DE ï I VUURWAPENWET 1919 (MET DE UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN) DOOR MR. J. V. V^N DIJCK, Raad-adviseur bij het Departement van Justitie. ALPHEN AAN DEN RIJN N. SAMSOM 1919 DE VUURWAPEN WET 1919 DE VUURWAPENWET 1919 (MET DE UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN) door Mr. J. V. VAN DIJCK. Raad-adviseur bü het Departement van Justitie. ALPHEN AAN DEN RIJN N. SAMSOM 1919 ï VOORBERICHT. Op 25 Juli j.l. richtte de uitgever tot mij het verzoek mij te willen belasten met de bewerking van een commentaar op' de Vuurwapenwet 1919 (met de uitvoeringsvoorschriften), welke commentaar liefst zoo ongeveer op het tijdstip van de inwerkingtreding der wet (6 ■Augustus 1919) het licht zou moeten zien. Nu heb ik de nieuwe voorzieningen op het stuk van vuurwapenen en munitie, om zoo te zeggen, zien geboren worden. Ik heb ze gekend in een ontwikkelingstijdperk, waarin zij tot de nu tot stand gekomen wet nog zoo ongeveer in dezelfde verhouding stonden als de eikel tot den eik. Zoo kan ik over ontstaan, inhoud en strekking van de nieuwe wettelijke voorschriften ook in korten tijd wel het een en ander mededeelen en wil dat doen, in de hoop, dat het aan de toepassing dier voorschriften ten goede moge komen. Dit werkje is geschreven voor de practijk. J. V. VAN D1JCK. 's-Gravenhage, Augustus 1919. INHOUD. BLADZ. Voorbericht V Tekst der Vuurwapenwet 1919 . . • 1—5 Tekst van het Vuurwapenreglement 7—9 Inleiding 11—22 Vuurwapenwet 1919 met toelichtingen 23—55 Vuurwapenreglement met toelichtingen 57—63 Bijlage (Besch. Min. van Justitie 14 Juli 1919, afd. 2 A, no. 700, met modellen) 65—72 Alphabetische inhoudsopgaaf 73—76 WET VAN DEN 7den JUNI 1919 (Staatsblad No. 310), HOUDENDE NADERE VOORZIENINGEN OP HET STUK VAN VUURWAPENEN EN MUNITIE. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat nadere voorzieningen op het stuk van vuurwapenen en munitie noodig zijn; ?$GiJ Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. Voor de toepassing van deze wet worden: 1°. onder vuurwapenen mede verstaan bommen, handgranaten en dergelijke voor ontploffing of voor het verspreiden van verstikkende of vergiftige gassen bestemde wapenen zoomede vlammenwerpers; 2°. onder vuurwapenen begrepen onderdeelen van vuurwapenen; 3°. onder munitie begrepen onderdeelen van munitie. Als het hoofd van politie wordt voor de toepassing van deze wet aangemerkt: 1°. in gemeenten, waar geen hoofdcommissaris of commissaris van politie is, de burgemeester; 2°. in andere gemeenten, onderscheidenlijk de hoofdcommissaris of de commissaris van politie. Vuurwapenwet Artikel 2. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur invoer, uitvoer, doorvoer en vervoer van vuurwapenen en van munitie te verbieden. Naar regelen, te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur, kan van een verbod, als bedoeld in het voorgaande lid, ontheffing worden verleend. Aan die ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden, alsmede de eisch, dat zekerheid voor de nakoming dier voorwaarden wordt gesteld. Artikel 3. De bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, komt enkel toe: 1°. aan een publiekrechtelijk lichaam; 2°. aan hem, die het wapen 'voor een publiekrechtelijk lichaam onder zich heeft; 3°. aan hem, die ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef of 1°., 2°., 7°. of 9°., der wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no. 81) het wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich mag hebben; 4°. aan hem, die het wapen voorhanden heeft met schriftelijke algemeene of bijzondere machtiging van het hoofd van politie zijner woonplaats of van Onzen Commissaris in de provincie, waarin die woonplaats gelegen is. Aan de machtiging kunnen voorwaarden worden verbonden. Zij wordt alleen verleend, voor zoover eenig redelijk belang dat vordert en misbruik van de machtiging of van het vuurwapen niet is te vreezen. Zij kan tot bepaalde tijden en plaatsen worden beperkt. De machtiging, bedoeld onder 4°. van het voorgaande lid, wordt schriftelijk aangevraagd bij het hoofd van plaatselijke politie. De aanvrager verstrekt zooveel mogelijk de van hem door of vanwege het hoofd van plaatselijke politie gevraagde inlichtingen en bescheiden. Binnen eene maand wordt op de aanvraag schriftelijk beschikt. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk niet wordt ingewilligd, is de beschikking met redenen omkleed. Tegen de beschikking staat den aanvrager binnen veertien dagen na de dagteekening daarvan beroep open bij Onzen Commissaris in de provincie, die binnen eene maand na den dag, waarop de voorziening is gevraagd, daarop schriftelijk beschikt. De hoofden van plaatselijke politie zijn te allen tijde bevoegd elke door hen of, in beroep van hunne beslissing, door Onzen Commissaris in de provincie verleende machtiging bij eene met redenen omkleede beschikking, welke in dringende gevallen bij voorraad uitvoerbaar kan worden verklaard, te schorsen of in te trekken. Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing. Hij, die niet bevoegd is om een vuurwapen voorhanden te hebben, is eveneens niet bevoegd om munitie voorhanden te hebben, tenzij hij ingevolge de wet van 26 April 1884 (Staatsblad no. 81) tot het houden van eene bewaarplaats of tot opslag van ontplofbare stoffen gerechtigd is. Artikel 4. Allen, die van het afleveren van vuurwapenen of van munitie aan particulieren een beroep of eene gewoonte maken, zijn verplicht een doorloopend register te houden en daarin onverwijld aanteekening te doen van alle door hen onder eenigen titel ontvangen of afgeleverde vuurwapenen of munitie. Zij zijn verplicht daarin onverwijld te vermelden de namen en woonplaatsen zoowel van degenen, van wie de voorwerpen afkomstig of voor wie deze bestemd zijn, als van hen, uit wier handen zij de voorwerpen hebben ontvangen of in wier handen zij deze hebben afgeleverd, en voorts datum en gemeente van afgifte van de machtigingen, consenten en geleibiljetten, welke ingevolge deze wet of de wet 'van 9 Mei 1890 (Staatsblad* no. 81) aan bedoelde personen verleend mochten zijn, alsmede hetgeen verder door het hoofd van plaatselijke politie mocht worden voorgeschreven. Zij zijn verplicht het register op eerste aanvraag ter inzage te vertoonen aan elk der ambtenaren, in artikel 14 bedoeld. Artikel 5. Het is verboden eene bom, eene handgranaat of een dergelijk voor ontploffing of voor het verspreiden van verstikkende of vergiftige gassen bestemd wapen, een vlammenwerper, een kanon, een machine-geweer of een onderdeel van een dier vuurwapenen te vervaardigen, te herstellen of voorhanden te hebben. Het voorgaande lid is niet van toepassing ten aanzien van het vervaardigen, herstellen of voorhanden hebben van een der daarin genoemde vuurwapenen door iemand, die bevoegd is het wapen voorhanden te hebben. Artikel 6. Het is verboden een vuurwapen binnen het rijk in Europa af te leveren. Het voorgaande lid is niet van toe- passing ten aanzien van het afleveren van een vuurwapen: 1°. aan iemand, die bevoegd is het wapen voorhanden te hebben; 2°. aan iemand, die ingevolge artikel 3, eerste lid, onder 6°., der wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no. 81) het wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich mag hebben; 3°. door iemand, die, bevoegd om het wapen voorhanden te hebben, het tijdelijk in bewaring geeft aan een meerderjarige, die tot hem in dienstbetrekking staat, of aan een meerderjarigen huisgenoot. Artikel 7. Naar regelen, te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur, kan van personen, die ingevolge deze wet eene machtiging, of krachtens een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 2, een consent van invoer, uitvoer, doorvoer of vervoer aanvragen, een bedrag worden geheven ter vergoeding van kosten van administratie en toezicht. De machtiging of het consent en de vuurwapenen en de munitie, waarop zij betrekking hebben, moeten op eerste aanvraag worden vertoond aan elk der ambtenaren, in artikel 14 bedoeld. Artikel 8. • De hoofden van plaatselijke politie gedragen zich in de uitvoering dezer wet . naar de aanwijzingen van of vanwege Onzen Minister van Justitie. Zij zijn verplicht een register te houden en daarin aanteekening te doen van elke door hen of, in beroep van hunne beslissing, door Onzen Commissaris in de provincie verleende . machtiging, als bedoeld in artikel 3, zoomede van elke schorsing of intrekking van zoodanige machtiging. Onze Minister van Justitie is bevoegd voorschriften te geven met betrekking tot de registratie der per¬ sonen, die vuurwapenen voorhanden hebben. Artikel 9. De hoofden van plaatselijke politie zijn bevoegd te bevelen, dat personen, die, zonder daartoe bevoegd te zijn, vuurwapenen of munitie voorhanden hebben, deze, binnen een daarvoor te stellen termijn, op daartoe aan te wijzen plaatsen of in handen van daartoe aan te wijzen personen aan de gemeente in bewaring zullen geven. Na daartoe bekomen machtiging van of vanwege Onzen Minister van Justitie kan het bevel ook tot andere personen worden gericht. Het bevel wordt hetzij door of vanwege het hoofd van plaatselijke politie mondeling of schriftelijk gericht tot dengene, wien het aangaat, hetzij gegeven bij algemeene bekendmaking. Die bekendmaking geschiedt op de wijze, door het hoofd van plaatselijke pojitie bepaald. Kan het optreden van het hoofd van plaatselijke politie niet worden afgewacht, dan kan, voor zoover betreft personen, die, zonder daartoe bevoegd te zijn, vuurwapenen of munitie voorhanden hebben, bij dringende noodzakelijkheid een bevel, als bedoeld in het eerste lid, worden gegeven door elk der andere ambtenaren, in artikel 14 vermeld. Het wordt alsdan mondeling of schriftelijk gericht tot dengene, wien het aangaat. Artikel 10. De in bewaring gegeven vuurwapenen en munitie worden, voor zoover het hoofd van plaatselijke politie dat noodig acht, voor onmiddellijk gebruik ongeschikt gemaakt. Over de in bewaring gegeven vuurwapenen en munitie kan de rechthebbende beschikken met goedvinden van het hoofd van plaatselijke politie. Ter zake van de bewaring van vuurwapenen of munitie voor iemand, die niet bevoegd is die voorwerpen voor- handen te hebben, is aan de gemeente een bewaarloon verschuldigd, waarvan het bedrag door Ons wordt vastgesteld. Tot verhaal van dat bewaarloon kunnen de voorwerpen, zoodra dat noodig blijkt, door of vanwege de gemeente worden verkocht. De opbrengst is, na aftrek van het bewaarloon en de op den verkoop vallende kosten, ter beschikking van den rechthebbende. Artikel 11. Indien de in bewaring gegeven vuurwapenen of munitie niet worden afgegeven in den toestand, waarin zij bij de inlevering verkeerden, zal de schade, welke aldus aan iemand berokkend mocht zijn, aan dezen door de gemeente worden vergoed. Tot het erlangen van de schadevergoeding dient de belanghebbende eene aanvraag in aan de gemeente en wel binnen eene maand Jia de afgifte. Binnen twee maanden nadat de aanvraag bij de gemeente is ontvangen, biedt deze aan den belanghebbende eene bepaalde som als schadevergoeding aan. Is binnen den gestelden termijn geen aanbod door den belanghebbende ontvangen of acht hij de aangeboden schadevergoeding niet voldoende, dan kan hij het geschil op de gewone wijze bij den burgerlijken rechter aanbrengen. Door de gemeente kan, indien dit wordt verlangd, op de schadevergoeding voorschot worden verstrekt. Artikel 12. Hij, die een verbod, bij of krachtens deze wet gesteld, overtreedt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden. Indien echter, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, eenig voorwerp, met betrekking tot hetwelk het feit wordt begaan, is eene bom, eene handgranaat of een dergelijk voor ontplof¬ fing of voor het verspreiden van verstikkende of vergiftige gassen bestemd wapen, een vlammenwerper, een kanon, een machine-geweer of een onderdeel van een dier vuurwapenen, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste zes duizend gulden opgelegd. Overtreding van de artikelen 4 of 7, tweede lid, of het niet nakomen van een bevel, als bedoeld bij artikel 9, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden. De voorwerpen, door middel van het feit verkregen, of waarmede of met betrekking tot welke het feit is begaan, kunnen worden verbeurd verklaard. De vernietiging of onbruikbaarmaking van die voorwerpen kan in het vonnis worden gelast. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden, indien daarop mede gevangenisstraf is gesteld, als misdrijven en overigens als overtredingen aangemerkt. Artikel 13. Indien een feit, bij deze wet. strafbaar gesteld, wordt begaan door of vanwege eene naamlooze vennootschap, eene coöperatieve of andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of eene stichting, wordt de strafvervolging ingesteld en de straf uitgesproken tegen de leden van het bestuur. Geene straf wordt uitgesproken tegen den bestuurder, van wien blijkt, dat het feit buiten zijn toedoen is begaan. Artikel 14. Met het toezicht op de verspreiding van vuurwapenen en munitie onder de bevolking en het opsporen van de feiten, bij deze wet strafbaar gesteld, zijn, behalve de bij artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering en de bij artikel 50 van de wet van 23 Mei 1899 (Staatsblad no. 128) aangewezen per- sonen, belast de commandant van het korps geleiders van ontplofbare stoffen, de marechaussee, alle ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie, de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, de ambtenaren bekleed met militair gezag, aangewezen krachtens artikel 7 der wet van 23 Mei 1899 (Staatsblad no. 128), alsmede alle andere ambtenaren, daartoe aangewezen door Onzen Minister van Justitie. De ambtenaren, in het voorgaande lid bedoeld, hebben in de uitoefening van het aan hen opgedragen toezicht, met de hen vergezellende personen, te allen tijde vrijen toegang tot alle plaatsen, waar redelijkerwijs vermoed kan worden, dat vuurwapenen of munitie aanwezig zijn. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien desnoods met "inroeping van den sterken arm. Is de plaats tevens eene woning of alleen door eene woning toegankelijk, dan treden zij deze tegen den wil des bewoners niet binnen dan op algemeenen of bijzonderen schriftelijken last van het hoofd van plaatselijke politie of in tegenwoordigheid hetzij van dat hoofd, hetzij van den kantonrechter, hetzij van een commissaris van politie. Van dit binnentreden wordt door hen proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vier en twintig uren aan dengene, wiens woning is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld. Artikel 15. De ambtenaren, in artikel 14 bedoeld, zijn te allen tijde bevoegd om in beslag te nemen zoomede om ter inbeslagneming het noodige onderzoek in te stellen naar en de uitlevering te vorderen van alle voorwerpen, welke tot ontdekking der waarheid kunnen dienen, of welker verbeurdverklaring, vernietiging of onbruikbaarmaking kan worden bevolen. Artikel 16. Deze wet is niet van toepassing op vuurwapenen, welke voor gebruik als zoodanig niet geschikt te maken zijn of het karakter dragen van oudheden. Artikel 17. Artikel 3, eerste lid, onder 7°., der wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no. 81), gewijzigd bij de Vogelwet 1912, wordt gelezen als volgt: „7°. geen ander wapen vervoeren dan dat zoodanig is ingepakt, dat het niet voor dadelijk gebruik kan worden aangewend, mits het vervoer, voor zoover betreft een vuurwapen, gedekt is, hetzij door een geleibiljet, afgegeven door het hoofd van politie der gemeente, waar het vervoer een aanvang neemt, hetzij door een consent van invoer, uitvoer, doorvoer of vervoer." Artikel 18. Wij bepalen, op welk tijdstip, of op welke tijdstippen onderscheidenlijk, de bepalingen dezer wet in werking treden. Deze wet kan worden aangehaald als „Vuurwapenwet 1919". Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 7den Juni 1919. WILHELMINA. De Minister van Justitie, HEEMSKERK. Uitgegeven den achttienden Juni 1919. De Minister van Justitie, HEEMSKERK. KONINKLIJK BESLUIT VAN DEN HdenJULI 1919 (Staatsblad No. 474), HOUDENDE VOORSCHRIFTEN TER UITVOERING VAN DE VUURWAPENWET 1919. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op den voordracht van Onzen Ministér van Justitie van den 14 Juni 1919, 2e Afdeeling A, no. 824; Gezien de Vuurwapenwet 1919; Den Raad van State gehoord (advies van 24 Juni 1919, no. 29); Gelet op de nadere voordracht van Onzen voornoemden Minister van den 7 Juli 1919, 2de Afdeeling A, no. 828; Hebben goedgevonden en verstaan: "vast te stellen het navolgende VUURWAPENREGLEMENT. Artikel 1. De in dit besluit voorkomende uitdrukkingen hebben dezelfde beteekenis als die zij hebben in de Vuurwapenwet 1919. Artikel 2. Invoer, uitvoer en doorvoer van vuurwapenen en van munitie zijn verboden. Het voorgaande lid is niet van toepassing ten aanzien van den invoer, uitvoer of doorvoer: 1°. door of vanwege het Rijk; 2°. van vuurwapenen (ten hoogste vijf en twintig patronen voor de gezamelijke wapenen inbegrepen) door personen, die, anders dan ingevolge artikel 3, eerste lid, onder 7°., der wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no. 81), de wapenen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich mogen hebben; 3°. die door of vanwege Onzen Minister van Justitie is vrijgelaten en geschiedt met inachtneming van de voorwaarden, welke bij de vrijlating mochten zijn gesteld. Artikel 3. Het vervoer van bommen, handgranaten en dergelijke voor ontploffing of voor het verspreiden van verstikkende of vergiftige gassen bestemde wapenen, vlammenwerpers, kanonnen, machine-geweren en van onderdeelen van een dier vuurwapenen is verboden. Het voorgaande lid is niet van toepassing ten aanzien van het vervoer van een der daarin genoemde vuurwapenen: 1°. ten behoeve van den openbaren dienst; 2°. dat gedekt is door een consent van invoer, uitvoer of doorvoer; 3°. dat door of vanwege Onzen Minister van Justitie is vrijgelaten en geschiedt met inachtneming van de voorwaarden, welke bij de vrijlating mochten zijn gesteld. Artikel 4. Van de verbodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, kan bij schriftelijk consent ontheffing worden verleend en wel: 1°. voor zoover betreft invoer, uitvoer of doorvoer van vuurwapenen of iminkie ten behoeve van den openbaren dienst, door het hoofd van het daarbij betrokken departement van algemeen bestuur; 2°. en overigens door Onzen Commissaris in de provincie, waarin de belanghebbende woont, of, indien deze hier te lande niet woont, door Onzen Commissaris in de provincie Utrecht. Het consent is ingericht naar een model, vastgesteld door Onzen Minister van Justitie. Artikel 5. De aanvraag om een consent, hetwelk door Onzen Commissaris in eene der provinciën kan worden verleend, is ingericht naar een model, vastgesteld door Onzen Minister van Justitie. Formulieren van aanvraag zijn ter provinciale griffie verkrijgbaar tegen betaling van vijf en twintig cents per exemplaar. Bij de aanvraag, bedoeld in het voorgaande lid, kiest de belanghebbende voor de geheele behandeling daarvan eene bepaalde woonplaats in de provincie, waarin de aanvraag wordt ingediend. De aanvrager verstrekt zooveel mogelijk de van hem door of vanwege Onzen Commissaris in de provincie gevraagde inlichtingen en bescheiden. Artikel 6. Ter vergoeding van kosten van administratie en toèzicht kan van dengene, wien door Onzen Commissaris in eene der provinciën een con*sent wordt, verleend, een bedrag worden geheven en wel: 1°. voor zoover betreft een consent van invoer, één gulden per K.G. ge-, wicht van de voorwerpen, waarvoor het consent geldt, met hunne verpakking, doch ten minste één gulden; 2°. en overigens vijf en twintig cents per K.G. gewicht van de voorwerpen, waarvoor het consent geldt, met hunne verpakking, doch ten minste één gulden. De opbrengst der heffingen komt ten bate van de provincie. Artikel 7. Onze Commissarissen in de provincie gedragen zich in de uitvoering van dit besluit naar de aanwijzingen van Onzen Minister ysai Justitie. Zij zijn verplicht een register te houden en daarin aanteekening te doen van elk door hen ingevolge dit besluit verleend consent. Artikel 8. De aanvraag om een geleidebiljet voor het vervoer van een vuurwapen is ingericht naar een model, vastgesteld door Onzen Minister van Justitie. Formulieren van aanvraag zijn verkrijgbaar op de plaatsen, door de hoofden van plaatselijke politie aangewezen, tegen betaling van tien cents per exemplaar. Het geleidebiljet is ingericht naar een model, vastgesteld door Onzen Minister van Justitie. Ter vergoeding van kosten van administratie en toezicht kan voor elk wapen, waarvoor het geleidebiljet geldt, een bedrag worden geheven van vijf en twintig cents. De opbrengst komt ten bate der gemeente. Voor het vervoer van een vuurwapen ten behoeve van den openbaren dienst worden het formulier van aanvraag en het geleidebiljet kosteloos afgegeven. Artikel 9. De aanvraag om eene machtiging tot het voorhanden hebben van een vuurwapen is ingericht naar een model, vastgesteld door Onzen Minister van Justitie. Formulieren van aanvraag zijn verkrijgbaar op de plaatsen, door de hoofden van plaatselijke politie aangewezen, tegen betaling van tien cents per exemplaar. De machtiging, waar noodig voorzien van een aangehechten bon voor de aflevering van een vuurwapen, is ingericht naar een model, vastgesteld door Onzen Minister van Justitie. Ter vergoeding van kosten van administratie en toezicht kan van den belanghebbende een bedrag worden geheven en wel: 1°. voor zoover betreft -eene bijzondere machtiging, één gulden voor elk wapen, waarvoor het consent geldt; 2°. voor zoover betreft eene algemeene machtiging, vijf en twintig gulden bij de uitreiking daarvan en vervolgens telkens in de eerste maand van elk volgend kalenderjaar eveneens vijf en twintig gulden. De opbrengst, ook indien de machtiging in beroep is verleend, komt ten bate van de gemeente. Artikel 10. Aan elke machtiging tot het voorhanden hebben van een vuurwapen, wordt steeds de voorwaarde verbonden, dat de houder de bepalingen, bij of krachtens de Vuurwapenwet 1919 gesteld, stipt zal naleven. Aan eene machtiging tot het voorhanden hebben van vuurwapenen, verleend aan iemand, die van het afleveren van vuurwapenen of van munitie aan particulieren een beroep of eene gewoonte maakt, worden steeds de navolgende voorwaarden verbonden: 1°. dat de houder behoorlijke voorzorgsmaatregelen zal nemen en behoorlijk toezicht zal uitoefenen of doen oefenen, om te verzekeren, dat voor hem handelende personen de bepalingen, bij of krachtens de Vuurwapenwet 1919 gesteld, stipt naleven;; 2°. dat het doorloopend register, hetwelk hij ingevolge artikel 4 der Vuurwapenwet 1919 moet houden, is ingericht naar een model, vastgesteld door Onzen Minister van> Justitie; 3°. dat hij op een bon voor de aflevering van een vuurwapen alleen dan een vuurwapen zal afleveren, indien de inhoud van den bon zich daartegen niet verzet, en dat hij alsdan met den bon zal handelen, als daarop is aangegeven. Artikel 11. Het bewaarloon, bedoeld in artikel 10, derde lid, der Vuurwapenwet 1919, bedraagt één gulden per K.G., gewicht van de in bewaring gegeven voorwerpen, doch ten minste één gulden per jaar. Niet geheel vervulde-: jaren worden daarbij voor een vol jaar gerekend. Onze Minister van Justitie is belast: met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den llden Juli 1919* WILHELMINA. De Minister van Justitie, heemskerk. Uitgegeven den zeventienden Jult 1919. De Minister van Justitie,. heemskerk.. INLEIDING. I. De z.g. Wapenwet — wet van 9 MeM890 (Staatsblad no. 81), ^§»j£e gewijzigd eerst bij de Vogelwet 1912 en laatstelijk bij de Vuurwa- k°eet8t*u£ °an penwet 1919 — houdt in het verbod van het bij zich hebben van vuurwapenen, een wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats. Die wet legde vóór hare jongste wijziging aan de verspreiding van vuurwapenen onder de bevolking eigenlijk geen belemmeringen in den weg. Ook niet aan het vervoer van vuurwapenen. Immers zij verklaarde haar verbod niet van toepassing op personen, die „geen ander wapen vervoeren dan dat zoodanig is ingepakt, dat het niet voor dadelijk gebruik kan worden aangewend" v). Deze uitzondering was overigens met het doel der z.g. Wapenwet, n.1. het keeren van de gevaren, welke uit het bij zich hebben van wapenen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats kunnen voortvloeien, kwalijk overeen te brengen. Immers kan de verpakking op elk gewenscht oogenblik worden afgenomen. Met het oog op die uitzondering is wel eens ironisch aan eventueeleh revolutionnairen, die zich naar de verzamelplaatsen spoeden voor den grooten „Kladderadatsch", de raad gegeven om zich met ingepakte vuurwapenen daarheen te begeven. Zij behoeven ze dan niet in den, wellicht reeds met munitie gevulden zak te dragen en kunnen ze toch practisch aanstonds voor gebruik gereedmaken. Het laat de z.g. Wapenwet, welke den vroegeren wettelijken toestand op het stuk van vuurwapenen beheerschte, volmaakt koud of Jan of Piet in zijne woning of anderszins vuurwapenen voorhanden heeft en, zoo ja, hoeveel en met welk doel. Het geval begint haar eerst te interesseeren, wanneer Jan of Piet met zijne wapenen de straat opgaat. De wettelijke toestand vóór de Vuurwapenwet 1919 was dus op het stuk van vuurwapenen deze, dat het voorhanden hebben daarvan en de handel daarin geheel vrij was. Alleen door zich met een niet voldoende ingepakt wapen op openbare wegen of plaatsen te begeven, kon men de z.g. Wapenwet overtreden. Practisch bestond dus op het punt van de verspreiding van vuurwapenen onder 1) Art. 3 onder 7"..der z.g. Wapenwet. de bevolking de meest mogelijke vrijheid, terwijl reeds door de hierboven bedoelde uitzondering het doel der z.g. Wapenwet in de waagschaal werd gesteld. wetteujke ^e "wettelijke toestand op het stuk van munitie werd vóór toestand op Ae Vuurwaoenwet 1919 in hoofdzaak beheerscht door de z.g. Bushet stuk van r , , munitie. kruitwet x). Ingevolge artikel 1 dier wet is de Kroon bevoegd om bij algemeenen maatregel van bestuur in het belang der openbare veiligheid 2) voorschriften te geven omtrent het vervoer, den in-, uit- en doorvoer, verkoop en opslag van buskruit en andere licht ontvlambare of ontplofbare stoffen. Op grond van dat artikel, is uitgevaardigd de algemeene maatregel van bestuur van 15 October 1.885 (Staatsblad no. 187), welks herhaaldelijk gewijzigde tekst is opgenomen in het Staatsblad no. 686 van 1917. Volgens artikel 1 van dat z.g. Buskruitbesluit worden voor de toepassing daarvan onder ontplofbare stoffen o. a. verstaan munitiën, waarin buskruit, schietkatoen of andere ontplofbare preparaten voorkomen. Ongevulde munitiën of onderdeden van munitie, welke niet zijn ontplofbare stoffen, als b.v. slaghoedjes of hulzen, vallen dus onder het z.g. Buskruitbesluit niet. Omtrent het vervoer en den in-, uit- en doorvoer van ontplofbare stoffen, gevulde munitiën daaronder dus begrepen, geeft het z.g. Buskruitbesluit ettelijke beperkende voorschriften, op welke hier niet behoeft te worden ingegaan en die overigens aan de verspreiding van munitie onder de bevolking in het algemeen geen groote belemmeringen in den weg leggen. Zoo laat b.v. artikel 11 van het besluit het vervoer van buskruit, munitiën en vuurwerken tot eene hoeveelheid van 3 kilogram ontplofbare stof bij behoorlijke verpakking vrij. Van meer belang ten deze zijn de artikelen van het z.g. Buskruitbesluit betreffende het bewaren van ontplofbare stoffen (artt. 71 en 72). Volgens artikel 71 wordt voor het bewaren van ontplofbare stoffen de vergunning vereischt van het gemeentebestuur, overeenkomstig de Hinderwet, terwijl zij, die reeds eene bewaarplaats hadden vóór het in werking treden dier wet zich moeten gedragen naar de voorschriften, welke door de gemeentebesturen voor het bewaren van ontplofbare stoffen zijn of zullen worden vastgesteld. Artikel 72 verbiedt in zijn eerste lid aan ieder, die niet tot het houden van eene bewaarplaats of tot opslag van ontplofbare stoffen gerechtigd is, zoodanige stoffen voorhanden te hebben. Dit verbod 1) Wet van 26 April 1884 (Staatsblad no. 81), gewijzigd bij de wet van 15 April 1886 (Staatsblad no. 64). . . . -■ 2) In de praetijk geïnterpreteerd als: ter voorkoming van schade, gevaar ol Hinder. is volgens het tweede lid o. a. niet van toepassing op het voorhanden hebben van buskruit tot eene hoeveelheid van 3 kilogram, op metaal- en jachtpatronen tot een getal van 2000 (!), alsmede niet op slaghoedjes, Flobertpatronen (patronen voor kamergeweren) en op hulzen tot metaal- en jachtpatronen. Een en ander mag, aldus het , derde lid, tot de vermelde hoeveelheid vrij worden bewaard. Uit het bovenstaande volgt, dat vóór de Vuurwapenwet 1919 ook de verspreiding onder de bevolking van munitie geen groote belemmering ondervond. Een ieder mocht althans tot 2000 metaalen jachtpatronen voorhanden hebben, de handel in munitie was vrij en alleen het vervoer van gevulde munitiën aan eenige beperkingen onderworpen. De wettelijke voorschriften, bij of krachtens de z.g. Buskruitwet vastgesteld, strekken overigens niet om tegen te werken, dat munitiën zich zullen bevinden onder personen, in wier handen zij met het oog op het belang der openbare orde niet vertrouwd zijn, doch ter voorkoming van ongelukken door brand, ontploffing, enz. De strekking dier wettelijke voorschriften is m. a. w. niet dezelfde als die van de nieuwe wettelijke bepalingen, bij of krachtens de Vuurwapenwet 1919 vastgesteld. De z.g. Buskruitwet vertoont meer verwantschap met de Hinderwet, waarnaar dan ook, gelijk wij hierboven zagen, in artikel 71 van het z.g. Buskruitbesluit wordt verwezen. Het laat de z.g. Buskruitwet volmaakt koud, wat jan of Piet met de hoeveelheid ontplofbare stof, welke zij hem zonder bijzondere waarborgen tegen ongelukken meent te kunnen laten, wil uitvoeren, of hij b.v. met zijn 2000 metaal- of jachtpatronen 2000 rozen of (al of niet met akte) 2000 hazen denkt te schieten, of hij een inbreker is of een fatsoenlijk man. III. Dat de hierboven geschetste wettelijke- toestand op het stuk Behoefte aan van vuurwapenen en munitie bevredigend was, kan bezwaarlijk wetteujke worden volgehouden. „Terwijl b.v. de verkoop van vergift aan op het stuk ettelijke beperkende bepalingen gebonden is, kan een ieder, die wapenen'* de gedachte aan eenig misdrijf of aan zelfmoord heeft opgevat, enmu zich vrijelijk wapenen, en in de eerste plaats worde hier gedacht aan vuurwapenen, verschaffen. Dat personen, in wier handen een vuurwapen bedenkelijk is, als misdadigers, zieken van geest en kinderen, zich in het bezit van een geladen revolver bevinden, blijkt elk oogenblik. De verspreiding van vuurwapenen onder de bevolking dient in het algemeen belang aan zekere beperkingen en aan zeker toezicht te worden onderworpen" x). In het belang van eene 1) Memorie van Toelichting tot het ontwerp-Vuurwapenwet 1919. meer doelmatige bestrijding van criminaliteit, ter beperking in het belang der openbare orde van het misbruik, hetwelk van vuurwapenen en munitie kan worden gemaakt, waren nadere wettelijke voorzieningen op dit punt reeds sedert lang noodig gebleken. In eene geordende maatschappij is de bevoegdheid tot het voorhanden hebben van dergelijke gevaarlijke voorwerpen, evenals die tot het bij zich hebben van een wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats, bezwaarlijk langer als eene natuurlijke en van zelf sprekende te beschouwen en eigenlijk alleen in zoover te erkennen, als een redelijk belang dat vordert en het belang der openbare orde dat toelaat. En wij zagen hierboven, dat de bepalingen der z.g. Wapenwet niet in allen deele deugdelijk waren om zelfs het beperkte doel, dat die wet zich stelde, te verwezenlijken. Intusschen is de indiening van het ontwerp van wet, houdende de hierboven bedoelde nadere voorzieningen, het ontwerp-Vuurwapenwet 1919, eerst geschied onder zoodanige omstandigheden, dat men in de ontworpen regeling, welke overigens als van blijvenden aard is gedacht, niet in de eerste plaats is gaan zien een nieuw middel ter bestrijding van criminaliteit in het algemeen, doch allereerst een nieuw machtsmiddel om revolutionnair geweld tegen te gaan. Toen na de ineenstorting van het Duitsche rijk en de daaraan zich ook hier te lande aansluitende gebeurtenissen de mogelijkheid van het gewelddadig optreden eener minderheid onder de bevolking om haar wil aan de meerderheid op te leggen, onder de oogen werd gezien, werd uiteraard het vraagstuk van de voorziening in de leemten van den toen bestaanden wettelijken toestand op het stuk van vuurwapenen en munitie in eens van zeer actueel belang. Het ontwerp tot de Vuurwapenwet 1919 werd voorbereid en, in afwachting van de totstandkoming dier wet, vaardigde het militair gezag, op verzoek van het burgerlijk gezag, op 24 Februari 1919 voor nagenoeg het geheele toen in staat van beleg verklaarde gebied uit de Militaire Wapenverordening 1919, waarbij de invoer van wapenen van uit het buitenland in het gebied, waarvoor de verordening gold, in het algemeen werd verboden, met mogelijkheid natuurlijk van ontheffing, en waarbij voorts o. a. het onder zich hebben en afleveren van wapenen aan eene vergunning werd gebonden 1). Ik merk te dezer gelegenheid nog op — en dit moge dan in zoover als eene aanvulling worden beschouwd van de hierboven gegeven uiteen- 1> In het onderwerp van die verordening, welke m. i. geacht moet worden te steunen op artikel"22 de "z.g Oorïogswet van 23 Mei 1899 {Staatsblad no. 128), wordt door de Vuurwapenwet 1919 voorzien. Het militair gezag heelt daaruit de consequentie getrokken en op 26 Juli m9.eenealgemeene bekendmaking gedaan, volgens welke«de.Militaire Wapenverordentog 1919 met ingang van 6 Augustus 1919, d. w.i op het tijdstip van de inwerkingtreding der Vuurwapenwet 1919, buiten werking wordt gesteld. zetting van den vroegeren wettelijken toestand op het stuk vair vuurwapenen en munitie —, dat onder den staat van beleg het militair gezag aan artikel 29 der z.g. Oorlogswet de bevoegdheid ontleent om de wettelijke bepalingen op het dragen van wapenen alsmede die op de uitoefening van de jacht zoodanig te wijzigen, als in het belang der openbare veiligheid noodig wordt geacht, en om te bevelen, dat de inwoners de in hun bezit zijnde wapenen en munitie op daartoe aan te wijzen plaatsen inleveren. In de in staat van beleg verklaarde gebieden kan derhalve het militair gezag, in verband ook met zijn uitgebreid recht tot het betreden van plaatsen en tot huiszoeking1), de verspreiding van vuurwapenen en munitie onder de bevolking, waar het dit noodig acht, binnen de grenzen van het practisch mogelijke beëindigen en het bij zich hebben van een wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats verbieden in de mate, waarin het dat gewenscht oordeelt. Overigens is door de totstandkoming van de Vuurwapenwet 1919 de op artikel 22 der z.g. Oorlogswet berustende verordenende bevoegdheid van het militair gezag op het stuk van de verspreiding van vuurwapenen en munitie onder de bevolking ten zeerste ingekort 2). IV. Het ontwerp tot de Vuurwapenwet 1919 is ingediend bij ParlemenKoninklijke Boodschap van 11 April 1919 ®) en verdedigd, door den deling van Minister van Justitie, Mr. Th. Heemskerk. Omtrent de parle- Vuurwapenmentaire behandeling van het ontwerp vermeld ik het volgende. Kort na de indiening werden te Amsterdam geconstateerd enkele gevallen van particuliere bommenfabricage. Groot was de verontwaardiging, toen bleek, dat de daders, anarchisten, die hun omwoners aan de grootste gevaren hadden blootgesteld en wier handelen op hoogst bedenkelijke oogmerken wees, zich enkel zouden hebben schuldig gemaakt aan het onbevoegdelijk voorhanden hebben van ontplofbare stoffen, overtreding van artikel 72, eerste lid, van het z.g. Buskruitbesluit, waarop geen zwaardere straf dan geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden of hechtenis van ten hoogste een jaar is gesteld. Geen wonder, dat de zeer vele voorstanders van het wetsontwerp in de Tweede Kamer aandrongen op scherpere bepalingen tot het tegengaan van het vervaardigen en bewaren van bommen en andere ontplofbare instrumenten, voor zoover dat niet geschiedt in daartoe aangewezen inrichtingen. Ter tegemoetkoming aan dezen aandrang voegde de Minister van Justitie aan 1) Artikel 39 der z.g. Oorlogswet. 2) Men vergelijke artikel 150 der Gemeentewet. 3) Gedrukte Stukken, Zitting 1918—1919, 410. liet gewijzigd wetsontwerp, dat tegelijk met de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer werd overgelegd, een nieuw artikel toe1), houdende verbod van het vervaardigen herstellen of voorhanden hebben van bommen, handgranaten, enz. •of van onderdeden daarvan, en wijzigde hij de strafbepalingen 2) in dien zin, dat overtreding van een verbod, bij of krachtens de Vuurwapenwet 1919 gesteld, dus zoowel van de verbodsbepalingen van de artikelen 5 en 6 der wet, als van een eventueel bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen verbod van invoer, uitvoer, doorvoer .» of vervoer van een vuurwapen, als misdrijf en met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste zes duizend gulden zal worden gestraft, indien, naar de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden, eenig voorwerp, met betrekking tot hetwelk het feit wordt begaan, is eene bom, eene handgranaat of een dergelijk bij uitstek gevaarlijk voorwerp. De overtreding van •de verbodsbepaling, wijst n.1. alsdan als regel op hoogst bedenkelijke oogmerken. Dit is een zeer belangrijke aanvulling geweest, die het wetsontwerp in den loop van de parlementaire behandeling heeft ondergaan. Een andere belangrijke aanvulling heeft de Minister van* Justitie uit eigen beweging aangebracht. Terwijl n.1. het wetsontwerp oorspronkelijk enkel regelingen inhield op het stuk van vuurwapenen, zijn die regelingen bij het gewijzigd wetsontwerp ten deele ook uitgebreid tot munitie, waardoor tevens de inhoud van het ontwerp met zijn titel („nadere voorzieningen op het stuk van vuurwapenen en munitie") in overeenstemming werd gebracht. Bij de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer 3) legde Minister Heemskerk nog eens den nadruk op de strekking van het ontwerp, dat z. i. allereerst als „een belangrijke stap vooruit op den weg van meer doelmatige bestrijding van ■criminaliteit" is te beschouwen, al kan het ongetwijfeld „méde strekken — doch deze strekking komt eerst in de tweede plaats in aanmerking — om revolutionair geweld tegen te gaan". De communisten in de Tweede Kamer waren tot deze opvatting niet te bekeeren. Zij betwijfelden, bij monde van den heer Van Ravesteijn 4), of „misdadigers, personen, wien het er om te doen is, om zich door een algemeen als zoodanig erkend misdadig optreden in het bezit te stellen van eens anders eigendom, door dit wetsontwerp in de 1) Artikel 5 der wet. 2) Artikel 12 der wet. 3) Hieronder kortheidshalve als Memorie van Antwoord aangeduid. De Eerste Kamer lieeft n.L aanstonds Eindverslag uitgebracht, zoodat aan die Kamer eene Memorie van Antwoord niet ls overgelegd*. 4) Vergadering van 20 Mei 1919, Handelingen, blz. 2338. geringste mate in hun bedrijf zouden worden belemmerd". Intusschen staat m. i. wel vast, dat personen, in wier handen een vuurwapen met het oog op het belang der openbare orde niet vertrouwd is, bij een goede toepassing der Vuurwapenwet 1919 ten zeerste zullen worden belemmerd in eventueele pogingen om zich zoodanig wapen te verschaffen, hetwelk hun overigens met de daarbij behoorende munitie bij de eerste de beste gelegenheid door de politie kan worden afgenomen. Dat de belemmering niet steeds zal worden beletting, wordt gaarne toegegeven, doch dit argument bewijst te veel. Men zou toch ook de belemmerende bepalingen op den verkoop van vergift niet willen afschaffen, omdat in sommige gevallen iemand, die vergift wil hebben, het toch wel weet te krijgen. Verklaarden de communistische leden der Tweede Kamer zich tegen het wetsontwerp, omdat zij daarin, in verband met andere wettelijke voorzieningen, door de Regeering voorgesteld, zagen „de voorbereiding van een maatregel tegen een belangrijk deel des volks" x), zoo stemden ook de sociaal-democraten, overigens „in het algemeen niet tegen beteugeling van de vrije bewapening"2), daartegen. Zij vreesden, naar hun woordvoerder, de heer Schaper, verklaarde, dat de ontworpen regeling in de toepassing tot de grootst mogelijke „politioneele en burgemeesterlijke willekeur" zou aanleiding kunnen geven. „Iemand, die een beetje aanstoot heeft gegeven wellicht aan den burgemeester of een politie-agent — men denke slechts aan het platteland — zal wellicht geen wapen mogen hebben. Menigmaal zal daardoor kwaad bloed worden gezet en onrecht worden aangedaan. Daarom is het systeem van dit wetsontwerp verkeerd" 3). Wij halen deze woorden van den heer Schaper aan, in het vertrouwen, dat de practijk ze zal logenstraffen. In elk geval zal over het al of niet verleenen van een machtiging aan iemand om een vuurwapen voorhanden te hebben, in een geordenden administratieven rechtsgang en, in beroep, door den Commissaris der Koningin in de provincie worden beslist. Het is overigens mi i. niet duidelijk, hoe aan de bezwaren der sociaal-democraten tegen het systeem der wet had kunnen worden tegemoet gekomen. Zij wenschten, aldus de heer Schaper3), een regeling, die meer rechtvaardig was voor allen. Zij erkenden blijkbaar *), dat het onder bepaalde omstandigheden gewenscht kan zijn tot inlevering van wapenen te verplichten, doch h. i. moest die 1) Handelingen, blz. 2338. 2) Handelingen, blz. 2337. 3) Handelingen, blz. 2340. algemene1 besctu,wUeT^Pte **** ^ dC Twcede Kamer d° Iaatstc alinea van de Vuurwapenwet verplichting dan algemeen voor alle particulieren gelden, zonder onderscheid. Aldus zou men echter, gelijk de Minister van Justitie in zijne Memorie van Antwoord opmerkte, „aan het wettig gezag de zoo waardevolle gelegenheid benemen om telkens wanneer bij iemand, in wiens handen een vuurwapen bedenkelijk is te achten, het onbevoegd voorhanden hebben van wapenen is geconstateerd, een bijzonder l), niet algemeen, bevel tot inlevering van het wapen te geven. De bevoegdheid daartoe kan toch bezwaarlijk worden gemist. Om die te vestigen moet de kans op willekeur in den koop worden genomen. En is die kans nu inderdaad zoo groot? De ondergeteekende betwijfelt het. Hoe zal de loop van zaken zijn? De politie geeft aan een bepaald persoon een bevel tot inlevering. Deze vraagt aanstonds machtiging. Wordt hem die geweigerd, dan staat hem beroep open bij den Commissaris der Koningin. Weigert ook deze, dan is er toch inderdaad alle reden om aan te nemen, dat de aanvrager niet is iemand, bij wien een vuurwapen vertrouwd is. En, let wel, reeds volgens de z. g. Wapenwet 2) hangt het in het algemeen van den Commissaris der Koningin af of een particulier al dan niet een wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich mag hebben. Van willekeur ten deze is, voor zoover den ondergeteekende bekend, nimmer gebleken. Daarbij komt, dat bij bijzondere gebeurtenissen ook het wetsontwerp een algemeen bevel tot inlevering wil laten geven, m. a. w. een algemeenen inleveringsplicht wil vestigen." Ik voeg hieraan nog toe, dat een regeling, „die meer rechtvaardig is voor allen", ook niet in dien zin had kunnen worden gevestigd, dat allen particulieren het voorhanden hebben van vuurwapenen zou zijn verboden. Wellicht ware het belang der openbare orde daarbij gebaat, doch nevens staats- en gemeenschapsbelangen moeten ten deze ook individueele belangen wegen.En zoodra men erkent, dat redelijke belangen, als daar zijn bescherming van persoon of goed, uitoefening van de jacht, verfraaiing van zijn woonvertrekken, of wat dies meer zij, in bepaalde gevallen het voorhanden hebben van een of meer vuurwapenen door particulieren kunnen vorderen, komt men onvermijdelijk tot een stelsel van machtigingen, bij het verleenen waarvan kans op willekeur natuurlijk niet geheel is uit te sluiten. Wel te verminderen, door n.1., gelijk in de wet is geschied, den administratieven rechtsgang behoorlijk te regelen. De wetgever had de kans op willekeur wellicht nog iets meer kunnen verkleinen, door n.li in de wet de gronden voor weigering, schorsing en intrekking eener 1) D. w. z. enkel tot dien persoon gericht (noot van den schrijver). 2) Artikel 3 onder 9°. machtiging op te sommen. Intusschen zou die opsomming toch steeds aan het oordeel der administratie eene groote mate van vrijheid hebben moeten laten. De bezwaren der sociaal-democraten maken dan ook een eenigszins gezochten indruk. De omstandigheden zijn aan hun verzet tegen het wetsontwerp niet vreemd geweest, zooals overigens de heer Schaper zelf toegaf. *) En de Minister van Justitie verklaarde bij repliek eenvoudig: „De heer Schaper is het veel te weinig met mij oneens, dan dat het nog noodig zou zijn met hem in debat te treden" 2). Ten slotte werd het wetsontwerp in de Tweede Kamer met 53—13 stemmen aangenomen 3). In de Eerste Kamer werd het na een kort debat zonder hoofdelijke stemming aangenomen 4). V. Met betrekking tot het systeem der Vuurwapenwet 1919, Systeem der welke dus in hoofdzaak strekt om in het belang der openbare orde wet^io."" de verspreiding van vuurwapenen en van munitie onder de bevolking aan zekere beperkingen en aan zeker toezicht te onderwerpen, een doel, dat, gelijk wij hebben gezien, de z.g. Wapenwet en de z.g. Buskruitwet koud laat, merk ik reeds thans het volgende op. Dat systeem berust op de gedachte, dat er eigenlijk niet meer vuurwapenen en munitie onder de bevolking en onder elk lid van de bevolking zich behooren te bevinden dan door redelijke belangen wordt gevorderd en met het belang der openbare orde vereenigbaar is. Die gedachte is dan, voor wat betreft vuurwapenen, het meest zuiver uitgewerkt. Allereerst verklaart de wet de Kroon bevoegd om invoer, uitvoer, doorvoer en vervoer van vuurwapenen en van munitie te verbieden, behoudens mogelijkheid van ontheffing van zoodanig verbod (art. 2). Vervolgens beperkt de wet de bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, tot bepaalde lichamen en personen en bindt die voor particulieren in het algemeen aan eene schriftelijke algemeene of bijzondere machtiging, welke alleen wordt verleend, voor zoover eenig redelijk belang dat vordert en misbruik van de machtiging of van het vuurwapen niet is te vreezen (art. 3). Opgemerkt worde hierbij, dat het onbevoegdelijk voorhanden hebben van vuur- 1) Handelingen, blz. 2340, eerste kolom onderaan en tweede kolom bovenaan. 2) Handelingen, blz. 2341. 3) Vergadering van 21 Mei 1919, Handelingen, blz. 2345. 4) Vergadering van 6 Juni 1919, Handelingen, blz. 531. wapenen niet strafbaar is gesteld 1). De wet wil de burgers langs anderen weg nopen om de vereischte machtiging aan te vragen. Zij verbiedt n.1. het afleveren van een vuurwapen binnen het rijk in Europa, tenzij aan bepaalde personen, met name aan de zoodanige, die bevoegd zijn het wapen voorhanden te hebben (art. 6), en verplicht — ziehier een der middelen van controle op de naleving van dat verbod — degenen, die van het afleveren van vuurwapenen of van munitie aan particulieren een beroep of eene gewoonte maken, tot het houden van een doorloopend register, waaruit van afkomst en bestemming van de door hen ontvangen of afgeleverde vuurwapenen (en munitie) blijkt. Een voldoend toezicht op de naleving van die verplichting zal der politie met betrekking tot de verspreiding van vuurwapenen en van munitie onder de bevolking de meest waardevolle gegevens kunnen verschaffen. Zal reeds in verband niet artikel 6 der wet de burger zich c. q. genoopt gevoelen om een machtiging tot het voorhanden hebben van een vuurwapen te vragen — wanneer hij b. v. zich er een wil aanschaffen of er een wil laten repareeren, dat hem dan immers na de reparatie weder moet worden afgeleverd —, zoo is vervolgens aan de politie het recht gegeven (art. 9) om, hetzij aan alle, hetzij aan bepaalde personen, die, zonder daartoe bevoegd te zijn, vuurwapenen of munitie voorhanden hebben, te bevelen om die in te leveren (aan de gemeente in bewaring te geven), welk voorschrift een prikkel te meer verschaft tot het aanvragen van eene machtiging. Tot andere personen, d. w. z. tot personen, die bevoegd zijn vuurwapenen of munitie voorhanden te hebben, kan n.1. de politie een (algemeen of bijzonder) bevel tot inlevering eerst richten na daartoe bekomen machtiging van of vanwege den Minister van Justitie. Opgemerkt wordt hierbij, dat volgens artikel 3, laatste lid, der wet hij, die niet bevoegd is om een vuurwapen voorhanden te hebben, IV „van eene algemeene strafbaarstelling van het onbevoegd voorhanden hebben van ^ZZ^^Zt^T^Z TSSB^^P^^ oog op de nIzwaren.TeTn de toepassing zouden rijzen Voorschriften van die^steekkmggouden op a&Svên BovenSTlouden voorschriften, als hier bedoeld, de politie aanvankelijk niet den nilt te overschatten"administratieven arbeid, van het op korten ternnjn ^ooróMen en gebein-tenlssen een algemeen bevel tot inlevering van vuurwapenen enpm^efof ha°f toank wordt geconstateerd, die voorwerpen den houder, m wiens tadm ai Bett^o™* ™dr komen kunnen worden afgenomen. Men hoede er zich voor om, onder «f.n„in^™Jf" teg^nwoormgrbuitengewone omstandigheden, aan de ontworpen regeling die als ^an blUvendcn aard is gedacht, een noodeloos streng karakter te geven." Memorie van Antwoord. in het algemeen eveneens niet bevoegd is om munitie voorhanden te hebben. Deze bepaling is van belang voor de toepassing van artikel 9. En aan een machtiging tot het voorhanden hebben van een vuurwapen is dus mede dit rechtsgevolg verbonden, dat ook de munitie, welke de houder der machtiging, mits binnen de grenzen van artikel 72, tweede lid, van het z.g. Buskruitbesluit, onder zich heeft, niet zonder meer kan worden opgevorderd. Men zie verder de toelichting op artikel 3, aanteekening 12. Onderwerpt de wet aldus in allerlei opzichten den handel in en het voorhanden hebben van vuurwapenen en van munitie aan beperkingen, zoo heeft zij ten slotte (art. 17), wat de z.g. Wapenwet betreft, de leemte weggenomen, waarop hierboven onder I de aandacht is gevestigd. In den vervolge zal het verbod van het bij zich hebben van een wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats, op dengene, die geen ander wapen vervoert dan dat zoodanig is ingepakt, dat het niet voor dadelijk gebruik kan worden aangewend, alleen dan niet van toepassing zijn, indien het vervoer, voor zoover betreft een vuurwapen 1), gedekt is, hetzij door een geleidebiljet, afgegeven door het hoofd van politie der gemeente, waar het vervoer een aanvang neemt, hetzij door een consent van invoer, uitvoer, doorvoer of vervoer. Langs dezen weg kan worden >, verzekerd, dat het bij zich hebben op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats van een, zij het dan ook ingepakt, vuurwapen, niet zal strekken ten detrimente van het belang der openbare orde. VI. Volgens artikel 18 der Vuurwapenwet 1919 bepaalt de Kroon, J^n^aer op welk tijdstip, of op welke tijdstippen onderscheidenlijk, de be- v"urmp3en" palingen dier wet in werking treden. Van de aldus geopende mogelijkheid om onderscheidene bepalingen op verschillend tijdstip in werking te laten treden, is geen gebruik gemaakt. Nadat bij het Vuurwapenreglement, algemeene maatregel van bestuur van 11 Juli 1919 (Staatsblad no. 474), voorschriften waren gegeven ter uitvoering van de wet, welke algemeene maatregel, op 17 Juli 1919 afgekondigd, volgens den gewonen regel op 6 Augustus 1919 in werking trad, volgde al spoedig het Koninklijk besluit van 18 Juli 1919 (Staatsblad no. 500), waarbij werd bepaald, dat de Vuurwapenwet 1919 met ingang insgelijks van 6 Augustus 1919 in werking treden zou. s In den tusschentijd was uitgevaardigd de als bijlage van dit werkje 1) Dat in dit geval dus téVens moet worden verondersteld te zijn een wapen in den zin der z.g. Wapenwet. Men zie hieronder aanteekening t op artikel 1, opgenomen beschikking van den Minister van Justitie van 14 Juli 1919 no. 700, afdeeling 2 A, waarbij, ter uitvoering van het Vuurwapenreglement, een zevental modellen zijn vastgesteld. Deze beschikking is, evenals het Vuurwapenreglement, ook te vinden in de Nederlandsche Staatscourant en in het Algemeen Politieblad van 17 Juli 1919. VII. Ik wil deze Inleiding niet eindigen, zonder er op te wijzen, dat de nieuwe wet, mede in haar verband met de z.g. Wapenwet, niet is een gemakkelijke wet voor de practijk. Zoowel de administratie als het publiek zullen zich er moeten inleven. Aanvankelijk zal men vaak voor puzzles komen te staan. Neem een jager, die 's middags wil gaan jagen en 's ochtends ontdekt, dat zijn geweer moet worden nagezien. Allerlei oplossingen zijn mogelijk: 1°. hij brengt het'zelf naar den wapenhandelaar, zonder geleibiljet (art. 3 onder 5°. der z.g. Wapenwet); 2°. hij laat het door zijn knecht, onderweg van of naar het jachtveld, bij den wapenhandelaar aanreiken en terughalen, zonder geleibiljet (art. 3 onder 6°. der z.g. Wapenwet); 3°. de wapenhandelaar haalt en brengt het, hetzij met geleibiljet, hetzij, na het uit elkaar te hebben genomen, zonder geleibiljet (art. 3 onder 7°. der z.g. Wapenwet in verband met art. 1 dier wet); 4°. de wapenhandelaar stuurt zijn bediende, die het geweer haalt en brengt, als onder 3°. aangegeven. Geschiedt in de gevallen, bedoeld onder 3°. of 4°., het vervoer,zonder geleibiljet, dan moet de vervoerder uit anderen hoofde bevoegd zijn om het vuurwapen voorhanden te hebben, dit in verband met artikel 6 der Vuurwapenwet 1919, zoo b.v. krachtens machtiging, welke, wat den bediende betreft, beperkt kan zijn tot een zeker getal vuurwapenen, hem door of voor zijn patroon ten vervoer te geven. Ik bepaal mij hier natuurlijk tot de oplossingen, welke binnen de grenzen der wet mogelijk zijn. Dat een wettelijke oplossing wordt gekozen, kan de administratie bevorderen door vlotheid van behandeling. Ik denk hier b.v. aan de afgifte van geleibiljetten door de politie, die daarvoor dikwijls alleen heeft te raadplegen het register van verleende machtigingen, al zal in sommige gevallen een verder gaand onderzoek noodig zijn. Het geleibiljet kan m. i. in vele gevallen om zoo te zeggen aanstonds worden verleend en door of voor het hoofd van plaatselijke politie worden geteekend. Intusschen, het woord is reeds aan de practijk. VUURWAPENWET 1919. Artikel 1. Voor de toepassing van deze wet worden: 1°. onder vuurwapenen mede verstaan bommen, handgranaten en dergelijke voor ontploffing of voor het verspreiden van verstikkende of vergiftige gassen bestemde wapenen zoomede vlammenwerpers; 2°. onder vuurwapenen begrepen onderdeelen van vuurwapenen; 3°. onder munitie begrepen onderdeelen van munitie. Als het hoofd van politie wordt voor de toepassing van deze wet aangemerkt: 1°. in gemeenten, waar geen hoofdcommissaris of commissaris van politie is, de burgemeester; 2°. in andere gemeenten, onderscheidenlijk de hoofdcommissaris of de commissaris van politie. 1. De wet heeft niet betrekking op andere dan vuurwape- P« ° r r betreft geer penen. Maatregelen in het belang der openbare orde tegen de ver- «•dere dan spreiding onder de bevolking van andere, betrekkelijk dan ook veel wapenen, minder krachtige en gevaarlijke, wapenen zijn niet noodig geacht. Te dien aanzien blijft de wettelijke toestand geheel dezelfde als hij was vóór de Vuurwapenwet 1919 en beheerscht door de z.g. Wapenwet, welke alleen voor zoover betreft vuurwapenen bij eerstgenoemde wet *) gewijzigd is. 2. Artikel 1 geeft van het begrip vuurwapen 2) geen omschrij- ^,e*rweagr^ ving, evenmin als artikel 1, tweede lid, der z.g. Wapenwet, waarin, men „geweren, karabijnen, revolvers, pistolen en andere vuurwapenen" vindt vermeld. Kanonnen en machine-geweren zijn natuurlijk ook vuurwapenen in den zin der wet, gelijk ten overvloede uit artikel 5, eerste lid, kan blijken. De moeilijkheden, welke uit het gemis eener omschrijving zouden kunnen rijzen, worden door no. 1 van het eerste lid, naar mij voorkomt, aanvankelijk voldoende ondervangen. In dat nummer wordt gebezigd de uitdrukking „(wor- 1) Artikel 17. 2) In Van Dale's Groot Woordenboek der Nederl. Taal aangeduid als „schietgeweer". Zou derhalve een kanon geen vuurwapen zijn? Om van bommen en handgranaten nog niet eens te spreken. Gelijk bekend Is, werd bij de behandeling van de z.g. Wapenwet door de toenmalige Regeering verklaard, dat h. 1, bommen en handgranaten als vuurwapenen zijn aan te merken. den) mede verstaan", in no. 2 deze andere „(worden) begrepen". Vermoedelijk heeft men aldus willen doen uitkomen, dat in no. 1 niet, als in no. 2, van een bepaalde uitbreiding van het begrip vuurwapen sprake is, wat overigens ten aanzien van sommige van dein no. 1 opgesomde voorwerpen, met name van de „voor het verspreiden van verstikkende of vergiftige gassen bestemde wapenen", kan worden betwijfeld. 3. In no. 2 van het eerste lid is aan het begrip vuurwapen eene uitbreiding gegeven door er onder te begrijpen onderdeelen van vuurwapenen. Dit is geschied uit vrees voor ontduiking van de nieuwe wettelijke voorschriften 1). Om als onderdeel van een vuurwapen te kunnen gelden, moet m. i. een voorwerp de uiterlijk herkenbare bestemming hebben of gehad hebben om met andere voorwerpen tot een vuurwapen te worden vereenigd. A fortiori is dit het geval, wanneer de vereeniging bestaat. Sommige voorwerpen zijn uit hun aard onderdeelen van vuurwapenen — grendels van geweren b.v —, andere kunnen daarvoor op een gegeven oogenblik worden Destemd. De enkele bestemming acht ik ten deze niet voldoende. Wanneer b.v. iemand een gaspijp bestemd tot loop van een vuurwapen, dat hij wil vervaardigen, dan wordt de gaspijp daardoor alleen nog niet tot onderdeel van een vuurwapen, doch m. i. eerst, wanneer die bestemming uiterlijk herkenbaar is, wanneer uit uiterlijke kenteekenen, b.v. uit een bepaalde bewerking, die de gaspijp heeft ondergaan, blijkt, dat zij bestemd is om in verbinding met andere voorwerpen een vuurwapen te vormen. omvang van 4, De nadere omlijning (no. 1) en uitbreiding (no. 2) van hei de werking j o \ / o \ i eén,teeud begrip vuurwapen gelden, volgens den aanhef van het eerste lid — evenals de uitbreiding van het begrip munitie —, alleen voor de toepassing van deze wet. Niet dus voor de toepassing van anderé wetten, met name van de z.g. Wapenwet. Men redeneere dus niet, dat zeker voorwerp, b.v. een onderdeel van een vuurwapen, is een vuurwapen ingevolge de Vuurwapenwet 1919 en dus ook een vuurwapen, althans een wapen, in den zin van de z.g. Wapenwet. Dat betoog gaat niet op. Een onderdeel van een vuurwapen, b.v. een bajonet, kan wel eens een wapen zijn in den zin van de z.g. Wapenwet, doch dan niet, omdat het een vuurwapen is, d. w. z. alleen 1) „Onderdeelen van vuurwapenen dienen onder vuurwapenen te wordei begrepen. Anders zou de ontworpen regeling gemakkelijk kunnen worden ontdoken, door b.v. een vuurwapen in gedeelten in te voeren, onder zlcb te hebben, enz." Memorie van Toelichting. Onderdeelen van vuurwapenen. voor de toepassing van de Vuurwapenwet 1919, maar omdat het valt onder de omschrijving, welke de z.g. Wapenwet x) van wapenen geeft. Veelal zullen echter onderdeelen van vuurwapenen niet zijn wapenen, laat staan vuurwapenen, volgens de z.g. Wapenwet. Een losse grendel van een geweer b.v. is, hoezeer een vuurwapen voor de toepassing van de Vuurwapenwet 1919, toch geen wapen in den zin van de z.g. Wapenwet. Men lette er in dit verband op, dat de z.g. Wapenwet enkel verbiedt het bij zich hebben op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats van wapenen. Van andere voorwerpen, niet-wapenen, verbiedt zij het dragen niet. Onderdeelen van een vuurwapen, welke zelf niet zijn wapenen, mag men derhalve op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats vrijelijk bij zich hebben, ook al zijn het vuurwapenen voor de toepassing van de Vuurwapenwet 1919. Men behoeft ze niet in te pakken en er evenmin overeenkomstig artikel 3 onder 7°. der z.g. Wapenwet, gelijk dat is gewijzigd bij artikel 17 der Vuurwapenwet 1919, een geleibiljet voor aan te vragen. En dit is ook logisch. Immers de gevaren, welke de z.g. Wapenwet wil keeren, vloeien voort uit het dragen van wapenen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats. Mocht het gewenscht blijken het vervoer van vuurwapenen in den zin van de Vuurwapenwet 1919 nog aan meer beperkingen te onderwerpen dan uit artikel 3 onder 7°. der z.g. Wapenwet voortvloeien, dan geeft artikel 2 van eerstgenoemde wet daartoe de gelegenheid. Het Vuurwapenreglement 2) houdt intusschen aanvankelijk slechts in een verbod van het vervoer van bommen, handgranaten, enz. en van onderdeelen daarvan, niet van vuurwapenen in het algemeen. Onderdeelen 5. Bij „onderdeelen van munitie" (no. 3 van het eerste lid) is mU * te denken aan slaghoedjes, hulzen, enz. „Buskruit, enz. is natuurlijk op zich zelf nog geen onderdeel van munitie" (Memorie van Antwoord). Met betrekking tot de vraag, onder welke voorwaarden eene stof of een voorwerp als onderdeel van munitie is aan te merken, vergelijke men hierboven aanteekening 3. Buskruit, enz. kan op een gegeven oogenblik voor onderdeel van munitie worden bestemd. De enkele, niet uiterlijk herkenbare, bestemming acht ik ook hier niet voldoende. 1) Artikel 1, tweede lid. 2) Artikel 3. Het begrip hoofd van plaatselijke politie. Ook de in no. 3 van het eerste lid gegeven uitbreiding van het begrip munitie geldt, ingevolge den aanhef van dat lid, enkel voor de toepassing van deze wet. 6. Het tweede lid geeft aan, welke autoriteit voor de toepassing van de Vuurwapenwet 1919 als het hoofd van politie in eene gemeente moet worden aangemerkt. Het heft m. a. w. den twijfel op, welke te dien aanzien, in verband met artikel 190, eerste lid, der Gemeentewet zou kunnen rijzen x). Elders duidt de wet dezelfde autoriteit aan als het hoofd van plaatselijke politie. * W Vermeldlnsr van munitie in het eerste 'lid. Uitvoer en doorvoer* Artikel 2. Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur invoer, uitvoer, doorvoer en vervoer van vuurwapenen en van munitie te verbieden. Naar regelen, te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur, kan van een verbod, als bedoeld in het voorgaande lid, ontheffing worden verleend. Aan die ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden, alsmede de eisch, dat zekerheid voor de nakoming dier voorwaarden wordt gesteld. 1. Krachtens artikel 1 der z.g. Buskruitwet kan de Kroon bij algemeenen maatregel van bestuur ir het belang der openbare veiligheid voorschriften geven o. a. omtrent het vervoer en den in-, uit- en doorvoer van buskruit en andere licht ontvlambare of ontplofbare stoffen, onder welken laatsten term het z.g. Buskruitbesluit, gelijk wij hierboven onder II zagen, gevulde munitiën begrijpt. Zelfs indien men op grond van dat artikel de Kroon bevoegd zou achten om niet alleen ter voorkoming van ongelukken, doch ook in het belang der openbare orde, invoer, uitvoer, doorvoer en vervoer van (gevulde) munitiën te verbieden, is de vermelding van „munitie" in artikel 2, eerste lid, nog geenszins overbodig. Immers geeft dit artikel nu mede de gelegenheid om met betrekking tot ongevulde munitiën of onderdeelen van munitie (art. 1, eerste lid, onder 3°.) de noodige voorzieningen te treffen. 2. Dat neve«s invoer en vervoer ook uitvoer en doorvoer zijn genoemd, vindt, volgens de Memorie van Toelichting, zijn grond in de internationale moeilijkheden, welke van laatstbedoelde handelingen het gevolg kunnen zijn. Overigens kunnen m. i. ook als een gevolg van uitvoer of doorvoer vuurwapenen en munitie be- i) In wetten, dateerend van vóór de Gemeentewet, wordt, meen ik, de uitdrukking: hoofd van politie in eene gemeente verstaan m den zm, welke in net tweeae na is neueigelegd. Zoo b.v. voor de toepassing van de z.g. Vreemdelingenwet van 13 Augustus 1849 (Staatsblad no. 39). landen bij personen, in wier handen zij met het oog op het belang der openbare orde hier te lande niet vertrouwd zijn. * 3. Aan het artikel is uitvoering gegeven bij de artikelen 2—6 uitvoering 0 0 0 J van het van het Vuurwapenreglement. artikel. Artikel 3. De bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, komt enkel toe: 1°. aan een publiekrechtelijk lichaam; 2°. aan hem, die het wapen voor een publiekrechtelijk lichaam onder zich heeft: 3°. aan hem, die ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef of 1°., 2°., 7°. of 9°., der wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no. 81) het wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich mag hebben; 4°. aan hem, die het wapen voorhanden heeft met schriftelijke algemeene of bijzondere machtiging van het hoofd van politie zijner woonplaats of van Onzen Commissaris in de provincie, waarin die woonplaats gelegen is. Aan de machtiging kunnen voorwaarden worden verbonden. Zij wordt alleen verleend, voor zoover eenig redelijk belang dat vordert en misbruik van de machtiging of van het vuurwapen niet is te vreezen. Zij kan tot bepaalde tijden en plaatsen worden beperkt. De machtiging, bedoeld onder 4°. van het voorgaande lid, wordt schriftelijk aangevraagd bij het hoofd van plaatselijke politie. De aanvrager verstrekt zooveel mogelijk de van hem door of vanwege het hoofd van plaatselijke politie gevraagde inlichtingen en bescheiden. Binnen eene maand wordt op de aanvraag schriftelijk beschikt. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk niet wordt ingewilligd, is de beschikking met redenen omkleed. Tegen de beschikking staat den aanvrager binnen veertien dagen na de dagteekening daarvan beroep open bij Onzen Commissaris in de provincie, die binnen eene maand na den dag, waarop de voorziening is gevraagd, daarop schriftelijk beschikt. De hoofden van plaatselijke politie zijn te allen tijde bevoegd elke door hen of, in beroep van hunne, beslissing, door Onzen Commissaris in de provincie verleende machtiging bij eene met redenen omkleede beschikking, welke in dringende gevallen bij voorraad uitvoerbaar kan worden verklaard, te schorsen of in te trekken. Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing. Hij, die niet bevoegd is om een vuurwapen voorhanden te hebben, Voorhanden hebben. Wie zijn bevoegd vuurwapenen voorhanden te hebben zonder eene daartoe strekkende machtiging. is eveneens niet bevoegd om munitie voorhanden te hebben, tenzij hij ingevolge de wet van 26 April 1884 (Staatsblad no. 81) tot het houden van eene bewaarplaats of tot opslag van ontplofbare stoffen gerechtigd is. 1. Onder „voorhanden hebben" is volgens de Memorie van Toelichting x) te verstaan: in feitelijk bezit hebben 2). Op één plaats (no. 2 van het eerste lid) bezigt de wet de uitdrukking „onder zich hebben", welke term mede eenmaal in de Memorie van Toelichting voorkomt. In de practijk zullen zich ten aanzien van de beteekenis van het begrip „voorhanden hebben" zoo ongeveer dezelfde vragen kunnen voordoen, als rijzen met betrekking tot de interpretatie van de uitdrukking „onder zich hebben" in artikel 321 (verduistering) van het Wetboek van Strafrecht 3), en ik zou ze in gelijken zin willen oplossen, met dien verstande evenwel, dat het voorhanden hebben beperkt is tot feitelijk bezit. Tusschen feitelijk bezit en de gelegenheid om het te verkrijgen bestaan uiteraard de meest geleidelijke overgangen. Wanneer iemand aan een ander een vuurwapen in handen geeft om het in zijn tegenwoordigheid te bezichtigen, verkrijgt die ander m. i. niet het feitelijk bezit. Wanneer echter een jager aan zijn drijver een geweer geeft om dat, anders dan onder zijn oogen, voor hem naar het jachtveld over te brengen, moet m. i. de drijver geacht worden het geweer voorhanden te hebben 4). Men zie voorts ook artikel 6, tweede lid, onder 3°. De bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden de hebben, sluit natuurlijk nog geenszins in de bevoegdheid om dat Wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich te hebben. Deze laatste bevoegdheid wordt uitsluitend beheerscht door de z.g. Wapenwet, gelijk die laatstelijk is gewijzigd bij de Vuurwapenwet 1919; zij kan in bepaalde gevallen het recht medebrengen om een vuurwapen voorhanden te hebben (vgl. het eerste lid, onder 3°.). 2. Pe bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, komt volgens den aanhef van het artikel enkel toe aan de lichamen en personen, in het eerste lid genoemd. Alleen aan deze, niet aan andere. Wij vinden dan, behalve de in no. 4 bedoelde houders van eene machtiging, waarover later, als bevoegd vermeld: 1°. een publiekrechtelijk lichaam; in de eerste plaats dus rijk, 1) Op artikel 5 van het oorspronkelijk wetsontwerp (art. 8 der wet). 2) Men zie het Wetboek van Strafrecht, toegelicht door Mr. T. J. Noyon, derden druk, aanteekening 1 op artikel 214. 3) Men zie Noyon, aangehaald werk, aanteekening 4 op artikel 321. 4) Men vergelijke artikel 6, tweede lid, onder 2°., der wet en aanteekening 4 op dat artikel. provincie, gemeente, waterschap, vervolgens ook vreemde staten, enz.; indien een publiekrechtelijk lichaam een vuurwapen onder zich heeft door een ander, die het feitelijk bezit heeft, b.v. door een bewaarder, heeft deze laatste, en niet het publiekrechtelijk lichaam, het wapen voorhanden; 2°. personen, die het wapen voor een publiekrechtelijk lichaam onder zich hebben; men denke hier aan directeuren van artillerieinrichtingen, personen, die in beslag genomen of ingeleverde vuurwapenen voor rijk of gemeente onder zich hebben, leden van bur: gerwachten, die van een publiekrechtelijk lichaam een geweer ten gebruike hebben gekregen, enz. en 3°. een vijftal groepen van personen, die ingevolge bepalingen van de z.g. Wapenwet het wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich mogen hebben, te weten: a. openbare ambtenaren of beambten, die krachtens voorschrift, gegeven door of vanwege het hoofd van het departement van algemeen bestuur, waaronder hun werkkring behoort, het wapen bij zich mogen hebben; b. zij, die een wapen bij zich hebben, dat behoort bij hunne ambtskleeding ~of bij de door hen met vergunning van het boven hen gesteld openbaar gezag gedragen kleeding; c. zij, die deel uitmaken van de gewapende macht, van de rijksof van de gemeentepolitie, voor zoover het wapen, dat zij bij zich hebben, tot hunne uitrusting behoort; d. zij, die geen ander wapen vervoeren dan dat zoodanig is ingepakt, dat het niet voor dadelijk gebruik kan worden aangewend, mits het vervoer, voor zoover betreft een vuurwapen, gedekt is, hetzij door een geleibiljet, afgegeven door het hoofd van politie der gemeente, waar het vervoer een aanvang neemt, hetzij door een consent van invoer, uitvoer, doorvoer of vervoer; en e. zij, die voorzien zijn van eene machtiging tot het bij zich hebben van het wapen, voor een bepaalden tijd afgegeven door den Commissaris der Koningin in de provincie, waar de aanvrager woont. De groep a kan door of vanwege de hoofden der departementen van algemeen bestuur naar behoefte worden uitgebreid a). In het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer werd gevraagd, of het door artikel 3 wel voldoende vaststaat, dat militaire officieren een revolver, niet behoorende tot hun uitrusting, voorhanden mogen hebben 3). 1) Memorie van Antwoord. 2) Bij besluit van den Minister van Justitie van 27 Septembor 1S90 zijn verschillende ambtenaren en beambten aangewezen als bevoegd om, gedurende de uitoefening van hunne ambtsbediening, een wapen bij zich te hebben. Men zie ook aanteekening 3 op artikel 17. 3) Men vergelijke hierboven groep c. De Minister van Justitie antwoordde daarop het volgende: „Militaire officieren, die een revolver, niet behoorende tot hunne uitrusting, voorhanden wenschen te hebben, zullen, evenals andere burgers, daarvoor eene machtiging hebben te vragen, voor zoover althans de hoofden der militaire Departementen te hunnen aanzien geen gebruik verkiezen te maken van de bevoegdheid tot het geven of doen geven van een voorschrift, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef, der wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no. 81)." Bij al de hierboven onder 3°. opgesomde groepen wordt de bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, bepaald door de bevoegdheid om dat wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich te hebben, en gaat niet verder dan deze. Is een geleibiljet voor het vervoer van een vuurwapen afgegeven en is daarin een bepaalde tijd voor het vervoer aangeduid, dan is de vervoerder eerst nadat die tijd is aangebroken, mits ook de overige voorwaarden van art. 3 onder 7°. der z.g. Wapenwet zijn vervuld, bevoegd om zich met het wapen op straat te begeven en dus ook om het voorhanden te hebben. Een deurwaarder is ingevolge ministerieele beschikking gedurende de uitoefening van zijn ambtsbediening bevoegd een wapen bij zich te hebben. Wordt hij, buiten die uitoefening, met een revolver aangetroffen/ dan kan hem m. i. op grond van artikel 9 een bevel tot inlevering worden gegeven, omdat hij alsdan niet bevoegd is om het wapen op den openbaren weg bij zich te hebben en dus evenmin om het voorhanden te hebben. Tenzij natuurlijk hij in het bezit is van eene machtiging. wie moeten 3. Personen, niet in de nos. 1—3 van het eerste lid genoemd, sïnsr aan- kunnen de bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, enkel ontleenen aan het bezit van eene schriftelijke algemeene of bijzondere machtiging, als bedoeld in no. 4'. Daaronder vallen o. a. ook houders van jachtakten. Moge het al op het eerste gezicht vreemd voorkomen, dat het bezit van eene jachtakte, welke de' bevoegdheid geeft tot jagen, niet insluit de bevoegdheid om vuurwapenen voorhanden te hebben, zoo moet anderzijds worden bedacht, dat de z.g. Jachtwetx) nog niet waarborgt, dat aan personen, in wier handen vuurwapenen bedenkelijk zijn, geen jachtakten worden uitgereikt. Bij een herziening van de Jachtwet zal het wel aanbeveling verdienen te bepalen, dat jachtakten worden geweigerd aan personen, die niet bevoegd zijn om een vuurwapen voorhanden te hebben. 1) Artikel, 14. Voor wat betreft de bevoegdheid van houders van jachtakten om schietgeweren op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich te hebben, zie men artikel 3 onder 5°. der z.g. Wapenwet. 4. Wil iemand ingevolge no. 4 van het eerste lid bevoegd zijn tot wie moet de ö ö 7. machtiging het voorhanden hebben van een vuurwapen, dan moet hij daartoe, vorieenen 1 J en voor behoudens dan het geval van beroep, gemachtigd zijn door het welkc 6., r 6 & J plaatsen geldt hoofd van politie „zijner woonplaats". De aldus verkregen be- zu. voegdheid is overigens, \oor zoover in de machtiging niet uitdrukkelijk anders is bepaald, niet tot bepaalde plaatsen beperkt. Een jager b.v., die van het hoofd van politie zijner woonplaats machtiging heeft verkregen, mag, voor zoover de machtiging niet tot bepaalde plaatsen is beperkt, de vuurwapenen, waarvoor zij geldt, ook buiten zijn woonplaats voorhanden hebben. Verhuist de houder eener machtiging naar eene andere gemeente, dan moet hij daar eene nieuwe machtiging aanvragen. Immers hij is dan niet langer in het bezit van eene machtiging van het hoofd van politie „zijner woonplaats". In dien zin beantwoordde de Minister van Justitie in de Eerste Kamer de heeren de Waal Malefijt en van der Feltz x). In beroep doet de Commissaris der Koningin in de provincie wat het hoofd van plaatselijke politie had behooren te doen. De houder eener door den Commissaris der Koningin in beroep verleende machtiging kan daaraan m. i. niet meer bevoegdheid ontleenen dan aan eene machtiging, verleend door het hoofd van politie zijner woonplaats. Verhuist hij m. a. w. naar eene andere gemeente, dan moet hij daar, zelfs wanneer die gemeente in dezelfde provincie gelegen is, een nieuwe machtiging aanvragen. 5. "In beroep kan machtiging worden verleend door den Com- Bevoegheid • j v ■ ■ ■ 1, . - ,r , ... van den missaris der Koningin m de provincie. „Voor de aanwiizing van commissaris , r, . . ,b v , .... der Koningin den Commissaris der Koningin pleit, behalve znne bemoeiing in In *« i . . provincie. zake het verleenen van jachtakten, dat hij ingevolge artikel 3, eerste lid onder 9°. der wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no. 81) machtigingen tot het bij zich hebben van een wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats mag afgeven. Ter voorkoming van conflicten schijnt het daarom gewenscht, hem in hoogste instantie mede over het verleenen van machtigingen voor het voorhanden hebben van vuurwapenen te laten oordeelen." Aldus de Memorie van Toelichting. 1) Handelingen van dc vergadering van 6 Juni 1919, blz. 531—532. Nevens de bevoegdheid van den Commissaris der Koningin om in beroep eene machtiging te verleenen tot het voorhanden hebben van een vuurwapen, staat zijne bevoegdheid ingevolge artikel 3 onder 9°. der z.g. Wapenwet om iemand te machtigen tot het bij zich hebben van een wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats. De houder eener laatstbedoelde machtiging is ingevolge no. 3 van het eerste lid tevens bevoegd om het wapen, indien het is een vuurwapen, voorhanden te hebben. De machtiging, bedoeld in artikel 3 onder 9°. der z.g. Wapenwet, behoort volgens de Memorie van Toelichting op die wet niet te worden afgegeven dan in die gevallen, waar de aanvrager kan aantoonen, dat zijne veiligheid op ernstige wijze gevaar loopt en alleen waar de persoon van den aanvrager de noodige waarborgen oplevert, dat van de hem verleende machtiging geen misbruik zal worden gemaakt. Bijzondere oi 6. De machtiging kan zijn eene bijzondere of eene algemeene, machtiging, naar gelang zij al of niet voor bepaalde vuurwapenen, bepaald althans wat het aantal betreft, geldt. Iemand kan b.v. aanvragen eene (bijzondere) machtiging tot het voorhanden hebben van twee revolvers van aangegeven model en kaliber, hij kan ook aanvragen eene (algemeene) machtiging tot het voorhanden hebben van (een onbepaald aantal) revolvers x). In eene algemeene machtiging, zooals die met name wel door wapenhandelaren zal worden aangevraagd, behoeft dus ook het aantal vuurwapenen, waarvoor zij geldt, niet te worden vermeld, al kan uiteraard aan zoodanige machtiging de voorwaarde worden verbonden, dat de houder niet meer vuurwapenen voorhanden zal hebben dan een zeker, in de machtiging te vermelden getal. Dit zal in het algemeen wel wenschelijk zijn, omdat anders de houder eener algemeene machtiging zich daarop zoovele vuurwapenen zal kunnen aanschaffen, als hij verkiest, zonder eenige beperking. Met het oog op het hier bedoelde rechtsgevolg eener algemeene machtiging dient m. i. zoodanige machtiging alleen in geval van noodzakelijkheid te worden afgegeven, d. w. z. .wanneer blijkt, dat een redelijk belang vordert, dat de aanvrager een tot zekere hoogte onbepaalden voorraad vuurwapenen voorhanden heeft. In eene bijzondere machtiging dienen m.i. de vuurwapenen, waarvoor zij geldt, zooveel mogelijk te worden omschreven (aantal, model, kaliber, enz.), omdat anders ten aanzien van een bepaald vuurwapen, 1) Of eene bijzondere dan wel eene algemeene machtiging wordt verleend, hangt dus In de eerste plaats af van den Inhoud der aanvraag, al behoeft die natuurlijk niet of niet geheel te worden Ingewilligd. dat de houder voorhanden blijkt te hebben, niet is uit te maken, of ook daarvoor de machtiging geldt. De aanvrager van eene machtiging kan meer vuurwapenen voorhanden hebben of krijgen, dan waarvoor hij machtiging aanvraagt. Moet degene, wien eene bijzondere machtiging wordt verleend, zich een of meer der vuurwapenen, waarvoor die machtiging geldt, nog aanschaffen, dan wordt de machtiging afgegeven met aangehechten bon. Men zie artikel 9, tweede lid, van het Vuurwapenreglement. Hieruit vloeit voort, dat de houder eener bijzondere machtiging, waaraan de bon ontbreekt — hetzij dat zij zonder bon is verleend, hetzij dat de bon is afgescheurd —, zich zonder meer daarop geen vuurwapenen kan aanschaffen (art. 6). 7. De machtiging wordt alleen verleend, voor zoover eenig rede- Maatstaven lijk belang dat vordert en misbruik van de machtiging of van het iTnen* van6'" vuurwapen niet is te vreezen. De Memorie van Toelichting merkt maehtl" daaromtrent het volgende op: „Het criterium, in no. 4 van het eerste lid voor het verleenen van de machtiging gesteld — „voor zoover eenig redelijk belang dat vordert en misbruik van de machtiging of van het vuurwapen niet is te vreezen" —, eischt eenige toelichting. Allereerst moet dus blijken van eenig redelijk belang, als daar is uitoefening van de jacht, bescherming van persoon of goed, verfraaiing, of wat dies meer zij. Alleen binnen de grenzen van wat dat redelijk belang vordert, kan de machtiging worden verleend. Is b.v. het redelijk belang de uitoefening van de jacht, dan kan daardoor het voorhanden hebben van zwaardere wapenen, dan voor de jacht wordt vereischt, niet worden gedekt; is het bescherming van persoon of goed, dan zal het getal der daarvoor benoodigde wapenen uiteraard zeer beperkt zijn, enz. Bovendien wordt de machtiging alleen verleend, voor zoover misbruik daarvan of van het vuurwapen niet is te vreezen. Hier komt de persoonlijkheid van den aanvrager in het geding, waaromtrent de politie zich zal hebben te vergewissen." De toepassing van het gestelde criterium in de practijk stelt aan het beleid van de hoofden van plaatselijke politie en, in beroep, van de Commissarissen der Koningin in de provincie hooge eischeni met m de laatste plaats waar het geldt personen, die op het tijdstip van de inwerkingtreding der wet reeds vuurwapenen voorhanden hebben. Bij eene andere dan beleidvolle toepassing kan deze wet hoogst impopulair worden. De machtiging wordt alleen verleend voor zoover eenig redelijk belang dat vordert. Alles, waaraan de mensch waarde hecht, is voor hem een belang. En voor zoover Vuurwapenwet. een belang niet alleen voor een bepaald persoon of groep van personen weegt, doch ook voor de rechtsorde mag wegen, kan het ten deze als een „redelijk belang" gelden. Hierboven werden als zoodanig reeds genoemd de bescherming van persoon of goed, de uitoefening van de jacht, de verfraaiing van woonvertrekken. Voorts kunnen als zoodanig gelden de handel in en het vervaardigen of herstellen van vuurwapenen, waarvan het voorhanden hebben door een redelijk belang kan worden gevorderd. Dat ook een belang van objectief betrekkelijk geringe beteekenis daarom nog wel als een „redelijk belang" kan worden beschouwd, is uit het in de Memorie van Toelichting gegeven voorbeeld van verfraaiing van woonvertrekken reeds gebleken. En zoo kan m. i. onder omstandigheden ook b.v. het bewaren van een familiestuk nog wel als een „redelijk belang" worden aangemerkt. Hierbij moet dan worden bedacht, dat de machtiging enkel wordt verleend, voor zoover een redelijk belang dat vordert. In verschillende gevallen zal men intusschen, zonder de machtiging te weigeren, deze'door middel van het stellen van voorwaarden binnen de grenzen van wat het redelijk belang vordert kunnen beperken. De Memorie van Toehchting geeft daarvan het volgende voorbeeld. „Wenscht b.v. iemand een machtiging voor het voorhanden hebben van vijf en twintig pistolen ter verfraaiing van zijn woonvertrekken, dan zal als voorwaarde kunnen worden gesteld, dat de pistolen voor gebruik ongeschikt worden gemaakt." Natuurlijk is hier gedacht aan het ongeschikt maken voor onmiddellijk gebruik 1). Niet aan duurzaam ongeschikt maken, waardoor immers de vuurwapenen aan de werking der wet zouden worden onttrokken 2), zoodat eene machtiging overbodig zou worden. Intusschen zullen de voetangels en klemmen ten deze wel vooral liggen op het gebied van de beoordeeling van de persoonlijkheid van den aanvrager. De machtiging wordt alleen verleend, voor zoover misbruik van de machtiging of van het vuurwapen niet is te vreezen. Degene, die de machtiging verleent, moet m. a. w. overtuigd zijn, dat de waarschijnlijkheid van misbruik ontbreekt, en, in geval van wéigering, in zijne beschikking de redenen opgeven, waarom hij niet overtuigd is, dat die waarschijnlijkheid ontbreekt. De kans op misbruik is natuurlijk nooit geheel uitgesloten, doch de machtiging kan worden verleend, indien de daartoe bevoegde autoriteit meent, dat misbruik waarschijnlijk is uitgesloten. Hierbij moet worden bedacht, dat de gelegenheid voor en dus ook de kans op misbruik van een vuurwapen door het verleenen van eene machti- 1) Men zie artikel 10, eerste lid. 2) Artikel 16. ging op zich zelf verminderen. Immers weet dan de politie, waar het wapen zich bevindt, het moet op de eerste vordering aan haar worden vertoond en kan desgewenscht, na voorafgaande intrekking van de machtiging, aanstonds worden ingenomen 2). Kan dus ir het algemeen worden aangenomen, dat de aanvrager van eene machtiging van het vuurwapen geen misbruik zal maken, en is het alleen de vraag, of dat ook voor buitengewone gebeurtenissen, welke wellicht nimmer zullen intreden, zou opgaan, dan dient m. i. de bevoegde autoriteit steeds te bedenken, dat de belanghebbende met eene machtiging meer onschadelijk is dan zonder eene machtiging, en eerst daarna beslissen of de waarschijnlijkheid van misbruik van het vuurwapen wèl of niet geacht moet worden te ontbreken. De aanvragers, wien machtigingen zullen worden geweigerd, zullen, hier afgezien van de gevallen, waarin van het werkelijk bestaan van een „redelijk belang", dat het verleenen van eene machtiging vordert, niet blijkt, wel in hoofdzaak vallen onder de groepen: kinderen; zieken van geest * personen, die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven tegen den persoon of tegen den eigendom, aan jachtdelicten of aan overtredingen van bepalingen, bij of krachtens de Vuurwapenwet 1919 gesteld, of van de z.g. Wapenwet; personen, van wie wordt gevreesd, dat zij dergelijke strafbare feiten zullen begaan; en personen, te wier aanzien te voren eene machtiging tot het voorhanden hebben of bij zich hebben van een vuurwapen is ingetrokken. Tot zekere hoogte kan door middel van de voorwaarden worden verzekerd, dat van het vuurwapen of van de machtiging geen misbruik zal worden gemaakt. Zoo moet b.v. ingevolge artikel 10, laatste lid, onder 3°., van het Vuurwapenreglement aan eene machtiging, verleend aan iemand, die van het afleveren van vuurwapenen of van munitie aan particulieren een beroep of eene gewoonte maakt, steeds als voorwaarde worden verbonden, „dat hij op een bon voor de aflevering van een vuurwapen alleen dan een vuurwapen zal afleveren, indien de inhoud van den bon zich daartegen niet verzet, en dat hij alsdan met den bon zal handelen, als daarop is aangegeven". D. w. z. 3) hij moet den bon aanstonds innemen, op de rugzijde van zijne handteekening en van den datum der aflevering voorzien en vervolgens bewaren. Aldus wordt getracht te verzekeren, dat iemand zich niet op eene machtiging voor het voorhanden hebben van één revolver — die hij nog moet koopen — bij meerdere wapenhandelaren een revolver zal aanschaffen. 1) Artikel 7, tweede lid. 2) Artikel 9. 3) Men zie de bijlage van dit werkje (model F). voorwaarden. 8. Aan de machtiging kunnen voorwaarden worden verbonden. Artikel 10 van het Vuurwapenreglement somt eenige voorwaarden op, die aan de machtiging moeten worden verbonden. Degene, die de machtiging verleent, is bevoegd daarnevens nog andere te stellen. Bij eene doelmatige keuze kan hij aldus tot de goede werking der wet veel bijdragen. Men vergelijke aanteekening 7 op dit artikel, alsmede aanteekening 2 op artikel 4. Bij overtreding van de voorwaarden kan, al of niet na waarschuwing, schorsing of intrekking van de machtiging volgen. Beperking tot 9. De machtiging kan tot bepaalde tijden en plaatsen worden bepaalde tij- beperkt ^ behoeft" — aldus de Memorie van Toelichting plaatsen. ^ a w met eens VOQr altijd te wor(ien verleend en niet verder te gaan dan b.v. tot het voorhanden hebben van een vuurwapen in iemands woonhuis, op een bepaald terrein (men denke b.v. 'aan particuliere nachtwakers), in een bepaalde gemeente, enz." Tweede en 10. Met betrekking tot het tweede en derde lid worde verwezen derde lid. naar artikel 9 van het Vuurwapenreglement, volgens welk artikel de aanvraag om eene machtiging en de machtiging zelve, ook die, welke in beroep is verleend, is ingericht naar een model, vastgesteld door den Minister van Justitie1). schorsing en 11. De gronden voor schorsing of intrekking van eene verleende intrekking. macntiging worden in de wet niet opgesomd. sehuwing. De nouder der machtiging kan eene daaraan verbonden voorwaarde hebben overtreden, er kunnen zich omstandigheden voordoen, op grond waarvan, indien zij vroeger bekend of te duchten geweest waren, de machtiging zou zijn geweigerd, en ten slotte kan vrees voor troebelen tot schorsing of intrekking van machtigingen leiden. Zoo noodig kan door of vanwege den Minister van Justitie den hoofden van plaatselijke politie worden bevolen om machtigingen te schorsen of in te trekken 2). Dat de hoofden van plaatselijke politie ook eene door den Commissaris der Koningin in beroep verleende machtiging kunnen schorsen of intrekken, houdt, gelijk in de Memorie van Antwoord is opgemerkt, met de eventueele noodzakelijkheid van snel ingrijpen verband. Intusschen kan het bevel tot schorsing of intrekking alleen in dringende gevallen bij voorraad uitvoerbaar worden verklaard. In andere gevallen treedt dus de schorsing of intrekking 1) Men vergelijke de bijlage van dit werkje (modellen E en F.) 2) Artikel 8, eerste lid. eerst in werking nadat of de termijn van beroep is verstreken of de Commissaris der Koningin in beroep de intrekking heeft bekrachtigd. In gevallen, welke tot schorsing of intrekking eener machtiging aanleiding zouden kunnen geven, zal uiteraard wel eens met eene waarschuwing kunnen worden volstaan, al wordt in de wet daarover niet gerept. Tegen eene schorsing of intrekking staat den belanghebbende volgens den laatsten zin van het vierde lid beroep open bij den Commissaris der Koningin in de provincie. 12. Hij, die een vuurwapen voorhanden heeft, zonder daartoe Bevoegdheid bevoegd te zijn, is niet strafbaar. Alleen kan de politie hem zonder voegdhêid om meer een bevel tot inlevering daarvan geven. tonden* te °r" Volgens artikel 9 n.1. kan de politie bevelen, dat personen, die ebben' zonder daartoe bevoegd te zijn, vuurwapenen of munitie voorhanden hebben, deze aan de gemeente in bewaring zullen geven. Eerst na daartoe bekomen machtiging van of vanwege den Minister van Justitie kan het bevel ook tot andere personen worden gericht. Wanneer is nu iemand niet bevoegd om munitie voorhanden te hebben, zoodat de politie hem zonder meer tot de inlevering daarvan kan verplichten? Wanneer is hij daartoe wèl bevoegd, zoodat de politie,* alvorens het bevel tot inlevering der munitie te geven, eerst eene machtiging van of vanwege den Minister van Justitie moet afwachten? De onbevoegdheid tot het voorhanden hebben van munitie kan allereerst voortvloeien uit artikel 72 van het z.g. Buskruitbesluit, hetwelk in zijn eerste lid aan ieder, die niet tot het houden van eene bewaarplaats of tot opslag van ontplofbare stoffen gerechtigd , \>»'\^ is, verbiedt zoodanige stoffen, waaronder gevulde munitiën zijn begrepen, voorhanden te hebben. Dit verbod (tweede lid) is o. a. niet van toepassing op het voorhanden hebben van buskruit tot eene hoeveelheid van 3 kilogram, van metaal- en jachtpatronen tot een getal van 2000, alsmede niet op slaghoedjes, op Flobertpatronen (patronen voor kamergeweren) en op hulzen tot metaal- en jachtpatronen, welk een en ander (derde lid) vrij mag worden bewaard. Ingevolge artikel 72 van het z.g. Buskruitbesluit is dus b.v. iemand, die 8000 metaal- of jachtpatronen voorhanden heeft, in overtreding. In dit geval zal overigens, wordt de overtreding geconstateerd, inbeslagneming volgen, zoodat artikel 9 der Vuurwapenwet 1919, dat het geven van een bevel tot inlevering overigens toelaat, alsdan practisch niet tot toepassing zal komen. De onbevoegdheid tot het voorhanden hebben van munitie kan voorts ook voortvloeien uit het laatste lid van artikel 3 dezer wet Hij, die niet bevoegd is om een vuurwapen voorhanden te hebben, is, behoudens de hierna te behandelen uitzondering, eveneens niet bevoegd om munitie voorhanden te hebben, dat wil dus zéggen: zelfs niet binnen de grenzen van artikel 72, tweede én derde lid, van het z.g. Buskruitbesluit, waaraan de Vuurwapenwet 1919 derogeert. Is iemand niet bevoegd om een vuurwapen voorhanden te hebben en vindt b.v. de politie bij hem 1000 metaal- of jachtpatronen, of een hoeveelheid slaghoedjes, Flobertpatronen of hulzen, dan kan zij hem zonder meer bevelen om die in te leveren. Immers ingevolge het laatste lid van artikel 3 dezer wet heeft hij ze, in weerwil van het bepaalde in artikel 72, tweede en derde lid, van het z.g. Buskruitbesluit, voorhanden zonder daartoe bevoegd te zijn. Indien hij echter — ziehier de uitzondering op den regel, in den aanhef van het laatste lid van artikel 3 dezer wet gesteld — tot het houden van eene bewaarplaats of tot opslag van ontplofbare stoffen gerechtigd is 1), wordt hij niet onbevoegd om munitie voorhanden te hebben, door de eventueele omstandigheid, dat hij niet bevoegd is om een vuurwapen voorhanden te hebben. Voor het geven van een bevel tot inlevering van munitie is in dit geval eene voorafgaande machtiging van of vanwege den Minister van Justitie vereischt. Aan het voorafgaande worde nog toegevoegd, dat, indien iemand wèl bevoegd is om een vuurwapen voorhanden te hebben, omtrent zijne bevoegdheid of onbevoegdheid om munitie voorhanden te hebben, in de Vuurwapenwet 1919 niets wordt bepaald. Die bevoegdheid of onbevoegdheid kan dan, gelijk wij zagen, voortvloeien uit de artikelen 71 en 72 van het z.g. Buskruitbesluit, in verband met de Hinderwet. Artikel 4. Allen, die van het afleveren van vuurwapenen of van munitie aan particulieren een beroep óf eene gewoonte maken, zijn verplicht een doorloopend register te houden en daarin onverwijld aanteekening te doen van alle door hen onder eenigen titel ontvangen of afgeleverde vuurwapenen of munitie. Zij zijn verplicht daarin onverwijld te vermelden de namen en woonplaatsen zoowel van degenen, van wie de voorwerpen afkomstig of voor wie deze bestemd zijn, als van hen, uit wier handen zij de voorwerpen hebben ontvangen of in wier handen zij deze hebben afgeleverd, en voorts datum en gemeente van afgifte van de machti- 1) Men zie artikel 71 van het z.g.Buskruitbesluit. gingen, consenten en geleibiljetten, welke ingevolge deze wet of de wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no. 81) aan bedoelde personen verleend mochten zijn, alsmede hetgeen verder door het hoofd van plaatselijke politie mocht worden voorgeschreven. Zij zijn verplicht het register op eerste aanvraag ter inzage te vertoonen aan elk der ambtenaren, in artikel 14 bedoeld. 1. Personen, die van het afleveren van vuurwapenen of van vuur- Personen, ais . , - bedoeld ln het wapenen en munitie aan particulieren een beroep ot eene gewoonte eerste ud^zuimaken, als handelaren, fabrikanten, herstellers, zullen in den regel practisch ....... . ■ . . eene machtl- practisch verplicht ziin zich van eene algemeene machtiging tot ging behoe- het voorhanden hebben van vuurwapenen te voorzien, al zullen voorhanden reizigers wellicht met geleidebiljetten kunnen volstaan 1). Immers vuurwapenen. mag ingevolge artikel 6 een vuurwapen binnen het rijk in Europa in het algemeen enkel worden afgeleverd aan iemand, die bevoegd is het wapen voorhanden te hebben. En de hier bedoelde personen zullen in den regel wel tevens van het ontvangen van vuurwapenen in den zin der wet een beroep of eene gewoonte maken. Bovendien zal artikel 9 der wet hen practisch tot het aanvragen van eene mach-' tiging nopen. Personen, die uitsluitend van het afleveren van munitie in den zin der wet aan particulieren een beroep of eene gewoonte maken, zullen eene machtiging tot het voorhanden hebben van vuurwapenen wellicht kunnen ontberen, indien zij althans ingevolge de z.g. Buskruitwet tot het houden van eene bewaarplaats of tot opslag van ontplofbare stoffen gerechtigd zijn. Is dat niet het geval, dan zal artikel 9 der Vuurwapenwet 1919, in verband met artikel 3, laatste lid, dier wet, ook hen tot het aanvragen van eene machtiging practisch nopen. De autoriteiten, bevoegd om machtigingen tot het voorhanden hebben van een vuurwapen te verleenen, verkrijgen derhalve in ruime mate de gelegenheid om, door het stellen van voorwaarden, te bevorderen, dat de voorschriften, bij of krachtens de Vuurwapenwet 1919 uitgevaardigd, in den wapen- en munitiehandel zullen worden nageleefd 2), en om zoo noodig, op den aard van de vuurwapenen en van de munitiën, welke hier te lande in den handel verkrijgbaar zijn, invloed te oefenen. Immers kan eene machtiging tot vuurwapenen van eene bepaalde soort worden beperkt of kan 1) Artikel 3 onder 7°. der z.g. Wapenwet, gelijk dat is gewijzigd bij artikel 17 der Vuurwapenwet 1919. Hetzelfde geldt tot zekere hoogte voor ondernemers van middelen van vervoer. 2) Men vergelijke artikel 10, eerste lid en tweede lid, onder 1'., van het Vuurwapenreglement. daaraan de voorwaarde worden verbonden, dat de houder vuurwapener of munitie van eene bepaalde soort niet voorhanden zal hebben. Het door- 2. Aan eene machtiging, verleend aan iemand, die van het af- loopend . r . . ,. , register. leveren van vuurwapenen of van munitie aan particulieren een beroep of eene gewoonte maakt, moet ingevolge artikel 10, laatste lid, onder 2°., van het Vuurwapenreglement steeds als voorwaarde worden verbonden, „dat het doorloopend register, hetwelk hij ingevolge artikel 4 der Vuurwapenwet 1919 moet houden, is ingericht naar een model, vastgesteld door Onzen Minister van Justitie 1). Langs dezen weg is uniformiteit van registratie bevorderd. Geregelde en voldoende controle op de voorgeschreven registratie is natuurlijk voor eene goede werking van de nieuwe wettelijke voorschriften onmisbaar. Ter bevordering van zoodanige controle ware wellicht aan eene machtiging, als in den aanhef dezer aanteekening bedoeld, nog als regel de voorwaarde te verbinden, dat b.v. dagelijks of wekelijks een uittreksel uit het doorloopend register bij de politie moet worden ingeleverd. De sancties. 3. Op de overtreding van dit artikel, dat vele punten van overeenkomst vertoont met artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht, gewijzigd bij de wet van 7 Juni 1919 (Staatsblad no. 311) 2), zal in vele gevallen een dubbele sanctie staan. In de eerste plaats valt de overtreder in de strafbepaling van artikel 12, tweede lid. Bovendien kan de machtiging tot het voorhanden. hebben van vuurwapenen, welke hem verleend mocht zijn, op grond van het niet' nakomen eener daaraan verbonden voorwaarde 3), onder omstandigheden worden geschorst of ingetrokken, al of niet na waarschuwing. Artikel 5. Het is verboden eene bom, eene handgranaat of een dergelijk voor ontploffing of voor het verspreiden van verstikkende of vergiftige gassen bestemd wapen, een vlammenwerper, een kanon, een machine-geweer of een onderdeel van een dier vuurwapenen te vervaardigen, te herstellen of voorhanden te hebben. Het voorgaande lid is niet van toepassing ten aanzien van bet vervaardigen, herstellen of voorhanden hebben van een der daarin genoemde vuurwapenen door iemand, die bevoegd is het wapen voorhanden te hebben. 1) Men vergelijke de bijlage van dit werkje (model Q.) 2) Men zie vooral Noyon, aangehaald werk, aanteekening 1 op artikel 437 (oud). 3) Men vergelijke artikel 10, eerste lid, en tweede lid, onder 1*., van het Vuurwapenreglement. 1. Met betrekking tot de vraag, onder welke voorwaarden eene stof of een voorwerp als een onderdeel van eene bom, eene handgranaat, enz. is aan te merken, vergelijke men aanteekening 3 op artikel 1. Ontplofbare stoffen, enz. kunnen op een gegeven oogenblik voor onderdeel van eene bom, eene handgranaat, enz. worden bestemd. De enkele, niet uiterlijke herkenbare bestemming acht ik ook ten deze niet voldoende. Wanneer b.v. een anarchist eene hoeveelheid van eene ontplofbare stof, welke ook voor andere doeleinden kan dienen, bestemt tot onderdeel van eene bom, dan wordt die stof daardoor alleen nog niet tot onderdeel van eene bom, doch m. i. eerst, wanneer die bestemming uiterlijk herkenbaar is, wanneer uit uiterlijke kenteekenen, b.v. uit den aard van het voorwerp, waarin de stof is opgenomen, of uit den verderen inhoud van dat voorwerp (spijkers, stukken ijzer, enz.), blijkt, dat de stof bestemd is om in verbinding met andere stoffen of voorwerpen eene bom te vormen. 2. Omtrent de op overtreding van het verbod van dit artikel gestelde strafrechtestraf zie men artikel 12 en aanteekening 1 op dat artikel. Onder o^oCt™-'' omstandigheden geldt het hier een misdrijf, waarop gevangenis- artLi?n *" straf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste zes duizend gulden is gesteld. 3. Wanneer iemand ontplofbare stoffen voorhanden heeft, welke stratreehteniet als onderdeelen van eene bom, eene handgranaat, enz. kunnen ópkhetBoni!e. worden aangemerkt, dan zal hij, indien hij althans niet tot het yoXnden houden van eene bewaarplaats of tot opslag van ontplofbare stoffen ïnJpioibMe" gerechtigd is, ook in den vervolge strafbaar kunnen zijn krachtens artikel 2 der z.g. Buskruitwet, in verband met artikel 72 van het z.g. Buskruitbesluit, en artikel 22 a van de Hinderwet. De bij de genoemde wetsartikelen gestelde straffen (geldboete of hechtenis) zijn voor die gevallen, waarin de strafbare handeling de omwoners aan de grootste gevaren blootstelt, of waarin de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat de stoffen bestemd zijn tot het plegen van een misdrijf, ongetwijfeld veel te licht. Artikel 6. Het is verboden een vuurwapen binnen het rijk in Europa al te leveren. Het voorgaande lid is niet van toepassing ten aanzien van het afleveren van een vuurwapen: 1°. aan iemand, die bevoegd is het wapen voorhanden te bebben; Onderdeel van eene bom, eene handgranaat enz. 2°. aan iemand, die ingevolge artikel 3, eerste lid, onder 6°., der wet van 9 Mei ï 890 (Staatsblad no. 81) het wapen op den open-, baren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich mag hebben; 3°. door iemand, die, bevoegd om het wapen voorhanden te hebben, het tijdelijk in bewaring geeft aan een meerderjarige, die tót hem in dienstbetrekking staat, of aan een meerderjarigen huisgenoot. 1. Het begrip „aflevering" dient volgens de Memorie van Toelichting te worden bepaald in verband met den term „voorhanden hebben", d. w. z. in feitelijk bezit hebben *). „Aflevering is overdracht van dat feitelijk bezit." Is dit juist, dan zal het geval van aflevering naar het buitenland — hetwelk volgens de Memorie van Toelichting door het eerste lid niet wordt verboden — zich wel niet licht voordoen. De wapenhandelaar b.v., die wapenen naar het buitenland wil verzenden, zal ze wel „afleveren" aan den vervoerder, al levert hij ze aan zijn buitenlandschen klant. AHevering 2. Uit het artikel volgt, dat men binnen het rijk in Europa aan wTpCn"nr8an een vervoerder alleen dan een vuurwapen mag afleveren, indien vervoerders. die vervoerder bevoegd is om het wapen voorhanden te hebben. De bevoegdheid daartoe kan hij ontleenen, voor zoover hij die uit anderen hoofde niet bezit, hetzij aan een geleibiljet, afgegeven door het hoofd van politie der gemeente, waar het vervoer een aanvang neemt, hetzij aan een consent van invoer, uitvoer, doorvoer of vervoer2). Naar mijne meening behoeft overigens de onmiddellijke vervoerder, die als zoodanig in het geleibiljet of consent kan worden aangewezen, met name in de omschrijving van de wijze van het vervoer, niet dezelfde persoon te zijn als degene, wien het geleibiljet is afgegeven of het consent is verleend. Een wapenhandelaar kan b.v. een geleibiljet vragen voor het vervoer van een revolver per bode X. of per Staatsspoor naar Y. te Z. Het vervoer door bode X. of door de aangewezen spoorwegmaatschappij is dan eventueel door het geleibiljet, dat de revolver vergezelt, gedekt, en aan hem of haar kan de revolver worden afgeleverd. Overigens kunnen moeilijkheden, welke ten aanzien van de bevoegdheid van een vervoerder om vuurwapenen in den zin dezer wet voorhanden te hebben, mochten rijzen, worden ondervangen Wat is aflevering? 1) Men vergelijke aanteekening 1 op artikel 3. ..,,„, „ 2) Artikel 3, eerste lid, onder 3°., dezer wet, in verband met het gewijzigde artikel i onder 7". der z.g. Wapenwet. door het verleenen van eene algemeene of bijzondere machtiging, geldende voor alle of voor een zeker aantal ten vervoer te geven vuurwapenen. Ik denk hier ook aan bedienden en reizigers van wapenhandelaren, door deze hunne patroons geregeld met het vervoer van vuurwapenen belast. Uit het bovenstaande volgt, dat men ten aanzien van het vervoer van een vuurwapen in den zin dezer wet steeds twee vragen heeft te stellen en uiteen te houden, n.1. 1°. mag de vervoerder het vuurwapen of onderdeel daarvan op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich hebben? en 2°. mag het vuurwapen of onderdeel daarvan aan hem worden afgeleverd? Een ontkennend of bevestigend antwoord op de eene vraag sluit nog niet in eenzelfde, ontkennende of bevestigende, beantwoording van de andere. Een onderdeel van een vuurwapen b.v., op zich zelf geen wapen, mag iemand bij zich hebben; doch het mag aan hem niet worden afgeleverd, tenzij hij bevoegd is om het (onderdeel , van een) vuurwapen voorhanden te hebben. Daarom is dan bok mijn advies aan wapenhandelaren, jagers, enz.: voorziet niet alleen u zelf, doch ook uw bediende of knecht van eene machtiging. Voor het personeel zal als regel wel kunnen worden volstaan met een bijzondere machtiging voor het voorhanden hebben van een zeker aantal vuurwapenen, onder voorwaarde b.v., dat de houder die alleen voor eenig vervoer voorhanden zal hebben. Het systeem der wet brengt mede, dat wie een vuurwapen voorhanden heeft of krijgt, practisch in het algemeen een machtiging moet hebben, wil niet op een gegeven oogenblik ongelegenheid ontstaan, j 3. Uiteraard zal het dengene, die binnen het rijk in Europa een Aflevering vuurwapen aflevert, niet steeds gemakkelijk vallen zich er van te w"e™"'aan vergewissen, dat de persoon, wien hij dat wapen aflevert, bevoegd handen v°°r' is om het voorhanden te hebben. In geval van twijfel zal hij zich v".f SeVo^e uiteraard van de aflevering moeten onthouden. Het is intusschen personenmogelijk, dat hij er in „inloopt", d. w. z. dat hij, niettegenstaande de aanwending van alle voorzichtigheid en oplettendheid, welke redelijkerwijs van hem mocht worden verlangd, toch aan een onbevoegde aflevert. In dit geval kan de bekende jurisprudentie van den Hoogen Raad 1), volgens welke bij gebleken afwezigheid van alle schuld geen bestraffing mag volgen, hem baat geven. 4. In het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer Werd door Aflevering sommige leden de vrees uitgesproken, dat dit artikel aanleiding tot ïïuve™, enz. 191MefeiniZqe w ^m8^11 Va? }tF°brnari W™> Weekblad van het Recht no. 9958, en van 1» Mei 1919, Weekblad van het Hecht no. 10424. moeilijkheden zal geven. „Hoe zal hij, die het wapen aflevert, b.v. weten, of hij te doen heeft met een persoon, als bedoeld in art. 3, eerste lid, sub. 6°, der wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no. 81)?" In zijn antwoord gaf de Minister van Justitie te kennen, dat de hier bedoelde uitzonderingsbepaling (no. 2 van het tweede lid van artikel 6) hierop neerkomt, dat de jager, die aan den drijver een geweer aflevert om dat voor hem naar (of van) het jachtveld over te brengen, onder het verbod van aflevering van een vuurwapen binnen het rijk in Europa niet valt. No. 2 van het tweede lid gaat intusschen m. i. nog verder en dekt b.v. ook de^ wapenhandelaar, die een gerepareerd schietgeweer aflevert aan den knecht van een jager, dbor dezen belast om dat geweer van of naar het jachtveld over te brengen. Artikel 7. Naar regelen, te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur, kan van personen, die ingevolge deze wet eene machtiging, oï krachtens een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 2, een consent van invoer, uitvoer, doorvoer of vervoer aanvragen, een bedrag worden geheven ter vergoeding van kosten van administratie en toezicht. De machtiging of het consent en de vuurwapenen en de munitie, waarop zij betrekking hebben, moeten op eerste aanvraag worden vertoond aan elk der ambtenaren, in artikel 14 bedoeld. Eerste ud. I. Men vergelijke bij het eerste lid de artikelen 9 en 6 van het Vuurwapenreglement. Tweede ud. 2. Het niet nakomen van het tweede lid kan, behalve tot strafvervolging x), onder omstandigheden bovendien aanleiding geven tot schorsing of intrekking van de machtiging, al of niet na waarschuwing. De verplichting tot het vertoonen van het consent of van de vuurwapenen en de munitie, waarop het betrekking heeft, rust m. i. mede op den onmiddellijken vervoerder, die wel veelal een ander zal zijn dan degene, wien het consent is verleend. Artikel 8. De hoofden van plaatselijke politie gedragen zich in de uitvoering dezer wet naar de aanwijzingen van of vanwege Onzen Minister van Justitie. 1) Artikel 12, tweede lid. Zij zijn verplicht een register te houden en daarin aanteekeningen te doen van elke door hen of, in beroep van hunne' beslissing, door Onzen Commissaris in de provincie verleende machtiging, als bedoeld in artikel 3, zoomede van elke schorsing of intrekking van zoodanige machtiging. Onze Minister van Justitie is bevoegd voorschriften te geven met betrekking tot de registratie der personen, die vuurwapenen voorhanden hebben. < 1. Centralisatie in de uitvoering der wet, mede ter verkrijging Eerste ua. van de noodige uniformiteit van toepassing, is volgens de Memorie van Toelichting onvermijdelijk. Het geldt hier de uitoefening van eene nieuwe en belangrijke rijkspolitietaak door de hoofden van plaatselijke politie, zoodat met h'et geven van aanwijzingen „vanwege Onzen Minister van Justitie", uiteraard de procureurs-generaal, fungeerende directeuren van politie, zijn belast. 2. Als een gevolg van het tweede lid kan-elke machtiging tot het Tweede m. voorhanden hebben van een vuurwapen, ook die welke in beroep is verleend, het nummer dragen, waaronder zij in het plaatselijk register is ingeschreven. *) Artikel 9. De hoofden van plaatselijke politie zijn bevoegd te bevelen, dat personen, die, zonder daartoe bevoegd te zijn, vuurwapenen of munitie voorhanden hebben, deze, binnen een daarvoor te stellen termijn, op daartoe aan te wijzen plaatsen of in handen van daartoe aan te wijzen personen aan de gemeente in bewaring zullen geven. Na daartoe bekomen machtiging van of vanwege Onzen Minister van Justitie kan het bevel ook tot andere personen worden gericht. Het bevel wordt hetzij door of vanwege het hoofd van plaatselijke politie mondeling of schriftelijk gericht tot dengene, wien het aangaat, hetzij gegeven bij algemeene bekendmaking. Die bekendmaking geschiedt op de wijze, door het hoofd van plaatselijke politie bepaald. Kan het optreden van het hoofd van plaatselijke politie niet worden afgewacht, dan kan, voor zoover betreft personen, die, zonder daartoe bevoegd te zijn, vuurwapenen of. munitie voorhanden hebben, bij dringende noodzakelijkheid een bevel, als bedoeld in het eerste lid, worden gegeven door elk der andere ambtenaren, in artikel 14 vermeld. Het wordt alsdan mondeling of schriftelijk gericht tot dengene wien het aangaat. 1) Men zie de bijlage van dit werkje (model F, noot (1)). in bewaring 1. Dit artikel is het sluitstuk van de wet. Ten slotte kunnen de geven. , .... . , . vuurwapenen en de munitiën, welke zich bevinden onder personen, bij wie zij, hetzij in het algemeen, hetzij alleen met het oog op verwachte of reeds ingetreden buitengewone omstandigheden, niet vertrouwd zijn, worden ingenomen1). Bij de regeling daarvan is uiteraard onderscheid gemaakt tusschen personen, die wel, en hen, die niet bevoegd zijn om vuurwapenen of munitie voorhanden te hebben. De wet spreekt niet, als artikel 29 der z.g. Oorlogswet, van „inleveren", doch van „in bewaring geven". Moet hier aan bewaargeving worden gedacht, dan is het m. i. eene bewaargeving sui generis, op bevel van het hoofd van plaatselijke politie, terwijl de bewaarnemer, de gemeente, verplicht is de voorwerpen aan te nemen en te bewaren 2). In dezen gedachtengang schijnt te zijn aangenomen, dat door de daad der bewaargeving tusschen den bewaargever en den bewaarnemer een burgerrechtelijke rechtsband ontstaat, welke in de artikelen 10 en 11 der wet eenige, zij het dan ook zeer onvolledige regeling heeft gevonden, en waarvoor overigens tot algemeene rechtsbeginselen zal zijn terug te gaan. Volgens de Memorie van Toelichting dient de gemeente voor eene behoorlijke bewaring van de in bewaring gegeven voorwerpen zorg te dragen, waartegenover dan het bewaarloon, bedoeld in artikel 10, derde lid, in de gemeentekas wordt gestort. Behartigt de bewaarnemer, in casu de gemeente, aldus de Memorie van Antwoord, bij den verkoop van in bewaring gegeven voorwerpen overeenkomstig artikel 10, derde lid, de belangen van den bewaargever niet voldoende, dan kan deze haar in rechten aanspreken. Deze geheele rechtsfiguur is overigens min of meer ongeregeld. De gemeente zal m. i. de in bewaring gegeven vuurwapenen of munitie niet mogen gebruiken 3). In geval van oorlog, daaronder begrepen de tijd, dat de militie te land buitengewoon is bijeengeroepen, kan oogenblikkelijke inbezitneming plaats vinden ingevolge artikel 73 der z.g. Onteigeningswet. Bevoegdheid 2. Al zijn, blijkens den aanhef van het artikel, de hoofden van hoofden van plaatselijke politie zonder eenige wettelijke beperking bevoegd om politie. een bevel tot inlevering te geven — de andere opsporingsambtenaren zijn daartoe ingevolge het laatste lid alleen „bij dringende noodzakelijkheid" bevoegd —, zoo dienen zij uiteraard ook hunne 1) Men vergelijke artikel 29 van de z.g. Oorlogswet van 23 Mei 1899 (Staatsblad no. 128). 2) Er zou dan ten deze eenige verwantschap zijn met de sequestratie op rechterlijk bevel (art. 1767, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). 3) Men vergelijke artikel 11, eerste lid. nieuwe bevoegdheid tot het geven van een bevel tot inlevering enkel uit te oefenen, voor zoover het algemeen belang dat vordert. „Uiteraard" — aldus de Memorie van Toelichting — „zal er ten aanzien van een persoon, die, hoezeer hij vuurwapenen onbevoegdelijk voorhanden heeft, nochtans aan de vereischten voor het verleenen van een machtiging blijkt te voldoen, geen bepaalde aanleiding zijn tot het geven van een bevel, als hier bedoeld. Voor onnoodigen overlast make derhalve de rustige burger, die geen onredelijk grooten voorraad vuurwapenen bezit, zich niet bevreesd." 3. Degene, die onbevoegdelijk vuurwapenen voorhanden heeft en Teruggave wien is bevolen om die in bewaring te geven, kan natuurlijk aan- bewaring stonds eene machtiging tot het voorhanden hebben van die wapenen vuuraanvragen. Wordt hem die verleend, dan kan onverwijld terug- munitie? ° gave der wapenen volgen 1). Dienovereenkomstig kan ook teruggave van munitie volgen, zoodra de onbevoegdheid tot het voorhanden hebben daarvan is opgeheven, b. v. doordat degene, wien het bevel tot inlevering is gegeven, eene machtiging tot het voorhanden hebben van een vuurwapen verkrijgt 2). 4. Terwijl artikel 29, eerste lid, der z.g. Oorlogswet alleen ver- wijze van meldt inlevering „op daartoe aan te wijzen plaatsen", laat het eerste '"k™1"*' lid van artikel 9 der Vuurwapenwet 1919 mede toe de inlevering „in handen van daartoe aan te wijzen personen". Dientengevolge kunnen de hoofden van plaatselijke politie het bevel tot inlevering ook zóó inkleeden, dat aan dengene, die het overbrengt, de vuurwapenen of de munitiën moeten worden afgegeven. Hetgeen onder omstandigheden practisch kan zijn. 5. Met de „andere personen", vermeld in den tweeden zin van Eerste nu. het eerste lid, worden natuurlijk bedoeld personen, die bevoegd zijn weede n' vuurwapenen en munitie voorhanden te hebben. Daaronder vallen dus niet alleen de personen, wien tot het voorhanden hebben van een vuurwapen machtiging is verleend8), doch ook die, vermeld in artikel 3, eerste lid, onder 2°. en 3°. Militaire verlofgangers b. v. zouden door toepassing van den tweeden zin van het eerste lid tot inlevering van hunne geweren kunnen worden verplicht. 6. Het bevel tot inlevering kan worden gegeven, hetzij — en dit Bijzonder oi zal wel regel worden — aan bepaalde personen, bij wie het bezit bevel tot Inlevering; . spoedeischen- 1) Aldus de Memorie van Toelichting. de gevallen. 2) Men zie artikel 3, laatste lid. 3) De machtiging kan door het hoofd van plaatselijke politie worden geschorst of ingetrokken, waarna zonder meer een bevel tot inlevering kan worden gegeven. van vuurwapenen of van munitie wordt geconstateerd of vermoed, hetzij in het algemeen. In het laatste geval zullen uiteraard omvangrijke maatregelen moeten worden getroffen, wil de naleving van het bevel in voldoende mate verzekerd zijn. Het geval kan zich voordoen, dat het hoofd van plaatselijke politie zelf niet spoedigjgenoeg in staat is om een bevel tot inlevering te geven. Stel b.v., dat de politie in de woning van iemand, bij wien vuurwapenen allerminst vertrouwd zijn, eene geladen revolver aantreft, welke hij, zonder daartoe bevoegd te zijn, voorhanden heeft. De gemeentepolitie zou wellicht voor een dergelijk geval van te voren door het hoofd van plaatselijke politie gemachtigd kunnen worden om namens dat hoofd — men zie hef woord „vanwege" in het tweede lid — een bevel tot inlevering te geven. Doch de rijkspolitie kan bezwaarlijk door alle hoofden van plaatselijke politie van te voren in dien zin gemachtigd worden. De moeilijkheden, welke ten deze zouden kunnen rijzen, worden intusschen ondervangen door het laatste lid x). strafrechte- 7. Wordt aan een bevel tot uitlevering geen gevolg gegeven, teiuke sancu». .g artjkej ^2, tweede lid, van toepassing en kunnen de vuurwapenen en munitiën in beslag worden genomen en verbeurdverklaard. Artikel 10. De in bewaring gegeven vuurwapenen en munitie worden, voor zoover het hoofd van plaatselijke politie dat noodig acht, voor onmiddellijk gebruik ongeschikt gemaakt. Over de in bewaring gegeven vuurwapenen en munitie kan de rechthebbende beschikken met goedvinden van het hoofd van plaatselijke politie. Ter zake van de bewaring van vuurwapenen of munitie voor iemand, die niet bevoegd is die voorwerpen voorhanden te hebben, is aan de gemeente een bewaarloon verschuldigd, waarvan het bedrag door Ons wordt vastgesteld. Tot verhaal van dat bewaarloon kunnen de voorwerpen, zoodra dat noodig blijkt, door of vanwege de gemeente worden verkocht. De opbrengst is, na aftrek van het bewaarloon en de op den verkoop vallende kosten, ter beschikking van den rechthebbende. Eerste M. 1- Het eerste lid strekt om de gevaren, welke uit de opeenhooping van vuurwapenen en van munitie in de bewaarplaatsen zouden kunnen voortvloeien, te keeren. 1) Dit is door de Regeering eerst in het gewijzigd wetsontwerp ingeiascht, overigens uit eigen beweging. Het is der gemeente niet verboden om de bewaring van de vuurwapenen en munitie in eene andere gemeente te doen geschieden. Dit kan onder omstandigheden ten zeerste aanbeveling verdienen, indien b.v. ter plaatse het noodige personeel voor bewaking ontbreekt. 2. Ingevolge het tweede lid mag b.v. de belanghebbende, met Tweed. u«. goedvinden van het hoofd van plaatselijke politie, de ingeleverde voorwerpen verkoopen, waarbij natuurlijk artikel 6 van toepassing is. Hij kan ze ook voor gebruik duurzaam ongeschikt maken én aldus aan de werking der wet onttrekken. x) 3. Tevens zal hij zich aldus, n.1. door verkoop of duurzame Derde Ud. ongeschiktmaking, de betaling van het bewaarloon kunnen besparen. Het bedrag daarvan is vastgesteld bij artikel 11 van het Vuurwapenreglement. Zoodra het bedrag van het bewaarloon dat noodig maakt, kunnen de ingeleverde vuurwapenen en munitie door of vanwege de gemeente zonder vorm van proces worden verkocht. „Behartigt daarbij" — aldus de Memorie van Antwoord — „de bewaarnemer, in casu de gemeente, de belangen van den bewaargever niet voldoende, dan kan deze haar in rechten aanspreken." Artikel 11. 'fW[ Indien de in bewaring gegeven vuurwapenen of munitie niet -worden afgegeven in den toestand, waarin zij bfl de inlevering verkeerden, zal de schade, welke aldus aan iemand berokkend mocht zijn, aan dezen door d» gemeente worden vergoed. Tot het erlangen van de schadevergoeding dient de belanghebbende eene aanvraag in aan de gemeente en wrf binnen eene maand na de afgifte. Binnen twee maanden nadat de aanvraag bij de gemeente is ontvangen, biedt deze aan den belanghebbende eene bepaalde som * ate, schadevergoeding aan. Is binnen den gestelden' termijn geen aanbod door den belanghebbende ontvangen of acht h# de aangeboden schadevergoeding niet voldoende, dan kan tii} het geöchil op de gewone wijze bij den burgerlijken rechter aanbrengen. Door de gemeente kan, indien dit wordt verlangd, op de schadevergoeding voorschot worden gegeven. Men vergelijke artikel 29 der z.g. Oorlogswet van 23 Mei 1899 (Staatsblad no. 128), in verband met artikel 17 dier wet. 1) Artikel 16. Vuurwapenwet. Artikel 12. Hij, die een verbod, bij of krachtens deze wet gesteld, overtreedt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden. Indien echter, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, eenig voorwerp, met betrekking tot hetwelk het feit wordt begaan, is eene bom, eene handgranaat of een dergelijk voor ontploffing of voor het verspreiden van verstikkende of vergiftige gassen bestemd wapen, een vlammenwerper, een kanon, een machinegeweer of een onderdeel van een dier vuurwapenen, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van hoogste zes duizend gulden opgelegd. Overtreding van de artikelen 4 of 7, tweede lid, of het niet nakomen van een bevel, als bedoeld bij artikel 9, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden. , De voorwerpen, door middel van het feit verkregen, of waar¬ mede of met betrekking tot welke het feit is begaan, kunnen worden verbeurd verklaard. De vernietiging of onbruikbaarmaking van die voorwerpen kan in het vonnis worden gelast. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden, indien daarop mede gevangenisstraf is gesteld, als misdrijven en overigens als overtredingen aangemerkt. strafbare i. Heeft iemand eene bom, eene handgranaat, enz. ingevoerd, betokktag uitgevoerd, doorgevoerd of vervoerd, voorhanden of afgeleverd, trt bommen, ^^j^ naar n}j weet Gf redelijkerwijs moet vermoeden, het voorwerp, met betrekking tot hetwelk het feit is begaan, is eene bom, eene handgranaat, enz., dan vloeit uit dit artikel, in verband met artikel 2 of artikel 3 van het Vuurwapenreglement of met artikel 5 of artikel 6 dezer wet, voort, dat hij wegens misdrijf met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste zes duizend gulden kan worden gestraft x). Indien echter het weten of redelijkerwijs vermoeden van den aard van het voorwerp bij den dader ontbreekt, kan hij slechts worden gestraft wegens overtreding met de in den aanhef van het artikel genoemde straf. verbeurd- 2. Het derde lid maakt verbeurdverklaring mogelijk, onverschillig Terkiaring. ^ ^e scjlui) kan de hierboven bedoelde verbodsbepaling niet worden overtreden. Voor zoodanig vervoer is een geleibiljet niet noodig. Een consent van invoer, uitvoer, doorvoer of verC kan noodig zijn, doch dan alleen om de toepassehjkheid van een verbod van invoer, uitvoer, doorvoer of vervoer, en niet om de, immers ontbrekende toepasselijkheid van de z.g. Wapenwet uit te sluiten. Men vergelijke hierboven aanteekening 4 op artikel 1. .... „ ''AtM o n A*r -j o- Wanenwet heeft 3. Na de wijziging weiKe artmei o ««. . r -6ondergaan, zaï het wellicht noodig blijken, dat van de bevoegd heid bij den aanhef van artikel 3 dier wet aan de hoofden der de ne ' J . 1 u^,r takend, n.1. om voorschriften ^^^Z^i^ welke openbare ambtenaren en beambten een wapen bij zich mogen hebben, meer d« «^« wordt gebruikgemaakt. Men denke b.v. aan het vervoer van een Lon over den openbaren weg. Een kanon behoort: «te^ niet tot de uitrusting van den artillerist, zoodat deze aan artikel 3 onder 2 der z g Wapenwet niet het recht kan ontkenen om een kanon by £1 te hebben. Tot dusver was hem dat ingevolge artikel 3 onder 7" dier wet geoorloofd, mits het kanon zoodanig was ingepakt dat het niet voor dadelijk gebruik kon worden aangewend. Doch artikel 3 onder 7». is thans gewijzigd en het zou bezwaarlijk aangaan, dat voor het vervoer van rijkswege van kanonnen, machineI weren, enz. telkens een geleibiljet zou moeten worderi ge De moeilijkheid kan aldus worden ondervangen, dat de hoofden der milita ren departementen een voorschrift geven of doen geven, Lhtens hetwelkdie militairen der betrokken wapens, die als^ bare ambtenaren of beambten kunnen worden aangemerkt bevoegd zi n om een kanon, een machine-geweer of wat verder-op het gebied van vuurwapenen niet tot hunne uitrusting behoort, by zich te hebben. « 4. Men vergelijke bij dit artikel artikel 8 van het VuurwapenSSJS reglement -^^T^nnnendle doelen tot een geweer[^J^^ W)dMérM aeKfvr^S&n c en d, Het vervoer op een geleibiljet moet geschieden overeenkomstig hetgeen daarbij ten aanzien van route, tijd en wijze van het vervoer is bepaald, waarvan de politie zich door de inzage van het geleibiljet, dat immers de vervoerde vuurwapenen moet vergezellen, kan overtuigen. In het geleibiljet kan een persoon als de onmiddellijke vervoerder worden aangewezen, n.1. in de omschrijving van de wijze van het vervoer. Die persoon kan m. i. een ander zijn dan degene, wien het geleibiljet is afgegeven. Men zie aanteekening 2 op artikel 6. Ten aanzien van het vervoer, dat gedekt is door een consent, geldt m. i. hetzelfde. Opgemerkt worde ten slotte, dat het vervoer van vuurwapenen in den zin van de Vuurwapenwet 1919 in het algemeen niet is verboden, doch enkel dat van bommen, handgranaten, enz. *) Een geleibiljet van het hoofd van plaatselijke politie voor het vervoer van een vuurwapen kan den vervoerder natuurlijk enkel aan de toepasselijkheid van het verbod tegen het bij zich hebben van een wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats onttrekken, doch niet aan de toepasselijkheid van een verbod van vervoer van vuurwapenen. Mocht b.v. een hoofd van plaatselijke politie voor het vervoer van eene bom een geleibiljet hebben afgegeven, dan zou de vervoerder wel is waar niet op grond van overtreding van de z.g. Wapenwet, doch wèl wegens overtreding van het verbod van artikel '3 van het Vuurwapenreglement kunnen worden vervolgd. Artikel 18. Wij bepalen, op welk tijdstip, of op welke tijdstippen onderscheidenlijk, de bepalingen dezer wet in werking treden. Deze wet kan worden aangehaald als „Vuurwapenwet 1919". 1) Artikel 3 van het Vuurwapenreglement. VUURWAPENREGLEMENT. Artikel 1. De in dit besluit voorkomende uitdrukkingen hebben dezelfde beteekenis als die zij hebben in de Vuurwapenwet 1919. Men vergelijke hierbij artikel 1 der Vuurwapenwet 1919. Artikel 2. Dryoer, uitvoer en doorvoer van vuurwapenen en van munitie zijn verboden. Het voorgaande lid is niet van toepassing ten aanzien van den invoer, uitvoer of doorvoer: 1°. door of vanwege het Rijk; 2°. van vuurwapenen (ten hoogste vijf en twintig patronen voor de gezamenlijke wapenen inbegrepen) door personen, die, anders dan ingevolge artikel 3, eerste lid, onder 7°., der wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no. 81), de wapenen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich mogen hebben; 3°. die door of vanwege Onzen Minister van Justitie is vrijgelaten en geschiedt met inachtneming van de voorwaarden, welke bij de vrijlating mochten zijn gesteld. 1. Men vergelijke hierbij artikel 2, eerste lid, der Vuurwapenwet 1919. 2. De uitzonderingsbepaling van no. 1 van het tweede lid dekt No. i Ta» den invoer, uitvoer, of doorvoer, die door of vanwege het rijk ge- bSÏ schiedt. Voor den invoer, uitvoer of doorvoer, die enkel ten behoeve van het rijk plaats vindt, b.v. op bestelling in het buitenland, kan het hoofd van het daarbij betrokken departement van algemeen bestuur een consent afgeven (art. 4, eerste lid, onder 1°.). 3. De strekking van no. 2 van het tweede lid is als volgt. Wan- * »«■ neer iemand ingevolge de z.g. Wapenwet één of meer vuurwapenen "Sï tw*ed* op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich mag hebben, mag hij met die wapenen (ten hoogste vijf en twintig patronen voor de gezamenlijke wapenen inbegrepen) ook de grens overschrijden. Men denke aan rijksveldwachters, die een gevangene over de grens transporteeren en daarna weder teruggaan', aan militairen, behoorende tot het leger in Oost-Indië, die daarheen scheep gaan, aan jagers in de grensstreken, enz. Intusschen kan het bezit van een geleidebiljet voor het vervoer van een vuurwapen, afgegeven overeenkomstig artikel 3 onder 7°. der z.g. Wapenwet, wèl de bevoegdheid geven om dat wapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich te hebben, doch niet de bevoegdheid om dat wapen in te voeren, uit te voeren of door te voeren. Ware anders bepaald, dan zouden practisch, nevens de hoofden der departementen van algemeen bestuur en de Commissarissen der Koningin, ook de hoofden van plaatselijke politie ontheffing van het verbod van invoer, uitvoer en doorvoer van vuurwapenen kunnen verleenen. De zinsnede „anders dan ingevolge artikel 3, eerste lid, onder 7°., der wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no 81)" wil uiteraard dit uitdrukken: niet ingevolge artikel 3, eerste lid, onder 7.°., doch ingevolge eene der andere uitzonderingsbepalingen van de z.g. Wapenwet. No. s van 4. No. 3 geeft den Minister van Justitie de geleeenheid om van het tweede 6 .. ... r «o. het verbod, gesteld by het eerste hd, vrijlatingen te verleenen. Eene dergelijke vrijlating zal, in tegenstelling met een consent, hetwelk slechts voor een enkel geval van invoer, uitvoer of doorvoer geldt, wel in het algemeen zijn gedacht als van meer algemeenen aard. Stel b.v., dat eene buitenlandsche mogendheid verlof zou krijgen om troependeelen over ons grondgebied te vervoeren. Dan zou bij beschikking van den Minister van Justitie kunnen worden bepaald, dat de doorvoer van de vuurwapenen en munitie, welke die troependeelen bij zich hebben, in het algemeen of onder bepaalde voorwaarden wordt vrijgelaten.. Artikel 3. Het vervoer van bommen, handgranaten en dergelijke voor ontploffing of voor het verspreiden van verstikkende of vergiftige gassen bestemde wapenen, vlammenwerpers, kanonnen, machinegeweren en van onderdeelen van een dier vuurwapenen is verboden. Het voorgaande lid is niet van toepassing ten aanzien van het vervoer van een der daarin genoemde vuurwapenen: 1°. ten behoeve van den openbaren dienst; 2°. dat gedekt is door een consent van invoer, uitvoer of doorvoer; 3°. dat door of vanwege Onzen Minister van Justitie is vrijgelaten en geschiedt met inachtneming van de voorwaarden, welke bij de vrijlating mochten zijn gesteld. 1. Men vergelijke hierbij artikel 2, eerste lid, der Vuurwapenwet 1919. 2. Ten behoeve van den openbaren dienst geschiedt b.v. het No. i van vervoer van kanonnen door de daarmede belaste militairen, het vervoer van bommen door de politie, die ze onschadelijk gaat maken, enz. 3. Ook hier is (no. 3 van het tweede lid) een veiligheidsklep voor No. 3 van onvoorziene gevallen gesteld. Men zie aanteekening 4 op artikel 2. ut. Artikel 4. Van de verbodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, kan bij schriftelijk consent ontheffing worden verleend en wel: 1°. voor zoover betreft invoer, uitvoer of doorvoer van vuurwapenen of munitie ten behoeve van deö openbaren dienst, door het hoofd van het daarbij betrokken departement van algemeen bestuur; 2°. en overigens door Onzen Commissaris in de provincie, waarin de belanghebbende woont, of, indien deze hier te lande niet woont, door Onzen Commissaris in de provincie Utrecht Het consent is ingericht naar een model, vastgesteld door Onzen Minister van Justitie. 1. Men vergelijke hierbij artikel 2, tweede lid, der Vuurwapen- Eerste iid. wet 1919, volgens hetwelk aan de ontheffing voorwaarden kunnen worden verbonden, alsmede de eisch, dat zekerheid voor de nakoming dier voorwaarden wordt gesteld. Zoo zal b.v. aan een consent de voorwaarde kunnen worden verbonden, dat op den buitenkant van de verpakking de inhoud duidelijk waarneembaar is vermeld. In het consent zullen route, tijd en wijze van het vervoer dienen te worden omschreven, met aanduiding, waar noodig, van den onmiddellijken vervoerder. Het consent, althans een duplicaat daarvan, zal m. i. de voorwerpen, waarvoor het geldt, dienen te vergezellen. En overigens dient m.i. een consent, evenals eene machtiging tot het voorhanden hebben van vuurwapenen, enkel te worden verleend, voor zoover eenig redelijk belang dat vordert en misbruik van het consent of van de vuurwapenen of munitie, waarvoor het geldt, niet is te vreezen. Overleg met de politie zal ten deze noodig zijn. 2. Het model, bedoeld in het tweede lid, is in de bijlage van dit Tweede lid. werkje te vinden 1). 1) Model A. Artikel 5. De aanvraag om een consent, hetwelk door Onzen Commissaris in eene der provinciën kan worden verleend, is ingericht naar een model, vastgesteld door Onzen Minister van Justitie. Formulieren van aanvraag zijn ter provinciale griffie verkrijgbaar tegen betaling van vijf en twintig cents per exemplaar. Bij de aanvraag, bedoeld in het voorgaande lid, kiest de belanghebbende voor de geheele behandeling daarvan eene bepaalde woonplaats in de provincie, waarin de aanvraag wordt ingediend. De aanvrager verstrekt zooveel mogelijk de % van hem door of vanwege Onzen Commissaris in de provincie gevraagde inlichtingen en bescheiden. Het model van aanvraag, in dit artikel bedoeld, is in de bijlage van dit werkje te vinden 1). Artikel 6. Ter vergoeding van kosten van administratie en toezicht kan van dengene, wien door Onzen Commissaris in eene der provinciën een consent wordt verleend, een bedrag worden geheven en wel: 1°. voor zoover betreft een consent van invoer, één gulden per K.G. gewicht van de voorwerpen, waarvoor het consent geldt, met hunne verpakking, doch ten minste één gulden; 2°. en overigens vijf en twintig cents per K.G. gewicht van de voorwerpen, waarvoor het consent geldt, met hunne verpakking, doch ten minste één gulden. De opbrengst der heffingen komt ten bate van de provincie. 1. Men vergelijke hierbij artikel 7, eerste lid, der Vuurwapenwet 1919. De maatstaf van het gewicht is gekozen, o. a. in verband met de overweging, dat het gewicht veel gemakkelijker te controleeren is dan b.v. de waarde of de hoeveelheid. Men bedenke overigens, dat het artikel zóó is gesteld — vgl. het woord „kan" in het eerste lid —, dat minder gewenschte gevolgen, welke uit den gekozen maatstaf zouden kunnen voortvloeien, tot zekere hoogte kunnen worden weggenomen door ten aanzien van naar verhouding zeer zware voorwerpen niet het volle bedrag te heffen. uitreiking 2. Uiteraard zal het consent niet worden uitgereikt dan na vol- van net . consent. doening van het bedrag, dat ingevolge dit artikel verschuldigd is, en c.q. na het stellen der geëischte zekerheid. Maatstaf van het gewicht. 1) Model B. Artikel 7. Onze Commissarissen in de provincie gedragen zich in de uitvoering van dit besluit naar de aanwijzingen van Onzen Minister van Justitie. Zij zijn verplicht een register te houden en daarin aanteekening te doen van elk door hen ingevolge dit besluit verleend consent. Artikel 8. De aanvraag om een geleidebiljet voor het vervoer van een vuurwapen is ingericht naar een model, vastgesteld door Onzen Minister van Justitie. Formulieren van aanvraag zijn verkrijgbaar op de plaatsen, door de hoofden van plaatselijke politie aangewezen, tegen betaling van tien cents per exemplaar. Het geleidebiljet is ingericht naar een model, vastgesteld door Onzen Minister van Justitie. Ter vergoeding van kosten van administratie en toezicht kan voor elk wapen, waarvoor het geleidebiljet geldt, een bedrag worden geheven van vijf en twintig cents. De opbrengst komt ten bate der gemeente. Voor het vervoeren van een vuurwapen ten behoeve van den openbaren dienst worden het formulier van aanvraag en het geleidebiljet kosteloos afgegeven. 1. Men vergelijke hierbij artikel 3 onder 7°. der z.g. Wapenwet, gelijk dat is gewijzigd bij artikel 17 der Vuurwapenwet 1919. 2. Alleen voor het vervoer van vuurwapenen, welke tevens zijn Behoeft» aan wapenen in den 'zin der z.g. Wapenwetx), behoeft een geleide- «eieiouiet. biljet te worden aangevraagd. Men zie aanteekening 4 op artikel 1 der Vuurwapenwet 1919 en aanteekening 2 op artikel 17 dier wet. Personen, die uit anderen hoofde dan het bezit van een geleidebiljet bevoegd zijn om een vuurwapen op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats bij zich te hebben, kunnen natuurlijk zoodanig biljet missen. Zoo b.v. de knecht van een jager, Heeft de aanvrager de vuurwapenen reeds . voorhanden? Of wenscht hij zich de vuurwapenen nog te doen afleveren en, zoo ja, door wien? (Deze vraag behoeft enkel te worden beantwoord indien eene bijzondere machtiging wordt gewenscht). Wie kunnen omtrent'den persoon van den aanvrager inlichtingen verschaffen? Welke nadere toelichting wenscht de aanvrager ter motiveering van zijne aanvraag te geven? Vorige woonplaats van den aanvrager? Was de aanvrager daar in het bezit van eene machtiging tot het voorhanden hebben van vuurwapenen? Zoo ja, van wien en wanneer afgegeven? . (1) Kosten dezes zijn ƒ 0,10. (2) , den (3) (4) (1) Open ruimte voor vragen, welke het hoold van plaatselijke politie wenscht te stellen. (2) Gemeente van invulling. (3) Datum van invulling. i (4) Handteekening van den aanvrager. MODEL F. Gemeente , ,..,-„„ n\ Provincie Machtiging tot het voorhanden hebben van vuurwapenen. Aan (2) wordt bij deze eene (3) ... machtiging verleend tot het voorhanden hebben van (4) Aan deze machtiging zijn de navolgende voorwaarden verbonden: 1°. dat de houder de bepalingen, bij of krachtens de Vuurwapenwet 1919 gesteld, stipt zal naleven; (5) Deze machtiging is beperkt tot (6) (7) , den (8) .... Het Hoofd van politie der gemeente De Commissaris der Koningin in de provincie (9) Handteekening van dengene, aan wien de machtiging is verleend. [Hierlangs afscheuren.] BON voor de aflevering van (10) aan (2) ; door (11) Behoort bij machtiging no. (1) '...t gemeente (?) ■ , den (8) Het hoofd van politie der gemeente De Commissaris der Koningin in de provincie (9) i„^'B- Deze bon nioet d°of dengrene, die daarop een vuurwapen aflevert, aanstonds worden meenomen en op de rugzijde van zijne handteekening en van den datum de "afle^erinS vin^m TO°r eD-en Tervolgens worden bewaard. Op losse bons mag aflevering ntet plaate (1) Registernummer van de machtiging. (2) Naam, voornamen, beroep en woonplaats van den houder, (o) invullen: bijzondere of algemeene. <4> Omschrijving der vuurwapenen, waarvoor de machtiging geldt. In geval van eene bnzondere machtiging ook het aantal vuurwapenen vermelden Sn letters In enfere (5) Verdere voorwaarden. Indien de houder der machtiging van het afleveren van vuurwapenen of van munitie aan particulieren een beroep of eene gewoonte maakt steeds (êT Tnden00eTXdat^VermeId,in i?tikel l°2.LWeede lid' van het Vuurwa^rfregiement ;S( indeu en Plaatsen, waartoe de machtiging is beperkt. (7) Gemeente van afgifte. (8) Datum van afgifte. die'hen ^^tT^l^Xt^^ P°"tle °£ ™ den «—* °f ™ d™>, (10) Omschrijving der vuurwapenen. hotTnin ™?dHU„iding Tan denB™e. dif de vuurwapenen zal afleveren. Hierbij rekening handefaa?ii h v ™nSCh, Tan den belanghebbende, zoodat zoowel een bepaalde wapenkan woedenSa^gewlzen. gemeen m waPcnhande1^ «wie dan ook) in die of die gemeente MODEL G. [Linkerbladzijde van het register.] Ontvangen vuurwapenen of munitie. (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (1) Kolom 1. Doorloopend registernnmmer van elke ontvangst. (2) Kolom 2. Datum van ontvangst. (3) Kolom 3. Omschrijving der ontvangen vuurwapenen of munitie. (4) Kolom 4. Naam, voorletters, beroep en woonplaats, en, zoo mogelijk, straat en huisnummer van dengene, van wien de voorwerpen afkomstig zijn. (5) Kolom 5. Naam, voorletters, beroep en woonplaats, en, zoo mogelijk, straat en huisnummer van dengene, uit wiens handen de goederen zijn ontvangen. (6) Kolom 6. Datum en gemeente van afgifte van de machtigingen, consenten en geleidebiljetten, welke ingevolge de Vuurwapenwet 1919 of de wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no. 81) aan de onder (4) en (5) bedoelde personen verleend mochten zijn. (7) Kolom 7. Bestemd voor de vermelding van hetgeen verder door het hoofd van plaatselijke politie mocht worden voorgeschreven. (8) Kolom 8. Bestemd voor aanteekenlngen van ambtenaren, die van het register inzage nemen. N.B. Het register moet zijn van stevig papier en voldoende grootte. [Rechterbladzijde van het register.] Afgeleverde vuurwapenen of munitie. (1) (2) (3) (4) (5) . (6) (7) (8) (1) Kolom 1. Doorloopend registernummer van elke aflevering. (2) Kolom 2. Datum van aflevering. (3) Kolom 3. Omschrijving der afgeleverde vuurwapenen of munitie. (4) Kolom 4. Naam, voorletters, beroep en woonplaats, en, zoo mogelijk, straat en huisnummer van dengene, voor wien de voorwerpen bestemd zijn. (5) Kolom 5. Naam, voorletters, beroep en woonplaats, en, zoo mogelijk, straat en huisnummer van dengene, in wiens handen de voorwerpen zijn afgeleverd. (6) Kolom 6. Datum en gemeente van afgifte van de machtigingen, consenten en geleidebiljetten, welke ingevolge de Vuurwapenwet 1919 of de wet van 9 Mél 1890 (Staatsblad no. 81) aan de onder (4) en (5) bedoelde personen verleend mochten zijn. (7) Kolom 7. Bestemd voor de vermelding van hetgeen verder door het hoofd van plaatselijke politie mocht worden voorgeschreven. • (8) Kolom 8. Bestemd voor aanteekeningen van ambtenaren, die van het register inzage nemen. N. B. Het register moet zijn van stevig papier en voldoende grootte. Afschrift van deze beschikking zal worden geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant en in het Algemeen Politieblad. 's-Gravenhage, 14 Juli 1919. De Minister van Justitie, Heemskerk. ALPHABETISCHE INHOUDSOPGAAF. De gewone cijfers verwijzen naar de artikelen der wet. De vet gedrukte naar die van het Vuurwapenreglement. Aanvraag. — om consent 5 — om geleidebiljet voor vervoer van een vuurwapen g — om machtiging moet schriftelijk geschieden 3 Model voor — om machtiging . 9 — om schadevergoeding voor afgegeven vuurwapenen of munitie . 11 Aanwijzingen. Opvolging — van den Minister van Justitie : .... 8 7 Aflevering. — van een vuurwapen .... 6, 10 Afwijzende beschikking. — op aanvraag om machtiging . 3 Ambtenaren. — met het opsporen van strafbare feiten belast 14. Bedrag. Heffing — voor afgifte machtiging, consent of geleidebiljet ... 7, 6, 8 9 Bekendmaking. — bevel inbewaringgeving vuurwapenen of munitie 9 f Beroep. — tegen afwijzende beschikking 3 Bescheiden. Verstrekking van — door aanvrager om machtiging of consent . 3, 5 'Beschikking. — op aanvraag om machtiging . 3 — op beroep . 3 Bestuurders. Strafvervolging tegen — van vereenigingen enz 13 Bevel. — tot bewaargeving van vuur¬ wapenen of munitie 9 Bevoegdheid. — tot voorhanden hebben vuur- wapenen 3 Bewaarloon. — voor vuurwapenen of munitie 10, 11 Bewaring. In — geven van vuurwapenen of munitie 9 Binnentreden. — van woningen 14 Bom. Vervaardigen, herstellen of voorhanden hebben van een — .... 5 Bommen. — worden mede onder vuurwapenen verstaan \ Vervoer van — 34. Bon. — voor aflevering van een vuurwapen 9, 10 Burgemeester. — wordt als hoofd van politie aangemerkt 1 Commissaris van politie. — wordt als hoofd van politie aangemerkt 1 Consent. Heffing bedrag voor afgifte — . 7, 6 — op aanvraag te vertoonen . . 7 — voor invoer, uitvoer en doorvoer van wapenen en munitie . . . 4, 5 - voor vervoer van bommen, handgranaten, vlammenwerpers, kanonnen, machinegeweren enz. . . . 4, 5 Coöperatieve vereeniging. Overtreding door — 13 Formulieren. — voor aanvraag om consent . . 5 — voor aanvraag om geleidebiljet 8 — voor "aanvraag om machtiging 9 Geleidebiljet. Aanvraag om — voor vervoer van een vuurwapen 8 — om vervoer van een vuurwapen 17 Heffing bedrag voor afgifte — 8 Geschil. — over schadevergoeding afgegeven vuurwapenen of munitie . . . 11 Handgranaat. Vervaardigen, herstellen of voorhanden hebben van een — .... 5 Handgranaten. — worden mede onder vuurwapenen verstaan 1 Vervoer van — 3, 4 Hoofdcommissaris van politie. — wordt als hoofd van politie aangemerkt 1 Hoofd van politie. Wie als — wordt aangemerkt . 1 Hoofden van plaatselijke politie. — moeten aanwijzingen van Minister van Justitie opvolgen .... 8 Inbeslagneming. — voorwerpen ........ 15 Inlichtingen. Verstrekken van — door aanvrager om machtiging of consent . . . . 3, 5 Intrekking. — verleende machtiging .... 3 Inwerkingtreding. — der wet 18 Kanon. Vervaardigen, herstellen of voorhanden hebben van een — .... 5 Kanonnen. Vervoer van — 3,4 Kosten. — van administratie en toezicht 7, 6, 8 Lastgeving. — tot binnentreden van woningen 14 Machinegeweer. Vervaardigen, herstellen of voorhanden, hebben van een — .... 5 Machinegeweren. Vervoer van — . . , 3, 4 Machtiging. — tot voorhanden hebben vuurwapenen « Heffing bedrag voor afgifte — . 7, 9 — op aanvraag te vertoonen . . 7 Schorsing of intrekking — ... 3 Voorwaarden aan — te verbinden 3,10 Misdrijven 12 Munitie. Beschikking over in bewaring gegeven — 10 In bewaring geven van — ... 9 Invoer, uitvoer, doorvoer en ver- 9 9 voer van — * Onbevoegdheid tot voorhanden hebben van — 3 Onderdeelen van — worden onder — begrepen 1 Ongeschikt maken van — ... 10 — op aanvraag te vertoonen . . 7 Verkoop — voor verhaal bewaar¬ loon 10 Naamlooze vennootschap. Overtreding door — 13 Onbruikbaarmaking. — voorwerpen . . .' 12 Onderzoek. — naar voorwerpen 15 Ongeschikt maken. — van vuurwapenen of munitie 10 Ontploffing. Wapenen, voor — bestemd, worden mede onder vuurwapenen verstaan 1 Vervaardigen, herstellen of voorhanden hebben van een wapen, voor — bestemd 5 Vervoer van een wapen voor — bestemd • . . 3, 4 Opbrengst. -- van heffingen 6, 8, 9 Opsporen. — van strafbare feiten 14 Oudheden. Vuurwapenen welke het karakter dragen van — 16 Overtredingen 12 Patronen. Invoer, uitvoer en doorvoer van — 2 Proces-verbaal. — binnentreden woning .... 14 Publiekrechtelijk lichaam. — is bevoegd tot voorhanden hebben van een vuurwapen 3 Register. — van machtigingen 8 — van ontvangen of afgeleverde vuurwapenen of munitie .... 4, 10 — van verleende consenten ... 7 Registratie. — van personen die vuurwapenen voorhanden hebben 8 ! Schadevergoeding. — voor afgegeven vuurwapenen of munitie 11 Schorsing. — verleende machtiging ... 3 Stichting. Overtreding door een — . . . . /13 Strafbepaling 12 Strafvervolging. — bij overtreding door naamlooze vennootschap, coöperatieve vereeniging of stichting . 13 Toegang. -- tot plaatsen waar vuurwapenen of munitie aanwezig zijn 14 Toezicht. — op de naleving der wet ... 14 Uitlevering. Vordering — van voorwerpen . . 15 Verbeurdverklaring. — voorwerpen 12 Vereeniging. Overtreding door rechtspersoonlijkheid bezittende — ...... 13 Vergiftige of verstikkende gassen. Wapenen voor het verspreiden van — worden mede onder vuurwapenen verstaan l Vervaardigen, herstellen of voorhanden hebben van een wapen voor het verspreiden van — 5 Vervoer van een wapen voor het verspreiden van — 3, 4 Verkoop. — vuurwapenen of munitie voor verhaal bewaarloon 10 Vernietiging. *t:M- — voorwerpen '. 12 Vlammenwerper. Vervaardigen, herstellen of voorhanden hebben van een — .... 5 Vlammenwerpers. — worden mede onder vuurwapenen verstaan 1 Vervoer van — ; . . 3, 4 Voorschot. — op schadevergoeding . . 11 Voorwaarden. — aan machtiging te verbinden 3, 10 Voorwerpen. Inbeslagneming en vordering tot uitlevering van — 15 Vuurwapen. Aan wie bevoegdheid tot voorhanden hebben van een -— toekomt . 3 Aanvraag om geleidebiljet voor vervoer van een — 8 Aanvraag om machtiging tot voorhanden hebben van een — .... 9 Aflevering van een — . . . 6, 9,10 Vervoer van een — ten behoeve van den openbaren dienst .... 8 Wat mede onder — verstaan wordt 1 Vuurwapenen. Invoer, uitvoer, doorvoer en vervoer van — . . . . 2,2, 4 Onderdeelen van — worden onder — begrepen lf Vervoer van onderdeelen van — 3, 4: — op aanvraag te vertoonen . • • 7f Voorwaarden aan machtiging tot voorhanden hebben van — te verbinden 3, 10) Vuurwapenen of munitie. Beschikking over in bewaring gegeven — . 10) In bewaring geven van — ... 91 Ongeschikt maken van — ... 10| Verkoop — voor verhaal bewaarloon 10 J Wapen. — voor ontploffing of voor verspreiding van vergiftige of verstikkende gassen. Vervaardigen, herstellen of voorhanden hebben van een — 51 Wapenwet. Bevoegdheid ingevolge de — . . 31 Wijziging — 17| Woningen. Binnentreden van — 141 Woonplaats. Kiezen van — bij aanvraag om consent 5)