Ij LAND- EN TUINBOUWI ONGEVALLENWET 1922 wet en memorie van toelichting VOORZIEN VAN EEN BEKNOPTE TOELICHTING door Mr. h. w. groeneveld, ADMINISTRATEUR BU HET DEPARTEMENT VAN ARBEID, en Mej. Mr. g. 1 stemberg, REFERENDARIS BU HET DEPARTEMENT VAN ARBEID. J£ alphen aan den rijn ^ |Jj N. SAMSOM f 1922 [49 LAND- EN TUINBOUW-ONGEVALLENWET 1922 LAND- EN TUINBOUWONGEVALLENWET 1922 WET EN MEMORIE VAN TOELICHTING VOORZIEN VAN EEN BEKNOPTE TOELICHTING DOOR Mr. H. W. GROENEVELD, ADMINISTRATEUR BIJ HET DEPARTEMENT VAN ARBEID, EN Mej. Mr. G. J. STEMBERG, REFERENDARIS BIJ HET DEPARTEMENT VAN ARBEID. alphen aan den rijn N. SAMSOM 1922 INHOUD Bladz. Tekst der wet . , r • ï" '< v' ,W* Hoofdstuk I. -r^^^^tM^^^^^^--. • ■ ■ 1 „ II. Van de verzekeringsplichtige bedrijven ?'*'.lflL „ III. Van de Bedrijfsvereeniging ^'Mly^j^t IV. Van het toezicht op de Bedrijfsveree- nigingen . . ■ i£v\> ■ '15 V. Van den omvang der schadeloosstel' lingen en de berekening daarvan 16 I^k^' VI. Van de vaststelling van den verzekeringsplicht, de indeeling in gevarenklassen en de toewijzing van gevarencijfers . * fs ...... 27 VII. Van de aangifte en het onderzoek der ongevallen > . 31 ||É$& VIII. Van de vaststelling en betaalbaarstelling der schadeloosstellingen . 34 W^m? IX. Van de opbrengst der middelen tot dekking der uitgaven ..... 40 j^Pf|§£- X. Vaa beroep . ... m§|3f XI. Van het toezicht op de naleving dezer wet ü$ , .' . . . . 49 H >,. XII. Van de vrijwillige verzekering . „ XIII. Van den invloed der verzekering op het burgerlijk recht .;§|r- . ... 52 |p|ËK XIV. Van de aansprakelijkheid van den staat en van de kosten der Bank 54 mS' XV. Van de al gemeene overzichten en ongevallen-statistieken .&':Iit/,^ .' . 55 „ XVI. Strafbepalingen \^^M0,^^^0i^. ^\^St „ XVII. Overgangs- en slotbepalingen . • M%$l| Memorie van toelichting . 'L '. . Beknopte toelichting . 'Mi v . . 'V^rMf WET tot verzekering van personen, werkzaam in de landbouwbedrijven, tegen geldelijke gevolgen van ongevallen, hun in verband met hunne dienstbetrekking overkomen. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is bij de wet te voorzien in de verzekering van arbeiders werkzaam in de landbouwbedrijven tegen geldelijke gevolgen van ongevallen, hun in verband met hunne dienstbetrekking overkomen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: HOOFDSTUK I. Artikel' 1. In deze wet wordt verstaan: a. onder ver zeker ingsplichtige onderneming, eene onderneming, waarin een verzekeringsplichtig bedrijf wordt uitgeoefend; b. onder verzekeringsplichtig bedrijf, een bedrijf genoemd of bedoeld in artikel 11; c. onder werkgever, ieder natuurlijk of rechtspersoon, die anderen in zijn dienst heeft voor de uitoefening van eenig verzekeringsplichtig bedrijf; d. onder arbeider, ieder, die in dienst van den werkgever in diens onderneming in een verzekeringsplichtig bedrijf tegen loon werkzaam is. Voor de toepassing van deze wet worden, hoewel zij geen loon ontvangen, als arbeiders beschouwd: L. en T.-Ong.wet 1 Begripsbepalingen. Wie verzekerd zijn. 1°. volontairs, leerlingen en dergelijke personen, die in verband met hun opleiding nog geen loon ontvangen; 2°. personen beneden den leeftijd van 21 jaren; 3°. personen, die wegens werkzaamheden in dienst van den werkgever verricht, van derden uitkeeringen in geld ontvangen; Isfll* Voor de toepassing van deze wet worden inwonende kinderen van den werkgever niet als arbeiders beschouwd; e. onder loon, elke uitkeering, welke de arbeider als vergoeding voor zijn arbeid of gedurende staking van den arbeid van zijn werkgever ontvangt; indien het loon gedeeltelijk of geheel bestaat in huisvesting, verstrekkingen in natura, of wel in beide, wordt de geldswaarde daarvan geschat volgens de waarde ter plaatse van verstrekking; voor de berekening van loon volgens deze wet worden medegerekend ontvangsten van derden, welke van invloed zijn op de voorwaarden der arbeidsovereenkomst; ƒ. onder dagloon, het loon, dat een arbeider, toen het ongeval hem trof, gemiddeld per dag verdiende in de onderneming, waarin het ongeval plaats greep; g. onder Bank, de Rijksverzekeringsbank; h. onder Landbouw-ongevallenfonds, het fonds, waarin gestort worden de gelden, aan de Bank toekomende krachtens deze wet; i. onder Bedrijfsvereeniging, een door Ons erkende vereeniging van werkgevers, welke zich belast met de uitvoering der bij deze wet geregelde verzekering; ƒ. onder Onzen Minister, de Minister belast met de uitvoering dezer wet. Artikel 2. 4'"v' De arbeiders in de verzekeringsplichtige bedrijven zijn volgens de bepalingen dezer wet verzekerd tegen geldelijke gevolgen van ongevallen, hun in verband met hunne dienstbetrekking overkomen. Artikel 3. Indien een publiekrechtelijk lichaam door in zijn dienst zijnde personen zoodanige werkzaamheden doet verrichten, dat die personen ingevolge artikel 2 verzekerd zouden zijn, indien zij die werkzaamheden in dienst van een privaat persoon verrichtten, wordt het publiekrechtelijk lichaam ten aanzien dier werkzaamheden geacht een verzekeringsplichtig. bedrijf uit te oefenen. Artikel 4. 1. Indien een natuurlijk of rechtspersoon door in zijn dienst zijnde personen bij algemeenen maatregel van bestuur te noemen werkzaamheden doet verrichten, en die personen ingevolge artikel 2 verzekerd zouden zijn, indien die werkzaamheden in een onderneming een zelfstandig bedrijf vormden, wordt hij in de gevallen, bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen, voor de toepassing dezer wet ten aanzien dier werkzaamheden geacht in een afzonderlijke onderneming een verzekeringsplichtig bedrijf uit te oefenen, 2. Zijn de personen, door wie de werkzaamheden, in het eerste lid bedoeld, worden verricht, ter zake van die werkzaamheden krachtens een andere ongevallenwet verzekerd, dan blijft dat lid buiten toepassing. Artikel 5. & 1. Door Ons wordt voor iedere gemeente een lijst vastgesteld van de bedragen, welke als dagloon van de verschillende groepen van arbeiders zullen gelden. 2. Deze lijst wordt ten minste eenmaal in de twee jaren herzien. VaNV^ • 3. Het bedrag van het dagloon wordt op niet hooger vastgesteld dan acht gulden. 4. Indien een door een ongeval getroffen arbeider reeds vóór het ongeval een gedeelte van zijn volle geschiktheid tot arbeid blijvend verloren had, geldt als zijn dagloon het overeenkomstig het eerste lid voor de groep van arbeiders, waartoe hij behoort, vastgestelde dagloon verminderd in evenredigheid met de reeds verloren geschiktheid tot arbeid. Artikel 6. 1. Bij de vaststelling van het bedrag van het dagloon wordt zooveel mogelijk als maatstaf genomen het bedrag, dat de arbeiders, behoorende tot de betrokken groep, Bedrag dagloon. Berekening dagloon. in een jaar gemiddeld verdienen door arbeid, zoowel in loondienst als voor eigen rekening verricht. 2. Het bedrag van het dagloon wordt bepaald op een driehonderdste gedeelte van deze gemiddelde verdienste. Verhooging bedrag dagloon. Ongevallen ln het buitenland. Artikel 7. 1. Ten aanzien van groepen van arbeiders beneden 21 jaren kan bovendien een tweede bedrag, hooger dan het gemiddelde loon, als dagloon worden vastgesteld. 2. Dit bedrag geldt echter uitsluitend voor de berekening van renten en begrafeniskosten. 3. Is echter dit bedrag hooger dan één gulden en vijftig cents, dan worden de begrafeniskosten, de voorloopige renten en de renten aan betrekkingen van den getroffene berekend naar een dagloon van één gulden en vijftig cents, tenzij het dagloon, vastgesteld overeenkomstig artikel 5 meer dan één gulden en vijftig cents bedraagt, in welk geval de in dat lid bedoelde uitkeeringen worden berekend naar dat dagloon. Artikél 8. 1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 5, 6 en 7 geldt voor de berekening van de tijdelijke uitkeering, als bedoeld in artikel 36, als dagloon het één zesde gedeelte van het loon, dat in de kalenderweek, waarin het ongeval heeft plaats gehad, gemiddeld is verdiend door gelijksoortigé arbeiders in hetzelfde of in een soortgelijk bedrijf in dezelfde of in naburige gemeenten. Het derde lid van artikel 5 is van toepassing. 2. De bepaling van het eerste lid blijft buiten toepassing, ingeval het dagloon, vastgesteld overeenkomstig artikel 5, meer zou bedragen, dan het overeenkomstig het eerste lid vast te stellen dagloon. Artikel 9. De bepalingen dezer wet zijn ook van toepassing: a. op den werkgever, wiens onderneming in Nederland gevestigd is, voor zooveel hij zijn bedrijf in het buitenland uitoefent, ten aanzien van den arbeider, dien hij daarvoor gebruikt, zoo deze zijne woonplaats hier te lande heeft; b. op den onder a bedoelden arbeider, die in het buitenland door een ongeval wordt getroffen. De bepalingen dezer wet zijn niet van toepassing: 1°. op den werkgever, die zijn bedrijf in Nederland uitoefent doch wiens onderneming buiten Nederland is gevestigd, ten aanzien van den arbeider, dien hij daarvoor hier te lande gebruikt en die hier te lande niet zijne woonplaats heeft, indien in het land, waar de onderneming is gevestigd, eene verplichte verzekering tegen ongevallen bestaat, welke niet van toepassing is ten aanzien van den arbeider, die in Nederland zijne woonplaats heeft en die voor eene in Nederland gevestigde onderneming in het land, waar de eerstbedoelde onderneming is gevestigd, het bedrijf uitoefent; 2°. op den arbeider die, in dienst van den onder 1°. bedoelden werkgever, diens bedrijf in Nederland uitoefent en aldaar niet zijne woonplaats heeft , indien in het land, waar de onderneming van zijn werkgever is gevestigd, eene verplichte verzekering tegen ongevallen bestaat, welke niet van toepassing is ten aanzien van den arbeider, die in Nederland zijne woonplaats heeft en die voor eene in Nederland gevestigde onderneming in het land, waar de eerstbedoelde onderneming is gevestigd, het bedrijf uitoefent. Artikel 10. 1. In hetgeen wordt geëischt ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2 wordt voorzien door de Bank, de Verzekeringsraden en de Raden van Arbeid. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden aangewezen de werkzaamheden betrekking hebbende op de uitvoering dezer wet, welke door de Verzekeringsraden en de Raden van Arbeid zullen worden verricht. 'li 3. De bepalingen dezer wet, der Beroepswet en van de ter uitvoering dier wetten genomen besluiten zijn ten aanzien van de aan de Verzekeringsraden en de Raden van Arbeid opgedragen werkzaamheden van toepassing, met inachtneming van de wijzigingen, welke de aard van het onderwerp vordert. Het dwangbevel, bedoeld in artikel 88, wordt uitvoerbaar verklaard door den Voorzitter der Rechtbank van het Arrondissement, waar de Raad van Arbeid is gevestigd. Bij het vast- Uitvocring der wet. Verzekering! plichtlge bedrijven. stellen der loonen, welke voor premieberekening in aanmerking komen of zouden komen, gedraagt het bestuur van den Raad van Arbeid zich naar de daaromtrent gegeven voorschriften van het bestuur der bank. 4. De ter uitvoering van het bepaalde in het tweede lid door den Raad van Arbeid gemaakte kosten worden door de Bank aan den Raad van Arbeid vergoed. De Verzekeringsraad bepaalt het bedrag dezer vergoeding. Van de beslissing van den Verzekeringsraad staat beroep open bij Onzen Minister. 5. De algemeene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, houdt bepalingen in omtrent de wijze, waarop de Raad van Arbeid zijn administratie voert in verband met de taak, bedoeld in dat lid; omtrent het doen van mededeelingen inzake de uitvoering dier taak aan elkander door Bank, Verzekeringsraad en Raden van Arbeid; omtrent de vraag, welke Raad bevoegd is, zoomede omtrent het verschaffen aan de Bank van stukken en bescheiden en van opgaven voor het jaarverslag, de wetenschappelijke balans en de statistiek. 6. Hetgeen ter uitvoering van het bepaalde in het tweede lid ver dei noodig is, wordt, voor zooveel dit artikel daaromtrent geen bepalingen inhoudt, bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. 7. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt door de Bedrijfsvereeniging voor de arbeiders, werkzaam in ondernemingen van bij die vereeniging aangesloten werkgevers, voorzien in hetgeen wordt geëischt ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2. HOOFDSTUK II. Van de verzekeringsplichtige bedrijven. Artikel 11. 1. De bedrijven in artikel 1, onder b, bedoeld, zijn: 1°. het landbouwbedrijf; 2°. het veehoudersbedrijf; 3°. het tuinbouwbedrijf; 4°. het boschbouwbedrijf. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald, welke bedrijven tot iedere groep van de in het eerste lid genoemde bedrijven behooren. Artikel 12. Indien een werkgever in zijne onderneming zoowel een of meer bedrijven, genoemd of bedoeld in artikel 11, als een of meer bedrijven, die krachtens de Ongevallenwet 1921 verzekeringsplichtig zijn, uitoefent, beslist het bestuur der Bank of de onderneming in haar geheel zal worden geacht verzekeringsplichtig te zijn volgens de Ongevallenwet 1921 dan wel volgens deze wet. HOOFDSTUK III. Van de Bedrijfsvereeniging. Artikel 13. Een rechtspersoonlijkheid bezittende verèeniging van werkgevers wordt door Ons op haar verzoek als Bedrijfsvereeniging erkend, indien zij voldoet aan de volgende vereischten: 1°. dat zij zich ten doel stelt de uitvoering der bij deze wet geregelde verzekering; 2° dat haar statuten voldoen aan de in deze wet gestelde eischen; 3°. dat. ten tijde der erkenning ten minste het bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen aantal werkgevers, welke werkgevers te zamen ten minste het bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen loonbedrag uitbetalen, tot de verèeniging is toegetreden; 4°. dat zij niet beoogt winst te maken. Artikel 14. 1. Het bestuur der Bedrijfsvereeniging moet bestaan uit een even aantal leden. 2. De helft der leden benevens hunne plaatsvervangers worden aangewezen door Onzen Minister uit een voordracht, opgemaakt door de door Onzen Minister aan te wijzen werknemersvereenigingen. Artikel 15. De statuten der Bedrijfsvereeniging moeten, onverminderd het elders in deze wet dienaangaande bepaalde, inhouden de aanduiding van de gemeente, waar de zetel der verèeniging is, en bepalingen omtrent: Samenloop verzekeringsplichtige bedrijven. Statuten Bedrijfsvereeniging. Wat zij moeten inhouden. Statuten Bedrtjfsvereenlging. Wat zij kun. nen inhouden. 1°. de vereischten voor het lidmaatschap en het oogenblik waarop het lidmaatschap aanvangt en eindigt; 2°. de samenstelling en de bevoegdheden van de bestuursorganen, de bestuursvergaderingen en het nemen van een besluit in die vergaderingen, het tijdstip, waarop de. verkiezing van de leden van het bestuur en van hunne plaatsvervangers, voor zoover die personen niet door Onzen Minister worden aangewezen, zal plaats hebben; 3°. de vertegenwoordiging der verèeniging in en buiten rechten; 4°. de wijze van bijeenroepen van de algemeene vergadering en de gevallen, waarin het bestuur verplicht is een algemeene vergadering bijeen te roepen; 5°. de wijze van behandeling der voorstellen op de algemeene vergadering en de wijze, waarop in die vergadering een besluit kan worden genomen; ; 6°. het aantal stemmen, dat door elk lid wordt uitgebracht; r •. , v V.' 7°. de wijze van uitoefening van het stemrecht door de leden; 8°. de wijze van opbrengen der middelen tot dekking der uitgaven; 9°. den aanvang en het einde van het boekjaar; 10°. de ontbinding der verèeniging. Artikel 16. 1. De statuten der Bedrijfsvereeniging kunnen bepalen: a. dat de algemeene vergadering wordt samengesteld uit vertegenwoordigers der leden; b. dat de verèeniging in afdeelingen wordt gesplitst. 2. Tot vertegenwoordigers der leden mogen worden gekozen uitsluitend stemgerechtigde leden of zij, die als zoodanig in de statuten worden aangeduid. 3. Indien de statuten bepalingen, als in het eerste lid onder a bedoeld, inhouden, moeten zij tevens inhouden bepalingen omtrent de verkiezing van de vertegenwoordigers der leden. 4. Indien de statuten de bepaling als in het eerste lid onder b bedoeld, inhouden, moeten zij tevens inhouden bepalingen omtrent zetel en gebied der afdeelingen, omtrent de samenstelling en bijeenroeping der afdeelingsvergaderingen, alsook omtrent het nemen van besluiten in die vergaderingen, omtrent de samenstelling en inrichting dier afdeelingen en de benoeming en bevoegdheden harer besturen. In dat geval kan in de statuten worden voorgeschreven, dat het bestuur der Bedrijfsvereeniging bevoegd is een bepaald deel van zijn taak over te dragen op de besturen der afdeelingen. Op het bestuur der afdeelingen vindt het in artikel 14 bepaalde overeenkomstige toepassing. Artikel 17. 1. Een Bedrijfsvereeniging moet, alvorens zij kan worden erkend, tot zekerheid voor de nakoming harer uit deze wet voortvloeiende verplichtingen aan de Bank een pand hebben gegeven, voldoende aan de daaromtrent bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen voorschriften. Indien de statuten bepalen, dat de leden der verèeniging onderling aansprakelijk zijn voor de schulden der verèeniging en dat de aansprakelijkheid van een lid nog gedurende een jaar na zijn uittreden blijft bestaan, kan de Bedrijfsvereeniging geheel of gedeeltelijk door Ons ontheven worden van de verplichting tot het stellen der zekerheid. Deze ontheffing kan ten allen tijde worden ingetrokken. •2. De wijze van stellen dezer zekerheid benevens alle andere voorschriften hieromtrent worden bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Artikel 18. 1. De Bedrijfsvereeniging is bevoegd in haar statuten of in haar reglement, bedoeld in artikel 23, te bepalen, dat ■ a. de werkkring van de verèeniging zich uitstrekt tot de verzekering tegen ongevallen van arbeiders die, niet in eene onderneming, tot een volgens artikel 11 verzekeringsplichtig bedrijf behoorende werkzaamheden verrichten; b. aan de bij haar verzekerde arbeiders hoogere uitkeeringen zullen worden gedaan dan deze wet vaststelt of ook ter zake van andere ongevallen dan bedrijfs- Zekerkeldstellen nakoming verplichtingen. Mogelijkheid ontheffing zekerheidstelling. ongevallen of ter zake van bedrijfsziekten, uitkeeringen zullen worden gedaan; c. personen, die geen arbeiders zijn in den zin dezer wet, zich vrijwillig bij de verèeniging kunnen verzekeren tegen geldelijke gevolgen van hun in verband met werkzaamheden in een ingevolge deze wet verzekeringsplichtig bedrijf overkomen ongevallen. 2. Op uitkeeringen, voortvloeiende uit de bepalingen van dit artikel, zijn de voorschriften dezer wet niet van toepassing. Artikel 19. 1. De Bedrijfsvereeniging is verplicht alle werkgevers, die tot de Bedrijfsvereeniging als lid wenschen toe te treden en aan de bij de statuten bepaalde yereischten voor het lidmaatschap voldoen, als zoodanig toe te laten, behoudens het bepaalde in het derde lid van dit artikel. 2. In de statuten mogen geene bepalingen worden opgenomen, strijdig met het bepaalde in het eerste lid. » 3. Een algemeene maatregel van bestuur kan uitzonderingsgevallen noemen, waarin de toelating van een werkgever als lid kan worden geweigerd of het lidmaatschap aan een reeds toegetreden werkgever kan worden opgezegd. Artikel 20. 1. De erkenning eener Bedrijfsvereeniging wordt alleen geweigerd wegens niet-voldoening aan de gestelde vereischten. 2. Besluiten, waarbij erkenning wordt geweigerd, zijn met redenen omkleed. 3. De aanvraag om erkenning geschiedt in den door Ons vast te stellen vorm, met overlegging der door Ons te bepalen stukken. Artikel 21. Ons besluit van erkenning eener Bedrijfsvereeniging, dat in de Staatscourant wordt geplaatst, geeft het tijdstip aan, waarop de Bedrijfsvereeniging aanvangt met de in artikel 10, zevende lid, bedoelde voorziening. Verplichting opneming alle werkgevers als leden. Artikel 22. Wijziging der statuten eener Bedrijfsvereeniging vereischt Onze goedkeuring. Artikel 23. Een Bedrijfsvereeniging is verplicht een reglement voor de ongevallen-regeling samen te stellen, dat aan de goedkeuring van Onzen Minister is onderworpen. Artikel 24. 1. De Bedrijfsvereeniging is verplicht een ledenregister, dat naar het kaartenstelsel mag worden ingericht, aan te leggen en geregeld bij te houden, in welk register ten aanzien van elk der leden wordt aangeteekend: a. de naam en de woonplaats; b. de gemeente of gemeenten, binnen welke hij een verzekeringsplichtig bedrijf uitoefent; c. welk verzekeringsplichtig bedrijf wordt uitgeoefend; d. het loon, dat de werkgever per jaar geacht wordt uit te betalen; e. de dag, waarop zijn lidmaatschap is ingegaan. 2. Indien de Bedrijfsvereeniging ook personen tot het lidmaatschap toelaat, die zich vrijwillig ingevolge deze wet willen verzekeren, wordt een afzonderlijk register, dat naar het kaartenstelsel mag worden ingericht, voor deze leden aangelegd. 3. Het bestuur der Bedrijfsvereeniging zendt ieder, die in het, in het eerste lid bedoelde, ledenregister is opgenomen een uittreksel, voor zooveel hem betreft, uit dat register. Reglement regeling bedrijfsongevallen. Verplichting aanleggen ledenregister. 4. Wanneer het lidmaatschap van een lid is geëindigd, wordt hij terstond door het bestuur der Bedrijfsvereeniging van het ledenregister afgevoerd. Artikel|25. De Bedrijfsvereeniging is verplicht: a. van elke al of niet voorloopige toekenning van een voor haar rekening komende rente binnen een week na die toekenning, alsmede van elke wijziging der toegekende rente, binnen een week na die wijziging mededeeling te doen aan het bestuur der Bank; het model dier mededeeling wordt vastgesteld door Onzen Minister; b. ingeval van toekenning eener blijvende rente vóór of op den door het bestuur der Bank te bepalen vervaldag tot zekerheid voor de geregelde uitbetaling der rentetermijnen in handen van het bestuur der Bank een pand te stellen, dat voldoende is tot dekking van de contante waarde der rente. Het bedrag dezer contante waarde wordt door het bestuur der Bank vastgesteld overeenkomstig bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden de noodige voorschriften betreffende het stellen der zekerheid gegeven; c. aan het bestuur der Bank de door dat bestuur verlangde inlichtingen te geven betreffende ongevallen, aan arbeiders overkomen in ondernemingen van bij de Bedrijfsvereeniging aangesloten werkgevers. . Artikel 26. intrekking \ j)e erkenning eener Bedrijfsvereeniging kan door der erken. .. ° , - t-. ii • j ning. Ons worden ingetrokken. De gevallen, waarin deze in- trekking kan plaats hebben, worden bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld. 2. De erkenning wordt door Ons steeds ingetrokken, wanneer blijkt, dat de Bedrijfsvereeniging winst beoogt, indien de Bedrijfsvereeniging in staat van faillissement is verklaard en zoodra tot ontbinding der Bedrijfsvereeniging wordt besloten. Het bestuur der Bedrijfsvereeniging is verplicht Onzen Minister onverwijld met zulk een besluit in kennis te stellen. 3. Van de intrekking der erkenning en het tijdstip, waarop deze ingaat, wordt door Ons onmiddellijk mededeeling gedaan aan het bestuur der betrokken Bedrijfsvereeniging en aan het bestuur der Bank. 4. De mededeeling wordt ook in de Staatscourant geplaatst. Artikel 27. 1. Te rekenen van den dag, volgende op dien van de intrekking der erkenning eener Bedrijfsvereeniging, zijn de werkgevers, die op den dag dier intrekking lid waren van de Bedrijfsvereeniging, van rechtswege aangesloten bij de Bank en zijn de arbeiders in hun dienst van rechtswege verzekerd voor rekening van de Bank. 2. De op den dag van de intrekking der erkenning voor rekening der Bedrijfsvereeniging loopende verplichtingen ter zake van aan arbeiders overkomen bedrijfsongevallen gaan, behoudens verhaal op de Bedrijfsvereeniging, van rechtswege op de Bank over. 3. Een eventueel tekort, voortvloeiende uit het overgaan van de verplichtingen, in het vorig lid bedoeld, op de Bank, wordt door het Rijk aan de Bank vergoed. Artikel 28. 1. Indien de erkenning der Bedrijfsvereeniging door Ons ingetrokken is, berekent het bestuur der Bank, zoodra het van oordeel is, dat alle renten door de Bedrijfsvereeniging verschuldigd wegens haar bekende ongevallen, overkomen aan arbeiders, die in dienst waren van werkgevers, leden der Bedrijfsvereeniging, zijn vastgesteld, de gezamenlijke contante waarde der bovenbedoelde renten. 2. Vervolgens verkoopt het bestuur, voor zoover het Verhaal uit in pand gegeven fondsen. Faillissement Bedrijfsvereeniging. dit noodig oordeelt, de aan de Bank door de Bedrijfsvereeniging ingevolge het in artikel 25, onder b, bepaalde in pand gegeven fondsen op ^én der wijzen bedoeld in artikel 1201 van het Burgerlijk Wetboek. Voor zoover de geldsom, die de Bank als pand of opbrengst van verkocht pand van de verèeniging onder zich heeft, niet grooter is dan de contante waarde der bovenbedoelde renten, wordt die geldsom eigendom der Bank. Voor zoover zij meer bedraagt, wordt dit meerdere teruggegeven. 3. Wanneer alle in het eerste lid bedoelde renten zijn vastgesteld en drie jaren zijn verloopen sinds de intrekking der erkenning en naar het oordeel van het bestuur der Bank geen andere dan definitief vastgestelde renten wegens ongevallen, overkomen aan arbeiders, die voor risico der Bedrijfsvereeniging waren verzekerd, meer loopende zijn, berekent het bestuur der Bank, wat deze nog van de verèeniging te vorderen heeft. 4. Vervolgens verkoopt het bestuur, voor zoover het dit noodig oordeelt, de aan de Bank door de verèeniging ingevolge het in artikel 17 bepaalde in pand gegeven fondsen op één der wijzen bedoeld in het tweede lid en voldoet uit de opbrengst of, indien eene geldsom als pand gegeven was, uit deze som aan de Bank, hetgeen deze nog van de Bedrijfsvereeniging te vorderen heeft. Het aan de Bedrijfsvereeniging toekomende bedrag wordt aan haar teruggegeven. Artikel 29. 1. Ingeval van faillissement dér Bedrijfsvereeniging blijven de waarden, waarop de Bank pandrecht heeft, buiten het faillissement. 2. Vorderingen der Bank blijven daarbuiten, zoolang de verrekening, bedoeld in het vorige artikel, niet heeft plaats gehad. Artikel 30. Het risico van de verzekering der arbeiders in dienst van een werkgever, die lid is van eene Bedrijfsvereeniging, wordt door de Bedrijfsvereeniging gedragen: a. indien de werkgever lid was op den dag met in- gang waarvan de Bedrijfsvereeniging aanvangt met de in artikel 10, zevende lid,- bedoelde voorziening, te rekenen vanaf dien dag; b. indien de werkgever op een lat er en dag dan die onder letter a bedoeld lid is geworden, te rekenen van den eersten dag der kalendermaand, volgende op die, waarin de werkgever lid der Bedrijfsvereeniging is geworden; c. indien de werkgever vóór de mededeeling van de bij artikel 57 bedoelde beslissing lid is geworden van een Bedrijfsvereeniging, in afwijking van het onder letter b bepaalde, te rekenen van den dag, waarop hij met de uitoefening van het bedrijf is aangevangen, tenzij die dag valt vóór dien, waarop de Bedrijfsvereeniging met de in artikel 10, zevende lid, bedoelde voorziening is aangevangen, in welk geval het risico door de Bedrijfsvereeniging wordt gedragen,'te rekenen van af laatstbedoelden dag. Artikel 31. 1. Het lidmaatschap van een Bedrijfsvereeniging gaat van rechtswege over op al degenen, natuurlijke of rechtspersonen, die later met of in plaats van den werkgever optreden in de onderneming van den oorspronkelijken werkgever, die als lid der Bedrijfsvereeniging was toegelaten. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden de noodige voorschriften gegeven omtrent den overgang van een werkgever, lid eener Bedrijfsvereeniging, naar de Bank of naar eene andere Bedrijfsvereeniging; HOOFDSTUK IV. Van het toezicht op de Bedrijfsvereenigingen. Artikel 32. Het toezicht op de uitvoering der verzekering door Baad Tan en den toestand en het beheer van de erkende Bedrijfs- Toezlcbtvereenigingen is opgedragen aan een Raad van Toezicht. Artikel 33. 1. De Raad van Toezicht bestaat uit een Voorzitter fteïïing" Bevoegdheden. Geneeskundige behan deling. en negen, twaalf of vijftien leden, door Ons te benoemen. 2. Eén derde der leden wordt door Ons benoemd uit een voordracht, daartoe opgemaakt door de door Onzen Minister aan te wijzen werkgeversvereenigingen en één derde uit een voordracht, daartoe opgemaakt door de door Onzen Minister aan te wijzen werknemersvereenigingen. 3. Aan den Raad kan door Onzen Minister een secretaris worden toegevoegd, zoo noodig op een door Onzen Minister te bepalen bezoldiging. Hem wordt door Onzen Minister een jaarlijksche vergoeding voor bureelkosten toegelegd. Artikel 34. 1. Behoudens hetgeen bij algemeenen maatregel van bestuur omtrent de bevoegdheden van den Raad van Toezicht zal worden bepaald, wordt de Raad door Ons gehoord in alle zaken betreffende erkenning, weigering tot erkenning of intrekking der erkenning van de Bedrijfsvereenigingen, de goedkeuring harer statuten en reglementen en de wijzigingen daarvan. 2. Hij brengt jaarlijks aan Onzen Minister een verslag uit omtrent den toestand der Bedrijfsvereenigingen. 3. Hij kan Ons met redenen omkleede voorstellen i doen tot intrekking der erkenning van eene Bedrijfsvereeniging. _ 4. Hij heeft het recht door eene uit zijn midden aangewezen commissie te allen tijde inzage te doen nemen van de boeken en bescheiden der Bedrijfsvereenigingen. 5. Ook is hij bevoegd die boeken en bescheiden door een of meer deskundigen te doen onderzoeken. 6. Aan den voorzitter en de overige leden van den Raad worden presentiegelden toegekend. 7. De kosten, voortvloeiende uit het toezicht op de Bedrijfsvereenigingen, komen te haren laste. HOOFDSTUK V. Van den omvang der schadeloosstellingen en de berekening daarvan. Artikel 35. 1. Aan den verzekerde, wien een ongeval is over- komen in verband met zijne dienstbetrekking, wordt als schadeloosstelling genees- en heelkundige behan-. deling verleend of vergoeding daarvoor, volgens regelen bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen. 2. Onder geneeskundige behandeling is begrepen het verstrekken van kunstmiddelen, voorkomende op de door Onzen Minister vast te stellen lijst, welke noodig zijn voor het herstel, het behcud of de bevordering van de geschiktheid tot werken, voor zoover die geschiktheid ten gevolge van het ongeval is verminderd, Lenevens onderricht in het gebruik dier kunstmiddelen. Artikel 36. 1. Indien het ongeval, in artikel 35 bedoeld, tot gevolg heeft, dat de verzekerde den derden dag na het ongeval niet in staat is in de onderneming van zijn werkgever zijn gewone werk te verrichten, ontvangt hij bovendien, zoolang de bedoelde ongeschiktheid voortduurt, eene tijdelijke uitkeering, gerekend van den dag na het ongeval af, maar uiterlijk tot den drie en veertigsten dag. v'/', 2. De tijdelijke uitkeering bedraagt voor eiken dag, de Zondagen. niet medegerekend, zeventig percent van des verzekerden dagloon. Artikel 37. 1. Indien het ongeval, in artikel 35 bedoeld, tot gevolg heeft, dat de verzekerde zes weken na den dag van het ongeval geheel of gedeeltelijk ongeschikt is tot werken, ontvangt hij als verdere schadeloosstelling, zoolang de bedoelde ongeschiktheid voortduurt, eene rente, gerekend van den dag af, waarop zijn recht op eén tijdelijke uitkeering ophoudt. 2. Is den verzekerde geen tijdelijke uitkeering toegekend, dan ontvangt hij de rente, in het vorig lid bedoeld, te rekenen van den dag na het ongeval. 3. De rente bedraagt per dag, de Zondagen niet medegerekend: a. ingeval van geheele ongeschiktheid tot arbeid zeventig percent van het dagloon van den verzekerde; b. in geval van gedeeltelijke ongeschiktheid tot arbeid een deel der onder a vermelde rente in verhouding tot tle verloren geschiktheid tot arbeid. L. en'T.-Ong.wet 2 Tijdelijke uitkeering. Rente. Verhooging rente wegens hulpbehoevendheid. Ongeschiktheid tot arbeid. Begrafeniskosten en renten aan nagelaten betrekklngei 4. De rente kan over de eerste zes weken na den dag van het ongeval per werkdag nooit meer bedragen dan hetgeen den verzekerde als tijdelijke uitkeering per werkdag ter zake van dat ongeval had kunnen zijn toegekend. 5. Wanneer bij blijvende gedeeltelijke ongeschiktheid tot arbeid de verloren geschiktheid tien percent of minder bedraagt, zal het bestuur der bank, c.q. der erkende Bedrijfsvereeniging eene uitkeering in eens kunnen doen van 900 maal de uitkeering per dag bij wijze van afkoopsom. Artikel 38. Is de verzekerde tengevolge van het ongeval in een althans voorloopig blijvenden toestand van hulpbehoevendheid, die geregeld oppassing en verzorging noodig maakt, dan wordt de rente, indien zij met het oog op de omstandigheden, waarin de verzekerde verkeert, niet voldoende is voor diens onderhoud, voor den duur dier hulpbehoevendheid tot ten hoogste honderd percent van zijn dagloon verhoogd. Artikel 39. L. Voor de toepassing van deze wet wordt een arbeider geheel of gedeeltelijk ongeschikt geacht tot werken, indien hij geheel of gedeeltelijk ongeschikt is geworden tot arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen ter plaatse, waar hij arbeid verricht of het laatst verricht heeft, of op een naburige soortgelijke plaats. 2. Bij de vaststelling van de ongeschiktheid tot arbeid wordt, zooveel doenlijk, rekening gehouden met de door deze arbeidsongeschiktheid veroorzaakte verminderde gelegenheid tot het verkrijgen van arbeid als bedoeld in het vorig lid. Artikel 40. Indien de verzekerde tengevolge van een ongeval, hem in verband met zijn dienstbetrekking overkomen, overlijdt, .worden de navolgende schadeloosstellingen uitgekeerd: 1°. voor begrafeniskosten: a. indien de begrafenis is bekostigd door een of meer der nagelaten betrekkingen van den overledene, die aanspraak op eene rente hebben, dertigmaal het gemiddeld dagloon van den overledene; b. indien de begrafenis door andere dan de onder a bedoelde personen is bekostigd, de kosten der begrafenis, doch niet meer dan dertigmaal het dagloon van den overledene; 2°. eene rente aan de nagelaten betrekkingen van den overledene te rekenen van den dag na dien van het overlijden. Artikel 41. 1. Indien in het geval, bij het vorige artikel voorzien, de verzekerde, toen het ongeval hem trof, in het genot was van eene rente, toegekend ingevolge deze of eene andere Ongevallenwet, wordt het dagloon, waarnaar de in het vorige artikel bedoelde schadeloosstellingen moe- Berekening gemiddeld dagloon overledene, die op tijdstip ongeval in genot van rente was. ten worden berekend, indien dit geringer is dan het dagloon, waarnaar de vroeger toegekende rente is berekend, vermeerderd met het bedrag dier vroeger toegekende rente per dag, tot ten hoogste het dagloon, waarnaar deze rente is berekend. 2. In geval van een derde of volgend ongeval wordt het eerste lid op dienovereenkomstige wijze toegepast. Artikel 42. De rente, in artikel 40 onder 2°. genoemd, bedraagt voor eiken dag, de Zondagen niet medegerekend: a. voor de vrouw, met wie de overledene ten tijde van het ongeval gehuwd was, tot haren dood of haar opvolgend huwelijk dertig percent van des overledenen dagloon; b. voor den man, met wien de overledene ten tijde van het ongeval gehuwd was, indien deze zijn kostwinster 'was, tot zijn dood of zijn opvolgend huwelijk zooveel als de overledene in den regel tot zijn levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan dertig percent van haar dagloon; c. voor elk wettig kind van den overledene vijftien percent, en, bijaldien dit kind ouderloos is of wordt, twintig percent van het dagloon van den overledene; d. voor elk natuurlijk kind, dat door den overledene wettiglijk erkend was ten tijde van het ongeval, vijftien percent, en bijaldien dit kind ouderloos is of wordt, twintig percent van het dagloon van den overledene; Berekening rente nagelaten betrekkingen, Nieuw huwelttk weduwe of weduwnaar van verzekerde. Rente kind of kleinkind Samenloop renten van verschillende nagelaten be trekkingen. e. voor de ouders, of, bij ontstentenis van deze, voor de grootouders van den overledene, indien deze hun kostwinner was, zooveel als hij in den regel tot hun levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan dertig percent van zijn dagloon en wel tot een bepaald aangewezen datum of den dood van den langstlevende; ƒ. voor elk ouderloos kleinkind van den overledene, indien deze zijn kostwinner was, zooveel als hij in den regel tot diens levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan twintig percent van zijn dagloon; g. voor de schoonouders van den overledene, indien deze hun kostwinner was, zooveel als hij in den regel tot hun levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan dertig percent van zijn dagloon en wel tot een bepaald aangewezen datum of den dood van den langstlevende; het recht voor de schoonouders op rente houdt eveneens op in de gevallen, bedoeld onder 1 en 2 van artikel 377 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 43. 1. Indien de in het vorige artikel onder a bedoelde weduwe een nieuw huwelijk aangaat, houdt zij op rentetrekster te zijn, maar zij ontvangt als afkoopsom harer rente een bedrag in eens van tweemaal hare jaarrente. 2. Deze bepaling geldt eveneens voor den weduwnaar, bedoeld in het vorige artikel onder b. Artikel 44. Een kind of kleinkind trekt de hem toegekende rente tot zijn voleindigde zestiende levensjaar. Artikel 45. 1. De renten, toegekend aan de personen, bedoeld in artikel 42, zullen te zamen niet meer bedragen dan zestig percent van des overledenen dagloon, met dien verstande dat de personen, bedoeld onder g van dat artikel, alleen aanspraak hebben op eene rente, indien de personen, bedoeld onder a, b, c, d, e en ƒ; de -personen bedoeld onder ƒ, indien de personen, bedoeld onder a, b, c, d en e; de personen, bedoeld onder e, indien de personen, bedoeld onder a, b, c en d, allen hunne volle rente hebben ontvangen. . 2. Indien de personen, bedoeld onder a, b, c en d, te zamen meer dan zestig percent van des overledenen dagloon zouden ontvangen, zal elke rente eene evenredige vermindering ondergaan. 3. Indien van de kleinkinderen, bedoeld onder ƒ, meer dan één in leven zijn en elk kleinkind niet zijn volle rente kan ontvangen, zal de rente van elk kleinkind een evenredige vermindering ondergaan. Artikel 46. . r' 1. Aan vreemdelingen en hunne gezamenlijke nagelaten betrekkingen kan, nadat de beslissing, waarbij hun eene rente anders dan voorloopig is toegekend, onherroepelijk is geworden, indien zij hunne woonplaats in het buitenland hebben, op hun verzoek door het bestuur der Bank of der Bedrijfsvereeniging, te wier laste de rente loopt, als afkoopsom hunner rente worden gegeven een bedrag in eens van driemaal hunne jaarrente, berekend naar de rente, waarop zij aanspraak hadden op den dag, waarop het verzoek door het betrokken bestuur is ontvangen. 2. Na toepassing van het vorig lid is elk recht op schadeloosstelling ter zake van het betrokken ongeval, zoowel voor den getroffene als voor diens betrekkingen, vervallen. Artikel 47. % % De verzekerde, die opzettelijk het ongeval heeft veroorzaakt, en diens nagelaten betrekkingen hebben geen aanspraak op eenige schadeloosstelling, in de voorgaande artikelen vermeld. 2. Indien het aan een verzekerde overkomen ongeval te wijten is aan diens dronkenschap, kan de geldelijke schadeloosstelling, waarop hij aanspraak zou hebben, tot op de helft worden verminderd. 3. Hij die, tot de nagelaten betrekkingen van den ten gevolge van het ongeval overleden verzekerde behoorende, opzettelijk of in dronkenschap het ongeval heeft veroorzaakt, dat het overlijden ten gevolge had, heeft ,geen aanspraak op een rente. Afkoop van rente aan vreemdelingen of hunne nagelaten betrekkingen. Opzettelijk veroorzaken ongeval. Dronkenschap. Verhooging geschiktheid door opleiding. Gemis van het genot der rente. Artikel 48. 1. Indien het bestuur der Bank of van de betrokken Bedrijfsvereeniging van oordeel is, dat de geschiktheid tot arbeid van een getroffene, aan wien voorloopig of blijvend een rente is toegekend, door middel van een opleiding kan worden verhoogd, is het bevoegd den getroffene op diens verzoek of op verzoek van zijn wettelijken vertegenwoordiger zoodanige opleiding voor rekening der Bank of der betrokken Bedrijfsvereeniging te geven. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen omtrent de verleening dezer opleiding de noodige regelen gegeven worden. 3. Een ongeval, den getroffene overkomen in verband met de in het eerste lid bedoelde opleiding, geldt voor de toepassing van deze wet als uitvloeisel van het ongeval, in verband met welks gevolgen de opleiding wordt gegeven. 4. Voor een getroffene, die een in het eerste lid bedoelde opleiding ontvangt in een verzekeringsplichtige onderneming, is door den werkgever geen premie verschuldigd. Artikel 49. 1. Hij, die is veroordeeld tot gevangenisstraf van drie maanden, tot hechtenis van drie maanden, tot plaatsing in een tuchtschool voor drie maanden, tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting of tot eenige zwaardere straf, mist gedurende den tijd, dat hij zijne straf ondergaat of zich door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, het genot van geldelijke schadeloosstelling ingevolge deze wet. 2. Eveneens mist het genot van de in het eerste lid bedoelde geldelijke schadeloosstelling: a. de minderjarige, die ter beschikking van de Regeering is gesteld, gedurende den tijd, dat hij, hetzij in een Rijksopvoedingsgesticht is geplaatst of zich door de vlucht aan de ten uitvoerlegging van het bevel tot zoodanige plaatsing onttrekt, hetzij aan eene verèeniging, stichting of instelling van weldadigheid als bedoeld in artikel 12 der wet van 12 Februari 1901 (Staatsblad no. 64), gewijzigd bij de wet van 27 September 190S (Staatsblad no. 322), is toevertrouwd; b. de minderjarige, bedoeld in artikel 15 van voornoemde wet, die krachtens artikel 16 van die wet in eene Rijksinrichting is geplaatst, voor den duur van de plaatsing aldaar. 3. Onze Minister is bevoegd, daartoe termen vindende, over de geldelijke schadeloosstelling, waarop voor een veroordeelde, ingevolge het in het eerste lid bepaalde, of voor een minderjarige, bedoeld in het voorgaande lid onder a of b, het recht mocht zijn verloren gegaan, te beschikken ten behoeve van de personen, die ingevolge deze wet recht op rente zouden gehad hebben, indien het ongeval waardoor de veroordeelde of de minderjarige getroffen is geworden, den dood van dezen ten gevolge had gehad. 4. Onze Minister is tevens bevoegd, om, voor zoover van de bevoegdheid, in het vorige lid bedoeld, geen gebruik is gemaakt, hem, die uit de gevangenis, tuchtschool of werkinrichting is ontslagen, of hem, 'wiens stelling ter beschikking van de Regeering onherroepelijk is geëindigd, alsnog in het genot te stellen, van de in het eerste lid bedoelde geldelijke schadeloosstelling tot een bedrag, dat de rente over een jaar niet te boven gaat, of de schadeloosstelling tot dat bedrag te zijnen behoeve te doen aanwenden. \ .' - '\ Artikel 50. 1. Het bestuur der Bank of der Bedrijfsvereeniging, of is deze laatste in afdeelingen gesplitst, het bestuur der betrokken afdeeling, is bevoegd, zoo dikwijls als het zulks noodig oordeelt, den door een ongeval getroffene, die verzekerd is voor rekening van de Bank, onderscheidenlijk van de Bedrijfsvereeniging, op te roepen of te doen oproepen, alsmede hem ter plaatse, door of vanwege het bestuur te bepalen, te ondervragen of te doen ondervragen en door een of meer deskundigen, door het bestuur aangewezen, te doen onderzoeken. De door het bestuur aangewezen geneeskundigen zijn bevoegd, ook zonder opdracht van het bestuur, een getroffene op te roepen, te ondervragen en te onderzoeken. 2. Indien een getroffene na tijdig opgeroepen te zijn niet verschijnt of indien een getroffene weigert, hetzij Oproeping getroffene, onderzoek door deskundige. Verlies recht op schadeloosstelling. de door of van wege het bestuur, of door den door het bestuur aangewezen geneeskundige gestelde vragen te beantwoorden, hetzij zich door de(n) door het bestuur aangewezen geneeskundigen of geneeskundige te laten onderzoeken, hetzij te voldoen aan den last van het bestuur om ter observatie zich te doen opnemen of te verblijven in een door het bestuur aangewezen inrichting, beslist het bestuur, na getroffene in de gelegenheid te hebben gesteld tot mondeling of schriftelijk verhoor door of vanwege het bestuur, indien voor het niet voldoen aan de oproeping of voor de weigering van den getroffene geen deugdelijke grond aanwezig is, dat het recht op eenige schadeloosstelling ingevolge deze wet verloren is gegaan, te rekenen van den dag, waarop hij ter voldoening aan de oproeping had moeten verschijnen, de gestelde vragen had moeten beantwoorden, zich had moeten laten onderzoeken, doen opnemen of de inrichting verliet. 3. Indien de getroffene of, indien hij een wettelijken vertegenwoordiger heeft, zijn wettelijke vertegenwoordiger bezwaren van geneeskundigen aard heeft tegen de voorschriften, welke de overeenkomstig het vorige lid aangewezen geneeskundige of geneeskundigen in het belang eener goede behandeling of genezing noodzakelijk achten, zal het bestuur der'Bank, onderscheidenlijk der Bedrijfsvereeniging, een nieuw onderzoek door drie andere geneeskundigen gelasten. 4. De getroffene of diens wettelijke vertegenwoordiger heeft in het geval, bedoeld in het vorige lid, het recht aan het bestuur der Bank, onderscheidenlijk der Bedrijfsvereeniging, den naam van een geneeskundige op te geven, die alsdan met de overige geneeskundigen door het bestuur wordt aangewezen. Is door het bestuur aan den getroffene of diens wettelijken vertegenwoordiger een termijn gesteld, binnen welken hij die opgave moet doen en. blijft de getroffene of diens wettelijke vertegenwoordiger in gebreke den naam van een geneeskundige op te geven of weigert de door den getroffene of diens wettelijken vertegenwoordiger gewenschte geneeskundige aan het onderzoek deel te nemen, dan wijst het bestuur, in het laatste geval zoo mogelijk in overleg met den ge- troffene of diens wettelijken vertegenwoordiger, een anderen geneeskundige aan. 5. Verklaren de geneeskundigen of de meerderheid hunner de bezwaren van den getroffene of van diens wettelijken vertegenwoordiger ongegrond en blijft de getroffene weigeren of in gebreke de voorschriften, waartegen hij of zijn wettelijke vertegenwoordiger bezwaar had, op te volgen, dan is het bestuur, nadat de getroffene of diens wettelijke vertegenwoordiger door of van wege het bestuur gehoord of vruchteloos opgeroepen is, bevoegd te verklaren, dat van den dag van de uitspraak der laatstbedoelde geneeskundigen af het recht op een geldelijke uitkeering, die aan den getroffene of diens nagelaten betrekkingen ingevolge deze wet zou toekomen, geheel of voor een gedeelte is verloren gegaan en de genees- en heelkundige behandeling van den getroffene te staken. 6. Indien de getroffene of zijn wettelijke vertegenwoordiger tegen de voorschriften, welke de door het bestuur der Bank, onderscheidenlijk der Bedrijfsvereeniging, aangewezen geneeskundigen in het belang eener goede behandeling of genezing noodzakelijk achten, andere bezwaren dan van geneeskundigen aard heeft, wordt een onderzoek omtrent die bezwaren ingesteld door het bestuur van den Raad van Arbeid, binnen wiens gebied de getroffene zijn werkelijk verblijf heeft. Verklaart het bestuur van dien Raad van Arbeid de bezwaren van den getroffene of diens wettelijken vertegenwoordiger ongegrond en blijft de getroffene weigeren of in gebreke de voorschriften, waartegen hij of zijn wettelijke vertegenwoordiger bezwaar had, op te volgen, dan is het bestuur der Bank, onderscheidenlijk der Bedrijfsvereeniging, nadat de getroffene of diens wettelijke vertegenwoordiger door of van wege het bestuur gehoord of vruchteloos opgeroepen is, bevoegd te verklaren, dat van den dag van de uitspraak der hierboven bedoelde geneeskundigen af, het recht op eene geldelijke uitkeering, die aan den getroffene of diens nagelaten betrekkingen ingevolge deze wet zou toekomen, geheel of voor een gedeelte is verloren gegaan en de genees- en heelkundige behandeling van den getroffene te staken. Verplichtingen van den ln het buitenland wonenden rentetrekker. 7. De beslissing omtrent de vraag, van welken aard de bezwaren van den getroffene of diens wettelijken vertegenwoordiger zijn, berust uitsluitend bij het bestuur der Bank, onderscheidenlijk der Bedrijfsvereeniging. 8. Getroffenen en, indien hun toestand geleide noodig maakt, mede hunne geleiders, die zich verplaatsen moeten, omdat de getroffenen aan een oproeping, ingevolge de bepalingen van dit artikel gedaan, moeten voldoen of geneeskundig onderzocht of behandeld moeten worden, ontvangen vergoeding voor reiskosten en tijdverlies naar den maatstaf van het tarief van getuigen, in artikel 65, zesde lid onder b, bedoeld; tijdverlies wordt niet vergoed, indien een tijdelijke uitkeering of een rente naar algeheele ongeschiktheid wordt uitgekeerd. 9. Voor de toepassing van dit artikel kan aan de in het voorgaande lid bedoelde personen in gevallen, bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen, vergoeding voor verblijfkosten worden toegekend. Artikel 51. 1. De rentetrekker, die in het buitenland zijne woonplaats heeft, is, op uitnoodiging van het bestuur der Bank onderscheidenlijk der betrokken Bedrijfsvereeniging verplicht, zich in persoon te vervoegen bij en de gevraagde inlichtingen te geven aan den Nederlandschen consulairen ambtenaar, binnen wiens ressort hij zijne woonplaats heeft of indien hij zijn woonplaats heeft in een kolonie of in eene bezitting van het Rijk in een ander werelddeel, bij en aan den ambtenaar door Onzen, Minister aan te wijzen. Is de rente aan een getroffene toegekend, dan is deze, ook zonder uitnoodiging van het bestuur der Bank of der betrokken Bedrijfsvereeniging, verplicht, tenzij het bestuur hem van die verplichting ontheft, zich eenmaal om de negen maanden in persoon te vervoegen bij bedoelden consulairen of door Onzen Minister aan te wijzen ambtenaar. 2. Dé rentetrekker, die zich in het buitenland vestigt of aldaar van woonplaats verandert, is verplicht zijne woonplaats mede te deelen aan het bestuur der Bank of der betrokken Bedrijfsvereeniging. 3. Blijft de rentetrekker in gebreke de verplichtingen, hem opgelegd bij de voorgaande twee leden, na te komen, dan kan de betaling der rente worden geschorst, totdat hij aan zijne verplichting heeft voldaan. HOOFDSTUK VI. Van de vaststelling van den verzekeringsplicht, de indeeling in gevarenklassen en de toewijzing van gevarencijfers. Artikel 52. 1. De verzekeringsplichtige bedrijven worden bij algemeenen maatregel van bestuur ingedeeld in gevarenklassen naar evenredigheid van het gevaar, dat zij voor de verzekering opleveren. De bedrijven kunnen in verschillende gevarenklassen worden ingedeeld, naar gelang van de plaats, waar zij uitgeoefend worden. 2. Elke gevarenklasse bevat een aantal gevarencijfers, zoodat aan de ondernemingen, welke wegens het daarin uitgeoefend bedrijf in eenzelfde gevarenklasse vallen, een gevarencijfer kan worden toegewezen, dat de mate van het gevaar uitdrukt, hetwelk die ondernemingen ten opzichte van elkander voor de verzekering opleveren. 3. De algemeene maatregel van bestuur, in het eerste lid bedoeld, wordt herzien na het opmaken van en in verband met elke wetenschappelijke balans der Bank. Artikel 53. 1. De werkgever is verplicht binnen den door Onzen Minister te stellen termijn tegen bewijs van ontvangst schriftelijk aangifte van het door hem uitgeoefend bedrijf te doen in duplo ten kantore der posterijen, binnen welks kring hij zijne woonplaats heeft. 2. Indien de werkgever als lid van eene Bedrijfsvereeniging is toegelaten, is hij verplicht daarvan op het formulier van aangifte te doen blijken en het bij algemeenen maatregel van bestuur nader aan te duiden bewijsstuk daaromtrent over te leggen. 3. Heeft de werkgever hier te lande geen woonplaats, dan geschiedt de aangifte ten kantore der posterijen te Utrecht, met keuze van woonplaats hier te lande. 4. Heeft de in het vorige lid bedoelde werkgever Aangifte bedrijf. geen aangifte gedaan of geene woonplaats gekozen, dan heeft hij voor de toepassing van deze wet zijne woonplaats ten huize van hem, die ter plaatse waar het bedrijf hier te lande wordt uitgeoefend, met de leiding der werkzaamheden is belast. Artikel- 54. De in artikel 53 bedoelde aangifte geschiedt: a. in geval de Staat de. werkgever is, door het hoofd van het Departement van Algemeen Bestuur, waaronder de verzekeringsplichtige onderneming ressorteert, ten kantore der posterijen te 's-Gravenhage; b. ingeval eene provincie de werkgever is, door Onzen Commissaris in die provincie ten kantore der posterijen zijner woonplaats; c. ingeval eene gemeente de werkgever is, door den burgemeester ten kantore der posterijen in die gemeente; d. ingeval een waterschap, veenschap, of veenpolder de werkgever is, door den voorzitter van het bestuur ten kantore der posterijen van de woonplaats des voorzitters. V Artikel 55. Aangifte door inlevering formulieren. 1. De in de beide voorgaande artikelen bedoelde aangifte geschiedt door de inlevering van formulieren, door den werkgever ingevuld. 2. Deze formulieren worden door Onzen Minister vastgesteld en worden kosteloos verkrijgbaar gesteld. 3. Het kantoor van ontvangst zendt ten spoedigste de aangifte in duplo aan het bestuur der Bank; het bestuur voornoemd vergelijkt beide exemplaren van het aangifteformulier en zendt, indien daaruit blijkt, dat de werkgever toegetreden is tot een Bedrijfsvereeniging, één exemplaar aan de Bedrijfsvereeniging, welke op de aangifte is vermeld. 4. De Bedrijfsvereeniging, die de aangifte ontvangt, is verplicht het formulier te bewaren, zoolang de werkgever tot haar leden behoort. Eindigt het lidmaatschap van den werkgever, dan is de Bedrijfsvereeniging gehouden het formulier toe te zenden aan het bestuur van de Bank. Aangifte publiekrechtelijk lichaam. Artikel 56. De werkgever en degene, die werkgever is geweest, alsmede de in zijnen dienst zijnde of geweest zijnde personen zijn verplicht het bestuur der Bank de verlangde inlichtingen, ook schriftelijk, binnen den door dat bestuur gestelden termijn te geven omtrent zaken en feiten, de naleving van deze wet betreffende. Artikel 57. Indien het bestuur der Bank van oordeel is, dat een aangifte ten onrechte is geschied, geeft het daarvan schriftelijk kennis aan den aangever; heeft deze bij zijne aangifte medegedeeld, dat hij als lid van een Bedrijfsvereeniging is toegelaten, dan geeft het bestuur van de Bank van zijn beslissing tegelijkertijd kennis aan het bestuur der betrokken Bedrijfsvereeniging. Artikel 58. 1; Indien het Bestuur der bank van oordeel is, dat een onderneming verzekeringsplichtig is, geeft het daarvan schriftelijk kennis aan den werkgever, met mededeeling, ingeval de werkgever niet als lid eener Bedrijfsvereeniging is toegelaten, van de gevarenklasse, waarin de onderneming is ingedeeld en het gevarencijfer, dat daaraan is toegewezen, alsmede de gronden, waarop de beslissing berust. Bij de mededeeling wordt gevoegd het tarief, bedoeld in artikel 80, of daarvan mededeeling gedaan. 2. Worden in de onderneming twee of meer verzekeringsplichtige bedrijven uitgeoefend, dan worden door het bestuur der Bank, indien dit noodig is tot juiste vaststelling van het aandeel, door de onderneming op te brengen in de middelen tot dekking der uitgaven, de verschillende verzekeringsplichtige bedrijven, hetzij op zich zelf, hetzij tot groepen vereenigd, afzonderlijk in een gevarenklasse ingedeeld, met toewijzing van een gevarencijfer voor elk dier bedrijven of voor elke groep van bedrijven. 3. Indien eene onderneming of, in het geval voorzien bij het vorige lid, de aldaar bedoelde bedrijven, minder of meer gevaar opleveren dan wordt uitgedrukt door het laagste of hoogste gevarencijfer van de klasse, waarin Verplichting tot het geven van inlichtingen. Beslissing omtrent verzekerlngsplicht. Ambtshalve beslissing door de* Bank. de onderneming of bedoelde bedrijven vallen, kan die onderneming of kunnen die bedrijven met Onze .machtiging in een lagere of hoogere gevarenklasse worden gerangschikt. Door Ons kan bij het verkenen Onzer machtiging een datum worden bepaald, op welken de machtiging geacht wordt te zijn ingegaan. Artikel 59. 1. De werkgever, die niet als lid eener Bedrijfsvereeniging is toegelaten, is verplicht binnen veertien dagen schriftelijk aan het bestuur der Bank kennis te geven van elke verandering in zijn onderneming, welke van invloed kan zijn op her gevaar, dat de onderneming voor de verzekering oplevert. 2. Het bestuur wijzigt zoo noodig de indeeling van de onderneming of het daaraan toegewezen gevarencijfer. 3. Het bpstuur heeft het recht, ook zonder dat een kennisgeving, als in het eerste lid bedoeld, is gedaan, de indeeling van een onderneming of het daaraan toegewezen gevarencijfer te wijzigen. 4. Elke beslissing omtrent een wijziging wordt met de gronden, waarop die steunt, den werkgever schriftelijk medegedeeld. Artikel 60. ;) 1. Het bestuur der Bank is te allen tijde bevoegd» in afwijking van een vroegere beslissing, een beslissing te nemen, waarbij een onderneming verzekeringsplichtig of niet, verzekeringsplichtig wordt verklaard of waarbij de indeeling van een onderneming, waarin geen verandering heeft plaats gehad, of het daaraan toegewezen gevarencijfer gewijzigd wordt. 2. Eveneens heeft een werkgever te allen tijde het recht van het 'bestuur der Bank een beslissing, als in het vorig lid bedoeld, te verzoeken. 3. De voorgaande twee leden zijn van toepassing onverschillig of de vroegere beslissing door het bestuur der Bank dan wel in beroep- is gegeven. 4. Een beslissing als bedoeld in het eerste en het tweede lid wordt den werkgever schriftelijK medegedeeld. Indien de werkgever lid eener Bedrijfsvereeniging is, zendt het bestuur afschrift der beslissing aan de Bedrijfsvereeniging. Artikel 61. 1. De werkgever, die zijn bedrijf staakt, is verplicht y^°^n daarvan binnen den door Onzen Minister te stellen verzekering», termijn tegen bewijs van ontvangst schriftelijk aangifte p e te doen 'in duplo ten kantore der posterijen, binnen welks kring hij zijne woonplaats heeft. 2. De aangifte van staking van het bedrijf' geschiedt door de inlevering van formulieren, door den werkgever ingevuld. 3. Deze formulieren worden door Onzen Minister vastgesteld; en worden kosteloos verkrijgbaar gesteld. 4. Het kantoor van ontvangst zendt ten spoedigste de aangifte in duplo aan het bestuur der Bank; het bestuur Voornoemd vergelijkt beide exemplaren van het aangifteformulier en zendt één exemplaar aan de Bedrijfsvereeniging, waarvan de aangever lid is. 5. Indien het bestuur der Bank eene aangifte als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, en van oordeel is, dat de werkgever niet heeft opgehouden het verzekeringsplichtige bedrijf uit te oefenen, neemt het dienovereenkomstig een beslissing, welke het aan den werkgever schriftelijk mededeelt. Is de werkgever lid eener Bedrijfsvereeniging, dan zendt het bestuur der Bank tegelijkertijd een afschrift der beslissing aan de Bedrijfsvereeniging. HOOFDSTUK VII. Yan de aangifte en het onderzoek der ongevallen. Artikel 62. 1. De werkgever, in wiens ver zeker ingsplichtige onder- ^evJJfen neming aan een verzekerde een ongeval in verband met zijn dienstbetrekking overkomt, of hij, die den werkgever ter plaatse van het ongeval vertegenwoordigt, is verplicht te zorgen, dat zoodra de gevolgen van dat ongeval geneeskundige hulp noodig maken, die hulp wordt ingeroepen. 2. De werkgever, die niet als lid eener Bedrijfsvereeniging is toegelaten, of hij, die zoodanigen werkgever ter plaatse van het ongeval vertegenwoordigt, is verplicht Verplichting tot geven van inlichtingen. binnen vier en twintig uren na het verleenen van de geneeskundige hulp en in alle gevallen binnen tweemaal vier en twintig uren, nadat de gevolgen van het ongeval geneeskundige hulp hebben noodig gemaakt, tegen bewijs van ontvangst van het ongeval aangifte te doen, door inlevering van een in duplo ingevuld formulier ten kantore der posterijen, binnen welks kring de aangever zijn woonplaats heeft of binnen welks kring het ongeval heeft plaats gehad. Het formulier wordt door Onzen Minister vastgesteld en kosteloos verkrijgbaar gesteld. J& 3. De aangifte vermeldt den naam en de woonplaats van den geneeskundige, die de eerste hulp verleende. Deze vermeldt in de aangifte het tijdstip, waarop hij de eerste hulp verleende en zijn oordeel over den tijd, gedurende welken de getroffene vermoedelijk gedeeltelijk' of geheel ongeschikt tot werken zal zijn. Hij is mede verplicht zijn oordeel over den aard van het letsel in de aangifte te vermelden of dat oordeel binnen vier en twintig uren, nadat hij de eerste hulp verleend heeft, schriftelijk mede te deelen aan het bestuur der Bank, en in spoedeischende gevallen bovendien aan den controleérend geneeskundige, binnen wiens ambtsgebied het ongeval heeft plaats gehad. De aangifte draagt de onderteekening van den geneeskundige alsmede van den aangever. 4. Het kantoor van ontvangst der aangifte zendt ten spoedigste de beide formulieren door aan het bestuur der Bank. Artikel 63. 1. Ieder is verplicht, wanneer een ongeval heeft plaats gehad of wanneer moet worden onderzocht of een ongeval heeft plaats gehad, alle omtrent een of ander verlangde inlichtingen te verstrekken aan het bestuur^ der Bank, desverlangd binnen een door dat bestuur te stellen termijn. 2. De werkgever, in wiens onderneming het ongeval is voorgekomen of vermoed wordf te zijn voorgekomen, is verplicht binnen den door het bestuur der Bank schriftelijk gestelden termijn de inlichtingen schriftelijk te verstrekken. Artikel 64. 1. Indien aan het bestuur der Bank uit een aangifte blijkt, dat de daarin bedoelde voor rekening der Bank verzekerde getroffen persoon overleden is of vermoedelijk zal overlijden, gedurende meer dan twee dagen niet in staat is geweest of vermoedelijk niet in staat zal zijn in de onderneming, waarin hij werkte, zijn gewone werk te verrichten of vermoedelijk meer dan zes weken geheel of gedeeltelijk ongeschikt tot werken zal zijn, doet het ten spoedigste een onderzoek instellen ten einde te bepalen: 1°. de oorzaak en den aard van het voorval; 2°. wie de getroffen persoon is en waar deze zijn woonplaats of plaats van verblijf heeft; 3°. het dagloon van den getroffene; 4°. de omschrijving van het door het voorval veroorzaakte lichamelijk letsel; 59. ingeval van overlijden de namen en de woonplaatsen van de nagelaten betrekkingen,t die ingevolge deze wet aanspraak op schadeloosstelling kunnen hebben. 2. Ook zonder een aangifte te hebben ontvangen is het bestuur der Bank tot het instellen van het hier bedoelde onderzoek bevoegd, indien het meent, dat een te zijner kennis gebracht ongeval is overkomen aan een arbeider van wiens verzekering de Bank het risico draagt. Artikel 65. ï. Het bestuur der Bank doet, indien mogelijk, het onderzoek omtrent één of meer der in het vorige artikel genoemde punten plaats vinden door middel van een zijner ambtenaren niet beneden den door Onzen Minister te bepalen rang en heeft het recht zulks te doen geschieden in gemeenten, waarvoor een commissaris van Rijks- of gemeentepolitie is aangesteld, door .dezen en in gemeenten, waarvoor zoodanig ambtenaar niet is aangesteld, door het hoofd der politie. 2. De leider van het onderzoek heeft het recht om daarbij als getuigen de personen, die inlichtingen kunnen geven omtrent de te onderzoeken punten, te hooren, Ontw. L. en T.-Ong.wet. 3 Onderzoek. Aan wie onderzoek Is opgedragen. Vaststelling door bestuur der Bank. daaronder begrepen den getroffene en dengene, in wiens dienst hij Werkzaam was. Hij heeft het recht ook deskundigen te hooren. De opgeroepenen zijn verplicht te verschijnen, en behoudens het verschooningsrecht, bedoeld bij het derde lid van artikel 66 van het Wetboek van Strafvordering, mede te deelen wat hun omtrent het voorval bekend is of hunne diensten als deskundigen te verleenen. 3. Tijd en plaats van het onderzoek en van het verhoor van getuigen worden, indien zulks mogelijk is, door den leider van het onderzoek voldoenden tijd van te voren medegedeeld aan den getroffen arbeider en aan den werkgever. De werkgever heeft het recht in persoon of door middel van een vertegenwoordiger bij het onderzoek aanwezig te zijn. 4. Indien de betrokken werkgever wenscht, dat bij het onderzoek deskundigen aanwezig zullen zijn, heeft hij het recht op zijn kosten hen op te roepen. 5. De leider maakt een proces-verbaal op van het onderzoek, dat geteekend wordt door allen, die daarbij tegenwoordig waren en zendt dit ten spoedigste aan het bestuur der Bank. 6. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt vastgesteld: a. de vorm en wijze van oproeping der deskundigen en getuigen, in dit artikel bedoeld; b. het tarief voor het verleenen van vergoeding aan getuigen en deskundigen voor reiskosten en tijdverlies. HOOFDSTUK VIII. Yan de vaststelling en betaalbaarstelling der schadeloosstellingen. Artikel 66. De schadeloosstellingen, toekomende aan een arbeider, die, toen het ongeval hem trof, in dienst was van een werkgever, die geen lid is eener Bedrijfsvereeniging, worden vastgesteld en toegekend door het bestuur der Bank. Vaststellingen door bestuur Bedrijfs- Artikel 67. Indien het risico der verzekering van een getroffene ten laste van eene Bedrijfsvereeniging is, wordt de schadeloosstelling vastgesteld en toegekend door het bestuur der betrokken Bedrijfsvereeniging, op de wijze door het reglement der Bedrijfsvereeniging te bepalen. Artikel 68. De schadeloosstellingen, onverschillig of deze ten laste zijn van de Bank of van eene Bedrijfsvereeniging, worden vastgesteld en toegekend: a. indien het ongeval den dood tengevolge heeft, zoo spoedig mogelijk na afloop van het onderzoek van het ongeval en indien de getroffene na het onderzoek overlijdt, na ontvangst van het bewijs hiervan; b. indien het ongeval eene gedeeltelijke of geheele ongeschiktheid tot werken van meer dan zes weken ten gevolge heeft, zoo spoedig mogelijk na afloop van dezen termijn; c. in het geval, als bedoeld in artikel 36, zoo spoedig mogelijk na afloop van den in dat artikel bedoelden termijn van drie dagen. Artikel 69. 1. Zoolang tegen de beslissing betreffende den verzekeringsplicht van een onderneming een rechtsmiddel openstaat, of zoolang bij den getroffene nog niet een althans voorloopig blijvende toestand is ingetreden, kan wegens een in die onderneming voorgekomen of wegens het aan dien getroffene overkomen ongeval eene rente niet anders dan voorloopig worden toegekend. De toestand wordt als voorloopig blijvend beschouwd, wanneer verwacht wordt, dat binnen een jaar geen verandering in den toestand zal intreden. 2. Zoolang de rente voorloopig is vastgesteld, kan het bestuur der Bank, onderscheidenlijk het bestuur der betrokken Bedrijfsvereeniging, ambtshalve of op verzoek van den rentetrekker of van den werkgever de rente wijzigen of beëindigen. 3. De door het bestuur der Bank genomen beslissingen, in de voorgaande leden bedoeld, bevatten de gronden, waarop zij steunen en worden schriftelijk medegedeeld aan den rentetrekker; een afschrift dezer mededeeling wordt aan den werkgever toegezonden. , Tijdstip vaststelling schadeloosstelling. Voorloopig toekenning van rente. Wijziging, . voorloopige rente. Aanspraak op schadeloosstelling. Vervallen daarvan. 'Mededeeling beslissingen betreffende schadeloosstelling. Artikel 70. 1. Hij, die meent ingevolge deze wet aanspraak te hebben op eene schadeloosstelling en aan wien die niet ambtshalve is toegekend, is bevoegd om zich binnen één jaar, te rekenen van den dag van het ongeval af, of, zoo de aanspraak gegrond is op het overlijden van een verzekerde tengevolge van een ongeval, binnen één jaar, te rekenen van den dag van het overlijden af, met zijne aanvraag te wenden tot het bestuur der Bank, onderscheidenlijk tot het bestuur der Bedrijfsvereeniging, voor welker rekening het ongeval is. Indien de aanspraak gegrond is, wordt de schadeloosstelling vastgesteld en toegekend. Indien de werkgever, in wiens dienst de verzekerde door het ongeval is getroffen, ten tijde van het ongeval lid was eener Bedrijfsvereeniging, zendt het bestuur der Bank de aanvraag zoo spoedig mogelijk ter behandeling door aan de betrokken Bedrijfsvereeniging. 2. Na verloop van den in het voorgaande lid bedoelden termijn zijn alle aanspraken vervallen en wordt de aanvrager niet ontvankelijk verklaard, tenzij hij aantoont, dat de gevolgen van het ongeval zich niet dadelijk hebben geopenbaard of niet dadelijk als zoodanig zijn erkend, mits in die gevallen de aanvrage is gedaan binnen één jaar na den dag, waarop de gevolgen van het ongeval zich hebben geopenbaard of als zoodanig zijn herkend. Artikel 71. 1. Eene beslissing betreffende de toekenning eener schadeloosstelling of de weigering eener aangevraagde schadeloosstelling wordt door het bestuur der Bank, onderscheidenlijk het bestuur der Bedrijfsvereeniging, welke het risico draagt van de verzekering van, den getroffene, schriftelijk aan den getroffene of diens nagelaten betrekkingen toegezonden. Bij toekenning eener schadeloosstelling bevat de beslissing de gronden, waarop de vaststelling van het bedrag der schadeloosstelling en de toekenning daarvan berusten. Bij weigering eener aangevraagde schadeloosstelling bevat de beslissing de redenen der weigering. 2. Gelijktijdig met de verzending van den brief, hou- dende mededeeling van een beslissing als bedoeld in het vorige lid aan den belanghebbende, wordt een afschrift daarvan toegezonden aan den werkgever, in wiens dienst den verzekerde het ongeval heeft getroffen. Artikel 72. 1. Wanneer na een beslissing nopens toekenning, weigering, beëindiging of ontneming eener rente feiten of omstandigheden bekend worden, welke, indien zij daarvóór bekend waren geweest, van invloed zouden zijn geweest bij het nemen dier beslissing of wanneer de toestand, welke den maatstaf vormde bij het nemen eener beslissing tot toekenning, weigering of beëindiging eener rente, verandering ondergaat, kan ambtshalve of op verzoek van den getroffene of di^ns nagelaten betrekkingen, of van den werkgever een nieuwe beslissing ter zake worden genomen. Op deze beslissing zijn dezelfde bepalingen van toepassing als op de oorspronkelijke beslissing. Onder verandering van den toestand wordt begrepen het verwerven door den rentetrekker van nieuwe bekwaamheden ten gevolge van eene opleiding, als bedoeld bij artikel 48. 2. De uitbetalingen, gedaan krachtens een vroegere toekenning zijn niet vatbaar voor terugvordering. Artikel 73. 1. De betaalbaarstelling en de uitbetaling der schadeloosstelling, verschuldigd door de Bank, geschieden .ten kantore der posterijen van de woonplaats in Nederland of van de laatst bekende woonplaats in Nederland van den schadeloos gestelde. 2. De uitbetaling der schadeloosstellingen, verschuldigd door eene Bedrijfsvereeniging, geschiedt volgens de in het reglement, bedoeld in artikel 23, vastgestelde voorschriften. 3. De kosten van begrafenis, van vergoeding voor genees- en heelkundige behandeling, de eerste tijdelijke uitkeering en de eerste rente-uitkeering moeten binnen zes dagen na de toekenning daarvan betaalbaar worden gesteld. De tijdelijke uitkeeringen worden wekelijks betaalbaar gesteld'; indien de verzekerde zulks verzoekt, kan de uitkeering over een langeren termijn betaalbaar Herziening beslissing betreffende schadeloosstelling. Uitbetaling schadeloosstelling. gesteld worden. De renteuitkeeringen' worden betaalbaar gesteld op geregelde door het bestuur der uitbetalende instelling vast te stellen termijnen, doch ten minste eenmaal per drie maanden. 4. Aan in het buitenland gevestigde verzekerden kan op hun verzoek de rente worden overgemaakt in de termijnen en op de wijzen voor ieder geval afzonderlijk door het bestuur der Bank of der betrokken Bedrijfsvereeniging te bepalen, onder aftrek van de kosten op de overmaking vallend. 5. Eene eenmaal uitbetaalde schadeloosstelling is niet vatbaar voor terugvordering. Artikel 74. 1. Alle geldelijke schadeloosstellingen of termijnen ervan worden naar boven tot een veelvoud van een cent afgerond. 2. De wijze van vaststelling, toekenning en uitbetaling der schadeloosstellingen, verschuldigd door de Bank, voor zoover die niet bij deze wet bepaald is, wordt geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. Artikel 75. Verbod vervreemding ol verpanding rente. Tt De tijdelijke uitkeeringen en de renten, bij deze wet toegekend, zijn tot een beloop van acht gulden per week: a. onvervreemdbaar; bt niet vatbaar voor verpanding of beleening; c. niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag, noch voor faillissementsbeslag. • vA 2. Het bedrag van acht gulden per week wordt, voor zoover betreft de niet-vatbaarheid voor executoriaal of faillissementsbeslag, verminderd met het bedrag tot hetwelk andere vaste uitkeeringen, die de rentetrekker geniet, met uitzondering van uitkeeringen krachtens de Ongevalle nwet 1921 niet vatbaar zijn voor beslag of korting. 3. De lastgeving om eenige schadeloosstelling te ontvangen kan steeds worden herroepen; alle hiermede strijdige overeenkomsten zijn nietig. 4. Deze bepalingen moeten op de beslissing van toekenning der tijdelijke uitkeeringen der rente zijn afgedrukt. Afronding termijnen schadeloos' stellingen. Artikel 76. 1. De termijnen van een rente, welke niet zijn ingevorderd binnen één jaar na den eersten dag der betaalbaarstelling, worden niet meer uitbetaald, tenzij de belanghebbenden ten genoegen van het bestuur der Bank aantoonen, deze niet te hebben kunnen invorderen. 2. Zijn de renten gedurende vijf achtereenvolgende jaren niet ingevorderd, dan is het recht op rente vervallen. Door Onzen Minister kunnen de belanghebbenden, die dit mochten verzoeken, in het genot van hun vervallen recht hersteld worden. 3. Dat genot zal in het hierbedoelde geval ingaan met de week, volgend op die, waarin het verzoek is ingewilligd. 4. De termijnen van een tijdelijke uitkeering, welke niet zijn ingevorderd binnen zes maanden nadat zij betaalbaar waren, worden niet meer uitbetaald. 5. Het bestuur der Bedrijfsvereeniging is bevoegd de uitbetaling van termijnen van een rente en van een tijdelijke uitkeering in de gevallen, bedoeld in het eerste en het vierde lid, te weigeren. De eerste zinsnede van het tweede lid is van toepassing ingeval de renten verschuldigd zijn door een Bedrijfsvereeniging. Artikel 77. 1. Indien een verzekerde, wien eene rente anders dan voorloopig is toegekend wegens een hem overkomen ongeval, zich langer dan een jaar onafgebroken buiten Nederland en de daaraan grenzende, bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen landstreken, ophoudt, is het bestuur der Bank, onderscheidenlijk der Bedrijfsvereeniging, bevoegd alle aanspraken op schadeloosstelling wegens dat ongeval af te koopen met driemaal het bedrag der jaarrente. 2. Het voorgaande lid is niet van toepassing: a. indien de verzekerde op het tijdstip van het ongeval den leeftijd van 50 jaren bereikt had; b. indien en zoolang de rente meer dan een en twintig petcent van het gemiddeld loon bedraagt. 3. De beslissing bevat de gronden, waarop zij steunt en wordt door het betrokken bestuur aan den getroffene bij aangeteekenden brief medegedeeld. Afschrift der Vervallen van het reeht op termijnen van een geldelijke schadeloosstelling. Afkoop rente bij verblijf in buitenland. Opbrengst middelen bedrljfs-vereenigln- ' Opbrengst | middelen 'flank. Premiestelsel, gevarentarief, gcvarencijler, herziening tarief. beslissing wordt tegelijkértijd toegezonden aan den werkgever. 4. De afkoopsom wordt uitbetaald, zoodra tegen de beslissing niet meer kan worden opgekomen. HOOFDSTUK IX. Van de opbrengst der middelen tot dekking der uitgaven. Artikel 78. De middelen tot dekking der voor rekening eener Bedrijfsvereeniging komende schadeloosstellingen, administratiekosten en alle verdere onkosten worden opgebracht door hare leden volgens regelen vast te stellen in hare statuten. Artikel 79. 1. De middelen tot dekking der ingevolge deze wet door de Bank uit te keeren renten en overige schadeloosstellingen en administratiekosten worden opgebracht door de werkgevers, die geen lid zijn eener Bedrijfsvereeniging, volgens den maatstaf van een bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen tarief en van het loon, dat in het tijdvak, waarover de betaling loopt, door hunne arbeiders is verdiend. 2. De dekking der in het voorgaande lid bedoelde kosten wordt berekend naar de regelen van het premiestelsel. 3. Bij de berekening van het loon, in het eerste lid bedoeld, komt het loon, dat bij denzelfden werkgever voor denzelfden arbeider meer heeft bedragen dan het bedrag, hetwelk verkregen wordt door vermenigvuldiging van acht gulden met het aantal dagen, waarop de arbeider in de betalingsperiode bij den werkgever heeft gewerkt, voor dat meerdere niet in aanmerking. 4. Het tarief wijst voor elk gevarencijfer de verschuldigde premie aan per één gulden loon. Artikel 80. 1. Het tarief wordt herzien, na het opmaken van en in verband met elke wetenschappelijke balans. 2. Door de Bank wordt een reserve gevormd tot ten hoogste een bedrag van een millioen gulden. 3. Indien uit een wetenschappelijke balans der Bank blijkt, dat haar middelen haar verplichtingen, daaronder begrepen het in het voorgaande lid bedoelde reservefonds, overtreffen, kan ten aanzien van de werkgevers der ondernemingen, welke reeds voor risico der Bank verzekerd waren op het tijdstip, waarop die balans betrekking heeft en van hen, die later met of in plaats van die werkgevers in dezelfde onderneming als werkgevers mochten optreden, het tarief, bedoeld in het eerste lid van artikel 79, gedurende een door Ons vast te stellen aantal jaren met een door Ons vast te stellen percentage worden verlaagd. Eene verlaging van het tarief, als in de voorafgaande zinsnede bedoeld, kan ten allen tijde door Ons worden ingetrokken. Artikel 81. ij De werkgever, die niet }id is van een Bedrijfs- LooDl«stenverèeniging, is verplicht loonlijsten aan te houden en geregeld bij te houden. ■ 2. Door Onzen Minister worden regelen omtrent het bijhouden der loonlijsten gesteld. 3. De loonlijst moet steeds aanwezig zijn ter plaatse, waar de zetel van de verzekeringsplichtige onderneming is, tenzij door het bestuur der Bank, in overleg met den werkgever, daartoe een andere plaats is aangewezen, in welk geval zij daar ter plaatse aanwezig moet zijn.1 4. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen, hetzij in het algemeen, hetzij ten opzichte van bepaalde gemeenten of bepaalde gedeelten van een gemeente, voor bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven, voor bepaalde groepen van ondernemingen of voor bepaalde groepen van arbeiders in die bedrijven of ondernemingen, alsmede voor de ondernemingen ten aanzien waarvan het tweede lid van artikel 58 is toegepast, omtrent de vaststelling van de loonen van de verzekerden andere of nadere voorschriften wórden gegeven. Door Onzen Minister kan ten aanzien van een bepaalde onderneming ontheffing worden verleend van het nakomen hetzij van de andere voorschriften, hetzij van een of meer dier voorschriften; in het eerste geval is de werkgever ver- Formulieren, loonlijsten. plicht ten aanzien dier onderneming de bepalingen der vorige leden na te komen. Gelijke ontheffing kan door hem worden verleend van het nakomen van de nadere voorschriften of van een of meer dier voorschriften. De Minister kan ten allen tijde de ontheffing intrekken. 5. De werkgever is verplicht de loonlijst of het stuk, hetwelk hij ingevolge de bepalingen van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in het vorige lid, verplicht is te houden in plaats van de loonlijst, binnen den termijn, door Onzen Minister te bepalen, tegen bewijs van ontvangst in te leveren ten kantore der posterijen, binnen welks kring hij zijn woonplaats heeft, ter verzending naar de door Onzen Minister te bepalen plaats. De werkgever is mede verplicht op de daartoe gedane vordering de loonlijst tegen bewijs van ontvangst af te geven aan een der ambtenaren, krachtens artikel 96 aangewezen. Ingeval van samenloop van de verplichtingen, in dit lid bedoeld, heeft de laatst bedoelde den voorrang. ^K:)' Artikel 82. 1. Onze Minister stelt vast: a. de vervaldagen der premie; b. het formulier betreffende de inlevering door de werkgevers van de opgaven, benoodigd tot vaststelling der premie; c. het formulier of de formulieren der loonlijsten, bedoeld in het vorige artikel en het formulier of het model der stukken, welke de werkgever ingevolge de bepalingen van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in het vorige artikel, verplicht is te houden in plaats van de loonlijsten; d. het formulier of het model der stukken, welke de werkgever ingevolge de bepalingen van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in het vorige artikel, verplicht is te houden behalve de loonlijsten. 2. De formulieren en modellen in het voorgaande lid bedoeld, worden kosteloos verkrijgbaar gesteld. Artikel 83. SC Wordt een onderneming, in afwijking van een vroegere beslissing, waartegen niet meer opgekomen kan worden,, verzekeringsplichtig verklaard, dan is premie verschuldigd van af den dag, waarop de onderneming verzekeringsplichtig is verklaard. 2. Wordt een onderneming, in afwijking van een vroegere beslissing, waartegen niet meer opgekomen kan worden, niet-verzekeringsplichtig verklaard, dan is premie verschuldigd tot den dag van ontvangst van den brief waarbij de werkgever heeft verzocht de onderneming niet-verzekeringsplichtig te verklaren, of, is zoodanig verzoek niet gedaan, tot den dag, waarop de onderneming niet-verzekeringsplichtig is verklaard. 3. Wordt het gevarencijfer aan een onderneming of aan een bedrijf toegewezen, verhoogd of verlaagd op grond van een verandering in de onderneming of in het bedrijf, welke van invloed was op het gevaar, dat de onderneming of het bedrijf voor de verzekering oplevert, of op grond van eene verandering in de indeeling van de onderneming of van het bedrijf bij Koninklijk besluit, als bedoeld bij artikel 58, derde lid, dan is de hoogere of de lagere premie verschuldigd over den tijd, aanvangende met den dag, waarop de verandering plaats had, onderscheidenlijk aanvangende met den dag, waarop het vorenbedoeld Koninklijk besluit is ingegaan. Echter heeft geene bijvordering of terugbetaling van premie plaats over een tijdvak, dat meer dan twee jaren voorafgaat aan den dag der nieuwe indeeling. Heeft de verhooging of de verlaging van het "gevarencijfer op een anderen grond plaats gehad, dan is de hoogere of de lagere premie verschuldigd over den tijd, aanvangende met den dag, waarop het gevarencijfer verhoogd of verlaagd is, of, heeft de werkgever verzocht het gevarencijfer te verlagen, over den tijd, aanvangende met den dag, waarop het verzoek is gedaan. 4. Wegens een ongeval in een onderneming voorgevallen in een tijdvak, waarovér premie verschuldigd is aan de Bank over de loonen in de onderneming verdiend in het bedrijf in verband met welks uitoefening het ongeval is voorgevallen, wordt niet op grond dat het bedrijf niet verzekeringsplichtig was, schadeloosstelling onthouden. Artikel 84. 1. Binnen den door Onzen Minister te bepalen ter- Betaling. Vaststelling bedrag premie. Betaling premie verstreken .termijn. mijn na eiken vervaldag is de werkgever verplicht ten kantore der posterijert binnen welks kring hij zijn woonplaats heeft, de premie te betalen, berekend over het totaal van het loon, dat in het tijdvak, waarover de betaling loopt, door zijne arbeiders is verdiend, strekt ^ dC betaHng Wordt een kwijting in duplo ver3. Uiterlijk op den laatsten dag van den ingevolge het eerste lid door Onzen Minister bepaalden termijn zendt de werkgever een exemplaar der kwijting aan het bestuur der Bank. 4 Door Onzen Minister kan ten aanzien van bepaalde groepen van werkgevers worden bepaald, dat op andere dan de in het tweede en derde lid genoemde wijze van de betaling der premie blijk zal worden gegeven 5. Ingeval de werkgever een publiekrechtelijk lichaam is, wordt als woonplaats van dit lichaam aangemerkt de gemeente waar de aangifte ingevolge artikel 54 is geschied of had behooren te geschieden. Artikel 85.' 1. Het bestuur der Bank stelt, nadat overeenkomstig het bepaalde bij het vorige artikel van de betaling is gebleken het bedrag vast van de door den werkgever verschuldigde premie.. Het aldus vastgestelde bedrag wordt hem schriftelijk medegedeeld, vergezeld van de berekening, waarop het steunt, indien het niet overeenstemt met des werkgevers berekening. 2 Bedraagt het vastgestelde bedrag meer dan de werkgever bereids betaalde, dan heeft hij dit meerdere binnen een en twintig dagen na de dagteekening van de in het eerste lid bedoelde mededeeling te voldoen ten I kantore der posterijen, binnen wiens kring hij zijne woonplaats heeft. 3 Bedraagt het vastgestelde bedrag minder dan de werkgever bereids betaalde, dan wordt hem te gelijk met de mededeeling daarvan dit mindere kosteloos overgemaakt. Artikel 86. 1. Indien door het bestuur der Bank verklaard wordt, dat in eene onderneming reeds over een of meer bèta- lingstermijnen een verzekeringsplichtig bedrijf 'is uitgeoefend, heeft de werkgever binnen een en twintig dagen na de dagteekening van de mededeeling betreffende de indeeling van zijne onderneming in eene gevarenklasse en de toewijzing van een gevarencijfer, de verschuldigde premie over de verstreken termijnen in eens te betalen op de wijze, vermeld in artikel 84. 2. De vaststelling der premie en, zoo noodig, de nadere verrekening geschieden op de wijze in het vorige artikel bepaald. 3. Premiën, welke langer dan twee jaren verschuldigd zijn, worden niet meer vastgesteld. Artikel 87. 1. Indien eenige premie niet betaald is binnen den bepaalden tijd, stelt het bestuur der Bank ambtshalve het verschuldigde bedrag vast en deelt het aldus vastgestelde bedrag den werkgever schriftelijk mede, vergezeld van de berekening, waarop het steunt. 2. Indien na de in artikel 85, eerste lid, bedoelde vaststelling is gebleken, dat door den werkgever minder dan het verschuldigde aan premie is betaald, stelt het bestuur het bedrag vast, zoowel van het alsnog door hem verschuldigde over de verstreken betalingstermijnen als van hetgeen noodig is ter vergoeding van de interesten, berekend tegen vijf percent 's jaars, die bij tijdige betaling der premie ten bate van de Bank zouden gekomen zijn. | 3. De aldus vastgestelde bedragen worden den werkgever schriftelijk medegedeeld, welke mededeeling vergezeld gaat van de berekening, waarop zij steunen. Zij moeten door hem binnen een en twintig dagen na de dagteekening van de mededeeling worden voldaan ten kantore van de posterijen, bedoeld in het vijfde lid van artikel 81. . 4. De beide vorige leden gelden ook wanneer na de vaststelling, bedoeld in artikel 86, tweede lid, of na diet bedoeld in het eerste lid van dit artikel, blijkt, dat door den werkgever minder dan het verschuldigde aan premie is betaald. 5. De bijvordering van premie, als bedoeld in de drie vorige leden, heeft niet plaats, indien na den dag van Maatregelen bij niet betaling premie. Gerechtelijke invordering van verschuldigde bedragen. de vaststelling der verschuldigde premie meer dan twee jaren zijn verloopen. 6. Rekenfouten ten nadeele of ten voordeele van den werkgever worden niet hersteld, indien na den dag der premievaststelling, waarbij de fout is begaan, meer dan twee jaren zijn verloopen; is herstel der fout door den werkgever binnen dien termijn verzocht, dan heeft ook na het verstrijken daarvan herstel plaats. Artikel 88. 1. Is eenige vastgestelde premie voor het geheel of voor een deel niet binnen den bepaalden tijd voldaan, dan maant het bestuur der Bank den nalatigen werkgever schriftelijk aan om alsnog binnen tien dagen na de dagteekening van de mededeeling het vastgestelde bedrag te betalen ten kantore der posterijen, binnen welks kring hij zijn woonplaats heeft. I 2. Wordt aan de aanmaning niet voldaan, dan vaardigt de voorzitter van het bestuur der Bank een dwangbevel uit medebrengende het recht van parate executie, dat executoir wordt verklaard door den president der arrondissementsrechtbank te Amsterdam. 3. Het dwangbevel wordt beteekend en ten uitvoer gelegd op de wijze, bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven, en kan in het geheele Rijk ten uitvoer worden gelegd. 4. Het laatste lid van artikel 84 is van toepassing. 5. De beteekening en de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen geschieden door de deurwaarders der directe belastingen. 6. Na de beteekening kan uitsluitend worden betaald ten kantore dier belastingen, waaraan de deurwaarder, houder van het dwangbevel, verbonden is, of bij inbeslagneming, in handen van dien deurwaarder. 7. De kosten van vervolging worden berekend volgens de bepalingen, betrekkelijk de kosten van vervolging in zake van directe belastingen. Het recht van parate executie strekt, zich uit tot deze kosten. 8. Verzet tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen kan niet gegrond zijn op de bewering, dat de beslissing, houdende vaststelling der premie, of de aan- maning tot betaling, den werkgever niet hebben bereikt. 9. De toerekening en afschrijving van betalingen der Werkgevers geschieden in de volgende orde: 1°. op de kósten van vervolging, zoo die verschuldigd zijn; 2°. op de interesten tot den dag der betaling; 3°. op de verschuldigde bedragen. Artikel 89. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van ondernemingen, welke in den regel niet meer dan èèn arbeider in dienst hebben, voor het opbrengen der middelen tot dekking der in artikel 78 bedoelde kosten regelen worden gegeven, welke afwijken van die van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK X. Van beroep. Artikel 90. 1. Over de beslissingen van het bestuur der Bank, waartegen ingevolge de bepalingen dezer wet beroep openstaat, wordt geoordeeld door de Raden van beroep en, in hoogste ressort, door den Centralen Raad van Beroep. 2. De bepalingen van de Beroepswet en van de ter uitvoering dier wet genomen besluiten zijn van toepassing, met inachtneming van de wijzigingen, die de aard van het onderwerp vordert. 3. Over de beslissingen van het bestuur eener Bedrijfsvereeniging betreffende aanspraken op schadeloosstelling van voor rekening der Bedrijfsvereeniging verzekerde arbeiders wordt in beroep geoordeeld door eene Commissie van scheidslieden en in hoogste ressort door den Centralen Raad van Beroep. Al hetgeen betreft het instellen van het beroep bij de behandeling daarvan door en de samenstelling van de Commissies van scheidslieden wordt bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. De bepalingen van de Beroepswet en van de ter uitvoering dier wet genomen besluiten zijn, met inachtneming van de wijzigingen, die de aard van het onderwerp vordert, van toepassing ten aanzien van het hooger beroep. Artikel Ql 1. Het instellen van beroep heeft geen schorsende werking ten aanzien der oorspronkelijke beslissing. Aanwijzing van rechter in beroep. Beroep geen schorsende werking. Niet terugvordering van hetgeen betaald en in beroep ontzegd ls. 'Beroep van werkgevers. Beroep van verzekerde of zijn betrekkingen. 2. Worden de bezwaren gedeeltelijk of geheel gegrond verklaard, dan treedt de beslissing, in beroep gegeven, in de plaats van die, waartegen beroep werd ingesteld. 3. Wordt in beroep het recht op eene schadeloosstelling ontzegd, die reeds betaald is, dan worden die betalingen niet teruggevorderd. Artikel 92. Hij, die beroep instelt na den hiervoor bepaalden termijn, wordt niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij aantoont het beroep te hebben ingesteld binnen een maand na den dag, waarop hij van de beslissing, waartegen beroep wordt ingesteld, redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen. Artikel 93. Heeft een werkgever bezwaar tegen eenige beslissing, door het bestuur der Bank genomen ingevolge de artikelen 12, 57, 58, 59, 60, 61, 85, 86 en 87, tweede en vierde lid, dan is hij bevoegd binnen een maand na de dagteekening van de mededeeling der beslissing daarvan in beroep te gaan. Artikel 94. 1. Indien een verzekerde of een zijner nagelaten betrekkingen meent, dat zijne aanspraken op schadeloosstelling door het bestuur der Bank niet of slechts ten deele zijn erkend, heeft hij het recht binnen een maand na de dagteekening van de mededeeling der beslissing daarvan in beroep te komen. 2. Van de beslissing, bedoeld in artikel 77, kan de verzekerde, indien hij niet schriftelijk aan het bestuur hééft medegedeeld geen bezwaar daartegen te hebben, beroep instellen binnen een jaar na de dagteekening van de mededeeling der beslissing. 3. Indien een werkgever, in wiens dienst een verzekerde een ongeval is overkomen, vermeent, dat wegens het ongeval aan den getroffene of een zijner nagelaten betrekkingen eene te hooge schadeloosstelling of ten onrechte eenige schadeloosstelling is toegekend, heeft hij het recht binnen eene maand na de dagteekening der mededeeling, hem ingevolge het bepaalde in artikel 71 toegezonden, in beroep te komen. Van de beslissing bedoeld in artikel 77 kan de werkgever niet in beroep komen. 4. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op eenige beslissing omtrent eene schadeloosstelling als bedoeld in artikel 36. Artikel 95. De door Ons aan te wijzen ambtenaren zijn bevoegd, op een daartoe van wege het bestuur der Bank gedaan verzoek, bij den Centralen Raad van Beroep, bedoeld in artikel 1 der Beroepswet, beroep in te stellen tegen beslissingen van het bestuur der Bank, waartegen ingevolge de bepalingen dezer wet, hetzij voor den werkgever, hetzij voor den verzekerde of een zijner nagelaten betrekkingen beroep openstaat. De op zoodanig beroep gewezen uitspraak heeft geen invloed op het recht van dengene ten aanzien van wien de beslissing, waartegen het beroep is ingesteld, wordt genomen. HOOFDSTUK XI. Van het toezicht op de naleving dezer wet. Artikel 96. 1. Het toezicht op de naleving dezer wet, voor zoover het betreft werkgevers, die bij de Bank zijn verzekerd en de in hun dienst zijnde arbeiders, wordt opgedragen aan bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen ambtenaren. 2. De bevoegdheden van de krachtens het voorgaande lid aan te wijzen ambtenaren worden bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld voor zoover dit niet in deze wet is geschied. Artikel 97. Zij, die een verzekeringsplichtig bedrijf uitoefenen of hebben uitgeoefend en de in hun dienst zijnde of geweest zijnde personen zijn verplicht aan de krachtens artikel 96 aangewezen ambtenaren inlichtingen te verstrekken omtrent zaken en feiten, de naleving en uitvoering dezer wet betreffende. De werkgever is, indien Ontw. L. en T.-Ong.wet. 4 Aan wio toezicht opgedragen. Inlichtingen, aan ambtenaren. Wie zich vrij willig kunnen verzekeren. Toe passelljkheifl dezer wet. dit verlangd wordt, verplicht de inlichtingen schriftelijk te verstrekken, binnen den schriftelijk gestelden termijn. Artikel 98. De werkgevers en de in hun dienst zijnde personen zijn verplicht aan de in het vorige artikel bedoelde ambtenaren inzage te verleenen van de boeken en bescheiden, voor zoover deze betrekking hebben op de loonen der verzekerden, en van de stukken, welke de werkgever verplicht is te houden krachtens de bepalingen van deze wet, of van een algemeenen maatregel van bestuur als bedoeld in het vijfde lid van artikel 81., Zij zijn ook verplicht aan de door Ons aan te wijzen ambtenaren inlichtingen te verstrekken omtrent die loonen.. HOOFDSTUK XII. Van de vrijwillige verzekering. Artikel 99. 1. De werkgever, die niet lid is eener Bedrijfsvereeniging, kan zich verzekeren bij de Bank tegen geldelijke gevolgen van ongevallen, hem in verband met de uitoefening van een verzekeringsplichtig bedrijf overkomen. Het bedrag, hetwelk hij geacht wordt per dag te verdienen, wordt door hem bepaald op twee, drie, vier, vijf, zes, zeven of acht gulden, met dien verstande evenwel, dat dit bedrag niet te boven mag gaan het naar boven in guldens afgeronde loon, dat door den hoogst-betaalden arbeider in hetzelfde of in een soortgelijk bedrijf in dezelfde gemeente of de naburige gemeenten gemiddeld per dag wordt verdiend. Het wordt niet gewijzigd gedurende den tijd, waarvoor de verzekering is aangegaan. 2. Met een werkgever worden voor de toepassing van dit artikel en van de krachtens dit artikel te geven voor- . schriften gelijkgesteld zijne echtgenoote, zijne inwonende kinderen en hij, die voor eigen rekening een verzekeringsplichtig bedrijf uitoefent, zonder daarvoor anderen in dienst te hebben, alsmede diens echtgenoote en diens inwonende kinderen. 3. De werkgever, die van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, wenscht gebruik te maken, betaalt aan de Bank het premiebedrag, verschuldigd over een jaar, het jaar berekend op 313 werkdagen. 4. De premie per één gulden loon is gelijk aan die, welke overeenkomt met het gevarencijfer, dat aan de onderneming is toegewezen. • 5. Is aan de onderneming hetzij geen gevarencijfer, hetzij meer dan één gevarencijfer toegewezen, dan is de premie gelijk aan die, welke overeenkomt met het middencijfer der gevarenklasse, waarin het bedrijf, door den werkgever uitgeoefend, bij den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 52, is ingedeeld. Oefent de werkgever twee of meer verzekeringsplichtige bedrijven uit, dan is de premie gelijk aan die, welke overeenkomt met het gevarencijfer, dat het dichtst gelegen is bij het getal, dat wordt verkregen door de som der middencijfers van de klassen, waarin de bedrijven zijn ingedeeld bij den bovenbedoelden algemeenen maatregel van bestuur, te deelen door het aantal dier bedrijven; is het verkregen getal even dicht gelegen bij twee gevarencijfers, dan is de premie gelijk aan die, welke overeenkomt met het hoogste dier gevarencijfers. 6. De verzekering vangt niet aan vóór den dag, volgende op dien, waarop door den werkgever het door het bestuur der Bank of in beroep als verschuldigd vastgestelde premiebedrag aan dat bestuur is betaald. Door de betaling is de werkgever verzekerd voor één jaar, aanvangende met den dag, volgende op de betaling, of, bij vernieuwing der verzekering vóór het einde der loopende verzekering aanvangende met den dag, volgende op dien, waarop de loopende verzekering eindigt. De verzekering strekt zich uit over alle verzekeringsplichtige bedrijven, door den werkgever uitgeoefend, onverschillig of bij de vaststelling van de verschuldigde premie met die bedrijven rekening is gehouden. 7. Het vastgestelde premiebedrag wordt in den loop van het verzekeringsjaar niet verlaagd, noch verhoogd. 8. Staakt de verzekerde in den loop van het jaar de uitoefening van het verzekeringsplichtig bedrijf, dan eindigt de verzekering en wordt de premie over het niet verstreken gedeelte van het jaar op verzoek van den werkgever door het bestuur der Bank vastgesteld en- Vervallen der burgerrechtelijke verantwoordelijkheid; ln hoeverre ze Wjrt bestaan. terugbetaald. Bij overlijden van den werkgever heeft de vaststelling en terugbetaling plaats op verzoek van diens erfgenamen. 9. De bepalingen betreffende de schadeloosstelling van den arbeider en diens betrekkingen, en betreffende de toekenning daarvan, zijn van toepassing, met dien verstande, dat het bedrag, hetwelk de werkgever geacht wordt per dag te verdienen, als dagloon wordt beschouwd. 10. Van de beslissingen van het bestuur der Bank, waarbij toelating van den werkgever tot de verzekering geweigerd wordt, waarbij het bedrag der door hem te betalen of der aan hem of zijn erfgenamen terug te betalen premie vastgesteld wordt of waarbij terugbetaling van premie geweigerd wordt, is beroep toegelaten binnen een maand na de dagteekening der mededeeling van de beslissing. Het vastgestelde premiebedrag, wordt, indien het reeds is betaald, in beroep niet verhoogd. 11. De bepalingen van de in artikel 90 bedoelde wet en van de ter uitvoering dier wet genomen besluiten zijn van toepassing, met inachtneming van die wijzigingen, die de aard van het onderwerp vordert. Artikel 100. Voor het overige wordt alles, wat de in het vorige artikel bedoelde verzekering betreft, bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld, voor zooveel noodig met afwijking van de bepalingen dezer wet. HOOFDSTUK XIII. Van den invloed der verzekering op het burgerlijk recht. Artikel 101. 1. De burgerrechtelijke verantwoordelijkheid van den werkgever voor de geldelijke schade, welke-het gevolg is van een ongeval in verband met de dienstbetrekking een verzekerde in zijn dienst overkomen, vervalt behoudens het bepaalde in het tweede lid en in het volgende artikel, alsmede behoudens voor zoover zij betrekking heeft op schade door het ongeval aan de goederen van den getroffene veroorzaakt. 2. Overkomt in verband met de dienstbetrekking een ongeval aan een verzekerde, wiens dagloon meer dan acht gulden bedraagt, zoo blijft de verantwoordelijkheid van den werkgever bestaan, doch wordt door den rechter bij de vaststelling der schadevergoeding rekening gehouden met hetgeen krachtens deze wet genoten wordt. Artikel 102. 1. De burgerrechtelijke verantwoordelijkheid van den werkgever wordt niet opgeheven, wanneer aan den verzekerden arbeider in verband met zijne dienstbetrekking een ongeval overkomen is, veroorzaakt door een der misdrijven, omschreven in het Wetboèk van Strafrecht, Boek II Titels VII, XIX, XX en XXI en het hoofd of de bestuurder der onderneming te dier zake door den strafrechter bij een onherroepelijk geworden vonnis is veroordeeld of wel het hoofd of de bestuurder der onderneihing in het buitenland is veroordeeld terzake van een strafbaar feit, waardoor het ongeval is veroorzaakt, overeenkomende met een dier misdrijven. 2. Indien het hoofd of de bestuurder der onderneming door den Nederlandschen strafrechter bij een niet onherroepelijk geworden verstekvonnis is veroordeeld, zal de burgerlijke rechtsvordering kunnen worden ingesteld zes maanden na de dagteekening van het verstekvonnis, tenzij vóór dien tijd de werkgever of degene, die als zoodanig is opgetreden of die den werkgever als zoo-danig heeft vervangen, tegen dat vonnis verzet heeft aangeteekend. Artikel 103. 1. Degene, die gehouden is tot vergoeding der schade, door den verzekerde of diens nagelaten betrekkingen ten gevolge van het ongeval geleden, is voor het bedrag der schadevergoeding, krachtens deze wet uitbetaald, aansprakelijk jegens degenen, te wier laste dat bedrag komt. Indien aan den verzekerde of diens nagelaten betrekkingen een anders dan voorloopig vastgestelde rente is toegekend, kan degene, te wiens laste die rente komt, in de plaats van de termijnen dier rente, de contante waarde daarvan vorderen, berekend op de wijze, waarop de contante waarde eener rente, bedoeld in artikel 25, onder letter b, wordt berekend. Vervalt niet, Indien ongeval veroorzaakt door misdrijf. Schadevergoeding. Aansprakelijkheid voor alle schadeloosstellingen. 2. Bij de vaststelling der schadevergoeding, welke de verzekerde of diens nagelaten betrekkingen van den in het eerste lid bedoelden persoon vorderen, wordt door den rechter rekening gehouden met hetgeen door hem krachtens deze wet genoten wordt. 3. Onder schade, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan schade, door het ongeval aan de goederen van den getroffene veroorzaakt, noch schade, waarvoor de verantwoordelijkheid van den werkgever uitsluitend ingevolge het tweede lid van artikel 101 blijft bestaan. HOOFDSTUK XIV. Van de aansprakelijkheid van den Staat en van de kosten der Bank. Artikel 104. De Staat is. zonder voorbehoud aansprakelijk voor alle ingevolge deze wet aan de verzekerden en hunne betrekkingen toekomende schadeloosstellingen, hetzij deze moeten worden uitgekeerd door de Bank hetzij door een Bedrijfsvereeniging. Artikel 105. 1. De premiën, welke door het bestuur der Bank oninbaar zijn verklaard of krachtens het derde lid van dit artikel niet meer ingevorderd kunnen worden, worden volgens bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen over de Bank en de Bedrijfsvereenigingen omgeslagen. 2. Behoudens het bepaalde in het derde lid blijft het bestuur der Bank bevoegd de in het voorgaande lid bedoelde premiën in te vorderen. 3. De premiën, welke gedurende vijfjaren, te rekenen van den vervaldag, oningevorderd zijn gebleven, worden niet meer ingevorderd. Is de invordering na afloop van die vijf jaren nog hangende, dan wordt zij niet verder voortgezet. Artikel 106. 1. De administratiekosten, welke voor de Bank verbonden zijn aan de uitvoering der in deze wet geregelde verzekering door Bedrijfsvereenigingen, komen tot ten hoogste een bedrag van vijf en twintig duizend gulden over een kalenderjaar ten laste der Bedrijfsvereenigingen. 2. De wijze, waarop deze kosten worden vastgesteld of begroot, de wijze, waarop de vastgestelde of begroote kosten over de Bedrijfsvereenigingen worden omgeslagen, alsmede de wijze, waarop zij door de Bedrijfsvereenigingen aan de Bank worden betaald, wordt door Ons geregeld. HOOFDSTUK XV. Van de algemeene overzichten en ongevallenstatistieken. Artikel 107. 1. Het -bestuur der Bedrijfsvereeniging is verplicht binnen een jaar na het verstrijken van een boekjaar een uitvoerig verslag omtrent den toestand der verèeniging en hare werkzaamheden in het afgeloopen boekjaar en binnen 3 jaren een ongevallenstatistiek betreffende elk boekjaar samen te stellen en een exemplaar van ieder tegelijk met een exemplaar van de door de algemeene vergadering goedgekeurde rekening aan Onzen Minister en aan den Raad van Toe zicht toe te zenden. 2. Om de vijf jaren doet het een wetenschappelijke balans opmaken. Is in eenig jaar een wetenschappelijke balans opgemaakt, dan wordt deze mede ingezonden met mededeeling van de grondslagen, waarop zij rust. 3. Door Onzen Minister kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent de inrichting der in de vorige leden genoemde stukken alsmede omtrent de grondslagen, welke bij de samenstelling daarvan moeten worden gebruikt. HOOFDSTUK XVI. Strafbepalingen. Artikel 108. 1. Met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden wordt gestraft het niet of niet tijdig nakomen van een der bepalingen, vervat in de artikelen 53, eerste lid, 56, 59, eerste lid, 6l, eerste lid, 62, eerste en tweede lid, 63 en 98. Verslag der Bedrijfs. vereenigln- . gen. Ongevallenstatistiek. Weten, schappelijke balans. 2. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens eene overtreding als hiervoor genoemd, onherroepelijk is geworden, kunnen de straffen worden verdubbeld. 3. Indien de werkgever eene naamlooze vennootschap, eene coöperatieve of andere rechtspersoonlijkheid bezittende verèeniging of eene stichting is, wordt de strafvervolging ingesteld en worden de in dit artikel bedoelde straffen uitgesproken tegen de leden van het bestuur. Artikel 109. 1. Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft -het niet behoorlijk invullen van een der formulieren, bedoeld in de artikelen 5p, 61 en 82. 2. Het tweede en derde lid van het vorige artikel zijn van toepassing. Artikel 110. 1.. Overtreding van artikel 119 wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden. .2. Het tweede en derde lid van artikel 108 is van toepassing. Artikel 111. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren wordt gestraft hij, die mondeling of schriftelijk, persoonlijk of door eeri bijzonder daartoe gemachtigde, opzettelijk omtrent een ongeval, dat overkomen is of beweerd wordt te zijn overkomen aan een arbeider, of omtrent de gevolgen van een dergelijk ongeval eene valsche verklaring aflegt aan het bestuur der Bank, aan den leider van een onderzoek, als bedoeld in artikel 65, of aan een i ambtenaar, aangewezen krachtens artikel 96. Artikel 112. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden wordt gestraft hij, die opzettelijk niet voldoet aan een bij of krachtens deze wet hem opgelegde verplichting tot aangifte van een ongeval, of tracht te bewerken, dat een ongeval aan een verzekerde overkomen niet ter kennis komt van het bestuur der Bank, onderscheidenlijk der betrokken Bedrijfsvereeniging. Artikel 113. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft hij, die door een der in artikel 47, no. 2, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen een verzekerde of een zijner nagelaten betrekkingen opzettelijk beweegt geen gebruik te maken van een hem volgens deze wet toekomend recht. Artikel 114. 1. Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 108 tot en met 113 zijn, behalve de bij artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de marechaussee, alle ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie en de krachtens artikel 96 aangewezen ambtenaren. 2. Voor zoover het bedrijf wordt uitgeoefend door den Staat, een provincie of een gemeente is het eerste lid niet van toepassing en wordt het toezicht geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. 3. De krachtens het eerste lid met de opsporing der daar bedoelde strafbare feiten belaste personen hebben toegang tot- alle plaatsen, waar eenig bedrijf wordt uitgeoefend. 4. De veld- en boschwachters, de beambten der marechaussee, niet zijnde hulpofficieren van justitie en de ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie beneden den rang van inspecteur der Rijksveldwacht en van commissaris van politie behoeven, voor zoover hun de toegang niet uit anderen hoofde vrij staat, een schriftelijken bijzonderen last van den burgemeester of van den kantonrechter. 5. Wordt aan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde ambtenaren de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien desnoods met inroeping van den sterken arm. 6. In plaatsen in het derde lid bedoeld, welke tevens woningen zijn of alleen door eene woning toegankelijk, treden zij tegen den wil van den bewoner niet binneft, dan op vertoon van een schriftelijken hijzonderen last van den burgemeester of van den kantonrechter. Van dit binnentreden wordt door hen proces-verbaal opgemaakt en binnen tweemaal vier en twintig uur aan dengene, in wiens woning is binnengetreden,.in afschrift medegedeeld. Verplichting tot geheimhouding; Artikel 115. De leden van het bestuur der Bank en hunne plaatsvervangers, de voorzitters en de leden der Verzekeringsraden en der Raden van Arbeid, de leden en de secretaris van den Raad van Toezicht, als bedoeld in artikel 11 der wet op de Rijksverzekeringsbank (Staatsblad 1920, no. 780), benevens alle personen in dienst van de Bank zijn verplicht tot geheimhouding van al hetgeen zij in hunne hoedanigheid vernemen, voor zoover dit niet in s'trijd is met de bepalingen van deze wet of van eene andere wet. Straf bij schending plicht tot geheimhouding. Onderscheiding in misdrijven en overtredingen. Artikel 116. 1.. Hij, die opzettelijk den bij het vorige artikel opgelegden plicht tot geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden, of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden, met of zonder ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleeden. 2.. Hij, aan wiens schuld schending van dien plicht tot geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. 3. Geene vervolging heeft plaats dan op klachte van den werkgever. Artikel 117. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven, behalve de feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 108, 109 en 110, welke als overtredingen worden beschouwd. HOOFDSTUK XVII. Overgangs- en slotbepalingen. Artikel 118. Over het tijdvak, gelegen tusschen de tijdstippen, bedoeld in het eerste en in het tweede lid van artikel 124, wordt door den werkgever geen premie betaald. Artikel 119. Het is den werkgever verboden de voor hem uit deze wet voortvloeiende kosten geheel óf ten deele af te houden .van het loon der arbeiders. Artikel 120. 1. De gemeentebesturen zijn gehouden aan het bestuur der Bank en aan de krachtens artikel 96, aangewezen ambtenaren op hun verzoek kosteloos inlichtingen te doen verstrekken uit de bevolkingsregisters en zoc noodig uit de registers van den burgerlijken stand. 2. De bewaarders der registers van den Burgedijker Stand zijn verplicht aan het bestuur der Bank en aan hei bestuur* eener Bedrijfsvereeniging bij overlijden var een verzekerde op verzoek van dat bestuur kosteloos toe te zenden een door hen gewaarmerkt afschrift vai de opgave van de oorzaak van den dood van den ver zekerde, bedoeld bij artikel 5 van de wet van 1 Jun 1865, regelende de uitoefening der geneeskunst (Staats blad 1903, no. 148, laatstelijk gewijzigd bij de wet Vai 31 December 1909, Staatsblad no. 452). Artikel 121. 1. De Bedrijfsvereenigingen zijn gehouden op ver zoek van het bestuur der Bank of van een Raad vai Arbeid de door dat bestuur of den Raad van Arbeii ten behoeve van de richtige vervulling hunner uit dez wet voortvloeiende taak. gewenschte medewerking t verleenen. Overeenkomstige verplichting rust op tl Bank en den Raad van Arbeid ten aanzien van de Be drijfsvereenigingen. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden om trent deze medewerking nadere regelen gegeven. Geen premie, betaling overgangs. tijdvak. L l i 1 s Artikel 122. Hetgeen nog ter voorbereiding van het in werking treden dezer wet en tot hare uitvoering noodig is, wordt voor zoover niet in deze wet anders is bepaald, bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Artikel 123. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Land- en Tuinbouw-Ongevallenwet 1922". Artikel 124. 1. Deze wet treedt, met uitzondering van artikel 2 m werking op een door Ons te bepalen tijdstip. 2 Artikel 2 treedt in werking op een door Ons te bepalen later tijdstip. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te den 19 De Minister van Arbeid, MEMORIE VAN TOELICHTING. In artikel 11 der Ongevallenwet 1901 (thans artikel 12. der Ongevallenwet 1921) worden de bedrijven van landbouw, veehouderij, tuinbouw en boschbouw uitdrukkelijk buiten den verzekeringsplicht ingevolge die wet gesteld. Dit is geschied, niet omdat de wetgever verzekering van de arbeiders in genoemde bedrijven tegen geldelijke gevolgen van in verband met hunne dienstbetrekking overkomen ongevallen onnoodig achtte, maar uitsluitend op dezen grond, dat het verschil in aard tusschen bedoelde bedrijven en de industriëele en de handelsbedrijven het raadzaam deed voorkomen de ongevallenverzekering van de arbeiders in de landbouwbedrijven in eene afzonderlijke wet te regelen, waarbij dan met dat verschil in aard rekening zou kunnen worden gehouden. In verband daarmede werd dan ook door den Minister Kuyper in April 1905 een wetsontwerp nopens de Landbouwongevallenverzekering ingediend, welk ontwerp vervolgens door den Minister Veegens werd gewijzigd, doch door diens opvolger, den Minister Talma, nagenoeg ongewijzigd werd overgenomen. Het bedoelde wetsontwerp bleef echter onafgedaan. Ondergeteekende heeft intusschen gemeend, na bekomen Koninklijke machtiging, dit ontwerp te moeten intrekken en te moeten vervangen door een nieuw wetsontwerp. Zijn bezwaar tegen het thans ingetrokken ontwerp betreft in hoofdzaak de daarbij geregelde organisatie der verzekering, welke organisatie nagenoeg gelijk was aan die der bij de Ongevallenwet 1901 geregelde verzekering. De verzekering zou worden uitgevoerd door de Rijksverzekeringsbank, met gelegenheid voor den werkgever om het risico van de verzekering zijner arbeiders hetzij zelf te dragen, hetzij over te dragen aan eene bijzondere verzekeringsinstelling. Sinds de laatste 10 jaren zijn echter verschillende onderlinge organisaties van landbouwers tot stand gekomen, welke de ongevallenverzekering der land- en tuinbouwarbeiders hebben ter hand genomen en welke aan de arbeiders, in dienst der bij haar aangesloten werkgevers, ingeval van bedrijfsongeval geldelijke uitkeeringen verleenen, welke in-aard en omvang overeenkomen met die, waarop de Ongevallenwet 1921 den door een ongeval getroffen arbeiders aanspraak geeft. Van de zijde dier organisaties is de wensch naar voren gebracht, dat de komende wettelijke regeling haar in de gelegenheid zal stellen haar bedrijf te blijven uitoefenen. In het algemeen genomen hebben deze organisaties, waarvan de Centrale Landbouw-Onderlinge, de Tuinbouw-Onderlinge, de Roomsch-Katholieke Boerenbond, de meest op den voorgrond tredende zijn, het bewijs geleverd met ernst te streven naar eene zoo goed mogelijke vervulling van de vrijwillig op zich genomen taak, terwijl ondergeteekende heeft kunnen bevinden, dat in het bijzonder over de uitvoering der verzekering door de drie vorengenoemde organisaties ook in werknemerskringen waardeering bestaat. Aangezien ondergeteekende op het standpunt staat, dat, waar de overheid haar bemoeiing uitstrekt tot een nieuw gebied, bij de organisatie dezer overheidsbemoeiing zooveel mogelijk rekening moet worden gehouden met hetgeen op dat gebied in het vrije maatschappelijk verkeer zich heeft ontwikkeld en bewijzen van levensvatbaarheid heeft gegeven, heeft hij gemeend aan den vorenbedoelden wensch voldoening te moeten geven. Naast deze meer principieele overwegingen hebben echter ook practische overwegingen ondergeteekende geleid tot het voorstel om ook aan bijzondere organisaties, naast openbare organen, aandeel te geven in de uitvoering der verzekering. Bij de uitvoering der Invaliditeitswet is gebleken, dat deze op het platteland belangrijk grooteren administratieven last medebrengt dan de uitvoering dier wet in de stedelijke districten. In het algemeen genomen vertoont zich bij de landelijke bevolking tegenzin tegen ambtelijke bemoeiing; voor een deël zal deze tegenzin wellicht moeten worden toegeschreven aan zekere behoudzucht, maar voor een ander deel toch zeker aan voorliefde voor zelf doen. Het wil ondergeteekende daarom verkieslijk voorkomen om, indien mogelijk, bij de uitvoering der onderhavige verzekering gebruik te maken van de medewerking van instellingen, welke reeds met vrucht de betrokken werkgeverskringen met het denkbeeld dezer verzekering nebben vertrouwd gemaakt. Het ontwerp laat uitsluitend onderlinge vereenigingen van werkgevers bij de uitvoering der verzekering als bedrijfsvereeniging toe en sluit daarvan uit winstbeoogende instellingen (art. 13). Ondergeteekende kan zich geheel aansluiten bij het gevoelen vari de bij beschikking van den toenmaligen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 22 Maart 1913 benoemde Commissie tot het instellen van een onderzoek naar de resultaten, waartoe de risico-overdracht bij de uitvoering der Ongevallenwet 1901 heeft geleid, waar deze Commissie op blz. ,45 van haar Rapport schrijft: „Op het gebied der sociale verzekering behoort naar het der Commissie toeschijnt aan winstbeoogende organisaties geen plaats te worden ingeruimd, tenzij de omstandigheden van zoodanigen aard zijn, dat haar gemis het welslagen der verzekering zou bedreigen." Dat dit laatste bij de uitvoering der onderhavige verzekering het geval zou zijn, zal wel door niemand worden gesteld. Volledigheidshalve worde hieraan nog toegevoegd, dat het ontwerp eenige eischen stelt ten aanzien van den omvang der onderlinge verèeniging, welke tot de uitvoering der verzekering wenscht te worden toegelaten en dat niet slechts bestaande, doch ook na de invoering der wet nieuw op te richten organisaties als Bedrijfsvereeniging zullen kunnen worden erkend. Het wetsontwerp draagt derhalve de uitvoering der verzekering op aan openbare organen (Rijksverzekeringsbank, Verzekeringsraden en Raden van Arbeid) en aan bijzondere instellingen (Bedrijfsvereenigingen). Beide soorten van organen staan als gelijkberechtigde naast elkander, en de werkgever heeft de onbelemmerde keuze of hij ziqh wil aansluiten bij eene Bedrijfsvereeniging, dan wel het risico van de verzekering zijner arbeiders wil zien gedragen door het openbaar orgaan. Wat deze laatste wijze van verzekering betreft, is de organisatie aldus ontworpen, dat de Rijksverzekeringsbank de draagster is van het risico der verzekering, terwijl de Verzekeringsraden en de Raden van Arbeid zullen worden belast met de daden van uitvoering, welke beter door locale organen dan door een centraal lichaam kunnen worden verricht. Eene organisatie der verzekering, gelijk het onderhavige wetsontwerp bevat, vordert dat de belangen van de arbeiders, verzekerd bij eene Bedrijfsvereeniging, door wettelijke maatregelen worden gewaarborgd. Het ontwerp bevat dan ook een aantal voorschriften, welke die zekerstelling tot oogmerk hebben. In het hieronder volgend overzicht van den inhoud van het wetsontwerp worden de belangrijkste dier voorschriften aangegeven. De arbeider in een volgens deze wet verzekeringsplichtig bedrijf is van rechtswege verzekerd tegen geldelijke gevolgen van hem in verband met zijne dienstbetrekking overkomen ongevallen. De wet geeft aan op welke schadeloosstellingen bij een ongeval aanspraak bestaat. Deze regeling stemt geheel overeen met die nopens de aanspsaken op schadeloosstelling in de Ongevallenwet 1921. De verzekering geschiedt bij de Rijksverzekeringsbank. De werkgever is echter bevoegd toe te treden tot eene door de Koningin erkende Bedrijfsvereeniging. In dat geval zijn de arbeiders in dienst van den werkgever verzekerd bij de betrokken Bedrijfsvereeniging, welke gehouden is aan de bij haar verzekerde arbeiders bij ongeval ten minste dezelfde schadeloosstellingen te verleenen, als de Rijksverzekeringsbank volgens de wet verplicht is aan de bij haar verzekerde arbeiders te doen. De Staat is aansprakelijk voor alle ingevolge de wet aan de verzekerden en hunne betrekkingen toekomende schadeloosstellingen onverschillig of die schadeloosstellingen moeten worden uitgekeerd door de Rijksverzekeringsbank of door eene Bedrijfsvereeniging. De wet stelt verschillende eischen, waaraan eene verèeniging, wil zij als Bedrijfsvereeniging worden erkend, moet voldoen. Onder meer wordt de eisch gesteld, dat het bestuur der Bedrijfsvereeniging voor de helft moet bestaan uit arbeiders, werkzaam of werkzaam geweest in een verzekeringsplichtig bedrijf (art. 14, eerste lid). Deze arbeidersbestuursleden zullen door den met de uitvoering der wet belasten Minister moeten worden benoemd uit eene voordracht, opgemaakt door de door dien Minister aan te wijzen werknemersvereenigingen (art. 14, tweede lid). Aangezien de beslissingen omtrent het recht op schadeloosstelling door het bestuur der Bedrijfsvereeniging worden genomen, is door vorenbedoelde bepaling het gevaar voor eenzijdige beslissingen afgesneden. Tot zekerheid voor de nakoming harer verplichtingen stort de Bedrijfsvereeniging in handen van het Bankbestuur een algemeen pand. Van deze verplichting zal echter geheel of gedeeltelijk vrijstelling kunnen worden gegeven, indien in de statuten der Bedrijfsvereeniging wordt bepaald, dat de leden onderling voor de schulden der verèeniging aansprakelijk zijn en nog een jaar na hun uittreden als lid aansprakelijk blijven. Voorts is de Bedrijfsvereeniging verplicht om bij elke toekenning van eene blijvende rente in handen van het Bankbestuur een pand te storten ter waarde van de contante waarde dier rente. De bij een Bedrijfsvereeniging aangesloten werkgever staat buiten verhouding tot de Rijksverzekeringsbank. Hij zal echter aan het Bankbestuur aangifte moeten doen van zijn bedrijf en van eventueele staking daarvan, opdat zal kunnen worden uitgemaakt, of de betrokkene werkelijk een verzekeringsplichtig bedrijf uitoefent of niet meer uitoefent. Mede zal de werkgever, aangesloten bij eene Bedrijfsvereeniging, aan de Bank aangifte moeten doen van de in zijne onderneming plaats gevonden hebbende ongevallen. Deze aangifte is noodig voor de controle op de gestie der Bedrijfsvereenigingen. Het ontwerp laat overigens de Bedrijfsvereeniging vrij in de wijze, waarop zij haar bedrijf wenscht in te richten. Het onderzoek der voor haar rekening komende ongevallen, de toekenning en uitbetaling der door haar verschuldigde schadeloosstellingen, het berekenen der door de aangesloten werkgevers verschuldigde bijdragen, geschieden overeenkomstig het eigen inzicht der Bedrijfsvereeniging. Deze is intusschen gehouden een reglement samen te stellen, waarop de goedkeuring van den met de uitvoering der wet belasten Minister wordt vereischt, zoodat op de inrichting van het bedrijf der Bedrijfsvereeniging preventieve controle bestaat. Ontw. L. en T.-Ong.wet. 5 Ten slotte stelt het ontwerp in een Raad van Toezicht op de Bedrijfsvereenigingen, in welken Raad naast een aantal door de Regeering aangewezen personen werkgevers en werknemers zullen zitting hebben. Artikelen. Artikel I. De in dit artikel gegeven begripsbepalingen komen, behoudens de bepaling van het begrip „arbeider", overeen met de definities der overeenkomstige begrippen, neergelegd in de onderscheidene bepalingen der Ongevallenwet 1921. Letter d (arbeider). Deze terminologie sluit zich aan bij die der Invaliditeitswet, zoodat evenals in die wet onder „arbeider" zal zijn te verstaan de arbeider in den zin van artikel 1637a van het Burgerlijk Wetboek. In den landbouw is het een, gewoon verschijnsel, dat de inwonende kinderen, minderjarige zoowel als meerderjarige, in het bedrijf hunner ouders werkzaam zijn. Naar de algemeene rechtsovertuiging in de betrokken kringen wordt deze arbeid niet in loondienst der ouders verricht, en het opleggen van den verzekeringsplicht aan de inwonende kinderen ontmoet dan ook, gelijk bij de uitvoering der Invaliditeitswet is gebleken, bij de betrokken bedrijfshoofden ernstigen tegenstand. De Centrale Raad van Beroep beeft bereids beslist, dat voor zoover de toepassing der Invaliditeitswet betreft, de inwonende kinderen, werkzaam in het bedrijf hunner ouders, als regel niet als arbeiders kunnen worden beschouwd. In aansluiting aan die jurisprudentie stelt de bepaling onder letter d de inwonende kinderen buiten de verzekering ingevolge deze wet. Artikelen 2, 3 en 4. Zie de overeenkomstige artikelen 1, 3 en 4 der Ongevallenwet 1921. Artikelen 5,-6, 7 en 8. De bij het ontwerp voorgestelde wijze van dagloon-bepaling wijkt in meerdere opzichten af van de regeling der Ongevallenwet 1921. In de eerste plaats wordt het dagloon niet, zooals volgens art. 7 der Ongevallenwet 1921, afhankelijk gesteld van het door den betrokken verzekerde in een bepaalde tijdsperiode verdiende loon, doch zullen bedragen worden vastgesteld, welke voor de onderscheidene groepen van verzekerden als dagloon gelden. Niet dus het individueele loon, doch het loon, dat door tot een zelfde groep behoorende personen gemiddeld wordt verdiend, zal de basis zijn voor de berekening der geldelijke schadeloosstellingen. Dit wordt voorgesteld omdat in den landbouw, anders dan in de industrie en den handel, vele arbeiders niet hun uitsluitend bestaan vinden in het verdiende loon. Velen zijn afwisselend arbeider en zelfstandige ondernemer, zoodat, werd bij de berekening van hun dagloon, uitsluitend rekening gehouden me,t het in dienstbetrekking verdiende loon, het dagloon, en dus ook de schadeloosstelling, te gering zoude zijn. Daarom bepaalt het eerste lid van artikel 6 dan ook, dat bij de vaststelling van het dagloon voor eene groep van arbeiders als maatstaf wordt genomen het bedrag, dat door de tot die groep behoorende arbeiders in een jaar gemiddeld is verdiend niet slechts door arbeid in loondienst, doch ook door arbeid voor eigen rekening verricht. Artikel 7 waakt op overeenkomstige wijze als artikel 8 der Ongevallenwet 1921, voor de belangen van de personen beneden 21 jaar. In de industrie en den handel loopen in den regel de gemiddelde wekelijksche verdiensten van de arbeiders over een tijdvak van een jaar niet al te veel uiteen. Bij den landbouw is dit echter anders. In den drukken oogsttijd wordt door de arbeiders belangrijk meer verdiend dan in den winter. Wordt nu een arbeider door een ongeval getroffen op een oogenblik, waarop hij veel verdient, als gevolg waarvan hij eenigen tijd ongeschikt wordt zijn werk te verrichten, dan zou hij eene te geringe schadeloosstelling ontvangen, indien de over dien tijd toe te kennen tijdelijke uitkeering werd vastgesteld naar hetgeen door de groep van arbeiders, waartoe hij behoort, gemiddeld over een jaar wordt verdiend. Het ontwerp bevat daarom in artikel 8 eene bijzondere regeling nopens de vaststelling van het dagloon, waarnaar de tijdelijke uitkeering wordt berekend. Als maatstaf wordt in dat geval genomen het loon, dat in de kalenderweek, waarin het ongeval heeft plaats gehad, gemiddeld IS verdiend door ueliiksoortip-e arbeiders. o—j ö Artikel 9. Zie artikel 10 der Ongevallenwet 1921. Artikel 10. Zié over het beginsel, dat aan dit artikel ten grondslag ligt, het algemeen deel dezer toelichting. De bepalingen van het derde, vierde, vijfde en zesde lid komen overeen met die van de vier laatste leden van art. 111 der Ongevallenwet 1921. Artikel 12. Het verdient om praktische redenen aanbeveling, dat eene onderneming waarin bedrijven worden uitgeoefend, welke deels verzekeringsplichtig zijn volgens deze wet, deels verzekeringsplichtig volgens de Ongevallenwet 1921, in haar geheel onderworpen wordt aan slechts één dier wetten. Ter verzekering van de noodige eenheid in de te nemen beslissingen over de vraag, onder welke wet de betrokken onderneming zal vallen, zijn die beslissingen aan het bestuur der Bank opgedragen. Artikel 13. Het ontwerp stelt niet den eisch, dat de verèeniging zich uitsluitend het onder 1°. genoemde doel stelt, zoodat ook andere doeleinden, geestelijke zoowel als stoffelijke, kunnen worden nagestreefd. Het stelsel van het ontwerp, waarbij aan de erkende Bedrijfsvereeniging groote bevoegdheden worden toegekend, eischt, dat de Bedrijfsvereeniging voldoenden waarborg oplevert, dat zij haar taak naar behooren zal kunnen vervullen. Die waarborg kan niet alleen worden gevonden in de panden, welke de Bedrijfsvereeniging ingevolge de artt. 17 en 25 verplicht is te stellen, "maar zal mede moeten worden gezocht in het stellen van niet al 'te lichte eischen nopens den omvang van het bedrijf der verèeniging. Vereenigingen, waarbij slechts een bescheiden aantal werkgevers zijn aangesloten, bieden niet den zelfden waarborg voor een deugdelijk beheer als vereenigingen met een grooten kring van aangeslotenen. Artikel 14. In den eisch, dat het bestuur der Bedrijfsvereeniging moet bestaan voor de helft uit arbeiders of oud-arbeiders in een der volgens het ontwerp verzekeringsplichtige bedrijven, ligt naar de overtuiging van ondergeteekende de belangrijkste waarborg voor be- hoorlijke vervulling door de Bedrijfsvereeniging van haar taak. Het mag met reden worden verwacht, dat deze leden in het bijzonder voor de belangen der verzekerde arbeiders zullen waken. Daarom kan zonder gevaar voor nadeel van de belangen der verzekerden de vaststelling, toekenning en uitbetaling der schadeloosstellingen aan de Bedrijfsvereeniging worden overgelaten, en zal de nakoming door de Bedrijfsvereenigingen van voor de verzekerde arbeiders belangrijke verplichtingen als die van artikel 25 gewaarborgd mogen worden geacht. Artikel 19. De statuten zullen kunnen bepalen, dat alleen werkgevers, die het tuinbouwbedrijf uitoefenen, lid kunnen worden, terwijl ook het behooren tot een bepaald kerkgenootschap als eisch voor het lidmaatschap mag worden gesteld. Indien echter een werkgever, aan de eischen voor het lidmaatschap in de statuten gesteld, voldoet, moet hij worden toegelaten'. Dit voorschrift is noodzakelijk ter vermijding van selectie door de Bedrijfsvereenigingen. Tot de uitzonderingsgevallen, bedoeld in het derde lid, zal inzonderheid behooren het niet voldoen door een werkgever aan zijn statuaire verplichtingen. Artikel 23. Aangezien de Bedrijfsvereenigingen privaatrechtelijke lichamen zijn, kan van hare beslissingen geen beroep openstaan op den administratieven rechter. Op het voorbeeld van artikel 40, eerste lid, letter c, der Invaliditeitswet, wordt daarom de eisch gesteld, dat door de Bedrijfsvereeniging een regeling worde ontworpen, welke waarborgen geeft voor het verkrijgen van billijke beslissingen bij geschillen tusschen haar en verzekerde arbeiders en hunne betrekkingen. Het ligt in de bedoeling van ondergeteekende het Reglement alleen dan goed te keuren, indien daarbij worden ingesteld naar het beginsel van pariteit samengestelde scheidsgerechten. Artikel 25. Komt de Bedrijfsvereeniging haar in dit artikel geregelde verplichtingen niet naar behooren na, dan zal haar erkenning kunnen worden ingetrokken. Artikel 27. De verplichting tot pandstorting, geregeld in de artikelen 17 en 25, sluit de kans, dat de Staat ingevolge het bepaalde bij het laatste lid van het onderhavige artikel loopt, praktisch genomen uit. Artikelen 28 en 29. Zie artikel 60 der Ongevallenwet 1921. Artikelen 35—51. Deze artikelen, welke van toepassing zijn voor alle arbeiders, onverschillig of zij zijn verzekerd voor risico der Bank of voor risico eener Bedrijfsvereeniging, komen overeen met de artikelen 14—-27 der Ongevallenwet 1921. Artikelen 52—61. Deze artikelen komen overeen met de artikelen 29—38 der Ongevallenwet 1921. De verplichting tot aangifte van het uitgeoefende bedrijf (artikel 53) en die tot staking van het bedrijf (art. 61), rust op alle werkgevers, derhalve ook op de werkgevers, die bij eene Bedrijfsvereeniging zijn aangesloten. Dit is aldus geregeld, omdat anders eene behoorlijke controle op de gestie der Bedrijfsvereenigingen zou worden belemmerd; vast moet staan wie werkgever is in den zin der wet. Daarentegen is er geen reden om den niet bij de Bank aangesloten werkgever te verplichten aan de Bank mededeeling te doen van veranderingen in zijne onderneming (art. 59), omdat de wetenschap daarvan alleen van beteekenis is voor de schatting van het bedrijfsgevaar, aan de onderneming verbonden. Artikelen 62—65. Deze artikelen komen overeen met de artikelen 66—69 der Ongevallenwet 1921. De verplichting tot aangifte van plaats gevonden hebbende ongevallen is ook op de niet bij de Bank aangesloten werkgevers gelegd. Dit is noodig ter verzekering van eene behoorlijke controle op de Bedrijfsvereenigingen. Aan de hand dezer ongevals-aangiften zal de Raad van Toezicht zich kunnen overtuigen of de voor rekening eener Bedrijfsvereeniging verzekerde arbeiders de hun ingevolge de wet toekomende schadeloosstellingen naar behooren ontvangen. De artt. 64—65 regelen uitsluitend de wijze, waarop het Bankbestuur het onderzoek naar aanleiding van een ingekomen aangifte van een voor rekening der Bank komend ongeval doet instellen. Het in art. 23 bedoelde Reglement der Bedrijfsvereeniging zal regelen moeten inhouden omtrent het onderzoek, voor het geval het ongeval voor rekening is van de Bedrijfsvereeniging. Artikelen 66—77. Deze artikelen komen overeen met de artikelen 70—80 der Ongevallenwet. 1921. Artikelen 78—89. Deze artikelen komen overeen met de artikelen 40—52 der Ongevallenwet 1921. Artikelen 90—95. Deze artikelen komen overeen met de artikelen 81—86 en 92 der Ongevallenwet 1921. Artikel 90, derde lid. Deze bepaling beoogt zooveel mogelijk eenheid in de rechtspraak te bevorderen. Aangezien geschillen tusschen eene Bedrijfsvereeniging en voor haar risico verzekerde arbeiders over het recht op schadeloosstelling niet door den administratieven rechter kunnen worden beslist, bestaat de kans, dat bepaalde wettelijke begrippen door de scheidsgerechten anders worden uitgelegd dan door de Raden van Beroep en den Centralen Raad van Beroep. De instelling van eene Centrale Commissie van scheidslieden, bij welke hooger beroep open zal staan van alle beslissingen van een scheidsgerecht vermindert echter die kans, omdat vertrouwd mag worden dat deze commissie reKcuuig ^ nu^u^ met de rechtspraak van den hoogsten administratieven rechter in ongevallenzaken. Artikel 96. Het ligt in de bedoeling met het in dit artikel bedoelde toezicht dezelfde ambtenaren te belasten, welke het toezicht uitoefenen op de naleving der Ongevallenwet 1921. Artikel 99. Dit artikel komt overeen met artikel 87 der Ongevallenwet 1921. Eerste lid. De werkgever, die lid is van eene Bedrijfsvereeniging, wordt hier uitdrukkelijk uitgezonderd, omdat het uit verzekeringsoogpunt geen aanbeveling verdient, dat de werkgever bij de Bank en de arbeiders, in dienst van dien werkgever, bij eene Bedrijfsvereeni- ging zouden zijn verzekerd. De wet verplicht de Bedrijfsvereenigingen niet om aan de aangesloten werkgevers gelegenheid te geven tot vrijwillige verzekering, maar geeft haar daartoe wel de bevoegdheid (art. 18). Aangezien de werkgever vrij is zich al of niet bij eene Bedrijfsvereeniging aan te sluiten, schijnt het onnoodig de Bedrijfsvereeniging tot het openstellen van de gelegenheid tot vrijwillige verzekering te verplichten. Artikelen 101—103. Deze artikelen, komen overeen met de artikelen 93—95 der Ongevallenwet 1921. . Artikel 105. Anders dan artikel 97 der Ongevallenwet 1921, welk artikel gelijkluidend is aan artikel 90bis der Ongevallenwet 1901, brengt artikel 105 van het onderhavige wetsontwerp de oninbare premiën niet ten laste van het Rijk, doch ten laste van het geheel der verzekeringsplichtige ondernemingen. Deze kosten, welke aan de uitvoering der verzekering onvermijdelijk verbonden zijn, behooren evenals de administratiekosten, door de betrokken ondernemingen te worden gedragen. Ondergeteekende overweegt eene zelfde regeling in de Ongevallenwet 1921 te doen opnemen. Ook de Bedrijfsvereenigingen zullen derhalve met een deel dezer kosten worden belast. Dit schijnt niet onredelijk, aangezien de Bedrijfsvereeniging werkgevers, die niet hunne geldelijke verplichtingen jegens de verèeniging nakomen kan uitstooten. Deze werkgevers komen dan van rechtswege als premiebetalers bij de Bank. Maar dan is het billijk, dat het risico van wanbetaling niet uitsluitend door de Bank wordt gedragen, maar dat ook de Bedrijfsvereenigingen daarin mededragen. Artikel 106. De Bank zal administratiekosten hebben te maken ook voor ondernemingen, welke niet bij haar zijn aangesloten, bijv. tot vaststelling van den verzekeringsplicht der onderneming (artt. 52—61) en de behandeling van ongevalsaangiften, ontvangen van de bij de Bedrijfsvereenigingen aangesloten werkgevers. Het zou niet billijk zijn deze kosten te laten dragen door de bij de Bank verzekerde werkgevers. Daarom wordt bij het onderhavige artikel voorgesteld die kosten door de Bedrijfsvereenigingen te laten opbrengen. Artikelen 108—117. Deze artikelen komen overeen met de artikelen 99—108 der Ongevallenwet 1921. De Minister van Arbeid, Aalberse. BEKNOPTE TOELICHTING. De hiervoren afgedrukte wet heeft blijkens den considerans tot doel de verzekering van personen, werkzaam in de landbouwbedrijven, tegen geldelijke gevolgen van ongevallen, hun in verband met hunne dienstbetrekking overkomen. De Memorie van Toelichting, welke het ontwerp van dezé wet vergezelde, herinnert er aan, dat de landbouwbedrijven opzettelijk buiten den kring der ingevolge de Ongevallenwet 1901 verzekeringsplichtige bedrijven zijn gelaten, en wel op grond van deze overweging, dat het verschil in aard tusschen de landbouwbedrijven en de industriëele en handelsbedrijven, het wenschelijk deed voorkomen de ongevallenverzekering van de arbeiders in eerstbedoelde bedrijven afzonderlijk te regelen, waardoor dan met dat verschil in aard rekening zou kunnen worden gehouden. Door den Minister Kuyper werd ter voldoening aan de den landbouwarbeiders gedane belofte, dat ook hunne verzekering een onderwerp van de zorg der Regeering zou zijn, in het-voorjaar van 1905 een wetsontwerp, bevattende eene regeling van de ongevallenverzekering der arbeiders in de landbouwbedrijven, aan de StatenGeneraal aangeboden. Op twee punten in het bijzonder week dat ontwerp af van de regeling, vervat in de Ongevallenwet 1901. In de eerste plaats zouden onder de verplichte verzekering vallen niet alleen de arbeiders in een landbouwbedrijf, doch ook de werkgevers, die zoodanig bedrijf uitoefenen. De Regeer mg motiveerde de opneming der werkgevers in de verzekering meenet betoog, dat vele ondernemers in de landbouwbedrijven behooren tot de kleine ondernemers, die niet minder dan hunne arbeiders behoefte hebben aan eene wettelijk gewaarborgde schadeloosstelling bij een ongeval, terwijl de ondernemer in de landbouwbedrijven m den regel, meer dan zulks in de industrie het geval is, aan dezelfde gevaren blootstaat als zijne arbeiders, doordat hij zeil meer mede werkzaam is in het bedrijf. In de tweede plaats bevatte het ontwerp eene van die der Ongevallen- wet 1901 afwijkende regeling nopens de bepaling van het dagloon der verzekerden en het opbrengen van de voor de verzekering verschuldigde premie. De Regeering was van oordeel, dat het aanhouden van loonlijsten — gelijk de Ongevallenwet 1901 voor den onder die wet vallenden werkgever voorschrijft — voor de landbouwers niet doenlijk en te bezwarend is. Daarom zou de door iederen werkgever verschuldigde premie worden vastgesteld door Commissies van Aanslag, waarin personen uit het landbouwbedrijf zitting zouden hebben. Die vaststelling zoude berusten op eene schatting van de hoeveelheid menschelijken arbeid, welke jaarlijks gemiddeld benoodigd is om in de onderneming het verzekeringsplichtige bedrijf uit te oefenen. De organisatie der verzekering sloot zich in hoofdzaken aan bij die in de Ongevallenwet 1901 nedergelegd. De verzekering zou worden uitgevoerd door de Rijksverzekeringsbank, daarbij bijgestaan door de bovenvermelde Commissies van Aanslag, terwijl de werkgever bevoegd zoude zijn, op de zelfde wijze als de werkgever in een onder de Ongevallenwet 1901 vallend bedrijf, het risico van de verzekering zijner arbeiders hetzij zelf te dragen, hetzij over te dragen aan eene naamlooze vennootschap of eene rechtspersoonlijkheid bezittende verèeniging. Na het aftreden van Minister Kuyper werd dit ontwerp met eenige geringe wijzigingen door Minister Veegens overgenomen, terwijl diens ambtsopvolger, Minister Talma, het ontwerp in zijn oorspronkelijken vorm herstelde. Het wetsontwerp bracht het echter niet tot eene openbare behandeling door de Tweede Kamer der StatenGeneraal. De behandeling der door den Minister Talma ontworpen Invaliditeitswet en Raden- en Ziektewet legde, voor zooveel de sociale verzekering betreft, algeheel beslag op de werkkracht van den Minister en van de Staten-Generaal, zoodat geen tijd overbleef voor de afdoening der op de uitbreiding der ongevallenverzekering betrekking hebbende wetsontwerpen. De spoedig na het optreden van het Ministerie Cort van der Linden uitgebroken wereldoorlog werd een nieuwe oorzaak van vertraging, en het na de verkiezingen van 1918 gevormde Kabinet had derhalve te beslissen of het de aanhangige wetsvoordracht zou overnemen dan wel door een nieuw ontwerp zoude vervangen. • Gelijk de Memorie van Toelichting aangeeft, besloot de Regeering tot het laatste, en trok na verkregen Koninklijke machtiging de Minister van Arbeid het ontwerpKuyper in. De Memorie van Toelichting bevat de mededeeling van de redenen, welke den Minister van Arbeid hebben bewogen met een geheel nieuw wetsontwerp te komen. „Zijn bezwaar tegen het thans ingetrokken ontwerp," aldus luidt het in de toelichting, „betreft in hoofdzaak de daarbij geregelde organisatie der verzekering." Uit hetgeen in de toelichting op deze zinsnede volgt, blijkt dan verder, dat de Minister rekening heeft gehouden met de omstandigheid, dat sinds de laatste 10 jaren verschillende onderlinge organisaties van landbouwers zijn tot stand gekomen, welke de ongevallenverzekering der land- en tuinbouwarbeiders hebben ter hand genomen. Aan den van de zijde dier organisaties naar voren gebrachten wensch, dat de komende wettelijke regeling haar in staat zal stellen haar bedrijf te blijven uitoefenen, heeft de Minister, gelet op hetgeen door die organisaties is gepraesteerd, gemeend te moeten voldoen, en daarom kon hier niet eene organisatie der verzekering worden gekozen welke, gelijk die, nedergelegd in de Ongevallenwet 1901 en in het ontwerp van Minister Kuyper, de uitvoering der verzekering uitsluitend opdroeg aan een ambtelijk orgaan, de Rijksverzekeringsbank. Zeer interessant schijnt aan schrijvers dezes de nadere motiveering van 's Ministers standpunt. De Minister verklaart dan in de toelichting op het standpunt te staan, dat, waar de overheid haar bemoeiing uitstrekt tot een nieuw gebied, bij de organisatie dezer overheidsbemoeiing zooveel mogelijk rekening moet worden gehouden met hetgeen op dat gebied in het vrije maatschappelijk verkeer zich heeft ontwikkeld en bewijzen van levensvatbaarheid heeft gegeven. Maar ook praktische overwegingen blijken den Minister tot zijne keuze te hebben geleid. Bij de uitvoering der Invaliditeitswet is het, naar "de Memorie van Toe- lichting uiteenzet, gebleken, dat deze op het platte land met belangrijk meer moeite gepaard gaat dan in de steden. De Minister meent dezen tegenzin van de landelijke bevolking tegen ambtelijke bemoeiing te moeten toeschrijven behalve aan zekere behoudzucht, mede aan •voorliefde voor zelf doen. Ook daarom acht de Minister het verkieslijk, indien mogelijk, bij de uitvoering der landbouw-ongevallenverzekering gebruik te maken van de medewerking van instellingen, welke reeds met vrucht de betrokken werkgeverskringen met het denkbeeld dezer verzekering hebben vertrouwd gemaakt. Het wetsontwerp werd met eenige weinig principieele wijzigingen door de Tweede Kamer aangenomen, waarna ook de Eerste Kamer daaraan haar goedkeuring verleende. De hoofdbeginselen der wet vinden hieronder eene beknopte bespreking. Overeenkomstig het hiervoren aan de Memorie van Toelichting ontleende, geeft de wet aan bijzondere instellingen aandeel in de uitvoering der verzekering. Niet iedere vorm, waarin zich het particulier initiatief op het gebied der landbouwongevallenverzekering tot nog toe heeft geopenbaard, zal echter erkenning vinden. De wet laat naast de openbare instelling uitsluitend toe vereenigingen van werkgevers, wier doel is onderlinge verzekering hunner arbeiders tegen geldelijke gevolgen van bedrijfsongevallen. De Minister beriep zich voor deze beperking op het in 1917 verschenen rapport van de Commissie, bij beschikking van den toenmaligen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel dd. 22 Maart 1913 benoemd tot het instellen van een onderzoek naar de resultaten, waartoe de risico-overdracht bij de uitvoering der Ongevallenwet 1901 heeft geleid, welke Commissie o. m. in haar rapport tot de uitspraak kwam, dat op het gebied der sociale verzekering aan winstbeoogende organisaties geen plaats behoort te worden ingeruimd. De werkgevers kunnen derhalve niet aan hunne uit de wet voortvloeiende verplichtingen voldoen door hunne arbeiders te verzekeren bij premieverzekeringsmaatschappijen als b.v. „de Nieuwe Eerste Nederlandsche", „Fatum" e. a. In dit verband moge de volgende aanteekening worden gemaakt. De wet verbiedt niet, dat eene bedrijfsvereeni- ging met eene premieverzekeringmaatschappij eene overeenkomst tot herverzekering aangaat. Evenmin is het verboden om de administratie der verèeniging cp te dragen aan zoodanige maatschappij, mits uiteraard de bepalingen der wet nopens het bestuur der verèeniging worden nageleefd. Eenige bijzonderheden betreffende de onderlinge organisaties, welke thans zich met de ongevallenverzekering van landarbeiders bezighouden en op welke de Memorie van .Toelichting het oog heeft, mogen hier volgen. Drie organisaties treden hier op den voorgrond, n.1. de Centrale Landbouw-Onderlinge, de TuinbouwOnderlinge en de Roomsch-Katholieke Boerenbond. Daarnevens bestaan nog een tweetal federaties van plaatselijk werkende land- en tuinbouwersvereenigingen. Blijkens haar opgaven telde de Centrale LandbouwOnderlinge op 31 December 1919 ± 15000 leden, met een loonbedrag van ruim 41 millioen gulden, terwijl de overeenkomstige cijfers voor de Tuinbouw-Onderlinge ± 2850 en ruim 10 millioen gulden bedroegen. De Roomsch-Katholieke Boerenbond telde in Mei 1921, ± 13000 leden, 24456 verzekerde personen met een verzekerd loonbedrag van ƒ 14.770.0C0—. De eerstgenoemde organisatie is samengesteld uit een aantal provinciale vereenigingen, welke de schadeloosstellingen gedurende de eerste twee maanden na het ongeval vaststellen, terwijl de Centrale-Onderlinge de na afloop van dien termijn verschuldigde uitkeeringen doet. De uitvoering der verzekering door de Provinciale afdeelingen geschiedt door middel van plaatselijke commissies. De regeling in de wet van het aandeel, dat de bijzondere instellingen zullen hebben in de uitvoering der verzekering kan, naar de meening van schrijvers, niet anders dan onbekrompen worden genoemd. Openbaar orgaan en bijzondere instelling worden als geheel gelijkwaardige instituten naast elkander gesteld. Wel stelt de wet de verzekering bij de Rijksverzekeringsbank voorop, maar dit vindt zijne verklaring in technisch-legislatieve redenen. De wet regelt de zaak aldus. De arbeiders in de landbouwbedrijven zijn van rechtswege verzekerd tegen geldelijke gevolgen van hun in verband met hunne dienstbetrekking overkomen ongevallen, terwijl de wet, op dezelfde wijze als de Ongevallenwet 1921 zulks doet, de schadeloosstellingen noemt, waarop de getroffen arbeider, eventueel zijne nagelaten betrekkingen, aanspraak hebben (derhalve vrije genees- en heelkundige behandeling, tijdelijke uitkeering, rente, begrafenisgeld, ,rente aan de nagelaten betrekkingen). Als regel ontvangen de betrokkenen de hun toekomende schadeloosstellingen van de Rijksverzekeringsbank en heeft de werkgever bij te dragen in de middelen tot dekking van de kosten der Bank. De werkgever is echter bevoegd toe te treden tot eene door de Koningin erkende verèeniging van werkgevers. In dat geval is deze verèeniging gehouden om de in dienst van den toegetreden werkgever door een ongeval getroffen arbeiders de wettelijke schadeloosstellingen te geven. De erkende verèeniging keert die schadeloosstelling geheel zelfstandig, zonder inmenging van de Rijksverzekeringsbank, uit. De bij de verèeniging aangesloten werkgever behoeft geen premie te betalen aan de Bank, doch staat geldelijk slechts in betrekking tot de verèeniging. De wet heeft voor de erkende bijzondere instelling de benaming „Bedrijfsvereeniging". Deze benaming is ontleend aan de Duitsche „Berufsgenossenschaft", welke instellingen in Duitschland de dragers zijn der wettelijke ongevallenverzekering. Het lidmaatschap der Berufsgenossenschaft is echter verplicht, terwijl het toetreden tot een Bedrijfsvereeniging een vrijwillige daad is. Het spreekt van zelf, dat deze aan de als Bedrijfsvereeniging erkende vereenigingen van werkgevers toegekende bewegingsvrijheid, met het oog op de belangen der verzekerde arbeiders, niet zonder waarborgen voor deugdelijk beheer is gegeven. Die waarborgen zijn deels van geldelijken, deels van anderen aard. Wat de zakelijke waarborgen betreft, wordt volgens art. 16 der wet geene verèeniging als Bedrijfsvereeniging erkend, indien niet ten tijde der erkenning ten minste het bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen aantal werkgevers, welke werkgevers ten minste het mede bij algemeenen maatregel vast te stellen loonbedrag uitkeeren, tot de verèeniging zijn toegetreden. Blijkens de Memorie van Toelichting biedt een te kleine Bedrijfsvereeniging naar het gevoelen van den Minister onvoldoenden waarborg voor goed beheer. Eene verèeniging met slechts een gering aantal leden is weinig draagkrachtig en kan derhalve in den regel niet de beschikking krijgen over voldoende voor hunne taak berekende arbeidskrachten. De wet bevat geene aanwijzing omtrent de te stellen eischen. Afgaande op hetgeen omtrent deze eischen bij de behandeling van het wetsontwerp door de Tweede Kamer van de zijde van den Minister is geschreven en gezegd, zullen echter die eischen niet onredelijk zwaar zijn, zoodat dan ook de in enkele deelen van ons land bestaande federaties van plaatselijke vereenigingen op erkenning uitzicht hebben. De te stellen eischen kunnen immers matig blijven, omdat de Bedrijfsvereeniging, vóór als zoodanig te kunnen worden erkend, in handen der Rijksverzekeringsbank zakelijke zekerheid moet stellen voor de nakoming harer verplichtingen. Deze zekerheid kan worden vergeleken met het z.g. algemeene pand, dat de risico-dragende instellingen krachtens art. 54 der Ongevallenwet 1921 moeten stellen, en zal vermoedelijk wel naar dezelfde regelen als voor dat pand bij algemeenen maatregel zijn vastgesteld, worden berekend. Da'wet bevat in dit verband verder de belangrijke bepaling,- dat eene Bedrijfsvereeniging, wier statuten de bepaling bevatten dat de leden der verèeniging onderling voor de schulden der verèeniging aansprakelijk zijn, en zulks nog gedurende ten minste een jaar na hun uittreden als lid blijven, door de Koningin geheel of gedeeltelijk van de verplichting tot het stellen van den hier bedoelden waarborg kan worden vrijgesteld. Uiteraard zal de mate, waarin de Koningin van deze bevoegdheid zal gebruik maken, in hoofdzaak worden bepaald door de aantallen der tot de betrokken Bedrijfsvereenigingen toegetreden werkgevers. Hoe grooter dat aantal, des te grooter is ook de draagkracht der Verèeniging, en des te minder bestaat dan de noodzakelijkheid om het stellen van zakelijke zekerheid te eischen. Voorts is de Bedrijfsvereeniging verplicht om zoodra door haar eene definitieve rente is toegekend, tot zekerheid voor de geregelde uitbetaling der rente in handen van het bestuur der Rijksverzekeringsbank een pand / te stellen ten bedrage van de contante waarde der rente. De niet zakelijke waarborg voor eene juiste uitvoering der verzekering met betrekking tot de belangen der verzekerden, bestaat in hoofdzaak in de bepaling, dat het bestuur der Bedrijfsvereeniging voor de helft moet bestaan uit arbeiders in de landbouwbedrijven. De wet gaat van de gedachte uit, dat deze leden van het bestuur inzonderheid zullen zorgen voor de richtige naleving der wetsbepalingen, welke van belang zijn voor de rechten der verzekerde arbeiders. Aangezien de uitvoering der verzekering bij het bestuur berust, hebben de arbeiders-leden derhalve de volle gelegenheid voor de belangen der verzekerden te waken. Een verdere waarborg voor goed beheer is gelegen in de instelling van den Raad van Toezicht, die samengesteld uit leden-werkgevers, leden-arbeiders en leden, benoemd door de Koningin, belast is met het toezicht op de uitvoering der verzekering door en op den toestand en het beheer der Bedrijfsvereenigingen. De werkgever, die tot eene Bedrijfsvereeniging wenscht toe te treden, behoeft daartoe geen voorafgaande toestemming van de overheid. Ook in dit opzicht is de wet ruimer gesteld dan de Ongevallenwet 1921, welke de overdracht van het risico der verzekering door een werkgever aan een particuliere instelling bindt aan eene toelating daartoe door de Rijksverzekeringsbank. Daartegenover heeft de Bedrijfsvereeniging niet het recht de toetreding van een werkgever, die voldoet aan de omtrent hej; lidmaatschap in de statuten der verèeniging gestelde eischen, te weigeren. De statuten kunnen echter algemeene voorwaarden voor het lidmaatschap stellen, b.v. uitoefening van een bepaald soort van landbouwbedrijf, uitoefening van het bedrijf binnen een aangegeven gebied; ook kan als eisch worden gesteld dat de werkgever een bepaalden godsdienst belijdt. Voldoet echter de werkgever aan die algemeene eischen, dan moet hij bij aanmelding worden toegelaten. Dit is aldus geregeld omdat anders de Bedrijfsvereeniging onbelemmerd selectie zou kunnen toepassen. Intusschen zullen bij algemeenen maatregel gevallen worden aangegeven, waarin de Bedrijfsvereeniging, niettegenstaande de zich aanmeldende werkgever voldoet aan de statuaire eischen, de toelating zal kunnen weigeren, of een toegelatene kan uitzetten. De Memorie van Toelichting noemt als voorbeeld het geval, dat een werkgever niet voldoet aan zijne verplichtingen jegens de verèeniging. Gelijk boven reeds werd medegedeeld is de regeling in de wet omtrent de schadeloosstellingen gelijk aan die der Ongevallenwet 1921. Behoudens echter eene afwijking op twee punten. De eerste afwijking betreft het dagloon, waarnaar de geldelijke schadeloosstellingen worden berekend. De Ongevallenwet 1921 laat dit dagloon afhangen van het door den door een ongeval getroffene in het jaar, voorafgaande aan het ongeval, werkelijk verdiende loon, welk loon dan gedeeld wordt door het aantal dagen, waarop de getroffene in dat jaar in de onderneming van zijn werkgever heeft gewerkt. De Land- en Tuinbouw-Ongevallenwet bepaalt echter, dat de Koningin voor iedere gemeente een lijst zal vaststellen van de bedragen, welke voor de verschillende groepen van arbeiders als dagloon zullen gelden. Niet het individueele, maar het gemiddelde groep-loon wordt derhalve de grondslag voor de berekening der uitkeeringen. Dit stelsel is gekozen met het oog op de Omstandigheid, dat in de landbouwbedrijven vele arbeiders niet uitsluitend hun inkomen vinden in het in dienstbetrekking verdiende loon, doch daarnevens ook in verdiensten, verworven als zelfstandig ondernemer. Ook met die verdiensten behoort billijkheidshalve bij de vaststelling van het dagloon rekening te worden gehouden en dit kan het beste geschieden door loonklassen te maken. De tweede afwijking betreft de tijdelijke uitkeering. Volgens de Ongevallenwet 1921 wordt het dagloon, waarnaar de tijdelijke uitkeering wordt berekend, op dezelfde wijze vastgesteld als het dagloon, waarnaar de rente wordt berekend. Voor de landbouwarbeiders zou deze regeling niet billijk zijn, omdat voor velen de verdiensten per week sterk wisselen naar gelang van den tijd van het jaar. In den drukken oogsttijd wordt veel verdiend, in andere tijden weinig. Overkomt nu aan een arbeider een ongeval in den oogsttijd, dan zou hij ta geringe schadeloosstelling ontvangen, indien als basis werd aangenomen de gemiddelde verdienste over een geheel jaar. Daarom bepaalt art. 8 van de onderhavige wet, dat voor de berekening van tijdelijke uitkeering wordt genomen het één zegde van het loon, dat in de kalenderweek, waarin het ongeval heeft plaats gehad, door gelijksoortige arbeiders is verdiend. Ook in andere opzichten sluit de wet zich nauw aan bij de Ongevallenwet 1921. Op eenige punten wordt hier meer in het bijzonder nadruk gelegd. Evenals volgens de Ongevallenwet 1921 is verzekerd de arbeider, die in eene onderneming arbeid verricht. De werkgever moet dus het landbouwbedrijf met het oog op het maken van avinst uitoefenen, zoodat de arbeider niet reeds verzekerd is wanneer hij landbouwwerkzaamheden verricht. Hij moet dit doen in eene onderneming. Echter wordt evenals in de Ongevallenwet 1921 op dit strenge beginsel in zoover inbreuk gemaakt, dat in bepaalde, bij algemeenen maatregel van bestuur te noemen gevallen, de arbeider verzekerd zal zijn ook indien hij niet in eene onderneming landbouwwerkzaamheden verricht. Dit zal b.v. het geval kunnen zijn wanneer een particulier voor zijn genoegen een grooten tuin bezit en voor het onderhoud daarvan regelmatig een of meer arbeiders te werk heeft. Verzekerd zullen zijn, evenals volgens de Ongevallenwet 1921, uitsluitend degenen, die in dienstbetrekking werken, derhalve niet de werkgevers. Aan dezen wordt echter de gelegenheid geopend zich vrijwillig te verzekeren. Hoewel de Memorie van Toelichting zich daarover niet uitlaat, kan gereedelijk worden ondersteld, dat de verplichte verzekering ook van de werkgevers, welke het ontwerpKuyper gaf, daarom niet is overgenomen, omdat de tegenwoordige Minister van Arbeid, evenals wijlen Minister Talma, in de sociale verzekering uitsluitend een loonregeling ziet, zoodat een rechtsgrond voor verplichte verzekering van personen, die geen loon verdienen, maar als zelfstandigen werkzaam zijn, ontbreekt. Inwonende kinderen van den werkgever worden in art. 1, letter d, der wet uitdrukkelijk buiten het begrip van arbeider gesteld, zoodat deze kinderen niet verplicht verzekerd zullen zijn. De wet opent echter de mogelijkheid voor eene vrijwillige verzekering. Voor zoover de verzekering wordt uitgevoerd door de Rijksverzekeringsbank, is die uitvoering geheel gelijk aan die der Ongevallenwet 1921. De werkgever zal derhalve aangifte moeten doen van het door hem uitgeoefende bedrijf, van veranderingen in die uitoefening en van staking van het bedrijf. Hij zal voorts over het door zijn arbeiders verdiende loon premie aan de Bank hebben te betalen, terwijl het ontwerp hem verplicht loonlijsten aan te houden. Uit dit laatste blijkt, dat de tegenwoordige Minister van Arbeid niet Jiet gevoelen deelt van zijn ambtsvoorgangers, dat het aanhouden van loonlijsten voor den landbouwer ondoenlijk zou zijn. De praktijk der thans werkende onderlinge instellingen toont aan, dat het bezwaar betreffende de loonlijsten destijds overschat is: de bij de Centrale LandbouwOnderlinge en de Tuinbouw-Onderlinge aangesloten werkgevers houden immers loonlijsten aan, die in het wezen der zaak weinig verschillen met die der Ongevallenwet 1921. Intusschen moet hierbij worden aangeteekend, dat blijkens de verslagen dier instellingen de invulling der loonlijsten veel te wenschen overlaat. De werkgever, die toegetreden is tot eene Bedrijfsvereeniging, behoeft geene aangifte te doen van veranderingen in zijne onderneming. Wel is hij gehouden aan de Rijksverzekeringsbank kennis te geven van den aanvang en van de staking van zijn bedrijf. Deze kegtoisgéving is noodig ten einde een behoorlijk centraal overzicht te kunnen krijgen over het aantal verzekeringsplichtige ondernemingen. Deze werkgevers behoeven^ voorts geene loonlijsten aan te houden, zoodat het aan iedere Bedrijfsvereeniging zelve blijft overgelaten om te bepalen op welke wijze het door iederen werkgever te betalen aandeel in de kosten der verèeniging zal werden vastgesteld. Met betrekking tot de plaatsgrijpende ongevallen yt> uitsluitend de werkgever, die bij de Bank is aangesloten, verplicht van het ongeval aan de Bank kennis te geven. Met betrekking tot ongevallen, overkomen aan arbeiders, in dienst van bij eene Bedrijfsvereeniging aangesloten werkgevers, is op de Bedrijfsvereeniging de verplichting gelegd om ten behoeve van de statistiek en de controle aan de Bank de noodige inlichtingen te verstrekken. Overigens heeft weder de Bedrijfsvereeniging zelve te regelen hoe zij zich voorstelt het onderzoek van de voor haar rekening komende ongevallen in te richten. De wet geeft aan de Bedrijfsvereeniging daartoe volle vrijheid van beweging. De voor reke.iing der Rijksverzekeringsbank verzekerde arbeiders hebben, indien zij zich niet kunnen vereenigen met een door het bestuur dier instelling te hunnen aanzien genomen beslissing, recht van beroep op de Raden van Beroep en den Centralen Raad van Beroep. Ten aanzien van de arbeiders, verzekerd voor rekening eener Bedrijfsvereeniging, bepaalt de wet, dat zij in eersten aanleg beroep hebben op een scheidsgerecht, terwijl in hoogste ressort de Centrale Raad van Beroep zal rechtspreken. Ten slotte worde nog aangeteekend, dat de Staat geen bijdrage verleent in de administratiekosten der verzekering en dat de Bedrijfsvereenigingen aan de Bank zullen hebben te vergoeden de administratiekosten, welke de Bank heeft moeten maken voor ondernemingen, welke niet bij haar zijn verzekerd. Het bedrag dier kosten is echter bij de wet beperkt tot ten hoogste 25000 gulden per jaar, ten einde de Bedrijfsvereenigingen te vrijwaren tegen een al te kostbare administratie der Bank. Het ligt in de bedoeling der Regeering deze verzekering zoo spoedig mogelijk tot invoering te brengen, izoodat vermoedeüjk omstreeks het voorjaar van 1923 "de arbeiders in de landbouwbedrijven de voordeden der verzekering deelachtig zullen zijn.