Mislukt Optreden van een. Ex-Hoofdredacteur door A. J. M. Vervoort, Hoofdredacteur der Eindhovensche Courant. TWEEDE DRUK. W.V. Stoom Boek-, Courant- en Handelsdrukkerij v.K. A. Vervoort, Kindhoven. 1914. INHOUD, Bldz. I. Waarom deze Brochure? 3 II. Een verkeerde Voorstelling 13 Waarin bewezen wordt het goed recht der „integraal" journalistieke richting uit: le. Een argumentatie ex absurdo 28 2e. Getuigenissen van bevoegden 29 3e. Uitlatingen van „niet-integralen1' ..... 37 4e. De sanctie van Z. H. Pius X 44 III. De Strijd om en in het Duitsche Centrum ... 47 Waarin bewezen wordt, dat het Centrum van heden niet is het Centrum van vroeger: A. De tegenwoordige basis van het Centrum . . 54 B. Het verder betoog en de verdere citaten van prof. Geurts 56 C. Uitlatingen van tegenwoordige Centrumsleiders 61 D. Een historisch overzicht 64 E. Het psychologisch argument 70 IV. Wat te denken van het optreden van prof. Geurts 78 V. Besluit.' . , 83 Mislukt Optreden van een Ex-Hoofdredacteur door A. J. M. Vervoort, Hoofdredacteur der Eindhovensche Courant. TWEEDE DRUK. N.V. Stoom Boek-, Courant- en Handelsdrukkerij v.h. A. Vervoort, Eindhoven. 1914. Waarom deze Brochure? Begin der vorige maand trad de WelEerw. Heer N. H. JVL van Reijsen, benoemd tot hoofdredacteur van het katholieke grootblad „De Maasbode", in functie. Zooals dat onder nette journalisten, die „hun wereld kennen", gebruikelijk is te doen, schreef de nieuwe Maasbode-redacteur ter kennismaking met zijn lezers een inleidings- of voorstellingsartikel, waarin hij zijn journalistiek program uiteenzette. Dat program — de lezer gelieve het met aandacht te volgen — luidde aldus: 't Is voor den Katholieken journalist dezer dagen een zegen „!; Z,i.n ïe^p,??ram vo»edig is uitgelijnd door den Opperleider van alle Katholieke werken, den Paus. Vóór dat n.1. pater Chiaudano zijn boekje: „Katholiek Journahsme ter perse zond, heeft eerst de H. Vader het tef goedkeuring in handen gehad en gelezen. De Paus zond het aan den schrijver terug met deze letterlijke woorden: uitmuntend mijn dank en beste wenschen. u' Jn ^e^Slattsis«:r,e,taris des Pausen, Kardinaal Merry del Val schreef, dat het Z. H. verheugde, den Pater te kunnen verzekeren AiL ^.l^,i?i?Mnwetten' welke h« met zoo bewonderenswaardige degelijkheid van argumenten en met zoo volkomen klaarheid van uiteenzetting heeft samengevat, uiterst geschikt ziin Ka.tholieken P«blicist te houden in zijn rol vagn waaSchtig apostel, wiens woord in de voortdurende verwarring der geesten feevenn'eUWe e" machtige beweegkracht is voor hit Christelijk .J" *?* boekje zoo ondubbelzinnig geprezen door het hooeste kerkelijk gezag, heeft de Katholieke jSuraalist, aldus de KardTnaal zijn leiddraad en wetboek; en Z.Efmin. spreekt als zijn wensch uit, dat de dagbladschrijver daaruit een gedragslijn nemTvoor een welberaden ijver en een vruchtbare werkzaamheid Dien weg derhalve, zoo duidelijk door den Paus aangewezen moet ,k .„slaan; ik acht het een onafwijsbaren S dien leiddraad in alles te volgen; op dat wetboek leg & mHn èld zfchtiS. 6 dringCn mii gehoorzaamhdd ^"oS i„.y™^e1s h»* w.00rd van dien schrijver nu moet de Katholieke 3r?' Zl,n* opzend als een ware zending alseen wezenlijk apostolaat, er naar streven door de KathoHekê oer" een heilzamen invloed uit te oefenen op de menigte om haar te leiden en zelfs met krachtige hand te brengenlot ha^r waar ffdeD;iaer^ lijn de alles omvattende wet van christelijke wijsheid: het kwade vermijden en het goede beoefenen; hij zal dus de courant Roomsch doen zijn door niet alleen daaruit alles te weren, wat met het Katholiek karakter eener courant in strijd is; maar tevens door daarin alles neer te leggen, wat strekken kan tot bevordering en opbouwing van het Katholieke leven in al zijn schakeeringen... Ziende onafgebroken naar de hand van den Opperleider, die ons den eenig waren weg wijst; luisterend onafleidbaar naar het woord van Zijn mond, zal het zijn een gaan op den rechten weg des geloofs, zonder aarzelen, zonder afwijking; moet het wezen een moedig en krachtig voorwaarts stappen met de banier van Christus wijd ontplooid, omhoog voor allen zichtbaar, allen tot gids en waarschuwing. Want velen zijn de verleiders, die heenlokken naar de zijwegen, en veelvuldig de lokmiddelen, waarmede ze vleien; daarom moet de Roomsche courant van heden zijn weg gaan met vasten tred en in duidelijke richting, opdat alle goedwilligen in haar vinden een gereeden en vertrouwbaren leider. Dit kan alleen, wanneer zij in wijze voorzichtigheid zelf op haar hoede voor alles, wat dwaling is, tot dwaling voert, of van de dwaling uitloopt, zorgvuldig alles vermijdt, wat niet in alle opzichten rechtzinnig te noemen is; wanneer zij schuwt en afwijst alle gewaagdheid van meening en beoordeeling, welke reeds zoo dikwerf verwarring stichtte en wanorde bracht in de geesten, en vaak aanleiding werd tot noodlottige dwalingen: dit is alleen mogelijk, wanneer zij, hoewel huldigend gepaste vrijheid in twijfelachtige vraagstukken, toch met scherpzinnig toezien vermijdt en aanwijst alle gevaarlijke en vermetele meeningen, welke ook maar eenige smet zouden kunnnen werpen op de ongereptheid des geloofs; wanneer zij met ontwijking van alle dubbelzinnigheid en onduidelijkheid in woorden en uitdrukkingen de taal van klaarheid en waarheid doet hooren; dit is alleen mogelijk, wanneer zij alle uitlatingen achterhoudt, welke, hoewel bedoeld als een objectieve vermelding van feiten of uitspraken, toch, zonder commentaar gelaten, den lezer in verkeerde richting zouden kunnen brengen. En in dit alles, zooals gezegd, moet zij zich laten leiden door de bevelen en de wenschen van den Paus, opdat zij op haar beurt veilige leiding geve aan anderen. Door zulke negatieve werking moet zij in deze dagen van lakschheid en verzwakking in het geloof, van onbeschaamde en schier ontoombare zedenontaarding een krachtige waarschuwing en moedige vermaning wezen, welke in de harten der menschen weerzin en afschuw wekt tegen het steeds wijder rond zich grijpende ongeloof en tegen de groeiende zedenverwording; afschuw, welke het eerste en noodzakelijke middel is tegen besmetting. . Dus alles vermijdend, wat den godsdienst ook maar in het minste zou kwetsen, moet de Roomsche courant, ook positief werkend, een taal spreken en een richting huldigen, welke alleen passen aan een Katholiek blad. Het moet een openlijke, krachtige belijdenis zijn van ons heerlijk Roomsch geloof; haar woord moet zijn één luide, vrijmoedige prediking van de reine zedelijkheid der christelijke moraal: te midden van het al-overheerschend rumoer der materialistische wereldmarkt en boven het cynisch gelach van de brutale zonde moet zij onafgebroken laten klinken het klokkelied van haar credo, dat de harten van het stof der aarde aftrekt omhoog naar den hemel; moet zij luid en nimmer-wijkend der zonde in het aangezicht slingeren de kloeke forsche taal van haar eeuwig-geldende moraal met het nimmer toegevende non-licet. Ja! vóór alles een ongeveinsd-KathoIieke belijdenis; geen verduiking van wat ons heilig is, geen angstig wegschuilen of zwijgen, wanneer de plicht ons dwingt tot uitkomen of spreken; geen lafhartig hullen in twijfelachtige kleur. Wij, die ons verheugen in het bezit van de Goddelijke Waarheid, wij behoeven het allerminst ons geloof en zijn beginselen achteraf te houden, als ware het minderwaardig en beschamend, geloovig te zijn. En daarom die waarheid voorop, onbevreesd en ongeveinsd! In alles moet het uitkomen, dat wij Katholiek zijn; alles in ons en van ons moet doortrokken zijn van den echt-Katholieken geest. Met meer recht dan de anderen kunnen wij met onze meer-dan-menschelijke, met onze Goddelijke levensbeschouwing, met onze Goddelijke waarheid en zedenleer voor het voetlicht treden; en wanneer zij niet zwijgen, wanneer zij van geen toegeven of aanpassen willen weten, wanneer zij allen schijn zelfs van meeloopen met hun tegenstanders vermijden in alles en overal, dan past het zeker ons, Christus' leerlingen, voor den dag te komen met niet minder levensdurf en sprekensmoed dan zij; dan past het ons zeker niet, onze kleur bangelijk bedekt te houden, met onze beginselen te schipperen of mee te zeulen met hen, die tegen ons zijn. Vandaar moet die belijdenis tevens zijn geheel en volkomen, zonder eenige terughoudendheid, zonder eenige beperking; het zuurdeesem moet volkomen kunnen doorwerken en de gemoederen geheel doortrekken; het moet het heele leven der enkelingen, en heel het leven der Katholieke maatschappij in al zijn vormen en verhoudingen geheel bezielen. Zoo immers wil het onze H. Vader de Paus, niet anders mogen zijn kinderen het willen. Tot die ongeveinsd-KathoIieke, tot die geheel-Katholieke belijdenis moet de Roomsche pers haar krachtige opwekking laten hooren; het is haar heilige plicht om bijna uitsluitend schrijvend voor Katholieken, in dien echt-katholieken zin te schrijven; niet slechts de schrijvers zelf, maar al wat ze schrijven, moet den waren Katholieken geest ademen; alles moet er op gericht zijn het bovennatuurlijke element in de lezers te versterken, en aldus hun geestelijk welzijn te bevorderen. Het overal doordringende, invloedrijke woord, dat van den leerstoel der courant uitgaat tot duizenden, moet die duizenden versterken in hun godsdienstige overtuiging, moet de Katholieke beginselen steeds dieper en vaster inheien in hun harten; haar woord moet levenwekkend en versterkend, verlichtend en verwarmend, opbeurend en aanvurend heengaan tot geest en hart, om beide te vormen in Christus. Zóó werkend moge ons blad „de geesten ontvankelijk maken voor de Katholieke leer en de harten voor de praktijk der moraal, opdat zij allen denken uit één geest, en met één hart mogen liefhebben den geest en het hart van Christus' Stedehouder, om met grooten moed te strijden aan de zijde des Pausen, stoutmoedig zijne heilige rechten te verdedigen en deel te nemen in zijn droefenissen en triomfen." Daartoe steune mij God met Zijn wijsheid en kracht; daartoe helpe mij de Geestelijke Overheid, aan wier leiding en gezag ik mij volkomen onderwerp. Daartoe vertrouw ik op de medewerking van Directie en Redactie en niet het minst op het gebed van Neerlands Katholieken I En nu met moed en vertrouwen vooruit! Met God en voor God! Een paar dagen later werd in „De Maasbode" gepubliceerd een tweetal artikelen onder het hoofdje „Twee organisaties", waarin een vergelijking werd ingesteld tusschen de leidende grondbeginselen van twee politieke partijen van Katholieken : het reeds lang bestaande en verdienstelijke duitsche Centrum en de nog onlangs gestichte fransche „Union Catholique", waarvan kolonel Keiler de ziel en de leider is. Het program-artikel van den nieuwen Maasbode-redacteur en de opname van de beide hier genoemde artikelen schenen de bezorgdheid gewekt te hebben van den oud-hoofdredacteur van „De Tijd", thans professor in de kerkgeschiedenis aan het Groot-Seminarie van Roermond. Althans de katholieke pers kondigde kort daarop aan, dat van de hand van professor Geurts een brochure verschijnen zou, die handelen zou over het een èn over het ander. Zij is verschenen onder den titel: „Eerste Optreden van een Nieuwen Hoofdredacteur door P. Geurts, professor aan het Groot-Seminarie te Roermond". Het doel van dit vlugschriftje van 39 paginaas is door den Eerw. schrijver weergegeven in de volgende woorden, welke ik in de slot-paragraaf op pag. 38 lees: „De geest van een aanmerkelijk deel van den clerus en het katholieke volk (van Nederland) door het „integralisme" (van De Maasbode) vergiftigd! — dit vooruitzicht doet ons werkelijk huiveren en wij weten niet wat ons nog veel ergers zou kunnen wedervaren. Om aan dit noodlottig alternatief te ontkomen, bestaat er maar één weg: „De Maasbode" dient hare „integrale" instincten en allures af te leggen. Haar hiertoe te bewegen en, zoo noodig, te pressen is de welgemeende opzet van dit schrijven . Ziedaar aangegeven het beweerde, maar wat ik zou willen noemen het niet-werkelijke doel van professor Geurts' geschriftje. Want dit geschriftje heeft nog een ander, niet uitgesproken doel, maar wat ik zou willen noemen: het klaarblijkelijke of werkelijke doel. Want dit geschrift van „welgemeenden opzet" is niets anders dan een tendenz-geschrift up to date, maar van een tendenz van zeer bedenkelijk allooi. Het klaarblijkelijk of werkelijk doel van de brochure wordt door den schrijver natuurlijk verzwegen, maar istusschen de regels door en niet het minst uit de alles behalve gelukkig geslaagde uitwerking van het uitgesproken, maar niet-werkelijke doel, in de slot-paragraaf duidelijk genoeg te lezen, zoodat ten opzichte van het w e r k e 1 ij k e doel de lezer niet in de geringste onzekerheid gelaten wordt. Want men kan, de brochure lezende, maar niet ontkomen aan den steeds sterker wordenden indruk, dat dit geschrift van „welgemeenden opzet" niet anders is dan een wel gedurfde, maar tevens totaal mislukte en onridderlijke aanval op het katholieke grootblad „De Maasbode" en op de door de hoofdredactie van dit blad gevolgde katholieke journalistiek. Ik zou, gewaarschuwd door het „nemo praesumitur malus nisi probetur", vooral waar de auteur zelf spreekt van een „welgemeenden opzet van dit schrijven", niet tot de conclusie van eene andere dan de aangegeven bedoeling gerechtigd zijn, indien de schrijver zelf door de wijze van uitwerking van zijn opzet niet het bewijs geleverd had voor mijne bewering, dat de lezer van de brochure niet lichtvaardig te werk gaat, indien hij eindigt met het aannemen van eene andere conclusie en naast de uitgesproken nog eene onuitgesproken bedoeling veronderstelt en hieraan vasthoudt. Ik kan het feit van het publiceeren van een tweetal artikelen over het Duitsche Centrum en de Fransche Union Catholique door „De Maasbode", gelet zelfs op de omstandigheid hoe daarin geredeneerd en geoordeeld wordt, niet beschouwen als een gebeurtenis van zulk een gewicht, dat daarover eene vooraf aangekondigde en eenigszins gerucht makende brochure moet worden in 't licht gegeven. Aan het verschijnen van zulk een brochure moet volgens mij een ander motief ten grondslag liggen dan een schijnbaar ridderlijke verdediging van een politieke organisatie, hoe verdienstelijk die organisatie dan ook zij, maar waarmede wij, Nederlanders, ten slotte toch zoo bar veel niet te maken hebben. De verdediging van het Duitsche Centrum — in de veronderstelling dat die noodig was — zou een dagbladof tijdschrift-polemiek waard geweest zijn, maar aan zulk een verdediging eene brochure te wijden, lijkt mij wel een ietwat overbodig vertoon. Het wil mij dan ook toeschijnen, dat de publiceering der twee artikelen over „Twee Organisaties" in „De Maasbode" was niet zoozeer oorzaak van — maar meer een gewenschte aanleiding tot het schrijven der brochure over het „Eerste optreden van een nieuwen Hoofdredacteur". Wel is het grootste deel van prof. Geurts' vlugschrift gewijd aan eene verdediging van het Duitsche Centrum, maar iemand, die de kunst van lezen verstaat, heeft wel gemerkt, dat het zwaartepunt der brochure gelegen is in het eerste en in het laatste hoofdstuk. Vooral in den staart zit het venijn! 't Is een scherpe critiek op de zoogenaamd „integraalkatholieke" journalistiek, welke de nieuwe hoofdredacteur van „De Maasbode" tot de zijne heeft verklaard en welke „allermodernste dwaling een schijnheilig en misleidend karakter" heeft. Pag. 8. 't ls een perfiede, weerzinwekkende aanval op het katholieke „grootblad" De Maasbode, die door den schrijver voor het alternatief wordt geplaatst: öf van richting veranderen óf verdwijnen. Pag. 38. Ik weet niet wat het meest tegenstaat in dit droevige en treurige strijdschrift: öf de onzinnigheden, welke er in worden gedebiteerd ; óf de verbluffende oppervlakkigheid, waarmede getracht wordt een stelling te verdedigen; öf het onlogische der redeneering; óf de gewilde verblindheid, die weigert de waarheid te erkennen; öf de onbegrijpelijke luchthartigheid, waarmede hier gespeeld wordt met een groot katholiek belang; öf het onduldbaar terrorisme, waarmede hier de gewetens-overtuiging van een katholiek journalist wordt bejegend. Dit alles vindt ge op-een en door-een gehoopt in dit geschriftje van slechts 39 paginaas, terwijl reeds één van al deze omstandigheden voldoende zou zijn, om het te maken tot een waardeloos persprodukt. Met eene luchthartige oppervlakkigheid, welke haar bij de wereld-beroerende gebeurtenissen op maatschappelijkreligieus gebied voortdurend heeft gekenmerkt, heeft reeds een deel van de Nederlandsche katholieke Pers dit geschriftje besproken en helaas geprezen als zeer actueel en erg opportuun en als het pleit beslissend, terwijl een ander deel — het meer bezadigde — onzer Nederl. Kath. Pers, niettegenstaande zij zich geestverwant weet van Prof. Geurts, een plechtig maar welsprekend zwijgen bewaart. De vrienden schijnen met dit in conceptie en in geboorte erg praematuur geesteskind een weinig verlegen te zitten en er is niemand hunner, die er het peterschap over aanvaarden wil. Ze willen het blijkbaar verloochenen. Maar zoo denkt er niet iedereen over, die met dit geestesproduct kennis maakte. De reklame der Pers en het daarin circuleerend bericht, dat de eerste oplage van dit vlugschrift reeds is uitverkocht en door een tweede zal gevolgd worden, werken suggestief op een lezerspubliek, waarvan men in zijn algemeenheid nu niet kan zeggen, dat het bevoegd is tot oordeelen over vraagstukken, die, als de in het vlugschrift besprokene, de levensbelangen der Kath. Kerk ten nauwste raken. Eenzijdige voorlichting in deze acht ik ten hoogste schadelijk en bijzonder verwarringstichtend. Vooral waar het hier gaat over het al of niet juiste eener katholieke journalistieke richting, waarvan de een beweert, dat zij de eenige ware en de kerngezonde, en waarvan de ander zegt, dat zij eene „allermodernste dwaling met een schijnheilig en misleidend karakter" is. Vooral in deze kwestie, waarmede een geheel katholiek lezerspubliek te maken heeft, is groote klaarheid van inzicht, eene duidelijke en afdoende definitie van het grootste belang. Tegen deze katholieke journalistieke richting heeft in hoofdzaak Professor Geurts zijn zwaarste geschut gericht. Een katholiek journalist heeft charge d'ames d. i. zielezorg; daar gaat niets van af. Hij zal op den dag van het groote gericht rekenschap hebben te geven van alle zielen, die ooit door hem met geestesvoedsel werden gespijsd. Alleen van de Waarheid is het, dat de onsterfelijke zielen leven. Welnu, daar is maar ééne Waarheid: de door God geopenbaarde; en daar is van Godswege maar één officieel orgaan, waardoor die Waarheid ons toekomt: de leerarende Katholieke Kerk. Omdat nu Hij, die Zijn eeuwige Waarheid openbaart, over alles en allen absoluut Soeverein is, volgt hieruit, dat Zijn officieel orgaan, de leerarende Katholieke Kerk, het alleenrecht moet bezitten, om in zaken, die de Waarheid raken, te beslissen wat wel en wat niet tot hare rechtsmacht behoort. Om d i t alleenrecht van beslissing der Katholieke Kerk draait, bij aldien ik de zaak goed begrijp, de groote kwestie. Vóór- en tegenstanders van dit alleenrecht ontmoeten hier elkaar en zij staan warm of koud daartegenover. De warmen vechten er voor, de kouden — zoo zij het al niet bestrijden — verdedigen het niet. En toch van de erkenning van dat alleenrecht hangt voor het menschdom het eeuwige wel en wee goeddeels af, omdat te gelijk met die erkenning de zekerheid erlangd wordt, of men al dan niet de Waarheid bezit en veilig gaat door het labyrinth van meeningen en meeningen. Ik, die het voorrecht heb de redactie te voeren van een, zij het in beteekenis dan nog zoo bescheiden, katholiek blad, maar van een kath. blad, dat toch zijn invloed oefent op zijn lezers en dezer gedachtengang leidt, ik meen i n geweten verplicht te zijn het ongerept Katholicisme in de kolommen van mijn blad te moeten voorstaan en het hier boven bedoelde alleen-recht krachtig te moeten handhaven. Ik ben dus voorstander van het zoogenaamd — want het woord is een pléonasme — integraal-katholiek journalisme. De vraag, of dit integraal-Katholicisme een, zooals Professor Geurts in zijn brochure beweert, „allermodernste dwaling is met een schijnheilig en misleidend karakter", is voor mij bijgevolg een gewetensvraag, waarvoor ik een oplossing verlang. Het gaat hier niet over de kwestie, of een of ander voorstander van het zoogenaamd integraal-katholiek journalisme zich vergist of vergaloppeerd heeft in 't beoordeelen van toestanden en personen. Want dat is een kwestie van het allerminste belang. Maar het gaat hier over de vraag: of het zoogenaamd integraal-katholiek journalisme, qua journalistieke richting, qua journalistiek stelsel een werkelijke dwaling is in opvatting. De beschuldiging van Professor Geurts is zoo algemeen m o g e 1 ij k, en ziedaar de reden, waarom ik meen, dat zij niet onweersproken mag worden gelaten. Daar zullen er zijn, die dit gevoelen niet deelen; hiertegenover kan ik niets anders aanvoeren, dan dat ik op mijn beurt hun gevoelen niet deel. Men kan daarover al zeer moeilijk een oordeelkundig gevoelen hebben, wanneer men bij de zaak zelf niet betrokken is, en zelfs wanneer men er bij betrokken is, komt het er op aan, of men goed is geinformeerd. Het gaat hier om een groot katholiek belang èn met betrekking tot het zoogenaamd integraal-katholiek journalisme èn met betrekking tot het katholieke grootblad „De Maasbode". Het roomsch krantenlezend publiek moet weten, dat zij, die het zoogenaamd integraal-Katholicisme voorstaan, dit doen uit heilige overtuiging en geenszins ongemotiveerd, en dat niemand het recht heeft, om het zoogenaamd integraal-katholiek journalisme, wat men er overigens ook van moge zeggen, een schijnheilig en misleidend karakter aan te wrijven. Huichelaars zijn de aanhangers van dat soort journalisme allerminst; hoogstens kunnen zij zich vergissen. Op het stuk van menschelijke zekerheid zijn zij geenszins meer gewaarborgd dan hunne tegenstanders en bestrijders. Ter wille van het katholieke belang, dat door den betreurenswaardigen aanval van Prof. Geurts is in 't gedrang geraakt, zal ik trachten een weerlegging te leveren van zijn strijdschrift. Het spreekt van zelf, dat mijn voornaamste verweer het door De Maasbode-redacteur gevolgde journalisme zal gelden, omdat daartegen vooral de aanval van Prof. Geurts is gericht, terwijl de kwestie van het Duitsche Centrum, als houdende nauw verband daarmede, door mij niet onaangeroerd zal kunnen gelaten worden. Een verkeerde Voorstelling. De Lezer zal natuurlijk niet verwachten en kan veel minder nog eischen, dat ik het betoog van Professor Geurts woord voor woord volg. Ik moet, ter noodzakelijke bekorting, mij bepalen tot de quintessens van het betoog der afzonderlijke paragrafen van het vlugschrift. „Door welken geest wordt de nieuwe hoofdredacteur van „De Maasbode" gedreven?" zoo luidt de vraag boven het eerste hoofdstuk, waarin de schrijver een onderzoek instelt naar het motief, waarom in de twee Maasbode-artikelen over de Duitsche en de Fransche politieke organisatie der Katholieken een zoo ongunstig oordeel geveld wordt over het Duitsche Centrum. Vroeger, aldus de auteur, was het onder de Katholieken een uiting van den onvervalschten sensus catholicus groote mannen te eerbiedigen en te eeren. Zoo hebben alle Katholieken van Nederland tot vóór enkele jaren met een ontzag en een eerbied, welke aan vrome viereering grensden en de zucht tot navolging wekten, opgezien tot de groote figuren en voormannen van het Duitsche Centrum. Nu is dat anders geworden sinds enkele jaren in een, gelukkig nog maar klein, deel der Nederl. kath. pers. Nu zou, zegt de schrijver, indien wij „De Ateasbode" geloofden, het mis zijn met dat Centrum; nu zouden de leiders van het Centrum op een dwaalspoor zijn geraakt; nu zou het Centrum zelf van een zegen in een ramp voor de Kerk zijn verkeerd. Zulk een onwaar oordeel, aldus de professor, getuigt van gebrek aan piëteit, dat hij vroeger heeft gesignaleerd als in strijd met den traditioneelen Roomschen zin van het katholieke voorgeslacht. Van een „sensus catholicus" in den zin als waarvan prof. Geurts hier gewaagt, heb ik nooit gehoord. Ik ken wel een „sensus catholicus", een katholiek denken en voelen, maar die is van een heel andere soort dan die van den Roermondschen hoogleeraar. Hoe dit ook zij, het gaat m. i. niet aan, om iemand gebrek aan katholieken zin te verwijten, omdat hij niet sympathiseeren kan met een politieke partij zooals die momenteel is, zonder de minste overweging, of die nog is zooals die vroeger was. En juist over dit laatste punt bestaat verschil van meening. De eenen zijn van oordeel, dat er heel wat in het Centrum veranderd is, de anderen meenen, dat dit niet het geval is. Tot de laatste categorie behoort prof. Geurts, tot de eerste „De Maasbode". Maar als „De Maasbode" eerlijk meent, dat het tegenwoordige Centrum in zijn doen en laten en in zijne leidende beginselen heel wat afwijkt van het oude Centrum, en om deze reden ook haar oordeel over het Centrum gewijzigd heeft, is dan prof. Geurts om deze subjectief gemotiveerde oordeels-verandering van „De Maasbode" gerechtigd, dit blad te verwijten een gemis aan onvervalschten „sensus catholicus" ? Ik meen van niet. Maar tot zulke objectieve overwegingen schijnt prof. Geurts niet meer in staat. Ziehier wat hij schrijft op pag. 5 en v.v.: Stellig is er iets veranderd! Maar deze verandering heeft niet plaats gegrepen in het Centrum, maar in de geestes- en gemoedsstemming van de onder zekeren invloed staande Katholieken, bij welke het vermogen en de neiging om in geloofsgenooten, die tot een andere „richting" behooren, het vele goede te waardeeren geleidelijk weken voor de noodlottige zucht, om steeds nieuwe tekortkomingen in hen te ontdekken en de werkelijk bestaande schrikbarend te vergrooten of toe te schrijven — niet aan menschelijke zwakheid of feilbaarheid, maar — aan innerlijke ontaarding en principiëele verkeerdheid. Hoe komt „De Maasbode" er anders toe, in ons nuchter, . gezond en kalm denkend, niet-integraal katholiek Nederland de werkelijk krankzinnige voorstelling te ventileeren, dat de algemeene geloofsafval, welke in katholiek Duitschland als voorbode van den laatsten der dagen in nabij verschiet zou liggen, per slot van rekening mede het gevolg zal zijn van de slechtheid van het Centrum ? Hoe het anders te verklaren, dat naar het oordeel van een katholiek blad d e Centrumsleiders zich, zelfs in godsdienstige en zedelijke quaesties, eenvoudig niet wenschen te storen aan Paus en Bisschoppen ? Denk het u een oogenblik in: die 100 door het katholieke kiezersvolk als echt katholiek gekeurde, veelal hoogstaande Centrumsmannen, met een verdienstelijken schitterend verleden, wier schoenriemen een beginneling in de journalistiek niet waardig is te ontbinden, zouden plotseling allen tegelijk óf hun rechtzinnigheid óf hun hoofd verloren hebben. Het klassieke „Germania docet" dient voortaan — o ironie! — vervangen te worden door „Gallia docet"! Of de voorstelling van den auteur, dat deze verandering niet heeft plaats gegrepen in het Centrum, maar in de geestes- en gemoedsstemming van onder zekeren invloed staande Katholieken, juist is, zullen we later zien, wanneer we het hebben over het verleden en het heden van het Centrum. Nu moet ik eene andere voorstelling van den schrijver recht zetten, de voorstelling, welke hij geeft van het „waarom" van deze Maasbode-houding tegenover het Centrum. Ziehier: Aan de uiting van deze geestesgeaardheid, welke van alles, wat niet tot de „integrale richting behoort, geen goed wil hooren, is sterk verwant een andere, welke zeer opgemerkt is in het inleidingsartikel van den nieuwen hoofdredacteur van „De Maasbode", onder wiens regiem de bedoelde artikelen tegen het Centrum het licht zagen. De pose, om in deze troebele en verwarde tijden onder de Katholieken op te treden als de heraut bij uitstek van den Paus, om niet een slap en verminkt maar een kloek en ongeschonden Katholicisme voor te staan; de opzettelijke en breedvoerige ophemeling van een Italiaansche brochure, die van bevriende en schijnbaar aanverwante zijde uitgespeeld werd tegen schier de geheele katholieke Nederlandsche pers, om dezer voosheid en halfslachtigheid in het licht te stellen; de tendentieuse verheffing van deze, al is het op zich zelf nóg zoo voortreffelijke, brochure juist tot een program van beginselen; de met veel ophef tentoon gespreide moed to be a Daniël te midden van de valsche of zwakke broeders — deze vooral in een homo novus zeer opvallende pose wijst ondubbelzinnig op een onsympathiek vooroordeel, dat zich nu reeds in den geest van den hoofdredacteur heeft vastgezet. Dat vooroordeel geldt andere katholieke persorganen ten onzent, welke, bij wijze van een onuitgesproken maar niettemin volstrekt onmiskenbare tegenstelling, indirect worden beticht niet in gelijke mate als de nieuwe titularis aan den Paus verknocht, het katholieke vaandel getrouw, van het algeheele Katholicisme doordrongen te zijn. Het is dezelfde vereenzelving van eigen richting met d e katholieke, hetzelfde wantrouwen en dezelfde kleineering van alles wat haar weerstreeft. Tegenover deze bedekte, maar daarom niet minder te laken verdachtmaking sta mijn krachtig protest! Dank mijn vroegere positie niet alleen de producten, maar meerstal ook den persoon, den geest, den handel en wandel van mijne oud-collegaaskennend, meen ik daartoe volkomen gerechtigd te zijn. Op het stuk van orthodoxie, echt godsdienstige gezindheid en gedweeheid tegenover het kerkelijk gezag is er misschien geen land ter wereld, waar de katholieke journalistiek zóó onberispelijk is, zóó hoog staat als juist in Nederland. Deze laatste opmerkingen dienen slechts om nóg duidelijker te doen uitkomen door welken geest mijn schrijven bezield en ingegeven is, wat ik er mee wil bereiken, waarom ik de publicatie ervan wenschelijk achtte: het gaat er niet om eenvoudig een scneeve voorstelling recht te zetten: wij willen wijzen op en waarschuwen tegen eene richting en — vooral dit — uit een gevoel van piëteit een instelling, die zoo ontzaglijk veel verdiensten voor de Kerk heeft, schoon wasschen van de smet, welke er anders wellicht in niet weiniger oog op zou blijven kleven. De houding van „De Maasbode" tegenover het Duitsche Centrum is dus- niet het gevolg van eene objectieve beoordeeling van toestanden en feiten, maar het uitvloeisel van de gesteldheid van een geest, die onder suggestie ligt. Tot de verschijnselen dezer geestesziekte behoort de zucht om te p o s e e r e n, om te schijnen dat wat men niet is : een moedig belijder van een beginsel, welks ongereptheid men waant in 't gedrang te zijn geraakt en bedreigd. Tot de verschijnselen dezer p-eestesziekte behoort verder de betichting van anderen van niet in gelijke mate den Paus en het katholieke vaandel verknocht te zijn als hij, die aan die geestesziekte lijdt. Vandaar van de zijde van „De Maasbode" eene wel onuitgesproken maar niettemin volstrekt onmiskenbare beschuldiging van dien aard aan het adres der andere Nederlandsche persbroeders. Prof. Geurts drukt zich hier nog al voorzichtig uit, maar niettemin hij zegt het. Hoe totaal ongegrond echter zijne beschuldiging is, blijkt al terstond hieruit, dat de nieuwe hoofdredacteur van „De Maasbode" met geen enkel woord heenwijst, ook niet bedekt, naar andere confraters. De lezer kan zich overtuigen, als hij het program van den nieuwen Maasbode-redacteur, vooraan in deze brochure afgedrukt, aandachtig leest. In dat program wordt niets anders aangegeven dan de richting van zijn roomsche journalistiek. Ieder pasbeginnend hoofdredacteur geeft een beginselverklaring en een program. Een „homo novus" moet dat doen. De een verklaart dit, een tweede verklaart weer wat anders, en tien zulke „homines novi" zullen tien verschillende programs geven. De een zal meer verklaren dan de ander; maar is nu het meerdere, dat de eene geeft, een „onuitgesproken maar niettemin volstrekt onmiskenbaar" verwijt tot den ander, die minder geeft ? Zoo iets kan alleen hij beweren, die uiting wil geven aan een vooroordeel en een geestesgesteldheid, die hem ongeschikt maken om billijk en rechtvaardig te oordeelen. „Non judicant, qui maligne Iegunt", zou Plinius zeggen, niet zij zijn tot oordeelen in staat, die opzettelijk verkeerd lezen. Maar de Maasbode-redacteur heeft eene, in de oogen van prof. Geurts onvergeeflijke, fout begaan. Hij heeft n.1. verklaard, dat de veel besproken brochure van den Italiaanschen Jezuiet Chiaudano over het katholiek Journalisme zijn leiddraad zijn zal. De „verheffing van deze, al is het op zich zelf nóg zoo voortreffelijke, brochure tot een program van beginselen", is voor een katholiek journalist in Nederland een tendentieuze, ongeoorloofde daad! Och, die brochure van Chiaudano, door den Paus zoo hoogelijk geprezen en aanbevolen, wat zit die velen dwars! Maar de brochure is er en ook de pauselijke goedkeuring en aanbeveling en de duidelijk uitgesproken wensch, dat zij tot leiddraad en wetboek zal zijn voor den katholieken journalist. Wat ligt nu meer voor de hand, dan dat een waarachtig katholiek journalist met een en ander rekening houdt ? Wijl deze brochure in Nederland zoowel als elders door de katholieke pers is geignoreerd en als leiddraad en als wetboek is gewezen van de hand, kan ik hier aan de bekoring niet weerstaan, weer te geven de beide brieven, welke pater Chiaudano naar aanleiding zijner brochure mocht ontvangen èn van den secretaris van Z. H. Paus Pius X en van Z. E. den Kardinaal-Staatssecretaris. Hier zijn ze: VAN HET VAT1CAAN, den 30sten Dec. 1909. Hoogeerwaarde Pater, De Heilige Vader belast mij met de aangename taak, U Uw voortreffelijk geschrift terug te zenden met deze letterlijke woorden.: „peroptime, cum gratulationibus et gratiarum actione — uitstekend, mijn dank er voor en mijn goede wenschen"; en met den Apostolischen Zegen, dien Zijne Heiligheid van ganscher harte schenkt aan U en aan al Uwe medebroeders Uwer provincie. Uitvoering gevende aan deze verheven opdracht, verheug ik mij, met oprechte hoogachting, te zijn van U, Hoogeerw. Pater, de zeer toegenegene QIOVANNI BRESSAN Eveneens namens Z. H. den Paus richtte Z. E. den Kardinaal-Staatssecretaris het volgende schrijven tot den Z.Eerw. pater Chiaudano: . Eerw. Pater, Het geschrift over het „Katholiek Journalisme," dat gij zoo pas den H. Vader als een bewijs van hulde hebt aangeboden, is Hem zeer aangenaam geweest, omdat het de rubriek van het journalisme in een betere richting zoekt te sturen, die tegelijkertijd dat zij zich Katholiek noemt en het ook wil blijven, niettemin zoo slecht beantwoordt aan de roeping, die haar door de Katholieke belijdenis is opgelegd, door dat zij feitelijk heel dikwijls die belijdenis tot schande maakt en door een verderfelijke meegaandheid en een kroniek van schandalen, de macht der publiciteit in een element van verwoesting omzet, terwijl toch die macht, in de hand van een oprecht en gewetensvol schrijver, een groot middel moest zijn tot opbouwing in christelijken zin. Zijne Heiligheid verheugt zich, dat zij in het werk van UEerw. een ter gelegener tijd gedane oproeping ziet om een zoo groot deel van de hedendaagsche pers te leiden in een richting van praktisch en zuiver Katholicisme. Het verheugt Z. H. u te kunnen verzekeren, dat de regelen en de wetten, die gij met zoo bewonderenswaardige degelijkheid van argumenten en met zoo volkomen klaarheid van uiteenzetting hebt samengevat, uiterst geschikt zijn om den Katholieken publicist te houden in zijn rol van waarachtig apostel, wiens woord in de voortdurende verwarring der geesten een nieuwe en machtige beweegkracht is voor het Christelijk leven. Daarbij, de eenvoudige en gemeenzame vorm, waarin de door u uiteengezette leeringen toegankelijk zijn gemaakt voor de geesten, zelfs voor de minst ontwikkelden en scherpzinnigen, verleent aan uw geschrift een nieuwe verdienste, waardoor het een ruimere verspreiding zal erlangen en voor de lezers een gemakkelijk en veilig criterium geeft om de goede pers te onderscheiden van de slechte. De zesde dialoog verdient vooral hier vermeld te worden. Zeer te pas legt gij daarom den nadruk op de onafwijsbare noodzakelijkheid, dat elk Katholiek blad in dagen van heftigen godsdienststrijd gelijk de onzen, niet alleen zijn eigen vaandel niet oprolle in het gezicht van den vijand, maar een soldaat zij, altoos gereed tot afweer, altoos klaar onder de wapenen. Deze en nog andere hoedanigheden maken uw boekje, zoo kostelijk in zijn kortheid, hoogst nuttig zoowel voor den Katholieken journalist, die er zijn leiddraad en wetboek in heeft, als voor de bisschoppen, die in hunne diocesen Katholieke dagbladen bezitten, waarover zij hebben te waken. Het is daarom te wenschen, dat beiden daaruit een gedragslijn nemen voor een welberaden ijver en een vruchtbare activiteit, en dat de Katholieke pers in het besef van de waardigheid van haar bediening en zonder af te dalen tot betreurenswaardig schipperen, de bediening uitoefene met de waardigheid en de hoogheid welke het ambt vereischt. Te wenschen is het, dat die pers aldus de geesten ontvankelijk maakt voor de Katholieke leer en de harten voor de praktijk der moraal en dat zij de lezers alzoo doet denken uit één geest, en met één hart hen leert liefhebben den geest en het hart van Christus' Stedehouder, om met grooten moed te strijden aan de zijde des Pausen, stoutmoedig zijn heilige rechten te verdedigen en deel te nemen in zijn droefenissen en triomfen. Ik breng UEerw. hiermede over, de hooge erkentelijkheid van den H. Vader, alsmede den Apostolischen zegen, welke de eerbiedwaardige Opperherder u met bijzondere welwillendheid verleent en ik voeg er aan toe de uitdrukking mijner dankbaarheid voor het exemplaar van uw geschrift, dat gij mij vriendelijk hebt vereerd, terwijl het mij een genoegen is u mijn gevoelens van eerbied en genegenheid in den Heer toe te stieren. R. Kard. MERRY DEL VAL. 23 Maart 1910. Deze brieven zeggen genoeg. De katholieke journalist weet nu wat hij te doen heeft. Hier is wel geen gebod, maar voor een goed Katholiek, die den Paus met hart en ziel aanhangt, is een wensch van den Paus reeds een bevel. In het feit, dat een „homo novus" in de kath. journalistiek zijn heerlijke taak begint met de verklaring, dat deze door Paus Pius X zoo uitbundig geprezen en warm aanbevolen brochure zijn program zal zijn, vermag ik niet de minste tendenz te zien. Ieder oprecht Katholiek moet zoo iets voor een van zelfsprekende daad houden, 't Tegendeel moest slechts verwondering en verontwaardiging kunnen wekken. De Paus vertrouwt, dat de katholieke journalist dat zal doen. Daarmede is de zaak beslist. Niemand, zelfs niet een prof. Geurts, heeft het recht een „homo novus", die dit doet, daarover 't geringste verwijt te maken. Indien prof. Geurts zich over iets heeft te schamen, dan is 't toch wel over deze onverklaarbare, ja duldelooze opmerking. Maar ook nog over deze, waarin hij beweert, dat de roomsche journalist, die Chiaudano's brochure tot een program van beginselen voor zijn journalistiek doen en laten maakt, het recht mist, om zijn journalistieke richting te vereenzelvigen met de katholieke journalistieke richting. Hoe hebben we het nu? Is een authentieke verklaring van den Roomschen Opperpriester dan geen waarborg genoeg meer voor Katholieken over de vraag, of een bepaalde richting op welk gebied van het menschelijk handelen dan ook, al of niet katholiek is? Wanneer de Roomsche Pauszegt, uitdrukkelijk zegt, dat het journalistiek program van Chiaudano de katholieke journalistiek inhoudt, is dan niet ieder kath. journalist, die Chiaudano's program volgt, volkomen gerechtigd te verklaren, dat de door hem gevolgde journalistiek de kath. richting in de journalistiek vertegenwoordigt ; volkomen gerechtigd, om, zooal niet te désavoueeren, dan toch minstens te wantrouwen de wel beweerde maar niet bewezen kath. journalistiek van eiken katholieken journalist, die pertinent weigert hetzelfde program te accepteeren? En op welke gronden meent prof. Geurts, die toch ook naar de verklaringen van Rome te luisteren heeft, gerechtigd te zijn, de pijl van zijn giftige critiek te kunnen afschieten op den „homo novus", die verklaart op de vingerwijzingen van Rome te willen letten? Op grond alleen, dat de professor vermoedt, let goed op: vermoedt, dat die „homo novus" poseeren wil? Maar de professor zal zijn vermoeden aannemelijk moeten maken. Zulk een bestrijdingswijze is voor een ex-hoofdredacteur, die nu den titel van „hooggeleerde" voeren mag, toch wel wat al te gemakkelijk!! Het protest, dat prof. Geurts tegen de program-verklaring van dien „homo novus" met kracht inlegt, kan dan ook door katholiek Nederland, dat volgens ZEerw. niet-integraal katholiek is, niet anders dan „voor bloote kennisgeving" worden aangenomen! * * Ik kom nu tot het groote punt in kwestie, waarom heen de geheele betreurenswaardige strijd in de katholieke Pers zich beweegt, het punt, dat ook het kernpunt van prof. Geurts' brochure uitmaakt : de zoogenaamde „integraal-katholieke" richting in de journalistiek. Hooren we hierover eerst den Roermondschen hoogleeraar: Over het verderfelijke van bedoelde richting, door hare eigen voorstanders de „integraal-katholieke" gedoopt en kortheidshalve gewoonlijk de „integrale* genoemd, werd door mij zelf en anderen reeds zooveel geschreven, dat ik er liever over wilde zwijgen. Verlangt men echter, juist in verband met het onderwerp, dat ik hier behandel, iets bijzonder actueels en treffends over het schijnheilig en misleidend karakter dezer allermodernste dwaling te lezen, men geniete het volgende stukske, een uittreksel uit een rede in de allerlaatste dagen door Z. D. H. Mgr. dr. Jos. Czernoch, prins-primaat van Hongarije, gehouden onder het motto: „de Katholieken moeten geen droomers maar actieve belijders zijn van hun geloof." Monseigneur zeide o. m. (zie „De Tijd" van Woensdag 24 Maart 1.1.): „Zij (de katholieke werkers) kunnen in de hitte van den arbeid dwalen, ja zij kunnen zelfs de liefdevolle vermaningen der competente kerkelijke overheid noodig hebben, maar nimmer verdienen zij een meedoogenlooze kritiek en een verkeerde uitlegging van hun bedoelingen door hun broeders. Zij zullen kracht genoeg hebben, om de moederlijke vermaningen der Kerk te volgen, ja zij zullen daarin zelfs de waardeering van hun arbeid zoeken. Maar door de twistzieke vitterij van hun broeders kunnen zij licht van het veld der activiteit worden afgedrongen en zoo wordt de Kerk beroofd van den arbeid der meest waardevolle geesten. „Den laatsten tijd hebben wij in het buitenland met bedroefd hart de verwoesting der kritiek gezien, die juist tegen de meest actieve Katholieken is gericht, en die van een zijde komt, welke beweert nog meer dan katholiek, ja integraal-katholiek te zijn. Het zou mij ongelooflijk leed doen, indien ik uit zekere teekenen tot de conclusie moest komen, dat de integraal-katholieke kritiek ook in ons vaderland haar verlammende, negatieve werkzaamheid zou beginnen. Ernstig moet ik de Katholieken van ons land vermanen, dat zij de toch al niet talrijke werkers voor de katholieke zaak hoogachten en geestdriftig aan hun zijde staan. Bestaan er fouten, dan zullen wij die in der minne trachten uit te delgen. Maar klampen wij ons toch niet vast aan een misschien slecht gekozen woord, aan een niet gelukkige uitdrukking, houden wij de ware criteria der katholieke actie in het oog: het innerlijke katholieke leven onzer werkers, hun goede inzichten en de gezonde vruchten van hun arbeid. „Niet dezen zijn de integraal-katholieken, die op een verborgen achtergrond, met de scherpe spies der kritiek loeren op de strijders, om hen in een onbewaakt oogenblik te wonden, maar de werkelijke integraal-katholieken zijn de wakkere voormannen en onvermoeibare arbeiders, welke door de liefde Christi tot hun actie worden aangespoord in den strijd tegen de vijanden Christi. De ijver als van samenzweerders, de eigenaardige zelfverheffing, deze drieste veroordeeling en verdachtmaking van anderen zijn echter heelemaal niet katholiek, en nog veel minder integraal-katholiek. „Het katholicisme is een positieve kracht, die in het vertrouwen op God werkzaam is en bovenal zijn waarheid bewijst door het zegenrijke resultaat van zijn arbeid. Ex fructibus eorum cognoscetis eos. „De Kerk — besloot de Prins-Primaat — heeft geen nieuwen naam noodig. „Katholiek" is een glorierijke, met het bloed der martelaren besproeide titel. Deze is de ware uitdrukking der ware Kerk van Christus, der ééne, heilige en apostolische Kerk. Wie het noodig acht, bij de benaming „katholiek" nog een andere te voegen, hij maakt reeds een onderscheid tusschen zich zelf en de Kerk. Behoeden wij ons toch voor deze gevaarlijke schrede en blijven wij allen toch Katholieken, kinderen der Kerk, elkander liefhebbende broeders vol levenskracht en arbeidslust 1 Ziedaar alles! Niet veel zaaks, hoor ik zeggen. En inderdaad, niet veel zaaks! Van den professor zelf, zoo weinig als maar mogelijk is; de rest, van Mgr. Czernoch, niet heel veel meer. Het „nuchter, gezond en kalm denkend, niet-integraal katholiek Nederland" van pag. 5 van des professor's brochure zal over dezen passus al zeer slecht tevreden zijn. Nemen we eerst 't citaat van Mgr. Czernoch, wijl dit van nog al gewicht geacht wordt door den auteur. Immers het feit, dat deze toespraak van den Hongaarschen bisschop door „De Maasbode" niet is opgemerkt noch vermeld, is voor den auteur een reden tot groote ergernis geweest. „Zoo worden onze Katholieken voorgelicht door het katholiek „grootblad" !", roept hij verontwaardigd uit in een noot aan den voet van pag. 6. Maar in het feit, dat een herderlijk schrijven van Mgr. Sévin, aartsbisschop van Lyon, dat tezelfder tijd bekend werd en waarin deze Fransche prelaat krachtig het integraalKatholicisme verdedigt, door niet één der zoogenaamde niet-integraal kath. bladen van Nederland is vermeld, heeft de ergernis en de verontwaardiging van den auteur niet kunnen wekken. Over dit feit klaagt hij althans niet. „Zóó worden onze Katholieken voorgelicht" ! Zeg U dat wel, professor!! En dan welk een verschil tusschen de twee bisschoppelijke uitingen ! De meening van Mgr. Czernoch een gelegenheids toespraak op een openbare vergadering; de woorden van Mgr. Sévin een officieele daad van zijn opperherderlijke bediening! Wie van beiden, Mgr. Czernoch of Mgr. Sévin, zal zijn woorden het best gewikt en gewogen hebben ? Hoe weinig ze zijn overwogen van de zijde van Mgr. Czernoch, valt terstond iedereen op, die ze aandachtig beziet. Immers, de Hongaarsche prelaat moet niets van de integraal-Katholieken hebben, omdat zij van zich zelf beweren „meer dan katholiek, ja integraalkatholiek te zijn". Deze naam kan de bisschop niet accepteeren. Maar nog geen 20 regels verder neemt Z. D. H. met den naam wel genoegen, want „de werkelijke integraal-katholieken zijn de wakkere voormannen en onvermoeibare arbeiders, die" enz. Noch het oogenblik, waarop Mgr. Czernoch zijn toespraak hield, noch het oogenblik waarop prof. Geurts die toespraak in 't geding bracht als overstelpend bewijs, was voor beiden erg gelukkig. Niet erg gelukkig vooral voor prof. Geurts. Want deze heeft niet begrepen — natuurlijk omdat hij niet op de hoogte is van de toestanden — dat de toespraak van Mgr. Czernoch nog iets anders was dan een gewoon stellingnemen tegen de integraal-Katholieken. Die toespraak is niets anders dan een uitvloeisel van betreurenswaardige toestanden in de Hongaarsche Kerk. Op den bisschopszetel van Stuhlweissenburg zit een man, Mgr. Ottokar Prohaska, van zeer te mistrouwen denkbeelden, waarvoor het bewijs te leveren valt uit het feit, dat de geschriften van dezen Hongaarschen prelaat in het jaar 1911 op den Index van verboden boeken zijn geplaatst. Rondom dezen prelaat groepeert zich een schare van voor- en tegenstanders, die daar in Hongarije heel wat beweging veroorzaakt. Ook Mgr. Czernoch behoort tot de voorstanders van Mgr, Prohaska en de hier boven vermelde toespraak, waaraan door prof. Geurts zoo hoog een waarde wordt gehecht, is volgens de „Reichspost" van Weenen, een blad, dat het ook met Mgr. Prohaska houdt, niets anders geweest, volgens de eigen woorden van het blad, dan „een Stellungnahme (een partij kiezen) voor den aanzienlijken en algemeen geachten bisschop Mgr. Prohaska en een energieke afwijzing van diens tegenstanders." En de woorden van dezen man worden nu door een nietter-zake-kundig professor van Roermond in 't geding gebracht, om een Nederlandsch kath. journalist, die het met den Paus houdt, af te maken! Ja waarlijk, zóó worden onze Katholieken van Nederland voorgelicht door iemand, die ... er niets van weet! Intusschen doet het er al weinig toe, wat een Hongaarsch prelaat in een openbare vergadering over sommige zoogenaamd integraal-Katholieken zegt en evenmin geeft zulk een toespraak, gelet op de Hongaarsche toestanden, een juisten maatstaf ter beoordeeling van de vragen lo. Wat is het i n t e g r a a 1 - K a t h o 1 i c i s m e of wat wordt daaronder begrepen en 2o. heeft het zoogenaamd i n t e g r a a 1 - k at h o 1 i e k journalisme reden van bestaan of 1 ij den de voorstanders van zulk een journalisme aan werkelijke hallucinaties? Vooral is voor mij. zooals ik reeds hierboven schreef, de vraag: of de zoogenaamde integraal-katholieke richting een „allermodernste dwaling is met een schijnheilig en misleidend karakte r", een gewetensvraag. De bewering, dat zij dit is, is er. Prof. Geurts kan zijn meening herzien en herroepen, maar zoolang dit niet geschied is, blijft de bewering er. Ongelukkigerwijze heeft de professor vergeten er het bewijs bij te leveren. Om de bewering voor nietswaardig te verklaren, zou ik kunnen volstaan met te herinneren aan het „quod gratis asseritur gratis negatur": wat onbewezen wordt beweerd, wordt zonder bewijslast van de hand gewezen. Voor denkende menschen, die naar bewijzen voor een bewering vragen, ware dit zeker voldoende. Maar onder de lezers van Geurts' brochure zijn er gewis velen, die niet naar zulke bewijzen vragen, doch reeds meer dan voldoend bevredigd zijn door het terecht of ten onrecht verondersteld gezag van hem, die beweert. De bewering, zooals gezegd, is er. Maar een bestrijding van die bewering zou heel wat gemakkelijker geweest zijn, indien de hoogleeraar nu eens precies had aangegeven wat nu eigenlijk een dwaling is: of de integraal-katholieke richting of sommige uitlatingen van journalisten, die onder de zoogenaamd integraal-Katholieken worden gecategoriseerd. Het verschil is enorm, zooals men ziet. Wat van beide de hoogleeraar bedoelt, is niet zeer duidelijk. Ik veronderstel, dat hij voor dwaling houdt de richting qua talis, immers hij spreekt van „het verderfelijke van bedoelde richting." Maar wat verstaat de professor dan daar weer onder ? Hij laat ook hierover ons even wijs. Tot levering van het bewijs, dat de zoogenaamde integraal-Katholieke richting geen „allermodernste dwaling met een schijnheilig en misleidend karakter" is, ben ik dus aangewezen op de opvatting, welke anderen met mij van die richting hebben. Welnu. Onder de zoogenaamd integraal-katholieke richting wordt verstaan: de richting van die Katholieken, die tegenover de richting van andere Katholieken, die daarop minder pr ij sschijnen te stellen, willen verdedigen de „integriteit" d. i. de ongereptheid van de katholieke leer in het aannemen van wat de hiërarchie leert en in den zin zooals de hiërarchie dat leert, vooral op het stuk van het primaatschappelijk gezag en de primaatschappelijke positie van den Roomschen Paus en van het hooghouden der scholastieke opvatting over de indirecte macht der Kerkelijke Hiërarchie in t ij— delijke aangelegenheden. Nu vraag ik aan Professor Geurts: indien dit de zoogenaamd integraal-katholieke richting is; indien die zoogenaamd integraal-Katholieke richting dus niets anders wil dan ongerept d.i. „integre" de katholieke leer bewaren, hooghouden, verdedigen, vooral in de opgenoemde punten, nu vraag ik aan Professor Geurts, hoe hier dan van een dwaling, schrijf en lees dwaling, sprake kan zijn. En nog wel van een dwaling met een „schijnheilig en misleidend karakter!" Is hier, neen, moet hier a priori dwaling niet zijn uitgesloten? Hier kan onmogelijk sprake zijn van dwaling, aangezien het zoogenaamd integraal-Katholicisme de ongerepte Katholieke leer wil handhaven. Hier zou hoogstens kunnen gesproken worden van een misvatting in de opvatting, dat er Katholieken en katholieke journalisten zijn, die in de hier boven genoemde punten van de ongerepte katholieke leer afwijken. Want uitgesloten is het niet, dat de zoogenaamd integraal-Katholieken in een waan kunnen leven, dat zij een opvatting hebben van toestanden, waaraan geen werkelijkheid beantwoordt. Of dit ook werkelijk het geval is; of het waar is, wat beweerd wordt, dat zij meenen spookbeelden te ontwaren, waar geen spookbeelden zijn, zullen we aanstonds zien. De lezer zal bemerkt hebben, dat ik, telkens waar hier sprake is van „integraal"-Katholieken, het woordje „zoogenaamd" daarvoor plaats. Ik doe dit natuurlijk met opzet. Ik heb tegen den term „integraal-Katholiek", strikt genomen, geen bezwaar, maar ik vind hem overbodig. Katholiek is geheel en al synoniem met integraal-Katholiek; de laatste term zegt niet meer dan de eerste. Integraal-katholiek is gewoonweg een pléonasme. Immers katholiek is katholiek ; men is het of men is het niet. Tertium non datur. Wie katholiek is, is „integer", d. i. geheel en al, ongerept katholiek; wie niet integer katholiek is, is niet katholiek. Hij moge het schijnen, hij moge het beweren, maar hij is het niet. De term integraal-katholiek kan er dus door, is zelfs zeer goed, maar onnoodig. „Niet-integraal-katholiek" echter is een term, die niet toelaatbaar is, want een niet-integraal katholiek bestaat eenvoudig niet, omdat zoo'n katholiek een ondenkbaar wezen is. Wanneer dan ook professor Geurts op pag. 5 van zijn brochure beweert, dat dat deel van Neerlands' bevolking, 't welk katholiek is, „niet-integraal katholiek" is, dan reikt hij aan katholiek Nederland een testimonium uit van onrechtzinnigheid, ja van on-katholiciteit. Zoover heeft de dolzinnige afgekeerdheid der tegenstanders van sommige oprecht Katholieken het gebracht, dat zij er toe hebben kunnen besluiten zich zeiven en anderen, die daarop heelemaal geen prijs stellen, niet-integraal katholiek te heeten. Maar hoe komt men dan aan den term „integraal-katholiek"? Ja, men is gedwongen geworden aan zoogenaamd integraalkatholieke zijde, zich integraal-katholiek te noemen. Toen de voorstanders der ongerept katholieke richting met verbazing zagen, dat ook die Katholieken, die in vraagstukken, welke geenszins tot de categorie der zoogenaamde „vrije kwesties" behooren, eene opvatting huldigden, die voor de levensbelangen der Kerk geenszins gevaarloos is en tot allerlei verderfelijke consequenties gereedelijk aanleiding biedt, zich, zelfs met een théatraal gebaar, op één lijn bleven stellen met hen, hebben zij ter onderscheiding van deze laatsten zich „integraal-katholiek" gaan noemen ter waarschuwing alleen van de goedgeloovige katholieke volksmassa, die op een dwaalspoor werd gebracht door hen, die uit afkeerigheid der zich noemende integraal-katholieken zich zeiven niet-integraal katholieken hebben gedoopt. Toen is een verwoede strijd gevolgd van de zijde van deze laatsten tegen de richting niet alleen maar ook tegen den naam der eersten. Men heeft de zoogenaamde „Integralen" gescholden voor alles wat leelijk, voor alles wat in strijd was met de christelijke charitas; men heeft ze ketters en scheurmakers en sekte-stichters genoemd. En nog groeit dagelijks het vocabularium aan met de lieflijkste benamingen. Hadden de z.g.n. integraal-Katholieken geen beslag behoeven te leggen op dat bijwoordje, de zoogenaamd niet-integraalKatholieken zouden nooit zoo'n vat op de eersten hebben gekregen als nu schijnbaar het geval is. De bestrijding zou voor de laatsten heel wat moeilijker geworden zijn. Want voor gevallen, waarin zij niets zaakrijks weten in te brengen, is de naam van „integraal-katholiek" voor hen altijd een welkom en dankbaar bestrijdings-thema, dat de aandacht van het publiek, 't welk den strijd volgt, van de hoofdzaak weet af te leiden. Van daar, dat zij zich in een s c h ij n b a a r succes verheugen kunnen. Zoo min als dus kan ontkend worden, dat de beslaglegging op het bewuste bijwoord in zekeren zin te betreuren is, zoo min kan daar tegenover echter beweerd worden, dat door die beslaglegging iets aan de zaak zelf veranderde. Een nieuwe richting ontstond er dus niet, want katholiek is het zelfde als integraal-katholiek, niets minder maar ook niets meer. Eene andere vraag echter, die ik boven reeds terloops opwierp, is, of de zoogenaamd integraal-Katholieken in een waan verkeeren, of zij de toestanden anders, en dan verkeerd, inzien dan die werkelijk zijn, m. a. w. of zij, zooals steeds beweerd wordt, spookbeelden meenen te ontwaren, waar geen spookbeelden zijn. De zoogenaamd „Integralen" beweren, dat in sommige katholieke kringen, zoowel in 't geschreven als in 't gesproken woord zich een geest openbaart, waarin de echte „sensus catholicus" en het „sentire cum Ecclesia et Papa" moeilijk is terug te vinden. Hallucinatie en niets anders, zeggen de zoogenaamd nietintegraal Katholieken. 't Zal mij echter niet moeilijk vallen het bewijs te leveren, dat hier van hallucinatie in 't geheel geen sprake is en dat hier niet alleen vermeende spookbeelden gezien worden. Een „argumentum ex absurdo", het getuigenis van bevoegden en laatstelijk uitspraken van zoogenaamd niet-integralen zullen mijn bewering onafwijsbaar maken voor iederen onbevooroordeelde. Ie. Het „argumentum ex absurdo". Bij het beoordeelen van personen en toestanden en théorieën is het geenszins uitgesloten, dat twee, drie, zelfs tien personen van intellectueele ontwikkeling en van voldoende bevoegdheid zich vergissen kunnen. Geldt dit voor in wetenschappelijke ontwikkeling hoogstaande personen, a fortiori is dit waar voor de massa die, zelf niet tot oordeelen bevoegd, ter vorming van haar oordeel — indien hiervan sprake kan zijn — onvoorwaardelijk is aangewezen op de voorlichting van anderen. Maar wat nog volgehouden kan worden, als er slechts twee, drie, tien, twintig personen van ontwikkeling bij betrokken zijn, kan echter niet meer staande gehouden worden, als het aantal intellectueel hoogstaande personen dermate is toegenomen, dat het gewoonweg eene dwaasheid zou worden te veronderstellen, dat ook nog zulk aantal van bevoegde geleerden in 't beoordeelen van personen, toestanden en stelsels zich vergissen zou. Wanneer er, door de geheele intellectueele wereld verspreid, verschillende geleerden van naam, verschillende bekwame théologanten van beproefde fijngevoeligheid op dit stuk, van haast onbedriegelijke speur- en tastzin zijn, die eenstemmig beweren, dat er heden ten dage in de katholieke Kerk een bedenkelijke strooming is waar te nemen, waartegen met kracht moet worden geopponeerd, dan handelt hij met betrekking tot de menschelijke zekerheid in deze zeer onwetenschappelijk, die beweert, dat die verschillende geleerden, die verschillende op hun gebied hoogst bevoegden, zich vergissen. Het is gevtoonweg een absurditeit te veronderstellen, dat Z. H. Paus Pius X, dat verschillende bisschoppen, dat een geleerde als de bekende Dominicaner-pater Albert Weisz, dat een prof. Decurtins, dat in meerderheid de professoren van eene Freiburgsche Universiteit, dat de geleerde Dominicaner-paters Denifle en Schultes, dat een Dr. Commer, kortom dat tientallen van dergelijke mannen meer, die bij politieke partijkwesties niet het minste belang hebben, omdat zij er niet bij betrokken zijn, zich vergissen in 't beoordeelen van de teekenen huns tijds of lijden aan hallucinaties. En ten opzichte van Z. H. den Paus, die als plaatsbekleeder van Jezus Christus een bijzondere voorlichting van den H. Geest erlangt, om de Kerk voor théologische misvattingen te behoeden en de gevaren van dwalingen van Haar af te weren, zou dit niet alleen een absurditeit, maar in consequentie een ontkenning van zijn onfeilbaarheids-praerogatief zijn, dat door zulk een veronderstelling tot niets anders dan tot een werktuig van bewuste of onbewuste willekeur verklaard wordt. 2e. Het getuigenis van bevoegden. Daar zijn uitspraken van bevoegden te over, welke ons moreele zekerheid verschaffen omtrent de vraag: of er in Katholieke kringen een betreurenswaardige verwarring van begrippen bestaat, ja of onder die kringen reeds eenige dwaalbegrippen omtrent zeer voorname, met de levensbelangen der Kerk nauw samenhangende, kwesties zijn doorgedrongen. Ik moet natuurlijk een greep doen in de vele en mij zelf en den lezer tevreden stellen met er slechts enkele mee te deelen. Ik zal ze, omdat dit ons geval nu zoo meebrengt, bij voorkeur kiezen, die betrekking hebben op Duitsche toestanden. a. In zijn vastenbrief van het jaar 1910 klaagt wijlen Z.E. Kardinaal Fischer van Keulen, die — publiek althans — geen tegenstander der gemengd christelijke ~ interconfessioneele vakvereenigingen was, over het streven, om het streng Katholiek beginsel op 't gebied van het openbaar leven op den achtergrond te dringen, in de volgende woorden: „Als van 'n gemeenschappelijk optreden tegen den geest van vernietiging sprake is, beteekent dit niet de vermenging van allerlei godsdiensten en de uitschakeling van den confessioneelen invloed op alle gebied, waar deze noodzakelijk zich moet doen gelden. Het tegendeel is het geval. Verdwijnt de godsdienst overal uit het openbare leven en wordt hij naar den achtergrond gedrongen, dan staan de deuren wijd open voor het indifferentisme op godsdienstig gebied en de Christelijke grondslag van ons openbaar leven wordt in groot gevaar gebracht. Helaas schijnen ook eenige van de onzen de zaak niet zoo helder in te zien en streven zij, onder invloed van den geest des tijds naar een zeker interconfessionalisme of liever naar ongodsdienstigheid ook daar, waar zij tot dusverre uit goede beweeggronden nog niet was doorgedrongen. Men gaat hier en daar zoo ver dat men den naam „katholiek" zooveel mogelijk vermijdt en in plaats van de mannelijke en eerlijke betuiging van ons heilig Katholiek geloof, van de zoogenaamde „christelijke" wereldbeschouwing spreekt, alsof wij ons voor ons geloof hadden te schamen. Ik wijs daarbij vooral op de tegenwoordig zeer algemeen geworden uitdrukking „wereldbeschouwing'', waarvan talrijke halve katholieken zich meteen zekere voorliefde bedienen. Neen, geliefde diocesanen, geen onmannelijke vrees voor de erkenning van den Katholieken naam, geen uitschakeling van het Katholieke element uit onze vereenigingen of nieuwe stichtingen. Onze positief geloovige, niet-katholieke medeburgers handelen en denken evenzoo, en dat met recht." b. De onlangs gestorven Kardinaal Kopp van Breslau had hetzelfde streven op het oog, toen hij, destijds nog bisschop van Fulda, den 14 Febr. 1887 (de beweging dateert niet van vandaag of gister!) aan den journalist Dr. Kausen het volgende schreef: „Er heerscht helaas onder ons een ware begoocheling! Voorheen was het bij ons grondstelling: eerst het geloof, dan de politiek; nu zijn wij bereids op den weg naar Fransche toestanden : eerst de politiek en dan het geloof en de Kerk! Houd mij, waarde heer doctor, deze uiting van droefheid over het dreigende gevaar ten goede enz." c. In de maand Februari 1912 schreef een anoniem Katholiek — althans de man noemde zich zoo — in het protestantsche conservatieve blad „Die Kreuzzeitung" een artikel, waarin de Katholieken van Duitschland werden opgeroepen, om zich te weer te stellen tegen een eventueele beslissing, welke men van de zijde der Curie vreesde in zake de bekende Duitsche kwesties. Dit artikel was voor de „Osservatore Romano", het bekende officieele orgaan van het Vaticaan, aanleiding tot publiceering van het volgende artikel dat in genoemd blad van den 28 Febr. 1912 verscheen. Op een paar plaatsen zal ik door spatieering vooral de aandacht vestigen: „Het schijnt ongelooflijk, dat een Katholiek zoo minachtend en beschimpend tegen den H. Vader en tegen de kerkelijke autoriteiten schrijft. Wie die Katholiek echter ook is, het schijnt ons noodig de voortreffelijke Katholieken van Duitschland op dergelijke manoeuvres opmerkzaam te maken, die slechts daartoe dienen, om onder hen tweedracht en oneenigheid te zaaien en wantrouwen te wekken jegens den Apostolischen Stoel, het middelpunt van de godsdienstige eenheid. Zeker kan niemand de godsdienstige gezindheid en de trouw van de meerderheid der Duitsche Katholieken ten opzichte van den Paus in twijfel trekken en met name wij bevestigen die hiermede. Het is niemand ingevallen de zuivere gevoelens der Katholieken van het aartsdiocees Keulen, bovenal van hun vereeringswaardigen en uitstekenden herder, kardinaal Fischer, aan te vallen of te betwijfelen. Maar heel anders moet het oordeel luiden omtrent zekere individuen en groepen, waaraan in Duitschland geen gebrek is, zooals zij ook in andere landen bestaan, die valsche leerstellingen vasthouden en ze verbreiden en die, om de verdiende berisping te ontgaan, zich onder de ware Katholieken scharen en doen gelooven, dat op hen (de Katholieken dus) de alleen hun voorgehouden feiten betrekking hebben. Zoo heeft de H. Stoel ook niet de interconfessioneele vakverenigingen als zoodanig veroordeeld, noch heeft hij zich uitgesproken over de polemiek betreffende de twee in Duitschland bestaande vereenigingssystemen. Integendeel, hij heeft den bisschoppen de vrijheid gelaten aan het eene of het andere, naar hun goeddunken of naar de locale omstandigheden en de bijzondere behoeften in hun diocees de voorkeur te geven. De H. Stoel kan echter niet nalaten Zijne bezorgdheid te uiten ten opzichte van het ernstige gevaar, dat sommige de leer der Kerk tegenstrevende stelsels en richtingen opleveren, voornamelijk op sociaal- en politiekgodsdienstig gebied. Het is daarom wenschelijk, dat alle Duitsche Katholieken zonder onderscheid, elke poging die wantrouwen bedoelt le zaaien tegen Rome van zich afwijzend, zorgdragen voor volstrekte eendracht onder elkander; mogen zij zich trouw en onwankelbaar houden aan de leiding van den H. Stoel en van het Episcopaat, want alleen op die wijze kan hun actie werkelijk bevorderlijk zijn voor het welzijn van den godsdienst en het vaderland. d. In het jaar 1912, ik meen in de maand April, werd in het dagblad „De Tijd" — en prof. Geurts kent in deze de richting van dit blad maar al te goed — een duitsche correspondentie opgenomen, waaraan ik het volgende ontleen : De modernisten te Bonn zegevieren... voorloopig. Terwijl — ergerniswekkend feit! — professor Schrörs (de bekende modernistische priester, A. V.) in gezelschap van den rector der Universiteit naar Berlijn vertrokken is om zijn bisschop — 'wegens de onzen lezers bekende redenen — aan te klagen bij den protestantschen minister van Eeredienst, is de anti-katholieke studeerende jongelingschap, naar de „Köln. Zeitung" meldt (het blad drukt zijn bericht af met gespatieerde woorden !) erin geslaagd ook de katholieke studentenvereenigingen over te halen om het optreden van kardinaal Fischer te veroordeelen, aan eventueele ovaties ter eere van professor Schrörs deel te nemen en in zoo groot mogelijken getale de colleges van den modernistischen leermeester te bezoeken. Dus een algeheele opstand van de theologische faculteit te Bonn tegen het kerkelijke gezag! Wanneer een katholiek priester en hoogleeraar in de godgeleerdheid zijn modernistische denkbeelden bestreden ziet in zoogenaamde „tegen-colleges", waarin den seminaristen, volgens hem, „verouderde" en „onwetenschappelijke" denkbeelden worden opgedrongen; wanneer hij daartegen mondeling en bij geschrifte protesteert en. zijn wettige, kerkelijke overheid hem daarover berispt, dan roept hij eenvoudig de protestantsche staatsmacht te hulp en beschuldigt zijn „ordinarius" van onwettige inmenging in de onderwijs-organisatie eener staatsuniversiteit, van schennis der vrijheden van een hoogeschool! Met gespannen verwachting mag men het verdere verloop van dit pijnlijk incident tegemoet zien. Het schijnt intusschen wel alsof men zich te Bonn door de benoeming van pater Frühwirth tot nuntius te München gekrenkt en bedreigd acht. Hoeverre de onbetamelijkheid en de aanmatiging der Duitsche modernisten gaat, bewijst het schrijven, door een geestelijke uit Wurtemburg — zijn naam en zijn waardigheid worden in de bladen niet genoemd — tot den Paus gericht naar aanleiding van de tegen het modernisme gerichte jongste encycliek. De „Schabische Merkur" geeft van dezen brief een vertaling. De schrijver dan acht de encycliek een veroordeeling van de grootste geleerden, die der katholieke Kerk en den Heiligen Stoel met onverdachte trouw zijn toegewijd. Hij betoogt, dat de Kerk in Duitschland zich verheugt in een sterkeren bloei dan ergens in Italië. „En niettemin" — schrijft hij — „schijnt gij onze door vroomheid en geleerdheid uitstekende theologen te vervolgen, als waren ze de ergste vijanden van de Kerk. Toch is hun eenig doel alles in Christus te hernieuwen. Maar zij gelooven dit doel eer te zullen bereiken, wanneer zij, rekening houdend met de teekenen des tijds, in zekeren zin met nieuwe wapens en met gebruikmaking van de moderne wetenschap den christelijken godsdienst trachten te verdedigen. Vergeefsch is uw pogen om het rad van den tijd terug te zetten en de jaren terug te roepen die door bijna alle ontwikkelden als duister worden beschouwd. Is het niet veel verstandiger om rekening te houden met den nieuwen tijd ?" En zoo gaat het voort!.... Zal den schrijver van dezen brief eenzelfde lot treffen als den opstellers van het Italiaansche protest: nl. de excommunicatie? Naar de „FrankfurterZeitung" meldt is ook de oprichter en priester-redacteur der modernistische „Renaissance", Dr. Müller, door den aartsbisschop van München disciplinair gestraft. Dr. Jozef Müller, een der voornaamste banierdragers van het zoogenaamde Hervormings-katholicisme heeft reeds verscheidene werken over literair-historische, wijsgeerige en godgeleerde onderwerpen het licht doen zien. Van deze geschriften werd een in 1899 verschenen werk over het „Hervormings-katholicisme door den H. Stoel veroordeeld. Tot zijn overige werken behooren o. a.: die over den Duitschen humorist Jean Paul, over de „Philosophie van het Schoone", het „Systeem der philosophie", „Het sexueele leven der natuurvolken en der Christenvolken", zijn eigen levensbeschrijving: „Het leven van een priester in onze dagen" enz. e. Den le. Juli 1911 richtte Z. H. Paus Pius X een schrijven aan Kardinaal Ferrari van Milaan en aan de overige bisschoppen van Lombardije. De breve handelde over de journalistiek van sommige roomsche bladen en bevatte o.a. den volgenden passus: Wij vermanen U, zoo spreekt de Paus tot de Bisschoppen, nauwlettend ervoor te waken, dat zij, wier taak het is in deze biaden te schrijven, niet alleen nooit afwijken van het leergezag der Kerk bij de verdediging en de verspreiding der Katholieke leer, maar ook dat zij met eene godsdienstige nauwgezetheid al de voorschriften van den H. Stoel zullen opvolgen. Daar zijn immers zekere dagbladen die een doorloopende strekking hebben om de Katholieken te overreden zonder protest te laten de schade aan den godsdienst toegebracht door hen, die met omkeering der maatschappelijke orde, den eigendom der Kerk vernietigd en hare vrijheid hebben onderdrukt; bladen, die de Katholieken overreden zich niet te bekommeren over het onrecht den H. Stoel aangedaan en over de nog hardere maatregelen welke de vijanden tegen de Kerk nemen; bladen die de Katholieken overreden, alleen maar zorg te dragen het vernuft en de orthodoxie te prijzen van alle auteurs, wier werken van nabij bezien krioelen van onjuistheden en zeer noodlottige dwalingen, kortom bladen, die onder den eervollen schijn van den Katholieken naam aldus gemakkelijker binnendringen in alle huizen, door ieders handen gaan, allen gelezen worden, ook door de geestelijken. En daarom vermanen wij U, dat ieder Uwer ervan overtuigd zij, dat deze dagbladen bij de Katholieken een bederf van het oordeel en de discipline teweegbrengen, zooals zelfs niet veroorzaakt wordt door de dagbladen, die openlijk aan de Kerk vijandig zijn. Het doet mij genoegen, dat ik onder deze aanhaling uit 's Pausen breve kan laten volgen een naschrift, dat een hoogstaand Nederlandsch tijdschrift, de „Nederlandsche Kath. Stemmen" in zijn nummer van 15 Maart 1912 bij dezen passus uit het schrijven van Pius X leverde. Hier is het: Gaarne veronderstellen wij, dat bij ons te lande de laatste zinsneden van dit schrijven niet van toepassing zijn, en dat hier — gelijk het, naar de opmerking van het Münsterpastoralblatt (Jrg. 1890. S. 183), elders wèl noodig is — door de Bisschoppen geen onderscheid behoeft gemaakt te worden tusschen de katholieke bladen en goed-katholieke. Doch wijl een euvel, dat elders bestaat, ook bij ons kan indringen, weerstaan wij niet aan de verzoeking eenige opmerkingen van genoemd Pastora 1 b 1 a11 af te schrijven. Vol begeestering, — zoo luidt het t. a. p. — keerde kort geleden een heer van den Bochumer Katholiekendag naar huis en wilde zich nogmaals vergasten aan de heerlijke redevoeringen daar gesproken. Zijn lijforgaan had een eigen correspondent op die vergaderingen gehad. Doch hoe is hij teleurgesteld! De krachtigste uitdrukkingen, de slaandste wendingen, de meest bezielde woorden zoekt hij in dat blad vruchteloos. Het spreekt van zelf, dat het doodvonnis over dat lijforgaan geteekend en een beslist katholiek blad gekozen werd. — Het beginsel dier zoogen. katholieke pers is, zóó te schrijven, dat toch vooral „andersdenkenden" niet worden gestooten; daarom worden katholieke personen en daden van groote beteekenis doodgezwegen, — om vredeswil natuurlijk en uit verdraagzaamheid — of ook wel, om geen abonné's te verliezen onder de velen, die halfslachtig zijn. Het gevaar dier bladen ligt niet in hun spreken, maar in hun zwijgen. In plaats van het katholieke volk door duidelijke leer en bezielde taal op te heffen, zorgen zij ervoor elke begeestering, als onvoorzichtig, neêr te houden, en vooral te letten op hetgeen degenen denken qui foris sunt. Kan men er niet buiten iets in-katholieks te zeggen, dan aanstonds een kalmeerend drankje voor niet-katholieken erbij ... Het gevolg dezer handelwijze is, de Katholieken te doen sluimeren, en ze tot werkeloosheid te brengen wat de katholieke belangen betreft op godsdienstig en staatkundig gebied; terwijl de goed-katholieke pers bij de onnadenkenden den naam krijgt van excentriek, ultramontaner dan de Paus, onverdraagzaam. En toch zulke onverdraagzaam- heid heeft onze kranke eeuw hoog noodig; zij vergaat door bloedarmoede; men moet haar de goede groote beginselen met kracht toedienen Niet goed-katholiek is die pers, welke anders handelt: deze mag niet van de Katholieken gesteund worden. Terecht zeide een redenaar op de vergadering te Coblenz. „Het is onze plicht.de kleurlooze bladen weg te doen. Zij ontnemen onze bladen licht en lucht; zij weten niets te zeggen over onzen arbeid en ons leed, maar zoeken enkel de gunst der velen ... De pers is onze krijgsmuziek, waar achter wij marcheeren, éénsgezind, vast en trouw eene pere voor volk, waarheid, vrijheid en recht. En daarom op zulke bladen abonneeren, met hen correspondeeren, daarin onze advertenties plaatsen. Dat is een plicht van onzen staat, gelijk Paus Leo XIII in zijne Encycliek aan de Geestelijkheid en het volk van Italië zoo krachtig gezegd heeft". f. Bekend is de droeve klacht, welke Z. H. PausPiusX deed hooren aan de 300 priesters, die hem in het najaar van 1912 bij gelegenheid van het 50 jarig bestaan der priester-liga, „Unio Apostolica" genaamd, hunne hulde kwamen brengen. In een zeer ontroerende toespraak spoorde hij deze priesters aan den Paus lief te hebben en met bewogen stem sprak Z. H. het volgende: Het schijnt ongeloofelijk en het is toch zoo smartelijk dat er priesters zijn, wien men zulke zaken in het geheugen moet roepen, maar wij zijn, jammer genoeg, in deze dagen in die droevige en ongelukkige noodzakelijkheid gekomen, dat wiitot de priesters moeten zeggen: Hebt den Paus lief t En hoe moet gij den Paus liefhebben ? Non verbo neque lingua, sed opere et veri- waarheid W°°rd °f m6t de t0"g' maar in daad en in Wanneer men een persoon werkelijk lief heeft, tracht men zich in alles gelijkvormig te maken aan zijn denkbeelden ziin wil op te volgen zijn verlangens in te willigen. Zelfs de iefde tot God vervormt ons geheele bestaan, zoodat wij vereenzelvigd worden met Hem. Die lief heeft, gehoorzaamt. Si qufs diligit me, sermonem meum servabit. Indien iemand mij bemint, hij zal mijn woord onderhouden. Derhalve wanneer men den Paus lief heeft, gaat men niet redetwisten over hetgeen hij beslist of verlangt of tot hoever de gehoorzaamheid verplicht. "uever Wanneer men den Paus lief heeft, zegt men niet, dat hij niet duidelijk genoeg gesproken heeft, alsof hij verplicht zou z in nog eens aan het oor van iedereen zijn woorden te herhalen. -i. meu ZI,n bevelen n'et in twijfel, zooals zij doen dit htl n ^"J eSoorzame"> °"der «et gemakkelijke voorwendsel dat het niet de Paus is, die beveelt, maar zijn omgeving Dan begrenst men het terrein niet, binnen hetwelk hij zijn gezag kan en mag uitoefenen. 1 1 „J?™ Stdt "If" het gezag van den paus niet achter bij het f"al ™ andere personen, hoe geleerd zij ook zijn die met den Paus van gevoelen verschillen, welke personen, al zijn zij geleerd, toch niet heilig zijn, want die heilig is, kan niet met den Paus van gevoelen verschillen. En terwijl de ontroering bij Z. H. heviger werd en tranen in zijn zachte oogen blonken vervolgde de H. Vader: Hier zoekt mijn gemoed een uitweg voor zijn smart wegens het gedrag van vele priesters, die zich veroorloven den wil en de woorden des Pausen te becri t i seeren en te controleeren. Maar gij, beminde broeders, gij doet plechtige belijdenis van uwe aanhankelijkheid, uwe liefde en uwe genegenheid voor den Paus. j God beware u in uwe heilige besluiten en sterke u met Zijn zegen; welken zegen ik inroep voor U, uwe confraters, uwe families, voor alle personen, die u dierbaar zijn en die gij voor den geest hebt, opdat die zegen u alle vertroosting schenken moge. g. Ten jare 1909 richtte het gezamenlijk Episcopaat van Lombardije een herderlijk schrijven tot de aan zijn leiding toevertrouwde geloovigen, waarin de volgende passus, aan de roomsche pers gewijd, voorkomt: Terwijl voorheen de goede geloovigen, om met juistheid te oordeelen over zoovele gevaarlijke persproducten, een middel ter verdediging en een altijd gereede en vertrouwelijke leiddraad vonden in de katholieke pers, zijn er in onze dagen maar al te veel, ook onder de schrijvers dierzelfde pers, die het menigmaal als een goede daad beschouwen, aan hun lezers nieuwe stellingen voor te houden en hen met nieuwe werken bekend te maken zonder er eenig oordeel over uit te spreken, zelfs dan wanneer er voldoende reden zijn om ze te veroordeelen of althans te verdenken. Wij willen niet twisten over hun bedoelingen, die misschien goed zijn, noch hun lof onthouden voor het goede, dat zij stichtten door hun overigen arbeid, maar intusschen gebeurt het dat verscheidenen, die gewoon waren vertrouwen te stellen in de katholieke pers en haar tot gids namen bij hun beoordeelingen, er zóó ongemerkt toe gebracht worden, geen gevaar te zien, waar het aan gevaar niet ontbreekt, en misschien zelfs voor goed aan te zien wat niet goed of zelfs een werkelijk kwaad is. h. En aan den ZeerEerw. Heer Ciceri, pastoor te Caselpusterlengo schreef Paus Pius X in het jaar 1912 een brief waarin Z. H. klaagt over sommige roomsche bladen in deze termen: Laten wij hen beklagen, zoo zij tenminste ter goedertrouw zijn, die arme verblinden, die het lezen van slechte courante* meenen te beletten, door daarvoor in plaats te stellen zoogenaamde verdraagzame, half gekleurde of kleurlooze bladen. Terwijl zij niemand van onze tegenstanders zullen bekeeren (deze nebben immers van hen reeds een afkeer door het enkele feit dat zij Katholiek zijn) brengen zulke bladen het grootste verderf over de goeden. Deze zoeken daarin het licht en zij vinden er duisternis; zij hebben voedsel noodig en zuigen het vergif op; en in plaats er de waarheid te vinden en de kracht om stevig staande te blijven in het geloof, vinden zij er argumenten in om zorgeloos te worden, apatisch en onverschillig in zaken van zoo groot belang. O! welk een schade voor de Kerk en de zielen doen deze dagbladen. En welk een verantwoording dragen vooral de geestelijken, die zulke bladen verspreiden, aanmoedigen en aanbevelen! Met dit citaat wil ik het getuigenis der bevoegden sluiten. Volgen nu 3e. De uitlatingen van zoogenaamd niet-integraal Katholieken. Ook die zijn er eveneens met de vleet. Maar ook in 't citeeren van deze zal ik mij, hoe noode ook, zeer moeten beperken. Opnieuw zal ik bij voorkeur mijn keuze maken uit Duitsche producten. Maar ik begin toch met een paar citaten uit Hollandsche bladen. a. „De Tijd" van Vrijdag 13 Febr. 1914 gaf zonder eenig commentaar den volgenden onzin te lezen: STEMMEN UIT HET DUITSCHE CENTRUM. Ter eere van een zestal Centrums-jubilarissen — afgevaardigde Qröber was 60 jaar geworden, Horn vierde zfln 40-jarige parlementaire werkzaamheid, enz. — werd Maandag in de restauratielokalen van het Rijksdaggebouw te Berlijn een ' feestmaal gehouden. Het ontbrak daarbij niet aan de gebruikelijke geestdriftige toespraken, die ditmaal uit den aard der zaak een bijzonder belangrijk karakter droegen. De voorzitter der Centrumsfractie, dr. Spahn, constateerde o. a. ia een rede nogmaals, dat de werkzaamheid van de Centrumspartij zich beweegt op politiek, economisch-, sociaal- en beschavingsgebied. Zij wordt begrensd door het partij-reglement, „onze burgerlijke rechten en onze wereldbeschouwing". „Dit is," zeide hij, „voor de Katholieken in de partij en in de fractie de hoogste wet, dat ia godsdienstige aangelegenheden het gezag des Pausen van ons gehoorzaamheid eischt, maar dat in zaken, die den godsdienst niet betreffen, voor onze handelingen volledige vrijheid moet worden geëischt. Om dit beginsel lot zijn recht te doen komen, hebben wij er steeds naar gestreefd, de belangen van het Rijk te bevorderen; en alle kringen en standen van ons volk in onzen arbeid te betrekken, alle kringen van oas volk, zeg ik — zulks eischt onze staatsburgerlijke plicht". En in zijn dankwoord, verklaarde afgevaardigde Gröber, onder luide toejuichingen, dat „wij elke verstoring van de eenheid en de vaderlandsliefde met alle geestkracht moeten afwijzen. Wij zijn lang genoeg bijeen, om ons zelf eeti helder oordeel erover te kunnen vormen, wat de taak van oneen tijd en van den dag is. Wij hebben geen lessen noodig van alle mogelijke dwarsdrijvers. b. Begin van vorig jaar schreef in de „Nieuwe K e r kraadsche Couran t", het blad waarin Dr. Poels zijn ideeën ventileerde (in den verleden tijd), de weleerw. pater Cléophas, die onder de Christel. Mijnwerkers in Zuid-Limburg werkt, een drietal artikelen tegen eene onaanvechtbare théorie, door professor Aengenent verdedigd, waarin voorkomt de volgende, indertijd reeds door mij in de „Eindhovensche Courant" gewraakte passus: Ten slotte. Het is mogelijk — we leven in zulk een raar landje — dat ik voortaan wordt ingedeeld bij de „latente krachten", die tegen het bisschoppelijk communiqué in, voor interconfessionalisme ijveren. In alle bescheidenheid zij dan opgemerkt, dat ik geen „kracht" ben en ook niet „latent". Bovendien onderwerp ik mij natuurlijk aan het bisschoppelijk communiqué. Maar dit neemt niet weg, dat men den Christelijken Gewerkschaften een goed hart kan toedragen, en voor vele bisdommen, die vallen buiten het terrein van ons bisschoppelijk communiqué, de meening kan hebben, die Mgr. Keppler voor z ij n bisdom heeft uitgesproken, n.1. dat de Katholieke vakvereenigingen van de Berlinerrichting „minderwaardig" zijn, en de christelijke organisatie wel niet „het ideaal" is, maar wel „het model". Zoo iets durfde pater Cléophas nog schrijven na het verschijnen der encycliek „Singulari quadam"! c. In het eerste nummer van den jaargang 1913 maakte de „Deutsche Wacht", het orgaan der Duitsche Vereeniging een brief openbaar van Dr. Julius Bachem, uitgever en hoofdredacteur van de „Köln. Volksz.", aan genoemde Vereeniging gericht en waarin o.m. het volgende fraais te lezen staat: Mijne bemoeiing richt zich sinds jaren in hoofdzaak hierop: mijnerzijds twee groote, voor ons openbaar leven beteekenisvolle, op niet-confessioneelen grondslag geplaatste organisaties voor een confessionaliseering te behoeden, die met het oog op de Duitsche toestanden hare zegenrijke werkzaamheid op den duur o n m o g e 1 ij k maakt, in ieder geval op 't ergste schaden moet en vooral, wat het Centrum betreft, dit bij een ijverige verdediging ook der rechtvaardige belangen van het katholieke volksdeel zou in den weg staan. Met het resultaat mijner desbetreffende bemoeiingen ben ik tevreden. d. Toen de strijd over de Duitsche interconfessionele vakvereenigingen in het jaar 1912 zijn hoogtepunt had bereikt en een beslissing van Z. H. den Paus gevreesd werd door de voorstanders der Keulsche richting — dus nog vóórdat de encycliek „Singulari quadam" verschenen was — hadden er de Duitsche volksvoorlichters al voor gezorgd, dat de indruk van zulk een eventueele pauselijke beslissing niet al te groot zou zijn en de beslissing zelf zoo mogelijk geen practisch gevolg hebben en haar doel missen zou. Te dien einde schreef de „Essener Volkzeitung", een orgaan van het Centrum met een zeer groote oplage, een artikel over Paus en Pausdom, waarin het volgende te lezen staat: „De Paus is niet onfeilbaar in zijn persoonlijke private meeningen, hij is slechts dan onfeilbaar wanneer hij ats opperhoofd en leeraar der geheeleKerk in zake van geloof en zeden een beslissing geeft, die voor de geheele Kerk bestemd is. Zeker is de Paus ook de hoogste beschermer en bewaker van de reinheid van geloof en zeden; hij heeft dus het recht en den plicht alle gevaar voor de zuiverheid van het geloof en de zedelijke beginselen van het Christendom met allen nadruk te weerstaan en tegen te houden. Of zulk een gevaar feitelijk bestaat, is een vraag, die uit de feiten zelf beoordeeld moet worden. In de beoordeeling echter dezer feiten is de Paus een mensch en op menschelijke uitspraken en getuigenissen aangewezen. Zijn die getuigenissen valsch, zoo kan daarop een betreurenswaardige dwaling worden opgebouwd. Zulk een verkeerd oordeel valt dan niet zoozeer op den Paus, maar veeleer op de valsche getuigen terug." Dr. Julius Bachem, de toonaangever der Centrumspers, mocht in zijn „Köln. Volkszeitung" voor het blad uit Essen in afkamming van het pauselijk gezag niet onderdoen, weshalve hij in het nummer van 2 Juni 1912 in zijn blad in verband met den vakvereenigingsstrijd het volgende moois debiteerde: „Door de liberale en socialistische pers wordt in dit geding ook betrokken de pauselijke onfeilbaarheid; weer een duidelijk bewijs voor de verbluffende onkunde van deze lieden met betrekking tot Katholiek-kerkelijke zaken. De „Gewerkschaftsfrage" behoort niet tot die punten, waarin de H. Vader een verbindende uitspraak van zijn leergezag kan doen." Dat was van die beide bladen nog al sterk gezegd, want zij waren met die uitlatingen in vierkanten strijd met het decreet van het Vatikaansch Concilie, dat zegt: „Wanneer iemand beweert, dat de Roomsche Paus alleen het ambt bezit van toezicht en leiding, en niet de volle en hoogste jurisdictiemacht over de geheele Kerk, niet alleen in zaken van geloof en zeden, maar ook in zaken, die de discipline en het bestuur van de overde geheele wereld verbreide Kerk betreffen — h ij z ij in den ba n." e. Dr. Poels werd bang, dat zulke uitlatingen van Katholieken toch wel wat de bezorgdheid zouden kunnen wekken van de Katholieken van Nederland, die er in 't algemeen betere katholieke idéés op nahouden en daarom schreef hij gauw ter verdediging van zijn Duitsche vrienden, maar tevens ter misleiding van zijn katholieke landgenooten de volgende geruststelling in de „Nieuwe Kerkraadsche Courant" van 22 Juni 1912 : Wat er ook gebeure, ook de katholieke Duitsche arbeiders zullen door daden blijven bewijzen, dat nergens ter wereld betere katholieken wonen dan in het gezegende land, waar Windthorst zijn Centrum-toren bouwde. Wij zijn en blijven volkomen overtuigd, dat de katholieke leiders der christelijke vakvereenigingen geen stap zullen doen, die indruischt tegen de echt-katholieke beginselen. Maar wat kwamen hij en met hem, de door hem geblinddoekte Nederl. Katholieken bedrogen uit! Want nauwelijks was de encycliek „Singulari quadam" verschenen, waarin de Paus de beginselen der interconfessioneele vakorganisaties verworpen had, of f. de bekende Badensche Centrums-afgevaardigde, pastoor Wacker, van wien ik later nog meer fraais zal mededeelen, beweerde in een vergadering te Freiburg in Beieren, „dat de Encycliek niet een zóódanige beslissing was van het hoogste kerkelijk gezag, dat men verplicht was er in te gelooven." Of g. de Centrums-afgevaardigde Dr. Trimborn verklaarde in een vergadering, dat er ook na de encycliek geen sprake kan zijn, om de Christliche Gewerkschaften op te doeken. Die zouden de eerste plaats innemen en slechts aan hen zou de toekomst zijn. „Ik richt mij, aldus Trimborn, tot de christ. syndicaten en zeg tot hen: „Vooruit op den tot nu gevolgden weg I" Of h. het katholieke blad van Dortmund „Tremonia" schreef, dat men om de Encycliek geen, alhoewel overigens verklaarbaar, alarm behoefde te slaan. „Want dit alarm kan men zich verklaren tengevolge van een heele serie van voorafgaande decreten. Er bestond reeds een groote verbittering. Was deze gerechtvaardigd? Als de Paus in het belang van den confessioneelen vrede beveelt, dat de Borromaeus-Encycliek, die in den vorm zeker veel te scherp was, in Duitschland niet moet worden afgekondigd; als hij toestaat met de bedoeling om een conflict van belangen en plichten te vermijden, dat de hoogleeraren van de Staatsuniversiteiten niet verplicht zijn om den anti-modernisteneed af te leggen, dan heeft niemand het recht tegenover deze tegemoetkoming alarm te slaan. Wat de decreten van de eerste Communie der kinderen betreft, bepalingen die een zeer ernstigen aanslag deden op dierbaar geworden gebruiken — de tijd zal moeten leeren of zij als een weldaad moeten worden geboekt. (! I) De beweegredenen, die geleid hebben tot de afzetting van den eerbiedwaardigen generaal der Franciskanerorde, zijn niet tot onze kennis doorgedrongen en het zou teneenemale onrecht zijn daarover een hard vonnis te vellen. Het decreet over het privilegium fori was zonder twijfel een misvatting (!!) daar men te voren niet had vastgesteld dat er in bijna alle beschaafde landen en bijzonder in Duitschland een gewoonterecht bestond, dat aan de toepassing ervan in den weg stond. Een misvatting was ook het verschil in de redactie der telegrammen aan de Berlijners gezonden en aan het kartel der werkliedenvereenigingen van O. Z. en W. Duitschland. Maar dat zijn misvattingen, waarvoor men den H. Vader niet verantwoordelijk kan stellen maar wel zijn eersten raadgever op wiens diplomatische en taktische bekwaamheid deze documenten een niet al te gunstig licht werpen". Zulk een schandelijke taal zal Dr. Poels van zijn Duitsche vrienden wellicht niet verwacht hebben. Doch intusschen zij hier opgemerkt, dat geen der zoogenaamd niet-integraal katholieke bladen van Nederland ooit zijn ergernis daarover heeft te kennen gegeven en dat over deze slechte voorlichting van de Nederl. Katholieken door de Nederl. niet-integraal kath. Pers prof. Geurts nooit een klaagtoon hooren liet! Maar dat alles geldt het buitenland, zal men wellicht zeggen. In Nederland is men zoo ver nog niet. Neen, zóó ver gelukkig nog niet, maar men is op weg. 't Is toch voldoende bekend, dat de sympathieën van het grootste deel der Nederl. kath. Pers uitgaan naar den kant van het Duitsche Interconfessionalisme. Citaten van gewaagde Duitsche beweringen, zooals hierboven uit „De Tijd" aangehaald, citaten, weergegeven zonder eenig commentaar, ontmoet ge in de kolommen der Nederl. kath. Pers keer op keer. Van welken geest sommige Nederl. Katholieken bezield zijn, leverde verleden jaar het bewijs een hollandsche correspondentie in de „Köln. Volkszeitung" van Bachem, aan dit blad gezonden naar aanleiding van de nederlaag der rechtsche partijen ten onzent bij de algemeene verkiezingen. De schuld van die nederlaag wordt geweten aan het drijven van sommige integralen in Holland, aan het seperatisme, waaraan vele Katholieken ten onzent lijden en waarvan blijk geeft de vorming van.... katholieke vereenigingen (b.v. R. K. geitenfokvereenigingen) en het heensturen naar een overspannen confessionalisme! i. Ziehier een passus uit die stichtelijke correspondentie in het Keulsche blad: De geloovige Katholieken en Evangelischen zijn in Nederland op elkander aangewezen, als zij den opmarsch der vereenigde liberalen en socialisten willen tegengaan. Sedert de dagen van den grooten Schaepman zijn zij samengegaan en zij hebben verhoudingen geschapen, waarmede de Katholieken allen grond hebben tevreden te zijn. Het Katholicisme verheugt zich in Nederland onder het bestuur der coalitie in een mate van vrijheid, zooals haast in geen ander land. In de Köln. Volksztg. is dat dikwijls genoeg in bijzonderheden, vooral met betrekking tot de schoolquaestie, uiteengezet. Op de goede verhouding tusschen de belijdenissen moest het fanatieke en ophitsende drijven van een Thompson wel noodlottig werken, wijl het den aanhitsers aan den anderen kant voortdurend stof gaf tot hatelijke agitatie tegen een samengaan van Evangelischen en Katholieken. Vooral heeft de Maasbode onder zijn vroegere leiding den arbeid der Rome-schuwe Christ.-Historischen en andere nog hatelijker elementen dermate verlicht en het samengaan der linkschen met de socialisten dusdanig bevorderd, dat men nu de afkomende gevolgen kon vooruitzien. De afkeer van een Katholicisme naar de soort van Thompson, voor welk soort naar de bekende uitdrukking van den Óostenrijkschen Katholiekenleider, graaf Rességnier, „alles zich redt en op de vlucht gaat" — liad ten slotte de overhand op alle andere overwegingen. En dan die Overspanning van het Confessionalisme, welke door de Hollandsche „integralen" gedreven werd en nog wordt! Als ergens het gevaar voor godsdienstige vermenging niet aanwezig is, dan zeker in Nederland. De Katholieken staan daar stevig op den bodem hunner belijdenis. En de positieve Evangelischen, zoover zij tot nu toe de coalitie aanhingen, komen hun nergens te na; zij begunstigen gezamenlijk met de Katholieken de groote belangen der Christelijke School. Desniettemin zijn de Hollandsche integralen binnen die confessioneele afrastering nog niet tevreden; zij willen die zien uitgestrekt tot die terreinen, waar zij op geen wijs op haar plaats is, ja waar zij lachwekkend wordt. De fijnste bloesem dezer overspanning der confessioneele organisatie-idee zijn — ongeloofelijk maar waar — de in Holland bestaande R. K. geiten-fokvereenigingen. Men kan begrijpen, wat de liberale pers bij den verkiezingsstrijd daarvan gemaakt heeft, hoe zij deze misgeboorte van een „Nur-confessionalismus" heeft belachen! Telkens kwamen die R. K. geitenfokvereenigingen weer op het tapijt, en het ridicule doodt, en dit niet alleen in Holland. Zóó behelst de huidige nederlaag der coalitie onder de hier aangeduide gezichtspunten zeer ernstige leering. Mogen zij overal ter harte worden genomen — en niet alleen in Holland I j. En om mijne citaten-reeks te eindigen geef ik ten slotte een drietal uitlatingen van voormannen der Duitsche interconfessioneele vakvereenigingen, welke zij hebben losgelaten tijdens het encycliek-proces, dat einde van het vorig jaar te Keulen gevoerd werd. Het ging over de vraag, of die leiders gehoorzaamheid aan de voorschriften van Paus en Bisschoppen betuigen zouden of niet. Onder eede legde de Katholiek Giesbers deze verklaring af: In economische quaesties laten wij ons niets gezeggen door de priesters. Van onzen kant is er geen spraak van onderwerping aan de Encycliek. Onze taktiek en onze houding zijn sedert de Encycliek in niets veranderd. En de advocaat Schreiber, die voor deze leiders optrad bekende: Indien wij ons onderworpen hadden, wat zouden dan die loffelijke telegrammen van Rome aan de Berlijners beteekenen en waarom dan de encycliek van November uitgevaardigd ? Er is geen onderwerping van onzen kant geweest. Indien de bisschoppen het ooit aandurven zich in onze zaken te mengen, zullen wij ons weten te verdedigen. Kan men nog wel strenger eischen stellen aan Katholieke arbeiders ? Het is waar, dat de Paus ons niet geprezen heeft, maar in tegenstelling met de zuiver Kath. vereenigingen zullen wij onze zaken bedisselen zonder Pauselijke lofspraak, wij zijn sterk genoeg. En de algemeene Secretaris der Chr. Gewerkschaften, de Kath. heer Stegerwald, eindelijk dreigde: Wanneer de bisschoppen het eenmaal zouden wagen om zich in onze aangelegenheden te mengen, zullen wij ons weten te verweren. Dit laatste dreigement was de echo van dien bekenden revolutie-kreet uit de Duitsche Chr. Gewerkschaftskringen: „Tot hiertoe, Heeren Bisschoppen, en niet verder I" Ik meen, dat ik hiermede volstaan kan en dat ik èn door mijn „argumentatie ex absurdo" èn door het getuigenis van bevoegden èn door de aangehaalde uitlatingen van zoogenaamd niet-integraal Katholieken mijn stelling: dat de zoogenaamd integraal-Katholieken niet aan hallucinaties lijden en dat zij geenszins vechten tegen windmolens, voldoende heb toegelicht en verdedigd. * Hiermede zou ik deze paragraaf kunnen eindigen. Maar ik wil er nog een woord aan toevoegen; een woord van sanctie van de zijde van het hoogste kerkelijk gezag aan den term „integraal-katholiek". Indien iemand de Kerk te behoeden heeft voor gevaarlijke insluipsels öf van leer öf zelfs van termen, dan is het toch wel de man, in wiens handen het bestuur der Kerk gelegd is, de Paus. Maar juist onze H. Vader Pius X heeft herhaaldelijk blijk gegeven, dat Hij de bladen van de zoogenaamd integraal kath. richting ten zeerste genegen is, prijst en aanmoedigt. Wellicht heeft geen Paus zich ooit zóó veel met de kath. Pers bezig gehouden als de providentieele man, die nu de tiara draagt. Telkens en telkens richt Z. H. brieven hetzij tot directie, hetzij tot redactie van zoogenaamd integraal kath. bladen öf om hen aan te moedigen voort te gaan in hun richting öf — wat ook niet zelden gebeurt — openlijk partij te kiezen, wanneer zij werden aangevallen, bestreden, ja zelfs met ondergang bedreigd van de zijde der zoogenaamd nietintegralen. Dat teekent. Nu is het wel waar, dat een vleiend schrijven des Pausen aan een of ander blad niet altijd beteekent en niet altijd beteekenen kan of onvoorwaardelijke of algeheele goedkeuring 't zij van richting 't zij van inhoud van het blad, dat met zulk een schrijven wordt veieerd, maar feit is toch, dat, hoe kwistig Z. H. Pius X in 't verzenden van zulke brieven is geweest, Hij er nog nooit een heeft gezonden aan een blad, dat als „niet-integraal" bekend staat. Dat zegt toch wel wat! Maar er is meer! Schreef ik boven, dat het jammer is geweest, dat men is moeten gaan spreken van „integraal-katholiek", nu de term er eenmaal is, moet men toch erkennen, dat hij burgerrecht verkregen en tegelijk een zeer bepaalde beteekenis gekregen heeft. Want hij dient om de echte, de ware Katholieken aan te duiden en te onderscheiden van die Katholieken, die zich zelf niet-integraal katholiek noemen, omdat... ja ik vermoed, omdat zij inderdaad niet zóó ongerept katholiek meer zijn als zij dit behoorden te wezen. En 't is weer niemand minder dan Z. H. Paus Pius X, die den term „integraal-katholiek" heeft gesanctioneerd, daardoor te kennen gevend lo. dat de term niet verkeerd noch van sektarischen oorsprong is noch op een beweging van sektarischen aard betrekking heeft en 2o. dat er Katholieken (en katholieke bladen) zijn, die niet ongerept, niet geheel en al, niet-integraal katholiek zijn. Ziehier wat Z. H. Pius X den 25 Sept. 1913 eigenhandig aan pater Chiaudano, door Hem tot hoofdredacteur van de „Civilta Cattolica" aangesteld, schreef: Aan Onzen beminden zoon joseph Chiaudano, priester van de Sociëteit van Jezus. Pius P.P. X. Welbeminde Zoon, Heil en Apostolische zegen. Het is aan niemand onbekend en zeker niet aan u, welbeminde zoon, hoezeer door Ons evenals door Onze Voorgangers altoos als bij uitstek nuttig voor de Kerk gewaardeerd is de geleerde en gewetensvolle arbeid, die door een keurbende van priesters uit de Sociëteit van Jezus tot op dezen dag verricht is voor de uitgave van het tijdschrift „la Civilta Cattolica". Onlangs nog, toen zij het 60-jarig bestaan dezer uitgave herdachten, hebben Wij tot hen een schrijven gericht om hun dank te zeggen, dat zij gedurende zóó rangen tijd krachtdadig hebben vastgehouden en steeds blijven vasthouden aan hun streven om de Katholieke leerstukken en instellingen, als de gelegenheid zich voordoet, te verklaren en ze tegen het insluipen der dwalingen te verdedigen, en dit wel met een volkomen toewijding en kinderlijke onderworpenheid aan den Stedehouder van Jezus Christus. Het is Ons een genoegen om deze lofspraak thans om dezelfde redenen te hernieuwen. Zóódanig nu is de achting, welke Wij met recht koesterèn voor uwe wetenschap, uwe godsvrucht en uwe wijsheid, dat Wij u ten hoogste waardig hebben gekeurd om voorzitter te wezen van zulk een illuster college van schrijvers, en Wij verheugen ons er over, dat gij om die redenen hun leider zijt geworden. En Wij voor ons hebben geen twijfel, of gij zult volkomen aan Onze verwachting beantwoorden. Onder uw bestuur zullen zij dus voortgaan, om getrouwelijk, zooals zij tot nu toe deden, de zaak van de Kerk en den Roomschen Paus te verdedigen en te midden der groote en algemeene verslapping van geloof en zeden zullen zij zóó gestand blijven in hun gehoorzaamheid aan de voorschriften van den Paus en zich altoos zóó gedragen, dat de schrijvers van dagbladen, die oprecht en integraal-Katholiek willen zijn (sincere et INTEGRE catholicarum ephemerid u m) (1) in dit hun tijdschrift steeds een voorbeeld voor oogen hebben, en te juister tijd een steun en aanmoediging vinden. Als onderpand der goddelijke goedgunstigheid en tot teeken Onzer welwillendheid, verleenen Wij van ganscher harte aan u, welbeminde zoon, en aan alle schrijvers van het tijdschrift den Apostolischen zegen. Gegeven te Rome bij Sint Pieter den 25sten September 1913, het elfde jaar van Ons Pausschap. Pius X. Paus. Na zulke verklaringen van zulke zijde zal de Lezer het geschrijf van den Roermondschen hoogleeraar wel weten aan te slaan voor wat het werkelijk is: .... waardeloos gebazel! (1) In ons dagblad „Het Centrum" van j.l. Maandag 20 April teekent in een artikel handelend over „Het integrale Gevaar'' pastoor Sloet van Abcoude protest aan tegen deze vertaling van rector Thompson van den Italiaanschen tekst uit dit pauselijk schrijven: „Giornali sinceramente e interamente cattolici". Ziehier wat pastoor Sloet dienaangaande schrijft: „Het vorig jaar schreef de H. Vader aan pater Chiaudano, den nieuwen directeur van de Civilta Cattolica, een brief, waarin Hij dezen op het hart drukt, om in zijn tijdschrift „een voorbeeld te zijn voor alle schrijvers van bladen, die oprecht en geheel en al katholiek zijn.'' Voor geheel en al staat in den Latijnschen tekst het gewone bijwoord infegre. Het adjectief integralts met het bijwoord integraliter bestaat in het Latijn niet. Men zou daarom, met wat.. kwaden wil,kunnen denken, dat Z. H. de Paus hier de „integrale" bladen bedoeld had. Maar nu de Italiaansche tekst van het Pauselijk schrijven. Daar staat: „giornali sinceramente e interamente cattolici'' Het Latijnsche integre is daar dus weergegeven met interamente. Dit woord beteekent niets anders dan geheel en al. Nu bestaat echter in het Italiaansch het woord integrale bij het bijwoord tntegramente. Indien dus de Paus speciaal de „integrale" bladen (Italiaansch giornali integrali) bedoeld had, dan had Z. H. zonder eenigen twijfel aan dit woord de voorkeur gegeven. Maar het is blijkbaar opzettelijk vermeden om aan dat woord en dien naam géén sanctie te verleenen. Toch vertaalt de redacteur van Rome de Pauselijke woorden: „dagbladen, die oprecht en integraalkatholiek zijn" (ik cursiveerde.) En hij voegt er nog bij: „Alzoo wil de Paus hebben mfegraa/-katholieke dagbladen (hij cursiveert integraal?). Dat is nu ... „integraal." Met deze woord-verklaring van pastoor Sloet kan ik niet accoord gaan. „Integraal" is inderdaad geen latijnsch en ook geen hollandsch woord. Maar pastoor Sloet weet zeer goed, dat het een verhollandscht woord is van het latijnsche „integer" = ongerept, geheel en al. Wij hebben er meer zoo in ons spraakgebruik b.v. clericaal. Pastoor Sloet weet dus ook zeer goed, wat bij ons de gangbare beteekenis van het woord „integraal" is. Maar dit woord integraal is geenszins volkomen sy.ioniem met het italiaansche „integrale", dat „volkomen'' beteekent meer in den zin van compleet of voltallig. Het bijwoord van het italiaansche „integrale" is niet „interamente" — het woord, dat de Paus gebruikt — maar Integralmente. De italiaansche bijwoorden „integralmente" en „interamente" zijn ook weer niet volkomen synoniem. Want integralmente beteekent meer compleet of voltallig, interamente beteekent geheel en al. Zoodat de Paus geen ander woord dan „interamente" gebruiken kon, om juist uit te drukken wat Hij wilde zeggen en pastoor Sloet niet gerechtigd is tot de conclusie, dat Z. H. dit woord opzettelijk vermeden heeft, om het woord „integraal** niet te behoeven te sanctioneeren I De Strijd om en in het Duitsche Centrum. Professor Geurts begint zijn beschouwing over het Duitsche Centrum met een aanval op „De Maasbode", omdat een schrijver in dit blad naar de meening van den professor dat Centrum verkeerd heeft beoordeeld tengevolge van een logisch foutieve redeneering. Althans de Roermondsche hoogleeraar tracht dit den lezer van zijn brochure aan 't verstand te brengen in de eerste paragraaf de beste, die Z.Eerw. aan een verhandeling over het Duitsche Centrum wijdt. En inderdaad de professor heeft gelijk, dat hij op pag. 13 van zijn brochure den schrijver van de Maasbode-artikelen voor diens niet al te logische redeneering op de vingers tikt. Maar ook alleen deze pag. 13 is de e e n i g gelukkig geslaagde van alle 39 pag., waaruit de brochure bestaat. Helaas, trots haar gelukkig-geslaagd-zijn is ook deze pagina nog geheel waardeloos voor het betoog van den professor. Want de auteur zal mij moeten toegeven, dat het antwoord op de vraag: of het Duitsche Centrum van heden nog is wat het Duitsche Centrum van vroeger was, niet beheerscht wordt door de omstandigheid, of een of ander schrijver van een dagblad-artikel tengevolge van een denkfout tot een positieve of negatieve conclusie komt. De auteur heeft dit trouwens al toegegeven en wel reeds door de wijze alleen, waarop hij deze zaak verder uitwerkt. Want indien in casu het antwoord op de vraag: of het Duitsche Centrum al of niet veranderd is, alleen afhankelijk was van de omstandigheid, of de schrijver van de Maasbodeartikelen al of niet logisch had geredeneerd, dan had prof. Geurts het pleit gewonnen. Want die schrijver i s in zijn logica niet al te gelukkig geweest en Professor Geurts had kunnen volstaan met dit aan te toonen. Doch de professor voelde drommels goed, dat hij hiermede de zaak nog niet gewonnen had en om verder aan te toonen, dat de schrijver in „De Maasbode" zich vergist en er niets van weet, gaat hij zich beroepen op het gezag van anderen. Hij gaat citeer en. Maar citaten hebben dan alleen waarde, wanneer zij inderdaad afdoende zijn, d. w. z. wanneer zij betrekking hebben op het punt in kwestie. Maar wat is nu het punt in kwestie met betrekking tot het Duitsche Centrum ? Dat punt in kwestie, waaromheen zich de geheele Centrumsstrijd beweegt, is dit: dat de Centrums-leiders weigeren te verklaren, dat het politieke doen en laten van het Centrum geheel en al in overeenstemming moet zijn met de katholieke grondbeginselen en met de katholieke leer. Alleen over het weigeren van zulk een verklaring gaat de strijd en over niets anders. Niet over de vraag of het Centrum een confessioneele of politieke partij is. lntusschen het feit van de verklaring-weigering is er. Waaraan moet die weigering worden toegeschreven? En nu de vraag, zegt prof. Geurts, waarop het eigenlijk aankomt: „Is het waar, dat de Centrumsleiders, wanneer zij zeggen van een confessioneele partij niet te willen hooren, daarmee „bedoelen" te kennen te geven, „dat het Centrum zijn werkzaamheid niet behoeft in overeenstemming te houden met de katholieke leer ?" „De Maasbode" beweert dit, zegt Geurts, maar hij zelf ontkent het. Want wat „De Maasbode" hier deze Centrumsleiders aanwrijft is geheel en al onwaar. Voor iemand die deze mannen kent, aldus Geurts, staat deze onwaarheid „a priori" vast. Wat zegt U, professor, „a priori"? Maar hoe kunt U zoo iets beweren, tenzij U de beteekenis van dezen term geheel en al ontgaan is ?! Professor Geurts houdt deze „aprioristische" onwaarheid verder staande met een citaat van Dr. J u 1 i u s Bachem, de groote man van de „Köln. Volkszeitung", een citaat ontleend aan diens verweerschrift: „Das Zentrum, was er war, ist und bleibt" en dat als volgt luidt: „De niet-confessioneele partij als zoodanig, die ook nietKatholieken omvat, kan niet de „overeenstemming" met de katholieke geloofsbeginselen in een programverklaring opnemen, gelijk de afzonderlijke katholieke medeleden (van het Centrum) hun katholiek geloof in alles als richtsnoer moeten hooghouden. Daaruit volgt dat de katholieke medeleden van het Centrum in vraagstukken, welke door de katholieke wereldbeschouwing beslist worden (in Weltanschauungsfragen), nooit in tegenstelling met hunne godsdienstige overtuiging kunnen geraken; wel kunnen zij bij de behandeling van een of ander vraagstuk met de niet-katholieke medeleden der (Centrums)fractie in conflict komen. Overigens moeten alle fracties, bij elk vraagstuk, waarbij de wereldbeschouwing beslissend tusschenbeide treedt, er rekening mee houden, hoe de Katholieken, inzonderheid de katholieke medeleden van het Centrum, tegenover zulk een vraagstuk staan, terwijl anderzijds de Centrumsfractie, gelijk elk katholiek medelid afzonderlijk, niet uit het oog mag verliezen, dat de groote meerderheid van de medeleden der andere fracties een niet-katholieke wereldbeschouwing huldigt." Een allerongelukkigst citaat, professor! Juist het tegendeel van hetgeen U beweren wilt, blijkt er uit. Bachem betoogt daarin: le. dat het Centrum als partij niet anders kan zijn dan niet-confessioneel. Wijl iedere nadere omschrijving van dit woord hier ontbreekt, mag ik hieruit volkomen terecht besluiten, dat het Centrum als partij niet katholiek kan zijn. Dat is voor een partij van katholieke mannen een allertreurigste zoo niet schandelijke positie, waardoor impliciet wordt te kennen gegeven, dat aan het katholiek beginsel, aan de katholieke wereldbeschouwing in het practisch leven geen plaats kan worden ingeruimd. Als dat waar is, schaf dan het Katholicisme maar af, want het heeft dan toch geen practische waarde. Is U dat niet met mij eens, professor ? 2e. dat, niettegenstaande deze onmogelijkheid, de katholieke leden van het Centrum in practische vraagstukken, nooit in tegenstelling met hunne godsdienstige overtuiging kunnen geraken. Afgezien van de innerlijke tegenspraak tusschen deze en de voorafgaande bewering van Bachem, merk ik hier op, dat dit laatste mogelijk zou zijn, indien die katholieke leden hun godsdienstige overtuiging kennen. En dat aan die kennis heel wat ontbreekt, daarvan leveren diezelfde katholieke Centrumsleden keer op keer het bewijs. 3e. dat niet de leden van andere (anti-katholieke of anti-godsdienstige) fracties eenige concessie hebben te doen aan die wereldbeschouwing, die, als 't er op aankomt, een uitsluitend alleen-recht kan doen gelden, maar dat de belijders van de katholieke wereldbeschouwing concessies hebben te doen aan de logen! Of zóó iets nu heet: zijn doen en laten in overeenstemming houden met de katholieke leer, hierop geve professor Geurts nu eens een eerlijk antwoord ! De professor zal dan waarschijnlijk zijn meening hebben te wijzigen, want in zijn brochure heet dit citaat van Bachem „duidelijke" taal! Maar we krijgen nog andere citaten, want deze brochure heet volgens een recensent in „De Tijd" een „zwaargeladen" brochure. Daar is nog een neef van Dr. Julius Bachem, n.1. Karl, eveneens doctor — en dat zegt wat! — die in een redevoering in 1913 te Krefeld gehouden de positie van het Centrum heeft uiteengezet. Ook deze zal aan prof. Geurts een argument aan de hand doen ten bewijze, dat het Centrum niet zoo slecht is als de Maasbode-schrijver gelieft te beweren. Ziehier wat ik op pag. 16 der brochure lees: Na vastgesteld te hebben, dat de uitdrukking „Christliche Weltanschauung," op welker „bodem" Katholieken en Protestantan elkaar ontmoeten bij het verdedigen van het christelijk karakter van den Staat, allerminst mag doen denken aan eene verloochening van de katholieke overtuiging in het openbaar leven, geeft dr. Karl. Bachem den zin van deze formule weer als volgt: .,Het beteekent niets anders dan de erkenning van het pariteitskarakter van ons staatswezen, de erkenning van het politiek beginsel der staatsrechtelijke gelijkheid van de Katholieken en Protestanten onder bescherming van die „Staatsinrichtingen", aan welke volgens art. 13 der Pruisische Grondwet, „de christelijke godsdienst ten grondslag gelegd" moet worden.... De uitdrukking „christliche Weltanschauung", in dezen zin opgevat, heeft uitsluitend eene negatieve beteekenis, maar volstrekt geen positieven inhoud. Zij beteekent eenvoudig den strijd tegen de „onchristelijke wereldbeschouwing", tegen de liberale, materialistische en atheïstische wereldbeschouwing, waarbij zoowel de geloovige Protestanten als de geloovige Katholieken belang hebben. Zij wijst op den rusteloozen strijd tegen de revolutionnaire omwenteling, welke immers hare aanvallen allereerst tegen de vermelde „christelijke grondslagen van den Staat" richt." Ik weet niet, wat hier het meest verbluft: óf het citaat zelf öf het citeeren door prof. Geurts. „Christliche Weltanschauung" = pariteitskarakter van staatswezen; = erkenning van het politiek beginsel der staatsrechtelijke gelijkheid van diverse godsdienstige gezindten; = strijd tegen de „onchristelijke wereldbeschouwing". „Christelijke grondslagen van den Staat" = bovenvermeld pariteitskarakter van het staatswezen; = staatsrechtelijke gelijkheid van diverse godsdienstige gezindten. Nooit van gehoord! Maar ik heb ook niet het recht „Doctor" voor mijn naam te schrijven. Had ik dat wel of was ik maar professor, dan zou ik het wellicht begrijpen. Intusschen bewijst het citaat, dat men daar in Duitschland in een ontzettende verwarring van begrippen leeft, zoodat men zich niet behoeft te verwonderen over het feit, dat daar zulk een geweldige geestesstrijd op verschillend gebied heerscht. Zelfs professor Geurts, die over veel schijnt heen te kunnen, ziet zich genoodzaakt bij dit citaat een noot ter opheldering en ter preciseering te plaatsen. Waar in bovenstaand citaat Dr. Karl Bachem spreekt van de uitsluitend negatieve beteekenis van het woord „christliche Weltanschauung", laat de brochure-schrijver daarachter een noot volgen, waarin hij zegt: Het woord „negatief" vinden wij hier minder gelukkig gekozen, aangezien de weerkracht van de „christelijke wereldbeschouwing" tegen de omverwerpers der christelijke staatsorde wel degelijk steunt op positieve christelijke waarheden, welke door de Katholieken en de geloovige Protestanten gemeenschappelijk aanvaard worden. In welken beperkten zin het woord „negatief, met betrekking tot de „overeenstemming" van de Centrumspolitiek met de leer der Kerk „negatief" kan heeten, kan men in het hierachter opgenomen citaat uit het artikel van Pater Laurentius zien. Overigens ligt het niet op onzen weg alle uitdrukkingswijzen, welke door een of ander der Centrumsleiders of leden in redevoeringen en geschriften gebezigd worden, te critiseeren en nog veel minder is onze bedoeling om ze zonder meer goed te keuren. Het is duidelijk, dat men het Centrum en de Centrumsleiders er niet verantwoordelijk voor kan stellen. Dit laatste spreekt van zelf! Maar wie is dan wel verantwoordelijk? zou ik willen vragen. Het Centrum, qua partij, désavoueert zulke uitlatingen toch nimmer! En hoe komen we anders, tenzij door den mond en de pen van de leiders van het Centrum, te weten, welke de leidende gedachten en beginselen van het Centrum zijn? Sprekers en schrijvers als de beide Bachems, die toch de pretentie hebben zich als leiders en voorlichters der massa op te werpen, mogen toch wel de draagwijdte van hun woorden kennen, anders moet men hun het recht en de bevoegdheid ontzeggen, om als leiders op te treden. De geciteerde onzin der beide heeren Doctoren is daarvoor al groot genoeg! Met deze beide doorslaande citaten is professor Geurts echter nog niet au bout de son latin. Zijn brochure is „zwaargeladen", weshalve hij „nog een man van groot gezag aan het woord" laat. 't Is de bekende professor Mausbach, die „in zijn door de „Stimmen aus Maria Laach" (intusschen geen afdoend gezag in zulke aangelegenheid A. V.) hoog geprezen en van alle modernistische smetten vrij verklaard werk: „Die Katholische Moral und ihre Gegner" over het interconfessioneel karakter van het Centrum" ook iets in het midden te brengen heeft. Na te hebben vooropgezet, dat eene zuiverpolitieke partij van katholiek standpunt uit zedelijk mogelijk en geoorloofd is — welke bewering niemand zal weerspreken, maar Mausbach zegt waarschijnlijk niet wat hij bedoelt — en na te hebben beweerd, dat zulk eene partij met een interconfessioneele wereldbeschouwing vooral in landen met protestantsche meerderheid de belangen der Katholieke Kerk waarschijnlijk (!) met beter gevolg dienen kan dan een katholieke fractie, wijl zij slechts op rechten steunt en met argumenten werkt, die door de grondwet aangeboden en ook door den eerlijken tegenstander erkend en verstaan worden, vervolgt hij aldus: „Daarentegen zou eene partij, die als haar grondslag de katholieke belijdenis noemt — wereldbeschouwing is een woord, dat wij immers ook vaag (verschwommen) zouden kunnen noemen — in Duitschland steeds het vooroordeel ont- moeten, dat zij ook in haar streven niet het „belangvan het geheele volk", het bonum commune van den pariteits-Staat, maar het particuliere belang der katholieke partij in het oog houdt — en voor zulk eene partij zou men dit vooroordeel niet zoo gemakkelijk kunnen weerleggen, als dit voor het Centrum mogelijk is." Zooals men ziet drukt zich Mausbach nog al zeer voorzichtig uit. De man is dan ook niet heelemaal zeker van zijn zaak. 't Zijn allemaal onbewezen beweringen, hypothesen. Meer niet. Waarom zou in Duitschland niet mogelijk zijn, wat elders — ook in landen waar Protestanten in de meerderheid zijn — wel mogelijk gebleken is ? Maar men probeert het gewoonweg niet; ja men wil het zelfs niet probeeren! Vooral de laatste bewering van bovenstaand citaat is erg zwak. Te zwakker nog, waar Mausbach zelf spreekt van „e e r 1 ij k e tegenstander s". E e r 1 ij k e tegenstanders weten wel, dat een politieke partij met een confessioneel program in 't geheel niet beoogt uitsluitend de bevordering der belangen van hare confessie, maar dat zulk een partij niets anders wil dan de behartiging van het algemeen belang volgens de beginselen van hare confessie, wijl zij meent, dat door de practische toepassing van hare beginselen het algemeen belang het best gediend wordt Aan de meening toch van niet eerlijke tegenstanders, die ook bij afwezigheid van een confessioneel program lastig en vervelend zijn en blijven, behoeft een confessioneele partij zich in 't minst niet te laten gelegen liggen. Op grond van deze citaten, die omtrent de vraag of het Centrum van heden nog hetzelfde is als het Centrum van vroeger niet de minste opheldering geven, meent prof. Geurts gerechtigd te zijn tot de conclusie, dat de Centrumsleden geen programverklaring omtrent de „overeenstemming" van hun politiek met de leer der Kerk behoeven te geven, wijl dit voor katholieke staatslieden onnoodig is. Het geheele verleden van het Centrum biedt er waarborg voor, dat het Centrum — ook zonder deze verklaring in het program — de katholieke leer, zooals die door het kerkelijk gezag wordt vastgesteld, in het Parlement tot richtsnoer neemt. Aldus de Roermondsche hoogleeraar. Dat echter het verleden van het Centrum niets waarborgt voor het heden en de toekomst zal ik trachten te bewijzen: A. uit de tegenwoordige basis van het Centrum; B. uit het verdere betoog en de verdere citaten van professor Geurts, die als bewijs van het tegendeel moeten dienen; C. uit de uitlatingen van tegenwoordige Centrumsleiders; D. door een historisch-overzicht te geven van den politieken strijd onder de Duitsche Katholieken; E. door eene psychologische bewijsvoering. A. De tegenwoordige basis van het Centrum. Principieel staat het Centrum op een algemeen Christel ij ke basis. Het is interconfessioneel. Dit is onder voor- en tegenstanders van het huidige Centrum dermate in confesso, dat ter bewijsvoering hiervan geen woorden meer behoeven verspild. Het is interconfessioneel, omdat de leiders van het huidige Centrum deze organisatie-basis als de meest geschikte en de meest practische houden voor de Duitsche toestanden en vervolgens uit overweging, dat een andere organisatiebasis de niet-katholieke leden van het Centrum wellicht dwingen zou het Centrum te verlaten. Wat dit laatste betreft zij hier opgemerkt, dat er slechts één, zegge en schrijve één niet-katholiek lid van het Centrum is, n.1. de conservatieve Protestant Behrens. Voor dat ééne niet-katholieke lid wordt dus heel wat gedaan en gelaten. Nu vraag ik, welken waarborg geeft de huidige basis van het Centrum, dat deze eertijds zoo glorieuze partij zich bij haar politieke gedragingen zal laten leiden door de katholieke leer? Of is niet juist die algemeen christelijke, die interconfessioneele basis een reden tot gegronde vrees, dat dit niet het geval zal zijn ? Welke zekerheid, dat zij hun beginselen practisch zullen doorvoeren, bieden die Katholieken, die reeds in 't openbaar weigeren belijdenis van dat beginsel te doen? Waarom zouden zij privatim wel datgene doen, waarvan zij publiek zelfs eene verklaring weigeren? Is dan het afleggen van een verklaring om een daad te stellen zooveel moeilijker dan het verrichten van de daad zelf? Of stoot de gestelde daad andersgezinden niet veel meer af dan de bloote verklaring de daad te zullen stellen ? Of is niet juist de huidige interconfessioneele basis van het Centrum het bewijs voor de bewering, dat er in het Centrum heel wat veranderd is trots de waarborg van. zijn verleden ? Op pag. 25 van zijn brochure citeert prof. Geurts den grooten bisschop van Mainz, Mgr. von Ketteler, die een der eersten was, die het Centrumsprogram van 1871 onderteekende, uit welk citaat dan blijken moet, dat het Centrum altijd is geweest zooals het n u i s. Ik zal de eerste helft van dat citaat hier weergeven, maar ik zal daarin een paar woordjes spatieeren, waaruit onweerlegbaar blijken zal, dat het Centrum van toen niet was als het Centrum van heden. Ziehier het citaat: „De beginselen der Centrumsfractie bieden den zekeren waarborg dat de Centrumsfractie in den Duitschen Rijksdag eene toekomst hebben moet. Even waar en rechtvaardig als haar beginselen zijn, even zeker kan zij met dezen niet ten onder gaan, even zeker moet de tijd komen, dat men haren bedoelingen recht zal laten wedervaren. Ik kan zelfs de verwachting niet laten varen, dat, als maar eenmaal het puin, dat men opgehoopt heeft om de Centrumsfractie en hare werkzaamheid verdacht te maken, zal uit den weg geruimd zijn en een ware beoordeeling zich baan breekt, nog vele geloovige en rechtzinnig denkende Protestanten zich bij haar zullen aansluiten. De woorden: „even waar en rechtvaardig als hare beginselen" liet ik spatieeren, omdat Mgr. von Ketteler onmogelijk van de leidende beginselen van het Centrum kon hebben gezegd, dat zij waar en rechtvaardig zijn, indien dat interc onfessioneele beginselen waren. Want wat is een i n t e rconfessioneel beginsel en sinds wanneer is dat waar? Of is wellicht een interconfessioneel beginsel een leugen ? Volgens dit getuigenis van Mgr. von Ketteler moeten dus de beginselen van het Centrum beslist katholieke beginselen geweest zijn. De laatste woorden van bovenstaand citaat, door prof. Geurts gecursiveerd en waarin de bisschop van Mainz eene verwachting uitspreekt, krijgen dus een geheel andere beteekenis dan de Roermondsche hoogleeraar daaraan wil toegekend zien, duiden geenszins op een interconfessioneel karakter der partij, maar beteekenen, dat Mgr. von Ketteler verwacht dat ook andersdenkenden, trots de confessioneele beginselen van het Centrum, zich bij die partij zullen aansluiten. Professor. Geurts kon öf wel wat gelukkiger, öf wel wat eerlijker in het citeeren geweest zijn! B. Het verder betoog en de verdere citaten van Professor Geurts. De paragraaf over „Het verleden, het heden en de toekomst van het Centrnm" vangt prof. Geurts aan met de verbluffende bewering, dat geen overwinnaar met zijn overwinning meer verlegen zou zitten dan de „Integralen", wanneer zij kwamen te staan voor de ruïnen van het Centrum, dat zij zoo fel bekampen. Hiermede geeft de Roermondsche hoogleeraar te verstaan, dat de „Integralen" niets anders beoogen dan den ondergang van het Centrum. Niets is intusschen minder waar en de professor kon geen bewering hebben neergeschreven, die met de werkelijkheid meer in strijd is, dan juist deze. In zijn jongste brochure „Veranderte Lage des Zentrumsstreits" zegt Hermann Roeren: „Geene actie tegen het Centrum maar tegen de richting-Bachem." En reeds in 't jaar 1909 heeft Dr. Bitter uitdrukkelijk verklaard: „bij onze pogingen gaat het geenszins om eene actie tegen het Centrum, laat staan om eene tegenover het Centrum nieuwe organisatie. Wat wij bestrijden is, die in de Pers en in geschriften aan den dag getreden poging: het werkelijk karakter van het Centrum weg te doezelen". Niet de „Integralen" zijn het, die de tweespalt in het Centrum hebben verwekt, maar zij die zich de „niet-Integralen" noemen. Had men het Centrum gelaten op het fondament, waarop het stond, mannen als Roeren, Bitter, Oppersdorff, Weisz, Kreuckemeijer e. a. zouden er nooit aan hebben gedacht zich schrap te stellen tegen de huidige Centrumsleiders. Door het voorafgaande, onder A. door mij ontwikkelde, argument is reeds duidelijk genoeg gebleken, dat er in het Centrum wel degelijk iets veranderd is. Zelden las ik ter verdediging eener stelling zulk een oppervlakkig, zulk een eenzijdig betoog als dat, wat de Roermondsche hoogleeraar in zijn brochure ter afkamming van „De Maasbode" geleverd heeft. Eenzijdigheid vooral is het karakterestieke van dit strijdschrift, door de Nederl. Kath. Pers met zooveel bravour aangekondigd en na zijn verschijnen door diezelfde Pers om niet ver te zoeken redenen zoo opvallend doodgezwegen. De besprekingen, daaraan in de kath. Pers gewijd, waren niet van de Redacties zelf maar van gelegenheids-recensoren, die al even slecht en al even eenzijdig geinformeerd zijn als de auteur zelf. Die door mij gesignaleerde eenzijdigheid blijkt vooral hieruit, dat juist niet één citaat van hen, die het Centrum in de oude banen willen terugvoeren, in de geheele brochure voorkomt. Geen woord verneemt ge er in b.v. van Roeren, den man, die in de onderhavige kwestie zooveel licht voor den lezer had kunnen ontsteken en wiens beide brochures „Zentrum und Kölner Richtung" en „Veranderte Lage des Zentrumsstreits" zoo klaar en duidelijk een beeld van den toestand geven, dat hij reeds velen van het Duitsch Katholiek publiek, dat ook schromelijk eenzijdig is en nog wordt voorgelicht, de oogen geopend heeft, zoodat onder dat publiek reeds een heele kentering in opvattingen merkbaar is en onlangs door een niet-integraal Duitsch orgaan de klacht werd aangeheven, dat het getal der „Integralen" zoo schrikbarend toeneemt. \}) (1). Aangezien nog in de laatste dagen door een zeer oppervlakkig recensent van Geurts' brochure beweerd is, dat Roeren zoo goed als geisoleerd staat in Duitschland (zie polemiek in „De Tijd" van Vrijdag 17 April j.1.) kan het zijn nut hebben hier meê te deelen, dat Roeren naar aanleiding van zijn brochure „Zentrum und Kölner Richtung", die in Augustus van verleden jaar verscheen, een buitengewoon groot Maar een man als Roeren, die om zijn 30 jarig lidmaatschap van het Centrum juist een zeer betrouwbaar beoordeelaar is, bestaat voor prof. Geurts gewoonweg niet! Maar een man als Roeren geldt bij den Roermondschen hoogleeraar, die natuurlijk zeer eerlijk en strikt onpartijdig wil te werk gaan, niet als autoriteit. Liever bazelt de auteur om de zaak heen dan een tegenpartijer, wiens goede trouw boven ieders verdenking staat, zij het dan ook maar één keer, aan het woord te laten. Liever rammelt de auteur met blikken materiaal in den vorm van citaten, die op het punt in kwestie, zelfs niet in de verte, betrekking hebben. Reeds deze omstandigheid is voor den nadenkenden lezer, die iets meer verlangt dan holle phrasen, reden te over, om met de „zwaargeladen" brochure van den hoogleeraar zeer wantrouwend kennis te maken. Dat nu de citaten van professor Geurts niets bewijzen voor zijn stelling: dat het Centrum altijd een interconfessioneel karakter heeft gehad en dat hieraan dus een interconfessioneel beginsel moet ten grondslag gelegen hebben, zal ik niet alleen beweren, maar ook aantoonen. De citaten van den professor, welke dit bewijzen moeten, worden door hem nog wel „onwraakbare getuigenissen" genoemd. Laten we zien, wat er van is. Het eerste citaat door prof. Geurts voor zijn stelling aangehaald, is dat van Mgr. von Ketteler, hiervoor sub A op pag. 55 door ons afgedrukt. Maar niemand, behalve prof. Geurts, zal willen, kunnen en durven beweren, dat die woorden van den Mainzer bisschop ook maar in de verte aantal schriftelijke bijvals- en adhaesiebetuigineen ontving van de hoogste kerkelijke waardigheidsbekleeders en van de meest aanzienlijke mannen uit den geestelijken en den leekenstand, onder welke laatsten alleen van acht professoren in de theologie. Een van dezen schreef het volgende aan Roeren: „In mijne paar vrije uren der laatste dagen, heb ik uw nieuwste geschrift „Zentrum und Kölner Richtung" gelezen, en het is mij eene behoefte des harten, Ü met dit voortreffelijk werk geluk te wenschen. Het openhartig, klaar, zaakrijk en zoo buitengewoon rustig betoog kan niet zonder uitwerking blijven. Geheel in 't bizonder zullen de clerus, het episcopaat, verder de ontwikkelde leeken, de afgevaardigden en de mannen van de kath. Pers uwe voortreffelijke bewijsvoeringen overwegen, met name het 3e 4e en 5e hoofdstuk. Ook het 6e en vooral het 7e hoofdstuk kenmerkt zich door klaarheid en betoogkracht voor ieder, die niet opzettelijk zijn oogen en zijn wil sluit." De eerlijkheid en de werkelijkheid eischen te erkennen, dat Roeren inderdaad niet geisoleerd staat duiden op een interconfessioneel karakter van het Centrum. Vooral niet deze roomsche bisschop zou een i n t e rconfessioneel beginsel, dat aan het Centrum ten grondslag lag, voor een waar beginsel, ook niet voor een waar politiek beginsel hebben kunnen verklaren. Zulk een veronderstelling is absoluut uitgesloten, wijl zij te absurd is. Maar het tweede citaat van den hoogleeraar is wellicht gelukkiger, 't Is een passus uit de lijkrede, welke wijlen kardinaal Kopp bij de begrafenis van Windthorst, den grooten Centrumsleider uitsprak. Hier is die passus: „Voor zich en zijne eer heeft hij lang genoeg geleefd, maar niet voor ons en in 't bijzonder niet voor U, zijn vrienden in enger kring. Uwe droefheid aan de lijkbaar van den overleden leider geldt niet alleen het geleden verlies, maar ook de zorg voor de toekomst. In hem en met hem waart gij een sterkvereenigde phalanx, een onwankelbare toren. Zal dit zonder hem zoo blijven? Dit vraagt men thans reeds. Ik verbeeld mij, dat niet ik, maar hij, de trouwe vriend en leider, op dit oogenblik op mijne plaats stond: wat zou hij op deze vraag antwoorden ? Dierbare vrienden, zou hij zeggen,- weest eensgezind en blijft vast aaneengesloten. Uw bond is ontstaan onder het dreigen van stormachtige tijden: moet hij te niet gaan, nadat de wolken boven U zijn uiteengedreven ? Bewaart de eenheid voor welke wij zoo veel gestreden, zoo veel geleden, zoo veel geofferd hebben: zij heeft het katholieke volk getroost, de wereld met bewondering vervuld, de tegenstanders verzoend. Uwe eenheid in de toekomst is een geruststelling van het katholieke volk, het palladium uwer kracht, het onderpand voor de gezonde ontwikkeling der openbare aangelegenheden. Daarom bid en bezweer ik U, blijft één." „Dierbare vrienden van den overledene," vervolgde Kard. KoPP, „veroorlooft mij, hem in uwen naam en in naam der Duitsche katholieken te antwoorden: „Rust in vrede, trouwe, steeds waakzame leider. Wij zullen één blijven. Wij zullen de eenheid onder elkander bewaren als een kostbaar erfdeel, dat gij ons hebt nagelaten." Wat ook deze passus bewijzen moge (ik geloof dat hij niets bewijst, tenzij de algeheele abstractheid van den auteur) allerminst het interconfessioneel karakter van het Centrum. Zelfs niet met den s 1 e c h t s t e n wil ter wereld zou iemand het tegendeel kunnen en durven staande houden Maar er komt nog een derde citaat. Van Windthorst zelf! De lezer herinnere zich intusschen, dat het b e w ij z e n moet de i n t e r c o n f e s s i o n a 1 i t e i t van het Centrum, dat Windthorst die woorden sprak naar aanleiding van de verklaring van Paus Leo XIII, dat aan het Centrum, als politieke partij, altijd volle vrijheid van werkzaamheid gelaten was, en leze dan: „De heilige Vader spreekt een zeer gewichtige grondstelling uit, nl. deze: dat in vragen van wereldlijke natuur de Centrumspartij, gelijk ieder Katholiek, geheel vrij en volgens hare overtuiging oordeelen en stemmen kan en dat de H. Vader zich in deze wereldlijke dingen niet mengt. Deze stelling moeten wij onder alle omstandigheden onverbreekbaar vasthouden, want deden wij dit niet, dan zou het gebeuren, wat de vrienden van den „Kulturkampf" jaar in jaar uit ons voor opgen houden nl. dat wij uitsluitend naar het inzicht van de geestelijke oversten onzer Kerk handelden. Dan hadden wij geen zelfstandigheid. En daarom moeten wij ons over deze erkenning van den H. Vader verheugen. Wij zullen tegenover iedereen dat beginsel onverbreekbaar voor alle tijden vasthouden, want het is de basis van ons po li te k bestaan." Ja, lieve lezer, kijk nu maar niet zoo teleurgesteld op. Een ander citaat geeft de hoogleeraar toch niet. Althans niet van Windhorst. Wel van Aug. Reichensperger. „Noch in onze bedoeling, noch in onze statuten ligt het, andersdenkenden van de deelname aan deze fractie te willen uitsluiten, als zij zich slechts in het algemeen met die beginselen eens verklaren, die de fractie tot nu toe met consequentie vastgehouden heeft. Ja, andersdenkenden zouden ons zelfs recht welkom zijn." Maar om dit citaat toch maar alle bewijskracht voor zijn stelling te ontnemen, verklaart de hoogleeraar, vooraf nog wel! heel leuk, dat Reichensperger deze woorden sprak in de Kamerzitting van 14 Mei 1861. In 1861! Toen er nog geen Centrum bestond! Tableau!! Doch lette ik niet op dien blunder, maar enkel en alleen op de quintessens van dit woord van Reichensperger. Andersdenkenden, zegt de redenaar, kunnen zich bij ons aansluiten, indien zij zich slechts in 't algemeen met onze beginselen eens verklaren. Andersdenkenden zijn in casu Protestanten. Welnu, indien de Duitsche Katholieke partij van 1861 een interconfessioneel beginsel beleed, bestond er voor die Protestanten niet de minste reden om zich slechts in 't algemeen eens te verklaren met dat beginsel. Zij konden dat dan geheel en absoluut doen. Reichensperger behoefde zoo niet te spreken, als het beginsel van toen een i n t e rconfessioneel en niet een katholiek beginsel was! Maar laat mij eindigen met het citeeren van professor Geurt's citaten. De lezer is er voldoende van overtuigd, dat de Tijdrecensent gelijk had, toen hij beweerde, dat de brochure van prof. Geurts was „zwaargeladen" !! C. De uitlatingen van tegenwoordige en vroegere Centrumleiders. De zaak wordt lastiger voor me. Ik moet gaan citeeren. Citeeren woorden, door Centrums-afgevaardigden of Centrums-leiders gesproken of geschreven. Niettegenstaande de kracht van het geheele betoog van prof. Geurts gelegen is in de door hem geciteerde uitspraken — en welke uitspraken ! — van Duitsche schrijvers of redenaars over de onderhavige kwestie; niettegenstaande hij zelf de beoordeeling van het Centrums-karakter wel geheel en al afhankelijk stelt van die uitspraken, heeft hij voor een ander, die eventueel met dergelijke uitspraken het tegendeel van hetgeen hij zelf beweerde, zou willen betoogen, bij voorbaat reeds zulk een wijze van argumenteeren als waardeloos afgewezen, door op pag. 16 van zijn strijdschrift te verklaren, dat het duidelijk is, dat men het Centrum en d e Centrumsleiders niet verantwoordelijk kan stellen voor hetgeen diezelfde Centrumsleiders in redevoeringen en geschriften zeggen. Dit foefje kennen we en de uitvlucht is te oud, om niet versleten te zijn. Wat voor professor Geurts bewijskrachtig is, moet het ook voor mij zijn. De hoogleeraar zal dit moeten billijken. Welnu dan, ik ga citeeren. Ik repeteer een citaat, reeds eenmaal door mij in deze brochure gegeven, 'tls van Dr.Julius Bachem, de man van de „Köln. Volkszeitung", van prof. Geurts, van Dr. Poels, ja van bijna de geheele kath. pers van Nederland. Deze. woorden zijn geschreven nog na het verschijnen der encycliek „Singulari quadam". Zij luiden: Mijne bemoeiing richt zich sinds jaren in hoofdzaak hierop: mijnerzijds twee groote, voor ons openbaar leven beteeken isvolle, op niet-confessioneelen grondslag geplaatste organisaties voor een confessionaliseering te behoeden, die met het oog op de Duitsche toestanden hare zegenrijke werkzaamheid op den duur onmogelijk maakt, in ieder geval op 't ergste schaden moet en vooral, wat het Centrum betreft, dit bij een ijverige verdediging ook der rechtvaardige belangen van het katholieke volksdeel zou in den weg staan. Met het resultaat mijner desbetreffende bemoeiingen ben ik tevreden. Voor mij ligt de in brochure-vorm, onder den titel „Gegen die Quertreiber" uitgegeven redevoering, welke de Badensche Centrumsleider, pastoor Th. Wacker, uitsprak op een vergadering der Centrumspartij, den 15 Febr. j.1. te Essen gehouden. In die redevoering zet pastoor Wacker stellingen op, die in flagranten strijd zijn met de uitdrukkelijke uitspraken van encyclieken van de pausen Leo XIII en Pius X. Het ging er in die vergadering over, nog eens klaar en duidelijk het standpunt van het Centrum tegenover het kerkelijk gezag (van Paus en Bisschoppen) uiteen te zetten. Dat zou pastoor Wacker wel eens doen, hij, die als katholiek priester vóór alles er op uit moest zijn, om de juiste leer der Kerk aan de leekenmassa te verkondigen. En wat beweerde nu die pastoor-Centrumsleider? Hij stipuleerde zoo scherp mogelijk de algeheele onafhankelijkheid der katholieke politici van het kerkelijk gezag; hij beweerde, dat het niet mogelijk is voor een katholiek het ambt van volksvertegenwoordiger uit te oefenen in afhankelijkheid van Paus en Bisschoppen; hij ontkende beslist, dat Paus en Bisschoppen het recht hebben, om aan een volksvertegenwoordiger vingerwijzingen te geven en dat de volksvertegenwoordigers den plicht hebben, die vingerwijzigingen op te volgen, en dit zoowel wat geestelijke- als wat leeken-volksvertegenwoordigers betreft. Ook voor de Pers, die aan politiek doet, eischte pastoor Wacker eenzelfde onafhankelijkheid van het kerkelijk gezag op. Ieder Katholiek, die er een ander soort „sensus catholicus" op nahoudt dan den „sensus catholicus" van professor Geurts, voelt hier terstond, dat al deze beweringen van pastoor Wacker even zooveel misvattingen en dwalingen zijn, zonder dat zulk een Katholiek weet, dat de pausen Leo XIII en Pius X in hunne encyclieken juist het tegenovergestelde van pastoor Wacker's beweringen leeraren. En dat niet alleen de leiders van het Centrum in oppositie zijn met de door de Pausen geleeraarde stellingen, moge blijken uit het feit, dat diezelfde Centrumsvergadering te Essen, door ongeveer 4000 Centrumsleden bezocht, aan het einde dier vergadering — wellicht tevens als protest tegen de Encycliek „Singulari quadam", die de interconfessioneele vakorganisaties principieel heeft afgewezen — de volgende motie aannam: „De door duizenden trouwe Centrumsaanhangers uit Rijnland en Westfalen bijgewoonde vergadering in de stadsgehoorzaal te Essen spreekt hare volkomen instemming uit met de van godsdienst- en vaderlandslievende gezindheid getuigende program-verklaring van de Rijkscommissie der Centrumspartij en dankt die Commissie vooral voor de uit bezorgdheid voor de bewaarde Centrumstradities gevolgde energieke afwijzing der „dwarsdrijverijen" en voor de verdediging der christelijk-nationale arbeidersbeweging." Zou men, wanneer men dit alles leest, en wanneer men dit alles vergelijkt met uitlatingen van de oude Centrumsleiders niet gerechtigd zijn tot de conclusie, dat er in het tegenwoordige Centrum een geheel andere geest leeft dan in het oude Centrum ? Want lees nu wat b.v. Windthorst in zijn slotrede op den Katholiedendag te Münster in 't jaar 1885 sprak: „En als wij hier verschijnen en dan de Heeren Bisschoppen hier zien, dan stellen wij ons immer de vraag: Zijn wij (het Centrum) ook in volkomen en algeheele overeenstemming met de leer der Kerk en met dezer gezagdragers ? (Bravo) Op het oogenblik, waarop wij ook maar ééne streep daarvan afwijken, zouden wij onherstelbaar verloren (Bravo) en ons geweten zou zwaar belast zijn." (Bravo) En op den Katholiekendag in 't jaar 1882 te Frankfurt gehouden, sprak de Centrumsleider Schorlemer-Alst deze veelzeggende woorden: „Men heeft het Centrum een onoverwinnelijken toren genoemd. Deze bewering houd ik niet voor juist. Het Centrum is niet de onoverwinnelijke toren, maar het Centrum staat op de tinne van den onoverwinnelijken toren der Kerk (geroep: zeer juist!) en ik accepteer het getuigenis voor de katholieke Kerk." (Bravo-geroep.) Ik citeer niet verder. Het verschil tusschen nu en toen is duidelijk genoeg voor hem, die niet door vooroordeelen verblind is! Nog op ééne zaak wil ik echter wijzen. De woorden van de huidige Centrumsleiders zooals die van b.v. pastoor Wacker duiden er op, dat men een declericaliseering van het Centrum beoogt. Daarom moet het Centrum zooveel mogelijk losgemaakt worden van het kerkelijk gezag en het doen en laten zijner leden onttrokken worden aan de controle der Kerk. Waarschijnlijk om in deze déclericaliseeringslijn te blijven, werd op den Centrums-partijdag vóór een paar jaar te Wittlich gehouden, besloten om de katholieke pastoors, die in het Centrum altijd als de geboren medeleden van de plaatselijke besturen der onderscheidene plaatselijke Centrums-comité's beschouwd zijn, van deze bestuursfunctie te ontheffen. Want blijven die pastoors bestuursleden van de plaatselijke afdeelingen, dan blijft ook tevens de band, welke het Centrum met de Kerk verbindt, al te nauw Dat mag niet! Daarom de pastoors maar er uit! D. Een kort historisch overzicht van den politieken strijd. Ik heb elders in deze brochure reeds uiteengezet, dat het getuigenis van wetenschappelijk zeer hoogstaande mannen en van onverdachte katholiciteit, vooral wanneer dezer kwantum niet zoo erg klein is, een vrij zekeren maatstaf biedt bij de beoordeeling over de richting van personen en zaken. Wanneer een collegium van zulke menschen na ernstige voorafgaande studie, na een nauwgezet principieel diepgaand examen-criticum van de leidende beginselen eener beweging op politiek-godsdienstig gebied tot de conclusie komt, dat die beweging werkelijke gevaren met zich brengt, dan is zulk een getuigenis onweersprekelijk van zeer groot gewicht en voor eenieder, die geenszins lichtvaardig maar verstandig, ja zelfs wetenschappelijk wil te werk gaan een bron van voldoende menschelijke zekerheid. Het zou absurd, ja ook onwetenschappelijk zijn, zulk een getuigenis te negeeren, of als geheel waardeloos van de hand te wijzen. Wilde men nu de voorstanders van het huidige Centrum, die niets anders zijn dan voorstanders der richting-Bachem, gelooven, dan zou zulk een getuigenis niet bestaan. Niets is intusschen minder waar. Maar de geschiedenis is hieromtrent nog al verwrongen of liever gezegd door de voorstanders der richting-Bachem nog nooit geschreven. En toch zulk een getuigenis bestaat. De mannen der Paaschdinsdag-conferentie, die allen in deze bevoegde beoordeelaars zijn en die tot deze bijeenkomst ter onderzoeking en bespreking van de moderne aangroeiende geestesstroomingen door meer dan één Duitsch bisschop waren aangepord, hebben ons dit getuigenis verstrekt. Wijl hieromtrent zelden of nooit, zooals gezegd, een juist historisch overzicht is gegeven, zal ik zulk een kort overzicht hier laten volgen. Zulk een kort overzicht werd onlangs gegeven in de „Petrus-Blatter" van Trier, dat zeer juist en vertrouwbaar is. Ik geef het hier vertaald weer. (l) Na het heengaan der oude leiders van het Centrum was eerst langzamerhand, vervolgens vrij spoedig toenemend in de katholieke gelederen eene vreemde, eene nieuwe richting opgekomen. In den beginne dook het spookbeeld op der katholieke inferioriteit of minderwaardigheid, dat den Katholieken de oogen voor eene vlucht in de moderne kuituur en dezer verkregen rechten openen moest. In stede van de ware gronden van zulk eene „achterlijkheid" aan te toonen — als in 't algemeen van achterlijkheid sprake kan zijn, gelet op de grondwettelijke positie van den katholieken godsdienst en diens onloochenbare, eeuwenlang beproefde superioriteit bij de oplossing der gewichtigste en eigenlijke levens- en kultuurvragen —, werd deze door de tegenstanders steeds tot dekking hunner aanvechtingen en vijandige gezindheid naar voren geschoven bewering aangenomen als zijnde in de kern zeer juist. De Katholieken stonden in meerderheid verrast en als verbluft over deze bewering, welke zij vernamen uit (1) Ik wil hier de gelegenheid te baat nemen, om even mijne bevinding over deze „Petrus-Blatter'' weer te geven. De „Petrus-Blatter" van Trier, die wekelijks verschijnen, behooren tot die periodieken, die door al wat zich niet-integraal katholiek heet, op zijn heftigst bestreden worden. Het blad behoort tot de „Quertreiber" — dwarsdrijvers, tot het gilde der verketteraars, tot de onrust- en tweedrachtstookers enz. enz. Tot het koor van hen, die in de grofste termen op de „Petrus-Blatter" schelden, behoort goeddeels ook de Nederl. Kath. Pers, die blijkbaar dit periodiek niet kent tenzij uit de kolommen van de „Köln. Volksz." van Julius Bachem. De Petr. BI. behooren echter tot de meest zaakrijke, meest bezadigde en meest hoogstaande kath. tijdschriften, welke ik ken. De Nederl. kath. Pers kan er alleen op schelden, omdat zij nooit kennis nam v den inhoud van dit eminente weekblad. den mond hunner eigen aanvoerders, en de tegenstanders jubelden: „habemus reum confitentem"! Doch het geroep over die minderwaardigheid werkte als een signaal. Niet meer de volle kracht der katholieke ideeën, maar eene hoogst bedenkelijke, door de hoogste wachters der Katholieke Kerk, de Pausen Pius IX, Leo XIII en Pius X telkens opnieuw gekarakteriseerde toenadering tot- en overhelling naar de grondstellingen en eischen der moderne, uit den afval van het volle Christendom stammende, kuituur zou den weg wijzen, om uit die „minderwaardigheid" omhoog te stijgen. Het kwam zóó ver, dat het woord „katholiek" in katholieke kringen bijna enkel nog schroomvallig genoemd werd, gelijk kardinaal Fischer waarschuwend klaagde. Niet meer het hooghouden der katholieke vaan en een openlijk, moedig erkennen, dat de overeenstemming van alle openbaar doen en laten van den Katholiek met zijn godsdienst geheel en al den weg vrijlaat tot medewerken aan alle kleine en groote daden op alle gebied van den waren vooruitgang, aan ieder zedelijk geoorloofd werk van iederen medemensch van welken godsdienst en van welke wereldbeschouwing hij ook zijn moge; niet de vaste, zekere bodem van den katholieken godsdienst, waarin de groeikrachtigste wortelen onzer beschaving geschoten zijn, waaruit die beschaving in den loop der eeuwen is opgegroeid, en waarop die beschaving ook heden nog eindelijk berust, in zooverre deze bodem alles inhoudt, wat het Protestantisme aan positieve waarde het zijne noemt en waarmede het zich tegen de aanstormende omverwerping op alle gebied wapenen kan; neen, een vermeend verstandig oprollen en verbergen van dit vaandel en in plaats daarvan practische kartelvormingen, die gescheiden optrekken en vereenigd slagleveren, opportunistische toenaderingen en verbintenissen, welke de beste krachten van het Katholicisme deels in gevaar brachten, deels lam sloegen; dat zou op het breede veld van het openbaar leven de hoogste politieke, sociale, economische en litteraire wijsheid zijn eener nieuwe richting onder de Katholieken van Duitschland. In de politiek — om van deze alleen te spreken — zou de oude, op den vasten bodem der overeenstemming met de katholieke grondstellingen opgetrokken centrumstoren, die zegevierend den stormloop van den Kuituurkamp getrotseerd had en juist door deze overeenstemming onoverwinnelijk gebleken was, verlaten worden, juist de bodem, in wiens onuitputtelijke kracht het geheim der eenheid en der sterkte van het Centrum niet minder gelegen was dan dat zijner schitterende uitkomsten van zijn vruchtbare deelname aan de oplossing der gewichtigste en moeilijkste vraagstukken van het openbaar leven tot zegen van Staat en Kerk. Kortom, het Centrum zou niet meer blijven rusten op den ouden grondslag en daarop verder arbeiden, maar op een nieuwen, algemeen christelijken, louter politieken grondslag gesteld worden met eene bloot negatief als „christelijk", in tegenstelling van sociaal-democratisch, aangeduide wereldbeschouwing; het Centrum zou juist zóó bestaan of in 't geheel niet. Een klein getal Katholieke mannen, die, door zulk teeken des tijds verontrust geworden en deels door hun bisschoppen aangespoord ('), te (1.) Op deze omstandigheid n.1. dat vele leden der Paaschdinsdagcunferentie tot de samenspreking werden aangespoord door hun respectievelijke bisschoppen, kan niet genoeg de aandacht worden gevestigd. Want daaruit blijkt toch wel, dat vele bisschoppen in het heiligdom van hun geweten heel wat meer angsten over den toestand en den gang van zaken doorstonden, dan hun optreden naar buiten vaak deed vermoeden. Zulk een stille uiting van herderlijke bezorgdheid zegt meer dan duizend geruststellende citaten van honderd schrijvers, wier wetenschappelijke waarde en autoriteit vaak overdreven wordt voorgesteld. Men moet beslist te kwader trouw zijn, om zulks te willen en te durven ontkennen! zatnen kwamen, om in vertrouwelijke gedachten wisseling hunne bezorgdheid uit te spreken en zoo mogelijk te zinnen op middelen tot afwending van die nieuwe tegen den ouden koers van het katholiek leven en deszelfs politieke vertegenwoordiging in het Centrum dwarsdrijvende richting, was op Paaschdinsdag 1909 te Keulen bijeen. Wat op deze conferentie met nobele bedoelingen, met vertrouwelijke openhartigheid besproken werd en rustig, voorzichtig en oprecht, maar ook, waar noodig, beslist door leering en toelichting in woord en geschrift zou worden uitgevoerd, dat werd door vertegenwoordigers der nieuwe richting met een ware Berserkerwoede — men kan het niet anders noemen — aangegrepen, verdraaid, vervolgd. Eenige notities, welke een deelnemer der bijeenkomst voor zich gemaakt en als „protokol" bestempeld had, ofschoon het in de vergadering noch gelezen noch ook maar door één deelnemer onderteekend was, zoo ook eenige grondstellingen, welke de vergadering voor zich en hare voorgenomen actie als leidende kerngedachten opgesteld had, werden gemaakt tot doelpunt van aanvallen zooals tot dan toe in de katholieke pers nog onbekend waren. Tot iederen prijs moesten de waarschuwende stemmen van de mannen der Paaschdinsdagconferentie onderdrukt worden. Het was een waar woord, dat de afgevaardigde Bitter in die dagen sprak: „men slaat met knuppels op ons in en brandt met helsche-steen na". Hoe ver en hoe diep de geheele, hierboven nader aangeduide richting, waarvan de Centrumsstrijd slechts een onderdeel is, toen reeds onder de Katholieken van Duitschland was doorgedrongen, is duidelijk voor eenieder, die juist in de destijds door de Paaschdinsdagconferentie behandelde vraagstukken vermocht en wilde doordringen. Het was alsof zij zich in een wespennest gestoken had, zoo prikkelend en scherp waren de uitlatingen van verschillende zijden. Geen wonder! De rustige bespreking der opgeworpen vraagstukken werd door de leiders der nieuwe richting onmogelijk gemaakt, doordat het eigenlijke punt in kwestie, waarover het in betrekking tot het Centrum alleen ging, door de katholieke dagbladpers niet duidelijk ingezien, veel minder nog duidelijk uitgesproken, maar veeleer door een overvloed van misverstand, veronderstellingen, verdraaiingen en onwaarheden onafgebroken verdonkeremaand en verschoven werd. Niet alleen het eenvoudige volk, maar ook de meerderheid der ontwikkelde katholieken, de geestelijkheid niet uitgesloten, werd stelselmatig in verwarring gebracht. De onzinnigste beweringen en beschimpingen over bemoeizucht, bevoegdheid, bedoeling, middel enz. der reeds spoedig als een schrikbeeld voorgestelde Paaschdinsdag-bijeenkomst vonden slechts daarom een goedgeloovig publiek, wijl de bijeenkomst geen orgaan tot opheldering en verweer bezat en zich, nadat bijna de geheele zich noemende katholieke dagbladpers — van de katholieke Augustinusverein — in duidelijke taktiek voor de nieuwe richting gewonnen en vastgelegd was, slechts langzaam, gebrekkig en moeilijk gehoor verschaffen kon. Zoo kwam het, dat degenen, die tegen de richting van het oude, op de natuurlijke overeenstemming met de katholieke grondbeginselen steunende Centrum sinds jaar en dag met alle middelen van woord en geschrift werkelijk dwarsdrijver spelen, juist hen met het scheldwoord van „Quertreiber"—dwarsdrijver hestempelen konden, die juist niets anders wilden en willen, dan dat aan het Centrum geen nieuwe richting gegeven werd, maar dat dit zou blijven, wat het van den beginne af was :n.l. eene niet confessioneele, doch politieke part ij, die in hare actie voor het algemeen welzijn des volks in overeenstemming blijven moest met de katholieke grondbeginselen. En dit om de eenvoudige reden, wijl het Centrum, gelijk het was en blijven moet, volgens kiezers en gekozenen, werkelijk uit Katholieken bestond en bestaat, en de Katholiek zijn katholieken godsdienst en zijn katholieke wereldbeschouwing nooit of nergens buiten beschouwing laten of buiten koers houden mag, noch in het privaat noch in het openbaar leven, noch als eenling noch in vereeniging met anderen, derhalve ook niet in zijn politiek doen en laten. Dit steunt op de positieve leer van het katholiek geloof, waaraan ook de encycliek „Singulari quadam" zeer duidelijk uitdrukking gegeven heeft, zoodat hij, die Katholiek is en blijven wil, daaraan onmogelijk zich onttrekken kan. Op deze „onmogelijkheid" mag en moet de hoop gebouwd worden op eene eindelijke oplossing van den bestaanden strijd om de juiste richting. Deze strijd gaat heel wat dieper en zijne oplossing is van veel meer beteekenis dan het meerendeel der Katholieken, ook der ontwikkelde Katholieken, en zelfs een groot deel der geestelijkheid, schijnt te meenen. De opvattingen ten deze van de niet-katholieke dagbladpers, van af de organen der conservatieven tot die der sociaal-democraten geven blijk van heel wat scherper inzicht en verziender blik en duiden met den vinger aan, waarop ten slotte de nieuwe richting consequent moet uitloopen n.1. op de declericaliseering en de dekatholiseering en op de scheiding van Rome. De gebeurtenissen der laatste weken en maanden en vooral de houding der leiders van de christelijke (interconfessioneele) vakorganisaties tegenover de encycliek „Singulari quadam" voorspellen niet veel goeds. Maar een hopeloos pessimisme zou hier toch misplaatst zijn. De waarheid is als olie, ze drijft altijd naar boven en zal ten laatste boven blijven. Ondertusschen wordt de hier bedoelde waarheid door een droevige dwaling onderdrukt. Deze dwaling stamt echter enkel uit de verwarring, waarin het katholieke Duitschland kunstmatig door woord en geschrift gebracht is en intusschen nog gehouden wordt. Anders waren de tot vervelens toe herhaalde beweringen niet mogelijk, die öf geheel en al valsch zijn, of met de strijdvraag in casu niets te maken hebben, of uit valsche praemissen getrokken worden. Eene confessioneele partij in den zin, dat zij slechts de belangen harer geloofsgenooten of van hare Kerk behartigen moet, is het Centrum nooit geweest, kan en moet het niet zijn. Het foefje van de tegenstanders der Katholieken : het Centrum eene ultramontaansche, clerikale en confessioneele partij te noemen, doorziet iedereen voldoende. Dat de bisschoppen en de Paus verantwoordelijk - zijn voor iedere daad van het Centrum en dat zij in den wirwar van de politiek betrokken worden doordat de leden van het Centrum als Katholieken, individueel of vereenlgd, hun doen en laten in overeenstemming houden met hun katholieken godsdienst en met hun kath. wereldbeschouwing : dat kan slechts hij beweren, die den Paus en de bisschoppen ook verantwoordelijk wil stellen voor elke private of openbare daad van individueete of vereenigde Katholieken. Dat de vrede tusschen de verschillende belijdenissen in Duitschland bedreigd zou worden, als de Katholieken in overeenstemming met hun godsdienstigen plicht den katholieken godsdienst tot regel en richtsnoer van hunne gedragingen maken, veronderstelt, dat deze godsdienst geene burgerlijke verdraagzaamheid der belijdenissen kent en leidt logisch er toe, de Katholieken van de uitoefening hunner bij de grondwet verzekerde rechten uit te sluiten. Roeren was uit innigste overtuiging voor den ouden Centrumskoers. Zelf had hij daarin 30 jaren geleefd en gewerkt en mag er aanspraak op maken, dien koers grondig te kennen. Daarom stond hij in voor den ouden koers en trachtte in de fractie de juist door de nieuwe richting voor eiken helderdenkende zich opdringende vraag, de levensvraag van het Centrum, tot eene klare beslissing te brengen: Moet het Centrum in zijne actie met de katholieke grondbeginselen in overeenstemming zijn of behoeft het dat niet, en kan het dientengevolge ook in tegenspraak zijn met deze grondstellingen? Herhaalde besprekingen van deze vraag in den boezem der fractie, waarin Roeren urenlang zijne houding alleen verdedigen moest, zonder dat één helper hem ter zijde stond, leidden tot geen besluit, dat Roeren's open karakter en scherpzinnige logica bevredigen kon. Men wees daar en wijst heden nog, gelijk de verklaring der pas gevormde Rijkscommissie der Centrumsparfij getuigt, in plaats van op een duidelijk positie-kiezen op de geschiedenis van het Centrum. Dat ware voldoende geweest, ook voor Roeren en allen, die 't met hem hielden, wanneer de vraag naar het fundament der partij en dezer wereldbeschouwing maar niet betwist was geworden. Betwist geworden — en dit kan niet vaak genoeg worden herhaald — niet van de zijde der Paaschdinsdagconferentie, maar van de zijde der nieuwe richting, die den ouden Centrumskoers dwars zit, waarmede het de Paaschdinsdagconferentie en dezer aanhangers houden, die het als van zelfsprekend en door de geheele geschiedenis van het Centrum als bewezen beschouwen: het Centrum was en moet zijn in overeenstemming met de katholieke grondstellingen. Te beamen durft men deze stelling niet uit opportunistische gronden, welke in het innerlijk wezen der nieuwe richting liggen. Te ontkennen durft men deze thesis ook niet; opnieuw uit opportunistische overweging, dat de katholieke geest der Centrumskiezers, de geest van het trouwe katholieke volk, zoo iets niet dulden kan; van dat volk, dat, juist omdat het katholiek is, voor het Centrum van den aanvang af met terzijdestelling van alle andere overwegingen eenstemmig gekozen heeft en dat tot het Centrum stond en staat als tot de politieke vertegenwoordiging aller, maar in 't bijzonder van zijne godsdienstige en kerkelijke belangen. Wie Roeren kent, kan zich diens toestand indenken en kan het ook begrijpen, dat bij zulk een stand van zaken zijn langer verblijf in de fractie van het Centrum hem onmogelijk leek. Zijn behoefte aan vrijheid van beweging preste hem zijn mandaat neer te leggen. Zijne beste vrienden, van wie hij er ook in het Centrum had, hebben dat levendig betreurt. Hij deed het met een zwaar hart en hij heeft zijn daad publiek gerechtvaardigd door de verklaring, waarmede hij de teruggave van zijn mandaat in de handen van zijn kiezers motiveerde alsook door zijne latere geschriften: rZentrum und Kölner Richtung" en „Die veranderte Lage des Zentrumsstreites", dat pas verschenen is. Vele Katholieken zijn door deze geschriften, die in hunne openhartigheid, duidelijkheid en bezadigdheid zoo juist den geheelen Roeren kenschetsen, overtuigd, hoezeer zij tot nu toe door eenzijdige voorstellingen zijn misleid geworden. Meeningsverschillen over gewichtige grondbeginselen van het leven en van het doen en laten moeten tot klaarheid en oplossing komen. Dat kan echter niet geschieden door verstoppertje te spelen, noch door machtspreuken en scheldwoorden. Een vergissing, een dwaling wordt niet goedgepraat doordat er nog zoovelen haar aanhangen, en wat onwaar is wordt niet waar, doordat het nog zoo vaak als waar wordt voorgesteld. Tegenwoordig staat het zóó, dat tot oplossing der vragen naar de wereldbeschouwing, welke het Centrum volgde en volgen moet, vooral op de geschiedenis van het Centrum als op het doorslaand bewijs voor de juistheid van het antwoord gewezen wordt. Ongelukkigerwijze wordt de beteekenis dezer geschiedenis en daarmede het gewenschte antwoord geheel verschillend opgevat. De aanhangers van den ouden Centrumskoers, waartoe Roeren behoort, lezen uit het verleden een beslist: „ja"! De wortel en levenskracht van het Centrum is gelegen in de katholieke grondbeginselen. De nieuwe richting ontkent dit. Niet frank en vrij, maar met allerhande redeneerkunstjes; maar zij ontkent het. Aan enkele zoogenaamde „wijze menschen", die meenen, dat men de vraag naar de wereldbeschouwing eener politieke partij over 't algemeen niet stellen moet, behoeven hier wel geen woorden verspild. Zij willen een gebouw zonder fondament, een ievenskrachtigen boom zonder wortelen, lucht en licht. Het katholieke volk in zijn eenvoudige, geloovige meerderheid met zijn instinctief fijngevoel is tegenwoordig zonder twijfel nog voor een volmondig „ja". Men stelle het slechts de vraag zonder verwarrende franjes. En voor deze vraag zal het vroeger of later komen te staan. Dat is de hoop van Roeren, de hoop der mannen, die zoo vaak en doorgaans valsch als „Q u e r t r e i b e r" (dwarsdrijvers) zijn voorgesteld. Moge deze hoop slechts niet te laat in vervulling gaan, als zware schade is aangericht en men, evenals voorheen ten tijde der Ariaansche dwalingen, de klagende vraag aanheft: „hoe was zulk een dwaling toch mogelijk ? 1" De beweging, welke een tijdlang rondom Roeren heeft plaats gehad, is geen uitvloeisel van persoonlijk fanatisme, of van gekrenkte ijdelheid, of van de zucht eene rol te spelen, in ieder geval niet van den kant van Roeren en van duizenden anderen, die over deze strijdvragen denken als hij. Wij zijn het eens met de „Historisch-politische Biatter", die in de eerste Februari-aflevering van dit jaar schrijven, dat de beweging voor het onverkort katholiek Geloof en z(in belijdenis en uitwerking eene geestelijke strooming is, die zich met elementair geweld baanbreken moet juist wijl zij geankerd is in de katholieke grondbeginselen. Deze beweging moge ook tijdelijk worden tegengehouden, gelijk tot nu toe met allerlei en waarlijk niet altijd onverdachte middelen geschied is en nog geschiedt: „op den duur zal zij zich niet laten bedwingen of ignoreeren". Dit kort historisch overzicht is wel in staat den lezer een juist oordeel te doen vormen over het Duitsche Centrum en over den strijd, die rondom dat Centrum bij onze Oosternaburen gestreden wordt. E. Het psychologisch argument. Om zich zekerheid te verschaffen over de vraag: of hij zelf of een of andere beweging van Katholieken in de goede, juiste, ja laat ik het maar zéggen, orthodox-katholieke richting zich voortbeweegt, staat den Katholiek meer dan één middel ten dienste. In laatste en hoogste instantie kan hij beschikken over de uitspraak der wettige kerkelijke Overheid, die, door den onwaardeerbaren bijstand van God den H. Geest daartoe in staat gesteld, met onfeilbaar leergezag bindend daarover beslissen kan. Maar in den regel zal hij niet zóó ver behoeven te gaan; zal een appèl op den hoogen raad in aangelegenheden van geloof en zeden voor hem niet noodig zijn. Daar is een andere maatstaf, alhoewel van een geheel andere orde, welken hij kan aanleggen ter beoordeeliug van de orthodoxie van personen en richtingen. Een maatstaf — en men versta dit nu „cum grano salis" — die bijna even onfeilbaar is. Een maatstaf, dien ik èn omdat hij zoo gemakkelijk èn omdat hij zoo zeker is, altijd zeer gaarne gebruik, als ik mij zekerheid verschaffen wil over de vraag: of iemand of iets zich op den goeden, juisten en veiligen katholieken weg bevindt. Welke die maatstaf is? Wel, ik vraag het doodgewoon aan de v ij a n d e n der Kerk. Die weten het wel! Als bij intuïtie hebben zij de diepst liggende motieven van der Katholieken doen en laten terstond doorzien en begrepen. Zij zijn, als kinderen der duisternis, in hun geslacht nog altijd voorzichtiger dan de kinderen des lichts! De voelhoorn van het anti-clericalisme op het stuk van proeving van personen en stelsels geniet een wereldreputatie. Indien het anti-clericalisme katholieke personen en bewegingen prijst, aanmoedigt en verdedigt, mistrouw dan maar gerust die katholieke personen en bewegingen op het stuk van de zuiverheid van hunne bedoelingen. Maar integendeel, bestrijdt en belastert en vervolgt het anti-clericalisme katholieke personen en bewegingen, houdt het er dan maar voor, dat zij langs de principieele lijn gaan en beslist werken in 't belang van het Katholicisme. Dit gaat zeker op. Het anti-clericale fijngevoel, dat het tot de hoogst denkbare ontwikkeling gebracht heeft, tast hieromtrent nimmer mis. Zóó is dit anti-clericale fijngevoel voor de Katholieken een graadmeter geworden, waarop zij met besliste zekerheid den stand der orthodoxie van katholieke personen en richtingen kunnen aflezen. Zóó is ook dit anti-clericale fijngevoel geworden tot een psychologisch, een zielkundig argument, dat tegen de orthodoxie van het Duitsche Centrum en de richting van Bachem getuigt. Het is niet met een triomfantelijk gevoel van schadefreude, dat ik dit hier vermag te constateeren. Duizendmaal liever was het mij, indien ik hier luidop kon getuigen, dat het anti-clericalisme momenteel het Duitsche Centrum en de richting van Bachem op zijn felst bestrijdt. Maar dat is — helaas! — niet het geval. Ik constateer dat hier evenmin, om een pleidooi te winnen, want een pleidooi winnen of verliezen — hoe prettig het winnen daarvan ook is — is iets van het allerminste belang. Maar het gaat hier om de waarheid! Het gaat er hier om, een geheel lezerspubliek te behoeden voor een verwarring van begrippen, die erger gevolgen na zich slepen kan dan men, oppervlakkig de zaak beschouwend, vermoedt. Welnu; het Duitsche anti-clericalisme heeft het Duitsche Centrum en de Keulsche richting onder zijne erg verdachte bescherming genomen. Wij kunnen er dus zeker van zijn, dat er aan dat Centrum en die richting principieel iets niet in den haak is. Ziehier welk alles-zeggend en veel-beslissend getuigenis het in hoofdzaak door afgevallen modernistische priesters geschreven tijdschrift „Das Neue Jahrhundert" van 6 Sept. 1911 onder het hoofd : „Die Lage im deutschen Katholicismus" van het Duitsche Centrum en de Keulsche richting geeft. De lezer gelieve vooral te letten op de door mij gespatieerde woorden: Het in het Centrum politiek georganiseerde Duitsche Katholicisme heeft twee aangezichten. Het eene, naar de onkerkelijk en anti-kerkelijke buitenwereld gericht, is klericaal, 'tvertoont alle trekken van de Ecclesia m i 1 i t a n s, bijzonder heeft het den scherpen, wantrou- weenden blik op den Staat, dien me?» steeds verdenk* van geheime tirannieke maatregelen tegen de Kerk. Dit geziclu zet men op, wanneer er in het parlement spraak is van kerkelijke vraagstukken. Dit komt vooral uit bij gelegenheid van verkiezingsactie onder de lagere volksklassen. Het andere gezicht is naar binnen, naar eigen kring, gericht. Het is een sympathiek gezicht, waarop te lezen staan: verstand en arbeidszin, een zich ernstig bezighouden met de politieke en sociale vraagstukken van den nationalen staat, een eerlijk streven om de volksgezondheid en de volksontwikkeling te bevorderen, alsmede het bemoedigend bewustzijn van solidariteit, dat dikwijls wonderen werkt bij parlementaire stemmingen en openbare beraadslagingen. Dit gezicht heet: Windthorst, Reichensperger, Spahn, de oude en de jonge, Hertling, Bachem, Sonnenschein, „Kölnische Volkszeitung", München-Gladbach, „Hochland". enz. Dit gezicht drukt op het Duitsche Katholicisme zijn stempel af. Men kan niet ontkennen, dat de geest, die hier tot uiting komt, een beschavende, zedelijke en nationale waarde bezit. Hier leeft een eerlijke liefde voor het eenige Duitsche Rijk. Men voelt zich Duitsch en laat Rome in inwendige politieke kwesties niet medespreken, ondanks zijn herhaalde pogingen daartoe, (b.v. in de poging van Leo XIII in 1887, om het Centrum het aanvaarden van het Septennaat te gebieden: en ook de rede van den pauselijken legaat kard. Vanutelli op den Katholiekendag te Essen, in 1906, welke rede herzien moest worden.) Daarmede wil echter niet ontkend worden, dat politieke vraagstukken vaak behandeld worden volgens confessioneele gezichtspunten. Maar het Centrum der Keulsche richting is besloten zich zijn politieke en sociaal-politieke vrijheid niet te laten verkorten door Rome. Mflnchen-Gladbach, de sociaal-politieke arbeidscentrale, voert een wanhopigen strijd tegen de pogingen der hiërarchie om voogd ij over haar uitte oefenen. „Wij laten geen moedertje met ons spelen" — pleegt Giesberts te zeggen. Wanneer men de priesters Dr. Pieper en Dr. Sonnenschein hoort spreken is er steeds alleen sprake van sociale en staathuishoudkundige kwesties, en niet van Kerk, Paus en Katholicisme. Wij zeiden hierboven, dat deze geest eene beschavende, zedelijke en nationale waarde bezit. Dit zal door niemand betwijfeld worden, die weet wat het zeggen wil, de niet enkel sociaal achterlijke, maar ook de op godsdienstig gebied eenzijdig ontwikkelde Katholieke volkslagen i n n e r 1 ij k v r ij te maken door ze op te voeden tot staathuishoudkundige activiteit. Alwie weet, hoe het er met de intellectueele rijpheid en activiteit uitziet in arme Katholieke streken, waar het ontbreekt aan groote landbouwers en de bevolking alleen bestaat uit kleine boeren met twee of drie koeien, uit handarbeiders en kleine neringdoenden, die begrijpt ook dat het met de drukkende macht van de geestelijkheid uit is zoodra de kleine man iets begint te voelen voor economische kwesties. In Katholieke streken met zulk een bevolking ontbreekt het bijna geheel aan initiatief en aan moed om den maatschappelijken toestand te verbeteren. Daardoor krijgt een onnoozele en kwezelachtige passiviteit meer en meer de overhand: men loopt in den tredmolen van het overgeërfde beroep, men „laat den goeden God alles regelen" en gaat bij al zijn ondernemingen te rade bij Diens „plaatsvervanger" mijnheer den pastoor. Er zijn streken in Duitschland waar niemand zijn jongen naar buiten, naar een groote stad of naar een protestantsche streek, op school durft doen, of zijn dochtertje naar een dienst zenden, zonder vooraf den pastoor geraadpleegd te hebben. En de pastoor geeft dan altijd den raad: liever een schraal stuk brood tehuis, dan welstand buiten, waar men misschien veel minder in de kerk komt. Deze valsche godsdienstige passiviteit en onderworpenheid aan de geestelijken van onze Katholieke kleine luiden is een der hoofdoorzaken van de maatschappelijke en intellectueele achterlijkheid der Katholieken in Duitschland. Deze op te heffen, is het voornaamste streven van de richting van München-Gladbach en Keulen. Los van de geestelijkheid, in economische en persoonlijke kwesties I Eigen verantwoordelijkheid, eigen initiatief der Katholieke leeken in alle niet-kerkelijke aangelegenheden: dat is het parool van Giesberts, Pieper en Sonnenschein. De opvoeding van een volk tot de beschaving gaat stapsgewijze. Wij mogen ons verheugen, wanneer München-Gladbach ons katholieke volk een stap verder brengt. De daarop volgende stappen zijn veel gemakkelijker dan deze eerste: los van de slaafsche onderwerping aan de geestelijkheid en los van een eenzijdig en uitsluitend gericht zijn op het „hiernamaals". Wie het minder bedeelde Katholieke volk kent, weet welk een roerende overgeving aan het hiernamaals daar heerscht. „Wat baat dit voor de eeuwigheid ?" is eene vraag die herhaaldelijk, vooral door de vrouwen, op de aangelegenheden van het dagelijksch leven toegepast wordt. En met het woord: „Als men maar in den hemel komt!" — troost men zich over stoffelijken nood en tegenslag in zaken. Met hetzelfde woord rechtvaardigt men ook zijn onverschillige houding tegenover de mogelijkheid van economische verbetering. Wat zou er al niet gewonnen zijn, als men er in slaagde, heel de zielekracht, die nu uitsluitend op het hiernamaals gericht is, van dien passieven band los te maken en aan het economische leven ten goede te doen komen, — waarbij dan het godsdienstig idealisme volstrekt nog geen schade behoefde te lijden. Volkslagen, die, dank zij dit hiernamaals-bewustzijn, en een strenge ascese, gezond en krachtig zijn gebleven, zouden in het kultuurleven als versch bloed intreden. Zoowel bij den mensch als bij een volk voltrekt het rijpworden zich trapsgewijze. Radicale sprongen hebben geen opvoedende, maar een verwoestende kracht. Daarom is de hervormingsarbeid, welke de Keulsche richting binnen de grenzen van het katholicisme verricht, de eenige waarvan men een ontwij telbaar succes kan voorspellen. Eerst wordt het inzicht in den arbeid verscherpt, en daarna de lust voor den arbeid en de energie verhoogd door de vrijheid der economische activiteit. Zoo groeit er een vrij en opgewekt geslacht op, dat nog wel Christel ij k-godsdienstig, maar niet meer fanatiek-confession e e 1 zal z ij n. Alle kerkelijke dwangideeën verdwijnen uit de hersenen van een geslacht, dat met krachtige armen en een zaakkundigen blik de wereld aanpakt. De „Volksverein" voor katholiek Duitschland bestaat nu 20 jaar: 6 jaar heeft hij met vrucht gewerkt; wat hij in dit tijdperk gepresteerd heeft, is zeer aanzienlijk. Hij , zoekt weliswaar dikwijls genoeg in de schaduw van het Centrum te staan maar au fond werkt hij aanbelangen, die ver van God en Kerk verwijderd zijn. Wat de organisatie betreft, deze is bij den „Volksverein" bepaald eenig. Met de pen en het woord heeft hij in liberale kringen een prikkel tot navolging gegeven. De sociale Studentenvereenigingen, die Dr. Sonnenschein opricht en waarvan hij zelf de leider is, roepen in de beschaafdere kringen van het Katholieke Duitschland den socialen geest wakker. Deze doen niet aan politieke tinnegieterij, maar dragen ijverig bij tot de verkrijging van de kennis der zaken. Er bestaat geen vruchtbaardere bestrijding der sociaaldemocratie dan die, welke op nationalen en christelijken grondslag met de gezonde sociale eischen van het socialisme den strijd aanbindt en hun communisme en revolutionisme den kop indrukt. De „Volksverein" kweekt niet alleen energie en vaardigheid voor den oeconomischen strijd der afzonderlijke standen: hij kweekt ook sociale gevoelens en een Staatsburgerlijk rechtvaardigheidsgevoel, wat beslist noodzakelijk is in onzen tijd, nu het egoïsme de machine van den Staat zoo dikwijls dreigt stop te zetten. Het liberalisme had nog altijd geen oor voor de kern der beweging van den „Volksverein". Het bleef blind voor alles, wat in- en uitwendig met godsdienst en Kerk samenhangt.. Godsdienstige onverschilligheid en de nasleep van een vroeger wereldbeschouwings-materialisme waren hiervan wel de oorzaak. Dat doet natuurlijk soms onaangenaam aan. Zonder agitatie gaat het nu eenmaal niet. En een beter middel, om de Katholieken vast- en blijgeloovig te maken, heeft de „Volksverein" tot nu toe niet gevonden. Zeer zeker moesten godsdienst en confessionalisme liever niet het parool zijn voor een politieke, maatschappelijke en sociale opvoeding. Maar het is nog beter, met dit parool toch iets te bereiken. Hoe verspreid de Katholieken ook zijn, elke godsdienstige kreet oefent invloed uit. Het zal altijd van de tactiek der medewerkers van den „Volksverein" afhangen, het ophitsen tegen en het onwaar gejammer over de vervolging der Kerk en andere middelen tegen te gaan, evenals het Centrum dat doet. Op dit oogenblik, nu uit de rijen der Katholieken een aanklacht tegen en een verdachtmaking van München-Gladbach en Keulen gehoord wordt, zal men natuurlijk op het Katholicisme meer licht moeten doen schijnen, zal de aanhankelijkheid aan den Apostolischen Stoel betuigd, het Modernisme den kop ingedrukt worden. Dat doet er echter niet toe. De hoofdzaak is deze, dat de „Volksverein" kalm kan voortblijven gaan, TE BELETTEN, dat de belijdenis der Katholieke beginselen in het openbare leven meer veld wint. Men moet de zaken hun natuurlijk verloop doen hebben, en dat moet geleidelijk gaan. Zij, die een democratiseering der Kerk wenschen, moeten geduld hebben. Daartoe behoort eerst een voor-stadium : D e ontzenuwing van het Katholieke bewustzijn. De hiërarchie is zeer fijngevoelig voor atmosferen, die voor haar gevaarlijk kunnen zijn. Rome heeft dat „gevaar" van Keulen en München-Gladbach bespeurd. Hoe lang het nog wacht, de beslissing te vellen, is niet zeker te bepalen. Wat Rome op politiek, kerkelijk-politiek gebied wil, dat is het tegenovergestelde van hetgeen, waarnaar de „Volksverein" streeft. Leo XIII, de veelgeroemde „moderne" Paus, heeft het geheele politieke en sociale program der Hiërarchie duidelijk en uitvoerig in zijn encyclieken omschreven. De „Volksverein" en de Keulsche richting denken er niet aan, dit program na te komen. Ze weten maar al te goed, dat de niiddeleeuwen voorbij zijn. Ze weten echter ook, dat het geen zin,heeft, de Pausen langen tijd te weerspreken. Het beste is, zoo zeggen zij, dat men den Paus prijst en verder doet, wat men wil; men wrijft de Hiërarchie aan, dat zij juist dat beveelt, wat men reeds lang deed. De blinde aanhangers der Hiërarchie loopen nu zeer zeker storm tegen de Keulsche richting en den „Volksverein". De mannen van de Paasch-Dinsdag-conferentie en de heer Karei Maria Kaufmann zullen niet rusten vóór zij Rome tot een beslissing gedwongen hebben. Onlangs heeft een man, een Dominicaan uit den „goeden ouden" tijd der inquisitie, wiens denken en gevoelens imponeerden, en van wien men zou gezegd hebben, dat hij uit de Middeleeuwen was, Pater Albert Maria Weiss, die eenigszins onder den indruk scheen van middeleeuwsche ascese en mystiek, uitdrukkelijk gewezen op het godsdienstig gevaar der centrumsrichting. Ook de protestantsche „Reichsbote" bekende verleden jaar in September, dat zij van het Interconfessionalisme verwacht eene losmaking der Duitsche Katholieken van den Stoel van Petrus, eene uitschakeling van het Pausdom uit het openbare leven, en erkende verder wat voor treurige gevolgen de „gemeenschappelijke christelijke basis", waarop volgens de postulata der Centrumsleiders het openbaar leven van het christelijk Duitschland moet staan, voor het Katholicisme hebben moet. Weshalve het brave protestantsche blad de rol van vredesengel trachtte te spelen en de zoogenaamd niet-integraal Katholieken van Duitschland in hun betreurenswaardigen opzet ten deze poogde te stijven. Zulke getuigenissen en zulke houding van de vijanden van het Katholicisme laten m. i. niet den minsten twijfel bestaan omtrent het karakter van het huidige Centrum en van de Keulsche richting, welker religieuze pestbaccillen deze eertijds zoo glorieuze katholieke patij nu zoo jammerlijk hebben geinfecteerd! * * * En hiermede volsta ik. Een volgende paragraaf heeft Prof. Geurts gewijd aan een beschouwing over „Eene verwonderlijke sympathie voor de „Union Catholique"" van de zijde van den schrijver der Maasbode-artikelen. Ik zal den hoogleeraar in die beschouwing niet volgen. De quintessens van zijn betoog en het punt in kwestie ligt daar niet. Ik kan daarom die paragraaf gevoegelijk onbesproken laten. Ik kom dan tot het „besluit" van den professor. Wat te denken van het optreden van Prof. Geurts ? Het laatste hoofdstuk van het professorale pamflet draagt tot titel: „Wat te denken van de propaganda voor „De Maasbode" Had de ZeerEerw. Hooggeleerde Heer dit hoofdstuk nu maar niet geschreven! Het uitgeven van zijn toch reeds ergerlijk strijdschrift zou men dan wellicht niet hebben behoeven te kwalificeeren als een daad van onuitspreekbare lafheid. Nu kan men niet buiten deze betiteling. In cauda venenum: in den staart zit het vergif! Bij deze brochure niet minder. Hoe klein, hoe onzegbaar klein doet professor Geurts zich kennen in de slot-paragraaf van zijne brochure! Hier vertoont zich de volmaakte onstandvastigheid van zijn hart. Hier spreekt uit iederen regel de kwalijk verborgen en kwalijk te verbergen onoprechtheid der beweerde bedoeling. Hier domineert uit iedere letter het duldeloos terrorisme van den niet-integraal, die alles vernietigen wil wat hem niet aanstaat. Hier provoceert iedere pennekras het door den schrijver als niet-integraal gedoodverfde Katholieke Nederland tot een onverantwoordelijke en liefdelooze daad van boycot. Hier wordt een gemaskeerde maar niet te ontkennen aanval gericht op het bisschoppelijk gezag van een Nederlandsch Kerkvoogd. Hier wordt nog eens stelling gekozen tegenover den Roomschen Paus en diens uitdrukkelijk verlangen. Hier Maar, waar zal ik eindigen en hoe zal ik woorden kunnen vinden om te kwalificeeren de daad, waartoe de Roermondsche hoógleeraar te kwader ure zich verleiden liet! ? 's Hoogleeraars onstandvastigheid! Had de scheidende redacteur van „De Tijd" dan niet gezegd, dat, al gingen ook zijne „dierbare geloofsgenooten" voort „met elkander te verbijten en te verscheuren", hij lijdelijk toeschouwer zou blijven uit de verte, maar met een bloedend hart? Och, professor had uw hart maar laten bloeden, maar uw pen tevens laten rusten, gij zoudt uwe geloofsgenooten althans niet geërgerd en onder hen geen strijd uitgelokt hebben! Gij zoudt alleen uw zieleleed gedragen hebben, terwijl gij nu de onrust gewekt hebt van geheel „niet-integraal katholiek Nederland" over zijn aanstaande vergiftiging door het „integralisme". Brrr, wat een schrikbeeld! Maar gij hebt tevens een serum gevonden en als liefdevol medicus, die zijn vak als een roeping en een zending en niet als een kostwinning beschouwt, deelt gij het aan uwe „dierbare geloofsgenooten" met kwistige hand uit. En hoe gemakkelijk is de toepassing hiervan! Zij behoeven er zich zeiven nog niet eens mee in te spuiten; zij kunnen volstaan met alleen „De Maasbode" omver te spuiten. Maar volge ik den hoogleeraar op den voet. Na verzekerd te hebben, dat hij niet is opgetreden als propagandist van „De Tijd", maar als behartiger van hoogere belangen dan den bloei van een bepaald blad, vervolgt de auteur: Wanneer de nieuwe hoofdredacteur van „De Maasbode" op den ingeslagen weg blijft voortgaan, kan het algemeen katholiek belang niet anders dan schade lijden. Wij kunnen ons twee gevallen denken. Ofwel de weerzin, welken zijn optreden onder de Katholieken wekt, zal ertoe leiden, dat zij zich geleidel ij k meer en meer van dit blad afkeeren. Het gevolg zou op den duur geen ander kunnen zijn dan dat het katholiek blad met twee uitgaven, dat als zoodanig alleen in staat is om de liberale en neutrale organen met ochtend- en avondeditie volkomen te vervangen, te bestrijden en te verdringen, moest opdoeken of althans slechts in zeer geringe mate aan zijn hoofddoel zou beantwoorden. Gesteld, dat er geen ander katholiek „grootblad" voor in de plaats kwam, zou de antikatholieke pers weer vrij spel hebben en spoedig het verloren terrein heroveren. Wij waren dan van kwaad tot erger vervallen. Er is nog een andere mogelijkheid. Aangezien de nieuwe hoofdredacteur zich, dit veronderstellen wij als zeker, zal weten te hoeden tegen de ergerniswekkende buitensporigheden, waaraan zijn zóó bij uitstek temperamentvolle voorganger zich schuldig maakte als hij den aandrang van zijn natuur den vrijen loop liet, is het niet uitgesloten, dat een groot deel der Nederlandsche Katholieken, zonder op te schrikken en half onbewust, in de nu naar den vorm meer gematigde „integrale" richting meezeult. Het gevolg zou dan zijn, dat deze Katholieken geleidelijk zonder het te merken geïnfecteerd werden door de verkeerde en verderfelijke denkbeelden, welke „DeMaasbode" op het oogenblik als „integraal" blad voorstaat. In dat geval ware het gestichte kwaad nauwelijks minder bedenkelijk. De geest van een aanmerkelijk deel van den clerus en het katholieke volk door het „integralisme vergiftigd! — dit vooruitzicht doet ons werkelijk huiveren en wij weten niet wat ons nog veel ergers zou kunnen wedervaren. Om aan dit noodlottig alternatief te ontkomen, bestaat er maar één weg: „De Maasbode" dient hare „integrale" instincten en allures af te leggen. Haar hiertoe te bewegen en, zoo noodig, te pressen is de welgemeende opzet van dit schrijven. In bovenstaand citaat spatieerde ik eenige woorden, welke bijzonder de aandacht verdienen. Ik ducht geen tegenspraak wanneer ik zeg, dat deze taal van den professor een Katholiek teneenenmale onwaardig is. Want zij is in hooge mate schandelijk! Geen oprecht Katholiek kan zich geërgerd hebben aan het program van den nieuwen functionaris van „De Maasbode", omdat de toon, welke daarin klonk, door en door Roomsch is. De Maasbode-lezers schenen met de beginsel-verklaring van den WelEerw. Heer van Reijsen volkomen accoord te gaan, want een afkeurend geluid, dat zelfs maar de geringste bezorgdheid verried, werd in heel den lande niet vernomen. De stilte, die daarop heerschen bleef, was van verblijdenden aard. Zij duidde er op, dat er een gelukkige verandering van zienswijze onder een groot gedeelte van Neerlands Katholieken had plaats gehad. Daar was onder hen een zuiverder „sensus catholicus" gegroeid als gevolg van een klaarder schouwen in de ontstellende werkelijkheid. Zij waren beter gaan begrijpen de tranen van een heiligen Paus als Pius X, geschreid om een toestand in de Kerk, die waarlijk geen reden tot verheuging biedt. Was deze blijkbaar stille ingenomenheid der Maasbodelezers met het program van den nieuwen hoofdredacteur een blij verschijnsel voor hen, die het in alles met den Paus houden en in deze droevige dagen van door Hem bitter gedragen leed als trouwe paladijnen vast om Christus' Stedehouder geschaard staan, voor prof. Geurts was dit zelfde verschijnsel een reden van ernstige bezorgdheid. Aan het feit van deze ingenomenheid kan prof. Geurts natuurlijk niets veranderen. Hij kan den omvang er van slechts beperken. En daarvoor bestaat één middel: „De Maasbode" verdacht maken en h?ar afbreken. Al de katholieke moeite en zorgen, al het katholiek kapitaal besteed en geofferd aan het groote katholiek belang: de neutrale en anti-clericale grootpers te weren uit de handen van Katholieken met behulp van een katholiek grootblad, al deze gebrachte offers, heel dit groote katholieke belang geldt voor den Roermondschen hoogleeraar niets, nog minder dan niets bij dat andere feit n.1. dat „De Maasbode" is van een richting, welke niet de richting is van den professor! Deze meent gerechtigd te zijn, dat zwaarwichtig katholiek belang te mogen opofferen aan — horribile dictu ! — zijn persoonlijk inzicht. En welk een inzicht dan nog! De eenige bedoeling, welke de professor met het schrijven van zijn brochure had, is saam te vatten in deze twee woorden: vernietig „De Maasbode". Ieder middel is hem daartoe goed. Zelfs een apert positiekiezen tegen den Paus. Hoe anders te verklaren de onbegrijpelijke woorden uit bovenstaand citaat: de Katholieken van Nederland geinfecteerd door de verkeerde en verderfelijke denkbeelden, welke „De Maasbode" op het oogenblik als „integraal" blad voorstaat. Op het oogenblik, d. w. z. onder dezen hoofdredacteur, die de denkbeelden van Chiaudano omtrent het katholiek journalisme tot de zijne verklaarde. Welke denkbeelden door Z. H. Pius X ten zeerste werden goedgekeurd en aanbevolen en van welke de Paus verklaarde, dat zij tot richtsnoer zullen dienen van eiken waren katholieken journalist. Wat durft prof. Geurts, wat durft deze katholieke priester hier niet te bestaan! ? Wie infecteert hier het katholieke Nederland met verkeerde en verderfelijke denkbeelden: öf „De Maasbode", die 's Pausen wenken opvolgt en Neerlands Katholieken in trouwe volgzaamheid achter den Roomschen Paus wil doen optrekken, öf prof. Geurts, die diezelfde Katholieken indirect tot een verzet tegen het Opperhoofd der Kerk provoceert? En hiertoe moet het komen, de professor wil het! Hij zal er „De Maasbode" toe pressen! Dat is zijn „w e 1gemeende opzet". Geen bewering uit de geheele brochure, welke ik gereeder geloof dan deze laatste. Ook al was dit niet in confesso, we zouden het toch wel weten t En om dit nog aannemelijker te maken, haalt de auteur de duimschroeven nog wat aan. Lees maar: Gebeurt dit niet, dan zullen bij zeer velen zich wederom dezelfde onoverkomelijke bezwaren doen gevoelen, waar het geldt mede te werken tot de verspreiding van en het zich abonneeren op het Rotterdamsche orgaan, als voorheen. Inzonderheid zouden dan die Katholieken, welke in het „integralisme" nu eenmaal een der meest ziekelijke verschijnselen en ergste gevaren zien, het niet lijdelijk kunnen aanschouwen, dat „De Maasbode" ook binnendringt in gezinnen, waar nu alleen goed katholieke, geen liberale of neutrale bladen gelezen worden. Tegenover dit ondragelijk terrorisme past den Katholieken van Nederland maar ééne houding: die van oprechte Katholieken, die alleen luisteren naar de ingevingen van hun geweten. Waar moet het heen, als de knechting der gewetens niet meer het monopolie blijft van de vijanden der Kerk alleen, maar als ook de Katholieken dit ontzettend middel gaan aanwenden tegenover geloofsgenooten ?! De boycot is geen daad van ware Katholieken. Zou zij daarom misschien zoo graag worden toegepast, door alles, wat zich hier en elders „niet-integraal Katholiek" noemt? Besluit. In de voorafgaande bladzijden meen ik voldoende te hebben aangetoond, dat de aanval van den ZeerEerw. Hooggeleerden Heer P. Geurts, ex-hoofdredacteur van De Tijd, thans professor in de Kerkgeschiedenis aan het groot-seminarie van Roermond, gericht tegen „De Maasbode" om haar journalistiek van het oogenblik en haar antipathie tegenover het huidige Duitsche Centrum volkomen ongemotiveerd en daarom totaal mislukt is. Ik meen te hebben aangetoond, dat het Duitsche Centrum van heden niet meer op eenzelfde basis staat als het Centrum van vroeger en vooral meen ik bewezen te hebben, dat de zoogenaamd „integraal-katholiek" journalistieke richting, in stede van een gevaar en een dwaling met een schijnheilig en misleidend karakter te zijn, alle recht heeft van bestaan, ja de eenige goede, de eenige juiste, de eenige ware katholieke journalistiek is. Het karakter van de integraal-katholieke journalistieke richting kan niet rechtvaardig beoordeeld worden naar een of andere mislukte bewering van een zoogenaamd integraalkatholiek journalist, maar zij moet beoordeeld worden naar haar innerlijk wezen. Dan alleen kan en zal het oordeel billijk zijn. Ieder verstandig en fatsoenlijk mensch zou zich schamen zelfs over een vijandelijke richting zich een oordeel te vormen en dit uit te spreken, indien dit niet op de principieele elementen dier richting was opgebouwd. Waarom zouden dan de zoogenaamd „niet-integralen" bij de beoordeeling der richting van de zoogenaamd „integralen" anders, d. w. z. onbillijk, willen te werk gaan ? Zouden zij tegenover geloofsgenooten zich een vrijheid willen veroorloven, welke zij beslist als unfair tegenover vijanden zouden afwijzen ? Aan het einde gekomen van mijn verweer, wil ik dit mijn pleidooi besluiten met een ernstige vraag. Zij is deze. Zullen wij, zoogenaamd „integraal-Katholieken", die weten dat wij in ons recht zijn, die in geweten zijn overtuigd, dat wij de waarheid en het recht der Kerk verdedigen, zullen wij den, ons door de zoogenaamd „niet-integraal Katholieken" opgedrongen, strijd ter wille van een onderlingen, hoogst gewenschten vrede ontwijken of dien strijd aanvaarden? Indien ik hier mijn bescheiden meening zeggen mag, zou ik zeggen : wij moeten dien strijd aanvaarden. Mijn oordeel zou anders luiden, indien die strijd alleen gold de vraag: wie van beiden heeft gelijk, wie van beiden zal het winnen. Maar het geldt hier geen zaak van „integralen" of „nietintegralen", het geldt hier de zaak des Pausen en het goddelijk recht der Kerk. Bovendien, niemand minder dan de Paus zelf spoort ons tot dien strijd aan. Zijn herhaalde aanmoedigingen, tot journalisten gericht om vol te houden, pal te staan en den goeden strijd te strijden, zijn enkel en alleen — en dat is zeer opvallend maar tevens veel-zeggend — uitgegaan tot de redacties der zoogenaamd „integraal-katholieke" bladen. Waarom zouden wij dan den strijd weigeren? Wie den Paus achter zich en met zich en naast zich heeft, gaat veilig. In Christus' Kerk is dat nooit anders geweest. Wie met den Paus strijdt, strijdt met Christus en de zegepraal is eindelijk hem! Aan de Waarheid en aan millioenen Katholieken, die niets anders dan de waarheid wenschen, zijn wij verplicht het zwaard van ons woord te omgorden, onze roomsche pen in dienst te stellen van Paus en Kerk. Want groot is de geestelijke verwarring, waarin wij leven, en brutaal zijn de stemmen zooal niet van formeele dwaling dan toch van misvatting en onzekerheid, die, steeds sterker en breeder aanzwellend, verwoestend gaan over onze hoofden. A. VERVOORT. Eindhoven, 19 April 1914. Abonneer U op de Verschijnt Dinsdags, Donderdags en Zaterdags. Actueel R. K. Volksblad, dat zijn lezers trouw op de hoogte houdt van de gebeurtenissen op sociaal-religieus gebied en deze met hen beziet onder het licht der Katholieke leer. Abonnementsprijs 85 ct. per 3 maanden. Bij vooruitbetaling voor een geheel jaar f 3.15.