[ 934J I CHR1STEHS0CIAL1SME EK Silf. DOOR B. DE LIGT. I. B 60 UITGEGEVEN DOOR H.ï. „DRUKKERIJ DE TOEKOMST". LANGE HAVER 125, SCHIEDAM s CHRISTENSOCIALISME EN LIL F. DOOR B. DE UITGEGEVEN DOOR 11 „DRUKKERIJ DE TOEKOMST", LANGE HAVEN 125, SCHIEDAM -■ 1 In de toelichting tot het ontwerp van de beginselverklaring, die de Bond van Christensocialisten den Hen Augustus j. 1 * aanvaardde, — een toelichting, door schrijver dezes geschreven mede uit naam en onder uitdrukkelijke instemming van zijn „gereformeerden" bondgenoot en vriend F. J.Welzenbach — wordt het feit geconstateerd, dat de S. D. A. P. zich openstelt voor de meest verscheidene aanhangers van socialisme. Er is in haar zoowel plaats voor wie in hun maatschappelijk streven bepaald worden door de laagst-bijden-grondsche beweegredenen, als voor wie zich bezield weten door de hoogst-ideëele; zoowel voor hen, die in het socialisme bovenal zichzelf en eigen klein belang en voordeel beoogen, als voor degeen, die bewogen worden door onbaatzuchtige en zuiver geestelijke motieven. Daar nu de B. v. C. S. een gemeenschap bedoelt te zijn van wie, des zins en willens te leven uit het beginsel der eeuwige Goddelijke Liefde, gelijk dit ten volle in Jezus Christus openbaar is, volgens het eene, groote gebod van dezen heilige Gods, Mattheüs XXII: 37-39, zich geroepen achten mede te werken tot opheffing van het kapitalistisch stelsel, en te strijden voor de samenleving, welke zich binnen de huidige maatschappij aireede voorbereidt: de verwerkelijking van het socialisme, — zoo rees, nadat de beteekenis van dit al in den breede was uiteengezet, vanzelf de vraag: zullen wij ons aansluiten bij de S. D. A. P. ?') Ter beantwoording hiervan werd allereerst onderzocht, op welken grond de S. D. A. P. zich zoo wijd openstelt. ') Ontwerp-beginselverldaring, samengesteld door commissie A. Schiedam 1912 blz. 102 v. Troelstra en van der Zee maakten 't ons gemakkelijk. De eerste had niet lang geleden in een officiëele verhandeling gewezen op wat hij met Kautsky „het kernpunt der soc.-dem. gedachtenwereld" noemde.') Met betrekking tot den aanhef van het nieuw ontworpen beginselprogram der S. D. A. P. merkte hij op, dat daarin, gelijk in het begin van het Erfurter program, duidelijk wordt te kennen gegeven, dat het „niet steunt op eenige zuiver ethische of ideologische beschouwing, niet op wenschen of verlangens, maar op een wetenschappelijken grondslag en methode: op de ervaring, óp de historisch-maatschappelijke feiten, uiterlijk waar te nemen en te contröleeren. Het ziet die maatschappelijke feiten in hun historisch-eeonomisch verband, dat is: in de beteekenis, die zij hebben voor de wijze, waarop de menschen in hun behoeften voorzien (de voortbrengingswijze) en constateert, dat de bepaalde voortbrengingswijze, die wij de kapitalistische noemen en die zich historisch uit de ontwikkeling van vroegere voortbrengingswijzen ontwikkeld heeft, de klasse heeft geschapen, wier strijd de sociaal-democratie heeft doen ontstaan. „Het program plaatst zich hiermede op den grondslag van de economische opvatting der geschiedenis, ook wel genoemd, het historisch materialisme." En voorts: „Dit alles is geen abstrakte filosofie, geen ethiek, geen boven de werkelijkheid zwevende verlangenuiting; maar wetenschap, materiaal en methode van denzelfden aard, als waarmede de natuurkundige werkt. Geen voorkeur of a/keer, geen aanhankelijkheid aan bestaande godsdienstige of andere stelsels is voldoende, om over deze opvatting der geschiedenis een oordeel of vonnis uit te spreken: De vraag is slechts, of dieper onderzoek van de vroegere en hedendaagsche 1) Het Volk, 19 Jan. 1912. geschiedenis deze opvatting al dan niet bevestigt. De grondslag en methode van ons program is daardoor boven de partijen en hare stroomingen geplaatst." Het program treedt niet in wijsgeerige „theorieën, waaruit zich het historisch materialisme heeft ontwikkeld en die dit maken tot een wereldbeschouwing, aan welker uitwerking en voltooiing nog steeds wordt gewerkt. Door aldus van de aanhangers der partij niets anders te eischen dan aanvaarding van de ekonomische en politieke opvattingen, in het program nader uitgewerkt, stelt het de Partij open voor allen, die den klassenstrijd voor het proletariaat daadwerkelijk en voluit willen mede voeren, ook al kunnen zij, naast de ekonomischhistorische elementen, die van de sociaal-democratie onafscheidelijk zijn, niet de wijsgeerige opvattingen aanvaarden, die voor hen, welke den ontwikkelingsgang van Marx en zijn gedachtenwereld hebben leeren kennen, van zoo groot belang zijn, ook voor den politieken strijd. „Hiermede is wel de „godsdienstloosheid" der Partij als zoodanig, doch niet haar antagonisme tegen den godsdienst als noodzakelijk aangegeven." Waaruit volgt: 1°. De grondslag van het S. D. A. P.-program, het kernpunt der sociaal-demokratische gedachtenwereld is een opvatting of beschouwing der geschiedenis, volgens welke men zich voor al, gelijk de natuurkundige, houdt aan de uitwendige ervaring. 2°. Zij berust op het vóóroordeel, dat de inwendige ervaring in oeconomicis minder ter zake doet. Ja, tegenover de uitwendige zelfs geen recht heeft van spreken. 3°. Deze grondslag, „opvatting", gelijk hem Troelstra terecht noemt, bergt een subjectief element; deze historiebeschouwing ontleent haar karakter aan een wetenschappelijk onbewijsbare waardeering, welke hoogstens min of meer aannemelijk te maken is. 4°. Deze waardeering waardeert supra-historische, eeuwige levensbeginselen, voor het oeconomisch leven op 't minst genomen, als waardeloos; 5°. den godsdienst voor 't politiek-maatschappelijk leven als quantité négligeabk: hij is niet slechts niet onmisbaar, doch zelfs zeer goed misbaar. 6°. De beteekenis van religie en ethiek wordt volkomen miskend: godsdienstig indifferentisme slechts kan tot zulk een principiëele „godsdienstloosheid" voeren; vlak empirisme slechts tot zulk een negeeren van zedelijke normen. Tegenover Troelstra's woorden werden eenige zinnen gesteld van Van der Zee uit zijn polemiek met De Moker '), waarin hij er ten zeerste den nadruk op lei, dat het Christendom de maatstaf is, waaraan wij alles meten; dat het Christendom naar onze diepste overtuiging het socialisme eischt; dat het Christendom de drijfkracht, de levende motor van onze beweging is. Ziedaar het kernpunt der chrïstensocialistische gedachtenwereld. (1°.) Ons is het socialisme Gods-gebod — al is 't een gebod, dat geen gebod meer heeten mag: het nieuwe gebod: de Liefde —, en ons maatschappelijk streven Gods-dienst. Godsdienst en socialisme, socialisme en godsdienst, ze gaan in elkander over, zijn één. Gelijk ons Godsliefde en naastenliefde één zijn, ongescheiden onderscheiden; theologie en kosmologie één zijn: de Geest spreekt in de natuur; de natuur van den Geest. Godsliefde draagt het christensocialisme als vrucht; het christensocialisme is uit haar geboren, wordt door haar gevoed; groeit eruit. De principiëele zuiverheid hiervan blijkt erkend door dèn marxist Van der Goes, die, handelend over het werk van iemand, die op grond van zijn Christendom socialist werd,2) ') Een nieuwe Stem, Amersfoort 1910. blz. 74—94. 2) Het Volk, 28 April 1908. zelfs schreef: „Dit is niet vreemd, want dé kern van het christendom was het kommunisme. Men weet, dat in den loop der geschiedenis allerlei volksbewegingen, die een min of meer socialistisch doel hadden, zich op de kommunistische kern van het christendom hebben beroepen, dat door de kerk was verduisterd geworden. Te allen tijde was socialisme en christendom één, in dien zin, dat de voorstanders van het socialisme, steunende op de leer van Jezus volgens het N. T. hun leer verkondigden als den wil van God". En Kirkupv. Woensel Kooy onderscheiden met recht verstand van socialisme, gegrond op idealistische wijsbegeerte, en dat, gebaseerd op historisch-materialisme, een derde, anders geaard, hetwelk zich als noodzakelijk uitvloeisel van het Christendom openbaart. ') Immers zoo door en door socialistisch is het Christendom, dat zijn belijders, die het kapitalisme te handhaven wenschen, het privaat-bezit van productiemiddelen trachten te verdedigen met zuiver socialistisch geesteswapen: de idee van het rentmeesterschap in Gods en 's menschen dienst.2) Zonder twijfel erkennen wij het recht der uitwendige ervaring; aanvaarden het historischmaterialisme; het Marxisme; t.w. in den zin, dien Hegel daaraan hechtte: wij aanvaarden het waarheidselement erin; erkennen het betrekkelijk recht ervan, en laten dat gelden. Doch het Christendom bepaalt reeds het dat van ons socialisme; het historisch-materialisme, het Marxisme, bepalen slechts mede het hoe. Vandaar gansch het verschil van opzet tusschen het beginselprogram der S. D. A. P. en dat van den B. v. C. S.. En wat ons tot het socialisme drijft, is niet allereerst eigenbelang of klassebelang, of die beiden dooreen; ja zelfs niet louter en loutere liefde tot den naaste; ') Geschiedenis van het moderne socialisme, Utrecht 1902 blz. 9-10. 2) Vgl. Ontwerp-beginselverklaring blz. 30 v., Dr. J. R. Slotemaker de Bruine, Christelijk-sociale Studiën, Utrecht 1908, blz. 267. noch wetenschappelijke kennis van historisch-oeconomische wetten; noch dat al te zamen; wat ons tot het socialisme drijft is allereerst de inwendige ervaring der eeuwige Genegenheid, der Goddelijke genade: God-mensch. Grond, uitgangspunt zoowel als eerste beweegreden is niet uitwendige, maatschappelijke werkelijkheid, doch de inwendige des alomhelzenden Geestes. Alle liefde is socialistisch ten opzichte van den geliefde. Breid den kring der liefde uit, — ge breidt den kring van 't socialisme uit. Wie uit den Geest der éeuwige Liefde leeft, is socialist geboren (Efeze V: 1—2). (2°.) Naar algemeen christelijke overtuiging wordt in de laatste, pauselijke Encycliek de sociale vraag „op de eerste plaats zedelijk godsdienstig" geheeten, en gezegd, dat zij derhalve „uitgemaakt moet worden vooral volgens de wetten van zedelijkheid en godsdienst." En terecht heeft Dr. Slotemaker de Bruine er onlangs wederom de aandacht op gevestigd, dat de oeconomie een wetenschap is, die den mensch betreft, en er daarom geen oeconomie wordt gevonden zonder wereldbeschouwing; terwijl omgekeerd elke wereldbeschouwing zoekt en worstelt, om zich in oeconomisch opzicht te openbaren.') Al ware b.v. een ieder ervan overtuigd, dat de maatschappij in socialistische lijn zich ontwikkelt, en, voorzoover overzichtbaar, in een volkomen communistische gemeenschap uitloopen zou, een consequent nietzscheaan zou in zijn oeconomie zonder twijfel middelen trachten aan te geven, om dit in zijn oogen verfoeielijk geschiedproces indien niet te verhinderen dan toch zooveel mogelijk te vertragen. De godsdienstig-zedelijke overtuiging van het Christendom is deze: „De mensch is wezenlijk sociaal, gemeenschapswezen. Het ideaal der menschheid, ja, haar goddelijke Idee — grond ') Stemmen des Tijds le jaargang blz. 889—908. en bedoeling — is een gemeenschap van vrije persoonlijkheden, levende uit — slechts bepaald, onbepaald bepaald door — de eeuwige Liefde; een veeleenigheid van zich in velerlei geestesleven uitwisselend leven des Geestes; een vreugdevol onderling dienstbetoon in Liefde's dienst; één gemeenschappelijk zich offeren aan de eene Liefde, die zich offert aan heel de gemeenschap: de eeuwige Liefde des Vaders." ') Anders gezegd: Het gaat in de wereld om het Koninkrijk Gods, d. i. het koningschap Gods in het leven der menschheid, het koningschap der menschheid uit het leven Gods; om een ernstig spel van vrije persoonlijkheden, door wie de absolute Persoonlijkheid als 't ware heenspeelt: „opdat God zij alles in allen." Tot verwerkelijking daarvan behoort ons leven te strekken, ook óns maatschappelijk leven: al ons recht behoort daarop gericht. En dit kan moeilijk anders dan door ons geschieden, indien onze godsdienst geen phrase is. Het Koninkrijk Gods, dat binnen in ons is, de werkelijkheid der Idee van de ware menschheid, tracht zich toch ook naar buiten te openbaren, opdat het vandaaruit wederom verinnerlijkt zou worden. Leven nu volgens de grondwet van dit Koninkrijk is slechts mogelijk in een communistische maatschappij. D. w. z. in een samenleving, waarin de enkeling bezit terwille van de gemeenschap en de gemeenschap terwille van den enkeling; de wijze-waarop wordt bepaald van uit de idee der menschheid in verband met de gegeven natuur en cultuur. Voor den Christen staat vast, „dat er van absoluut eigendom alleen bij God sprake kan zijn; dat al ons eigendom slechts leenbruik, al ons beheer slechts rentmeesterschap is; en dat alzoo eenerzijds niemand dan de Heere, onze God, ') Ontwerp-beginselverklaring, blz. 29. ons van de verantwoordelijkheid over dat beheer kan ontslaan, maar ook, dat ge nooit een ander beheersrecht van Godswege kunt hebben, dan in verband met den organischen samenhang der menschheid en dus ook met den organischen samenhang van haar goed", heeft de „gereformeerde" Kuyper eens zuiverlijk geschreven '). En hiermede overeenstemmend getuigt de „ethische" Dr. v. d. Laar, „dat naar christelijk beginsel de eenheid van heel het menschelijk geslacht moet vooropgesteld worden, en dat de gansche aarde, gansch de stoffelijke wereld aan die menschheid van God is geschonken". 2) Ons goddelijk beheersrecht wordt naar algemeen christelijke opvatting bepaald door de vraag, op welke beheerswijze de menschheid en in de menschheid de Godheid op 't heerlijkst wordt gediend. In plaats van het wezenlijk communisme des Christendoms te verduisteren en weg te exegetizeeren, gelijk zoo vaak geschiedt, behoorde men dan ook veeleer met vreugde erop te wijzen, dat hetgeen het Christendom uiteraard in» maatschappelijk opzicht wil, ja, hetgeen Amos, Jesaja, Micha, om geen anderen te noemen, reeds op de wijze en naar het begrip hunner eeuw bedoelden, ten minste formeel thans door de wereldontwikkeling mogelijk begint gemaakt te worden; door het wetenschappelijk socialisme voor noodzakelijk blijkt verklaard; feitelijk reeds door ieder gewenscht, ook door de meesfen van wie het om allerlei redenen niet mogelijk wanen, en die grootendeels, door voor-oordeel bevangen, een socialisme bestrijden, dat door bewuste socialisten-zelve 't hardst veroordeeld wordt. — Leven volgens de grondwet van dat Koninkrijk is eveneens slechts mogelijk in een socialistische maatschappij. D. w. z. een samenleving, waarvan het levensbeginsel „allen ') Vgl. Ontwerp-beginselverklaring blz. 30; Troelstra, Sociaal Christendom blz. 9. 2) Vgl. Ontwerp-beginselverklaring blz. 76. voor allen" ') is, zoodat de eene mensch een socius, een bondgenoot, een kameraad en makker blijkt voor den anderen. Alleen zóo'n wereldorde erkennen wij als zédelijke wereldorde, al is zij nog niet de zedelijke Wereldvrede ten volle; alleen recht, dat daarop doelt, heeft récht op den naam Recht. — v En het is daarom allerminst toevallig, dat van ouds in de geschiedenis des Christendoms een communistisch, socialistisch streven valt op te merken; dat in tijden van religieus herleven de idee van het rentmeesterschap herleefde méde; gelijk omgekeerd in tijden van weinig en ondiep gemeenschapsleven onder 't Christendom de godsdienst vaak welhaast den doodslaap sliep. Toevallig is slechts de wijze-waarop, voor zoover deze afhankelijk was van buiten de macht der handelenden liggende omstandigheden; voor zoover ze bepaald werd door gebrek aan inzicht in de psyche van den mensch, in het samenstel der maatschappij; door velerlei verkeerde geschiedbeschouwing, als zou b.v. binnenkort de wereld vergaan; door godsdienstig-zedelijke vooroordeelen, uit andere, verder gelegen oorzaken ontstaan, als waaruit b.v. het monnikswezen werd geboren, enz.. Thans blijkt, wat het zuiverst Christendom in maatschappelijk opzicht altijd ') Men schreef mij, dat „allen voor allen" overdreven was, dewijl het „ieder voor zich" eenzijdig buiten zou sluiten. Ten onrechte. „Allen" houdt „ieder" in. Als allen voor allen arbeiden, werkt ieder voor zich mede. Het socialisme — het christensocialisme ten zeerste — erkent het recht van het individualisme; het individualisme kan in zijn abstractie het recht van het socialisme niet erkennen. Abstract socialisme verwerpen wjj principiëel. Den christensocialist is het te doen om de mogelijkheid van de vrije ontwikkeling der persoonlijkheid; o. i. behoort de maatschappij zoo te zijn, dat in ieder zooveel mogelijk de persoonlijkheid vrij, d. i. door haar wezen bepaald, tot haar recht kan komen; daartoe moet het oeconomisch leven strekken. Het christensocialisme gaat uit van de Idee der Godmenschheid (Johannes 1:1—5), waarin individualisme en socialisme, eraan voorondersteld, zijn opgeheven en tot waarheid gekomen; elkander derhalve niet uitsluiten, doch veeleer, in elkaar overgaand, elkander aanvullen. weer terecht uit beginsel wilde, en meermalen dan ook te verwerkelijken trachtte met alle liefde van 't hart, doch dat telkens weer uit honderd oorzaken mislukken moest: omdat de omstandigheden het nog niet toelieten, omdat de tijd er nog niet rijp voor was, volgens het wetenschappelijk socialisme formeel mogelijk te gaan worden. Dit heeft derhalve ontdekt, dat de wereld zich maatschappelijk ontwikkelt in ja» dit zelfs gespatiëerd laten drukken; we weten nu langzamerhand wat dat heeft te beduiden. En mocht Bakker na zijn intrede in de S. D. A. P. al verklaren: „De partij beschouwt de religie niet als partijzaak, doch als een zaak, die den leden individueel aangaat en waarover zij privatim hebben te oordeelen. 'Evenzoo goed is ook de „proletarische" filosofie privaatzaak. En — zij dient dat te blijven" z), sedert Deventer, waar bakker-zelf gezegd heeft: >) Het Volk, 26 April 1908. 2) Het Volk, 21 Augustus 1906. „Nu hebben wij het zeer verstandig voorstel om eert officiëel Marxistisch blad, dat ik, om de eenheid te verkrijgen, aanvaard, hoewel ik voor zulk een officiëel Partij-Marxisme wel wat heel kriebelig ben" ')> sedert Deventer zeer zeker heeft niemand het recht meer als partijlid tegen dergelijke artikelen te protesteeren; en heeft b.v. het opstel aan De Christen-Socialisten gewijd, te gelden als officiëele pürfY/-meening, hoewel het daarin o.m. heet: „De praktijk is voor ons van grootere waarde dan welke theorie ook. Uit die praktijk immers komt, naar onze historisch materialistische levensleer, de eenig-onwrikbare theorie eenmaal voor allen tot klaarheid. Daarom is onze sympathie bij deze afgescheidenen — den Bond van Christensocialisten —, hoewel wij ze liever zagen opgenomen in onze eigen gelederen. Wij zien het ontstaan hunner organisatie als een natuurlijk gevolg, eenerzijds van de vermenging van geloof en politiek door de groote burgerlijke partijen, aan den anderen kant, van het ook in ons land allengs tot klaarheid komen van de maatschappelijke verhoudingen. Het brengen van die klaarheid in het volksdeel, dat, evenals zij, nog door ideologiën bevangen is, is de groote taak van de Christen-socialisten" 2). Sapienti sat! In den zelfden geest werd Zaterdag 29 April 1911, het 1-Mei-feest ingeluid, of liever — om aan de symbolische teekening getrouw te blijven — ingeroffeld met een verhandeling: Door Macht tot Recht, welks schrijver uitging van de volgende kerngedachte: „Het recht, ons voorgesteld als iets bovennatuurlijks, of ') Verslag enz., blz. 8, de curs. van ons. 2) Het Volk, 20 Mei 1910, waar wij tevens lezen, dat „van de christensocialisten de wetenschappelijke basis niet zoo stevig, en de gezichtseinder niet zoo ruim (is) als bij de sociaaldemocraten, die de geheele marxistische wereldbeschouwing aanvaarden" (hoofdartikel). althans als iets boven-maatschappelijks, hebben wij door haar (d.w.z. door „de socialistische beschouwing der maatschappij") leeren doorgronden als de juridische en moreele weerspiegeling van de machtsverhoudingen in de maatschappij." Ten slotte: blijkens de Boekaankondiging van 23 December j.1. wordt „de methode van historisch onderzoek, die het geestelijk gebeuren uit de maatschappelijke wijzigingen verklaart", geheel in overeenstemming met wat Troelstra leert, al wederom de „onze" d.w.z. de officieel sociaal-democratische geheeten. En daarom zal het wel niemand bevreemden — ook niet de Blijde U^eretó-redactie — uit Een vertrouwelijk woord, gesproken bij gelegenheid van 't koperen feest van Het Volk, te vernemen, dat men „vrijwel den geheelen inhoud" van Het Weekblad gaarne plaats zou hebben willen geven in het hoofdorgaan ')• — Dat de geleerden der Partij,'vrijwel allen historischmaterialisten, vaak marxisten zijn, bovenal de groote, gezaghebbende Duitschers, behoeft geen betoog. Reeds werd meegedeeld, dat de behoefte om de maatschappij steeds beter te begrijpen de partijleden er als vanzelf toe drijft „de historisch-materialistische geschriften van onze groote theoretici" te gaan bestudeeren.2) Zoo leidt dan de „theorie" tot de „beweging", en de „beweging" wederom tot de „theorie"; beiden zijn op elkander aangewezen, veronderstellen elkander voortdurend. — Wij hebben thans den weg, door Liebknecht aangegeven, afgelegd. Hij was wel zeer eentonig. Noodzakelijk echter, wilden wij, de S. D. A. P. in haar verhouding tot den godsdienst met duidelijk-sprekende woorden harer voornaamste ') Het Volk, 1 October 1912. 2) Hierboven blz. 58. vertegenwoordigers karakterizeerende, niet telkens weer vermoeid worden door het verwijt: „Gij beroept u op slechts persoonlijke uitingen."— Tevens heeft dit onderzoek aan het licht gebracht, dat de uitdrukking „historisch-materialisme" in Troelstra's spreekwijze meer beduidt, dan Enka en H.J.Nieman eruit verstonden. Troelstra's historisch-materialisme, en evenzoo hetgeen in Het Volk wordt voorgestaan en in de S. D. A. P. gepropageerd,, is met het Marxisme wel degelijk geestverwant, hoezeer wij ook beiden hebben te onderscheiden; de uitdrukkingen „historisch-materialisme" en „Marxisme" worden niet toevallig voortdurend dooreen gebruikt. Al is rneri niet met Marx theoretisch atheïst, het zich slechts door uitwendige ervaring, bepalen laten, op de wijze der natuurkundigen, leidt in de historie-beschouwing noodzakelijk tot practisch atheïsme — wat even noodzakelijk op de levens- en wereld-beschouwing inwerken moet —; hoogstens verhoudt de consequente historisch-materialist zich met betrekking tot God en de goddelijke dingen in theoretisch opzicht sceptisch; principieel agnost dienaangaande moet hij echter blijven, zelfs al is hij nog zoo religieus gezind naar het gemoed. Wij meenen derhalve te mogen betwijfelen, of Enka na kennisname van bovenstaande uiteenzettingen van Troelstrazelf nog schrijven zou: „In zijn Toelichting bij de nieuwe beginselverklaring zegt De Ligt (blz. 102) Troelstra citeerend: „„Het S. D. A. P.-pfogram plaatst zich op den grondslag van de oeconomische opvatting der geschiedenis, ook wel genoemd het historisch-materialisme." „Ik zal niet trachten dit tegen te spreken. Ik doe, wat erger is in veler oogen. Ik beken, dat ik mede deze historisch-materialistische opvatting der geschiedenis aanvaard, gelijk meerdere bondsleden dit doen. „Want dit historisch materialisme bindt zich niet (blz. 103) aan de atheïstische, materialistische wijsbegeerte. Het wijst alleen het economisch leven aan als opperste stimulans in het menschenbestaan, met krachtige wisselwerking van religie en ethiek" ')• Evenzoo bondgenoot H. J. Nieman, overeenkomstig wat bij Enka volgt: „Afgescheiden van het filosophisch materialisme, is het historisch-materialisme een methode van wetmatige geschiedenisverklaring, door Marx ontdekt en evenmin in strijd met God als den Schepper van hemel en aarde, als de natuurwetten, door Copernicus en Newton ontdekt"2) Immers het belangrijk verschil tusschen de natuurkundigen Copernicus en Newton, die overtuigde christenen waren, eenerzijds en anderzijds den „natuurkundige" Marx, wiens atheïstisch determinisme door Ed. Bernstein als een calvinisme zonder God gekenschetst wordt3), is al dadelijk dit» dat de eersten hunne methoden rechtmatig trachtten toe te passen op de natuur, de laatste de zijne ten onrechte als eenig geldende op den geest. En hetzelfde geschiedt, gelijk hiervoor in den breede werd aangetoond, in het historisch-materialisme van Troelstra, Het Volk enz. voortdurend. Zóózeer, dat stellingen als die van Enka: het socialisme is Gods wil voor het maatschappelijk leven, officiëel verouderde ideologieën worden geheeten 4); haar gedachte, dat er achter het historisch-materialisme „plaats voor God den Schepper ook der maatschappelijke wetmatigheid" zou zijn, in- laatster instantie uit oeconomische feitelijkheid van verhouding wordt verklaard, waarmede die gedachte juist ') Voortgaan, Schiedam 1912, blz. 9. 2) Onze zelfstandigheid tegenover de S. D. A. P. verdedigd tegen Enka, Schiedam 1912 blz. 9. 3) De Voorwaarden tot het Socialisme en de taak der S. D., vert. J. F. Ankersmit. Amsterdam 1900 blz. 5. 4) Vgl. hierboven blz. 59. hare waarde verliest1); recht wederom officiëel wordt bepaald als weerspiegeling van zekere machtsverhoudingen 2); zóózeer kortom, dat alleen gerekend wordt met wat „feitelijk" gegeven is, en volstrekt niet met wat moest, en daarom moet zijn. Reeds van te voren wordt der inwendige ervaring alle gehoorzaamheid opgezegd; de uitwendige als volstrekte alleenheerscheres gehuldigd.3) ') Aldaar, blz. 34, 40, 42-43, 49, 55-58. 2) Aldaar, blz. 53-54, 59-60. 3) Historisch-genetisch is dit zoo te begrijpen: Beginsel en methode zijn bij Hegel een in de Wereldrede. Hegel's methode is de absolute, t. w. die der Wereldrede-zelve. Marx, die Hegel's dialectische — d. i. de ware — methode materialistisch vereenzijdigde, in den waan, daarmede Hegels wijsheid eerst recht tot waarheid te brengen, voerde zijn vereenzijdigd princiep even absoluutmethodisch door. Wat Hegels kracht was, dewijl de ware methode in .zijne dialectiek leefde, werd derhalve Marx' zwakte, daar hij door toepassing eener eenzijdig en in zooverre onwaar gemaakte methode met zijne dialectiek het leven forceerde. Terwijl Hegel's wijsbegeerte in beginsel 't Al omvat en in 't Mysterie rust, ontgaat aan die van Marx, die het Mysterie loochent, de volheid van den geest. Het van het Marxisme te onderscheiden historisch-materialisme noemt Troelstra eenvoudig een methode van onderzoek. Doch dat deze methode al wederom absoluut wordt doorgevoerd zóo, dat al, waarop zij niet toepasselijk blijkt, „in de lucht zwevend" of „aan de kritiek der rede onttrokken" wordt geheeten, is juist van het hist.-materialisme het eigenaardige: een flauwe, verbasterde echo van Hegel's machtig en klaar geluid. — Karakterizeert Troelstra zijn historisch-materialisme als voortgezet Darwinisme, zoo spreekt hij eigen veroordeeling uit. Men bedenke, dat de empiristische Engelsche descendentietheorie eerst voor het redelijk denken gerechtvaardigd wordt door de Duitsche metaphysica (Von Hartmann). De bioloog Reinke doet ons heden ten dage verstaan, dat zelfs ten opzichte van het begrip der wordingsgeschiedenis van steen en plant en dier de uitwendige-ervaringswetenschap ten slotte of in beginsel machteloos staat; in zijn dominantenleer is dan ook het recht der inwendige ervaring erkend. Hoeveel te meer zal dan die wetenschap te kort moeten schieten ten opzichte van het O. i. is het van christensocialistisch standpunt gewenscht slechts te zeggen, dat men het historisch-materialisme aanvaardt in den vroeger aangegeven zin.') Daarmede echter aanvaardt men het veeleerder niet: wat het historisch-materialisme maakt tot wat het is, is het volstrekt doorvoeren . eener methode, waaraan wij slechts betrekkelijk recht kunnen toekennen. Daarom heet het dan ook historisch-mafenafór/ze. Het is bekend, hoe Marx' vriend en medestrijder Fr. Engels in zijnen laatsten tijd de eenzijdigheid van de door den eersten in de wereld gebrachte geschiedbeschouwing erkende. In de jaren 1890 en 1894 heeft hij in zijne brieven haar verruimd, en aan de ideëele factoren in het wereldproces grooter recht toegekend. Bernstein is nog verder gegaan en heeft, het betrekkelijk recht van het historisch-materialisme handhavende, getracht dit in zijn „oeconomische geschiedenisopvatting" te overwinnen. Haar betreffende verklaart hij zich echter met Barth tegen het gebruik van het woord „materialisme" daar dit niet anders dan verwarring stichten kan2). Van het standpunt van Enka en Nieman uit over eigen geschiedbeschouwing te spreken als „historisch-materialisme", hoeveel verwarring moet dat wel niet stichten. Het wekt noodeloos een schijn van eenzijdigheid, die men wezenlijk mist. Doch al handhaafden zij dit spraakgebruik — ofschoon <* woord dan weldra even onbepaald van zin zal zijn als nu b.v. „orthodox" —, hünne geschiedbeschouwing met de recht begrip van de wordingsgeschiedenis van mensch en menschheid. „Dem „historischen Materialismus" gegenüber ist überhaupt an der Einsicht festzuhalten, dass zwar das Niedrigere in dem Höheren vorausgesetzt ist und dasselbe mitbedingt, es aber nicht „erklart" " (G. J. P. J. Bolland in zijn inleiding tot G. W". F. Hegel's Grundliniën der Philosophie des Rechts, Leiden 1902, blz. CLXV). „Die Geschichte des Geistes ist seine That" (Hegel, aldaar § 343). ') Hierboven blz. 7. 2) De Voorwaarde tot het Socialisme, blz. 14—15. door Troelstra bedoelde gelijk te stellen, is — dit bleek klaarlijk — foutief. Terecht hebben dan ook de BlijdeU^c/-eW-mannen reeds de propaganda voor „het historischmaterialisme" van Partij-wege als inbreuk op de neutraliteit in het godsdienstige beschouwd. Ofschoon met Enka en Nieman, wat hunne bedoeling betreft, gaarne meegaande, moet schrijver dezes echter tegen Nieman's redeneering, waar die hem ten opzichte van Enka wèlwillende te verdedigen tracht'), protest aanteekenen. — Het is niet noodig. hierenboven nog in den breede de aandacht te vestigen op de vele kleinere bladen van afdeelingen enz. der S. D. A. P.. Dat ook daarin historischmaterialisme en Marxisme vrijelijk gepropageerd kunnen worden, en meestentijds ook worden, mag als bekend verondersteld. En hoe zal nu de lezende arbeider een oeconomische geschiedenisopvatting, die eigen betrekkelijk recht erkent, uiteenhouden van agnostisch historisch-materialisme, dat practisch atheïsme heeft te heeten, en deze beiden van marxistisch atheïsme, dat zich voortdurend als neutraalwetenschappelijk historisch-materialisme aanprijst? Tot welk een anarchie des geestes moet dit alles leiden. En dan raadt men den arbeider nog, burgerlijke bladen maar terzij te leggen: die hebben de waarheid niet. Echter doe een enkele staal uit een verre van marxistisch blad den lezer tenminste beseffen, wat de „godsdienstloosheid" der theorie in de practijk der beweging alzoo beduidt. Tegen Kerstfeest 1912 nam voorman Duijs in De Voorpost een hoofdartikel op, getiteld Vrede op aarde, onder het motto: Daar is uit 's werelds duistre wolken een licht der lichten opgegaan ... ') Onze zelfstandigheid blz. 1—10. Eerst wordt ons daarin de ellende van den Balkankrijg voor den geest geroepen; de gruwelijke botsingen van den klassenstrijd; de werkeloosheid o.m. van drieduizend Amsterdamsche diamantwerkers. Er[schijnt wel weinig reden, zoo vernemen wij, om te spreken van vrede op aarde en welbehagen in menschenkinderen! „En toch uw verlosser^is geboren." „Wat 't Christendom niet brengen kan, zal het Socialisme brengen. Vrede op Aarde." „Wij zien onze beweging groeien. We zien, hoe steeds meerderen de oogen opengaan. Hoe steeds meerderen gaan begrijpen, dat 't socialisme alleen uitkomst geeft. Dat door ons eindelijk* in vervulling zal gaan, wat 't Christendom reeds 19 eeuwen lang beloofde en niet kon geven. En daarom kan het beeld van de hedendaagsche maatschappij ons niet verontrusten. Al schijnt het „Vrede op Aarde" nog zoo ver af te zijn, we vveten,^dat het komende is. En hartstochtelijk roepen we uit: Socialisme, dat uw rijk kome, uw rijk van Vrede op aarde". ') Het doet ons leed, deze feiten te moeten constateeren. Doch de waarheid eischt het: uitwendige ervaring dwingt ertoe. De 't laatst geciteerde woorden vatten een wereldbeschouwing tezamen, die in de*S. D. A. P. vrijwel algemeen heerschende, feitelijk de officieuze^is ;|tusschen de regels der historischmaterialistische vertogen gedurig te lezen valt; practisch dagelijks gepropageerd'wordt, en in het hieraan voorafgaande dan ook reeds keer op keer aan het woord kwam. „Vrede op aarde, in de menschen een welbehagen", dat is al. Van eer van God zelfs geen sprake. En zijn Koninkrijk wordt genegeerd, ontkend, zoo niet bespot om een rijk slechts van deze wereld. Geen uitkomst dan door de „beweging" naar ') De Voorpost, 21 Dec. 1912. een toekomst, waarvan de „theorie" in godsdienstig opzicht vrijwel niets te verwachten of ook maar te hopen geeft. „De ekonomische ontwikkeling der maatschappij en de daaruit volgende politieke organisatie van het proletariaat met zijn lichtbrengende, levenwekkende werkzaamheid — ziedaar de krachten, waarop wij voor de geestelijke vrijmaking des volk veilig kunnen vertrouwen!" riep de voorman, de leider Troelstra tegen Kerstfeest 1901 geestdriftig uit1). En De Strijd, „weekblad van de federatie Noord-Brabant der soc.-dem., arbeiderspartij" bevatte 22 Februari 1913 naar aanleiding van Lucas XII : 34 een stichtelijk hoofdartikel: Stijgend naar het Licht! waarin de duisternis der aarde gelijkgesteld wordt met 't proletariërsleed, en het toekomend socialisme als het groote Licht verheerlijkt. „En zij, die het licht groeten aan de poorten der fabrieken, de moeders, die hoog hare kinderen hielden, zij allen willen naar het Licht. Uit den nacht van onwetendheid gekomen, en nu het Licht ziende, willen zij omhoog tot het Licht! O, de arbeiders er. arbeidsters van heden, de mannen en vrouwen van onzen tijd, zij hebben een fel verlangen naar het Licht, dat lichtende is over de wereld. „Zij voelen nieuwe levenskrachten in zich ontwaken, immers zij lijden zeiven nog en zien zoo ontzaggelijk veel leed, leed van uitbuiting en vertrapping! „Maar zij weten, dat hoe dichter zij komen tot het Licht, hoe meer dit alles achter hen zal blijven! Immers hoort het leed in het land der duisternis, in afgronds-diepten, van waaruit ten slotte gansch het proletariaat zal opstijgen naar het heerlijke gouden Zonnelicht, dat daar licht aan den hemel! „Zij hebben ook dat woord van den Christus begrepen: ') Het Volk, 21 Dec. 1901. „Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn! „Hun schat, ja, want het socialisme is hun een bevrediging voor hun zielsbehoeften. Het is in waarheid hun heiiig ideaal geworden. „Welk een tegenstelling toch tusschen hen die woonden in het land der duisternis en hen die de rijzende lichtende zon van het Socialisme hebben liefgekregen met heel hun hart en wezen! Toen een geslacht, volkomen gedegenereerd, geen andere zorg kennende dan de zorg voor de meest stoffelijke behoeften, ondergaande in den strijd om het bestaan, geen andere vreugd kennende dan grove zinnelijke genieting! Leven van alledaagschheid en zorg, leven in geestelijke duisternis! „Thans een geslacht, de drager van een nieuwe beschaving, een hoogere cultuur, nog wél geknecht, nog wél zorg hebbende, maar wien het Socialisme heeft geleerd wat het waard is. Een geslacht tot wien de blijde boodschap is gekomen, en dat nu zelf die boodschap predikt, van verlossing uit stoffelijken nood, maar ook van bevrijding uit den ban van geestelijke dofheid. Een geslacht dat bezig is zich een heerlijke schat van kennis en beschaving te vergaren, kennende en gevoelende nieuwe en hoogere vreugden, zich verblijdende in het licht van weten, licht van geestelijke klaarheid! Hebbende een toekomst-verwachting, die hoog boven het tegenwoordige heft, de toekomstverwachting van dien tijd, waarin de Arbeid volkomen zijn boeien zal hebben geslaakt, waar geestelijke rijkdommen het leven als met gouden zonneschijn zullen doorweven, waar de jubeltonen van de verloste menschheid zullen schallen over de aarde! Waar de harten der menschen hun schat hebben gevonden! „Zon van het Socialisme, wij stijgen naar uw Licht!" Aldus wordt hier in Brabant temidden van door het Roomsch-Katholicisme verontgeestelijkten en ten slotte geheel tot ongeloof vervallenen sociaal-democratie gepropageerd als een nieuw humanisme, tot welks heerlijkheid het volk, dank zij oeconomischen omstandigheden, zich in eigen kracht opworstelen kan en zal. De redactie van De Strijd treft hierdoor allerminst vanuit Partij-oogpunt blaam; volkomen toch is dit getuigenis ééns geestes met het hoofdartikel uit het Kerstnummer van Het Volk van 24 Dec. 1912: Onze Kerstgedachten, waarin 't proletariaat wordt begroet als „de nieuwe Messias". Maar godsdienst is privaatzaak. Elders hebben wij erop gewezen, hoe onder ongeloovige, het Christendom wel vaak vijandige socialisten meermalen een naastenliefde en opofferingsgezindheid openbaar wordt, die de massa der naam-christenen beschaamt. En vestigden wij de aandacht op een belangrijke oorzaak van de godsdienstloosheid van het moderne proletariaat: de liefdeloosheid van het officieele Christendom, vooral in het overgroote gedeelte der vorige eeuw.') Hoewel wij ons daarom ervoor te wachten hopen, — te meer, waar het Christendom op dit gebied nog altijd verre achter staat —, smalend te spreken over eene beweging, waarvan de drijfveeren bij harer zeer velen tot de edelst-menschelijke behooren, en aan welke ook religieuze persoonlijkheden hun stuwkracht pogen mede te deelen, hebben wij echter ondanks Enka's bezwaar, uitgesproken in haar Voortgaan, na objectief onderzoek te handhaven, dat de z.g. neutraliteit van de S. D. A. P. ten opzichte van den godsdienst voortkomt uit niet-neutraliteit; dat haar „godsdienstloosheid" geenszins tabule rasa mag heeten, maar openbaring is van het geloof in absoluut gemaakte uitwendige ervaringswetenschap, onbewust meesten- ') Vgl. Ontwerp-beginselverkfarirtg, blz. 44 v.; aant. 137, blz. 49—50. tijds vermengd met een phantastisch zedelijk optimisme. Terwijl godsdienst privaatzaak is — 't welk sléchts te zijn reeds met deszelfs wezen strijdt — blijkt historisch-materialisme, Marxisme zelfs op grond van zijn historisch-materialisme, partijzaak. Volkomen gelijk had derhalve Sneevliet, toen hij op de bekende debatvergadering te Amsterdam verklaarde: „Na Leiden gingen wij over tot de S. D. P. Principieel verschilt deze partij niet van de S. D. A. P." ') In de S. D. A. P. mag de godsdienstige voor zijnen godsdienst slechts als particulier strijden, maar het is sinds jaren gewoonte, dat historisch-materialisme en Marxisme openlijk en bedekt alom uit beginsel worden gepropageerd; hetwelk m. a. w. beduidt, dat van Partij-wege — zooveel mogelijk met tact overigens — het geloof der religieus-gezinden, vooral der onontwikkelden d.i. der overgroote meerderheid, wordt ondermijnd; en 't Christendom 't zij door zwijgen, 't zij door spreken in zijn wereldhervormende beteekenis ontkend, verdacht gemaakt en geloochend. Om aan de uitgaaf van De Notenkraker, weerzinwekkend vaak, als Enka schrijft, etc. nu maar geen aandacht te schenken 2). De inwendige ervaring, voor den waarachtig-christen gezag hebbende bovenal, heeft slechts in zooverre recht van spreken, als zij beantwoordt aan een uitwendige, welke in eenzijdig-materialistische werkelijksheidsverbeelding volstrekt wordt doorgevoerd. Zich oppervlakkiglijk houdend aan wat „feitelijk" is, beschouwt de Partij den godsdienst als quantité négligeable, niet slechts niet onmisbaar, maar zelfs zeer goed misbaar; onschadelijk echter ten opzichte van de „beweging", wier bijbehoorende „theorie" den arbeiders over hem wel vanzelf het noodige licht schijnen doen zal. Alzoo het heiligste de bron der schoonste liefde, der reinste geestkracht, van 't zuiverst idealisme, de oorsprong ') Debat Troelstra-Sneevliet, Het Volk 20 Jan. 1913, de curs. van ons. 2) Vgl. dienaangaande Nieman, Onze zelfstandigheid blz. 11. van broederschaps- en gemeenschapsgedachte, de moeder der wereldvrede-idêe, de revolutionaire kracht in den heiligsten zin des woords bij uitstek: Religie, het leven van God met den mensch, het leven der menschheid in God ') — beurtelings negeerend en smadend, smaadt en negeert men wat naar de diepste overtuiging van de grootsten van ons geslacht het waarlijk menschelijke is2); en zonder zich te willen richten naar goddelijke normen, laat men zich door maatschappelijke „feitelijkheid" bepalen op een wijze, die het waarachtig geestesleven meer en meer ontbinden, en het oordeel verduisteren moet3). ') Vgl. Ontwerp-beginselverklaring, blz. 14-17, 26-40. Niet lang geleden heeft Emile Doumergue gewezen op de wezenlijke tegenstelling tusschen de Verklaring van de rechten van den mensch en den burger van 1789 en de rechtsleer van Rousseau in zijn Contrat social. Ten slotte spreekt hij als zijn vermoeden uit, dat de eerste geïnspireerd zou zijn door de Amerikaansche Bills of Rights. Ware dit zoo, „dan komt wat er fundamenteels en goeds is in de Verklaring van 1789 en in de Fransche Revolutie, niet voort uit de Vrije Gedachte, niet uit de philosophie van de XVIIle eeuw, maar uit het Protestantisme en het Evangelie" (Foi et Vie, revue bi-mensuelle de culture chrétienne, Paris 1912 blz. 424 v. en 447 v.). Een stelling, welke nader onderzocht zou moeten worden, doch zeer zeker mogelijkheid heeft; en, indien juist gebleken, wellicht menig reactionair anti-revolutionair, die nog niet aan Kuyper's waardeering (Het Calvinisme, blz. 77) toe is, tot nadenken zou stemmen. 2) „Mag die geistige Kultur nun immer fortschreiten, mogen die Naturwissenschaften in immer breiterer Ausdehnung und Tiefe wachsen, und der menschliche Geist sich erweitern wie er will, über die Hoheit und sittliche Kultur des Christentums, wie es in den Evangeliën schimmert und leuchtet, wird er nicht hinauskommen", verklaarde zelfs „de groote Heiden" Goethe. (Gesprache mit Goethe, von J. P. Eckermann, ed Reclam, II blz. 264.) 3) Man legt „mit Recht den sittlichen Ideen Absolutheit, Allgemeingültigkeit, Unveranderlichkeit und Ewigkeit bei. Sie sind zwar wie alle anderen Geistesprodukte im Laufe der Zeit entstanden und haben eine Entwicklungsgeschichte; sind sie aber einmal erzeugt, so gibt es keinen Fortschritt über sie hinaus, jeder sclieinbare Fortschritt wareRückschritt Zullen wij ons aansluiten bij de S. D. A. P. ? Wij kennen thans nog beter haar karakter '); wij zagen nu eerst recht op welken grond het mogelijk is. En antwoorden, wie ons tot „voortgaan" manen, nogmaals: Neen. in die Barbarei. Das kan man zugeben, sagt Ranke, das die früheren BegriffederMoralunvollkommen waren, aber seitdem das Christentum und mit ihm die wahre Moraiitat und Religion erschienen ist, konnte hierin (in der Moral als Theorie, nicht in der Moraiitat als Gesinnung) kein Fortschritt mehr stattfinden. Das Christentum ist der einzige Fortschritt, den die Menschheit gemacht hat" (O. Fliigel, Das Ich und die sittlichen Ideen im Leben der Völker, Langensalza 1912 blz. 284-285). ') Ten overvloede vestigen wij eindelijk de aandacht op het volgende. In Het Volk vaii 26 Nov. 1913 schreef de redactie onder Buitenland: „Er zijn getuigenissen bij menigte van andersdenkenden, dat de behoeften waarin vroeger het kerkgeloof voorzag, vervuld worden door het socialisme, reeds in de kracht welke het thans openbaart als de drijfveer en de bezieling van de arbeidersbeweging. Den boom beoordeelende naar zijn vruchten, verblijdt men zich in de wetenschap dat de beweging die de broederschap van alle menschen niet slechts predikt maar verwezenlijkt, daarmee een begin maakt door de arbeidende massa te bezielen tot den strijd voor een ftooger ideaal dan ooit aan de menschheid gesteld werd of ook kon worden gesteld. In dezen strijd verdwijnen de beelden die vroegere geslachten zich hadden gevormd van geluk, van zedelijkheid, van volmaking. Niet de persoonlijke verlossing uit de zonde, niet de individueele voortleving in zaligheid, en ook niet de bevrijding door bovenaardsche of buitenmaatschappelijke machten, is het wat de moderne mensch, die in de proletarische levensbeschouwing bevrediging heeft gevonden, aantrekt en verheugt. Hij verlaat zich op de gemeenschappelijke overwinning van het kwaad, op den steun van mensch aan mensch te geven wanneer zij zullen hebben opgehouden te zijn vreemden voor elkaar, of zelfs elkanders konkurrenten, tegenstrevers en vijanden. Is, in één woord, aan het volk door het kapitalisme de Hemel ontnomen, het geloof aan den mensch brengt het socialisme daarvoor terug." Later werd onder dezelfde rubriek over de Engelsche Staatskerk op een wijze geschreven, welke sommige lezers protesteeren deed, om- dat, naar hun meening, de onzijdigheid in zake den godsdienst was geschonden. Hiertegenover handhaafde de redactie in Het Volk van 2 Maart 1914 haar beschouwingen op den volgenden grond: „Als voorstanders van scheiding tusschen Staat en Kerk, mag het ons niet onverschillig zijn met welke middelen men een bevoorrechte staatskerk somtijds tracht te handhaven. Evenmin, b.v., als het ons onverschillig mag zijn met welke middelen de geestelijkheid haar macht op een gedeelté van de arbeiders ten bate van de kapitalistische verdrukking tracht te handhaven. De kritiek van die middelen, juist wanneer zij niet wil blijven op het peil van het burgerlijk atheïsme, kan het zonder een verklaring van godsdienstige verschijnselen niet stelten. In een dagblad, overigens, worden geen wetenschappelijke verhandelingen gehouden, maar ten minste in de arbeidersbladen zal ook de polemiek tot verheldering der geesten moeten bijdragen. „Iedere poging om den godsdienst maatschappelijk te verklaren, wij betwisten het niet, geeft te kennen het ontbreken van godsdienstig geloof. En, hoewel de dagbladschrijver allerminst reden heeft om van dit gemis voortdurend te getuigen, is het toch te veel gevergd, dat hij uit het partijorgaan elk spoor van zijn overtuiging verwijderd zou houden. Wat men verlangen kan (een overbodig verlangen, trouwens) is, dat hij het opzettelijke kwetsen van ter goeder trouw geloovigen ten strengste zal vermijden. En wij meenen in dit opzicht niets te hebben misdaan. „Wij kunnen onzen beiden briefschrijvers ten slotte verzekeren, dat onze opvatting van het neutraliteitsbeginsel geen andere is dan in de geheele internationale socialistische pers als de juiste wordt beschouwd. Rustige en zakelijke bespreking, voor zoover noodig, van dingen die den godsdienst betreffen, op een wijze waaruit blijkt, dat de schrijvers niet tot de godsdienstigen behooren, is overal'in die pers de regel. Wij gelooven, dat Het Volk op dien goeden regel nog geen uitzondering heeft gemaakt." CORRIGENDA. Men leze blz. 3 rg. 3 v. b. voor j.1.: 1912. blz. 11 rg. 4 v. b. voor Wereldvrede: Wereldorde. blz. 64 rg. 2 v. o. voor woord: het woord. Overige fouten herstelle de lezer zelf. Men bestelie bij Drukkerij „DE TOEKOMST*, SCHIEDAM : ENKA. Kan een rechtzinnig Christen socialist zijn? De bekende brochure van Enka, waarin de idee van het christen-socialisme voor het eerst theoretisch ontwikkeld werd Prijs ƒ0.40 ENKA. Christendom en Socialisme. Een bundel opstellen over het christen-socialisme. Prijs ƒ1.50, geb. ƒ1.90 Inhoud: Waarom Christen-socialist? — Het Bedrijfsmedebezit en het (christen-)socialisme. — Klassenstrijd. — Christendom en socialisme. — Allerlei. — De christen en de kapitalistische praktijk. A. R. DE JONG, Ned. Herv. Pred. te Veghel. Maar één uitweg. Een woord ten gunste van het Christen-socialisme . . '1;'.'. . . .m . 48 blz. Prijs ƒ0.10 MARINUS KOK (MARTEN KLEUN). Rechts noch Links. Over het Isolement van den B. v. C. S. Prijs ƒ0.40 „Deze brochure geschreven door den redacteur van „Opwaarts" en 2en voorzitter van den Bond van Christen-socialisten is zeer aanbevelenswaardig. Men verkrijgt meer helderheid ten opzichte van doel en streven door deze Christen-socialisten voorgestaan dan tot nog toe misschien het geval was. Zoowel naar Rechts als naar Links wordt de plaatsbepaling scherp afgebakend. Er is in het standpunt dezer idealisten veel moois en nobels." Ned. Kerkbode. B. DE LIGT. God-Uzelf-Uw naaste.. . . Prijs ƒ0.05 „Diep van zin, schoon, ongemeen schoon van vorm — hiermede is deze uitnemende prediking gekenschetst." Dr. A. H. de Hartog in Nieuwe Banen. B. DE LIGT en F. J. WELZENBACH. Toelichting tot de nieuwe Beginselverklaring van den B. v. CS £§ . 123 blz. Prijs ƒ0.50 Dit werk is o. a. waardeerend besproken en ter lezing aanbevolen door Dr. C. E. Hooykaas in Het Handelsblad, C. L. Treffers in Eenheid, J. A. Bruins in de Blijde Wereld, H. Vrendenberg in Nieuw Leven, Lod. van Mierop in De Vrije Mensch, Dr. J. van den Bergh van Eysinga-Elias in Het Tijdschrift voor Wijsbegeerte. B. DE LIGT. Profeet en Volksfeest, rede naar aanleiding van het verzoek van de Algemeene Synode der Ned. Herv. Kerk orh den 16en Nov. 1913 het onafhankelijkheidsfeest godsdienstig te vieren, met voorwoord, bijlagen en een naschrift Over de Beteekenis der Profetie voor Religie en Gemeenschap. 125 blz. Prijs /"0.3Q „Deze man voert zijn lezers langs den weg, met wondere uitzichten links en rechts, met spiegelingen van zonnelicht in diepe wateren." Dr. a. H. de Hartog in N. Banen. „Daaruit blijkt reeds dat dit geschrift, tot 125 blz. uitgedijd, alle van zo groot gewicht en van zo diepgaande strekking, zijn betekenis niet verloren heeft nu het onbetekenende onafhankelikheidsfeest al weer enige maanden tot het verleden behoort, maar dat het integendeel van blijvende betekenis is als een zuiver-gevoeld en een redelikdoordacht wetenschappelijk dokument van religieus-sosialistise levensverwerkeliking. Het is een aanklacht, in heilige verontwaardiging geuit, een verpletterende. Maar het is ook een roepstem voor wie zich niet rekenen onder de geestelik-doden. Het is ook een uitdragen van Gods belofte voor de naar Zijn wil levende mens en maatschappij. Naast de profetise klank de klare theologies-filosofische bezinning en de zakelike toelichting (o.a. in 10 Bijlagen) van het feitelik-meegedeelde, waaruit aard en omvang van het hedendaags Mammonnisme aan 't licht treedt. Dit bescheiden geschrift bergt geestelike schatten van eeuwige waarde. Moge ieder onder lezers het ten einde toe doorlezen." Lod. van Mjerop in De Vrije Mensch. H. J. NIEMAN. Onze Zelfstandigheid tegenover de S. D. A. P. verdedigd tegenover Enka. Prijs ƒ0.06 DAAN VAN DER ZEE. Een nieuwe stem. Verminderde prijs ƒ 0.80 „Deze nieuwe stem spreekt helder, omdat zij van iemand is, die weet wat hij wil, die getuigt, omdat hij niet anders kan. Het is een geloovige, die strijdt tegen het maatschappelijk gehuichel, die aantoont dat er niet gedaan wordt in het werkelijke leven wat in de kerken beleden wordt, die luide zegt, dat het de eerste taak van den godsdienst is om te strijden voor waarheid en rechtvaardigheid in de samenleving." Ida Hfeijermans) in De Vrouw. „Daar zijn welsprekende en meeslepende stukken in dit boek, bladzijden met warmte en geestdrift gesteld, gedeelten, waarvan men gevoelt, dat ze geboren zijn uit innige liefde tot de Wet Gods en tot het maatschappelijk leven van ons volk." Wekstemmen voor Kerk en Volk. Want wij worden hierbij voorgelicht door een kundig man, en —"wat nog meer zegt — door een strijder, wien het aan heilige geestdrift niet ontbreekt, en die moedig al de wapenen gebruikt, die hü tot zijne beschikking heeft." . , Dr. J. Tm de Visser in De Voorzorg. De gebonden exemplaren van dit werk zijn uitverkocht. Het nog kleine restant van de oplaag wordt tegen verminderden prijs geleverd. De oorspronkelijke prijs was f 1.25. DAAN VAN DER ZEE. Het Christen-socialisme. Inhoud: le Hoofdstuk: Grondslag en doel. — 2e Hoofdstuk: De tegenwoordige en de komende maatschappij. — 3e Hoofdstuk: Strijdwijze en strijdmiddelen. — 4e Hoofdstuk: De practische beteekenis. Prijs /"1.25, geb. ƒ1.75 Dit nieuwe werk moet gelezen worden. Het geeft en is veel meer dan -Een nieuwe Stem", een vroeger werk van denzelfden schrijver. Wie dit werk indertijd zich aanschafte, moet niet meenen in dit nieuwe het oude onveranderd terug te zullen vinden. # Een nieuwe stem", is voller geworden, geschoolder V;sg|PB H. J. Nieman in Opwaarts. DAAN VAN DER ZEE. Waarom christen-socialist? Prijs 10 ct. DAAN VAN DER ZEE. Daarom christen-socialist. Prijs 6 ct. De Samenwerking. Algemeen maandschrift onder redactie van Dr. H. W. Ph. E. van den Bergh van Eysinga, B. de Ligt en Daan van der Zee. Abonnementsprijs per halven jaargang f 1.50, voor arbeiders en anderen met een klein inkomen f 0.75. De Samenwerking verschijnt in afleveringen van 48 pagina's. Medewerkers: Ds. S. K. Bakker, S. Bonn, Enka, Johanna Gronius, Ds. Menno Huizinga Jr., Ds. A. R. de Jong, J. Keulen, Marten Kleijn, Lod. van Mierop, L. Niehorster, H. J. Nieman, W. Oosterbaan, Dr. A. J. Resink, H. J. Rijsewijk, A. van den Tempel, J. Terweij C. Verweij, Ds. M. C. van Wijhe e. a. Het tijdschrift voor allen, die belangstellen in de ontwikkeling van het cultuurleven van onzen tijd. Opwaarts. Orgaan van den Bond van Christen-socialisten Weekblad, verschijnt eenmaal 's maands in 8 en driemaal 's maands in 4 pagina's met omslag. Abonnementsprijs per kwartaal bij vooruitbetaling . ƒ0.40