PRIJS f 0.25. Pet reeks van twaalf slechts . flï f 2.50. INTERVIEWS MET MERKWAARDIGE PERSONEN VAN ONZEN TIJD <* Dr. a. bredius OVER SCHILDERIJEN-ONDERZOEK EN MUSEUMBEHEER DOOR p&È c. harms tiepen N.V. UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ v.h. C. HARMS TIEPEN * AMSTERDAM. jfi fÊL Dr. a. bredius DOOR C. HARMS TIEPEN. I 4 Er was nauw' plaats op de groote tafel met stapels papieren, brieven, boeken beladen, voor de blauw porceleinen theekopjes, die van een bizondere doorschijnendheid waren. Wij zaten een wijle zwijgend erneven. Van buiten klonk vaag dóór het geroezemoes van de avondlijke Prinsengracht-drukte. En uit 't huis ernaast jammerden een paar koperen muziekinstrumenten. Op 't goudleeren behang hingen schetsen van Rembrandt; een schilderijtje van Adriaen Brouwer was net nog zichtbaar in 't lamplicht — daarboven hoekten de schilderijlijsten in 't half-duister. „Vertel u me toch eens — vroeg ik — wat is nu 't resultaat van al die jaren archief-onderzoek en reizen... bent u daarover tevreden?" Dr. Bredius lachte even, deed nog een trekje aan zijn «gaar en stond toen op: een brandkastdeur knarste open — „daar hebt u 't resultaat van een kwart eeuw arbeid — m'n waarde heer 1" Twee papierbundels werden zichtbaar — „mijn aanteekeningen over al wat geschilderd heeft in ons land, archiefuittreksels, fragmenten uit familiepapieren en notaneele acten, en handteekeningen op schilderijen." Hoe Dr. Bredius toch zoo'n Rembrandt ontdekt. En daar hebt u mijn reisjournaal, 't boek waarin ik dag na dag t merkwaardige schreef, dat ik op mijn reizen van Moscou naar Londen, van Kopenhagen naar Venetië, in musea, op afgelegen kasteelen vooral, vond aan te teekenen. Reizen, reizen: zien — kunnen zien, óógen hebben om te zien.. . dat is het." Ik lachte, plots herinnerend me de woorden van mijn ouden teekenmeester... „jö\ je moet van kijken tot zien gekomen zijn!" Hoe de Delftsche Vermeer Werd ontdekt. „De allegorie van t Nieuwe Testament... De vrouw met den voet op den aardbol?" — Juist die. — Ik was die dagen in Berlijn. „Je moet die de Keyzer toch eens gaan zien bij W.' had men me geraden. Ik had het glad vergeten tot den laatsten dag. 'k Ging toch nog even kijken bij dien kunsthandelaar — nu, de de Keyzer was een interessant doek. Ergens in den hoek stond echter een ander tegen den muur. Ik vraag zoo terloops — wat is dat ? Och... hij wist 't niet recht — en de geleerden wisten 't ook niet, vertelde de kunsthandelaar me. 't Was 't eigendom van iemand in Moskou die *t tot eiken prijs kwijt wilde. Ik bekeek 't, zag direct — aan dit, aan dat — 't moest een Vermeer zijn. Maar... ik houd me stil. Hoeveel moet die Rus ervoor hebben? vraag ik zoo onverschillig-weg. „Zóóveel." Ik wil *t wel nemen, zeg ik kalm, betaalde contant en liet 't zoo-snel-mogelijk naar den Haag reizen... Hoe de Judith Leyster in 't Mauritshuis kwam. — Ik dineerde op een dag bij een vriend van me in Dusseldorf — den ouden heer Dahl. Verzamelaar als ik. Die had me laten zien — een klein schilderijtje, 't Trof me dat 't zoo mooi was — hij had *t voor een prikje gekocht. Bij 'n sigaar na't diner zeg ik, ineens weer denkend aan 't schilderijtje: „zou u 't willen verkoopen voor f 1500.— aan t Museum in Holland?" „Haal nou geen stomme streken uit", zegt mijn gastheer tegen me.... Ik, koppig, hield vol. „Je bent niet wijs', zegt hij, en toen goedmoedig „. • maar als je toch je stijve kop door wil zetten: ga je gang. En als je ermee zit, nou ... dan neem 'k 't altijd nog wel terug, hoor..." Ik zend het ding naar den Haag, spreek erover met den minister van toen, en t V komt voor f 1500.— in *t Mauritshuis. Een jaar daarna moet er wat aan hersteld, en daar komt te voorschijn — 1631 en 't monogram van Judith Leyster, (de knappe leerlinge van Hals, wier werk zoo zeldzaam is) dat ik kende van mijn onderzoekingen en reizen. Een ander, dat voor een uitstekend van Hals doorging, werd voor eenigen tijd nog met 3500 pond betaald, 't Was de vrouw van Molenaer, van wien ik zooveel wetenswaardigs publiceerde in „Oud-Holland*. „Oud-Holland" ... ja — we moesten de menschen eens kunnen bewegen, dat méér te steunen. — Dit is nog maar een heel kléin feitje... maar als ik er aan denk hoe 'k door vergelijk van de handteekeningen onder notarieele acten en die op schilderijen, uitmaakte dat een doek, altijd aan Frans Hals toegeschreven, van Harmen Hals was; hoe door een rekening van een brouwerij, aan Claes Hals overgedaan, verklaard wordt dat van dat jaar af geen enkel schilderij meer van hem te vinden is... ach, wat ik al niet zou kunnen vertellen over de zes zoons van Frans Hals en zijn vrouw, moer Lijsbeth, en zijn dochter Sarah... hoe zijn werk geruild werd voor copiên van zijn zoon. Hoe zijn broer Dirc Hals een kroeg had in de Haarlemmerhout, waar hij voor zestig gulden een schilderij te koop hing, zonder dat hij zei dat 't van hem was. En als ik denk aan al wat ik over Rembrandt gevonden heb... dan behoef ik niet ontevreden te zijn over mijn kwart eeuw werken. Hondecoeter — Joh. Spruytt. — Daar hoor k b. v. dat aan 't museum in Berlijn twee Hondecoeters zijn aangeboden die — ik had ze al eens gezien — ik vermoed dat valsch zijn ... ik ben nieuwsgierig van wie ze zijn — kóóp ze . . . ja, je werk kost zoo aardig wat geld! Laat ze verdoeken, en zie . . . daar komt te voorschijn: Joh. Spruytt; één is gemerkt met 1666. Ik snuffel in mijn aanteekeningen en vind ergens wat over een jong VI gestorven geldwisselaar, in 1628 te Amsterdam geboren, gestorven in 1671. Andere kleine levensbizonderheden vind ik. Nu hebt u die schilderijen van hem gezien ... zeg zelf: hoe zijn ze — is die haan niet zelfs nog prachtiger dan een Hondecoeter. En die eenden . . . Hofstede de Groot had 't al op *t eerste gezicht voor een Cuyp gehouden! Nu weet men dat er ook nog een Spruytt geleefd heeft. — Zie, daar bleek nu weer *t nut van mijn archief-studiën en van mijn reisjournaal. Ze halen de schouders op ervoor — de schilders — maar toch, hoevéél zijn er niet beroemd geworden .. . ach, je staat er versteld van wat al niet geleefd heeft al die eeuwen, en hoe dat je helpt een of ander schilderij thuis te brengen! De vreemde jacht. — Ach ja, maanden en maanden zit je daarvoor op stoffige zolders te snuffelen en te zoeken in allerlei familie-paperassen, in kille, donkere archief-kelders te verkleumen — met een tangetje pak je voorzichtig blaadje voor blaadje op en betuurt 't door je loupe — en je vindt niets. „Ik vertik t' denk je; en dan plots — daar krijg je een rekening in handen: je leest hoe weinig Frans Hals voor zijn schilderijen kreeg of hoe Rembrandt de laatste jaren van zijn leven leefde van de spaarpenningen van zijn dochter... en je juicht! Heel dat wezen van dien man zie je voor je, heel zijn leven , . . O, ü kent dat óók, niet waar? — u hebt dat óók gevoeld. . . daarom hebt u over de Marissen en dien bloeitijd van de Haagsche School kunnen schrijven. Héél zoo'n leven zie je vóór je . . . je zoekt naar méér, méér licht — *t wordt een jacht, en een prachtige. Wat al schilders heb ik niet gevonden, wat al merkwaardigheden, die héél zoo n leven voor je brengen.. . heel wat meeningen en geweten dingen onjuist deden zijn. Hoeveel als echt beschouwde doeken bleken niet copiën — hoeveel schilderijen niet aan verkeerden toegeschreven! vu — Wie wist vroeger b. v. dat er twee Ruysdael's zijn geweest. —" Zoo sprak de man wien wij danken nagenoeg al wat we weten van onzen glorie-vollen gouden schildertijd. Hij vertelde *t me bij een sigaar en een glas wijn in den avond — als ik weer eens kwam praten. Platen, boeken stapelden zich voor mij op. Een eigen schilderijtje heb ik van hem gezien — ook hij kent de schildertechniek. Bladerend in dat prachtwerk „Amsterdam in de 17e Eeuw," waarvan dr. Bredius zoo nauwgezet de schilderkunst bewerkte — hoe weinig wordt zulk werk toch gewaardeerd — vonden we een reproductie naar 'n nagenoeg onbekend doek van Isaies Boursse, den leerling van Rembrandt. Den schilder van afgehaalde bedden. Dit vergelijkend met een schilderij-foto aan Jan Steen toegeschreven, zag je duidelijk de overeenkomst: 't was 't zelfde bed, op zelfde wijze geschilderd — dat laatste moest ook van Boursse zijn: nieuwste ontdekking van Bredius! B. N. N.: „Bredius neueste Nachrichten", zooals ik in een Duitsche catalogus vond. Wat al veiling-catalogi uit Berlijn en elders hebben we niet doorgezien, waar door vergelijking bleek dat een daar als echt genoemde Jan Steen of Cuyp een copie was — zelfs zonder dat men 't in Berlijn wist. . . alleen gezien aan de hand van Bredius* Steencollectie! Eiken dag een Rembrandt 11 O, ze weten *t zoo — de menschen. Elke dag brengt me brieven van alle oorden van de wereld — ziet u maar. Ontdekte Rembrandt's — eiken dag een I! Altijd staan er een paar in de gang. En voor typische moeilijkheden dat je staat! Daar hebt u b.v. een foto me pas-nog gezonden uit Frankrijk — een groot doek dat voor een Rembrandt verkocht zou worden... ze vragen mijn oordeel. Ik zag 't dadelijk : 'twas van een leerling van Rembrandt... ik schrijf 't hun. VIII „Of ik oogenblikkelijk de foto terug zend" antwoorden ze. Ik zal 'm toch voor alle zekerheid laten reproduceeren .. . want over eenigen tijd komt hij als een Rembrandt op de markt I En later komt 't me te pas als 'k mèer van dien leerling van Rembrandt vindt. Sterke staaltjes zou *k u daarvan, van die vervalsching, kunnen vertellen. Pas nog hoor *k daarover van mijn vriend Hofstede de Groot, die net uit Amerika terug is sensationeele dingen. Van kunsthandelaars die miüionnairs zijn. — Tallooze copiën gaan daar voor ëcht door. . . splinternieuwe Ruysdael's zijn er: in Brussel en Parijs zijn twee kunstkoopers die nu op prachtige kasteelen wonen, een paar millioen ieder hebben. Misschien wordt 't een proces. Een Amerikaan had voor een millioen van een hunner gekocht: sporadisch kwam in de collectie een echte voor I Er is bijna geen representatief schilderij meer in Holland. — Vergelijkenderwijs gesproken natuurlijk! — U weet: de schilderijen stijgen in prijs — een Rembrandt is goud waard, een Thijs Maris uit diens tijd vóór de bruidjes, wordt kostbaar — en dat elk jaar méér. En wat nog in particuliere collecties is . . , wordt te gelde gemaakt. De graven van Lijnden verkwanselen, schandelijk genoeg, op Corfu een pracht-doek van Hals, dat we jaren lang in 't Maurithuis hebben gehad voor f 30.000. f 25.000 was van onze zijde ervoor geboden. De man die 't van hen kocht heeft met een reusachtigen winst 't overgedaan aan 't Museum in München — daar prijkt 't! Och, eigenlijk véél kan ons land niet meer uit. .. want goed beschouwd: veel is er niet meer in Holland. IX Waar al die schilderijen toch blijven. — Langzaam aan hebben we bijna alles naar 't buitenland zien verkoopen. De tijden zijn slecht zegt men — en tóch wordt er gekocht, en stijgt de handelswaarde van de schilderijen. Naar Engeland, naar Amerika, naar Frankrijk, niet 't minst naar Berlijn heb ik ze zien gaan. Daar weet ik schatrijke Israëlitische bankiers, die op de beurs ineens kapitalen verdiend hebben en op de hoogte gehouden willen van al 't moois dat er los komt: ze koopen. Als we dat maar gedaan konden krijgen: dat ze vasthielden — die families die nog belangrijke schilderijen hebben . .. maar een weinig piëteit hadden en minder geld-voor-alles zouden willen! Een nieuwe Rembrandt. — 't Gebeurde me voor eenigen tijd. Uit Brussel krijg ik een briefje van een me onbekend kunstkoopertje: hij heeft een schilderijtje, dat misschien een Rembrandt is. 't Liet me tamelijk koud: al zoo dikwijls gehoord! Maar hij komt, laat 't me zien, kijkt me vol verwachting aan; ik zie 't dadelijk aan een paar dingen. „Is 't een Rembrandt? vraagt hij. Ja .. . zeg ik, hoeveel moet 't kosten ? Ja .. . aarzelt-ie, nu 't een Rembrandt is — zoovéél. Ik kocht. (Nu is me er al heel wat meer voor geboden.) 't Mannetje drukte me met tranen in de oogen de hand — alles had hij bij elkander geschraapt en gezocht om 't doek op een veilinkje te koopen. Ziet u, zei hij toen-ie 'tgeld van me kreeg ... dat is nu mijn bedrijfskapitaal... nu kan ik een eigen kunsthandel beginnen! Rare brieven. 'k Herinner me nog, we hadden zoo over 't een-en-ander gepraat. Dr. Bredius had wat boeken voor me uit zijn kast gehaald, zoodat een heel ristje catalogi en boeken jolige duikelingen waren gaan maken. Daar was uit éen — een brief gevallen. En onder 't lamplicht had XII tatief doek te bemachtigen. Wanneer deze of gene zijn colectie gaat vermeerderen of verminderen, moet je dus ook weten — als 't kan maanden te voren — dan kan je bijtijds ervan gebruik maken om een karakteristiek schilderij aan eigen collectie toe te voegen. En dan niet te zuinig zijn. Een directeur mag niet te zuinig zijn. — Met dr. Hofstede de Groot bevond ik mij in Londen in de gelegenheid twee doeken van Simon Kirk te koopen — knap Hollandsch schilder van wien we niets hadden. Van f 5000.— tot f 3000.— hadden we afgedongen. Ze gingen naar Holland... de raadsman de museum-directeur toegevoegd — raadsman die vanuit zijn kabinet zonder te reizen toch aller doeken waarde kent — schrijft op de aanvrage: f 2000.—. Dadelijk eischt de eigenaar de doeken terug, verkoopt ze in Londen voor f 10.000.—. Als werk van Terborgh gaan ze voor f 35.000— naar Amerika. En. . . wij krijgen nimmer meer een stuk van dezen knappen schilder in onze musea. Een museum is een hospitaal. .... waar allemaal bejaarde menschen in wonen met kwalen en kwaaltjes — en die mogen niet te sterk worden aangepakt: verdoeken is niet een ding dat je uit verveling laat doen. Hoe minder er te verbeteren is hoe beter; maar ook nooit wachten tot de verf er af valt. De oude Hopman wist dat zoo goed — die ook de Nachtwacht verdoekt heeft. En de tegenwoordige verdoeker *), de Wild, is ook uitstekend. Eén keer heb ik bij 't verdoeken 't laatste vezeltje er af zien halen — dat was bij t stilleven van de Heem. Ja — als de menschen eens wisten wat voor zorgen wij voor onze pleegkinderen hebben.... ') De tekst van deze uitgave dateert van 1908 (de Wild is intusschen, naar men weet, door Knoedler naar Amerika gehaald). Men houde bij het beoordeelen van data, hiermede rekening. XIII Waar zal de Bredius-collectie blijven? Daar was 'k nieuwsgierig naar — welke plannen heeft Dr. Bredius met zijn belangrijke collectie in 't Mauritshuis ? Als ik weer eens bij hem kwam en hij liet me zien wat er ook in de kamers van zijn groot huis hing — dan polste 'k zoo tusschen 't spreken door: kunnen we nog vreezen dat 't een-of-ander van zijn collectie naar alle windstreken wordt verstrooid? 't Is immers tonnen gouds dóód kapitaal — werd voor één hem niet reeds een millioen geboden? Vorigen schonk hij 't Rijksmuseum — die in 't Mauritshuis niet. Waarom? vroeg ik hem eens. „Och, zei hij... wie weet of ik me nog niet eens zoo arm gekocht zal hebben dat ik een-of-ander verkoopen moet; 't zou me wel aan mijn hart gaan I.. want 't liefst ware 't mij als mijn collectie voorgoed bij elkander bleef". Peinzend keek mijn gastheer toen vóór zich, bracht langzaam zijn wijnglas aan de lippen. Verder wilde hij zich niet erover uitlaten en ik heb 't hem ook niet rechtstreeks gevraagd — maar dit weet ik wel dat de Staat gerust kan zijn... de collectie wordt ons geschonken. Doch... dr. Bredius hoopt en vertrouwt dat ze éénmaal, in een daarvoor bestemd gebouw voorgoed bij-elkander zullen blijven. Over Jan Steen. Ach, dit zijn allemaal maar aanteekeningen van den interviewer geweest. Ik zou er nog kunnen bijvoegen, datdr. Bredius een graad aan de Universiteit gehaald heeft en zich op muziek heeft toegelegd, maar... zich de polsen pijnlijk sloeg. Dat hij toen juist in Italië was en zoo al meer en meer zijn belangstelling groeide en groeide voor de schilderkunst... kenners mogen nu zelf de belangrijke invloed constateeren van dit feit: Italië waar niet de doeken immer aan handteekeningen te onderkennen zijn en naar andere kenteekenen dient gezocht... XIV animeerend begin. En zoo zou 'k meer kunnen vertellen dat ook in boeken te vinden is en dat biografen voor ons nageslacht wel zullen bewaren. Maar waarom? Liever praat ik — die als jongen dagen rondzwierf in 't Rijksmuseum langs die doeken, die me zoo wonder herinnerde aan vergane tijden en menschen van toen... liever praat ik nog wat van 't geen me 't meest bizonder was: Bredius* verzameling foto's naar Jan Steen's schilderijen in musea en collecties wiar ook ter wereld. Veel geld heeft die gekost — stel u even voor: fotografen, die waar-al-niet heengezonden moesten worden, wat al moeite en werk om toestemming te krijgen van de eigenaars. Maar bijzonder was dit omdat daardoor de beteekenis van Jan Steen me geheel en al klaar is geworden. Omdat ik daardoor zijn lach, zijn joyeuzen hel-opschaterende lach, gehoord heb, die uiting is van een stuk filosofie, levensfilosofie: de lach om 't geluk van te leVen. Van de dingen rondom je te zien in hun schoonheid van zonnig licht — 't leven te genieten als een zonnige dag met witte wolken die immer 't zonlicht overal laten. Levensblijheid, nimmer door zorgen te verdonkeren zorgeloosheid. En toch welk een serieus-werkend kunstenaar was diezelfde onverschillige, zorgelooze Steen... zie zijn reusachtige doeken: wie schildert ze thans nog zool En welk een verschillende onderwerpen: zat dr. Bredius niet, jongen nog, erbij, dat voor f 300.— een Sabijnsche Maagdenroof van Steen naar Amerika ging, — ook die onderwerpen heeft hij geschilderd! En hoe machtig wist hij te composeeren: vier, vijf doeken ineen... verscheidene^gevallen op het doek, men zie nauwkeurig: overal is wat te kijk al is 't maar een hond die met éen takje speelt. Steen is wel de grootste schilder dien we hebben na Rembrandt, en herinnert niet juist dat zittend •vrouwenfiguurtje op ,,'t Huwelijkscontract" aan Rembrandt? XV Maar bovenal: Jan Steen zelve zoo dikwerf op zijn schilderij — de breed-zittende met de schaterende lach die ge hoort als ge zijn jolig gelaat ziet. Dr. Bredius zou u bij een Steen-schilderijtje de oolijke historie kunnen vertellen van een zwartgallig oud heertje dat het vroeger voor zijn bed had hangen. „Zie je" — zei dat oud heertje — als ik bij mijn ontwaken die schaterende kop van Jan Steen zie, dan raak ik pas goed in mijn humeur I" Levensblijheid, 't luidst zich uitend op die jolige doeken die de uitdrukking „Een huishouden van Jan Steen" in de volksmond bracht — maar 't diepst op dat eene waar Steen aan de hagelblank gedekte disch zit, van spijzen overladen, en tegenover hem zijn vrouw, terwijl buiten 't geopende venster het gouden zonlicht is over heel de stadsstraat, het zonlicht ook blank over den disch .. . dat is de hoogste extaze — zijn meest vrome aanbidding van 't leven waarin heel zijn filosofie in alle sobere rijkheid is gebeeld... Dat heeft mij dan ook, van al wat ik bij dr. Bredius zag, 't diepst ontroerd. Harms Tiepen. r