ÉÉN WEG, ÉÉN DOEL! PLEIDOOI VOOR HEREENIGING VAN DE ANTI-REVOLUTIONAIRE EN CHRISTELIJK-HISTORISCHE PARTIJEN DOOR B. C. SLIGGERS, Redacteur m het Dagblad „De Zeeaw" Met voorberichten van Oud-Minister H. COLIJN en Mr. J. SCHOKKING !| ♦ ♦ GOES - OOSTERBAAN Ö LE COINTRE ÉÉN WEG, ÉÉN DOEL! PLEIDOOI VOOR HEREENIGING VAN DE ANTI-REVOLUTIONAIRE EN CHRISTELIJK-HISTORISCHE PARTIJEN DOOR B. C. SLIGGERS, Redacteur ean het Dagblad „De Zeeuw" Met voorberichten van Oud-Minister H. COLIJN en Mr. J. SCHOKKING GOES - OOSTERBAAN 6 LE COINTRE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK t Onlangs kwam opnieuw de zoo discrete vraag ter sprake, of op den duur toch geen hereeniging van de Antirevolutionairen met de Christelijk-historisehen denkbaar zou ztin. Vbora/ indien .... Cort van der Linden s Grondwetsherziening doorgaat, dringt zich deze netele vraag met dringender klem dan ooit te voren aan ons op. Dr. A. KUYPER. Moge de tijd aanbreken, dat de beide groepen der Nederlandsche antirevolutionairen, beseffende hoe noodig de samenwerking van alle Christenen is tot behoud en tot ontwikkeling van ons Christelijk volksleven, zich weer vereenigen tot ééne groep. Jhr. Mr. A. F. DE SAVORNIN LOHMAN. r VOORBERICHTEN. De beid» groepen der Nederlandschë anti revolutionairen behoorden één te zijn. De verschillen, die hen thans verdeeld houden zijn niet zóó groot, dat aan hereeniging gewanhoopt mag worden. Ook zal de druk der tijden, naar ik voorzie, wel nopen tot meerdere eenheid. H. COLIJN. Hoewel de verschillen tussohen anti-revohitio nairen en christelijk-historisclhjen m.i. meerdere en nog van anderen aard zijn dan in deze brochure uitkomt, en de vraag dep hereeniging daarom niet zoo eenvoudig schijnt, acht ik de verschijning dezer brochure niettemin gewenscht, omdat zij: gelegenhjeid geven zal, dat het daarin besproken onderwerp meer naar voren komt. In elk geval meen ik^ dat de verschillen tusschèn beide groepen niet moeten worden verscherpt, maar dat zij, in verband ook met den tijd, dien wij doorleven, elkander hebben te zoeken. J. SCHOKKING. r INLEIDING. Geen oprecht anti-revolutionair of chriateJirjkiiatorische zal de meening zïjn toegedaan, dat de a,-r. en o h. partijen ia den immer moeilijker en ernstiger .wordenden politieken strijd op den duur gescheiden moeten 'blijven optrekken. Integendeelj, in breeden kring begint men meer en meer doordrongen te worden van de wenscheljkheid, en zelfs van de noodzakelijkheid eener spoedige hereeniging. Met dat al dreigt het hereerjjgjmgsproees zeer langdurig te worden. Pleedis: jaren geleden gingen stemmen op1, om te trachten langs êém weg naar jbjet doel te streven, dat de discipelen van Groen van firinsteter voor oogen hebben, doch die stemmen zijïi ,veelaj met nauw verklaarbare onverschilligheid door partijleiders opgevangen. Voor een deel is die lauwheid wel te verklaren uit het feit, dat men in broederlijke tcoalitie streed voor de eeuwige beginselen, welke ons in Gods tWoord zijn geopenbaard, welke coalitie (4e nadeelen der verdeeldheid, die er desniettegenstaande heerschte, vrijwel scheen te peutraliseerem. Doch maar al te lang hebben de I^otestantsch-Ohristelijke, partijien volhard bjj de leuze: Twee wegen, één doell Moge dit vlugschrift, dit eenvoudige en onvolkomen pleidooi, aan het streven naar een onverwijlde hereeniging; bevorderlijk zijn. Uiteraard tracht het niet aan te geven, welke organisatorische handelingen aan 'die hiereeniging dienen vooraf te gaan. Het wil slechts bescheMenlïjfc aantoonen, dat geen enkel btefweerd verschil den voortduur der scheiding wettigt; een lang breken voor de leu|ze: „Eén weg, één doel", en in verhand! met den zwaren strijd, die ons 1Chrjs,telijk volk zeer 'zeker te wachten staat, als niet alle teekenen bedriegen, opwekken tot eendrachtig samengaan van "de beide groepen der Nederlandf sche anti-revolutionairen. Meer dan ooit is het nu de tijd, om allerlei rjersoonlijtoe orojwegingen buiten spel te laten en te streven naar eendracht, welke alleen macht maakt Er is nu een ongezonde toestand. De heer de Savornin lïohman en vele anderen hebben reeds hun talenten gebruikt om tot een juiste diagnose te geraken. Nu wordt t meer dan tijd, dat aan de genezing gearbeid! wordt. Met evenveel recht als beweerd wordt, dat de tijd! de hereeniging als vanzelf moet birengen, neen, met veel meer recht kunnen wij zeggen, dat do onverwijlde hereeniging dringende eisch is van ons staatkundig leven. Immers, we staan voor een duistere toekomst; meer dan ooit gevoelen wij!, diat het (gaat tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis! dezer eeuw, tegen do geestelijke boosheden in de lucht Laat ons trouw zijn in onze roeping, om tegenover die machten een andere, veel grootere geestelijke macht te plaatsen, n.1. die uit Gold, en worde onze zwakheid in Zqn kracht volbracht . Moge dit schier pretentie-looze woord-uit-het-hart bij! vele anti-revölutionairen en cbristelijk-hi&torischen een geopend oor vinden. Dan valt aan spoedige genezing van den ziekte-toestand niet meer te twjijfelen. Zjj het allen, in wöer hart 'dezelfde begeerte leeft, een spoorslag, om niet te rusten vOöP die hereeniging er is en wekke het anderen opj zich van deze zaak ernstig rekenschap te geven, opdat er weldra één leger van Christenen optrekke tegen de machten van ongeloof en revolutie. Wij besluiten deze inleidende regelen met een woord van hartelijken dank aan de heeren H. Gölij;n en mr. J. Schokking, die de goedheid hadden een sympathiek voorbericht te schrijven, dat getuigenis aflegt ,van hun begeerte, om de a.-r. en c.-h. tot elkander te brengen. Het feit, dat laatstgenoemde eenig voorbehoud maakt omtrent onze beschouwingen over het verschil der partijen, belet hem niet als zijn meening uit te spreken, dat toenadering eisch Van Christelijke staatkunde is. Zoo staan daar de woorden van deze hooggeachte en bekwame Christen-staatslieden. — een anti-revolutionair en een chr.^bistorische — als een warm pleidooi Voor de hereenigingsgedachte. ÉÉN WEG, ÉÉN DOEL! Dar. Kuyper schreef nog ten vorige jare1) dat de drang, „om als anti-revolutionairen de vroegere eenheid met de christeljijk-historischein weer op te zoeken", niet kan uitblijven. En „De Nederlander", hét leiding gevende orgaan van de christelij^-historischen schreef in het nummer van 11 December 1915, in een polemiek met het „Friesch Dagblad": „Indien, gelijk billijk is, het Friesche anti-revolutionaire, blad wil oordeelen, naar hetgeen staat in de programma's, zal het niet veel vinden dat bet (recht geeft te verklaren, dat „zoo ooit de vraag van hereeniging ïn de ChristehjkJustori,sche Unie gesteld werd" als antwoord daarop een: „Nooit" zon klinken". Hier werd gezinspeeld op Wet „Nooit", dat de Christelijk Nationale Werkmansbond uitsprak tegen „Platrimonium", nadat ds. Oskam zijn sympathieke pogingen begonnen was, om die twee nader tot elkaar te brengen. De conclusie is dus alleszins gewettigd, dat de cbxistelijkhistorischen in beginsel niet tegen hereeniging zijn, ja veeleer van harte genegen zijn om de denkbeeldige verschillen weg te vagen en op éénheid aan ie sturen. Trouwens, met welke sympathieke woorden besloot een jaar later jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman zjjn brochure „Hereeniging" J): „Moge de tijd aanbreken, dat de beide groepen der Nederlandsche anti-revolutionairen, beseffende hoe noodig de samenwerking van alle Christenen is tot behoud en tot ontwikkeling van ons Christelijk volksleven, zich weer vereenigen tot ééne groep. En mocht die wensen niet worden verwezenlijkt, dat dan toch geen van Jxeide groepen ooit het: „twee wegen, één doell" mogen vergeten!" Waar deze en dergelijke uitspraken getuigenis afleggen van een wederzijdsch vurig streven naar samengaan en waar voor *) Standaard, no. 13937, 18 Sept 1917. 2) 's-Gravenhage — D. A. Daamen, 1916. ons nog nimmer bewezen is, dat in gescheiden optrekken van in den grond der zaak geMjfcgezinden blijvend voordeel is ger legen, noemen wij' het vraagstuk der hereeniging zleer urgent. Maar, zal men ons toevoegen, heeft de bejaarde leider der dbjistelijfc-historischen onlangs niet de vermoeienissen van een lange jreis en een openbaar optreden getrotseerd, om de kiezers' in het district Goes — toen nog het zijne — te vertellen, dat hereeniging juist nog niet gewenscht is?1) Dit is ons bekend. Het was ons aangenaam aan de voeten van den ouden staatsman te (mogen zitten en te luisteren naar zijn boeiende redevoering, welke den jongeren onder het publiek zooveel licht verschafte over de dingen, welke zich omBtreeks 1894 op politiek erf hebben afgespeeld, het licht dat hun van a.-r. zijde wel eens onthouden wordt. Maar .juist dit optreden,, deze redevoering heeft ons doei* beseffen, dat slechts weinig de hereeniging tusschen anti's en o.-hl. in den weg staat, en dat er slechts wat goede wil toe noodig is, om het ideaal der eenheid te bereiken. De boer Lohman legde er den nadruk op, dat hij sprak tot vrienden, die hij nochtans aanspoorde gescheiden op te trekken in den toen op komst jzlijnden politieken strijd. De gronden, waarop het advies heette te berusten, waren o.i. echter van dien aard, dat |wij ons met recht mochten afvragen: „Is 't anders niet? Is er niets anders dat scheiding rechtvaardigt en ze ook voor de naaste toekomst wenschelijk doelt zijn?" Wjtji mogen niet verhelen, dat die „mooie avond" te Goes voor ons een ontgoodhjeling was;, en idat 't ons niet duidelijk is geworden, wat den heer Lohman gedrongen heeft de reis naar het verre zuiden te aanvaarden. Tenzij (biet een gezochte gelegenheid gold om de Goesche kiezers nog eens van aangezicht tot aangezicht te ontmoeten en yelen hunner nog eens de hand te drukken, lijkt ons die drang nauw verklaarbaar. „Om eene partij te beoordeelen, moet men allereerst letten op haar program", schreef „De Nederlander" in meer genoemde polemiek. Doch de heer Lohman, de a -r. partij beschouwende, bepaalde zich niet tot haar program, maar trachtte slechts haar *) 11 Juni ma leider, dr. Knypjialr, als den boezen '„boeman'' de vergadering voor oogen te schilderen. Natuurlijk niet on den zin, als tde fanatieke tegenpartijüers dat plachten te doen, als jzekei». Juni-gebéurtenissen in het zicht waren. De heer Lohmlan is een tstaatsman vaal te edel allooi, dan' dat jhij' {zich zou verlagen door den perr soon van den a.-r. leider naar 'beneden te halen. Maar niettemin was pUoNittian's betoog slechts er op gericht dr. Knyper's streven te brandmerken, alsof hij (Kuyper) dè partij1 en zijn woord immer! wet ijs, hoe het partijbestuur en hoe alle andere anti-revolutionairen er ook over denken. Het program' der a.-r. (bleef .onaangetast, hun „organisatie werd zelfs geprezen en den la,uwen (rihfc-hisitarischen ten voorbeeld gesteld. De heer Lohman bleef ook in gebreke, eenig principieel verschil op te noemen, erkende itrouwens dat dit niet bestaat. Maar...... Kuyper zegt dit én Kuype'r doet dat! Ziedaar de strekking Van het Jgeheele betoog des heereü Lohman. • De indruk weid dan ook gewekt;, idat de personen dier leiders daar staan als de grootte hinderpalen voor de actief tot hereeniging. Waar echter beiden, èn Kuyper ènLohman, ofschoon gewis niets mehschelijks hun vreemid is, hoogstaande, staatslieden zijh, wien de belangen van Godst Koninkrijk en van den Staat verre boven alles ter harte igaan, is het onze vaste overtuiging, dat het vraagstuk der hereeniging ook tijdens hun leven nog tot een bevredigende oplossing te brengen is. Wij weigeren dan ook hen te beschouwen als de lastige hindea}palen, (ter wille van wie een (toestand zou moeten worden bestendigd, welke indruischt tegen ons gevoel van saamhoorigheid en den eisch van gezond politiek leven. Bovendien, welke moeilijke tijden zullen er niet voor land en volk aanbreken! Het lijdt geen twijfel, of de zwarigheden zullen ook op ons partijwezen van 'gxooten invloed! zijn. (Terwijl alle streven er op gericht schijnt om ,te scheiden en te verdeelen, te versnipperen en ite verbrokkelen, en minderheden niet alleen te onderdrukken, maar zelfs te doen verdwijnen, daar Zon de Christelijke actie eerst schitterend uitkomen, als alle anti-revolutionairen en alle christelijk-historischen in één partijverband — niet knellend, maar ruimte latend voor gezond© politieke beweging — voor de eer van God ook op staatkundig erf opkwamen. * ,* * Tot goed begrip van de zaak en van de motieven, welke de scheiding re<&tvaardigen en de voortduring der scheiding) wenschelijk maken zouden, willen wij aan de hand van Lohman's boekje „Hereeniging" een en ander mededeelen omtrent de breuk van 1894. .W(ij doen dat, wijl de daarin Jgenoemde feiten nimmer ernstig betwist zijn, en! omdat het ja van Lohman voor ons ja en zijn neen voor ons heen is. Wel echter zullen wij zoo vrij wezen de historiebladen met onze aanteekeningen ta ontsieren, in het vertrouwen, dat velen met ons de ongerijlmd'heid van 's heeren Loh mans conclusie (De scheiding dure voort!) zullen inzien. AIS Lohman zegt, dat de oorzaak der scheiding niet is geweest een persoonlijke kwestie •— iwien het leiderschap van de A.-R. Partij toekwam1 — dan is dat zoo. Zïj, die er nog niet ,zeker yan zjjn en den leider der chrisr telijk-historiischen mieer eerzucht toedichten, kennen hem niet. Lohman dan zet allereerst Groen van Plrinsterer's standpunt uiteen omtrent de verhoiudang tusschen kiezers en Kamerleden. De band tusschen hen was zeer zwak in Groen's tijd. „De gekozenen achtten zich tegenover de kiezers volkomen zelfstandig." Immers tot '89 hadden wij een Grondwet, welke een groot deel van het Volk van de samenstelling van (hejt Parlement uitsloot. Ruim 100.000 mannen viel de eer te beurt dit college samen te stellen. Dit (bracht- mee, dat de gekozenen geheel vrij tegenover hun 'kiezers stonden. Groen. Lohman, Kuyperen alle andere a--r. dachten er eenstemmig over. „Eerlijkheid gebood de grootst mogelijke zelfstandigheid! en individueele vrijheid der leden." Hoewel er reeds „partijen" bestonden, werden ze in geen enkel officiéél stuk genoemd. De uitjbreiding van het kiesrecht bracht daarop anderlef toestanden. Groen !ya>n Prinsterer dweepte er niet mee; vooral na zijn heengaan is dan pok de actie tot uitbreiding van het kiezerstal verlevendigd. Lohman en Kuype.r be- ijverden zich omi het zeerst pm aan den toestand, gelijk hierboven aangeduid, een einde te maken. De beperkingen van het bestaande kiesrecht 'waren veel te willekeurig. En hoe stonden de Staten-Generaal hieronder? Lohman weet het zoo raak te zeggen: „Indien het door de 100.000 kiezers gekozen lichaam' der Staten-Generaal minder doordrongen ware geweest van de grondbeginselen der Fransche Revolutie, %zou het, als vertegenwoordiger van geheel het Nederlandsche Volk, beter gerekend hebr ben met de rechtmatige verlangens van geheel de bevolking, en, met het oog zoowel op de sohoolquaestie als op; de dringende sociale hooden, reeds lang vóór 1889 de bakens hebben verzet. Maar zich er op verheffende door het „intellect" Ider natie gekozen te zijn, era als zoodanig enkel op Idat ^,inte9r lectueel" of ^denkend deel" der natie te moeten letten, ondergroef het zijn eigen gezag en deed het een steeds toenemende zucht naar kiezerauitbreiding ontstaan." Hoe meer kiezers, hoe m|eer drang $ot organiseeren. Lofar mlan rekent het tot een groote verdienste, dat dr„ Kuypjer tot een gezonde organisatie den stoot (heeft gegeven.; Een organisatie niet een program!, dat jpiet alleen op de schoolkwestie betrekking hajdj, maar het ptaatkundigfe leven geheel omvatte. \ De kiesvereenigingen bestonden uit „vrije mannen, die geleid moesten worden". Het Centraal Comité was geen gelastende, maar een gelaste. De Deputatenvergadering een vergadering van gelasten. De plaatselijke kiesvereeniging was en bleef de grondvergadering. Dat was een organisatie pok naar Lohman's hart Het was hem een eer ld van het Centraal Comité te zijn, wolkje voorzitter natuurlijk Idr. Kuyper was, en hij alle verschil van gevoelen, was er van overheer$ching van den een over den ander geen sprake. Toch bleek er al spoedig diepgaand verschil te bestaan over de verhouding tusschen Deputatenvergadering en Tweede Kamer. De toenmalige A.-R. Kamerclub begreep, dat het vóór alles roeping was der Kamerleden zich bij elke beslissing zooveel mogelijk boven de partijen te plaatsen. Elk lid der Ciuti bleef dan ook vrij! in het iitithrengen van zijn stem. Het kabinet werd de leiding der zaken volkomten toeven- trouwd en de Kamfer hield meer het geheele volk dan de partijen in het oog. Tot zoover was alles koek en ei onder de a.-r. broeders. Maar toen kwam: dr„ Kuyper roet in het eten gooien. De Kieswet Tak van Poortvliet gaf hem daartoe aanleiding'. Ofschoon van deze zijde steeds huismanskiesrecht was bepleit, verpandde Kuyper plotseling, zonder overleg met Centraal Comité of Commissie van Advies der A. R. Partij:, zijn liefde aan Tak's voorstel, dat een zoo goed als algemeen mannenkiesrecht beoogde. Kuyper had de zaak stilletjes piet den radicalen mr. Kerdijk beklonken en L'ohffian, destijds hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, er buiten gesloten. Rumor in casa. Het rumoer Idrong al gauw tot de Straat door, want Lohman maakte in „De Protestantsche NoordRrabanter" zijn grieven kenbaar en Kuyper had al z'n „Standaard", welke hijl als! het (partijblad wenschte beschouwd te zien en als den gids! der al-r., ofschoon de redacteur steeds schreef zonder toestemming van htet Centraal Comité of Idë. Commissie van Advies. Wie Tak's plannen bestreed werd' als scheurmaker aangemerkt. Dé Deputatenvergadering stelde weliswaar den leider in het gelijk, maar dé uitslag der verkiezingen wees uit, dat velo anti's met dezen gang Jran zaken volstrekt niet accoord gingen. Met Tak's ontwerp was' L't nu gedaan. Maar Kuyper deed meer, dat de afstand tusschen he|m en Lohman. steeds meer vergrootte. Plotseling trad hij als de scheppjer van het Neo-Calvniisme voor het voetlicht. Weliswaar had het Calvinislme sedert 1629 geslapen, 'doch dit was den vindingrijken staatsman Kuyper geen beletsejt om te trachten er winst JtnCe te doen en met een beroep, op Calvijn de Gereformeerden in den lande in hechter organisatie bijeen te brengen en te houden. Groen's leuze: „Tegen de Revolutie het Evangelie" gaf in politieketn izin niet wat Ide a.-r, leider noodig had, een politiek schema, weshalve hij de Jeuze „Tegen de Revolutie het (^vinisme'' ervoor in de plaats! stelde. Onder Calvinisme! dan te verstaan het Neo-Calvinisnite van 1870. Had hij die leuze noodig voor de uitbreiding van het kiesrecht ? Maar Groen met zijn leuze was toch waarlijk democratisch genoeg. Hij beleed toch: v,0ok op het oordeel van den) geringste naar de wereld moet worden gelet, omtrent vragen welke met hart en geweten, &net geloof en christelijke plichtebetrachting in verband staan. Ook van den geïingsten naai* de wereld, die zijne levenswijsheid in de Heilige Schrift zoekt" Geen wonder; dan ook, dat (Lohman van meening was, dat dit beginsel even goed moest doorwerken als de Calvinistische of Gereformeerde leer, en opmerkt, dat Groen's formuleering „het Evangelie" niet te verstaan is als „de Evangeliën", maar als „de Blijde {Boodschap", Jezus Christus, en een tegenstelling tusschen N. T. en 0. T. vergeefs gezocht werd door dr. Kuyper. Het Calvinisme geeft evenmin als „het Evangelie" politieke programma's. Calvijln moge ovefr politiek geschreven .'hebben in het licht van Gods Woord, een programma danken wig hem niet. Terecht merkt de heer Lohman dan ook op, dat het beroep pp Calvijn voor onze practische politiek van weinig beteekenis is. Maar, zoo zouden wij; willen vragen, om eens te herinneren aan het doel van ons (schreven, is door dit alles bij! de A.-R. Partij een verandering ingetreden, .welke nu nog zoodanig nawerkt, dat elke overweging tot Samensmelting van ar. en c.-h. partij uit den booze geacht moet worden? Toegegeven, niet „ons hoofdorgaan", maar het orgaan van „ons Hoofd" {dr. Kuyper) deelde (de lakens uit, zonder dat de redacteur zich om de besluiten van de Deputatenvergadering bekommerde; en dë leider beschouwde ieder die met hem van meening durfde verschillen als een (gevaarlijken scheurmaker^ alles toegegeven, maar is door dit alles de actie der a.-r. ten eenenmale verwerpelijk geworden? Wij zouden liever dan te spreken van een „omkeering in het bestaande portgverband", zooals de heer Lohman doet, Br. Kuyper's edgendnhkeljjkheid wraken, misschien pok dé blinde volgelingen „door dik en (dun" beklagen, maar nooit de partij aanwrijven, wat haar leider eigenmachtig bedierf. Wij nemen dufe aan, omdat Lohman het zegt, dat man- riem, die in staat waren «elven zich een oordeel te vormen; in 1894 moesten bedanken voor (de eer{!) nog langer als ornament in de organisatie te dienen. Ook dat de scheiding aan de zijde van Lohman (niet betrof den persoon van dr. Kuyper of diens leiderschap^ maar 'diens stelsel, voornamelijk het zich plaatsen tusschen partij en Kamerclub. Het was ook verkeerd van idr, Kuyper om het persoon/ïrjke element zoodanig op den (voorgrond tel doen treden, „dajt de strijd tegen en voor de a* politiek noodzakelijk ontaardde in een strijd voor en itegen den persoon van dr. K." en Idat hij1 daaronder de positie der Kamerleden deed lijden. Maar weer 'dringt dé vraag aan ons op, of de partij, 'hoezeer loopeinde aan den leiband van den leider, dan in alle omstandigheden met hem over één kam geschoren moest worden. Lohman schroomt niét de voordeelen van de organisatie der a.-r. volmondig te erkennen. Pok verleden 'jaar te Goes heeft itfj verklaard, dat de iGU-tj. organisatie een voortreffelijke is, en dat in dit opzicht (die Cpbj. geen goede navolgers zijn geweest. „Een partij, dié géén ^organisatie heeft, is geen partij." Leder weldenkend mensch geeft ook toe, dat een partijl een leider noodig heeft Prof. Fabius, die toch niet overloopt van sympathie voor idr. Kuyper, heeft eens gezegd:1) Hét bezit van een eminent man, die door zeldzame gaven richting weet te geven, de eenheid (bewaart, de bezieling levendig houdt, eni op het vertrouwen zijner geestverwanten; steunt, — is een voorrecht tvoor iedere staatkundige partij. Men maakt zich aan onjuiste tegenstelling Schuldig, als men zegfy aan leiders geen behoefte te hebben, omdat de politiek geleid wordt door de Kroon en hare ministers. Zeker hangt het van de Kroon ,Maar men kan zich niet verbinden Jets tot grondslag te zullen leggen, van iets als grondslag te zullen uitgaan, dat jnen nog zoeken moet. Was het, zooals dé 17 stellingen bedoelen en gij zelve ^ voortdurend beweerd hebt, de taak van professoren te zoeken naar zekere beginselen, dan kunt gij wel eischen, dat ik daarnaar zoek, — wat ik dan ook nimmer geweigerd heb, — maar gij kunt niet zeggen, dat ik moet lui ingaan van die beginselen, of dat de vereeniging het recht heeft uit te maken, welke die beginselen zijn. Mf-i- (onderscheiden curatoren .Kerk en Hoogeschool niet genoeglzaamf; de Hoogleeraar ^oekt naar waarheid. De Kerk kan iemands leer toetsen, omdat zij wél omschreven leerstellingen heeft, maar een Hoogeschoojl zou een levens- en wereldbeschouwing, lot toetssteen moeten nemen; en dat is onmogelijk." x) Het hart der Kerk, de hoofdzaak. 2) Zie diens „Parti Antirevolutionaire et orthodoxe". 3) „De Correspondentie over het ontslag van Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman als hoogleeraar aan de V. U." blz. 27. *) Directeuren der Ver. voor H. 0. Docb we gaan niet dieper in (pp deze onverkwikkelijke geschiedenis van "dén jare 1896. *t Is genoeg oin te doen zien, dat dit schermen mjet >,Gereformeerde heginSelen" de goede» zaak der anti-revplutijonairen veel kwaad gedaan heeft. Ook op politiek gebied werd dikwerf te onpas geschermd met „calvinistische" alias ^gereformeerde beginselen". Het gevolg was, dat velen in de Hervormde Kerk, die niet bepaald dweepten met de gereformeerde leersteUingten, dr. Kuyper en zijn organisatie den rug toe keerden, hoezeer zg ook met de waarlijk a-r. jpolitiek sympathiseerden. En toen zijl zich bij! die chr.-hïstorischen gevoegd hadden, heette het, dat zij' weliswaar christenen waren, maar toch niet de meest positieve. Ze gleden seat af, en waren wat onvast Zelfs heeft „De Standaard" wel jeens de veronderstelling geuit, dat de Chr.-Historische partij zich op een ruimer standpunt plaatst, om eenige liberalen ,tot zich te trekken. Het is duidelijk, dat door deze tactiek op staatkundig terrein een betreurenswaardige sphtping in de hand gewerkt is, die met kerkelijke geschillen samenhangt, welke geschillen echter op dat gebied geen beteekenis hebben. Professor Fa Mus was het met de lezing van „De Nederlander" niet geheel eens. Hij; (wilde nog zuiverder a.-r. zijn dan de a.-r. „Nederlander"! De geachte Hoogleeraar was echter minder gelukkig bij dit verweer /idan hjrjj wel pleegt te zijn met zijh rake aanvallen op „De Standaard", wanneer dit blad de anti-revolutionaire paden verlaat en de pude beproefde beginselen aantast of omver werpt Met een kenner van Groen als den heer de Savornin Lohman was de citelim-uit-de-mouw-schuddende prof. Fabius niet zoo gauw klaar. Lohman geeft zich te veel rekenschap van de konsekwenties van Groen's beginselen dan dat een onzer politici hem zoo mja&r op ongerijmdheden zou kunnen betrappen — aangenomen, dat Lohman zelf de schrijver van bedoelde polemieken was. Fabius weerlegde eigenlijk niet het hierboven aangeduide betoog van „De Nederlander", doch (pikte er één zinsnede uit, waaraan bij zijn opmerkingen vastknoopte. 't Debat is belangwekkend genoeg om hier uitvoerig weergegeven te worden. Als een goede bijdrage tot de kennis van den ar- beid van Groen van Prinsterer, den vader van He a.-». en c.-h. partij en straks van dia 6f <3.-hi" pjajtij, vinde be¬ doelde polemiek hier plaats. Fabius dan schreef: „De Nederlander" schreef 9 Maart UL, dat Dr. Kuyper den nadruk heeft gelegd op da „Calvinistische beginselen", steunt op „Gereformeerde gezindheid van zijn volgers", maar Groen van Prinsterer „op een ander standpunt stond, n.1. op dat van het Réveil" enz. Is deze voorstelling aangaande Groen van Prinsterer juist? Reeds heb ik in „Voortvaren", 2de dr., blz. 146/47 en iblz. 197 en volgg., tal van uitspraken van Groen van Prinsterer aangehaald, welke deze voorstelling en tegenstelling wraken. Voor hem is de Republiek der Vareenigda Nederlande» ontstaan uit de belijdenis der Gereformeerde Kerk; geldt voor Nederland: nous sommes issus de l'a Genève; is de Calvinistische en Protestantsche rigtimg... in elk hachelijk tijdsgewricht, de steun van Kerk en Vaderland geweest. Ook moeten, schrijft Groen, onze Fransche galoofsgenooten b edeaken: In de Calvinistische Reformatie naar de Heibga Schrift... ligt oorsprong en waarborg der zegeningen, waarvan 1789 de bedriegelijke belofte en da jammerlqke caricatuur bhjft. Groen! onderschreef met nadruk da voorstalling van „Da Standaard", dat hij het Luthersche karakter van Stahl — dus op staatkundig terrein — had vervangen door de type, die het Christendom in de Gereformeerde landen bad: aangenomen, vooral door den Reveil, en dat Groen, sedert de invloed van den onkerkelijken Reveil afnam, en het Gereformeerde beginsel veld won, ons niet in verlegenheid liet; dat wij de „meer kerkelijke richting" hebben ta volgen, die in Gereformeerde landen „geen andere dan een beslist Gereformeerde" kan zijn. Groen van Prinsterer nam aan, dat hij voor Stahl . te zeer in gereformeerde en puriteinsche rigting (zou) zijn geweest". Nog in 1875 haalde Groen met vette letter een uitspraak van „De Standaard" aan, die hij „met ingenomenheid beaamde": Ons volk moet weten, dat, herleeft ons Christelijk beginsel in de Natie, er, naar eisch van den Gereformeerden volksaard, ook een practische toepassing in uitbreiding onzer . volksvrijheden volgen zal enz. In 1871 erkende Groen met den hoogjeeraar Brum meikamp steeds het steunpunt gezocht te hebben in de Protestantsche Gereformeerde, Calvinistische eigenaardigheid van het Nederlandsche volk. Evenals hij in 1875 omtrent Dr. Kuyper, en waarlijk; niet met zekere afkeuring, erkent, dat diens groote kracht ligt in dat gedeelte der Natie, hetwelk in verband met onze volkshistorie, aan het geloof der Gereformeerde Kerk, aan het Calvinisme gehecht is. Herhaaldelijk heeft Groen van Prinsterer met bijzondere instemming vermeld Wormser's uitspraak aangaande den Réveil: ik moet erkennen, dat de glans der tegenwoordige opgewektheid, zoo zij bij hare Christelijke rigting niet tevens een kerkelijk karakter aanneemt, niet in staat is voor mij de donkerheid te bedekken van de toekomst, die Kerk en Christendom beiden in ons vaderland; ook door haar tegemoet gaan. Een gevaar voor Kerk en Christendom door dan Réveil. En drong Wormser steeds aan op het onverbloemd zich stellen op gereformeerd standpunt voor het gansche leven, daarbij verzekerd van Groen's volledige instemming — ook vindt men in een brief van dezen, d.d. 2 Sept. 1857, handelende over het oprichten van een pers-orgaan, na het wegvallen van „De Nederlander": Ook beaêm ik volkomen': de Gereformeerde belijdenis in top, ïn den geest van „De Nederlander", tegen de ethischirenische rigting van 1856 en 1857. En betreurt Groen, dat de onkerkelijke richting in de halfjaarlijksche bijeenkomsten der „Christelijke vrienden" te Amsterdam richtsnoer was, ook geeft hg aan, dat juist de grondslag verkeerd was. Blijkens wat hij schrijft: Bijeenkomsten van Christelijke vrienden. Niet, zooals wensen el ijk scheen, van leden der Hervormde Kerk in of buiten het kerkgenootschap. Met vrijen toegang voor Protestantsche geestverwanten. Is het te veel gezegd, wanneer men zich bevreemd verklaart, dat „De Nederlander" van dit alles, dat nog met tal fvari luitspraken van Groen van Prinsterer in denzelfden geest ware te vermeerderen, niets schijnt te weten? Nadat „De Nederlander" dit geheele .betoog geciteerd heeft, komt de redactie met haar oui juiste opmerkingen.1) „De Nederlander" wist van dat alles wèl iets, en beaamt zelfs alles wat daarin staat. Maar wij hebben het niet over het „onkerkelijke" van het Réveil, noch over de vraag of Groen erkende, dat het Nederlandsche volk, zich „naar zijnen aard" in een andera richting bewogen heeft dan b.v. het Duitsche. Dit laatste feit hebben wq dan ook nimmer ontkend, daargelaten of die ontwikkeling van ons volk speciaal aan den invloed van Calvgn te danken is, dan wel aan allerlei andere factoren. Dit is eene historische quaestie, die intnsschen niet met behulp van allerlei vooropgezette meeningen kan worden beantwoord. Wij hebben het alleen over de vraag, of die tegenstelling, Gereformeerd eeneraijds, dus anderzijds met-Gereformeerd, te pas komt bij onze partijvorming, die haar aanvang genomen heeft met Groen van Prinsterer. Dat nu ontkennen wij. t Groen heeft tegenover de Revolutie niet gesteld het Calvinisme, maar het Evangelie. Hg bedoelde daarmee blijkbaar niet een grenshjn, die op kerkelijk gebied nog haar heteekenis heeft, die dat ook op staatkundig gebied had ten tijde van da Reformatie, speciaal ten tjjde van de Dordtsche Synode tot aan het einde der Republiek, maar die voor onzen tjjd niet past, omdat wij thans voor gansch andere vraagstukken staan. Wq zullen daarom des Hoogleeraars citaten nog wat aanvullen, 't geen hem opnieuw zal toonen, dat hrj, ook al verschilt men van hem in zijn opvatting over Groen, toch niet op dien grond behoeft te onderstellen, dat „men niets van Groen schijnt te weten". In een zijner laatste werken, „Maurice et Barnevelt", (1875), dus toen hij reeds aan Dr. Kuyper zijn veldheerstaf overgedragen [had, schrijft Groen, naar aanleiding van zjjn strijd, o.a. met Dr. Kuyper, over 't standbeeld voor Barnevelt, bl. CLV: „Wat de godsdienstquaestie aangaat, de Christelijke Kerk, de Gereformeerde Kerk, het Calvinisme zonder twijfel; de rechtvaardiging door het geloof alleen; door de souvereiina Genade Gods; maar zonder de instemming ta vorderen met eene formule, die, in onze dagen, in plaats van hen ta vereenigen, de Gereformeerde Christenen verdeelt. „Homogeen zjjn we; doch niet in alles. Verschilpunten zijn van weêrskonten wel niet geaccentueerd, maar evenndn verbloemd. *) Nederlander 25 Mei 1918, no. 7544. De kleurschakeering Het ik niet onvermeld I» de beteekenis van onkerkelijke richting. In de 'he oordeeling van het zoogenaamde Réveil. In de mate der toepasselijkheid van het Calvinisme. „In de Calvinistische Reformatie naar de Heilige Schrift hgt oorsprong en waarborg der zegeningen, waarvan 1789 de bednegelnke belofte en de jammerlijke karikatuur geeft" IM motto der doorwrochte redevoering van Dr Kuvner aan de Nederlandsche Gedachten" ontleend; beaam ik als" Nedertodsch-staaterechtelijk axioma. Edoch met hetgeen ik in 1865 Aan de Kiezers schreef in verband- „Van den religiestrijd onzer dagen heb ik ook thans nog gunstige verwachting. Niet omdat ik opwekking van Het oude Calvinisme in den vorm van vervlogen tijden tegemoet zie, maar omdat ik het geloofsvertrouwen van . Calvnn en van de wolfce der getuigen, door alle tijden heen, het geloof aan het eeuwig Evangelie, het geloof aan het eeuwig leven, het geloof in den Vorst des Levens, op dezen rrjkgezegenden en langgespaarden martelaarsbodem nog met voor uitgedoofd houd". Isolement op den Evangelischen rotssteen is en Mjjft de r a i s o n-d' ê t r e en de levensvoorwaarde der christe. lnk-nataonale richting. Maar bij princdpiëele onverbiddeliiklieid zoek ik ter aantrekking van menigen wederpartijder in hetgeen ons tegen den gemeenschappelijken vijand vereemgt, een aanrakingspunt". „De aard van den tegenstand tegen dogmatische dwalingen regelt en wijzigt zich, naar mgh inzien, naar de soort van worsteling". „De onbuigzaamheid onzer vaderen prijzende, moeten wij er ons wél voor wachten blindelings hun voorbeeld te volgen Men moet soms verschillend handelen, uit hetzelfde motief. Eene waarheid, op welke de Evangelische worsteling was geconcentreerd, kan van geheel secondaire beteekenis worden, al naar de omstandigheden haar met de fundamenteele stukken van het Evangelie verbinden of wel er haar van losmaken. in den samenhang van de arminiaansche dwalingen, met pelagianrsme en socinianisme lag altijd het werkelijke gevaarin onze dagen daarentegen vinden het dogma der predestinatie' vaak slecht begrepen, en bovenal de canones van Dordt, schoon gewoonlijk nog minder gekend, onder de meest respectabele Christenen de heftigste tegenstanders. Dezelfde formule, die toen een bednegelijke broederschap bezegelde zou thans de hinderpaal znn voor een werkelijke broederschap". „Tegenover de Revolutie komt het er op aan te ge- tuigen van den levenden God en het Eeuwige Leven. „Let pp het verschil, >het contrast der tijden. „In de 17e eeuw, hier en elders, na tijden van geloof en opoffering, na de eeuw der martelaren, voelde de eenvoudigste Christen zich getrokken tot een dogma, dat het logisch en, natuurlijk gevolg was van zijn persoonlijke overtuiging. In de 19e eeuw, na een schaamteloosheid van ongeloof, zult ge slechts, door eerst terug te gaan tot de central» Waarheden, tot het a. b. c. van het Evangelie, tot den catechismus van Heidelberg b.v., zonder het volk op ta vullen met en te doen gloeien voor (sans endoctriner et enflamjner le peuple) de leerregels van Dordt, den weg openen voor het nee plüs ultra van eene dogmatiek door Gods Woord geworteld in het hart der geloovigen". Ziedaar de zienswijze van den niet-dogmatischen maar realistische n staatsman Groen van Prinsterer. Hg paste d» praktijk zijner beginselen aan 'aan den tijd waarin hij leefde, en begreep dat, in een tijd waarin meer dan ooit ta voren het Christendom wordt aangevallen, zieh allen moeten aaneensluiten die tegenstanders zijn der beginselen van de Fransche Revolutie, onverschillig of zij aan de keur van de Belijdenisschriften van Dordt wel zouden voldoen. En op dat standpunt plaatste zich bij haar oprichting geheel de A.-R. 'partij. De strijd tusschen de „ethischen" en de „Gereformeerden" werd gevoerd in de Kerk waar die thuis behooïde, niet echter op politiek gebied. Het Program van Beginselen werd, na door Dr. Kuyper op aandringen gewijzigd te zjjn, onderteekend behalve door De Savornin Lohman en door Prof. Lintelo de Geer, mede door Prof. B. J. Gratama, den schrijver van „Verband tusschen godsdienst en recht", dia als anti-revolutionair ten felste door Prof. Fabius bestreden wordt. Hierbij laten wij het. Wil men eene „Calvinistische partg", in den zin van „op dein grondislag van Gereformeerde beginselen", ons wel. Mits men don open kaart spele; men voere de naamsverandering in; men make een nieuw program, tm. boude op met ook met-Gereformeerden naar zich toe te trekken, van hun geld, invloed en arbeid gebruik te maken, om dan| naderhand hun te vertellen: eigenlijk behoort gij hij ons niet! Vooral de slotopmerkingen wijzen op een geprikkelde gef moedsgesteldheid. Wjij willen daarvan niet veel zeggen, want men heeft 't er ook naar gemaakt. Den nadruk zouden wij1 echter hierop wallen leggen: Groen paste de praktijk zijner beginselen aan aan den tijd waarin hij leefde. En „De Nederlander" {pjrijst het blijkbaar in hem, dat bij begreep, dat in een tijd waarin mieter dan ooit bet 3 Qtostendoin wwdt aangevallen zich alle tegenstanders van de begmselen der Fransche revolutie hebben aaneen te scharen! hoe zy ook over de toer^ssehjfcheid van het Calvinisme denken Gelukkig, dat de anti-revolutionaire partij in werkelijkheid ook die ruimte laat. WaTe dit niet ,00, we zouden voor een hopeloos geval staan hfiji onze pogingen,' om de beide a-r of partgen onder één hjoed ibe vangen, of beter gezegd 'om ze der hereeniging een stapje naderbij, te brengen naT,.Dï- ^UyP\r beeft oi' ™»* ^n klein gedeelte der parfaj achter zrchJ, als hij zich bij de toepassing van zijn steatkundige beginselen op het calvinisme beroept Het Pro ^ iAnti-revolutionaire partij rept er niet van en de practrjk wijst evenzeer ondiubbelzimtig uit, dat de a-r nartiï tuet | een klein sectelokaal Voor schermers met den' naam fliï ITl grm ^hoaw> waarin * voor ailen verfcÏen^11186 * ^Ta*asc^& *"**e en wat dies meer z*j; Wij hebben u maar de namen te noemen van ,,efibischO',' ülus£ereT Planten, om deze stelling duidelijk te Jmï f*. & *° 'è% P^. <»^t deze zich! plaatst op het standpunt, tegenover de Revolutie - het Evangelie. Wat „De Nledérlander"1) van de c-h. partij: zegt, geldt evenzeer voor de a,-r.: ^ „zoekt vereeniging van alte Chri* Eü5* t" heVfrbaild godsdienst en het staat¬ kunde teven erkennen, en Gods Woord als leiddraad en toetssteen ook op dat gebied erkennen.'.' * * * Van verschalende zijden heeft men getracht het wezenlijke ^vrnden mü^^^maj^a en christelijk^torischen,' De politieke geschiedenis vermeldt zelfs een dergelijke poEXJÜ"'1 >>7!#^%-I>emoeraat", blijkbaar bedoelende de ^^amtaen te voeden. „Wat eenheid, zegt dit orgaan, die eenheid is maar een fictie," „Laat men ophouden (mét 'onder opwekking van 't godsdienstig fanatisme het den kiezers te doen voorkomen atsor daar de coalitie stond ter verdediging van God en Gofls- *) No. 7575, Maandag 1 Juli 1918. dienst, (erwfjl men inderdaad met (wrok in 't hart er op; zint dien zetel aan die chn^ïorisehen .weer afhandig te maken. Laat men ophouden met het |te doen voorkomen, alsof 't alleen maar gaat tegen dtei heerschzUcht en koppigheid van een oud! man, wiens polemiek wij! zeker ook niet bewonderen, maaij wiens zure huiën weinig kwaad zouden kunnen, indien zij! haar weerslag niet vonden in die partij zelf." „Onder schijn ,Van hroedéirlijlkibèid en opkomen voor 't zelfde shoogè beginsel, gunnen de anti-revolutionaire en de c^telg'k-historische jrjartöj elkaar het 'licht der oogen niet Wie dit tracht te bemantelen en het doet voorkomen, alsof er maar wat gekibbel is, dat slechts dé oppervlakte; roert, tracht een stelujn te wekken^ (die djej werkelijkheid verbergt." Het zijl verre van o|nöi dat wirj dip een ernstige poging tot het aanwijzen (van wezenlijke verschillen zouden willen noernen. W# denken er dan ook niet over lang stil te staan, bijl dit vrijzinnig^emocratis^ smaadschrift Wij; citeerden sïechts, opdat men de Schaduwzijde van het gescheiden optrekken toch duidéüjrjk zie. „Twee wegen, één doel" is een leuze, die al menigmaal opgeld heeft gedaan, doch' 04. heeft zie groot» schade berokkend aan de hereenigingsgedachite. Ze heeft in wijden kring helaas de gedachte gewekt, dat de scheiding noojdzjakelijk en wenschelijfc is1 fen ook in de toekomst gehandhaafd| moet worden. En 'zoo wenkt velen niet het ideaal: „Eén weg, één doel". Een ideaal, dat zeer wel bereikbaar, is, en geen illusie ■ f.v; Doch van a-r, züjde zelve £3 gepjoogd de diepere verschillen aan te wij zen. ,,'t Is de beschouwing der volkskerk," meende het „Frieschi Dagblad". >,En al wat daarmede samenhangt. Hun volkskerkleer,! met al de konsekwenties die daaruit volgen, is het cement dat de chr,|u>torischen van velerlei gading samenhoudt." Eén niteondering wordt dan gemaakt voor wat er im de C H. Unie nog over Sis van die .vroegere va^hant^revolutionairen. ' .Ook hier dwaling. >,0m eene partij te beoordieeJen, moet men allereerst letten op haar program/' schreef „De Nederlander". Nu bevat het Erogram der Chn-Hist Unie niet» dat bev «rekking heeft op de ,,vfc>IikjsibMk'% ,D,e; leden zijn vrij daarover te denken zooals z!g'! willen; 6lechts onder; voorwaarde, dat de verschillende kerkgenootschappen gelijke bescherming hehoorem te genieten, behoudens eeriaiedigiing van Verkregen rechten. Zou de heer Lohman, lid' van de Gereformeerde Kerk te 'e Gravenhage, inlderdaad een volkskerk-man zijn? Het betreffende artikel (12) uit het c-h. program wijs* evenmin op het door het ^Friesch Dagblad'' beweerde verschil, dagteekenend uit de dagen van iConstantijn «ten Groote, de beschouwing der volkskerk. Of, lezers, ziet gij! het soms? „De overheid behandele dte Kerk in baar, verschillende vormen als van eigen recht»; niet als eene vereenigimg, maar als een orjenbaring in het volksleven sui juris (met eigen volkskarakter). Zij bescherm» baar in de uitoefening van den eereüienst, behoudens hare pnderaorpenheid aan de strafwet, en eerbiedige de historisch verkregen rechten. Zij bescherm» ieder» recht orn .zich van de kerk los te maken." 't Is wel opmerkelijk, dat de „bakerpraatjes van verwoesting der Groote Kerk" altijd in verband gebracht zijn met fln, Kuyper's streven en nimmer gehoord! .werden, als 't de actie van jhr. mr. Lohman betrof. En reeds in 1897 heeft dr. Kuyper toch een verklaring Ojfgelegd, waarin hij aldus zijn verhouding inzake de kerkelijke „kwestie" omschreef: „De ondergeteekende, van onderscheidene kanten vernomen hebbende, dat vele anti-revolütionaire kiezers, die tot de Nederduitsch Hervormde Kerk behooren, beducht zijn gemaakt, als zou de overwinning der anti-revolutionaire partij uitloopen op schade voor de Hervormde Kerk, gevoelt zich gedrongen de«aangaande het navolgende te verklaren: 1. dat Juj een beslist tegenstander is van de scheiding van Godsdienst en Staatsrecht. De souvereiniteit ram God Almachtig moet naar zijn vaste overtuiging ook in het staatsrecht erkend, gehandhaafd en geëerbiedigd worden; 2. dat hij evenzeer een beslist tagenstander is re» de scheiding van Kerk en Staat, geljjk de Liberale partij dia wel bepleit, maar zelve niet aandurft, en dat hij daarentegen steeds, evenals Groen van Prinsterer, het staatsrechtelijk karakter der Kerk van Christus verdedigd heeft; 3. dat hij met de geheele anti-rev. partij daarentegen steeds aandrong en aandringen blijft op herstel van de geldelijke zelfstandigheid der Kerk en uit dien hoofde het beginsel voorstaat, om de gelden dia aan de Kerken toebehooren, niet langer onder beheer van den Staat ta laten, maar onder beheer der Kerken zelve te brengen. Art. 20 is door hem dan ook steeds zóó uitgelegd, dat alle Kerken dia nu uit de Rijkskas, trekken, haar inkomsten behouden zouden en dan in vast kapitaal; 4. dat hij, afgezien van de politiek, als Godgeleerde, als Canonicus, en als Belijder van den Christus, aan de Nad. Herv. Kerk geen anderen eisch stelt, dan dat zij voor het gezag der Heilige Schrift weer buige en terugkeere tot de Behjdenis der vaderen, gelijk die in het bloed' onzer martelaren bezegeld is; 5. dat hij en met hem alle Gereformeerden, zoodra dit zal geschied zijn, met dankbare vreugde weer met alle broeders de aloude eenheid van de kerk onzer vaderen in dezen lande zal helpen herstellen; 6. dat hij zoolang dit uitblp, zeer zeker in verzet komt tegen al wat in de Ned. Herv. Kerk den Christus verloochent en tegen God en Zijn .Woord wederpartijdig is, tmaar op prijs stelt, waardeert en lief heeft, al wat in» dia kerk uit God geboren is en gelgkvormigheid vertoont met den Beelde Zijns Zoons". Het moge een oude verklaring zijn, echter geenszins een verouderde; dr. Kuyper heeft zje nog in 1913 herhaald. Als toelichting op artikel 00 van het a.-r. program heeft ze dus nog groote waarde. • Het is natuurlijk te betreuren, dat deze verklaring ooit noodig geweest is, doch de iverkieziiigspractijken leidden er nu eenmaal toe. De vrienden van de Hervormde Kerk plachten tegen zekere Juni-gebeurtjeniS|sm als paddestoelen uit den grond te verrijzen. > „Met toga en witte bef", zoo schreef „De Rotterdammer" eens, „zag mfen gesierd mannen, van wie nimmer was bevroed, dat deze dracht ooit hunne ranke anti-clericafe leden) zou sieren." En dan herinnerde het aan het feit, dat tegenover een aftredend a-r. Kamerlid, die als trouw lid der Hervormde Kerk kerkelijke betrekkingen vervulde, een Jood aanbevolen werd en dat in naam van de belangen der Hervormde Kerk. Ja, zoover ging men in de verbhndheid! * m * Het doet ons leed] een andere uitspraak van dtl Kuyper te moeten bestrijden, n.1. een iwelke het verschil tusschen a.-r. en c.-h. zou moeten aanwijzen. Gevraagd doof een partijgenoot waarin het verschil zit tusschen anti-revolutionairen en christelijk-historischen, werd door dr. Kuyper het volgende igeantwoord: „Dit verschil hangt aan Ide beHjdenis van de H. Schrifti als Gods Woord. Wiij, Calvinisten, (belijden dat de H. Schrift^ gelijk zü| daar ligt, het Woord Van God is, terwijl de christelijkhistorischen ook wèl erkennen, dat in de H. Schrift ons eenei openbaring van Godswege iö gegeven, maar dat een ieder voor zichzelf heeft uit te maken, wat in de H. Schrift Gods Woord is en wat niet" ' Waartee zouden wij ons in diepzinnige beschouwingen over deze woorden verliezen? Men heeft maar de beide program's) naast elkaar te leggen om (te zien, dat in dit opzicht beidfej partijen haar protestantsch karakter beleven, en dat van eenige onderscheiding inzake de gebondenheid aan 'de H. Schrift of Gods Woord nauwelijks sprake kan zijn. Dr. Kuyper bleef dan ook in gebreke deugdelijk bewijsmateriaal bij te brengen voor pijn gewaagde uitspraak. Het feit, dat geen dér! a-r. bladen een poging waande, oms op; hei) stramien van dr. Kuyper voort te borduren, teekent de ge. zindheid en de meetoingi van het overgroote deel der a-r. partij. Reeds vroeger had dr. Kuyper in zijn blad „het verschil" op andere, ietwat voorzichtiger wijze gedefinieerd.1) Zijn betoog kwam' toen ongeveer hierop neer: Feitelijk heeft men thans met drieërlei complex te doen, Eerst met de geesteskinderen van Groen van Er ins terer, de eigenlijke auti-revolutipnairen, dan met de uitgetreden christetlijk-historischen en eindelijk met de „niet zoo kleine groep van Christelïjkgezinden, die zdjch dusver aan elk politiek program! hadden gespeend'*!. Die aillen zouden nu Wjj elkaar gebracht moeten worden. Strenge eenparigheid van confessie en vorm is daarbij ondenkbaar. 'Het Réveil in de 19e eeuw is uit een gansch andere leverisnctie orjgekorneu dan het (Mvmisme in de 16e eeuw, en kenmerkte zich vooral hierdoor, dat bet veelal methodistisch) !) De Standaard, 18 September 1017, no. 13937. op zichzelf dreef, en zich noch aan eenige kerkehjke, noch aan eenige politieke actie aansloot JJje ConserYatief-Christelifkie] groep, die geheel buiten het Réveil omjging, en het Calvinisme) schier vergeten was, dreef op de nawerking van het verleden. Daar nu deze fractie al mjeeï haar aloud! karakter verloor, en de Révten-groep naliet zich politiek uit eigen wortel te ont wikkelen, zal 't er nu voortaan aan hangen, of béide deze; fractiën (de chr.-histoirischen dus) zich meer dan dusvér rekenschap gaan geven van fclun staatkundig uitgangspunt Eerst wanneer zij daartoe overgaan, zoo Weefluit idr. Kuyper, zal 't duidebjk worden, of z$ de beginselen der Pransche Re volutie van 1789—1792 al dan niet met ons veroordeelen. In 1917 was dr. Kuyper er blikbaar nog niet zeer gfr rust op. Althans, zSjn artikel heeft iets van een üitnoodiging, om een duidelijke verklaring van het Staatkundig uitgangspunt te geven, I Wïf doelen echter die persjoonliijke ongerustheid niet en hebben ons slechts te beroepen op de practijk van het gecoaliseerdl optreden en slechts te herinneren aan hét innig verknocht sa* mengaan van a-r. en oh. in en buiten het parlement om dr. Kuyper's bedenkingen te ontzenuwen. De c.-h. partij1 heeft vóór en na het t$d6tip, waarop genoemd ,,Standaard''-artikel het licht zag, ruimschoots gelegenheid gehad om te bewijzeh, dat zej zich! in al haar geledingen partij' stelt tegen de beginselen der Fransche Revolutie. En ze heeft dit oi. in théorie en practijk op ondubbelzinnige; wijze bewezen. Ernstiger poging om het verschil tusschen a-r. en c.-h. partij te benaderen, was die van prof. Diepenhorst in „De Rotterdammer" *) ( Deze hoogleeraar biefoogt, dat men omtrent de scheuring van de oude partij' in twee groepen drieërlei beschouwing kan huldigen. Men kan ze fti. beschouwen als een persoonlijken; strijd tusschen Kuyper en Uohman, als een strijd over die formeele leiding en organisatie der partij of eigenlijk als een Strijd, waarvan de kern berustte op een prmdpiëel verschil van geestesrichting. \ *) „De Rotterdammer" 6 Juli 1918, no. 4634 en 13 Juli 1918, no. 4640. Aangenomen dat deze Hoogleeraar de schrijver van bedoelde stukken is. Prof. Diepenhorst nu meent, dat alle drie aanwezig waren, dat geen der drie afzonderlijk een scheuring zou hebben teweeggebracht, maar dat alleen het saamtreffen der drie elementen ten slotte de bom zou doen barsten, doordat het ééne element het andere onwillekeurig verscherpte. De beide eerstgenoemde beschouwingen geven hem geen aanleiding tot diepgaande beschouwingen. Ze 'hangen toch samen met tijdelijke; omstandigheden. De kwestie van de 'leiding is een zaak vant w#t men in de philosopihie noemt „einmaligen" aard. Maar, zegt hij, de vraag blijft, wat het verschil is tusscher» de beide groepen als zoodanig en afgezien van tijdelijke omstandigheden. En hij! antwoordt, dat het verschil hierin bestaat, dat bij de cihrisMijk-historische groep meer het subjectieve element, bij de antijreyplutionaire imeer het objectieve vooropstond. Laat ons zien, hoe prof. Diepenhorst zijn standpunt verdedigt. De eerlijkheid gebiedt weer, dat wij een paar groote stukken citeeren. „Wanneer men", zoo zegt hij, „als Christenen in de Maatschappij en in den Staat tegenover da problemen komt te staan, en naar Gods Woord begeert te leven, biedt zich uiteraard tweeërlei weg aan, wegen, die elkander volstrekt niet antithetisch uitsluiten, maar toch wel terdege ingrijpend verschillen. Men kan namelijk naar de bestaande opvattingen in het leven zich schikken, en dan door zich in' zulke verhoudingen persoonlijk als een Christen te gedragen deze pogen te verbeteren, dat is de subjectieve weg; of men kan op grond van) hèt Christendom een eigen opvatting tegenover da heerschende stellen en deze dan met alle kracht verdedigen, dat is de objectieve weg. Voor beide geeft de Schrift zelf aanknoopingspunten. Nemen wij eens twee voorbeelden. In den tijd van Christus en de Apostelen waren er in Israël, onder meer andere, twee groote misstanden, de bestaande echtscheidingspraktijk en de slavennj. Wat de eerste aangaat, wordt, om deze te bestrijden, de objectieve weg gevolgd. Christus-Zelf en de Apostelen stellen een hooge, heilige opvatting van het huwelijk tegenover de bestaande slappe opvatting en de Apostel Paulus zet deze met Ikzucht ook in de practijk door. Maar tegenover de slavernij neemt de Apostel Paulus een heel andere houding aan, tast hij niet de verhouding zelf aan, maar holt, om zoo te zeggen,, haar uit, door meester en slaaf te Venmanen zich als zoodanig broeders in Christus te gevoelen, en zoo volgt hij den subjectieven weg, zooals die ons is beschreven in den brief aan Füemon. Deze beid» voorbeelden gare» volkomen duidelijk aan, wat wn bedoelen. En aan deze bedda voorbeelden kan men ook aan, dat het Christendom zga doel langs beide wegen heeft.bereikt, want de Kerk heeft zoowel een hétere huwelijksopvatting als een betere opvatting van da dienstverhoudina weten te vestigen, al ontbreekt er aan beide nog. wel een en ander met name in de practijk. „Die beide vormen van toepassing van hat Christendom zijn er steeds gebleven. Hat ia belangwekkend het verloop daarvan in de geschiedenis van het Christendom na ta gaan. Voortdurend dongen de beide opvattingen om dan voorrang. Mat name in da eerste eeuwen van het Christendom^ die bij Augustinua hun afsluiting vinden, ziet men da worsteling tusschen da beide gezichtspunten. Augustinua zelf brengt za beurtelings in practijk. Later, tijdens de Reformatia voelt Luthar meer voor den subjectieven, Calvjjn meer voor dan objectieven weg. Over 't algemeen kan men zaggen, dat waar da Kerk kans zag ta slagen, de voorkeur werd gegeven aan den objectieven weg, en daar waar aan de overzijde groots overmacht aanwezig was da' subjectieve weg ward ingeslagen, om ar te komen. Geheel gaat dit niet op, want ook persoonlijk verschil van temperament der geestelijke leiders en van landaard' dar onderscheiden volkeren werkte mee. Toch was aóö de hoofdbja. Het genoemde onderscheid heeft zich in onze eeuw ook m da politieke geschiedenis van ons land wadarom geoperü>aard> omdat het met de verhouding van het Christendom tot da levensvraagstukken als vanzelf gagavan ia. Man kent op kerkelijk gebied, het „juridisch" en „medisch"' karkharstal. En op staatkundig gebied is nu de ontwikkelingsgang deza geweest, dat het subjectieve element maar tot openbaring kwam ia de christelnk-historische gelederen, hat objactiava element meer in de antirevolutionaire partij. En zulks niet ankal ia den boven nader omschreven zin, dat bq de (fcristelijk-historischen meer het persoonüjk CThristenJc Optreden in de staatkunde, bn da antirevolutionairen meer het op dan voorgrond schuiven van het Christelijk beginsel voorop staat, maar ook zóó, dat deze tegenstelling door heel da wijze van optraden heentrekt en ziohi op allerlei wijze openbaart. Natuurlij moet ook hier da tegenstelling niet absoluut genomen, dat vindt men wal op papier maar in het laven nooit. Het ia niet zóo, dat nu aan) christelijk' historische niet om beginselen maalt an aan anti-revolutionair zich met bekommert om een paxsoonhjk Christelijk optreden Het is alleen da algemaana grondtrek van het politieke leven in beide groepen, dia hiar wordt gekenmerkt**. Tot zoover prof. Diiapenhoratj. Het wil pus voorkorter*, dat het argument weinig klemmend: is. De Amsr^damsche "hoogleeraar heeft zich er niet met «ft paar holle woorden, opr^lakkige redBneeringen vanaf willen maken, doch ondanks de mooie woordenkeus en het beroep op de Schrift, is het betoog niet uitermate overtuigend. Liever dan zelf diep er op in te gaan, laten wij „,De Rotterdammer" en „De Nederlander" tegen elkaar uitspelen. „De Nederlander" gaat op de door „De Rotterdammer" zelve genoemde feiten nader in. Bij de bestrijding van de echtIscbeiding volgen, zegt laatstgenoemd orgaan, Jezus en de Apostel Paulus den objectieven weg. En de Apostel zet met kracht dóór de heilige opvatting jvan het huwelijk door Jezus verkondigd. Maar, zegt „De Nederlandeiri"j, als dit zoo is, dan volgen Be A.-R. evenmin als de C.-Hj. den objectieven weg, en moeten! zij komen tot de onontbindbaarheid van het huwelijk, behalve in de door Jezus zeiven gestelde gevallen. De R. K. Kerk doet dat De geloovige Protestant doet dat ook. Maar in de burgerlijke wetgeving, die ook voor de ongeloovigen geldt „schikt zijl Erich naar de bestaande opvattingen", van oordeel zijnde, dat Overheids-dwang niet het goede middel isi om de hooge en heilige opvatting van net huweMjk te handhaven. „De Nederlander" vervolgt dan: „De slavernij, eene maatschappelijke, door geheel de toenmalige rechtsorde gesteunde instelling, wordt, zegt „Da Rott.". door den Apostel Paulus en da Kerkvaders en da Kerk langs subjectieven weg bestreden. Volkomen juist. De c.-h. stellen zich op hetzelfde standpunt. Zij erkennen de principiëela gelijkheid van alle menschen als schepselen Gods, zondaren voor Hem, geroepen om elkaar ta steunen, niet om elkaar te beheerschen, al erkennen zij een boven de menschen van Godswege gesteld gezag, welk gezag echter niet bedoelt overheerBching, maar integendeel bescheaming en rechtshandhaving. Dit beginsel werkt door, en verbrijzelt op den duur alle onrechtvaardige overheersching, in staat, in maatschappij, in fabriek en bedrijf enz. Dit teekent volkomen het standpunt van de richting die èn Christelijk èn historisch zich noemt; die dus niet vraagt naar de uitwendige ordening in vroegera dagen of in andere landen, mlaar alleen naar hat beginsel neergelegd in de Schrift, Bn die dit telkens en1 telkens ia toepassing brengt bij de (historische) ontwikkeling dar manschehjke toestanden. Ook de anti-revolutionairen doen dat. Maar de Christenen hebban niet altijd op dit punt den zoogenaamden subjectieven weg gevolgd. Langen tijd. hebben de Christenen de slavernij verdedigd, omdat deze ook in de H. S. als gewettigd en gerechtigd voorkomt. Hun gemis aam! historiechen zin, in een tijd toen de protestantsche kerken versteend waren, deed hen voorbijzien, vooreerst dat de slavernij in Israël geenszins, zooals elders, een1 ontkenning was van alle menschenrecht; anderzijds, dat da slavernij in Israël een historisch verschijnsel was, 't welk met de ontwikkeling der wereldsche toestanden mocht en moest verdwijnen. Die zoogenaamd objectieve Christenen zagen, evenals de Farizeeën, te veel naar het uiterlpe, niat naar het innerlpca; zij meenden dus het uitwendige, ook als het vergaan was of zijn beteekenis verloren had, te moeten handhaven, en, hoewel te goeder trouw dwalende, hebben zij zoo doenda het CMstendom' zelf geschaad; gelijk de Farizaeën, de „preciesen" uit dien tijd, door „vast te houden aan het uiterlijke gebod" zonder de inwendige beteekenis daarvan te verstaan, Jezus, die hun deza beteekenis aan het verstand wilde brengen, hebban gekruisigd". Maar „De Rotterdammer" is er nog niet Het blad tracht nog meer bewijzen voor z'n stellingen hij te brengen: „Dit subjectief élement in da christel^JustoBBcha politiek openbaart zich over heel da linie. Het komt uit in de wijze, waarop zij binnen haar grenzen ruimte biedt aan zóó principieel verschillende groepen als dia van Dr. DeVisser emerzjjds en Dr. Schokking anderzijds. Het komt uit in de losheid van den band tusschen haar Kamerleden onderling. In haar tegenzin tegen een Program van Actie en het binden van de Kamerleden daaraan. In de onmogelijkheid om haar leden ta organiseeren, die veelal enkel met een aanbeveling van een geliefd predikant zijn mee te krijgen, maar voor geen objectieve politieke leuze toegankelijk zijn. Het komt uit in de positie, die men in het onderwijsvraagstuk inneemt, waar da anti-revolutionairen warm loepen voor de objectieve gedachte van het vrije onderwijs,, terwijl de <*ristedrjk^istarischen voor dia gedachte minder voelen, als ar maar voor elk ouder gelegenheild is Christelijk onderwijs te krijgen voor zijn kinderen. Men ziet het in de veel mindere neiging om scherp de grens te trekken naar de zijde van andere partgen en den tegenzin tegen politieke „Scharfmacherei". Heel de betoogtrant in het politiek debat kenmerkt het, kortom, het is een algemeen verschijnsel, dat zich hier met op absolute, maar wel op ünivarseela wijze openbaart". „De Nederlander" (merkt daarentegen op: „Dr. D e Visser en Dr. Schokkfng vinden beiden in haar midden plaats; zou het A.-R. program van beginselen een van beiden Uitsluiten? Verder: losheid van den bland der leden onderling; is die niet precies dezelfde als die tasschen de A.-R.? Immers houdt ook de C.-H. club zich aan wat de partij als zoodanig besluit, behoudens — hierin verschilt zn wel- licht van de A.-R., — dat zij boren partijbeeluit stelt haar wettelgka verplichting, parsoorüjjke veauntwonrdelijkheid derhalve. In haar tegenzin tegen de programma's van actie openbaart zich haar eerbied voor de gestelde machten, die haar verbiedt de Kamerclubs ta brengen op .de plaats ,yan *B Rijks regeering. Bn voor het vrija onderwijs — maar dan het woord „vrij" ook genomen in den meest absoluten zin, fcoodat de ouders waar het geldt de richting waarin hun kinderen behooren ta warden „opgevoed" zoo min van een hun opgedrongen omgeving als van de Overheid afhankelijk zijn, — hebban de C.-H. Unie en de mannen dia thans haar leiden zeker niet minder, misschien meer gedaan dan da A.-R. partij, zoodat het zoeken van een verschil op dit punt in ons oog volkomen onbegrijpelijk ia**. Nu de conclusies van do beide tconaangejvenide bladen. Daar gaat het om. „De Rotterdammer'' beantwoordt de vraag, of het verschil van geestestype en geestesrichting, zooals dit door het blad is geschetst, op den duur oorzaak en grond moet zijn van afzonderlijke partft'-foïimatie, „zonder * aarzeling in ontkennen* den zin". Prof. Diepenhorst geeft gul toe, dat bij de christelijkhistorischen het ^ubjectivafsjme volstrekt niet in ondragelijke» vorm voorkomt. Z.i. teekent het zjch alleen af als algemeen kenmerk, zoodat de conclusie Voor de hand ligt, dat op den duur geen plaats is vOctf twee Glixisiè^ partijen, „die niet door dieper kloof zijn gescheiden; dan hier het geval isj". Jammer, dat de hooggeleerde heer de vraag of spoedige; hereeniging gewenscht j» onbeantwoord Iaat Maar — en hierin vinden wij eten reden tot groote blijdschap — dit staat voor (hem vast: „De historie der laatste iv^'f-en-twintig jaar op .politiek gebied heeft uitgewezen, dat er tusschen christelijk-historischen en anti-revolutionairen typeerend verschil is, maar geen verschil dat rechtsguond geeft, pm tegenover de benauwende macht van '.het ongeloof de eige* macht moedwillig één dag langer door scheiding te verbrokkelen dan onafwijsbaar noodig is.1) Hierin ligt dus de erkenning, dat het verschil — aangeno- ') Spatieering m oo*. men dat het er is; de» ëpjejurzijn van prof. Df. s'chjtjht in dit opzicht grooter dan de onze — van geen practiscbja betiéekenis is. „De Nederlander", zich blijkbaar Qp ons standpunt stellende, sommeert om maar één feit aan te wijzen, waaruit, tijdens* de Ischeiding, dat verschil gebleken is. Het blad wijst er dan op, dat de heer Lohman, de man, die aan de scheiding den stoot gegeven heeft, blijkens zijn toenmalig optrede» op kerkelijk en politiek terrein, eer op het objectieve dan op het subjectieve standpunt stond; en dat fie redjenen die opgegeven werden ter verklaring van bet verlaten van het Admiraalschip, met de Heilige Schrift zoo min iets te maken hadden als met het Christendom Het chr.-hist orgaan meent veeleer, dat dr. Kuypei's houding getuigt van een opvatting van onze staajts-' instellingen, die |d;e c-ibi van het standpunt der grondwet en van dat 't welk „vroeger ide a.-fc. hebben ingenomen" *), kwar lijk kunnen verdedigen. Is het niet eenvoudiger en beter, zoo besluit het, deze en feoortgelijke beweringen te bestrijden dan naar zekere verschillen te zoeken die er niet ziijn? Men ziet het, dr, Kuyper is etn blijft de „boeman", de eta-in-den-weg v(oor de c.-h. , Doch dat de houding van dr, Kuyper geen reden kan, mag en behoeft te gijn van een bestendige scheiding hebben wij, dunkt ons, reeds (voldoende aangetoond. * * * Dr. Kuyper is blijkbaar nog niet geheel los van de meening, dat de c.-h. partij een meer aristocratisch karakter èn de a.-r. partij een meer (democratisch karakter had. De c.-h. zouden het geraden geacht hebben, om „tegenover de bedenkelijke overhelling van (de a.-r. partij naar de „Democratie" zich schrap te zetten Die a.-r. leider verheugt zich erover»), dat beide partijen elkander op het erf der Democratie terugvinden, en dat „het (meest hinderlijke struikelblok van voorheen" uit den weg is geruimd. Wat bleek het geval? In „De Nederlander" was enkele dagen tevoren opgenomen bet Rapport der uit de C.-HL Unie een klein jaar geleden be- 1) En O.i. thans nóg iniwtmyy 2) „De Standaard", 23 Kor. 181$. noemde sociale comtaislsie, die haar oordeel uitspreekt over de haar toegezonden sociale prograrnirna's en daarin een standpunt inneemt, dat er1 nogi al democratisch uitziet Nu moge het waar zijn, dat de c.-h. in den loop der jarjen minder dan de a.-A voor de belangen der democratie hebben gedaan, r- „De Nederlander" ontkent dit niet, als ze dr. K u y p e r aan het jaar van (de instelling der sociale commissie herinnert — doch hiermede fo toch niet uitgemaakt, ,dat er principieel verschil bestaat tusschen de beide partijen. Wij bestiboüwen den arbeid der c-h. (voor de Democratie — hoe verheugend Pip {zichzelf — dan ook niet als een Stap op den weg ten hereeniging. Dat het persoonlijk element nog steeds de hereeniging in den weg staat, Wijkt ons ook weer uit het meergenoemde „Standaard"-artikel, dat aldus besluit: i „Voorshands zal vermoedelijk allerlei persoonlijk geschil de volkomen ineeosfmeltirig van beide partijen nog beletten; doch mits men over en weer slechts mijde wat in verkeeifden zin prikkelen kan, opent jöich dan toch steeds mjeer het vooruitzicht, dat emwording en samenwerking beiderzjijds' steeds meer het ideaal zal worden, en dat men Sn de ver^vezenlijking van dit ideaal zijn hoofddoel Zal stellen." De nadruk valle hier op „persoonlijk: geschil''. Persoonlijk geschil houdt Kuyper verre van Lohman, en Lohman verre van Kuypen Van verre Japht heiden het ideaal der emwording toe. Doch, helaas, wjij konden nog niet constateeren, dat zjij in de verwezenlijking yan dit ideaal hun hoofddoel stellen. Ware dit het geval!, dan was het vraagstuk in eens opgelost, want de partjrj^rogranima's leveren geenerlei bezwaar op. De afgescheidenen — van 1894 — hebben nimmer ande* dpel gehad dan de {Volgelingen van Kuyper. „De Nederlander" Schreef in Juni 1895 pun: „Zich strikt houdend aan het oude program kan de a.-r. partij den tijd afwachten jdat de organisatie weer zal gekomen zijn in het oude Spoor, en kunnen inmiddels1 de anti-revoLutionaire 4begim£elen door haar met kracht op den voorgrond worden gesteld." Men wilde slechts tijdelijk een afzonderlijk standpunt innemen 1 . , , k- v Later hald men behalve een eigen naam', ook een eigen' pirpgram noojdig. Dat was jeen vrij onaangename noodzakelijkheid voor de a-jbj., want tegen (biet oude program hadden zij geen bezwaar1). 0jrjj meenden zelfs^ dat zSjj aan het program! heel wat beter getrouw waren gebleven 'dan de andere vleugel der partij. Nog in Jr^bruari 1897 had de Commissie van Advies (der c.-h.) dit (program!, hipt een toelichtend woord bij enkele artikelen, laten drukken ter verspreiding onder de kier zers, daarbij in 'teen korte iinleiding bewerend, dat het de grondslag was waarop (alle anti-revolutionairen zich konden vereenigen en samenwerken. Het as dus te begrijpen, dat, toen zij .— pro forma — genoodzaakt waren een nieuw program te maken, dit op geen enkel: punt met het oude in boHsing kwam. Het was anders geredigeerd, het was bekort, maar het formuleerde Volkomen dezelfde teginselen. Alléén, zoo merkt de heer van Koetsveld Qp, zon men kunnen zeggen, dat het die beginselen op somntigei /punten nog wat scherper formuleerde. Laat men nu niet danger — zpoajs ook dé laatetgenoeöide schrijver doet — de voorstelling bevorderen, alsof bijl elke fusie de kracht der nieuwe partij geringer is dan de som derf krachten van de partijen rtvaaruit zij1 ontstond. Dit is o.i. een onbewezen stelling, welke niet ianger schade mag doen aan dei faiaicht tegenover „de benauwende mach* van het ongeloof\ en.>..,.„ den geest der reivplutie. MiSsahiten gaat die stelling blij de bestaande verhoudingen op, als mén het oog heeft op nunferiefce winst, ofschoon ze o.i. dan nog nader bewjtjjs vraagt, dpjch in moreel opzicht kan de jmaoht van gesplitste groepen van eensdenkenden nimmew opwegen (tegen die van jeen allen omvattenden bond. Sedert wg die eerste bladzijden van dit geschrift schreven ie er veel gebéurd, idat ons maant ernst te maken met de ppgingen tot heireeniging. De revolutie heeft den kop opgestoken en ons reedis een voorsïnaak gegeven van wat ons wacht, al$ het revolutionaire element niet -haper te beteugelen is. Allen, öie door dien geest bevangen zijh, vinden elkaar in de ure, waarop het revolutie-mpnster: kan&ivan slagen heeft. Troelstra) heeft nu de machtepositie: der fijnen oveaischjat. Dit noopt ons' . tt) **■ P*rtü, door C. E. rm Koetoreld. (Baarn, HollandiadrBkIB| 1918) biz. 64. tot waakzaamheid. -Want die jnachtepositie kon zich wel eens in voor hen gunstigen San ontwikkelen, ja, aÜe teekenen wijzen er op, dat het| gevaar volstrekt niet voorgoed bezworen is. En zullen de georganiseerde revolutionairen straks één sterk leger van {belijdende Chrisibenen tegenover zich vinden, één schaar van .Christenen die ook op staatkundig erf de souvpreinitejt Gods belijden? Het kan en het taoet Wij kunnen nog niet gelooven, dat hoogstaande mannen, oprechte Christenen, aUs Knyper 'en Lohman, ziende de groote gevaren, welke ons omringen, gedurende den korten tijd, welke hun hier nog (gegeven wordt, traag zouden zijn in bjet aangrijpen van alles wat maar de hereeniging der a-r. en c.-jb. partijen zou kunnen .bevorderen, pat teij tenslotte niet alle perstoonhjk geschil Zullen laten vallen, opdat er één ,,anti-revolutionaire" en/of „christelak-niBtorische'' partij; zij. De verwezenlijking Van d&t ftdjeaal zij in de eerstvolgende dagen hun hoofddoel en het hoofddoel van allen, die het wél meenen met 'ons land en volk, met hét aloude a.-tr*. pf |D.-h. beginsel, met de bevordering van Gods eer en met den strijd tegen ongeloof ien revolutie!. De tijd dringt * * * De kwestie der hereeniging nog niet door den tijd gerijpt, zegt men misschien. Doch z^jn Wijt werfcel|rjfc onbillijk, als wij dit argument als een dooddoener bestempelen? Een Duitsch diplomaat heeft dezer dagen gezegd, dat de gebeurtenissen ons 5n zoo twoeste snelheid voorbijvliegen, dat een bïepicoopbeeld daarnaast een olieverfschilderrji lijkt Met andere woorden, het ftvereMproces voltrekt zich met zoo duizelingwekkende {snelheid1, dat men nauwelijks den loop der dingen volgen kan. I En zouden de Christenen, die een zoo grootsche roeping te vervullen hebben ppl (deze aarde, zouden zij! werkloos toezien en kalm afwachten tot züï den tijd rijp achten voor samensmelting van twee politieke partijen, die in den grond der zaak hetzelfde doel ^eoogjen en langs denzelfden weg dat doel trachten te bereiken?! „Twee wegen, één doeir wordt met de beste bedoelingen door de tegenstanders van onmiirjpellrjke hereeniging als leuze aangeheven, doch ze verzuimen aan te .tooneo, dat werkelijk twee verschillende wegen btefwandeld «worden en moeten "bewandeld worden. Zïj- kunnen 't ook niet aantoonen, ten spijt ran de schoonste en (diepzinnigste beschouwingen op het termem der groeps-psychologie. De actueel-politieke kwesties, met name de leiding van dr Kuyper, zouden de hereeniging nog tegenhouden Een kwestie van voorbijgaanden aard weliswaar,, (maar nu toch ten eenenmale onoverkomelijk. Doch zoo ergens, dan geldt hier het woord: Waar een wil is, daar is een weg. Dr. Kuyper's (bijzondere positie öls leider jure suo wordt algemeen erkend. De heer Lohman heeft bovendien meermalen uitdrukkelijk verklaard, dat hem het leiderschap niet bijzonder ambieert; dat hij nimmer uit afgunst dr. Kuyper den nug heeft toegekeerd. Afe /beiden np maar weten te nemen èn te geven Zij kunnen dit te gereeder (doen, wijl van loslaten van eenig die, per beginsel geen sprake fr/éèn in geest en streven als zij zijn In dit verband zij (herinnerd aan dr. Kuyper's aftreden, ate voorzitter en lid van het Centraal Comité. Waarom wft dit feit met meer (op pen (voorgrond gesteld hebben? Onder, bet Schrijven van deze bladzijden kwam het bericht tot ons.' Het is waar, dat de geweldige gebeurtenissen om ons heen en de terugslag daarvan pp eigen binnenlandsohe toestanden hebben gemaakt, dat wat anders in de politiek als 'n evenement zou z^jn beschouwd; nu minder de aandacht moest trekken Zoo het ontslag van dr» Kuyper, Maar als het dagblad Het Vaderland" getroffen wordt door „de koelte, ja soms zelfs de ijzigheid, waarmede de ejgen partijbladen het nieuws aan hunne lezers mededeelden", dan (wjjfeen wij er op, dat aan het feit van dr. Kuyper 's aftreden niet die beteekenis te hechten is, welke de liberale pers er aan toekent Waarom? „Het Vaderland" schreef verder i): al mag men in de politiek nog zoo tegenover dr. Kuyper staan, en al moge zijn persoon voor niet weinigen afstcotende pool zijn, dit zal zeker wel door allen moeten worden toegegeven, dat hij een *) 6 December 1918, Avondblad B. met zeldzame talenten begiftigde man is, die tot de merkwaardigste figuren, lelie ten onzent de 19de eeuw opleverde, moetl gerekend worden, en dat züjn invloed op de staatkundige ge Bchiedenis van de laatste 40 jaren buitengewoon groot geweest is." Welnu, daarom'I Dr. Kuyper is uit hoofde van die „zeldzeldzame talenten" de leider jure suo. Zijn aftreden als voorzitter, en lid van het Cie»traal Comité kan daaraan niets veranderen. Nu spreekt het wel vanzelf, dat het persoonlijk regiment in het C. C. weggevallen is, Qók „De Rotterdammer" wees er op in het numjmer van 9 November 1918. Het blad uittel daarbij den wensch, dat hét 0. C. voortaan normaal functioneeren en meer dan een decoratief element zou zijn. Dit wegvallen van het ,,perBO0nlijk regiment" in het C C. moge een reden te meer zijn om de christelijk-historische» met het a.-r. païtijlèven te verzoenen, wij zeggen niet, dat dr. Kuyper nu eiken leidenden invloed mist Hij is nog de leider, van rechtswege, jure suo, bij de gratie Gods. Kan een leider, die niet aangesteld is, ook worden afgezet?, Prof. Fabius zegt ja. Wij zeggen neen! Zeker, dr. Kuyper zou zich onmogelijk kunnen maken, indien pij maatregelen nami, die met onze heiligste beginselen spotten. jDoch dan zou hij niet door de.Apartij afgezet zijn; dan zou die afzetting van hemzelf uitgaan; dan zou hij zichzelf buiten het vertrouwen van het a-r. volk stellen. Thorbecke js nooit als .leader der liberale partij afgetreden tijdens zijh ministerschap. Men heeft de regeeri ngamaatregelen, door hem als minister verdedigd, meer dan eens van liberale zijde bestreden; maar aan zijn leiding is nooit getornd. Hij behield de leiding van zijn partij tot zijn dood. iVan Gladstone kan hetzelfde gezegd worden. En opmerkelijk is het wel, dat Groen van Erinsterer, die toch ook steeds de oonstitutioneele beginselen en de tweeheid van Volk en [Overheid hoog hield, nooit de liberale partij er een grief van gemaakt heeft, dat zij Thoïbecke gedurende zijn ministerschap als leider bleef erkennen. Dr. Kuyper Imoge ook in de politiek een mensen met velerlei (tekortkomingen zijn, hij heeft zich nimimer buiten het vertrouwen van de partij gesteld. Vandaar dat zijn uittrede» SUL** ** «-* de nrs r«£Sjsssr"noeraM haat «iet", JTS «f^ n P,