941 Oorlog en V (Seesteertcbting VERZAMELDE OPSTELLEN. It is only those in whom the desire to think jfreely- is itself a passion who will find this desire adequate to control the passions of war. BERTRAND RUSSELL. (Principles of social reconstruction). F 100 G. KAPTEYN-MUYSKEN. OORLOG EN GEESTESRICHTING VERZAMELDE OPSTELLEN DOOR G. KAPTEYN-MUYSKEN. 1918. N.V. ELECTR. DRUKKERIJ .LUCTOR ET EMERGO" 's-GRAVENHAGE. It is only those in whom the desire to think Hreely is itself a passion jvho will find this desire adequate to control the passions of war. BERTRAND RUSSELL. (Principles of social reconstruction). Het zijn alleen zij in wie de wensch om in hun denken waar te zijn een hartstocht is, die door dezen wensch in staat zijn de oorlogshartstochten te beheerschen. INLEIDING. De volgend, opstek werden door mij in één bnnde, bijeen K Z ™dat er tosschen allen verband en samenhang bestaat, gebraeht omdat er « ^ ^ ^ zlch T 1 d mon rne menschbeid beeft geopenbaard in een IX e„i„gewi«derdanooi,be.f,p,aa,s eerste opstel werd twintig ^fT^X^ .j:;!,. rP aktie vóóruit, en was genui rr^r:1:. moderne, als tegen «i temmende «-aktie dia «oen met kraeht was ingezet. revolntie door bet Dnitseh imperialisme een 2war«n slag zijn' . .taot tegenover een hernieuwde T ,r,Prr1e oorlogsjaar staat tegenovci In het vierde g J wereld-heerschaPpi] en INLEIDING. vrijheid. Een levens-strijd om menschelijke bestaans-voorwaarden en menschelijke gemeenschap. Van de wijze waarop deze strijd gevoerd zal worden hangt haar kans van slagen af. Een nieuwe^ orde der maatschappij vereischt een nieuwe richting van den geest, een nieuw Levens-inzicht dat zich de nieuwe middelen en nieuwe vormen schept om haar doelwit te bereiken. Wil voor de toekomst vrede duurzaam en oorlog uitgeschakeld worden, dan moet als grondbeginsel een menschelijke waardeschatting den doorslag geven. In deze waarde-schatting is voor het militarisme geen plaats. De dienstknecht van het kapitaal en van het Imperialisme kan de hare niet zijn. Het socialisme, d.w.z. de menschelijke gemeenschap kan niet door geweld worden opgebouwd, want geweld kweekt altijd geweld in tegenovergestelde richting. De wil tot macht moet in den wil tot kracht worden opgelost. Menschelijke over-redingskracht en menschelijke samenwerking moeten de atmosfeer scheppen waarin de menschheid herademen en zich hernieuwen kan. G. KAPTEYN—MUYSKEN. D e n H a a g, 28 Maart 1918. DE NOODZAKELIJKHEID DER ETHIEK IN ONZE MODERNE SAMENLEVING. ( Over gen ofHëfi uit jfDc Krotlick" (tcd» P. Z,. To,k) vctti 15 en 22 Januari 1899.) Als iemand filosofie en algemeene levensbeschouwing tot de nuttelooze studies rekent, vergeet hij dat alle professies uit deze bron worden gevoed en bezield. Dit vergeten acht ik een oorzaak die den vooruitgang in kennis in den weg heeft gestaan, want het zijn fundamenteele leervakken, die grondige studie vereischen. th:'\ F. BACON. Eene nauwlettende beschouwing van onzen tijd in zijn meest karakteristieke uitingen, bevestigt de overtuiging: dat een duidelijk erkennen en waardeeren der geestelijke factoren dringend noodzakelijk is voor de juiste studie van schier elk levens-probleem. Onpartijdig gadeslaan der verschijnselen brengt alom aan het licht zoowel een geestelijke en zedelijke, als stoffelijke en mechanische evolutie. Niet enkel zichtbare en tastbare elementen zijn oorzaak der gebeurtenissen in ons en rond ons; de invloed van het ongeziene en geziene beiden beheerscht de werkelijkheid. Wordt, en terecht, door de sociale leiders in alle landen met nadruk gewezen op de revolutie alom te weeg gebracht door de tallooze uitvindingen en natuurkundige ontdekkingen onzer eeuw, en door hen geëischt, als onmiddellijk gevolg daarvan, eene wijziging in de maatschappelijke verhoudingen; eveneens dient gelet te worden op den ommekeer teweeggebracht in de beschouwingen en zienswijze van het individu. In de voel- en denkwereld vonden veranderingen plaats, niet minder groot, dan die in het uitwendig bestaan. En de wisselwerking tusöctren deze beide sfeeren is zoo snel en gestadig, zoo in elkaar grijpend, dat de kwestie, welke sfeer nu wel eigenlijk de voornaamste is, ijdel en klein schijnt, bij het feit dier wisselwerking zelf en hare beteekenis voor elke beweging. De geschiedenis van het verleden, van ons heden, zijn doortrokken van dezen tweevoudigen invloed; wij staan nu als eertijds voor oorzaken en gevolgen van stoffelijke eh geestelijke gebeurtenissen, d. w. z. van feiten voorgevallen in 's menschen innerlijk en uiterlijk bestaan beiden. Het groeien der intelligentie heeft geleid niet enkel tot meerdere heerschappij over de stof, opwoelend de grondslagen der maatschappij, maar evenzeer tot een onafhankelijkheids-bewustzijn van den geest, beroerend het zieleleven binnen in ons. De ingeboren zucht naar waarheid bevorderde meer en meer een kritisch onderzoek, dat primitieve geloovigen ondermijnde. Alom ontstond onrust en gisting; louter ontkenning schrikte af. Na veel verwerpen en afbreken kwam een verlangen op tot de verwezenlijking eener voorgevoelde mogelijkheid van opnieuw erkennen en herscheppen. Uit de oneindige stof van gegevens ontdekt en aan 't licht gebracht door de nieuwere wetenschap, moest weder gekozen en geformeerd worden. Een hooger bewustzijn is ontwaakt en daarmede het gevoel van verantwoordelijkheid voor eigen leven en dat van natuurgenooten. Zoo formuleert zich, wat heden ten dage zoo velen bezielt in een: „Het leven is ons, wij moeten er van maken wat wij kunnen". Die leuze echter, onze tegenwoordige maatschappij geeft er een fraai voorbeeld van, leidt zonder hooge opvatting en edele doeleinden tot niets dan eene onmenschelijke zelfzucht, tot een aanbidding der materie, tot éen onmatige verheffing van enkelen, ten koste van- allen. De best aangelegde naturen, den goedgezinden, den begaafden zelfs ontbreekt dikwijls het inzicht en de kracht om een uitweg te vinden. „Het is ons" zooals de Fransche dichter-wijsgeer J. M. Guyau zoo welsprekend uitroept, „als staan wij op het dek van een groot „schip, waarvan het roer door de golven is weggeslagen. Geen „hand leidt ons, geen oog ziet uit voor ons. Reeds lang geleden „is het roer gebroken of liever, er bestond nooit een eigenlijk „roer; het is aan ons er een te maken. Het is een groote taak, religieuze idee, met een verlicht begrip van zedelijkheid, door bemiddeling eener van schoolschheid vrij-gewordene wijsbegeerte, zooals Feuerbach, die vóórvoelend heeft aangegeven en Wagner bezielde bij zijn kunstschepping der toekomst. Met het feit der innerlijke aandoening, waarneming, ervaring in zijne onmiddellijke concrete waarheid, met den Mensch, het Leven, als centrum harer belangstelKng wendt deze filosofie zich tot de volle werkelijkheid, achter zich latend, zoowel de nuttelboze ballast der theologie, als de spitsvondige onbegrijpelijkheden eener waanwijze geleerdheid, die toch eigenlijk aan het theologisch dwangbuis nooit recht ontgroeid was. Deze toekomst-wijsbegeerte, die de nieuwe Levens-affirmatie moet voorbereiden, en de hoogere religie, die zal zijn een Levenskunst, gaat uit boven die eigenaardige h'edendaagsche verschijningen in geestelijk bewegen, die zich hechten aan deze of gene groote persoonlijkheid uit het verleden, van wier vernieuwden invloed nogmaals bevruchting en bezieling verwacht wordt. Men dènke hier op religieues gebied aan de voorstellingen der primitief christelijken, der neo-budhistem, der theosofen; verder in filosofischen zin aan het neö-Platonisme, neo-Kantiisme, neo-HegeHanisme enz.; al te zamen „ismen" opgeroepen door die zwakfeid van visie, welke zich uit in re-aktionnaire richtingen', die, zonder het rechte begrip der nieuwe mogelijkheden voor eene moderne levens- en wereldbeschouwing, zich keeren tot het verleden, welks tekortkomingen door het schemerlicht van verderen afstand vervaagd, door de bekoring harer volkomenheden des te zekerder trekt. De diepere, hooge zin der moderne cultuur, van den geregeld, progressieven vooruitgang, die ondanks alle chaotische verwarring, toch verborgen ligt onder dteri diKwijls bedroevenden schijn der dingen, blijft deze zoekers verborgen, en doet hen als evangelie verkondigen, opvattingen, die op zich zelve genomen, in hun eigen tijds-periode van buitengewone waarde geweest zijn, voor het heden echter alleen in aanmerking kunnen komen als deelen van een zich langzaam' vormend geheel. Want religie, wijsbegeerte, zooals die voor de levensbeschouwing van een ontwikkeld, modern bewustzijn alleen nog mogelijk is, beduidt niet langer een stroeve, strenge leer, een in subtiele redeneeringen gewrongen systeem, maar eene Synthese, eene samenvatting' der onvergankelijke elementen uit verschillende tijds-leeringen, die heenreikend boven het tijdelijke, dóórdringen in elke transformatie, in elke nieuwe formuleering van geestelijke waarden. In den evolutie-keten, die zich langzaam ontwindt, zijn filosofische en theologische systemen als schakels, die de verschillende graden van menschelijke bewustwording en inzicht geleidelijk in elkaar doen overgaan en verbinden. Apodiktisch vasthouden aan, uitsluitend op dien voorgrond stellen van één dier systemen is even tegennatuurlijk, evenzeer in strijd met de wet der evolutie als de oproerige ontkenning en miskenning van enkele revolutionairen, die, elk verband met het verleden verscheurend, het onvergankelijke met het vergankelijke, het waardevolle, met het minderwaardige, het essentieële met het toevallige van zich afwerpen. In het chaotisch stadium, waarin wij ons bevinden, zijn beide bovenaangeduide houdingen van den geest even noodlottig in hun verouderd absolutisme. Een fijner onderscheidingsvermogen duidt anders, een dieper blik ziet verder. ' Pioniers met krachtigen voorwaartsdrang vonden beter, zagen het morgenrood van veelbelovende toekomst, voelden vóór de echte verjonging, gedragen door een vast vertrouwen in eigen-tijdsbeloften en mogelijkheden. Onder hen vooraan Feuerbach, die, al bleef zijn arbeid onvoltooid, toch een der eersten was die verstond den komenden nood, het groot verlangen, dat de hem volgende generatie zou gaan pijnigen. Hem, de man die uitsprak het edel-hooghartige woord: „Glück „ist Luxus, aber Vollendung, Notwenldigkeit", was het reeds duidelijk hoe dit smachtend verlangen naar hoogere ontwikkeling, naar meer volkomen mensch-wording, dat toch eigenlijk ieder menschelijk wezen in zijn ziel omdraagt, op den duur evenmin kan worden bevredigd door een louter mechanisch-materialistische duiding der dingen, als door een zich daar naast-plaatsend, dor en oppervlakkig utiliteitsbegrip. Ondanks, zijne volkomen waardeering voor den invloed der natuurwetenschappen, die, hij was de eerste om dit te erkennen, den vasten grondslag legden voor elk modern inzicht, voelde Feuerbach toch, hoe de natuur eene diepere analyse moest onder- gaan, en hoe binnen het begrip van haar wezen, verschijnselen moesten worden getrokken, die eertijds, ja zelfs tot op den huidigen dag, werden beschouwd als buiten haren kring vallend, en aldus in onzekere vaagheid, met de tyrannie der geheimzinnigheid, steeds voortgingen de stof te leveren voor allerlei soort van ideologische waan- en schijnvoor&tellingen. „Die Philosophie musz sich wieder mit der Naturwissenschaft, die Naturwissenschaft mit der Philosophie verbinden", zoo oordeelde deze weinig begrepen wijsgeer, die, wel verre van te zijn de materialist, de god-loochenaar bij uitnemendheid, waarvoor men hem gewoonlijk uitmaakte, was: een zoeker naar nieuwe, vaster geestelijke beginselen, naar een godheid, die zich zou openbaren als een innerlijke beweegkracht van diep Gevoel en hooge Gedachte; als eene voorstèlling van natuurlijken aard, ontstaan in de menschelijke natuur zelve, mede-evolueerend met hare constante wording en groei, ingeweven in haren aanleg en gaven. Bij hem, bij Feuerbach, de duidelijke aankondiging van dat vollediger natuur-begrip, dat ook de ideëele, de geestelijke motieven weet te zijn van natuurlijken, van zinnelijken oorsprong; eener filosofie, die uitgaand van de volle werkelijkheid, die stof en geest beiden omvat, daarin, als middelpunt zijner belangstelling plaatst, den mensch, het menschelijk geslacht in zijne geschiedkundige ontwikkeling, tegenover de abstracties, zoowel van een ontoereikend materialisme, als van eene, nog altijd in theologische onduidelijkheden bevangen wijsbegeerte. Aldus de eerste poging, om den arbeid van Darwin en Hegel door te voeren tot eene hoogere synthese van materiëele en geestelijke evolutie, waarin de hoogste ontwikkelingsvormen der Natuur, mensch en maatschappij, als vierde, eerst nu aan de beurt van onderzoek komend, natuurrijk, op den voorgrond staan der belangstelling. In dezelfde richting werkte: Jean Marie Guyau, (geb. 1856, gest. 1886) een der fijnste geesten van 19de eeuwsch Frankrijk, wiens zeer geniale geschriften bijzonder belangrijk voor de problemen van onzen tijd nog steeds „caviaar" schijnen te blijven voor het groote publiek. Feuerbach's beweren gedachtig: „dat niet uit duitsche denkkracht alleen, veeleer uit de samensmelting van gallisch en germaanscb inzicht, de nieuwe bezieling, de levensbeschouwing van den modernen tijd te wachten is" verdient Guyau bijzondere opmerkzaamheid, als een der meest betrouwbare aankondigers van een immanent idealisme, dat, uit het naturalisme gegroeid, in strikt natuur-wetenschappelijke methode, bouwstoffen, motieven levert voor de vorming' eener levensleer in overeenstemming met het ontwikkeld tijdsbewustzijn. Guyau's wijsbegeerte, oppervlakkig beoordeeld van hoofdzakelijk destructieve strekking, slaat, ondanks het scherp 'kritische zijner methode, den echten grondtoon aan der wedergeboorte: zij is eene welsprekende apologie van het Leven, dat hij voelt in zijn geheel van zinnelijke en geestelijke geaardheid, in zijn intensieven en expansieven rijkdom en kracht, autonoom, zich zelf genoeg, als welbron oneindig, van elk verschijnen en gebeuren. Evenals Feuerbach Darwin en Hegel aanvulde, zoo zette Guyau, Darwin en Spencer voort met zijne doortrekking der evolutieleer op de psychisch-geestelijke bestaans-verschijnselen; terwijl hij in zijn schets eener mogelijke toekOmst-moraal, den nog altijd in een dwingend-moéten bevangen Kant overwon door zijne conceptie eener natuurlijke ethiek, waarin door Opvoeding, door groei van den geheelen mensch, door physisch-psychische totaal-evolutie, het kunnen, de innerlijke macht, als voorwaarde voorafgaat aan- het moeten. Deze aanneming, van de onbetwistbare realiteit der ideëele kracht-faktoren in de menschelijke natuur, en door deze in de maatschappij', dus in de werkelijkheid zelve, brengt mede de mogelijkheid, de hoop eener beheersching der natuur, van het leven op natuurlijke wijze, van het lagere door het höogere, in trapsgewijze stijging naar reiner, zuiverder, volkomener sfeeren van mensche^ lijk zijn. En het is op deze mogelijkheid, op eene dergelijke overtuiging, dat het voor den modernen mensch aankomt; het is naar dit geloof, dat het algemeen verlangen uitziet, instinktmatig, uit zelfbehoud. Hier ligt het kernpunt, van w aaruit zich langzamerhand de aandacht richt op de gegevens der mènschelijke ntauur tot zelfverlossing, op die harer omgeving tot hervorming. Dit vollediger Natuurbegrip bevat, wel begrepen, niet alleen alle equivalenten voor de gelöovingen van voorheen.maar eene mogelijkheid van hoogere menschontwikkeling, van evolutie in geestelijken zin, waarvan een tot de physische wereld begrensd naturalisme geen vermoeden kon1 geven. Want de natuur, zooals de gewone spreekwijze dit woord iri engeren zin bedoelt, d'. w. z. in haar physischen drang, is blind, verwoest maar al te dikwijls, nog vóór de voltooiing, haar eigen schoonste werkstuk. Zonder bezinning, zonder zorgvuldige opsporing en kweeking harer redelijke en zedelijke eigenschappen, loopen hare fraaiste beloften op niets uit. Eerst in haar 'hoogste rijk, dat van den mensch, manifesteert zich in genoegzame ontwikkeling om van invloed te worden, dat veelvoudig psychisch-geestelijk weefsel van Gevoel, Verbeelding, Intelligentie, Wil, dat, eertijds als geheimzinnige macht, buiten en boven de menschheid gezocht, een altijd wankele invloed bleef, nu, daarentegen erkend als haar hoogste zelf, de mogelijkheid vaststelt, van een bewust streven naar steeds hooger levenskringen, naar volkomenheid. Dat het ultra-naturalisme, het materialisme van de oude school, met zijn zich beperken tot wat de term natuur en werkelijkheid van oudsher hoofdzakelijk beduidde, in zijne eenzijdige bekrompenheid moest uitloopen op een troosteloos fatalisme op eene brutaliteit die het Leven neerhaalde en verminkte, werden ten slotte de eigen profeten gewaar. Talloos immers zijn de voorbeelden van heftige re-aktie tegen eene richting, die met dezelfde haastige oppervlakkigheid voor bankroet werd verklaard, als zij te voren als almachtig was toegejuicht. De uitsluitende beoefening der z.g.n. exacte wetenschappen, die het gedachte-leven van het midden der 19e eeuw beheerschte, en geleid had tot een naturalisme in engeren materialistischen zin, begon op het einde der eeuw allengs zijn invloed te verliezen. Eene terugkeer naar allerlei vormen van transcendente geloovingen vond plaats. Het groote Onbekende („The Unknowable" van Spencer, „das Ding an sich" van Kant) in de eerste opwinding der positieve veroveringen en ontdekkingen van het wetenschappelijk vernuft, op zijde geschoven' en vergeten, hernam- zijne geheimzinnige aantrekkingskracht en leidde in de welbekende banen van allerlei soort re-aktie op quasi-nieuwe, doch eigenlijk reeds lang platgetreden doolwegen. Totdat eindelijk de dageraad aanbrak eener meer volledige monistische nattuur-beschouwing, die door psychologisch-sociologisch onderzoek en dialektische methode het gebied der natuurwetenschap uitbreidde en een klaarder licht wierp op de physisch-psychische verhoudingen, daardoor op den rechten weg leidend de studie van den menschelijken geest in zijn natuurlijk, maatschappelijk en kosmisch verband. Het probleem is dit: (en al het twistgeschrijf der vooruitstrevendere onderling gaat om deze kwestie heen) een mechanisch-dogmatisch materialisme, door de erkenning der geestelijke elementen en der individueel-sociale psyche in de zinnefijk-natuurlijke wereld, tot een hooger inzicht op te heffen; dus: het geestelijke, het psychische, het boven alles waardevol element, dat den mensch en zijn milieu, de maatschappij, als zoodanig, als menschelijk kenmerkt, te zien, ontdaan van allen boyenaardschen, problematischen invloed, ingeweven in de zinnelijke wereld der verschijnselen zelve, waaruit alleen de dialektische methode het door waarneming en innerlijke ervaring, tot opheldering momentaan afscheidt. Subjekt en objekt beiden, deelen der Natuur, gebonden door kosmische, universeele wetten, buiten of boven welke niets meer is of uitgaat; deelen van een geheel, een Heelal, dat was en is en zal zijn in de eeuwigheid zijner autonome Scheppingskracht, die in elk zijner vormen, zijner schepselen dringt naar voortzetting van Leven en Ontwikkeling. Een in natuur-wetenschappelijken zin, op deze wijze verder voortdringend, dóórvoelend, dóórdenkend Inzicht stelt in de plaats van verouderde en moderne abstracties, die beide nog primitief en onvolledig waren en bleven in hunne voorstelling der dingen, de volle realiteit van elke levens-beweging en verhouding in zijne veelvoudige éénheid van uiterlijk en innerlijk, physisch en psychisch, stoffelijk en geestelijk, objectief en subjectief natuurfeit. Zóó verkrijgt het begrip Evolutie, doorgevoerd in zijne logische consequentie, ook op het gebied der geestelijke toestanden, met zijne opvatting van het. Bewustzijn als deel der natuur, als zijnde ook een werkelijk natuurfeit, eerst zijne volle, eigenlijke beteekenis en waarde; zoo wordt de idee der Transformatie tot altijd hooger, meer volkomen vormen, geplaatst naast die der revolutie, de affirmatieve Synthese eener juiste waardeering, naast negatie en afbreking; en deze voorstelling is met de wezenlijke natuur der dingen, met hare wetten en methoden van geleidelijkheid in dieper verband en overeenstemming. De ekonomische wet van het behoud van energie geldt zeer zeker ook voor het geestelijk leven. Het proces van wording, beweging, wisseling, overgang, dat het menschelijk geslacht heeft door te maken, zoowel persoonlijk als maatschappelijk, behoeft wèl verstaan in geen enkel opzicht roede te brengen verlies der werkelijk levensvatbare motieven. Door alle tijdelijke verschuivingen henen moet behouden blijven het wezenlijk iets, dat, ontdaan van toevallige gegevens, schuilt in elke oprechte poging van den mensch tot nadering van het eeuwig Lévens-mysterie, dat hem in elk stadium zijner ontwikkeling in meerdere of mindere mate aanspoort tot op nieuw, tot beter begrijpen. Als een roode draad loopt deze worsteling om steeds klaarder Bewustwording, om' verheldering van inzicht door de geschiedenis der menschheid. De organische éénheid' eener levensbeschouwing, die hare historische afkomst erkent, wier grondslag is: het universum in zijn geheel van physisch-psychische wording, wier inhoud Idealen zijn, die tot nadering, tot arbeid aansporen, is in haar diepste wezen eene éénheid van veelvoudigheden, een weefsel van de rijkste verscheidenheid en bewegelijkheid, gelijk het Leven, de werkelijkheid zelve, Waaruit zij door gewaarwording, ervaring en onderzoek is afgeleid, is ontstaan. Deze physisch-psychische conceptie heft het somber fatalisme der ontoereikende mechanisch'-materialistische beschouwing op. Met de erkenning der immanenz van den geest, van alle psychische faktoren, opent zich een nieuw, en ruimer verschiet, een vreugdevolle toekomst van vruchtbaar streven, van menschelijk gemeenschappelijk kunnen en volbrengen. Eene intelligentie, die voor eene spanne tijds, in de eerste bedwelming zijner emancipatie van bovennatuurlijk bijgeloof zich zelve vergat, is hiermede aan zich zelve teruggegeven. Deze teruggave is de eerste stap tot overwinning der algemeene verslagenheid, der décadence, die het einde der vorige eeuw kenmerkte en nog in onze dagen hare slachtoffers eischt. Zij is het eerste teeken eener herleving, begin eener vernieuwde veêrkracht en stijging in mensch en wereld-bestaan. Alles te weten in de natuur, d. w. z. binnen de natuurlijke sfeer der dingen, gebonden aan vaste wetten, in een natuurlijk proces van bevruchting, ontvouwing, wording, groei, juist ook die meest belangrijke, mensch en menschelijke gemeenschap onderscheidende verschijnselen, alles wat eertijds daarbuiten of daarboven werd gewaand, als iets van gansch afzonderlijken, hoogeren oorsprong, goden, god, geest, ideaal, idee, d. w. z. alle bezielende, steunende voorstellingen, nu gekend, gezien als uitvloeisel, als voortbrengsel van een vóelend, beeldend, denkend scheppings-vermögen, hoogste triomf der natuur in den mensch zelf. Zoo luidt de allereerste verovering eener toekomstfilosofie, van een inzicht, dat de negatie der religie, der moraal, kortom de onjuiste interpretatie en geringschatting der geestelijke faktoren en bestaansvoorwaarden zal kunnen overwinnen. Twijfel aan de noodzakelijkheid en de mogelijkheid van dit herstel in evenwicht, van juister begrip en waardeering der 'innerlijke, psychisch-geestelijke bestaansfeiten is heden ten dage niet recht meer mogelijk. De leeringen eener generatie, die zonder gave des onderscheids, mèt de primitieve, verouderde waanvoorstellingen van mythologie, theologie en de abstrakte gedachtenwringingen eener aan de theologie nooit recht ontgroeide filosofie, meende, elke geestelijke levens-leiding en levens-verheffing te kunnen ontberen, geraken door eigen ledig en ontoereikendheid meer en meer op den achtergrond. Rijper ervaring, fijner kritisch doorzicht en vooral het zich aan de aandacht opdringend gewicht der zielkundige problemen, waarmede onze generatie tot bezwijkens toe worstelt, heeft ons het materialisme leeren verwerpen als dor en onvruchtbaar, als machteloos om de volle waarheid der natuur, die het menschelijke en maatschappelijke insluit, te leeren begrijpen. Door een ab-normale, exclusieve aandacht voor het zichtbare feit, voor de louter physieke werkelijkheid, voor hetgeen bestond en was, verdween de geestdrift voor wat zou kunnen zijn. Daartegenover een uitsluitend zich verzinken in persoonlijke stemming en aandoening, in de gevaarlijke maalstroom der verteerende erotische emotie, zonder belangstelling voor het groote, algemeene dat daar buiten en boven gaat. Een gerechtigd zich kanten tegen alle verouderde schijn-ideologie sloeg- over in eene miskenning, eene onderschatting der mogelijkheid van een in de realiteit gegrond idealisme, dat door zijne innerlijke kracht-faktoren een veiliger haven zou kunnen worden voor menschelijke nooden en verlangens, dan alle religieuze en filosofische systemen van voorheen, die door het zoeken van steunpunten buiten de natuur om, veelal machteloos waren gebleven tegenover de natuurelementen van destructieve geaardheid. Al mocht hier en daar in de voortbrengselen der décadence een eigenaardige glans van schoonheid geboeid houden, en een verfijnd sensitivisme voor het oogenblik zichzelve en anderen wiegen op de delikate golving van uiterste sensaties, eene ontnuchtering uit dezen toestand kon niet uitblijven; het besef niet worden onderdrukt, dat hier niet was 'het heil, het levenwekkende schoon van een werkelijk glans-tijdperk van menschelijk willen en kunnen, of de dageraad van een nieuw hoog-getij van verjongd streven, alleen een na-bloei, en eene re-aktie tegen eene conventie, tegen vormen die op allerlei gebied zich hadden uitgeleefd, een döorgangs- en overgangs-beweging naar nieuwe levens-toestanden en hoogere persoonlijke ontwikkeling. Totdat langzamerhand het besef doorbrak, dat het naturalisme, zooals het tot dusverre was opgevat, dat studie der verhoudingen van tastbare, materieele dingen, dat onderzoek van uitsluitend physisehe, zichtbare feiten voor eene levensduiding van het wereld-bewegen in zijn geheel, jammerlijk te kort schoot; dat het groote belangpunt, het essentieéle probleem is: de natuurlijke beheersching der natuur door hare eigen hoogste elementen en krachten, d. w. z. intelligente interpretatie der overstelpende natuurweelde, kritisch onderzoek en daarna doeltreffende verwerking, gebruik van het oneindig natuur-materiaal tot een menschelijk maatschappelijk, tot een echt cultuur-, d.i. geordend leven van steeds hooger vormen. Deze taak is eene gemeenschappelijke, einddoel der ware opvoeding en van elk persoonlijk streven Zij is een arbeid van keuze, van onderscheidingsvermogen, van transfbrmeerende leiding, die het, in elk menschelijk wezen sluimerend scheppings-vermogen wekt en aanvuurt. Deze bron van scheppings-vermogen in den mensch zelf, als gevoel, verbeelding, gedachte, is, in de periode waarin wij nu zijn aangeland juist van vitaal belang. Na bijzonderen opbloei en ontwikkeling van menschelijk vernuft in eenzijdig-technische richting, en de daarmede gepaard gaande veroveringen op geweldige natuurkrachten, is nu wederom het eerste noodige, meest volledige erkenning der beteekenis van de psychisch-geestelijke energieën, een zich duidelijk rekenschap geven vam die plaats, die zij innemen in de natuur, in den mensch zelf, en van' den arbeid, die binnen hunne eigen natuurlijke grenzen van hen te verwachten en te verlangen is. Deze zelf-herinnering der intelligentie, van het Bewustzijn, in het besef zijner verantwoordelijkheid tegenover een chaos van vrijgeworden natuur-gegevens en krachten, is de dringende behoefte van onzen tijd. Zonder keuze, zonder bezinning domweg aangenomen, keert het opgehoopte materiaal der moderne wereld zich tegen de verblufte en verdwaasde menschheid en wordt haar tot vloek in plaats van tot zege. Het eigenlijk probleem is: hoe, de wonderbare, bonte massa van materiaal, van ontbonden mogelijkheden, dat erfdeel der hedendaagsche generatie, te doen worden zoovele motieven, aansporingen tot stijging, tot vervulling der rijke levens-beloften, die er in verborgen liggen. Deze worsteling stelt het modern bewustzijn zich niet langer voor als tusschen Lucifer of Satan en goden of god, of tusschen booze en goede geesten. Het ziet haar als een strijd om het bestaan tusschen hoogere en lagere levensbewegingen en vormen, tusschen opheffende of neêrtrekkende neigingen, die al naar gelang van opvoeding' en suggestie der eerste, der hoogere elementen, zal leiden tot ontwikkeling van Leven in opgaande of neêrgaande lijn. Het is de strijd om nadering eener hoogere levensphase, tot overgang in een edeler bestaans-sfeer, die als voorwaarde heeft: verheldering van inzicht in den aard der dingen, toestanden, verhoudingen zoowel in hunne geestelijke als materieele beteekenis. Deze verhoogde levenstoestand, hoewel ondenkbaar zonder gelijktijdige sociale hervorming, is echter onmogelijk te bereiken door een uitsluitend op den voorgrond stellen van den ondergrond, waaruit de stijging opwaarts gaan moet. Een zien vóóruit van oorzaak tot doel (causaliteit en finaliteit dus verbonden) van wat was en is, tot wat kan en daarom moet worden is hier eene noodzakelijkheid. Wat vereischt wordt is eene terugkeer, eene wedergave der oplettendheid, van de aandacht, aan heel het onzichtbaar weefsel, (nu niet langer gedacht buiten of boven de Natuur, maar gekend als. immanente werkelijkheid), dat dit hoogere in kiem, die op bevruchting wacht, omvat. Het psychisch-geestelijke in mensch, maatschappij, volk, teruggebracht binnen de vaste, natuurlijke grenzen en wetten van alle overig natuur-gebeuren, verkrijgt binnen deze omlijning eene beteekenis en een kracht, die het nergens elders vinden kan, die het in vroegere, transcendente geloovingen nimmer bereikt heeft. Eene erkenning als deze, de natuurlijke interpretatie der psychisch-geestelijke faktoren, als krachten in elke levensverrichting, is aanvang eener hoogere religieuze conceptie, wier verlossende, bevrijdende, innerlijke macht, belooft te worden een ingrijpenden; zekerder invloed, dan die eener bovennatuurlijke voorzienigheid, 't zij god of geest, wier waarachtige beteekenis voor het modern wetenschappelijk inzicht vernietigd is, en wier regelend., leidend vermogen der menschelijke activiteit, vrijwel een droombeeld is gebleken. En het is toch juist aan werkelijkheid, aan waarachtigheid, dat zoo groote behoefte gevoeld wordt; aan het besef, dat de hoogste uitingen der menschheid: religie, moraal, kunst, niet maar zijn toevallige aanhangsels buiten de Natuur, buiten het Leven, buiten mensch en maatschappij om, maar immanente faktoren, éen innerlijke natuuraanleg, kiemen als alle andere, met physiologischen, materieelen grondslag, die zich als dezen gradueel ontwikkelden onder invloed der zinnen, van onbewuste werkingen, tot zelfbewuste, scheppende krachten. Dit begrip, deze idee der Immanenz, der innerlijke krachtontvouwing, is de eenig mogelijke grondslag voor eene levensbeschouwing, die, in overeenstemming met de ontwikkteling van het bewustzijn., tevens gerust stelt den angst der menschelijke ziel, om wat zij voelt haar heiligst, hoogste goed. In alle menschelijke aspiratie, verlangen naar wat men vroeger noemde: „het bovertaardsche" is een iets van eeuwige essence, dat zich door geen ontkenning dooden laat; nl. dit: Het Gevoel der Oneindigheid, van den wondervollen omvang, de grootschheid van het Heelal, de ontroering over de mysterieuze schoonheid der wereld, eene aandoening, eene soort extaze, die alle menschelijke woorduiting te boven gaat en als het onuitsprekelijk wonder de diepten der ziel beweegt. En zooais Joseph Dietzgen, de buitengewoon belangrijke arbeider-filosoof, terecht opmerkt: „Diese allgemeine Wunderbarkeit ist eine natürliche des Kosmos".... en iets verder: „Der Kosmos hat alle Attribüte der Gottheit ohne den Dualismus. In den Kosmos besitzen wir endlich der zuverlassigen, monistischen und daher logischen Anfang und Endpunkt für eine konsequente Weltanschauung, welche mit allen Resultaten der Wissenschaft harmoniert." Welnu, zeer groote ontvankelijkheid voor kosmische natuurontroering is juist een eigenaardige trek van den mensch der moderne tijden. Waarschijnlijk staat met dezen eigenaardigen trek in verband dat muziek is, de kunst bij uitnemendheid, die in den nieuwen tijd in scheppingsvermogen de meeste andere kunsten overtreft. Eerst de moderne, de uiterst sensitieve, in zich zelf gekeerde mensch vermocht fugas, symphonieën, liederen, ten slotte het toondrama voort te bréngen; al te saam soheppingen waarin intensieve persoonlijke en kosmische, d. i. religieuze emoties hunne volkomenste uitdrukking vonden. De oppervlakkigheid van het oordeel, dat religieuze aandoening voor onzen tijd als iets afgedaans beschouwt, is hiermede geloochenstraft. In werkelijkheid staan wij* mèt de maatschappelijke regeneratie voor eene geestelijk-zedelijke d. i. religieuze opleving van ongekende beteekenis. De bewijzen voor deze bewering zijn overal waar te nemen; zij wachten slechts op aandacht, op begrijpen, op duiding. Inderdaad is een groot, mooi, waarachtig Leven, noch de afspiegeling daarvan in kunst, denkbaar zonder dit moment van hoogsten eerbied, adoratie, van eene diepe, universeele gewaarwording, die 'boven alle tijdelijke belangen, boven persoonlijke sensaties en zorgen uit, door elke Transformatie been, kern blijft dier Levens-verheffing, die den echten zin uitmaakt van het woord religie. Een volledige wetenschap, leidend tot vollediger natuurbeschouwing, met hare grandipse conceptie van den Kosmos, van het eeuwig wordend Universum, zal in steeds dieper intensiteit van gevoel en klaarder vermogen van bewustwording, dezen grondtoon der religieuze aandoening steeds zekerder en zuiverder kunnen aanslaan. Het sublieme hier, is niet langer de geheimzinnige almacht van een boven-natuurlijke godheid; van eenen toch altijd min of meer despotiscbén regeerder en uiterlijke voorzienigheid, of van een mystieken, alomtegenwoordigen reuzen-geest, maar de immanente natuur-energie, de autonome, kosmische scheppingskracht van een geregeld proces van wording, beweging, groei, dat in al wat is, werkt en leeft, en als steeds grooter natuur-wonder den mensch boeit en aanspoort tot verder onderzoek en vinding. Schleiermacher veel meer dan Hegel heeft het eigenlijk wezen der religieuze gezindheid begrepen, en aangeduid als; „Das gefühlsmaszige Ergriffen sein von unserem Zusammenhang mit dem Universum, das Gefühl unserer Abhangigkeit von der allgemeinen Ordnung der Dinge." < Een gevoel, dat, wij herhalen het, in volste diepte kan blijven voortbestaan in eene, door de ontwikkeling der natuurwetenschap gewijzigde en beheerschte levens-beschouwing. Bijzonder duidelijk is deze opvatting als feit waar te nemen in het tijdperk der duitsche romantiek; eene nog veel te weinig gewaardeerde, zeer rijke levens-periode, in welke gevoels-drang en dorst naar kennis, het aesthetisch en religieus-ethisch element, gemeenschappelijk krachtig tot uiting 'kwamen, en het streven naar eene harmonische levensbeschouwing allerlei geschriften doordrong. Zoo zegt bijv. Friedrich Schlegel: „Alles UnwiilkürKche soll in Willkürliches umgewandelst werden", en een zijner tijdgenooten: „Jetzt ist der Geist aus Instinkt Geist, ein Naturgeist; er soll ein Vernunftgeist aus Besonnenheit und durch Kunst Geist sein." Het was bijzonder Novalis, het dichterlijk-religieus temperament bij uitnemendheid, die nadruk legde op deze werkzaamheid van den geest, op het beheerschen van het onwillekeurige door het bewuste. Het is dan ook, in dezen uitgelezen kring van dichters en wijsgeeren, dat wij de Idee der Levenskunst als religie, die wij reeds bij Plato aantreffen, zeer duidelijk vinden voortgezet. Het is wederom Friedrich Schlegel, die spreekt van: „Die Kunst aller Kunst, die Kunst zu leben" en Novalis, wederom, die zede- lijkheid roemt: „als de kunst der keuze, die motieven uitzoekt en schikt tot een ideaal geheel van handeling en daden." Reeds in dezen kring van dichters en schrijvers vinden wij den oorsprong van alle religie gezocht in het subjectief-menschelijke, in de psychisch-geestelijke voorstelling der dingen. Zuivering, heiliging, volmaking der menschelijke natuur, dus karaktervorming, d. i. ethische opvoeding, werd als het wichtigst deel der religie beschouwd. Het bewustzijn was levendig, dat de mensch in zichzelf den goddelijken kiem draagt, die Deugd kan voortbrengen, en daarmede de verantwoordelijkheid gewekt om dezen toestand door eigen inspaninng te naderen. Alzoo ethiek van het zuiverste gehalte. Schelling's jubelkreet: „Komnrt her zur Rhysik und erkenme das „Ewige" geeft eene voorstelling der religieuze gezindheid, mogelijk alleen bij eene natuurwetenschappelijke ontwikkeling, zooals die boven raeds werd aangegeven. Vooral ook bij deze romantici, echte kunstenaarsnaturen als zij waren, het besef, dat niets goddelijker is dan de Natuur, het Leven, de volle werkelijkheid, maar deze gezien, geïnterpreteerd in haar Geheel, en daardoor in de mogelijkheid van zegepraal van het hoogere over het lagere, het bewuste over het onredelijk-onwillekeurige; het geloof dus aan eene gradueele stijging (algemeene evolutie) naar hoogere bestaansvormen, in eene menschelijke natuur, die door hare eigene begeerten en behoeften gedreven, door een groot verlangen voortgestuwd, tot uitbeelding, tot schepping komt der Ideeën en Idealen, die hare eigene persoonlijkheid en haar maatschappelijk milieu zullen verlossen en hervormen. Dit formatie-, dit scheppings-vermogén is de hoogste, de geheel éénige, de onderscheidende gave der menschheid. Het is de eenheid, de gemeenschappelijke welbron, waarin elk menschelijk streven haar uiting vindt. Waar dit innerlijk vermogen, deze aanleg, verloochend wordt, of ook maar gering geschat, daar is troosteloozè onvruchtbaarheid, daar is de springveer van het Leven verlamd. Waar het verkeerd gezocht, gedacht wordt buiten den samenhang, den natuurlijken gang der dingen, in hemelsche, ongenaakbare sfeeren, losgemaakt van de aarde, daar is onvastheid, onzekerheid, een machteloos pogen, dat het eigenlijk Leven niet raakt; de afschuwelijke bladzijden in de historie der volken geven hiervan het duidelijkst, meest tragisch bewijs tot op den huidigen dag toe. Alleen waar een Immanent Idealisme de realiteit constateert en de gelijke waarde der kunstmatig afgescheiden sfeeren van zichtbare feiten, van physisch-mechanisch en geestelijk-psychische verschijnselen en werkingen, alleen daar wordt mogelijk de overwinning van een troosteloos bekrompen naturalisme, door een Geloof in het Leven, als een zich autonoom ontwikkelende, hervormende, controleerende machrbron, door een vertrouwen in den mensch als hooger wezen, zelf toegerust met de eigenschappen tot zijne bevrijding, met den' formeerenden kunst-anleg, die persoonlijk en maatschappelijk bestaan kan opleiden tot hunne bestemming van volkomenheid; bestaat dus de voorstelling eener levens-aktiviteit, die kan worden Levens-kunst al naar de leiding, vorming, aanwending der psychisch-geestelijke kiemen, die deze beschouwingswijze overal veronderstelt. De Idee der Levenskunst is de blijde Affirmatie, die het groot verlangen onzer dagen kan bevredigen. Elke beweging tot bevrijding van het vele, dat de menschheid geketend houdt door eigen innerlijk te kort en onmacht, evengoed als door uiterlijke ons-standen en dwingelandij, berust op een soortgelijk geloof. Bewust of onbewust staat elke beweging, die voorwaarts wil, onder dit teeken, onder dezen invloed. Alleen voor hen, die god of geest buiten dè natuur, den aard der dingen, blijven aannemen, öf voor hen, die een uiterst materialisme huldigen, voor wie dus de immanente, psychisch-geestelijke energieën de rechte beteekenis nog niet verkregen hebben, blijft het probleem van Levens-zin, van Levens-verheffing en leiding, voor individu en maatschappij, in zijne onoplosbare moeilijkheid bestaan. Voor hen daarentegen, die leerden zien de Natuur, het Leven, het universum in zijne veelvoudige éénheid, als dubbelkracht van physisch-psych'isch bewegen, opent zich een oneindig verschiet van Levens-verscheidenheid en mogelijkheden; onder deze laatsten, ook deze hoogste, altijd vurig verlangde, rusteloos gezochte, doch nooit doeltreffend nabij gekomene mogelijkheid eener persoonlijke purificatie, verheffing volgens een gezuiverde Fantasie, een verdiept Gevoel en een verhelderde Intelligentie. De materieele nood eener chaotische maatschappij, ten prooi aan de lagere instinkten van den eenling, zich tot verzet scherpend, worstelend om te geraken tot betere toestanden, tot edeler vormen van samenleving, dringt heen, juist ter bevestiging en versterking zijner praktische taak, naar dezen voortgang in psychisch-geestelijke bewustwording. Geboren dus uit de maatschappelijke verschuiving, de stoffelijke revolutie onzer dagen, weet deze geestelijke beweging zich met gene vast verbonden, kent zich zelve en de andere, beiden, als een gevolg van eenzelfde oorzaak, n.1. van den eeuwig voortstuwenden, kosmischen drang naar voort-ontwikkeling tot steeds nieuwe en hooger vormen van bestaan. Niet ten onrechte re-ageerde Nietzsche tegen de uitsluitende pre-occupatie met sociale toestanden en ekonomische vraagstukken en plaatste zijn eisch eener „Umwerthung aller Werthe", met de vorming der Persoonlijkheid tot hare hoogst mogelijke ontwikkeling, (want niet anders beduidt zijn paradox van den „Uebermensch",) tegenover die eener eenzijdige sociale belangstelling. Een wenk, waaraan gehoor moet worden gegeven, wil men ten slotte geraken tot de hoogere éénheid van inzicht, waarin de persoonlijke èn maatschappelijke problemen, naast elkander, gemeenschappelijk de aandacht worden waardig gekeurd, die hun door Marx en Nietzsche elk afzonderlijk, fanatisch, ja sophistisch, in al te insluitenden ijver werd gewijdi De bijzondere waarde der menschelijke Individualiteit, als grond-materiaal der samenleving, mag geen oogenblik uit het oog verloren worden bij een pogen tot oplossing van maatschappelijke problemen. Evenmin mag echter over het hoofd worden gezien de suggestieve macht van maatschappelijke en ekonomische verhoudingen op het individu. Van een op juiste waarde schatten dezer beide hoofdfaktoren hangt af de levensvatbaarheid, het doel-treffende van elke theoretische levensbeschouwing, zoowel als van elk streven naar praktische hervorming. Boven aangeduide zienswijze der Immanenz, van een van de werkelijkheid uitgaand en tot haar terugkeerend Idealisme, brengt eerst recht deze algemeene Levens-verheffing, die der indïviduali- teit en der samenleving beiden, in hare uiterste consequentie tot •het gebied der mogelijkheden. Tegenover de vage voorstellingen der Transcendenz, van een hier-boven en hier-namaals van hemelschen oorsprong, staat het hier-beneden, de natuurlijke aarde, de werkelijkheid die met hare eigenaardige produkten en wezens, onmiddellijk gevoeld en gezien, als bezittend in zichzelve oorzaak en doel van alle gebeuren, als materiaal tot bewerking en vorming voor een op eigen krachtfaktoren en vermogens aangewezen zelfstandig individu, van den zelf-bewusten mensch-kunstenaar, die uit den rijkdom van natuurgegevens, zijn eigen bestaan en dat van zijn milieu, de maatschappij, kan en moet scheppen en beheerschen. Anders dan overgave aan onbekenden, uiterlijken steun, of het verzinken in een brütaliseerend materialisme, stelt het immanent Idealisme, met zijn geloof in de innerlijke psychisch-geestèlijke energieën, de mogelijkheid der verheffing uit den onbewusten toestand van blinde natuurdrift, tot den bewusten toestand vanden redelijk-zedelijken levens-wil, van het vermogen, de kracht, die het on-natuurlijk ondergaan in zelf-vernietiging, of in een willenloos Nirvana, als overwonnen zwakheid van zich afschudt. De wil tot leven, bij Schopenhauer, nog opgevat één-zijdig, alleen als brutale, wilde natuurdrang, en daarom door hem gedoemd tot ondergang, door Nietzsche opgedreven, satanisch, tot den wil, tot Macht, wordt hier in eene wijdere natuurbeschouwing en gezien in samenhang van menschelijke verhoudingen, een verlangen, een wil tot Levens-kracht, waarvan de kiemen als hooger natuurelementen in al wat leeft aanwezig zijn, en als alle andere levensfaktoren streven opwaarts naar verdere ontwikkeling, naar evolutie. Mij dunkt, het is duidelijk, dat in een beschouwingswijze als deze de hoop, de belofte schuilen eener mogelijke overwinning der symptomen van verval en re-aktie, die op het einde der vorige eeuw ons geslacht waarschuwend begonnen te bedreigen en oorzaak werden eener bittere teleurstelling onzer schoonste toekomstverwachtingen, als inzet der 20ste eeuw. De verfijnde en verhoogde sensitiviteit, die over het geheel bijzondere aanleg van gevoel, verbeelding, gedachte, van ziéleleven kortom, die kenmerkend is juist bij vele geestes-z\vakken, zenuwzieken, onzer dagen,. is, wel beschouwd, in vele gevallen, niet anders als het gevolg eener physisch-psychische worsteling van geheel het menschelijk wezen, der persoonlijkheid, om. in hoogere kracht, tot een edeler vorm over te gaan. Welnu, juist de ethische, d. i. de redelijk-zedelijke — d. i. de religieuze re-generatie, die dezen overgang moet te hulp komen en het groot verlangen, waaraan zoovele in onze dagen bezwijken, zal kunnen bevredigen, schuilt in deze levensbeschouwing, die wij benaderend noemen: Immanent-Idealisme. Al is het nog slechts in allereerste aanduiding, van vóórvoelend heerwijzen, meer dan in dicht omlijnde uitwerking, de kern is daar van een inzicht, dat zal kunnen groeien tot een geloof, waaraan een vermoeid, zoekend geslacht zich zal kunnen opheffen ; 'En dit &eloof< dit inzicht is niet zoozeer de verkondiging van ééne bepaalde waarheid dan wel eene lichtwerping op verschillende waarheden van voorheen en thans wier verband eerst te weinig begrepen, nu allengs in hooger Transformatie elkander aanvullend, langzamerhand gaan doordringen eerst in het bewustzijn van enkelen, later van velen, om ten slotte te kunnen volgroeien tot de nieuwe Levens-Affirmatie, zonder welke de Nieuwe geboorte van ons geslacht niet denkbaar is. Voor het toekomstrijk, waarvan gedroomd wordt, voor de sociale hervorming, waaraan reeds met zooveel geestdrift wordt gearbeid, is een grondslag van louter materieele elementen ontoereikend, is' de overwinning van het kapitalisme, de ekonomische transformatie alléén, niet voldoende. Zonder arbeid aan eene op nieuw stelling van geestelijke waarden, van ideëele feiten, die eene persoonlijke re-generatie (en zonder deze is eene sociale wedergeboorte eenvoudig een zin-ledige machtspreuk) ten doel hebben, zullen wij het gezochte land niet eens naderen, laat staan bereiken en bevestigen. Hoe zwaar ook wegen de uiterlijke omstandigheden, de ekonomische verhoudingen als suggestieve machten, die de menschelijke natuur tot op zekere hoogte beheerschen,' zonder vaste ethische beginselen, zonder karaktervorming, zonder eene opvoeding die zich ten doel stelt dé opwekking, de ontwikkeling der innerlijk redelijk-zedelijke kracht als tegenwicht voor de demonische elementen van uiterlijken en innerlijken oorsprong, is op geen enkel gebied van menschelijk streven overwinning mogeljjk en duurzaam. Onder den ban van een verkeerd begrepen naturalisme zijn in onzen modernen tijd de psychisch-geestelijke faktoren in individueel' em sociaal leven veel te lang beschouwd als: „eene quantité négligeable", een dwaling, waarvoor in alle levenskringen, op elk gebied, van voorwaarts-streving, reeds zwaar is geboet. Zelfs in het historisch materialisme der sociaal-demokratie, dat met de maatschappelijk-ekonomische, dus menschelijke verhoudingen, als grondslag zijner beschouwingen, een groote stap voorwaarts beduidt, bleef nog een te kort, een ledig, dat moet worden aangevuld. In de partij zelve werd dit feit het duidelijkst erkend door Joseph Dietzgen, bij wien wij het rechte begrip aantreffen1: „Einer ebenso geistige, wie ökonomische Revolution" en van: „Die Wissenschaft vorn menschlichen Geiste als Naturwissenschaft." Een inzicht, dat vanzelf voert tot het immanent-ideaHsme, dat met zijne aanneming eener psychisch-geestelijke, zoowel als physisch-materieele evolutie de aandacht vestigt op den invloed van den natuurlijken geest, op de geheele menschelijke psyche, en daarmede eerst recht voorbereidt de mogelijkheid eener volledig-monistische levensbeschouwing. Deze opvatting is niet een burgelijk of proletarisch klassenvooroordeel, maar het inzicht, dat boven tijdelijke worsteling uit, voelt de tijds-nooden in hunne veelvoudigheid van psychischphysische geaardheid, met welke zeer direkt rekening moet worden gehouden, juist om de Bevrijding van den Arbeid, dat heilig doel, op zijn snelst en zekerst na te streven. Hier is niet aan het woord de afgesleten, vage ideologie van den „bourgeois satisfait" die in zijn slappe luxe ingedommeld is, maar het levend, het werkelijkheids-, het immanent-idealisme van den dieper aangelegden dóór-denkenden hervormer: van hen, die onder alle uiterlijk tumult, onder den verwarden chaos der ingrijpende omwentelingen gewaar worden, voelen: eén nieuw stadium van menschelijke bewustwording, dat uit de geschiedkundige evolutie, uit de omstandigheden geboren, in den mensch doorworsteld, gecrystalliseerd, eindelijk met de stuwkracht eener onstilbare behoefte, van een onstuimig verlangen zich laat gelden, en dringt naar uitstorting in vernieuwde ideeën, idealen, levensvormen voor individu en samenleving. Samenvattend hetgeen wij' in deze bladzijden trachtten aan te duiden, zien wij dus als uitgangspunt voor het nieuwe Inzicht, voor den opbouw van nieuwe Levensbeginselen: eene veelzijdige waardeering der werkelijkheid' in hare totale complexiteit van verschijnselen, een eerbied voor, een geloof in, een heilighouding van het Leven, als bezittend in en uit zich zelf de intensieve en extensieve, alles bezielende scheppings- en vormkracht, welbron van eeuwige wording en transformatie. Verder het besef, dat de verschillende goden en godsdiensten, geheel het hoogere, menschelijke phantasie- en verbeeldingsleven, ontstaan is uit het persoonlijk en gemeenschappelijk bewustzijn der menschheid onder den invloed van kosmische en maatschappelijke suggestie, gedetermineerd dus door algemeene natuur-contakten en de uiterlijke sociale verhoudingen, al naar gelang van ras en geaardheid van volk, van nationaliteit. Waaruit van zelf volgt de overtuiging, het vertrouwen, dat de nieuw merischen-typus, zooals die langzamerhand onder invloed van moderne tijds-verschijnselen en eigenaardigheden bezig is zich te ontwikkelen, zal kunnen en moeten scheppen uit den machtig aanstuwenden stroom zijner nieuwe gewaarwordingen en gedachten, de nieuwe geestelijke waarden, de ideeën en idealen, die zullen zijn als de godten, als de religie van het verleden. En in deze geestelijke evolutie als grondslag der persoonlijke en maatschappelijke bevrijding, het menschelijk scheppings-vermogen, het vorrotalent, dat de gemeenschappelijke oorsprong is van alle cultuur, en de onderliggende éénheid, die wetenschap, kunstreligie, moraal, in diepere verwantschap verbindt, ondanks alle uiterlijk uit elkander zijn. Eene overwinning dus der Negatie die leven-vernietigend is, eene terug-vinding van het Geloof in de hoogere faktoren der menschelijke natuur en samenleving, in de geleidelijke ontwikkeling, de mogelijke leiding en zegepraal van de hoogere levensneigingen en vormen over de lagere, welke doel is der echte, zich in Levenskunst omzettende religie. Zürich, 24 Oktober 1905. GEESTELIJKE EVOLUTIE EN HET GEVAL FERRER. (Overgenomen uit „De Nieuwe Gids" van December 1909.) „The flash of Ferrer's death has illumi„nated for all Europe the precipice of sla„very down which in a step or two we „might all have heen thrust. . „The tragedy of. Jesus, as in a lesser „sense the tragedy of Ferrer, has heen „well put by Mr. Hall Caine in this pas„sage: „The whole tragedy is the tragedy of „moral progress which is made by constant martyrdom — the martyrdom of the „most exalted souls to the will of the ava„rage humanity." It is also the tragedy of „democracy itself, since the people nearly „always crucify their own leaders. (THE NEW AGE", Okt. 21 1909). Als een plotselinge donderslag uit een onheil-zwangere atmosfeer is door de geheele beschaafde wereld de mare gegaan van Ferrer's onthoofding. Als men het nog niet wist, dan weet men het nu: dat in Europa, ja in geheel de wereld onze hoog-geroemde beschaving, dat de moderne cultuur vijanden heeft, die zich dreigend tegen haar wenden en niet kieskeurig zijn in de middelen, waarmede zij hun wankelend gezag trachten te handhaven. De satanische macht dezer duisterlingen heeft zich brutaal in het licht gewaagd; de inquisitie der 20ste eeuw voltrok zonder aarzelen haar doodvonnis over Ferrer, aan den man van vooruitgang, den apostel der verlichting en der vrijzinnige opvoeding. Een leeraar, die den koninklijken weg des Levens voor de kinderen begaanbaar wenschte te maken, een onderwijzer naar de nieuwe leer des Levens en der Levens-vruchtbaarheid is uit den weg geruimd. De aarts-vijand van alle menschelijke omhoogstreving, het bedorven en verdorven deel der kerk, zich in dienst stellend van het verdorven en bedorven deel der wereldlijke staatsmacht, dat deel n.1. dat in handen is der financiers, eener naar goud-dorstende gewetenlooze bende avonturiers, deze aartsvijand van het zich bevrijdende Leven sprong toe op den prooi dien hij reeds lang had beloerd. Kerk en staat vereenigden zich in den boozen uitwas hunner macht tot een misdaad, die Spanje terugslingert naar den nacht zijner zwartste tyrannie, naar de dagen van het schrikbewind van Alva. En nu vraag ik: moeten niet wij Nederlanders dieper dan eenig ander volk ontroeren bij de gedachte aan Ferrer, het slachtoffer eener zich aan het Leven gewetenloos vergrijpende inquisitie? Onze geschiedenis.... maar laat ik hier geen woorden verspillen over onze geschiedenis, wie mijner lezers kent niet reeds elk argument, dat uit deze geschiedenis door mij' is aan te voeren. Niet het verleden, het heden geldt voor alles onze aandacht en onze toelichting. Het geval Ferrer is slechts een geisoleerd symptoom van een algemeen kwaad, dat in de laatste jaren op schrikbarende wijze om zich grijpt. Ik bedoel het kwaad eener momentaan zege-vierende re-aktie, die zich keert tegen al het schoonste en beste dat in de laatste helft der 19e eeuw als een schijnbaar zekere schat voor de menschheid was veroverd door haar uitstekendste persoonlijkheden. De strijd door Ferrer gestreden, hieraan valt niet te twijfelen, is de strijd van het licht tegen de duisternis, der cultuur tegen het barbarisme, der vrije gedachte tegen het klerikalisme, van het volk tegen zijn onderdrukkers, van het menschelijk recht tegen de dwingelandij van het gouden kalf. In dezen strijd', wie durft het ontkennen die vrij is van priester-vrees en de goddelooze baatzuchtigheid der geldzoekers, in dezen strijd staan alle edele, hoogere aandriften der menschelijke natuur aan Ferrer's kant, alle on-edele en minderwaardige aan de kanten zijner vijanden. Christus, ware hij in ons midden, zou, zich afwendend van zijn quasi volgelingen en beleiders, staan aan Ferrer's zijde. In het kamp der hervormers tot welke Ferrer behoorde niet in het kamp der zwarte benden die Spanje en Rusland folteren, wordt de eigenlijke leer der godheid en van Jezus beleden in nieuwe gedachte-vormen, in transformatie eener voortgaande bewustwording, volgens de geestelijke evolutie van onzen tijd. Niet de Jezuiten, niet de starre calvinisten, niet de anti-revolu- tionnairen, noch de obscuranten van de vele reaktionnaire vertakkingen die éénzelfden lafhartigen teruggang, éénzelfde terugzinking beduiden, zijn de steunpilaren der moraal en der religie, d.w.z. de steunpilaren van het Leven, maar de vrije denkers, de strevers vooruit en omhoog, zij die gelooven in de .mogelijkheia van een zich altijd verjongend Leven volgens lijnen eener altijd voortbewegende geestelijke bewustwording, eener algeheele psychische evolutie. . Ruk de blind-doek u van de oogen, maar vooral ruk de aarzeling, de wijfeling, de terughouding uit uw ziel, vernietig in u zelf en in anderen de fatale sneer der cynische onverschilligheid. Nu, juist nu, nu de re-aktie ook ons heeft aangegrepen en Nederland de buit is geworden der achterblijvers in menschelijke cultuur, nu is het moment aangebroken der ontwaking en der handeling. Zoo niet, waar blijft dan o Nederlanders! uw veel geprezen vrijheidszin, uw kracht als werkelijke cultuur-natie? Laat u niet wijs maken door de dommelende gemakzucht van den tevreden materialist, door de kleinzieligheid der schuchtere conventie, door lafhartige wijffelaars dat wat ik daar zeg overdreven is, slechts phrase. Integendeel het is de meest nuchtere waarheid, het meest ingrijpende feit der werkelijkheid, deze algemeene terugdeinzing der meerderheid om verder de raadselen des Levens te ontcijferen niet alleen, maar om datgene wat reeds met zooveel moeite werd ontcijferd en veroverd door te voeren tot zijn uiterste en logische consequentie. De miskenning, de negatie, de onderschatting van het meest merkwaardig feit der menschelijke ontwikkelings-geschiedenis: de voortgaande menschelijke bewustwording, de geestelijke evolutie dreigt met eiken dag verder, te worden: een nationale en internationale ramp van diep ingrijpende beteekenis. Dat wij op dit oogehblik in de 20e eeuw, de eeuw die met oneindig groot verlangen en vol hoop werd tegemoet gezien, staan voor een teruggang van de gevaarlijkste soort, gevaarlijk omdat zij met een waas van waarschijnlijkheid tegenover moderne malaise en moderne gevaren omgeven, zich weet in te dringen waar haar toegang verboden' moest zijn, dit feit dat de cultuur van het westen bedreigt, is het gevolg van een te kort in de algemeene richting van een denken, dat, zich verzadigend aan de weelde der materieele evolutie, wier mogelijkheid het immer najaagt, de geestelijke evolutie uit het oog verloor en terzijde schoof als een „quantité négligeable" die aan zichzelve kan worden overgelaten. Dteze onbegrijpelijke eenzijdigheid die den grondslag van alle cultuur miskennend, de cultuur in gevaar bracht, dient te worden opgeheven. Bedrieg u zelf niet langer, het geval Ferrer typeert den algemeenen toestand. Laat u niet om den tuin leiden door hen die de beteekenis van dit geval met hun gewone philister-wijsheid trachten te verkleinen; het is de valsche moraal der duisterlingen die altijd wederom de echte moraal trachten zwart te maken. Denk aan de gruweldaden in Rusland ons door den edelen prins Kropotkine in zijn laatste werk met statistische klaarheid geschilderd, denk aan Spanje waar het Jezuitisme heult met de woekeraars die Marokko willen plunderen, denk aan Pruissen waar de landjonkers het volk uitzuigen, denk aan Nederland, ja ten slotte aan het vrije Nederland waar een klerikalisme het bewind voert dat de scholen, de geheele opvoeding bedreigt; immers het zijn alle verschijnselen der zelfde oorzaak, eener wijd-vertakte en om zich. grijpende re-aktie, die gaat tegen vooruitgang, tegen de menschelijke bevrijding en ontwikkeling, tegen de geestelijke evolutie die ten slotte voorwaarde is voor elke poging van den mensch naar hooger innerlijke en uiterlijke bestaans-vormen. En het is daarom, dat ik u wensch te spreken over deze geestelijke evolutie, over den voortgang der menschelijke bewustwording als het brand-punt dat de aandacht moet trekken wil men zich doeltreffend aangorden tot een strijd tegen de machten der duisternis die van alle zijden aandringen. De tijden zijn voorbij voor een geesteshouding, die men in Engeland karakteristiek noemt: „The sit on the style attitude". Hoe aestbetisch en behagelijk ook, deze houding is in dagen van strijd als de onzen niet op zijn plaats; zij behoort tehuis in andere geschiedsperioden; zij die haar des ondanks willen voorspreken of door hun temperament gedrongen haar aannemen, zullen toch zeker een gevoel va"n onvruchtbaarheid en daardoor onvoldaanheid niet kunnen onderdrukken. Waar het in de eerste plaats op aankomt is de menschen er attent op te maken hoe vol, ja verwarrend vol de wereld is van dien gang der menschelijke bewustwording, hem nimmer hebben verlaten in de eerste plaats, gevolgd door hen, die hem langzamerhand zullen vinden en terug vinden. Het komt nu aan op samenwerking van al die elementen uit de verschillende kringen van de vrijheids-bestrevingeny die hiertoe geneigd en geschikt zijn. Een samenwerking wel te verstaan, waarvan het doorzicht in de maatschappelijke en psychologische oorzaken van de diepe ellende waarin het imperialisme en de wereld-oorlog ons heeft doen zinken, den grondslag vormt, het verband vormt. In deze samenwerking kan het socialisme in zijn verschillende, ja zelfs tegengestelde tendertzen zich op natuurlijke wijze crystaHiseeren tot datgene wat de natuur, het Leven zelf als het essentieel-noodzafeelijke voor zijn hoogere ontwikkeling, zijn gezonden en volledigen groei zal aangeven. De moderne wereld, de moderne menschheid gaat geestelijk en maatschappelijk haar allerbelangrijkste, haar meest ingrijpende om-vorming te gemoet. In elk opzicht staan wij op een geschiedkundig en zielkundig keerpunt van het menschelijk bestaan. Dit is geen frase, maar een feit, waarheen alle gebeurtenissen in het schokkend drama, dat wij nu doorleven, wijzen. Op dit feit moet aller aandacht gespannen worden, met dit feit heeft elke aansporing tot de daad op de meest consciëntieuze wijze rekening te houden. Het gaat nu om het aller-eerst en aller-hoogst belang der vrijheid-lievenden, der wijsheid-verlangenden naar den geest en naar den vorm. De grenzelooze verdeeldheid onder de leiders naar een nieuwe en meer doeltreffende inrichting der maatschappij, moet ophouden, wil er kwestie van zijn dat het volk als één dichte menigte weerstand zal kunnen bieden aan al wat zijn bestaan, d. i. het bestaan der menschheid bedreigt. Marx en Bakouine, uiterste polen in de praktijken hunner bestreving, raken elkaar in het rusteloos verlangen naar vrijheid en levens-verheffing dat beider genie heeft ontvonkt, en beider arbeid bezield. Het strak „entweder oder" dat beide volgelingen gescheiden houdt, zal voor het redelijk „zoowel dit als dat" moeten plaats maken, om den modernen bevrijdingsstrijd in werkelijkheid te doen zegevieren De levens-ontwikkeling bestaat in deze opheffing van tegendeelen. Zoo herleeft in elk volk dat opstaat tegen zijn onderdrukkers de vrijheidsdrang zijner martelaren, zoo draagt de arbeid vrucht van hen die miskend, vervolgd en ter dood veroordeeld werden of verbannen, van allen die getrouw aan hooger levens-beginsel den weg gewezen hebben tot de hervorming der menschelijke samenleving. Het Tsarisme ten val gebracht, de geboorte van een nieuw Rusland midden in den wereldoorlog op z'n hevigst is de natuurlijke re-incarnatie der ideeën en idealen voor welken een Kropotkin, Tolstoï en nog vele andere revolutionnairen geleefd, gestreden en geleden hebben, is de natuurlijke onsterfelijkheid van den mensch4|jken geest in zijn werking van geslacht tot geslacht. Het omwoelend geweld van den oorlog heeft aldus in het derde oorlogsjaar de meest gevaarlijke en de meest zegenrijke tendenzen, die de maatschappij door middel der menschelijke natuur bewerken, in felle tegenstelling aan het licht gebracht. Het is om deze op-nieuw belichting van den oorlogs-toestand, dat het ons in de volgende bladzijden te doen is, om een trachten naar dat wèl-begrijpen, zonder hetwelk elk oordeel ijdel is. Rusland heeft de oorlogs-hypnose verbroken, Amerika is aan de oorlogs-hypnose bezweken. Zie hier de twee feiten van het derde oorlogsjaar, die al wat gebeurd is in belangrijkheid overtreffen, en al wat verder gebeuren gaat beheerschen. Voor het moment is de oorlogswoede er schijnbaar niet door verminderd, de geestesverbijstering er niet door verjaagd. Ik zeg schijnbaar want inderdaad is de kentering toch ingetreden, en klinkt, ondanks Amerika's reusachtige oorlogs-voorbereiding, het woord vrede door alle landen. Het is nog niet lang geleden dat John Burns gezegd heeft: „Europa gaat een reeks van oorlogen tegemoet, waarvan het gered moet worden." Een opmerking, toen zeer juist, nu nog treffender, waar, na Amerika's wending, voor „Europa" in de plaats gezet moet worden „de wereld." Immers sedert Amerika is toegetreden tot het sinister vernie- tigings-proces is de oorlog eerst recht tot wereld-oorlog geworden, en gaat inderdaad niet alleen Europa, maar de geheele wereld een periode van oorlogen tegemoet, waarvan haar te redden de duurste en eerste plicht der volkeren geworden is. Want al wil de president der Vereenigde Staten ons doen gelooyen, dat hij millioenen oproept voor den vrede, wij weten nu immers wel dat dit een drog-rede is van dezelfde soort, als die welke' eenmaal Europa dreef tot haar uiterste bewapening. Neen, oorlog kweekt oorlog, en elk land dat in den oorlogswaan zich verstrikt, vergroot de oorlogsellende en werpt nieuwe conflikten op die het vredes-probleem met nieuwe moeielijkheden belasten. De sprak hierom ook van „de plicht der volkeren", omdat de regeeringen blijkbaar bovengenoemden plicht nog niet leerden verstaan, integendeel voortgaan een wereld-toestand te bestendigen, die in rampzaligheid alles overtreft wat de geschiedenis ons te lezen gaf. De regeeringen, die zelfs nu nog, na drie jaren van de meest noodlottige krachts-verspilling en mislukking, niet aarzelen van hun volk altijd nieuwe offers te vragen, en het blijven blootstellen aan de moordende omslachtigheid hunner averechtsche politieke en diplomatieke methoden en opvattingen. Dat Amerika, het werelddeel waarvan voor de vredesbeweging het meest verwacht werd, waarop de neutralen hun hoop hadden gevestigd, dat zich altijd beroemd heeft op zijn anti-militaristische gezindheid, plotseling in tegengestelde richting is opgetreden, vertoont ons opnieuw de werking van het imperialisme in zijn noodlots-dwang. Bovendien wijst deze gebeurtenis op een wereld-verband, dat van natie tot natie en van werelddeel tot werelddeel het eenmaal losgelaten oorlogs-delirium voortzweept. Het is juist dit wereld-verband, xiat van den modernen tijd een der voornaamste kenmerken is, dat voor dezen tijd ons den oorlog moet doen uitschakelen als een middel tot oplossing der politieke conflikten. Het is de onvergeefelijke dwaling der regeerders dit niet te hebben ingezien alvorens den modernen wereldtoestand door allerlei ongure verbonden en allianties hopeloos in de war te sturen. Zij, de diplomaten en regeerders, die niet op de hoogte waren van de eischen van den modernen tijd, die niets begrepen van de ontzaggelijke nieuwe krachten die het zich steeds ontwikkelende moderne leven deed opstuwen in rassen en volkeren, die bovenal boven genoemd wereld-verband door de verkeerswegen, handel en industrie, door de moderne techniek kortom, geschept, niet in zijn ware beteekenis doorzagen, dragen nu de zware verantwoording hunner kortzichtige politiek, Immers, ondanks al het gepraat over de kwestie, wie als schuldige aan dezen wereldbrand in de geschiedenis geboekt moet worden, en ondanks het feit dat de centralen de oorlogsverklaring op hun rekening hebben te schrijven, zal toch elk onpartijdig oordeel de z.g.n. hooge politiek en „haute finance" in het algemeen, met haar geheime diplomatie en krankzinnige bewapening, met geheel haar noodlottig re-aktionnair systeem der laatste twintig jaren, dat in de moderne wereld niets dan kwaad heeft gesticht, aansprakelijk moeten stellen voor hetgeen in deze oorlogsjaren gebeurd is. In den strijd tegen den oorlog en om den duurzamen vrede komt het dus aan op den strijd tegen deze re-aktionaire inzichten, systemen en methoden, die zelfs in de z.g.n. demokratische landen, onder allerlei bedriegelijke leuzen van vaderlandsliefde en vaderlands-verdediging de expansiedrift verbergt van het nieuw Imperialisme, dat het graf der vrijheid en der ware democratie werd in elk land waar het opschoot. In dezen wereld-toestand waarin reeds lang vóór 1914 de wrijving tusschen de Europeesche Staten broeide, die vooral bij de Balkan-oorlogen reeds dreigend naar voren trad, wierp Rusland in 1905 zijn revolutie, die toen onderdrukt, in 1917 de zege behaalde. Deze grootsche daad van opstand opent voor het in lijden en ontbering geschoolde russische volk, een mogelijkheid van bevrij} ding en verheffing. Het jonge Rusland is nu het „land der onbegrensde mogelijkheden" wat betreft de verwezenlijking der ideeën en idealen, waarvoor zijn geestes-helden verbannen en gestorven zijn, terwijl Amerika dien naam verbeurt, waar het zijn volk het dwangjuk van het militarisme heeft opgelegd. Rusland is opgestaan niet alleen om het Tsarisme te vernietigen, dit was slechts de noodzakelijke inleiding tot zijn historische taak, Rusland is opgestaan om zijn uitgeput, verhongerd en ge- t ketend volk een vrijheid te verzekeren grooter, en rustend op vaster grondslag dan die welke in eenig land ter wereld bestaat. Met geheel bewonderenswaardige en fabelachtige snelheid verhief het zich op de eerste plaats onder de democratieën der wereld. En dit zonder onnoodige wreedheid, zonder een bloedbad dat afgrijzen verwekt. In hoever Rusland nu in staat zal zijn deze edele en sterke houding, zijn zuivere doeleinden en zijn nieuwe organisatie te handhaven, is op dit oogenblik een brandende kwestie, niet alleen voor het Russische volk zelf, maar voor alle volkeren der wereld. Evenals in de moderne wereld-politiek de wereld-oorlog een keerpunt beteekent, evenzoo is in de wordingsgeschiedenis der nieuwe menschheid deze revolutie een mijlpaal van waaruit nieuwe bewegingsüjnen zich afteekenen. Er valt niet aan te twijfelen, ondanks het onzekere, het wisselvallige dat in dezen tijd van oorlogswoede en oorlogsanarchie alle gebeuren eigen is, ondanks de vele gevaren die haar van buiten-af en van binnen-uit bedreigen, is en blijft deze revolutie een schrede uit de duisternis naar het licht, een blijde verrassing voor het heden, een groote belofte voor de toekomst. Zij is de natuur in den mensch, die haar rechten herneemt, zij is het bewijs eener onsterfelijke geestkracht die leeft en herleeft ondanks eiken slag haar toegebracht. Wij zien ons dan ook bij den aanvang van het vierde oorlogsjaar door de Russische revolutie, en daar naast Amerika's oorlogs-verklaring op de meest ingrijpende en duidelijke wijze gesteld voor al die levens-problemen van politiek-ekonomischen, maar ook van geestelijk-zedelijken aard, met welken de moderne wereld sedert haar geboorte uit die der oudheid en der middeleeuwen in steeds aangroeiende mate te worstelen heeft gehad. Deze worsteling der nieuwe wereld om haar eigen geestelijken inhoud en materieelen vorm, om haar innerlijk en uiterlijk wezen, trad in de laatste 'helft der 19e eeuw steeds meer op den voorgrond en heeft in den wereldtoestand van thans haar hoogtepunt bereikt. Deze toestand is er een van verbijsterende ontreddering zoowel wat betreft het politiek-sociaal beheer, als wat betreft het inzicht der individuen elk afzonderlijk. De ijzeren vuist van het militarisme, die staten en menschen omklemt, kan dit niet verbergen; ondanks schijn van tegendeel is hij machteloos om den brandenden maalstroom die woelt in den mensch en zijn samenleving op natuurlijke wijze te kanaliseeren. 8 En toch hierop komt het aan ai.: op het leiden der levensbranding, der tegen eikair in steigerende levens-eischen en rechten op natuurlijke wijze in de haar passende levens-kanalen. De ontreddering, die wij beleven is, wegens de uiterste complicaties harer problemen en stroomingen, uiterst moeilijk te overzien, laat staan te beheerschen. Alvorens haar bijzondere oorzaken en kenteekenen te kunnen benaderen is het noodig enkele algemeene lijnen vast te grijpen als leiddraad in het labyrinth, waarin de moderne wereld verward is geraakt, op gevaar af haar schoonste mogelijkheden voor immer te zien verguisd en vernietigd. Nu schijnen mij de hoofd-oorzaken van onzen hedendaagschen toestand tweeledig. Zij zijn eenerzijds te zoeken in de taaie, altijd wederkeerende re-aktie van de achtergebleven elementen in staat en maatschappij, wier verouderde opvattingen, begrippen, stelsels en methoden aan de snelle ontwikkeling van het moderne leven geen passende leiding kunnen geven, zij zijn anderzijds te wijten aan het onklare in het moderne zelf en aan de verkeerde en gevaarlijke tendenzen die ook in onzen tijd, als ten allen tijde, zich ten koste van het betere en heilzame trachten op te dringen. Deze laatsten hebben zich hoofdzakelijk geconcentreerd in wat ik samenvattend versta onder „het nieuw Imperialisme" — want dit „isme", gewoonlijk slechts begrepen als een politieke staatsvorm is veel meer dan dit — is een levenshouding, een geestes-richting die juist door haar psychologischen ondergrond tot zulk een machtsontplooiing in staat is, als die welke wij op dit oogenblik tot der wereldellende in het imperialisme waarnemen. Samenvattend zijn dus de re-aktie, en het Nieuw-Imperialisme beiden als hoofd-oorzaken te beschouwen van den hedendaagschen 1 wereld-toestand. gemoet zien, zeer moeilijk naast het 'beginsel van gemeenschap, dat, van de waarde der persoonlijkheid hoog te houden. Het beginsel der gemeenschap, dat mijns inziens geheel iets anders is als het beginsel van den staat. En hier raken wij een kardinaal punt in de geschiedkundige ontwikkeling van het socialisme, dat in de naaste toekomst omstreden zal worden, en dat moet worden opgelost, wil niet deze beweging haar schoonste mogelijkheden door innerlijke verdeeldheid in gevaar gebracht zien. ► Alleen geestelijk vrije menschen, revolutionnairen in geest en in waarheid, alleen persoonlijkheden, d. w. z. karakters, kunnen volkeren leiden langs de banen hunner zelf-bevrijding. De ineenzinking in 1914 heeft hier een bitter te kort geschreven in het geschiedboek van de moderne menschheid, dat moet worden erkend en aangevuld. De sociaal-demokratische meerderheden zijn wat dat betreft in elk land beschaamd door de revolutionnair-socialistische minderheden wier onsterfelijke roem het is en blijven zal, dat zij van den aanvang aan den oorlog hebben onderkend en bestreden. „Wat Liebknecht gezegd heeft, zeggen honderden nu na'', aldüs Haase, in den Rijksdag van 19 Juli, waar Dr. Michaelis zijn halfslachtige rede ten beste gaf. Juist, wat Liebknecht gezegd heeft, bleek waarheid, wat Adler verricht heeft bleek, tegen zijn wil gerukt te zijn' geworden uit zijn gefolterd geweten. Wanneer nu enkele socialisten der meerderheid ter elfder ure hun kortzichtigheid inzien, dan past hun bescheidenheid en een geheel erkennen der minderheid in haar karaktervolle en beginselvaste waardigheid Maar om op Rusland terug te komen, dat nu, staand voor de reusachtige taak van zijn wederopbouw, het meest belangwekkende rijk der wereld is; zijn omwenteling kan op de strijdvragen die in het socialisme om oplossing dringen van grooten invloed zijn. De twee hoofdzaken, een revolutie van den geest, en een vergelijk tusschen de vormen waarin de sociale re-organisatie haar uitdrukking moet vinden, die voor de toekomst van het socialisme van vitaal belang zijn, vinden in Rusland zeer groote hulpbronnen tot verwezenlijking van nieuwe opvattingen en begrippen. In het groote Slavische rijk, dat met Siberië medegerekend, een der grootste wereldrijken is, werkt reeds sedert lang en vooral in de laatste vijftig jaren een geestelijke stuwkracht, een modern intellektueel bewustzijn, dat voor daden .rijp geworden, in 1905 een revolutie deed losbarsten. Deze revolutie voorloopig teruggeslagen door de vereenigde macht der binnen- en buitenlandsche reaktie, verhief zich in het derde oorlogsjaar opnieuw, in lijden gestaald, met een doorzettingskracht die de wereld heeft verrast. De opstand in Rusland heeft zich, gesteund door een intellektueel proletariaat dat zeer groot is in aantal en degelijk van gehalte, snel weten te organiseeren tot een federatieve gemeenschap, die tracht een nieuwe orde van zaken, van bestuur te scheppen en te handhaven. Het .Slavische ras, aan welks begaafdheden niet langer te twijfelen valt, dat vooral in Rusland in dte laatste helft der 19e eeuw tot een hoogen graad van ontwikkeling was gestegen, dat in kunst, literatuur, wetenschap en bovenal in revotutionnair bewustzijn in Europa vooraan stond, zal, nu het Tsarisme gevallen is, zich in de rij der naties zeer zeker een eereplaats weten te veroveren. Het doet dan ook eenigszins belachelijk, om niet te zeggen ergerlijk aan, wanneer de pers der andere landen van Europa, hetzij der bondgenooten, vijanden of neutralen in ietwat beschermenden toon durft spreken van dit jonge Rusland dat hen allen in inzicht en moed verre overtreft. Wij denken hier onder anderen aan de opvallende dwaasheid van een Harold Williams, correspondent te Petersburg van de Daily Chronicle, waar hij de Russische organisatie verwijt dat zij de hechte basis mist waarop de Duitsche sociaal-demokratie berust! Een basis, die, wij weten het allen, op het kritieke moment der oorlogsverklaring wegzonk in het moeras van het chauvinisme en andere averechtsche opvattingen. Maar deze Engelschman staat niet alleen in zijn kortzichtigheid. Weerzinwekkend in hooge mate was bijv. gisteravond (21 Juli) in het avondblad der „Nieuwe Courant", wat in de „De Dag" ten beste werd gegeven over de weigering van de Russische regimenten tot den aanval bij hervatting van het offensief. Men moge nu tegenover het tragisch dilemma waarin het jonge Rusland zich bevindt, ten opzichte dezer kwestie van een afzonderlijken vrede, of voortzetting van het offensief, denken wat men wil, men kan niet anders als eerbied koesteren voor den soldaat die volgens zijn overtuiging handelt en over de partij der maxima- revolutie tegen den oorlog en al datgene wat hem heeft voorbereid en doen losbarsten. Voor de welbegrepen, de radikale vredesbeweging, van welke het burgerlijk pacifisme slechts een zeer oppervlakkig en wankel beeld geeft, is de Russische revolutie van geheel eenige waarde. Welk een stoot zij heeft gegeven in de richting naar. vrede, hiervan vermenigvuldigen zich bij den dag de bewijzen. In de eerste plaats de conferentie te Stockholm, die ondanks tegenwerking van verschillende kanten, in alle landen vredestendenzen onder de socialisten heeft versterkt en opgewekt Waarschijnlijk hierop reageerend, heeft ook de Paus zich gehaast het prestige der Kerk door een vredesoproep te redden. En de regeeringen, als altijd bevreesd voor den groei van zelfbewustzijn in het volk, zullen den oproep der Kerk eerder volgen dan die van den Arbeid, op deze wijze wederom den geest des tijds ontkennend die aan den laatsten en niet aan de eerste het natuurlijk recht van spreken geeft. Zoo zien wij waar het moment der beslissing over Oorlog en Vrede nadert, de levensboog der volkeren zich spannen, en groeit langzaam maar zeker in alle landen de opstandigheid tegen den oorlog en het imperialisme, dat hem veroorzaakt heeft zal be stendigen en doen wederkeeren, zoo niet een dieper en hooger bewustzijn dan dat der regeeringen dit belet. Het gaat er nu om alle. krachten, die zich hiertoe beschikbaar willen stellen, te mobihseeren ten bate van dit groote doel. Het gaat er nu om uit alle klassen de elementen bij een te brengen, wier bewustwording rijp is geworden door de openbaring van dezen oorlogsjammer, voor een dergelijke krachtproef. Deze generatie weet nu wat oorlog beteekent. Wil zij niet zelve ondergaan en niet haar nageslacht een wereld achterlaten, waarin de duivel en niet god regeert d.w z. waarm de tendenzen van het kwade de tendenzen van het goede vernietigen, dan zal zij in den geest en met de daad revolutionnair te werk moeten gaan, en de oorzaken die tot oorlo* voeren, moeten bestrijden. Men kan een ziekte als die, waarvan de oorlogspsychose blijk geeft, niet meester worden zonder radikaal in te grijpen. Imperialisme, uit kapitalisme gegroeid, door militarisme gesteund, ,s een infectie van zoo gevaarlijken aard, dat zij, wij worden dit nu dagelijks aan den lijve duidelijker gewaar, de volkskracht doet zinken op het nulpunt, omdat zij de levensvoorwaarden dezer kracht verslindt en verwoest. Geen wereld-levensmiddelen-dictator vermag den hongersnood tegen te houden. Deze sluipt rond, niet alleen over de steppen van Rusland of langs de weggemaaide velden van het bezet gebied, zij sluipt rond' in elk slop der groote en kleine steden, onder de hutbewoners van nog welige landouwen in de z.g.n. centra van beschaving, zij nadert den karig voorzienien disch van den kleinen middenstand en zij kruipt op naar het geweten der rijken, als de hongertyphus nadert en ook zijn huis bedreigt. Want infectie is onafweerbaar en vliegt door de lucht het paleis binnen, zoowel als het krot. Want de wereld-hongersnood sleept met zich en na zich een reeks van kwalen en ellenden, die voor de grens van ras of klasse geen halt houden. Tegen deze ontzaglijke rampen aan de menschen opgelegd door de hedendaagsche regeeringen en hun averechtsche methoden en systemen, geldt het een ontzaglijke krachtsinspanning der volkeren, van mannen en vrouwen uit alle rangen en standen in zoover dezen zich van het dreigend onheil genoegzaam zijn bewust geworden om een dergelijken strijd te kunnen strijden. Zooals tevoren gezegd: het proletarisme alleen is hiertoe niet in staat. Zijn levensvoorwaarden waren er tot dusverre niet naar, physisch noch psychisch, om het in, staat te stellen tot meer dan instinktieve hongeroproeren, die telkens ineenzinken voor den sabel van het bruut gezag dat geen mededoogen kent. De massale werkstaking der georganiseerde arbeiders, zeker het meest rechtmatig en welsprekend bewijs van den nood van het volk, vooral in Engeland reeds in de laatste jaren voor den oorlog op groote schaal en met bewonderenswaardige energie aangewend, is helaas voor den oorlog teruggedeinsd. Van de hernieuwing harer kracht in het heden hangt nu de toekomst der arbeidersbeweging af. En de teekenen vermenigvuldigen zich, dat dit in Engeland en elders wordt begrepen en dat de Russische revolutie als een zweepslag heeft gewerkt. Maar de socialisten zijn, laat hen dit ruiterlijk en tot eigen voordeel erkennen, sedert den oorlog niet langer de eenigen op wier weerstandsvermogen in een kritiek oogenblik te rekenen valt. Zij hebben zich, althans wat de meerderheid aangaat, in alle landen door de geestesverwarring van het oogenblik laten medesleepen. Alleen de socialisten der minderheid en enkele liberalen van den goeden ouden stempel hebben zich in Engeland met verscheidene intellektueelen, humanisten!, hervormers en radikaal-pacifisten, ook in andere landen, afgescheiden van het chauvinistisch' imperialisme dat ten oorlog dreef. Het is vooral uit deze kringen, dat van een geestelijke revolutionnaire bewustwording een ondersteuning kan verwacht worden voor het volk, die, waar zij wordt aangenomen, meer zal kunnen uitwerken, dan waar zij door onbuigzame sektarische bekrompenheid wordt afgestooten. Ook hier heeft Rusland een voorbeeld gegeven, waar de nieuwe organisatie alle kleingeestigheid vermijdend, tracht verschillende groepen van revolutionnairen te doen samenwerken met de meest bewüst geworden groepen der burgerij. Ik herinner hier wederom aan een ander artikel van Bernard Shaw naar aanleiding van het gebeurde in Rusland, dat onder den titel: „de roode Vlag" in de New Statesman verscheen. In deze sympathieke en ruime beschouwingen over de Russische revolutie herinnert Shaw er aan hoe geen enkele omwenteling werkelijk met succes is doorgevoerd zonder medewerking van de beste elementen uit de burgerij. Hij is zich bewust, dat, een klassen-evenwicht aan, te bevelen in plaats van' een onverzoenlijken klassen-strijd, den raadgever van beide kanten verwenschingen en beschuldigingen op den hals haalt. Echter een redelijk, d.w.z. een veelzijdig, door geen partij-vooroordeel beïnvloed inzicht zal zich zonder bedenken aan dergelijke miskenning prijsgeven. Ook de Rede, van welke de bezonnen redelijkheid het schoonste gewin is, is een god als een ander, die te dienen ernstige verplichtingen oplegt en een zelfverzaking eischt, die boven alle persoonlijk belang het heil der gemeenschap stelt. De redelijke humanist volgt, niet minder dan de Christen-socialist, dan de revolutionnaire Marxist of anarchist, een evangelie, wier wetten bindend voor hem zijn. Uit Shaw's artikel „Beschuldigingen" in de New Statesman van 8 Juli 1916 sprak reeds een zelfde geest, waar hij opkwam tegen de lastercampagne der gele pers, die ook tegen lieden van het eigen land aanhoudend gevoerd wordt. Enkele zijner opmerkingen zijn wederom zóó raak en van zoo universeele waarheid, dat ik ze hier volgen laat: „Te trachten de dingen en bet oordeel in evenwicht te houden, „hetzij tusschen staatslieden uit een tegenovergesteld - kamp of „tusschen vijandige naties, is zich aan het gevaar blootstellen van „beide kanten met bommen te worden geworpen. Men wordt van „weerskanten beschuldigd tot de andere partij te behooren, en men „wordt veracht als een zwak creatuur van compromis, die tijd „vermorst in denken, waar hij aktief behoorde te zijn. Want „denken'wordt nooit beschouwd als een vorm vari handelen, terwijl „spreken, als het slechts met de noodige heftigheid gedaan wordt, „wèl als een daad wordt gerekend. Als gevolg hiervan Worden zij, „die „iets willen gedaan krijgen" lid der partijen en nemen dan de „beschuldigingen van het oogenblik over. De partijman, ofschoon „als privaatmensch dikwijls een wijsgeer, kan het zich zelden veroorloven als wijsgeer voor het publiek te verschijnen. Integendeel „zal hij spoedig beschuldigende uitspraken doen met niet minder „nadruk dan een ambtenaar van de kroon. Dit is een deel der „menschelijke dwaasheid. Wij luisteren niet naar Rede, maar naar „het schrille geluid van den scheldenden papegaai. Dit is precies „wat de demagoog is — de heesche vogel, naar welke een demooratie niet luisteren moet zoo zij wenscht te leven." Ik heb mij de moeite gegeven Shaw in zijn beste momenten te citeeren, omdat in zijn woorden dan nog altijd een kern van wijsheid en waarheid te vinden is, die ons heden ten dage meer dan ooit brood-noodig is. Immers het gaat er om in de groote worsteling tegen nog altijd sterke re-aktieve stroomingen, allen bijeen te brengen, allen te doen samenwerken wier bewustwording hen hiertoe in staat stelt. De hernieuwde strijd om geestelijke en materieele bevrijding, die de strijd is der moderne menschheid om zichzelve en voor haar gemeenschap, moet worden opgebouwd op een dieperen en ruimeren grondslag dan die van een partijbelang, dat bovendien nog veelal door de persoonlijke heerschzucht en naijver der leiders vertroebeld wordt. Er moet in de verschillende groepen der revolutionnairen, d.w.z. van hen, die de noodzakelijkheid inzien eener radikale „Umwerthung der Werthen" in individueelen en maatschappelijken, in moreelen en socialen zin beiden, een evenwicht, een basis van wederzijdsch begrijpen en waardeeren gezocht te worden die leiden kan tot vruchtbare samenwerking. Dit is de gebiedende plicht eener massale volksbeweging, nationaal en internationaal tegenover de regeerders en hun systemen, die de menschheid den hongerdood prijsgeven. Waar Balfour nog gisteren (17 Augustus) in het Lagerhuis het bestaande stelsel van diplomatie durft verdedigen, daar blijkt duidelijk, dat bij de Gealliëerden evenmin als bij de Centralen het modern rechtsbewustzijn ontwaakt is. Waar aan de arbeiders in Engeland en Amerika de passen naar Stockholm zijn geweigerd, daar zijn de huichelachtige frasen van den Engelsch-Amerikaanschen oorlogshond voor vrede en vrijheid voor goed ontmaskerd, en moet het volk en de burgerij van alle landen toch wel de oogeiï open gaan voor het sinister verwordingsproces der democratie, dat in dezen wereldoorlog zich voltrekt. Zie, het is deze ontwaking die ik bedoel, waar ik spreek van een geestelijk-revolutionnaire bewustwording, die, uitgaand boven het klassen-bewustzijn, juist van den strijd tusschen Arbeid en Kapitaal, die de Levensstrijd is der volkeren, den diepsten grondslag uitmaakt. Eigenlijk bestaat onverzoenlijke klassenstrijd in werkelijkheid al evenmin als onverzoenlijke rassenstrijd. Beiden zijn, althans voor zoover zij in de natuur aanwezig zijn, kunstmatig aangekweekt en opgehitst door de politieke partijen en worden door dezen en hun demagogischen wedijver al maar gevoed. In velerlei kwesties geeft niet het beginsel den doorslag, maar de positie der verschillende leiders tegenover en onder elkaar. Wie ook maar eenigszins ervaring heeft van het partij- of verenigingsleven moet deze treurige waarheid toch als feit erkennen. De eerlijke en beginselvaste leiders en leidsters niet te na gesproken, weten juist zij het, hoe in dit opzicht partij- en vereenigingsleven veelal bedorven wordt. Voor deze tekortkoming is geen ander geneesmiddel dan het streven naar een dieper inzicht en ruimer opvatting van de taak die vereischt wordt om te komen tot dien algemeen nationalen en internationalen volkerenbond, die op dit oogenblik, door het modern wereldverband, voor deze wereld een der eerste, der meest noodzakelijke bestaansvoorwaarden geworden is. Noodiger dan ooit is een positieve erkenning dezer noodzakelijkheid nu de oorlogsrazernij voortgaat de grootsche Russische bevrijdingspoging met een contra-revolutie te bedreigen. Nu de dollar en het pond tesaam verbonden, het uitgeputte en verarmde land den verloldkenden strik spannen van hun finantieele uitbuitings-politiek. Immers op de beurs, evenzeer als op het slachtveld, wordt de vrijheid der volken vermoord. Het groote goud-syndikaat, de millioenen- en milliarden-leeningen, moeten niet minder dan kanon en sabel alle volkeren ten strijde jagen voor het alles verslindend systeem, het Imperialisme, dat zoowel door een Wilson en een Lloyd George als door een keizer en zijn dienaren, elk op hunne wijze, beleden wordt. Northcliffe en Reventlow, zij geven elkander niets toe in het onverantwoordelijk opzweepen der oorlogshartstochten en veroveringslusten. Waar Engeland en Amerika den eerste sanctioneert als den grooten woordvoerder van een corrupte pers, daar kan van democratie geen sprake meer zijn. Waar Duitschland zich niet krachtiger verzet tegen het misdadig pan-Germanisme, door den laatste aangevuurd, daar zal het schuldbeladen zijn ongelukkig volk steeds dieper doen nederzinken in het bodemloos moeras der oorlogsellende. Nog bestaat in Rusland eeni sterke revolutionnaire minderheid, die deze wandaden van het Imperialisme ziet zooals zij zijn. Zoo werd nog onlangs in het blad Iswestia geschreven: „President Wilson dwaalt, indien hij meent dat zijn denkbeelden hun weg in de harten van het Russische volk vinden. De Russische democratie weet thans, dat de weg tot den zoozeer gewenschten wereldvrede slechts door den gemeenschappelijken strijd der arbeidende klassen tegen het wereld-imperialisme gaat. Hoogdravende en vage frasen kunnen ons te dien aanzien niet misleiden." Zullen niet ook de volkeren buiten Rusland deze woorden vernemen en zal niet de kreet: „Weg met den oorlog, wij willen brood en vrede, wij willen het Leven, niet den Dood", gaan van mond tot mond door alle landen der wereld? Het is de revolutionnaire wanhoopskreet, een natuurkreet wel te verstaan, die, gerukt uit het hart eener gefolterde menschheid, eens opgestegen, niet meer te onderdrukken is. Sterker dan de dood is de Levensaandrift en wie zal heden willen tegenspreken na al wat dezë drie jaren is gebeurd, dat de laatste in de revolutie haar natuurlijken uitweg zoekt, die door den oorlog is dicht gesperd? Deze versperring (waarvan de doodelijke draadversperring aan de grenzen het symbool is) te doorbreken is het doel der wereldrevolutie, die in Rusland begonnen, dóórwerkt in alle landen. Deze grootsche politieke en sociale omwenteling kan echter zonder een algemeene revolutionnaire geestelijk-zedelijke bewustwording niet plaats vinden. Een bewering die niet nieuw is. Reeds Lasalle heeft gewezen op een revolutie van den geest als den noodzakelijken grondslag voor de sociaal-ekonomische omvorming, zonder welke alle politieke staatsgrépen ijdel zijn. De vooruitgang' het geluk der menschheid moest ook volgens hem berusten op een psychologische basis, d.w.z. worden gedragen door den geest en het karakter der menschen. Op het einde der 19e eeuw herleefde deze opvatting met kracht, als een vooruitstrevende reaktie tegen de materialistische wereldbeschouwing, die de oude ideologie met recht had opgeruimd zonder er echter een nieuwe voor in de plaats te geven. Voor ons heden ten dage is een krachtige voortzetting van deze re-aktie vóóruit, geboden. Vóór den oorlog bevonden wij ons op weg naar een nieuw Levensinzicht en een nieuwe maatschappij, dien weg, door het oorlogstumult momenteel verloren, terug te vinden, moet, dit kan niet anders, het doel zijn van allen in wie de oorlog het revolutionnair geestelijk bewustzijn gewekt of op nieuw verscherpt heeft. 4e Gedeelte. Er zijn in alle landen teekenen dezer herleving van geestkracht en van zedelijken moed, van karakter, in revolutionnairen d.w.z., bevrijdenden zin. Een geestelijke internationale, die een nieuw socialisme scheppen wil, dat elke verbinding verbreekt met de tyrannie niet alleen van het feudaal absolutisme, maar eveneens met die, van het nieuw, quasi democratisch imperialisme, dat inderdaad met de waarachtige beginselen eener zuivere demokratie niets gemeen heeft. Over de geheele wereld groepeeren zich nu minderheden in deze richting, die dagelijks in getal aangroeien en in bewustzijn sterker worden. Schrijft uit Zürich Ludwig Rubiner over een dergelijke ontwaking in zijn „Zeit-Echo" (een blad dat nu en dan onder vele moeilijkheden te Bern en te Leipzig verschijnt) het volgende: „de bevrijden van geest, de bewustgewordenen van alle landen moeten zich op dit moment voor de oogen der volkeren de handen reiken. De besluiten der enkelingen zijn sedert lang genomen, zij zijn aan elkander niet vreemd. De bouwplannen der enkelingen voor de toekomst der wereld stemmen in de hoofdtrekken zóózeer overeen, dat men zeggen moet: de geestelijke weg voor het willen der besten is reeds afgebakend. Het gaat hier dus niet om diskussies. Waarom het wel gaat dat is om de meest eenvoudige werkelijke vereeniging dezer willenden". Door mijzelve werd op een dergelijke Internationale van den geest, als voor de moderne wereld van het hoogste belang, reeds in 1909 gewezen in mijn opstel „Geestelijke evolutie in het geval Ferrer", in het November-nummer van de „Nieuwe Gods" van dat jaar. Waar toen nog gesproken kon worden van evolutie, daar is door de terug-werkende, gigantische revolutie van den wereldoorlog, een tegen-revolutie met vóóruitwerkende bedoeling en kracht van zelf geboden." De revolutie door mij in mijne beschouwingen op den voorgrond geplaatst is dan ook niets anders als de evolutie tot gloei-hitte opgedreven door de omstandigheden, de evolutie op haar ontbrandingspunt. Wie leert, en dit is de les bij uitnemendheid ons door de gruwbare oorlogs-werkelijkheid geleerd, revolutie op deze wijze te begrijpen zal voor dit woord niet langer terugdeinzen, maar het aanvaarden in die hoogste, geestelijke beteekenis, die er natuurlijker wijze in opgesloten ligt. Het is nu eenmaal niets anders. Het historisch proces dat zich in de machts-ontplooiïng van het imperialisme in den wereldoorlog met ongeëvenaarde snelheid voltrekt, heeft een historisch proces in omgekeerde richting opgeroepen. : Heden ten dage kan het streven der revolutionnairen niet langer als „Utopie" worden uitgekreten. Hongersnood, de algemeene wereldnood, stempelt dit streven tot een verlossingsdaad. Het bestaans-vraagstuk van alle volkeren, het vraagstuk van produktie en consumptie houdt nu in geheel de wereld het gefolterd menschr dom in angst en spanning. Welnu dit is het sociale vraagstuk bij uitnemendheid dat voor den oorlog nog slechts door enkelen in zijn vollen en waren omvang begrepen, door den oorlog plotseling de aandacht van alle menschen tot zich trekt. Om dit probleem op te lossen is, als voor de oplossing van elk probleem, een omvorming van begrippen en opvattingen noodig. Een ingrijpende en het doel treffende revolutie op materieel gebied te verwachten zonder deze geestelijke revolutie, is een ijdele verwachting, een verwachting die door de moreele ineenzinking, de algemeene demoralisatie die wij heden waarnemen, zelfs in centra van sociale vooruitstreving, voor goed den bodem is ingeslagen. Zij, die reeds nu zich bezighouden met den socialen weder-opbouw, die op de oorlogsverwoesting volgen moet, plaatsen dan ook dit inzicht niet langer achteraan,, maar vóóraan bij de studie van dit vraagstuk. Wat enkelen reeds vóór den oorlog begonnen, de re-aktie in vóóruitstrevenden zin tegen het materialisme, wordt nu door velen begrepen en is het fundament hunner oorlogs-bestrijding, hunner vredes-propaganda en van hunne plannen voor sociale reconstructie. Onder hen die overal in deze richting werken noem ik Bertrand Russell, de beroemde engelsche professor in mathematiek wiens optreden als revolutionnair, dat is radikaal hervormer en pacifist, hem zijn leerstoel aan de universiteit heeft gekost. Sinds het verschijnen van zijn boek: (in het najaar van 1916) „Beginselen van sociale weder-opbouw" dat door de „Nation" het radikale engelsche weekblad als een diep en profetisch werk werd aangekondigd, is hij door de oorlogspartij met gerechtelijke vervolging bedreigd geworden. OnderJ.usschen, het boek is gepubliceerd en ook over de grenzen gekomen, althans ik kreeg het zeer spoedig na zijn publicatie in mijn bezit, tot mijn vreugde, want het is een der edelste en meest opbouwende geschriften die in het Britsche keizerrijk gedurende den oorlog zijn verschenen. Uit zijn bladzijden spreekt die ware geest van democratie en •vooruitgang, die ons eertijds zoo innig aan Engeland verbond en die een belofte is, dat, als eenmaal het oorlogs-delirium zal zijn uitgewoed, het van nature vrij-gezinde engelsche volk zijn beste tradities niet langer verloochenen zal. Het schijnt mij de moeite waard bij den inhoud van genoemd verbijstering:, zwiept de geesten heen en weer en heeft een chaos van tegenstrijdigheid opgeroepen in alle centra van aktie. Deze geestelijke onvastheid is wat men noemt de splijtzwam die vereenigingen en bonden ontwricht en uit elkaar slaat. De geestelijke doorgronding, die de oplossing onzer problemen moet voorafgaan is niet voorhanden, wèl is zij in wording, was dit ook rèeds voor den oorlog, maar zij bleef zwak en ongeformuleerd. Er waren ge-isoleerde pogingen, maar geen noemenswaardig verband tusschen deze pogingen. Dit is de oorzaak, dat de vooruitstrevende partijen, ondanks veel praktijk en groote organisaties, zwak stonden tegenover den stortvloed der re-aktie die in haar dienst de traditie opriep. Wij weten met welk gevolg. Een ideologie die men voor goed begraven dacht, deed bij gebrek aan het nieuwe, betere en hoogere, haar onwederstaanbare aantrekkingskracht nog eenmaal gevoelen. In welke mate niet alleen het volk, maar zelfs dè geleerden en ontwikkelden, nog worden beheerscht door de meest primitieve instinkten, door opvattingen en geloovingen die lijnrecht in tegenspraak zijn met de wetenschap van den nieuwen tijd, met een in waarheid modern gevoelen en denken, hiervan is de algemeene oorlogs-psychose een verpletterend bewijs. Willen wij over dit doode punt in de moderne bewustwording 'heen komen, dan moet, zooals Russell zeer duidelijk in zijn sociale reconstructie vóóropstelt: „de strijd der vrije gedachte opnieuw met alle kracht gestreden worden". Zonder deze geestelijke bevrijding is geen economische bevrijding op den duur mogelijk. Achter den wereld-oorlog staat de oorlog der ideeën, inzichten en opvattingen. , Ideeën zijn krachten, die niet minder dan tie materiëele nood, de menschen stuwen in zekere richting. Waar de eersten ontbreken of nog slechts onduidelijk aanwezig zijn, daar zinkt het oproer door den laatsten opgeroepen machteloos ineen. Het is geen toeval, dat juist in Rusland, waar het intellektueel en artistiek proletariaat zeer talrijk is, de revolutie in staat is geweest den oorïogswaan te breken. De geestkracht, de zedelijke moed, noodag voor deze ontzaggelijke inspanning kon niet door de misdeelden alleen zijn ingezet, indien niet een bijzondere mate van intellektueele ontwikkeling en geestelijk bewustzijn haar gesteund en geleid had. Elke revolutie in vooruitstrevenden zin, berust op revolutionnaire bewustwording, d.w.z. op het bewustzijn van den eigen tijd, dat zich aan de traditie te ontworstelen heeft In dit opzicht heeft nu het Slavische op het germaansche ras den voorsprong gedaan die men er, dank zijn natuurlijke begaafdheid, die in het laatst der 19e eeuw bijzonder aan het licht trad, van verwachten mocht. Terwijl tot op heden toe, ondanks al zijn geleerdheid en organisatorische kracht, in Duitschland de jonker-kaste regeert, het militair bevel blindelings gehoorzaamd wordt en een klein groepje al-duitsche tyrannen de beter gezinde meerderheid het zwijgen oplegt, heeft het Slavische ras zijn juk afgeworpen en de republiek uitgeroepen; en dit onder omstandigheden, die telkens deze grootsche poging met mislukking bedreigen. De stoot door de Russische revolutie gegeven blijkt hiermede te zijn opgeweld uit de diepste levenskolken van het russische ras. Van deze omwenteling is de invloed niet meer te vernietigen. Met haar is de ontwaking en het verzet der volkeren tegen den oorlog en het imperialisme dat hem opriep, ingeluid. De bedriegehjke leuze van den Amerikaanschen president, die met woorden het pacifisme belijdt, maar met de daad zijn volk den dienstplicht oplegt en de bewapening opvoert tot een duizelingwekkende hoogte omdat hij met den windwijzer der imperialistische belangenupolitiek mede-draait, deze quasi pacifistische en democratische leuzen verhezen bij den dag aan realiteit. Met elke schrede verder die gezet wordt op het wereldoorlogspad, dat zich niet langer bepaalt tot een worsteling tuschen naties, maar den oorlog tusschen werelddeelen in uitzicht stelt, nadert het internationaal verzet der volkeren, de wereldrevolutie, die haar rechtmatigheid door de barbaarsche gruwelen van het wereldmilitarisme verzekerd weet Vvelnu, om deze revolutie, die rechtvaardig is, den zedelijken steun te verzekeren, die haar toekomt en die alleen haar leiden kan in de banen eener grootsche en bestendige wereldhervorming, moeten menschen uit alle landen, van alle rangen, uit alle standen tot het bewustzijn worden gebracht: dat de goden voor welken zij gebogen hebben in dezen rampzaligen tijd, valsche goden zijn; moeten zij den wereldoorlog leeren zien als het geweldig en ontzaglijk gebeuren, waarin het drama der godenschemering, de oplossing van een oude wereld in een.nieuwe, zich afspeelt op een wijze, die ondanks haar verschrikking, een menschelijke prestatie en uithoudingsvermogen vertoont, welke reeds nu voor de toekomst dezer .nieuwe wereld groote mogelijkheden belooft. In dit passiedrama der menschelijke bewustwording en bevrijding staat, laat ons dit nimmer vergeten, want het is ons troost en onze hoop, dè Natuur aan de zijde der revolutionnairen, der opstandigen. De Natuur, die het Leven is, dat na eiken slag het toegebracht, herleeft en voorwaarts en opwaarts stuwt, het Leven, dat onsterfelijk is, niet in het individu maar in zijn nageslacht. Balfour, de tot imperialistischen staatsman verworden wijsgeer der engelsche geestelijke en politieke reactie, zeide onlangs in een zijner van drogredenen overvloeiende redevoeringen: „Thans gaan deze staten (de amerikaansche) deelnemen aan den heiligen kruistocht voor de vrijheid in de oude wereld, waar de vrijheid tot in haar grondvesten is aangerand." Deze voorstelling is een dier subtiele misleidingen, waarvoor bij een groot deel van het publiek het onderscheidingsvermogen ontbreekt om haar valschheid te onderkennen. De wereldoorlog is niet een strijd om vrijheid, hij is een strijd der tegen elkaar in druischende materieele belangen van elk zijner deelgenooten, hij is een strijd om de exploitatie der wereld ten bate der Groote Mogendheden, hij is een kamp op leven en dood om wereldheerschappij,-in elk opzicht het tegendeel van den heiligen kruistocht, waarvan Balfour het waagt te spreken om het oorlogsvuur aan te wakkeren. De kleine naties worden in deze worsteling niet bevrijd,. maar vermorzeld. Evenals de armste klassen der bevolking sterven zij weg door het zwaard der Groot-machten die om hun ellende zich niet bekommeren. Met het deelnemen van Amerika aan den wereldoorlog wordt deze belangenstrijd, deze worsteling om wereldheerschappij der Groot-machten er een tusschen werelddeelen, en is de ekonomische knechting der neutralen nog slechts een kwestie van weken of maanden. Amerika, dat niet deelneemt aan den oorlog uit menschlievendheid, maar om zijn oppermacht te doen gelden in den Stillen Oceaan, tegen Japan en tegen al wie hem mocht willen in den weg staan bij zijn imperialistische machtsontplooiing, Amerika is geworden niet tot den bevrijder van Europa (zooals gehoopt was indien het zich aan het hoofd der neutralen tegen den oorlog had' verklaard), maar tot dictator van den oorlog en van Europa Amerika is door middel van de reusachtige leeningen, die het uitgeeft,'de bankier, d. w. z. de heerscher geworden eener wereld die door geldmacht geknecht, meer dan ooit naar bevrijding snakken zal en deze niet anders dan in revolutie zal kunnen vinden Inderdaad, de strijd tusschen de oude en de nieuwe wereld tusschen autocratie en democratie, is een geheel andere als die' welke een Balfour of een Wilson ons voorstelt. Hem voor te stellen als de strijd tusschen de Geallieerden en Centralen, tusschen het feodaal bestuur van autocratische keizerrijken en democratische republieken of keizerrijken is in de hoogste mate verwarrend en onjuist. Zeker, het verouderd autocratisch feodalisme, dat in Duitschland met militair geweld zich handhaven wil, moet vernietigd worden, omdat het uit den tijd is en in de ontwikkeling der moderne wereld niet langer geduld kan worden. Maar de nieuwbakken geldmacht van het reuzenkapitaal, dat de schatten der moderne industrie,, van het arbeidsvermogen der moderne menschheid roekeloos stort in den oorlogskrater, moet niet minder worden .vernietigd in zijn grootheidswaan en hebzucht. Reeds gaan in Amerika zelf stemmen op, die deze beschouwing staven De redacteur van „The New Republic" heeft den oorlog van het nieuw Imperialisme, waartoe Amerika zich op reusachtige schaal voorbereidt, reeds gebrandmerkt als zelfmoord. Northcliffe wordt bestreden door de bladen van Hearst De arbeiders maken zich gereed tot verzet. De valsche leuze van vrede door oorlog, die, even als die van vrede door uiterste bewapening in deze wereldworsteling haar volledig bankroet beleeft, kan zich niet langer met eenig recht handhaven. Voor dergelijke drogredenen gaan nu de oogen meer en meer open. Langzaam maar zeker kentert de openbare meening, langzaam maar zeker ontwaken de volkeren uit hun verdooving. De hypnose van den oorlog is verbroken, maar niet door Amerika, door Rusland, door dat tegendeel, dat een oorlog van zóó fataal karakter als deze wereldoorlog meer en meer blijkt te zijn, altijd oproept: door de revolutie. Met deze russische revolutie, die in haar nieuwsten vorm niet gewelddadig maar humaan te werk is gegaan en daardoor blijk geeft van het moderne in zijn hoogste instantie te hebben doorvoeld en doordacht, met deze revolutie is in alle landen de vredesbeweging versterkt, werden vredesbemoeiïngen opgeroepen, die door geen oogenblikkelijke herleving der oorlogswoede zijn te vernietigen. Onmiddellijke vredesonderhandelingen — aldus klinkt de oproep van den Paus, zoowel als van de socialisten en radikaal-pacifisten. Maar zeer zeker zal de vrede duurzamer zijn, die door het denken en werken der bewustgewordenen in modernen geest, der intellektueelrevolutionnairen in het volk wordt gewenscht en voorbereid, dan die, welke in hoofdzaak door het anti-revolutionnair sentiment, door bidden in de kerken zich uitspreekt.' Mij schijnt de Paus niet bij uitnemendheid de persoon om het probleem van oorlog en vrede en de ontzaglijke problemen, die hiermede maatschappelijk en zedelijk samenvallen, te kunnen of willen oplossen. De kerken, bijna allen getrouw aan de regeerende kasten en de traditioneele en officieele moraal, zijn niet de instellingen, waardoor de geestelijk-materieele wereld-hervorming, die uit dezen oorlog mag worden verwacht, kan worden bevorderd en geleid in de banen harer noodzakelijke en natuurlijke ontwikkeling. De kerken, hetzij dan katholieke of protestante kerken, hebben nimmer den vooruitgang geleid, integendeel zij deden in den ban de revolutionnaire bewustwording-, die altijd van eiken vooruitgang de hefboom is geweest. Het is niet aan de kerk, maar aan den Arbeid, dat nu het woord is, dat het recht toekomt, dat de plicht is opgelegd der wereldverlossing. Maar van den Arbeid, die zoowel geestelijk als praktisch georganiseerd, zich steunt op het inzicht eener nieuwe ideologie, zonder welke daden wanordelijk, onstandvastig en roekeloos zijn. Zegt ^r. Clara Wichmann terecht in haar voortreffelijke studie: „Philosophie der samenleving": „In onze wijdvertakte en veelzijdige samenleving is iedere hoofddoel van elke gelooving en elke gedachte, zoowel als van elke physieke geneeskundige behandeling, vooropstelt. De wetenschap heeft te groote successen te boeken dan dat zij op deze wijze kan worden verloochend'. Liefde tot het onvervalschte, tot de waarheid, is voor den op-bouw eener nieuwe maatschappij, haar nieuw geestelijk inzicht en moraal, de eenig mogelijke grondslag. Waarschuwt de op dit gebied nog altijd betrouwbare en waakzame Shaw in zijn artikel „On having an idea" in de New Statesman van 20 September 1916 als volgt: „Aristoteles zelf, een der meestér-minnaars der waarheid, werd door de belanghebbenden bij geldbeleggingen gebruikt als een doode hand om de waarheid mede te onderdrukken. De menschen waren bereid een theorie van Aristoteles eerder te gelooven dan wat hun eigen oogen hun te zien gaven. Als een man van wetenschap iets in de natuur opmerkt, dat Aristoteles niet gekend heeft of ontkend heeft, behoorde er inderdaad zedelijke moed toe om dit iets te verkondigen. Men zou zoo denken, dat onder dergelijke omstandigheden een man zich op de eenvoudige wijze van het kind, dat op het strand een nieuw soort schelp gevonden heeft, zou kunnen uitspreken Maar in het rijk der ideeën is het gevaarlijk de onschuld van het kind te bezitten. Men verkondigt de waarheid met levensgevaar Men heeft niet alleen hiermede rekening te houden of men de waarheid heeft ontdekt, maar. of de waarheid, die mén ontdekt heeft, soms den bouw der christelijke kerk of van het Britsche Keizerrijk in gevaar brengt, of het hedendaagsch sociaal systeemof welk ander groot belang ook, dat voor den gemiddelden man van meer onmiddellijk gewicht is dan de abstracte waarheid Ziehier het element van zwakheid in den conservatieven kant der menschelijke natuur, een kant, die overigens ook van groot nut kan zijn." De weg van vooruitgang, die nog altijd door barrikaden van eigen belang, vooroordeel en bijgeloof versperd wordt, is ten slotte, en dit is zijo voordeel, de natuurlijke weg der menschelijke bewustwording en ervaring. Niets grootsch is in de wereld tot stand gebracht, waarvoor niet het initiatief werd genomen door geen enkele gemist kan worden in de geestelijke evolutie der menschheid. De moderne tijd in welken deze evolutie döor de ontwikkeling der wetenschap met ongekende snelheid is voortgegaan, werd van zelf het tijdperk eener revolutionnaire bewustwording, waaruit de nieuwe wereld haar geboorte en opbouw tegemoet gaat. Zij, die voor het woord „revolutionnair" nog altijd, terugdeinzen, moeten zich herinneren, dat aan elke grootsche verandering, aan elke ontdekking, aan elke uitvinding en schepping, op welk gebied ook, die van beteekenis was, altijd' dit revolutionnair element eigen is geweest, dat Christus, Luther of Calvijn, om op dit gebied van den godsdienst te blijven, elk op hun beurt, revolutionnair zijn opgetreden en door hun tijd'genooten werden veroordeeld, gevangen genomen en gekruisigd. Het is daarom onlogisch en onredelijk het goed recht der revolutie te ontkennen of gering te schatten. Het is itmimers duidelijk, dat op geen enkel gebied van menschelijk voelen en denken, van bewustwording, van kennis, van begrijpen, het laatste woord' gesproken is. En dat zoo min als door Galileï en Darwin op wetenschappelijk gebied, of door welk groot kunstenaar ook op zijn gebied, op het terrein van den godsdienst de laatste transformatie voltrokken zou zijn. Indien dit zoo ware, zou de geschiedenis van den modernen tijd een poover figuur maken. En het tegendeel is waar. De moderne tijd is van een grootsche beleving en doorleving, van een tragiek gelijk geen ander tijdperk ooit in die mate gekend heeft. Zijn chaos is zoo groot, omdat zijn erfenis en eigen rijkdom zoo ontzaglijk zijn. Juist hierom, is het zoo moeilijk den eigen geestelijken inhoud van dezen tijd duidelijk onder woorden te brengen, te formuleeren. Voor de oude ideologie, die verloren ging, zijn de equivalenten ruimschoots gegeven. Deze op te sporen, te onderscheiden en te erkennen als bouwmateriaal voor de levensbeschouwing van ons heden en die der toekomst, is de taak zonder welke geen politiek-sociale omwenteling blijvend kan worden tot stand gebracht. En deze taak van geestelijke re-generatie neemt in tijden der hoogste tragiek als de onzen zijn, het karakter aan eener revolutie, d.w.z. van een beweging, die lijnrecht ingaat tegen de conventie, tegen traditioneele opvattingen en begrippen. Het is hier de dwang van buitengewone omstandigheden, die geleidelijke evolutie onmogelijk, revolutie noodzakelijk maakt. Maar deze revolutie, Rusland heeft het bewezen, kan in den modernen tijd, indien een ontwikkeld rechtsbewustzijn en een nieuwe moraal haar bezielt, en alleen van een dergelijk bewustzijn en een dergelijke moraal is heil te verwachten, zonder brute gewelddadigheid of noodeloos bloedvergieten gebeuren. Hoe minder geweld er gebruikt wordt hoe beter de revolutie zal slagen,, want geweld wekt geweld en het is juist het doel van elke waarachtig-revolutionnaire voorwaartsbeweging, die uit een ommekeer in 's menschen voelen en denken geboren is, bet geweld te overwinnen en rede, menschenliefcle en recht te doen zegevieren De militaire barbaarschheid, zooals die heden ten dage het schrikbewind voert, de imperialistische contra-revolutie overtreft in daden van wreedheid elke volksrevolutie, die ooit heeft plaats gehad. Geen bloedbad werd ooit aangericht, dat ook maar vergeleken kan worden bij dat van den wereldoorlog. Het verzet der volkeren tegen deze oorlogstaktiek van het imperiafisme kan niet uitblijven. Het is niet anders dan bét godsgericht der gefolterde menschelijke levensinstinkten. Een natuurlijk gericht, dat als een stormende natuurkracht, als een natuur-norjtd\vendighéid die oppermacht zal breken van allen en alles wat jaagt en ophitst naar wereldheerschappij. Zoo stuwt het raadsel der Sfinx, het raadsel van goed en van kwaad, dat het levensraadsel is, met ongekenden aandrang op uit het oorlogstumult. Het laat zich niet langer met onverschilligheid ter zijde stellen Het dwingt ons de aandacht af door een rampzalige werkelijkheid, waarin daemonische instinkten bandeloos zijn losgelaten Dit raadsel, eenmaal de hefboom van het bovennatuurlijk gelooven, is geworden door de ontwikkeling der wetenschap, de hefboom voor een natuurlijk begrijpen. Het is geworden een psychologisch vraagstuk, het raadsel in de menschelijke natuur zelve, die met vallen én ópstaan in haar meest tragisché lotgevallen de vuurproef der zelfbevrijding, te doorstaan heeft. De oplossing van dit grondprobleem der menschheid, ons eertijdsvoorgesteld als een worsteling tusschen kwade en goede geesten, of tusschen duivel en godheid, is van eiken godsdienst en elke moraal altijd de kernvraag geweest en gebleven. Zij is voor het fnodern bewustzijn de levensvraag geworden hij uitnemendheid Het ethisch probleem, dat in elk andter probleem opduikt Een probleem, dat sedert de ontwikkeling der wetenschap de sfeer van het bovennatuurlijk voor die van het natuurlijk gebeuren verlaten heeft. Maar dit natuurlijke in zijn volledigheid van stoffeüjkgeestehjk, physisch-psychisch gebeuren. Een volledigheid, een ge heel, waarin de geschiedenis der menschheid, individueel en gemeenschappelijk, opgaat. Het derde oorlogsjaar is voorbij, het vierde is aangevangen. Terwijl de volkeren zwoegen onder altijd zwaarder lasten hun opgelegd, terwijl hun kracht gesloopt wordt en een wereldhongersnood dreigt, delibereeren en redeneeren, loven en bieden dte regeeringen, gaat een verstokte diplomatie voort zich in dubbelzinnigheden te vermeien, Terwijl, de menschheid hijgt naar vrede, wordt m de moordende omslachtigheid der regeeringsmethoden, het noodof. een steeds vrijer spel gegeven. In deze duisternis van menschelijk wanbeheer, in deze worsteling tusschen een wereld, die zichzelf den ondtergang bereidt en een nieuwe wereld, die wordende is, werd van uit het Oosten .een lichtstraal geworpen. Zooals in lang vervlogen tijden, in dagen van bangste duisternis de wijzen int het Oosten door sterre-lichtstraal voorgelicht, naar Bethjehem togen, om in het Christuskind, dat in een stal geboren was, den verlosser der wereld te begroeten, zoo wenkt opnieuw uit liet Uosten ons een hoopvol teeken. De geschiedenis herhaalt zich, o zeker!, maar zij hernieuwt zich tevens Zy ,s de natuurlijke historie, waarin de natuur in de menschheid, in haar vierde rijk, zoowel als i„ haar andere rijken steeds hooger vormen, organisaties en een rijker inhoud najaagt.' Wat in de bladzijden der geschiedenis geboekt staat, is het boven alles belangwekkend verhaal dér menschelijke natuur, zooals die m het individu en zijn samenleving zich door dé tijden heen ontwikkelt en zich voltrekt in smartelijke tegenstrijdigheden Ondanks het vooroordeel en de partijdigheid, waarmede velen dézer bladzijden onzer geschiedenis geschreven zijn, treedt toch ten slotte het menschelijk bewustzijn in zijn revolutionnaire bewust- ™.ug uu uen voorgrond' als de machtige stuwkracht van elk (ken vooruitgang. In onze dagen heeft hiervan de Russische revolutie het bewijs gegeven. En het moet begrepen worden, dat, al moge deze revolutie, voltrokken als zij werd op een tijdstip van wereldoirtwrichting, zooals nimmer te voren er een is geweest zóó ingrijpend en geweldig van omvang als deze, het moet begrepen worden, dat deze revolutie ondanks elke bedreiging en contrarevolutie, blijft een getuigenis van den onsterfelijken vrijheidsdrang die het menschelijk geslacht omhoog tilt. Met het vierde oorlogsjaar is de worsteling tusschen oud en nieuw, tusschen verleden, heden en toekomst, düe van den aanvang reeds verscholen lag in dezen oorlog, hel aan het licht getreden. De strijd tusschen arbeid en kapitaal, schijnbaar gesmoord door het oorlogstumult, de bestaansstrijd der uitgestootenen, der armen, van het proletariaat, in welken de algemeene bevrijdingsstrijd der volkeren in den modernen tijd' zich geconcentreerd heeft, deze worsteling om leven van de arbeiders der wereld is, met het signaal door Rusland gegeven, gered uit haar verdooving. Niets zal haar kunnen verpletteren, zelfs niet de wereldoorlog door de Grootmachten ontketend om de wereldheerschappij. Niets zal haar op den duur kunnen ontwrichten, omdat haar worsteling de natuurlijke bestaans-strijd is eener klasse, die het wereldbedrijf voedt met haar arbeidskracht, omdat zij als elke elementaire natuurkracht zich haar eigen wegen baant en banen moet. Het is de, in den strijd van het proletariaat zich' voltrekkende natuurwet, die aan dezen strijd, ondanks tegenslag op tegenslag haar door een taaie reaktie bereid, de eindoverwinning verzekert. Het probleem van vrede en oorlog is met het arbeidersprobleem ten nauwste verbonden. Zonder oplossing van het laatste blijven alle pogingen voor duurzamen vrede slechts stukwerk, halfslachtige pogingen van slechts ten dteele zich bewustgewordenen. Het is de revolutionnaire bewustwording, d.w.z. het voelen en denken, dat lijnrecht ingaat tegen den oorlog en elke daad en elk begrip, die hem ontketend en gesteund hebben, het is de bewustwording iri vóóruitstrevenden geest, die alleen in staat is voor beiden, voor het probleem van een duurzamen vrede en dat van den arbeid een bevredigende oplossing nader te brengen. Den Haag, 30 September 1917. I „en die taak is de onze". („Esquisse d'une morale sans obligation ni sanction", par Jean Marie Guyau.) En dit werk, waarvan Guyau spreekt, en de schets geeft in zijn hierboven genoemd meesterwerk, is niet anders dan de poging tot gradueele vorming eener nieuwe levens-beschouwing, dan het opnieuw bestudeeren der bronnen waaruit het leven zich groot en mooi kan ontwikkelen. Wat wij van dezen ziener leeren is: de erkenning van den zedelijken factor op eigen natuurlijke basis, één met het levens-instinkt zelf, dat dringt naar vruchtbaarheid en uitstorting, intensief en expansief beide. Verder bij hem, de eerste aankondiging eener Ethiek, die den mensch zal bijstaan in het zoeken naar het eerste noodige voor een zich zelf besturend wezen, nl.: waarheden en grondbeginselen, ideeën en idealen, waarin zijn bestaan zal kunnen wortelschieten, waaruit zijn karakter, zijn daden, zijn gedrag zich zullen kunnen vormen. Alleen op die wijze kan het vage autoriteits-bestuur van goden of van welke uitwendige dwangmiddelen ook, plaats maken voor een vrij, zelfbewust kiezen en doen volgens eigen edelsten aandrang en overtuiging. Doch wie, die met zichzelf en zijn medemenschen eenigszins intiem verkeer houdt, is niet pijnlijk gewaar geworden, hoe groot de behoeften en leemten zijn in ons innerlijk leven, die moeten bevredigd en aangevuld worden, alvorens wij kunnen geraken tot zulk een wèl-bestuurd bestaan en een rechtvaardig geregelde maatschappij ? Het is in de hevige wenteling van dit ziels-, dit gevoels- en gedachten-probleem, dat velen ondergaan. Zoo gewoon weg noemt men dit maar zenuwlijden, décadence, krankzinnigheid desnoods, en met cynisch schouderophalen mompelt men van „de overspanning des tijds", van de physieke uitputting van het moderne geslacht. Nauwelijks nog wordt aangehoord of begrepen de denker, de dokter, die uitlegt en aanwijst, dat zoolang geen hygiëne van den geest met de hygiëne van het lichaam gepaard gaat, de resultaten der veel geprezen gezondheidsleer teleurstellend zullen blijven. Want merkwaardig is het, niet waar, hoe deze slachtoffers van onzen eenzijdigen vooruitgang veelal gevonden worden onder hen, die aan stoffelijke welvaart, aan lichamelijke verzorging nimmer te kort kwamen. Wel een bewijs, dat de materieele voordeden, zoo heftig nagejaagd, in vele gevallen zich als zoovele dreigende spooksels tegen hunne bezitters keeren, indien niet geestelijke ontwikkeling, moreel inzicht, hun het geheim openbaart der levenskunst. Dat de sterke strooming van een kwarteeuw geleden, bekend als „Naturalisme", die over elk gebied losbarstte, het geestelijk element als voorbijvloog, was slechts de gewone eenzijdigheid eener heftige en doeltreffende omwoeling. Lang bleef de re-actie echter niet uit, en al naarmate men meer overtuigd is, dat in geen bijgeloof of mysticisme van voorheen, thans de oplossing te vinden is, zal men zijn hoop vestigen op de hernieuwde studie der geestelijke wetenschappen in het licht reeds ontstoken door de geniaalste natuuronderzoekers, In de laatste jaren onzer eeuw is het besef ontwaakt, dat de evolutie-theorie niet geldt enkel voor mechanische ontwikkeling. Eene erkenning der geestelijke factoren, eene belangstelling in de innerlijke neigingen en gaven der menschelijke natuur is herwonnen, en daarmede de mogelijkheid geboren uit deze gegevens, als een leiddraad te spinnen voor wil en daad.Het is de waardeering eener binnen in ons bewegende (im-manente) voel-, denk- en verbeeldwereld, die, geheel daargelaten het mysterie Van haren oorsprong, door de uitingen, die wij van haar waarnemen, haar bestaan voor ons verzekert en op natuurlijke wijze ons is aangewezen als de bron, waaruit steun en bezieling kan vloeien. Waar het hier om gaat is geen vage aspiratie, geen loutere gevoelsbedwelming, geen zelfvergeting; integendeel, het wordt een zeer bepaald willen;, een oordeelend zélfnbewustzijn, eene werking der intelligentie, en aansporing van het gemoedsleven; eindelijk een geestdriftig doen van voorgevoeld en ingezien kunnen en moeten, van macht en van plicht. Zoo is in deze op te bouwen levensleer, deze Ethiek, het ideaal, niet langer een onbekend quantum, maar de bekende richting naar een zich voorgestelde werkelijkheid, die men bereiken wil, een bewust en doordacht doelwit, dat den wil aanzet en tot zich trekt. Hoe duidelijker nu deze idealen zich gaan formuleeren in het licht der wijsbegeerte, des te zichtbaarder worden de banen, waarin de geslachten zich hebben voort te bewegen. Er is alom een transformatie beginnend, gevolg van eene groeiïng in gevoel en gedachten, van verandering in uiterlijke gegevens, die, tenzij hoog opgevat en met wijsheid geleid, de verwachtingen zal teleurstellen. De woeling is algemeen, is heftig, is veelvoudig; zelden nog heerschte er zulk een chaos in denkbeelden en plannen, in inzicht en oordeel als op dit oogenblik. Elke partij is in zich zelve, dikwijls tegen zich zelve gedeeld; de eene theorie voor, de andere na komt op en deinst terug; elk „ja" wordt als teruggebonsd door een „neen"; elke bevestiging tegengehouden door eene ontkenning; zoodra is niet eene beweging werkzaam in zekere richting, of een reflexbeweging duwt .haar terug. Tot op zekere hoogte moge dit beschouwd worden als de veiligheids-klep-werking der natuur zelve, toch geeft het grond tot bezorgdheid waar het als een chronische hebbelijkheid wordt, die het hart van.elk,pogen als.verlamt; maar al te gemakkelijk slaat de balans door het gezochte evenwicht heen, en eene verwarring ontstaat, die aan zelfzucht en onedele drijf veeren vrij spel laat. Het wordt'een kracht en tijd verspillen, dat op den duur schade doet aan elk optreden in belang van recht en menschelijkheid. Geenszins is het dus overbodig, als het ware den hefboom te zoeken, die den last van het leven zal helpen dragen en opheffen. Volwassenen voelen het gemis van .dergelijken steun, jongeren zeker niet minder; want de opvoeding die voor de meesten is sleefais.het vergaren van geleerdheid, geeft weinig voedsel aan de factoren, waaruit levenskennis en levenskracht moest gevormd worden. De hoogste wetenschappen toch, die onmiddellijk de ontwikke-. ling van het leven zelf in individu en in maatschappij aangaan, worden nauwelijks aangeroerd. Het onderscheid tusschen goed en kwaad, mooi en leelijk, valschheid en waarheid, tusschen recht en on-recht, de kennis van wat is en wat zou kunnen zijn, worden óf niet onderwezen, óf in de meest verouderde termen en vage oppervlakkigheid voorgesteld. De wetten der menschelijkheid, de wetten volgens welke deugden en ondeugden groeien of verdorren, schijnen buiten het bereik van kritische verlichting eh onderzoek. Gelukkig beginnen enkelen, in te zien, dat hier een gansch terrein is te ontginnen, opdat niet de voordeden van ' onzen tijd ijdel blijken, en, erger nog, zich tegen hun bezitters keeren. Sterker en meer algemeen wordt een inzicht als dat van Alfred Fouillée, waar hij zegt: „Het is eene absolute noodzakelijkheid voor elke natie om de eenheid harer wijsgeerige en moreele concepties te versterken, — de beredeneerde, doordachte studie der ethiek (of der zedelijkheid —r- la morale) wordt meer en meer een vereischte in onzen tijd, want het is onmogelijk te vertrouwen op blind geloof of blinde overlevering." (La Ré-action contie la Science positive.) En dit is wat een der meest bekende, dokters in Parijs schrijft: „Als de derde republiek eenmaal bedreigd' wordt met dood en ondergang, dan is de oorzaak hiervan, dat zij zich geen zedelijkheid wist te scheppen. Slechts dat heeft haar ontbroken men zoekt haar te vergeefs, de moderne zedelijkheids-leer (la morale moderne), overeenkomstig met de hedendaagsche behoeften. De derde republiek, tijdperk van dilettantisme en van de vrees om zich belachelijk te maken, heeft de Ethiek verwaarloosd." (Introduction a la Médecine de 1'Esprit par dr Maurice de Fleury). Dit geldt Frankrijk; zijn echter andere landen zooveel beter af? Is het volk er gelukkiger of meer in staat zich te doen gelden, zijne belangen te behartigen? Zijn de gegoeden er in krachtigen staat van welvaren en geneigd goed boven kwaad, recht boven onrecht te stellen? De jongere generatie, de hoop voor de toekomst, is die gezond en sterk naar lichaam en ziel, klaar om het leven aan te pakken en het te maken tot wat het kan zijn? Weet men wat men wil, is er klaarheid, is, er geestdrift om den wil te drijven? Immers neen. Frankrijk's toestand is zoozeer geen uitzondering, al kwam er de demoralisatie wat sterker aan het licht door geruchtmakende schandalen. Bovendien dringt het op-den-voorgrond-treden van het sociale vraagstuk als van zelf de aandacht op den zedelijken kant van het levens-probleem. Wat zal er worden van het streven der edelste hervormers, als hun beste pogingen stuiten op verstompte geeste- lijke vermogens, op een dommelend moreel instinkt bij armen en rijken beiden? Het is dus niet ten onrechte, dat men aanduidt, hoe de conceptie, de vorming eener Ethiek is een collectieve, een sociale arbeid, zoowel als een individueel streven; dat de ontwikkeling eener zoodanige levensleer als het ware geëischt en aangegeven wordt door de ontwikkelings-periode der maatschappij zelf; dat er bestaat een aanhoudende reflexwerking van buiten naar binnen, en omgekeerd, en dat wij wel degelijk zijn aangeland op een tijdstip dat onze aandacht eischt voor geestelijke, niet minder dan voor materieele belangen. Nu is het echter duidelijk, dat wat betreft de wetenschappelijke beoefening der Ethiek, wij ondanks onze hoog-geprezen beschaving, nog staan op den drempel van een te ontginnen terrein, bij het allereerst baanbreken der overtuiging dat van een ethisch-wijsgeèrige levensbeschouwing voor heden en toekomst hulp kan worden verwacht. De opspattingen van levens-energie, nu al te dikwijls uitdoovend als vuurwerk, zouden dan eerst opvlammen tot eene opheldering van onze duistere en moeielijke vraagstukken. Zonder het inzicht, dat het leven der naties wortelt in sociale en moreele instinkten beiden, zal elke verandering in maatschappelijke verhoudingen onzeker blijven en haar doel missen. Het bestaan van ons voel- en denk-, ons ideëel leven, is geen fantasiebeeld. De moderne Ethiek wil een inzicht, dat met het volle leven in zijn geheel, met het individu èn zijn omgeving rekening houdt; dat nadruk legt op innerlijke en uiterlijke beweegkrachten beiden. De behoefte aan goedheid, de drang naar gerechtigheid is een solidair voelen, henenstuwend naar solidaire levensvormen; het ideëel bestaan is niet het eenzaam, zelf-believend gedoe van een Crusoë op zijn eiland, het is het voelen eener verwantschap met al wat leeft, een drang om zichzelf en de wereld te verstaan, te bevrijden, te vormen en te her-vormen. Ethiek opgevat in haar hoogste beteekenis, kweekt als een vizioen van den mensch en zijn levens-sfeer, zooals die beide kunnen zijn en moeten worden door wijziging en veredeling der oneindige gegevens hun door de natuur verleend. De moralist wordt dan als-de kunstenaar, boetseerder van een door hern gedacht en verbeeld leven; het ethisch, even als het aesthetisch instinkt, schept; karakter en daden zijn de stof die het bewerkt. . Dit ethisch instinkt den weg te openen ter bewustwording, het de kans te geven op vorming en wasdom, is het doel van alle wijsbegeerte, van de ethische studie in het bijzonder. Eerst dan zal de zoo geroemde vrijheid van gedachte, inderdaad elke vrijheid op welk gebied ook, beteekenis en waarde krijgen, als men inziet, dat het moment van zich bevrijd gaan voelen van bovennatuurlijke machten of van uitwendigen dwang, eveneens is het kritieke moment, waarop begint eene daling of stijging in het zijn, al naarmate een intelligent zelf-bestuur ons doelvast zal voortbewegen, of eene afwezigheid daarvan ons zal overleveren aan vage emoties en gevaarlijke driften. Tot slot eene aanduiding over de praktische wijze, waarop eene studie der geestelijke wetenschappen in 't algemeen, en der Ethiek in 't bijzonder, kan worden aangemoedigd. Wat in andere landen reeds op dit gebied gedaan.wordt kan als voorlichting dienen. In Parijs: „L'union pour 1'action morale"; in. Londen: „The school of Ethicsand Social Philosophy"; in Amerika: „the Ethical Societies", die ook in Engeland zich vestigden en eveneens in Duitschland, Oostenrijk, Zwitserland en Italië werden gevormd, kunnen min of meer een leiddraad geven ook voor Holland. Terwijl centrums van vrije studie, zooals bijv. de „Université nouvelle" te Brussel, en de in Edinburg ondier leiding van prof. Patrick Geddes zoo karakteristieke „Outlook Tower", die voornamelijk tot doel heeft eene synthetische beoefening der wetenschappen en der opvoedkunde, eveneens als voorbeeld kunnen dienen in dergelijke richting. Waar reeds zooveel streven bezig is om de dorre en mechanische studie der gewone sleur-vakken aan te vullen door de meer bezielende en levend-makende takken van wetenschap, moet, dunkt me, Nederland niet langer achteraan Hijven. Meer dan eenig land is het wellicht in staat door ruimte van inzicht en degelijken grondslag, zich een eerste plaats te veroveren in een arbeid, die voor elke natie in het bijzonder en voor allen onderling van het grootste belang is; — Nederland immers, bij uitnemendheid het land der vrijheid op geestelijk zoowel als politiek terrein; Nederland, niet alleen en bovenal het land van Willem den Zwijger, maar eveneens het vaderland van Erasmus en Spinoza, is als van zelf aangewezen om zich eene ethiek te scheppen, uitmuntend door fijnheid, diepte en veelzijdigheid van opvatting. Daarom juist mag er ook geen sprake zijn van een blindelings navolgen van hetgeen reeds in andere landen begonnen is; meer dan ergens moet in deze kwestie eigen karakter en verleden, moet oorspronkelijkheid bewaard blijven. Is de z.g.n. ethische beweging in Amerika ontstaan en naar Engeland overgebracht, eenigszins sekte-achtig in haar optreden, zoo is dat slechts het natuurlijk gevlog van een eigenaardigen landsen volksaard, van een noodzakelijk rekening houden met nationale omstandigheden en gevoelens. Opgevat in den wijsgeerig^wetenschappelijken geest, dien men in Holland mag verwachten, zullen termen als „ethische kerk", of „ethische godsdienst" eerder vermeden, dan gezocht worden, zonder dat daarom belet wordt het in zekeren zin zich verbonden gevoelen met allen, die in verschillende landen, op verschillende wijzen zich wijden aan dezelfde taak. Wat de finantieele bezwaren betreft voor een practisch aan het werk gaan, deze schijnen allicht grooter dan ze werkelijk zijn. In elk geval kon een begin gemaakt worden door sprekers en schrijvers daartoe bekwaam en geneigd, de sympathie, de geestdrift op te wekken. Langzamerhand komt dan wellicht de geldelijke steun, die noodfg is voor het vervolg. Het is verwonderlijk hoezeer een eerst beginnen, een eerste inspanning om te geraken tot hetgeen men wil, de moeilijkheden allengs ziet verminderen en eindelijk overwint, zelfs geldelijke moeielijkheden. Londen, 1898. G. K. TOT EENE LEVENSKUNST. (Overgenomen uit de XXe Eeuw, van November 1905.) „Ils n'avaient pas trouvé la formule de „leur sensation." MAX MULLER. „Nul main ne nous dirige, nul Geil ne „voit pour nous; le gouvernail est brisé „depuis longtemps ou plutót il.n'y en a „jamais eu, il est a faire, c'est une grande „tache, et c'est notre tache." JEAN MARIE GUYAU. „In the later part of last Century we „looked upon Creation as a proces of Ma„chinery; to day we look upon it as an „Art." EDWARD CARPENTER. Een groot Verlangen gaat door onzen tijd; een Verlangen naar vaststelling, naar juiste formuleering der nieuwe geestelijke steunpunten, welke zijn af te leiden uit den sterken ontwikkelingsgang van het menschelijk' voelen en denken der laatste eeuw. Deze drang naar bevestiging van nieuwe idealen, levenswaarden, deze drang tot opbouw is het eigenaardig erfdeel der jongste generatie. Het is het probleem' der problemen, dat in elk ander probleem opduikt; het is de vraag der vragen, die den denkenden mensch Ontrusten; het is het centraal belangpunt, waaromheen alle andere belangen zich scharen. Noem 'het wat ge wilt: religie, levensleer, ethiek, (in elk dier benamingen schuilt iets van datgene waarnaar gezocht wordt), maar begrijp, dat waar het om gaat, het Allerhoogste, het Heiligst is wat de mensch kan bezitten: de eeuwige welbron, waaruit zijn levenskracht onspringt, de geestelijke grondslag van het voelen en 'denken, dat hem tot handelen zal aansporen. Naast de worsteling tot regeling, tot beheer sching van de materieele toestanden, plaatst zich in steeds bepaalder vormen, de worsteling om regeling, verheffing van geestelijk leven; naast den ekonomischen strijd, de strijd om eene levensbeschouwing. De natuur, de werkelijkheid moet haren grooten idealen, zoowel als materialen rijkdom worden afgedwongen. De preoccupatie met de physssche takken van wetenschap was slechts de natuurlijke inleiding voor de eeuwig terugkeerende geestelijke conflicten en vragen. Aangezet door den aanhoudenden groei der behoeften, verscherpte het menschelijk intellekt zich in de 19de'eeuw op ongekende wijze, en werd door deze geaccentueerde scherpzinnigheid en vindingrijkheid eene chaotische massa van stoffelijk en geestelijk materiaal ontbonden, dat, zonder redelijk-zedelijke aanwending eerder dreigt de wereld tot een hel, dan tot een paradijs te maken. , Althans dit is de gewaarwording van hen, die noch door de zinnelijke streeling van een verfijnd materialisme bevangen, noch door het optimisme der grofsmeden van toekomst-utopiën verblind, het vele leelijke en gevaarlijke in de moderne wereld pijnlijk gewaar Wordén'. Dat het begin der 20ste eeuw iets heel anders heeft gebracht, dan het einde der 19de zich had voorgespiegdck daarvan geeft wel dagelijks de heftige re-aktie,- die opnieuw de volken met dwang omklemt, een sprekend, bewijs, en dat dit feit tot inkeer stemt en tot een weder opnieuw stellen en onderzoeken dér problemen'en motieven, die de voorwaarts stuwende stroomingen ibefaeerschen, spreekt van zelf. Want, niet waar? logischer en ook hoopvoller is het vermoeden, dat de oorzaken van dezen plotselirigei», beftigen terugslag te zoeken zijn eerder in een te kort, eene onvolledigheid van inzicht en streven bij de vooruitdringenden zelve, dan in. een buitengewone levensvatbaarheid der beginselen der re-aktie. De eigenlijke moeielijkheid, het zwaartepunt van verweer ligt daarom1 niet langer hoofdzakelijk in de direkte bestrijding,:van kerkelijke orthodoxie en politiek conservatisme; zij is verschoven naar het eigen terrein der voorwaarts-bewegingen; waar de strijd om eene levensbeschouwing is ontbrand, waar de taak dringt eener Opbouw van ideeën en idealen tot vasten grondslag, tot hechten steun van het zich transformeerend leven van individu en maatschappij. In deze zienswijze vermoede men geen aanklacht; zij is eenvoudig het constateeren van een feit, dat zich opdringt, vooral aan hen, in wier ziel de voorwaartsleuze het diepst is vastgeklonken: Zij beduidt een zich rekenschap geven van de moeiten en gevaren eigen aan elk overgangstijdperk, een begrijpen der oorzaken eener décadence, die den noodzakelij'ken doorgang vormt tot eene periode van vernieuwde stijging in het menschelijk bestaan. Het belang der Negatie, der bestrijding van zich uitlevende geloovingen, van het verleden, treedt terug voor de diep-gevoelde behoefte aan rustige overweging, aan affirmatie der zich ontwikkelende levens-vatbare toekomst-waarden. En deze affirmatie, die is: een taak van erkenning, onderscheiding, waardeering van nieuwe levensbeginselen en vormen, eischt bijzondere aandacht en toewijding. Immers voor elk geslacht nemen de moeielijkheden van dezen arbeid toe door het steeds aangroeien1 van materiaal en eene daarmede gepaard gaande gecompliceerdheid der problemen. Bovendien heeft eene overheersohing der natuurwetenschap in uitsluitend physische richting een ledig gelaten, dat moet worden aangevuld ; een ledig, dat voor de menschelijke natuur op den duur ondragelijk is, en waarvan de aanvulling eene levenskwestie blijkt voor elke verdere poging tot berfijding. Het geldt hier eene veelzijdiger interpretatie der natuur, der levensverschijtiselen in hun geheel, dan de z.g.n. exacte wetenschap tot nog toe heeft gegeven; het geldt den strijd voor het recht van bestaan, het even zoo goed natuurfeit zijn, de waarachtigheid' der ontastbare, ongeziene werkingen, naast de tastbare en zichtbare, van het psychisch-geestelijk, naast het physisch-mechanisch gebeuren. Het naturalisme in zijn eerst onstuimig optreden, een weldadig .zuiverings-proces van boven-natuurlijke, ideologische waanvoorstellingen, verloor al spoedig zijne betoovering door gebrek aan aandacht en begrip voor de psychisch-geesttelijke natuurfeiten. Het is deze beperking van gezichtseinder, dat weinig of geen acht slaan op de faktoren en krachten, die juist de mensch en de menschelijke samenleving, als zoodanig typeeren, die den modernen fijnvoeler en dóór-denker ondragelijk is geworden. De dwaling dezer eenzijdigheid bleef niet bepaald' tot weten- schappelijk gebied. Letteren en kunst ondergingen denzelfden invloed. Ginds de hartstocht, voor het physisch-stoffelijk gebeuren, voor meehanika en techniek, hier een culte van klank en vorm met vooral weinig gedachte-ballast, een uiterste van „1'art pour 1'art"; of een brutaal vooraanschuiven der leelijkste werkelijkheid in eenzijdige belichting. Re-ageerend daartegen een terugval in allerlei waan van valsche ideologie, een mystiekerig doen, theosof isch of spiritistisch, met gebaar van profetische verkondiging, dat op niets uitliep. Van alle kanten een soort fatalisme met zijn gif van zwaarmoedigheid en onmacht, totdat langzamerhand door den chaos van meerlingen zich doorwrong een vollediger natuurbegrip, dat, de psychisch-geestelijke energieën trekkend binnen den kring zijner observatie, tot erkenning kwam eener natuurlijke, innerlijke (im-manente) sfeer van invloed, die aan het Leven zijn hoogste beteekenis en waarde zou kunnen geven, als een wordend iets, met eigen macht-faktoren tot zelf-bevrijtiing en zelf-formatie. Aldus gezien, in het geheel van natvfurlijke beweging en wording, als eene veelvoudige eenheid toegankelijk voor innerlijke waarneming en ervaring, voor het eerst ontdaan van boven-menschelijke ver-afheid, opent zich ook voor de psychisch-geestelijke zijde van het bestaan, een verschiet van mogelijkheden, van ontwikkeling, waarvan de beteekenis, die der boven-natuurlijke goden en geesten van een primitief voorstellingsvermogen, in invloed verre overtreft. Deze erkenning der psychisch-geestelijke elementen, der onzichtbare werkingen, verhoudingen, banden, als innerlijke macht-faktoren, deze idee der Immanenz, is uitgangspunt eener levensbeschouwing, die, in overeenstemming met het ontwikkeld» tijdsbewustzijn, Herleving belooft, op nieuw bezieling van al die hoogste manifestaties van menscbelijk voelen ert denken, die elk op hunne wijze in religie, kunst, moraal hunne uitdrukking vinden. En het is deze aanname eener psychisch-geestelijke evolutie, (want zoo luidt de eigenlijke beteekenis van bovengenoemde Immanenz) die aanvulling belooft van het ontbrekende, van dat, wat in den materialistisch-mechanischen uitleg niet tot zijn recht was gekomen. In de plaats eener overdreven natuur-vereering, nog zonder recht bewustzijn van het eigenlijk samenstel eener natuur die het Al' der verschijnselen en daarmede de meest-tegenstrijdige elementen bevat, is langzamerhand ontwaakt het besef: dat de natuur in vele harer meest elementaire, primaire krachten en neigingen blind is, en dat zij eerst in den mensch door diens hoogste zelf, diens edelste vermogens zich kan ontworstelen aan de invloeden, welke het leven bedreigen en te gronde richten, in plaats van het te beschermen en de gelegenheid' te geven tot hoogste ontwikkeling. Een juister natuurbeschouwing, die alle ideeèle faktoren binnen den cirkel weet van natuurlijk gebeuren en hen in dezen zin binnen het gebied harer waarneming trekt, voert op tot de eigenlijke idéé der cultuur, die is: de mogelijkheid van overwinning der lagere levens-uitingen en vormen door hoogere en meer volkomene. En het is om deze cultuur, om dezen hoogeren graad van menschelijkheid, dat het te doen is. Alleen uit haar kan geboren worden en volgroeien de echte Levenskunst, die zal zijn dë natuurlijke religie, de on-ibekrompen, on-gedwongen moraal. Evenmin als de uitsluitende aandacht gewijd aan physische wetenschap bevrediging bracht, omdat gevoeld werd, dat een groot stuk realiteit, en dat wel van hoogste waarde, werd voorbij gezien, evenmin kan een uitsluitend op den voorgrond stellen van ekonomische, sociale belangen op den duur terug dringen het probleem der persoonlijke, geestelijk-zedelijke verheffing, dat, met dat der maatschappelijke hérvorming onafscheidelijk is verbonden. Het historisch materialisme, even als de uitsluitend physisch natuurwetenschappelijke methode uit welke het geboren is, van buitengewoon nut tegenover verouderde, theologische en ideologische waan-voorstellingen, van onbetwistbaar belang, waar het de waarheid in het licht stelt van de afhankelijkheid van den mensch en van alle cultuur, van uiterlijke omstandigheden, van ekonomische verhoudingen, van de inrichting en regeling van dén menschelijken arbeid', als eenige betrouwbare bodem voor eiken hoogeren opbloei van menschelijk bestaan, dwaalt alleen dan, wanneer het beweert, dat deze opbloei niet evenzeer vereischt aandacht, toewijding, strijd, inspanning om mèt en naast de sociale transformatie mede te gaan, haar te versnellen, te steunen en te bevestigen. De bewering, dat de geestelijke bevrijding van zelve de ekonomische op den voet zal volgen, als de bloem uit den knop zal opschieten, is wat al te optimistisch, bovendien wetenschappelijk onjuist; niets wordt om niets verkregen! in het rnenschenrijk, dat van planten en dierenrijk zich juist specifiek onderscheidt door het vermogen van geestelijke inspanning en zelf-beweging, d.w.z. door den invloed, dien het door zijne immanente vermogens van gevoel, gedachte, bewustzijn kortom, kan uitoefenen op den gang zijner lotgevallen. De strijd om verheffing eener klasse, de worsteling om ekonomisohe en sociale gerechtigheid, zeer zeker in zich zelve reeds een daad van hoogste zedelijkheid, maakt echter niet overbodig eene bijzondere, meer direkte aandacht voor den strijd' om verder geestelijke bewustwording, voor eene zich doorzettende psychischgeestelijke emancipatie. Het is dunkt mij' integendeel duidelijk, dat de groote taak van onzen tijd is: eene tweeledige, dat beide bovengenoemde belangen onafscheidelijk verbonden, ja elkanders voorwaarde zijn. Hoe kan de theorie van „laissez-aller", reeds lang overwonnen op maatschappelijk gebied, nog verondersteld worden bruikbaar te zijn voor geestelijke conflikten en problemen? De kracht der zichtbare, uiterlijke gegevens en werkingen te stellen 'boven die der innerlijke, onzichtbare krachten, of omgekeerd, was altijd de dwaling van twee uiterste richtingen, die sedert onheugelijke tijden het menschenbrein verwarden. Trouwens het is een gewoon verschijnsel, dat de eene generatie, de eenzijdigheden en overdrijvingen door eene vorige begaan, heeft goed te maken door een juister in verband beschouwen der dingen, door een gerijpt oordeel en verruimd inzicht. Zooals Bernard Shaw, de bekende socialist en scherpzinnige literator onlangs zeer raak opmerkte: „Darwin was jumped on becaüse he took mind away from the Universe and gave an explanation that was mindless. The young people of to-day are too Emersohian to feceive Darwin as we did. People have used Darwin tó get rid of an abominable religion, and gone on to Emerson." In deze opmerking van den satyrieken, maar bijzonder scherpzinnigen Ier, die voor alle problemen van den dag een uiterst gevoelig perceptie-vermogen bezit, ligt de kern der waarheid om welke het ons te doen is. Darwin de bioloog bij uitnemendheid, de redder uit een moeras van verwarrend bijgeloof, stelde den natuurwetensch'appelijken uitleg der dingen, in plaats der mythologisch-theologisohe duiding. Voor elk waarlijk modern denkend mensch is de erkenning van Darwin's verdiensten van zelf sprekend. De innerlijke psyche der mensch'heid, een wereld van gevoel, verbeelding, geest werd echter door dezen genialen natuuronderzoeker niet aangeraakt; zij verdween zelfs min of meer onder de opeenstapeling der nieuw gevonden physische wetten en feiten. Trouwens één enkele persoonlijkheid kan niet in alle richtingen met zijn onderzoekingen doordringen, licht werpen overal; zelfs niet verschillende personen eener zelfde tijdsperiode zijn hiertoe in staat. De arbeid van vóórlichting, van.opheldering, van bevrijding is een reusachtige, eene zeer samengestelde taak, die alleen gemeenschappelijk en in verschillende stadiën volbracht kan worden. Van daar ook het ontoereikende van elke leer, die zich steunt op ééne persoonlijkheid als speciaal en absoluut verkondiger der waarheid. Psychologisch berust deze telkens terugkeerende neiging op eene soortgelijke behoefte, als die der primitieve rassen aan goden en wonderen. Voor het mc'dern inzicht echter, dat met eene steeds toenemende complexiteit van verschijnselen te doen heeft, dat zelfs steeds sensitiever en kritischer wordt, verdwijnt meer en meer de mogelijkheid, dat één enkel menschelijk brein hét geheel' der natuurverschijnselen kan beheerschen. Bovendien, is het veroorloofd, terwijl alles heerwijst naar Demokratie, in regeling van uiterlijke zaken, in het rijk van den geest, Auto-cratie, het woord van één alleen, als evangelie te doen gelden? Is niet de tijd voorbij der autoritaire openbaring? Opvallend is de inconsequentie, het conservatisme, dat er in ligt voor verlichte, vooruitstrevende partijen, hun gansche geloof vast te knoopen aan één naam, hun heil te zoeken in één, liefst nog tot dogma verengde theorie. Is het niet oneindig logischer aan te nemen, dat het zoeken naar waarheid, naar interpretatie van het gansche Zijn, de taak is eener zeer uitgebreide co-operatie van verschillende, daartoe begaafde persoonlijkheden, in verschillende volken en generaties? Is niet de Synthese veel meer geëigend dan het Dogma, voor eene menschheid, die een zekere trap van ontwikkeling heeft bereikt? En wel eene synthese gevormd zonder vooroordeel, uit gegevens van verleden, heden en toekomst, dus op eene wijze tot stand gekomen, die recht laat wedervaren aan de wet der continuïteit, die de idee der evolutie beheerscht. De wetenschappelijke methode toch veronderstelt in de eerste plaats eene verruiming van blik, welke naast het steeds wijder perspektief van nieuwe gegevens, ziet de stabiele faktoren, de eeuwigheidsmomenten, die opgenomen en getransformeerd, toch voor eiken nieuwen bewustzijns-toestand, nog reëele toekomstwaarden bevatten. Een geoefend onderscheidingsvermogen, zal hier gedeeltelijk instinktief, gedeeltelijk door oefening, het bruikbare van het onbruikbare, het wezenlijk onveranderlijke, van het veranderlijke en voorbijgaande weten te onderkennen. De meest consciëntieuze intellektueele oprechtheid moet hier de beschouwingswijze zuiver houden; nevenbedoelingen van welken aard ook, treden terug voor 'het ééne groote doel, echtheid en waarachtigheid van onderzoek in diénst der waarheid. Dit is het belang, dat uitgaand boven elk partij -belang, van zelf leert vermijden toe te geven aan die zekere onaangename eigenschap waarvoor de engelsche taal eene aardige, juist zeggende uitdrukking heeft, nl. „Cock-sureness", een soort dogmatisch absolutisme, dat onpartijdigheid van oordeel van te voren uitsluit. In elk dogmatisch, d. w. z. in elk te letterlijk opgevat geloof, het moge van nog zoo moderne afkomst zijn, schuilt nog: de primitieve opvatting eener zich opdringende autoriteit, in onderscheid met het zich zelf veroverde, op zich zelf steunende inzicht, en de dwang eener alleen zaligmakende leer, in onderscheid met het besef der betrekkelijkheid van elke gevonden waarheid en de daaruit afgeleide stelling; daarmede verbonden, eene neiging tot verstijving, tot stilstand tegenover eene zich steeds voortbewegende en transformeerende werkelijkheid. Niet alleen in de re-aktie, die terug dringt naar het verleden, maar ook in de tegenpartij, die zijn heil vastklinkt aan één bepaald leerstuk schuilt orthodoxie van de kortzichtigste soort. Juist door deze telkens weêr bovenkomende neiging tot dogmatiseeren, tot zich bepalen bij, en vastklemmen aan ééne zijde der kwestie, werd het mogelijk zoo geheel en voor zóó langen tijd in de Natuur over het hoofd te zien haar eigenlijke welbron van ontwikkeling en macht; de psychisch-geestelijke energieën, in welke toch de invloed wortelt, waarmede het menlschelijfc geslacht zich zelf en zijn milieu moet bevrijden en beheerschen. Geen wonder, dat uit deze miskende innerlijke diepte eindelijk naar boven dringt, behoefte, begeerte, verlangen naar constateering harer levens-werkelijkheid, en eindelijk uit deze ongeziene, even wonderbare feiten-wereld van gevoel, aandoening, verbeelding en gedachte, van bewustzijn, opwelt de overtuiging, (die als het ware is: een tot zich zelf komen der afgedwaalde intelligentie) dat niets in het Leven, in de Natuur denkbaar is zonder de meest volstrekte waardeering van het psychisch-geestelijk gebeuren. Alle dogmatisch getwist, dat in meest onduidelijke termen heendraait om de eigenlijke kwestie, en beuzelt over prioriteit van stof of van geest, van ekonomische of ethische faktoren is ij del en nutteloos; vóórrang bestaat hier niet, of is, waar deze wordt aangenomen, hoofdzakelijk van schoolsch-theoretische beteekenis. De belangen zooals zij nu op dit oogenblik in onze maatschappij' op het spel staan loopen evenwijdig. Ginds sterven proletariërs den hongerdood, hier begaan sombere twijfelaars, geestelijk verhongerden, zedelijk machteloozen, zelfmoord. In eene samenleving als de onze, die eene zekere trap van ontwikkeling heeft bereikt, werken de stoffelijke verhoudingen anders dan bij de primitieve volks-stammen. Het feit, dat godsdienst, kunst, moraal, toch alle manifestaties van psychisch-geestelijk kunnen, d.i. menschelijk scheppingsvermogen, gebonden zijn aan stoffelijke, ekonomische, sociale verhoudingen, neemt niet weg, dat zij-Mijn krachtfaktoren, die ook van hunnen kant invloed uitoefenen op de lotgevallen van volk en natie. In een eenigszins ver-gevorderden toestand van ontwikkeling als de onze, is wisselwerking tusschen uiterlijke en innerlijke gegevens een natuurwet. De ontwikkeling van het bewustzijn,'dé groei der intelligentie, van menschelijk vernuft, aangespoord door groei van behoeften, begeerten, eischen, stelde in staat tot die bemeestering, die aanwending der natuurkrachten, tot die uitvindingen en steeds verbeterde techniek der mechanika, onder welke wij nu in den vorm van fabrieken en tallooze middelen van snel vervoer eerder zuchten dan juichen. Want de door deze strooming opgeworpen chaos van industrieele mogelijkheden, jammerlijk;-misbruikt, en op de meest onredelijke wijze dienstbaar gemaakt aan particulier eigenbelang, heeft toestanden in het leven geroepen, direkt in tegenspraak met elk begrip van zedelijkheid en cultuur. Zoo ontstond een sociaal probleem, zoo kwam steeds heftiger tot uiting de klassenstrijd, die, ondanks de bepaald materieele, praktische belangen, dien hij op den voorgrond schuift, niet kan verloochenen zijn innerlijken kant, n.1.: de worsteling van het bewustzijn om te komen tot een hooger graad van ontwikkeling, tot bezinning, tot het redelijk oordeel en onderscheidingsvermogen, tot de zedelijke keuze en beheersching, dubbel noodwendig in elke periode van verhoogde levensbeweging. Alleen een socialisme, dat zich voelt een cultuurstrijd, zoowel als een klassenstrijd kan op den duur bevrijdend werken en de problemen van het moderne leven leiden tot eene bevredigende oplossing. De erkenning dezer problemen als bewustzijns-problemen dus in hun geestelijk, zoowel als in hun ekonomisch karakter is hier het eerste vereischte. Wat hier met bewustzijn wordt bedoeld, gaat echter uit boven het gewone begrip daarvan. De opvatting in engeren zin als intellekt, verstand schiet te kort; van daar de ledigheid der beschouwingen van de apostels, der zuivere rede, die in hunne geforceerde, gewrongen redeneeringen vergeten, dat in de levende natuur-werkelijkheid niets onvermengd, daarentegen alles samengesteld en elkaar doordringend, voorwaarde is het een van het ander. Behalve het nu toch.vrijwel aangenomen feit, dat denkvermogen, werking der intelligentie, aan stoffelijke objekten is gebonden, de innerlijke wereld, eene uiterlijke tot voorwaarde heeft, is de opmerking noodig, dat het bewustzijn hier 'bedoeld, insluit de geheele menschelijke psyche van gewaarwording, aandoening, gevoel, verbeelding, zoowel als verstand, als rede, alle innerlijke energieën, die elkander doordringen, en vereenigd, vermengd, eiken hoogeren vorm van persoonlijk en maatschappelijk bestaan scheppen er. bestemmen.. In deze synthetische conceptie, waarin de intelligentie gevoelvol, het gevoel intelligent blijkt te zij», ligt, dunkt mij, niet onduidelijk, de eigenlijke hoop der menschheid. Als eene blijde boodschap luidt deze erkenning der innerlijke natuurlijke vermogens, als eigenlijke bron van kracht. Hier is de overwinning der machteloosheid van transcendente geloovigen, die te ver af, buiten de natuur der dingen heil zoeken, en tevens de opheffing van het fatalisme van den materialistisch-mechanischen uitleg der dingen, die met de negatie of geringschatting der psychisch-geestelijke natuurgaven, de eigenlijke springveer van het leven onbegrepen liet. Deze beschouwingswijze, die men ter onderscheiding der vele andere „ismen" benaderend noemen kan: „Immanertt-Idealisme". staat tusschen twee uitersten, spiritualisme en materialisme, die, in hunne verschillende vormen, ondanks een ver uit elkander schijnen, toch hierin overeenkomen, dat zij geen van beiden in staat zijn het waarachtig geestelijke te begrijpen, dat, onzichtbaar, aetherisch van wezen, alleen door fijnheid en diepte van gewaarwording, gevoel, innerlijke perceptie en ervaring kan worden waargenomen. Zooals een fransche wijsgeer ergens terecht opmerkt: „Ce prétendu spiritualisme n'est qu'un matérialisme qui s'ignore" en omgekeerd. Beiden hebben gemeen eene zekere grofheid, eene uiterlijkheid, die van de essentieële levensbeweging door innerlijke onzichtbare werkingen voortgebracht, het ware begrip niet kan vatten. De nog altijd primitieve behoefte aan het tastbare beheerscht beider voorstellingswijze. Het Immanent-Idealisme daarentegen, niet zoekend naar gemeenschap met goden of geesten, plaatst naast onderzoek van physisch gebeuren, de aandacht, de studie van het psychischgeestelijk gebeuren als evengoed een feit der natuur-werkelijkheid. Dit bijzonder gewicht leggen op de ongeziene, echter in hunne werking treffend waarneembare motieven en vermogens eener innerlijke wereld, die het menschengeslacht typeert, opent van zelf een veel wijder gezichteinder voor de mogelijkheden van ontwikkeling van mensch en menschelijke samenleving, dan de transdescente, of de ultra physisch-mechanische duiding ooit in staat was te geven. Hiermede vervalt tevens alle onjuiste nivelleering der verschillende natuur-rijken, die voor enkele punten van overeenkomst tusschen plant, dier en mensch voorbijziet het kenmerkend verschil, dat blijkt te zijn van eerste consequentie voor eene op de werkelijkheid gebaseerde beschouwing. Individueele belangen, problemen van menschelijk zijn en samen- leving te willen doorgronden en op te lossen zonder de juiste schatting dier innerlijke faktoren, die karakteriseerend zijn, is een onvruchtbaar pogen, dat zich zelf vernietigt. Eene evolutieleer, die zich bepaalt tot de verzekering onzer afstamming van het apen-geslacht, is van weinig eigenlijke waarde; eerst waar zij heenwijst, in logische voortzetting harer beteekenis naar hooger graden van ontwikkeling, naar nieuwe mogelijkheden in tnenschen en maatschappij-vorming, eerst daar begint haar meest belangrijke taak van verheffing en bevrijding. Niet het diep besef van onze nederige afkomst, maar het innig verlangen naar gelouterde bestaans-vormen, het innerlijk bewust worden van meer en beter kunnen, moet tot het vinden eener nieuwe levensopvatting aansporen en de formatie harer beginselen beheerschen Het is juist aan dit verlangen, aan deze behoefte dat kan beantwoorden een Immanent-I dealisme, dat, uitgaand van de natuurlijkheid, de realiteit der geestelijke elementen in alle zinnelijke manifestaties, zich' ten doel stelt, de doordringing, bezieling, de transformatie der werkelijkheid door invloed van gevoel, gedachte, wil, dat is: door daden wier stuwkracht zijn ideeën en idealen. Deze opvatting is de eenige hoopvolle; vrij van dogmatische drijverij, geeft zij zich minder als een leer, dan wel als eene beschouwings-wijze of inzicht. Niet in één enkel systeem of bij ééne persoonlijkheid uitsluitend zoekt zij haar heil. Integendeel, in' het groote velerlei der theorieën, die noodig zijn om het gehe;m des Levens te benaderen, zoekt zij de verschillende reëele waarden noodig tot opbouw eerter levensbeschouwing, die moet zijn eene Synthese, eene samenvatting der veelheid) van gegevens, om eenigszins uitdrukking, interpretatie te kunnen worden eener levens-phase als de onze, van welke, complexiteit, eene opvaliende eigenschap is. Voor praktisch gebruik van politieke partijen, voor oogenblikkelijk dringende, ekonomische belangen, moge, als utiliteitsmaatregel, zekere formulen, enkele 'beginselen tot machtspreuken samengedrongen, op den voorgrond der propaganda worden geplaatst, dit neemt niet weg, dat eene beschouwingswijze, die langzamerhand hoopt te groeien tot eene bezielende levens-affirmatie, van den aanvang af veel breeder is van opzet, en naast de bijzondere partij of zelfs maatschappelijke belangen, het algemeene, het universeele hooghoudt. Wat echter nooit beduiden kan onverschilligheid tegenover vraagstukken van den dag, inderdaad, dit ware onmogelijk, want het is juist de idee der Immanenz, die in elke voorwaartsbeweging zijn zegepraal viert. Deze bewegingen zijn het eigenlijk'gevolg (al zijn zij zelve het zich niet altijd even duidelijk bewust) eener, de natuur in zijn geheel omvattende levens-beschouwing, van het geloof eener scheppende, d. i. psychisch-geestelijke beweegkracht in den aard der dingen, in de menschelijke natuur zelve. Niets toch is meer aansporing tot emancipatie, of geeft meer vastheid aan den wil tot voorwaarts gaan dan dit verhoogd gevoel van kunnen, dan het besef van aangewezen te zijn op eigen, innerlijk vermogen, van eene oneindigheid van bestemming, van roeping binnen de grenzen van menschelijk zijn en samenzijn. Daarom is de erkenning, de zelfbewuste aanname van dit standpunt van het Immanent-Idealisme voor de vooruitstrevende partijen eene levenskwestie. Mede-arbeid aan de zich langzaam voorbereidende formuleering eener zoodanige levensbeschouwing is van oneindig meer belang dan het ijdel spel der negatie en afbreking, of eene direkte bestrijding der re-aktie van kerk en politiek, die door hare eigen domheden wel zal omkomen. Veelal toch kenmerken zich deze beiden in hun optreden tegen orthodoxie en conservatisme, door eene oppervlakkigheid van redeneering, een' verouderd soort vrijgeesterij, die maar al te onvruchtbaar is gebleken voor den dieperen zin des levens. En het is juist deze, die thans met zulk intens verlangen wordt begeerd en gezocht. Voor de vrije gedachte van -onzen tijd is niet langer hoofdzaak: de bestrijding der zich uitlevende geloofsvormen, of van blijkbaar aan temperament gebondene overtuigingen. In eigen kring wacht, dringt een te groote taak, dan dat men zich de weelde kan veroorloven van tijd en krachtverspilling voor hoofdzakelijk negatief werk. De zin van den wezenlijk vruchtdragenden arbeid is heden ten dage voornamelijk een overzien, overwegen der nieuw gevonden of getransformeerde levens-waarden, om op deze wijze langzamerhand te komen tot Affirmatie, tot Opbouw van nieuwe leven-wekkende en leven-steunende beginselen. Bezinning, Onderscheidingsvermogen, Keuze, worden geëischt van den meest oprechten vrijdenker tot formuleering der duidelijke gegevens, die gewonnen uit het ontwikkeld' tijdsbewustzijn, als equivalenten van vorige steunpunten, uit eigen overtuigingskracht en levensvatbaarheid, het verouderde op zijde zullen dringen. Want ten slotte zijn het toch graden van geestesontwikkeling, toestanden van het bewustzijn der geheele menschelijke Psyche, (dit bewustzijn natuurlijk begrepen onder den invloed van uiterlijke omstandigheden), die bepalen, inhoud en vorm van elk geloof niet alleen, maar van elke wetenschap, kunst en moraal. De echte vrije gedachte, zooals de tijd' ons haar leerde begrijpen, is niet: een leer, die zich dogmatisch stelt tegenover een andere leer; zij is veel meer een leidend inzicht, een methode geldig voor elk gebied van onderzoek. Mr. Buisson noemde onlangs: „Vrije gedachte, de methode, die „zich hoofdzakelijk kenmerkt door eene beslistheid van geest, „waarheid te zoeken overal waar dieze door natuurlijke en mensche„lijke middelen te vinden is, en deze waarheid' vast te houden waar „zij bewezen heeft in overeenstemming te zijn met gegevens der „rede en ervaring." En een jong engelsch ethiker zegt als volgt: „Vrije gedachte kan „op den duur zich' niet tevreden stellen met enkel 'kritiek van „verouderd' geloof. De negatie van godsdienst sluit den wensch in „eener nieuwe, eener hoogere opvatting van religieus leven. Toch „-moet ook wederom de fout vermeden worden van een haastigen „opbouw, eener al te positieve aanname van een bepaald systeem „van wijsbegeerte voor de tijd daartoe rijp is; wat vrije gedachte „eigenlijk 'bedoelt, is: het opsporen van waarheid langs allerlei „wegen, en het onmiddellijk bekennen van dwaling, waar deze te „bewijzen is, als de hinderpaal voor dat meest essentieele voor ,elke religie: nl. waarheid." Ligt niet in deze opvatting een nuttige wenk voor veel ijdel twistgeschrijf, dat zich niet boven persoonlijke kleingeestigheid en arrogantie, of dogmatische partijzucht weet te verheffen? Hier althans is eene Gezindheid aan het woord, die mogelijk maakt, die voorbereidt de verzoening, de overeenstemming eener juiste, ruimer begrepen wetenschap met eene transformatie der van die geestelijke evolutie welke tot nog toe een veel te geringe aandacht werd waardig gekeurd. Zij is het meest belangrijke feit, het wonder bij uitnemendheid, de onzichtbare, geheimzinnige, voortdurende werking die het gansche wereldgebeuren en het lot der menschen beweegt, zij is het mysterie der mysterieën, waarop de eerbied, eertijds aan goden en godheid gewijd dient over te gaan opdat onze toekomst-idéalen hunne vervulling kunnen tegemoet gaan. Deze ontwikkeling van den mensch in geestelijken zin, deze transformatie der geheele menschelijke psyche door den voortgang der individueele en algemeene bewustwording aan te nemen als een eeuwig wordende macht die een gezichtseinder opent van grootsche mogelijkheden voor menschelijk streven, kunnen en willen is de grondslag der nieuwe Levensvisie, waarheen het groot verlangen uitgaat der moderne menschhèid voor wie persoonlijke en maatschappelijke bevrijding een levens-kwestie is geworden. De geestelijke evolutie hier bedoeld beheerscht sedert lang reeds, ondanks de geringe direkte erkenning die haar ten deel valt onzen materieelen vooruitgang, bovenal het gebied der technische mechanika. Wij staan echter voor het zeldzaam verschijnsel, dat terwijl elke overwinning der techniek luide wordt toegejuicht, de onzichtbare kracht die de verschijhing heeft teweeg gebracht, de menschelijke geest in haar omhoogstreving en bevrijding van het bovennatuurlijke, met achterdocht wordt overladen en ontkend. De nevel die op dit punt de begrippen verduistert is dicht, bij énkele individuen schier ondoordringbaar. Zoo vragen, overigens toch voor intelligent gehouden menschen in vollen ernst, waar toch ter wereld die geestelijke evolutie steekt, waar toch dat nieuwe inzicht schuilt, waaruit de nieuwe Levens-visie bezig is zich een weg te bereiden, waar toch? Immers óveral, in elk kunstwerk, dat waard is zoo genoemd te worden, in de zangen der dichters, in werken der beeldende meesters, in de toekomst-motieven der muziek en der wijsbegeerte. En wat de wetenschap betreft, behoeft het nog vermelding hoe de mensch langzamerhand meester is geworden in het behoeden van zijn lichaam voor schadelijke invloeden, meester geworden bovenal zijner bewegingen, meester van afstand, tijd en ruimte, van land, zee en lucht. Kan men met daverend gejuich en trotsche ontroering de vlucht volgen der aeroplaan en twijfelen aan het feit der scheppende macht van den menschelijken geest? twijfelen aan de autonomie van den mensch, die een nieuwen gezichtseinder opent voor menschelijke en maatschappelijke bestaansmogelijkheden, welke eertijds stonden onder het bevel van een bovennatuurlijk opperwezen en een autokratisch machthebber ? Is niet in de annalen der techniek, op zijn duidelijkst, in grootschrift opgeteekend het proces der altijd voortgaande menschelijke intelligentie, van een tweevoudige geestelijke en. materieele, onzichtbare en zichtbare, innerlijke en uiterlijke bevrijding? En het is op de twee-voudige beteekenis onzer voort-ontwikkeling dat de nadruk vallen moet, want de mensch, vooral de massamensen is geneigd voor het uiterlijk, zichtbaar verschijnsel, het tastbaar feit, de innerlijke, onzichtbare, ontastbare drijfkracht voorbij te zien. Deze kortzichtigheid der menigte is de oorzaak van den ondanks haar eclatante vlucht zoo gebrekkige inrichting en onbevredigenden toestand onzer moderne wereld. De overwinningen der wetenschap, der techniek zijn ijdel, waar niet de zegepraal van den geest in hare autonomie wordt erkend. Het j uk dat kerk en staat in hun behoudend eigenbelang met hunne instellingen en ordonnanties nog altijd de menschheid trachten op te leggen is in lijnrechte tegenspraak met de geschiedenis der menschelijke ontwikkeling. In deze geschiedenis zal de naam van Francesco Ferrer, niet minder dan die van den heiligen Franciskus van Assisi met eerbied genoemd worden; beiden toch protesteerden volgens het inzicht van hun tijd tegen het verdorven deel der kerk, tegen een despotisch systeem dat met den adel van zijn afkomst weinig meer gemeen heeft. Niet geloof tegenover ongeloof, maar laaghartige intrigues eener zwakke-regeering, van geveinsde, op geld en macht belustte priesters tegenover een vaste overtuiging en onbaatzuchtige propaganda voor hoogere cultuur verschaften het middel om Ferrer uit den-weg te ruimen. ^mtê Diep als de tijding dezer misdaad elk wèl denkende heeft geschokt, rijst echter daarnevens de zekerheid dat het bloed der martelaren den akker des Levens rijk bevrucht. Onze tijd vraagt offers. Het Leven eischt den dood tot eeuwige verjonging. Een streven, een arbeiden als dat van Ferrer is als het kiemende zaad — de eenige onsterfelijkheid. Hiervan bewust, onderging hij moedig, met opgeheven hoofd, zijn vonnis. Moge dan zijn lot, wel verre van ons af te schrikken of te ontmoedigen ons den spoorslag geven tot een ge-accentueerde voorwaartsbeweging, tot een steeds voller en helderder klinkende Affirmatie van het Leven in de grandiose ontvouwing zijner mogelijkheden. Moge de geestkracht van Ferrer ons leiden tot den nieuwen god der nieuwe wereld, die im-manent in het Leven en in den Mensch zelf is: de drang omhoog, de drang naar volkomenheid, die sluimert in al wat leeft, die drang, in wiens naam de strijd moet worden aangebonden tegen de re-aktie die hem omduistert, tegen de zwarte daden eener on-menschelijkheid die in hem onze gansche cultuur bedreigt. De nieuwe god der nieuwe wereld, die geen hersenschim is van valsche ideologie, maar het meest importante feit der alles-overstemmende en omvatttende werkelijkheid, der natuur en van het Leven. De nieuwe god der nieuwe wereld, die is de innerlijke stuwen groeikracht der zegenrijke, scheppende, vruchtbare, opbouwende levens-elementen, de macht die eeuwig barend, hernieuwend en transformeerend het al doorsiddert en in den mensch den triomf viert zijner mogelijkheden. Dat dan alle denkers van alle naties even goed als alle arbeiders van alle landen zich vereenigend, hun Inter-nationale doen weêrklinken, het vreugdevolle lied der Levens-Affirmatie, van het geloof in eene eeuwige Beweging vooruit en omhoog, die den mensch van kring tot kring zal leiden door middel zijner innerlijke en uiterlijke evolutie, die den mensch zal brengen tot het scheppen van nieuwe bestaansvormen van edeler en zuiverder soort, dan die welke hij tot nog toe heeft gekend: Geestelijke evolutie en het geval Ferrer alles is in alles, het verband der Levens-Beweging, die den dood overwint is onmiskenbaar. November 12. 1909. D e n H a a g. OORLOG EN GEESTESRICHTING. (Lezing gehouden te Zwolle, 18 Dec. 1915, voor „De Dageraad".) Deze oorlog dwingt ons als geen andere gebeurtenis tot overweging en onderzoek van het voelen en denken onzer dagen, tot een oordeel over de geestesrichting van den tijd, waarin wij zijn geboren en opgevoed. De vrije gedachte heeft op dit oogenblik een taak te vervullen moeilijker, meer verantwoordelijk, maar ook belangrijker dan ooit te voren. „Nooit dan sedert het uitbreken van den Europeeschen oorlog is de waarde van de denk-kracht zoo sterk tot mijn bewustzijn doorgedrongen", schreef op 12 Juli van dit jaar de correspondent van de Nieuwe Courant uit Antwerpen. Deze journalist begreep den oorlogstoestand, begreep het Militarisme als den aarts-vijand der vrije gedachte, begreep de bedreiging voor ons denkvermogen, onze denkvrijheid, die in het brutaal geweld der wapenen ligt opgesloten. „Militarisme is een geestes-toestand", schreef, door een soortgelijke zienswijze bezield, een der leiders van de Onafhankelijke Arbeiders-partij in Engeland. Juist! en het is deze geestes-toestand dien wij vrijdenkers te bestrijden hebben. Wel beschouwd is elk -isme een geestes-toestand, door een zekere geestes-richting opgeroepen. Geen enkele gebeurtenis gaat om buiten het voelen en denken, het karakter en het inzicht der menschen. Want wat zijn politieke methoden, ekonomische stelsels in den grond anders dan menschelijke wijzen van zien en van doen, dan menschelijke begrippen en opvattingen, menschelijke instinkten en hartstochten, die zich een uitweg zoeken, die zich willen doen gelden? Het grootste gevaar van den wereldoorlog is dan ook zijn geestes-richting, die lijnrecht indruischt tegen den natuurlijken voort- gang der menschelijke Bewustwording, der Vrije Gedachte en de hieruit vportvloeiende pogingen tot menschelijke Bevrijding en verheffing. Het militaristisch-imperialisme, de reuzen-concurrentiestrijd der keizer-rijken, waarvoor op dit oogenblik de gansche wereld zwicht, dit Imperialisme, dat zonder aarzeling menschen bij millioenen opoffert aan zijn expansie-drang, rassen uitroeit, naties annexeert, de kleinere landen dwingt zich in zijn dienst te stellen, deze commercieele belangen-strijd om de exploitatie der wereld, hoe intensief materialistisch ook in zijn bedrijf, is toch in zijn diepsten grond een geestes-houding tegenover de wereld en leven, die te bestrijden onze eerste en duurste plicht is zoo wij den jammer des tijds bezweren willen. Vrede door Recht moet zijn grondslag zoekèn in Vrede door Inzicht. Ongetwijfeld zijn de verkeerde stelsels en methoden der politiek, der diplomatie, der sociaal-ekonomie, oorzaken van den wereldoorlog, maar tegelijk wortelt dit onheil dieper; het wortelt in het gemoeds- en geestesleven dezer menschheid zelve, het wortelt in het karakter, in de on-bewuste en bewuste geestelijke gesteldheid van elk individu afzonderlijk en alle individuen te samen en in hun samenleving. Oorlog en Vrede zijn inderdaad psychologische problemen, d.w.z. problemen der menschelijke natuur. De oorlog is als een Natuur-phenomeen, o zeker, maar toch, en de naturalisten vergeten dit, als een Natuur-phenomeen der menschen-wereld, van dat vierde rijk der natuur, waarin met den mensch, de beteekenis en den invloed der psychisch-geestelijkfc faktoren eerst recht aanvangt. En in dit menschen-rijk is de mensch in het wereld-gebeuren, in de maatschappelijke en politieke bewegingen, de hoofd-factor waarmee rekening moet worden gehouden. Het Humanisme begreep dit, het auto-kratisch despotisme verloochende dit feit, begunstigt door de boven-natuurlijke godsdiensten. Naturalisme der moderne wetenschap, het historischmaterialismé der sociaal-democratie deed weinig beter. Het was de dwaling der Marxisten en van verreweg de meeste revolutiontiaire leiders der 19e eeuw, de menschheid wier bevrijding praktisch hun doel was, theoretisch uit te schakelen. Wat wij, in beide geestes-richtingen, in die der traditie en die der latere wetenschap te bestrijden hebben is het Fatalisme, dat de mensch, het individu een passieve rol doet spelen, de menschheid dus niet erkent als het actief, bezield organisme, waarin de natuur het geheim heeft gelegd harer grootste triomfen, van haar eindeloos evolutie-proces, de onsterfelijkheid harer eeuwige hernieuwing en verjonging. Wij vrij-denkers van heden, wier vrije gedachte in dit meesttragisch moment der wereld-, dat is der menschheids-geschiedenis, van het grootste gewicht is, hebben nu toe te zien, dat de richting diier gedachte, de lijnen volgend eener natuurlijke, altijd voortgaande menschelijke bewustwording, in elk opzicht bevrijdend zal werken, d.w.z. dat zij het Fatalisme zoowel van het heden als van het verleden zal overwinnen door een hernieuwd Humanisme, door de erkenning van een doel-bewust streven der Natuur in den mensch en de menschelijke samen-leving. De vrije gedachte kan op geen andere wijze het Militarisme in •den grond bestrijden. Zij moet streven naar de schepping eener Geestes-richting die de geestes-richting van oorlog vernietigt in de harten en hoofden der menschen. Zij moet equivalenten geven voor wat verloren ging met de uitstooting eener verouderde ideologie. Maar om dit te kunnen doen moeten wij de tijds-periode die de onze voorafging, de tijdsperiode onzer emancipatie van het verleden in herinnering brengen. De 19e eeuw was in hoofdzaak een overgangstijdperk, waarin de schroeven van de oude wereld losser en losser werden. Een worsteling van twee werelden, de een die onderging, de ander die wordende was. De een die haar verband, haar innerlijke samenhang verloren had, de ander, die dit verband, deze innerlijke éénheid nog niet gevonden had. Psychologisch de meest tragische toestand die men zich denken kan. Immers voor het leven van individu en maatschappij lag hier het groote gevaar der verwording, ontwrichting, van die zekere •décadence, die ook in kunst en literatuur op het einde der 19e eeuw zich openbaarde. Maar op dit einde der eeuw, dit „fin de siècle" kom ik straks bij mijn bespreking der laatste jaren in de vorige eeuw terug. Nu heb ik eerst het groote ontwikkelings-proces van het begin en het midden dier eeuw te bespreken. Het zijn de groote leiders in wetenschap en mechanische techniek die hier de richting des tijds bepalen. Darwin, Marx, Stephenson, Edison enz. revolutionneerden den innerlijken gedachten-gang der menschen en hun uiterlijke wereld, de maatschappij. Elk op hun terrein verrichtten deze genieën wonderen. De verouderde ideologie wankelde op haar grondslagen. Waar wij de ontwikkelings-geschiedenis der 19e eeuw, haar vooruitgang trachten na te gaan en te begrijpen, stellen wij vóórop, dat zonder erkenning: Van den arbeid van Darwin en Marx, van een waarlijk moderne Levensbeschouwing een geestesrichting van den Nieuwen Tijd, geen sprake kan zijn. Het Material isme, natuurkundig en historisch is een onontbeerlijke schakel in een ontwikkeling, die, hierna krachtens de wet zelve van haren vooruitgang, ditzelfde materialisme voorbij streeft en opheft. Het is nu eenmaal niet anders, evenmin als het Leven zelf stilstaat, kan de Beschouwing van dit Leven zich in één bepaald dogma of stelsel laten vastleggen. Eere de Vrije Gedachte, die, dit begrijpende, de Vrijheid harer vlucht handhaaft. Maar om nog een oogenblik tot het materialisme terug te keeren. Maken wij de balans op van het moderne, vooral in de tweede helft dér 19e eeuw, dan treft ons onmiddellijk de dis-harmonie tusschen de materieele, de uiterlijke, en de ideeele, de innerlijke Levens-ontwikkel ing. Door de vlucht der mechanische Techniek waren mechanische problemen opgelost waardoor wereld en maatschappij een gansch ander aanzien kregen en ook het leven van elk individu een groote verandering onderging. Op dit laatste feit heeft dè aandacht zich nog veel te weinig gericht; psychologisch is het van het grootste gewicht. Terwijl de ééne uitvinding vóór, de andere na, de menschheid verbluft en verheugt, terwijl de Machine aan den eenen kant den mensch van zwaren arbeid ontheft, ketent zij hem opnieuw aan den anderen kant. De mensch wordt aanhangsel der Machine, in welk een mate, dat leert ons de wereld-oorlog mét zijn monstermoórd-werktuigen. Door den triomf van het machinale is in menig opzicht het schoone en de vrije Levens-vreugd der menschen ge- knakt. En ondanks dit feit, o bittere ironie, werd dit mechanische tot Levensleer verheven! Tegen deze overheersching der wetenschap in materialistischmechanische richting zette op het einde der 19e eeuw een re-aktie in, die door de gecompliceerdheid van haar samenstel een chaos opriep in het modern bewustzijn. Het verwarrende in den geestes-toestand van deze periode (en de verwarring is zelfs nu nog niet geheel opgeheven) was: dat de re-aktie tegen het materialisme optrad van drie kanten. Ten le:.van den kant van hen, die de verouderde ideologie nimmer hadden opgegeven. Ten 2e: van den kant van hen die wèl door het moderne waren aangedaan, maar den aanleg en kracht misten om dit moderne in zijn veel-zijdigheid te doorvoelen en te begrijpen. Hun gedachtengang stokte en zij wierpen zich opnieuw in de zoete rust van het verleden en zijn velerlei soort van boven-natuurhjke geloovingen. Uit deze kringen werden de „revivals", herlevingen geboren, allerlei geloofs-vormen uit de grijze oudheid, die gemoderniseerd, een zeer subtiele bekoring uitoefenden. Ten 3e: de re-aktie van den kant der vooruit-willenden die, het materialisme voorbij strevend nu het uitstootingsproces eener verouderde ideologie was voltooid, den opbouw van een nieuw, een met de werkelijkheid van het meerder weten en kunnen overeenstemmend idealisme, noodwendig en mogelijk achtten. Het is voor deze laatste categorie, die ik voor geestesinrichting van den nieuwen, den eigen tijd de meest vruchtbare en natuurlijke acht, dat ik. uw aandacht vraag. Tot haar behooren zij, die niet het materialisme verwerpen, niet de wetenschap bankroet verklaren, maar naast het eerste, dit aanvullend, de nieuwe ideologie eener meer volledige wetenschap verdedigen. Waar het hier om gaat is om de Natuur in zijn totaliteit, in zijn geheel van verschijnselen, om de erkenning der psychisch-geestelijke factoren op hun natuurlijken grondslag. Het gaat om den mensch, in zijn volkomen menschelijkheid, in zijn hoogere Natuurlijkheid — om karakter, verbeelding, inzicht, — om het Leven .kortom in zijn psychisch-geestelijke scheppingskracht, — om „1'élan vital", „1'évolution creatrice", waarvan Bergson gesproken heeft — maar dat vóór hem op nog genialer wijze door Guyau (geb. 1856 — gest. 1886) reeds was verkondigd, — waar hij het Leven zelf in zijn surplus van kracht, in zijn intensieve en expansieve scheppingskracht als eeuwige welbron van alle gebeuren verheerlijkt. Van deze beide denkers is Guyau verreweg de zuiverste. Bij Bergson zijn daarentegen de tendenzen der terugwerkende re-aktie verwarrend en over de problemen van het religieus bewustzijn en der moraal heeft hij zich neg niet uitgesproken. Guyau wèl. Bovendien was hij minder af getrokken-filosoof, meer socioloog en moralist en hebben al zijn werken onmiddellijk contact met de sociale en ethische problemen van onzen tijd. Guyau was een der eersten, die begreep, dat wat de moderne menschheid noodig had was: een Levenstechniek die de mechanische techniek zou weten te leiden en te beheerschen. Vandaar dat hij schreef over opvoeding, moraal, religie, kunst, over al die faktoren waarin het psychisch-geestelijke op den voorgrond treedt. Ten tijde van Guyau en na hem bewoog zich het voelen en denken van' vele intelilectueéle leiders en artiesten in deze zelfde richting. Men voelde, men zag in, dat de fatalistische voorstellingen van bovennatuur lij ke godsdiensten geen grond van werkelijkheid meer bezaten, maar eveneens bleek het historisch-materialisme dat door een zelfde fatalisme beheerscht werd, tekort te schieten voor de oplossing onzer individueele en maatschappelijke problemen. De wereldoorlog heeft de juistheid van dit inzicht bewezen. Het verouderd regime der politieke en diplomatieke stelsels met de geestes-richting die er achter staat is jammerlijk te kort geschoten. Verward in de eigen kortzichtigheid heeft het een wereldtoestand opgeroepen die aan ontwrichting en ellende alles overtreft wat de menschheid ooit te lijden heeft gehad. Maar ook in het tegenovergestelde kamp, ook in onze eigene bevrijdings-kringen vond een algemeene inzinking plaats, waarvan de mogelijkheid niet was voorzien. Een gunstige uitzondering maakten, hoofdzakelijk in Engeland, enkele karaktervolle persoonlijkheden en de minst dogmatische socialistische partij, die der onafhankelijke arbeiders. Bovendien onderscheidden in de vrouwen-beweging zich die, welke het Internationaal Congres bijeen riepen; en een comité voor duurzamen vrede hebben gevormd. Ook de jongste pogingen der revolutionnaire socialisten verdienen vermelding, bezield als zij zijn met een heilige verontwaardiging tegen het imperialisme dat ons den oorlog heeft aangedaan. Overal elders een kolossale desillusie, een terugslag, neen méér dan dit: Een historisch-menschelijke tragedie, die haar wedergade niet vindt in de annalen der historie. Een tragedie der Bewust-wording, een moderne tragedie, omdat juist in het moderne, die gecompliceerdheid van voelen, denken en streven optreedt, waarvan de mensch individueel en in zijn samenleving zoo licht het slachtoffer wordt. Ik herinner hier aan de treffende formuleering van dit feit door den dichter-wijsgeer Guyau, waar hij zegt: „Het nieuwe PassieDrama voltrekt zich in de menschelijke Bewustwording, en is er niet minder hartverscheurend om." Gij gevoelt het, de oorlog trof ons, toen wij ons bevonden in een zeer kritiek overgangstijdperk, niet alleen wat betreft de politieke en sociale vraagstukken, maar eveneens in al wat betreft ons gemoeds- en geestesleven. En in dit kritiek moment trad het Imperialisme" op, en begon met den Transvaaloorlog de serie zijner annexaties. In Londen, in Engeland gebeurde toen in het klein, wat nu met den wereldoorlog in het groot ons is overkomen. Plotseling werd het hervormingsélan als verlamd; er bleef evenals nu, slechts een kleine groep over, die beginselvast aan de oorlogshypnose weerstand bood. Toen openbaarde zich als thans, het tragisch conflict der nieuwe menschheid met zich zelve. Het was de verdeeldheid, het gebrek aan geestelijken ondergrond in het individu en in de verschillende vrijheidsbewegingen, dat het Imperialisme reeds toen de gelegenheid gaf te zegevieren. Zoo werd het einde der 19e eeuw, wij herinneren het ons maar al te goed, een tijdperk van verwording van al datgene waarvoor de vooruitstrevenden met geestdrift gestreden hadden. Het imperialisme werd in de hand gewerkt, groeide snel tot een oppermacht door het plotseling terugdeinzen van hoog begaafde leiders in kunst en litteratuur. In Frankrijk een Maurice Barrès, in Italië een d'Annunzio, allerlei quasi futuristen vuurden dén waan van het chauvinistisch materialisme aam, op deze wijze den weg bereidend voor den oorlog. De geestes-richting van een Chamberlain (ik bedoel den, van Engelsche afkomst, Duitschen schrijver) met zijn 'Pan-Germanisme kweekte in Duitschland stelselmatig den grootheidswaan. Overal hernam de traditie zijn invloed en werd de inter-nationale gemeenschap door de nationale zelf-verblinding bedreigd. Zoo wordt het Heden in de zelfstandige uitdrukking zijner levenservaring en levenserkenning aanhoudend belemmerd niet alleen door het verleden, maar ook door de steeds aangroeiende veelvoudigheid zijner eigene ontwikkeling. Zoo wordt de onafhankelijke levensopvatting, de zelfstandige geestesrichting van den nieuwen, den eigen tijd, die, hoe innig ook verbonden met wat voorbij is, toch van het naderbij gelegene, het zelfdoorleefde alléén het waarachtig karakter dragen kan, aanhoudend verdrukt én door de macht eener conventioneele traditie èn door de worsteling van het moderne zelf met een tot chaos gewordenen rijkdom zijner gegevens. In dezen chaos de leid-draad, het richt-snoer te vinden, hierop komt het aan. Guyau, de wijsgeer der Vrije Gedachte bij uitnemendheid, heeft zijn werken geschapen onder den drang dezer noodzakelijkheid. Zijn meesterlijke schets eener onafhankelijke moraal eindigt aldus: „Geen hand leidt ons, geen oog ziet ons, het stuur is sedert lang gebroken of beter gezegd een eigenlijk stuur heeft nooit bestaan. Wij, wij zelf moeten het scheppen, dit is een grootsche taak, en deze taak is de onze." Ik zou hierbij willen voegen, wat Guyau ook zeker bedoeld heeft: Deze taak is individueel en gemeenschappelijk beiden. Ieder in zich zelf en velen te samen doorleven wij, en doorlijden wij, heden sterker dan ooit de tragedie der menschelijke Bewustwording en Bevrijding. De overwinning van dit tragische is de overwinning van het Fatalisme door een zelf-bewust en doelbewust streven. Het Bovennatuurlijke is sedert de ontwikkeling der wetenschap in onze levensziening overgegaan in het Natuurlijke, maar alleen in zijn volledigheid van zinnelijk-geestelijke, physisch-psychische tendenzen 'kan dit Naturalisme het Levensraaedsel benaderen en tien Levensgang der menschheid in betere richting sturen. Waar het zooals op dit oogenbHk gaat om een „te zijn of niet te zijn" van geheel onze moderne beschaving, daar schijnt mij in de erkenning dezer taak, waarvan zooeven gesproken is, het middelpunt gelegen van onze actie van verweer tegen het militarisme dat lijnrecht indruischt tegen de vrije gedachte, tegen de geestesrichting van den nieuwen tijd ons door het Leven zelf geboden. Te lang hebben vrijdenkers, socialisten en anarchisten, in praktijk de grootste idealisten in theorie alle ideologie uitgeschakeld. Maar zooals Multatuli reeds heeft gezegd: „de Natuur heeft een afkeer van het ledige". Welnu, door de ineenstorting der verouderde ideologie is een plaats ledig gelaten, die moet worden aangevuld. Het verlangen der moderne menschheid gaat in deze richting. Vrije Gedachte, vrijheid zonder meer is niet het einddoel. Aan het vrije denken, aan de vrijheid de richting te geven, daarop kpmt het ten slotte aan. „In de hel zijn is een drijven op goed geluk af, in de hemel zijn is een zich doel-bewust sturen", zegt Bernard Shaw in de 3e acte van „Mensch en Oppermensen", die zijn geloofsbelijdenis bevat en die, zooals gij bemerkt, met de opvatting van Guyau overeen stemt. Het komt er op aan niet alleen, dat wat zich in onze ideeën-wereld heeft overleefd, uit te werpen, maar het komt er evenzeer op aan de nieuwe ideeën en idealen te scheppen, die als de goden van weleer, onze daden zullen besturen, ons leven den ondergrond en den inhoud zullen geven. Hoofdzaak is echter dat ons idealisme, ons geloof, zoo ge wilt, reëel is, een werkelijkheids1idealisme overeenstemmend met de ontwikkeling van den eigen tijd, wiens materieelen rijkdom het te beheerschen, wiens problemen het op te lossen heeft. Welnu, de eigenlijke geestesrichting van den nieuwen tijd in haar volledige duiding der levens-verschijnselen, in zijn ideëele, zoowel als materiëele duiding der Levens-beweging, is nog nauwelijks aan het woord geweest. Zij ontbrak nog in elk der vrijheidsbewegingen, hoewel zij onbewust opwelt in al dit bewegen, dat in uiterlijke organisatie te vergeefs de kracht heeft gezocht, die alleen van binnen uit in elk individu geboren wordt. Zooals Max Müller zeer juist opmerkte: „Zij, de moderne menschen, hebben de formule hunner gewaarwordingen nog niet gevonden". Dit was reeds jaren geleden de groote moeilijkheid waarmede het moderne in zijn opwaarts streven te kampen had; een moeilijkheid, die heden ten dage haar toppunt bereikt, maar die opgelost moet worden willen wij in staat zijn het machtsgeweld te breken, dat op dit oogenblik de elementaire menschenrechten bedreigt. De eenheids-leuze der Demokratie, der Vrijheid-verlangenden, der vrede-begeerenden is nog niet gevonden omdat het Leven van den Nieuwen Tijd nog niet in zijn alzijdigheid in onze Bewustwording is doorvoeld en doordacht. Op dit door-voelen en door-denken, op deze geestelijke vooruitstreving komt het echter aan. Hier heeft een vereeniging als De Dageraad, een Vereeniging tot Bevordering der Vrije Gedachte haar roeping te vervullen. Alleen door intensiteit van gevoel en van gedachte, van de verbeelding en van de intelligentie kan ons Hervormings-streven zijn veerkracht, zijn vlucht herwinnen en het weerstandsvermogen worden aangekweekt dat ons tot dusver ontbroken heeft. CONCEPT ZEDELIJKE OPVOEDING ZONDER GELOOFS-DOGMA. Het Waarom: 1) . Wij wenschen het vraagstuk: Zedelijke Opvoeding zonder Geloofs-dogma onder de aandacht te brengen in ruimen kring: a) . Omdat de godsdiensten van het verleden en de moraal, die met dezen ten nauwste verbonden is, heden ten dage niet langer tot grondslag van ons denken en handelen genomen kan worden. b) . Omdat als gevolg van dezen geestelijken toestand zich de behoefte gevoelen doet aan eene nieuwe opvatting der moraal en aan een nieuw Inzicht, waaruit deze zal kunnen worden opgebouwd. Inderdaad gaat ons verlangen en zoeken uit naar eene nieuwe Ziening van Leven en nieuwe begrippen van zedelijkheid in overeenstemming met de geestelijke ontwikkeling van den modernen tijd. Het Vraagstuk gesteld; 2) . Waarom het gaat in het vraagstuk der Zedelijkheid en der Zedelijke Opvoeding is: om de onderscheiding tusschen goed en kwaad, om datgene, wat onze voorouders zich dachten het gebied van god en van den duivel, om datgene wat de voortgang van menschelijk weten en begrijpen ons heeft leeren kennen als de tendenzen van opbouw en verval, die in de menschelijke natuur, evenals in de geheele Kosmos onophoudelijk met elkander in strijd zijn. Het spreekt vanzelf, dat dit probleem is: het menschelijke probleem bij uitnemendheid, dat in elk ander probleem, waarvoor wij ons gesteld zien, opduikt. Het raadsel der Sfinx, het Levensraadsel, dat de menschheid in alle tijden getracht heeft te benaderen en te verklaren. Het behoeft nauwelijks vermelding, dat in onzen tijd, een tijd, dat de geestes-verwarring is gestegen tot geestesverbijstering, dit probleem op meest directe en dringende wijze onze aandacht vraagt. Uitgangspunt en Doeleinde van ons streven. 3). Wij gaan dus uit van de overtuiging, dat in onzen tijd een nieuw Levensinzicht en een met dit Inzicht overeenstemmende nieuwe Levens-leiding, dat is Moraal, noodzakelijk en mogelijk is geworden. Wij meenen, dat wij, van zelfsprekend, ons dit hoogste Levens-probleem anders moeten stellen dan onze voorouders, dat wij het op eene andere, een ons eigene wijze, moeten benaderen en trachten op te lossen. Niets meer en niets minder dan het leven zelf in zijne volledigheid, in zijn samenstel van materiëele en ideëele gegevens, van stoffelijke en geestelijke krachten en vermogens, is voor ons streven uitgangspunt en doeleinde. De hoogste belangen van het individu en zijn samenleving staan hier op het spel. Voor deze belangen voelen wij het Leven, de welbron en de maatstaf. Eveneens de welbron en de maatstaf van de menschelijke daden, die dit Leven zijn opgang of ondergang tegemoet voeren, al naar mate zij bestuurd worden door rede en liefde, of aan on-verstand en haat zijn prijs gegeven. Anders gezegd: al naar mate in den mensch het Hooger-natuurlijke over het Lager-natuurlijke zegeviert. Te zijn en meer en meer te worden een kracht der natuur ten goede, dit is het groote doel der zedelijkheid, dat door de Zedelijke Opvoeding moet worden bevorderd. De Goedheid, die het Kwade overwint, dat is de Godheid, die den Duivel uitdrijft. Deze opvatting is de natuurlijke Transformatie van de bovennatuurlijke voorstellingen der primitieve geloovingen, in hun fundamenteele en volmaakt natuurlijke en menschelijke beteekenis. In zake onzer godsdienstige en zedelijke opvatting heeft noch Luther noch' eenig Hervormer het laatste woord gezegd. Elke Hervorming is niet anders dan een schrede op den langen weg onzer geestelijke evolutie, welks gezichtseinder eindeloos is. De Beteekenis der 2èdelijke Opvoeding zonder Geloofs-dogma. 4) . Maar om tot de praktijk van dit nieuwe inzicht terug te keeren: Zedelijke Opvoeding beschouwd vanuit een dergelijk gezichtspunt kan niet anders beteekenen dan het streven naar een zoo harmonisch mogelijke ontwikkeling van het individu, geleid en beheerscht door middel van Karakter-eigenschappen, die voor eene dergelijke ontwikkeling de allereerste voorwaarde zijn. Een Levens-techniek, een Levens-kunst, die als elke andere techniek en kunst, leiding, onderricht en oefening vereischt. De Zedelijke Opvoeding door ons bedoeld, de nieuwe ethiek, zal de jeugd en niet minder de menschen moeten opvoeden in een al-omvattend nieuw Geloof, een Synthetisch Geloof, waarin het meest essentiëele van alle Geloofs-voorstellingen wederkeert, getransformeerd door den voortgang der menschelijke bewustwording, wederkeert op nieuw geïnterpreteerd, getransponeerd in motieven der eigene levenservaring. Dit Levens-geloof, deze Levens-overtuiging, met Levens-eerbied als grondslag en Levens-Kracht, Levens-ontwikkeling als doel, schijnt mij voor de conceptie eener Zedelijke Opvoeding in den geest van onzen tijd de meest waarachtige elementen te bezitten. Laat men nu niet beweren, dat deze opvatting een louter persoonlijke is. Integendeel. Zij is de opvatting, die zich reeds sedert geruimen tijd heeft kenbaar gemaakt. Vanaf de klassieke oudheid hebben alle onderzoekers van het Levens-mysterie in steeds duidelijker formuleering ons een soortgelijk Levensbewustzijn beleden en ten slotte in den modernen tijd ons als basis eener nieuwe opvattting van geloof en van leven geschonken. En het is deze opvatting, die ons de taak stelt eener hernieuwing der moraal en der Zedelijke Opvoeding, die haar praktijk moet zijn. Middelen voor deze taak. 5) . Aan de middelen tot deze taak ontbreekt het ons niet. Hier is zelfs eerder een te-veel dan een te-kort onze moeilijkheid. Juist de over-groote schat van gegevens, die ons ten dienste staat, maakt de kwestie der geestelijke oriënteering tot de meest dringende en belangrijke. Men moet den weg zoeken in een tot labyrinth geworden rijkdom van materiaal uit verleden zoowel als heden. Onderscheidingsvermogen, keuze, inzicht zullen hier de orde moeten scheppen in den chaos, die verheldering moeten brengen in de verwarring. Voorwaar geen gemakkelijke taak, maar toch een taak, wier aantrekkelijkheid, de inspanning en toewijding, die zij vereischt, ruimschoots beloont. De Zedelijke Opvoeding in haar samenstel. 6). Het spreekt vanzelf, dat in de Zedelijke Opvoeding, door ons bedoeld, allerlei andere factoren de aandacht vragen, die met deze opvoeding direct verband houden. Geen enkel onzer problemen staat nu eenmaal op zichzelf, dat der Zedelijke Opvoeding allerminst. Psychologische, en deze wel in de allereerste plaats, sociologische, aesthetische en logische elementen maken een belangrijk deel uit der moraal en hare opvoeding. Het komt er dus op aan, deze elementen in onze theorie en praktijk der Zedelijkheid hun juiste plaats te geven, hen te erkennen als factoren zonder welken geen zedelijkheid mogelijk is. Psychologie, kennis der menschelijke natuur, is de grondslag voor elke poging om de Zedelijke Opvoeding doeltreffend te doen zijn. Maar naast de kennis van het individu vraagt de kennis der samenleving, van zijn milieu de aandacht. De suggestie van het kwade, die'vanuit het milieu, de meest conscientieuse Zedelijke Opvoeding plotseling verwoesten kan, is overbekend. Daarom moet onvoorwaardelijk onze zedelijke hernieuwing samengaan met de hervorming dér maatschappij. Tusschen aesthetiek en ethiek is het verband niet minder groot. Ethiek zoowel als aesthetiek is: een in vrijheid zichzelf verbinden, is het béheerschte tegenover het onbeheerschte, het gevormde tegenover, het nog ongevormde. En wat de logica betreft, wie die de Rede haar groote zedelijke kracht zou durven ontzeggen? Wij zien dus: de vrije moraal, de Zedelijke Opvoeding zonder Geloofs-dogma, is een heel1 wat gecompliceerder probleem dan de dogmatische moraal van het verleden. Het is het probleem dieper doorvoeld en doordacht, het probleem der moderne bewustwording bij uitnemendheid, dat niet langer noch voor kinderen, noch voor menschen met enkel wetten en bevelen kan worden opgelost. Zedelijke Opvoeding op deze wijze begrepen, is, ik herhaal het, een zeer gecompliceerde en moeilijke taak, maar een taak, die aanvaard moet worden, wil niet het rijk gewin der tijden voor ons verlorfen gaan, wil niet het materieel bankroet, waarheen ' het oor logs delirium de menschheid medesleept, worden overtroffen door een zedelijk bankroet, dat de kansen eener menschelijke beschaving eeuwen terugwerpt. Samenvattend besluiten wij: In deze conceptie der nieuwe ethiek en der Zedelijke Opvoeding, waarin zij1 zich praktisch hoopt te verwezenlijken, is het boven-naruurlijke overgegaan in het volledSgnatuurlijke. Een overgang, waardoor de tegenstelling Natuur en Geest is opgeheven, de Godheid immanent geworden, d.w.z. zich openbaart als de scheppende Levenskracht, die in het rijk der. menschen een altijd volkomener Leven en Organisatie van Leven nastreeft. Den Haag, 12 October 1916. DE OORLOG. (Overgenomen uit „De Nieuwe Gids", Aflevering XI. November 1914.) Oorlog is het gevolg van natuurlijke oorzaken, niet van boven-natuurlijke voorbeschikking. Fatalistische beschouwingen rijn slechts een verontschuldiging voor gebrek aan inzicht en leiding. G. K. M. Het is een oude orde van maatschappelijke en politieke organisatie, van nationaal en inter-rrationaal bestuur, het doordrijven van verouderde opvattingen en begrippen, geheel een verouderde levens-inrichting en dito levens-inzicht, dat in het oorlogs-delirium, thans door ons beleefd, zich uitraast en zelfmoord begaat. De ontwrichting die alom nu plaats grijpt is zoo geweldig omdat een oorlog als deze in de moderne wereld met zijn internationale materieele en geestelijke belangen niet meer thuis hoort. Deze oorlog is een anachronisme. Bovendien is hij een natuur-verschijhsel, de uitbarsting gelijk der vulkanen, die van tijd tot tijd een stuk aarde onreddert. Het is dan ook als een natuurverschijnsel der menschen-wereld, dat deze oorlog moet worden doordacht en besproken. De gewone geschiedenis, een opsomming van feiten in chronologische volgorde is nutteloos, indien niet een natuurlijke historie der menschheid, een psychologie van den oorlog de eigenlijke beteekenis dezer feiten bloot legt. Feiten, gebeurtenissen, daden zijn welsprekend alleen in zoo verre als zij de openbaring zijn van innerlijke motieven. Zoo ooit een katastrophe van menschelijke macht en on-macht het bewijs was, dan is het dit onheil dat geheel de wereld raakt tot in haar grondslagen. Zoo ooit denken, maar vooral ook doordenken, onbevooroordeeld onderzoek noodig was, dan is het nu op dit moment dat een schok van het uiterst geweld het geheel onzer beschaving uit haar verband rukt. De opwindende ontroering der eerste dagen is bezig zich om te zetten in gedachten. En dit is goed, dit is noodig, want de gedachte is de veiligheidsklep der heftige gewaarwording; deze laatste blijft onvruchtbaar zoo zij niet opstuwt in het bewustzijn, en door bewustwording tot daden komt. Om te kunnen dragen niet alleen, dat binnen enkele uren een ontzettende ramp ons treft, dat een wereld en met haar de hoogste levens-idealen aan verwoesting worden prijs gegeven, moet men öf in berusting zich buigen, öf in opstandigheid tegen de oorzaken der ellende zich' oprichten. Voor wie zich aangewezen voelt op het laatste is het eerst noodige een streven naar kennis, naar begrijpen van dit reuzenconflict in zijn wrong van tegenstrijdige gegevens en berichten. Moeilijk als deze taak ongetwijfeld genbemd moet worden, is zij toch minder hopeloos dan zij te midden der heillooze verwarring ons allicht toeschijnt. Door de duisternis, door de geheimzinnigheid weerlicht reeds nu de waarheid. De samenwerking voor waarheid en recht, dat is voor verheldering van- inzicht is daarom allen geboden die met geheel hun ziel en geheel hun geest dezen Oorlog den oorlog verklaren. Een methode die uit de bijzondere feiten, het algemeene, d. w. z. de hoofdponten en hoofdlijnen weet af te leiden, om dan gewapend met dezen opnieuw het bijzondere duidelijker te kunnen verstaan, lijkt mij hier aangewezen. Om den weg te vinden in het overstelpend labyrinth der persberichten die. elkander aanhoudend tegenspreken zijn hoofdlijnen waarlangs de aandacht zich bewegen kan, on-ontbeerlijk. En dezen ontbreken geenszins, noch in de oorzaken, noch in de onmiddellijke uitwerking van den oorlog. Zelfs de gevolgen, ofschoon niet met mathematische zekerheid te bepalen, zijn in hun algemeene kansen berekenbaar. Het was geen toeval, dat het bloedig drama, dat wij nu doorleven werd ingezet door twee aangrijpende gebeurtenissen die op treffende wijze het naderend onheil aankondigden. Ik bedoel de moord op Frans 'Ferdinand van Oostenrijk en op Jaurès. Deze slachtoffers van een teleurgesteld politiek fanatisme waren persoonlijkheden in wier denken en handelen twee levens-richtingen waren belichaamd. Het imperialistisch militarisme van den een, het socialistisch humanisme van den ander waren de twee hoofdstroomingen der moderne wereld. Op dit oogenblik viert in den oorlog het eerste hoogtij, ligt het laatste geslagen in een zijner edelste en meest begaafde voorvechters. Het past nu ons, ja, het is de eerste plicht van allen die in het streven van Jauiès, het nieuwe inzicht en de mogelijkheid eener nieuwe orde hebben begroet, niet te vertwijfelen, noch te berusten, maar getrouw aan onze beginselen, aan onze opstandigheid, te bedenken dat ondanks eiken tegenslag, zélfs ondanks deze wereldbrand, de wereld-hervorming op weg is, dat niets haar kan tegenhouden, eerst recht niet de misdaad der tegenpartij die door eigen barbaarschheid zich den ondergang bereidt. In het dualisme der natuur, in haar tweeledige tendenz van verwoesting en opbouw zegeviert ten slotte de laatste, de scheppende evolutie, de wil tot leven en laten leven, den drang tot ontwikkeling die den dood overwint. Mogen volken en rassen vergaan, de mensch keert weder, de mensch in wien de natuur het geheim heeft gelegd van zijn streven naar altijd hooger leven en organisatie van leven; de mensch voor wien de levens-kansen en levensmogelijkheden zich ondanks allen tegenstand, vermenigvuldigen. Het leven, een worsteling van macht en onmacht, waarin toch ten slotte het leven als scheppings-kracht overwint. Dit levensbesef, ten deele bewust, ten deele onbewust is de stuwing die ons staande houdt en vooruitdringt, het is de belofte der eeuwige wedergeboorte die ons steunt. Noem dit geen utopie, — of zoo ge wilt, noem haar wèl utopie, maar bedenk dan dat deze oorlog in zijn gruwzame werkelijkheid elke oorlogs-utopie die ooit geschreven werd overtreft, bedenk dan dat deze oorlog, de utopie der verwoesting, van den dood, alleen door de utopie van den opbouw, van het leven, kan worden bestreden en overwonnen. Maar om tot den oorlog terug te keeren, want het is mij te doen om de erkenning van den oorlog ifi de naakte waarheid van zijn gruwelijk samenstel. Reeds Richard Wagner schreef naar aanleiding van den oorlog van 1870 in zijn „Religion und Kunst": „Innen die Staatsmannen — fehlt die Erkermtniss" en bejammert iets verder in het algemeen: „Der Mangel einer richtigen, alles dürchdringenden Erkermtniss vom Wesen dér Welt". — Zijn klacht van toen geldt nog heden. Wederom is er oorlog, en welk een oorlog! omdat het den vorsten en staatslieden aan levens- erkenning en levens-eerbied ontbreekt. Wederom treft in den chaos van gebeuren, der daden, een tekort aan wereldwijsheid De oorlog van 1870, wel verre van ontspanning te brengen werd de g,ftbron van haat, van den naijver en de achterdocht die sedert huiverend rondspookte in het brein der reaktionnaire politici. Op den oorlog van 1870 volgde de wedstrijd der bewapening en van tegen-natuurlijke verbonden. Schijnbaar in vrede levend, inderdaad medegesleept in een reuzennxmcurrentie van handels- en machtsbelangen, begonnen de kleine schermutselingen • en annexatie-oorlogen in verre werelddeelen. In Europa, voorloopig met rust gelaten, beleefden kunst en letteren een opbloei. Vrijheidsbeweging, vooruitgang op elk gebied, vrouwen en arbeiders strijdend voor hun emancipatie, in elke richting een streven naar het opperst-menschelijke. Een levensvreugde en levensstrijd om levensopbouw openbaart zich in tallooze stroomingen Het is wederom Richard Wagner, die dit geluid der nieuwe getijen vernemend, zichzelf en zijn kunst in dienst stelt dezer revolutie- want een revolutie is het die wordt nagejaagd in het nieuwe bewustzijn der menschenwaarde, van den mensch, niet als werktuig, maar als doel in zich zelf, van den mensch in zijn hoogste natuurlijkheid. Het was tegen dit ideaal van menschelijke zelf-realisatie dat' plotseling op het einde der 19e eeuw de reaktie optrad. Het uitbreken van den oorlog in de Transvaal gaf bet sein; het imperialisme gaf het bevel en wat nu is gebeurd in het groot, gebeurde toen m Engeland in het klein; alle vooruitstreving werd teruggedrongen, de reaktie kreeg het woord, het jingoisme regeerde. In alle landen van Europa begon de terugslag, die nu na vijftien jaren in het Europeesch delirium en de wereldoorlog zijn toppunt bereikt. Naar deze uitkomst beoordeeld is het imperialistisch militarisme en de internationale diplomatie, die zijn belangen behartigde, in elk opzicht een bankroet te noemen. Reeds gedurende de beide Balkanoorlogen was de houding der groote mogendheden onverantwoordelijk, vandaar dat de hoop van een vredelievend einde van dezen strijd, en de mogelijkheid van een Balkan voor de Balkanstaten verdween, om plaats te maken voor een in het leven roepen van Balkan-toestanden met een altijd terugkeerend oorlogsgevaar. En het is ten slotte uit dit gevaar, dat niet alleen de oorlogin Europa, maar de oorlog over de geheele wereld losbarstte. In een ommezien tijds werden ultimatums als strooibiljetten uitgeworpen, werd' in telegram-stijl onderhandeld over de hoogste belangen der volken, met dit gevolg, dat binnen den tijd van veertien dagen geheel Europa onder de wapenen stond en een oorlog losbrak, geweldiger en onheilspellender dan ooit te voren gevoerd werd. En dit alles gebeurde onder de aanhoudende verzekering van elk der groot-machten, dat zij den oorlog niet wenschen, dat alles in het werk was gesteld om hem te voorkomen. Een bekentenis van onmacht die te denken geeft. Met dit al bevinden wij ons nu in een oorlogstoestand, die de beschaving eeuwen terugzet, in een toestand dus die lijnrecht ingaat tegen den natuurlijken ontwikkelingsgang van den nieuwen tijd. Juist hierom is de ontwrichting die deze oorlog naar alle richtingen heen teweeg brengt, zoo geweldig, overtreft hij in omvang en beteekenis alles wat de geschiedenis van dien aard tot dusver geboekt heeft. Hij is het reuzenconflikt waarin letterlijk alle overige tijds-conflikten betrokken zijn. Een niet te ontwarren samenstel van tegenstrijdigheden zoo men den algemeenen ondergrond, den strijd van oud tegen nieuw, van verleden en toekomst uit het oog verliest. De wereld-oorlogstoestand van 'nu, dit schrikbewind van een imperialistisch-militarisme is behalve een worsteling om macht, een strijd om de markten der wereld, om bezit, om opperheerschappij ter zee en op het land, een wanhoopsdaad der keizerrijken, die met de nieuwe beginselen van den nieuwen tijd hun troon bedreigd, hun systeem van regeeren veroordeeld weten. Immers reeds diep geworteld is de overtuiging, ja, dagelijks meer dringt het besef door, dat de verouderde politiek der groote mogendheden, dat de hedendaagsche diplomatie, dat de sociaalekonomische inrichting der maatschappij, dat de wetten niet langer in Overeenstemming zijn met de materiëele en geestelijke ontwikkeling der menschen in hun samenleving. — Deze disharmonie bereikt haar toppunt in den oorlogs-toestand en de algemeene ontwrichting die haar op den voet volgt. Het natuurlijk levensrecht der volkeren, het levensgebod van leven en laten leven, wordt niet straffeloos op zóó roékelooze wijze overtreden. Voor geen enkel der oorlogvoerenden kan de zegepraal van het oogenblik een zegepraal voor de toekomst beteekenen, indien niet een nieuw geweten in hen ontwaakt. Het zijn niet politieke en sociaal- ekonomische oorzaken alleen, die het wereld-coofKkt hebben opgeroepen. Het geheele karakter der worsteling bewijst dit. In dezen krijg ontbreken de elementen die alleen in onze dagen een oorlog nog wettigen kunnen. Het is geen bevrijdings-oorlog, het is geen strijd van beginselen, het is een worsteling, waarin op duizelingwekkende wijze de lagere instinkten der menschelijke natuur zich botvieren. Het is geen oorlog van moed, het is een oorlog van onderlingen angst, van nijd, naijver, haat, heerschzucht, praalzucht, kortom van al die daemonische impulsen en hartstochten die menschen en naties den ondergang bereiden. Dagelijks de berichten lezend van de millioenen en milliarden die aan menschen en geld dbor dezen oorlog verslonden worden, vragen wij ons zelf af: hoe is het mogelijk gewordten dat het rijk gewin der tijden, dat een schier, onuitputtelijk reservoir van stoffelijk bezit en levende menschen-energie zoo geheel in beslag kon worden genomen door het militarisme, in zijn onmenschelijke doeleinden? Hoe is het mogelijk geworden, dat dit alles, al deze wordende en groeiende krachten tot opbouw plotseling om zijn geslagen in hun tegendeel van vernieling en verwoesting? Hoe is het mogelijk geworden, dat niet het Leven, maar de Dood, niet God, maar Satan het bewind in handen kreeg? Noem deze vragen nu niet ijdel, zeg nu niet dit is overdrijving of dit is atheisme. Het is het tegendeel. Het is de naakte waarheid, die fel ons in oogen en hersens brandt. Het is het innigst religieus bewustzijn, een opstijgend levens-bewustzijn met levens-eerbied tot grondslag en levertsopbouw tot doel, dat ons deze vragen op die lippen dringt. Niet een bijzonder bewustzijn van mij of van enkelen, maar een gemeenschappelijke bewustwording van allen in wie de levensbeweging stijgende is in zijn natuurlijken vooruitgang van geestelijke en zielvolle menschelijkheid. Deze vragen zijn berechtigd en hun antwoord ligt voor de hand. Deze oorlog is geen mysterie, ondanks de akelige geheimzinnigheid waarin hij zich hult. Door leugen en' drogredenen henen flikkert de waarheid, de werkelijkheid in haar hel oplaaiende verschrikking. Deze oorlog, die niet is een oorlog van menschen, maar van moord-werktuigen, is ziel-loos, is geest-loos. In zijn wreedaardigheden raast de ziel- en geestlooze reuzenmechaniek der kanonnen en bommen met bulderend geweld zich uit; van deze reuzensoort der militaristen zijn de menschen, die het vreeselijk spel medemaken, zoowel als die het ondergaan, de slachtoffers. Bij de manschappen die in het gevecht staan en hun kameraden om zich heen zien vallen, verliest het menschelijk bewustzijn zich in woede, in lust tot wraak; zelfs een pleegzuster vermeldde deze gewaarwording, waar zij in den strijd gedrongen, den vijand tegenover stond. Van het begin tot het einde is een worsteling als deze één massa-suggestie van blind' instinkt; zelfs voor de buitenwereld een infectie, die met het nieuwsblad onze woningen binnen sluipt. Met leugen en drogredenen omgeven slaan de berichten elkaar dood, op die wijze een sfeer van onbetrouwbaarheid wevend, die dfen lezer verwart, het oordeel ontzenuwt. De hoofdindruk is dat wij jaren lang hebben geleefd op een vulkaan die nu naar alle richting heen zich uitspuwt; dat de wereld elektrisch geladen is en van uit deze spanning bommen, kanonnen en mijnen, uit de lucht, langs d'e aarde, en van uit de zee door menschen op menschen doel-bewust, mikvast worden gericht Neen, deze oorlog, gegroeid tot een wereldbrand, is niet de heilige strijd voor het vaderland, voor verdediging van eigen grond en vrijheid, waarvoor elk der naties, in zelf-bedrog, in eigen grootheidswaan verloren, hem uitgeeft. Deze oorlog, geworden tot een wederzijdsch wreedaardig vernielings- en vernietigingsproces, stond vanaf zijn aanvang onder het teeken van grootheidswaan en geweld. Imperialisme, militarisme, kapitalisme, één monsterverbond van dorst naar macht, naar de opper-hteerschappij, naar bezit heeft dezen oorlog ontketend. Geen blauwboeken en geen witboeken kunnen de groote mogendheden van schuld vrij pleiten. In elk der betrokken landen is een zelfde reaktionnaire politiek, een zelfde kortzichtige diplomatie, met het kapitaal, dat haar steunde, schuld aan den bloedigen chaos van dezen wereldstrijd. Hier helpt geen valsche ideologie die het ware euvel onder drogredenen tracht te verbloemen. De vaderlandsliefde, het nationalisme, ja de godsdienst in naam van dezen oorlogsgod beleden, is öf huichelarij öf een waarde-schatting die onmiddellijk herziening vereischt. Neutraliteit, in vele gevallen zwakheid, is nu kracht. Onzijdigheid, veelal een twijfelachtige houding van zelfzucht, is nu de deugd eener overtuiging, het natuurlijk gevolg eener heldere bewustwording van dezen oorlog en zijn oorzaken, zijn werking en zijn gevolgen. En het is met een dergelijke bewustwording dat de vredes-propaganda beginnen moet. Laat men voor zijn verbeelding het wereldbeeld der laatste vijftien jaren, een tijdperk van algemeene reaktie, — ik kan niet nalaten u dit nogmaals te herinneren, — voorbijgaan, dan zien wij hoe alle naties, groot en klein, zich' met koortsachtigen ijver bewapenen. Een algemeene Europeesche oorlog is het dreigend gevaar dat men als voorwendsel neemt voor een militaire uitrusting, die elk land het gewin zijner ontwikkeling ontrukt. Alleen een tot bet uiterst gewapend zijn, zoo beweerde men, kon den vrede bewaren. Een macht-spreuk, die het groote publiek nimmer beslist genoeg heeft ontkend, die echter nu als leugen geboekt mag worden. Wij dragen op dit moment de gevolgen onzer onnoozelheid en van het gebrek eener sterke doeltreffende organisatie onzer kuituur tegenover de steeds toenemende invasie van het barbarisme. Want barbaarsch als de oorlog zich nu bewijst te zijn, waren ook zijn toebereidselen. Het land van Krupp overtreft in dit opzicht alle verwachting. Het velt zijn eigen vonnis, overwinnend of overwonnen, zal het een beruchtheid in moord-werktuigen niet kunnen ontgaan, het zal te boek staan als een natie, die het schoone welvaren van haar land roekeloos zijn grootheidswaan ten offer bracht,! En Engeland? Niet minder weerzinwekkend jl ij n bedrijf; het voert den ekonomischen strijd niet minder wreedaardig dan zijn vijand dien voert met het wapengeweld. De methode van uithongeren is even barbaarsch als de methode van alles plat schieten en neerschieten. Het is alles te samen een delirium van wreedheid, angst en dwingelandij waarvoor geen enkel volk in het bijzonder aansprakelijk gesteld mag worden, waarvoor de staatslieden der groote mogendheden in hun kortzichtig bestuur verantwoordelijk zijn. En nu de vredes-propaganda, waarvan ik zoo even sprak. De oorlog zelf in zijn oorzaken, zijn uitbarsting en zijn einde zal haar den weg wijzen. Hoe zakelijker bewezen wordt, dat oorlog in den modernen tijd, voor de moderne wereld in haar gecompliceerd samenstel en verband een ekonomisch en zedelijk bankroet beteekent, hoe zeldzamer hij zal worden althans in dien vorm van algeheele wederzijdsche vernietigings-woede, die hij nu dagelijks duidelijker aanneemt. Het denkbeeld dat oorlog het middel kan zijn om de onderlinge belangen der naties te behartigen of hun geschillen op te lossen, wordt weerlegd door de werkelijkheid. Uit oorlog is nog altijd oorlog geboren, inderdaad schept elke oorlog nieuwe bronnen van haat en naijver. En dit niet alleen, het grootste pleit voor den vrede is het ekonomisch bankroet, dat de oorlog na zich sleept. Voeg hierbij de rassenkwestie, het verlies aan menschemevens, dan moet toch de erkenning doordringen, dat oorlog is levensverspilling, een vernietigingsproces, dat geen enkel land en volk straffeloos kan worden opgelegd. Hoe eerder wij ons den oorlog in dezen zin bewust worden, als een ekonomische en zedelijke zelfmoord, als een zelfmoord a outrance en quand-même, hoe eerder de vredes-propaganda zich als een maatregel van noodzakelijk zelfbehoud zal opdringen. Een dergelijke nooddwang blijkt ten slotte het eenig middel om redelijke leverts-maatregelen, die veelal als luchtkasteelen ter zijde worden gedrukt, in toepassing te brengen. De paniek door de oorlogsverklaring teweeg gébracht gaf b.v. onmiddellijk den stoot aan een ekonomisch verweerstelsel, dat een algemeene sociaal-ekonomische reorganisatie plotseling binnen dén kring der praktische mogelijkheden stelt. En dit is een geluk, want zonder deze sociaal-ekonomische reorganisatie is zelfs geen Europeesche Staten>bond mogelijk en geen zedelijke herleving denkbaar. In deze drie richtingen zal met alle kracht een samenwerking in het leven geroepen moeten worden, om het absolutisme der keizerrijken en hun moorddadig stelsel van regeeren voor goed te vernietigen. De oorlog zelf doet ons het middel aan de hand, geeft ons in dit opzicht vertrouwen. Waarom? Omdat hij de openbaring is van een schier onuitputtelijk reservoir van schatten, van geld, bezit en bovenal van menschelijk weerstandsvermogen en menschelijk genie. Het groote wereldprobleem is het bevrijden dezer schatten uit de tyrannie eener domme kortzichtigheid, uit dé boeien van een verpletterend militarisme om hen in dienst te stellen van een direkt tegenovergesteld beginsel van socialistisch humanisme. Deze werelds-worsteling, geboren uit den kleingeestigen naijver der vorsten en den domheids-kring, die hen omgeeft, deze reuzenconcurrentie van nationale en internationale heerschzucht en hebzucht, een monstervertooning van daemonisch moordgereedschap, is heel iets anders als een beschikking der Voorzienigheid, of een wraak van den duivel. Zij is het werk van menschen, die op een dwaalspoor zijn geleid. Wie zijn de schuldigen? Alleen de keizers en hun dienaren? Neen, allen, allen, die gewiegd in de rust van hun welvaren het gevaar van den tijd vergaten Een ieder heeft schuld, of niemand. Een fatalisme dat het laatste beweert, dient afgeschud, het is een leer die ons den hedendaagschen toestand heeft gebracht, het is een leer, die de toestanden der duisterste tijden bestendigt. Dit fatalisme, het zij dan de vrucht eener modemystische godsdienstigheid of van een materialistisch naturalisme, is de vooze vrucht van een decadent geslacht Fatalisme met zijn: „alles wat is, is goed", zijn opvatting dat alles wat gebeurt, moet gebeuren, is een ontkenning van den grondslag van het menschelijk bestaan, nl.: de verantwoordelijkheid der menschen voor hun daden. Fatalisme is in eiken vorm van zijn geloof, op dit oogenblik onzer bewustwording gemakzucht of geveinsdheid of wel een teeken van gebrek aan ziele-grootheid, geestkracht en ziels-vermogen. En het is juist deze heilige drie-eenheid van menschelijken groei, ziel, geest, wil, die dezen oorlog en geheel zijn samenstel van oorzaken, werking en gevolgen voor goed den oorlog moet verklaren. Er is geen ander middel. Tegenover den mensch in den ban van zijn lagere instinkten en hartstochten, moet de mensch eener hoogere natuurlijkheid zich met geheel de kracht van zijn wezen verzetten, in de redelijke orde eener menschelijke gemeenschap kan het on-menschelijk despotisme, dat de oorlog ons oplegt geen plaats meer vinden. De hedendaagsche oorlogstoestand, die elke oorlogsutopie in zijn gruwzame geweldigheid overtreft, brengt ons de vredes-utopie van het socialistisch humanisme nabij. Dit is geen paradox. Het is de realiteit der tegendeelen. Het is het brandend besef eener scheppende evolutie die uit den chaos van menschelijk genie en weerstandsvermogen, uit den chaos der mülioenen en mitharden, die ten slotte de wereld ons toch opbrengt, een nieuwe orde en een nieuw inzicht van leven wekken zal. Het is tusschen de polen van vernietiging- en opbouw, dat de slinger der bewegingen onophoudelijk op en nedergaat. Aan ons, die trachten te begrijpen de oorzaken van oorlog en vrede, de taak om al onze krachten te verzamelen en in te spannen voor den opbouw, de nieuwe orde, de reorganisatie, die in levens-inzicht en levens-normen uit deze catastrophe geboren kan worden Den Haag, October 3, 1914. TWEE JAREN WERELD-OORLOG. (Nieuwe Gids, — September 1916.) De Levens-verkwisting, die van onze maatschappij, van onze z.g.n. sociaal-ekonomie de grootste fout is, wordt in den wereldoorlog een misdaad zonder wedergade. G. K. M. Sedert twee jaren bevinden wij ons in een wereld-oorlog, onder een militair schrikbewind zooals de menschheid nimmer te voren gekend heeft. Alles wat de volkeren ooit te lijden hebben gehad zinkt in het niet bij de rampen die hen nu overstelpen. Het onheil eenmaal losgelaten, is aan de teugels van het bewind ontsnapt. Het vermenigvuldigt zich met een tempo dat in snelheid met de moderne motoren en moord-werktuigen wedijvert. Aan de chronologische volgorde der gebeurtenissen van deze twee jaren van wereldoorlog zal het nageslacht de diepte onzer ellende peilen. De diepte onzer ellende en van onzen val. Sedert de oorlog uitbrak is nergens meer rust. Op geen plekje der aarde is veiligheid sedert het geweld tot macht is uitgeroepen. Niet alleen in de landen der oorlogvoerenden, maar eveneens in de landen der neutralen heerscht nood en angst. De wereld-oorlog van het Imperialisme, de reuzen-concurrentiestrijd der groote mogendheden om de exploitatie der wereld vermorzelt wat hem in den weg treedt, geeft het eigen volk en elk volk dat zich in zijn dienst stelt over aan een proces van vernietiging. Na twee jaren wereld-oorlog valt aan dit feit niet meer te twijfelen. Het nieuw Imperialisme der laatste dertig jaren leeft in den strijd der volkeren zijn machts-tendenzen uit; het kent geen genade, alles en allen die het belijden sleept het mede in een razernij van conflikten die onoplosbaar zijn voor het zwaard, die alleen door menschelijke rede en menschelijke samenwerking kunnen worden benaderd. Ruim twee jaren geleden begon de oorlog en sedert is het delirium van haat en wraak al maar aangewakkerd, en de eene gruwel-campagne voor, de andere na ondernomen met de toestemming der verantwoordelijke regeeringen die niet aarzelen, niet terugdeinzen voor het finantieel en moreel bankroet dat voor Europa bij dit alles op het spel staat. Twee jaren geleden begon de oorlog en sedert worden per seconde en per minuut de levens van duizenden en duizenden opgeëischt en de meest elementaire voorwaarden tot leven vernield. In evenredige verhouding met de cijfers der oorlogs-credieten, der oorlogskosten, stijgt de volksnood. De materiëele en ideëele offers die worden gebracht gaan het menschelijke verbeeldings- en uitdrukkings-vermogen te boven, een proces dat afstompt, en het verval beteekent van al datgene waarvoor de menschheid eeuwenlang gestreden heeft om zich te bevrijden uit barbaarschheid en om te komen op een hooger levensplan. Twee jaren geleden' begon de oorlog en sedert is de aarde geworden tot een hel, de wereld een kerkhof en een hospitaal, het volk in alle landen overgeleverd aan wanhoop en nood. De zoo hooggeprezen doodsverachting der chauvinisten heeft de levens-eerbied verbannen, heeft de levensmoed en de levenslust met kanongebulder tot zwijgen gebracht en in stikgassen gesmoord. En nog is geen „halt" vernomen, geen dam geworpen in den ziedenden maalstroom der hartstochten, nog is de dorst naar macht en bezit niet gebroken. Integendeel, bij hen die deelnemen aan de worsteling stijgt de waan, de drogrede en de zelf-bedwelming mèt het gevaar, bij hen die haar lijdelijk ondergaan wordt het oordeel verward en verzwakt. Het aanpassingsvermogen aan den oorlogstoestand wint veld en het weerstandsvermogen tegen de algemeene barbaarschheid verzwakt, een jammerlijk feit, waartegen te strijden een eerste plicht genoemd mag worden, wil men den oorlogsgeest ooit meester kunnen worden. Inderdaad is dit aanpassingsvermogen de voedingsbodem bij uitnemendheid voor den oorlog. De groote vraag is dus op welke wijze tegenover dit aanpassingsvermogen een weerstandsvermogen op te wekken en op te voeden in staat den oorlog en al wat hem veroorzaakt heeft en in stand houdt te bestrijden. Deze taak der oorlogs-bestrijding is de taak der bestrijding van het imperialisme dat oorlog op oorlog heeft doen losbarsten, omdat het zonder oorlog niet bestaan kan. Wie in het imperialisme nog niet de meest wezenlijke oorzaak van den wereldoorlog, den grootsten vijand van den vrede erkend heeft, kan deze taak niet op doeltreffende wijze vervullen. Het is altijd mijn beweren geweest dat voor den strijd tegen den oorlog, tegen het militarisme het eerst-noodige is een klaar begrip van den oorlogstoestand, een heldere bewustwording zijner oorzaken. Het congres of de vereeniging, die op deze oorzaken niet den allereersten nadruk legt werkt in dten blinde. Op welke wijze, in welken geest kunnen en moeten dan zij, wien het ernst is met hun arbeid voor den vrede, deze taak opvatten ? Nadat de oorlog twee jaren gewoed heeft en dagelijks dreigender wordt ook in zijn naweeën en gevolgen voor de toekomst, is het zeker niet overbodig ons zelf en anderen deze vraag te stellen. Ik verbeeld mij niet deze vraag, die de levensvraag der volkeren is, in de weinige bladzijden die hier volgen zelfs maar bij benadering te kunnen oplossen. Mijn bedoeling kan slechts zijn: het probleem te stellen, en in enkele trekken te herinneren aan velerlei dat in verband staat met een mogelijke oplossing. Voor deze oplossing zelve is, dit spreekt van zelf de medewerking noodig van allen in alle landen, die ernstig doordenkend en krachtig willend, die diep gevoelend, vóóruit en niet achteruit het heil der wereld zoeken, de hernieuwing voorbereiden die op de ineenzinking van heden volgen moet. Een dergelijke grondige actie tot aankweeking van weerstandsvermogen tegenover de oorlogshypothese stel ik mij voor in een drievoudig samenstel. Mij dunkt, zij moet in de eerste plaats worden opgevat als een streven naar bewustwording, in de tweede plaats als een streven naar meer algemeene en direkte samenwerking en ten derde als een streven om te komen tot een homogene federatieve organisatie die den oorlog in zijn oorzaken begrijpend, hem en die oorzaken direkt en indirekt bestrijden wil. Bewustwording, samenwerking en een uit deze beiden voortvloeiende federatieve organisatie, ziedaar de hulpmiddelen, die ik mij voorstel. Bewust geworden van de levens-vernietigende, ja van de zelfmoord-tendenzen van het imperialisme, bewust geworden van de onmacht hunner pogingen om door wapengeweld de oplossing hunner conflikten te verkrijgen, zijn de oorlogvoerenden blijkbaar nog niet. Maar evenmin zijn zij die vrede wenschen (op enkele uitzonderingen na) zich klaar bewust op welke wijze hun taak van oorlogsbéstrijding moet worden opgevat. De neutralen aarzelen in hun pogingen tot bemiddeling en dit niet alleen. In plaats van al hun krachten in te spannen om te komen tot onderlinge samenwerking in hun vredes-arbeid en in de verdediging hunner rechten, is zelfs in hun vredes-bemoeiïngen onderlinge concurrentie niet buiten gesloten en is wat betreft het opkomen voor hun recht, hun levensvoorwaarden, tot heden nog geen verbond tot stand gekomen. Noch bij de ge-allieerdep, die beweren te vechten voor de vrijheid der kleine naties, wier rechten zij met voeten treden, noch bij de centralen, die beweren dat hun de oorlog werd opgedrongen, die zij zelf begonnen, is van de bewustwording, laat staan de erkenning der eigenlijke oorlogs-oorzaken, sprake. Door beide partijen worden zij die blijken geven van geestelijke doorgronding der feiten en van waarheidsliefde door den censor tot zwijgen gebracht, of zoo zij niet zwijgen willen in den kerker geworpen of onthoofd. Het schrikbewind van het militarisme ontziet niets of niemand, het werkt in alle landen met hetzelfde geweld. Nog worden daden van heldenmoed verricht in woord en schrift, in handelingen van verzet door enkele individuen, door kleine groepen van revolutionnairen en pacifisten in alle landen, maar de vraag blijft hoe lang deze sporadische, deze heterogene opstandigheid de kracht van weerstand zal kunnen behouden, zoo zij niet te samen verbonden in een groote en innerlijk sterke organisatie kunnen optreden tegen de overmacht van het militair imperialistisch despotisme. Om in staat te zijn het hoofd te bieden aan het imperialisme en zijn oorlogen is iets anders en iets meer noodig dan de tot dusver schuchtere pogingen der vredes-bewegingen, of de meei heftige, inderdaad oprechte en in vele opzichten eerbiedwekkende actie der revolutionnairen. De eersten zijn grootendeels nog onbewust en bevangen in een verouderde ideologie. De laatsten hebben de oude wereld, zijn instellingen, geloovingen en opvattingen wèl verworpen, maar voor de nieuwe wereld het nieuw verband nog niet gevonden. Hun ontbreken nog grootendeels de equivalenten in voelen en denken, in geest en in vorm voor al datgene dat met hetgeen zij leerden verloochenen voor hen is verloren gegaan. En toch kan zonder deze equivalenten den vasten en breeden grondslag, een helderen en ruimen gezichtseinder, niet worden gevonden. Geen koortsachtige opwinding, geen 'agitatorisch drijven kan dit gemis vergoeden, dit ledig aanvullen. Een kortstondig oproer, een revolutie van enkele weken of maanden is veel beter dan slaafsche onderwerping, dan het aanpassings-vermogen waarheen wij zoo velen zien afglijden, maar het doel van algemeen verweer, van een weerstandsvermogen dat levenskracht en levensduur bezit moet dieper gevat, in ruimer kring begrepen worden. Ten slotte is de eigenlijke revolutie waarop het aankomt een revolutie van den geest, opdat niet telkens weer bij elke nieuwe coup d etat der re-aktionnairen het weerstandsvermogen van leiders en volgelingen der revolutionnairen ineenzinkt, opdat niet het fataal aanpassingsvermogen, in den vorm van allerlei overgeleverde begrippen en instinktief-primitieve neigingen de kracht tot opstand breekt. Van deze innerlijke revolutie in ruimeren kring is, de oorlog bewijst dit bij den dag duidelijker, nog geen sprake. Zelfs in de landen die zich beroemen op hun demokratie is van een dergelijken positieven geestelijken ommekeer weinig te bespeuren. In zijn voorwoord van „Androcles en de Leeuw" en in dit tooneelspel zelf geeft Shaw wederom tal van rake opmerkingen die betrekking hebben op dit feit. Vóór den oorlog geschreven, vinden inderdaad deze opmerkingen sedert de twee jaren wereldoorlog hun meest welsprekende toelichting. Zooals gewoonlijk bij Shaw wordt de regeering van het Britsch Imperium in deze kritiek niet gespaard. De aanleg der engelschen voor zelf -regeering is een illusie, elke bladzijde hunner historie bewijst dit. Weinig vatbaar voor, weinig geschoold in systematisch denken (een oordeel door John Hobson, de bekende humanist en hervormer gedeeld) bleven de engelschen een slecht geregeerd volk en zijn zij slechts vergelijkenderwijs en toevallig vrij te noemen. Aan het adres der Schijn-democratie in het algemeen het volgende : „De moderne, pseudo-democratische staatsman, die zegt dat hij alleen de macht in handen heeft om den wil van het volk uit te voeren, en die zich voortbeweegt op de wijze zooals de kat springt, is blijkbaar een politieke en intellectueele bandiet. De regeering van den negatieven man, die geen overtuiging heeft, beduidt praktisch de regeering van een zeer positieve bende." Wederom is hier in een zijner laatste werken als in zijn vorigen, datgene wat Shaw als hoofdzaak beschouwt in de maatschappelijke politieke revolutie, datgene wat ik zelf ervaren en zooeven aangegeven heb, n.1.: vooruitgang en verheldering der menschelijke bewustwording om te komen tot een klaar inzicht, een positieve overtuiging, een geloof zoo ge wilt, dat de basis kan zijn voor de daden noodig voor den opbouw eener nieuwe organisatie der maatschappij en haar nationaal en internationaal bestuur. Maar dit inzicht en deze organisatie gedacht als een synthese, niet als het speciaal bezit, het monopolie van de een of andere secte of partij. De synthese zooals zij in werkelijkheid te vinden is in het maatschappelijk geheel waar deze niet kunstmatig verbroken is, uit haar verband gerukt door overmacht en geweld. Alleen een dergelijk synthetisch inzicht, niet het speciaal dogma van kerk, sekte of partij kan de menschheid en haar samenleving op den duur revolutionneeren. Het zal dit ook ten slotte doen, ondanks het eeuwig twisten van kerken en partijen, omdat het door de levensbeweging zelve wordt aangegeven, omdat het natuurlijk, dus onvermijdelijk is. Het leven omvattend in zijn geheel, in zijn geschiedkundig natuurlijke loopbaan van verleden, heden en toekomst, volgt het synthetisch inzicht het levens-élan in zijn onsterfelijken drang voorwaarts en omhoog, ons de kern der waarheid ontsluierend die in eiken vorm van partij en kerk-geloof momentaan is opgesloten. Zonder deze innerlijke revolutie zinkt telkens weer de uiterlijke revolutie ineen, wekt de eene gewelddadigheid de andere, wordt de menschheid tusschen de twee uiterste polen der reaktie, oorlog en revolutie, revolutie en oorlog, eeuwig heen en weer geslingerd. De openbaring ons door den wereld-oorlog gebracht waarschuwt in deze richting. De bestrijding van het Imperialisme, van de eindelooze conflikten, de bloedige oorlogen die het oproept kan slechts het verlangde resultaat brengen indien in de velerlei kringen die zich deze bestrijding tot taak stellen een dieper en ruimer inzicht is ontwaakt, waardoor samenwerking, een krachtdadig gemeenschappelijk optreden mogelijk wordt. Wanneer eenmaal de oorlog tot een einde is gekomen kan een behoud van den vrede slechts mogelijk zijn als in de politieke verhoudingen, in het sociaal-ekonomisch stelsel nationaal en internationaal nieuwe beginselen aan het woord komen, nieuwe leidmotieven vernomen worden. Zelfs de revolutionnairen schieten hier te kort, verstokt als ze blijven in hun eigen partijdigheid, hun eigen voor-oordeel en ophitsing tot onverzoenlijken klassen-strijd, in welken, het kan niet anders, de ellende en het geweld van den rassen-oorlog vermenigvuldigd worden. Het feit is, dat de felle partij-strijd uit den booze is en wij zien het nu toch duidelijk, niet vooruitbrengt, en op het psychologisch moment den toestand niet beheerscht. „The party system is doomed", werd reeds jaren geleden in Engeland gezegd, door een van die scherpzinnige intellektueel-radikalen, die aldaar zoo vaak de waarheid' uitspreken, en praktisch van zin als zij zijn, haar juister onderkennen dan de meer geleerde dogmatici in Duitschland. Het partij-systeem is veroordeeld, omdat de eene partij, de ander het besturen onmogelijk maakt èn omdat zoo dikwijls de partij wordt gesteld boven het beginsel. Het vereenigingsleven lijdt aan dezelfde fout. Het overdrijft het gewicht van een bijzondere propaganda tegenover het algemeen levensbelang. In beiden, in partij en vereeniging dient een veel ruimer en dieper toon te worden aangeslagen wil men een resultaat verkrijgen, dat in verhouding staat met het organisatie-talent dat wordt aangewend. Organisatie, centralisatie, voor zoovelen een tooverwoord, blijken een twijfelachtig voordeel als in hen een technisch mechanisme bet levend organisme verbant. Nooit is het mij hierom mogelijk geweest het organisatie-talent der Duitschers te bewonderen. Het is een automatisch mecanisme dat inderdaad de persoonlijkheid verbrijzelt, en in dit opzicht heeft de Duitsche sociaal-demokratie met haar historisch-materialisme geen verbetering gebracht. Het is een loot van den zelfden stam en raadselachtig mag het genoemd worden, dat men in het veel meer tot vrijheid geneigde Holland alleen juist dit systeem de aandacht heeft waardig gekeurd. Evenmin als het Duitsch militarisme past ons de Duitsche sociaaldemokratie, die onvermijdelijk op een despotisch staats-socialisme uitloopt. Voor de Duitschers die zich nu eenmaal met voorliefde bewegen onder een stramme discipline moge dit socialisme passen, voor anders geaarde volken zeer zeker niet. Inderdaad schijnt het mij bovendien een dwaling voor alle landen een zelfden vorm van socialisme te verkiezen, een zelfde leer te verkondigen waarop het gebaseerd moet zijn. Zelfs kunnen in hetzelfde land zeer goed verschillende opvattingen en vormen van socialisme beleden worden, indien zij het verstaan tot op zekere hoogte federatief verbonden te blijven. Federatie veeleer dan centralisatie zal hier, in den waren geest der vrijheid, een hooger en elastischer sociale ontwikkeling kunnen bereiken, waarin juist de differentiatie van groepen en kringen, de eentonige en karakterlooze nivelleering die met recht gevreesd wordt, voorkomen zal. Engeland heeft in dezen zin een oneindig aantrekkelijker en voller leven bereikt in zijn modern bewegen dan Duitschland. Ondanks veel kunstpralerij in Duitschland is in Engeland het kunst-besef dieper doorgedrongen in opvoeding en leven, heeft zich aldaar het begin eener Levens-kunst vertoond, die men elders slechts zelden aantreft. De invloed van Ruskin en Morris is in school en huis doorgedrongen, dank zij de vele pioniers die beider arbeid hebben voortgezet, een arbeid, en dit is wel zijn hoofdverdienste, waarin het aesthetisch, ethisch en sociaal bewustzijn vereenigd samenwerken. En het is deze samenwerking, deze drieeenheid, die absoluut noodzakelijk is voor den nieuwen mensch en de nieuwe maatschappij. De ontwikkeling der individualiteit en der samenleving, die met elkander, het spreekt immers van zelf, het allernauwst verband houden, laat zich niet' opsluiten in welk eenzijdig dogma ook. De natuur gaat boven de leer en geen leer kan worden een Levens-leer, d.w.z. een grondslag voor Levens-groei, die niet met de menschelijke natuur, met de natuur in haar volledigheid rekening houdt. Terwijl in Duitschland alle leiders der arbeidersbeweging op één na, alle artiesten en intellektueelen op geen na (enkele pacifisten uitgezonderd), voor de oorlogs-hypnose bezweken, traden in Engeland', toen de oorlog verklaard werd, drie ministers uit het parlement, bleef de groep der onafhankelijke arbeiderspartij getrouw aan haar beginselen en verhieven de vele intellektueelen, humanisten en hervormers die in de laatste dertig jaren, elk op hun wijze met toewijding in dienst der menschheid gearbeid hadden, hun stem tegen den oorlog. Een feit dat te denken geeft. In deze, als in zoovele andere gebeurtenissen der.laatste twee jaren werkt de wereld-oorlog als een openbaring. Hij is als een toetssteen voor de leeringen, de inzichtten, bovenal ook voor de karakters, voor het weerstands-vermogen van organisaties, individuen en ideeën. Hij is een keerpunt in de oriënteering van ons voelen en denken. Op deze psychologische beteekenis van den wereld-oorlog moet de nadruk vallen. Zij moet ten volle begrepen worden om den politiek-socialen toestand, de ontwrichting die hij teweeg bracht, de ellende die hij onverbiddelijk zal achterlaten te kunnen beheerschen en te lenigen. De radikale hernieuwing der bevrijdingsbewegingen, de herleving der Internationale, hangt af van de psychologische doorgronding van den wereld-oorlog niet minder dan van de diagnose zijner politieke en sociale oorzaken. • Het is ten opzichte der zielkundige ontleding dat de modernen zijn te kort geschoten, en dit te kort moet worden goed gemaakt, wil er sprake kunnen zijn van een werkelijke herleving onzer vrijheidsidealen, na den oorlog. Vrijheids-idéalen in den zin eener menschelijke beschaving opgebouwd, niet op de ellende van velen en den rijkdom van enkelen, maar op een redelijke samenwerking van allen met en voor allen, een menschelijke beschaving opgebouwd, niet op het imperialisme, dat ondanks den glans van zijn keizerrijken de volkeren ten doode opschrijft, maar op een socialisme, dat in zijn natuurlijken eenvoud het leven vrijlaat in zijn prachtigen ontwikkelingsgang. Alleen als het wanbedrijf van den wereld-oorlog, het schrikbewind van het militarisme, dit vrijheidsverlangen in de ziel der menschheid opnieuw wekt, kan er van oorlogsbestrijding en duurzamen vrede sprake zijn. Sedert ruim twee jaren wereld-oorlog kan men over het eigenlijk wezen van den oorlog niet meer in twijfel zijn. Het is een imperialistische oorlog, d.w.z. een oorlog om oppermacht en grootbezit, aangewakkerd niet door één land in het bijzonder, maar door alle groote mogendheden tesamen, die in haar blinden naijver elkander elk plekje gronds der aarde misgunnen. Het is een oorlog om louter materialistische belangen, een handels-oorlog, geworden tot een reuzen-concurrentie-strijd der groot-machten om de exploitatie der wereld. In deze worsteling is geen sprake van behartiging der belangen of bescherming der kleine landen. De huichelarij van Engeland in dit opzicht is overbekend en wordt zelfs door eigen landgenooten toegegeven. Zelfs een blad als de Times heeft erkend: wij vechten niet voor het belang van België, maar voor ons eigen belang. Roekeloozer dan elke andere roekeloosheid in dezen tijd van intense roekeloosheid is dan ook het drijven van zekere personen en zekere kringen in de neutrale landen tot aansluiting bij een der beide oorlogs-partijen. Elke kleine staat die toegeeft aan den drang tot deelneming in deze worsteling der imperialistische grootmacht riskeert zijn bestaan, plus de verwoesting van zijn land en de uitmoording van zijn volk. Na twee jaren oorlog is op dit punt geen illusie meer mogelijk. Dagelijks stapelen de bewijzen zich op dat het kleine land op de meest gewetenlooze wijze wordt opgeofferd ten koste van het groote. Wat in dit opzicht in midden-Europa nog te gebeuren staat houdt gansch Europa in spanning. Ten opzichte van de Balkanstaten werd reeds tijdens de beide Balkan-oorlogen het groote misdrijf gepleegd. In plaats van „een Balkan voor den Balkan", gold voor elk der groote mogenheden: „een stuk van den Balkan voor ons." Het Imperialisme kan niet anders, de rooftocht is zijn bedrijf, de grondslag van zijn imperium. Met geld of met bloed gekocht blijft het win- en winst-gewest zijn doel. Spreekt het niet van zelf dat voor de kleine staten het bestaans-voorwaarde is zich buiten deze worsteling te houden? De oorlog is langzamerhand geworden een proces van onderlinge vernietigingswoede, tevens een proces van zelfmoord voor wie hem mede maken. „Het proces kan zeer lang duren", schreef onlangs koeltjes de correspondent van de „Daily Chronicle", , ,of betrekkelijk snel gaan", werd er niet minder skeptisch bijgevoegd. Bij het lezen van die woorden stijgt de verontwaardiging ten top en wij vragen: „Hoe lang nog zullen de menschen dergelijke beschouwingen met kalmte'aanvaarden? Wie heeft het recht den duur van dit martelings-proces willekeurig te bepalen?' ' Wie waagt het zijn omvang nog steeds te doen toenemen en de ellende in het onmetelijke te doen stijgen? Wie, wie zijn het die deze verantwoording op zich durven laden? Welk systeem wordt hier gevolgd, welke waanzinnige methode en „idées-fixes" drijven de naties voort naar den afgrond? Wie moeten de kosten dragen van dit verlengde of versnelde proces van dood en vernietiging?" Zie, dit zijn vragen die gesteld moeten worden steeds dringender, want de nood der wereld stijgt in dezen wereld-oorlog bij den dag, en het uithoudingsvermogen der volkeren zinkt in evenredigheid dezer namelooze beproeving. Drogrede en leugen baten niet langer, het instinkt van zelfbehoud wil spreken, het instinkt der waarheidsliefde, in de eerste oorlogsroes bedwelmd, ontwaakt. De revolutie nadert en zal als verlossing worden begroet, indien het oorlogs-bedrijf niet eindigt en de macht van het Imperialisme niet gebroken wordt. Zoo is het altijd gegaan, zoo zal het ook nu gaan. Het instinkt van zelfbehoud, van vrijheid en waarheidsliefde, drie uitingen eener zelfde natuurwet, van levens-ontwikkeling, zij laten zich op den duur niet zoo roekeloos beleedigen en onderdrukken als in dezen wereld-oorlog gebeurt. Eenmaal ontwaakt uit de hypnose van den krijg, kan het niet anders of de geweldige schok der doorleefde catastrophe moet de bewustwording der volken een prikkel worden tot verlevendigd besef hunner slavernij onder een régime als het nieuw Imperialisme, waarin de aloude tyrannie der heerschers en despoten herleeft en zich door middelen der moderne techniek op nog veel verschrikkelijker wijze handhaaft. Na den roes komt de ontgoocheling, na de verbittering het inzicht, na het geduld de opstandigheid. Het is op de openbaring van den wereld-oorlog dat de hoop der hervormers en revolutionnairen, die ten slotte is, de hoop der menschheid, gevestigd is. De wereld-oorlog als keerpunt in de menschelijke bewustwording van recht en onrecht, van goed en van kwaad. Met opzet spreek ik van hervormers èn revolutionnairen beiden, als van hen van wie de leiding der komende verlossing te wachten is. Het is een dwaling die ons duur te staan komt wanneer wij beide vormen van hernieuwing en vooruit-streving tegenover elkaar stellen. Een dwaling die helaas nog altijd begaan wordt, maar die moet worden overwonnen indien de zegepraal der vrijheid over dwang, de zegepraal van het moderne, der menschelijke voort-ontwikkeling in haar hoogste tendenzen zich ooit voltrekken zal. Zooals tevoren reeds gezegd: het partij-systeem, althans in zijn engeren vorm is veroordeeld; veroordeeld omdat het den vooruitgang in den weg staat en een sturen in het waarachtig belang der menschheid maar al te dikwijls laat ontaarden in een sturen in de richting van louter partij-belang. Elke partij, elke vereeniging die haar bijzondere richting fana- tisch op den voorgrond stelt ten koste der algemeene gemeenschap, van een algemeene opwaarts-stijging in de levens-worsteling der nieuwe wereld geeft onwillekeurig de oude wereld en haar traditie een voorsprong, een steun. Het gaat hier om een te zijn of niet te zijn eener nieuwe maatschappij, van het nieuwe inzicht dat haar grondslag moet zijn, dat haar leiding moet geven. Niet voor dat aan het walgelijk (vergeef mij de uitdrukking) partij-geknoei een einde komt, niet vóór dat in de bewustgewordenen, zoowel der burgerij als van het volk, van elk land in het bijzonder en alle landen in het algemeen, een dieper en ruimer inzicht is ontwaakt, kan er sprake zijn van dien grooten, gemeenschappelijken strijd om bevrijding, van die samenwerking tot dit Al-eenige en Al-heilig doel, dat door het Imperialisme en zijn wereld-oorlog met ineenzinking geslagen is, met ondergang bedreigd wordt. Het is dit ontzaggelijk gevaar, dat, even als de oorlog dit gedaan heeft in imperialistische richting, een samenwerking tot stand moet brengen in de tegenovergestelde richting van vrede en bevrijding. Rassen-oorlog en klassen-oorlog, de bestaans-strijd in zijn meest primitieven en gewelddadigen vorm moeten beiden worden opgeheven-in een bestaansstrijd op hooger plan — in een strijd om de werkelijke beschaving, de meest essentiëele resultaten van menschelijke kennis en menschelijk begrip. Dit is een strijd tusschen oud en nieuw, tusschen hetgeen geweest is en wat worden kan en wat worden moet, de worsteling tusschen twee werelden, de een die zichzelf den ondergang bereidt, de ander die zichzelf moet verkondigen en opbouwen. Een dergelijke conceptie van het hedendaagsch wereldgebeuren is noodig om paal en perk te stellen aan de verwildering die heeft plaats gegrepen. In een dergelijke opvatting moeten de partijen hun geschillen trachten op te lossen, en het exclusieve hunner eenzijdigheid leeren overwinnen. Immers evenmin als binnen de muren der kerken, kunnen voor deti werkelijk vóóruitstrevende, binnen de grenzen der partij de waarheid besloten liggen, zijn handelen, zijn streven worden afgebakend. Men zal, ten opzichte van dit zoeken naar éénheid, spreken van Utopie. Maar ik vraag u, bestaat er heden ten dage, na al wat wij beleefd hebben en nog dagelijks beleven eigenlijk nog wel zoo iets als „Utopie"? Of zijn wij reeds zoo diep ineengezonken, zóó zeer verslagen dat slechts de Utopie van de misdaad, en der mechanische techniek, de Utopie van den dood ons de alleen mogelijke toeschijnt? Is dan elke andere Utopie van goede en vruchtbare daden, de Utopie van het leven voor goed weggeworpen in den opriogskrater ? Wie, die dit zou willen gelooven of beweren? Immers niemand. Wij erkennen eerst nu dat de Utopie zich opwerpt om verwezenlijkt te worden, dat de eene Utopie de andere waard is en dat in den strijd der tendenzen tusschen goed en kwaad, tusschen levens-opbouw en levens-vernietiging het onze eerste plicht als menschen is al onze krachten en vermogens in dienst te stellen der eerstgenoemden. Precies het tegenovergestelde is gebeurd in den oorlog. Imperialisme en militarisme verslinden de grootste gaven, de edelste vermogens der menschheid in dienst van Mammon en zijn zwaard. Met valsch alarm en valsche betoogen misleiden zij het volksinstinkt, misbruiken zij de macht der traditie voor doeleinden van heerschzucht en hebzucht, die noch met vaderlandsliefde, noch met eer of landsverdediging iets te maken hebben. Zij stichten de geestes-verwarring, zij kweeken de geestes-verbijstering, die de troebele bron is hunner overmacht. En het zijn deze beiden, het is deze geestelijke chaos dien wij in de eerste plaats moeten overwinnen. De organisatie van het voelen en denken dat re-ageert tegen den oorlogs-toestand en al wat hem veroorzaakt heeft: politiek en diplomatisch wanbeheer, de economische wedstrijd der grootmachten, hun heerschzucht en hébzucht, de algemeene decadence, de organisatie dus der re-actie tegen dit alles wat wij samenvattend „Imperialisme" noemen, is noodig voor den vredes-arbeid, den opbouw die reeds nu begonnen is en na den oorlog met inspanning van aller krachten moet worden voortgezet. Genezing van den materiëelen en geestelijken nood grijpt nu meer dan ooit te voren in elkaar. Hoezeer ideëele -waarden invloed uitoefenen, welk een stuwkracht uitgaat van opvattingen, ingewortelde begrippen en idealen, zie, dat wordt bewezen door de ontzaggelijke krachtsontwikkeling van alle volken, door de offers die gebracht, het leed dat gedragen wordt. Zou niet het vermogen tot weerstand bij het uitbreken van den oorlog zich getoond hebben, indien innerlijk, leiders en massa zich ten volle bewust waren geweest waarom het ging, indien in hun ziel en in hun geest het licht der rede helderder ontstoken ware geweest, de nieuwe ideeën en idealen inderdaad hadden wortel geschoten ? Zou niet op dit oogenblik de opstandigheid feller losbarsten in alle landen, indien inderdaad de macht der traditie, door de macht eener nieuwe Lévens-voeling en -ziening was gebroken? Omdat dit zoo is, omdat nog altijd; verouderde en nieuwe levens-methoden en levens-beginselen worstelen om de ziel, het goed en bloed der menschheid, daarom is de revolutionneering, het bewerken van den geest, zoowel in de leiders als in de massa, niet minder noodig dan dat wat men gewoonlijk „de Daad" noemt. Heeft niet de meest roekelooze daden-drift de menschheid opgezweept van het eene geweld in het andere, aleer de rede, een helder en vast begrip, de toestanden doorzien had en beheerschen kon ? Om met succes te kunnen strijden moet men weten waarvoor men strijdt, moet men zich ten volle rekenschap geven van het waarom der opstandigheid. Zeer zeker is men zich in de kringen der socialisten van dit waarom veel beter bewust dan in die der bourgeoisie, maar toch ook aan de duidelijkheid van hun inzicht, aan de meer positieve formuleering hunner leer ten opzichte van den opbouw eener nieuwe maatschappij ontbreekt nog veel. Hun aanhoudend partij-getwist, hun plotselinge ineenzinking op het psychologisch moment der getuigenis zijn hiervan het bewijs. Het maatschappelijk probleem staat evenmin als het vredesvraagstuk of welk probleem ook, op zich zelf. Het verband der menschelijke bestaans-faktoren is in zijn diepsten grond psychologisch, d.w.z. aangewezen op alle faktoren der menschelijke natuur, die in de samenleving de grootste rol spelen. In hoofdzaak is tot nog toe dit psychologisch verband door socialisten van allerlei soort verwaarloosd. Op enkele uitzonderingen na, die echter vooral door revolutionnairen en doctrinairen in de arbeiders-beweging en elders werden geringschat en gehoond. Heden ten dage past echter aan elk der partijen van vooruit- streving bescheidenheid, want opmerkelijk mag het genoemd worden dat juist onder hen die het ekonomisch vraagstuk ethisch en psychologisch trachten te doorgronden, dat juist buiten den kring om der geschoolde Marxisten de grootste trouw aan beginselen, de meeste karaktervastheid, het eigenlijk weerstands-vermogen tegen, den oorlog en het imperialisme gevonden is. Om een enkel voorbeeld te noemen: John Hobson, de Engelsche sociaal-ekonoom in wiens arbeid de menschelijke waardeschatting (the human valuation) bij zijn onderzoek en analyse van het maatschappelijk probleem altijd vóórop staat, de humanistische socialist dus bij uitnemendheid, heeft nimmer voor den oorlogsgod gebogen, heeft het stelsel dat hem dient, het Imperialisme onmiddellijk erkend en aangeklaagd in zijn verderfelijke tendenzen..~ Hoor hoe hij resumeert aan het slot van zijn studie over dit Imperialisme en vraag u zelf a'f in welk opzicht deze humanist in zijn vernietigende kritiek van dit systeem achter staat bij welken Marxist of welken revolutionnair ook. „Imperialisme is een lagere keuze van nationaal leven, opgedrongen door een eigen-belang dat voedsel geeft aan de begeerten „naar groot-bezit en gedwongen overheersching, het is in elke „natie een overblijfsel van den dierlijken bestaans-strijd uit vorige „eeuwen. „Dit imperialisme als politiek aanvaard sluit in een beslist opofferen van die aankweeking der hoogere innerlijke kwaliteiten „welke voor de natie zoowel als voor het individu bete'ekenen de „overheersching der rede over brutale begeerten. Het is de zonde, „die in alle opbloeiende staten binnen sluipt en in de orde der „natuur blijft zijn straf onveranderlijk." Aldus schteef John Hobson veertien jaren geleden. De wereldoorlog heeft hem sedert in het gelijk gesteld. In het verloop van den oorlog blijkt de ontwrichting, waaraan de imperialistische leer de volkeren ekonomisch en moreel prijs geeft, blijkt bij den dag duidelijker, dat zij die deze leer verkondigen hun straf niet zullen ontgaan. Reeds ten tijde van den Transvaal-oorlog trad Hobson op als bestrijder van den oorlog en van het Imperialisme, van de politiek die hem had voorbereid. Het nieuw Imperialisme werd door hem in zijn eerste brutaal optreden in Engeland onmiddellijk in al zijn levensgevaarlijke tendenzen gebrandmerkt als de aartsvijand van zijn vaderland niet alleen, maar van geheel de menschheid in haar strijd voor waarheid en recht, voor bevrijding uit den ban eener valsche ideologie en van een drukkend despotisme. Hij zag het bevrijdings-, het hervormings-élan gebroken in elke natie, hij zag de zegepraal eener aloude reactie in haar nieuwsten vorm, die van het schitterend en verlokkend Imperialisme van de 20ste eeuw, de eeuw waarvan men de sociale evolutie, de geestelijke wedergeboorte verwacht had. Hij wees er op hoe in het klein begin der annexatie-oorlogen, het ontzaggelijk gevaar van eindelooze conflikten, de ramp van den wereldoorlog verborgen was. Thans, evenals toen tijdens den Boerenoorlog, behoort John Hobson tot de weinigen in Engeland wier hooger inzicht de oorlogs-hypnose weerstand' biedt, tot die, helaas bij den dag meer benarde groep van onafhankëlijken, intellektueelen, burgerlijke humanisten, zoowel als socialisten, die de verantwoordelijkheid hunner moreele, intellektueele en sociale leiding niet prijsgeven, maar trouw aan hun innerlijk bewustzijn hun vaandel hoog en onbevlekt boven de verdwazing uit der massa en der leiders weten op te beuren. En' dit zonder direkt agitatorisch gebaar anders dan de handhaving van het vrije woord in geschrift en op het podium, en dit zonder direkt aansturen op revolutie, maar met de welsprekende overreding van een bezonken intellektueel inzicht, de kracht eener nieuwe moreele overtuiging die van geen compromis met de verouderde opvattingen weten wil en het imperialisme, in elk zijner nieuwe vormen, maar eeuwen-oude ge-aardheid, met heldenmoed bestrijdt. Een volledige redelijkheid die aanbeveling verdient voor wie wenschen te komen tot een volledige hernieuwing en een duurzamen vredes- d.w.z.: ontwikkelingstoestand zoowel in socialen als politieken zin. De intellektueele pacifisten, die onder den titel: „The philosophy of pacifism" verleden jaar in Londen voordrachten hielden, bewogen zich in deze zelfde richting. Dat een Patrick Geddes, de welbekende Schotsche professor in Botanie, wiens kennis en belangstelling niet beperkt bleef tot het rijk der plantkunde, de man der nieuwste evolutie-leer, ook in het rijk der menschen, een Edward Carpenter, de communist, beter nog genoemd de Panidealist, behalve bovengenoemde John Hobson, in deze beweging leiders zijn, staat ons borg voor haar veelzijdigheid, en het is juist deze veelzijdigheid, die voor het nieuwste streven der bevrijdingscentra van allereerst belang is. De afsluiting der partijen in hun éénzijdigheid werkt een isolatie in de hand, die zoo goed voor groep als individu op den duur drukkend en belemmerend werkt. Het beginsel van federatie, van een federatief verband tusschen verschillend soort socialisten, humanisten, intellektueelen, die het in waarheid te doen is om een doeltreffende doorgronding en bestrijding van den oorlog in zijn oorzaken, moet de mechanische partij-centralisatie meer en meer vervangen. De meest bewonderde, de schijnbaar sterkste organisatie gaat onvermijdelijk aan haar mechanisme te gronde, waar dit de scheppingskracht der individualiteit schaadt en het federatief beginsel onderdrukt. Een dergelijke opvatting kan aan het nutteloos en enerveerend heen en weer getwist in en buiten de partijen een einde maken en het levend organisme van een homogeen bewustzijn helpen opvoeden tot een groote gemeenschap van in soort-gelijk gezinden en gelijk strevenden. Het mag in twijfel worden getrokken of de Duitsche sociaaldemocratie, in welke het militaristische en mechanische dat elke organisatie in Duitschland nu eenmaal kenmerkt en dat met den aanleg van het ras schijnt overeen te stemmen, sterk op den voorgrond' treedt, ook voor de arbeiders-beweging in andere landen inderdaad als ideaal van navolging gesteld kan worden. Voor de radikale herziening van het socialistisch bewustzijn en streven, dat voor den vrede en voor den opbouw eener nieuwe maatschappij en van nieuwe methoden in de politiek den grondslag zal moeten zijn, is overdenking van een en ander hierboven aangegeven, dunkt mij, niet overbodig. Vooral bij ons in Holland, waar in dit opzicht de Duitsche invloed1 overheerscht, kan een overdenken dezer kwestie zijn nut hebben Men kan althans in het socialisme hier te lande ook andere stroomingen binnen leiden en op deze wijze het Duitsche element tot zijn natuurlijke verhouding terug brengen. Het socialisme kan niet and/ers als winnen bij dit proces van de werkelijk inter-nationaliseering, die binnen haar gemeenschap gelijkelijk dte Latijnsche, Britsche, Slavische en andere karakter-trekken toelaat. I Ook in de sociaal-demokratie heeft de Duitscher den wil tot macht, tot gezag, die zoo licht tot over-macht ontaardt. Het socialisme zou zijn eigenlijk karakter als vrijherds-jbeweging inboeten zoo het op den duur en na de ervaring van dezen oorlog nog langer dit opper-gezag toeliet. Het orthodox-Marxisme, het historisch-materialismfe in Engeland nooit ge-accepteerd dan in zeer kleinen kring, nimmer gemaakt tot grondslag der onafhankelijke arbeiders-beweging, heeft zonder deze theorie deze beweging niettemin in staat gesteld reusachtige stakingen te organiseeren, en haar weerstandsvermogen in den oorlog niet te verliezen. De Marxistisch geschoolden onder leiding van een Hyndman en Henderson zijn daarentegen trouwe dienaren der imperialistische regeering. Het feit is, dat noch de sociale, noch de geestelijke revolutie, dat geen enkele radikale hervormingsbeweging steunen kan op het evangelie van een Messias; dat de maatschappelijke en geestelijke omwenteling die zich zal moeten voltrekken om de menschheid te bevrijden van de dreigende spoken van oorlog en revolutie beiden, niet de zaak kan zijn van één apostel, zelfs niet van één partij of één vereeniging. Het monopolie der sociale wijsheid, van het volledigst hooger inzicht heeft het Marxisme evenmin als welke andere leer die als de alleenzaligmakende wordt opgeworpen. Evenmin het monopolie van weerstandsvermogen in een kritiek moment. Dit heeft de wereld-oorlog toch zeker ons bewezen, bewijst hij ons nog eiken dag. Er bestaat in dit opzicht eenvoudig geen monopolie. Dit als de eerste erkenning om het nieuwe tijdvak der geschiedenis, dat met dezen ooriog is aangebroken, mede aan te vangen. Immers uit zeer verschillende kringen kan de bewustwording, noodig tot het fundament onzer herleving, verwacht worden. Overigens is ons noodig trouw aan die beginselen eener nieuwe levens-ontwikkeling, die op het einde der 19e eeuw een nieuwen dageraad verkondigden, door den wereM-oorlog voor het oogenblik verduisterd. Toen de oorlog uitbrak bevonden wij ons op weg naar een nieuw leven en een nieuw levens-inzicht. Het is op dien weg der menschelijke zelf-bevrijding dat moet worden voortgegaan, door hen die In het geheel der herleving die ons voor den ondergang behoeden moet, zal het sociaal-politiek bewustzijn, verrijkt met de psychologische faktoren, die tot nog toe verwaarloosd bleven, tot deze ruimere en diepere opvatting van haar taak zich van zelf gedwongen voelen. De arbeiders-beweging, zeer zeker de be vrij dings-be weging bij uitnemendheid, zal in deze innerlijke gemeenschappelijke bewustwording haar eigenlijke kracht vinden erl het evangelie van den arbeid' in zijn volledigheid leeren doorgronden. Een evangelie dat niemand uitsluit, maar in eiken kring, ook in die der bourgeoisie en der aristokratie de elementen zoekt, die voor aanéénsluiting gereed, voor het belijden van een nieuw inzicht en het strijden voor een nieuwe maatschappij in staat zijn. ,iaoS uiu iucl iu w^iivc niassc uien gcuoicn KI, maar K71 welke trap van ontwikkeling, van bewustwording men gekomen is. Zooals uit verschillende kringen der samenleving de herleving moet worden verwacht, zoo moet ook in verschillende sfeeren van invloed en arbeid gewerkt worden in dien logischen zin van bevrijding en vooruitgang die bedoeld wordt. Boven volkeren-, rassen- en klassen-oorlog uit, straalt nog altijd het humanistisch ideaal van vrijheid, gelijkheid en broederschap, klinkt nog altijd het grootsch geluid der Franschè Revolutie, dat in nieuwe toonzetting, in voller akkoorden, het tevens-lied schept en her-schept. Het in de oorlogs-catastrofe uiteengevallene moet worden bijeengebracht, met nieuwe dementen, met de besten uit alle lagen der maatschappij worden verrijkt. Gedrongen door één zelfden moed, één zelfde élan van levensbehoud moet de onderlinge gemeenschap, de federatie der vrijheid-verlangenden tot stand komen Het kan niet anders, zoo het ons ernst is met onze herleving, met onze oorlogs-bestrij ding en wenschen voor een duurzamen vrede. Deze algemeene herleving in ruimen kring, in ruimsten zin, van welke arbeiders- en vrouwen-beweging zulk een belangrijk, ja in veler opzicht het belangrijkst deel uitmaakt, kan zonder hernieuwing van het religieus-ethische bewustzijn niet verwacht worden. Haar eigenlijke kracht hangt te zeer samen met dé gegevens der menschelijke natuur, dan dat/ zij zich zou kunnen voltrekken en staande houden, zonder al datgene wat in nauwst verband, staat met de ziel en den geest van elk individu. Elke gedachte, elke daad heeft een psychologischen ondergrond', d. w. z. is ten slotte opgeweld uit de menschelijke natuur, het mensch'dijk karakter. Met dit laatste heeft de ethiek in haar hernieuwing en opvoedende kracht, zich ernstiger en wetenschappelijker dan te voren bezig te houdén Geheel de menschdijke natuur is het gebied der psychologie, een gebied waar dichters, waar kunstenaars in het algemeen ons veelal dieper döen indringen, dan de geleerden der wetenschap. De mensch kan niet leven zonder brood, wie durft het beweren)? Maar evenmin kan de mensch, zelfs der z.g.n. lagere klasse, leven bij brood alleen De gretigheid waarmede de dorst naar levens-idéalen, levensvoorstellingen en romantiek nog altijd verzadiging zoekt in het verleden, in de drogrede en in de leugen eener averechtsch begrepen vaderlandsliefde en hddenmoed en in zoovele andere on-redelijke begrippen, bewijzen dat in alle rassen en volkeren, in alle klassen der maatschappij gemoeds- en gevoels-faktoren werken, wier verwaarloozing, wier gebrek aan leiding en opvoeding de meest fatale gevolgen heeft. Het evangelie van den vrede, één met het evangelie van den aflbeid, moet worden opgevat en begrepen, doorvoeld en doordacht als het evangelie van het Leven in zijn alzijdigheid. ? Een evangelie waarin eenmaal op natuurlijke wijze elke vorm van geloof zal opgaan, omdat het is het alleen-zaligmakend gdoof in menschelijke Rede, Liefde en Samenwerking. Het is deze geestelijke hervorming, niet minder groot d&n die van Luther, als grondslag van elke bijzondere vrijheidsbeschouwing die wij ons dénken, als grondslag voor de sociale en politieke bevrijding, de weder-geboorte na den oorlog. De hümaniteits-idee in de volledigheid harer ideëde en materieele beteekenis, harer geestelijke en wereldlijke macht. De humaniteits-idee als synthese waarin rassen en klassen het einde van hun onverzoenlijken oorlog kunnen tegemoet streven en de federatie hunner belangen kunnen trachten te bevestigen, de humaniteits-idee als synthese, waarin de modernen de opheffing kunnen zoeken hunner moordende tegenstrijdigheden. Den Haag, 4 Augustus 1916. HET DERDE OORLOGSJAAR. (IN VIER GEDEELTEN.) Niet de oorlog om de overwinning door een der partijen, maar de revolutie tegen alle tendenzen en aandriften die den oorlog ontketend hebben, is in staat de voorwaarden te scheppen voor een duurzamen vrede. G. K. H. Het wereld-drama heeft in het derde oorlogsjaar verhoudingen aangenomen, die aan den eenen kant op ontstellende wijze uitbreiding en verlenging van den oorlog in uitzicht stellen, maar aan den anderen kant een nieuwen gezichtseinder openen. De oorlogsverklaring van Amerika en de revolutie in Rusland, van dit derde oorlogsjaar de meest ingrijpende gebeurtenissen, openden voor aller oogen perspektieven van wereldstroomingen die lijnrecht tegen elkaar ingaan, van dien komenden strijd tusschen de imperialistische regeeringen en de ontwakende volkeren, die de eindbeslissing tusschen oorlog en vrede brengen moet. Imperialisme en volksbeweging staan nu tegenover elkaar met de felle tegenstelling hunner belangen. Het gaat, dit wordt duidelijker bij den dag, behalve om de worsteling om wereldmacht en wereld-bezit tusschen de imperialistische Groot-mogendheden, om de worsteling tusschen de volkeren en hun beheerschers. Van den aanvang af verborg zich achter en in het oorlogstumult deze strijd om bevrijding, de strijd tusschen twee werelden, die van het verleden en die der toekomst, de een die zichzelf in den oorlog den ondergang bereidt, de ander, die ondanks alle ineenzinking, wordende is. Van deze wording, die aan den oorlogsdwang ontsnapt is, van dezen verborgen groei is de Russische revolutie het stralend bewijs, welsprekende getuigenis van de onuitroeibare geest- en wilskracht der menschheid. De eerste door haar ongeschiktheid om de moderne problemen tot klaarheid te brengen, het tweede door zijn machts-misbruik van het moderne zelf, zijn veroordeeld, waar het betreft aan de nieuwe menschheid en wereld die wordende is de leiding te geven. Van d eze beide aarts-vijanden van het moderne in eigen opwaarts-streven en zijn consequenten vooruitgang, is, naar ik meen de laatste, het Nieuw Imperialisme gevaarlijker dan de eerste, de re-aktie. Immers de laatste is veel gemakkelijker te onderkennen, draagt bovendien haar natuurlijk verval in zich, (zooals in Rusland bewezen is); terwijl de eerste het Nieuw-Imperialisme eerst aan het begin staat van zijn machts-ontplooiing, die door het reusachtig kapitaal waarover het beschikt, gesteund en voort-gedragen wordt. Het beheerscht de wereld door zijn geld, zijn pers en zijn zwaard, het drie-dubbel monster dat op dit moment, gelijfe de draak door Siegfried verslagen, het ingewand der menschheid, de schatten der wereld verteert. Wie nu zegt, dat ik hier overdrijf, die zij ter lezing aanbevolen de meesterlijke analyse van dit Nieuw-Imperialisme, geschreven door John Hobson, den welbekenden engelschen intellektueel en hervormer, die het als revolutionnair van den geest gewaagd heeft reeds 15 jaren geleden zijn vaderland de gevaren onder het oog te brengen van den imperialistischen koers die werd ingezet. — Sedert heeft elke gebeurtenis de waarschuwingen van dien schrijver bevestigd en vindt men bij herlezing zijner werken juist al die hoogere en betere tendenzen van het moderne terug, die voor het oogenblik door het zwaard van het Imperialisme vernield zijn. Het gevaar, dat door den oorlog werkelijkheid is geworden, dat ook na den vrede dreigt als een spook, is de imperialistische staat, die door het militarisme gecreëerd, van dit militarisme in de maatschappij het gevolg en de getrouwe navolging is. Militaire dienstplicht en burger dienstplicht, zooals die nu overal in de demokratisch,- zoowel als in de autokratisch, geregeerde landen is ingevoerd, zijn vormen van dienstbaarheid, die knechtschap beteekenen en het graf delven van elke individueele vrijheid, van elke gemeenschappelijke vooruit-streving. Deze staat is de meest ingrijpende, de meest gevaarlijke vorm van overweldiging ooit door het gezag aangenomen. Het geeft het Tsarisme van Rusland, Duitschland of welke autokratie ook, niets toe in zijn dwang, zijn opperbevel over de menschelijke persoonlijkheid. De moderne imperialistische staat in zijn mechanische volkomenheid is het monsterwerktuig der gecentraliseerde geldmacht waarvoor alles en alles buigen moet. Beschermd door een militarisme, een krijgskunst die beschikt over de wonderen der moderne techniek, beteekent deze staatsmacht een mogelijkheid tot massa-uitbuiting en massa-moord, die reeds nu rassen en volken den ondergang tegemoet drijft. Het is goed, neen het is noodig zich dit alles helder voor oogen te stellen. Niet voor de- mannen alleen, maar voor de vrouwen nog meer. Vooral 'de vrouwen die met zekere geestdrift urgentie-raden en vrouwen-dienstplicht propageeren en met de hun eigenaardige hulpvaardigheid ter hulpe snellen van het militarisme, dat hun zonen bij duizenden en millioenen vermoordt. Ik wil hier over dit punt niet uitwijden maar beveel het der vrouwen-beweging ernstig ter overdenking aan. Wanneer door de vrouwen der bourgeoisie niet anders wordt opgetreden tegen de gevaren van het militarisme en van den imperialistischen staat, dan zij tot dusver op enkele uitzonderingen na deden, dan dreigt hun beweging een omslag in haar tegendeel, waarvan reeds nu voor het kritisch oordeel de sporen zichtbaar zijn. Het is tegenover dit moderne gevaar van het Nieuw-Imperialisme, plus het gevaar der autokratische re-aktie dat het nieuwe Rusland zijn federatieve organisatie, die op moderne leest geschoeid, volgens de beste moderne tendenzen wordt opgebouwd, zal hebben te beschermen. Zal het hiertoe in staat zijn? Dit is de groote vraag die op dit oogenblik de denkende en naar vrede snakkende menschheid bezig houdt. 2e Gedeelte. Zal Rusland lijnrecht in tegenstelling met Amerika, waar het militairistisch-kapitalistisch imperialisme zegeviert, de kracht hebben zijn politieke staatsgreep tot een sociale wedergeboorte te doen worden? En, deze vraag is van niet minder gewicht, zal het signaal door deze grootsche revolutie gegeven algemeen begrepen worden, weerklank vinden in haar eigenlijke, meer wezenlijke beteekenis? Zullen de revolutionnaire minderheden uit alle klassen en rangen der maatschappij in alle landen nu aangroeien tot een internationale meerderheid die geestelijk-revolutionnair bewust geworden, de algemeene volkeren-beweging tegen den oorlog en zijn oorzaken kan oproepen niet alleen, maar ook leiden en bestendigen? Dit is het brandend vraagstuk van het oogenbrik dat onze aandacht heen trekt naar Rusland als het centrum eener revolutionnaire ontwikkeling m deze richting. Het verschrikkelijk lot den volkeren opgelegd, aan de menschheid bereid door de regeeringen, rechtvaardigt, neen, stelt tot plicht aan elk redelijk wezen het steunen dezer tegen-beweging. Alleen op deze wijze kan de wereld gered worden van het vooruitzicht van oorlog op oorlog door het imperialistisch drijven in uitzicht gesteld. Zonder een overdeven optimisme dat ons, in dezen tijd allerminst past, hebben toch dé gebeurtenissen in Rusland er toe geleid vertrouwen te stellen in de doorzettende en opbouwende kracht der sociale omwenteling. Het arbeiderskongres te St. Petersburg, ongeveer 22 Juni gehouden, sprak de overtuiging uit: „dat alleen redding te verwachten „is van een organisatie die dé arbeiders in staat stelt de produktie „en distributie van het geproduceerde te kontroleeren." Een bewijs dat het ekonomisch vraagstuk, dat met en in den oorlog duidelijker dan ooit te voren het kern-probleem geworden is der moderne wereld, in Rusland begrepen wordt, en dat er kans bestaat dat hier dé werkelijk radikale sociaal-ekonomische omvorming zich' gaat voltrekken, wier programma overal elders in de reuzen-prullemand eenter re-aktionaire politiek verdwenen is, of in den bedriegelijiken vorm van staats-socialisme de imperialistische staatsmacht veroverd heeft. Produktie en distributie, ziedaar de levensvraag die het hongerend Russisch proletariaat zijn bestuur voorlegt, produktie en distributie, ziedaar het bestaans-probleem dat niet alleen in Rusland, maar door geheel de wereld, in elk land zich nu doet gevoelen als een „te zijn of niet te zijn" voor de bevolking. En het wordt bij den dag duidelijker dat de levensmiddelen-dictator bier geen uitkomst biedt. Waar nu Amerika zich opwerpt als wereld-levensmiddelendictator en dé neutralen in den nood drijft, daar is de grens van het toelaatbare overschreden; daar nadert bij den dag de wereldrevoltltie, die op wereld-oorlog en wereld-hongersnood' volgen moet. Beslister dan ooit ziet zich dan ook de menschheid met dit dterde oorlogsjaar voor de keuze van zijn lot gesteld. Duidelijker dan ooit teekent zich in den wereld-oorlog op z'n hevigst doorbroken door de Russische revolutie, de strijd af tusschen arbeid en kapitaal, de strijd tusschen de volkeren en hun regeering, die nu in letterlijken' zin is geworden een brood-strijd, de strijd' der nieuwe wereld1 om vol-bezit van zich zelf in ideëelen en materiëelen zin, de strijd om te ontkomen aan den druk van het verleden en aan de meest gevaarlijke tendénzen van het heden. Wereld-oorlog, wereld-nood, .wereld-revolutie. De bliksemsnelle msforische ontwikkeling1 van het oorlogs-drama heeft dit drietal verschijnselen plotseling vlak naast elkander opgeworpen in een chaos waarbij elke historische vergelijking verbleekt. Golven van bruut geweld, van menschelijke wanhoop en menschelijke opstandigheid stuiven op in een dadendrang die ons tusschen vrees en hoop geslingerd houdt. Macht en onmacht der menschen verdwijnen en h'errijizen in de hitte van den wereldstrijd. De droombeelden der grooten van ziel en van geest naderen aan de oppervlakte van het géfolterd leven, ondanks de verschrikking van den oorlog. Hieraan kan, na de Russische revolutie, zelfs al mocht zij nog tijdelijk worden onderdrukt, of van haar meest wezenlijk succes worden beroofd, niet meer getwijfeld worden. Wat in Rusland gebeurd is, kan elders gebeuren. Het kan nimmer meer zijn beteekenis verliezen. Het woord revolutie heeft, door de -wijze waarop zij ditmaal voltrokken is zijne verschrikking verloren, zijn tooverkracht behouden. De offers door den oorlog geëischt zijn zóó ontzaggelijk veel grooter, onmenschelijker en onrechtvaardiger, dat, waar oorlog en revolutie heden tegen elkaar worden opgewogen, de laatste het als middel tot doel, en door dit döel zelf, verreweg wint. Oorlog is de broeder-moord der volkeren, revolutie daarentegen is de verbroedering van allen die in opstand komen tegen dezen moord, en waar de eerste al maar voortgaat, kan de laatste niet uitblijven. Over tooneelen van oproer kan geen redelijk-denkend, geen menschelijk voelend wezen zich dan ook heden ten dage verwonderen. Integendeel baart 't slechts verbazing, dat dit oproer niet veel heviger zich doet gelden en veel vroeger reeds is losgebarsten. Helaas, schijnt de traagheid der menschelijke natuur en zijn aanpassingsvermogen veel, veel grooter dan het tempo van haar bewegelijkheid en opstandigheid. Echter Op den duur laat het leven zich niet neerslaan, en is aan het Leven, niet aan den dood het laatste en hoogste woord. Hierom: wat in Rusland gebeurd is zal ook elders gebeuren. Het is het bewijs dier onsterfelijke geestkracht en wilskracht in de menschheid, die uit de diepste levenskolken van elk menschelijk wezen opwelt tot heil van hemzelf en der samenleving. Het is de natuur die in de menschheid den triomf viert harer goddelijkheid, die in zijn vierde rijk haar hoogste doeleinden najaagt, elke kunstmatige onderdrukking ten trots, door middel der menschelijke persoonlijkheid. Ik heb gesproken zoo even en te voren van „de menschelijke • persoonlijkheid" en beschouw haar als een eerste factor in den nieuwen bevrijdings-strijd dien wij tegemoet gaan, in die worsteling der menschheid en der nieuwe wereld! om de resultaten harer ontwikkeling, om vol-bezit van zichzelf. De menschelijke persoonlijkheid, die in den imperialistischen staat haar meest gevaarlijke bedreiging tegemoet gaat, maar die ook door de sociaal-demokratie en door allen die organisatie, partij of vereeniging ten koste der persoonlijkheid1 verheffen willen, onderschat wordt. En toch zijn 'het de helden-daden, het karakter eener persoonlijke h'eid door welke alle gemeenschappelijke actie wordt gedreven en voort-gedreven. Het is eenigszins bevreemdend, ja, teleurstellend1, nog altijd « gewaar te worden hoe slecht de juiste verhouding tusschen persoonlijkheid' en gemeenschap, tusschen individu en organisatie begrepen wordt. Tot dusver althans schijnt het in socialistische kringen, van welke uit wij toch de bevrijding der volkeren te listen, die, men bedenke dit wel, van den aanvang af onder zijn aanvoerder Lenin, karaktervol en beginselvast den strijd1 aanbond tegen den oorlog. Deze Heden zijn het, evenals in ons land de revolutionnaire socialisten, drie de eer toekomt van den aanvang af van dezen rampzaligen worstelstrijd der regeeringen om oppermacht en bezit, hun weerstands- en opstands-vermogen intakt te hebben gehouden. j*»io< Geen kleinigheid voorwaar in de ontzettende zedelijke debacle die alle oorlog-voerenden kenmerkt in hun haat en de hartstochtelijke steigering hunner minst edele instinkten, in-hun pers, hun sinistere methoden van intrigeeren en spionneeren, die de geheime Russische politie van gister evenaart, en waarbij van karakter en , trouw aan beginselen geen sprake meer is. Waar alles, geworpen in den helschen krater der oorlogsfurie, de onheimelijke kenteekenen van zedelijken ondergang, ja, der zonde draagt. Ik herhaal het, het is in hooge mate weerzinwekkend, waar in deze stok-duistere omnachting der wereld de Russische revolutie de eerste lichtstraal wierp, van het volk dat deze gezegende omwenteling tot stand bracht op een wijze, die in de geschiedenis der revoluties haar gelijke niet heeft in humaniteit en overleg, te spreken als van „een volk dat na langdurige onderdrukking geen weg weet in de nieuw verkregen vrijheid." Wanneer het er voor de toekomst van dit nieuwe en groote rijk duister uitziet, .dan is dit in de eerste plaats te wijten aan de intrigues van vijand en bondgenoot, en in de tweede plaats aan dien algemeenen ohaos van geestelijke verwarring, die niet alleen in Rusland, maar in geheel de wereld de verlossing uit de oorlogsellende zoo ontzettend moeilijk maakt. Het gaat, ik herhaal het, niet aan voor dit universeel gevaar der moderne wereld en meer speciaal van den oogenblikkelij'ken toestand, een revolutionnaire minderheid aansprakelijk te stellen, die althans principieel' handelt en niet aarzelt de waarheid uit te spreken die veelal verloochend wordt. In Rusland, en dit is het belangwekkende en hoopvolle dezer jongste Europeesche omwenteling, is voor de toekomst van het socialisme van een nieuwe wereld-orde, veel te verwachten. Het is in dit opzicht het rijk der onbegrensde mogelijkheden. Juist door zijn onmetelijke uitgestrektheid, zijn heterogene bevol- king met haar uitersten van onwetendheid en hooge intellectueele ontwikkeling, zal de straffe centralisatie der Duitsche organisatie, die blijkbaar tot niets goeds geleid heeft, zich moeten omzetten in een meer elastische federatie die het individu en dé gemeenschap elk op hun rechte waarde zal weten te schatten. Men hoort dan ook reeds algemeen spreken van een federatieve republiek als de aangewezen vorm voor het nieuwe bestuur. Zeer zeker zal op dezen grondslag van federatie het vrijheidsideaal der volkeren eerder te benaderen zijn dan door de mechanische centralisatie der Duitsche sociaal-demokratie, die inderdaad gebleken is in haar wezen verre van vreemd te zijn aan het militaristisch imperialisme, waarin zij althans voor een deel, bezig is te verdwijnen. Hierom, hoe zelfstandiger het jonge Rusland, „van vreemde smetten vrij", zich weet te handhaven, hoe beter. Noch de sociaalimperialisten van Duitschland, noch die der geallieerden kunnen zijn ontwikkeling iets anders dan schade berokkenen. Wat nu de conferentie van Stockholm' betreft, die in het derde oorlogsjaar, reageerertd op het signaal door Rusland gegeven, een beweging opriep tot het herstel der Internationale, en tot den strijd voor een algemeenen vrede zoo spoedig mogelijk op de basis van wederzijdsche onderhandeling, ook in deze conferentie kan de Russische invloed een factor worden van de grootste beteekenis. Alleen stuit men hier op een gevaar niet minder groot, dan dat der intrigues der oorlog-voerende partijen, nl. op de innerlijke verdeeldheid in de socialistische partijen zelf, die niet anders is als een gevolg van de worsteling om zich zelve, die de moderne menschheid in materiëelen, maar vooral ook in geestelijken zin heeft door te maken en die de tragiek is van haar in tegenstellingen zich voltrekkende wordings-geschiedenis. Dit tragische in ons heden geldt voor individu en maatschappij' beiden. Het eerste, bet tragische in het individu van den modernen tijd, het passiedrama zijner bewustwording, is tot dusver door de socialisten, zoowel als door de feministen en andere vrijheidsbewegingen veel te licht geteld in de periode, die den oorlog vooraf ging. Ik spreek hier van het feminisme, van de vrouwen-beweging, die, evenals de arbeidersbeweging in den modernen tijd den strijd om bevrijding praktisch vol ijver ondernam. De Russische vrouwen hebben aan dezen strijd een veel grooter aandeel, dan althans in de burgerlijke vrouwenbeweging, wier internationale op dit oogenblik door Amerika meer dan ooit zich bedreigd ziet, algemeen erkend wordt. Minder georganiseerd (de geringe zedelijke kracht der grootste organisaties is met den oorlog bewezen) dan de officieele vrouwenbeweging der bourgeoisie in andere landen, hebben de Russische " vrouwen' individueel, uit de nederigste zoowel als uit de hoogste standen (de Russische gravin Padin is zoo juist als minister van Socialen arbeid benoemd, bericht de „Nieuwe Courant" van 21 Juli), vanaf het midden der 19e eeuw zich losgemaakt van de traditie, om den eigen weg te gaan naar de bevrijding hunner persoonlijkheid. Aan de groote universiteiten van Europa was het aantal der Russische vrouwen overheerschend. Zelfs zij die een rijk tehuis hadden vaarwel gezegd om in vrijeren kring de kennis en levenservaring op te doen die zij verlangden, schuwden ontbering noch miskenning en brachten hun ernstige studie veelal onder allerlei moeilijkheden tot een bevredigend resultaat. De meest beteekenenden onder haar waren revolutionnair en trotseerden met haar kameraden de geheime politie die haar overal in het oog hield. Ook de vrouwen van het eigenlijk proletariaat blijken die van het intellektueel proletariaat, die ik in Zürich het voorrecht had te leeren kennen, niets toe te geven in geestdrift en moed. Althans Mevr. Roland Holst geeft hiervan in de „Tribune" van 20 Juli een geestdriftig en verblijdend getuigenis. Alles tezamen het bewijs van de innerlijke kracht van een volk, welks wordings-geschiedènis ieder die niet door chauvinisme of partij verblind is, met den grootsten eerbied en belangstelling vervullen moet. 3e Gedeelte. Wat nu betreft de oneenigheid in de verschillende vooruitstrevende partijen en bonden zelf, deze tragiek der innerlijke verdeeldheid en onzekerheid door welke de moderne wereld, door de gecompliceerdheid va» haar samenstel, in haar opwaarts-streven ernstig bedreigd wordt, dit brandend probleem is een psychologisch probleem. Zijn genezing is te zoeken op geestelijk-zedelijk gebied, een gebied dat door de socialisten niet alleen, maar door vele moderne strijders en strijdsters werd ter zijde gesteld voor de praktische propaganda, die, als de eénige noodzakelijkheid, vóórop werd gesteld. De dwaling eener dergelijke opvatting is nu duidelijk gebleken waar, ondanks alle volmaaktheid van moderne organisatie en ondanks den stortvloed van praktischfen hervormingsijver door mannen en vrouwen in de tweede helft der 19de eeuw aan den dag gelegd.van deze organisatie en deze praktijk geen noemenswaardige kracht is uitgegaan tegenover de reaktie en tegenover haar gevolg den wereld-oorlog, die de moderne wereld zijn ondergang tegemoet drijft. En al moge het nu dialektisch juist bevonden zijn dat de geschiedenis der menschheid, d. i. de wereldgeschiedenis zich in tegenstellingen voltrekt, een tegenstelling als die, welke wij nu beleven ten opzichte van elk ideaal van menschelijkheid en recht waarvoor in de laatste 50 jaren met geestdrift gestreden werd, een reaktie van een zoo diep ingrijpend en noodlottig karakter als die welke wij nu doorlijden, is een zeldzaamheid, zoo niet een unicum in de wereldgeschiedenis. Zij is in elk opzicht een terug-werkende revolutie die niet berustend mag worden aanvaard. Een psychologische doorgronding van dit onrustbarend verschijnsel kan dan ook met langer overbodig worden genoemd. Zelfs de leiders der politieke en sociale bewegingen kunnen tegenover de hedendaagsche ontstellende feiten der werkelijkheid in dit opzicht niet langer onverschillig blijven. Zij zullen de absolute noodzakelijkheid eener zedelijke wedergeboorte als grondslag der maatschappelijke revolutie in vooruitstrevende richting moeten-erkennen. En deze wedergeboorte is in hoofdzaak er eene van geestelijk-revolutionaire bewustwording. Zonder revolutionneering van inzicht, van begrip en opvatting vallen organisaties en vereenigingen als kaartenhuizen ineen, blijven alle praktische bemoeiingen, hoe nauwgezet en te goeder trouw ook uitgevoerd, slechts het lapwerk, dat tot een werkelijk scheppen van nieuwe en betere toestanden op elk gebied, niet noemenswaard kan bijdragen. De eischen dezer radikale revolutionneering en democratiseerinvan dén geest der menschheid en van hun samenleving worden zelfs heden ten dage nog slechts door een kleine minderheid erkend of althans op den voorgrond hunner bemoeiingen gesteld De Centralen, en vooral Duitschland, waarover het toch als heerscher over dïe groep, in de eerste plaats gaat, overtreffen in dit opzicht elke slechte verwachting, die men van hun achterlijk absolutisme te voren reeds had. Er blijken daar ras-eigenschappen en een eeuwenlange militaire dressuur, ondanks alle wetenschappelijke geleerdheid en bestudeerde sociale organisatie, de ontvoogding en de ontknechting, de bewustwording van het volk en de meesten hunner leiders in den weg te staan. Echter is het bij de Geallieerden, ondanks al hun betuigingen, gehypnotiseerd als zij zijn door hun chauvinisme en oorlogswaan, niet veel beter gesteld. Hun democratische bewustwording schiet blijkbaar eveneens te kort waar zij zich bemoeien het jonge Rusland hun imperialistische voorschriften op te dringen. Als bijvoorbeeld een minister van arbeid, John Hodge, onder luide toejuiching, zegt dat hij „een rilling van fierheid gevoelt zoon te zijn van zulk een groot rijk", als het Britsche keizerrijk inderdaad is, dan is het met de revolutionnaire bewustwording van dezen leider der arbeiders nog treurig gesteld. En het is helaas niet alleen de gele pers, die een dergelijke gezindheid, ten koste van de werkelijke belangen van het Engelsche volk, aanhitst. Zelfs een weekblad als „The Statesman" is voor dit imperialistisch chauvinisme bezweken. Wie dit blad van Sydney Wébb en zijn vrouw sedert zijn eerste verschijnen gelezen heeft, bekruipt een gevoel van bittere teleurstelling, wanneer hij ten slotte gewaarwordt, hoe in dezen „Nieuwen Staatsman" de „Oude Staatsman" herleeft, om in dien meest bedriegelüken vorm van pseudo-socialisme, het staats-socialisme, inderdaad den imperalistischen staat met volle zeilen binnen te halen. Sydney Webb en zijn begaafde vrouw, Beatrice Potter, die beiden in menig opzicht voortreffelijk werk hebben geleverd in sociale statistiek, werden door hun in den grond dorre, mechanische wereldbeschouwing een gemakkelijken prooi van het Britsch oorlogs-chauvinisme. Met de beste sociale bedoelingen bezield, gelukte het hun niet het nieuwimperialisme van zich af te houden, dat juist door vele hunner landgeneoten, de revohitionnair-intellektueelen en radikaal-pacifisten sedert jaren hardnekkig bestreden wordt. Op deze wijze hebben de Fabians hun motto „wanneer die tijd daar is (de tijd n.1. eener sociale omwenteling), moet de slag geleverd worden" ver- loochend en is hun beweging langzaam vastgeloopen in eindeloozé statistieken, rapporten en onderzoekingen, waarbij van een ingrijpend revolutionnair élan, noch geestelijk, noch maatschappelijk, meer sprake is. 1 Met de beweging der suffragettes gebeurde (met uitzondering van Sylvia Pankhurst, die zich bij de onafhankelijke arbeiderspartij aansloot) hetzelfde. Mrs. Pankhurst heeft zich in dienst gesteld van Lloyd George, den oorlogsdiktator, die mannen en vrouwen tot algemeenten militairen en burgerlijken dienstplicht oproept. De ijver der vrouwen in het dienen van den oorlogsgod geeft aan dien der mannen niets toe. In Amerika is hetzelfde gebeurd. „Als de oorlog er eenmaal is", aldus verdedigt Mrs. Catt, presidente van de Internationale Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, haar gehoorzaamheid aan bet militarisme. „Als de oorlog er eenmaal is!" Welk een argument! Alsof ooit, waar het onrecht zegeviert en de broedermoord wettelijk georganiseerd wordt, vöDr den bewustgeworden mensch de plicht van tegenstand ophoudt! De werking dezer oorlogshypnose, dezer zedelijke verblinding vond nog onlangs een ontstellende illustratie in een brief der schrijfster van Hilda van Suylenburg uit Parijs aan de „Nieuwe Courant" gezonden, waarin een opvoeding der hedendaagsche, Fransche jeugd in ultra-militaristischen geest met vuur verdedigd wordt. Deze enkele verbeelden zijn helaas geen uitzondering. Waar wellicht honderde vrouwen den oorlogswaan weerstand bieden, daar bezwijken voor dien waan duizenden. Precies als bij de mannen, blijkt ook bij de vrouwen het revolutionnair, d, w. z. het vrijheids-bewusrzijn niet diep genoeg te hebben wortel gevat om hen in grooten getale zelfstandig te doen optreden tegen de tyrannie van het imperialisme en het schrikbewind van den militairen dwang. Ondanks de verschrikkelijke gevaren voor het moederschap worden de munitiefabrieken zonder moeite gevuld, ondanks het slachten hunner zonen door de monsterwerktuigen der misbruikte, moderne techniek melden zich vrouwelijke studenten voor een studie in de werktuigkunde, die hen zeiven en hun kinderen het leven en de voorwaarden tot leven ontrukt. Ik vraag u, heeft ooit een tijd een zoo noodlottige reaktie en ver-wording gekend als die, welke heden ten dage de mertschheid eeuwen terugwerpt en haar de schitterende mogelijkheden van beschaving en welstand der moderne wereld heeft ontrukt, die zij zoo juist binnen haar bereik meende gekomen te zijn? Inderdaad een toestand van wanhoop, zoo niet in dezen geestelijken chaos en zijn materieele ellende de Russische revolutie haar lichtstraal geworpen had'. Dit geschiedkundig feit van allereerst belang in de ontwikkelingsgeschiedenis der moderne menschheid beheerscht nu tot op zekere hoogte den internationalen toestand. Hoe vele gevaren het ook omringen, zijn historische waarde, zijn stuwkracht in de internationale en nationale arbeidersbeweging is verzekerd. Uit de diepste levenskolken van een mishandeld volk opgeweld, zond de Russische omwenteling haar oproep uit ver over de grenzen van Rusland. Sedert al wat in dit onmetelijke rijk in de laatste maanden is voorgevallen en tot stand gebracht, is de organisatie eener nieuwe samenleving geen ijdele droom meer. En dit niet voor Rusland alleen. Dat men dit toch wèl begrijpe en niet brer en elders zich in de zelf-bevleiïng van een bedriegelijk chauvinisme de meerdere wane van een volk, waarvan de hooge begaafdheid reeds lang uitblonk, en nu plotseling in vrijheid gesteld, het een voorsprong geeft over elke natie der wereld. Nationaal én internationaal is door de wijze, waarop Rusland zijn bevrijding tot stand bracht, een voorbeeld gegeven, een voorbeeld, dat op een tijdstip dat het imperialistisch diktatorschap zich overal inburgert, door geen enkel volk dat zijn vrijheid op prijs stelt, in den wind' mag worden geslagen. Het sein is dan ook begrepen en overal is in de arbeidersbeweging de kentering ingetreden, die heenwijst naar hernieuwing van den klassenstrijd. Ondanks de groote verwarring door het offensief en zijn mislukking teweegbracht, ondanks het dreigen van den imperialistischen, burgerlijken tegenstand, heeft toch nog de Raad van Arbeiders en Soldaten zich tot heden (20 Augustus) weten te handhaven en de volgende besluiten onlangs genomen: le. Allen vrijen volken van Rusland zal de vrijheid worden hergeven; de Oekrainers en de Finnen krijgen het recht op volledige onafhankelijkheid. 2e. Het beschikkingsrecht over het grondbezit wordt het volk ingeruimd. 3e. De oorlog moet spoedig worden beëindigd. 4e. Er moet onmiddellijk een revolutionnair leger worden gevormd ter waarborging van de Russische vrijheden en de afwikkeling van de operaties aan het front. 5e. Geen vergadering, van welken aard ook, mag verboden worden. _ Voeg hierbij, dat een Maxim Gorki aan de zijde staat van Lemn en zijn partij, en de laster-campagne die tegen dezen leider en zijn aanhang is ondernomen, ontwricht, dan zijn toch de kansen der omwenteling in Rusland nog lang niet verkeken. Maar bedacht moet worden, dat het proletariaat alleen nog nooit in staat is gebleken zich een voortdurend succes te verzekeren Altijd weer zijn wij getuigen geweest hoe de klassenstrijd te eng binnen de grenzen geschroefd van het klassehbelang en van den partij-strijd een klasse omhoog tilt, om altijd nog een andere klasse in het moeras harer ellende achter te laten Maar al te goed kennen wij het verschijnsel, waar elk oprecht hervormer onder zucht, n.1. (fit; dat de-zoo-even opgekomen man en klasse ontaardt en dat hun partij versmelt in de partij die hem voorafging. Het proletariaat, waartoe in de meeste landen en vooral in Rusland het intellektueel en artistiek proletariaat moet worden medegeteld, het proletariaat, dat dus behalve den handwerksman, velen der meest begaafde individuen eener natie omvat, kan alleen in deze samenwerking met allen, die zich de kwalen onzer maatschapp.j bewust zijn geworden, de groote stuwkracht inzetten, noodig voor zijn definitieve bevrijding. Hierom is een onverzoenlijke houding der klassen onderling een aanwakkering van klassen-haat en naijver, een averechtsche taktiek, die zich wreekt en de belangen van het geheele volk niet ten goede komt Rassen-oorlog en klassenloorlog wortelen in dezelfde instinkten der menschelijke natuur. Waar wij de eersten voor goed door redelijke onderhandelingen wenschen uit te schakelen, zal ook de laatste haar heil moeten zoeken in een dergelijke redelijkheid en soortgelijke methode. Bruut geweld kweekt altijd weer nieuw geweld en het bewijst een groote stap vooruit in revolutionnaire bewustwording en daad, dat het Russische volk en hun leiders hun revolutie wisten te doen zegevieren op de wijze, waarop dat geschied is. Met deze, van een werkelijke innerlijke beschaving blijk gevende wijze van optreden, is het revolutionnair bewegen der volkeren een nieuw en hooger stadium van actie ingetreden. Het woord revolutie heeft een anderen klank gekregen, sedert in Rusland is bewezen, hoe na de revolutie een op elk gebied ingrijpende democratisch-socialistische reorganisatie, uit verschillende elementen samengesteld, mogelijk is. Zooals Bernard Shaw (wiens beter ik van tijd tot tijd zich losmaakt van den chauvinistisch-imperialistischen invloed zijner boezemvrienden: het echtpaar Webb) zegt in zijn schoone beschouwingen over de Russische revolutie: „Het vertrouwen in de „menschelijke natuur herleeft, en zelfs zij die met teleurstelling „terugzien op de Fransche revolutie, zien hoopvol vóóruit naar de „revolutie in Rusland. Zij hebben een gevoel alsof de kalender „opnieuw begint en dit het eerste jaar is van de wereld. Het is niet „noodig desillusie te voorspellen. Gebeurtenissen gelijk de Russische revolutie kunnen zoowel ons ongeloof als ons geloof „beschamen. Zonder deze gebeurtenissen zijn wij geneigd te „vergeten, dat de geest der menschheid wonderen verrichten kan „in het heden, die zelfs de wonderen van het verleden overtreffen. i.Nog zijn er velen in West-Europa, die zoo gematigd een voorstel „als dat om de armoede af te schaffen, beschouwen als een lucht„kasteel. Een groote dienst, ons door de Russische revolutie „bewezen, is deze: dat zij de ongelöovigheid van den gemiddelden „man ten opzichte van de mogelijkheid van een betere toekomst „voor de wereld, heeft verminderd. De mehschen halen hun „Utopias weer voor den dag en beginnen ze met een blik van „voldoening af té stoffen. De Russische revolutie met haar bewonderenswaardige idealen en haar kracht van protést herinnert „er ons aan, dat de Shelleys niet minder dan de koningen en de „banken de wereld regeeren." Shaw op z'n best, de revolutionnaire Shaw heeft gelijk, dat is de onschatbare dienst door het Russische volk aan geheel de wereld bewezen, dat het midden in den oorlogswaan, midden in den materiëelen en zedelijken achteruitgang, die hiervan het gevolg is, zijn opstand tegen het Tsarisme wist door te zetten, die in zijn diepsten grond meer en meer zal blijken te zijn den opstand, de boek, waarin ik mijn opvatting van de noodzakelijkheid eener geestes-revolutie zoo welsprekend vind uiteengezet, een oogenblik stil te staan. Bertrand Russel, is, evenals zijn vriend en geestverwant John Hobson, voor alles een humanist, een denker, die in al zijn denken „een menschelijke waarde-schatting" (a human valuation) vóórop stelt. Het behoeft geen nadere toelichting dat voor een soortgelijk denker de oorlog veroordeeld is. Niet alleen de oorlog echter, dien men, als een verouderd middel tot oplossing van conflikten, het recht heeft een anachronisme te noemen, maar ook andere moderne methoden om geschillen bij te leggen en maatschappelijke wan-toestanden te hervormen, worden aan een scherpzinnige kritiek onderworpen. Zegt Russell bijv. over het socialisme, dat hij in zekeren vorm accepteert het volgende: „Het niet progressieve gedeelte eener beweging, welke toch in wezen vooruitstrevend is, moet worden uitgeschakeld, niet door een geheele beweging af te breken, maar door die beweging een wijder zwaai te geven, haar meer in den waren zin des woords vooruitstrevend te doen worden, en er haar toe te brengen den eisch te stellen van een veel grqotere verandering in de bouworde der maatschappij, in de geheele structuur der menschelijke samenleving, dan die welke zij Ooit in het begin van haar optreden zich had kunnen voorstellen." Bertrand Russell raakt met deze opmerking het kenmerk van ware vooruitstreving, eener vrijzinnigheid, die in haar diepsten grond revolutionnair is en blijven moet, wil zij op een kritiek moment van pver-rompelend gebeuren haar weerstands-vermogen intakt houden. „Het meest belangrijke doel", zoo gaat hij voort, „dat politieke instellingen kunnen bereiken is: dat zij in de individuen het scheppend vermogen levend houden, de vitaliteit, de kracht en de vreugde van het leven weten op te wekken." Reeds twaalf jaren geleden maakte ik in mijn opstel „Tot een levenskunst" in de „20ste Eeuw" gepubliceerd, dit scheppings-vermogen van den mensch als welbron van leven, tot het middelpunt mijner sociaal-filosofische beschouwingen. Een geestesrichting toen reeds door velen beleden die voor de toekomst fcén uitweg zochten uit het doodend mechanisme, waarmede de moderne wereld bezig was haar eigen doodvonnis te onderteekenen. Het behoeft verder geen commentaar in welke mate het imperialisme met zijn militair geweld, zijn staats-almacht dit mechanisme opdrijft. De groote, de vóór alles belangrijke kwestie is nu dit mechaniseerings-proces, dat een doodend proces is, tot stilstand te brengen, en voor het vitaliseerend proces, een proces in gheeel tegenovergestelde, dus revolutionnaire richting, de levens-kansen gereed te maken. Er moet een nieuwe maatstaf worden aangelegd aan al onze problemen. In elk opzicht, op geestelijk en materieel gebied beiden is hier de wereld-oorlog tot een keerpunt geworden in onze levensoriënteering en opvatting. „De voornaamste maatstaf van een ekonomisch systeem", waarschuwt Russell terecht, „is niet of het de menschen een groote mate van materieel welvaren verzekert, of in zake de distributie de rechtvaardigheid verzekert, ofschoon dit zeer wenschelijk is, maar of het de instinktieve groeikracht van den mensch onaangetast laat." Russell's geestverwant en landgenoot, Edward Carpenter, die het communisme op het land in praktijk heeft gebracht, heeft een dergelijke opvatting reeds in de eerste jaren der 20ste eeuw aldus geformuleerd: „In het laatste gedeelte der vorige eeuw, beschouwden wij de schepping als een mechanisch proces; heden zien wij in haar een groeiend en zich ontwikkelend proces van kunst." Beiden, Russell en Carpenter, pioniers van werkelijke innerlijke beschaving, democratie en vooruitgang op elk levensgebied, zoeken, dit is duidelijk — de oplossing van maatschappelijke en geestelijke problemen op psychologisch gebied, d. w. z. in de menschelijke natuur zelve, die wel verre van een louter mechanisme, de bewegende kracht is in de maatschappij. De Russische revolutie heeft dit oordeel met welsprekende feiten bevestigd. Zij is de losbarsting eener door eeuwen opgestapelde levens-energie in de richting van een nieuw en hooger leven, eener samen-leving van menschen, die zich van hun groote verantwoording ten opzichte van zich zelf en elkander, zijn bewust geworden, die de beteekenis van den naam samen-leving zijn gaan begrijpen. Het jonge Rusland, geteisterd door buitenlandsche en binnenlandsche gevaren, uit zijn verband gerukt door revolutie en contrarevolutie ondergaat de vuurproef van zijn martelaarschap voor vrijheid en vooruitgang. Ondanks alle bedreiging is het bezig zich om te vormen tot een gemeenschap in den geest zooals Bertrand Russell, die in zijn „Beginselen van sociale reconstructie" schetsmatig aangeeft. Voor het Russische volk een krachtproef, die elk in waarheid vrijheidlievend mensch niet anders als met de grootste belangstelling en medegevoel vervullen kan. Kenmerken der 'beginselen van socialen weder-opbouw in dezen nieuwsten vorm door de omstandigheden aangewezen, berusten op een psychologischen grondslag en op het beginsel van federatie, dat voor de straffe en mechanische centralisatie in de plaats is getreden. De naam „federatieve republiek", die gekozen werd, is een vingerwijzing in deze richting. De richting, die lijnrecht ingaat tegen het over-machtsregiem van den imperialistischen staat, en het staats-socialisme dat zijn evenbeeld is. De moderne politiek en het modern ekonomische stelsel, dat in het Imperialisme hun belichaming vinden, handhaven zich meer en meer door middel van reusachtige organisaties die het individu doen verdwijnen om er het nummer voor in de plaats te stellen. In de monster-fabrieken is de mensch geen factor meer, hij is een werktuig, neen, zelfs dit niet, slechts een stukje van het raderwerk, dat voort, altijd voort brult. De kwestie is nu voor de nieuwe maatschappij om organisaties in het leven te roepen die, in lijnrechte tegenstelling met dit alles, het mensch-zijn eerbiedigen. Vrijwillige associaties, waar voor het individu keuze mogelijk blijft, co-operatieve vereenigingen, federatieve bestuurs-vormen, voldoen aan deze eischen die door de centraliseerende staats-macht zijn uitgeschakeld. Zegt Russell over deze kwestie in zijn hoofdstuk „De staat" te recht: „Zeer veel kan in dit opzicht bereikt worden door gemeentelijk bestuur, zoowel waar het den handel betreft, als plaatselijke gemeente -belangen. Dit is de meest oorspronkelijke gedachte van het syndicalisme, en zij is van groote waarde als een rem op de tyrannie die de staat in de vèrleiding is uit te oefenen over zekere klassen van zijn leden. Alle sterke organisaties die de publieke opinie vertegenwoordigen van een zekere klasse, zooals de vak-vereenigingen, de co-operatieve bonden, professies en hoogescholen, moeten wij welkom heeten als vrijheidsventielen en gelegenheden voor initiatief. Bovendien is er behoefte aan een krachtige openbare meening ten gunste der vrijheid zelve. De oude strijd voor vrijheid van gedachte en vrijheid van spreken, dien wij meenden voor goed te hebben gewonnen, moet opnieuw met alle kracht gestreden worden, daar de meeste menschen geneigd zijn slechts vrijheid toe te staan voor meeningen die bij toeval populair zijn. Instellingen kunnen ons geen vrijheid waarborgen tenzij de menschen realiseeren (d. w. z. zich zijn bewust geworden) dat vrijheid iets zeer waardevols is, en tenzij zij bereid zijn zien in te spannen deze vrijheid in het leven te houden." Gouden woorden nietwaar, van een Engelschman die zijn vrijheidszin niet heeft prijsgegeven. Naast deze vrijheids-drang is de drang naar waarheid de steunpilaar der nieuwe maatschappij. „Beter dat de wereld verga, dan dat ik of eenig menschelijk wezen een leugen zou gelooven", zegt eveneens Russell. Welnu, de wereld is bezig te vergaan aan den leugen, wie die dit niet reeds lang gevoelt en beseft? Wie die niet telkens in onze dagen het nieuwsblad van zich werpt met walging over het leugenachtige der berichten die ons worden opgedischt? Maxim Gorki heeft reeds jaren geleden in een zijner meest aangrijpende romans, (Thomas Gordejeff) ons het smachtend verlangen naar vrijheid en waarheid geschilderd dat sluimert op den bodem der ziel van een verdrukte massa, een geknecht volk. Dezelfde Gorki staat nu heden pal voor de waarheid waar zijn kameraden belasterd en gehoond worden door het gestook van binnen- en buitenlandsche intriganten. Maar deze strijd om waarheid en vrijheid moet allereerst worden uitgestreden op geestelijk terrein, wil hij op politiek en sociaal gebied kans' van slagen hebben. Door bittere ervaring zijn wij heden wel gedwongen deze conclusie te trekken. Want een geestes-verwarring, stijgend tot gedachte, iedere schoonheid, ieder mooi geleefd leven van beteekenis, en de onmiddellijke „daad" het eenige niet." Juist „de onmiddellijke daad is het eenige niet", zij kan, wil zij vruchtbaar en standvastig zijn, niet anders wezen als het uiterlijk getuigen, het slotakkoord van een reeks innerlijke, psychologische gebeurtenissen, waarin ons voelen en denken, dat is „onze bewustwording" zich voltrekt. Dadendrang zonder meer vervliegt als rook, waar hij niet gedragen en beheerscht wordt door een vaste overtuiging, een levensbeschouwing. Dadendrang zonder meer is een instinktieve innerlijke onrust, die tot een gevaarlijke opwinding kan worden van geblinddoekte reaktie. De oorlogsroes is hiervan een verschrikkelijk voorbeeld. Bij revolutionnaire bewegingen is deze instinktieve onrust eveneens in het spel en kan slechts door een logischen gedachtengang, door een bezonnen overzien en doorgronding der omstandigheden geleid worden in de banen eener radikale hernieuwing, die blijvend is. Gevoel, gedachte, woord, daad, staan nu eenmaal tot elkaar in een natuurlijk psychisch verband, dat, waar het verbroken wordt, verwarring en machtelooze ineenzinking ten gevolge heeft. Nimmer werd dan ook, gelijk op dit moment der wereldgeschiedenis, door de gebeurtenissen ons met meer gebiedende noodzakelijkheid de eisch gesteld eener revolutionneering van den geest, van het inzicht, op den vasten grondslag van den groei onzer kennis, onzer ervaring, onzer bewustwording. Om in staat te zijn de nieuwe wereldproblemen, zoowel die van het individu als die van zijn samenleving op te lossen, kunnen de gegevens der overlevering niet langer dienst doen. De wereldoorlog in zijn zedelijke en materieele ontwrichting is hiervoor het bewijs. De geweldige, de in hoogste mate tragische levenservaring dezer generatie, de bloedende wonden eener als nooit te voren beproefde en gefolterde menschheid, stellen aan elke poging tot wederopbouw zedelijk en stoffelijk de allerhoogste en meest radikale eischen van hernieuwing en omvorming. Voor hen in wie het bewustzijn der moderne wereld in haar omhoog stuwing reeds vóór den oorlog ontwaakt was, voor allen, aan wie deze ontwaking door de openbaring van den wereldoorlog gebracht is, geldt hier een niet transigneeren met verouderde op- vattingen en begrippen, maar een radikaal omlijnen, uitspreken en toepassen hunner nieuwe levensbeschouwing, zoo ge wilt van hun nieuw geloof, want is* niet elke levensbeschouwing het levend geloof, waarvan alleen de levende kracht kan uitgaan? Deze strijd om een nieuwe levensbeschouwing is de strijd der moderne menschheid om een haar eigen, zelf doorvoelde en doordachte, zelf doorleefde en doorleden werkelijkheid in voorstelling en verschijning, in beeld en in vorm. Noch heidendom, noch Christendom, noch Boedhisme of Brahmanisme, noch de wijsheid van welken ziener uit het verre verleden ook zijn hier bevredigend, anders dan als gedeelten dier algemeene levens-synthese, die te zoeken en aan te vullen voor elke generatie is een behoefte en een verlangen. Niets en niemand kan het feit weg redeneeren, dat dé moderne menschheid in zijn velerlei nooden een andere is als die der klassieke oudheid en der middeleeuwen. De Eeuwigheids-kern geen oogenblik uit het oog verloren, die als een gouden draad geslacht aan geslacht verbindt, blijft daar naast de ervaring van den eigen tijd van niet minder eeuwige waarde, schuilt juist in haar de waarachtigheid, dat is het zelf be-leefde en door-leefde, dat alleen eeuwig, en onsterfelijk is. De geirriteerde en irriteerende oorlogstoon, die nog altijd heerscht tusschen oud en nieuw, tusschen dogma en bevrijding, moet, wil men in waarheid vooruitkomen en niet in nutteloos getwist zijn tijd verliezen, door verdieping en verruiming van inzicht plaats maken voor een wederzijdsche tolerantie, die de verbroken harmonie tusschen oud en nieuw, tusschen verleden en heden, een harmonie, die in werkelijkheid bestaat, erkent, en hierdoor herstellen kan. En dit moet gebeuren zonder een oogenblik het élan van geestelijken vooruitgang, dat het levensélan zelf is, in den weg te staan. lh , Het socialisme, ja elke beweging die op de een of andere wijze de menschheid wil bevrijden en verheffen, boet haar eigenlijke kracht, haar weerstandsvermogen in, zoo op dit geestelijk levensélan haar praktijk niet berust. De strijd om het bestaan is tweevoudig, aan den eenen kant is het de ekomonische strijd, de strijd om brood, aan den anderen kant is het de strijd om het Inzicht, dat juist deze strijd in zijn volstrekte noodzakelijkheid en rechtmatigheid erkent. „Naast den ekonomischen strijd, de strijd om een levensbeschouwing in overeenstemming met het bewustzijn van den modernen tijd." Meer dan vijf-en-twintig jaren geleden reeds, formuleerde zich mijn levenservaring in dezen zin. Latere gebeurtenissen, bovenal in onze dagen de ervaring van den wereldoorlog, dringen deze conclusie meer en meer op den voorgrond. Niet minder dan om ekonomisch weerstandsvermogen gaat het heden ten dage om zedelijk-geestelijk weerstandsvermogen. Het is juist gebrek aan dit laatste, dat een verwilderingsproces zooals wij heden ten dage ekonomisch en geestelijk doormaken, heeft mogelijk gemaakt. Nooit is dan ook de strijd om brood, om de meest elementaire bestaansvoorwaarden, zóó zeer verbonden geweest aan den strijd om Inzicht al in onze dagen. Om een Inzicht, dat lijnrecht ingaat tegen de oorlogsleuzen, die aan beide kanten door de oorlogvoerenden beleden worden om hun imperialistische belangenworsteling te verontschuldigen. Indien zooals inderdaad te verwachten is, uit de verschrikkingen van den wereldoorlog de vrijheidsdrang niet alleen gered wordt maar sterker op gaat streven, dan is dit niet te danken aan de bedoelingen der oorlogvoerenden, maar aan de levenswetten, die zich voltrekkend in tegenstellingen, uit het militarisme op z'n hevigst de noodzakelijkheid van het pacifisme bewijzen, en uit den dwang' de vrijheid doen geboren worden. De revolutie van de daad (en elke daad, die lijnrecht ingaat tegen den oorlog en zijn oorzaak en werking, verdient dezen naam, welke party het moge zijn die haar propageert) kan zonder een revolutie in inzicht en levensopvatting, m geloof, niet worden tot uitgangspunt eener grootsche, radikale wereldhervorming, die blijvend zal zijn. 3 Maar omgekeerd kan ook geen enkel nieuw inzicht, geen enkele geestelijke beweging, de nieuwe moraal, om welke het ten slotte gaat, opbouwen in een maatschappij als de onze is, in welke de suggestie van het kwade die van het goede op de meest brutale wijze verdringt. Er bestaat echter groot gevaar, dat de geestelijke herleving zooals die nu onder den indruk der oorlogs-demoralisatie zeer algemeen gepredikt wordt, met dit verband tusschen uiterlijk en innerlijk gebeuren weinig of geen rekening houdt. Waar echter meer en meer het bewustzijn veld wint, dat wij met en door dezen wereldoorlog zijn aangeland op een keerpunt in de wereldgeschiedenis, dat wij ons bevinden aan den vooravond van een ingrijpende verandering, een omwenteling in politieke en maatschappelijke regelingen en instellingen, is het noodig ons te herinneren, dat dergelijke omvormingen niet zonder een revolutionneering van verouderde inzichten, geloovingen en opvattingen gebeuren kunnen, dat een politiek-sociaal vooruit niet denkbaar is zonder een geestelijk vooruit. De officieele kerken, de officieele moraal, niet minder dan de officieele politiek en diplomatie en het officieel ekonomische stelsel, dat beiden steunt, slaan in dezen wereldoorlog een éclatant bankroet. Godsdienst en zedeleer, die de gebeurtenissen door de oorlogsjaren ons gebracht, niet erkennen voor wat ze zijn, zijn als de oorlog zelf: anachronismen, d.w.z. opvattingen, die in den modernen tijd niet langer th'uishooren. Het is die ramp geweest van dezen tijd, dat zijn wetenschappelijke en technische vooruitgang dien van het geestelijk inzicht en van de politieke en sociale instellingen verre overtrof, wat geen aanklacht tegen wetenschap of techniek beteekent, maar wél' tegen het misbruik dat van beiden gemaakt werd door zekere politieke partijen en op winst belustte geldbeleggers en indtistriëelen. Geen enkele officiëele godsdienst heeft zich ooit hier tegen verzet. Integendeel was hem de reaktie welkom, die het prestige der kerken kans gaf op herleving. Deze reaktie, waaruit de oorlog is geboren, bepaalde zich in het minst niet tot feodale keizerrijken. Zij stak het hoofd op tegen het einde der 19e eeuw in elk land, ja in elke moderne beweging en vereeniging, en was van geestelijken zoowel als van politiek-socialen-aard. Zij kan niet anders als door een revolutionnaire bewustwording genezen en bedwongen wordten. Een bewustwording, die wel eveneens beteekent een reaktie tegen het materialisme, maar dan eene in dien vóóruitstrevenden zin, dat zij door het materialisme geleerd, de verouderde ideologie heeft uitgestooten om zich een nieuwe, een bij den tijd passende, te kunnen opbouwen. Wat mi betreft de eerstgenoemde, de terugwerkende re-aktie bovengenoemd, over haar heeft Romain Rolland in het blad „La Tranchée" de volgende zeer juiste opmerkingen gemaakt, die vooral, waar zij van een Franschman komen, waard zijn te worden aangehaald: „Er bestaan", zoo zegt Rolland, „republieken, die even reaktionnair zijn als monarchieën. De republiek van onze Fransche politiek vóór den oorlog, de zaakgelastigde eener kleine politiek-finantieele oligarchie was van een dergelijk karakter. Er mag geen sprake zijn deze republiek te hernieuwen. Het 'komt er thans op aan, plaats te maken voor de ware democratie, voor een democratie, die door het werkelijke volk en niet door zijn uitbuiters, onder welken naam zij ook mogen optreden, wordt geleid. Voor ons is het van geen beteekenis of men een dezer heeren uit den weg ruimt, om een ander van hetzelfde kaliber in zijn plaats te stellen. De Fransche democratie, die slechts in naam democratisch is, gaat, bij de wereldklok vergeleken, na. Het is te hopen, dat zij evenals Cachin naar Petrograd zal gaan om haar klok naar den juisten tijd te verzetten." Gelukkig dat Romain Rolland naar Zwitserland in plaats van naar Amerika gevlucht is, anders zou hij stellig als Duitsch agent zijn gevangen gezet! Wat nu door den Franschen schrijver gezegd wordt over de Fransche democratie — en deze opmerking geldt immers voor elke democratie, die heden ten dage de democratische beginselen over boord beeft geworpen voor het imperialistisch oorlogs-geweld , dat zij bij de wereldklok vergeleken achter gaat, is van toepassing ook op den godsdienst, op de geheele geestelijke reaktie, die met deze politiek der schijndemocrarie, die inderdaad die van het imperialisme was, mede ging. Wij moeten dus, waar wij het imperialisme bestrijden, elke geestesrichting, die zich bij dit systeem aanpast, met niet minder kracht bestrijden dan dit systeem zelf. Voor de natuurlijke opvatting (en de bovennatuurlijke opvatting is wetenschappelijk niet langer te verdedigen) eener geestesrichting is het eenig criterium de invloed, dien zij uitoefent op de maatschappij door middel van den mensch. Het leven van den geest, dus van den mensch is goddelijk juist naar mate het zich bevrijd heeft van het uiterlijk gezag van goden, god of priester en door eigen geestkracht, zedelijken moed en karrakter zich ontwikkelt. „Niets is goed in het leven van een menschelijk wezen dan het allerbeste, waartoe zijn natuur hem in staat stelt", zegt Bertrand Russell in zijn hoofdstuk over „Religie en de kerken". En iets verder: „Gedachte verwerpt slavernij; voor geen enkel doeleinde -wil de gedachte zijn recht op denken opgeven. Beter dat de wereld verga dan dat ik of eenig menschelijk wezen een leugen zou gelooven, dit is de religie der vrije gedachte, in wier louterende vlammen het kaf der wereld wordt verbrand. Het is een goede religie en haar werk van slooping moet worden volbracht. Maar dit sloopen is niet alles wat de mensch noodig heeft. Na het afbreken moet de nieuwe opbouw komen, en deze nieuwe opbouw kan alleen door den menschelijken geest worden verricht Voor hen, die de wereld der gedachte zijn binnengegaan, kunnen geluk en vrede slechts wederkeeren door den geest". Dit is een andere taal dan die welke gesproken wordt door hen, die geestelijke herleving prediken in re-aktieven zin, die in het verleden nog altijd' zoeken wat alleen het heden in waarachtigheid schenken kan. Die gemakshalve een reeds klaar gemaakt geloof uit den ouden tijd aannemen, in plaats van zich de inspanning eener nieuwe geloofs-schepping te getroosten. Het komt er dus op aan de surrogaten en palliatieven, die ons heden ten dage op politiek, sociaal, zoowel als op geestelijk gebied worden aanbevolen, te onderkennen voor wat zij zijn en af te wijzen als middelen tot hernieuwing en reconstructie. Vóóruit, niet achteruit, liggen de beloften der toekomst. Vóóruitgang is een levenswet, die te ontkennen onheil brengt. Op welk een impasse de wegen eener terugwerkende reaktie uitloopen is met den oorlog bewezen. Alle krachten der vooruitwillenden moeten dus worden ingespannen om deze re-aktie, die zich in de meest subtiele vormen van allerlei soort herlevingen verbergt, te onderscheiden en weerstand te bieden. Als paddestoelen uit het oorlogsmoeras herrijzen allerlei soort verdovingsmiddelen, die geestelijk niet minder dan lichamelijk te verwerpen zijn voor wie de ware levenskracht als einddoel en iemand die voor revolutionnair, voor droomer of utopist werd uitgekreten. Het meesterschap der modernen in techniek en wetenschap is te danken aan een reeks van experimenten, die allen bij hun eerste pogen voor onmogelijkheden' werden uitgemaakt. Het vliegtuig, tien jaren geledten nog een zeer twijfelachtig succes, beheerscht nu de lucht en wordt in den wereldoorlog misbruikt als een der geweldigste middelen. Het menschelijk genie staat blijkbaar op mechanisch gebied voor de oplossing van geen enkel probleem, maar het loopt gevaar door zijn eigen vinding, door het werktuig op nieuw tot slaaf in plaats van tot meester van zijn lot te worden gemaakt. Om dit te voorkomen is nu de eerste taak van' 's menschen genialiteit een geestelijke doorgronding der tijdsproblemen, der wetten volgens welke de menschelijke samenleving en de mensch zelf zich ontwikkelt. Het gaat om een revolutie in het bestuur der maatschappij en der wereld, opdat de wereld, nu voor dé massa een hel, voor enkelen een oord van weelde en genot, zal kunnen worden een bewoonbare plaats voor allen Dit is niet het onbereikbaar droombeeld van den fantast. Het is het natuurlijk verlangen van den mensch, die de natuur erkent in haar goddelijke gaven, in haar onuitputtelijke levensbronnen voor mensch en dier, zoowel op geestelijk als op materieel gebied. Onze tijd vereischt een religie, d.w.z. een besef van den verheven en oneindSgen rijkdom der natuur en haar scheppingskracht voor al haar creaturen zonder onderscheid, en een moraal, die uit dit besef voortvloeiende levenswetten van den mensch en zijn samenleving, eerbiedigt en volgt. Eigenlijk is elke godsdienst en elke moraal een poging geweest in deze richting. In het heidendom, wiens religie niet minder verheven factoren bevat dan die der lateren ééngodheid-dienende vormen van religieuse bewustwording, is dit verband van natuurinterpretatie en godsdienst op zijn duidelijkst aan het licht getreden. Sedert transformeerde de godsdienst zich in velerlei landen in de verschillende vormen, die het menschelijk bewustzijn op dit gebied aannam. Historisch, d.w.z. als openbaringen der menschelijke bewustwording van haar kennen en haar kunnen, zijn elk dezer godsdienstvormen belangrijk, vormen zij schakels, van welke