volksraad omgaat, zoodoende het contact vormende tusschen den Volksraad en de centrale Regeering. „Dat is van niet te onderschatten beteekenis, want als na eenigen tijd dit wetsontwerp wijziging behoeft, dan heeft de vice-president van den Raad van Indië, die de zaak uit eigen ondervinding kent, al die gegevens tot zijn beschikking. Dat is veel beter, dan wanneer hij zijn wijsheid moet halen uit couranten en rappo.rten. (Zie zijn amendement op blz. 40). De Minister bleek ten slotte meer te voelen voor het amendement—Fock, en bestreed het voorstel van den heer Bogaardt. Hij lichtte toe, dat hij niet gedacht had aan de uitzending van een voorzitter uit Holland, maar dat er wel iemand in Indië kon gevonden worden, doch na de bezwaren van den heer Fock, kwam hij toch ook tot de conclusie, dat het moeilijk zal zijn iemand te vinden, die een paar maal 'sjaars vijf weken lang buiten zijn standplaats zou kunnen blijven. De Voorzitter kan een mooie levenstaak vinden, hij zal de begrootingscijfers tevoren kunnen bestudeeren, hier en daar plaatselijk onderzoek kunnen instellen om materiaal te verzamelen en dit later ter beschikking van den Volksraad stellen. Maar wil hij die taak a coeur doen, dan moet hij bezoldigd worden. Tegen het denkbeeld om den vice-president van den R. v. N. I. voorzitter te makeij rijzen vele bezwaren. Hij heeft reeds als zoodanig met de centrale regeering aan tal van zaken en voorstellen medetewerken, die later aan den Volksraad zullen worden voorgelegd. Hij is dus reeds eenigszins gepraejudicieerd. Bovendien is hij èen nul in het cijfer als hij alleen adviseerende stem heeft. „De Raad van. Indië heeft op het oogenblik een zeer moeilijke en ernstige taak; hij is belast met de wetgeving en met de voor- bereiding van tai van maatregelen en daarom moeten wij hem niet in het college brengen, dat critiek zal hebben uit te oefenen op het beleid van de Regeering." Doch hij meende dat niet reeds bij de vaststelling van deze wet een v beslissing behoefde te worden genomen, maar dit punt nader kon worden onder de oogen gezien, zoodra er gelden voor den Volks-Raad zouden worden aangevraagd. De heer Fock kon zich daarmede echter niet tevreden stellen en stelde daarom een amentement vöor, waarbij de bezoldiging in de wet werd op genomen. De Minister nam bij de behandeling der amendementen onmiddellijk het amendement — Fock over. In de Ie Kamer *) merkte de heer v. Kol- op, dat de Voorzitter „een baanbreker kan worden op dit nog onontgonnen terrein, hij moet prestige veroveren en pal durven staan tegenover de aanmatiging der oude en taaie Indische bureaucratie. Dan kan de Volksraad het hart worden, waarin het staatkundig leven van Indië klopt. Doch vooral moet hij ervoor waken, dat in den Volksraad de inlandsche leden tot hun recht komen. De Europeesche leden kunnen hun belangen blijkbaar evengoed behartigen zonder Volksraad als met een Volksraad. Als zij in het openbaar hun belangen moeten bespreken, zal het hun vaak moeilijker vallen, hun soms overdreven eischen door te voeren, dan nu zij wat zij wenschen, maar al te vaak weten te verwerven door onderling gesprek. De heer v. d. Berg, erkende dat veel af zal hangen van de leiding van den Voorzitter, maar stelde nog een voorwaarde, dat de leden zijn leiding willen volgen, anders kan hij weinig anders doen dan de orde handhaven. ..Vooral bij de behandeling van de begrootiug zal de Voorzitter onmachtig zijn om te beletten, dat de V. R. een grieven-college wordt en dat aldaar, in stede van een opbouwende critiek, allerlei bezwaren worden voorgebracht tegen plaatselijke ambtenaren, die in Indië zoowel als hier te lande wel eens genoodzaakt zijn aan een of meer hunner geadministreerden, hetgeen deze wenschen, te weigeren". Zoo wordt dan de V. R. werkelijk een rem. (3) Van de overige leden wordt ten hoogste de helft benoemd door den Gouverneur-Generaal, na raadpleging van den Raad van Nederlandsch-lndië, die aanbevelingen doet van ten minste twee personen voor elke te vervullen plaats. *) In het voorloopig verslag der Ie Kamer werd opgemerkt, „wilde men een hoogstaand koloniaal staatsman uit Europa voor dit ambt aanwijzen, dan zou dezen, naar men meende, allicht een salaris moeten worden toe gelegd, evenredig aan zijne hpqge pogUie., maar alsdan buiten verhouding tot den omvang zijner werkzaamheden, hooger dan dat van den vicepresident van ~N. I.; mén hoopte dan ook, dat de Minister in die richting niet zou zoeken, maar veeleer zou rondzien naar iemand in Indie woonachtig en die daar zijn werkkring heeft, in welk geval men niet alleen met een bescheidener bezoldiging zou kunnen volstaan, maar ook het karakter van het ambt zuiverder zou bewaren." (4) De door den Gouverneur-Generaal benoemde leden behooren voor tenminste een vierde deel tot de inlanders, voor het overige deel tot de Europeanen en de vreemde oosterlingen. Ook in dit gedeelte had de Minister oorspronkelijk bepaalde cijfers genoemd en zoo de verhouding tusschen de verschillende soorten van leden haar hun volksaard geregeld nl. tenminste 10 van de 19 benoemde leden en tenminste 5 van de 19 gekozen leden moeten Inlanders zijn. Deze regeling kon de goedkeuring van Mr. Marchant niet wegdragen. Hij wilde de bepaalde cijfers laten wegvallen en bepalen, dat van het aantal leden van der V.R. buiten den voorzitter ten hoogste de helft wordt benoemd door den G.G., dat van de door den G-G. benoemde leden tenminste één vierde deel tot de Inlanders behoort en dat het overige deel behoort tot de Europeanen en de Vréémde Oosterlingen. Hij wees er op „dat (Je Regeering in hare redacties de mogelijkheid open-' liet van de samenstelling van den geheeleu V. R. uit uitsluitend Inlanders. Het aantal Inlanders is als een minimum aangewezen, dat kan dus zoover mogelijk worden uitgebreid, van de anderen, Europeanen of Vreemde Oosterlingen, wordt een maximum genoemd. Hun aantal kan dus tot nul worden teruggebracht. Het is dus mogelijk dat de V. R. kan bestaan alleen uit Inlanders." *) De Minister nam later het amendement-marchant over. (5) De andere leden worden verkozen door de leden van de raden, krachtens het tweede lid van artikel 68b ingesteld. (6) De volgens het vorig lid van dit artikel verkozen leden, behooren voor ten minste de helft tot de inlanders, voor het overige deel tot de Europeanen en de vreemde oosterlingen. (7) De volksraad benoemt zijn secretaris. Deze is geen lid van den volksraad. Tegen de verkiezing van de leden van den Volksraad door de leden van de gewestelijke en plaatselijke raden werd ook door.Mr. marchant bezwaar gemaakt, wijl hier niet kan gesproken worden van „afvaardigen". (Zooals bij rechtstreeksche verkiezing het geval is). Immers feitelijk geschiedt de benoeming der leden van den V. R. door den G. G-, want ook hunne committenten, de leden van de gewestelijke en plaatselijke raden worden, voor wat de inlanders betreft, door den G. G. aangewezen. Zoo is het niet een getrapte verkiezing maar een getrapte aanwijzing. *) Om gevoeligheden te vermijden, door kleinigheden gewekt, achtte Mr. marchant het toch wel van belang de Regering er op opmerkzaam te maken, dat in het R. R. de woorden inlanders en vreemde oosterlingen beide met kleine letters worden geschreven, terwijl in het ontwerp de inlanders met een kleine letter en de Vreemde Oosterlingen met twee hoofdletters werden geschreven. In ieder geval wilde hij in het R. R. de mogelijkheid openlaten, dat op den duur de V. R. zal kunen worden samengesteld door rechlstreeksche verkiezingen, en zou hij daarom de redactie gaarne aldus zien: „de andere leden worden gekozen, hetzij door de leden van.den raad, krachtens het 2de lid van art. 686, hetzij door kiezers door algemeene verordening aangewezen. De hr.: Bogaardt echter achtte met den Minister in afzienbaren tijd de rechtstreeksche verkiezing niet mogelijk, v- n. wijl de Inlanders nog geen burgerlijken stand bezitten en aan de instelling daarvan zijn schier onoverkomelijke moeilijkheden verbonden, moeilijkheden verbondenv aan een maatschappij waar de polygamie heerscht. Overigens vreesde hij niet zooals sommigen meenden, dat door de getrapte verkiezingen de Europeanenen in het gedrang zouden komen. Hij meende dat juist in de keuze door de gewestelijke en locale jaden een waarborg is gelegen, dat ook alleen de beste elementen uit de inlandsche maatschappij zullen worden gekozen. De groote grief van Mr. Mendels tegen dit ontwerp was ook, dat de inland8Cjie_j)evolking zelf tot de samenstelling van dit college niet geroepen wordt. Hij begreep zeer wel, dat er ontzaglijke moeilijkheden waren, en dat het niet gemakkelijk is om onmiddellijk den juisten maatstaf te vinden, waarnaar men de hervormingen, die men wenscht aan te brengen, wil afmeten; maar hij meende, dat dit ontwerp al te zeer ten achter is gebleven, bij wat nu reeds in Indië aan ontwikkeling van de inlandsche bevolking kan worden gezien, en wat meer zegt, kan worden verwacht.* Hij had gaarne statische gegevens gehad omtrent den stand van de intellectueele ontwikkeling van de inlanders en de verschillende schakeeringen van economischen welstand. Eerst dan ware te beoordeelen hoever men had kunnen gaan, dan had men met een dragelijk kiesrecht voor de inlanders kunnen komen, dragelijker dan nu; temeer waar "reeds de Minister bezig is met het ontwerpen van een regeling, die den inlanders rechtstreeks het kiesrecht geeft voor de locale, raden; dan moeten er al zeer zwaarwichtige redenen zijn, waarom datzelfde kiezerscorps niet ook de leden van den V.R. zouden kunnen kiezen — het bezwaar van het gemis van eenen burgerlijkere stand—door den hr. Bogaardt opgeworpen—scheen voor deze plaatselijke verkiezingen dus niet te bestaan. Min. PLEIJTE weer er op, hoe in de Buitenbezittingen en het grootste gedeelte van de bevolking zelfs voor het bepalen voor zijn koers nog niet rijp is. De vraag is alleen: hoe de inteflectueelen,"die zeggenschap moeten uitoefenen, aan te trekken tot de staatstaak. „In de eerste plaats kan dat door de indeeling van het grondgebied in zoodanige deelen, dat de personen die er in voorkomen, ongeveer gelijke belangen hebben. Want de staat moet, wat spontaan in de maatschappij gebeurt, degenen, die in het dagelijksch leven met elkander leven en vergaderen, opwekken om hun gezainelijke belangen te zamen te behartigen en aan die gebiedsdeelen, die op die wijze gevormd zijn autonomie geven. Een tweede stap is dan, dat men de menschen, die gewoon zijn voor eigen kring te zorgen, die eenige bestuurservaring bezitten en eenig inzicht hebben in den algfemeenen gang van zaken, opwekt hun aandacht niet alleen te wijden aan de boomen, maar aan het geheele bosch. Nu eischt' dit stelsel de verdeeling van het geheele grondgebied in autonome deelen en bovendien, dat alle staatkundig rijpen in die deelen er hun i medewerking verleenen". — Hij kon dan ook de Kamer mededeeleu, dat welhaast de instelling van verschillende autonome gebiedsdeelen ter hand zou worden genomen en o.m. Pasoeroeah, Besoeki en Minahassa tot zelfbesturende en autonome deelen zouden worden gemaakt, terwijl ook het aantal gemeeten zeer belangrijk zou worden uitgebreid en ook aan de Inlanders liet kiesrecht daarvoor zal worden gegeven. Ook de vraag „of niet aan verschillende corporaties en lichamen, die in de maatschappij voorkomen, hetzij van publiekrechtelijk, hetzij van privaatrechtelijk karakter, kiesrecht, misschien slechts voordrachtsrecht kon worden toegekend", werd door hem overwogen maar verworpen want, waar ligt het criteruim voor het voordrachtsrecht, waar dat voor het kiesrecht, aan wien moet men het geven, aan wien het weigeren? Ook was het niet doenlijk het kiesrecht of voordrachtsrecht te geven aan ieder rechtspersoonlijkheidhebbend lichaam, want op die wijze kon men evenveel malen invloed uitoefenen als men lid was van vereenigingen, terwijl de politiek haar intrede zou doen in gewone burgerrechtelijke vereenigingen. (1) Ten slotte was hij dan gekomen tot het thans aangenomen stelsel, dat hij als volgt toelichtte: „Ik heb aansluiting genomen aan het rapport van de staatscommissie voor evenredig kiesrecht, welke staatscommissie een belangrijk vraagstuk heeft uit gewerkt, namelijk hoe de Eerste Kamer door de Provinciale staten te laten kiezen. Daaraan heb ik een voorbeeld genomen. Die commissie heeft aan het slot van haar verslag er met nadruk op gewezen, dat het een groot voordeel van dit stelsel was, dat ook een kleine groep, mits zij zorgde dat zij haar candidaten op haar biljetten plaatste in de goede volgorde zich het haar toekomend aandeel in de plaatsen kon verzekeren. Ik heb in de stukken gezegd dat er volgens het door mij voorgedragen stelsel zouden zijn 615 kiesgerechtigden. Ik heb mij vergist. Het zijn er 682. Wat zal nu recht worden? Dat op een door den Gouverneur-Generaal te bepalen dag alle gewestelijke en alle gemeenteraden bij elkander komen tot het uitbrengen der stemmen. De leden van de gemeenteraden en de gewestelijke leden hebben persoonlijk stemrecht. In die vergaderingen wordt gestemd en alle biljetten gaan naar Batavia, naar het centraal bureau om te worden gedepouilleerd. Gekozen is ieder die een aantal stemmen op zich vereenigd heeft, dat gelijk is aan het aantal uitgebrachte stemmen— 682 als alle leden zijn opgekomen—, gedeeld door het aantal zetels plus 1. leder lid van zulk een raad krijgt twee biljetten, één voor de keuze van de Europeanen en één voor die van de Inlandsche leden- Gekozen is tot lid van den Volksraad, ieder'die het kiesquotient op zich vereenigd heeft. De* uitwerking van het stelsel en de berekening dje ik heb gemaakt, waren studeerkamerwerk. Ik heb gemeend dat stelsel aan het oordeel van de (1) Of door de toekenning van het kiesrecht aan de leden van de locale raden, de politiek in deze Colleges haar intreé zou doen en deze instellingen daardoor zouden kunnen worden gedenatureerd, scheen noch bij den Minis-. ter, noch bij de leden op te komen Indische regeering te moeten onderwerpen. De Raad van Indië sprak van een gelukkige oplossing van een niet eenvoudig vraagstuk, de GouverneurGeneraal Idenburg schreef, dat hem geen beter stelsel bekend was. Nu herhaal ik: het goede in dat stelsel is, dat iedere kleine groep, mits behoorlijk georganiseerd, en die haar namen geregeld op de biljetten geplaatst \heeft, groote kans heeft, het aantal vertegenwoordigers gekozen te krijgen, dat haar toekomt." Wat de rechtstreeksche verkiezingen betreft, hij merkte op, dat die heeren, die niet in Indië geweest zijn, zich van de ontzettende afstanden eigenlijk geen flauw begrip kunnen maken. „De afstand van Sangi- en Talaut-eilanden tot Batavia is als die van IJsland tot Amsterdam en die tusschen Batavia en Merauke is dubbel zoo groot. Nu wil ik aannemen, dat er op de Sangi- en Talaut-eilanden zijn zendelingen, medici, civiele gezaghebbers, mandoers bij deB.O. W., die den maatschappelijken welstand en de geschiktheid hebben, voor het kiesrecht vereischt. Hoe krijgt men die personen op behoorlijke wijze vertegenwoordigd? Hoe kunnen zij rechtstreeks stemmen? Dit is de groote vraag en de groote moeilijkheid".— Het amendement-marchant werd daarop verworpen. Voor de besprekingen in de le kamer zie blz- 18. Mr. Mendels had als laatste lid van art. 131 voorgesteld: / „De leden-Europeanen en de leden-niet-Europeanen van den Volksraad, vormen elk een sectie van dien Raad. De bevoegdheid en de werkkring der secties worden nader geregeld, bij algemeene verordering, den Volksraad gehoord" Hij motiveerde de indiening van dit amendement aldus: De vrees was z. i. „niet ongerechtvaardigd, dat waar vaststaat de intellectueele superioriteit, de gemakkelijkheid van de Europeanen om zich in die onderwerpen in te werken en er over te spreken, een superioriteit, die, al erkent men haar, allerminst eenigep minderen dunk behoeft te doen onderstellen omtrent het intellectueel vermogen in het algemeen van den inlander maar een superioriteit veroorzaakt door de opvoeding en door /het milieu waarin de Europeanen verkeeren, dat die inlanders in dat. college naasten met de i Europeanen zittende, zich teveel gedrukt zullen gevoelen, in den eersten tijd althans, om vrijelijk tegen de autoriteit van de Europeanen in hun meening te zeggen" Hij achtte hel een te rauwe proef om plotseling in een dergelijk instituut de inlandsche leden met de Europeanen direct te zamen te zetten aan onderlinge beraadslaging. Hij wilde een soort afdeelingsonderzoek waarin den Inlandschen leden althans de mogelijkheid geopend werd om met elkaar gemakkelijker, vlotter in hun eigen taal, hun gedachten uit te wisselen, zich met elkaar te beraden, en de Europeanen eveneens., zooais in Tunis het geval is. Spreker wilde dit „idee véntileeren" — zooals mr. Marchant het niet onaardig uitdrukte—om van de beraadslagingen te laten afhangen, of hij het amendement zon handhaven of niet. . Laatst genoemde verzette zich krachtig tegen dat idee. Daardoor worden eigenlijk twee Volksraden in het leven geroepen. Hier wordt geen klassen-tegenstelling, maar een ras-tegenstelling aangekweekt. En ons doel is juist aantekweeken een gevoel van saamhoorigheid onder de verschillende elementen van de bevolking. Wil men de Inlanders gelegenheid geven vooraf in secties te vergaderen, dan is daarvoor geen wetswijziging noodig. Laat de Inlanders een afzonderlijke fractie vormen, in den Volksraad, dan Runnen zij zooveel vergaderen onder elkaar als zij zelf willen. Mr. Marchant ging zelfs zoover dat hij overwoog van de al of niet aanneming van dit voorstel te laten afhangen of hij zijn stem aan dit wetsontwerp zou kunnen geven. Minister Pleyte kon zich al evenmin met het voorstel vereenigen en voerde er tegen aan dat de voorgestelde scheiding door het inlandsche element zeker niet zou worden gewaardeerd, zij zou wantrouwen wekken. De inlandsche leden zouden zeggen: „men ziet ons niet voor vol aan, men stopt ons in een afzonderlijke kamer." Dit wantrouwen zou zeer belemmeren den gmei van het gevoel van saamhoorigheid, en de onderlinge waardeering. Gemengde secties zullen die beide daarentegen bevorderen en opvoedende kracht hebben. Mr. Mendels lichtte zijn amendement nog eenigszins toe', maar eindigde toch met aan het argument van den Minister, dat de Inlanders het als een vernedering, als een achteruitzetting zouden beschouwen, zooveel gewicht te hechten, dat hij zijn voorstel introk- Voor de besprekingen in de Ie Kamer zie blz. 23. Tusschea art. 132 en art. 133 R. R. had Mr. Mendels de inlassching voorgesteld van het volgend artikel: „Het in het voorgaand artikel bepaalde zal slechts gelden, uiterlijk gedurende een termijn van zes jaren, te rekenen van den dag, waarop de Koloniale Raad voor het eerst zal zijn samengesteld. Binnen vier jaren na dien dag wordt bij de Staten-Generaal een voorstel van wet ingediend tot nadere regeling van de wijze van samenstelling van' den Kolonialen Raad. Bij dit voorstel wordt het advies van den Kolonialen Raad overgelegd." In zijn toelichting betoogde hij,'dat hij juist wegens de niet bestaande mogelijkheid om technisch de wijze van samenstelling, van verkiezing en benoeming, door amendementen te wijzigen, het hier voorgestelde wilde accepteeren, maar dwingend vast wilde stellen dat automatisch deze geheele regeling, vervalt binnen een aantal jaren, wanneer niet binnen dien'tijd bevestiging geschiedt of wijzigingen door de Kamer zijn aangebracht. Hij wilde een proef van 2 zittingsperioden en stelde daarom den termijn van 6 jaren. Tegen dit voorstel merkte Mr. Marchant met een enkel woord op, dat het niet veel zou geven, want dat de ervaring leerde, dat tegen den afloop ? van den fatalen termijn, men eenvoudig een wetsontwerp zou indienen om • de zaak te laten zooals ze was, maar vooral Mr^_f0ck sprak zich tegen het voorstel uit, omdat de Volksraad na 6 jaren — bij gemjs aan een nieuwe regeling — naar huis zou kunnen gaan; tegen noodwetjes voor termijnverlengingen had hij ernstige bezwaren. Noodzaak is er niet om de vaststelling van het aantal leden spoedig le wijzigen nu de Minister het voorstel Marchant heeft overgenomen. Van invoering van rechtstreeksche verkiezing kan in de eerste 4 of 5 jaar toch zeker geen sprake zijn; bovendien heeft de Kamer nog steeds gelegenheid gebruik te maken van haar recht tot initiatief. Mr- Troelsra brak voor het amendement een lans en betoogde, dat, waar thans de meeste leden zouden meenen niet voldoende op de hoogte te zijn over de vraag van politieke rijpheid van de bevolking, om daarover een oordeel te vellen en met bepaalde voorstellen te komen, dit voorstel juist geschikt was om de zaak na een zeker aantal proefjaren weer ter sprake te brengen, terwijl dan de leden kunnen profiteeren van de opgedane ervaring, de Volksraad zelve hierover („de volksraad gehoord") zijn advies kan geven. Het amendement bevatte z. i. geen gevaren en vroeg eenvoudig nieuwe overWeging binnen een zekeren tijd. De Minister — aanvankelijk genegen het amendement over te nemen — liet; zien door het advies van hen, die parlementaire ervaring hadden, leiden, en ontried de aanneming van het amendement, mede op grond, dat er toch voortdurend contact is tusschen Kamer en Regeering bij iedere begrooting. Het voorstel werd dan ook met grootê meerderheid verworpen. *) Artikel 133. (1) Lid van den Volksraad kunnen alleen zijn mannelijke ingezetenen van Nederlandsch-lndië, die: Mannelijke ingezetenen. De Minister had in afwijking van zijn voorganger oorspronkelijk opgenomen, de verkiesbaarheid der vrouw. „Vermits hem geen redenen bekend zijn, die de vrouw voor de deelneming aan 's lands bestuur minder geschikt zouden maken dan den man."— Het bleek al heel spoedig, dat door deze bijzonderheid, het leven van de wet in gevaar werd gebracht. Want felle oppositie stak in dezeji»op, allereerst bij monde van Dr. Beumer, die met klem van overtuiging trachtte te bewijzen i lo dat de Javaansche vrouw bij lange na niet voor deze functie rijp is, en haar belangstelling dan ook volstrekt nog niet in die richting gaat en onzerzijds ook niet in die richting behoort te worden geleid; 2ó dat een dergelijke regeling volstrekt niet overeenstemt met het rechtsbewustzijn van de Inlandsche bevolking, niet ook met de beginselen van den Islam. ^\\K; f*r '¥i: 3o dat de consequenties van een eventueele aanneming van dit beginsel zeer groot kunnen zijn. Immers „het is te vreezen, dat verschillende leden van de Kamer ef gebruik van maken, wanneer wij de groote discussies over *) Ook de Hr. v. Kol in de le Kamer had gaarne gezien, dat het voorstel van Mr. Mendels om binnen enkele jaren het geheele wetsontwerp tc herzien, ware aangenomen, dan had het optreden van' de Indische Regeering nog eens aan de resultaten getoetst kunnen worden. het kiesrecht krijgen om te betoogen: men kan er zich niet meer tegen verzetten, het is eenv gewijsde zaak, er is een beslissing genomen; in den Kolonialen Raad is de verkiesbaarheid der vrouw ingevoerd, dus moet men ook voor onze colleges die invoering mogelijk maken;" 4o dat waar art. 75 R. R. het concordantiebeginsel stelt, de wetgeving van de Koloniën niet een bepaald punt van zoo groot belang moet beslissen, voordat het ter beslissing is gebracht in Nederland j 5o dat ook in de Indische wetgeving voor de colleges en de bestuurslichamen, van een lidmaatschap van vrouwen geen sprake is (art. 6 L. R. O.) Hij werd in die bestrijding van het voorstel zeer krachtig gesteund door Dr. Scheurer, die, bekend met de Indische toestanden doorzijn veeljarigen arbeid in het Petronella-hospitaal te Jogja, met kracht opkwam voor het behoud van de Javaansche vrouw voor het gezinsleven, dat juist in de Indische Maatschappij nog zoo gebrekkig is en het een brengen op den weg der ontaarding noemde, indien door dit wetsontwerp de Europeesche en Inlandsche vrouwen uit het gezinsleven gehaald zouden worden. Daartegenover stelde de hr. Knobel echter de vraag, of de „mondig verklaring van de vrouw in Indië niet een goed middel zou zijn ter bestrijding van de polygamie." De door den voorzitter met kracht gehandhaafde beperking der bespreking van dit onderwerp bij de algemeene beraadslagingen — omdat hij voor onnoodige herhaling vreesde — wierp geen dam meer op tegen de welsprekendheid over dit onderwerp bij de behandeling van art. 133. Minister Pleijte voelde echter het gevaar dat bij handhaving van zijn voorstel voor zijn ontwerp ontstond, wijl hij klaarblijkelijk door de toevoeging „vrouwelijk" in conflict was gekomen met de rechterzijde. En omdat hij het ontwerp van te groot belang achtle voor de gezonde politieke ontwikkeling van de Indische Maatschappij en hij het zich een eer zou rekenen den Volksraad ten doop te houden, nam hij het amendement-BooAARDT — invoeging van het woord mannelijk — reeds dadelijk over, doch stelde daarnaast voor om in hetzelfde artikel een andere bepaling op te nemen: „Bij algemeene verordening zal worden bepaald of ook de vrouw tot lid van den Volksraad kan worden gekozen of benoemd." Voorts verklaarde hij uitdrukkelijk, dat die alg. verordening (Kon. Besluit) „niet zal worden gemaakt, voor en aleer hier in de Kamer ten principale verkiesbaarheid van de vrouw zal zijn geregeld en het geheele grondwet-debat hierover zal zijn afgeloopen". De kamer beslist dan alleen, nl. door aanneming van zijn voorstel, dat wanneer de verkiesbaarheid van de vrouw hier te lande door den grondwetgever zal zijn uitgemaakt, het aan den Indischen wetgever wordt overgelaten dit voorbeeld te volgen." Ten slotte besloot de Minister deze bepaling liever op te nemen als 2de lid van art. 2 van het wetsontwerp. Tegelijk met art. 133 kwam dit art. 2 in behandeling. De heer Beumer bleef den Minister adviseeren dit amendement intetrekkën en wilde zich niet tot een principieel debat laten verlokken, maar bepaalde zich met te verwijzen naar de verschillende bezwaren bij de algemeene beraadslagingen te berde gebracht. De heer Knobel echter, te voren sterk in zijn meeningsuiting omtrent dit onderwerp ingeperkt, sprak nu uitvoeriger en wees ter verdediging van de verkiesbaarheid van de vrouw op den rol door Kartini hier gespeeld, op de verschillende redevoeringen van niet-Europeesche vrouwen op het onderwijscongres, op het feit dat bij de redacties van sommige Maleische bladen in Indië Inlandsche en Chineesche vrouwen werkzaam zijn en er zoodoende toe bijdragen om de openbare meening in onze Koloniën een zekeren vorm en leiding te geven en beriep zich o.m. tot staving van zijn meening op het praeadvies van den heer D. van Hinloopen Labberton op het 5de decentralisatie-congres te Semarang 1915. Dr. Nolens kon in dit voorstel weinig anders zien dan „een soort van betuiging van goeden wil ten opzichte van dat vrouwenkiesrecht", maar achtte die niet op haar plaats in dit wetsontwerp. Dr. Scheurer merkte op, dat deze wijze van wetgeving wel eigenaardig was, maar te begrijpen van iemand, die in de Memorie van Toelichting schreef, dat inderdaad de opneming van het passieve, vrouwenkiesrecht een levenskwestie is voor den Volksraad en dat wanneer het passieve kiesrecht niet in dit wetsontwerp wordt opgenomen, de Volksraad met onvruchtbaarheid kon worden geslagen, maar adviseerde toch maar het voorstel in te trekken. Mr. Marchant wilde echter het denkbeeld niet zoo dadelijk loslaten en beweerde dat ten onrechte het vrouwenkiesrecht als in strijd met het inlandsche rechtsbewustzijn werd genoemd, wfjl bv. bij deze verkiezingen de vrouw het kiesrecht uitoefende, welke bewering hij tegenover Mr. Fock bleef handhaven. Hij beriep zich voorts op de uitspraak van Min. Cort van der Linden, die -toekenning van het passieve kiesrecht aan de vrouw als een weinig ingrijpende hervorming in het leven van de vrouw noemde. Ook Mr. fock liet zich hooren, noemde de handelwijze van den Minister óm de vrouwenkwestie op te lossen „niet zeer gelukkig", vond dat door deze regeling verband werd gelegd tusschen het vrouwen-kiesrecht in Nederland en dat in Indië, dat noodzakelijk bij de behandeling van de Grondwetsherziening „een zeer onzuivere stemming en een zeer moeilijke beslissing ten gevolge zou hebben". „Immers men zal dan bij de overweging van de vraag, of men aan de vrouw het passieve kiesrecht zal geven voor de Staten-Generaal, ook geleid wbrden door zijn inzicht omtrent hetgeen men in Indië voor den Volksraad gewenscht acht. Bovendien moet deze principieele beslissing niet worden uitgemaakt bij koninklijk besluit, maar door den wetgever, die de uitvoering van de in de wet neergelegde beginselen aan den Koning kan overlaten. Ten slotte wees hij erop, dat al moge het waar zijn, dat na de InlandscheT gemeenteordonnantie van 1907 (St. No. 212) vrouwen, als bezitsters van bouwgrond, bij desaverkiezingen hebben gestemd, het toch niet aangaat voor het passief kiesrecht een beroep te doen op het actief kiesrecht, te meer niet, waar de vrouwen in de vorenbedoelde ordonnantie uitdrukkelijk niet verkiesbaar werden verklaard tot desahoofd. . De heer v.an Veen vereenigde zich in hoofdzaak met het doorMr. Fockj aangevoerde. $9y>*?r, Het was te begrijpen dat de Minister zijn voorstel niet in den steek zou laten en daarom in een uitvoerige rede de bezwaren van de verschillende sprekers trachtte te weerleggen. Hij begon met erop te wijzen, dat juist in de Mohamedaansche Maatschappij de vrouw een bijzondere positie inneemt (zie bv. naar Celebes, waar tal van vrouwen hooge ambten bekleeden, naar het Menangkabausche land met zijn matriarchaat); hij verwierp de verwijzing naar art. 75 R.R., wiens toepasselijkheid op het administratief en staatsrecht werd verworpen, zoodat in die materie de wetgever volkomen vrij is het Nederlandsche voorbeeld al dan niet te volgen. Voorts hield bij een warm pleidooi voor het toekennen van het passief kiesrecht aan de Inlandsche vrouw, wees op enkele vrouwenstemmen uit de Inlandsche wereld tot ons gekomen; herinnerde aan de polygamie'en kinderhuwelijken, het selirwezen enz- die nog op Java bestaan en den invloed die van een hoogstaande vrouw, in een vertegenwoordigend lichaam zitting hebbende, zou kunnen uitgaan. Dit betoog, nog versterkt door een redevoering van Mr. Marchant mocht het voorstel echter niet baten. Het woord „Mannelijk" bleef in het Artikel gehandhaafd, terwijl over het nieuw ingevoegde lid van Art. 2 R.R. niet behoefde te worden gestemd, wijl intusschen de Minister haar had ingetrokken. Zie voor de besprekingen in de Ie Kamer blz. 19. a. den ouderdom van vijf en twintig jaren hebben vervuld ; In de Mem. v. Toelichting van het wetsontwerp deelde de Minister mede dat deze leeftijdseisch overeenstemt met hetgeen te dien aanzien voor het lidmaatschap van de vertegenwoordigende lichamen in Suriname en Curac/ao is bepaald. b. den staat van Nederlandsch onderdaan bezitten; De hr. Bogaardt had voorgesteld achter b te voegen: „en minstens vijf achtereenvolgende jaren in Nederlandsch-Indie hebben gewoond." Hij wees er toch op dat het al heel gemakkelijk is om Nederlandsch onderdaan te zijn, bv. ook de vreemdeling, die zijn vreemde nationaliteit blijft aanhangen met hart en ziel. Daarom achtte hij het noodig onder verwijzing naar de clausule in de Locale Raden-Ordonnantie, dezelfde clausule hier over te nemen en niet alleen op Vreemde Oosterlingen, maar voor een ieder toepasselijk te verklaren. Hierin ligt een waarborg, dat hij ook de noodige ervaring in .Indische aangelegenheden bezit. VjJ&jj De Minister voelde er niet veel voor en meende dat de zaak veilig aan de kiezers kon worden overgelaten om te beoordeelen of de personen, die in Indië zijn, de geschiktheid en de noodige' kennis van Indië en de noodige bekwaamheid bezitten om als lid van den Volksraad op te treden. Het amendement werd verworpen. c. geene gevangenisstraf of een zwaardere straf, dan wel dwangarbeid hebben ondergaan, met uitzondering van vrijheidsstraf ter vervanging van geldboete of wegens overtreding van politie; d. niet bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren of van de verkiesbaarheid zijn ontzet. e. niet op niet-eervolle wijze uit 's Lands dienst zijn ontslagen. Had oorspronkelijk de Minister dit ook voorgesteld, in zijn nota van wijzigingen liet hij dit vereischte vallen, opmerkende, dat het gewenscht is, dat ontneming van staatkundige rechten niet geschiedt door de administratie maar door de rechterlijke macht. Terecht merkte Dr. Beumer reeds dadelijk op, dat dit niet zuiver , was gesteld, want, dat niet de administratie, maar de wet staatkundige rechten ontneemt. De Minister wees er echter op, dat de opneming van deze bepaling onbillijkheden zou scheppen tusschen ambtenaren en particulieren, die precies hetzelfde gedaan hebben als den oneervol uit den dienst ontslagen ambtenaar en wèl zitting kunnen hebben. Maar bovendien achtte hij.een ernstig bezwaar hierin gelegen, dat, waar aan den G. G. de macht van delegatie aan lagere ambtenaren tot verleening van ontslag was verleend, het gebeuren kan, dat er onrechtvaardig wordt onslagen, zonder dat de G. G. daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld. Dr. Beumer wees echter op de foutieve vergelijking van de positie van den particulier met die van den ambtenaar. Er is principieel onderscheid tusschen. Het feit dat een ambtenaar een bepaalde handeling heeft verricht stempelt uit den aard der zaak de 'daad onder bepaalde omstandigheden tot een daad van een ander karakter, dan wanneer een particulier hetzelfde doet. Ook het beroep op het delegatierecht van den G. G. wees hij af: dat zou alleen bewijzen dat de rechtspositie van den ambtenaar te wenschen overliet. Met het oog op het prestige van den Volks-Raad zou hij het wenschelijk vinden, dat die bepaling in het ontwerp kwam te staan. Ook in Engelsen-lndi&»bestaat een dergelijke bepaling. De Hr. Bogaardt, die het amendement indiende, herinnerde er aan, dat men niet zoo licht iemand uit 's lands dienst oneervol ontsloeg. Jarenlang was hij lid geweest van de commissie vpor de verzoekschriften „en in dien tijd heb ik legio verzoekschriften in handen gekregen van niet-eervol ontslagen ambtenaren. Wanneer men de motieven nagaat, die tot het ontslag hebben geleid, dan kan men niet anders zeggen dan dat de betrokkenen terecht uit 's lands dienst waren ontslagen. Er zullen uitzonderingen zijn, maar die zullen gewoonlijk den regel bevestigen, dat men zeer nauwgezet is in het onderzoek of een ambtenaar al of niet oneervol uit 's lands dienst moet worden verwijderd." Voor het prestige van den Volkraad behooren zij niet te worden toegelaten. Dr. Beumer bleef het amendement een verbetering vinden en achtte het van algemeen belang, dat-het lidmaatschap voor den Volksraad niet open staat voor een ambtenaar, die zijn plicht zoo zeer heeft verwaarloosd of zich vergrepen heeft aan 's lands geld, dat hem niet eervol ontslag moet worden verleend. Hij wees erop dat de Minister door zijn redactie van art. 133 sub c voorgoed uitsluit bv. iemand die „per ongeluk" een veroordeeling oploopt (bv. hij aan wiens schuld te wijten is de dood of lichamelijk letsel van een ander), op zijn karakter kleeft niet de minste smet. Dit achtte hij heel wat erger dan hetgeen hier wordt voorgesteld. Hij wees er nog eens op, dat thans de administratie wel degelijk rechten ontneemt, bv. de interneering, een uitzetting enz; trouwens de redactie van sub d onderstelde die ontzetting van rechten door de administratie, want in zijn tegenwoordige redactie wordt „ontzet zijn van eenig recht of eenige bevoegdheid," niet beheerscht door de woorden, bij rechterlijke uitspraak" (1). Wil de Minister dit effect bereiken, dan zou hij d moeten redigeeren: ,niet bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hun goederen hebben verloren of van eenig recht of eenige bevoegdheid zijn ontzet". De Minister daarentegen verklaarde „onder den indruk te zijn, dat er onder dè personen, die eervol uit den dienst ontslagen zijn, verscheidenen zijn» die eigenlijk niet eervol ontslagen hadden moeten worden; dat er onder de niet-eervol ontslagenen kunnen zijn, die dergelijke qualificatie niet verdiend hebben, en dat, wanneer men oneervol ontslagenen alleen zou uitsluiten, er nog eenige categorieën van dien aard overblijven, die op minder eervolle wijze ontslagen zijn uit gemeentelijken en gewestelijken dienst, en de groote-categorie van personen, die door particulieren ontslagen werden,, die ook het een en ander op hun kerfstok hebben, en die toch vrij uitgaan". Wel voelde hij wat voor het bezwaar van te groote strafheid bij strafrechtelijke'veroordeeling, waarom hij voorstelde * te laten vervallen en in plaats van c en d te lezen: c niet bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren of van de verkiesbaarheid zijn ontzet. Tegen deze redactie had echter de Commissie van Rapporteurs ernstig bezwaar, die liever de oorspronkelijke redactie van c wilde behouden en dan ook, toen de Minister daarmede niet accoord ging, zelfstandig een amendement indiende, op grond dat het nieuwe strafwetboek, waarbij aan den rechter de bevoegdheid wordt gegeven, iemand van het kiesrecht te ontzetten, nog niet is ingevoerd. Het amendement van den heer Beumer en dat van de c. v. Rapporteurs werden beide aangenonien. Dit artikel werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. (1) De oorspronkelijke redactie van d luidde: „Niet bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren, noch van eenig recht of eenige bevoegdheid zijn ontzet." Artikel 134. Een lid van den Volksraad kan niet tegelijk zijn vice-president of lid van den1 Raad van Nederlandsch-lndië, hoofd van een departement van algemeen bestuur of president of lid der Algemeene Rekenkamer. De woorden: president of lid der Algemeene Rekenkamer werden door den Minister uit het amendement—Bogaardt overgenomen. De door dezen voorgestelde uitsluiting van den Algemeenen Secretaris werd ingetrokken, na de opmerking van den minister, dat de Algemeene Secretaris geen ambtelijk voorlichter der Regeering is. Dit artikel werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 135 De nadere bepaling van. het aantal der in het derde, vierde en zesde lid van art. 132 bedoelde leden, zoomede de regeling van de verkiezing van de leden, bedoeld in het vijfde lid van dat artikel, geschieden bij algemeene verordening. Op een vraag van Mr. Heeres antwoordde de Minister dat de Kroon t.a.v. deze regeling zich de bevoegdheid voorbehoudt haar in art. 20 R.R. gegeven. Dit artikel werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 136. (1) De leden van den Volksraad stemmen zonder last van of ruggespraak met hen, door wie zij zijn benoemd of verkozen. (2) Zij leggen vóór het aanvaarden hunner bediening als lid van den Volksraad in handen van den Gouverneur-Generaal of in de vergadering van den Volksraad in handen van den Voorzitter, daartoe door den Gouverneur-Generaal gemachtigd, den volgenden eed, (verklaring en belofte) af : „Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot lid (tevens Voorzitter) van den Volksraad benoemd (verkozen te worden) middellijk noch onmiddellijk onder welken naam of voorwendsel ook, aan iemand wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd of geven zal." „Ik zweer (belooj), dat ik, om iets in deze bediening te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken zal aannemen, middellijk noch onmiddellijk". „Ik zweer (beloof) trouw aan den Kon ng en dat ik het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië steeds zal helpen onderhouden en het welzijn der kolonie naar mijn vermogen zal voorstaan". De gebruikelijke slotwoorden van den eed: „Zoo waarlijk helpe mij Gód almachtigI" liet de Minister vervallen op raad van den adviseur voor Indische en Arabische zaken. Naar diens meening bevat deze formule wel is waar niets, dat met den Islam strijdt, doch verdiende het aanbeveling zelfs den schijn1 te vermijden, alsof men aan Mohammedanen eene aan eene jandere godsdienstige gezindte ontleende formule wil opdragen. Dit kon, meende hij, te eer geschieden, aangezien de wijze van eedsoplegging wordt geregeld door Art. 14 Algemeene Bepalingen van wetgeving voor Nederlandsch-Indë, afgekondigd bij Publicatie van 30 April 1847, Indisch Staatsblad No. 23, luidende: „De eedsaflegging waar die, hetzij in, hetzij buiten regten gevorderd wordt, geschiedt overeenkomstig "de godsdienstige wetten en_gebruiken van elks bijzonderen landaard of gezindte. Wanneer die weiten of gebruiken meer dan ééne wijze van eedsaflegging als verbindend erkennen, staat het, voor zooveel den geregtelijkei, eed betreft, ter beslissing van den regter op welke dier wijzen dezelve zal worden afgenomen". Dit artikel werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 137 R.R. (1) De leden van den Volksraad worden voor drie jaar benoemd of verkozen. Zij treden tegelijk af en zijn dadelijk opnieuw benoembaar of verkiesbaar. (2) Hij, die ter aanvulling van een tusschentijds opengevallen plaats is benoemd éj verkozen, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij benoemd oj verkozen is, moest aftreden. Dit artikel werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 138. (/) Het lidmaatschap van den Volksraad eindigt door vertrek of door afwezigheid uit Nederlandsch-lndië voor of gedurende meer dan acht maanden, behoudens in bijzondere gevallen ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal. In de Mem. v. Toelichting verklaarde de Minister dat het duidelijk was, „dat eene te lange afwezigheid uit de Kolonie niet bevorderlijk zou zijn aan het doel, waarmede iemand tot lid van den raad is aangewezen. Moet te dien opzichte derhalve een zekere termijn worden gesteld, evenzeer is het wenschelijk in gevallen, waarin al te streng vasthouden aan den termijn zonder overwegende reden tot vacatures aanleiding zou geven, zulks te voorkomen." V Tegen de oorspronkelijke redactie van dit lid, waarin sprake was van een vertrek of afwezigheid van 6 maanden, maakte de Hr. Bogaardt bezwaar in verband met het reglement op de verloven en ook omdat particulieren V v, in Indië meer en meer een acht-maandsch verlof geven, waarvan twee maanden gerekend worden noodig te zijn voor de uit- en thuisreis en 6 maanden voor het verlof in Europa. De Minister nam het amendement over. (2) Indien tot lid van den Volksraad zijn benoemd of verkozen personen, die niet of niet langer lid van den Volksraad kunnen zijn, vernietigt de Gouverneur-Generaal hunne benoeming of hunne verkiezing of ontslaat hij hen. Het ontslag van het lid, tevens voorzitter, geschiedt in de gestelde gevallen door den Koning. (3) De leden zijn bevoegd te allen tijde hun ontslag te nemen; zij geven daarvan schriftelijk kennis aan den Gouverneur-Generaal. (4) De regelen omtrent de wijze van voorziening in opengevallen plaatsen, omtrent overlegging en onderzoek van geloofsbrieven van nieuwinkomende leden, omtrent de beslissing van de geschillen welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing rijzen, alsmede hetgeen verder voor de uitvoering van dit artikel noodig is, worden bij algemeene verordening vastgesteld. Dit artikel werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 139. (1) De Volksraad houdt zijne vergaderingen in het openbaar te Batavia. In het voorloopig verslag der Ie Kamer werd ernstig bezwaar gemaakt dat in dit artikel geen voorschrift was opgenomen omtrent de taal der debatten. „Eene zoo gewichtige aangelegenheid als de taalkwestie moet wettelijk worden geregeld, waar het een land geldt als Indië, alwaar het getal der gesproken talen zoo buitengewóón groot is. Zij zouden gaarne zien, dat dit onderwerp bij eene novelle geregeld werd. (Hier wilde dus de Ie Kamei weer eens toepassen het reeds vroeger eenige malen met succes aangewende middel, dat we „verkapt recht van amendement" zouden kunnen noemen v. H.) en wel in ruimen zin, opdat alle bewoners van Indië beseffen, dat de V.R. niet is eerfe vertegenwoordiging van een beperkt gedeelte der bevolking, maar van de bevolking in haar geheel." Sommigen achtten het stuitend, wanneer de Voorzitter een bekwaam en geacht lid het zwijgen zou moeten opleggen, omdat hij niet in staat is een Nederlandsche redevoering te houden. Zie verder de beraadslagingen in de Ie Kamer blz. 23. (2) De deuren worden gesloten, wanneer minstens vijf leden het vorderen, dan wel de voorzitter het noodig keurt. (3) De Vergadering beslist of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd; zoodanige beraadslaging is niet toegelaten ten aanzien van de aangelegenheden bedoeld onder a, b en c van artikel 131. Dr. Beumer poogde bij amendement de woorden: „zoodanige beraadslaging enz" te laten schrappen; omdat hij zich gevallen, „kon denken, waarin bij de bespreking van de begrootingkwesties van militairen aard of maatregelen van financieelen aard die onderhandelingen met derden vereischen, zullen worden behandeld waarbij openbaarheid niet gewenscht is." De minister voelde voor dit argument wel wat, doch was huiverig het amendement over te nemen, wijl er in Indie in tegenstelling mefNederland — waar dienaangaande zooals Dr. beumer bad gezegd —, nog van geen gevestigde practijk sprake kon zijn. Voorzichtigheid was geboden, wijlde Volksraad niet, als hier de Kamer, slechts bestaat uit personen, die hun mandaat ontleenen aan het kiesrecht der ingezetenen, maar ëen deel van de leden zijn rechten afleidt van het centraal gez?.g. ■ Als zich gevallen voordoen als waarop de geachte afgevaatdigde doelt, dan achtte hij het mogelijk voor een lid van den Volksraad om voor de bespreking van dergelijk punt, als hij den begrootingspost er buiten wil houden, een Comité-generaal aan te vragen en daarin zijn meening te zeggen, Daarop trok Dr. beumer zijn amendement in. (4) Over de punten in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook eene beslissing genomen worden. (5) Jaarlijks worden twee gewone zittingen gehouden. De eerste zitting wordt 'op den derden Dinsdag der maand Mei geopend. (6) Wanneer de Gouverneur-Generaal of de Voorzitter het noodig oordeelt of vijftien leden daartoe hun wensch te kennen geven, worden buitengewone zittingen belegd. De woorden „of de Vcorzitter" werden door den Minister overgenomen uit. het amendement-heeres — Fock- " (7) De tijdstippen van den aanvang der zittingen wordendoor of namens den Gouverneur-Generaal te bekwamer tijd ter kennis van de leden gebracht. Dit artikel werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 140. (1) Wanneer hij dat noodig acht, kan de Gouverneur-Generaal de beraadslagingen van den Volksraad bijwonen. Hij heeft alsdan eene raadgevende stem. \ (2) Hij kan mede de beraadslagingen door gemachtigden doen bijwonen, ten einde namens hem voorlichting te verschaffen. . Dit artikel werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 141. In zijn eerste gewone zitting benoemt de Volksraad een eersten en een tweeden plaatsvervangenden voorzitter. Dit artikel werd zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 142. (1) In spoedeischende gevallen kan de oproeping tot bijwoning van eene buitengewone zitting van den Volksraad zich bepalen tot de op Java en Madoera metterwoon gevestigde leden. (2) Aan de overige leden wordt in die gevallen zonder oproeping kennis gegeven van het voornemen om de buitengewone zifting te houden. [ V.' (3) Het in het eerste lid bedoelde deel van den Volksraad wordt alsdan, tezamen met buiten Java en Madoera gevestigde leden, die ter vergadering aanwezig zijn, ook voor de toepassing van het volgende artikel, geacht den Volksraad uit te maken. Dit artikel werd zonden beraadslaging en hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 143 R. R. (/) De Volksraad mag niet beraadslagen noch beslïtiten, zoo niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is. (2) De beslissingen worden bij volstrekte meerderheid der stemmende leden genomen. (3) De stemming moet geschieden bij hoofdelijke oproeping, wanneer een der leden dit verlangt en alsdan mondeling ; bij staking van stemmen heeft de Voorzitter eene beslissende stem. De heer bogaardt stelde voor de beslissende stem van den Voorzitter te laten vervallen; daardoor wordt aan den voorzitter een te groote verantwoordelijkheid toevertrouwd. Hij achtte beter het voorstel bij staking van stemmen als verwopen te achten. De Minister merkte daartegen bp, dat de Volksraad geen wetgevende vergadering is en om tot een behoorlijk resultaat te komen, aan een Voorzitter, die thans aan geheel andere vereischten moet voldoen als vroeger werd gedacht, dit recht wel kan worden toegekend. De hr.,Bogaardt erkende dit en trok zijn amendement in. £**uVPr$j (4) De stemming voor de benoeming van den eersten en den tweeden plaatsvervangenden voorzitter en van den secretaris geschiedt bij gesloten en ongeteekende briefjes. De volstrekte meerderheid der stemmende leden beslist; bij staking van stemmen beslist het lot. De tegenwoordige redactie is ontleend aan een amendement van den heer Beumer. .(5) De leden zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd. Dit artikel werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 144 Het Reglement van Orde voor de vergaderingen van den Volksraad, de bezoldiging van den secretaris en het bij den Volksraad aangestelde personeel en de regeling van de aanspraken der leden op tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten, zoomede op zittinggeld, worden bij algemeene verordening vastgesteld. De bezoldiging van den secretaris werd ter zitting in het artikel ingevoegd. IV. In artikel 28 vervalt de bepaling onder c, worden de bepalingen onder d, e en ƒ gerangschikt onder de letter c, d en e, wordt onder ƒ gelezen: „de in artikel 131 genoemde onderwerpen." V. In 33 wordt in den aanhef tusschen „is" en „als volgt" ingevoegd „behoudens het bepaalde bij artikel 131." VI. In artikel 91 wordt in plaats van: „des Rijks" gelezen „van den Lande". VII. Artikel 65 wordt gelezen als volgt: „De directeuren vereenigen zich met de hoofden der departementen van oorlog en der marine tot een raad van departementshoofden, telkens wanneer de Gouverneur-Generaal hunne samenwerking beveelt". VIII. In letter b van het eerste lid van artikel 95 vervallen de woorden „of van kennelijk onvermogen.'' Door deze wijziging is de tekst van het artikel in overeenstemming gebrachtmet de Faillissements-verordening, die geen „kennelijk onvermogen", meer kent. • IX. De artikelen 131 en 132 worden achtereenvolgens 145 en 14Q. De nos. IV tot en met IX werden zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 2. Het derde lid* onder a van artikel 131 wordt voor de eerste maal toegepast ten aanzien van de begrooting en het slot der rekening betreffende het dienstjaar 1919. Tijdens de besprekingen over de vraag of aan de vrouw het passief kiesrecht zou worden toegekend—zie blz. 49 en vlg.—stelde de Minister voor hieraan toe te voegen een lid luidende: „Bij algemeene verordering zal worden bepaald of ook de vrouw tot lid van den volksfaad kan worden gekozen of benoemd". De beraadslagingen hierover vindt men op blz. 50. Deze wet treedt overigens in werking met een door Ons te bepalen dag. Lasten en bevelen, dat enz. HOOFDSTUK III PRACTISCHE HANDLEIDING. In dit hoofdstuk wordt gegeven eene bewerking van alle verschenen Algemeene Verordeningen en besluiten enz. betrekking hebbende op den Volksraad. In chronologische volgorde worden de werkzaamheden van de verschillende autoriteiten (in ruimen zin genomen) hier beschreven, in staatvorm en voorzien van een nummer, met verwijzing naar de betrekkelijke artikelen, terwijl op de rechter-bladzijde critische en toelichtende aanteekeningen werden gesteld. Vooraf gaat eerst een groep Algemeene bepalingen die liet geheele overzicht beheerschen. Terwijl om de in dit overzicht bewerkte artikelen gemakkelijk terug te vinden, een verwijzingstabel hierin voorziet. ALGEMEENE BEPALINGEN. Naam en art. der Verordeningen. a. Onder Volksraad-kiesverordening (in dit overzicht afgekort: V. R. kiesverord.) is te verstaan: de b'ij het K. B. van 30 Maart 1917:70 (St. No. 442) vastgestelde bepalingen betreffende de verkiezing van de leden van den Volksraad, de overlegging en het onderzoek van de geloofsbrieven, alsmede omtrent de beslissing van geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing rijzen. h. Onder Stemkantoor-ordonnantie (in dit overzicht afgekort: Stemk. ord.) is te verstaan : de ordonnantie regelende de werkzaamheden van het Stemkantoor voor de verkiezing van leden van den Volksraad, van 8 Sept. 1917 St. 546. Overal waar in de Stemk- ord. de woorden „voorzitter", „plaatsvervangend voorzitter", „lid (leden)," „plaatsvervangind(e) lid (leden)" gebezigd worden zonder nadere'omschrijving, is daaronder te verstaan „voorzitter van het stemkantoor". „plaatsvervangend voorzitter van het stemkantoor", -lid (leden) van het stemkantoor", „plaatsvervangerid(e) lid (leden)" van het stemkantoor. c. Onder Volksraad benoemingsbesluit worden Ui dit geschrift verstaan het K. B. van 30 Maart 1917 No. 69 St. 441 houdende: „de bepalingen nopens de samenstelling van den Volksraad, de eerste periodieke aftreding der ieden, de aanspraak der leden op vergoeding wegens reis- en verblijfkosten en op zittinggeld. alsmede "opens de benoeming van leden (afgekort: V. R.benoemingsbesl.) N. B. Deze afkorting is niet officieel, maar voor de aanhaling in dit overzicht is een afkorting noodig«en daarom gaf ik het dien naam. d. De wet van 16 December 1916 (Ned. St. 535) houdende nadere wijziging van het Reglement op het beleid der Regeering van Ned.-lndië, alsmede de Kon. Besluiten van 30 Maart 1917 Nos. 69, 70, 71, tot uitvoering van eenige artikelen van die wei (nl. het V.R.-benoemings-besluit, de V.R.-kiesverordening en het Reglement van Orde) traden in werking met ingang van 1 Augustus 1-917. « e Wanneer de verrichtingen, hieronder in het overzicht genoemd, op een Zondag of feestdag vallen of de daarin gestelde termijnen op een Zondag of feestdag mochten aftoppen, treedt de eerstvolgende dag, geen Zondag of feestdag zijnde daarvoor in de plaats. ./• Voor zoover de bepaling van den tijd voor die verrichtingen aan het openbaar gezag is opgedragen, worden daarvoor geene Zondagen of feestdagen aangewezen. S- Als feestdagen worden aangemerkt de dagen, waarop de 'andskantoren gesloten zijn. Art. 2. StemkantoorOrdonnantie. Art. 1. Stemk. Ord. Art. 3. Stemk. Ord. K.B. 10 April 1917 No. 280. G. B. 23 Juli 1917 No. 14. St. N.l. 445. Art. 44 V. R. Kiesverord. lid 1. Art. 44 V.R. kiesverord. lid 2. idem lid 4. Nummer en Autoriteit 1. Voorzitter Stemkantoor. idem. 3. Hoofd van Gewestelijk Bestuur. idem. AARD DER WERKZAAMHEDEN Vóór 15 October v. h. Verkiezingsjaar. De Voorzitter van het Stemkantoor bezorgt de samenstelling : «.van een radenlijst ■. d.i. een lijst van de raden, welke krachtens het 2de lid van art. 68 b. R. R. zijn ingesteld; b. van een gewestenlijst: d.i. een lijst van de gewesten, bedoeld in het eerste lid van artikel 5 der Volksraadkiesverordening. c. van een kiezerslijst: d.i. een lijst van de leden van de onder a. bedoelde raden. De Voorzitter van het Stemkantoor zorgt, dat vóór 15 October van het verkiezingsjaar de betrokken Hoofden van Gewestelijk Bestuur in het bezit zijn van een voldoend aantal der in het 3de lid van art. 5 der V. R. kiesverord. bedoelde lijsten, zg.: lijsten voor de opgave van candidaten. Formulier van opgaven van candidalen vastgesteld bij O. B. 8 Sept. 1917. St. 548 model I. Al naar mate model I bestemd is om te dienen bij dè verkiezing van leden van den V. R., behboreiide tot de Europeanen en vreemde Oosterlingen, dan wel bij de verkiezing van tot de Inlanders behoorende leden, draagt het aan het .hoofd het opschrift „Verkiezing Europeanen en Vreemde Oosterlingen" dan wel liet opschrift „Verkiezing Inlanders". Vóór den 3den Dinsdag in October van het verkiezingsjaar. Tenminste dertig dagen vóór den dag der verkiezing geschiedt daarvan openbare kennisgeving door de zorg van het H. v. Gewest. Bestuur. Dit Bestuurshoofd doet eveneens openbare kennisgeving van de verkrijgbaarstelling van de lijsten voor opgave van candidaten. | Deze lijsten zijn gedurende dertig dagen vóór en op den dag der verkiezing ten kantore van het h. v. O. B. kosteloos verkrijgbaar; ze zijn echter niet verkrijgbaar op Zon- en feestdagen doch deze dagen tellen wel mede voor den hierboven genoemden termijn van 30 dagen. Naamen artikel der Verordening AANTEEKENINGEN Zie voor de raden-lijst en gewesten-lijst hierachter bi Art. 11 Stemk. ord. lid 2 Art. 1 1 Stemk. ord. lid 1 Art. 43 V. R. Kiesverord. Art. 1. St. mi. No. 548 model I. Art. 7. St. . •917. No. 548. Art. 5. V. R. Kiesverord. lid 1 A't 5. V. R. Kiesverord. lid 3 A't. 5. V. R. Kiesverord. lid 3 Art. 44. V. R. Kiesverord. lid 3 Terecht wordt hier gesproken van gewesten en niet van residenties, want er zijn gewesten, waar geen resident aan het hoofd staat (gouverneurs en ass. residenten). Uit de bijlage blijkt, dat het aantal residenties bedraagt 36 en niet zooals de Minister meende 38. Vgl. de aanteekening op blz. 41. Met gewesten in art. 5 V. R.-kiesverord. worden bedoeld: die, voor welke voor het geheel of voor gedeelten raden zijn ingesteld. De kiezerslijst -zal uitwijzen hoeveel kiezers er zijn. Dit aantal is niet te verkrijgen door simpele optelling van het aantal leden iler onderscheidene raden, wijl art. 1 der Volksraad kiesverordering voorschrijft, dat hij, die lid van meer dan één raad is, slechts in één raad zijn stem kan uitbrengen. Uit deze kiezerslijst zal nu blijken, wie lid zijn van meer dan ■ één raad.— /ie bijlage 11 model 1. 1 loewel art. 5 V.R.-kiesverord. lid 2 slechts voorschrijft, dat de opgave van candidaten den naam en de voorletters der candidaten moet inhouden, (en onderteekend moet zijn door ten minste 10 kiezers), geeft het model ook ruimte voor „andere voor de persoons-aanduiding onmisbare toevoegsels." Daardoor wordt voorzien in een leemte van bedoeld artikel, dat klaarblijkelijk over liet hoofd ziet, dat de meeste Inlanders geen voorletters hebben, althans hun naam niet op dezelfde wijze wordt aangeduid als die der Europeanen. Nummer en Autoriteit 4. Voorzitters der Loc. raden, dus: H. v. G. B. H. v. P. B Burgemeester. 5. Voorzitters der Loc. raden (zie boven). 6. Kiezers. AARD DER WERKZAAMHEDEN Uiterlijk 1 November van het verkiezingsjaar. Deze autoriteiten moeten uiterlijk 1 November van het verkiezingsjaar aan den Voorz. van het Stemkantoor opgave doen van de namen der personen, die op dat tijdstip leden van den door haar voorgezeten raad zijn en van de op dat tijdstip onvervulde plaatsen. Daarbij wordt: a. een benoemd raadslid, landsdienaar zijnde, dadelijk na zijne benoeming als lid aangemerkt. b- een benoemd raadslid, niet landsdienaar zijnde, eerst als lid aangemerkt, wanneer de kennisgeving, dat hij de benoeming aanneemt 's Raads Voorzitter heeft bereikt. c. een verkozen raadslid eerst als lid aangemerkt, wanneet hij overeenkomstig het bepaalde in art. 29c der Locale raden-ordonnantie zijne bediening heeft aanvaard. 3den Dinsdag in November van het verkiezingsjaar. Dag der Verkiezing: De tijd der periodieke verkiezing is de derde Dinsdag der maand November. Op den dag der verkiezing berichten de Voorzitters der locale raden telegrafisch aan den Voorzitter van het Stemkantoor, dat de samenstelling van de door hen voorgezeten raad sedert de indiening van de sub No. 4 bedoelde opgave ongewijzigd is gebleven, dan wel welke 'wijzigingen die samenstelling heeft ondergaan. Dit telegram wordt door de Voorzitters der locale raden onverwijld bij aangeteekend schrijven bevestigd. Op den dag der verkiezing kunnen de kiezers in elk gewest, voor het geheel of gedeelten waarvan krachtens art. 68 b lid 2 van het R. R. raden zijn ingesteld, bij het H. v. G. B. te zijnen kantore, van des v.m. 8 uur tot des n.m. 4 uur opgave van candidaten indienen. De opgaven van candidaten moeten den naam en de voorletters van de candidaten inhouden en ondurteekend zijn door tenminste 10kiezers. De'inlevering geschiedt persoonlijk door een of meer personen, die haar hebben onderteekend. De Candidaten kunnen daarbij tegenwoordig zijn. üe verkiezing van de tot de Europeanen en de Vreemde Oosterlingen behoorende leden van den Volksraad en de verkiezing van de tot inlanders behoorende leden hebben ieder afzonderlijk plaats. Naam en artikel der Verordening AANTEEKENINGEN. Art. 12 Stemk. ord. lid 1. Art. 12 Stemk. ord. lid 2. Art. 3 V. R. kiesverord. ft 1. Deze datum is niet gelukkig gekozen, daar art. 10 der L. R. O. de periodieke aftreding van de leden vaststelt op den 1 en Dinsdag in November. Kort na deze opgave zullen weer vacatures ontstaan. Voor zoover de plaatsvervangers nl. bij de verkiezingen reeds bekend zijn, kunnen die reeds tijdig opgegeven worden. Let op art. 29a lid 2 Loc. R. O. waarin voorgeschreven wordt, dat de raden ingeval van periodieke verkiezingen zooveel mogelijk te zorgen hebben, dat het onderzoek der geloofsbrieven minstens 14 dagen voor den dag der periodieke aftreding zal zijn afgeloopen. De termijn van 8 dagen bedoeld in art. 29c kan dus vóór 1 November reeds verstreken zijn. Dit jaar geschiedden pas op 6 November benoemingen en herbenoemingen voor de gewestelijke raden. Hiervan zullen de voorzitters goed doen dadelijk kennis te geven'aan het Stemkantoor, dat echter ook wel van de Regeering bericht dezer benoeming zal ontvangen. Art. 12 Stemk. ord. 'id 3. Art. 9 St<-Mitk. ord. A|t 5 V. R. kiesverord. lid i. i(Jem lid 2. Art. 6 V. R. kiesverord. lid 2. Art. 2 V. R kiesverord. Kiezers zijn: de leden van de raden ingesteld krachtens het tweede lid van art. 68ö R. R. (art. 132 lid 5 R. R. jo. art. 1 V.R. reis-verord. jo. art. 11 V. R.-kiesverord.), d. z. de gewestelijke, de plaatselijke en de gemeenteraden (art. 2 D. B.) Voor de benoem- en verkiesbaarheid tot lid dezer raden zie art. (i L. R. O. De vereischte 10 kiezers behoeven niet in hetzelfde gewest te wonen. Zij kunnen over de geheele archipel verspreid zijn. Niet het H. v. G. B. heeft te beoordeelen of de 10 onderteekenaars inderdaad kiezers zijn; dit is de taak van het Stemkantoor. Zie art. 10 V.R. kiesverord. De H. v. G. B. hebben dus eenvoudig de bij hen ingediende opgaven is ontvangst te nemen en aan het Stemkantoor in te zenden. en Autoriteit AARD DER WERKZAAMHEDEN 7. Hoofd van Gewestelijk Bestuur. 8. idem. 9. idem. 10. Voorzitter Stemkantoor. 11. Stemkan toor. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur stelt een bewijs van ontvangst ter hand aan dengene of degenen, die de opgaven inleveren. Zoodra de tot het inleveren der opgaven van candidaten bepaalde tijd verloopen is, moet het H.v.G.B. van alle bij hem ingeleverde opgaven een door hem te waarmerken afschrift nemen. Vervolgens sluit hij die opgaven onverwijld in een pak; ; verzegelt clat, en stelt op de buitenzijde daarvan een door hem * te onderteekenen verklaring, dat het de ingeleverde opgaven inhoudt en vermeldt tevens het aantal dier opgaven. De verzegeling wordt geregeld bij besluit van den G. G. (St. 1917:548.) Deze verzegeling geschiedt met het zegel van het Hoofd van GewesteliiK Bestuur in dier voege, dat het pak niet kan worden geopend, dan door verbreking van het zegel of de zegels of door beschadiging van den omslag. Het pak wordt dadelijk daarna aangeteekend per post gezonden aan den Vz. van het Stemkantoor. Van die verzending wordt dien voorzitter telegrafisch kennis gegeven. Dit telegram wordt door het H. v. G. B. onverwijld bij aangeteekend schrijven bevestigd. Zoo er geen opgaven van candidaten zijn ingeleverd, geeft het H. v. G. B. hiervan onverwijld telegrafisch aan den Voorzitter van het Stemkantoor kennis. Dit bericht wordt door hem dadelijk bij aangeteekend schrijven bevestigd. Zoo spoedig mogelijk na de ontvangst van de telegrafische mededeeling van het H. v. G. B. betreffende de samenstelling der locale raden (vide No. 5). De Voorzitter van het Stemkantoor roept, het kantoor bijeen voor eene zitting. Hij doet verslag over de door hem verrichte voorbereidende werkzaamheden. Het Stemkantoor onderzoekt de lijsten bedoeld in lid 3 (lees lid 2) van art. 11 Stemk. ord. nl. de raden-, gewestenen kiezerslijsten en stelt die vast. Van alle verwisselingen in de samenstelling van het Stemkantoor tijdens de zitting en van elke onderbreking der zitting wordt in het procesverbaal van de zitting aanteekening gehouden. De Voorzitter kan de zittingen van het Stemkantoor schorsen en desvereischt verdagen. Naam en artikel der Verordening AANTEEKENINGEN Art. 6. V. R. kiesverord. lid 2. Art. 7. V. R. kiesverord. lid 1, Er wordt niet voorgeschreven, dat van deze verzegeling van het pakket proces-verbaal moet worden opgemaakt. Het komt mij voor dat dit wèl zal moeten geschieden en dit proces-verbaal of afschrift daarvan moet gezonden worden aan den Voorz. van het Stemkantoor, opdat deze kunne nagaan of dezelfde zegels en dezelfde verpakking aanwezig zijn. Art. 8. Stbl. 1917 : 548. Art. 7. V. R. kiesverord. lid 2. • Art. 9. Stemk. ord. Art. 7. V. R. kiesverord. lid 3. 10 en art. 13 Stemk nrH „Art. 13. btemk. ord. Art. 4. ötetnk. ord. „Art. io. ötemk. oni Om al deze voorbereidende werkzaamheden — die de voorzitter natuurlijk niet zelf kan verrichten — te doen verrichten, zijn gelden te zijner beschikking gesteld. Deze zitting van het Stemkantoor is niet openbaar. kan dus geen publiek tegenwoordig zijn. Van deze zitting zal toch ook wel procesverbaal behooren te worden opgemaakt, hoewel het niet uitdrukkelijk is voorgeschreven en daarom St. 1917: 548 het formulier dan ook niet vaststelt. Vgl. art. 4 Stemk.ordonnantie, waarin in het algemeen sprake is van het aanteekening houden van de onderbreking eener zitting. Nummer en Autoriteit 12. Voorzitter Stemkantoor 13. Hoofd van Gewestelijk Bestuur. 14. Voorzitter Stemkantoor Stemkantoor 15. Voorzitter Stemkantoor 16. Hoofd van Gewestelijk Bestuur. AARD DER WERKZAAMHEDEN De Voorzitter v. h. Stemkantoor ontvangt alle aan het Stemkantoor gerichte stukken. Hij ontvangt ook de verzegelde pakken inhoudende de opgaven van candidaten (zie No. 8) en doet van de ontvangst onverwijld bij aangeteekend schrijven aan het H. v. G. B. mededeeling. De Voorzitter doet de door hem ontvangen opgaven van candidaten in .de zittingszaal van het Stemkantoor voor een ieder ter intage nederleggen, zoo spoedig mogelijk in de Javasche Courant bekend maken, en tegen betaling der kosten, in afschrift verkrijgbaar stellen. Dadelijk na ontvangst van het bericht, dat de Voorz. van het Stemkantoor het pak met de opgaven van de candidaten heeft ontvangen vernietigt liet Hoofd van Gewestelijk Bestuur de te zijnen kantore berustende afschriften. Van die vernietiging wordt een procesverbaal opgemaakt, waarvan aan den Voorzitter van het Stemkantoor afschrift wordt gezonden. Indien een pak met opgaven van candidaten geschonden wordt ontvangen door den Voorzitter van het Stemkantoor, belegt hij zoo spoedig mogelijk een zitting van het Stemkantoor. Het Stemkantoor beslist of dit pak moet worden beschouwd als in het ongereede te zijn geraakt. Indien het noodig blijkt het pak te openen, worden, voor het geval besloten is, dat het pak niet beschouwd moet worden als in het ongereede te zijn geraakt, de daarin aangetroffen stembrieven opnieuw in een verzegeld pak gesloten. De verzegeling geschiedt met het zegel van den voorzitter en van het in jaren oudste zitting hebbende lid van het Stemkantoor, in dier voege, dat het pak niet kan worden geopend dan door verbreking van de zegels of door beschadiging van den omslag. Indien het pak met de opgaven van candidaten in het ongereede is geraakt, geeft de Voorzitter van het Stemkantoor dadelijk hi,ervan kennis aan het betrokken Hoofd van Gewestelijk Bestuur. Het 11. v. G.B. doet onmiddellijk na ontvangst van de kennisgeving een door hem te waarmerken afschrift nemen van de onder hem berustende afschriften der opgaven van candidaten, en zendt deze laatste aan den Voorz. van het Stemkantoor. Naam en artikel der Verordening. AANTEEKENINGEN. Art. 10 Stemk. ord. Art. 7. V. R. kiesverord. lid 4. Art. 9. V. R. kiesverord. Art. 8. V. R. kiesverord. lid 3. 1 let ter inzage nederleggen in de zittingszaal van het Stemkantoor is m.i. een bepaling, die maar noodelooze kosten en moeite met zich brengt. Nu moet er gezorgd worden voor toezicht enz. Bovendien, voor hoe langen tijd moeten zij ter inzage liggen? Tol den dag der stemming? De bepaling is overbodig nu de opgaven toch in de Javasche Courant worden gepubliceerd. Trouwens ook deze publicatie lijkt mij overbodigen omslag; kan niet worden volstaan met de publicatie van den Candidatenlijst, door het Stemkantoor na ontvangst van alle pakken, vastgesteld? Zoo spoedig mogelijk: De Javasche Courant verschijnt slechts tweemaal in de week, Dinsdag en Vrijdag. Er zal dus zoo noodig een extra-nummer moeten verschijnen. Ook weer onnoodige kosten. Dit artikel is ontleend aan Art. 27 Kiesordonnantie (Art. 53 Ned. Kieswet), waarin aan de Voorzitters der locale raden die plicht wordt opgelegd, doch die autoriteiten hebben beschikking over kantoren en personeel. Voor dit procesverbaal werd bij St. 1917 : 548 geen model opgemaakt. Deze bepaling wordt niet in de Stemk. ■ ord. aangetroffen, maar de/.elfde weg als voorgeschreven bij de ontvangst van geschonden pakken stembrieven (Art. 18 Stemk. ord.) moet m. i. gevolgd worden, om te kunnen vaststellen of het pak opgaven van candidaten in het ongereede is geraakt. Zie hieronder No. 30. Deze zitting zal evenmin openbaar zijn. Art. 8. V. R. kiesverord j Ook dit wordt niet voorgeschreven, maar volgt natuurlijk uit de bewoordingen van art. 8 V. R. kiesverord. in verband met de werkzaamheden van den Voorzitter van het Stemkantoor. Wie Ar( g y „ anders zou die mededeeling moeten doen? Vgl. art. 19 Stemk. kiesverord.' ',nL lid 1. Nummer en Autoriteit AARD DER WERKZAAMHEDEN 17 Voorzitter Stemkantoor 18 Stemkantoor 19 Voorzitter Stemkantoor 20 idem. De ten aanzien van de opzending der oorspronkelijke opgaven gegeven voorschriften worden hierbij in acht genomen. Deze toezending van afschriften wordt zoo vaak als noodig herhaald. Bij ontvangst van bericht van den Voorzitter van het Stemkantoor van ontvangst der pakken, worden de afschriften ten kantore van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur door dezen vernietigd. Zoodra alle ingediende opgaven van candidaten door den Voorz. van het Stemk. zijn ontvangen belegt hij eene zitting van het Stemkantoor. Het Stemkantoor vergelijkt de onderteekeningen deikiezers met de kiezerslijst, (art 11 Stemk.-ord.) en stelt dan vast de eandidatenlijst (art. 10 V. R. kiesverord.) als volgt: De namen en de voorletters der candidaten worden met in acht neming van art. 2. V. R. kiesvèrordening — dus één afzonderlijke lijst voor Europeanen en Vreemde Oosterlingen, en één afzonderlijke lijst voor Inlanders door liet Stemkantoor op eene lijst gebracht. De opgaven van candidaten, die niet voorzien zijn van het vereischte aantal onderteekeningen van kiezers ftienj, blijven buiten beschouwing. Indien het Stemkantoor van oordeel is dat eene opgave in ander opzicht niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften, wordt daarvan op de lijst melding gemaakt- Nadat de candidaten-lijst is afgesloten maakt het Stemk. van zijn handeling onmiddellijk proces-verbaal op en zorgt, dat dit stuk in zijne zittingszaal voor een ieder ter inzage wordt neergelegd, in de Javasche-Courant wordt bekend gemaakt en, tegen betaling der kosten in afschrift of afdruk wordt verkrijgbaar gesteld. Voor het formulier van Candidaten-lijst en het proces-verbaai van de opmaking en afsluiting zie men model II van St. 1917 : 548. De Voorzitter bewaart de ingeleverde opgaven van candidaten gedurende den tijd waarvoor de verkiezing is geschied. Na afloop van den.tijd vernietigt hij dc opgaven en maak! van deze vernietiging proces-verbaat op. Naam en artikel der Herordening. AANTEEKENINGEN. Art. 18. V.R. kiesverord. lid 1. id. lid 2. id. lid 3. Art. 10 Stemk. ord. jo. art. 14. Art. 14 Stemk. ord. Art-. 10. V.R. kiesverord. lid 1. idem. Ar.t. 11. V. R. kiesverord. ".,. ui. uui uv. V UC 31C111UI icijca uueun Naamen artikel dei- Verordening AANTEEKENINGEN Art. 23. V.R. kiesverord. lid 3. idem lid 4. Art. 24. V.R. kiesverord. lid 1. idem lid 2. Art. 25. V. R. kiesverord. lid 1. idem lid 2. 'deni lid 3. A'rt- 26 V. R. kiesverord. lid 1. De geest van dit art. 24 is dus klaarblijkelijk om de uitgebrachte stembriefjes zooveel mogelijk hun waarde te laten houden; de wetgever heeft zich dus verre gehouden van al te sterk formalisme. Toch is het lijstje van Art. 24 V.R.-kiesverord. niet volledig. Hoe moet gehandeld als er méér candidaten zijn ingevuld dan het aantal te vervullen plaatsen? Is een stembiljet geldig, indien meer dan eenmaal den naam van denzelfden persoon voorkomt? In beide gevallen zal m.i. het stemkantoor de brieven geldig moeten - verklaren om in den geest van dit artikel te handelen. In art. 23 V.R.-kiesverord. lid 4 wordt aan den Voorz. de taak opgedragen om de redenen van ongeldigverklaring enz. bekend te maken. Art. 24 lid 2 wijst daarvoor het Stemkantoor aan; maar de Voorzitter cfbet het natuurlijk namens het college. Toch is deze niet-overeenstemming minder elegant. Deze regeling der stemming is kunstmatig en niet van willekeur vrij te pleiten. Reeds de vaststelling van het kiesquotiënt is uiterst willekeurig. Terwijl bv. in totaal 650 stemmen worden uitgebracht, zullen de Europeanen reeds door het bereiken van 65 stemmen kunnen worden verkozen, terwijl de Inlanders met nog minder aantal nl. 60 stemmen kunnen volstaan. Zoo zal het kunnen gebeuren dat een candidaat, wiens naam op het geheele aantal stembiljetten, ongeacht de rangorde waarin hij geplaatst is, slechts het1 a van het aantal stemmen op zich vereenigt door het feit dat hij 65 stemmen als le candidaat op zich heeft vereenigd, wordt gekozen, terwijl een ander, die ruim :; ,'vanhe! totaal aantal stemmen—onverschillig de rangorde—heeft verkregen, niet wordt gekozen, daar hij óf niet 65 malen als No. 1 op de stembriefjes voorkwam, of ettelijke malen als No. 2 of 3 geplaatst werd onder een anderen eersten candidaat, die dat aantal van 65 niet behaalde. De keuze van een minder bekenden of geliefden eersten candidaat doet de waarde van het stembriefje ver daien beneden dat stembriefje dat een meer bekenden persoon als len candidaat stelde. Immers zoodra deze eerste candidaat is gekozen komen de volgende candidaten onmiddellijk tot hun recht. Hiertegenover echter staat dat bij iedere lezing de eerste candidaat weer opnieuw een stem krijgt. Ook de nummering der stembrieven na de dooreenmenging geeft de stemming het karakter van eene loterij. Nummer en Autoriteit AARD DER WERKZAAMHEDEN 43. Voorzitter Stemkantoor. 44. Stemkantoor. overluid voorleest den naam van rlsn nn iprfPfPn ct»mh,;.f eerst geplaatsten candidaat. Ook bij deze tweede en eventueel verdere voorlezingen geldt iedere stembrief als een stem voor den eersten daaroo geplaatsten candidaat, die nog niet verkozen is. Totdat door een randirlaa, ha, l/;Mn„n(;s„t :„ u u.j. iedere bij eene volgende vnnrlpyimr Hnnrhom,™^—v„* o — "f, «vwi in.ii, v v.1 i\l cgcil 51C1I1 opgeteld bij de stemmen, welke ilii hii PPn unrrno imnrln^inr. heeft verkregen. Ha , U ..... -v, r™aMU,4 ™ui gtsiuuKi, zooara evenveel personen zijn .w..v~w. u,o //iuuioc/1 ic vei vuiien zijn. De Voorzitter maakt den y/Afk V R UPnr.rw-niirro ' besluit. . At i v. R. benoemingsbesluit lid 2. Aft. 6 V. R. e'ioemings,. besluit 1 en 2. Dit wordt wel niet uitdrukkelijk voorgeschreven in geval van art 37. V.R. kiesverord., maar volgt toch naar analogie uit art. 35, waarin wordt vastgesteld, dat onverminderd het bepaalde in de art. 31,34 de G. G. — wanneer buiten periodieke aftreding een plaats in den Volksraad openvalt, binnen 14 dagen nadat dit te zijner kennis is gekomen — door wie anders dan door den Voorzitter van den Volksraad in dit geval — hiervan mededeeling moet doen aan den Voorzitter van het Stemkantoor. Zie hiervoor de Nos. 52, 53, 54. art. 2 V.R.- benocmingsbesl. bepaalt de le periodieke aftredingvan de leden van den Volksraad op den 3den Dinsdag van Mei in liet derde jaar na dat waarin de Raad zijn le zitting houdt. Art. 2 van de wet van 16 Dec. 1916 St. 1917: 114 stelde vast, dat het advies van den Volksraad voor het eerst behoort te worden ingewonnen ten aanzien van de begrooting en het slot der rekening betreffende het dienstjaar 1919. Art. 139 R.R. lid 5 bepaalt, dat de eerste zitting van den V.R. op den 3den Dinsdag van de maand Mei wordt geopend. De 3de Dinsdag van Mei 1918 zal dus zijn te beschouwen als ware het het tijdstip eener periodieke aftreding, zoodat.ook voor deze le benoeming zal hebben te gelden het voorschrift van art. 5 V.R.-benoemingsbesl. dat in 't algemeen bepaalt: „uiterlijk 3 maanden vóór het tijdstip van periodieke aftreding (d. i. den 3c!en Dinsdag van Mei) dient de Raad v, N. I. enz." De G.G. is noch door het R.R., noch door een K.B. gebonden aan eenige termijn voor zijn benoeming, maar zal voor zoover h een periodieke aftreding betreft, zich hebben te houden aan uitei den 3den Dinsdag van Mei. Dit wordt niet uitdrukkelijk voorgeschreven. Maar het spreekt vanzelf, dat aan den benoemde zoo spoedig mogelijk een extract. van het benoemingsbesluit beTioort te worden gezonden. Toch ware het wenschelijk voor deze mededeeling den G. G. aan een bepaalden termijn te binden opdat de toezending van het extract met wat meer spoed geschiede door de Alg. Secretarie, dan thans vaak het geval is. Hier is verzuimd een bepaling op te nemen als vastgesteld bij art. 30 V.R. kiesverord, waarin aan den verkozene wordt voorgeschreven binnen 3 dagen na het bekomen van het afschrift van het proces-verbaal der zitting van het Stemkantoor (geloofsbrief) een bewijs van ontvangst daarvoor aftegeven. Het is dus onzeker van wanneer de termijn van 4 weken begint te loopen. Nummer en Autoriteit 63. Gouv.Generaal. 64. Raad v. Ned.-lndië. 65. Gouv.Generaal. 66. Gouv. Generaal. 67. Volks¬ raad. AARD DER WERKZAAMHEDEN De Gouverneur-Generaal zal de benoeming hebben te vernietigen en hiervan binnen 14 dagen aan den Raad van N.-I. mededeeling doen: lo. ingeval de benoemde verklaart zijn benoeming niet te willen aannemen; 2o. ingeval de benoemde den termijn van 4 weken vd. laat voorbijgaan. Binnen 2 maanden nadat de R. v. NA. de mededeeling vd. heeft ontvangen, dient hij zijne door artikel 132 lid 3 van het R. R. gevorderde aanbeveling in. Na ontvangst van bedoelde aanbeveling van minstens 2 personen voor elke te vervullen plaats, gaat de G. G. tot de benoeming over—-voor zoover betreft een periodieke aftreding — rekening houdende met den 3en Dinsdag in Mei. Overigens is hij aan geen termijn gebonden. Vóór den 3en Dinsdag in Mei. Het tijdstip van de zitting wordt door of namens den G. G. te bekwamer tijd ter kennis van de leden gebracht. Den 3en Dinsdag in Mei. Opening der eerste zitting. De eerste zitting wordt op den 3en Dinsdag in Mei geopend door den G.G. Bij de. opening der eerste en iedere eerste jaarlijksche gewone zitting worden de ontwerpen der begrooting door den G. G. aan den V. R. aangeboden. (1) De leden van den V.R. hebben voor hunne reizen ter bijwoning van vergaderingen van dien Raad of van Coniniissiën uit dien Raad aanspraak op tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten op den voet van de ter zake voor Europeesche burgerlijke landsdienaren geldende bepalingen, met dien verstande: dat zij ongeacht hun rang of betrekking worden gerangschikt in de le klasse van reizigers, vermeld in de hiervóór bedoelde bepalingen ; dat zij voor de reizen over land ter bereiking van de plaats van bestemming vrij zijn in de keuze van den te volgen weg eii de te bezigen vervoermiddelen, zullende echter geen hooger bedrag worden tegoed gedaan, dan hetgeen zou kunnen zijn in rekening gebracht, bijaldien ware gereisd langs den weg en met de vervoermiddelen, in meerbedoelde bepalingen en de voorschriften tot uitvoering daarvan aangegeven; Naam en artikel der Verordening. Art. 7. V. R ^enoemings- besl. lid 1. • 'dein lid -3. Art 132 lid 3 R-R. jo. Jh"t. 6 V.R. öe'ioemingsbesl. A,"t. 139 R.R, lid 7. ,. Art. 4. t,cl 2 C.W. ^ 3. V. R. Qe"ioemings- besl. lid i. AANTEEKENINGEN. Ook in deze materie valt een leemte te constateeren ; art 138 R R hd 2 zegt: „Indien tot lid van den V. R. zijn benoemd of verkozen EShK dr ^et,0f meï. ,a"Ser lid van de V- R- ku"nen zijn, vernietigt de G G. hunne benoeming of hunne verkiezing of ontslaat Konin " ontslaS van het lid tevens voorzitter geschiedt door den De hier bedoelde gevallen zijn: de verkiezing of benoemin"- van personen voor wie eenig beletsel is om het te worden en voor wie eenig beletsel is ontstaan om het langer te blijven, dit artikel ziet in strikten zin dus niet op hen die niet willen Ook de nadere uitwerking in art. 7 V. R. benoemingsbesl. voorziet hierin niet-wanneer de niet aanneming geschiedt bij de periodieke aftreding of zooals hier bij de benoeming voor de eerste maal Analogisch zullen hier de bovenbedoelde artikelen moeten worden toegepast. De benoemde behoeft niet als de gekozene zijn geloofsbrief aan den Voorzitter van den V. R. toe te zenden. Van geloofsbrief is alleen sprake t.o.v. de gekozen leden en ook over die alleen heeft . Y' . . 00rdeelen en de al of niet wettigheid hunner benoem staat buiten zijn competentie. De G. G. zal bij de benoemin^ van leden voor den V. R. rekening hebben te houden met de vere.schten voor het lidmaatschap zie artt. 133 en 134 R R (vgl. No. 80 en 81). De vergaderingen van den Volksraad zijn openbaar en dus /al deze mededeeling van den G. G. wel in de Javasche Courant worden gepubliceerd. Art. 2 van de wet van 16 December 1916 St. 1917- 114 schrijft voor dat het le advies van de V. R. gevraagd moet worden over de begrooting voor 1919. Deze wet en de daaruit voortgevloeide K. Besluiten traden in werking op 1 Aug. 1917 (St 1917-445) en dus is de le zitting den 3en Dinsdag in Mei 1918. Noch het R.R. noch een der andere K. B. bepaalt wie de zitting opent Art. 4Comptabiliteitswet lid 2 echter schrijft voor, dat bij de opening van iedere eerste jaarlijksche gewone zitting, de ontwerpen van begrooting door den G. G. aan den V. R. moeten worden aangeboden Hieruit volgt dus dat de G. G. de zitting opent. Maar waarom werd dit met uitdrukkelijk ih het R. R. voorgeschreven zooals in de Gw. in art. 103 werd gedaan, dus: „door den G. G. of door eene Commissie van zijnentwege"? De regeling van deze materie in de C. W. is onlogisch. Of moeten de woorden door den G. G. wellicht gelezen worden namens den G. G? Het aanzien van den V. R zal door een persoonlijke opening door den G. G., gepaard met indrukwekkend ceremonieel, ten zeerste worden verhoogd. Of heeft men dit juist niet gewild omdat de V. R. nog weinig anders door een adviseerend lichaam is? Nummer eii Autoriteit 68. Volksraad. 69. Volksraad. Leden. Voorzitter. 70. Volksraad. AARD DER WERKZAAMHEDEN Dat bij reizen tusschen Soerabaia of Semarang en Batavia of om gekeerd, desverkiezende de zeeweg in stede van den landweg kan worden gevolgd. (2) Het recht op de in vorig lid bedoelde tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten bestaat alleen, indien en voor zoover ter zake van dezelfde reis of hetzelfde verblijf, niet reeds uit anderen hoofde tegemoetkoming vanwege het Land wordt genoten. Bij wijze van zittinggeld genieten de leden van den Volksraad voorts een bedrag van f 20.— (twintig gulden) voor eiken dag, waarop zij een of meer vergaderingen van den Raad of van afdeelingen en Commissiën uit dien Raad hebben bijgewoond. De Raad bepaalt bet uur waarop andere vergaderingen dan de eerste bijeenkomst van elke zitting zullen aanvangen. De eerste Vergadering. Onmiddellijk na de opening door den O. G. komt de V. R. in eerste vergadering bijeen. (1) leder lid tcekcnl bij het komen ter eerste en verdere vergaderingen naar volgorde zijn naam op eene lijst. (2) Zoodra deze lijst door meer dan de helft der opgeroepen leden geteekend is, opent de voorzitter de vergadering- (3) De lijst blijft ter tafel van den secretaris liggen ter teekening door de later komende leden. (1) Bijaldien een half uur na den tijd, voor den aanvang van eene vergadering vastgesteld, het vercischte getal leden niet tegenwoordig is, doet de voorzitter de namen van de afwezige leden oplezen. Hij kan kennis geven van de ingekomen stukken. (2) De bijeenkomst wordt daarna tot een nader tijdstip uitgesteld. De Volksraad mag niet beraadslagen noch vergaderen, zoO niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is. Onderzoek der geloofsbrieven. De V. R. onderzoekt de geloofsbrieven der nieuw inkomende gekozen leden en beslist, behoudens het bepaalde bij art. l3i lid 2 R.R., de geschillen welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve rijzen. 9 Naam en artikel der Verordening. AAN T ËEKENI N G E N. Art. 3 V.R. °enoeinings°esl. lid 2. 'dein Art. 4. Art. 9, R.v.O. Art. 10 R.v.O. Hd 1. 'dem lid 2. 'dem lid 3. A't. 11. R.O. lid 1. fctem lid 2. Art. 143. Ie Hd RR. AJ 36. V.R. klesverord. De G.G. zal bij de installatie van den V.R. in ieder geval tegen woordig zijn en daarbij een rede hebben te houden; maar zal zich hier ook inburgeren - - nu niets is voorgeschreven — dat de G.G bij de jaarlijksche opening der zittingen een „troonrede" zal houden? Het R. R. onderscheidt tusschen zittingen en vergaderingen. Een zitting omvat alle vergaderingen (bijeenkomsten) tusschen de opening en sluiting der zitting. Met „eerste bijeenkomst" wordt zeker bedoeld de bijeenkomst ter opening van de jaarlijksche zittingen, waarvan de le zitting op den 3den Dinsdag in Mei wordt geopend. De eerste vergadering zal wel —evenals in Nederland na de Vereenigde Vergadering voor de opening —op denzelfden dag worden gehouden. In de 2de Kamer in Nederland is het gewoonte, dat de tijdelijke Voorzitter in deze eerste vergadering -- niet de officieele openingsbijeenkomst — met een korte of langere rede de leden welkom heet. Die gewoonte zal zich hier natuurlijk ook vestigen. Van den secretaris. De V. R. zelf benoemt zijn secretaris (zie No. 91); zoolang deze functionaris dus nog niet is benoemd, zal de voorzitter iemand moeten aanwijzen om diens werkzaamheden te vervullen. De le Vergadering van iederen nieuw verkozen V. R. draagt een"! eigenaardig karakter: de helft -|- 1 (de Voorzitter) is benoemd en de overige (dus de minderheid) als gekozen leden, zijn nog niet als leden te beschouwen voor zij na het onderzoek hunner geloofsbrieven als zoodanig zijn toegelaten. In de He Kamer zijn allen na de verkiezing nieuw-gekozen leden, maar zij beslissen toch over hunne eigen toelating en de door hen — ook al zijn ze nog niet beéedigd — genomen besluiten zijn geldig. Bekend is, dat er in Nederland in de laatste tijden stemmen zijn opgegaan om het onderzoek der geloofsbrieven van de leden der Staten-Generaal te ontnemen aan dat college en over te brengen Nummer en Autoriteit 71. Voorzitter Volksraad. 72. idem 73. idem 74. Commissie van onderzoek. AARD DER WERKZAAMHEDEN De V. R. gaat niet over tot het onderzoek van de geloofsbrieven, ingezonden door de na periodieke aftreding nieuw inkomende gekozen leden, dan nadat zijn ingekomen de geloofsbrieven van al deze leden of verstreken is de termijn gesteld in art. 37 lid 1 V. R. kiesverord. Hij beslist over de toelating niet, dan nadat alle ingezonden geloofsbrieven zijn onderzocht. In de eerste vergadering van den Raad [zoomede in eerste vergadering na elke periodieke aftreding van de leden van den Raad] benoemt de Voorzitter uit de benoemde leden van den Raad eene commissie van 3 leden tot onderzoek der geloofsbrieven van de (nieuw inkomende) gekozen leden. De Voorzitter sluit daarop de vergadering, nadat vastgesteld is de datum van de volgende vergadering. 2de Vergadering. In de 2de vergadering worden door den wden Secretaris de notulen der vorige vergadering gelezen en aan de goedkeuring van den Raad onderworpen. Na de goedkeuring der notulen doet de Voorzitter opgaaf van al de bij hem sedert de vorige vergadering ingekomen stukken. Hij doet alle van de Regeering ontvangen besluiten en mededeelingen voorlezen, ten ware de Raad dit niet noodig oordeelt en stelt zoodanige beslissing aan den Raad voor als de aard der stukken medebrengt. De Commissie voor het onderzoek der geloofsbrieven brengt dan verslag uit. Deze commissie onderzoekt de geloofsbrieven en de vercischte stukken, en de stukken, die over de verkiezing der nieuw inkomende gekozen leden mochten zijn ingekomen, en brengt bij monde van een door haar daartoe aangewezen lid verslag uit, waarop de VR. beslist. Bij dit onderzoek heeft de Commissie en later de Raad zelf te letten: lo. op de al of niet geldigheid van de stemming in een of meer raadsgebieden. Naam en artikel deiVerordening. Art. 40 V. R. kiesverord. lid 1. idem lid 2. Art. IRegl.v Orde. V 13 R.v.O. A't. 14 R.v.O. lid 1. idem lid 2. Art, 2: R.v.O. AANTEEKENINGEN. naar een ander college, althans het hooger beroep te leggen in handen van een administratief-rechtelijk lichaam. Bij de voorstellen tot Grondwetsherziening van 1910 beoogde het Ministerie-heemskerk het hooger beroep te brengen bij den HoogenRaad. Een krachtig protest daartegen ging uit van den hoogleeraar Mr. A. A. H. Struijcken, die de vertegenwoordiging souvereine wilde laten om uit eigen machtsvolkomenheid te belissen, wie wèl en wie niet als lid der .vergadering zal worden toegelaten. (Mr. Struijcken: Grondwetsherziening blz. 135). Is deze kwestie bij de toekenning van het recht aan den V. R. overwogen? De Voorzitter en dus niet de V. R., benoemt. De bep. van artt. 28—31 R. v. O. zijn dus niet van toepassing óp deze keuze van personen. Over de toelating der leden moet eerst beslist; daarna behoort de eedsaflegging plaats te hebben en eerst dan kan met de behandeling van andere zaken worden begonnen. Voor dat onderzoek der geloofsbrieven is in Nederland voor de 11e Kamer 1 dag voldoende gebleken, zoodat op den volgenden dag weer kon worden vergaderd. Het R. V. O. voor den V. R. is voor zoover ik kan nagaan in hoofdzaak ontleend aan dat van de Ie Kamer der Staten-Generaal; hoewel ook meermalen een en ander werd overgenomen uit het R. v. O. der He Kamer (bv. de regeling der indiening der amendementen enz.). De verwijzing naar de overeenkomstige artikelen heeft geen nut. Slechts nu en dan wijs ik op belangrijke wijzigingen. Nummer en Autoriteit AARD DER WERKZAAMHEDEN 75. Voorzitter Volksraad. 76. Gouv.Generaal. 77. Voorzitter Volksraad. 78. Voorzitter Stemkantoor. 79. Stemkantoor. 80. Volksraad. Besluit de V.R. tot niet-toelating van de gekozenen wegens de ongeldigheid van de stemming in een of meer raadsgebieden, dan geeft de Voorzitter van den Raad van dit besluit onverwijld kennis aan den G.G. Binnen 30 dagen schrijft de G.G. een stemming in de betrokken raadsgebieden uit, die binnen dienzelfden termijn moet worden gehouden en wordt de uitslag der verkiezing opnieuw vastgesteld, met toepassing van de artikelen 15 tot en met 24 Volksraadkiesverordening. 2o. op de al of niet juistheid van de vaststelling van den uitslag der verkiezing, door het Stemkantoor. Indien - de V.R. besluit tot niet-toelating van een of meer der gekozenen wegens de onjuistheid van de vaststelling, geeft de Voorzitter van den Raad van dit besluit onverwijld kennis aan den Voorzitter van het Stemkantoor. De Voorzitter belegt binnen 14 dagen na de ontvangst van die kennisgeving eene openbare zitting—maakt dagen uur daarvan vooraf in de fav. Courant bekend. Het Stemkantoor stelt den uitslag—voor zoover noodig—opnieuw vast, met in achtneming van de beslissing van den Volksraad. Art. 27 V. R. kiesverord. is van toepassing. 3o. of de gekozene al dan niet lid van den Raad kan zijn. Lid van den Volksraad kunnen alleen zijn: 1. mannelijke ingezetenen van N. I.; die 2. den ouderdom van 25 jaren hebben vervuld; 3. den staat van Nederlandsch onderdaan bezitten; 4. geen gevangenisstraf of een zwaardere straf dan wel dwangarbeid hebben ondergaan, met uitzondering van vrijheidsstraf ter vervanging van geldboete of wegens overtreding van politie; 5. niet bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer 'over hunne goederen hebben verloren of van de verkiesbaarheid zijn ontzet; . 6. niet op niet-eervolle wijze uit 's Lands dienst zijn ontslagen. Naam en artikel der Verordening. Art. 32. V.R. kiesverord. lid 1. 'dem lid 2. Art. 26 Stem. kant. ord. AANTEEKENINGEN. Dit is de belangrijkste reden van niet-toelating bij de periodieke aftreding. Immers het constateeren van onregelmatigheid ten deze heeft ten gevolge, dat de geheele verkiezing ongeldig wordt, van alle' gekozen leden. Doet dit geval zich voor, dan zal de V.R. voor datj jaar de begrooting niet kunnen behandelen. Art. 41 V. R. kiesverord. bepaalt, dat het onderzoek van den geloofsbrief van hem, die gekozen is ingevolge een der art. 31, 33, 34 of 35 van dat besluit, zich niet uitstrekt tot punten, rakende de wettigheid van de verkiezing van reeds toegelaten leden. —Art. 32 wordt hier niet genoemd. De nummers 35 — 45 gelden dan weder. Art. 33 V.R. kiesverord. lid 1. idem lid 2. 'dem lid 3. Art. 42 V. R. kiesverord. Art 133 R. R. Wat moet verstaan worden onder de uitdrukking: „met in achtneming van de beslissing van den Raad". De zin is nogal duister. Zij kan toch niet bedoelen, dat het Stemkantoor slaafs de uitlegging of ineening van den V.R. heeft te huldigen? Het Stemkantoor zal zelfstandig moeten beslissen in hoeverre het den Raad zal hebben te volgen. Voor de bekendmaking van den uitslag enz. zie nos45 —51 No. 1 mannelijk: de verkiesbaarheid der vrouw tot lid van den V. R. werd uitdrukkelijk verworpen en evenzeer werd verworpen het denkbeeld, dat de vrouwen in Indië benoembaar en verkiesbaar zouden zijn, wanneer in het moederland de vrouw het passief kiesrecht voor de Tweede Kamer zou verwerven. Zie blz : 49 No. 2 ingezetene : voor dit begrip zie bijlage: IV. No. 3 25 jaar: dus 5 jaar lager leeftijdsgrens dan voor de kamerleden en den vice-president en de leden van den R. v. N. 1. De leeftijd moet bereikt zijn op het oogenblik dat men als lid van den Raad wordt verkozen verklaard; zie art. 38 V. R. kiesverord. Zoo ook met de andere vereischten: ingezetenschap en Nederlanderschap. No. 4 den staat v. Nederlandsch onderdaanschap: Zie bijlage V. De vereischten van ingezetenschap en Ned.-onderdaanschap moet het V. R.-lid blijven bezitten gedurende het lidmaatschap. Verliest hij een van beide, dan zal de G.G. hem ontslaan, indien hij zelf geen ontslag neemt (art. 138 lid 2 R. R.). No. 5 is ontleend aan 84 Gw. 1887. Is de in staat van faillissement verkeerende te begrijpen onder deze categorie? Dit twist- Nummer en Autoriteit AARD DER WERKZAAMHEDEN 81. Gekozenen. 82. Voorzitter Volksraad. 83. Gouv.Generaal. Om te constateeren dat de leden aan de vereischten sub. 1, 2 en 3 voldoen, hebban de tot lid van den Volksraad gekozenen nevens hun geloofsbrief aan den Volksraad over te leggen: a. Zoo hij behoort tot de Europeanen: een uittreksel uit het geboorte-register, of bij gemis daarvan een acte van bekendheid, af te geven door het Hoofd van plaatselijk bestuur, waaruit tijd en plaats zijner geboorte blijken; b. Zoo hij behoort tot de Inlanders of de vreemde Oosterlingen : eene verklaring van het Hoofd van plaatselijk bestuur, getuigende dat hem aannemelijk is gemaakt, dat de gekozene op den dag waarop hij gekozen werd verklaard, den ouderdom van vijf en twintig jaren had vervuld; e. Zoo hij niet-landsdienaar is: eene verklaring van het Hoofd van gewestelijk bestuur, getuigende dat hij op den dag waarop hij gekozen werd verklaard, ingezetene van N. I. was; ƒ. Zoo hij niet-Nederlander is: eene verklaring van het Hoofd van gewestelijk bestuur, getuigende, dat hij op den dag, waarop hij gekozen werd verklaard, den staat van Ned.-Onderdaan bezat. Voorts kan geen lid van den Volksraad zijn hij, die een met dat lidmaatschap onvereenigbaar ambt vervult, nl: 1. vice-president of lid van den Raad van Nederlandsch-lndië; 2. hoofd van een departement van algemeen bestuur. 3. Voorzitter of lid der algemeene Rekenkamer. 4. secretaris van den V.R. Het onderzoek van den geloofsbrief van hem, die gekozen is ingevolge een der art. 31, 33, 34 of 35 van dit besluit, strekt zich niet uit tot punten, rakende de wettigheid van de verkiezing van reeds toegelaten leden. Indien de V.R. bij het onderzoek der geloofsbrieven enz. vaststelt, dat een gekozene geen lid van den Raad kan zijn doet de Voorzitter van den Raad hiervan onverwijld mededeeling aan den Gouverneur-Generaal. De Gouverneur-Generaal kan echter in afwijking van het gevoelen van den Raad de toelating van den gekozene bevelen, Naam en artikel der Verordening AANTEEKENINGEN *n. 38 V.R. kiesverord. punt is hier niet uitgemaakt. Vgt. art. 6 lid 1 Locale Raden-ordonnantie. De rechterlijke macht en de administratie in Nederland beslissen deze vraag bevestigend. Voor de ontzetting der verkiesbaarheid zie art. 106 sub lojo. 35 sub 3o nieuw Strafwetboek. voor sub 6" zie blz. 53. Deze stukken behoeven niet gelijktijdig met de geloofsbrieven te worden opgezonden aan den Voorzitter van den Volksraad. Ze kunnen desnoods worden overgelegd op den dag der zitting waarop tot onderzoek der geloofsbrieven wordt overgegaan. De regeling om den leeftijd van den Inl. en V. O. vasttestellen1 (sub b) laat wellicht te veel over aan het subjectief inzicht van het H. v. pl. bestuur. Doch de gekozene zal zich niet behoeven neer te leggen bij eene verklaring van gend. Hoofd getuigende, dat hem met-aannemelijk is gemaakt, dat de gekozene op den bedoelden dag 25 jaar oud was, en daarom zijn ontslag nemen. De eenige autoriteit die hierover te beslissen heeft is de V.R. zelf, die dus bij het onderzoek der geloofbrieven ook zelfstandig zal hebben na te gaan of er waarschijnlijkheid bestaat, dat de betrokkene zijn 25e jaar heeft vervuld. De betrokkene kan zich dus tot den V.R. wenden. Zoo ook t.a.v. de andere punten. Art. Art. ki 134 R. R 41 V.R. 'esverord. Art. 49 v l> k'esverord. lid 1. ide m lid 2. reeds voor het geheel is en sub 1. deze leden treden in den R. v. N. als adviseur van den G.G. op; sub 2. hieronder vallen ook de hoofden van de militaire departementen. Deze personen sub 2 hebben toch het ontwerp der begrooting in den V.R. te verdedigen; sub 3. deze personen hebben bemoeienis met de rekening, die later aan het oordeel van den V.R. wordt onderworpen, ter voorloopige vaststelling van het slot der ontvangsten en uitgaven van het betrokken dienstjaar. sub 4. omdat deze ambtenaar de dienaar van den V.R. door dezen wordt benoemd: art. 132 lid 7 R.R. Indien derhalve een lid van den V.R. tot een dezer ambten zou worden benoemd en hij die benoeming aanneemt, dan zal de G.G. hem hebben te ontslaan, tenzij de benoemde zelf ontslag neemt. Indien echter een dezer ambtenaren tot lid van den V.R. mocht zijn benoemd of gekozen zal hij eerst eervol uit dat ambt moeten worden ontslagen, alvorens hij tot lidmaatschap van den V. R. zou mogen worden toegelaten. Dit laatste geval zal zich wel zelden voordoen, wellicht alleen voor zoover het geldt blijvers, die in die onvereenigbare ambten hun pensioen reeds hebben verdiend. Nummer en Autoriteit AARD DER WERKZAAMHEDEN 84. Voorzitter Stemkantoor. 85. Gouv.Generaal. 86. Volksraad. 87. Leden Volksraad. maar is gehouden, zijn daartoe strekkend besluit met redenen te omkleeden. Het tegenovergestelde kan zich ook voordoen: dat de V.R. beslist den gekozene toe te laten, maar de G. G. daartegenover oordeelt, dat de tot lid verkozen persoon niet (of niet langer) lid van den V. R. kan zijn, en in het geval hij overeenstemt met den V.R. zal hij de verkiezing vernietigen. Door of vanwege den G.G. wordt van deze beslissing onverwijld mededeeling gedaan aan den Voorzitter van het Stemkantoor Binnen 14 dagen na ontvangst dier mededeeling wordt in de plaats van den niet-toegelatene voorzien, op de wijze voorgeschreven in art. 31 V.R. kiesverord. Tot die vernietiging gaat de G. G.' ook over, indien hij tot lid van den V. R. heeft benoemd, personen, die niet of niet langer lid van de V. R. kunnen zijn en handelen hij en de vz. van het Stemkantoor als hiervoor is aangegeven. Aanvaarding. Nadat de V. R. heeft beslist omtrent de toelating van de leden zullen zij alvorens zij hun lidmaatschap kunnen aanvaarden in handen van den G.G. of in de vergadering van den V. R. in handen van den Voorzitter, daartoe door den G. G. gemachtigd, den volgenden eed (verklaring en belofte) afleggen : Eed: „Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot lid van den Volksraad benoemd (verkozen) te worden, middellijk noch onmiddellijk onder welken naam of voorwendsel ook, aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, of geven zal. „Ik zweer (beloof), dat ik, om iets in deze bediening te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken zal aannemen, middellijk noch onmiddellijk. „Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning en dat ik het Reglement op het beleid der Regeering van N. L steeds zal helpen onderhouden en het welzijn der kolonie naar mijn vermogen zal voorstaan". Naam en artikel der Verordening. Art. 138 lid 2. R. R. Art. 34 V. R. kiesverord. lid 1. idem lid 2. Art. 138 lid 2 K.R. io. Art. 34 P"d 1 en 2 V.R kiesverord. Art. 136 lid 2 R. R. AANTEEKEN 1 N G EN. Het ontslag van het lid, tevens Voorzitter geschiedt in de gestelde gevallen door den Koning. Art 138 lid 2 R.R. bv. indien de Voorzitter van den V. R. benoemd zou worden tot het hooger bezoldigd ambt van vice-president van den Raad v. N. I'. Benoeming van een persoon, die niet lid kan zijn, zal zeker tot de uitzonderingen behooren. T.a.v. de gekozenen kan het geval zich meer voor doen, door de lange tijdsruimte die ligt tusschen verkiezing en het onderzoek der geloofsbrieven. Art. 136 2e lid K.R. bepaalt dat die eed „in handen van den G. G. of in de vergadering van den V.R. in handen van den Vz. enz." kan worden afgelegd. In Nederland is het gewoonte, dat de eed wordt afgelegd in handen van den tijdelijken Voorzitter, daartoe gemachtigd door den Koning. De G.G. zal deze bevoegdheid ooi; wel delegeercn aan den Voorzitter van den V.R. Het le en 2e lid -omvatten den z.g. zuiveringseed; het laatste hd van de formule den z.g. eed van getrouwheid., Belofte van trouw aan den G.G. behoefde niet afzonderlijk te worden vermeld. Immers dat vloeit vanzelf voort uit het onderhoudt van het R.R. en de belofte van trouw aan den Koning, wijl de G.G de vertegenwoordiger des Konings is (art. 1 R. R.). Kolonie: Is dit woord met voordacht gekozen, om de saamhoorigheid van N.I. met Nederland te doen uitkomen? Zoo neen, waarom hier niet gesteld „van Ned.-lndië."? Vgl. blz. 31. Voor de weglating van het gebruikelijke slot van den eed zie blz. 56. Art. 14. Algemeene Bepalingen van wetgeving op is deze eedsaflegging van toepassing. „De eedsaflegging, waar die, hetzij in, hetzij buiten regten noodig geoordeeld wordt geschiedt overeenkomstig de godsdienstige wetten en gebruiken van eiken bijzonderen landaard of gezindte" Het 2e lid, luidende: „Wanneer die wetten of gebruiken meer dan eene wijze van eedsaflegging verhinderd erkennen, staat het, voor zooveel den Nummer en Autoriteit AARD DER WERKZAAMHEDEN 88. Volksraad. 89. Commissie van Stemopnemers. 91. Volksraad. 92. Secretaris. Gedurende de eerste zitting. Op deze of op de eerstvolgende vergadering, zal de V. R. achtereenvolgens moeten benoemen : 1. een eersten en tweeden 'plaatsvervangenden voorzitter: De stemming voor de benoeming van deze functionarissen geschiedt bij gesloten en ongeteekende briefjes. De volstrekte meerderheid der stemmende leden beslist; bij staking van stemmen beslist het lot. Bij iedere keuze van personen benoemt de V. R. eene Commissie van 3 leden, die als stemopnemers zich overtuigen, dat het getal stembriefjes gelijk is aan dat van de tegenwoordig zijnde leden, de briefjes openen, de ingeschreven namen oplezen en den uitslag der stemming bekend maken. Er hebben evenveel stemmingen plaats als er personen te verkiezen zijn. Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes worden van onwaarde verklaard en, tot bepaling van de volstrekte meerderheid, afgetrokken van het getal der uitgebrachte stemmen. (1) Wanneer niemand bij de eerste stemming de volstrekte meerderheid heeft verkregen wordt tot een tweede vrije stemming overgegaan. (2) Indien hierbij wederom niemand de volstrekte meerderheid* heeft verkregen, heeft er een derde stemming plaats over de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich vereenigd hebben. (3) Indien niet uitgemaakt is over wie de derde stemming moet loopen, wijl bij de tweede stemming twee of meer personen een gelijk getal stemmen op zich hebben vereenigd, wordt bij tusschenstemming beslist, wie van de personen op het tweetal zal worden geplaatst. (4) Indien in het geval, bij het Vorig lid bedoeld, of bij eindstemming, de stemmen staken, beslist het lot. 2. een secretaris. Voor de benoeming van dezen functionaris, zie de regeling in het vorig nummer. Bij verhindering of ontstentenis van den secretaris van den Raad, voorziet de Voorzitter in de waarneming van diens werkzaamheden. De secretaris zorgt: lo. voor de presentielijst, die gedurende de vergadering bij hem ter tafel moet blijven liggen ter teekening door de later komende leden. Naam en artikel der Verordening. AANTEEKENINGEN. Art. 141 R.R. Art. 143 lid 4 R. R. Art. 28 R.v.O. Art. 29 R.v.O. Art. 30 R.v.O. Art. 31 R.v.O. lid 1 'dem lid 2 •dem lid 3 'dem lid 4 Art. 132 lid . 7 R. R. Al"t. 143 lid 4 R. R. Art- 8 R.v.O. Art- 10 R.v.O. Hd 3. geregtehjken eed betreft, ter beslissing van den regter, op welke dier wijzen dezelve zal worden afgenomen," — zal hier niet gelden, wijl hier alleen sprake is van den geregtehjken eed. De afgevaardigde zal dan zelf de keus hebben, welken eed hij wil afleggen: De Voorzitter van den V. R. zal in ieder geval hebben te zorgen dat de noodige ingrediënten voor het afleggen van de verschillende eeden aanwezig zijn. Art. 143 lid 4 R. R. geeft slechts eenige hoofdlijnen van de stemming. De nadere uitwerking van de stemming over personen wordt gegeven in de artt. 28—31 R. v. O. De. eerste en tweede plaatsvervangende Voorzitter zijn officieel voorzitter van de tweede en derde afdeeling, zie hieronder No 94 (art. 38 lid R. v. O.). Zij nemen naar de rangorde van benoeming het voorzitterschap waar in het geval de Voorzitter het woord voert of bij verhindering en ontstentenis van den Voorzitter (art. 5 lid 1 R. v. O.). Bij verhindering of ontstentenis van de plaatsvervangende Voorzitters wordt de Voorzitter vervangen doorUe oudste in jaren van de aanwezige Europeesche leden (art* 5 lid 2 R. v. O.). De VR. is bij benoeming van den Secretaris aan geen voordracht gebonden; hetgeen niet uitsluit dat de Voorzitter en leden aanbevelingen kunnen doen. Aan den Voorzitter van den V.R. zal wel — totdat de V.R. zijn keuze zal hebben gedaan -- een ambtenaar tijdelijk ter beschikking worden gesteld om hem bij de voorbereiding der V.R.-werkzaamheden ter zijde te staan. Deze „gedetacheerde" ambtenaar-Secretaris heeft vermoedelijk bij sollicitatie en op voordracht van den Voorzitter — die al eenige maanden met hem gewerkt heeft en hem dus in zijn waarde kent—, veel meer kans dan andere sollicitanten om tot die functie benoemd te worden. De positie van den Secretaris is zeer onvoldoende geregeld. Behoudens de hierachter uitdrukkelijk in het R. v. O. genoemde bevoegdheden staat niets dien aangaande vast. Waar de secretaris door den V. R. zelf benoemd wordt, zal vermoedelijk de V. R. wel een instructie voor hem vaststellen. Nummer en Autoriteit 93. Volksraad. 94. Afdeelingen. AARD DER WERKZAAMHEDEN 2a voor het houden van notulen van het ter vergadering verhandelde. (2) De notulen behelzen behalve de namen der leden die tegenwoordig waren, het woord voerden en bij de stemmingen zich voor of tegen verklaarden, een beknopte opgave van de ter tafel gebrachte stukken, de gedane mededeelingen en voorstellen, kortom van alles wat verhandeld wordt, alsmede den woordelijken tekst van alle door den Raad of zijn voorzitter genomen besluiten. (3) Er worden geen protesten of aanteekeningen in de notulen opgenomen, alleen staat het aan ieder der leden vrij om bij een genomen besluit zonder opgave van redenen te doen aanteekenen; dat hij zich daarmede niel heeft vereenigd. De notulen van de vergaderingen met gesloten deuren worden afzonderlijk gehouden. 3o. Commissie voor de huishoudelijke aangelegenheden. (1) Deze Commissie bestaat uit den Voorzitter met 2 leden, daartoe in dc eerste gewone zitting van elk jaar door den Raad aan te wijzen, (2) Zij oefent het oppertoezicht uit over de boekerij en al wat op de huishouding van den Raad betrekking heeft. (3) Zij benoemt het ondergeschikte personeel ter secrectarie, alsmede de bedienden van den Raad. Af deelingen. Aan de openbare beraadslagingen over eenig onderwerp, waaromtrent de Gouverneur-Generaal het oordeel van den Raad heeft gevraagd, gaat altijd een onderzoek in.deafdeelingen vooraf. (1) Zijn daarom deze benoemingen afgeloopen, dan verdeelt de V.R. zich (in de eerste zitting van elk jaar) bij loting in drie afdeelingen. .De loting geschiedt in een openbare vergadering. (2) De Voorzitters en de plaatsvervangende Voorzitters van den Raad nemen aan de loting geen deel. Naam en artikel der Verordening. Art. 12 R.v.O, Hd 1. 'dem lid 2. idem lid 3. Art. 33 R.v.O. Art. 7 R.v.O. lid 1. idem lid 2 idem lid 3. Art.36 R.v.O, Art. 37 R.v.O. hd l en 3. 'dem lid 2. AANTEEKENINGEN. Hoewel het er niet uitdrukkelijk bijstaat is de benoeming van den Secretaris voor eens, en heeft zij niet iedere 3 jaar plaats. Dat blijkt ook uit de salaris-regeling van den Secretaris, zie hierachter bijlage. VI Staatsblad 1917 No. 545. Aan den secretaris wordt ondergeschikt personeel ter zijde gesteld, waarvoor de salaris-regeling in hetzelfde Staatsblad gegeven wordt. Vgl. bijlage VI. Vergelijkt men de taak van den Secretaris van den VR. met die van de griffier der He Kamer, -dan blijkt dat aan eerstgenoemde eenige belangrijke functiën zijn onthouden of althans niet met name genoemd. Aan hem wordt niet opgedragen het beheer over de boekerij en over al wat verder tot het huishoudelijke der Kamer betrekking heeft. Waarom dit niet aan den Secretaris is opgedragen, is niet duidelijk. Van een stenografisch bureau en- verslag blijkt nergens. Toch is'het zeker de bedoeling dat ook de gehouden redevoeringen worden genoteerd en gedrukt; dat er kortom: Handelingen van den V.R. zullen zijn. De hr. v. Kol. doelde daarop in zijn rede in de Ie Kamer. De notulen zijn niet voldoende. Daarin worden de redevoeringen niet opgenomen. Voor een richtige politieke ontwikkeling is het beslist noodig, dat de redevoeringen worden vastgelegd, zoodat ze des noods later kunnen worden geraadpleegd. Het is duidelijk, dat er geen vast stenografisch bureau aan den V.R. verbonden kan worden, als in de He Kamer, wijl het hier bij den korten zittingstijd van dén V.R. geen voldoenden arbeid zoude vinden. Een zeker aantal stenografen zal tijdelijk met de opname moeten worden belast. Hoeveel stenografen noodig zijn, zal de practijk moeten uitmaken. Het is de vraag of we hier over een voldoend aantal geschikte krachten kunnen beschikken. Oppertoezicht. Maar wie heeft dan het toezicht ? Dat zal, al is het niet uitdrukkelijk voorgeschreven, toch moeten berusten bij den secretaris. Maar waarom dan dit niet genoemd? Voor de salaris-regeling van het ondergeschikt personeel zit St. 1917:545 bijlage VI. Bij Stbl. 1917 No 541 werd bepaald, dat de sterkte van het bij den V.R. aangesteld personeel beneden den rang van Secretaris wordt geregeld in verband met de daarvoor jaarlijks bij de begrooting toegestane fondsen. Hoewel dit wederom niet uitdrukkelijk is voorgeschreven, zal de loting door den Voorzitter moeten gedaan worden evenals in Nederland geschiedt (R. v. O. He K. art. 15) en zal zij ook wel geschieden op dezelfde wijze: door na het voorlezen van iederen naam, een nommer hetwelk de afdeeling aanduidt, waartoe het lid behooren zal, uit eene bus te trekken. Nummer en Autoriteit AARD DER WERKZAAMHEDEN 95. Rapporteurs. 96. Commissie van Rapporteurs. In de eerste afdeeling worden de beraadslagingen geleid door den Voorzitter van den Raad; in de 2de afdeeling cioor den eersten plaatsvervangenden Voorzitter en in de A,.~Ar. „fj„_i: i , . . uuuc aiuceiing ooor aen tweeden plaatsvervangenden Voorzittpr bij vernindenng of ontstentenis van de bij lid 1 aangewe- ucclu ue ouusie in jaren aer in de afdeeling aanwezige Euroneesrhp Iprlpn alc \a\aar a„~ u , „io iliuu uci ucictctusiciguigen op. nei staat aan ieder hd vrij, mits in de afdeeling tegen- .k^,ui£ uiu suirijieiijKe en onaerteekende nota s in te leveren r» i ' > Rapporteurs. (1) Elke afdeeling benoemt voor elk in de afdeelingen te onderzoeken onderwerp een harer leden tot rapporteur. (1) üe Voorzitter en de plaatsvervangende Voorzitters van den Raad zijn van eene benoeming tot rapporteur uitgesloten. (3) Van de benoeming wordt kennis gegeven aan den Voor- /-mci van uen rcaaa en aoor dezen aan den Raad. Elke rapporteur houdt korte aanteekeningen van de over¬ wegingen in zijn araeeiingen, teekent op welke leden daarbij tegenwoordig zijn. De rapporteur ontvangt de nota's der afzonderlijke leden liiprhnvpn hprlnplrl nn hmnnl A:n , :„ j_ r* . v... ^^.v.^v.,v. vu uiui8i uic ovci ui ue commissie van rapporteurs. .........u.v. TM1I i\Hfjpuui.uia . (1) De rapporteurs vormen te zamen eene Commissie van rapporteurs. /o\ 7ii i._ ,L;j..... . yt., wijieu, onuer ïeiuing van aen voorzitter van den Raad één hunner tot Voorzitter der Commissie aan. fi\ rv» n„. :„„.- ,. y^>j l/<_ ^oiiiiuiöbie vciu rapporteurs worat zooveel mogelijk bijgestaan door den Secretaris en het verdere personeel van den Raad. (4) Zii repelt haar hnppiiL-nmctpn in n,raria„ „w j„„ \r \ r — 1 O «.jvviinumun.il lil UIVlILg uci1 vuu1" zitter van den Raad. Naam en artikel der Verordening. AANTEEKENINGEN. Art. 38 R.v.O lid 1 idem lid 2 Art. 42R.v.O lo zinsnede Art. 39 R.v.O. lid 1 idem lid 2 idem lid 3 Art. 41 R.v.O. Art. 42 R. v. O *° zinsnede Art. 40R.v 0. lid 1 'dem lid 2 'dem lid 3 'dem lid 4 In de Tweede Kamer benoemt iedere afdeeling haar eigen voorzitter om de beraadslagingen te leiden. Voor de besprekingen over deze secties, zie historische toelichting blz. 23 en 47 en vlgg. Van afzonderlijke secties voor de Inlanders is geen sprake. Aan den wensch van den hr. van Kol is dus geen gevolg gegeven. De Voorzitters der afdeelingen der II K. vormen tezamen de Centrale Afdeeling, (art. 19 R. v. O.) die de volgorde regelt waarin de aanhangige voorstellen zullen worden overwogen (art. 22 R. v. O.). Deze instelling is waarschijnlijk voor den V. R. niet overgenomen, wijl de werkzaamheden van den V.R. nog te gering zijn en de leiding • voorloopig aan den Voorzitter voldoende is toevertrouwd. De beteckenis van deze C. v. Rapp. is niet erg groot. Zij hebben weinig anders te doen, clan een verslag op te maken. De C. v. R. der He K. heeft belangrijke rechten, welke aan haar zijn onthouden; bv. het recht om punten, die wel in een of 2 doch niet in alle afdeelingen zijn behandeld, in die afdeelingen alsnog aan de orde te stellen (art. 30 R.v.O.); het recht om zelfstandig wijzigingen voor te stellen, een recht dat bij de vaststel ling der begrooting, waar de V. R. voorloopige wetgevende bevoegdheid heeft, toch wel van belang is (art. 41 R. v. O.). Vooral ook de bepaling van art. 74 R. v. O., dat wijzigingen, voorgedragen namens de C. v. R., mits het gevoelen der meerderheid in haar midden uitdrukkende, van rechtswege een onderwerp van beraadslaging uitmaken. Vgl. verder no. 108. Nummer en Autoriteit AARD DER WERKZAAMHEDEN 97. Volksraad. 98. Commissie van Rapporteurs. 99. Gouv.Generaal. 100. Voorzitter Volksraad of Volksraad. De Commissie van rapporteurs maakt een verslag op, netweiK eene samenvatting is van de overwegingen in de afdeelingen betreffende het onderwerp in behandeling. Behandeling en vaststelling; der voorloontee be¬ grooting vóór 1 Juli. Het eerst worden in behandeling genomen de door den O Ci hii Hp nnonin,, ^„ :„„_i;;i„_i.„ „. „. „,j „w upuiniig uu ccicuc jcidinjKbuiie gewone zitting aan den Volksraad aangeboden ontwerpen der jaar- ujksche oegrooting. Zij worden door den Volksraad nipt mprlpfipplinrr van -/iin „J„ gevoelen, teruggezonden aan den Gouverneur-Generaal. Afdeelingsonderzoek. Nadat de afdeelingen Cf No. 94 zijn samengesteld, worden ue oegrootings-ontwerpen in iedere afdeeling onderzocht en brengen de rapporteurs (No. 951 als Commissie van rnn- porteurs (No. 96) verslag uit, dat gedrukt wordt, aan de leden ixmrAt rnnrlrrnrlnnlA ,,,.^A «• . ™uiui iwmScu«iu en vciuci iuo spueuig mogelijk ter kennisse gebracht van den G. G. en van diens aangewezen gemachtigde. Antwoord van den uouverneur-Generaal. yi) ue u. u. Kan net verslag schriftelijk beantwoorden of, namens Hem, doen beantwoorden door ziine aangewezen gemachtigden. (2) Dê G. G. bericht in ieder bijzonder geval aan den Voorzitter van den Raad of Hii van de Hpm hii liH 1 tnpmt-onap bevoegdheid gebruik wenscht te maken. (3) Het antwoord van of namens den G. G. wordt voor 7nnypr Hit nnrr niöf lo rvocpti i^A - ^.^^.v. u.... ,™6 uiu 1.1 gLouucu, en vervolgens aan de leden rondgedeeld. Na ontvangst van het bericht, dat de G. G. geen gebruik vYcuow.ui ic uiHK.cn van zijne oevoegcmeid om net verslag van de Commissie van rapporteurs schriftelijk te beantwoor¬ den of te doen beantwoorden en, in het tegenovergesteld orpval rist nnivartcrct om rnnrlrtaali^n A~i „„i.. i 0~.„., ...» u....u..&o. vu luuuuvuiiig veui uai rtiuwuuru Wi/Si de Voorzitter van den Raad den dag aan, waarop de openbare Naam en artikel der. Verordening AANTEEKENINGEN Art. 43 R. v. O Art 4 lid 2. Comp. wet idem lid 2. Art. 44 R.v.O. Art. 45 R.v.O. lid 1. idem lid 2. 'dem lid 3. Art- 46 R.v.O. In Nederland is voor de He Kamer (art. 42b en 42c R. v. O.) een heel aparte regeling opgenomen voor de behandeling der begrooting. Vijftig leden der Kamer (zooveel mogelijk elk met een plaatsvervanger) worden verdeeld in 10 commissiën, die elk 1 hoofdstuk der begrooting hebben te onderzoeken terwijl overigens de behandeling dezelfde is als voor overige wetsontwerpen; iedere commissie benoemt weer een rapporteur enz. De G. G. zal wel altijd namens Hem door zijn aangewezen gemachtigden doen antwoorden. Zijn positie —als niet aan den V. R. verantwoordelijk persoon—brengt dit als van zelf mede. Intusschen, die departementschefs die aangewezen worden, zijn dienaren van den G. G.; zij hebben dus te verdedigen en weer te geven, uitsluitend de meeningen van den G. G. Immers ook zij zijn aan den V. R. geen verantwoording schuldig. Zij zijn allerminst gelijk te stellen met Ministers. Dat maakt hunne positie zeker niet altijd even gemakkelijk. Zij, zullen wel eens genoodzaakt zijn tegen hun wil een voorstel te verdedigen, waarmede zij persoonlijk dus heeletnaal niet instemmen. Nummer en Autoriteit AARD DER WERKZAAMHEDEN 101. Volksraad. 102. Gouv.Generaal of zijn gemachtigden. beraadslacrincr nvpr hpt nnHpnuom oon onnvinrr ~ ■ ~. ..v. ui.u vi vv vi p aanvang Aai nemen, behoudens zijne bevoegheid om die aanwijzing aan den Kaaa over te laten en behoudens de bevoegdheid van den Raad om in de aanwijzing van den voor-zittpr wüyioina tP brengen. Openbare beraadslaging (1) De Volksraad houdt zijne vergaderingen in het open- hrtr,,- in D„i„,.;„ ic uuiuviu. (2) De deuren worden cesloten. wannppr mindpno f. \^a0„ i,„t vorderen, danwel de voorzitter het noodig keurt. (3) De vergadering beslist of met eesloten deuren zal worden beraadslaagd. (4) Over de punten in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook een beslissing genomen worden. w v/». naou mei gcsiiMcii ueuren vergauera, ican omtrent net aldaar behandelde de geheimhouding opleggen. C?\ T>p iwhoi'mlinii/i;,,» ,.,„rAi A „II., i„j „„r. j , j- „-/ bv,„„„„„„u,„6 «uiui uuui aiic icutrii, ook uoor nen, uie later van het verhandelde hebben kennis genomen, bewaard. Zij kan door den Raad, met gesloten deuren vergaderd worden opgeheven. ti\ Ho nnl„l^ ,,o„ Aa „„ 1„_: „.i ... v./ i^.. "u.unii «au uc vcigrtuciingcii mei gesioien ueuren woraen afzonderlijk gehouden; zij worden óf dadelijk, öf in eene volgende vergadering met gesloten deuren aan popdkpimno- nnHprammon (2) De Raad kan besluiten, dat eenig in eene vergadering met gesloten deuren verhandeld buut niet in de notulen 7fll wnrdpn opgenomen. fr>\ -7„„r4„~: u i.t. .... • ... ^uuuuuige ueruuusiaging mei gestoten aeuren is niet toegelaten t, a. v. de aangelegenheden bedoeld onder a, b en c van art. 131 R. R. w.o. de begropting. G) Wanneer hij dat noodig acht. kan de G. G. de beraadslagingen van den V. R. biiwnnen. Hij heeft alsdan eene raadgevende stem. (2) Hij kan mede de beraadslagingen door gemachtigden dnpn hiiwnnpn tpncinrlonamonc Hom,mn,i;»i,(; .„ „v ,vwN.,,,mv iiciiiivii„ lam vuuiiiviiung ic vcisuiaiien. (1) De G.G. en de gemachtigden van dfn O fi I-ipHopIH in art. 140 lid 2 R. R. hebben eene bepaaldelijk voor hen uczicmuz znpiuuis in ue vergaaerzaai. (Vi Hun wnrrlt hpf ntnnrrl rto-craxton ™,,-.r.nnn~ -,„„ a:i,...::i„ zij dit verlangen, echter niet voordat de spreker, die aan het woord is, zijn rede geëindigd heeft. Naam en artikel der \r„. . . ■eroraening AANTEEKENINGEN. Dus ten slotte is het de V. R. zelf, die beslissen kan wanneer de openbare beraadslaging zal aanvangen. Dit strookt geheel met het recht van den V. R. genoemd in No. 68. De V. R. alleen moet over zijn tijd kunnen beschikken; behoudens dan. de zeer gewichtige beperking (het binden van den V. R. aan een termijn door den G: G.) genoemd in No. 97 ; 112 en 113 lirt1!' i3 d °e V' R' Za' g°ed d0en 200 wein'S mogelijk gebruik te maken 'u i k. k. van de bevoegdheid om met gesloten deuren te vergaderen •dem lid 2. Het houden van een geheime zitting prikkelt de nieuwsgierigheid en gevreesd mag worden, dat de geheimhouding hier te lande 'dem hd 3. niet met die uiterste nauwgezetheid zal wordpn hpWht althans op de zoo herhaaldelijk hier voorkomende schending van 'dem hd 4. geheimen. Trouwens het grootste nut, dat in de eerst-vol^t. 32 R.v.O. gende jaren van den V. R. te verwachten is, is het breken hd 1. van den sluier der geheimenis en de V. R. zou dadelijk bij velen antipathiek worden als hij die mogelijkheid van publiciteit eigener 'dem lid 2. autoriteit weer toesluit. AiT 33 R.v.O. lid 1. 'dem lid 2. .. Art. 139 ''d 3 R. R. ..Art. 140 ''d 1 R. R. I 'dem lid 2. Art- 24 R.v.O. lid 1. Art. 131 R. R. lid 3. Hij is tot die raadpleging verplicht ten aanzien van: f a. de begrooting en het slot der rekening van Ned-Indië- b. de bestemming van het voordeelig en de dekking 'van het naueeng sioi uer onder a bedoelde rekening; c. het aangaan van geldleeningen tpn la*,tp van ph ha. gen van geldleeningen door N. I. krachtens besluit van den G. G., enz. Vgl. verder blz. 31 en vlgg. Dit zal vermoedelijk ook wel tot Hp h j .1U„6V u.^uuuiiiiigcn UCIIUU- ren. Veel eerder zal Hij overgaan tot delegatie op gemachtigden Behalve dan t. a. v. de opening der eerste zitting, waarbij de tegenwoordigheid van den G. G. in persoon steeds gewenscht zal zijn. zie no. 67. 'dem Hd 2. Nummer en Autoriteit AARD DER WERKZAAMHEDEN 103. Publiek 104. Volksraad. 105. Voorzit ter Volksraad. Voor zooveel mogelijk wordt het publiek toegelaten. (4) De toehoorders kunnen alleen met ongedekten hoofde de vergaderingen bijwonen. (1) Alle teekenen van goed- of afkeuring van de zijde der toehoorders zijn verboden. (2) De Voorzitter zorgt voor de handhaving van dit verbod en; voor de bewaring van behoorlijke stilte. (3) Hij kan bij overtreding de toehoorders doen vertrekken. De Volksraad mag niet beraadslagen (noch besluiten), zoo niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is. (Voor de teekening van de presentie-lijst, het vaststellen van het aantal aanwezige leden, voorlezing en goedkeuring der notulen, voorlezing der ingekomen stukken enz. zie No. 69 boven.) De Voorzitter stelt de begrootingsontwerpen (en alle andere) aan de orde in de Nederlandsche taal. Ook bij de beraadslaging mag alleen deze taal gebezigd worden. (1) De Voorzitter mag gedurende de beraadslagingen slechts het woord nemen om den juisten stand van het geschilpunt aan te wijzen, of om de beraadslagingen, bij afdwaling tot het juiste punt terug te brengen. (2) Indien hij over het in overweging zijnde onderwerp het woord wil voefen, verlaat hij den Voorzitters-stoel en neemt dien niet weder in dan nadat de beraadslaging over dat onderwerp afgeloopen is. (1) Het voorzitterschap wordt in het geval van art. 4 lid 2, gelijk mede bij verhindering of ontstentenis van den Voorzitter, waargenomen door ten van de twee plaatsvervangende Voorzitters, naar rangorde van benoeming. (2) .Bij verhindering of ontstentenis ook van de plaatsvervangende Voorzitters wordt de Voorzitter vervangen door de oudste in jaren van de aanwezige Europeesche leden. Overigens omvatten-de plichten van den Voorzitter: 1. het leiden van de werkzaamheden van den Raad', 2. het handhaven van de orde bij de beraadslagingen', 3. het nauwgezet in achtnemen en doen naleven van dit reglement', 4. het geven van -gelegenheid aan de leden tot het ongestoord houden van hun rede', 5. het stellen der door den Raad te beslissen vraagpunten', 6. het aankondigen van den uitslag der stemmingen en uitvoeren van de door den Raad genomen besluiten. Naam en artikel der Verordening. AANTEEKENINGEN. Art. 56 R.v.O. lid 4. idem lid 1. idem lid 2. idem lid 3. Art. 143 lid 1 R. R. Art. 15 R.v.O. Art. 4 R.v.O. lid 1. idem lid 2. Art. 5 R. v. O. lid 1. 'dem lid 2. Art. 3 R.v.O. Dit voorschrift is klakkeloos overgenomen uit het Regl. van Orde voor de He Kamer (art. 137). Men heeft er klaarblijkelijk niet aan gedacht dat de Inlanders voor een groot deel hoofddoeken dragen. Als in Nederland zal ook hier in de V. R.—zaal gemaakt worden een publieke en een gereserveerde tribune. Dit voorschrift zal niet zelden een schijn-voorschrift blijken, evenals dit in de He K. het geval is, waar beslissingen genomen worden in een geheel onvoltallige vergadering. Zie hiervoor hieronder No. 111. Tegenwoordig: het is alleen maar de vraag of bij het openen van de vergadering het vereischte aantal leden de presentielijst heeft geteekend. Zie hieronder. Zie voor het gebruik der Ned. taal in den V.R. de historische toelichting blz. 23. De Minister heeft het toch klaarblijkelijk veiliger gevonden niet geheel aan den Indischen wetgever over te laten in welke taal de besprekingen moeten worden gevoerd. Uit de woorden: „Ook bij de beraadslaging", volgt in. i. dat het de bedoeling is ook in de schriftelijke stukken en in de afdeelingen alleen de Nederl. taal toe te laten. De positie van den Voorzitter is eigenlijk een zeer bijzondere. Hij is lid van den V. R. en wordt dus eigenlijk ook slechts benoemd voor den duur van 3 jaar(art. 134 R. R.). Toch is dit volstrekt niet te rijmen met de besprekingen over dit ambt. Immers men dacht aan een „levenstaak" (zie bl. 42), van den Voorzitter, die een „baanbreker" zou worden, „pal zou staan tegen de aanmatigingen van de Indische bureaucratie" enz. Dat wijst op een benoeming voor onbepaalden tijd. Maar nu men hem in art. 137 R. R. niet uitzonderde, staal ook de Voorzitter onder de werking van dit artikel. Men had m.i. in dit artikel den Voorzitter moeten buitensluiten. Dan zou hij lid zijn van den V. R., stem hebben, maar niet 3-jaarlijks herbenoemd behoeven te worden. Dat men dit heeft verzuimd is waarschijnlijk te wijten, omdat de bezoldiging incidenteel in het R. R. is gebracht en zoo zijn positie incidenteel geheel is gewijzigd. Toch zal de benoemde Voorzitter—indien hij blijkt de man te zijn, dien men zoekt—er zeker van kunnen zijn, dat hij onmiddellijk na verloop van de 3 jaar weer herbenoemd wordt. Het zal echter m.i. wenschelijk zijn deze tweeslachtige stelling van den Voorzitter te wijzigen en art. 137 R. R. in den bovengemelden zin te veranderen. Nummer en Autoriteit AARD DER WERKZAAMHEDEN 106. Leden. 107. idem en Voorzitter Volksraad. Voor zoover bij dit reglement niet anders is bepaald, wijst de voorziner ook aan de leden van andere Commissiën dan die bedoeld in art. 1. (Nl. C. v. onderzoek der geloofsbrieven). De leden zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in ae vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd. (1) Geen lid voert het woord dan na lint mn Hpn Voor¬ zitter gevraagd en verkregen te hebben. (2) De leden spreken staande en van hunne gewone of eene daarvoor bepaaldelijk aanr/pwP7Pn niaat« De Voorzitter verleent het woord in de orde waarin het is crpvrnaoH Die orde kan echter verbroken worden, wanneer een lid het woord vraagt voor een persoonlijk feit of voor het indienen van eene ■none van urue ueiretrenae net onderwerp in behandeling. r.oo., .nroU, .-„ » j yv.y. oH.vn.L. illcls i iijnc icue gesiooru woraen aan krachtens de bepalingen van dit reglement. Behalve de voorstellers van het onderwerp (dus ook bij de amendementen) in behandeling, voert geen lid meer dan twee malen over hetzelfde onderwerp het woord, tenzij de Raad hiertoe verlof geeft. (1) Indien een spreker zich onbetamelijke of beleedigende uitdrukkingen veroorlooft of de orde verstoort, wordt hij door den Voorzitter vermaand en tot de orde geroepen. (2) Indien een spreker afwijkt van het onderwerp, dat in beraadslaging is, wordt hem dit door den voorzitter onder het oog gebracht en hij tot de behandeling van dat onderwerp teruggeroepen. ,3) Indien een spreker voortgaat onbetamelijke of beleedigende uitdrukkingen te bezigen, de orde te verstoren of van het onderwerp af te wijken, kan de voorzitter hem voor den geheelen duur uw vwgaucmig, wddiui uu piaais neen, over net onderwerp in behandeling het woord ontnemen. (1) Indien dringende omstandigheden het ter handhaving van de orde noodzakelijk maken, schorst de voorzitter de vergadering. (2) De schorsing gaat als regel den tijd van één uur niet te boven, terwijl de voorzitter in geen geval bevoegd is de vergadering langer te verdagen dan tot den eerstvolgenden werkdag. De beraadslagingen over begrootingen, verordeningen en andere in onderdeden gesplitste regelingen worden gehouden eerst over de algemeene strekking en daarna over de artikelen, posten of andere■ onderdeden. Naam en artikel der prordening. AANTEEKENINGEN. A|"t- 6 R. v. O M. 143 R.R. lid 5. V 16 R.v.O lid 1. 'dem lid 2. H 17 R.v.O. H 18 R.v.O. k 23 R.v.O. ;Art- 19 R.v.O. lid 1. ic|em lid 2. 'dem lid 3. Art- 20 R.v.O. Hd 1. 'deni lid 2. ! Art. 21 R.v.O. Bij K. B. van 10 April 1917 No. 63 St. 1917:444 (in werking getreden op 1 Aug. 1917) werd het salaris van den Voorzitter gesteld op / 25.000. Het is jammer dat men dit niet gelijk stelde mei dat van den vice-president van der R. v. N. I. Het moest uitgesloten zijn, dat de Voorzitter v. d. V. R. het vice-presidentschap ambieerde met het oog op een hooger salaris en pensioen—zooals thans helaas reeds eenige malen het geval was met den president v. h. Hooggerechtshof. Bij K. B. van 11 Sept. 1917 No. 17 Jav. Ct. 15 Sept. No. 19 werd Dr. J. C. Koningsberger tot Voorzitter van den V.R. benoemd: met ingang van 1 Jan. 1918. Is hij nu ook voor 3 jaren benoemd ? Zal hij hebben aftetreden op den 3den Dinsdag in Mei van 1921? of den len Januari 1921? Uit dit besluit meen ik de conclusie te moeten trekken, dat art. 137 R. R. niet op hem toepasselijk wordt geacht en dat men bedoelde den Voorzitter voor onbepaalden tijd te benoemen. Door de benoeming door den Koning staat hij onaf hankelijk tegenover de Indische Regeering; maar indien zijn beleid van dien aard is, dat hij het vertrouwen van den Minister verliest, zal deze hem wel voor ontslag voordragen bij de Koningin. Wil men deze positie van den Voorzitter, dan mag zij zeker beter geregeld worden dan thans het geval is, en is. herziening van het R. R. wenschelijk. Het art. 143 R.R. lid 5 is ontleend aan art. 97Grondwet en heeft ten doel de vrijheid van spreken van het lid te waarborgen; het maakt hem onschendbaar voor de strafwet voor alles wat hij ter vergadering zegt of overlegt. Fel hier tegen te keer gaat Mr. Krabbe, die gerechtelijke onvervolgbaarheid scherp veroordeelt. Is — nu het R.R. daarover niet spreekt—, disciplinair onderzoek en disciplinaire bestraffing door de Regeering tegenover hare ambtenaren-leden van den V.R. wel toegelaten? M.i. niet, we hebben dit artikel analogice toe te passen, wijl anders t.o.v. die leden geen vrijheid van meeningsuiting bestaat, daar de vrees voor disciplinaire straf hen van krachtig optreden tegen misstanden zal weerhouden. Meent men echter, dat zulk een strafuitsluiting in strikten zin moet worden uitgelegd, dan zal het zeker wenschelijk zijn art. 143 R.R. aan te vullen in dezen geest. Art. 17 R. v. O. is ontleend aan art. 51 en 52 R. v. 0.11e Kamer; waarom is art. 52 lid 2 niet overgenomen, luidende: De Voorzitter verleent net woora voor een persoonlijk jeu met, dan na een voorloopige aanduiding van dat feit. Verkeerde opvatting van bijgebrachte redenen wordt niet aangemerkt als een persoonlijk feit." Vdoral dit laatste kan hier van beteekenis zijn, waar het minder gemakkelijk hanteeren van de Ned. taal door verschillende afgevaardigden al heel licht aanleiding kan geven tot misverstand. Een belangrijk verschil met art. 57 R.v.O. He Kamer is, dat hier de Voorzitter en in Holland de He Kamer aan den spreker het woord ontneemt. Nummer en Autoritei! AARD DER WERKZAAMHEDEN 108 Leden. 109. Gemachtigden. 110 Leden. 111 Volksraad. Amendementen. (1) Amendementen en sub-amendementen moeten om een uiiuciwciu van ueraausiaging uit te maken, door ten minste drie leden worden voorgesteld of ondersteund (2) Zij moeten schriftelijk aan den voorzitter worden ingediend en worden na gedrukt te zijn, aan de leden / onugeaeeia (j) ue Kaaa kan beslissen dat een amendement of subamendement zonder Pedruki en rondo-pdpplrl tp 7-iin in hphnn- deling zal worden genomen. De voorstellers mogen meer dan tweemalen over hetzelfde onder- wcip wei wuuru voeren. \U-,,,K.5 An 1 l i vvanncci uij uc uucuudic ueraausiaging over eenig onaerwerp punten ter sprake komen, die niet in het verslag van de Commissie van rapporteurs betreffende het onderzoek van eia. cmuciwcijj cu nel aniwoora aaarop van ot namens den ü. G. zijn aangeroerd, kunnen de aangewezen gemachtigden van den G. G. zich van het geven van inlichtingen daar¬ omtrent versenoonen. moiie van urae. ten motie van orde, tot sluiting der beraadslaging, moet, om door den voorzitter in rondvraao- tp k nnnpn wm-Hpn nrp- bracht door ten minste drie leden worden voorgesteld of ondersteund. {2J Over zoodanige motiè, die niet met redenen mag zijn Omkleed, WOl'Ht nipt hprnnHclnQrrH tn^r A^ ,n,n.,;n„. nrA ' ...... .-v.....uoiuci&vi llKICU UV. VUUlilUCl VltlUg») alvorens haar in rondvraag te brengen, aan den Gouverneur- Generaal en aan de gemachtigden van den G. G. of zij over llptcfPPIl aatl Hp nrHo ic nnrr tint mr\r\rA .,„„1 i o uiu- f> "<-> vvuuiu vcuttugcii ie voeren- ........&. Nadat de beraadslaging over een onderwerp gesloten is verklaard, gaat de Raad tot stemming over. De leden van den VR. stemmen zonder tast van of ruggespraak met hen, door wie zij zijn benoemd oj verkozen. Naam en artikel der herordening. AANTEEKENINGEN. Art. 22R.vO. lid 1. idem lid 2. Aan de C. v. R. is het recht onthouden in Nederland aan haar toegekend, nl. dat zij ter openbare beraadslaging amendementen mag indienen en dat deze van van rechtswege onderwerp van beraadslaging zijn. Dit is van belang, niet voorzoover betreft het le lid van art. 22 R. v. O., want de C. v. R. bestaat uit drie leden, maar de C. v. R. in Holland behoeft niet schriftelijk hare amendementen in te dienen en over die ter openbare vergadering door de C. v. R. voorgestelde wijzigingen wordt niet door de Kamer beslist of zij in behandeling zullen worden genomen. Zij komen het van rechtswege. idem lid 3. Art. 23 R.v.O. Art np»n Art. 25 R.v.O. lid 1. ■dem lid 2 Art. 26 R.v.O. lid 1. Aft. 136 R.R. Üd 1. Dit is slechts één der moties, die de V.R. kan nemen., nl. om aan te langdurige en onnuttige beraadslagingen een einde te maken. Maar er zijn nog andere moties: van afkeuring, van vertrouwen, van wantrouwen enz., die in Nederland van zeer groote beteekenis zijn, daar zij den val van een Ministerie ten gevolge kunnen hebben Hier zijn ze onschuldiger doordat de verhouding tusschen V.R., en den Gouverneur-Generaal en zijne dienaren (Directeuren) een gansch andere is, maar toch zal de V.R. ook hierin strenge zelftucht hebben te betrachten. Dit artikel is klaarblijkelijk ontleend aan art. 19 R. v. O. voor de I Kamer. Het R. v. O. der He Kamer kent ook (art. 72) een motie van orde tot het doen sluiten der beraadslaging. Doch behalve deze motie kent dat R. v. O. ook nog moties v. orde, betreffende het voorstel in behandeling. Over zoodanige motie kan in tegenstelling met de motie tot sluiting der beraadslaging,- die niet met redenen mag zijn omkleed en waarover niet mag worden beraadslaagd—wel worden beraadslaagd, en kan deze beraadslaging zelfs op een nader tijdstip afzonderlijk geschieden. Is de bedoeling van art. 25 R.v.O. V.R. om door uitdrukkelijk de motie v. orde te beperken tot die tot sluiting der beraadslaging, daarmede te kennen te geven, dat andere moties niet mogen genomen worden ? Dit is niet waarschijnlijk, Vooral niet, waar aan den V. R. zelfs het recht wordt gegeven om aan de Koningin, de Staten-Generaal en den Gouverneur-Generaal verzoekschriften in te dienen, en hij verder —blijkens de beraadslagingen in de He kamer de V. R. ook het recht heeft „de s'enquérir" d.w.z. zich in loco op de hoogte te stellen van toestanden." Zie blz. 39. Nummer I 1Naam en cirtilcpl Hpr , en AARD DER WERKZAAMHEDEN Verordening Autoriteit j^erordening. De VR. mag niet besluiten zoo niet meer dan dp hppft der leden tegenwoordig is. [Voor de teekening van de presentielijst, het vaststellen 7 van het aantal der aanwezige leden, voorlezing en goedkeuring der notulen, voorlezing der ingekomen stukken zie No. 104 en 69 boven], (2) De beslissingen worden bij volstrekte meerderheid der stemmende leden genomen. (3) De stemming moet geschieden bij hoofdelijke oproeping, wanneer een der leden dit verlangt en alsdan mondeling; bij staking van stemmen heeft de voorzitter eene beslissende stem (2) Indien de stemming geschiedt bij hoofdelijke oproe- ninp". dan wordt tpvnrpn Hnnr hn, Inf nocKct * I O' «.v,.. u^v,, nvi IUI UvöUOl, UIJ WCI^ UUINlUUl van de presentielijst de rondvraag een aanvang zal nemen. De Voorzitter brengt het laatst zijn stem uit. (3) Ieder lid stemt met de woorden ,,vodr" of „tegen", zonder eenige bijvoeging. U; indien amendementen en sub amendementen zijn ingediend, wordt eerst over de sub-amendementen, daarna over het amendement waarop zij betrekking hebben, en eindelijk over het punt of voorstel zelf, al dan niet gewijzigd, gestemd. i-v ue wijziging, aie naar net oordeel van den Voorzitter de verste strekking heeft, heeft den voorrang. 112. Volks- Mededeeling aan den Gouverneur-Generaal. Zoo spoedig mogelijk, nadat de Raad zijn oordeel omtrent een onderwerp heeft uitgesproken, wordt het ooraeei ter Kennis van den Uouvcrneur-Generaal en van zijne aangewezen crpmarhtiodpn anhmrM O ^ &v^, ..WH. Het gevoelen van den Volksraad betreffende de begrooting, moet zoo tijdig vóór 1 Juli van het jaar, voorafgaande aan dat waarin de begrooting moet werken aan den G. O- zijn medegedeeld, dat de voorloopige vaststelling vóór dien datum mogelijk is. Art. 143 R.R. lid 1. AANTEEKENINGEN. 'dem lid 2, 'dem lid 3. Art. 26 ''d 2 R.v.O, 'dem lid 3. Art. 27 R.v.O lid 1. 'dem lid 2. A|t 48 R.v.O. Art. 4 r w lid' 1.' De hier gegeven regeling van de stemming zal meermalen hei voorschrift van art. 143 R. R. lid 1 krachteloos maken. Hoofdelijke oproeping heeft alleen plaats, wanneer één der leden het verlangt. Geschiedt dit dus niet, dan wordt het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Die hoofdelijke oproeping is een controle op een geldige stemming. Dan toch kan nagegaan worden of het vereischte aantal leden aanwezig is. Het zal hier wel gaan, langzamerhand, als in de He Kamer, dat heel wat beslissingen genomen worden zonder het vercischte aantal. Het bekende belletje voor de koffiekamer van de He* Kamer [zoom nuttig meubel zal de V. R. ook wel rijk worden] zal ook hier wel zijn intree doen, en gebruikt worden. Zoodra hoofdelijke stemming is aangevraagd en het gebleken is, dat ter vergadering niet meer het vereischte aantal leden aanwezig is, dan zal de koffiekamer het te kort moeten aanvullen. En helpt ook dit niet, dan zal de stemming tot de volgende vergadering moeten worden verdaagd. Het aanvragen van hoofdelijke stemming kan ook als obstructiemiddel worden toegepast — zooals in Holland soms geschiedde. Het behoeft niet gezegd, dat zij veel tijdverlies veroorzaakt. Practisch is dus de hier gegeven regeling wel. Niet overgenomen is het voorschrift van het R. V. O. voor de He kamer, dat de stemming ook kan geschieden door zitten en opstaan indien geen der leden zich daartegen verzet (art. 59 lid 2). Deze eenvoudige wijze van stemming kan dus niet worden toegepast. Het voorschrift dat de begrooting vóór den len Juli door den G G moet worden vastgesteld is noodzakelijk, omdat te late toezending naar den Minister ten gevolge zou hebben, dat de begrooting niet meer op tijd door de He Kamer kan worden behandeld. Art. 5 C. W. schrijft de indiening van dc begrootings-ontwerpen \ bij dc Staten-Generaal voor uiterlijk bij het openen der gewone zitting van de Staten-Generaal. De V. R. zal dus bij de besprekingen de noodige zelfbeperking hebben in acht te nemen, wil hij zich niet zien ontgaan het recht om de bcgrooting naar zijn gevoelen voorloopig te doen vaststellen. Op de leiding van den voorzitter zal ten deze veel aankomen. Nummer en Autoriteit 113. Gouv.Generaal. 114. Volksraad. 115. Gouv. Generaal. AARD DER WERKZAAMHEDEN Voorloopige vaststelling van de begrooting. De G. G. stelt de begrooting voorloopig vast overeenkomstig het gevoelen van den VolksraadIndien de Volksraad de ontwerpen niet zóó tijdig terugzendt, dat de voorloopige vaststelling vóór 1 Juli mogelijk is, stelt de G. G. de begrooting vast zonder het advies van den V. R. af te wachten. De besluiten tot voorloopige vaststelling der begrooting worden openbaar gemaakt door plaatsing in de Javasche Courant vóór 1 Juli van het jaar voorafgaande aan dat, waarin de begrooting moet werken. (1) De wetsontwerpen tot dejinitieve vaststelling van de begrooting worden uiterlijk op het tijdstip, voor de indiening van de ontwerpen tot vaststelling der Staatsbegrooting bij art. 124 der Grondwet bepaald, aan de Staten-Generaal aangeboden. Verleenen van credieten enz. dit onderwerp heeft de V. R. belangrijke Ook t. a. v. bevoegdheid: (1) Wanneer eene uitgaaf, waarin bij de begrooting niet is voorzien, noodzakelijk is en daarmede niet kan gewacht worden op de tot standkoning van de wet tot definitieve vaststelling van de daarvoor vereischte verhooging der begrooting, is de G. G. bevoegd om aan het besluit tot voorloopige vaststelling van die verhooging uitvoering te geven. (2) Daarvan wordt mededeeling gedaan aan den V. Ren de algemeene Rekenkamer in N. I. (1) Wanneer eene uitgaaf, waarin bij de begrooting niet is voorzien, zóó dringend noodzakelijk is, dat daarmede niet gewacht kan worden op de totstandkoming van het besluit tot voorloopige vaststelling van de daarvoor vereischte verhooging van de begrooting, is de G. G. bevoegd om een crediet boven de begrooting te openen. (2) Daarvan wordt aan de Algemeene Rekenkamer in N. I. mededeeling gedaan Naam en artikel der Verordening. AANTEEKENINGEN. Art. 4 C. W lid 2. idem lid 3. 'dem lid 4. Art. 5 C.W. lid 1. Art. 10 C.W. lid 1. 'dem lid 2. rArt. 11 L-W. lid 1. kl em lid 2. Art. 124 der Gw. bepaalt, dat de ontwerpen der algemeene begrootingswetten van het Rijk aan de He Kamer moeten worden aangeboden dadelijk na het openen der gewone zitting van dc StatenGeneraal, vóór den aanvang van het jaar, waarvoor de begrootingen moeten dienen. En art. 100 Gw. stelt de opening der gewone zitting de'r Staten-Generaal op den 3den Dinsdag in September. De C. W. heeft op dit punt (het verleenen van credieten) dooide instelling van den V. R. een belangrijke wijziging ondergaan. Het oude art. 31 C.W. gaf in de gevallen waarin eene verhooging der begrooting onvermijdelijk is en de gelegenheid tot tijdige verhooging bij de wet niet bestaat, den G. G. de bevoegdheid om credieten boven de begrooting te openen, die dan binnen den kortst mogelijken tijd aan de bekrachtiging van' de wet moesten worden onderworpen. Door de instelling van den- V. R. is dit nu anders geworden. De gevallen van art. 31 C. W. (oud) zijn nu in 2 groepen gesplitst: De eerste groep omvat die gevallen, omschreven in art. IOC. W., waarin dus de nood niet zóó dringt, of de V. R. kan over de vereischte verhooging worden gehoord; alleen de bekrachtiging van de wet kan niet worden afgewacht. • Dan komt de V. R. dus geheel tot zijn recht. Aan zijn beslissing wordt door den G. G. voorloopig uitvoering gegeven. De tweede groep omvat die gevallen, omschreven in Art. 11 C W., waarin zelfs op de voorloopige vaststelling der verhooging, overeenkomstig het gevoelen van den V. R. niet kan gewacht worden ; doch deze moeten tot de uitzonderingen behooren (zóó dringend noodzakelijk). Het ligt in de bedoeling om zooveel mogelijk den V. R. eerst over die verhooging te hooren. Art. 11 C. W. is slechts een veiligheidsklep. De G. G. zelf beoordeelt of die noodtoestand aanwezig is. Hij rekene daarbij zooveel mogelijk met den V. R. Art. 142 R. R. (zie No. 115) geeft gelegenheid daartoe, al is dan ook de V. R. niet in pleno geraadpleegd. ( Nummer en Autoriteit 116. Volksraad. AARD DER WERKZAAMHEDEN (3) De G. G. dient zoo spoedig mogelijk een voorstel in tot verhooging van de begrooting met het bedrag van het verleende crediet. (1) in spoedeischende gevallen kan de oproeping tot bijwoning van eene buitengewone zitting van den V. R. zich bepalen tot de in Java en Madoera metterwoon gevestigde leden. (2) Aan de overigen leden wordt in die gevallen zonder oproeping kennis gegeven van het voornemen om de buitengewone zitting te houden. (3) Het in het eerste lid bedoelde deel van den V. R. wordt alsdan te zamen met buiten Java en Madoera gevestigde leden die ter vergadering aanwezig zijn, ook voor de toepassing van het volgende artikel (dat is het artikel betreffende het houden van beraadslagingen en het nemen van besluiten), geacht den Volksraad uit te maken. Andere raadgevende arbeid van den Raad. Behalve de in art 131 lid 3 R. R. genoemde onderwerpen, ten aanzien waarvan de G.G. verplicht is het advies van den V. R. in te winnen en welk lijstje nog bij koninklijk Besluit kan worden aangevuld, is, zooals art. 131 lid 2 R.R. aangeeft, de G. G. bevoegd over alle zoodanige onderwerpen, als hij zal wenschelijk achten, het oordeel van den V. R. te vernemen. De stukken overgelegd bij een verzoek van den G. G. als in art. 34 (boven) bedoeld, worden voor zoover dit niet reeds is geschied, voor zooveel noodig gedrukt en vervolgens aan de leden rondgedeeld. Bij al dezen raadgevenden arbeid zal de V.R. dezelfde werkwijze hebben te volgen als boven voor de begrooting werd geteekend en zijn de nummers 97 tot 112 voor zooveel mogelijk, van toepassing. Zooals de Comptabiliteits-wet zelf in art. 4 uitdrukkelijk een termijn stelt, waarbinnen het advies van den Raad moet zijn ontvangen, wil de G. G. nog daarmede rekening houden, evenzoo kan Hij bij de toezending van het verzoek aan den L Naam en artikel der Verordening AANTEEKENINGEN Art. 11 C.W. lid 3. Art. 142 R. R. lid 1. 'dem lid 2. "dem lid 3. A) i. 131 R. R. lid 3. 'dem lid 2. K 35 R. v.O. Zullen V.R.-ledcn.'die buiten.Java en Madoera gevestigd zijn en na ontvangst van de mededeeling van (zonder oproeping tot) die buitengewone vergadering nog kans zien tijdig ter vergadering te komen, die vergadering ook mogen bijwonen volgens lid 3 art. 142 R. R., de vraag is, of zij—waar zij niet zijn opgeroepen, voor hunne reiskosten — mogen declareeren. Zie No. 67. Niet-uitbetaling zou de belangstelling niet bevorderen. In dezen behoort het Gouvernement een royaal standpunt in te nemen. Het feit dat dc V.R. 2 zittingen heeft en dus niet het heele jaar door vergadert, terwijl de leden over geheel N. I. verspreid kunnen zijn, en bovendien het veel te druk zullen hebben met hun eigen bezigheden om veel tijd te kunnen besteden voor de behartiging van dc publieke zaak, zal een ernstige belemmering zijn voor de geregelde uitbreiding van de bemoeienis van den V.R. Vgl. blz. 34. De G. G. zal dus zooveel mogelijk van den V.R. gebruik moeten maken in de tijden dat hij voor de begrooting en de suppletoire begrooting in zitting bijeen is. Het is gemakkelijker de zittingen een paar dagen te verlengen, dan tussghentijds de leden tot een buitengewone zitting — zie bov< n — bijeen te roepen. Gelukkig geeft art. 142 R.R. (Zie No. 115) een uitweg voor spoedeischende gevallen, die zich echter alleen wel zullen voordoen t.a.v. de gevallen waarin het advies verplichtend is.— Art-34 R.v.O. Nummer en AARD DER WERKZAAMHEDEN Autoriteit 117. Volksraad. Raad om nopens eenig onderwerp van zijn oordeel te willen doen blijken een termijn stellen, waarbinnen het advies van den Raad moet zijn ontvangen, wil Hij op dat advies acht kunnen slaan. Bij de toezending geeft de G. G. zooveel mogelijk al aanstonds op, welke persoon of personen Hij krachtens artikel 140 lid 2 R. R. als zijne gemachtigden heeft aangewezen. Behandeling van voordrachten of adressen. De V.R. kan de belangen van Ned.-lndië en zijne ingezetenen voorstaan bij den Koning, bij de Staten-Generaal en bij den Gouverneur-Generaal Voorstellen, om van deze bevoegdheid gebruik te maken kunnen uitgaan, zoowel van den Voorzitter van den Raad. als van een of meer andere leden. Voorstellen als boven bedoeld, worden, indien zij uitgaan van andere leden dan den Voorzitter, aan laatsgenoemde, in schrift gebracht en onderteekend, toegezonden. Het voorstel en de toelichting daarop worden na gedrukt te zijn, aan de leden rondgedeeld. (1) De Raad bepaalt een dag ter beraadslaging of het voorstel in behandeling zal worden genomen en, zoo ja, of het vóór de openbare beraadslaging aan een onderzoek in de afdeelingen zal worden onderworpen. (2) Op dit onderzoek zijn van toepassing de artikelen 39 tot en met 43 R. v. O. (3) Het verslag van de Commissie van Rapporteurs wordt, na gedrukt te zijn, aan de leden rondgedeeld. ■ (1) De Raad kan den voorstellers op hun verzoek gelegenheid geven om het verslag van de Commisie van rapporteurs schriftelijk te beantwoorden, (2) Het antwoord wordt, na gedrukt te zijn. aan de leden rondgedeeld. ~ De Raad beslist op welken dag de openbare beraadslaging over het voorstel een aanvang zal nemen. Naam pn artikel der Verordening. Art. 34 R.v.O. lid 1. 'dem lid 2. Art. 131 lid 6 R.R. Art. 49 R.v.O. Art t;n r> .. r\ ••<■■ vJ van het Cultuurgebied 1910:281 • 22 » 1 der Oostk. v. Sumatra. ' ) B. Buitenbezitingen. 1. Sumatra's Wk. . . , f 2. Tapanoeli . . . . \ 3. Benkoelen .... 4. Lampongsche Dis- c tricten...... « 5. Palembang .... ra 6. Djambi ^ 7. Oosk. v. Sumatra. . ^ 8. Atjeh en Onderh. . ! S" 9. Riouw en Onderh. . \ ~ 10. Banka en Onderh. ■ [ U 11. Biliton 5 12. Westera'd. Bomeo . 1 M 13. Z. en O. afd. Borneo. 1 g 14. Celebes en Onderh. 1^ 15. Menado 16. Amboina | 17. Ternate en Onderh. 18. Timor en Onderh. . ; 19. Bali en Lombok ." . 36 gewesten 1311 |86'|23 Totaal 206169134 ~ a7tT~ ' "^3ÖlT~ 420 Bijlage II, Modellen I—VI behoorende bij het besluit van 8 September 1917 No. 1 Staatsblad No. 548, houdende voorschriften ter uitvoering van de artikelen 7 lid 1, 14 lid 2, 17 lid 3, 28 lid 1 en 43 van het K. B. van 30 Maart 1917 No. 70 (Ind. Stbl. No. 442). Model I. CANDIDAATSTELLING. OPGAVE van candidaten voor de op • . plaats hebbende verkiezing van . . (') . , Europeanen en Vreemde Oosterlingen . tot de inlanders behoorende leden van den Volksraad. Voorletters of andere I M voor de persoonsaanNaam duiding onmisbare Woonplaats toevoegsels, a) 1. 2. 3! 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.(2)0) J De ondergeteekenden, bevoegd tot deelneming aan de verkiezing van leden van den Volksraad, verklaren dat zij bovengenoemde personen candidaat stellen. Naam der kiezers en j Handteekening hunne voorletters of Naam van den raad der kiezers. andere voor de per- waarin de kiezers soonsaanduiding on- zitting hebben. (3) misbare toevoegsels. (?) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. De opgave moet onderteekend zijn door ten minste tien kiezers. (1) Aantal te kiezen leden. (2) Er worden op de opgave zooveel nummers gedrukt als er plaatsen te vervullen zijn. (3) Door de kiezers in te vullen. AANTEEKENINGEN ■■ a. Voor de beteekenis van de uitdrukking: „of andere voo_r de persoonsaanduiding onmisbare toevoegsels" zie men blz. 65 aanteekeningen. b Op de candidaten—opgave wordt dus niet meer ruimte gelalen, dan voor het benoodigd aantal te vervullen plaatsen, voor de Europeanen 9 en voor de Inlanders 10. Dit wijst er dunkt mij op, dat het ongeoorloofd is op' dezelfde candidatenlijst meer candidaten te stellen dan het aantal te vervullen plaatsen. Zie verder de aanteekening onder model II. c. Deze candidaten-opgaven moeten ingediend worden bij het H. v. O. B. persoonlijk door een der kiezers, die haar hebben onderteekend. Het H v. O. B. zal m. i. een opgave aangeboden door een ander dan één der kiezers (bv. candidaten) niet mogen aannemen, evenmin een door middel van de póst ingediende opgave. Het voorschrift van art. 6. V. R. - kiesverord. is imperatief. En al heeft het H. v. G. B. geenerlei bevoegdheid om overigens de waarde van de ingediende "opgave te beooordeelen (dit berust uitsluitend bij het Stemkantoor) en is hij dus niet anders te beschouwen als een automatisch verzamelaar (zie blz. 67 No. 6 aanteekening), de opgaven die niet aan bovengenoemd vercischte (persoonlijke indiening) voldoen, mag hij niet aannemen. Doet hij dit toch en zendt hij die fout-ingedtende opgaven aan het Stemkantoor dan zal dit college van deze onregelmatigheid in den regel wel geen kennis krijgen. En zoo ja, dan moet erkend, dat het geen bevoegdheid heeft dergelijke candidaten — lijsten buiten beschouwing te laten; maar zal het hebben te volstaan met aanteekening der onregelmatigheid op de candidatenlijst. d. Waar in het recht van candidaatstelling geenerlei beperking is gemaakt, zullen de kiezers (zoo noodig zelfs dezelfde 10 kiezers) meerdere opgaven kunnen doen. Een dergelijke daad getuigt natuurlijk van weinig politiek besef. Maar die opgaven hebben volle kracht, al wordt door zoodanige handelwijze het doel der candidaatstelling — leiding geven aan de stemming - maar ten deele bereikt. e Waar het Stemkantoor dc handteekeningen der kiezers niet kent, zal het niet anders hebben te doen bij het opmaken van de candidatenlijst dan nagaan of de zich noemende kiezer, ook werkelijk op de kiezerslijst voorkomt. Handteekening-ver valschingen kan het niet constateeren. Doet het geval zich voor, dan zal degene die zulks beweert zich tot den V.R. kunnen wenden, die hiermede rekening kan houden, en een onderzoek kan gelasten ter gelegenheid van het onderzoek der geloofsbrieven. Model II. CANDIDATENLIJST en PROCES-VERBAAL, bedoeld bij de artikelen 10 en 11 van de Volksraad-kiesverordcning. In de op lieden gehouden zitting van het stemkantoor is vastgesteld dat alle ingeleverde opgaven van candidaten voor de verkiezing van de tot de Europeanen en Vreemde Oosterlingen behoorende leden van den Inlanders Volksraad door den voorzitter van het stemkantoor zijn ontvangen en dat op die opgaven, voor zoover zij niet wegens het niet voorzien zijn van het vereischte aantal onderteekeningen buiten beschouwing moeten blijven, de volgende personen voorkomen: a) [ ! i~ Voorletters of andere j ^ SS „. voorde persoonsaan-: „, | c Naam. (1) j duiding onmisbare j Woonplaats. « ^ toevoegsels./)) J3 j [___ q Onmiddellijk daarna is deze lijst door het stemkantoor gesloten en hiervan proces-verbaal opgemaakt. Het stemkantoor is gedurende deze verrichtingen onveranderd geis bleven (In de samenstelling van het stemkantoor -"z-jn de vo'gende verandering(en) voorgekomen: ) De zitting is afgebroken om. ... en hervat om Gedaan te Batavia, den Voorzitter, i Leden A ANTEEKEN INGEN. a. Bij het opmaken van den candidatenlijst blijven alléén buiten beschouwing die opgaven, die niet voorzien zijn van het vereischte aantal kiezers. Indien dus een candidaten-opgave wordt ingediend, waarop meer candidaten voorkomen dan het aantal te vervullen plaatsen, zal het Stemkantoor die opgave niet buiten beschouwing kunnen laten, maar zal het ook de meerdere candidaten in den candidaten-lijst moeten opnemen, doch zal het m. i. in de kolom voor aanmerkingen dit moeten aanteekenen. Zoo ook alles wat verder ter zijner kennis komt, b. v. het over lijden van candidaten, het vertrek, het niet in het bezit zijn van het ingezetenschap, het gelijkgesteld zijn van inlanders met Europeanen, zoodat ze niet meer mee mogen tellen in de groep van Inlanders, niet-eervol ontslag, enz. Op die wijze wordt dus de candidaten-lijst zoowel voor de kiezer:; als voor den V. R. bij het onderzoek der geloofsbrieven een bron voor allerlei inlichtingen en kan deze rubriek van zeer grooten invloed zijn op de verkiezingen. ö. Zie de aanteekening a onder model I. (1) In alphabetische volgorde; bij gelijkheid van naam in alphabetische volgorde der voorletters of andere voor de persoonsaanduiding onmisbare toevoegsels. (2) Indien het stemkantooi oveieenkomstig artikel 10 lid 1 van de Volksraadkiesverordening van oordeel is dat eene opgave om andere redenen dan omdat zij niet voorzien is van het vereischte aantal onderteekeningen van kiezers niet voldoet aan bedoelde Bepalingen of de ter uitvoering daarvan gegeven voorschriften, zal van dit feit in deze kolom achter de namen van de betrokken candidaten zijn melding tc maken. Model III. OPROEPING. . raad van. . . ' ... (1). De voorzitter van den raad van (1) roept mits deze het lid van dien raad. (2) op voor de ingevolge besluit van den Gouverneur-Generaal van 's voormiddags No- • • °P ten ■ • ure . . . . -s nailnddags in 's raads vergaderzaal te houden stemming voor de verkiezing van: I. (3) tot de Europeanen en de Vreemde Ooster¬ lingen behoorende leden van den Volksraad; 'II (3) tot de Inlanders behoorende leden van den Volksraad. De gestelde candidaten zijn vermeld in 'de processen-verbaal van het stemkantooor te Batavia, waarvan afdrukken deze oproeping vergezellen. . . • den De Voorzitter van den raad van (1) AANTEEKENINGEN. a. Hoewel art. 12 V. R.-kiesverordening niet uitdrukkelijk vaststelt, dat de stemming voor beide groepen der candidaten op éèn zelfden dag moet geschieden en art. 2 V. R. Kiesverord. tot die gedachte zou kunnen leiden, wordt alle twijfel weggenomen door dit model, als gevolg van een der voorschriften ter uitvoering van art. 7 vd. opgemaakt. In dit model worden de kiezers opgeroepen voor dc stemming voor beide candidaten-groepen op één vergadering maar op die Vergadering zal de stemming afzonderlijk plaats moeten hebben. De meening alsof de bewoordingen, van art. 3 V.R. kiesverord. den G. G. volkomen vrij laten in het vaststellen van twee verschillende dagen is slechts ten deele juist. Immers het bedoelde model is vastgesteld bij Gouv. Besluit (den Raad v. N. I- gehoord) inhoudende voorschriften'ter uitvoering van de V. R.-kiesverordening (art. 3). Aan dit model is de G. G. zelf gebonden totdat hij een wijziging heeft aangebracht wederom bij G. B; 'uitschrijving van de stemming op twee verschillende dagen, zonder gelijktijdige wijziging van het model van oproeping zal op zijn minst ongeregelmaüg zijn. Intusschen de vraag is slechts van theoretisch belang. Juist uit de vaststelling van dit model blijkt, zooals ik boven zeide, de bedoeling om de beide stemmingen op één dag te houden. (1) In te vullen den naam van den betrokken locaten raad, bijv. „Gemeenteraad van Batavia". (2) Naam van het lid en zijne voorletters of andere voor de persoonsaanduiding onmisbare toevoegsels, (3) Aantal te kiezen leden. b. Er is gezegd, dat behalve de hierboven vermelde oproeping, de leden ook een gewone convocatie voor de raadsvergaderingen moeten ontvangen. Een beroep wordt dan gedaan op St. 1917: 547 waarbij in de Loc. Raden Ord. art. 40c is ingelascht luidende: „Op de stemming voor de verkiezing van leden van den V.R. zijn niet van toepassing lid 1 van art. 14, voor zoover daarbij aan den Voorzitter eene raadgevende stem is toegekend, art. 21 en de artt. 34 tot en met 40". Hier buiten valt art. 32 L. R. O., waarin de oproeping wordt geregeld. Men geeft echter toe dat het 2de lid van dit art. 32 is vervallen door art. 13 V.R. kiesverord. m.i. is het geheele art. 32 L.R.O. stilzwijgend vervallen door dit artikel en de daarmede samenhangende bepalingen. Inplaats van de convocatie van art. 32 L. R. Ö.' komt voor deze bijzondere vergadering, die niets anders beoogt dan de stemming voor den V.R., de oproeping, zooals die voorgeschreven is iri art. 13 V.R. kiesverord. De bewering, dat een ordonnantie niet kan worden gewijzigd door een Q.B. gaat niet op, omdat art. 43 V.R. — kiesverord., een K. B., uitdrukkelijk den G.G. opdraagt om de vorm en inrichting der oproeping vast te stellen, zonder dat natuurlijk de G. G. aan de inrichting van de oproeping, geregeld in de Loc. Raden Ord., gebonden, was. Aan deze regeling is m. i. niets onwettigs. Wel is merkwaardig, dat men bij de formuleering van het model en de opstelling in de Nederlandsche taal, er niet aan gedacht heeft voor te schrijven die oproeping voor de Jnl. leden — waaronder er zijn, die de Nederlandsche taal niet kennen — in 't Maleisch te doen vertalen. Model IV. (voorzijde). STEMBRIEF. STEMMING ter verkiezing van (') tot de Europeanen en Vreemde Oosterlingen —Inlanders " uelloorencle leden van den Volksraad. Voorletters der candi- Aanwijzing der volg- j j daten of andere voor ' Namen der candidaten. [ de persoonsaanduiding orde van voorkeur. | i onrrn:sbare'toevoegsels I L 2. 1 3. ■ , 4. 5. 6. . 7. « ; - cL_ ' 9. 10. (2) (1) Aantal fe kiezen leden. (2) Er worden op den stembrief zooveel nummers gedrukt als er inden Volksraad voor de betrokken bevolkingsgroep plaatsen te vervullen zijn. Daaronder wordt een wit vak van minstens 4 c.M. gelaten. (achterzijde). Dwars over de lijn, langs welke de stembrief wordt dichtgevouwen, de naam van den raad en de bevolkingsgroep waarvoor de stembrief is bestemd te drukken en de handteekening van den voorzitter van dien raad te stempelen. AANTEEKENINGEN. a. Zie hiervoor de opmerking sub a. model II. b. Het is niet recht duidelijk, waarom op den stembrief een wit vak van minstens 4 cm. gelaten is. Er is gezegd dat dit klaarblijkelijk een uitnoodiging is aan den kiezer om meerdere namen op te schrijven, zopdat men p meer personen een stem uitbrengen kan, dan het aantal te vermelden plaatsen bv. als reservemannen voor eventueel overleden candidaten. Dat dit de bedoeling zou zijn. lijkt mij onaannemelijk. Veeleer geloof ik, dat het Stemkantoor in zoo'n geval zal hebben te beslissen, dat die namen als niet op den stembrief voorkomende moeten worden beschouwd. In ieder geval wordt de stembrief daardoor niet ongeldig. Maar dat is nog iets anders, dan aan een dergelijk ingevuld stembiljet pok nog kracht toe te kennen t.a.v. de— het te vervullen aantal plaatsen overtreffende opgeschreven namen. Zoodoende zouden dus zij, die hun stembiljet aldus invulden, meer stemmen uit brengen. Het voorschrift dat er 4 cm. wit gelaten moet worden kan dunkt mij niets anders beduiden, dan de mogelijkheid aan de kiezer over te laten om eventueele fouten te herstellen. Juist waar het hier aankomt op de rangorde is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat men na het stembriefje reeds te hebben ingevuld, alsnog eenige verandering in de volgorde wenscht te brengen. Men kan dan de namen doorhalen en de fout herstellen door gebruik te maken van de open ruimte. Het stemkantoor zal dus met de eventueele reserve-namen géén rekening mogen houden. Model V. PROCES-VERBAAL van de zitting van het stemkantoor, bedoeld in artikel 19 van de Bepalingen betreffende de Volksraad-kiesverordening. Overeenkomstig de in de Javasche Courant van gedane bekendmaking neemt het stemkantoor in de zittingzaal plaats des v°°r middags ten. . . ure. (Indien er afwijking is van de bekendmaking, deze afwijking aangeven en toelichten). Door den voorzitter worden ongeopend ter tafel gebracht. . . . (1) door hem van de locale raden ontvangen pakken met stembrieven. Bij vergelijking van het aantal pakken met de radenlijst blijkt dat van alle locale raden een pak stembrieven, betrekking hebbende op de verkiezing van de tot de Europeanen en Vreemde Oosterlingen behoorende leden van den Volksraad, en een pak stembrieven, betrekking hebbende op de verkiezing van de tot de Inlanders behoorende leden, is ontvangen. (1) Aantal pakken. De pakken worden ongeschonden bevonden of, voor zoover dit niet het geval is, blijkt uit het proces-verbaal van het krachtens artikel 19 der stemkantoor-ordonnantie gehouden onderzoek dat beslist is dat zij niet moeten worden beschouwd als in het ongereede te zijn geraakt. De pakken, betrekking hebbende op de verkiezing van de tot de Europeanen en Vreemde Oosterlingen behoorende leden van den Volksraad, worden één voor één geopend en het aantal stembrieven, dat ieder pak inhoudt, wordt vergeleken met het op de buitenzijde vermelde aantal. De inhoud der pakken wordt in overeenstemming met de opgave op den omslag bevonden. (Indien dit voor een of meer pakken niet het geval is, dit zoomede het verschil vermelden). De stembrieven worden samengesteld; het door die samenstelling verkregen cijfer bedraagt . . . . en het kiesquotiënt bedraagt mitsdien De stembrieven worden dooreengemengd en daarna genummerd. De voorzitter opent de stembrieven in de volgorde der nummers en leest overluid den naam van den candidaat voor, wien de stembrief als een stem geldt of roept de belissing' van het stemkantoor in, wanneer twijfel rijst of een stembrief van waarde is. Vastgesteld wordt dat het kiesquotiënt is bereikt door den candidaat De voorzitter maakt dit bekend. (In te vullen naam en voorletters of andere voor de persoonsaanduiding onmisbare toevoegsels, bij de hoeveelste voorlezing en bij welk stembriefnummer het kiesquotiënt is bereikt). De voorlezing der stembrieven hervat zijnde, wordt vastgesteld dat het kiesquotiënt enz. enz. Daarop worden de geopende zoowel de geldige als de van onwaarde verklaarde stembrieven elke soort afzonderlijk in een verzegeld pak gesloten. Van onwaarde zijn verklaard de stembrieven genummerd .... terwijl de stembrieven genummerd. . . ., omtrent welker geldigheid eveneens twijfel is gerezen, van waarde zijn verklaard. Beslist is dat de namen , voorkomende onderscheidenlijk op de stembrieven genummerd als niet daarop voorkomende moeten worden beschouwd, terwijl ten aanzien van de namen , voorkomende onderscheidenlijk op de stembrieven genummerd omtrent welke eveneens twijfel is gerezen, beslist is dat zij wèl moeten worden beschouwd als daarop voor te komen. (In beide gevallen in te vullen de redenen van twijfel en de beslissing en dat deze door den voorzitter onmiddellijk bekend zijn gemaakt. Indien een der in de zittingzaal aanwezigen verlangd heeft dat een stembrief wórdt vertoond, hiervan en van het vertoonen melding te maken). Vervolgens worden de pakken met stembrieven, betrekking hebbende op de verkiezing van de tot de Inlanders behoorende leden van den Volksraad, één voor één geopend enz. enz. De voorzitter maakt den volledigen uitslag der verkiezing bekend. Door de in de zittingzaal aanwezige personen zijn geen bezwaren ingebracht. (Ingeval bezwaren zijn ingebracht, die alhier te vermelden). Het stemkantoor is gedurende al deze werkzaamheden onveranderd gebleven. (In de samenstelling van het stemkantoor is (zijn) de volgende verandering(en) voorgekomen ). De zitting is afgebroken om en hervat om En is hiervan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. Gedaan te Batavia, den .... Voorzitter \ Leden Model VI. PROCES-VERBAAL van de zitting van het stemkantoor, bedoeld in artikel (31, 34 of 35) van de Volksraad-kiesverordening. Proces-verbaal van de, openbare zitting op • van het stemkantoor voor de aanwijzing van (j) tot de Europeanen en Vreemde Oosterlingen en, ( ) tot de Inlanders behoorende leden van den Volksraad, zulks in de plaats van -6-0 na te noemen _Persoon gekozen bij de op . . . . F de personen gehouden stemming (naam en voorletters of andere voor de persoonsaanduiding onmisbare toevoegsels) ö. die de verkiezing niet aanneemt. die geacht moet wordende verkiezing niet aan te nemen. b. wiens verkiezing .door den Gouverneur-Generaal bij besluit van (dag, maand, jaar, nummer) is vernietigd. c. die door den Gouverneur-Generaal bij besluit van (d a g, maan d, ja^r, nummer) als lid is ontslagen. d. wiens plaats blijkens mededeeling van den Gouverneur-Generaal buiten periodieke aftreding is open gevallen. Overeenkomstig de in de Javasche Courant van (dag, maand, jaar, nummer) gedane bekendmaking neemt het stemkantoor in de zittingzaal plaats des middags ten ... . ure. (Indien er afwijking is van de bekendmaking, deze afwijking aangeven en toelichten). Door den voorzitter wordt ter tafel gebracht het op de openbare zitting van ....... C) verzegeld pak geldige stembrieven, betrekking hebbende op de verkiezing der Europeanen en tot de Vre^d^^terlingem_ behoorende leden van den Volksraad. Inlanders Het pak wordt ongeschonden bevonden en geopend. De stembrieven, waarop de naam voorkomt van (') worden uit het pak genomen. (1) Aantal leden. (2) De zitting bedoeld in artikel 19 der Volksraad-kiesverordemng. (3) Invullen den naam van den persoon of de personen, bedoeld onder o, b, c of d. De voorzitter neemt deze stembrieven in de volgorde der nummers op en leest overluid den naam van den candidaat, voor wien de stembrief als eene stem geldt. Het eerst bereikt het kiesquotiënt (In te vullen naam en voorletters of andere voor de persoonsaanduiding onmisbare toevoegsels, bij de hoeveelste lezing en bij welk stembriefnummer), welke persoon mitsdien voor de open gevallen plaats van ..... tot dit van den Volksraad gekozen is. De voorzitter maakt dezen uitslag bekend. Daarop worden de stembrieven volgens nummer in het pak teruggelegd. Vervolgens worden uit het pak genomen de stembrieven, waarop de naam voorkomt van . . (3) enz. enz. Er zijn door de in de zittingzaal aanwezige personen geen bezwaren ingediend (ingeval bezwaren zijn ingebracht die alhier te vermelden). Het stemkantoor is gedurende al deze werkzaamheden onveranderd gebleven. (In de samenstelling van het stemkantoor is (zijn) de volgende verandering(en) voorgekomen ). De zitting is afgebroken om en hervat om En is hiervan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. Gedaan te den Voorzitter, Leden. Bijlage Ui. ONDERZOEK DER GELOOFSBRIEVEN. Bij het onderzoek der geloofsbrieven van een der afgevaardigden ter 11e Kamer der Staten-Generaal na de verkiezing van 1913 (n.1. van Jhr. mr. C. J. M. Ruys de Beerenbrouck te Gulpen) werd door een adressant een beroep gedaan op art. 72 le lid der Kieswet (Nederland) [waarin wordt voorgeschreven, dat aan de keerzijde van het stembiljet de handteekening van den burgemeester der hoofdplaats van het kiesdistrict gestempeld moet zijn], om de vde verkiezing ongeldig te doen verklaren, wijl de handteekening van den burgemeester niet was gestempeld, doch ter drukkerij met een machinalen stempel zg. cliché was gedrukt. Adressant wees op de misbruiken, welke hiervan het gevolg zouden kunnen zijn, met name indien de drukker de aldus met de handteekening van den burgemeester voorziene stembiljetten aan derden zou uitreiken; hij beweerde echter niet, dat zulks bij de verkiezingen was geschied en zeide, dat hij dit niet had kunnen nagaan ; hij achtte dit een verzwakking van de waarborgen, welke de kieswet beoogt te geven tegen ongeoorloofden dwang en invloed op de vrije uiting van den wil der kiezers. De Commissie overwoog echter, dat noch in de kieswet art. 72, noch in het K. B. van 26 Februari 1897 is voorgeschreven, dat de handteekening van den burgemeester met een handstempel moet geschieden, evenmin een verbod, dat deze bewerking .ter drukkerij door middel van een cliché zou mogen plaats vinden. „Eenig wettelijk voorschrift, waar en door welken persoon de handteekening moet worden gestempeld bestaat niet. De vraag, hoe dit zal moeten behandeld worden blijft telkens ter beoordeeling van den burgemeester, voor wiens verantwoordelijkheid het tevens blijft, dat geen misbruiken uit de door hem gevolgde wijze van behandeling voortkomen. De Commissie is voorts van oordeel, dat de wijze van aanbrengen van het stempel door middel van een cliché ter drukkerij — welke behandeling blijkens de bekomen inlichtingen ook elders in zwang is (o.a. Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Groningen) — niet als een fout behoeft gewraakt te worden, aangezien zoodoende, mits behoorlijk tegen schending van het in de drukkerij gesteld vertrouwen gewaakt wordt, de uniformiteit van de stempeling en dientengevolge het geheim der stemming beter, dan bij het gebruik van den hand-stempel gewaarborgd is. Naar de meening der Commissie vereischt de feitelijke toedracht geen nieuw onderzoek en leveren de aangevoerde feiten en de daarop gebaseerde beschouwingen geen grond op voor de ongeldigheid der stembiljetten in het kiesdistrict Gulpen". Jhr. Mr. Ruys de Beerenbrouck werd als lid toegelaten, (zie Hand. He Kamer 1913-'14 blz. 6. Bijlage IV. INGEZETENSCHAP. De regeling van het ingezetenschap is te vinden in art. 106 van het Regeeringsreglement luidende: ■ „Ingezetenen van Nederlandsch-lndië zijn, behalve de inboorlingendes lands allen, die op de voet bij het vorig artikel bepaald, hun verblijf binnen Nederlandsch-lndië gevestigd hebben." Dus: lo de inboorlingen des lands. Wat hebben we onder dien term te verstaan. Twee opvattingen staan tegenover elkaar: a. allen die in Ned.-lndië geboren zijn—zoowel de kinderen van Europeanen en van Vreemde Oosterlingen èn van Inlanders b. alleen de Inlanders. Het aanhangen van deze tweede opvatting zou tot de slotsom leiden, dat niet-lnlanders hier geboren en hier voortdurend blijvende, geen ingezetenen zouden zijn. Want indien zij nimmer Indië hebben verlaten, kunnen zij zich ook niet hier vestigen op den voet van het artikel 105 R. R., tenzij men aanneemt, dat het ingezetenschap verkregen kan worden door erfrecht, en dus de bovenbedoelde personen ingezetene zijn, omdat destijds hunne voorouders op den voet van de toenmalige' bepalingen hun verblijf in Nederlandsch-lndië hebben gevestigd. Ik houd me aan de le opvatting, die ook verdedigd wordt door Mr. de Louter en Mr. Kleintjes. Uit de geschiedenis kan ten deze geen argument worden ontleend, wijl bij de behandeling van het Regeerings-Reglement geen aandacht is gewijd aan de keuze van het woord „inboorlingen". In art. 57 R. R. wordt het woord echter in engeren zin bedoeld, n.1. als enkel Inlanders. 2o. Zij die op wettelijke wijze (n.1. op den voet bij het vorig artikel bepaald: art. 105) hun verblijf binnen Nederlandsch-lndië hebben gevestigd. Art. 105 R. R. luidt: (behoudens lid 3, dat hier niet terzake doet): Met uitzondering van de personen van Rijkswege naar Nederlandsch-lndië gezonden, mag niemand zich van elders aldaar vestigen zonder schriftelijke vergunning op Java en Madoera, van den Gouverneur-Generaal, elders van den hoogsten gewestelijken gezaghebber. De voorwaarden der toelating van Nederlanders en vreemdelingen worden bij algemeene verordening geregeld. Voor vestiging in Nederlandsch-lndië—dat ziet dus op personen van elders, ook van Nederland, hierheen komende—is dus noodig eene vergunning van den G. G. voor zoover betreft Java en Madoera en van het Hoofd v. Gewestelijk Bestuur voor zoover de Buitenbezittingen betreft. Op deze bepaling maken alleen een uitzondering: personen van s Rijkswege naar Nederlandsch-lndië gezonden, d. z. de ambtenaren. De terminologie „van 's Rijkswege" is minder juist, wijl het woord. Rijk volgens de Grondwet de beteekenis heeft van het Rijk in Europa, En de ambtenaren worden niet uitgezonden van wege het Rijk in Europa — vroeger wel toen Indië ve'el meer beschouwd werd als een bezitting en de financiën van Rijk en Koloniën niet waren afgescheidenmaar „van Gouvernementswege". Deze personen hebben geen vergunning noodig, die als van zelf besloten ligt in hunne uitzending. Alvorens men zich echter kan vestigen in N. 1., moet men volgens het lid 2 van art. 105 R. R. hier eerst worden toegelaten. Dit zijn dus 2 geheel onderscheiden begrippen. Voor vestiging is altijd noodig toelating (behalve bij de uitgezonden ambtenaren, voor wie de uitzending natuurlijk tevens toelating inhoudt). Is iemand tot N. I. toegelaten, dan is hij nog niet als van zelfsprekend daar gevestigd, maar moet hij voor die vestiging de in het le lid van art. 105 gevorderde vergunning bezitten. Die vergunning kan in bepaalde gevallen worden geweigerd in het belang van N. I. Het is duidelijk dat de voorwaarden voor de toelating, door de Regeermg gesteld, zullen afhangen van de inzichten der Regeering omtrent de al of niet wenschelijkheid van immigratie en kolonisatie. Het toelatingsbesluit (zie hieronder) noemt de gevallen van mogelijke weigering: indien de Regeering meent dat niet toelating gewenscht is: 1. in het belang van de orde en rust in N. 1.; 2. indien de belanghebbende geacht wordt niet in zijn onderhoud en dat van zijn gezin te kunnen voorzien; 3. indien hij wegens misdrijf sedert zijn toelating mocht zijn veroordeeld. De Regeering heeft het dus in haar hand om niet toe te laten ongewenschte elementen. Zij beslist naar eigen oordeel, met in achtneming van de bovengenoemde beginselen. Die toelating in N. I. is thans geregeld bij Koninklijk Besluit van 15 October 1915 St. 1916: 47, het z.g. toelatingsbesluit. Daar worden regelen gesteld voor de ontscheping van niet-ingezetenen, toegelaten in door den G. G. aan te wijzen haven-plaatsen. Noodig is een ontschepings-bewijs, (die echter aan bepaalde categorieën niet wordt uitgereikt), tegen betaling van een som van ƒ 25.— (Nederlanders zijn hiervan vrijgesteld) uitgereikt door een ontschepingsambtenaar. Aan den wal gekomen, moet de ontscheepte zijn bewijs persoonlijk ter wisseling tegen een toelatingskaart aanbieden aan de immigratiecommissie, die weer aan bepaalde categoriën van personen die kaart niet mag uitreiken (b.v. prostitués, krankzinnigen enz.) Soms strekt de ontschepingsvergunning tevens tot toelatingskaart n.1. voor meer gegoede personen, die van door den G. G. aan te wijzen stoomvaartlijnen, reeders of reederijen (zoowel le als 2de klasse passagiers—dus geen 3e klassers) gebruik maken. De aldus toegelatene mag2 jaren in N. Indië verblijven—behoudens verlenging tweemaal, telkens voor ten hoogste één jaar. Hij is echter nog niet gevestigd. Daartoe heeft hij zich onder overlegging van zijn toelatingskaart bij gezegeld verzoekschrift te wenden tot den G. G. (°P Java en Madoera), tot het Hoofd van Gew. Bestuur van zijn woon-of verblijfplaats (op de Buitenbezittingen). Die vergunning kan, zooals wij boven hebben gezien, worden geweigerd. Om ingezetene te zijn heeft hij echter nog niet genoeg aan de vergunning tot vestiging. Hij moet (zegt art. 106 R.R.) gevestigd zijn; dus noodig is daadwerkelijke vestiging en of die aanwezig is moet in ieder bijzonder geval uit omstandigheden worden afgeleid. Aan het begrip ingezetenschap is dus ten nauwste verbonden daadwerkelijke vestiging. Ook de hiergeborene, die niet meer daadwerkelijk hier gevestigd is, verliest het ingezetenschap. Om ingezetene te blijven moet men dus voortdurend hier gevestigd zijn. Voortdurend: het enkel tijdelijk verlaten (bv. met verlof of voor een reisje) doet het ingezetenschap niet verloren gaan. Vergelijk bv. art. 138 R.R. waarin een lid van den Volksraad aan kan blijven, al gaat hij voor langer dan 8 maanden N. I. met verlof. Dit zou niet mogelijk zijn, indien hij zijn ingezetenschap door zoodanig verblijf buiten N.1. verloor. Resumeerende kunnen we dus zeggen met Mr. Kleintjes: ingezetenen van N.1. in wettelijken zin zijn: a. zij, die in N. I. geboren en tevens aldaar gevestigd gebleven zijn; b. zij, die op de wijze bij art. 105 R.R. vermeld, vergunning tot vestiging verkregen en tevens in Indië gevestigd zijn; c. zij, die zonder vergunning in Indië zich mogen vestigen en aldaar gevestigd zijn. Het cursief gedrukte stelt het vereischte van daadwerkelijke vestiging duidelijk in het licht. Daarentegen wordt het ingezetenschap verloren, door het niet meer aanwezig zijn van een der voorwaarden, daarvoor gesteld, dus door het intrekken van de verblijfsvergunning of het niet meer feitelijk gevestigd zijn in de Kolonie. Over dit onderwerp valt meer te zeggen, maar het bovenstaande is voldoende om het begrip „ingezetene" te verstaan. i Bijlage V. NEDERLANDSCH ONDERDAANSCHAP. - Vóór 1892 werd het Nederlanderschap op tweeërlei wijze geregeld; nl. in het Burgerlijk Wetboek (Nederland) en door de wet van 1850 St 44 waarin de staatkundige rechten werden omschreven. Art.' 5 van het Nederlandsch Burgerlijk Wetboek verklaarde tot Nederlanders sub lo: „Allen, die binnen het Koninkrijk of deszelfs Koloniën zijn geboren uit ouders, aldaar gevestigd." Deze bepaling omvatte derhalve vrijwel alle inlanders en zeer velen der in N. 1. gevestigde Vreemde Oosterlingen; die echter door de Wet van 28 Juli 1850 (Ned. St. 44) van het genot van burgerschapsrechten werden uitgesloten. De Wet van 1892 St. No. 268 op het Nederlanderschap maakte aan dit twee-soortig Nederlanderschap een einde. Maar tevens werd met een enkele pennestreek, door de aanneming van het amendement — Levysohn Norman het Nederlanderschap aan de bovengemelde Inlanders — ook aan hen die het reeds bezaten — ontnomen, omdat men bang was aan deze Inlanders en met hen gelijkgestelden politieke rechten te verleenen. Slechts in één geval werden zij als Nederlanders beschouwd, nl. t. a. v. de uitlevering, aangezien de slotbepaling vaststelde, dat ook zij, die in de Nederlandsche Koloniën uit aldaar gevestigde ouders zijn geboren, niet uitleverbaar zouden zijn. Toch werd almeer ingezien dat er een nauwer verband moest bestaan tusschen de inwoners dezer landen en het Nederlandsch Staatsgezag. Dat nauwer staatsverband is nu gelegd door de Wet op het Nederlandsch Onderdaanschap van 10 Februari 1910 St: 296, dat een ruimer begrip dan het Nederlanderschap in ons Staatsrecht invoert, nl. het Nederlandsch Onderdaanschap. De bevolking van Ned.-lndië kan men na deze wijziging onderscheiden in: Nederlandsche Onderdanen en Vreemdelingen. Nederlandsche Onderdanen zijn: a. Allen die Nederlanders zijn volgens de Wet op het Nederlanderschap van 1892 St: 268. De Wet drukt zich uit: „Ook wanneer zij geen Nederlanders zijn volgens de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, zijn Nederlandsche Onderdanen" en noemt dan de rubrieken. In dezen aanhef ligt echter opgesloten dat de Nederlanders, in de le plaats, van zelf sprekend, Nederlandsch Onderdaan zijn. Maar hierin ligt ook opgesloten dat onder de natenoemen rubrieken van personen, ook zij, die een andere nationaliteit hebben (Duitschers, Engelschen enz.), Ned.-Onderdaan kunnen zijn, als zij maar aan de volgende vereischten voldoen. Dit is m. i. een ongewenschte toestand, nu aan het nederlandsch Onderdaanschap vërschillende staatkundige rechten worden verbonden. b lo. zij, die in N.1. zijn geboren uit ouders aldaar gevestigd, of is de vader niet bekend, uit eene aldaar gevestigde moeder; 2o. de in N.1. geborenen, wier ouders niet bekend zijn; 3o. de echtgenoote of niet hertrouwde weduwe van een onderdaan als bedoeld onder lo. en 2o.; 4o. de buiten N. I. geboren ongehuwde kinderen van een onderdaan als bedoeld in art. 1 dezer wet, zoolang die nog geen 18 jaar oud zijn. 5o. de buiten N. I. uit ouders, die onderdanen zijn volgens deze wet, geboren kinderen, wanneer zij na huwelijk of na het bereiken van hun 18de jaar in het Koninkrijk (dus: Rijk in Europa en Koloniën) gevestigd zijn of zich aldaar vestigen, benevens hunne vrbuw en hunne ongehuwde kinderen, die nog geen 18 jaar oud zijn, indien zij zich mede in het koninkrijk vestigen. Dit Nederlandsche onderdaanschap wordt verloren: lo. door naturalisatie in een vreemd land. Dit verlies strekt'zich uit tot de met den genaturaliseerde gehuwde vrouw en zijne kinderen, die nog geen 18 jaar oud zijn; 2o. door te huwen met een man, die niet is Nederlandsch onderdaan ingevolge de bovenstaande Nos. lo., 2o. en 5o; 3o. door zonder verlof van den G. G. van N. I. zich te begeven in vreemden krijgs- of staatsdienst; 4o. door in geval van verblijf in een vreemd land, na te laten, zich binnen 3 maanden na aankomst aan te geven bij een Nederlandschen cunsulairen ambtenaren in dat land en door bij voortgezet verblijf na te laten die aangifte binnen de eerste drie maanden van elk kalenderjaar te herhalen. De aangifte door den man of vader voor zijne vrouw of kinderen en door de weduwe voor hare kinderen geldt voor eigen aangifte van dezen. Deze eisch heeft ten gevolge, dat zeer vele Nederl. onderdanen hun onderdaanschap verliezen. De consulaire ambtenaren kunnen dat niet voorkomen. De wet maakt het echter gemakkelijk het Ned.-onderdaanschap, verloren op den laatsten grond, weder terug te krijgen. Zij bepaalt toch : Wie volgens het onder 4o bepaalde het Ned.-bnderdaanschap heeft verloren en daarna niet in onstandigheden is komen te verkeeren als bedoeld onder lo, 2o of 3o herkrijgt het door vestiging in N. 1. Een Nederlandsch onderdaan kan ten allen tijde zich op de wijze door de wet van 1892 voorgeschreven laten naturaliseercn tot Nederlander. Bijlage VI. STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIE. 1917 No. 545. VOLKSRAAD. BEZOLDIGINGEN. Bezoldiging van den secretaris van den Volksraad en het overige bij dien raad aangestelde personeel. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-lndië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, voor zoover betreft de vaststelling der bezoldiging van den secretaris van den Volksraad en het overige bij dien raad aangestelde personeel uitvoering willende geven aan artikel 144 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van genoemd Reglement; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: De bezoldiging van den secretaris van den Volksraad wordt vastgesteld op ƒ 800.— (acht honderd gulden) 's maands met twee driejaarlijksche verhoogingen elk van ƒ 100.— (één honderd gulden) 's maands, tot een maximum van ƒ 1000.— (één duizend gulden) 's maands. Ten tweede: Ten aanzien van de bezoldiging van het bij den Volksraad aangestelde personeel beneden den rang van secretaris en bovendien van klerk, is van toepassing artikel 1 § IV van het besluit van 2 Januari 1913 No. 40 (Staatsblad No. 3). Ten derde: De bezoldiging van de bij den Volksraad aangestelde klerken wordt vastgesteld op ƒ 40.— (veertig gulden) 's maands met 5 éénjaarlijksche verhoogingen van ƒ 10.— (tien gulden) 's maands, daarna 3 tweejaarlijksche verhoogingen tot hetzelfde bedrag en één driejaarlijksche verhooging van ƒ 15.— (vijftien gulden) 's maands, tot een maximum van ƒ 135.— (één honderd vijf en dertig gulden) 's maands, met dien verstande dat: a zij, die geen ander dan het zoogenaamde klein-ambtenaarsexamen (artikel 6 van het Koninklijk besluit in Indisch Staatsblad 1864 No 194) dan wel het sedert daarvoor in de plaats gekomen examen, bedoeld bij artikel 3 van het Koninklijk besluit van 27 Augustus 1913 No. 64 (Indisch Staatsblad No. 658) zooals dit is gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 30 November 1914 No. 34 (Indisch Staatsblad 1915 No. 149), hebben afgelegd, alvorens in den-klerkenrang te worden benoemd gedurende één jaar of zooveel korter als in elk bijzonder geval voldoende wordt geacht, op een maandgeld van ƒ 30.— op proef zullen worden werkzaam gesteld; b. 7A\, die liet eindexamen van eene Hoogére Burgerschool met 3jarigen cursus of van eene school voor voortgezet en uitgebreid lager onderwijs, het overgangsexamen van de 4e naar de 5e klasse eener Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus of een gelijkwaardig of hooger examen hebben afgelegd, al dadelijk in het genot der eerste vijf verhoogingen worden gesteld; c. zij, die aan lagere dan de onder -b bedoelde eischen voldoen, doch een examen hebben afgelegd meerwaardig dan de onder a genoemde examens, al dadelijk in het genot van een of meer der eerste vijf verhoogingen kunnen worden gesteld. Ten vierde: De bezoldiging van de bij den Volksraad aangestelde Inlandsche beambten wordt vastgesteld op: a. voor archiefbeambten ƒ 12.50 (twaalf gulden vijftig cent) 's maands met 5 éénjaarlijksche en 6 tweejaarlijksche verhoogingen van ƒ 2.50 (twee gulden vijftig cent) 's maands tot een maximum van ƒ 40.— (veertig gulden) 's maands; b. voor boekbinders ƒ 10.— (tien gulden) 's maands met 2 éénjaarlijksche en 6 tweejaarlijksche "verhoogingen van ƒ2.50 (twee gulden vijftig cent) 's maands tot een maximum van ƒ 30.— (dertig gulden) 's maands; c. voor oppassers ƒ 10.— (tien gulden) 's maands met 3 éénjaarlijksche en 7 tweejaarlijksche verhoogingen van ƒ 1.— (één gulden) 's maands tot een maximum van ƒ 20.— (twintig gulden) 's maands; d. voor mandoers ƒ 20.— (twintig gulden) 's maands met 5 tweejaarlijksche verhoogingen van ƒ 1.— (één gulden) 's maands tot een maximum van ƒ 25.— (vijf en twintig gulden) 's maands; e. voor bijzondere bedienden voor onderhoud van gebouw en erf, tenminste ƒ 8.— (acht gulden) 's maands en ten hoogste ƒ15.— (vijftien gulden) 's maands. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-lndië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en' beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Tjipanas, den 8sten September 1917. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den elfden September 1917. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 8 September 1917 No. 1). STAAT VAN VERWERKTE VERORDENINGEN. 1. Regeeringsreglement -' R.R. = Het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de wet van 2 Sept. 1854 (N. St. 1854: 129; I. St. 1855: 2) - laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 December 1916 (N. St. 1916: 535; 1. St. 1917: 114) die inlaschte het Xe. Hoofdstuk: „Van den Volksraad." 2. Indische-Comptabiliieltswet-^-CW. = Regeling van de wij ze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van N. I., vastgesteld bij wet van 23 April 1864 (I. St: 1864: 106), zooals die is gewijzigd bij de wet van 16 December 1916 (I. St. 1917 No. 115), opnieuw in doorloopende nummering afgekondigd bij K. B. van 5 April 1917 No. 32 (I. St. No. 521). 3. Koninklijk Besluit van 30 Maart 1917 No. 69 (in dit geschrift genoemd V.R. benoemingsbesluit V.R. benoemingbesl. (I. St.' 1917: 441), houdende bepalingen nopens de samenstelling' van den Volksraad, de eerste periodieke aftreding der leden, de aanspraken der leden op vergoeding wegens reis-en verblijfkosten en op zittinggeld, alsmede nopens de benoeming van leden. 4. Volksraad-klesverordening V.R. kiesverord. K.B. van 30 Maart 1917 No. 70 (1. St. 1917: 442), houdende bepalingen betreffende de verkiezing van de leden van den Volksraad, de overleggingen en het onderzoek van de geloofsbrieven, alsmede omtrent de beslissing van de geschillen,' welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing rijzen. 5 Reglement van orde voor de vergaderingen van den Volksraad = R.v.O. = K. B. van 30 Maart 1917 No. 71 (I. St. 1917: 443). 6. K.B. van 10 April 1917 No. 68, I. St: 1917: 444, houdende vaststelling van de bezoldiging van den voorzitter van den Volksraad. 7 Stemkantoor-ordonnantie - : Stemk. ord. ordonnantie van 8 September 1917 No. 1 (I. St. 1917: 546), houdende regeling der werkzaamheden van het stemkantoor voor de verkiezing van leden van den Volksraad. 8. Gouvernementsbesluit van 8 Sept. 1917 No. 1. I. St. 1917: 548, houdende regeling betreffende de sterkte van het bij den volksraad aangestelde personeel beneden den rang van Secretaris en houdende voorschriften ter uitvoering van de artikelen 7 lid 1, 14 lid 2 17 lid 3, 28 lid 1 en 43 der Volksraadkies-verordening. 9. G. B. v. 8 September 1917 No. 1, St. 19/7: 545 houdende vaststelling der bezoldiging van den Secretaris van den Volksraad en het overige bij dien raad aangestelde personeel. 10. G. B. van 15 Sept. 1917 No. 21, benoeming van voorzitter en leden Stemkantoor, vaststelling zittinggeld en plaats der zitting. 11. K. B. van 11 Sept. 1917 No. 17, Jav. Ct. 15 Sept No'19benoeming van Dr. J. C. Koningsberger tot voorzitter van den Volksraad. 12. Gepubliceerd Indisch ontwerp der begrooting voor 1918uittrekking van f 150,000 in verband met de instelling van den VR. VERWIJZINGSTAFEL DER ARTIKELEN Grondwet. Volksraad-benoemings- Volksraad-kiesver- besluit. ordening. Art; B1Z- Art. Blz. Art. Blz. 84. 105. 97. 123. 1. 67.96. 35. 96.97.105.136. 100. 129. 2. 97. 36. 100. 136. 124. 129. 3. 98.100. 37. 94.97. 103. 140. 4. 100. 38. 95. 105. 106. 5. 96. 97. 39. 94. 102. 6. 96.98. 40. 102. 7. 98. 136. 137. 41. 105. 106. 138. 42. 104. 106. 43. 64. 147. Regeerings-Reglement. 44 63 64 . . D1 Volksraad-kiesver- Art( B1Z' ordening. 3- 29. Art. Blz. Oo' en Stemkantoor-ordonnantie. on »■ 76-77' 29- 36. 2. 66.76.108.140.146. Arr R|z 30- 36. 3. 66.74.U6. Art' B1Z< ff fin 4' 80'83- 1 163 61- 60. 5. 64.65.66.68. 2' 6' 66.68.144. f 68b- b7' 7. 68. 70. f 5a fio an «9 95. 60. 8. 70.71.82. $ 68.69.80.82. 105. 155.156. - 9. 68.70. £ S2" 105. 155. i0 67.68.72.140. 7' on' ,3, ; ; f,4, ■ g»_ 133. 49-54.99.104. J 74'7b' »• 64 134. 55.99.106.121. 5 ! 76 77 o ™' 135- 55. 7' 76 78 _ fo ia 136. 55-56.108.109.124. oi7, 79 78 !_ I2'74' 137. 56.121.137. 9 7 ' 80' 3' „" 138. 56-57.99.105.108. ^. 71.80 ,g. 74. 139. 57-58.97.98.118. 184. jg. 78.71. 140. g-jw-nam g ^ 84.86.87. g g;7]; !442:i:i2°9:i3o.i3i. f5 • • 143. 59.60.100.110.111. £-«2 22' „ onnn 120.122.123.124. ?,6. 86 23. 84.88.89.93. > 196.197 27 • °a90. 24. 90.92.93.94. u, Ifin6 127- 28. 88.89.90.140. 25. 136. «129 61 29' ^ 26. 104. \ar oo « ' 30. 90.92. 27 146. 29.61. . 31 92.94.97.105. 1 32. 104.105. 33. 104.105. 34. 97.105.108. Volksraad-kiesver- Reelement van Orde. Reglement van Orde. Reglement van Orde. . , D1 Art. Blz. Art. Blz. Art. Blz. , 1. | 102.138. 26.1 124. 126. „! 132*. 2.179.102.138. 27. 126. 53 132. 3 ion 28. 103.110. 111. =4 ,32 4 sa 29. 103.nam. g- | 111.120. 30. j 103. uo. in. 56; 120; 6 122. 31.! 103. 110.'111. 7. 112. 32. 118. 8. 110. 33. 112.118 Comptabiliteitswet. 9. 100. 34. 130.132.133. r R, 10. 100.110. 35. 130. Art OU. 100. 3fi. 112. 12. 102.112. 37. 112. 4. 32 36^98 99. 16. 13. 102.138. 38. 111.114. 26. 28. 33. 135. 14 102 39. 114.132. 5. 127.128.129. li 20.133. 40. 114.132. 10. 128. 129 16 122 4i. H4.132. 11. 128.129.130. 17. 122'. 123. 124. 42. 114.132. 18. 33.134 18 122 43. 116.132. 22. 33.134.135. 19 122' 44. 116. 31. 128.129. 2o' 122 45. 116. 74. 134.135. 01' 122 46. 116. 78. 135. 22 124.125. 47.1124. 80. 134.136.137. 21 122.124. 48. | 126. 24. 118. 49. j 132. 25. 124.125. 50. | 132. I PERSONENREGISTER. Blz. Berendsen, J 81 Berg, Mr. L. W. C. van den 20 24 25 30 43 Beumer, Dr. E. J. 8 12 31 32 37 49 50 53 54 58 60 Bisschop, Mr. G. | 81 Bogaardt, W. H. '9 11 12 13 34 35 38 40 41 45 50 52 53 55 56 59 Chailley Bert 11 Cohen Stuart, Mr. A. B. . . 5 Colijn, H. . . 16 17 20 21 22 Cremer, J. T 21 24 Dedem, Mr. W. K. Bn van. 1 2 Deventer, Mr. C. Th. van . 27 Fock, Mr. D. 2 3 4 11 29 30 33 36 37 39 41 43 51 58 Heemskerk, Mr. Th . . . 103 Heeres, Mr. . . . 35 55 58 135 Helsdingen, Mr. C. C. van . 81 Hoesein, Djadjadiningrat Dr. 81 Idenburg, A. W. F. . . 6 7 22 Karnebeek, Jhr. Mr. A. P. C. van 27 Karthaus, P. A. M. . . . . 81 Kleintjes, Mr. Ph. . . 153.155 Knobel, . . . 9 12 32 50 51 Kol, H. H. van 17—20 21 22 23 25 26 27 30 37 39 43 49 113 115 139 Koningsberger, Dr. J. C.. . 123 Blz. Krabbe, Mr. H 123 Lie Tjan Tjoen 81 Levysohn Norman, . . . 156 Louter, Mr. J. de 15.3 Marchant, Mr. H. P. 9 34 37 39 44 48 51 52 Meester, Mr. Th. H. de 2 36 38 Mendels, Mr. M, 8 10 11 34 37 38 45 47 48 Nolens, Dr. W. H. . . . 38 51 Ophuysen, Mr. A. 11. van. . 81 Pleyte, Mr. A. 1 4 13 14 22 24 26 27 29 30 31 34 35 36 38 39 41 42 44 45 48 49 50 52 53 54 55 56 58 59 61 65 135 139 Ruijs de Beerenbrouck, Jhr. Mr. C J. M 152 Schemer, Dr. J. G. 9 li 12 35 50 51 Struijcken, Mr. A. A. H. . . 103 Tienhoven, Mr. G. van . . 1 Troelstra, Mr. P. J. . . 49 Veen, Mr. R. van .... 51 Waal Malefijt, J. H. de. 3 11 12 Wesselius, J. F 81 Willem 111 133 ZAAKREGISTER Aanbeveling v.R.v.I.: 43 96 98. Aanvaarding: 108. Adressen : 132. Afdeelingen afzonderlijke: 13 15 23 25 26 47 48. loting-samenstelling: 112 114. onderzoek: 116. Afschriften candidaten opgaven: 68. Algemeene beschouwingen: Ile Kamer: 7—13. Ie Kamer: 16—27. Algemeen kiesrecht: 18. Ambtelijk element: 4 12 13 19. Amendementen: 124. Antwoord G. G.: 116 124. Begrooting: 2 3 4 5 13 15 21 32 98 116 119 122 126 128. Benoemde: 96. Benoeming: 56 96. — srecht G.G.: 12 13 43 56 96. Beraadslagingen 59 60 100 116 118 120 122. Bevoegdheid: adviseerende: 3 5 7 116 130. wetgevende: 2 5. Bezoldiging: Voorzitter: 123. Secretaris: 158. Boekerij: 112. Buitengewone zitting: 59 131. Candidaten lijst: opmaking, afsluiting, verkrijgbaarstelling, publicatie, bewaring, vernietiging 72 140. model 144. Candidaten-opgave: 64. inlevering, afschriften, verzegeling verzending: 68. bekendmaking, vernietiging, ongereede raken, ter inzage legging: 70. vernietiging: 72 140. model: 143. Censuskiesrecht: 18 22. Commissie v. huish. aangelegenheden: 112. van onderzoek geloofsbrieven: 102 138. v. rapporteurs: 114 116. v. stemopnemers: 110. Comptabiliteits-wet: 7 32 33. Credieten: 128. Desa's en kaboepaten 11 12 14 16 19 21 22. Droit d'enquête: 14 15 37 39 — de s'enquérir: 39 139. j Eed 55 108, aflegging 56 109 111. Feestdagen, Zondagen: 63 64. ; Formulier v. afkondiging: 36. Gekozene: 90 92 94 106. Geldleeningen: 13 15 33 119 134 : Geloofsbrief: 90 94 96, onderzoek: 57 100 102 136 152. Comm. v. onderzoek: 102 104 136 138. Gemachtigde G.G.: 58 118 124 Gevangenisstraf: 53 104. Gewesten-lijst: 64 65 141. 'Gouverneur-Generaal: 74 78 96 98 104 106 108 116 118 128 134 136. Handelingen V.R.: 113 139. Herzienings-termijn: 40 48. Hoofd v. Gew. Best.: 64 68 70. I Ingezetene —mannelijke: 49 52 104 106. Ingezetenschap: 106 158. Kiesquotiënt: 84 86 88. Kiezers: 66 67 76,-lijst: 64 65. Koloniale Raad: 3—8 30. — in Nederland: 26—27. Last: 55 124. Lidmaatschap V.R.: 56 57. Locale raden: 66. 74 76 142. voorzitters: 66 74 76 142. Militaire lasten: 34. Motie v. orde betreffende het onderwerp in behandeling: 122 125. tot sluiting der beraadslaging: 124 125. S 8 Namen en voorletters: 64 65. Nadeelig slot: 33 134. Nederl. onderdaan: 52 104 106 156 Niet-toelating den leden: 106 108. Niet-vervolgbaarheid: 60. 122. Notulen: 102 112. Onderzoek geloofsbrieven: 57 102 138. Ontslag—niet eervol uit 's lands dienst: 53 104. lidmaatschap: 57. Onvereenigbareambten:55106107, Oproeping: 74, model 146. Oppertoezicht: 112 113. Ontvoogding v. N. I.: 3 8. Ontwerp — van Dedem: 1 2. - Fock 2 3. — Pleijte 4. 5. — de Waal Malefijt 3 4. Ontzetting der verkiesbaarheid: 53. Organisch kiesrecht: 16, 17, 18 Ouderdom : 52, 104, 106. Persoonlijke lasten: 34. Persoonsaanduiding: 64 65. Plaatsvervangend voorzitter, stemkantoor: 63. volksraad: 59 110. Presentie-lijst: 100 110. Publiciteit: 10 16 64 70 72 8082 90. Publiek: 82 120. Raadgevende arbeid: 5 22 3039 130. stem G. G. 58. Raadpleging v. d. VR.: 31 35 39. Raad v. departementshoofden: 60. Raad v. N.-I.: 2 5 96 98 136. vice president: 42 .55. Radenlijst: 64 65 142. Rapporteurs: 114. Rechterlijke uitspraak: 53 104 105. ; Rechtstreeksche verkiezing: 4 18. Recht v. enquête: 14 15 37 39. v. petitie: 5 6 15 36 132. Regeeringsreglement: 1. Reglement v. Orde: 60 e. v. Reis- en verblijfkosten: 98 100 Reorganisatie B.B.: 11 12 14 86 17. Ruggespraak 55, 124. Secretaris VR.: 44 60110 112 113. Slot der rekening: 32 110 113. Speciale Handelingen St.-Gen.: 19. Stembrief: 74 76 78 84 86 88140. geldigheid: 84 85 104. model: 147. Stemkantoor: 80 82 84 88. college: 68 70 72 78 80 82 84 86 88 90 92 104. voorzitter: 63 64 68 70 72 74 78 81 82 84 86 88 90 92 94 96 104 108 136 140. leden: 63 81. plaats v. leden : 63 81. zittinggeld: 81. Stemkantoor ordonnantie: 63. Stemming VR.: 74 76 78 82 8486 88. in den VR.: 59 60 110 124 126 127. Stenografisch bureau: 113. Taal: 23 26 57 120. Tellingen: 82. Termijn v. benoeming: 56. v. herziening: 40 48. v. inzage: 68. v. raadpleging: 126 128, 130. Tusschentijdsche vacature: 56 136. Vergaderingen : 57 58 100, schorsing: 122. normaal verloop: 138 eind vergadering: 131 140. Verkiesbaarheid: 104. der vrouw: 6 8 13 19 49 52. Verkiezing VR.: 44 64 66 82 88 Verkiezingsjaar: 64 66. Vernietiging: Benoeming: 57. Candidaten opgaven: 140. Stembrieven: 90 140. Verkiezing: 57. Veroordeeling gevangenistraf: 53. Verslag v. C. v. Rapp: 116. Verzegeling: opgaven candidaten: 68. 69. Stembrieven: 140. Volksraad: Instelling: 8 15 18 22 30. Samenstelling: 13 39—41. Invloed: 13 15 19 22 45—47. Naam: 29 30. College: 98 100 104 108 110 112 116 118 !120 124 126 128 130 132 134 136 138. Voorzitter: 6 7 41 43 94 96 100 102 104 106 116 120 122 138. Leden: 100 108 122 124. Secretaris: 44 102 110. —Benoemings besluit: 63. —Kiesverordening: 63. Volksvertegenwoordiging: 3 4 8 21. Voordrachten: 132. Voorgeschiedenis: 1—4 5—16. Vragenrecht: 15 39 139. Zelfbestuur: 3 5 8 9 16 17. Zittingen: Stemkantoor: 68 70 72 78 80 82 e.v. 92 Volksraad!; 58 98 100 110. e.v. Zittinggeld :'98 100. Zondagen en feestdagen: 63 64. AANVULLINGEN EN VERBETERINGEN. Blz. 5. No. 7 moet 2 regels hooger staan, dus: 7. Het voorloopig enz. 7. No. 9 lees: Den 28en September 1916 kwam het ontwerp houdende nadere enz. 8. Noot: lees tusschen K. R. en overal: verder. „ 10. Middenin: onderwerp, lees: ontwerp. ;, 15. regel 1 v. b.: bij lees: hij. „ 22. regel 19 v. b.\ komt lees: kwam. „ 20 v. b.\ achtc lees: achtte. 32. Mr. Beumer lees: Dr. Beumer. „ 40. regel 7 v. b.'. ministe lees: Minister. ,, 54. ,, 8 v. o. achter: de oorspronkelijke redactie van C. wilde behouden, te voegen: en het nieuwe c dan op te nemen als sub d. „ 60. sub. VI: in art. 9\, lees: art. 61. ,, 61. regel 5 v. b: meer kent, lees: kent. „ 67. „ 12 v. o: V. R. reisverord, lees: V.R. benoemingsbesluit. „ 2 v. o.: is ontvangst, lees: in ontvangst, „ ,, 4 v. b.: nl. moet wegvallen. ,, 79. Op deze blz. zijn de aanteekeningen niet voldoende uit elkander gehouden De aandachtige lezer vindt echter gemakkelijk uit bij welk nummer der rechterbladzijde ze behooren. „ 80. regel 13 v. b. geeft bij, lees: geeft hij. „ 89. „ 7 v. o. De aanteekening: merkwaardig enz. tot hebben te vermelden behoort te vervallen. In model V wordt over deze verzegeling wèl gerept. „ 94. boven No. 54 is uitgevallen het art. 29 VR. kies verord. luidende: (1) De Gekozene ontvangt onverwijld van den Voorzitter van het stem kantoor een afschrift van het proces-verbaal waaruit zijne verkiezing blijkt. (2) Hij die is gekozen ter vervulling van eene plaats, opengevallen door het niet aannemen van de verkiezing of het niet tijdig inzenden van den geloofsbrief, ontvangt tevens een afschrift van het proces-verbaal waaruit de verkiezing blijkt van hem, wiens plaats hij vervult. (3) De afschriften strekken den gekozene tot geloofsbrief. „ 109. regel 8 v. o. op is, lees: is op » » „ 1 v. o. verhinderd, lees: verbindend. » 112. ,, 13 v. o. seeretarie, lees: secretarie. „ 113. „ 13 v. o. St. 1917 No. 541 lees: St. 1917 No. 548. „ 121. „ 18 v. o. art. 134 R. R., lees: art. 137 R. R. „ „ „8 v. o. omdat, de, lees: hieraan, dat. Blz. 125. regel 11, v. o. De aanteekening, Is de bedoeling enz. tut onderaan de bladzijde vervalt. Daarvoor te lezen: Het R. v. O. voor den VR. kent in art. 17ookmoties v. orde betreffende, het voorstel in behandeling, maar nergens is vastgesteld dat de beraadslaging daarvan op een nader tijdstip afzonderlijk mag geschieden, „ in de kolom: Naam en artikel der Verordering, art. 17 R. v. O. lees: art. 47 R. v. O. ,, 126. regel 1 v. b. dan de heeft, lees: clan- de helft. „ 127. regel 9 v. o. naar, lees: aan.