HE% door . DAAN VAN PER ZEE. Uitgave Drukkerij' „De Toekomst" — Schiedam. HET CHRISTEN-SOCIALISME WOORD VOORAF. Voor bepaalde kringen zette ik in een viertal voordrachten het christén-socialisme uiteen, zooals dat als beweging organisatorisch is belichaamd in den Bond van Christen-Socialisten. Ik heb gemeend, dat dit onderwerp in wijder kring belangstelling vinden zou, en besloot daarom tot publicatie dezer voordrachten in haar nagenoeg ongewijzigden vorm. Toen ik de hier volgende breedheid van behandeling koos, kon ik niet vermoeden, dat de christen-socialistische beweging nog zóó weinig zich-zelf was, dat zij in haar organisatievormen meer een onderlinge verdeeldheid dan een eenheid van willen en denken zou toonen. Toch zal het op den duur blijken, dat zij zich ontwikkelen zal tot de levensmacht, die ik haar in beginsel reeds nu toeschreef, en dat de hier geschetste als uit het beginsel voortkomende tendentzejh, sterk genoeg zijn tot de zelf-realiseering. Daan van der Zee. GRONDSLAG EN DOEL. Een woord ter inleiding. — De sociale eischen van het christendom. — Het christendom als verkondiger van een maatschappelijke levensleer. — De verwerkelijking van Gods zedelijke wereldorde. Wanneer er van een schare christenen een roep uitgaat onder de menschen, wanneer die christenen door hun actie de aandacht trekken van het publiek, dan is het welhaast zeker, dat er groote dingen aan 't gebeuren zijn. Dan is het ook welhaast zeker, dat een bepaald kwaad de samenleving teistert en beroert en dat er machten in botsing komen, die het wereldaanzien veranderen en daardoor geschiedenis maken. Want het levende christendom reageert immer als zijn wezen wordt beleedigd, en vindt altijd weer momenten ter hervattingvan zijn vaak onderbroken wereldtaak. Dit verschijnsel nu geeft aan het ^HHsten-socialisme eenHbreedheid van conceptie en een diepte van aandoening, die zijn beteekenis voor het cultuurleven van den komenden tijd onwederspreekbaar maken. Wij menschen van den jongsten tijd met zijn brandende begeerten en zijn streven naar het mateloos vermogen bekommeren ons om veel. En de prediker der oudheid heeft misschien de diepte van zijn eigen woord niet ten volle begrepen, toen hij sprak: „Ik begaf mijn hart om met wijsheid te onderzoeken en na te speuren al wat er geschiedt onder den hemel. Deze moeilijke bezigheid heeft God den kinderen der menschen gegeven, om zich daarin te bekom- meren".1) Maar gelukkig is het méér dan een moeilijke bezigheid alléén, om na te speuren, wat het doel en het willen, de waarde en de beteekenis van het christen-socialisme is. Het leidt er toe, dat we onzen eigen tijd wat beter leeren verstaan, het heeft sociaal-paedagogische waarde, want het leert ons begrijpen de dingen, die om ons heen gebeuren, het leert ons kennen de invloeden, die voor een deel ons eigen leven beheerschen, het verhoogt onze menschenwaarde omdat we als bewuste wezens nader gebracht worden tot de schoonheid van het bewuste leven in dezen geestelijkrijken tijd! Van uit dit gezichtspunt beperk ik mij tot de christensocialistische beweging van het heden en zal ik, tenzij terloops, niet gewagen van het christelijk communisme uit de geschiedenis, dat in zijn zedelijke tenderen met het christensocialisme van nu parallel gaat. Wie in dit christelijk communisme van vroeger belang stelt, zal zijn bevrediging kunnen vinden in het standaardwerk van Prof. Quack „De Socialisten, personen en stelsels". Het christen-socialisme van onzen tijd is voortgekomen uit reactie tegen de kapitalistische maatschappij-orde in haar modernen vorm van groot-industrialisme en bedrijfsconcentratie, met de geheele wereld als waren-afzetgebied. Als van-zelf heeft deze christelijke reactie dan ook een internationaal karakter en is het niet bij geval, dat het christensocialisme in verschillende beschaafde landen tegelijk van zich spreken doet. Nog is het maar een relatief zwak geluid^, dat in Engeland, Frankrijk, Zwitserland, Italië, Amerika en Nederland wordt gehoord, en is er zelfs nog geen samenstemming van geluid in deze landen, maar het kan niet anders, of het christen-socialisme zal zich ontwikkelen tot een internationale beteekenis, waar het de geheele wereld- ') Prediker 1:13. samenleving in zijn bedoelingen en bemoeiingen betrekt. Het heeft dan ook geen zin, de buitenlandsche openbaringen der christen-socialistische beweging in ons onderzoek te betrekken, omdat het overzien van het christen-socialisme in Nederland voldoende is, om de wereldbeweging van het christen-socialisme te leeren kennen. In ons land openbaart zich de beweging van het christensocialisme in drieërlei georganiseérden vorm. De oudste dezer organisaties maakt deel uit van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij en behoort derhalve tot de internationale sociaal-democratie. Zij uit zich in het weekblad „De Blijde Wereld" onder redactie van een 4-tal vrijzinnige predikanten en treedt niet politiek-zelfstandig op. De tweede organisatie is de Bond van Christen-Socialisten, opgericht in 1907. Deze bond treedt op als zelfstandige sociaal-politieke partij en vindt zijn orgaan in het weekblad „Opwaarts"De laatste organisatie is een christen-socialistische propagandaclub, in Maart 1913 opgericht, die de S. D. A. P. erkent als de politieke vertegenwoordigster van het proletariaat en haar leden vrijlaat, dit al dan niet door aansluiting bij die partij te erkennen.') Waar ik in mijn voordrachten het christen-socialisme voor u ga belichten, heb ik dat op het oog, dat door den Bond van Christen-Socialisten wordt voorgestaan en verdedigd. In wezen is er geen verschil tusschen het christen-socialisme van de Blijde-Wereld-groepj"3aTvan de christen-sociatrstische propagandaclub en dafvan den Bond, waartoe ik behoor, maar de christen-socialistische beweging, zooals die organisatorisch belichaamd is in den Bond van Christen-Socialisten, geeft ook den politieken kant van haar willen bloot, is daardoor een dankbaarder beschouwingsobject, ') Tijdens het afdrukken van dit werk was omtrent den organisatievorm dezer club niet voldoende bekend, om er hier historisch, melding van te kunnen maken. en heeft de toegenegenheid van uw inleider, hetgeen aan de bespreking ten goede kan komen. Ik hoop u objectief te kunnen laten zien de diepte en de breedte van een beweging, die ik subjectief dagelijks méé doorleef, en die zóó schoon is van bedoeling, zóó rijk aan liefde, zóó prachtig van bruisende kracht, dat ze op de warme belangstelling van elk christen-hart moest kunnen rekenen. In hiér ligt de belofte, waarvan Fichte sprak, toen hij de vernieuwingskracht van het christendom schetste en profetisch betuigde: „Maar wie die kracht heeft kunnen waardeeren, hij zal toegeven, dat het christendom eens de innerlijke organiseerende macht van den staat zal zijn en dan zich zal openbaren aan «de wereld in al de diepte van zijn opvatting en al den rijk■dom zijner zegeningen." Als ik thans ga spreken over den grondslag en het doel ~van het christen-socialisme, dan zal het u wellicht verbazen, niets over het socialisme te hooren. Dat komt, omdat het socialisme tusschen dien grondslag en dat doel in ligt, dat komt, omdat het socialisme de economische voorwaarde is, om het doel te bereiken en niet behoort tot het essentiëele wezen van het christendom, dat uit een hoogeren levensdrang is gesproten. Uit deze splitsing blijkt, dat ik het •socialisme naar zijn kern-wezen beschouw louter als een economisch stelsel, om in de materiëele behoeften der menschheid door een bepaalden vorm van voortbrenging en verdeeling te voorzien. Door deze wetenschappelijke begrenzing doe ik het socialisme geenszins onrecht, maar open ik integendeel de mogelijkheid van een zuiverder oordeel en •voorkom ik een vertroebeling van denkbeelden, die ten opzichte van het socialisme helaas maar al te vaak kan worden geconstateerd. Deze vertroebeling is juist altijd het .gevolg van een niet nauwkeurig onderscheiden tusschen het ■wetenschappelijk-economisch gebied en het terrein der zuiver- menschelijke drijfveeren tot bereiking van het socialistisch doel. Toch is dit zuiver-menschelijke het primaire in elke beschouwing van socialistisch streven, omdat in dit zuivermenschelijke gevonden worden de motieven, die drijven tot realiseering der socialistische productiewijze. En zoo vindt ge ook den grondslag van het christen-socialisme niet in hêt wetenschappelijk systeem van den heros Karl Marx, den schepper der moderne socialistische beweging, maar in de zuiver-menschelijke drijfveeren, die de christen-socialisten ïot de gemeenschappelijke actie voerden. In de nieuwe beginselverklaring van den Bond van Christen-Socialisten wordt dit zuiver-menschelijke, de diepere levensdrang eveneens tot uitgangspunt genomen, waar zij vooropstelt, dat de christensocialisten „des zins en willens (zijn) te leven uit het beginsel der eeuwige Goddelijke Liefde, gelijk dit ten volle in Jezus Christus openbaar is, en alzoo tot vervulling gedreven (worden) van het eene groote gebod van dezen heilige Gods: Gij zult liefhebben den Heere uwen God met geheel uw hart en met geheel uwe ziel en met geheel uw verstand, en uwen naaste als uzelven (Matth. 22 :37,39)." Alzoo ligt de grondslag van het christen-socialisme in het groote Christus-gebod der naastenliefde-om-Gods-wil, en dat niet enkel in het gebod, zooals het in den Bijbel als geschreven wet gegeven wordt, maar in het gebod, dat in het diepste wezen van den waarachtigen christen als levenswet, als levenseisch, als levensbegeerte naar voren komt. Het christen-socialisme wortelt in de levensrealiteit van den christen, en heeft derhalve, om met Ds. Van Krevelen te spreken, zijn grond in den levenden God '). Het kenmerk van den christen is juist dit leven uit de hoogere Goddelijke idee, het leven in en door den Vader in een liefdesgemeenschap, en dit maakt hem ook tot een sociaal wezen I- I É ') D. A. v. Krevelen en Jos. Loopuit. Christen-Socialisme. Blz. 6. in een hoogeren zin. Niet alleen, dat hij krachtens zijn menschelijke natuur tot het samenleven met anderen gedreven wordt, ook door den hoogeren liefdesdrang van den-uit-Godlevende, voelt hij bij uitstek sociaal, omdat hij in den evennaaste zijn broeder ziet, een mede-kind van denzelfden Vader, die in de hemelen is. En het christendom, uit deze zelfde God-mensch-liefde voortgeweld, stelt daardoor de hoogste sociale eischen aan zijn belijders, omdat het de hoogste zedelijke eischen stelt in zijn Evangelie van liefde, dat is het Evangelie van het zich-zelf-geven-om-Gods-wil. In dezen christelijken levensdrang vindt ge den grondslag voor het christelijk-sociale streven, dat telkens weer tot nieuwe uitingen komt, en dit christelijk-sociale streven heeft het christen-socialistisch streven tengevolge gehad toen sommige christenen een dieper inzicht kregen in de samenstelling en bouworde der kapitalistische maatschappij en den machtigen roep van Karl Marx in hooger beteekenis leerden verstaan: „Proletariërs aller landen, vereenigt u!"') In mijn tweede voordracht hoop ik dit nader uiteen te zetten. Het christendom is onvoorwaardelijk sociaal, het strekt niet alleen de handen uit naar den hemel, maar het legt beslag op de gansche aarde, op „de aarde, die des Heeren is, mitsgaders hare volheid, de wereld en die daarin wonen", zooais de psalmist der Hebreeërs zong2). En altijd weer drijft het er toe, dat het liefde-gebod van den Christus tot daad wordt in het leven zijner belijders. Een man als Paulus, die zoo schoon het evangelie van Nazareths rabbi heeft doorvoeld en verstandelijk in woorden van wijsheid heeft verwerkt, die den Galatiërs voorhield: „Dient elkander door de ') Slot van het Communistisch manifest van Marx en Engels. Vertaald door H. Gorter. 2) Ps. 24:1. liefde"')• en „Draagt elkanders lasten en vervult alzoo de Wet van Christus"*), die den Tbessalonicensen verkondigde: „Jaagt allen tijd het goede na, zoo jegens elkander als jegens allen" 3), die den Corinthiërs predikte: „Niemand zoeke dat zijns zelfs is, maar een iegelijk zoeke, dat des anderen is"4),— Paulus predikt het nóg aan de gekerstende wereld, dat de christen de roeping heeft, sociaal te zijn, mèt en voor zijn mede-schepselen te leven, omdat hij, alzoo doende, komt te leven mèt en voor zijn God. Het christendom leeft uit de solidarileitsgedaobje, omdat het altijd weer het oog doet vestigen op den levenden God en omdat het dien levenden God geopenbaard ziet in de menschheid. Daarom wordt het christendom altfld weer gedreven tot de bemoeienis met het leven der maatschappij, het christendom, dat is de levensgemeenschap der waarachtige Christus-belijders. Het christendom voert de pretentie, het individu te kunnen brengen tot de hoogste vrijheid door zijn evangelie van geestelijke verlossing, het kan dan ook niet dulden een sociale gebondenheid, die het werk des ffeestes belemmert. En het pleit niet voor de christenheid, wanneer zij de sociale beteekenis van het christendom niet verstaat, wanneer zij nalaat, de sociale eischen van het christendom luid te doen hooren in de wereld. Haar verslapping wordt dan een aanklacht tegen de pretenties van het christendom, zij stelt dan Gods heiligenden Geest voor de oogen der wereld in debet. En tot nadenken,stemt dan ook het woord van Dr. Slotemaker de Bruine, den verdediger van de sociale roeping van het christendom: „Wij moeten als christenen onze oogen wijd open hebben voor ') Gal. 5:13. 2) Gal. 6:2. ») 1 Thess. 5:15. 4) 1 Cor. 10:24. het nauwe verband tusschen de maatschappelijke omstandigheden en het geestelijk leven... En het denken daaraan, het werken daarin moet geen toegift zijn, een soort liefhebberij van wie daar juist lust in hebben. Maar uitvloeisel,, natuurlijk uitvloeisel van ons leven met den Heer, die onzen blik verwijdt en ons hart verteedert."') . Sociaal zijn, dat is elkanders lasten dragen, dat is elkaar dienen in de liefde, dat is uitgaan voor en tot het zwakke en het hulpelooze, dat is den arme en verdrukte tot een helper en een broeder zijn. Sociaal zijn is het bewuste deelhebberschap aan de vreugden en nooden der gansche maatschappij, dat is als mensch doorvoelen hetgeen de menschheid beroert, dat is zich een deel weten van het menschheids-organisme, dat is het bewust najagen van de menschelijke solidariteit Sociaal zijn is het verlangen naar een levenspraktijk, is de daad der liefde óm het woord der liefde, waarin Gods gebod zich culmineert. Zóó was Jezus zelf sociaal in zijn optreden en niet in lijn prediking alleen, en op zijn doen wees Dr. Kuyper terecht, toen hij het eerste Christelijk-sociaal congres in 1891 opende: „Machtig is dan ook de trek van ontferming, die in elke bladzijde van het Evangelie is ingesneden, zoo dikwijls Jezus met de lijdenden en de verdrukten in aanraking komt. De schare, die de wet niet kent, stoot hij niet af, maar trekt hij tot zich. Geen vlaswiek, die nog even smeult, dat hij ze zou uitblusschen. Wat krank is geneest hij. Van de aanraking van het melaatsche vleesch trekt hij zijn hand niet terug. En als de schare honger heeft, ook al hongert ze nog niet naar het brood des levens, reikt hij haar tarwebrood in menigte en schenkt haar overvloed van kostelijke visch. Zoo paart zich. bij Jezus aan de theorie een levenspraktijk." a) ') Dr. J. R. Slotemaker de Bruine. Eenheid en roeping der kerk. Blz. 31. *) Het sociale vraagstuk en de christelijke religie. Blz. 16. Sociaal is elk christen, die in Jezus ziet den voorbeeldelijken mensch, die de diepten tcent van het evangelie der broederschap. En mèt Mr. Van de Laar getuigt hij: „Laat: de wereld maar lachen, laten machtigen en grooten zulk een christendom maar op zijde willen duwen, de getuigenis, der eeuwige broederschap in Christus is werkelijkheid." Uit deze werkelijkheid van het solidariteitsgevoel, dat den christen de menschheid doet liefhebben in Christus,, die het uitgedrukte beeld des Vaders is, dat hem drijft in den strijd voor de armen en verdrukten, voor hen, die geen helper hebben, dat hem als De Lamennais doet „strijden voor de rechtvaardigheid, voor de zaak der volkeren, voor de rechten van het menschel ijk geslacht", dat hem doet uitgaan op de wegen en in de straten, om te verkondigen het heil voor allen en het recht voor allen, en de vrijheid voor allen, uit deze werkelijkheid van het christelijk solidariteitsgevoel,, uit den socialen drang, die het inhaerente deel van des christens wezen is, neemt het christen-socialisme zijn oorsprong. Want de christen-socialist belijdt, dat hij des zins. en willens is, dat de diepe begeerte in hem woont, te leven uit het beginsel der Goddelijke liefde, een beginsel, dat hem tot den socialen arbeid roept. „Het christen-socialisme", zegt Ds. Van Krevelen, „is altruïsme van deldaad."2) Ik spreek nog altijd van het werkelijke leven van den christen, die het socialisme als middel ter maatschappelijke verlossing aanvaardde, van den inwendigen drang tot sociale bemoeienis, van de sterk in hem levende begeerte, die hij niet dan ten koste van eigen persoonlijkheid zou >) De Klaroen, 1909. Blz. 138. 2) D. A. v. Krevelen en Jos. Loopuit. Christen-Socialisme. Blz. 11- kunnen stillen, om niet maar wat te belijden, maar om wat te zijn. Het is zeer opzettelijk, dat ik daarop zoo den nadruk leg, omdat dit de wezenlijke kracht uitmaakt van de christen-socialistische beweging. Het christen-socialisme is niet louter een schoone theorie, het is een levende werkelijkheid, het ontleent zijn krachten aan het beste, wat de mensch te geven heeft, de warme spontaniëteit van zijn persoonlijkheid. Men heeft wel smalend gesproken van gevoels-socialisme, maar wat is waarachtiger en schooner van een arbeid tot voorziening in de eigen levensbehoeften in een arbeid tot het voortbrengen van waren, met het uitgesproken doel van kapitaalvermeerdering der bezittende klasse, was een_ psychologische noodwendigheid. Het kapitalisme, aanpassend Wfde onzedelijRenrïehsclfeiijke instincten van hebzucht en heerschzucht, deed de middelen tot bevrediging dier instincten in de warenproductie aan de hand, en de groei van de wereldmarkt, waar de geproduceerde waren worden verkocht, is een graadmeter voor de ontwikkeling van het kapitalisme* maar een graadmeter tegelijk voor de maatschappelijke uitleving van onzedelijke menschelijke instincten. Het warenproductie-proces kon niet anders brengen dan „een wegzuiging van alle verrekenbare waarde naar den kant der grootere en kleinere kapitalisten, om — aldus Dr. Kuyper — ') Prof. Dr. Werner Sombart ; Het socialisme en de sociale beweging, vert. d. C. J. P. Zaalberg, blz. 5. voor de breede onderlagen der maatschappij slechts zóóveel over te laten als strikt noodzakelijk was om deze instrumenten der kapitaalvoeding in stand te houden."') Het allereerste noodwendige gevolg van de scheiding tusschen arbeider en arbeidsmiddel, van de afhankelijkheid des nietbezitters—Van dén bezitter der productie-middelen, was alzoo in het verlagen der menschelijke arbeidskracht tot koopwaar, het verlagen van het overgroote deel der menschheid tot instrumenten van kapitaalvoeding, tot niets meer of minder dan nuttige dingen tot verrijking der bezitters van de productiemiddelen. Hier vonnist wederom de christelijke ethiek, waar zij de vrije menschelijkheid ziet óndergaan in het vrije looncontract, waar zij den mensch noodgedwongen zich verhandelen ziet als instrument van kapitaalvoeding, als „verlengstuk der machine." Maar nog meer ging het kapitalisme zich aanpassen aan de menschelijke ondeugden. Naast het vrije looncontract ontstond de vrije concurrentie. Was het vrije looncontract de noodzakelijke dwang tot verkoop van arbeidskracht, de vrije concurrentie was de bandeloosheid van den strijd om het bezit. De waren, voortgebracht met de voor loon gekochte arbeidskracht, moesten op de warenmarkt aan den man worden gebracht. Schiep reeds de arbeidsmarkt een belangentegenstelling tusschen bezitters en niet-bezitters, de warenmarkt bracht een nieuwe belangentegenstelling: die tusschen de bezitters onderling. Hier werd het belang van den eenen bezitter tot nadeel van den anderen, hier ontstond de eindstrijd om de winst, om de vermeerdering van het kapitaal. Troelstra noemt deze vrije concurrentie in zijn nieuwste brochure „een voortdurende wedstrijd tusschen de ondernemers, om elkander de winst te ontnemen of te ver- i) Dr. A. Kuyper. Het sociale vraagstuk en de christelijke religie, blz. 22. kleinen. Wie in het groot produceert, kan zijn waren goedkooper leveren dan wie het doet in het klein — de laatste wordt gedwongen, wil hij tegen den eerste konkurreeren, den prijs van zijn produkt even laag te stellen, daarmede verliest hij zijn winst en kan niet meer meedoen." ') Niet meer meedoen, dat wil zeggen, gestooten worden uit den kring der bezitters naar het groote proletariaat. Wie telt de tranen, gelaten in dezen strijd om zelf-handhaving of ondergang, wie ook kan peilen de diepten van ongerechtigheid, die door de winners in den wedstrijd om de winst moesten doorwaad, aleer zij stonden op de puinhoopen van eens anders levensbouw? De vrije concurrentie was de in systeem gebrachte leer der economische school van het „laissez faire, laissez passer", het laat-maar-waaien-systeem van het individualisme, dat op het voetspoor van Adam Smith het égoisme hoogtij deed vieren in ongebreidelde bandeloosheid, het was het stellen van „de wet der dierenwereld, dat de snoek het vorentje opslokt", tot grondwet van de sociale verhoudingen.2) Het liberale evangelie van het „ieder voor zich" werd in het kapitalisme tot in zijn bitterste consequenties nageleefd, het verwekte den oorlog van allen tegen allen, het brak elke sociale orde en schiep een anarchie, die even vreemd was aan de vrijheid als de vrijheid tot arbeiden voor den loonslaaf. Tegen zulk een systeem moét men wel in verzet komen, „wanneer men principiëel leert, dat de door God ingezette zedelijke wereldorde gerealiseerd moet worden; wanneer men echter tevens gedwongen is te erkennen, dat de grondwet der maatschappelijke menschenwereld die is der dierenwereld: homo homini lupus, de eene mensch een wolf voor den ander; wanneer men ziet, waartoe dit alles •) P. J. Troelstra. De S. D. A. P., wat zij is en wat zij wil. blz. 13. 2) Verg. Kuyper. Het sociale vraagstuk en de chr. religie, blz. 21, 28. strekt en tot welk een zee van lichamelijke en geestelijke ellende dit onverbiddelijk leidt." ') Eerst recht moorddadig werd het kapitalisme, toen in den loop der vorige eeuw de machine-techniek zich ging ontwikkelen tot de machtige ft1>ogTé7~waaröp' wij M9ar thans kennen. De toepassing der krachten van stoom en electriciteit revolveerden het oude handwerkmatige bedrijf tot het industrialisme van den modernen tijd, en bij den groei der productiemiddelen maakte het kapitalisme zichzelf al meer volkomen door de scheiding van arbeider en arbeidsmiddel^ tóT*;en scheiding voor hét leven te maken!" "De mdustriearbeider werd voor heel zijn bestaan van werkmensch aan de loonslavernij onderworpen en de winst, het doel van heel het kapitalistische productieproces, tastte zich hoog op als nieuw kapitaal, aan den arbeid onttrokken om tot heerscher over dien arbeid te worden. Beschouwen we nu de gevolgen van het kapitalisme, zooals die voortvloeiden uit zijn wezen, dan treft als een systeem-noodzakelijkheid de uitbuiting van den arbeider. Een productie-systeem, dat slechts berekend is op het maken van winst, dwingt den producent, die in zijn prijsbepaling rekening te houden heeft met zijn concurrenten, als commercieelen factor in het ruilproces aan te merken den loonarbeider. Niet den arbeider dus als mensch, als vrije individualiteit, met hartstochten en willingen, met begeerten en zielsbekommernissen, maar den arbeider als werktuig van voortbrenging, als instrument van kapitaalvoeding, den arbeider als representant van loon, den arbeider als deel van bedrijfsonkosten. En het winstdoel van het bedrijf eischte het zoo klein mogelijk maken van het nadeel van dezen economischen factor door zuinigheidsbetrachting bij uitkeering van loon, en door uitzetting van ') Toelichting beginselverklaring v. d. Bond v. Chr. Soc. blz. 28. den arbeidstijd. Op deze kapitalistische noodwendigheid, die den loonstandaard bij een bestaajisminimum bepaalde, grondde Lassalle zijn theorie van de ijzeren loonwet. En deze zou ook juist gebleken zijn, ware er geen georganiseerd verzet gekomen van deze mensch-werktuigen, hadde niet de klassenstrijd gedwongen tot een geven en nemen. Maar het karakter van het kapitalisme bracht als eisch mee, uit den arbeider te halen, wat er in zat. De uitbuiting van den arbeider, in wezen de diefstal van arbeidskracht, is een systeem-consequentie, en daarom is het niet geheel rechtmatig, den kapitalistischen ondernemer geheel alleen voor deze uitbuiting aansprakelijk te stellen. Wie aan deze systeem-consequentie ontkomen wil, wordt gedwongen zijn bedrijfsonkosten zóó hoog op te voeren, dat hij geen stand kan houden op de warenmarkt en commerciëel zelfmoord I moet plegen. Ons economisch stelsel, zegt Herman Kutter, ■ „is zóó aan den Mammon verkocht, dat we ook dan stelen - moeten, als we volstrekt niet stelen willen; dat we stelen, zonder 't te merken; dat we stelen, om daarna te beweren, dat we in ons recht waren".') Daarom richt zich dan ook het christen-socialisme, geleid door de christelijke ethiek, tegen het stelsel zelf, dat tot demonische noodwendigheden drijft, tot zonde dwingt, tot afstomping van zedelijk voelen leidt, tot onbewuste cijnsbaarheid aan den mammon brengt zelfs wie openlijk en in zijn hart de majesteit van God belijdt. Naast het drukken van den koopprijs der arbeidskracht in het minimum-loon, treedt de afjakkering van den arbeider op in het uitlengen van den arbeidsdag. Ook al is later gebleken, dat een verkorting van den arbeidsdag de productiviteit, verhoogt^en men meende méér winst te kunnen halen uit den langen arbeidstijd, werd deze tot in het onmatige opgedreven en werd het menschelijk arbeidsvermogen ') Medegedeeld door D. A. v. Krevelen in „Christen-socialisme"' overbelast. Al wat de arbeider te geven had, al de inspanning zijner krachten, den geheelen mensch eischte het kapitalisme voor de vermeerdering der bedrijfswinst op. Het ontnam hem den tijd, om aan zijn geestelijke belangen te denken, want die tijd was geld, kon in winst worden omgezet. Het legde beslag op den nacht, want het rusteloos doorwerken der bedrijven, gaf onkosten-besparing, gaf een stijging der winst-mogelijkheid, en arbeiders, die zich beschikbaar stelden, moésten stellen, om dienst te doen als bedrijfswerktuig, hadden geen pretenties te voeren, hadden geen rekening te houden met de natuurlijke orde der dingen, die den nacht voor de rust had bestemd. Ook de Zondag was het kapitalisme niet heilig. Wat heeft een productie-om-winst aan heiligheid, waar zij gedreven wordt uit onheilige motieven? Wat heeft een productie-om-winst aan een wekelijkschen rustdag, waar zij leeft uit de rusteloosheid der begeerte? Slechts één overweging kon en kan maar gelden: dat tijd geld is en geld alles. Een systeem als het kapitalistische drijft den ondernemer er toe zedelijke overwegingen buiten beschouwing te laten, zoodra hij te beoordeelen heeft, wat in het winstbelang moet geschieden. Het systeem drijft er toe, alle zedelijkheid onder den voet te loopen, alle hoogere belangen uit te schakelen, te spotten met een theorie, die de broederschap der menschen stelt als een heilig ideaal. Ik.zeg niet, dat iedere ondernemer zoo denkt en doet. Het meerendeel der kapitalistische bedrijfsleiders zal dit zelfs met verontwaardiging afwijzen. Maar iedere concessie, aan de zedelijkheid gedaan in de kleinere of grootere speling, waarvoor de vrije concurrentie de mogelijkheid laat, is, kapitalistisch gezien, niets méér dan een concessie, dat wil zeggen, een tegen het wezen van het kapitalisme ingaande daad. Het is ontstellend, hoeveel zedelijke ellende op deze wijze door het kapitalisme is voortgebracht, tot welk een reuzenmacht ten kwade het is uitgegroeid, moést uitgroeien naar zijn wezenlijken aard. Zedelijke ellende voor den uitgebeten arbeider, zedelijke ellende ook voor den tot uitbuiting gedwongen bezitter der productie-middelen. Als een ijzeren dwang drukt het op de menschheid, die, begonnen met de aanwending van het kapitalistisch stelsel ter bevrediging harer onzedelijke instincten, nu zelf door dit kapitalisme bezeten wordt en gebukt gaat onder den vloek harer eigen zonde. . , ... De consequenties van het wezen der kapitalistische productie doen bij de uitbuiting voor niets terugdeinzen. Niet voor den lager bezoldigden vrouwenarbeid, niet voor de kinderexploitatie als bron van winst. Niet voor de huisindustrie, den ongecontroleerden gezinsarbeid, niet voor de uiteenrukking van het gezinsleven. Den moloch van de winstbegeerte is geen offer te groot, zijn altaren branden dag en nacht Als het doel maar wordt bereikt, de opeenhooping van winst, dan is elk middel welkom en elk middel goed. Behoeft het veel betoog, dat de christelijke ethiek vlammend daartegenover staat? Moest het geen van-zelfs-heid worden, dat in de christenheid een zedelijke beweging ontstond, die den strijd tegen het kapitalisme ging voeren? Niet alleen dus een strijd tegen zijn meest weerzinwekkende gevolgen maar een strijd tegen het systeem zelf, dat naar zijn wezen demonisch moet werken? Het kon wel niet anders en het moet alleen verbazen, dat dit eerst zoo laat is geschied. In het licht van het kapitalisme is de leer der liefde tot God en den naaste een pure belaching en de leer eener zedelijke wereldorde de enormiteit van een idioot. De uitbuiting van den arbeider als systeem-consequentie van het kapitalisme is de praktijk van het tegengestelde der christelijke ethiek. Zóó staat het met den werkenden niet-bezitter in het kapitalistische loon-systeem. Maar het kapitalisme kan niet eens alle handen gebruiken, die zich aanmelden tot den arbeid, moet een deel der arbeiders afwijzen, omdat het 't andere deel te veel laat doen. Deze gedwongen niet-werkers, die elk oogenblik gereed staan om zich aan de winstbegeerte te verkoopen, zijn de werkloozen, die wel werken willen en kunnen, maar niet werken mogen. Zij vormen het industriëele reserve-leger van het kapitalisme, dat immer gereed staat tot levering van arbeidskracht en immer weer nieuwe elementen opneemt van uit den arbeid gestooten werkers. Het kapitalistisch productie-systeem, niet rekenend met den zedelijken eisch, dat allen, die tot arbeiden in staat zijn, dit ook moeten doen, om de menschheid als een geheel in stand te houden en haar de mogelijkheid van leven, dat is van ontwikkeling tot hooger orde te schenken, kan geen rekening houden met het te veel aan aangeboden arbeidskracht, maar rekent slechts met de behoefte aan arbeidskracht voor de hoogste mogelijkheid van winstmakerij. Het meerdere valt buiten zijn commerciëelen opzet en is op zich-zelf aangewezen, d.w.z. bij het ontbreken van arbeidsgelegenheid op de barmhartigheid van anderen. Vormt zich daardoor eenerzijds aan den zelfkant der samenleving de parasitaire groep der paupers, anderzijds wekt het voor de arbeidersklasse de arbeidsonzekerheid, die het dreigend spook is voor haar materieel bestaan. Wie vandaag door het vrije looncontract in staat is, zijn arbeidskracht te verkoopen, wordt morgen door een ander vervangen, en kan zich met al zijn kunnen en willen, met zijn improductief arbeidsvermogen voegen bij het leger der werkloozen, voelt zich te eeniger tijd misschien ondergedrukt in het pauperisme, in dat deel der menschheid, dat geen hoop meer heeft. Het kapitalisme beperkt naar zijn aard de gelegenheid tot arbeiden, heeft daardoor de bestaansonzekerheid der arbeiders tot consequent gevolg en schept de werkloosheid als permanent verschijnsel in de wereld, waarin men werkt Al deze dingen zijn onder het kapitalisme onafwendbaar en zoolang de productie der menschheden gericht is op de winst voor weinigen, zoolang zullen de voor den arbeider schrikkelijke gevolgen noodwendigheden blijven. En nu kan men in een zuiver-ethische stelling al deze schrikkelijke gevolgen veroordeelen, naar de meening van den christensocialist is dit niet genoeg, maar moet men de aanleiding tot dit alles, het kapitalisme wegnemen en vervangen door een ander productie-systeem, waarin deze mogelijkheden zijn uitgesloten. Nu erkent de christen-socialist volmondig, dat daardoor nog niet de oorzaak der ten hemel schreiende verhoudingen is weggenomen, n.1. het egocentrische drijven van den zondigen mensch, maar wordt het kapitalisme opgeheven, dan kan deze egocentrische, deze zich-zelf-zoekende mensch, niet dit stelsel gebruiken voor een wereldtyrannie. Hem wordt een machtsmiddel ontnomen, zooals men een kind een mes ontneemt, waarmede het wel kwaad zal doen. • Is alzoo het kapitalisme een ramp voor de niet-bezitters der productie-middelen en wordt het deswege gevonnisd voor de vierschaar der christelijke ethiek, ook naar de andere zijde werkt het zedelijk-verlammend, ook naar de andere zijde eischt het den geheelen mensch. Nu niet als koopwaar maar als slachtoffer van eigen driften. Want naar deze zijde leeft het uit den bitteren strijd om het bezit, den zedenbedervenden kamp om de winst op de warenmarkt. Daar is maar één wet, die regeert, de wet der bandeloosheid, de wet der economische vrije concurrentie. Wie in den strijd om het bezit wint, wint altijd ten koste van den verliezer, wie verliest, hem wacht de ondergang. Eén ding is maar verheffend in dezen strijd : de geweldige energie, die de mensch te ontwikkelen weet, de hoogte- spanning van het menschelijk vermogen. Een cultuur van eeuwen, in den modernen mensch gecondenseerd en onder den hoogdruk van het willen-winnen tot nieuw vermogen uitgedreven, wordt hier opgevoerd tot een duizelingwekkende macht. De moderne mensch schijnt alles te kunnen, als er klinkende munt te verdienen valt. Hij beheerscht de aarde als een meester, hij schrijdt over de zeeën als een geweldenaar, hij doorklieft de lucht als een overwinningskreet. Afstanden kent hij niet, de natuur dient hem in zijn doel, hij staat als een jonge god in de branding van zijn eeuw. Maar waar blijft dit verheffende naast de kolking van zedelijke ellende, die de strijd om het bezit, waarin deze geweldige energie wordt verbruikt, onverbiddfeltk teweeg brengt ? Het kapitalisme vermaterialiseert. Het vermaterialiseert den arbeider, omdat het hem dwingt tot de pijnigende denk-zorg over het onderhoud van een gezin voor een schamel loon, dat nog niet eens bij voortduring verzekerd is, maar het vermaterialiseert ook den ondernemer, den producent, omdat het onafgebroken zijn belangstelling bepaalt bij het stoffelijke, bij de levenskansen van zijn bedrijf, bij de worsteling met zijn concurrenten. Hoe beter het den ondernemer gaat, hoe meer afzetgebied hij voor zijn waren vindt, des te vuriger de prikkels zijner energie gaan werken, des te meer hij in het eigenbelang wordt verstrikt, des te grooter macht de materie over hem krijgt. Kan hij niet winnen met eerlijkheid en waarheid, dan maar met bedrog en leugen. Dan maar met opgeschroefde reclame en warenvervalsching, dan maar met omkooperijen en speculatie op de lichtgeloovigheid van het publiek. Er is niets, dat zoozeer het zedelijk voelen afstompt als de prikkels van het eigenbelang, er is niets dat zoozeer vergroft als het wroeten en intrigeeren voor materiëele belangen! En hoe nu als het achteruitgaat in de zaken, als men overvleugeld wordt in den strijd, als men naar den ondergang wordt gedrongen! Dan wordt alles in beslag genomen door de zucht tot zelfbehoud, dan treedt de levensondermijning in, die alle denken en voelen, alle hopen en verwachten in éen richting dwingt, dan verslaaft men aan de materie, die zoozeer de positie in het leven bepaalt, dan slaat ten slotte de wanhoop neer in levensontmoediging en lusteloosheid. De christen-socialist, voor wien het licht van het weten dezer dingen en het begrijpen van al deze ellende is opgegaan, vindt het een raadsel, dat niet op eenmaal de gansche christenheid zich stelt tegenover de onzedelijke tendej*an der kapitalistische productiewijze, die een geheele sarffénleving geklonken houden in de sterke boeien der materie. En hij heeft inderdaad recht, te vragen aan allen, die de eischen der christelijke ethiek erkennen, maar zich nog niet stelden tegenover het kapitalisme om een verdediging van dit productie-systeem op zuiver-zedelijke gronden. De kapitalistische maatschappij-orde vindt van allen kant verdedigers op doelmatigheids- en nuttigheidsgronden. Maar waar is de kampvechter voor het kapitalisme, die het verdedigt op grond van de christelijke ethiek? Deze ethiek is niet gedeeld, deze ethiek veroordeelt of heiligt, deze ethiek laat niet toe een apathisch zich stellen tegenover zoo iets wereld-omvademends als het kapitalistisch productie-systeem. In zijn anti-kapitalistisch standpunt staat de christen-socialist onaangevochten zedelijk sterk. En wie het tegengestelde bewijzen kan, zal in staat zijn, de christelijke wereld met verbazing te slaan. Werkt het kapitalisme onzedelijk zoowel ten opzichte van den individueelen arbeider als ten opzichte van den individueelen bezitter en is het daardoor een voortdurend gevaar voor het zedelijk leven der gemeenschap, het teistert die gemeenschap zelf, zoodra zijn uitzettingsvermogen tot gewelddadige botsingen dwingt. Een warenproductie, die slechts werkt voor de markt en niet onderworpen is aan een systematische regeling naar de behoefte, zal zich-zelf tot onbeheerschte momenten voeren, zal op een gegeven oogenblik een zoodanige overproductie geven, dat er geen afnemers zijn voor de waar. Dan volgt een prijsdaling op de markt, dan spelen de speculanten hun hooge spel van drukken en opdrijven, dan is de beurs in spanning als nooit te voren, dan breekt een kapitalistische crisis uit. Voorname huizen worden getroffen en gaan bankroet, banken houden hun kapitaal vast in deze dagen van verzwaard risico, de industrie ontbeert het noodige kapitaal om voort te arbeiden, vermindert de productie reusachtig, en zet het overtollig personeel op straat, — en de tijd is daar, die hongeroptochten van werkloozen doet zien bij een overvulde wereldmarkt, die het gebrek van millioenen doet saamvallen met een overvloed van waren, die ligt te verrotten in de magazijnen. Als ooit de onzedelijke werking van het kapitalisme massaal wordt gevoeld, dan is het in zulk een crisis-tijd. Dan leeft het kapitalisme ongebreideld, dan is de menschheid haar eigen productie geen meester meer: een crisis stuwt een vloedgolf van onzedelijkheid over de wereld. Wel is een crisis een uiterste van het kapitalisme, waardoor het buiten zijn gewone banen treedt, maar wederom is het een systeem-consequentie, die bij de bandeloosheid der vrije concurrentie niet valt te ontgaan. Tegenover dezen geforceerden overvloed staat een geforceerd tekort als een ander uiterste. Wanneer de natuur te mild zegent en rijke oogsten de schuren worden ingehaald, dan kan een te sterke plotselinge prijsdaling de kapitalistische winst in gevaar brengen. En waar nu de productie niet vraagt naar de behoeften maar naar de winst, ligt het voor de hand, dat er niet wordt teruggedeinsd voor vernietiging van het te overvloedig voortgebrachte, ook al zouden millioenen met een uitdeelmg^zijn gezegenrLZoo heeft de regeering van dèlTZuid-Amerikaanschen staat Sao Paolos in het voorjaar van 1909 besloten, een tiende deel van alle koffie, die in de verschepingshavens voor uitvoer werd aangebracht, te verbranden. Dat wil zeggen de vernietiging van ongeveer zestig millioen kilogram koffie.') Dat is een hoon voor de gemeenschap, een spotten met haar rechtsgevoel, dat is een schelle lach van haat, die heensnijdt door een wereld van droefenis. Nog op andere wijze werkt het kapitalisme beleedigend voor de gemeenschap. De strijd op de warenmarkt is een strijd om afzetgebied en het groeiend kapitalisme zoekt steeds nieuwe streken, om die cijnsbaar te maken aan zijn heerschappij. Dat drijft tot de expansie-politiek der volken, dat voedt de begeerte naar koloniSnbezit. Maar wijl ook in dezen wedloop tot het verkrijgen van nieuwe afzetgebieden het belang van den een tegengesteld is aan dat van den ander, ontbrandt de strijd der volkeren, wordt de sluwheid der diplomatie in 't werk gesteld ten bate van het nationale kapitaal, vlamt soms plotseling de oorlogsfakkel uit en rijdt de dood over de slagvelden. Zoo moest het botsen tusschen het Engelsche kapitalisme en de bevolking van Zuid-Afrika om het bezit der goudvelden, zoo moest de lont voor een wereldoorlog ten bate van het Mannesmann-kapitaal worden ontstoken in Marokko, zoo moest ter wille van de Banca di Roma de strijd om het afzetgebied Tripoli worden gevoerd. En zoo brandde de oorlog als gevolg van den economischen strijd tusschen Oostenrijk en Rusland, waarbij het Fransche bankkapitaal sterk was geïnteresseerd, in de velden van den Balkan. Duizenden willige werktuigen van het kapitalisme laten zich ter slachtbank voeren, duizenden gaan in dierlijke moordlust onder, duizenden be- <) Opwaarts 1909. No. 8. graven in hun overwinningswellust het laatste restje van hun zedelijk gevoel. Het kapitalisme doet de oologshartstochten ontketenen, het vervreet alle zorgvuldig gekweekte moraliteit, het legt heele brokken der gemeenschap als brandoffers op de altaren van zijn winstbegeerte. Aan de door het kapitalisme beheerschte maatschappij legt de christelijke ethiek haar maatstaf en oordeelend doet zij de vraag rijzen, of deze maatschappelijke orde aanpast aan Gods zedelijke wereldorde, of in haar, door de winstbegeerte beheerschte gebied, de mogelijkheid is gegeven, dat de menschheid God liefheeft boven al, en dat elke mensch zijn naaste om Gods wil bemint. Zij vraagt, of het mogelijk is, dat de zedelijkheid als orde wordt aanvaard in een maatschappij, een menschensamenleving, welker onzedelijke instincten voortdurend door het kapitalisme worden gevoed. Zij vraagt, of in de kapitalistische maatschappij de liefde als wereldbeginsel kan worden aanvaard. En dan zegt de christen-socialist volmondig neen. Het kapitalisme is de groote hinderpaal voor de zedelijke doorwerking van het christendom, het kapitalisme staat de zedelijke wereldorde in den weg, het kapitalisme maakt een wereldleven uit God onmogelijk. Daarom moet de heilige oorlog tegen het kapitalisme worden gepredikt, daarom moet de wereld van hëF*Kapita!isme "wóTdën TïëvTijd. Dit is een principiëel standpunt, waarbij de nuttigheidsvraag naar een beter productie-systeem niet eens mag gelden. De christen-socialist, zich stellende op dit standpunt, zooals uit zijn geschriften blijkt, vraagt dan ook niet in de eerste plaats, of het goede bereikbaar is, maar erkent, dat God van hem eischt, dat met de bekamping van het zondige begonnen zal worden. Zoo zegt de christen-socialist De Jong, sprekend over de bereikbaarheid van het socialistisch ideaal: „Maar het gaat er niet om of het kan! De vraag is: is het socialisme de eenig zuivere consequentie van het christelijk beginsel op sociaal gebied? En als wij dit beamen, omdat er inderdaad geen andere te trekken valt, dan hebben wij te beginnen met haar te aanvaarden en der kerk den eisch te stellen, dat zij deze consequentie in haar prediking trekke, onvoorwaardelijk. Het doet er niet toe, wat er van kome; het doet er niet toe, dat wij, dat wellicht in duizenden jaren de wereld de socialistische samenleving niet zal beleven. Het doet er niet toe, dat geen uitgebuite voorshands een gulden meer zal verdienen; dat de groote massa voorloopig nog geen menschwaardiger bestaan zal krijgen. Het '.is maar niet een vragen om een dikke boterham, een jacht naar geluk, een roepen om rechten, een strijd om belangen — het is allereerst te doen om de rechtsverhoudingen Gods!" ') In een .polemiek met Mr. van de Laapwerd door mij het zelfde standpunt ingenomeaJn-dere-^roorden: „De christen mag niet vragen naar de uitkomst, de mogelijkheid, de bereikbaarheid van het doel, dat hij op grond zijner christelijke overtuiging een schoon doel vindt, hij mag slechts vragen naar wat God wil, dat begonnen zal worden. De christen, die het kapitalisme als machtsmiddel en uitgroeisel der zonde ziet, moet zich tegen deze zonde-uiting keeren, zelfs al gelooft hij niet aan de komst van betere verhoudingen." 2) Wijl nu het kapitalisme in zijn werkingen zoo lijnrecht staat tegenover de eischen der christelijke ethiek, spreekt het vanzelf, dat de christen, die het kapitalisme veroordeelt, positief wil streven naar een vorm van samenleving, die het tegengestelde is der kapitalistische. Hij zal daartoe begeeren een stelsel van voortbrenging, dat niet uitgaat van het winstmotief, maar dat een bevrediging der behoeften bedoelt, een productie-systeem, dat niet toelaat, dat een groote massa ') Wereldvrede. 2e jaarg. No 24, blz. 6. *) Opwaarts. 3e jaarg. No. 32. van niet-bezitters wordt uitgebuit ten koste van een klein aantal bezitters der productie-middelen, een productie-systeem, dat niet aanpast bij de onzedelijke menschelijke instincten, maar dat een behoefte van het algemeen-menschelijke, dat is het besef van het menschheidsorganisme bevredigt. Naar rzulk een stelsel zou die christen zoeken alsjigt aireede 'niet in wording was, hij zou er een kunstig bedenken, zooals oudere christelijke utopisten ook werkeUjk hebben gedaan, al liep het welhaast zeker op mislukkingen uit, hij zou reeds in het heilig geloof aan een betere wereldorde de nu inzich-zelf-verdeelde menschheid in zijn liefde kunnen dragen. Als hem het constructief vermogen gegeven was, zou hij dus zich een samenleving denken, waarin de productiemiddelen, dat zijn grond, fabrieken, kapitaal, enz., niet meer waren in bezit van weinigen, maar in bezit van allen, hij zou voor de warenproductie inplaats zoeken de opheffing der vrije concurrentie en een regeling der voortbrenging naar een statistisch vastgestelde behoefte, hij zou in één woord construeeren de socialistische productiewijze. Deze constructie zou een droombeeld kunnen zijn, maar in het hart van dezen strevenden christen was ze schoone realiteit, hij zou met zijn volle utopisme een exempel zijn voQr velen, hij zou in waarheid zijn christen-socialist. Met zijn eisch van socialisatie der productie-middelen niet als een economische maar als een zedelijke ter bereiking van een zedelijk doel, doet de christen-socialist dan ook niet anders dan de consequenties trekken der christelijke ethiek op economisch terrein. Ook Dr. Kuyper, sprekend over de betering der sociale verhoudingen, moest getuigen: „En die beterschap ligt ongetwijfeld — ik deins voor het woord niet terug — op den socialistischen weg, mits ge onder socialistisch nu maar niet verstaat het programma, der sociaal-democratie, maar in dit op zichzelf zoo schoone woord alleen uitspreekt, dat ook onze vaderlandsche maat- schappij, om met Da Costa te spreken, „geen hoop zielen op een stuk grond is", maar een van God gewilde gemeenschap, een levend menschelijk organisme." 'j Nu is de maatschappij geen "Kaartenhuis, dat men willekeurig kan afbreken en weer naar schooner verhoudingen opbouwen, de maatschappij ontwikkelt zich voortdurend tot nieuwe vormen. En wil men een nieuwe maatschappelijke constructie bereiken, dan moet men pogen, deze ontwikkeling te leiden. Ontwikkelen, is los-wikkelen, is het zoeken der vrijheid, en de maatschappij, die haar vrijheid zoekt, is aangewezen op haar eigen krachten, in de eerste plaats dus op den mensch zelf, ook al erkent de christen, dat God het wereldleven zich laat voortbewegen naar Zijn wil. Het was Marx, die ontdekte, hoe reeds de kapitalistische samenleving bezig is, zich los te wikkelen, zich te ontwikkelen uit de knellende banden van het kapitalisme, om haar vrijheid van beweging te zoeken in de socialistische wereldorde. En wat dus naar het droombeeld van den christen-socialist zou moeten geschieden, om de economische voorwaarde te scheppen voor de zedelijke wereldordfc. is reeds bezig zich—te volvoeren. JJet kapitalisme, zich ontwikkelend naar zijn eigen wetten, is bezig, het socialisme te voldragen als een vrucht van nieuwe cultuur. Het ideaal van het socialisme, door christenen geloovig aanschouwd, staat werkelijkheid te worden. Ook zonder de ingrijpende zedelijke macht van het christendom, komt het socialisme, naar Marx' wetenschappelijke voorzeggingen. Het christendom heeft niet anders te doen, dan deze komende socialistische maatschappij religieus te bezielen en het ontwikkelingsproces door een zedelijke christen-socialistische beweging te versnellen. Het is den christen-socialist niet alleen te doen ') Dr. A. Kuyper. Het sociale vraagstuk en de christelijke religie. Blz. 26. om het socialisme, dat is de gesocialiseerde productie, maar om een religieus-bezielde socialistische maatschappij, dat is om het christen-socialisme. Het socialisme is de kapitaal-concentratie in handen van allen, het is de maatschappelijke voortbrenging door en voor allen, het is de maatschappelijke verdeeling van het geproduceerde onder alle kinderen der menschen. Deze totale kapitaalconcentratie im_is_reeds bezig zich te voltrekken langs den weg der bedrijfsconcentrati"é riiët de huIp*v^lrtreTBarlk*'kapitaal. De vrije concurrentie tusschen de enkelen op de warenmarkt, heeft gedreven tot de groepsformatie, tot het combineeren van grootere en kleinere aandeelenkapitalen in associaties. Zij gaf het aanzijn aan firma's, vennootschappen, syndicaten, kartellen en trusts, zij zocht het wereldmonopolie als het einddoel van haar streven, om zich-zelf in dit monopolie op te heffen. In het wereldmonopolie is het bedrijf geconcentreerd. Dan werken duizenden bij duizenden in dezelfde zaak voor hetzelfde aandeelenkapitaal, dan is er geen concurrentie, om de prijzen te drukken, dan kan de opbrengst der waar zóó worden opgevoerd als de wereldconsumenten zonder verzet zullen toelaten, dan vloeit de winst bij tonnen gouds in de zakken der weinige aandeelhouders, die het bedrijfsmonopolie met hun kapitaal bezitten. Hoe sterk deze kapitaal-concentratie reeds nu plaats heeft, blijkt uit een vertrouwelijk rapport, uitgebracht door de commissie voor bank- en geldwezen uit het Amerikaansche huis van Afgevaardigden, die zich bezig houdt met een onderzoek naar het wezen, de organisatie en den omvang van de zoogenaamde geldtrust in de Vereenigde Staten. In dit rapport komen interessante gegevens voor over de financiëele machtspositie van J. Pierpont Morgan en John. D. Rockefeller, de twee bekende trust-koningen. De financiëele macht die Morgan en Rockefeller gecombineerd kunnen ontwikkelen, strekt zich uit over 36 pCt. van het werkelijk vermogen en de natuurlijke hulpbronnen van de Vereenigde Staten. Hun geldelijke invloed strekt zich uit over de volgende posten: Industriëele ondernemingen en ondernemingen van openbaar nut: 15.636.853.815 dollar; spoorwegen 1.725.000.000 dollar; financiëele instellingen 4.500.911.930 dollar; mijnen petroleumondernemingen 1.500.949.930 dollar; gemengd 1.322.615.000 dollar; totaal 24.686.328.675 dollar. De macht die Rockefeller en Morgan kunnen ontwikkelen, wordt door hen uitgeoefend door middel van een staf van directeuren en commissarissen, die met de leiding van deze instituten belast zijn, en die allen afhankelijk zijn, het zij van Morgan, hetzij van Rockefeller. Dat is een staf van 365 millionairs, wier taak het is de onder hun leiding gestelde bedrijven te beheeren in het belang van de Morgangroep of de Rockefellergroep. ') De trusts van Morgan en Rockefeller toonen het zich wijzigend karakter der productie. Het kapitalistisch motief, de produktie-om-winst, wordt in versterkte mate uitgeleefd, maar technisch zijn deze reuzen-bedrijvemiaar het socialisme vergroeid. Er is n.1. een gemeenschappelijke voorziening in een bepaalde wereldbehoefte bij de monopolies ingetreden, en geen economische wet drijft meer naar de overproductie. Wat alleen niet socialistisch is, is de verdeeling van de opbrengst van den gemeenschappelijken arbeid van duizenden, want voor de loon-arbeiders is nog altijd het schamele deel weggelegd, terwijl de milliardairs met hun staf van millionairs de naar hen toevloeiende millioenen beschouwen als de rechtmatige vruchten van hun arbeid. Het kost niet zooveel inspanning van de fantasie, om in de plaats der trustkoningen een vertegenwoordiging der gemeenschap te denken. In Amerika zal zelfs betrekkelijk spoedig de vraag urgent worden, of het geen tijd wordt, dat ') Opwaarts, 5e jaargang No. 32. . de onteigenaars van den maatschappelijken rijkdom zelf onteigend worden door den staat, in welk geval het staatssocialisme voor de particuliere exploitatie in de plaats zou treden. Beheert en bestuurt dus de gemeenschap in haar vertegenwoordiging de monopolies, dan spreekt het vanzelf» dat de enorme voordeden ook weer aan die gemeenschap ten goede komen, dat niet langer enkelen bovenmatig weelderig kunnen leven van het tekort van tienduizenden. De tegenwoordige reuzen-bedrijven, die op weg zijn naar het monopolie, geven nog maar den gang aan van de ontwikkeling van het groot-industrialisme. Daarmede is dus nog niet gezegd, dat de wereld-productie zich in één hand aan het concentreeren is. Buiten de groot-bedrijven bestaan er nog een groot aantal middel- en kleinbedrijven, die óf nog jaren noodig zullen hebben, om tot wereldmonopolies uit te groeien, óf naar hun aard zich maar tot een beperkte hoogte kunnen ontwikkelen. Maar in de moderne productie voor de wereldwarenmarkt grijpen de bedrijven zoo in elkander, is het eene bedrijf zóó afhankelijk van het andere, dat ze ten slotte middellijk arbeiden voor het geconcentreerde groot-kapitaal. J Wie belangstelt in de onderworpenheid der klein-bedrijven ] yan het industriëele- en bankkapitalisme, leze het zeer interessante werk van Kart Kautsky over „Het Erfurter programma." ') Uit dit alles blijkt van een groeien. Hoe die groei zich later tot in onderdeden zal ontwikkelen, vermag nu niemand te zeggen. Maar wél valt de lijn te trekken, in welke richting de wereldproductie zich aan het bewegen is, n.1. naar een planmatig geregelden maatschappelijken arbeid. Geleidelijk zal de gemeenschap in het bezit der productiemiddden geraken en geleidelijk de bedrijfsleiding in handen nemen. ') Vert. door C. v. Gelder. Uitg. S. L. v. Looy, Amsterdam. De overgang van de kapitalistische naar de socialistische maatschappij-orde is er dan ook niet een, die zich op een bepaalden historischen dag voltrekt, maar is een vermoedelijk langdurige. De tijd van dezen duur hangt grootendeels af van de machtsformatie van de arbeidersklasse, zooals ik in mijn derde voordracht hoop duidelijk te maken. Het socialisme, het z^ch reeds yerwer^lijkendejoekomstige stelsel van voortbrenging en vefdéëling, bedoelt dus het gemeenschappelijk bezit der productie-middelen en de gemeenschappelijke verdeeling van de vruchten van den gemeenschappelijken arbeid. Een productie dus voor de behoefte en niet voor de winst. Wanneer we nu bij het beoordeelen van het socialisme dezelfde vraag stellen als bij de beoordeeling van het kapitalisme, n.1. of de werking van dit nieuwe systeem belooft zedelijk te zijn, dan valt alleen het hier aangegeven karakter van het socialisme te beschouwen, zooals de christen-socialisten doen in het licht der christelijke ethiek. Ook Dr. Kuyper ziet het socialisme aldus, als hij schrijft: „De kern van het socialistisch vraagstuk is zuiver staathuishoudkundig van aard, en bepaalt zich tot deze éene vraag, of de voortbrenging en de verdeeling der goederen behoort plaats te hebben volgens het stelsel van wedstrijd, of wel naar het systeem van gemeenschappelijke handeling. Dit en dit alleen is de spil, waar heel het socialistisch probleem om draajt."') De bezwaren van het stelsel van wedstrijd bleken reeds, het systeem van gemeenschappelijke handeling daarentegen behoeft nauwelijks verdediging op grond van de christelijke ethiek. Het socialistische productiestelsel, eveneens in handen eener zondige menschheid gegeven, past niet aan bij de onzedelijke menschelijke instincten, maar past aan bij het algemeen-menschelijk voelen der saamhoorigheid van ') Standaard No. 7207. Medegedeeld door Mr. P. J. Troelstra in '„Sociaal christendom". alle leden van het menschelijk geslacht. En bij het ontbreken der private beschikking over de voortbrengingsmiddelen, ontbreekt de kapitalistische mogelijkheid tot het voldoen aan de hebzucht door toeëigening van de arbeidsproducten der werkende klasse. Het socialisme snijdt dus de noodzakelijke onzedelijke gevolgen van het kapitalisme af. Het heft de uitbuiting van den arbeider op, het voorkomt het bijeengaren van milliarden en zijn gevolg van vermaterialiseering, het vernietigt de economische concurrentie, die ten ondergang doemt de zwakken in hun strijd tegen de sterkeren. En voor dit al stelt het in de plaats de gemeenschappelijke handeling, het gemeenschappelijk voorzien in de stoffelijke behoeften der menschheid. Eerst bij een socialistisch productie-systeem treedt de menschheid als een eenheid op, als een organisme, dat al zijn leden voedt en onderhoudt. De klasse-tegenstellingen der kapitalistische maatschappij zijn door het socialisme opgeheven in de eenheid van het menschelijk geslacht. Het kapitalisme möest onzedelijk werken, het_sp^iajisme behóeft het niet. En gok al valt niet te voorspellen, welke onzedelijke verhoudingen er wellicht in de socialistische samenleving zullen ontstaan, het socialistische productiestelsel geeft daartoe niet de aanleiding, dit productiestelsel bevat niet de elementen voor een onzedelijke wereldtyrannie. De christen-socialisten overdrijven niet ten kwade van het kapitalisme en ten faveure van het socialisme. Zij verwachten volstrekt niet, dat de socialistische productiewijze niet op de een of andere wijze door sommigen zal worden misbruikt. Maar de aard van het socialistische stelsel dwingt niet tot misbruik zooals de aard van het kapitalisme, het woord voorziening-in-aller-behoeften wekt andere verwachtingen dan het woord jacht-naar-winst. Negatief zich stellende tegenover het kapitalisme, begeeren de christen-socialisten positief het socialistische productie- stelsel en daarmede de socialistische maatschappij in haar technische constructie. Maar deze technische constructie kan slechts de voorwaarde zijn voor de schepping van zedelijke verhoudingen, zij zelf schept ze niet. Voor het bereiken van een ethisch doel is de maatschappij-constructie slechts middel. Eerst als de maatschappij zelf in haar levende deelen wordt doordrongen van een hooger gemeenschapsleven, socialistisch wordt in een breederen dan zuiver-economischen zin, is de mogelijkheid eener zedelijke wereldorde daadwerkelijk gesteld en wenkt het doel der christen-socialisten meer van nabij. De christen-socialist ziet derhalve het socialisme, in den engeren zin de socialisatie der productiemidden, liggen in de lijn van het sociale christendom, maar over deze socialisatie heen reikt zijn bedoelen van een socialisme in ethischen zin, een maatschappij, levend uit een sterk gemeenschapsbesef. Een gemeenschapsbesef, waarin de broederschap spreekt, een gemeenschapsbesef dat het vaderschap Gods onderstelt. Dit socialisme bedoelt hij, als hij van het christensocialisme spreekt, dat is dus de door het christendom beïnvloede socialistische samenleving. Komt het christen-socialisme in vervulling, dan is ondanks vele individueele afdwalingen Gods zedelijke wereldorde in relatieven zin gevestigd, dan wordt de christelijke maatschappij in absoluten zin benaderd, dan wenkt het uiteindelijke scheppingsdoel, de door God geheiligde wereldstaat, dan is er een samentreffen van het rijk der menschheid met het rijk van God. De christen-socialisten hebben in hun optreden den schijn van een kleiner doel gewekt, een schijn, die zich in hun eigen rijen reeds heeft gewroken. Toen hfS het socialisme als een openbaring verscheen, toen hun oogen opengingen voor de moorddadige gevolgen van het kapitalisme, stonden zij in klein getal tegenover de gansche christenheid, die het kapitalisme nog niet in zijn wezen had doorzien. En gedreven door de kracht van hun nieuwe willen, vormden zij al dadelijk een strijdgroep temidden hunner mede-christenen, om allerzijds den vijand der maatschappij, den vijand ook van het christendom, met geestdrift te bekampen. Zij zagen de christenheid eveneens in de kapitalistische netten verstrikt, en als een heilige noodzaak drong het zich aan hen op, die christenheid van deze beklemming "te bevrijden. Hun stem was evenwel als die van den roepende in de woestijn, met smart moesten zij ervaren, hoe de christenheid in de benepenheid van allerlei kleine levensdingen was gegrepen, en niet vermocht te aanschouwen de grootschheid eener christelijke wereldroeping, de heiligheid van een christelijk wereldideaal. Toen hebben zij al luider hun aanklacht tegen het kapitalisme doen hooren, al sterker zich opgesteld in de negatieve stelling, en hun positieve doel, Gods zedelijke wereldorde, niet sterk genoeg doen spreken. En zoo werd de schijn gewekt, dat zij, schoon met eigen drijfveeren, sociaal-democraten waren, die slechts tengevolge van een specifiek Nederlandsen sectarisme zich afgescheiden hielden van deS.D.A.P. er daarmede van de sociaal-democratische internationale. Hun al maar strijdvoeren, hun al maar ploégen op den rotsigen bodem, belemmerde ook in eigen kring de verdere verheldering der nieuwe denkbeelden. Hoe zou de christenheid de schoonheid eener zedelijke wereldorde leeren aanschouwen, als ze nog niet eens de onzedelijke werkingen van het kapitalisme leerde zien? Zoo bleef ook eigen gezichtseinder beperkt tot de wreede werkelijkheid van het kapitalisme en de schoone belofte van de nieuwe, nog ver verwijderde maatschappij, zoo werd de schijn gewekt, dat alleen in deze beperktheid de aspiraties der christensocialisten zich uitstrekten. Toch is dit slechts schijn, maar een schijn, die tot een verheldering van eigen begrippen heeft gevoerd. De christen- socialist heeft de schoonheid van een hooger doel aanschouwd, toen hij het historisch-materialistisch bestuurde woord van Karl Marx, den geweldige, historisch-spiritualistisch leerde verstaan: „Proletariërs aller landen vereenigt u 1" ') Dit electriseerende woord kreeg voor den christensocialist de wijdere beteekenis van: Proletariërs aller landen, God ..heeft u vereenigd verkoren tot overwinning in den vrijheidskamp der menschheid. Het opende het nieuwe aspect, dat God bezig is, door de historie heen, de menschheid rijp te maken voor een leven in geestelijke vrijheid, en dat Zijn Geest de ontwikkeling der cultuur leidt naar het nieuwe idealisme van een schoon gevormd maatschappelijk leven. Het opende de oogen voor een zich verwerkelijkend wereldplan Gods, dat zijn vervulling vindt in de zedelijke wereldorde en dat ter bereiking van dit doel een bevrijdingsdaad der menschheid vordert door het breken van de klemmen van het kapitalisme. Het deed de arbeidersklasse zien als de macht tot volvoering dezer bevrijdingsdaad, als een middel in Gods hand, om Zijn gerechtigheid op aarde te vervullen. Dit gezicht heeft den christen-socialist doen begrijpen de hooge waarde van een afzonderlijke christen-socialistische beweging. Want wel wees Marx aan het proletariaat den weg, om het socialisme op de puinhoopen van het kapitalisme te grondvesten, maar het was hem niet gegeven, de Gods-bedoeling der proletarische organisatie te leeren verstaan. Hij kon slechts de proletarische revolutie oproepen als een dreiging voor de heerschende klassen, niet als een idealistische bevrijdingsdaad ten dienste der gansche menschheid. Zijn woord was geen heerlijkheid in zich-zelf, maar een verschrikking: „Dat de heerschende klassen sidderen voor eene communistische omwenteling. De prole- ') Communistisch manifest van Karl Marx en Friedrich Engels. tariërs hebben bij haar niets te verliezen dan hunne ketenen. Zij hebben een wereld te winnen".') Een wereld te winnen, dat voelde Marx zuiver, maar een wereld te winnen niet voor het overwinnende proletariaat maar voor de gansche toekomende menschheid, — dit beloofde land heeft deze Mozes niet van zijn Nebo kunnen zien. Prof. Werner Sombart karakteriseert de beteekenis van Marx' optreden en daarmede het optreden der sociaaldemocratie aldus: „En omdat daaruit (dat is de overtuiging dat de mensch het béte humaine, het menschbeest in zich draagt) de gevolgtrekking moest worden gemaakt, dat men, om in de wereld iets te bereiken, vooral het „belang" moet wakker roepen, was het konsekwent van Marx gedacht, dat men ook daar, waar het geldt een klasse als het proletariaat te „emancipeeren", tegenover het belang der kapitalistenklasse niet de eeuwige liefde stellen mocht, maar dat men tegenover deze macht wederom een door het belang gevestigde macht moest aanvoeren." 2) In de Gods-bedoeling moet de eeuwige liefde wél worden gesteld, het proletariaat mag niet de menschheid van het kapitalisme bevrijden, omdat de instincten van het menschbeest door het zoeken van zijn eigenbelang zouden worden bevredigd, het moet doordrongen worden van het zedelijk besef, dat het een idealistische, geen egoïstische daad te volbrengen heeft. In dat licht het doel van de proletarische taak gezien, moest een ander vaandel dan dat der sociaal-democratie worden ontplooid, moest het christen-socialisme als afzonderlijke beweging een nieuw cultuur-verschijnsel worden. En zóó, in dezen ruimen zin, heeft de christen-socialist zijn zending leeren zien, zóó heeft hij het christen-socialisme als beweging leeren verstaan, ') Het Communistisch manifest, vertaald door H. Gorter, blz. 34. 2) Het socialisme en de sociale beweging, vert. d. C. J. P. Zaalberg, blz. 62. nadat hij het in vervulling als religieus-bezielde socialistische samenleving visioenair had aanschouwd. Met hun historisch-spiritualistische beschouwing van de proletarische organisatie hebben de christen-socialisten zich voor de wetenschappelijke taak gezet, gansch de ontwikkeling van het wereldleven als een geschiedenis van Gods leiding der menschheid aan te toonen. Dit zal aan de beteekenis hunner beweging een groote kracht geven en het geestelijk tekort der historisch-materialistische beschouwingen aanvullen. Een historicus in hun midden tot vervulling dezer taak openbaarde zich nog niet, maar te eenigertijd zal hij opstaan om de geschiedenis der menschheid naar deze conceptie te schrijven. Voorstands schijnt het wel, of de kleine schare christensocialisten zich nog te bepalen heeft tot het doen doorwerken harer denkbeelden in den strijd tegen den overmachtigen vijand. Een vijand, die sterke bolwerken bouwde en ze óók verdedigd ziet door hen, die zich volgelingen noemen van Jezus Christus. Een vijand, die zijn plaats nog inneemt, in de wereldontwikkeling hem aangewezen, maar een vijand, die toch reeds bezig is, over de gansche linie langzaam te retireeren, omdat de voortgang der geschiedenis hem onverbiddelijke eischen stelt. De Sloopersarbeid eischt nu nog wel de meeste krachten van het christen-socialisme, maar tegelijk ook kan het bouwen aan zijn levenswerk en de christenen bewust maken van de groote taak, die voor het christendom in de toekomst is weggelegd: de innerlijke organisatie van de socialistische samenleving, haar geestelijke levensbezieling, haar doorheiliging, haar opvoering tot de geestelijke vrijheid, waarin Christus den mensch heeft vrij gemaakt. Het kan de oude waarheden van het christendom prediken aan de christenheid in de verkondiging van het socialisme, de maatschappij-organisatie, die in de lijn van het sociale christendom hgt. Het kan er de christenheid op wijzen, dat de aarde des Heeren is, en dat Hij haar ten gebruike aan de geheele menschheid, niet in eigendom van een bevoorrecht deel, geschonken heeft. Dat Hij niet den mensch het vermogen gaf, schoone vondsten te doen en de wonderen der moderne tetfiniek als de gewrochtselen van zijn geest te doen leven ten bate van weinigen en ten koste van velen. Dat Hij de overvloedige rijkdommen van natuur en cultuur worden deed voor de gansche menschheid en niet voor een zichzelf verrijkende klasse. En dat in de prediking van het socialisme de aanklacht herleeft uit den Jacobus-brief: „Welaan nu eii rijken, weent en huilt over uwe ellendigheden, die over u komen!.... Ziet, het loon der werklieden, die uwe landen gemaaid hebben, welke van u verkort is, roept en het geschrei dergenen, die geoogst hebben, is gekomen tot in de ooren van den Heere Sebaoth!" ') Het kan voortgaan met zijn woord van bemoediging tot de arbeidersklasse, die den vloek torscht van de wereldzonde van het kapitalisme, door de heenwijzing naar den stralenden morgen, die aan 't rijzen is ter kimme uit. Hoor dit woord van bemoediging, zooals het klinkt uit den mond der christensocialisten : „Arbeiders, mannen en vrouwen! Gij die het kapitaal voedt met uw goddelijk leven, met dat van uwe vrouwen uw mannen, uw kinderen, gij die nauwelijks rond kunt komen, schoon ge den ganschen dag van God zwoegt als een machine om wat men met een veelverbloemend woord uw „verdienste" noemt; mannen, die in den u overgelaten tijd het hoofd nóg vol hebt van muizenissen; moeders, die tobt, hoe dit moet en hoe dat; kinderen, die uw ouders ziet vervalen en vergrijzen in troosteloos-leelijke fabrieken, ') Jacobus 5 : 1 en 4. die u-zelf wachten, of reeds opnamen, verslonden; begrijpt ge niet, vanwaar die reuzenkapitalen? Dacht ge, moede zwoegers, dat dit was naar den heiligen wil van God? Er is geen God, of — Hij kan dit niet goedkeuren. Wij kénnen Hem als God, dus kin Hij het niet goedkeuren. Dan heeft Hij ook een grootsch en heilig doel met dit alles. Dan blijft het hierbij niet! Luistert wat het wetenschappelijk socialisme zegt: Uit deze gisting der tijden zal een nieuwe samen-leving voortbreken met macht. Houdt moed! Gij werktet niet tevergeefs. Het bloed uwer grootouders, de tranen uwer ouders, uw eigen verzuchtingen, de naargeestige jeugd uwer verlepte kinderen, 't is al aan dat metalen monster, met zijn koperen keel en stalen kaken, niet geofferd vergeefs. Het rijk der moderne Babyloniers spoedt ten einde. W§1 drinken zij nog, met hunne geweldigen, hun vrouwen en bijwijven, den schuimenden wijn uit de gouden vaten, die, door God der geheele menschheid gewijd, door haar behoorden wedergewijd den al-omhelzenden Vader; wel prijzen zij de gouden en de zilveren en de koperen en de ijzeren en de houten en de steenen afgoden; doch het „Mene, mene" vlamt reeds aan den verduisterden wand. Babyion had eens een wereldroeping, het heeft die onwillens vervuld en ging ten gronde; het kapitalisme had een wereldroeping, het heeft die vervuld ondanks zich; wanende zichzelf te dienen, sterft het eens, barende de nieuwe maatschappij: „Want hij is de levende God, en bestendig in eeuwigheden, en zijn koninkrijk is niet verderfelijk, en zijn heerschappij is tot het einde toe" (Dan. 6 : 27).') Zoo rijst het christen-socialisme als een levende macht in deze verwilderde tijden op, predikend den heiligen oor- ') Toelichting beginselverklaring, blz. 54—55. C^*«**« log tegen het wereldverslindende kapitalisme, dat geoordeeld is voor de rechtbank der christelijke ethiek. Predikend de komst der socialistische maatschappij, die in de lijn van het sociale christendom de noodzakelijke economische voorwaarde schept voor de vestiging van Gods zedelijke wereldorde, het groote doel van alle christelijke sociaal-ethici. De tegenwoordige en de komende maatschappij, wèl zijn ze eikaars tegenstellingen. Maar toch heft de harmonie van een zich reaiiseerend wereldplan Gods zejrf 'een hoogëre eenheid op. En lnenn klinkt voor den cMsten-socialist het bemoedigend woord van Gustaaf Adolf: „'t Is Godes zaak, waarvoor gij strijdt, Op Hem gehoopt, vertrouwd altijd: Laat rustig God regeeren!"') ') Gez. 268 : 2. STRIJDWIJZE EN STRIJDMIDDELEN. Het karakter der strijdwijze. — Bereiking van het doel door middel van de zedelijke propaganda. — Het aanvaarden van den klassenstrijd. — Het dingen naar de politieke macht. Het behoeft na mijn eerste voordrachten geen nader betoog, dat het bij den christen-socialist om heilige dingen gaat, om hooge levensbelangen. Hij weet zich mede-arbeider Gods, om de aarde met gerechtigheid te vervullen, hij geeft zich als in een strijdend priesterschap, aan den zendingsdienst tot heil der gansche menschheid. Beginnende bij de liefde tot zijn God en den naaste, zoekt hij de wereld te winnen voor God, beoogt hij de vestiging eener zedelijke wereldorde, die de liefde als grondslag der menschelijke verhoudingen stelt. Maar jagende naar zijn doel, stoot hij op het kapitalisme, een productie-systeem, dat de menschheid knelt in de banden van winstbegeerte en honger naar bezit, en dat haar belet, haar hooger heil te vinden. In de verte wenkt hem echter een schooner orde, wenkt hem het socialisme, wenkt hem de samenleving, waarin allen werken voor allen, een samenleving, die zijn ideaal, het allen leven voor allen nabij gaat komen. En zoo strijdt hij den „heiligen oorlog voor de wereldverovering Gods" ')> stelt hij zich tegen den grooten hinderpaal, die zijn streven bemoeilijkt, wederstaat hij het kapitalisme en bevordert hij de komst van het socialisme, om daarna den weg vrij te weten voor ') Toelichting beginselverklaring t.a.p. blz. 116. 6 de bereiking van zijn doel. Maar zooals ik het daar zeg is het hem niet genoeg, want zijn oog steeds gericht op het doel, is het hem niet onverschillig, hoè het kapitalisme wordt tegengestaan, en wélk een socialisme hij bevordert. Hij wil het kapitalisme doen verdwijnen in een zedelijken strijd en het socialisme zien komen als een vrucht van het menschheidsverlangen naar een wereldorde, die gebaseerd is op eerbiediging van Gods wil. Niet in het doel maar in zichzelf is zijn strijd geheiligd, want ware zijn strijd niet een verwerkelijking van liefde, hoe zou hij mogen verwachten, dat deze met liefde zou worden gekroond? Het is dan ook zijn eerlijk verlangen, zijn strijd op heilige wijze te voeren, wijl het een strijd om heilige belangen geldt. En als hij in onverzoenlijke botsingen' zich verleiden laat tot onheilige daden ter wille van het succes, dan zal hij in ootmoed erkennen, met dit succes niet te hebben gediend het schoone doel, dat hij zich had gesteld. De beginselverklaring van den Bond van Christen-Socialisten heeft het voornemen van dezen heiligen strijd uitdrukkelijk gesteld in haar slotwoord: „Zij nemen zich voor, hun strijd op heilige wijze te voeren, dien beschouwende niet allereerst als een belangenstrijd in den lageren zin des woords, doch als een strijd voor Gods zedelijke wereldorde, tot welke te vestigen en te handhaven ieder christen geroepen is." Dit voornemen legt den christen-socialist zware verplichtingen op, maar hij heeft deze aanvaard in het volle besef, dat hij Gods zaak dient en dat God zijn sterkte zal zijn in de oogenblikken van zwakheid. Hij weet, dat meerdere christelijke bewegingen de heiligheid van hun strijd vooropstelden en bijna zonder uitzondering in de practijk de onheiligheid van hun succesjacht publiekelijk exposeerden, maar desniettemin vangt hij aan met dezelfde proclamatie, omdat het niet bewust stellen van den eisch der heiligheid een verzaking zou zijn van het christelijk beIginsel. De liefde tot den naaste, dat is ook de liefde tot den vijand, en wie als christen de kruisvaan ontplooiTTn" hef sociale leven, wete, dat nimmer de haat daaronder strijden kan. Ik mag hier wel even doen hooren het warme woord der christen-socialiste Johanna Gronius, die op den hoogen ernst van een geheiligden strijd aldus wijst: „In theorie weten we het allen zeer goed, hoe we naar den eisch van het Evangelie tegenover onze tegenstanders hebben te staan, maar nu zullen wij metterdaad ons beginsel hebben te verwezenlijken. Nu wordt van ons gevraagd, niet alleen in eigen hart, niet alleen in eigen kring, maar in de moeielijke maatschappelijke verhoudingen en verwarringen het zegent, die u vervloeken, doet wel dengenen, die u haten, in praktijk te brengen; nu zullen we de wereld hebben te toonen, hoe onverbiddelijk de strijd wel tegen een stelsel maar niet tegen de personen kan en moet gestreden. En waar de arbeider klaagt, dat stelsel en persoon één is, dat de werkgever met hart en ziel lust heeft in de winzucht, dat hij hem persoonlijk in het aangezicht de smaad aandoet, in hem „niets dan een vleeschen machine te zien, die men, onklaar geworden, afdankt of verwerpt, nadien ze versleet" (Dr. A. Kuyper, „Ons Program" 5e druk pag. 363) daar zal de Christen wijzen op Jezus, wien niet alleen het leven, wien niet alleen de eigen eer werd aangetast, maar die de oneindig dieper smart, de oneindig feller benauwdheid doormaakte, dat zijne vijanden het Gods-leven in hem aanrandden, dat zij God in hem bevochten, en die toch, hoewel hij toornde over hunne zonden, met eeuwige liefde en erbarmen voor hunne ziel was bewogen en voor die ziel, als voor zijne eigene, tot den Vader bad. Maar waar zijn de mannen, waar is de Christelijke partij, die, hoewel onverzettelijk den strijd om het Recht handhavende, er altijd weer op wijst en het met woorden en daden getuigt, dat in onze ziel éénzelfde liefde, éénzelfde gebed voor vriend als voor vijand moet leven? Waar we in een tijd van zulke geweldige conflicten leven, waar de verhoudingen zoo scherp gespannen zijn, daar hebben de Christenen met de meest conscientieuse zorgvuldigheid de beginselen van het Christendom na te komen. Dat is de moeite en de zware verantwoordelijkheid, die onze tijd voor het Christendom brengt, maar ook de genade, dat we met geen halfheid meer toekunnen, dat het om de absolute verwezenlijking van het Christus-leven gaat. Om dit te bereiken is er maar één weg. Wie zich als Christen stelt aan den kant der verdrukten, hij zal er voortdurend rekenschap van moeten geven, of hij den naaste, in welke verhouding hij ook tot hem staat, als een broeder, als een door God geschapene ziet. Alleen hij, die dat voor eigen leven eischt, kan den innerlijken strijd, de worsteling van de arbeiders verstaan, alleen hij kan de verzoeking van haat tot een zuiver einde met hen doorstrijden. Zoo niet, zoo zullen we misschien wel voor de arbeiders strijden, maar we zullen strijden in de duisternis van zelfzucht, en haat, en al breekt een nieuwe morgen aan, de wachter Gods, die staat op den toren en uitziet naar het eeuwige licht, hij antwoordt: „nog is het nacht."." ') De christen-socialist H. J. Nieman getuigt: „Voor den christen-socialist welft over alle klassescheiding en verschil, hoe principiëel ook, altijd nog de hemel van het algemeen menschelijke, waarin voor allen gelijk, de eeuwigheidszon van waarheid, gerechtigheid en liefde brandt Hij ziet in zijn klassetegenstander soms zijn vijand, altijd het kind van „Vaders geslachte", den broeder, dien hij dienen moet, dikwijls dwars tegen diens eigen wenschen in. Hem is de strijd om het socialisme niet alleen een strijd om ') Wereldvrede, 2e jrg. no. 18, blz. 7. hooger cultuur-leven, maar om te komen tot een samenleving met dieper en algemeener saamhoorigheidsgevoel, broederschap en naastenliefde in universeelen zin, omvattend de gansche menschheid in ongebroken eenheid." „De christen-socialist heeft in zijn strijdwijze en in de keuze der middelen, zich te laten leiden door liefde voor al het geschapene om des Scheppers wil. Hij heeft waar te zijn, ook tegenover den tegenstander. Rechtvaardig te zijn, ook tegenover den onrechtvaardige. Liefdevol te zijn ook tegenover den liefdelooze." „Wij zijn ons bewust hoe geweldig zwaar deze dingen zijn voor ons en voor onze beweging. En hoever we èn persoonlijk èn als beweging onder het ideaal blijven. Maar we stellen het in beginsel. En we zeggen: zóó moet het. En „des zins en willens" daarnaar te streven met alle kracht, bidden wij God om kracht."') De christen-socialiste Johanna Breevoort schrijft: „Wij voeren den strijd om Gods wil, om onzer broed'ren wil. Het lijden dat onder het gevloekte kapitalistische stelsel geleden wordt gaat ons aan!" „Niet op verovering van meer geldelijke macht zijn wij uit, we roepen niet om meer stoffelijk welvaren, met achteruitzetting van alle hoogere elementen." „Neen, neen, laat de christelijke en onchristelijke wereld ons lasteren, laat men ons schelden voor vijanden van God en Zijn Woord, voor ontevredenen, die heulen met hen „die Sion gram zijn" hoog uit boven dezen laster wappert onze onbevlekte banier, hoog uit boven al dat kleinzielig beschuldigen, klinkt onze belijdenis: „Wij voeren strijd in verband met het Koninkrijk der Hemelen." „Ook op geestelijk terrein geldt het: Afleggende hetgeen achter is en strekkende mij tot hetgeen vóór mij is, jaag ik ') H. J. Nieman. Onze zelfstandigheid tegenover de S. D. A. P. blz. 16 macht de ontwikkeling van het sociale leven beheerscht en die, als de bezittende klasse dezen wil niet verstaat zich in de revolutie zijn eigen wegen b«*kt Hoe de wil van de ontwakende massa zich kan doen gelden, hoop ik straks nader te behandelen bij de bespreking van den klassenstrijd en de politieke actie. Teleologisch is de massa-wil reeds bezig zich te vormen tot de macht, die in de sociale revolutie den uitweg naar het socialisme zal zoeken, als niet de sociale evolutie zelf het socialisme brengt, zij het dan langs den staats-kapitahstische omweg. Maar voor het geestelijk heil der menschheid is het van het hoogste belang, dat deze massa-jriLMk zedehjk-jrordt gevormd tot de toekomstdwfngende' iK) Ook voor de socialistische samenleving errltaar geèstêTiïF levenspeil maakt het een zeer ernstig verschil, of zij gebracht zal worden door een instinctief-handelende dan wel een zedelijk-zich-beheerschende massa. Want zal onder het socialisme de geestelijke vrijheid heerschen, dan behoeft het een in zelftucht gedresseerde menschheid, geen massa die in vandalistische losbandigheid wegtrappend wat haar in' den weg kwam, de vrijheid van het socialisme bracht. De zedelijke opvoeding van de menschheid tot een levensvorm als de socialistische, is een taak van zeer groot gewicht, en wie nog niet leerde verstaan de schoonheid van het christendom waar hij slechts leerde kennen het ónschoone der christenheid, zal toch moeten toestemmen, dat in het christendom een vermogen is vastgelegd, dat zijn wereldwijde strekking kan hebben, indien de christenen maar leeren begrijpen wat het beteekent, „het zout der aarde" ') te zijn en het „licht der wereld." 2) De vraag is gerezen, of de christen-socialisten niet konden ') Math. 5 :13. *) Math. 5:14. volstaan met het stellen van den individueelen eisch der zedelijke machtsvorming aan hen, die tot de proletarische machtsvorming zich hebben georganiseerd, of zij m.a.w. deel moesten uitmaken van de sociaal-democratie, om deze van binnen-uit en niet van buiten-af zedelijk te beïnvloeden. De christen-socialisten hebben deze lokstem wederstaan. Zij willen de zedelijke machtsvorming als massa-eisch doen leven, door haar te stellen als bewegingseisch. Zij meenen dat een christen-socialistische beweging niet zictupp te lossen heeft in een^pnoletarische beweging,,naar het socialisme, maa£_zelve heeft yóór te gaan als-wegwijzer naar een zedelijke orde, die over het socialisme heenreikL-De christelijke eisch der zedelijke machtsvorming, die het christen-socialisme stelt, is zijn geheel-eigen eisch, die de sociaal-democratie niet kan en mag aanvaarden, en die van hooger bedoeling en schooner karakter is dan de proletarische eisch der numerieke machtsvorming. De christen-socialisten streven er naar een zedelijke bewustheid te kweeken, die boven de klasse-bewustheid der sociaal-democratie uit, het heil der gansche menschheid bedoelt. In de proletarische klass*5^ bewustheid en de daaruit groeiende macht der proletarische klasse wordt eveneens het heil der gansche menschheid gediend, maar het is een dienen desondanks, geen vrijwillig dienen der menschheid om Gods wil. En deze laatste dienst kenmerkt de christen-socialistische beweging. Daarom moest het christen-socialisme zichzelf in zijn beweging den eisch der zelfstandigheid stellen, omdat het, naar zijn karakter, heeft op te eischen de geestelijke heenleiding der socialistische scharen naar de toekomst, die een hooger cultuurleven openbaren zal. De waarachtige cultuur nu, de redelijkbeheerschte geestelijke vrijheid, die den mensch van zijn slaafschen natuurstaat émancipeert, kan niet bestaan in een samenleving van menschen, die de voor deze geestelijke vrijheid noodige zedelijke vorming missen. En wanneer het socialisme komen moet, zonder dat de menschheid tegelijk tot een hoogere zedelijke gemeenschap is gegroeid, zullen de maatschappelijke zegeningen, die in dit woord als een belofte besloten liggen, geringer zijn dan de meest pessimistische socialist zich deze voorstelt. De sociaal-democratie nu kan reeds door haar arbeid zelf een enormen zedelijken invloed oefenen op de massa, maar zij mist bepaalde norma om deze zedelijkheid bewust te kweeken, zij kan geen oplossing geven van de sociale kwestie, waar die als een zedelijk vraagstuk aan de orde komt. Het christen-socialisme, dat de zedelijke norma van het christendom alslverjongdYvil indragen in het maatschappelijk leven, en dat de'*wéreldbeweging van het christendom wist te doen samenvloeien met de wereldbeweging van het socialisme, heeft daarom de roeping, aan de spits der socialistische scharen heen te trekken naar het nieuwe land, en organisatorisch leiding te geven aan de opwaarts en voorwaarts strevende menschheid van het heden. Zijn oplossing in de sociaal-democratie, het prijsgeven zijner zelfstandigheid, zou^ een zelfmoord beteekenen^et verzaken eener wereldroepïng, eéTHJnlnouding aan de maatschappij van het meest noodige: haar bewuste zedelijke verheffing tegelijk met haar bewuste economische verheffing in het socialisme. Deze vooropstelling van het christen-socialisme tot een grooter taak nog dan de sociaal-democratie volbrengen wil, lijkt momenteel voor velen nog belachelijk. Eenerzijds toch is daar die reusachtige internationale sociaai-democratie, reeds krachtig genoeg om haar medezeggenschap in den vrede der volkeren te doen gelden, en anderzijds lijken de krachten van__hfii christendom Verschrompeld in ƒ een allerwegen verslapte christenheid. En tusschen die beide in leeft daar een kléine beweging, die nog alles moet aoen, om niet te worden doodgedrukt, die voorshands nog haar eigen kleine bestaan naar alle kanten heeft te verdedigen. Maar in deze nog kleine beweging van het christen-socialisme leeft het bergen-verzettend geloof, de bewustheid van een wereldtaak en een onwankelbaar Godsvertrouwen, dat enkelingen als Luther een heele geestelijke wereld deed revolutioneeren. Deze uiteenzetting is geen vrucht van een later bezonken inzicht in het bestaansrecht van een afzonderlijk georganiseerde christen-socialistische beweging, zij werd al in ongeveer gelijke woorden gegeven in den aanvang van het optreden der christen-socialisten. De toenmalige voorzitter van den Bond van christen-socialisten Jan Janze polemiseerde in den zomer van 1908 over het niet-aansluiten der christensocialisten bij de S.D.A.P. en verdedigde de afzonderlijke organisatie aldus: Ik heb beweerd, dat de sociaal-democraten met hunne verklaring van den godsdienst tot privaatzaak den godsdienst als leidende kracht buiten hun beweging bannen. En deze bewering vindt bevestiging in de erkenning van de neutraliteit der sociaal-democratie; een neutraliteit, die aan elke godsdienstige en wijsgeerige overtuiging vrijheid laat en bewegingsruimte verschaft. Met zulk een neutraliteit, met zulk een terugwijzen van godsdienst uit de beweging als leidende kracht kunnen de christen-socialisten geen vrede hebben. Zij moeten voor den godsdienst opvorderen de positie van leidende kracht in de beweging. En zij kunnen geen deel uitmaken van eene beweging, waarin de godsdienst deze plaats niet inneemt. Wij beseffen te goed, welk een beslissende beteekenis voor de ontplooiing van het volksleven heeft de geestesrichting, die in dat volksleven de heerschende is. Van de geestesrichting, die de leidende kracht is in het volksleven, gaat een beslissende invloed uit op heel de menschelijke sociëtas. Daarom trachten wij dan ook voor den godsdienst de plaats als leidende kracht in ons volksleven te veroveren. Daarvoor - om de christelijke geestesrichting op te werken tot de positie van leidende kracfiï in het volksleven, daarvoor hebben wij onze beweging noodig. Daarvoor kunnen wij geen gebruik maken van een beweging, die, wel verre van den volksgeest te bearbeiden ter verovering van die heerschersplaats in het volksleven voor het christendom, reeds voor zich zelve den godsdient als leidende kracht buitensluit. En veel minder nog kunnen wij plaats nemen in een beweging, die niet alleen volkomen bewegingsvrijheid laat, maar ook nog bewegingsruimte verschaft (in uitgaven bijv.) aan allerlei geestesrichtingen, die naar onze innige overtuiging de zedelijke volkskracht ondermijnen. In dit opzicht nemen wij niet alleen als christenen, maar wel degelijk ook als socialisten tegenover de sociaal-democjratie positie. Evenals wij — wint er scHuilt niets van eenig dualisme, er zit éénheid van conceptie in onze christen-socialistische overtuiging! — tegenover alle andere belijders van den Christus niet slechts als socialisten, maar zeer beslist ook als christenen stelling nemen, zoo ook staan wij tegenover alle overige socialisten niet slechts als christenen, maar wel degelijk ook als socialisten. Want er hangt voor de komst en, als zij er is, dg righ> tige functioneering eener socialistische maatschappij zoo Onberekenbaar véél af van de geestelijke krachten, die in het volksleven werkzaam zijn. De komst der socialistische maatschappij, de juiste inrichting van deze bij haar komen en de richtige functioneering van hare inrichting na haar komst, hangen niet alleen van stoffelijke werkingen, niet uitsluitend van de werking van oeconomische factorenaf. Daarvoor wordt de hoogste spanning der zedelijke valkskracht gevorderd. En een beweging, die, in steê van de zedelijke volkskracht, zooveel in haar vermogen is, te sterken en op haar grootste spanning te brengen, allerlei geestesrichting in het ondermijnen van die zedelijke volkskracht stil geworden laat niet alleen, maar ze ook daarin steunt, zulk een beweging oefent op den gang der maatschappelijke evolutie een noodlottigen invloed uit. Neen, de bejegening van den godsdienst als privaatzaak, gesloten buiten de sociale en staatkundige beweging, kén door ons niet geaccepteerd dan met volledig verlies van onze beginselen, dan door ons standpunt geheel prijs te geven. Ja, de tegenstelling deugt wél. En ze raakt het cardinale verschilpunt van onze beweging en de sociaal-democratie. Want we willen onze christelijke beginselen niet slechts op alle levensgebied verkondigen, maar ze ook op alle terrein des levens realiseeren; alle levensuiting en levensbeweeg willen we van de werking der christelijke beginselen doordringen. Daarom gaat het voor ons juist, alleen en uitsluitend daarom!" ') Het christen-socialisme komt in zijn zedelijke prediking voorzien in een menschelijke behoefte. Want de sociaaldemocratische beweging, aan hoeveel theorieën en meeningen zij zich ook aanpast, hoe neutraal ze ook tegenover den godsdienst staat en tegenover de uit hem voortvloeiende zedelijkheidsleer, zij zelve is aan een louter geestelijk verlangen ontbloeid, de krachten, die haar schiepen, waren de altruïstische driften, die haar verwekkers beroerden tot de daad. In mijn boek „Een nieuwe stem" wees ik hierop reeds in deze woorden: „Het socialisme laat zich niet terugdringen naar het terrein vin het louter verstandelijk denken, is niet enkel een zuiver economisch stelsel, dat antithetisch tegenover het kapitalisme staat in de voltooiing van de evolutionaire lijn in het productieproces. Het is dat wèl ter beschouwing zijner wetenschappelijke waarde, maar ter waardeering van het socialisme als wereldbeweging, ter bepaling van de plaats, die het socialisme inneemt in bet opstuwend leven der volkeren, ') Opwaarts, le jrg. No. 13. (26 Juni 1908). moet dieper getast, moet gezocht worden naar den levensgrond, waaruit het verlangen naar het socialisme is opgebloeid. Want eerst nadat de mogelijkheid van het socialisme geestelijk is gevoeld, is men gekomen tot het verstandelijk zoeken der voorbereidende wegen, die men in belijdenis en theorie heeft vastgelegd. Ook het oudere socialisme, dat wetenschappelijk als zuiver utopistisch werd geoordeeld, kwam op uit een levensvoeling, die naar liefderijker verhoudingen onder de menschen tastte, ook het embryonale socialisme, door communistische secten uit vroeger en later tijd gewild, heeft zijn eigen groote waardij, innerlijk gelijk aan die van het moderne socialisme, dat tot een wereldbeweging is uitgegroeid. De communistische grondtrekken van dat oudere socialisme, werden getrokken uit de levens- en liefdewet van Christus, werden bepaald door diep-voelende karakters, die de liefde als levenswet hadden gepeild. Zij waren het, die de verdrukking der zwakken zagen voortkomen uit het ongelijk stoffelijk bezit, zij wilden de opheffing van dat bezit ter wille van den naaste, zij stelden zich tegenover het eigendomsrecht, niet uit weloverwogen berekeningen en theorieën, maar in den aanvang zelfs zonder berekening en zonder theorie uit louter altruïstischen drang. Het kenmerk eener beweging is pas in de tweede plaats een wei-overdacht organisatie-plan, maar eerst en allermeest de spontaniëteit harer pionieren, maar eerst en allermeest de intuïtieve drang, die zich niet verklaren laat, maar die naar voren gedreven wordt door de geestelijke krachten, die werken in het individu". ') In de menschheid zelf leeft de noodzaak van de bevrediging harer zedelijke behoeften, in het bewustzijn of het onderbewustzijn van elk individu beweegt zich het algemeen menschelijk saamhoorigheidsgevoel als een kracht. Dit ') Een nieuwe stem, door Daan van der Zee. Blz. 107 en 108. algemeen-menschelijke, tot zijn oorsprong, het goddelijke teruggeleid, tot sociale bewustheid te brengen, is een taak, die slechts kan toevallen aan een beweging als die van het christen-socialisme, waar de als beweging godsdienstlooze sociaal-democratie zich in haar neutraliteitsstandpunt hiervan buitensluit. Ligt in de zedelijke propaganda voor de christensocialisten het groote middel opgesloten, om de menschheid langzamerhand op te voeden tot de hoogheid der socialistische maatschappij-orde, en bereiden zij daarin voor^de geestelijke conjunctuur der nieuwe maatschappij, zij ontmoeten in hun streven den daadwerkelijken tegenstand van maatschappij-elementen, die de huidige sociale wanorde tegen eiken prijs bestendigen willen, en die de komst van het socialisme op allerlei wijzen belemmeren. Zij ontmoeten derhalve den strijd. Hun doel is een samenleving van vrede, waarin gerechtigheid woont, maar om dien vrede te bereiken moeten ook de christen-socialisten dwars heen door den strijd. Dat zij strijden moeten en dat zij strijden mogen, staat voor ieder vast. Zelfs de christen-anarchist Lod. van Mierop, die het voeren van den klassenstrijd afwijs^ erkent, dat er voor een christen is een „aangewezen strijd vóór het Goede, tegen het Kwade, vóór vermenscheliking tegen ontmenscheliking, vóór Christus tegen den Mammon," al erkent hij daarnevens, dat die strijd een heilige moet zijn, dat de christen zich vrij moet houden van „enig werelds utiliteitsmotief" en dat hij zich moet laten leiden „door den Heiligen Geest".') In de toelichting der beginselverklaring van den Bond van Christen-Socialisten2) wordt ter verdediging aangehaald, een citaat uit een werkje over den strijd om het recht van ') Geestelik en maatschappelik leven. Blz. 36. 2) Blz. 112. den beroemden Duitschen rechtsgeleerde Rudolph von Jhering, waarin deze zegt: „Het doel van het recht is de vrede, het middel om tot dat doel te geraken de strijd. Zoolang het recht zich verdacht moet houden op de aanvallen van de zijde van het onrecht — en dit zal duren zoolang de wereld bestaat — zal aan het recht de strijd niet gespaard blijven. Het leven van het recht is een leven van strijd — van strijd der volken — van strijd der staatsmacht — van strijd der ' standen — van strijd der individuen. I Ai het recht, dat in de wereld bestaat^Jfr. doorstrijd \ verworven; iedere rechtsregel moest aan hen, die zich daartegen verzetten, ontworsteld worden; en ieder recht, 1 zoowel dat van een volk als van een individu, onderstelt de voortdurende bereidvaardigheid om dat recht te verdedigen. Daarom moet de gerechtigheid, die in de ééne hand de weegschaal vasthoudt, waarmede zij het recht afweegt, in de andere hand het zwaard hebben, waarmede zij het recht verdedigt. Het zwaard zonder de weegschaal is het ruwe geweld; de weegschaal zonder het zwaard is de onmacht van het recht. Beide behooren bij elkander, en een volkomen toestand van recht heerscht slechts daar, waar de kracht, waarmede de gerechtigheid het zwaard voert, in overeenstemming is met de bekwaamheid, waarmede zij de weegschaal hanteert." Als Jezus in een heiligen toorn de wisselaars uit den \ tempel drijft, dan voert hij niet langer den strijd voor Gods zaak met het woord maar met de daad, alhoewel reeds in ' het woord die strijd principieel is gesteld en verdedigd. In Zijn optreden heeft hij een macht geformeerd, die opkomt voor Gods recht. Zijn daad was niet alleen een daad van verweer, maar een daad van aanval tegelijk. Waar de macht der rede ophield bediende hij zich van 't geweld, om het aangetaste recht Gods te handhaven. Zooals Jezus in den Joodschen tempel den strijd met de daad aanvaardde voor de eer van het huis Zijns Vaders, zoo aanvaardt de christen-socialist den klassenstrijd. De klassenstrijd gezien en gestreden als een ideëele strijd, als éen strijd voor Gods gerechtigheid! Hiermede erkennen de christen-socialisten een anderen inhoud te geven aan den klassenstrijd en het historisch karakter van het woord principiëel te wijzigen. De waarde van dit woord was reeds vóór hun optreden wisselend naar de wijsgeerige inzichten van hen, die over den klassenstrijd hun oordeel gaven, en de christen-socialisten hebben niets anders gedaan, dan die wisselende inzichten met de hunne te vermeerderen. Wat zij teleologisch als noodzakelijk zagen, n.1., dat de l^itali§tjsche_jaincnlcving bahalve aan»Jej consequentie u""r "irPfl ?frAlfking zal óndergaan jgF"^ gevolge van de groeiende machtsformatie der arbeidersklasse, dat is tengevolge van den modernen klassenstrijd, hebben zij principiëel-zedelijk als noodzakelijk gesteld en als middel aanvaard ter bereiking van hun ideëele doel. Daarmede hebben zij een eigen klasssenstrijd-theorie opgebouwd, staande naast, maar ideëel uitgaande bóven de klassenstrijd-theorie van het Marxisme. Het woord klassenstrijd doet niet anders dan een feit constateeren zonder dit feit te waardeeren. Het constateert alleen, dat er in de samenleving^twee klassefTjeven in voortdurende belangen-tegenstelling, die een voortdurenden strijd in het leven roept. Eenerzjjds staat de klasse der rTapitaalbezittefs/anderzijds de klasse der bezitloózejï Eenerzijds een klasse van menschen, die doorliet systeem van het kapitalisme gedwongen worden tot uitbuiting, anderzijds een klasse van menschen, die door ditzelfde systeem de voorwerpen der uitbuiting zijn. In haar boek „Christendom en Socialisme" ') wijst Enka op deze tegenstelling aldus: •) Blz. 61. „De klassenstrijd is er. Overal in de beschaafde en de onbeschaafde wereld is de klassenstrijd de wereldstrijd dezer dagen. Of ge Twentsche textielers, Amsterdamsche en Rotterdamsche zeelieden, Fransche spoorwegarbeiders, Engelsche mijnwerkers, Amerikaansche trust-slaven, Indische koelies, Russische geëxpropriëerden, Japansche en Chineesche jong-proletariërs, Zuid-Afrikaansche gouddelvers, aan den arbeid ziet en hoort — overal speurt ge, in plaats van rustigen voortgang, wrijving, botsing, conflicten, strijd tusschen werkgevers en werknemers." Achter de strijdende legers van kapitaal en arbeid rijst dan ook het kapitalisme als de directe aanleiding tot den modernen klassenstrijd. En wie zich principiëel tegen het kapitalisme keert, wie principiëel veroordeelt, dat een enkele klasse door middel van de uitbuiting zich de rijkdommen der aarde toeëigent, heeft ook principiëel positie gekozen in den modernen klassenstrijd aan de zijde der ontrechten, ook al blijft hij practisch in den klassenstrijd van verre toezien. Het is helaas waar dat deze strijd ook tegen personen gaat, hetgeen onvermijdelijk is, waar juist die personen tengevolge van het systeem hun gewin trekken uit de ontrechting der proletariërs. Maar de wisselaars in den tempel waren ook personen, het abstracte kapitalisme is in de kapitalisten concrete werkelijkheid. Het komt op de juiste motieven aan, om den strijd tegen deze personen, principiëel bedoeld als een strijd tegen een systeem, te rechtvaardigen, m.a.w. komt het aan op de waardeering van den klassenstrijd. Dan komt de onderscheiding aan de orde tusschen christen-socialisten en marxisten, dan spreekt de verschillende bedoeling haar woord, dan eerst wordt de klassenstrijd gerechtvaardigd als strijdmiddel van christenen en moet blijken, dat ook déze strijd een strijd van liefde is. Het doel van den modernen klassenstrijd is, eenerzijds de socialistische productiewijze in te voeren, anderzijds haar invoering te beletten, en wie derhalve den klassenstrijd principiëel en daadwerkelijk aanvaardt aan de zijde der arbeiders zal dit uitteraard doen op grond van dezelfde motieven, die hem deden kiezen vóór het socialisme. —-Als iéts den christen-socialist ten kwade is geduid, dan is het wel het aanvaarden van den klassenstrijd, maar de kritiek op zijn positie moest wel een vruchtelóoze worden, waar men het karakter van den klassenstrijd eenzijdig zag en naar de motieven der christen-socialisten niet vroeg. — Er moeten wel Joden in den tempel zijn geweest, die, zonder het waaróm te weten, Jezus 7agprf"^Talirtjtoar zijn medemenschen. En die daad zullen zij veroordeèTtf hebben, omdat ze die daad wel zagen maar haar niet kénden. En zoo moeten de motieven der christen-socialisten worden gekénd, om hun meedoen aan den klassenstrijd te doen strekken tot een onderwerp van kritiek. De klassenstrijd heeft een veelzijdig karakter, wisselend met de strijders, die hem verdaadwerkelijken. Als verschijnsel is hij een strijd om het leven en het bestaan van twee volksklassen, in wezen is hij dat, wat ieder deelhebber van dien strijd er zijnentwege van maakt. Als verschijnsel in den modernen tijd is hij een noodzakelijk uitvloeisel van het kapitalistisch uitbuitingssysteem, eenerzijds in de uitbuiting als aanvalsdaad, anderzijds in het verzet tegen die uitbuiting als daad vafTTerweer, in wezen is hij een levensmanifestatie van ieder, die op grond van zijn wereldbeschouwing ingrijpt in de sociale verhoudingen. Op het strijdtooneel der sociale werkelijkheid zijn uiterlijk-waarneembaar drie stellingen ingenomen. Eenerzijds is de macht der kapitalistische klasse verzameld, anderzijds de macht der uitgebuite klasse, en daartusschen in een strategisch-zwakke stelling van temperaars der noodzakelijke tegenstellingen, die nu eens aan deze, dan aan gene zijde bijspringen, den klassenstrijd nu eens aan deze, dan weer aan gene zijde strijden, maar meestal aan de zijde der kapitalisten. Maar in elk der drie kampen heeft ieder deelnemer aan den klassenstrijd zijn eigen motieven, die over zijn positie richten, en die hem het strijdtooneel anders dan een ander doen zien. In den uiterlijk-waarneembaren klassenstrijd leeft allerzijds dooreen de inwendige ervaring van een sociaal gevoelsleven. Als nu de christen-socialisten welbewust den klassenstrijd aanvaarden, omdat ze hem principiëel-zedelijk noodzakelijk achten, dan heeft het geen zin, hun daad te beoordeelen als een uiterlijk-waarneembaar feit, maar dan moet deze daad beoordeeld worden naar de motieven, die haar innerlijk reeds schiepen vóór zij zich uiterlijk openbaarde. 't Was Marx, die het uiterlijk-waarneembare feit van den klassenstrijd als historisch verschijnsel aanwees, en die in zijn communistisch manifest op de gevolgen van den modernen klassenstrijd de aandacht vestigde. Engels, de medeontwerper van het manifest, erkent dit nadrukkelijk: „De doorloopende grondgedachte van het manifest: dat de ekonomische productie en de, uit haar met noodzakelijkheid voortvloeiende, maatschappelijke indeeling van iedere historische periode den grondslag vormt voor de politieke en intellectueele geschiedenis dezer periode; dat overeenkomstig daarmede (sinds de opheffing van het oer-oude gemeenschappelijk bezit van grond en bodem) de geheele geschiedenis een geschiedenis van klassenstrijden geweest is, strijden tusschen uitgebuite en uitbuitende, beheerschte en heerschende klassen, op verschillende trappen der maatschappelijke ontwikkeling; dat echter deze strijd nu een trap bereikt heeft, waarop de uitgebuite en onderdrukte klasse (het proletariaat) zich niet meer van de haar uitbuitende en onderdrukkende klasse (de bourgeoisie) bevrijden kan, zonder tegelijk de geheele maatschappij voor altijd van uitbuiting, onderdrukking en klassenstrijden te bevrijden — deze grondgedachte behoort alleen en uitsluitend Marx toe." ') Uit het uiterlijk-waarneembare feit is echter in marxistische eenzijdigheid het wezen van den klassenstrijd verklaard, een klassenstrijd-theorie opgebouwd met materialistische tendeitzén, terwijl dit uiterlijk-waarneembare feit slechts de resultante was van talrijke individueele opvattingen en onbewuste neigingen. De groote grief tegen de marxistische klassenstrijd-theorie is dan ook haar eenzijdigheid en haar onbescheidenheid. — Eenzijdig is zij, waar ze slechts rekent met het uiterlijk-waarneembare feit, onbescheiden, waar ze andere klassenstrijd-theorieën bedoelt uit te sluiten. Voor een marxistische klassenstrijd-theorie is er plaats, maar een zeer nederige. Er zijn menschen, die den klassenstrijd meestrijden op zuiver-materialistische gronden, naar hun eigen inzicht ontspruitende aan hun economische positie. Dat zijn de zuiver-egocentrische klassenstrijders. Voor hen kan de marxistische theorie gelden, maar ze zijn weinigen. Voor de tallooze anderen gelden andere theorieën, gebouwd naar de inzichten van een redelijk bewustzijn. En ieder, die gelooft, dat de mensch in de eerste plaats een redelijk-geestelijk wezen is, gedragen in een lichamelijken verschijningsvorm, zal aanvaarden de erkenning, dat onderscheidene klassenstrijd-theorieën noodzakelijk zijn, ook al openbaren zij alle zich in één enkel uiterlijk-waarneembaar feit: in den daadwerkelijken klassenstrijd. Want de klasse als eenheid gezien, is in wezen een veelheid, een in veelheid onderscheiden redelijk bewustzijn, dat zich als uiterlijkwaarneembaar in een enkel zijn — de klasse — uitstort. De utilistische klassenstrijd, wel eens de dagelijksche genoemd, is de strijd tot verkleining of vergrooting der ') Het communistisch manifest, vert. d. H. Gorter, 3e uitg. blz. IV—V. uitbuiting, de vak-actie tot verbetering van de levensvoorwaarden der arbeiders, de strijd der kapitalisten, om uit den arbeider te halen, wat er in zit, in 't algemeen de strijd om de koopwaar: arbeidskracht. Hoe van kapitalistische zijde deze strijd gestreden wordt, zet Enka aldus uiteen: „Omdat de arbeidskracht tot koopwaar met handelswaarde 'gezonken is, wordt over zijn (lees: haar) prijs in de gansche wereld een hevige strijd gestreden. Om deze koopwaar zoo goedkoop mogelijk, bijna gratis, te verkrijgen, hebben Leopold van België en zijn satellieten als duivels huisgehouden in het Congoland. Om over deze kostbare koopwaar zoo voordeelig mogelijk te beschikken, zet het kapitaal jongens en meisjes aan 't werk, die nog op de schoolbanken zitten moesten. Daartoe doet het, wat men met een stalen voorhoofd het socialisme verwijt — het rukt 't gezin uiteen en scheidt de moeder van haar kind. Om deze koopwaar zoo laag mogelijk in prijs te houden, stoort het kapitaal zich in 't minst niet aan wat zijn woordvoerders met mond en pen zoo hoog houden — het nationaal gevoel, maar drijft het scheepsladingen vol van goedkoope kleurlingen naar overzeesche fabrieken, als schapen ter slachting. Om dit doel, goedkoope arbeidskracht, te bereiken, rukt het kapitaal de organisaties der arbeiders, waar het nog kans daartoe ziet, uiteen. Met dit doel voor oogen verlengt het den arbeidsdag tot in het oneindige, totdat het ziet, dat die laatste uren van den afgematten zwoeger meer na- dan voordeel zijn en dan bekeert het zich — in zijn eigen belang. Uit vrees voor dure arbeidskracht betrekt het kapitaal bij staking goedkoope onderkruipers van 't land, die nog jaren daarna de arbeidsmarkt drukken. Uit vrees voor dure arbeidskracht verzet het kapitaal zich tegen sociale wetgeving, en als de sociale wetgeving gekomen is, drijft het openlijk of op shnksche wijze de(n) prijs der levensbehoeften omhoog, zoodat zijn linkerhand weer int wat de rechter uitgaf." ') Tegen dezen utilistischen kapitalistischen klassenstrijd in gaat de utilistische klassenstrijd der arbeiders, die in strijdbare organisaties den kamp voeren om meer loon, korter arbeidsduur, verheffender leven. Het is mogelijk, ook in de kleinste loonactie een stukje klassenstrijd te zien, omdat, al geldt deze actie slechts éen arbeider en éen ondernemer, de actie uit de uitbuiting, — dat is de aanleiding tot den klassenstrijd, — ontstaat, omdat de representant der bezittende klasse of althans van het uitbuitingssysteem van het kapitalisme, staat tegenover den representant van de bezitlooze klasse of althans van het algemeene uitbuitingsobject. De loonstrijd als zoodanig, de utilistische klassenstrijd, heeft echter te maken met een betrekkelijk recht en een betrekkelijk onrecht. Staat eenerzijds een ondernemer, die aan zijn arbeiders geeft, wat hij onder de werking van het kapitalistisch systeem maar nauwelijks geven kan, doet hij dus binnen het raam der mogelijkheid betrekkelijk recht, en staan daartegenover arbeiders, die nóg meer eischen, in hun niet-ver-genoeg zien wellicht eischen het bankroet van den ondernemer, dan plegen die arbeiders betrekkelijk onrecht, ook al zou dit in dieperen zin recht kunnen heeten. In een dergelijk stukje „klassenstrijd" staat de christen-socialist niet naast de arbeiders. In grootere conflicten, waar eenerzijds de gezamenlijke arbeiders van een bepaald soort bedrijven der wereld staan tegenover de gezamenlijke ondernemers van die bepaalde soort bedrijven, is het betrekkelijk recht en het betrekkelijk onrecht opgeheven. Dan heeft de éene partij de kapitalistische mogelijkheden in bedwang, wordt niet de ondergang ') Christendom en socialisme door Enka, blz. 81—82. der bedrijven bedreigd, en doet de andere partij niets anders dan beletten, dat haar in 't vervolg net zooveel ontnomen wordt als voorheen. Dan kiezen de christen-socialisten spontaan vóór de arbeiders, al doen ze het dan niet op utilistische motieven in dit utilistisch bedoelde en opgezette conflict. De ideëele klassenstrijd rijst in bedoeling boven den utilistischen uit. Die wordt gevoerd uit zuivere menschheidsliefde. De ideëele klassenstrijd, d. w. z. de klassenstrijd, gevoerd uit ideëele motieven, kan zijn een barmhartigheidsstrijd, gestreden uit liefde tot een onderdrukte klasse, uit liefde tot het zwakkere, dat wordt geknecht, uit haat zelfs tegen degenen, die bewust of onbewust onderdrukken, uit haat tegen hen, die zich het heerschersrecht aanmatigen over de aarde en haar volheid. Want niets is ideëeler dan liefde en dan haat. De ideëele klassenstrijd kan ook gevoerd worden van kapitalistische zijde tegen de verheffing der arbeidersklasse, door hen, die in de nivelleering der klassen den ondergang der menschelijke samenleving zien en die derhalve streven naar de consolideering der bestaande orde. De ideëele klassenstrijd kan worden gevoerd uit liefde tot de gansche menschheid. Wie hem zóó voert, ziet over de enkelingen en de klassen heen het geheel, dien is het niet te doen louter om de arbeidersklasse en evenmin om de schreiende tegenstellingen tusschen bezitter en bezitlooze wat minder schreiend te maken, voor dien geldt een maatschappelijke orde, waarin ieder in zijn kortstondig bestaan bevrediging zijner levensbehoeften kan vinden, als het grootste sociale geluk. Maar de ideëele klassenstrijd kan óók nog worden gevoerd uit hooger besef, als rechtsstrijd ter herstel van de gebroken relatie tusschen God en mensch. Déze opvatting zoekt de menschheid en God tegelijk, deze opvatting beoogt Gods gerechtigheid in wereldlijke verhoudingen te realiseeren, deze opvatting streeft naar de broederschap der menschen, erkend en gediend in het vaderschap Gods. Het is met deze zuiver ideëele bedoeling, dat de christen-socialisten den klassenstrijd strijden, dezelfde bedoeling, die hen doet ijveren voor het socialisme als de noodzakelijke economische voorwaarde tot vestiging eener zedelijke wereldorde. De christen-socialisten zien in het kapitalisme gesystematiseerde onrechtspleging, zien uit dit onrecht leven de klasse der kapitaal-bezitters ten koste van de bezitlooze arbeidersklasse. De kapitalistische klasse leeft uit de voortdurende onteigening van het bezit der arbeidersklasse in haar arbeidskracht en de op deze wijze verkregen rijkdom dier onteigenaars moefCorïïeigêÏÏcTJrorden, juet, om weder te meleir Hiel de maat, waarmee eerst gemeten werd, maar tot herstel van recht. De christen-socialisten gaan uit van de stelling, dat God aan de gansche menschheid geschonken heeft de aarde, om daaraan haar stoffelijk bestaan te ontworstelen, en dat Hij in die menschheid het geestelijk vermogen heeft gelegd, om den rijkdom der aarde ten bate van allen te vergrooten. Zij aanvaarden het uitsluitend Goddelijk eigendomsrecht en het rentmeesterschap der menschheid over wat God haar in bezit, in leenbruik gegeven heeft. En waar de rede te kjarJLschiet, om deze zulttere, dooiXiod gewilde rechtsverhoudingen te handhaven, daar aanvaarden zijhals Jezus in den Tempel, het geweld, daar streven zij naar de machtsformatie in den klassenstrijd. En als zij winnen in dien strijd, als, bij wijze van spreken, de bezittende klasse getuchtigd wordt om haar wisselaarswerk in den tempel der wereld, daTPzTjn de in heiligen toorn toegebrachte slagen, (BTttïïgen van liefde, dan kastijden zij de plegers van het soeiale onrecht ter wille van hen-zelf, terwille van de gansche menschheid, terwille van de rechtsverhoudingen Gods. Zij aanvaarden den klassenstrijd als ideëelen rechtsstrijd, en achten hem principifiel-zedelijk noodzakelijk. In dien strijd is de menschheid bezig zich te bevrijden uit de knellende banden van het kapitalistische onrecht-stelsel en aan deze bevrijdingsdaad wenschen de christen-socialisten voluit en zonder schroom mede te werken. Noode doen ze dat tegenover de bezitters, die in hun tegenstand weigeren, de onrechtmatig verkregen rijkdommen aan de gemeenschap af te staan, maar toch zonder aarzelen, ómdat ze weten, daarmede God en de menschheid te dienen, ómdat zij in den klassenstrijd hunnerzijds vermogen te zien een uiting van oneindige liefde en oneindige erbarming. In haar brochure „Klassenstrijd" zegt Enka: „Slechts wie het groote doel in 't oog houdt, strijdt met toewijding, en wie met toewijding strijdt, strijdt met liefde. Alleen op eigen belang en eigen vak en eigen voordeel zien, maakt bekrompen. Zulk egoïsme is vergif in het brood der solidariteit, dat de arbeidersklasse eten moet. — Maar wie verder dan eigen kleinen kring ziet, hij kan met toewijding dienen de zaak van zijn klasse. Ja, wie met liefde strijdt, leert verder zien dan zijn klasse. In 't proletariaat, in zijn klasse dient hij de menschheid. Hij leert met innerlijke ontroering het woord van onzen Heiland verstaan, dat hij sprak op Jeruzalem's bergen: „Gij zijt allen broeders". Door den klassenstrijd tot de broederschap der menschen. In onze klasse dienen wij de menschheid en in de menschheid — God. Wie zoo den klassenstrijd opvat, die strijdt hem waardig, zonder kleinheid, zonder persoonlijken haat tegen den patroon, zonder verlagend gelieg en geknoei, zonder verzwakkend getwist".') Inderdaad, wie zóó den klassenstrijd voert, ziet af van onheilige middelen. Die wijst af het standpunt van den Marxist: ') Blz. 17. „Elk middel, dat dienstig is voor ons groote doel, wordt door dit doel geheiligd, en er zou voor ons geen enkele reden zijn, om van geweld of onwettige middelen afkeerig te zijn, als dit voor het bereiken van ons doel doelmatig was".') / En ook het standpunt van den ^evisiomsfp „Wie ons tegenhoudt, of hij klerikaalTflfJéraal, vrij of S.D.P. heet, dien moeten wij kapot breken met alle dienstige middelen." 2) Het is niet toevallig, dat de arbeidersklasse geroepen schijnt, om in den klassenstrijd voor de gansche menschheid een betere wereldorde te veroveren. Méér dan kapitalisten, méér dan tusschen-schakeeringen bij de felle tegenstelliing tusschen bezitter en niet-bezitter, voelt de arbeider dag aan dag de onheilige werking van het kapitalisme aan den lijve. En de arbeidersklasse is daardoor de eerstaangewezen macht tot verzet tegen de onrechtsverhoudingen in de wereld. Zelfs al kon de klassenstrijd niet uit zelfzuchtige motieven worden gevoerd, waartoe helaas maar al te zeer aanleiding bestaat, dan nog zou in de arbeidersklasse het eerst verzet opwaken, juist omdat zij midden in de realiteit van het onrecht leeft, en zelfs waar zij het niet ziet er de werking van gevoelen moet. Daardoor krijgt de arbeidersklasse als het ware de schoone taak om voor de menschheid de massale macht te ontwikkelen, die tot het verkrijgen van zuiverder toestanden noodig is, is zij teleologisch de kracht, die straks, deels onbewust, gelukkig deels ook in heilige bewustheid, Gods wereldwerk gaat volvoeren. In Opwaarts wees ik daarop indertijd in deze woorden: „Een maatschappij is een groeiende en wordende, ook weer een vergroeiende en verwordende eenheid van men- •) Dr. A. Pannekoek in „Het Volk" van 22 Febr. 1906. 2) A. B. K.(leerekooper) in „Het Volk" van 24 Sept. 1912. schen, die haar levenssappen uit een bepaalden voedingsbodem trekt. En die voedingsbodem kan niet buiten den mensch worden gezocht. Voor de kapitalistische maatschappij was die voedingsbodem de honger naar winst, die als een groote drijvende macht de samenheid der menschen ging beheerschen tot zij zelf die macht niet meer bedwingen kon, maar die winsthonger kwam niet van buiten af, die kwam uit den mensch zelf. De mensch strooide het zaad waaruit de kapitalistische maatschappij groeide, de menschheid is verantwoordelijk voor 't geen met haar wil is gewrocht. Een nieuwe maatschappij zal óók moeten worden uit een groote, drijvende macht, die zich boven de macht der winstbegeerte weet te verheffen. En die nieuwe drijvende macht moet eveneens in en door de menschheid worden opgewekt. Die nieuwe drijvende macht zou bijvoorbeeld de solidariteit kunnen zijn, het broederschapsgevoel onder de menschen, dat door bewuste prediking (o schoone taak voor het christendom !) zou kunnen worden opgewekt. Maar, — en dit is de kracht van de profeteerende socialisten — tfë oude dnfa vende kracht onder het kapitalisme voert ~!JfCRzeIf töteen oordeel, de winsthonger, bewust van menaenen uitgegaan concentreert zich daadwerkelijk in een minderheid, de groote meerderheid der menschen kan zich geen winsthonger meer veroorloven, die is zoo goed als onteigend. En die groote, onteigende massa, die door de prediking van het socialisme eenmaal een bewuste meerderheidswil zal doen gelden, zal, noodgedwongen, den voedingsbodem, het levensbestaan van het kapitalisme doen verdrogen. Marx heeft dat begrepen, toen hij de arbeiders aller landen toeriep, zich te organiseeren ter wille van hun eigen belang, de christen-socialisten hebben dit begrepen, door de organisatie der massa te beproeven op hoogeren, ethischen grondslag, die een eenheid vormt met het belang van het proletariaat." „Bij het bewust ingrijpen in de maatschappelijke verhoudingen is het niet de enkele mensch, die optreedt, maar is het een geheele klasse. Niet de enkeling wrocht het kapitalisme, maar de bezittende klasse liet het ontwikkelen uit de levensvoorwaarden, die zij er voor schiep. En zoo zal niet de enkeling het socialisme brengen, maar de proletarische klasse zal de drijvende macht van de socialistische ontwikkeling worden. De proletarische klasse, daartoe opgevoed, zal bewust ingrijpen in de verhoudingen der maatschappij, bewuster dan de bezittende klasse de voorwaarden voor het kapitalisme hielp scheppen. De drijvende macht wordt in den klassenstrijd gevormd, die drijvende macht wordt door prediking en klassenstrijd opgewekt. Bewust " „En al voeren de Christen-Socialisten den klassenstrijd mede uit andere motieven, .al zien ze hem als een rechtsstrijd, buiten de sociale werkelijkheid gaTtn ZU,"nlët U!ïi;"UlS zü'Tnedewerken, de drijvende macht op te wekken in de vertrapte arbeidersklasse, die eenmaal het socialisme zal dragen. Het socialisme groeit op uit het belang van het proletariaat, nu tevens het belang der menschheid, waar het alle klassetegenstellingen zal doen verdwijnen. ') Hier komt wederom de groote beteekenis uit van het christen-socialisme. Waar het zich als beweging stelt midden in den proletarischen klassenstrijd, mééleeft met de arbeidersklasse, in welke de massa-wil zich ontwikkelt, die straks de ketenen van het kapitalisme zal verbreken, om de vrijheid te veroveren voor heel de menschelijke gemeenschap, verzekert het zich een ideëelen invloed op dien massa-wil grijpt het naar de zedelijke leidingjn den klassenstrijd. Dat kan de sociaal-democratie, die geen zedelijke normen heeft, niet doen, al verstaat een sociaal-democraat als A. H. Ger- ,B) Opwaarts 3e jrg. No. 44. hard de noodzakelijkheid van zedelijke vorming, als hij schrijft: „Het socialisme kan alleen winnen door moreele verheffing van den mensch en het is plicht zijne dienaren er steeds op te wijzen, dat de uitwendige vrijheid van den mensch alleen verworven wordt, naarmate hij zichzelf weet vrij te maken van zichzelf... Ik maak er ons SociaalDemocraten een ernstig verwijt van, dat wij schier uitsluitend oog hebben voor de economische verheffing der niet-bezitters, tamelijk ijveren voor hun geestelijke verheffing, bijna geheel verzuimen aan ons aller zedelijke verheffing te arbeiden." ') Dat kan evenmin doen de christen-anarchie, die den klassenstrijd niet voert, maar in anti-parasitaire bedrijfsorganisatie de kapitalistische maatschappij wil overvleugelen. De christen-anarchie wil langs zuiver-economische wegen het kapitalisme bestrijden en vergeet daardoor al te zeer, dat, om met Paus Leo XIII te spreken, het sociale vraagstuk een zedelijk-godsdienstig vraagstuk is, dat door zedelijk-godsdienstige invloeden tot oplossing moet worden gebracht. De christen-anarchie stelt zich buiten den klassenstrijd, stelt zich daardoor buiten contact met den groeienden massa-wil, en begrenst haar overigens schoone bedoelen tot schade der gansche maatschappij. Het christen-socialisme daarentegen staat volvaardig midden in de beweging der arbeiders. Het zal daarin op den duur den invloed krijgen dien het toekomt en den klassenstrijd opwaarts voeren naar de zedelijke hoogten van het christelijke idealisme. In het aanvaarden van den klassenstrijd als een ideëelen strijd, heeft het christen-socialisme zijn tijd en zijn taak begrepen. Zijn tijd, want, om met Cordes te spreken: „Het christendom heeft de georganiseerde arbeidersbeweging noodig, om zich te verwezenlijken in de wereld."2) Zijn taak, want ') Medegedeeld door Ds. D. A. van Krevelen in „Christen-Socialisme." blz. 15. *) t.a.p. blz. 17. om met Fichte te spreken: het christendom zal zich meer en meer openbaren als een macht, die niet alleen den mikrokosmos maar ook den makrokosmos bezielt. ') Er kan niet genoeg gewezen worden op de onoverzienbare mogelijkheden, wanneer de volksmassa's in beweging komen. In hoogere maatschappelijke regionen lacht men daar wat om, maar lachen deden ook de geweldhebbers der 18e eeuw, vóór Robespierre's schrikbewind dit lachen met een woekerrente van tranen deed betalen. Toen was daar een volksmassa, die een dwinglandij van eeuwen zich van de schouders wierp, zich losscheurde, wild en tactloos van een onbeschaamde tyrannie. Maar nu staan daar de massa's in het gevoel van hun recht, nu schrijden zij gedicipiineerd voort naar de overwinning in den modernen klassenstrijd, nu groeien de volvaardige scharen aan, om den wil der rechtzoekenden in een sterk gebaar op te leggen aan de wereld. De christen-socialisten achten het een voorrecht, te mogen staan midden in deze opstuwende massa's, mee te kunnen doen aan den meest ideëelen massa-kamp der eeuwen, den modernen klassenstrijd. Zij willen de strijders voor een betere wereldorde bezielen met hun idealistisch woord en een sterke zedelijke dicipline verwekken onder de scharen, die straks de menschheid gaan bevrijden van den druk van het kapitalisme. Zij stellen zich niet kritiseerend en filosofeerend naast 'die scharen, om toe te zien, hoe 't sociale getij verloopt, zij willen voluit deelhebbers zijn aan 't machtige werk, dat een georganiseerde christenheid tot eer zou strekken. Zij aanvaarden den klassenstrijd, omdat zij aanvaarden durven de groote taak van het christendom, om als een sociale kracht het woord van Gods heilig recht te spreken in de brandende werkelijkheid van het leven der volkeren. Als eenmaal de proletarische klasse de menschheid vrij vecht ') t.a.p. blz. 17. van het kapitalisme en voor (éUceën^ln een nieuwe maatschappelijke orde een levensrfenTbrengt, als derhalve in de maatschappij massaal wordt rechtgesproken, willen de christen-socialisten toonen, dat de godsdienst nog niet „als een laffe schim" van de aarde is gevlucht, maar dat ook het christendom zijn roepstem deed hooren toen er sprake was van het voeren van sociale gerechtigheid. De moderne kruistocht van het christendom hoeveel hóóger kan die worden gewaardeerd dan de kruisvaart van een Peter van Amiens, die met een „God wil het!" de Turken tegentrok. T0en, _ om een stukje land met schimmen uit't verleden, nu — om het sociale heil van gansch een wereld voor het heden en de toekomst! In den klassenstrijd trekt het christendom ter kruisvaart, in den klassenstrijd maakt het christensocialisme zich tot een levensdiepe werkelijkheid. Die klassenstrijd wordt niet alleen gestreden in de grootere of kleinere economische conflicten, maar is ook overgebracht naar het terrein, waar de rechtsregelen voor de maatschappij in dwingende vormen worden bepaald, naar het terrein van het staatkundig leven. In de maatschappij is opgekomen een organisatie, die de onderlinge rechtsverhoudingen der individuen vaststelt en deze verhoudingen met haar machtsmiddelen beschermt en doet naleven. De staat is de organisatorische uitdrukking van het levend rechtsbewustzijn eener natie. En waar die staat als vanzelf ingrijpt in het economisch leven, om de rechtsverhoudingen op het terrein van den arbeid te regelen en te bepalen, waar bovendien die staat beschikt over de middelen om het door hem gedecreteerde recht te maken tot dwingend recht, valt het licht te verklaren, waarom de klassenstrijd als éen der vormen van zijn uiting, zich in het staatsrechtelijk leven openbaart. De politiek wordt goeddeels door den klassenstrijd beheerscht. Heel de klassenstrijd, uit welke^jngtievea ook gevoerd, is in wezen en openbaring een rechtsgtrjjjUwant het gaat in den klassenstrijd om het bestendigen of opheffen van (on)rechtsverhoudingen, die worden weerspiegeld en uitgedrukt in het geschreven recht van den staat. Wie derhalve den klassenstrijd voert, een bepaalde rechtsverhouding vóórstaat op het terrein van den arbeid, zal als vanzelf reeds pogen, deze rechtsverhouding om te zetten in positief, d.i. geschreven recht, omdat hij zich daarbij verzekert van de machtsmiddelen van den staat ter bescherming zijner in de wet gecondenseerde inzichten. De klassenstrijd in de politiek is een der noodzakelijkste elementen van haar moderne openbaring in het parlementarisme van dezen tijd. Wil de staat naar zijn aard existeeren, zal de staat zijn de organisatorische uitdrukking van het levend rechtsbewustzijn der natie, dan moeten de deelhebbers aan dien staat, d.w.z. zij, die behooren in het nationaal verband, hun rechtsinzicht als invloed tot uiting kunnen brengen. Maar die staat is niet altijd wat hij zijn moet, aan dien staat wordt bij partiëel kiesrecht onthouden een deel van zijn wezen, n.1. een deel van het'rechtsbewustzijn der natie. De inzichten van hen, die wèl aan de rechtsvorming van den staat kunnen medewerken, zullen dus in het geschreven recht, dat is de wet, domineeren. En wijl nu de bezittende klasse, die in het economisch leven door haar bezit de dwingende positie inneemt, haar inzichten aan den staat, de rechtsorganisatie der gemeenschap, wist op te dringen door uitsluiting van de staatsrechten van een deel der arbeidersklasse, wist zij in den staat eenzelfde overwicht te handhaven als in de maatschappij, provoceert zij de arbeidersklasse om ook op het staatkundig terrein den klassenstrijd te voeren met politieke middelen, en deed zij den politieken strijd verworden van een strijd-om-recht tot een strijdom-macht. De sociaal-democratie nu ziet dien staat naar zijn verschijning en niet naar zijn wezen, zij ziet in den modernen 8 staat het machtsmiddel der bezittende klasse, om haar positie te versterken. Zij wil haar dit machtsmiddel ontnemen, om het, in den overgangstijd naar het socialisme, te gebruiken, om haar inzichten eveneens in de wet tot dwingend recht te maken, en is eenmaal de socialistische orde aanvaard en geregeld, dan wil de sociaal-democratie den staat als een dan overbodig geworden machtsmiddel opheffen. Het is het idealisme van de sociaal-democratie, van hef marxisme speciaal, dat doet gelooven aan een socialistische orde, waarin geen dwingend staatsrecht meer noodig zal zijn. In „Het wezen en de oorsprong van den Staat" zegt Engels o. a.: „Hij is steeds h<:t middel, waarmede de heerschende klasse de overheerschte onderwerpt en onderworpen houdt. Hij is niet eeuwig geweest en behoeft niet eeuwig te blijven. Van het oogenblik af, dat de maatschappij niet meer bestaat uit heerschende en onderdrukte klassen, is de grondslag, de voorwaarde voor den staat vervallen. Wanneer derhalve door de socialistische maatschappij het klassenverschil is verdwenen, kan allengs ook de Staat in het museum van oudheden worden bijgezet."') En bij dit oordeel sluit zich Troelstra aan, als hij zegt: „Wij achten den Staat een gezags- en een machtsmiddel, een instrument van heerschappij." Juist als Kautsky: „Als elke Staat is ook de moderne Staat een werktuig der klassen-heerschappij." 2) Historisch-maierialistisch als verschijnsel gezien, wordt de staat door de sociaal-democratie beschouwd als machtsmiddel, dat op de heerschende klasse veroverd moet worden ten bate der arbeidersklasse en in haar ten bate van het gansche volk. Het doel der sociaal-democratische politiek ') Zie het verslag eenen kiesrecht-rede van Mr. P. J. Troelstra in Het Volk van 15 Maart 1911. 2) Karl. Kautsky. Het Erfurter Programma, vert. door C. v. Gelder. is dan ook de verovering der staatsmacht, haar karakter dat van den klassenstrijd in zijn marxistische beteekenis. De christen-socialisten zien den staat naar zijn verschijning èn naar zijn wezen. Naar zijn verschijning, omdat zij het dwingend recht van dien staat in de wetgeving karakteriseeren als het dwingend recht der bezittende klasse, dat zij aan gansch het volk ter naleving oplegt. Naar zijn wezen, omdat zij voor een zondige samenleving de noodzakelijkheid eener rechtsorde erkennen, die (als tuchtmeester met machtsmiddelen) tot recht stempelt wat in het rechtsbewustzijn der natie werkelijk leeft. Als een ideëelen strijd hebben de christen-socialisten den klassenstrijd aanvaard midden in de rijen der arbeiders, midden in het economische leven. En waar zij nu dien klassenstrijd ook politiek gestreden zien, aanvaarden ze hem ook midden in het politieke leven, en is de politieke actie voor hen een der middelen, om hun ideëele doel te bereiken. Ook in den politieken strijd stelleri_zjL.zich midden in de arbeidersbeweging zonder door haar te worden geabsorbeerd, ook politiek stellen zij zich op hun eigen zedelijk standpunt, ook politiek handhaven zij de zelfstandigheid hunner actie en wenschen zij den strijd der arbeiders zedelijk te beïnvloeden en te leiden. Evenals aan al hun strijdmiddelen stellen de christensócialisten ook aan hun politieke actie den eisch der heiligheid. Waar zij als een staatkundige parüjriormatje optreden, wenschen zij te voeren een christelijke politifikJ Van dit standpunt gaan zij in beginsel uit en zij zijn overtuigd, dat hun politieke taak, op déze wijze opgevat, een zeer zware is, en dat de praktijk heel vaak iets anders te zien zal geven dan in hun theorie wordt geëischt. Maar desniettemin stellen zij hun eisch eener christelijke politiek openbaarlijk en wijzen zij eenerzijds af het loslaten van het specifiek-christelijke standpunt door aanvaarding van het zedelijk-neutrale politieke standpunt der sociaal-democratie, anderzijds het loslaten van de geheele politieke actie, in werkelijkheid het overlaten van het politieke terrein aan de willekeur der bezittende klasse. Herhaaldelijk wordt den christen-socialisten voorgehouden, dat christelijke politiek niet mogelijk is, en dat het dus beter is, van hun eischen afstand te doen. Dan beroept men zich op een citaat van Prof. Chantepie de la Saussaye, die in „Christelijk Leven" schreef: „Er bestaat geen christelijke politiek. Wel kan men spreken van een kerkelijke. Deze komt op voor de belangen eener kerk. De kerk is een aardsche instelling, bijgevolg is zulk een instelling nog geen christelijke, daar het christelijke niet in een aardsche sfeer opgaat. Zulk een politiek behoort alleen nog thuis in het Ultra-Montanisme, het Protestantisme vertoont er slechts een zwak beeld van. De groote fout is, dat men het relatieve absoluut maakt, en zoo daalt beneden het peil waarop een z.g. onchristelijke liberale partij zich nog weet te handhaven. Het christendom dat in de wereld wil heerschen, valt onherroepelijk, het wordt afvallig van zijn eigen wezen en roeping. Het verliest zijn bijzonder geloofskarakter; met wereldsche bedoelingen strijdt het om een machtspositie in de wereld. Onder de valsche leuze van „Gods eer" strijdt het voor zichzelf, alsof Gods eer met partijbenoemingen en stembuspraktijk iets heeft uit te staan. Zoo wordt een invloedrijke christelijke partij een gevaar voor den Staat, omdat zij onzuiver het aardsche en bovenaardsche vermengt of den Staat in dienst wil nemen voor kerkelijke partijbelangen." Aan de uitdrukking van deze subjectieve meening ontbreekt elke behoorlijke argumentatie. Een christelijke partij, die „den Staat in dienst wil nemen voor kerkelijke partijbelangen", voert inderdaad geen christelijke politiek, maar daarmede is minder dan niets tegen de christelijke politiek zelf gezegd. Het gaat bij de christelijke politiek niet om net „onzuiver vermengen van het aardsche en het bovenaardsche", en nog minder om „wereldsche bedoelingen" en evenmin om het „absoluut maken van het relatieve." Het doel eener christelijke politiek is, de zedelijke eischen van het christendom om te zetten in de rechtseischen van den staat, het beginsel van het christendom te doen triomfeeren als wereldbeginsel. Aan het christendom komt een „machtspositie" toe in de wereld, want, om Dr. Slotemaker de Bruine na te spreken: God moet in de wereldlijke verhoudingen Koning zijn. ') Het christendom verzaakt zijn roeping als het zich niét doet gelden op een terrein waar rèchts-verhoudingen worden geregeld, het heeft de staatkunde niet te „vermengen" met iets „bovenaardsch", maar haar te bezielen met zijn religieuze sentimenten. Zooals Stahl den staat zag, heeft het christendom hem te verwerkelijken: „Hij is een zedelijk rijk der menschen, dat echter in het waarachtige zedelijk rijk, het rijk Gods, oorzaak en doel en onzichtbare banden heeft, en dat God behoort te dienen, zij het ook in menschelijke onvolmaaktheid en de beperking der aardsche dingen." 2) Als geen christelijke politiek te voeren zou zijn, zou vanuit christelijk standpunt de politiek zelve veroordeeld wezen, en tegelijk haar vruchten in de wetgeving van den staat. Dat kan alleen beweren wie zich op anarchistisch standpunt stelt en in de vrije zelfbeperking van het individu voldoende waarborgen vindt voor een rechtsorde van zondige, dat is telkens weer struikelende en vallende menschen. De christen-socialisten aanvaarden en erkennen de noodzakelijkheid van een rechtsinstituut, dat de individuen voor elkander wettelijk beschermt en dat een voor allen geldende ') Chr. Sociale Studiën, blz. 112. 2) Friedrich Julius Stahl. Philosophie des Rechts, nach geschichtlicher Ansicht. (Met dit citaat wordt natuurlijk niet bedoeld een instemming met de gansche staatsleer van Stahl.) vrijheidsbeperking stelt, juist om allen vrij te doen leven. Zij erkennen de noodzakelijkheid van den staat en als zij zien, dat die staat door de bezittende klasse wordt gebruikt als machtsmiddel tot behoud en versterking harer onrechtmatige positie, dan dingen zij mede naar de staatsmacht om politiek den klassenstrijd te voeren, maar dan hebben zij daarneven het ej/en politieke doel, om aan den staat zijn eigen wezen \ërug Ie geven* om den modernen klasse-staat te reformeeren tot het rechtsinstituut, dat naar geen bevoorrechting streeft, maar dat voor allen rechtsverbindend maakt, wat in het volk als geheel aan rechtsbewustzijn leeft. Waar zij in 't algemeen door hun zedelijke propaganda het rechtsbewustzijn der natie willen opvoeren tot een christelijk rechtsbewustzijn, een bewustzijn, dat in de schennis van Gods heiligen wil onrecht ziet, willen zij het dwingend recht van den Staat in contact brengen met een hooger metaphysisch Recht, pogen zij in den Rechts-staat den Christelijken staat te formeeren en stellen zij zich open tegenover de staatspartijen, die het huidige aanzien van den klasse-staat willen bestendigen. Het politieke doel der christen-socialisten wordt aldus omschreven in art. 4 van het thans geldend program van den Bond van Christen-Socialisten: „Erkennende, dat de staat als rechtsinstituut een Goddelijke taak te vervullen heeft door het bevorderen van gezonde rechtsverhoudingen onder zijn samenstellende deelen, welke verhoudingen zich behooren te gronden op de christelijke rechtsbeginselen, zooals die uit de zedeleer van den Bijbel voortvloeien, maar ziende, dat in het huidig staatsleven klasse-macht zich openbaart en geen gelijke bescherming aan alle staatsonderdanen wordt gegeven, verklaart hij mede te dingen naar de politieke macht, om den staat zijn juiste plaats in het maatschappijleven te geven, en om recht te doen aan hen die onrecht lijden." Dit politieke doel is een ideëel doel, geen jacht naar succes, maar een zoeken van recht en een strijden tegen onrecht. Dat de christen-socialisten daarbij opkomen voor de arbeidersklasse is een uitvloeisel van het voor hen vaststaande feit, dat aan die klasse onrecht geschiedt. Daarom voeren ze geen klasse-politiek, die zij van de heerschende klasse veroordeelen, geen succes-politiek, die de macht óm de macht zoekt, maar een politiek van recht en zedelijkheid, een politiek, die den toets van het heilige christelijke beginsel kan doorstaan. In hun gezindheid leeft dit politieke willen aireede en deze gezindheid richt in hoogste instantie over hun politieke bedoelingen. In de praktijkzullen hun politieke eischen die der sociaal-democratie veelal dekken, maar het politieke doel der sociaal-democratie is in wezen van het hunne onderscheiden. Dit blijkt klaar uit de omschrijving, die A. B. K. van de politieke actie der S. D. A. P. geeft in een hoofdartikel van „Het Volk" yn 5 December 1912: „Onze politieke aktie — evengoed als hare ekonomische tweelingzuster: dêTjnoderne vakbeweging — dient voor niets minder, maar ook voor niets mééfr^fem voor de verheffng van het proletariaat binnen de grenzen der kapitalistische mogelijkheden, ten einde de arbeiders te voorzien van het wapentuig — naar lichaam en geest — noodig voor den strijd tegen de heerschende klasse. De vakbeweging strijdt voor groepen arbeiders, maar op die wijze voor gansch de klasse. De politieke aktie doet hetzelfde, maar heeft daarbij direct de gehééle arbeidersklasse op het oog, en laat dus méér dan de vakbeweging het belang van het geheel wegen boven dat der deelen, waaruit het geheel is opgebouwd.... Voor het overige staan zij gelijk in zóóverre, dat het te behalen gewin op den voorgrond staat, en boven alles over de taktiek beslist, waarbij eensdeels niet uit het oog worde verloren, dat ook verheldering van klassebewustzijn en voorkoming van verwarring te dien aanzien, gewin verdient te heeten — maar dat anderdeels de politieke aktie, als wegbereidster voor de strijd-voorwaarden der arbeidersklasse, evenmin mag worden overschat, immers slechts eeh zaak is van voorbijgaande verwikkelingen, waarbij de onderlinge verdeeldheid der bourgeoisie als al-beheerschende omstandigheid voorop staat." Tegenover deze klasse-politiek stellen de christen-socialisten een andere. Het karakter der christen-socialistische politiek werd aangeduid in de openingsrede der vergadering van den Bond van Christen-Socialisten, waarin besloten werd tot deelneming aan de actieve politiek op deze wijze: „De strijd der christen-socialisten is een ideëele strijd, een strijd voor Gods zedelijke wereldorde. Wij hebben ons opgemaakt, om het kapitalisme te bestrijden, en waar de kapitalistische klasse ook den staat en zijn machtsmiddelen beheerscht, om heerschende klasse te blijven en den staat alzoo zet in dienst der kapitalistische maatschappij-orde, daar is het geboden, mede te dingen in den strijd om het bezit der staatsmacht. Het mag ons daarbij niet enkel te doen zijn om die macht zelf, om hetzelfde doel, waarmede de heerschende klasse den politieken strijd voert, ) Een nieuwe stem, door Daan van der Zee, blz. 16—17. / DE PRACTISCHE BETEEKENIS. Het christen-socialisme tegenover de politieke staatspartijen. — De nieuwe lijn voor de christelijke democratie. — De leidende christelijke staatspartij der toekomst. — Slotwoord. Bleek uit mijn vorige voordracht, dat de christen-socialisten met een eigen politiek doel een nieuwe politieke partij-formatie als middel willen bezigen, om hun grootere doel te dienen, daaruit volgt al dadelijk, dat hun partij een eigen plaats inneemt in het politieke leven. Deze eigen plaats wordt door het eigen politieke doel bepaald, dit eigen politieke doel dwingt tot een principifiel-noodwendig isolement. Het christen-socialisme kant zich welbewust in een zedelijk zeer sterke positie tegen het sociaal onrecht, dat alle menschelijke verhoudingen overwoekert en doordringt en dat zich bruut openbaart in de cijnsbaarheid van den arbeid aan het kapitaal. Het ziet in het socialisme de economische voorwaarde, om dit sociaal onrecht op te heffen, en zoekt derhalve een maatschappij-orde te ontwikkelen, waarin het sociale recht als de voornaamste levensfactor functionneert. — Waar nu in een richtig staatswezen de wet formuleert, wat in het rechtsbewustzijn der natie leeft, spreekt het vanzelf, dat de christen-socialisten het sociale recht, dat zij willen opwekken als een maatschappelijken levensfactor, willen vastleggen in de wetgeving van den staat, dat zij in de politiek het sociale recht zoeken te bevestigen. Politiek vinden zij derhalve tegenover zich de staatspartijen, die niet in de komst van het socialisme de noodzakelijke voorwaarde vervuld zien voor de opheffing van het sociale onrecht, en naast zich de partijen, die ook in de staatkunde aan de komst van het socialisme arbeiden. De scheidslijn, die de christen-socialisten trekken tusschen de socialistische en de zoogenaamde burgerlijke partijen, geven zij niet aan op grond van het maatschappelijk klasseverschil, — ook al zien zij diezelfde scheidslijn voor den toekomstigen polftieken eindstrijd tusschen de bezittende klasse en het proletariaat —, maar die scheidslijn trekken zij op zuiver staatsrechtelijke gronden, wijl zij den Staat zien als het instituut, dat de rechtsverhoudingen tusschen de individuen heeft te regelen, en dat derhalve ook aan het socialisme, dat is aan het sociale recht, dienstbaar behoort te worden gemaakt. Zóó is het verklaarbaar, dat de christen-socialisten als politieke tegenstanders aanmerken de leden der staatspartijen, die principiëel leeren, dat het christendom politiek moet worden uitgeleefd, maar'die in het socialisme niet de maatschappelijke uitleving van het christendom kunnen erkennen. Zóó is het verklaarbaar, dat de christen-socialisten als politieke medestanders aanmerken de leden der staatspartijen, die principiëel van geen christelijk staatsrecht willen weten, maar die ook politiek het socialisme dienen, dat is naar de opvatting van het christen-socialisme streven naar de verwerkelijking van het sociale recht in de wetgeving van den staat. Naar deze indeeling staan alzoo de Nederlandsche staatspartijen als volgt gegroept: Eenerzijds de: Bond van Christen-Socialisten Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Sociaal-Democratische Partij. Anderzijds de: Christelijk-Historische Unie. Anti-Revolutionaire Partij. Christen-Democratische Partij ChristeHjk-Sociale Partij. Roomsch-Catholieke Staatspartij. Vrij-Liberale Partij. Liberale Unie. Vrijrinnig-Democr. Partij. Maar ook van zijn medestanders is de Bond van christensocialisten politiek onderscheiden. Evenals de christelijke staatspartijen streeft hij naar de verwerkelijking van den christelijken staat, zoodat een tweede scheidslijn de eerste rechthoekig snijdt en de christen-socialisten ganschelijk van de bestaande staatspartijen isoleert. Het is naar twee groote politieke grondgedachten, dat de partij der christen-socialisten zich principiëel isoleert: de gedachte, dat de staatsorganisatie overeenkomstig haar karakter dienstbaar gemaakt moet worden aan het socialisme, en de gedachte dat het christendom politiek moet worden uitgeleefd in den christelijken rechtsstaat. Zóó onderscheiden, geeft een kruisverdeeling de verhouding tusschen de politieke partijen aldus aan: Christelijk-Historische Unie. Anti-Revolutionaire Partij. Christen-Democratische Partij Christelijk-Sociale Partij. Roomsch-Catholieke Staatspartij. Bond van Christen-Socialisten Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Sociaal-Democratische Partij. Vrij-Liberale Partij. Liberale Unie. Vrijzinnig-Democr. Partij. Met deze indeeling wordt door de christen-socialisten de politieke antithese verworpen, die sinds 1901 de Nederlandsche staatkunde heeft neergedrukt tot een kleine-belangen-politiek, waarin de groote lijn vrijwel zoek was. Wèl erkennen zij het groote verschil in politieke opvatting tusschen de verdedigers van het christelijk staatsrecht en de voorstanders van het rationalistisch staatsrecht, maar dit verschil staat ten achter bij het grootere verschil tusschen de voor- en tegenstanders van het socialisme, dat is tusschen de strijders voor een nieuwe en de handhavers van een oude cultuur. De nieuwe cultuur, de socialistische, die voorwaarde is voor de maatschappelijke triomfen van het christendom, slaan zij in waarde hooger aan, dan het principiëel stellen van den eisch der politieke uitleving van het christendom, waar tegelijk diezelfde eisch practisch wordt verworpen in de wederstreving van het socialisme. Zij ontkennen, dat het politieke christen-socialisme een nuance zou zijn in de bestaande schakeeringen der christelijke politiek, integendeel kunnen zij er niet anders in zien, dan den eenig juisten openbaringsvorm van het Christel ijk-politieke streven. Zij ontkennen ook, dat het politieke christen-socialisme een nuance zou zijn in de bestaande schakeeringen der socialistische politiek, integendeel kunnen zij er niet anders in zien dan den meest juisten openbaringsvorm van het socialistischpolitieke streven. Ook in de politiek openbaart zich het christen-socialisme in al den rijkdom zijner bedoelingen, die gansch het wereldleven omvatten en die reiken tot den hemel toe. Ook politiek zoekt het christen-socialisme contact tusschen het tijdelijke en het eeuwige, en in deze volheid van zijn willen dringt het zichzelf in een principiëel-noodwendig politiek isolement. Dat wil niet zeggen, dat het christen-socialisme elke samenwerking met andere partijen zou buitensluiten. Integendeel. Met de meeste partijen heeft het kleinere of grootere 9 opvattingen en bedoelingen gemeen en deze rechtvaardigen volkomen een tijdelijke of duurzame samenwerking. Maar een samensmelting met welke andere partij dan ook, een oplossing in eenige andere politieke organisatie is buitengesloten, waar de principiëele grondslagen der christensocialistische politiek zulk een van andere afwijkend karakter dragen. De scheidslijn, die de socialistische partijen aan de éene en de burgerlijke partijen aan de andere zijde veronderstelt, wordt door het maatschappelijk leven getrokken. Aan de ééne zijde groepen politiek zich samen de strijders voor een nieuwe wereldorde, die op geheel andere grondslagen rusten zal dan de bestaande, aan de andere zijde scharen zich politiek bijeen de partijen, die uit de kapitalistische maatschappij-orde zijn voortgekomen of zich bij haar konden aanpassen, de anti-socialistische partijen, die uit het verleden en het heden leven en in het gaan naar de toekomst slechts kunnen zien een gaan naar haar graf. De scheidslijn tusschen de pro- en anti-socialistische groepen is daardoor een volstrekte, is een scheidslijn tusschen twee culturen, die staatsrechtelijk de sociale antithese tusschen arbeid en kapitaal ') aangeeft, de scheidslijn tusschen een opbloeiende toekomst en een zich uitlevend verleden. Met de partijen, die uit de kapitalistische maatschappijorde zijn voortgekomen, bedoel ik de partijen, die het eens zoo machtige liberalisme representeeren. Het ontstaan van het politieke liberalisme houdt zeer direct verband met een phase der kapitalistische ontwikkeling. In de verhouding der standen, die uit de middeleeuwen hun oorsprong namen (de adelstand, de geestelijke stand en de burgerstand), werd een radicale wijziging gebracht door de groote Fransche revolutie van 1789. Adel en geestelijk- ') Hoewel deze tegenstelling niet zuiver is, behoud ik haar ter wille van het bestaande spraakgebruik. heid werden uit hun bevoorrechte machtspositie verdrongen en de stand der burgers, der nijveren, waarin de menschheidsenergie bezig was voort te werken aan haar ontplooiing, nam de macht over. De bourgeois-heerschappij was uit de revolutie geboren. De verheffing van den derden stand was niet enkel een politiek verschijnsel, maar tegelijk een maatschappelijk: in het groeiende kapitalisme ontwaakte de kracht, die allerlei voor zijn ontwikkeling knellende banden ging breken, en de vrijheid van uitleving zocht voor een systeem van sociale bandeloosheid. De warenproductie, door den stand der nijveren beheerscht, zocht haar vlerken breed uit te slaan en daartoe werd de mogelijkheid gegeven, toen de machtspositie der middeleeuwsche grootheid van adel en geestelijkheid was overgebracht op den derden stand, toen de bourgeoisie, op voordeel bedacht, den kapitalisme-cultus begon. In de juichkreten der revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap, juichkreten vol idealistische bezieling, klonk als machtige ondertoon de roep om vrijheid van het kapitalisme. En déze roep wist zichzelf te antwoorden in de daad: van de idealistische vrijheid en de idealistische gelijkheid en de idealistische broederschap bleef alleen de klank leven, maar de vrijheid van het kapitalisme, in wezen de bandeloosheid van de zucht naar bezit, werd tot realiteit. En de trouwe beschermster van deze vrijheid werd de bourgeoisie, de politieke beschermer het liberalisme. De vrijheidskoorts, die woedde in de maatschappij, drong in het staatsleven door, de band tusschen staat en kerk werd doorgesneden, de staat werd in de neutrale positie gedrongen tegenover den godsdienst. Immers was ook de vrijheid geproclameerd in denken en gelooven, en de staat, de samenvatting van alle individuen, mocht zich niet ten gunste eener godsdienstige richting verklaren; de staat was het neutrale bestuurslichaam, dat met geen Goddelijk Recht naar som- miger opvatting te rekenen had, maar dat het kleinst gemeené veelvoud van aller individueele rechtsopvatting had te zijn. Practisch kwam dit neer op de uitwerking der denkbeelden van Rousseau, vóór de Fransche revolutie gepropageerd. En al is daardoor Rousseau nog niet geproclameerd tot geestelijken vader van het liberalisme, toch is er een geestelijke verwantschap tusschen de Rousseausche en liberale denkbeelden, die maar niet zonder meer kan worden verloochend. Met een glimlach leest men dan ook de verloochening van Rousseau door Mr. H. P. Marchant in zijn brochure „De Vrijzinnig-Democratische Partij", ') waarin het heet, dat het staatsrechtelijk en sociaal systema der Fransche revolutie, waartegen de anti-revolutionairen zich keeren, door de vrijzinnig-democraten verworpen wordt. En de vrij-liberalen, die nog dichter bij het oude liberalisme staan, wenden zich eveneens gegeneerd af van Rousseau in hun tegenspraak: „Niets is — bewust of onbewust — onjuister dan de pogingen van hun tegenstanders om den vrijen liberalen de theorieën van Rousseau in de schoenen te schuiven." 2) Wat intusschen Rousseau in zijn „contrat social" veronderstelde : een staat, geworden uit een overeenkomst tusschen vrije individuen, los dus van een hoogeren Wil, kwam in de praktijk neer op den liberalen staat, den staat los-vanGod, de samenvatting van aller vrijheid in een neutraal rechtsinstituut. Als men den liberaal verwijt, dat hij den God-loozen staat begeert, den état athée, dan zegt hij vol verontwaardiging, dat uit zijn strijd „geenerlei vijandschap spreekt tegen godsdienst of christendom", 3) of: „De neutraliteit van den staat is derhalve niet op te vatten als principieële onverschilligheid voor, laat staan vijandelijkheid ') Blz. 11 en 12. 2) De Vrij-Liberale PartH door Mr. Dr. J. H. W. Q. ter Spilt, blz. 7. 3) De Vrijzinnig-Democratische Party, door Mr. H. P. Marchant, blz. 5. tegen, religieuse belangen en beginselen." ') Maar in den God-loozen staat wordt de godsdienst ook niet bestreden, maar wordt God geïgnoreerd. Zóó ook qualificeerde Dr. Kuyper den staat der liberalen, toen hij schreef: „Hun staat is los van God, een état athée. Dit wil volstrekt niet zeggen, dat ze, hoofd voor hoofd, een oneerbiedige positie tegenover God Almachtig wenschen in te nemen, maar bedoelt enkel, dat h. i. de godsdienst op het terrein van het gemoedsleven thuis hoort en dat de staat als politieke macht elke aanraking met dit intieme leven zooveel mogelijk vermijden moet." 2) Van een staatsrecht in contact met Gods Openbaring willen de liberalen niet weten. Want op de vraag naar de hoogste leidende gedachte van de liberale partij, antwoordde Mr. J. A. Levy ter oprichtingsvergadering van de Liberale Unie klaar: „Aan niemand, in ons land en daarbuiten, behoeft het onbekend te wezen, dat de liberale partij: zelfstandige verwezenlijking van den Rechtsstaat begeert — zelfstandig in diepgaande tegenstelling met de Kerkelijke partijen, die voor het Staatsrecht bij de Openbaring ter schoole gaan." 3) Eerst in 1848 was de macht der liberale bourgeoisie tot politieke oppermacht gegroeid. Met het laatste restje feodale macht rekende zij af, toen zij den Vorst, den voorste van den adelstand, maakte tot een staatsrechtelijken marionet van haar politieken wil, toen zij brak met de standenvertegenwoordiging van ridderschap, steden en platteland, toen zij in de wetgeving van den staat mede de levensvoorwaarden ging scheppen voor de zelfstandige ontwikkeling van het kapitalisme, het politieke doelwit der liberale bourgeoisie, toen het liberale gouvernement van Thorbecke, den grooten pleitbezorger van het liberalisme, de beletselen 0 De Vrij-Liberale Partij, blz. 9. 2) Dr. A. Kuyper. Ons Program, 2e druk, blz. 72. 3) De Liberale Unie, door A. Roodhuyzen, blz. 8. deed wegvallen, die het kapitalistisch belang den schijn van een algemeen belang onthielden.') En de liberale dienaar van de kapitalistische klasse, Thorbecke, vond voor zijn verwerkelijkt streven deze schoone omschrijving: „En dan is het kenmerk van den liberalen Staat en een liberaal Gouvernement, dat zij de ontwikkeling van zelfstandige kracht bevorderen; zelfstandige kracht in provincie, gemeente, vereeniging en individu. Bevorderen, dat heet, de algemeene voorwaarden scheppen, waaronder die ontwikkeling mogelijk wordt." 2) Het machtige liberalisme uit Thorbecke's dagen is langzaam afgeklommen uit het zenith van zijn macht. Thans ligt het, vervormd naar tijdsomstandigheden, in drie partijen verbrokkeld, de Vrij-Liberale Partij, de Liberale Unie en de Vrijzinnig-Democratische Partij.3) Het levensbeginsel dezer partijen is echter hetzelfde als dat van het glorieërende liberalisme, dat is, in sociaal opzicht het willen handhaven van het kapitalisme en in staatsrechtelijk opzicht het ignoreeren van God in de rechtsorganisatie der gemeenschap. Naar heel zijn wezen staat dus het liberalisme tegenover het christen-socialisme. Hier scheidt tweeërlei beginsel, het sociale en het staatsrechtelijke, en er zijn geen twee partijen in ons land, die zoo principiëel tegenover elkander staan als het liberalisme en het christen-socialisme. Nochtans zijn er practische punten van aanraking, die een samenwerking ad hoe rechtvaardigen. Het liberalisme heeffln zijn dienst van het kapitalisme "den vooruitgang gedragen, en het ') Men denke o.a. aan de onteigeningswet van 1851, gemaakt in het algemeen belang, d. i. het belang van het toenemend handelsverkeer, d. i. het belang van het kapitalisme. 2) Narede. (1869).' 3) De vrijzinnige concentratie van 1913, politiek aan het bewind gekomen in het haar verwante kabinet-Cort van der Linden, is een tijdelijk verschijnsel, dat op den hier volgenden gedachtengang geen invloed kan hebben. christen-socialisme, dat diezelfde taak zich toegewezen acht, zij het met de hoogere bedoeling, den vooruitgang te dienen in een opgang tot God, kan op menigerlei punt practisch vervolgen en practisch aansluiten bij den arbeid voor den vooruitgang, door het liberalisme verricht. Het algemeene vrijheidsdenkbeeld van het liberalisme, wordt in anderen vorm door het christen-socialisme verdedigd, en zóó kan het geschieden, dat met verschillende bedoeling liberalen en christen-socialisten te zamen strijden, wanneer gepoogd wordt de vrijheid der gedachte, de vrijheid der belijdenis, de vrijheid van het woord, neer te slaan. Maar nimmer kan er sprake zijn van principiëel samenwerken tusschen het christensocialisme en de partijen van het liberalisme. Zoowel geestelijk als sociaal is beider natuur, beider conceptie ten diepste verschillend. Het liberale systeem wordt verworpen in dit woord van den christen-socialist jan janze: „Elke inrichting van de menschelijke samenleving, van maatschappij en staat, naar het systeem eener valsche neutraliteit los van God wordt door ons met de meeste beslistheid als practisch atheïsme verworpen en bestreden. Evenals iedere beweging, die naar zulk een inrichting der samenleving streeft, noodwendig ook uit dezelfde overweging door ons bestreden moet worden." ') Er waakte verzet op tegen het liberalisme van burgerlijke zijde, toen Groen van Prinsterer de leuze aanhief: „Tegen de Revolutie het Evangelie", toen hij tegenover de geestelijke nawerking der revolutie van 1789 plaatste de geestelijke inwerking der anti-revolutie, welk negatieve woord het positieve woord van Christus' Evangelie moest dekken. De idee van een christelijk staatsrecht ging zich strijdend ontwikkelen tegen de idee van het liberale staatsrecht in, het politieke bewustzijn in christelijke kringen ontwaakte, en ') .Opwaarts" van 26 Juni 1908. het liberalisme, nauw gekomen tot de opperhoogte van zijn kracht, ging reeds ervaren, hoe sterke principiëele kritiek tegen den geest zijner politiek kon worden gevoerd. Deze kritiek werd een der groote oorzaken van den ondergang van het politieke liberalisme, dat zich ten leste als handhaver der kapitalistische belangen in den staat, vervangen zag door het dusgenaamde politieke christendom. Een christelijke bourgeoisie ging de liberale bourgeoisie vervangen in haar regeeringstaak, ofschoon de grondslagen van het staatsbeleid in Thorbecke's liberale grondwet bleven behouden. Groen van Prinsterer ontleende zijn christelijk staatsrecht aan de vaders der anti-revolutionaire staatsleer Von Halier en Stahl. Deze beiden worden door den anti-revolutionair Mr. A. C. Leendertz aldus gekarakteriseerd: „Von Haller zocht de openbaring van Gods wil bovenal in de natuur en haar wetten; de algemeenheid van een feit was hem het merkteeken van dien goddelijken wil. Het altijd en overal zich vertoonende feit, dat de sterkere over den zwakkere heerscht, was de natuurwet, de ordening van God, waarop hij het overheidsgezag deed steunen. Weliswaar openbaarde zich God behalve in deze natuurwet, ook in de zedewet, in „dem Gesetze der Gerechtigkeit und der Liebe," maar op de eerste werd toch de nadruk gelegd." „Stahl's legitimiteitsleer las den wil van God af uit de historie; goddelijke beschikking beheerschte den causalen samenhang der dingen. In den loop der feiten, zoowel wat betreft de komst der overheden tot haar ambt als wat de geheele inrichting van den staat, ja het gansche zedelijke leven betreft, had de mensch daarom een besturing Gods te erkennen."') De anti-revolutionaire professor Mr. Anne Anema ken- ') De grond van het Overheidsgezag in de Antirevolutionaire Staatsleer. schetst aldus de stelling, die Groen van Prinsterer innam in zijn optreden tegen het liberalisme: „Groen volgde voor de grondbegrippen in zijn vroegere jaren Von Halier, in zijn latere jaren in hoofdzaak Stahl. Oorspronkelijk was hij, waar het analyse en kritiek betrof, maar hem ontbrak oorspronkelijkheid, waar synthetisch de hoofdideeën moesten opgebouwd. Dan nam hij die hoofdideeën eenvoudig over van anderen en amendeerde ze hier en daar. Maar deze handelwijze was in hooger wetenschappelijken zin toch eigenlijk ten eenenmale onvoldoende, om de grondslagen te leggen voor een werkelijk calvinistische Staatsleer, vooral waar die grondbegrippen werden ontleend aan een Zwitsersch reactionair en een Pruisisch conservatief". ') Van huis-uit kenmerkte zich dus de tegenstand tegen het liberalisme als uit christelijke opvattingen geboren, voor zoover die tegenstand zich richtte tegen de geestelijke conceptie der liberale staatsleer, maar van huis uit was ook het nieuw gepropageerde staatsrecht op het behoud der bestaande maatschappij-verhoudingen gericht. Het overheerschen van den arbeid door het kapitaal was naar Von Hallers inzicht natuurwet, ordening van God, volgens Stahl een teleologisch verschijnsel naar Gods bestel, en dus naar den wil van God, dien men had te eerbiedigen. Het christelijk staatsrecht, door Groen van Prinsterer tegenover het Kberale staatsrecht gesteld, was naar zijn diepste bedoeling gericht op Gods verheerlijking in het leven der maatschappij, maar naar zijn directe bedoeling op de handhaving der kapitalistische maatschappij-orde, resultaat van een te eerbiedigen historie. De bestaande christelijke staatspartijen passen zich in hun wezen bij deze grondstellingen aan. Het christelijk staats- ') Iets over Antirevolutionaire Staatsleer, „Stemmen des tijds", Nov. 1911, blz. 76. recht, de politieke uitleving van het christendom, maar ook de kapitalistische maatschappij-orde worden als goed aanvaard èn door de christelijk-historische èn door de antirevolutionaire, èn door de christen-democratische, èn door de christelijk-sociale èn door de Roomsch-Catholieke staatspartij. Groens profetenmantel viel op de schouders van Dr. Kuyper, maar zijn geest en zijn conservatieve opvattingen leefden voort in Mr. Lohman. Die beiden werden de toonaangevers der christelijke politiek, later gesteund door Dr. Schaepman, en dit drietal vermocht achter zich te scharen een macht, die groot genoeg zou blijken, om het verslappende liberalisme politiek den nekslag toe te brengen. Groens leuze „Tegen de Revolutie het Evangelie" raakte in onbruik, maar toen Dr. Kuyper eenmaal constateerde een „reageeren van den christelijken volksgeest tegen paganistische stroomingen"1) en van liberale zijde daaruit getrokken was de antithese christenen-tegen-paganisten, was de nieuwe formuleering gevonden, die den strijd tusschen de burgerlijke partijen voortaan zou karakteriseeren. Kuyper werd de geniale aanvoerder der „kleine luyden". Hij, de democraat naar zijn wezen, 2) bezielde de christelijke arbeiders met zijn machtig woord, kwam voor de rechten der verdrukten op, en verzamelde de scharen achter zich tot den strijd tegen conservatisme en liberalisme. Hij werd de schepper der christelijke democratie in Nederland, welker karakter in de kleine christen-democratische partij bewaard bleef. Kuyper zelf werd groot, toen hij de vaan der christendemocratie deed zakken en boog voor het conservatisme van Lohman, dat hij eens zoo fier en krachtig had wederstaan. En in zijn groot-worden met behulp der machten ') Zie „Onze beginselen" door C. E. v. Koetsveld, blz. 69. 2) Men leze de brochure over „De christen-Democratische Partij" door A. P. Staalman. van het behoud, werd hij de aanvoerder in den stormloop op het liberalisme, kon hij, als representant der christelijke bourgeoisie de regeeringserfenis der liberale bourgeoisie aanvaarden. De man der „kleine luyden", als profeet der verdrukten van zoo machtige beteekenis, ging in den ministerpresident onder, verstak zich in de livrei van den dienaar van het kapitalisme. De anti-revolutionaire beweging, door Groen ingezet, verbrokkelde in de partijen van Kuyper, Lohman en Staalman, waarbij later als nieuwe, kerkelijkhervormde groep de christelijk-sociale partij van Mr. Van de Laar, ofschoon niet in coalitie-verband, zich kwam voegen. „Schaepman heeft de katholieken in deze richting (samenwerking met gelijksoortig gezinde partijen) tot de politieke emancipatie gebracht." Aldus het oordeel van den Roomsch-Catholieken Dr. A. C. A. Hoffman. ') Gelijksoortig gezind, dat is deelend de opvatting van een christelijk staatsrecht, en deelend de opvatting, dat de bestaande maatschappelijke orde geconsolideerd moet worden. Het beginsel der Roomsch-Catholieke staatkunde ligt opgesloten in deze vraag: „Op welke manier kan het politiek katholiek volksdeel van Nederland, volgens zijne algemeene inzichten van positief christelijk staatsbeleid, het best politiek werkzaam zijn aan de ernstige bevordering van de hoogste zedelijke en stoffelijke belangen van ons gehééle volk?"2) En de praktijk gaf op die vraag het antwoord: in coalitie met andere christelijke staatspartijen, die zich aanpassen bij de kapitalistische maatschappij-orde. De christelijk-burgerlijke staatspartijen, naar meerdere of mindere behoudzucht of vooruitstrevendheid of door kerke- ') De Roomsch-Katholieke Staatspartij blz. 10. *) t a. p. lijke verschilpunten gescheiden, hebben met de christensocialisten het groote beginsel gemeen, dat het christendom geen zaak is van de binnenkamer, van het private leven alleen, maar dat ook het publieke leven onder zijn macht en invloed behoort te staan, dat het christendom ook politiek zijn uitleving moet zoeken. Door dit groote gemeenschappelijke beginsel staan zij principiëel dichter bij de christensocialisten dan de liberale staatspartijen. Maar wat hen onverbiddelijk van de christen-socialisten scheidt, is de handhaving-van het kapitalisme als de maatschappij-regeerende kracht. Deze aanpassing bij het kapitalisme maakt de potitieke toepassing van het christelijk beginsel practisch waardeloos. In de oogen der christen-socialisten doen die christelijke staatspartijen als de zoon uit de gelijkenis, die wel met het woord maar niet met de daad naar den wil des Vaders handelde. En in het practisch-politieke leven richt naast de gezindheid ook de daad. Ook al zijn er met de christelijke staatspartijen veel punten van aanraking, die practisch vaak tot samenwerking kunnen leiden, principiëel staan die christelijke staatspartijen naast de liberale gegroept wanneer het gaat om de weerhouding van het sociale recht, dat in het socialisme zijn uitdrukking vindt. AI deze burgerlijke partijen zijn partijen van tegenstanders. Hier richt het geschrei om recht der sociaal-verdrukten, hier rijst de oplossing der sociale kwestie in het socialismeom-Godswil hoog uit boven eiken principièel-zuiveren eisch van christelijk staatsbeleid, hier doet de maatschappelijke nood zijh roep om leniging hooren in den weg van het recht. In den roep om het sociale recht geluidt de maatschappelijke maar tegelijk de politieke antithese, die de burgerlijke en de socialistische staatspartijen uiteendrijft. Maar die hen wederzijds ook drijft op een hoop, om elkander de machtspositie in den Staat te betwisten. De partijen der sociaal-democratie geven gehoor aan den roep om het sociale recht. Zij organiseeren mede met de christen-socialisten de proletarische massa's, die in hun streven naar het socialisme hun politieken wil doen kennen. Zij zijn dus de politieke medestanders der christen-socialisten. Zoowel de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij en de SociaalDemocratische Partij als de partij der christen-socialisten pogen politieke organisatie te brengen in de algemeen-socialistische beweging. De beweging zelf is opgekomen uit het leven als cultuurvrucht van den nieuwen tijd. Die beweging heeft in zich de schoonheid van de lente en de kracht der jeugd, die beweging stuwt voort al groeiend en zich verbreedend naar de toekomst, die beweging is de resultante van zedelijke en maatschappelijke krachten, welke onwederstaanbaar heendrijven naar een nieuwe cultuur. Maar als een stroom, die haar kracht verliezen zou als ze in de vlakten ging vervloeien, doch die binnen de perken van haar bedding haar geweldige sterkte vindt, moet de proletarische beweging organisatorisch worden ingebed, om tot sterker politieke wilsopenbaring te kunnen komen. Die inbedding is niet enkel de taak van hen, die de numerieke machtsvorming van het proletariaat het heilzaamst achten voor het leven der maatschappij, die taak rust ook op hen, die de zedelijke machtsvorming als hooger doelwit stellen. Zoo is er éen beweging maar onderscheiden organisatie en iedere organisatie zoekt en vindt in de beweging der proletariërs, wat zij tezamen heeft te binden en tezamen heeft te behouden. In de veelvormigheid der organisatie uit zich de kracht der socialistische beweging, want wat de éene organisatie niet bereiken kan, vindt de andere op haar weg. En zoo bouwen zij gezamenlijk, ook politiek, aan een nieuwe maatschappelijke orde, zoo strijden zij gezamelijk tegen de partijen, die de huidige maatschappelijke wanorde pogen te bestendigen. Ten opzichte van een politiek streven ter bevordering van het socialisme zijn alzoo sociaal-democraten en christen-socialisten eikaars medestanders. Anders wordt evenwel de verhouding, wanneer de christensocialisten naar hunne opvatting, dat het christendom moet worden uitgeleefd, de sociaal-democratische partijen beoordeelen. Veelal wordt aangenomen, dat de sociaal-democratie in haar standpunt „godsdienst is privaatzaak" in een neutrale positie staat tegenover het christendom, en dat het partijlidmaatschap tot neutraliteit ten opzichte van den godsdienst zou dwingen. Maar dit is allerminst juist. Elke sociaaldemocraat heeft het recht, ook in de partij, van zijn religieuze opvattingen te doen blijken, en naar verkiezing propaganda voor deze opvattingen te maken. Mits hij niet drijve tot een partijopvatting inzake den godsdienst, mits hij de partij als zoodanig geen religieus stempel opdrukt. De partij, de georganiseerde sociaal-democratie, is godsdienst-loos, zou godsdienstloos blijven, al bestond de groote meerderheid harer leden b.v. uit christen-socialisten. De sociaal-democratie kan dan ook nimmer den eisch stellen, dat het christendom politiek moet worden uitgeleefd, waar zij zelve niet is opgebloeid uit de christelijke wereldbeschouwing. Zij heeft zelfs niet het recht, wanneer éen harer vertegenwoordigers in het Parlement blijk gaf van vijandige gezindheid tegenover de religie, dezen deswege ter verantwoording te roepen. Zij kan evenmin van haar vertegenwoordigers verlangen, dat zij trachten zouden den christelijken rechtsstaat te verwezenlijken. Dit „neutraal" standpunt tegenover een der voornaamste politieke grondgedachten van het christen-socialisme, maakt de sociaal-democratische partijen ongeschikt, om de meening der christen-socialisten in het parlement te verdedigen. Daarom kan zij nooit de politieke vertegenwoordigster der christen-socialisten worden. Sterker nog: waar de sociaal- democratie als beweging het godsdienst-looze standpunt ook politiek aanvaardt, móet aanvaarden, plaatst ze zich principiëel tegenover hen, die het ignoreeren van God beschouwen als een aantasten van Zijn heiligheid. De sociaal-democratie heeft met het liberalisme van allerlei schakeering gemeen, dat zij de religie praktisch terugdringt naar het terrein van het gemoedsleven en haar niet als de levengevende kracht voor het staatsleven aanvaardt. Ook de sociaal-democratie wil evenals het liberalisme, den état athée, den godsdienstloozen staat. Niet den aan den godsdienst vijandigen staat, maar een staat, die, als de samenvatting van aller rechtsbelangen, als onzijdig lichaam optreedt ten opzichte der diepste levensstroomingen. Hier geldt practisch, dat de som van aller godsdienst géén godsdienst is, en dat, wat voor ieder afzonderlijk het hoogste is, voor allen gezamelijk wordt weggecijferd als van geen belang voor het staatsleven. Dit standpunt ondermijnt de zedelijke volkskracht, want waar de staat geen hooger Recht als normatief mag aanvaarden, kan hij niet dienstbaar zijn aan de rechtsopvoeding zijner leden. Als christenen verwerpen de christen-socialisten den godsdienstloozen staat. Zij handhaven den eisch, dat het christendom op alle levensterrein zijn veredelenden invloed doe gelden. Zooals zij als christenen op maatschappelijk terrein den eisch van het socialisme doen hooren, omdat in het socialisme het christendom zijn maatschappelijke toepassing vindt, zoo streven zij op het terrein van den staat naar een christelijke politiek, opdat ook het staatsleven door het christendom worde doortrokken. Zoo kunnen zij niet optrekken onder de vanen der sociaaldemocratie, die politiek deze opvattingen niet kan deelen. Hun politieke standpunt dwingt er toe, dat zij eigen wegen gaan en dat zij hunne eigen eischen door eigen vertegen- woordigers doen klinken in het Parlement. Maar waar hun kleinheid nog tot bescheidenheid dwingt en zij er op bedacht moeten zijn, in vele districten een keus te doen uit alle candidaten, wier partijen principiëel tegenover het politieke christen-socialisme staan, zullen zij niet vergeten, dat de sociaal-democraten hunne medestanders zijn in de vervulling van het sociale recht, zullen zij de sociaal-democraten tegen de gemeenschappelijke burgerlijke tegenstanders steunen, ook al moeten zij erkennen dat zij principiëel tegenover hen staan in politieke zienswijze. De christen-socialisten begeeren ook tegenover de sociaaldemocratie een zuiver standpunt in te nemen. Ter wille der utiliteit wenschen zij dit standpunt niet te verzwakken, en juist daarom stellen zij dit zoo scherp voorop. Zij meenen, dat een samenwerking in politiek opzicht het best gediend wordt onder eerbiediging van elkanders eerlijke bedoelingen en dat ook politieke vriendschap het sterkst is, als men wederkeerig elkanders deugden en gebreken kent en niet schroomt, deze, waar noodig, te noemen. In hoogste instantie staan de christen-socialisten politiek geïsoleerd. De coalitie-groepen hebben gemeenschappelijke grondbeginselen, de liberale groepen eveneens, maar wat hen onderling verdeelt, de tegenstelling tusschen het christelijk en het godsdienstlooze staatsrecht scheidt de christensocialisten van de sociaal-democraten. In de kruis-verdeeling der partijen, waar de verticale lijn getrokken wordt tusschen de burgerlijke en de socialistische organisaties, en de horizontale lijn tusschen de partijen, die den eisch van een christelijken staat handhaven eenerzijds en de partijen, die den godsdienstloozen staat verdedigen, anderzijds, staat de partij der christen-socialisten geheel alleen. Maar in dit alleen-staan ligt een sterke politieke kracht verborgen, in dit isolement bloeit een toekomst open. Het christen-socialisme, los van elk ander partij-verband dan zijn eigen, zal den weg wijzen voor de onder Kuyper ontwaakte en onder Kuyper weer ingesluimerde christelijke democratie, het zal aangeven de nieuwe lijn, die onder de veranderde politieke omstandigheden de democratie der christelijke arbeiders zal hebben te volgen, om zich als een bizondere kracht in de algemeene beweging der arbeiders te gaan openbaren. Toen na het afzakken van den ouden Socialistenbond met zijn leider Domela Nieuwenhuis tot het krachtlooze antiparlementarisme van de anarchie in het begin der negentiger jaren de sociaal-democratische arbeiderspartij opnieuw politieke organisatie onder de arbeiders in het algemeen poogde te brengen, had reeds de machtige stem geklonken, die de christelijke arbeiders opriep tot den Strijd voor de democratie, was de christelijke democratie reeds tot leven gewekt. „Want niemand minder en niemand anders — zegt A. P. Staalman *) — dan Dr. A. Kuyper, de leider der Anti-rev. Partij, is in ons land de grondlegger der Christelijk-democratische richting; hij was haar Apostel en Profeet. En zijn onvergankelijke eere is het, de grondbeginselen der Christelijke-democratie onder ons volk te hebben verbreid en verdedigd, als niemand vóór hem en nog niemand na hem dat vermocht. Kuyper heeft den socialen nood en het lijden der kleine luyden gepeild en zijn machtig woord heeft, in den naam van God, recht voor onrecht gepleit, ook bij hen, bij de machthebbers en grooten, in wie de geest des Ontfermens zelfs was uftgebluscht en die niet meer gedachten aan „de tranen der verdrukten en dergenen die geen helpers hebben." Hoor, hoe nu ruim 20 jaar geleden in Maranatha het inspireerende woord klonk, dat de kleine luyden saamluidde achter hun grooten meester: „En dan zij het hier uitgesproken, uitgesproken met klem, en uitgesproken met al den <± ') De Christen-Democratische Parti|, door A. P. Staalman, blz. 3. "■"^ 10 gloed der innigste overtuiging, dat wie in den Christus gelooft en den Christus uit de hemelen verwacht, niet mag stil zitten en zich niet mag bepalen tot een meê kisten der dijken, maar van Christuswege verplicht en gehouden is, om, er kome van wat er van kome, moedig in de bresse zijns volks te gaan staan, en een Christelijke-democratische ontwikkeling van onzen volksstaat voor te bereiden. Nu kan dit nog. Maar als ge dit u van God gegeven oogenblik verzondigt en ongebruikt voorbij laat gaan, dan zal op u de schuld zijn, dat ge de toekomst van uw vaderland verspeeldet, en straks u te krommen zult hebben onder dien ijzeren vuist, die u èn in uw Christelijke vrijheid èn in uw geld en goed, zonder sparen zal aantasten. Ik herhaal dus: een Christelijk-democratische ontwikkeling moet aan onze Staats-instellingen gegeven, juist om de ochlocratie in antichristelijken geest tegen te houden. Want weet wel, tusschen aristocratische bevoorrechting en democratische verbreeding hebt ge geen keuze meer. Die ure is lang voorbij. Met uw of zonder uw toedoen, de ontwikkeling in meer democratischen geest komt toch. Die geest drijft ook de wateren van ons volksleven voort als een stroom die wast en aanzwelt, tot straks, de dijken breken en alle akker wordt overstroomd. Dit nog te willen tegenhouden, ware het spel der onnooz'len."2) Alzoo sprak Dr. Kuyper. En de indruk zijner woorden was geweldig, zooals uit de woorden van een geschiedschrijver blijkt2): „En de Leider, alzoo sprekende, alzoo uiting gevende aan wat hem geworden was heilige, diep gevoelde overtuiging, hij sprak naar het hart van die breede scharen zijner partijgenooten, die hem aan het eind zijner rede een overweldigende ovatie brachten. Dat was het woord, waarop de Partij der kleine luyden had gewacht." Als Dr. Kuypers vroegere partijgenoot A. P. Staalman, 2) Bij Staalman, t.a.p. blz. 5. die later, toen de groote leider het vaandel der christelijke democratie ontrouw werd, hgt met veel zorg en moeite poogde omhoog te houden, over deze dingen schrijft, dan is er bewogenheid in zijn woord, dan wordt het schoon hem te citeeren. Want meer nog dan een ander heeft Staalman moeten gevoelen, hoe smartelijk de ondergang was van Dr. Kuyper als democraat, als grondlegger der christelijke democratie in Nederland. Hoor hem getuigen: „Hij (dr. Kuyper) begeesterde de schare voor dit zijn ideaal zóózeer dat het hem zelfs gelukte in 1894 de Antir. Partij te bewegen op te trekken saém met de democraten van links voor een kiesrecht, dat, hoewel allerminst nog het Huismanskiesrecht bedoelende, een grootere uitbreiding gaf aan het kiezerstal. Hij zag er niet tegen op, voor dat doel, te breken met de christelijke politici, die hem in dezen weg tegenstonden en hij bad van God, in het openbaar voor de kiezers, of Hij genadig beschikken wilde de zegepraal bij de stembus voor de mannen van het ongeloof, die met hem opkwamen voor den eisch : verbreeding van den volksinvloed door een meer uitgebreid kiesrecht. En het hoogtepunt van zijn Christelijk-demokratisch streven bereikte Kuyper toen hij in meer dan één district den ongeloovigen voorstander van Tak's kieswet verdedigde tegenover den geloovigen tegenstander. Het verzet tegen deze consequentie der Christelijk-democratische richting was geweldig Felle slagen kwamen neêr op het hoofd van den Leider der Antir. Partij, die verketterd werd en verguisd door de besten zijner vroegere vrienden En teleurgesteld in zijn verwachtingen, nu hem de radicalen links lieten liggen en gingen samenscholen met de liberalen van allerlei slag, trok Kuyper zoetjes aan terug uit zijn Christelijk-democratische stelling Er was fiasco gemaakt bij de stembus. Er was geen succes behaald voor Kuyper's streven en dit gaf èn den Leider èn zijn staf aanleiding een uitweg te gaan zoeken bij de coalitie-politiek. Van toen af werd de Christelijk-demokratische richting meer dan ooit aangevochten, bestookt en bestreden, doch de aanvoerder was geslagen en de verdediging was slap en zonder bezieling Van toen af werd helaas de steven omgewend Niet zoozeer als einddoel, dit staat wel vast, zou de coalitie-politiek worden aanvaard, dan wel als middel om de Christelijk-democratische richting te bevorderen. „„Met alle ten dienste staande middelen"" zou de Anti-rev. Partij daar immers op aansturen .... Het middel, thans door hem (Dr. Kuyper) aangewend, daaraan mag niet getwijfeld, was inderdaad eerlijk bedoeld. De Christelijke medestanders te doordringen van het bewustzijn, dat alléén de Christelijk-demokratische richting in staat zou blijken een dam op te werpen tegen den wassenden revolutionairen stroom, dat was ongetwijfeld Kuyper's oogmerk. „Volharden bij het ideaal!" Zoo klonk nog zijn leuze aan den vooravond der verovering van het Regeerkasteel in 1901. En juichend en jubelend over zooveel standvastigheid en oprechtheid in den Leider, die hun was een Man Gods, gingen de kleine luyden den feilen strijd tegemoet. Volharden bij het ideaal der Christelijke demokratie, voor welker hoog beginsel de Leider en met hem zijn partij, te midden van de coalitie, het vaandel zouden blijven ontplooien. Zoo heette het. Dan, alsof het noodlot hem achtervolgde, Dr. Kuyper werd Kabinetsformateur. En terwijl een donderend gejuich opsteeg uit de legerscharen der kleine luyden van de Anti-revolutionaire partij, die meenden nu wel haast hun ideaal te zullen zien verwezenlijkt kwam een spotlachje op het scherp- zinnig gelaat van den grijzen Staatsman die voor Goes zetelt. Mr. De Savornin Lohman en niet Dr. Kuyper, het conservatisme en niet de demokratie, had een overwinning behaald en dat begreep Mr. Lohman en daarom kwam een glimlach om zijn lippen, om den eenvoud der onnoozelen, die Kuyper met duizende offeranden bewierrookten en jubelden alsof de nieuwe morgen der demokratie thans voor hen was aangebroken. Kuyper Minister van Binnenlandsche Zaken, met een meerderheid naast zich van 58 stemmen. De Partij der kleine luyden, de Anti-rev. Partij, was dronken van zegepraal." ') Kuyper, de christen-democraat, ging onder toen Kuyper de minister-president zich op het gestoelte der eere had doen dragen met de hulp van het christelijk conservatisme. En de kleine luyden, de christelijke arbeiders van Patrimonium, zagen tegelijk met Kuypers verheffing de christelijke democratie inzinken en verschrompelen. Naar het woord van Staalman was het Kuypers oogmerk, in de christelijke democratie een dam op te werpen tegen den revolutionairen stroom, maar de socialistische arbeidersbeweging onder leiding der S. D. A. P. groeide tot een werkelijke macht, toen de door Kuyper opgewekte beweging der kleine luyden reeds een kortstondige grootheid kon overmijmeren. In zijn opzet der christelijke democratie heeft Kuyper glad gefaald, die christelijke democratie kan slechts tot nieuw leven worden gewekt, wanneer zij haar bizondere taak weet te vinden, n.1. om in de algemeene arbeidersbeweging, die heenstuwt naar het socialisme, de plaats in te nemen, die door de christelijke arbeiders te lang nog onbezet is gelaten. Het zal de arbeidersklasse zijn, die eenmaal de menschheid vrijvécht van het kapitalisme, die in haar energie de vrucht ') De Christen-Democratische Partij, door A. P. Staalman blz. 9—13. eener nieuwe cultuur voldraagt. En tot die arbeidersklasse behooren ook Kuypers kleine luyden. Zij hebben niet een macht te vormen, om mede te werken aan de in standhouding eener maatschappij, die ook hün uitbuiting tot levensvoorwaarde heeft, maar zij hebben mèt hun klasse-genooten schouder aan schouder te staan, waar het er om gaat, ter wille eener gansche menschheid, op de machten van het behoud een maatschappij-orde te veroveren, die op gerechtigheid gegrond zal zijn. „In begeesterende taal, — aldus Staalman — in verheven woorden vol bezieling had de Leider der Anti-rev. aan God geklaagd den nood dier kleine luyden en zijn hart als het ware uitstortend in het gebed tot den Almachtige, had hij betuigd, dat hun leed en lijden op het hoogst gestegen, niet langer kón gedragen." ') En toch, hoewel Kuyper wist, dat de betering der maatschappelijke toestanden slechts lag in den socialistischen weg, hoewel hij niet schroomde, dit onomwonden uit te spreken,2) hoewel hij de christelijke arbeiders met zijn bezielend woord ook daadwerkelijk had heengedreven in de richting der democratie, die ten slotte niet anders had kunnen loopen dan in de richting van het socialisme, toch liet diezelfde Dr. Kuyper de christelijke arbeiders en mèt hen de christelijke democratie over aan hun lot, juist toen de tijd rijp zou worden, dat het christen-socialisme, de eenig juiste uitdrukking der christelijke democratie ging leven, juist toen door krachtige leiding het sociale vraagstuk ook door den christen-socioloog mee tot oplossing had kunnen komen. Waar Dr. Kuyper de wegbereider voor het christen-socialisme is geworden, is het zijn eeuwige schande, dat hij zijn ') ta.p. blz. 14. 2) Het sociale vraagstuk en de christelijke religie, blz. 26. groote vermogens niet verder heeft dienstbaar gemaakt aan de zaak der arbeidersklasse. Nu zijn de christelijke arbeiders als schapen zonder herder, nu is de christelijke democratie tot een aanfluiting geworden, een woord zonder ziel, een uitdrukking van krachteloosheid. En geen anderen democraat, die de kapitalistische maatschappij-orde wenscht te handhaven, zal het meer gelukken, diezelfde christelijke arbeiders als een macht achter zich te scharen, waar toch een groot man als Kuyper onder het juk van het conservatisme boog en het vertrouwen voor altijd schokte. Alleen een idee, een wereld-omvattende idee als de christen-socialistische, waarin de idee der christelijke democratie haar allerschoonste uitdrukking vindt, zal in staat blijken, de christelijke arbeiders opnieuw te organiseeren in den strijd voor heilige menschenrechten, want het christen-socialisme geeft niet de mogelijkheid van een buigen voor het behoud, het christen-socialisme vraagt den strijd alleen voor de ovèrwinning. Onder het kapitalistisch régime, ook al was Dr. Kuyper zichzelf gebleven, had de christelijke democratie toch niet meer dan een kleine toekomst kunnen hebben. En zij, die deze toekomst hadden gemaakt, hadden tegelijk ook het verval kunnen aanschouwen. Maar als de christelijke democratie vervuld wordt van het socialistisch ideaal, wordt zij als tot nieuw leven geboren, en leeft zij als verjongd in een nieuwe lente op. Het is kenmerkend, dat deze nieuwe lijn voor de christelijke democratie al dadelijk werd voorvoeld door volgers van Kuyper en Staalman, die de consequentie hunner opvattingen dorsten trekken door christen-socialist te worden. Reeds in 1907 schreef £en hunner niet zeer schoon maar terecht: „En moge hun (der christelijke toonaangevers) rijk nog een korten tijd duren, door misbruik van antithese en diverse leuzen en leugens volgen de mannen van de coalitie gewisselijk 't liberalisme. Ze hebben 't tijdperk van grootheid in hoogheid misbruikt en zullen daarom vernederd en klein gemaakt worden door de democratie, wier toekomst verzekerd is Gelijk de sociaal-democratie de „„burgerlijke" " democratie (vrijz. dem.) en 't liberale conservatisme langzaam maar zeker onttroont en vervangt, zoo zal het Christelijk-socialisme de „„burgerlijke"" democratie (chr.dem.) en 't „„christelijk"" conservatisme boven 't hoofd wassen. En nu weten we wel, dat de „„heeren"" daar nu nog eens heel zelfgenoegzaam om lachen zullen, 't is daarom niet minder waar. Aan U, christ. „„kleine luyden"", die al lang genoeg misleid zijt, aan U ligt het hoelang gij nog bedrogen zult worden en u spannen laten voor een gouden of vergulde coalitie-kar. Bestijg liever den rosinant van moed, toon het verbleekende conservatisme de kracht van uw vaardige arbeidsvuist en stalen wil, voer den strijd tegen het kapitalisme in uwe politieke en vak-organisatie met beleid en toon door bezonnen daden in kalme ernst, trouw aan de volkszaak, dan zult ge met ons strijden — niet slechts tot uw geluk maar tevens tot eere van onzen God." ') Moest deze oude christen-democraat de kleine luyden toeroepen, in hun politieke organisatie den strijd tegen het kapitalisme te voeren, thans heeft het christen-socialisme zijn eigen politieke organisatie, thans vinden de kleine luyden, die in den weg der christelijke democratie willen gaan, de nieuwe lijn ook organisatorisch aangewezen, thans is de idee van het christen-socialisme in haar volle schoonheid doorvoeld en met heiligen geestdrift onder woorden gebracht. Het is een kwestie van tijd, wanneer de christelijke democratie in het christen-socialisme tot kracht zal komen. Maar zoo zeker als het maatschappij-leven zich ontwikkelt en heengroeit naar het socialisme, zoo zeker zullen de chris- ') Inleiding tot „Socialisme in goeden zin", door H. van der Linde. telijke democraten den weg naar het christen-socialisme vinden. Reeds volgt de burgerlijke democratie van het liberalisme, waar de sociaal-democratie vóórgaat, eens zal de christelijke democratie, waarvan Dr. Kuyper de grondlegger was, in de wegen van het christen-socialisme gaan. En het christen-socialisme heeft dan ook voor het heden en de naaste toekomst deze groote politieke beteekenis, dat het een staatspartij gaat vormen, die het staatsrechtelijk beginsel van alle christelijke staatspartijen in een zich vormende nieuwe samenleving draagt, en die in het socialisme de nieuwe maatschappelijke openbaring van het christendom erkent en huldigt Geen „radicale Fortschritt-Partei" alzoo, maar een partij,, die verder dan het burgerlijk radicalisme en de burgerlijke democratie haar bedoelingen doet reiken tot in een nog niet doorschouwbare toekomst. Ook de Roomsch-Catholieke arbeiders, in de burgerlijke democratie opgevoed door de encycliek Rerum novarum en in het sociale leven mèt hun niet-catholieke klasse-genooten helderziende gemaakt voor de uitbuitingswerking van het kapitalisme, zullen in de naaste toekomst zich emancipeeren van de leiding hunner tegenwoordige politieke aanvoerders. Zij zullen zoo zeker als hun kameraden den weg naar het socialisme vinden en opgaan. En als zij dan midden in den strijd voor de rechten der menschheid staan, zullen zij zich herinneren, dat paus Leo XIII het sociale vraagstuk een godsdienstig-zedelijk vraagstuk ') heeft genoemd, zullen zij aansluiting zoeken bij de christen-socialisten, die vanuit dit punt hun strijd vóór het socialisme hebben opgezet. Zóó zullen zoowel de Roomsche als de Protestantsche arbeiders in het christen-socialisme de nieuwe lijn voor de christelijke democratie leeren kennen en volgen. De nu reeds opgedane ervaring met de democratie onder de kapitalis- ') Graves de communi re, § 10. „De officiïs." tisch gezinde partijen is wellicht nog niet groot genoeg geweest. Misschien zullen nog meerdere teleurstellingen moeten volgen, misschien zal de burgerlijke onmacht tot het invoeren van sociale hervormingen nog sterker moeten blijken, aleer het christen-socialisme onder de christelijke ■arbeiders als massa-eisch gaat leven. Maar in zichzelf heeft het christen-socialisme alle voorwaarden, om aan de democratische verwachtingen der christelijke arbeiders te kunnen voldoen, het draagt een volkomen afgerond sociaal en politiek systeem, het zal, bedriegen de voorteekenen zich niet, een algemeene beteekenis krijgen voor het waarachtig heil der gansche menschelijke samenleving. Die algemeene beteekenis is in beginsel reeds aanwezig. Dat nu het christen-socialisme in Nederland nog slechts ^enkele honderden aanhangers heeft doet aan het feit dezer beteekenis niet veel af. Toen Groen van Prinsterer den grondslag legde voor de machtsformatie der anti-revolutionairen, stond hij vrijwel ■alleen tegenover een oppermachtig liberalisme. En wie had kunnen denken, toen nu 20 jaar geleden de „twaalf apostelen" der S. D. A. P. organisatie brachten in een verkeerd geleide arbeidersbeweging, dat in zulk een korten tijd deze partij zou komen tot een machtsontwikkeling als thans kan worden aanschouwd? 'tls waar, dat de christen-socialisten nog niet een Groen of Kuyper in hun midden hebben en dat het christen-socialisme andere tendenzen heeft dan de sociaal-democratie, maar het is spontaan uit het maatschappij-leven zelf opgekomen en zijn voedingsbodem, het algemeen christelijk rechtsgevoel, zal niet ophouden met het toevoeren van nieuwe levenssappen. Wie geloof heeft in het levende christendom en wie geloof heeft in de maatschappelijke •ontwikkeling, kan geloof hebben in de christen-socialistische beweging, zich in een politiek partij-verband openbarende. Het is niet onmogelijk, dat de partij der christen-socia- listen eerst tot beduidende ontwikkeling komt, wanneer de politieke tegenstellingen tusschen de burgerlijke en de socialistische groepen al zóó scherp op den voorgrond zijn gekomen, dat het er om zal gaan, wélke combinatie de staatsmacht zal beheerschen, de burgerlijke of de socialistische. Zoolang de burgerlijke partijen in het politieke socialisme niet het direct dreigende gevaar zien, kunnen zij zich de weelde van een onderlingen strijd gunnen, maar de groei van het socialisme in het politieke volksbewustzijn zal er hoe langer zoo meer toe drijven, dat de burgerlijke partijen hun onderlinge verschillen zullen verdoezelen, om gezamenlijk een macht te vormen tot behoud der bourgeoismaatschappij, tot behoud der kapitalistische samenleving. Dan ook worden de klasseverhoudingen zuiverder politiek openbaar, dan gaat de arbeidersklasse in haar geheel meer schappjj-zieh-irit de oude kapitalistische vormen ontwikkelt, en dat de maatschappelijke voortbrenging onder de kapitalistische bedrijf s- en kapitaalconcentratie wordt voorbereid. Een politiekmachtige combinatie van socialistische partijen is dus niet voldoende, om reeds een socialistische samenleving mogelijk te maken, de doodstrijd van het kapitalisme moet mede zijn volbracht. En al slaat de socialistische politieke over- macht het kapitalisme reeds vleugellam, door het zijn verdedigingsmiddelen voor een goed deel te ontnemen, toch zal die doodstrijd een langdurige zijn, en zal in het overgangstijdperk van de kapitalistische naar de socialistische maatschappij-orde, de steeds verzwakkende oude heerschende klasse zich hopeloos maar fel verweren tegen de steeds sterker wordende klasse der arbeiders. Maar zooals tegen het naderen van den eindstrijd tusschen de politiek-socialistische en de politiek-burgerlijke groepen de onderlinge verschillen tusschen de bourgeois-partijen verdoezeld worden, komen dergelijke verschillen tusschen de socialistische partijen na dien eindstrijd weer scherper naar voren. Is er nu, waar het gaat tegen den gemeenschappelijken kapitalistischen vijand, een sterk saamhoorigheidsgevoel tusschen alle socialisten, ook al stelt ieder van hen zich principiëel zoo zuiver mogelijk tegenover den ander, — als de gemeenschappelijke tegenstander verslagen ligt en er gearbeid moet worden aan den uitbouw van een eigen rechtsorganisatie, dan gaan de diepere levensbeginselen weer sterker spreken en wordt de kwestie van het christelijk staatsrecht urgenter dan ooit. Al was de mogelijkheid gegeven, dat de algemeen-socialistische beweging in één politieke organisatie werd gerepresenteerd, zoolang nog niet de bourgeois-heerschappij zou zijn verdreven, deze ongedeelde politieke organisatie zou in het overgangstijdperk van het kapitalisme naar het socialisme in zijn natuurlijke, dat is door het leven zelf bepaalde onderscheidingen zich splitsen. Een christen-socialistische partij zou zich constitueeren, wanneer niet reeds thans de noodzakelijkheid van haar bestaan zou zijn gevoeld. Het christendom laat zich niet met tegengestelde filosofemen verzoenen, het christendom staat naar zijn aard antithetisch tegenover iedere levensidee, die niet in God en in Hem alleen het wereldgeluk zoekt te dienen. Zóó kan dus de christen-socialistische partij niet gedoemd zijn, een vluchtige verschijning te worden in het politieke leven, maar is zij integendeel aangewezen op een langdurig bestaan. De christen-socialistische partij draagt reeds nu de belofte, de christelijke staatspartij der toekomst te zijn. Het christen-socialisme is dus wel van veelzijdige practische beteekenis, niet in het minst voor het politieke leven. Als sociaal-politieke beweging met een hoog-zedelijk doel zal het christen-socialisme op alle terrein van het menschelijk samenleven zijn grooten invloed doen gelden. En al schijnt het nu in zijn aanvang nog niet van beduidende beteekenis, het zal zich tot een groote zedelijke kracht ontwikkelen tot zegen der maatschappij en bovenal, — om ook deze zoo gesmade en misbruikte uitdrukking recht te