Per «grle (10 ars.) t 8.50 Alk. in. f 0.45 Uit Zenuw- en Zieleleven DE INVLOED VAN HET GEVOEL OP DE REDELIJKHEID VAN ONS DENKEN DOOR JgffjÉj A. M. BENDERS Geneesheer aan het gesticht Meerenberg c 1 BAARft HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1918 DE INVLOED VAN HET GEVOEL OP DE REDELUKHEID VAN ONS DENKEN DOOR A. M. BENDERS Genees/teer aan het gesticht Meerenberg. In het jaar 1912 verscheen een frisch geschreven boekje, getiteld: The Psychology of Insanity, van de hand van den Engelschman Bernard Hart. Dit boekje bevat naast verschillende opvattingen, waarin niet iedereen met den schrijver zal kunnen meegaan, een aantal zeer juiste en aantrekkelijk weergegeven beschouwingen, onder welke vooral die over „complexen" op den voorgrond treden. In het onderstaande heb ik — daarbij voor een goed deel Hart volgend — de beteekenis der complexen voor ons geestesleven trachten uiteen te zetten, het komt mij waarschijnlijk voor, dat daarvan ook door niet-psychologen en niet-psychiaters gaarne kennis zal worden genomen. Waar een voorbeeld op zijn plaats was, heb ik dat nog al eens ontleend aan wat de oorlog ons heeft te zien gegeven, de eerste aanleiding toch tot het publiceeren van dit opstel is geweest het doel om eenig licht te laten vallen op het verschijnsel der sympathieën en antipathieën, dat ook de thans woedende krijg weder zoo sterk naar voren heeft gebracht. Den derden Dinsdag in September van het jaar 1916 werd, evenals andere jaren op dien dag, de Troonrede voorgelezen en, evenals andere jaren, werden door verschillende bladen besprekingen aan die rede gewijd. Het is niet de bedoeling op die besprekingen in te gaan, slechts een paar oordeelvellingen willen we hier Irort vermelden, zij zijn ontleend aan het Algemeen Handelsblad van 20 September 1916. Volgens het Vaderland „is de Troonrede een stuk, dat zeker met groote voldoening zal worden gelezen, want het daarin gesproken woord is juist dat, wat wij op dit oogenblik behoeven". Naar het oordeel van het Centrum is de Troonrede „een stuk, dat weinig nieuws bevat en evenmin veel nieuwe gezichtspunten opent". De Rotterdammer kan den inhoud der rede het best aldus karakteriseeren: „Een onbedoeld, maar vernietigend protest tegen het Kabinet, dat te kwader uur het bestand verbrak". Ziedaar drie reacties op den zelfden prikkel, inwerkend op hetzelfde oogenblik onder voor allen dezelfde uitwendige omstandigheden. Wij stappen van de Troonrede af en geven het woord aan twee doorsnee-Hollanders om hun meeningen te zeggen over de beide oorlogvoerende partijen. Gemakshalve laat ik dat oordeel den beiden leidenden machten, Engeland en Duitschland, gelden De eene Hollander: „Het is Duitschland te doen om de „opperheerschappij in Europa, zoowel te land als ter zee. „Tientallen van jaren heeft het zich met dit doel voor oogen „tot de tanden gewapend en herhaaldelijk heeft het met den „sabel gerinkeld om zijn zin door te drijven. De oorlog is „in Duitschland jarenlang als een fröhlicher Krieg gepropageerd en begonnen, toen dat land de omstandigheden gunstig „achtte. Als Duitschland gewild had, had het den oorlog „kunnen voorkomen, van Engelsche zijde is al het mogelijke „in het werk gesteld om dat gedaan te krijgen. De inval in „België is een brute schending van het volkerenrecht. Enge„land heeft zich partij gesteld tot handhaving van het even„wicht in Europa, tot bescherming der vrijheid, der beschaving „en van het recht der kleine naties. Het beste bewijs, dat „de geallieerden geen oorlog wilden is daarin te zien, dat ') Hel aantal en de waaide der argumenten is, zooals ik hoop duidelijk te maken, van geen beslissènde beteekenis voor de bepaling der richting van iemands sympathieën en antipathieën. Ik heb dan ook maar een en ander aangehaald van wat we zoo dagelijks te hooren krijgen. „ze niet voorbereid waren, toen deze uitbrak. Wat de kleine „staten van Duitschland te wachten hebben leeren de oorlog „roet Denemarken en onze eigen ervaringen inzake de „Tu„bantia", „de Berkelstroom" e.a. meer. Een overwinnend „Duitschland beteekent het einde van ons bestaan als zelfstandige natie" enz. enz. enz. De andere Hollander: „De Engelschen moeten hun mond „houden over bescherming van vrijheid en beschaving. Het „volk, dat nog geen 20 jaar geleden de twee Boerenrepublieken inpalmde en om dit doel te kunnen bereiken ongeveer „alle boerenhoeven in den Vrijstaat en een groot aantal in „Transvaal platbrandde, de vrouwen en kinderen in concentratiekampen bracht en daardoor zes en twintig duizend, „drie honderd en zeventig x) dier ongelukkigen naar het graf „hielp, moet zwijgen over bescherming van vrijheid en beschaving en het recht der kleine naties. De tegenwoordige „oorlog is een werk der Engelsche diplomatie, die haar arbeid „begon door en onder Edward VII, een arbeid daarin bestaande, dat door ententes Duitschland een strop werd „omgedaan met het doel dien op het gewenschte oogenblik „dicht te trekken. Daarvoor werd in Frankrijk de revanche„idee goed wakker gehouden en gingen de Fransche milliarden „naar Rusland ter versterking van de weermacht van dat land. „Duitschland moest er onder, omdat het door zijn noeste „vlijt de Engelschen, die bezig waren in te dutten, van de „wereldmarkt ging verdringen. „Was Rusland — zeker van Engelschen steun — niet „doorgegaan met mobiliseeren, toen Duitschland nog aandrong „om met die bedreiging op te houden, dan ware de oorlog „nog voorkomen. Wat praten de Engelschen van Duitsche „wreedheid, diezelfde Engelschen, die in Zuid-Afrika zoo „barbaarsch hebben huisgehouden, die den knevelaar van „Finland en Polen, de verwoesters van een stuk van Oost„Pruisen, het land van den knoet tot bondgenoot hebben, D|J ÏVl" cSfer' vr£ura-Atrika. • In het Engelsche Lagerhuis was indertijd het getal: 15000 a 16000 genoemd. „die Nederland op allerlei manieren hun voogdschap laten „voelen, die in Griekenland op ongehoorde wijze den baas „spelen" enz. enz. tot in het oneindige. Van de twee Hollanders zal, nadat beiden hun hart eens gelucht hebben, de eerste een anti-Duitscher blijven, terwijl de ander even stevig in zijn anti-Engelsche schoenen is blijven staan. Hetzelfde geldt juist zoo voor menschen, die over meer gegevens dan de doorsnee-Hollander beschikken, bv. geel-, wit-, grijs-, groen- en anders gekleurde boeken lezen. Geheel onafhankelijk daarvan, dat deze „officieele bescheiden" bewerkt zijn voor het groote publiek, d.w.z. niet vertellen wat achter de schermen is afgespeeld, worden ze toch door de lezers met wantrouwen ingezien en wel in dien zin, dat de anti-Duitscher aan de Duitsche boeken een luchtje meent te bemerken en dat de anti-Engelschman een zelfde reukgewaarwording krijgt bij het lezen der Engelsche mededeelingen. Ja zelfs geven die publicaties, welke het meest den schijn van juistheid voor zich hebben, aan den anti-man de onaangenaamste gewaarwordingen. Het voorafgaande deed ons zien verschillende reacties op dezelfde prikkels, de gevolgtrekking moet hier luiden: de reageerende lichamen zijn ongelijk. Wij menschen verbeelden ons zoo gaarne, dat we „redelijk" zijn in onze opvattingen en handelingen, dat onze denkbeelden berusten op „logische" grondslagen. Het Vaderland, het Centrum, de Rotterdammer, de anti-Duitscher en de anti-Engelschman zouden verstoord zijn, als we durfden beweren, dat hunne beschouwingen „onredelijk" zijn te noemen. Toch ligt het voor de hand, jat — als werkelijk de „rede" het oordeel bepaalde, als werkelijk dat oordeel „logisch" was afgeleid uit de beschikbare gegevens — de oordeelvellingen van allen gelijkluidend zouden moeten zijn. Iemand, die op grond van wat de anti-Duitscher en de anti-Engelschman vertelden, zijn gedragslijn zou willen bepalen, zou, „redelijk" overwegend, vermoedelijk tot de gevolgtrekking moeten komen: „van de beide landen, die Duitschland en Engeland heeten, lijkt het een al niet beter dan het ander en het gevolg zou wel zijn, dat hij zich geen partij stelde, maar op zijn hoede was voor alle twee. De werkelijkheid leert echter anders. Bij den oorlog blijvend, zien we, dat ons volk zich in twee groepen heeft gesplitst; een der groepen is de Entente slecht gezind, de andere acht het nuttig (beter: wenscht vurig), dat de Centrale mogendheden het onderspit delven. Beide opvattingen worden verdedigd met een warmte, die in 't oog vallend is en meestal in dien vorm, dat aan de anti-argumenten de voorkeur wordt gegeven, het meest wordt geschermd met de tekortkomingen van de groep, die men slecht gezind is 1). Dit laatste wijst er op, dat ook de argumenten van den andersdenkende hun invloed doen gevoelen, ook al wordt getracht om hun beteekenis zooveel mogelijk te verkleinen, ja, liefst geheel op zij te schuiven. Wat ons de Troonrede en de oorlog lieten zien, is geen slechts aan deze gebeurtenissen inhaerent verschijnsel. Het is voor ieder een zaak van dagelijksche ervaring, dat talrijke factoren (staatkunde, kerkleer, geestesstroomingen van allerlei aard, enz. enz.) een splitsing veroorzaken in het milieu, waarin zij werken. Dit verschijnsel is zóó gewoon, dat, als we naar een verklaring zouden vragen, die verklaring dikwijls zou neerkomen op één: „wel, dat is nog al natuurlijk, dat niet alle menschen over hetzelfde ook hetzelfde denken". Dat die natuurlijkheid in het gedrang komt, als we de „redelijkheid" als uitsluitenden grondslag voor onze opvattingen willen beschouwen, werd reeds boven aangeduid. Er moeten dus in ons geestelijk mechanisme krachten werkzaam zijn, die een wijzigenden invloed hebben op de reactie, welke een zuiver logische verwerking van beschikbare ) Deze methode is niet bruikbaar voor den man, die onpartijdig wil schijnen, maar het met is. In een dagblad hier te lande kan men veelvuldig verheerlijkende beschouwmgen aantreffen over Frankrijk, den poilu, de Engelsche vrouw. Amerika, Wilson enz. Van de strijders der tegenpartij, van het lijden hunner vrouwsn en kinderen wordt of niet gerept of deze krijgen — vanwege de onpartijdigheid — soms een droppel van de stroop, die over de anderen met potten vol wordt uitgestort. 179 gegevens en ervaringen, een volbewusten strijd van motieven en tegenmotieven, tot gevolg zou hebben gehad, ja die reactie kunnen doen uitvallen volkomen tegengesteld aan die, welke de „rede" zou hebben doen ontstaan. Deze krachten moeten voor geen twee menschen volkomen gelijkwaardig en gelijkrichtend zijn, zij moeten van zoo aanmerkelijke grootte zijn, dat zij in vele gevallen den invloed van het „verstand" geheel te niet kunnen doen. Deze krachten worden ontwikkeld — het is ons allen welbekend — door dat groote, dat gewichtige deel van ons geestelijk zijn, dat we „gevoel" noemen. De bedoeling van dit werkje is een stukje psychologie te geven, waarin iets van het samengestelde raderwerk van ons geestelijk mechanisme wordt blootgelegd en wordt uiteengezet hoe eenige van de voornaamste onderdeelen werken. De meer directe aanleiding tot het schrijven van dit opstel is de splitsing geweest, die de oorlog in ons volk heeft teweeggebracht; hier en daar heb ik dan ook — zooals ik boven reeds meedeelde — ter illustratie een voorbeeld gekozen uit het rijke materiaal, dat de oorlog ons heeft verschaft. Menigeen zal bij het lezen van dit boekje bemerken, dat veel van het daarin behandelde niet nieuw voor hem is. Ik hoop echter, dat de ontleding' van op zichzelf niet onbekende verschijnselen voor velen nog een anderen kijk op de dingen zal opleveren. Deze ontleding kan er bovendien toe meewerken om ons wat nederiger te maken met betrekking tot het oordeel over het gewicht onzer eigen meeningen en wat milder in het oordeel over de opvattingen van andersdenkenden. Niet zelden kunnen wij waarnemen, dat in onzen geest een invloedf^wordt uitgeoefend op de richting van ons denken; dat voorstellingen van bepaald karakter, behoorend tot een bepaald onderwerp, tot een bepaalde groep buitengewoon gemakkelijk worden gewekt en —^wanneer het brengen er van in het veld van ons bewustzijn door een aangenaam gevoel wordt begeleid — zooveel mogelijk ook opzettelijk worden toegelaten. Een dergelijke, door een bepaald affect bijeengehouden massa van voorstellingen (Jung) noemen we een complex. Laten we veronderstellen, dat iemand een bijzonder genoegen heeft in zeilen. Dingen, die hem anders niet zouden interesseeren (de breedte, de kracht van den stroom, de bochten van een bepaald vaarwater, worden bekeken in verband met zijn liefhebberij. In de courant zal een artikel over de zeilsport terstond zijn volle aandacht hebben, onder de rubriek „wedstrijden" zullen de zeilwedstrijden het eerst of misschien uitsluitend worden gevolgd. In gesprekken zal hij moeite doen om op het onderwerp: zeilen te komen en dit stokpaard niet gemakkelijk meer loslaten, als hij er eenmaal opzit. Een dergelijk „stokpaardje" kan als een bepaalde variëteit van een complex worden beschouwd, wel ieder mensen heeft tijdelijk of meer blijvend zoo'n paardje bereden. Hieruit volgt reeds, dat de complexen diversen inhoud kunnen hebben, de samenstellende deelen kunnen allerlei variaties vertoonen, de aan het complex gebonden emotioneele warmte kan aangenaam of pijnlijk, sterk of betrekkelijk zwak zijn. De invloed nu, door het complex op het bewustzijn uitgeoefend, is evenredig aan de sterkte van het aan het complex gebonden affect. Bepaalde omstandigheden kunnen iemand zoo „vervullen" of „dwarszitten", dat zij de geheele persoonlijkheid in beslag nemen, de niet met het complex verband houdende geestelijke werkzaamheid volkomen verlammen. Ik wijs hier op den zwaar verliefden jongen man, wiens aandachtsbepaling in andere richting dan die van zijn „verliefdheidscomplex" onmogelijk kan zijn. Complexen hebben een richtend vermogen, zij geven aan onze gedachten en uitingen een beweging in bepaalden zin en zijn dan ook in dit opzicht met „krachten" te vergelijken. Evenals deze kunnen ze slapendè zijn, dus als potentieele energie worden beschouwd, welke onder bepaalde omstandigheden in kinetische wordt omgezet. 181 Deze omstandigheden kunnen zeer verschillend zijn, maar moeten een prikkel leveren, welke een der voorstellingen, die tot het gebied van het complex behooren, wekt. Zij kunnen gelegen zijn in het een of ander gebeuren in de buitenwereld of in een associatief proces, dat geheel in den geest zelf afloopt. Zoo kan in ons voorbeeld van het zeilsportcomplex dit complex zijn prikkel krijgen door een gesprek, waarin over schepen wordt gehandeld of door een reeks van associaties, die, van het een of andere indifferente onderwerp uit, voeren naar een voorstelling, welke binnen het terrein der zeilsport valt. 'Is de prikkel eenmaal opgetreden, dan tracht het complex onmiddellijk zijn invloed te doen gelden, hoe grooter het affect, dat aan het complex verbonden is, des te sterker is de aantrekkende en centrifugale werking (in het algemeen: het richtend vermogen) van het complex. De centrifugale werking van het complex is tweeërlei. Zij bestaat niet alleen in de invoering in het bewustzijn van bepaalde denkbeelden en in het tot stand brengen van bepaalde handelingen, welke direct met het complex verbonden en daarmee in overeenstemming zijn, maar ook in het streven om dié denkbeelden, ervaringen, argumenten, welke niet de gewenschte overeenstemming vertoonen en dus de complexwerking schaden zouden, buiten te sluiten of op andere wijze van hun kracht te berooven. Zoo eischt het „pro-Engeland-complex", dat de herinnering aan de duizenden in de concentratiekampen gestorven vrouwen en kinderen en het platbranden der hoeven zoo zwak mogelijk worde of op andere wijzen van hare werkdadigheid wordt beroofd. Welke die andere wijzen zijn zullen we nog nader zien. Uit het voorafgaande zal duidelijk zijn geworden, dat onder den invloed van complexwerking een wijze van dénken is ontstaan, die geheel afwijkt van die, welke bij het logische denken wordt aangetroffen. Dit logische denken sluit in zich, dat het voor en tegen zich gelijkelijk kunnen doen gelden, onpartijdig worden gewogen en de waarschijnlijkheid van de verschillende mogelijkheden zonder hartstocht, volkomen nuchter wordt beschouwd. We kunnen wel zeggen, dat dit buitengewoon zeldzaam zal worden aangetroffen, zelfs op gebieden, die door onbekenden in die gebieden, voor een spheer van bijzondere nuchterheid, vrij van alle passie worden gehouden. Het systeem van met affect beladen voorstellingen, het complex, is voor een zeker (en groot) aandeel aansprakelijk voor de richting van onze voorstellingen en van onze handelingen. Wie in staat is tot nauwkeurige analyse van zichzelf, zal een complexwerking maar zelden zien ontbreken en dit laatste bewijst nog niet eens, dat die werking toch niet in het spel is, zooals we hieronder zullen zien. Als we den man van de zeilsport vragen, waarom hij in een bepaalde richting, denkt en handelt, zal hij waarschijnlijk terstond antwoorden: „omdat ik liefhebberij in zeilen heb en daarin belang stel", d. w. z. hij is zichzelf bewust van het bestaan van zijn „zeilsport-complex" en tevens van de wijze, waarop het zijn werking uitoefent. Dit persoonlijk bekend zijn met het bestaan en de werking van een complex is echter volstrekt niet altijd te constateeren. Een complex kan een uitgesproken invloed hebben op het bewustzijn, terwijl het individu zelf onbekend kan zijn met zijne werkdadigheid, d. w. z. volkomen onwetend omtrent de oorzaken, die in werkelijkheid zijn gevoelens bepalen. Inderdaad mag worden aangenomen, dat dit zelfs in verreweg de meeste gevallen wordt aangetroffen en dat wij Freud, Bleuler en Jung gelijk kunnen geven, als zij een complex definieeren als een groep van bijeenbehoorende, van affect voorziene voorstellingselementen, welke bestaan uit een bewust en een onbewust deel en het laatste het gewichtigste noemen. Wanneer een politieke partijman een nieuwen maatregel zal hebben te beoordeelen/ dan wordt zijn oordeel in hooge maté bepaald door zekere standvastige systemen van denkbeelden, van voorstellingen, uitgedrukt in wat wordt aangeduid als partijprogram. We zouden deze systemen in onze nomenclatuur kunnen aangeven als zijn „politiek complex". Door dit complex wordt hij er toe gebracht om tegenover een voorgestelden maatregel een houding aan te nemen, die 183 vrijwel onafhankelijk is van het werkelijk verdienstelijke, dat de maatregel moge bezitten (zie de beoordeelingen der Troonrede). Gaan we met onzen politicus debatteeren, dan zullen we kunnen constateeren, dat het complex in zijn geest die argumenten zal laten gelden, welke de opvattingen zijner partij, zijn politiek complex, steunen, terwijl datzelfde complex een struikelblok zal blijken te zijn voor het op de juiste waarde schatten van de argumenten der tegenpartij ). Nu zullen we dikwijls (niet altijd!) kunnen waarnemen, dat het individu zelf geheel onbekend is met het hier aangeduide mechanisme in zijn geest. De man kan er ernstig van overtuigd zijn, dat zijn meening alleen gevormd wordt door de logische pro's en contra's van den te beoordeelen maatregel. In werkelijkheid echter wordt niet alleen zijn denkrichting bepaald door een complex, van welks actie hij zich niet bewust is, maar beschouwt de man zijn opvattingen als het uitvloeisel van andere momenten, die in werkelijkheid onvoldoende en zelfs denkbeeldig zijn. Dit proces van zelfbedrog, waarbij het individu de werkelijke grondslagen van zijn opvattingen verbergt achter een rij van opgeplakte stutten wordt genoemd rationalisatie, „redelijk"makerij. De twee mechanismen, die zich manifesteeren in ons voorbeeld van den partijman, de onbewuste oorsprong van opvattingen en handelingen en het daarop volgend proces der rationalisatie, waaraan ze onderworpen worden, hebben een fundamenteele beteekenis in de psychologie. Ze kunnen dagelijks bij ieder individu worden waargenomen. Dat iemand weet waarom hij een bepaalde meening over iets heeft, Dit steun zoeken van complexen leidt tot eigenaardige consequenties. Zoo worden ongetwijfeld bv. de inval in België en de dood van miss C a v het meest betreurd door de pro-Duitschers, omdat deze feiten hun „pro-Duitsch complex" in de knel brengen, voor de pro-Engelschen zijn deze gebeurtenissen niet zoo onaangenaam, al schreeuwen ze er ook moord en brand over. Voor hen toch vormen 'deze gebeurtenissen een versterking van hun anti-Duitsch complex. Ieder, die zichzelf éérlijk introspecteert, zal het juiste van dit feit duidelijk inzien. Zoo doet ook het torpedeeren van de „Tubantia" en „de Berkelstroom" een antiDuitscher niet bijzonder onaangenaam aan, al maakt hij er zich druk over. Zijn anti-Duitsch complex toch krijgt daardoor steun. waarom hij bepaalde dingen zoo doet en niet anders, is een algemeen verspreide en geliefde opvatting van den homo sapiens. Ze is, ongelukkig genoeg, zeer dikwijls een dwaling. Wij hebben dringende behoefte om te gelooven, dat wij rationeel handelen en zijn al zeer weinig geneigd om toe te geven, dat we denken en dingen doen zonder onszelf bewust te zijn van de motieven, welke onze opvattingen en handelingen bepalen. Een zeer groot aantal van onze geestelijke processen zijn het gevolg van complexwerkingen. Een dergelijke causale keten is echter niet vereenigbaar met ons ideaal van „rationeel" denken en handelen. Daarom trachten we het rationeele te vervangen door een fictief rationeel proces en ons dan wijs te maken, dat de bepaalde opvattingen en handelingen redelijke uitvloeisels zijn. Deze vervanging nu geschiedt door het mechanisme der rationalisatie, dat we kunnen vinden bij den politicus en tallooze malen tegenkomen in de psychologie van normalen en abnormalen. Het overheerschende van den invloed van het proces der rationaliseering is verantwoordelijk te stellen voor het dwaalgeloof, dat rede, genomen in den zin van logische deductie uit gegeven premissen, de grootste rol speelt in de formatie van menschelijk denken en gedrag. In de meeste gevallen ontstaan onze meeningen öf geheel zonder een dergelijk voorafgaand proces öf wel zij worden vervormd door van affect voorziene voorstellingsgroepen, waarvan niet weinige reeds in onze kindsheid worden gevormd! Om aan ons dringend verlangen naar „redelijkheid" te voldoen, trachten we steeds onze opvattingen met een kleedje van redelijkheid te omhangen, dat kleedje is echter veelvuldig maa* al te doorzichtig en niet in staat om de kern te verbergen. In het Handelsblad van 3A Augustus 1916 komt een artikel voor van den. Van-Dag-tot-Dag-schrijver, waarin deze (de Entente was toen aan de winnende hand) een betoog leverde, gesteund door argumenten, welke goeddeels aan een 185 Russischen generaal ontleend waren, om toch vooral geen vrede te sluiten, die niet voor langen rijd dien vrede zou waarborgen. Als we dit geheele artikel in een paar woorden gewoon Hollandsen weergeven en ontdoen van de franje, die in deftige taal argumenten heet, dan luidt dat artikel: „Ik wensch van ganscher harte, dat de Duitschers zóó ongenadig op hun ziel zullen krijgen, dat ze het hoofd nooit meer kunnen opsteken . In het begin van den oorlog had een hoogleeraar den treurigen moed om op diverse gronden den oorlog als zoodanig te verdedigen. Dat was in den tijd, toen de meeste menschen hier te lande (evenals thans nog) van oordeel waren, dat de oorlog door Duitschland is uitgelokt. In gewoon Hollandsen vertaald, luidt dit artikel: „Aan Duitschland kan geen verwijt gemaakt worden", dit korte artikel is geschreven door een pro-Duitsch complex. Toen de eerste zending Duitsche kinderen in Holland was aangekomen om hun hongerige magen weer eens te vullen, verscheen in een der dagbladen een stuk van de hand van een hoogleeraar. In dat stuk werd door argumenten, deftig gerangschikt sub 1, 2 en 3, het verderfelijke en ongeoorloofde van den maatregel betoogd, ja duidelijk uiteengezet, dat het laten hongerlijden der Duitsche kleinen een weldaad zou zijn. Kort weergegeven in gewone taal luidt het betoog dan ook: „laat ze hongerlijden", welk betoog geschreven is door een sterk anti-Duitsch complex. Deze hoogleeraar heeft van den verkorten inhoud Ahnung gehad, getuige het gevoelige begin: de veronderstelling (waarmee hij het natuurlijk heelemaal niet eens is), dat door anderen in zijn artikel een hardvochtig anti-Duitsch betoog zal gezien worden. Precies hetzelfde betoog (in verband met het onderwerp in iets andere woorden gesteld) verscheen in een plaatselijk blad hier te lande, toen een Hollandsche ambulance naar Duitschland zou worden gezonden; het aantal voorbeelden, dat de tegenwoordige oorlog heeft geleverd, is trouwens legio. Het mechanisme der rationalisatie komt dikwijls duidelijk aan den dag op het terrein van moraliteit en ethiek, waar we trachten onze handelingen toe te schrijven aan bepaalde religieuse of ethische principes. De meeste dier handelingen zijn het uitvloeisel van gewoonte, gehoorzaamheid aan traditie en dergelijke meer; deze behandelingen worden als het .ware instinctief uitgevoerd. Het algemeen principe wordt slechts voor den dag gehaald, wanneer wij worden gemaand om ons gedrag te verklaren. Wanneer nu beginsel en handeling niet geheel met elkaar overeenstemmen, amendeeren we het eerste door rationalisaties, opdat het daardoor geschikt zal worden gemaakt om als verklaring voor de handeling te dienen en op die wijze ons ideaal van „redelijkheid" te doen behouden. Zoo is het een veel voorkomend feit, dat menschen, die overigens van onberispelijke eerlijkheid zijn, den Staat of eenig ander publiekrechtelijk lichaam b.v. een spoorwegmaatschappij met de grootste koelbloedigheid kunnen bedriegen. Als hun gewezen wordt op de incongruentie tusschen hunne beginselen en hun gedrag, zal onmiddellijk een bont uitziende rij van rationalisaties ten gehoore worden gebracht. Zij zullen doen uitkomen, dat een spoorwegmaatschappij niet hetzelfde is als een individu, dat niemand er eigenlijk wat bij verliest, dat de vrachtprijzen toch al drukkend hoog zijn enz. enz. 1). De menschen doen hun best om voor de ,,redelijkheid" van hun opvattingen ook van buiten af steun te krijgen en zijn bevreesd om door de buitenwereld die redelijkheid in de knel te zien brengen. Dit verklaart waarom de politieke partijman het liefst de bladen van zijn eigen richting leest, de sectariër op het gebied van het geloof bij een predikant van eigen richting ter kerke gaat, de heftige pro-Duitscher smult van „de Toekomst" en de heftige anti-Duitscher van „de } De bedrieger is in dit geval te goeder trouw, wanneer hij aan zijn rationalisaties gelooft. Deze worden natuurlijk tot spitsvondige uitvluchten, als de producent er niet aan gelooft. Wanneer een chef aan een ambtenaar, die een door de omstandigheden gemotiveerd verzoek om salarisverhooging doet, antwoordt: „daar ga ik niet op in, want de inwilliging van je verzoek zou je berooven van een prikkel om vooruit te komen in de wereld en dus slecht werken", dan hebben wij niet met een rationalisatie, maar met een dooddoener te maken. Echter zijn ook hier allerlei overgangen, de menschen kunnen zich zelf zoolang iets voorpraten tot zij aan de waarheid er van gelooven, met name als dat in hun belang is. Telegraaf", waarom bepaalde godsdienstige richtingen zoo haar uiterste best doen om hare leden afgezonderd te houden van die van andere richtingen, zelfs op gebieden, waar dit geen zin schijnt te hebben. Dit alles heeft tot doel om de „redelijkheid" van bepaalde overtuigingen en dus de „complexen", welke achter die overtuigingen zitten, te behoeden voor aanvreten door daarmee strijdige ervaringen. Uit het voorafgaande kan duidelijk zijn geworden, dat het vragen aan iemand waarom hij een bepaald iets meent of doet, volstrekt niet een afdoende methode is om de genuine oorzaken, die aan zijne opvattingen en handelingen ten grondslag liggen, te ontdekken. Zelfonderzoek, hoe eerlijk ook uitgevoerd, zal veelvuldig falen wanneer het meer bedoelt dan het eenvoudig opdelven van den oppervlakkigen inhoud van ons geestelijk bezit. Wanneer wordt gepoogd om de werkelijke grondslagen der handeling op te sporen, bestaat groote kans, dat geen resultaat wordt verkregen of vondsten worden gedaan, welke vervormd zijn door het mechanisme der rationalisatie. Dit feit is van primaire beteekenis voor den psycholoog, die zich alleen met den normalen geest bezig houdt en van niet te onderschatten gewicht voor den onderzoeker, die zijn nasporingen ook tot in het gebied van het abnormale uitstrekt. Wij zullen nu eens verder nagaan op welke wijze de werkdadigheid van complexen zich manifesteert in de productie van denkbeelden en handelingen. In de voorbeelden van den liefhebber der zeilsport en den politieken partijman uitte zich het complex rechtstreeks, d.w.z. het „zeilsport-complex" brengt den man er toe om in de richting van dit complex te denken, het „politieke complex" doet hem „politiek" denken. Zeer dikwijls komt het echter voor, dat zich het complex indirect uit door de eene of andere manifestatie, die op het eerste gezicht ons volkomen onbegrijpelijk voorkomt. Wij willen deze bewering illustreeren door een voorbeeld, dat is meegedeeld door dr. Jung. Een man wandelde met een vriend in de buurt van een dorp. De man werd plot- seling zeer geprikkeld op het hooren der kerkklokken, die juist begonnen te luiden. Hij beweerde, dal de klank dier klokken een valsche was, de harmonie slecht en het totaal effect d an ook hoogst onaangenaam. De vriend was over dit oordeel zeer verbaasd, want de - klokken in quaestie waren juist bekend om haar mooi geluid. Hij trachtte daarom de werkelijke oorzaak van 's mans ontstemming te weten te komen en toen bleek, dat niet alleen het geluid der klokken onaangenaam werd gevonden, maar dat — naar het oordeel van den man — de predikant van het betreffende kerspel zulke slechte gedichten schreef. Toen werd het causale complex zichtbaar, want de man, wiens ooren zoo beleedigd waren door het geluid der klokken, was ook dichter. In een recente critiek was zijn werk vergeleken met dat van den predikant en had het daarbij leelijk moeten afleggen. Het „mededinger-complex", dat daardoor was in het leven geroepen, had zich indirect geuit in het afkeurend oordeel over het geluid der onschuldige klokken. Deze uitbreiding der complexwerking over veel grooter terrein dan de oorzaak, die tot de vorming van het complex aanleiding gaf, zou doen vermoeden, komt buitengewoon veelvuldig voor en ieder van ons zal bij eerlijke introspectie bemerken, dat hij meermalen heeft gehandeld als de man, die het geluid der kerkklokken zoo leelijk vond d. w. z. een complexwerking heeft doen uitstralen over een terrein, dat grooter was, dan het gebied dat door het complex feitelijk werd bestreken. Het is een zeer gewoon verschijnsel, dat — als we aan iemand om de eene of andere reden het land hebben — zich dit ook uitspreekt in de beoordeeling van alles wat die man doet, ook al zijn zijne praestaties door den niet-bevooroordeelde prijzenswaardig of flink te achten. Deze wijze van doen — den zak slaan, maar den ezel bedoelen — kan zelfs de eenige wijze zijn, waarop de antipathie voor iemand wordt geuit en de omgeving is dikwijls met dat mechanisme zoo vertrouwd, dat zij onder den zak direct den ezel zoekt. 169 In het bovengenoemde voorbeeld van den dichter en de kerkklokken zou zonder ontleding van het verschijnsel het oordeel van den man onbegrijpelijk zijn geweest of op zijn best verklaard zijn uit „slecht humeur", „prikkelbaarheid" of eenige andere niet afdoende oorzaak. Echter bleek dat oordeel het gevolg te zijn van zeer bepaalde antecedenten. De uitstraling van een complexwerking behoeft zich overigens niet te beperken tot het eigenlijke domein van het complex, ook al nemen we dit zeer ruim. In de psychopathologie is een begrip ingevoerd, dat als „flotteerende angst" is betiteld om daarmee aan te geven, dat de angst van den lijder zich kan vasthechten aan allerlei indrukken en gebeurtenissen, ook al zijn deze van nog zoo gewonen en onschuldigen aard. Als analogon daarvan zouden we van een „flotteerende prikkelbaarheid" kunnen spreken, teneinde aan te duiden, dat een bepaalde stemmingstoestand — in casu de prikkelbaarheid — den vorm bepaalt van de reactie op prikkels, voor wie die vorm niet adaequaat is. Dit ondervindt b.v. de kantoorklerk, die om allerlei nietigheden onevenredig hevige standjes krijgt van zijn patroon en deze standjes met een: „zeker ruzie met zijn vrouw gehad" of iets dergelijks door het aannemen eener complexwerking tracht te verklaren. Als pendant dezer flotteerende prikkelbaarheid kan de „rozige luim" worden aangemerkt. Dezelfde dingen en ervaringen schijnen ons al naar onze stemming geheel verschillend toe. Het gevoel wisselt niet met de nieuwe voorstellingen en indrukken, maar breidt zich als het ware daarover uit ook al staan ze in geen verband met de causale = de gevoelverwekkende. Volgens Ebbinghaus is de gebondenheid der gevoelens aan gewaarwordingen en voorstellingen een vrije; op een grauwen winterdag lijken ons alle dingen „grauw", op een mooien lentedag voelt men in alles het „zonnige". In het voorafgaande zagen we le dat de processen ook in den normalen geest ten deele het gevolg zijn van oorzaken of „complexen", van welker werkzaamheid het individu zelf geheel onbewust kan zijn; 2e dat de werkdadigheid van zulke complexen indirect kan zijn, zelfs zoo, dat de daaruit voortvloeiende gevoelens, voorstellingen en handelingen in niet meer dan oppervlakkige relatie staan tot de oorzaken, die verantwoordelijk moeten gesteld worden; 3e dat het individu in de meening kan verkeeren, dat zijn denkbeelden en handelingen het gevolg zijn van andere oorzaken, die in werkelijkheid geen invloed hebben uitgeoefend, maar alleen ten tooneele zijn gebracht door het proces, dat wij als rationalisatie leerden kennen. Al deze momenten zullen zoowel voor het individu zelf als voor den waarnemer de werkelijke oorzaken van wat dat individu te zien geeft, verduisteren. De werkelijke oorzaken, drijfveeren zijn in verreweg de meeste gevallen niet die, welke aan de oppervlakte liggen, maar dieper liggende, welke aan onzen blik onttrokken zijn. Wij komen nu voor de vraag te staan: waarom is een individu soms bekend met de complexen, die zijn denkbeelden, zijn opvattingen bepalen en waarom in een ander geval onvoldoende of in het geheel niet? Waarom presenteert zich zulk een complex nu eens eenvoudig en onmiddellijk, in een ander geval daarentegen langs die kronkelende paden, welke wij „indirect" kunnen noemen. Het antwoord op die vraag brengt twee verdere psychologische begrippen op het tapijt n.I. „het conflict" en „de onderdrukking". We zullen dit nader toelichten. Laten we veronderstellen, dat een complex om de een of andere reden niet in overeenstemming is met onze geestelijke persoonlijkheid als geheel, hetzij om zijn hevig pijnlijk begeleidend affect, hetzij omdat het aanzet tot handelingen, die niet in overeenstemming zijn met de algemeene beginselen en inzichten van het individu. In zoo'n geval is een toestand van „conflict" ontstaan, treedt als het ware een strijd op tusschen het complex en de persoonlijkheid. Deze beide zullen elkaar trachten te overmeesteren, de geest zal in zich- zelf verdeeld worden en verlamming van werkkracht en een pijnlijke affecttoestand zullen er uit voortvloeien. Het begrip conflict moge geïllustreerd worden door ons vroeger voorbeeld van den verliefden man, waaraan nu wordt toegevoegd, dat het voorwerp van zijn passie al de vrouw van een anderen man is. De geest van den minnaar zal dan twee complexen vertoonen, welke in twee tegengestelde, elkaar niet verdragende en niet bij elkaar te brengen richtingen voeren. Aan de eene zijde vinden we het verlangen naar het bezit van de vrouw, aan de andere zijde de tegenkrachten, gevormd door zedekundige beginselen en vrees voor gevolgen. Deze toestand wordt gekenmerkt door een onbehagelijk gevoel van emotioneele spanning, het individu gevoelt zichzelf geslingerd tusschen twee gedragslijnen, die geen van beide te volgen zijn door den weerstand, door de andere geboden. Dit conflict met zijn emotioneele spanning, besluiteloosheid en verlamming kan niet onbepaald lang blijven voortbestaan, het is een biologische noodzakelijkheid, dat eene of andere oplossing der moeilijkheid, een of andere weg, die uit de impasse voert, worde gevonden. Deze oplossing kan in verschillende richting liggen. Het individu kan inzien, dat de mogelijke oplossingen niet beide kunnen verkregen worden en na overweging van de beteekenis van elk dier beide, welbewust tot het besluit komen, dat de een moet worden opgeofferd ten gunste van de andere. Ook kan het conflict gemodificeerd worden zoodanig, dat het zijn conflict-karakter verliest. De subjectieve schatting van de strijdkrachten in ons en het weloverwogen aanvaarden van de bewust gekozen gedragslijn kunnen worden beschouwd als de rationeele of ideëele oplossing van het conflict. In werkelijkheid is het de eerüge afdoende, de eenige mogelijke oplossing in den stricten zin van het woord. Door de andere wijze van oplossing bevrijdt zich de geest van de emotioneele spanning en de verlamming van werkkracht niet door een beslissend gevecht, dat een der strijdende groepen vernietigt, maar door een proces, dat al terstond het '92 conflict-karakter aan het conflict ontneemt. De misères van oen strijd worden voorkomen door den twee antagonisten te verhinderen elkaar te ontmoeten. Hierbij komen twee methoden in aanmerking. De eerste methode bestaat daarin, dat de twee opponeerende groepen beide als deelen van den geest behouden blijven, terwijl terzelfder tijd alle contact of wisselwerking tusschen beide angstig wordt vermeden. Ieder kan haar eigen weg volgen, niet gehavend door hare incongruentie met de andere. Een dergelijke geest kan vergeleken worden met een orkest, waarin een der medewerkers een melodie van eigen keuze speelt, niet getroffen door den wanklank, dien hij zoodoende ■brengt in de harmonie der overige spelers. Met behulp dezer methode is de man, wiens private leven vlekkeloos is, in staat om er een ander afzonderlijk wetboek van moraliteit op na te houden, wanneer bv. zijne commercieele transacties in het spel zijn, wanneer hij te doen heeft met den Staat enz. Het geeft een verklaring van de welbekende antithese tusschen voorschrift en practische uitvoering en stelt ons in staat om in te zien, dat een groot deel van het genus homo sapiens zoo dikwijls ten onrechte wordt beschouwd als welbewuste schijnheiligen. Hetzelfde mechanisme verklaart de onmacht van den minnaar om de voor ieder zichtbare onvolmaaktheden van de beminde op hare waarde te schatten, hij kan ze niet zien, want hij wil ze niet zien, aan de roet in het eten gooiende feiten wordt niet toegestaan invloed uit te oefenen op zijn passie en de opvattingen, die daaruit voortvloeien. Door deze wijze van doen behouden we ook de traditioneele opvattingen uit onze jeugd, welke daarmee strijdende feiten onze ervaringen van later ook mogen verschaft hebben. Het zou niet moeilijk vallen een onbepaald groot aantal voorbeelden uit het normale leven te noemen, welke deze methode van behandeling van elkaar niet verdragende geestelijke acties door het eenvoudige proces van wederzijdsche uitsluiting illustreeren. Eerlijke zelfbeschouwing zal zonder twijfel aan ieder een aantal voorbeelden uit het eigen leven verschaffen en — als hij dit vervelend vindt — zal hij geen moeite hebben om het mechanisme aan het werk te zien in zijne buren. Wat hierboven werd vermeld betreffende het vermijden van conflict door vermijding van contact tusschen de strijdende partijen, gaat maar voor een klein deel der gevallen op. Meestal is de werkelijke stand van zaken meer samengesteld. Contact toch tusschen de twee tegengestelde systemen van opvattingen kan moeilijk worden vermeden op zoo volmaakte wijze als boven werd verondersteld. De systemen komen in contact, maar door een bemiddelaar, die de dingen zoo misvormt, dat de geest niet meer in staat is om de werkelijke tegenstellingen op te merken. Dit misvormende mechanisme leerden we reeds kennen als rationalisatie. Deze rationalisatie stelt de persoonlijkheid in staat om de elkaar vijandige stroomingen in zijn geest in zoo'n licht te bekijken, dat het vijandige niet meer opvalt en dus niet meer hindert. Het optreden der Duitschers in België wordt voor den pro-Duitscher het middel om den afloop der zaak te bespoedigen, wat beteekent: minder bloedvergieten. Het wordt op deze wijze omgezet ten gunste van zijn pro-Duitsch complex. Precies hetzelfde geldt van het optreden der Engelschen in den Boerenoorlog, het pro-Engelsch complex krijgt door dit rationaliseeren steun in plaats dat het door de feiten wordt aangevreten. De wensch, dat met het zenden van Duitsche kinderen naar Holland zou worden opgehouden, wordt o.m. eveneens gemotiveerd door de bewering, dat, door daarmede op te houden, de oorlog eerder ten einde zal zijn en het dus zegenrijk zal werken. Deze zegenrijke werking beteekent echter voor den schrijver: spoediger vernietiging van Duitschlands macht (= een aan zijn anti-Duitsch complex beantwoordende wensch) en dringt tevens het pro-Engelsch-complex beleedigende gevoel terug, dat de overwinning van Engeland o. m. zal moeten behaald worden door het hongerlijden der Duitsche kinderen. De rationalisatie vinden we ook in allerlei vorm bij onze krankzinnigen. De man, die zijn vrouw van persecutoire plannen verdenkt, ziet in het vragen naar zijn welstand het verlangen naar zijn dood, in de ontvangen versnaperingen middelen om hem uit de wereld te helpen, in onverschillige bejegening een versterking van zijn complex zonder meer, in het niet-vragen naar zijn gezondheid hetzelfde enz. enz. Vooral in de nieuwste richting der psychologie speelt een groote rol het mechanisme, dat wordt bestempeld met den naam repressie, verdringing. Bij de boven vermelde methode is aan elk der opponeerende complexen een plaats in het bewustzijnsveld toegestaan, door de methode der repressie echter wordt het conflict vermeden door de verdringing van een der opponenten uit het bewustzijn, aan dezen verbannen opponent wordt niet vergund om onder dezelfde voorwaarden, dezelfde omstandigheden te strijden als de andere opponent, die in het bezit blijft van het bewustzijnsveld. Laten we eens aannemen, dat iemand in het verleden iets gedaan heeft, waarover hij zich moet schamen, zoodat de herinnering aan die handeling pijnlijke gevoelens van wroeging wekt. In technische taal zouden we dit kunnen uitdrukken door te zeggen, dat de herinnering aan de handeling tot het ontstaan van een complex voert, hetwelk de persoonlijkheid als geheel tegenstaat: er wordt een conflict tusschen het complex en de persoonlijkheid geboren. Onder deze omstandigheden kan het individu zich van de gevoelens van zelfverwijt pogen te bevrijden door het streven om de pijnlijke herinnering uit zijn geest te verdrijven en haar bestaan zooveel mogelijk te ignoreeren: er wordt gepoogd om het complex kwijt te raken door het uit het bewustzijnsveld te verdringen. Deze methode zal wel aan ieder bekend zijn. Door Da rwin was reeds opgemerkt: „vond ik een gepubliceerd feit, een waarneming of een gedachte, die met mijne bevindingen niet overeenstemde, dan noteerde ik die zoo spoedig mogelijk woordelijk. De ervaring had mij geleerd, dat de feiten, die ons niet van pas komen, eerder verdwijnen uit het geheugen dan zij, die dat wel doen". Nietzsche schreef: „Das habe ich gethan, sagt mein Gedachtnis. Das kann ich nicht gethan haben, sagt mein Stolz und bleibt unerbitterlich. Endlich gibt das Gedachtnis nach". (Jenseits von Gut und Böse). Veel van het „vergeten in ons leven is niet het passieve proces, waarvoor het gehouden wordt, maar weloverlegde uitsluiting. Toch overschatten de nieuwste psychologische opvattingen ongetwijfeld zeer de kracht van dit wegdrukkende — dus actieve — vermogen, de grootte van zijn aandeel in het „vergeten". Een groote rol speelt ook hier, evenals bij alles, wat onze geestelijke functies betreft, de aan de voorstellingen gebonden emotioneele warmte, het affect. Dit affect echter verliest op den duur aan sterkte, goeddeels wel, omdat het voor een deel als het ware wordt aangetrokken, geabsorbeerd door nieuwere, sterk affectieve complexen, die in den geest worden gevormd. Dit affectverlies is een buitengewoon gewichtige factor voor het zakken van het complex naar het onderbewuste. In zoover is dus de verdringing een passief iets. Als gewoon verschijnsel nemen we waar, dat menschen, die groote dingen aan hun hoofd hebben, zeer vergeetachtig zijn ten opzichte van kleinere feiten, welke door hun dienstbode 'bv. niet vergeten zullen worden, omdat bij deze „het gewicht" dezer dingen niet aanmerkelijk door het grootere gewicht van andere dingen wordt overtroffen. Gr<*ote affectophooping op een of enkele plaatsen gaat ten koste van den affectrijkdom van andere gedeelten. Het sterk emotioneele complex werkt als het ware als een krachtige woekerplant, die zich meester maakt van de voedende stoffen en daardoor het zwakke, dat in dienzelfden bodem groeit, doet kwijnen en sterven. Het is een feit der ervaring, dat complexen, waaraan een sterk affect verbonden is, buitengewoon moeilijk in het onderbewuste verzinken en tevens, dat deze complexen hunne volle of bijna volle affectieve spanning herkrijgen, wanneer zij door het een of ander worden gewekt. Het actieve vergeten komt dan ook bijna altijd neer op een trachten te vergeten, er bestaat een meer of minder constante en continue weerstand, welke het complex poogt te verhinderen om aan de oppervlakte te komen. Daarmee heeft echter het complex niet opgehouden te bestaan, het blijft zijn werking uitoefenen, een werking, die niet te onderdrukken is, maar — als schadelijk voor het subject — in minder schadelijke richting wordt geleid. Dit is zoo juist, dat overal, waar zulk een indirecte werking is waar te nemen, met zekerheid tot het bestaan van elkaar niet verdragende, van tegenstrijdige complexen mag worden besloten. Ieder kan bij nauwgezette zelfbeschouwing dit feit door talrijke eigen ervaringen bevestigd zien. De verschijnselen, die het onderdrukte complex geeft, kunnen van tweeërlei aard zijn: le. Indirecte uitdrukking van het complex zelf. Voorbeeld: Bij een deel der al wat oudere, ongehuwde vrouwen wordt aan het „sexecoinplex" (= de verschillende instincten, die met het geslachtsleven samenhangen) de gewone weg afgesloten, het wordt zoo sterk mogelijk verdrongen. Onder deze omstandigheden kan het bestaan van het complex zich toch verraden en wel in twee groepen van verschijnselen. De weerstand, die de normale uiting van het complex verhindert, kan zich voordoen als een overdreven pruderie, hier vervult de „reinheid" de rol van censor. De complexwerking echter zoekt en vindt een uitweg langs zijpaden, bv. als ziekelijke belangstelling in huwelijken, geboorten en schandaaltjes. > .jJfcUa We zien in dit voorbeeld, dat aan de oppervlakte van den geest verschijnselen zijn waar te nemen (n.1. die der preutschheid), welke in hooge mate tegengesteld zijn aan die welke aan het complex eigen zijn. Dit verschijnsel is zeer algemeen en in allerlei vorm waar te nemen, het overdreven quasi-kameraadschappelijk optreden van den in werkelijkheid menschenschuwe behoort er toe evenals het zedelijkheidsfanatisme van den zich zwak voelenden wellusteling. De gestuwde gevoelsstroom kan allerlei zijpaden inslaan, zij kan zich openbaren als overdreven gehechtheid aan een 197 hondje of poesje, of in socialen arbeid, philantropie e.a. naar een ethisch hooger niveau worden opgevoerd. 2e. Een andere, veel voorkomende manifestatie van de censuur is te vinden in het bewimpelen van onaangename complexwerking door toevoeging van een (gewoonlijk over-) vroolijk exterieur. Het is een gewoon verschijnsel, dat achter het sprankelende vernuft het verborgen gehouden ongeluk loert, de scherts is een der meest gezochte schuilplaatsen van het menschelijk leven. De ervaring leert, dat complexwerkingen en rationalisaties bijna altijd ontoegankelijk zijn voor argumenten of andere afbrekende factoren. Deze uitspraak vinden we terug in het Engelsche spreekwoord: A man convinced against his will Is of the same opinion still. Het moge doenbaar zijn om door argumenten aan te toonen, dat elke rationalisatie, die de man ten gehoore brengt, logisch onhoudbaar is, zoodat hij ten slotte er geen meer in het veld kan brengen, maar, wanneer het complex, dat in wezen verantwoordelijk is voor zijne houding, niet is aangetast, blijft het zijn effect sorteeren d.w.z. de man blijft bij zijn oude opvattingen. Het volstrekt nuttelooze van de logica als wapen tegen de complexwerking kan ieder dagelijks ervaren en is dan ook ieder welbekend. Niemand beeldt zich in, dat hij door het procédé der argumentatie de overtuiging van den partijman aan het wankelen zal brengen of een pro-Engelsche in eene pro-Duitsche sympathie zal omzetten of omgekeerd. Het individu is goedgeloovig of blind, al naardat de gehoorde argumenten aan zijn complex steun geven of daarmee in strijd zijn. De vrees voor aantasting der rationalisaties, het streven om de rationalisaties zooveel doenlijk voor schokken te behoeden hebben we vroeger reeds gesproken en met een paar voorbeelden toegelicht. 19S Bij een beoordeeling van de ontoegankelijkheid van de rationalisatie van den politieken partijman of sectariër op het gebied van het geloof zullen wij niet tot de conclusie komen, dat die ontoegankelijkheid een ziekte-verschijnsel is. Toch is het duidelijk, dat de geestesprocessen in quaestie irrationeel zijn in dien zin, dat zij niet voldoen aan de wetten der logica. De gevolgtrekking van den politicus is niet verkregen door het onpartijdig wegen der dingen, zooals deze zijn, integendeel de gevolgtrekking en het oordeel worden bepaald door het politieke complex, terwijl de werkelijkheid van dien aard kan zijn, dat een vrije, onbevooroordeelde, niet-gebonden toepassing van logische beginselen tot een juiste tegenovergestelde opvatting zou voeren. In het gebied van het complex hebben de redelijke vermogens geen vrij spel. Tot den complexbezitter dringt het echter niet door, dat zijne denkbeelden uit logisch oogpunt kwetsbaar zijn, zij schijnen hem proposities toe, wier waarheid zonder meer buiten quaestie is en hij kan niet begrijpen, dat eenig ander waarnemer, in het bezit dierzelfde feiten met mogelijkheid tot eene van de zijne afwijkende gevolgtrekking kan komen 1). wij hebben ten slotte de vraag onder de oogen te zien: waaruit worden de complexen geboren en dan kunnen we vinden, dat een groot aantal verband houdt met primaire instincten en in de jeugd opgedane indrukken. Tot de primaire instincten zijn te rekenen dat van zelfbehoud, het instinct der voeding en het geslachtelijk instinct. Waarschijnlijk zal geen enkel lichamelijk gezond mensch, als hij zijn eten gebruikt, denken aan het nuttige van die bezigheid. Hij eet, omdat hij honger heeft en het eten lekker vindt, wat naar meer doet verlangen. Als we hem vragen, waarom hij meer zou willen eten van wat hem goed smaakt, ) Dit geldt natuurlijk niet voor alle menschen. Zij, die in staat zijn om zichzelf goed te beoordeelen, kennen de „bijwerking" wel. Ik heb in het bovenstaande dan ook die groote meerderheid van menschen op het oog, die het vermogen tot onderzoek van zichzelf missen of dit vermogen ongebruikt laten. zou hij, in plaats van ons voor diepzinnige philosophen te houden, ons voor dwazen verslijten. Het verband tusschen de smakelijke sensatie en de handeling, die zij uitlokt, is voor hem absoluut en van zelf sprekend, een a-priori-synthese van de grootste volmaaktheid, die geen ander bewijs behoeft dan haar inhaerente duidelijkheid. Waarom lachen we, als we pret hebben? Waarom zijn we niet in staat om een vergadering toe te spreken, zooals we praten tegen jden enkeling? Waarom wordt iemand verliefd op een bepaald meisje? De menschen zullen antwoorden: „natuurlijk lachen we als we pret hebben", „natuurlijk krijgen we hartkloppingen bij het gezicht der menigte", „natuurlijk houden we van het meisje, dat" . . . (volgen alle mogelijke goede eigenschappen). De Engelschman Trotter heeft het voorafgaande heel aardig aangegeven in de overpeinzingen en gevoelens van een broedsche kip, wie het in hooge mate onnatuurlijk zou voorkomen, dat er in de wereld schepsels zouden bestaan, voor wie een nest met eieren iets anders zou kunnen zijn dan het buitengewoon aanlokkelijk object, dat het voor haar is en waarop je niet genoeg kunt gaan zitten. Deze zelfde Trotter wees er op, dat er nog een aantal andere instincten zijn (ras- staat- kerk-, familie-instinct enz.), door hem onder den naam kudde-instinct vereenigd, die tot het ontstaan van geestelijke processen, opvattingen, complexen aanleiding geven van hetzelfde subjectieve karakter als de primaire instincten en wier manifestaties van fundamenteele beteekenis zijn voor de psychologie. Aan velen, ook aan menschen met sterk pro-Engelsch complex, geeft het deelnemen van Japan aan den tegenwoordigen oorlog een onaangenaam (= complexbeleedigend) gevoel, dit doet ook het meevechten van Indiërs, Afrikaners en andere volken van ander ras. Hetzelfde, maar voor het pro-Duitsche complex onaangenaam, wordt door velen gevoeld in het deelnemen der Turken. Het overwegen van het anti-Duitsche complex1 onder de bevolking van Nederland is voor een groot deel het gevolg daarvan, dat het „Staatsinstinct" door den inval in België zoo gevoelig is getroffen; ook onze zelfstandigheid loopt gevaar in de handen van hen, die het „vodje papier" verscheurden. De meesten gevoelen waarschijnlijk deze complexwerking zeer goed, toch wordt de voorkeur gegeven aan eene conversie in: het geschokte rechtsgevoel, hetzelfde rechtsgevoel, dat nu echter niet meer of zoo goed als niet geschokt wordt door de willekeurige wijze, waarop Engeland met ons en anderen (Griekenland b.v.) omspringt. De pro-Engelschen toch kunnen zich daar niet om laten schokken, omdat het nu eenmaal gevormde, sterke anti-Duitsche complex zich daartegen verzet en geen dit complex aanvretende rechtsschennis wil erkennen. Die rechtsschennis wordt daarom aan rationalisatie of een ander mechanisme onderworpen, zooals we dagelijks uit pro-Engelsche monden en in pro-Engelsche couranten kunnen vernemen. De invloed van kerk en familie voor onze geestelijke persoonlijkheid, groot vooral, omdat die invloed van de vroege jeugd af zich doet gelden, is aan ieder welbekend. Het is een ervaringsfeit voor iederen mensch, dat de emotioneele warmte vooral van in de jeugd ontstane complexen het geheele leven door haar invloed pleegt uit te oefenen. We vinden dit terug in het: „geef mij het kind en ik heb den man". Vooral godsdienstige overtuigingen zijn bij de meeste menschen ontoegankelijk voor argumenten en wij bewaren het meerendeel der traditioneele gevoelens en opvattingen uit onze kindsheid, allen contradictoiren feiten, die ons de latere ervaringen verschaffen, ten spijt. Zelfs wanneer die ervaringen of latere complexen ons wel tot andere gevoelens brengen, ondergaan deze toch altijd nog eenigen wijzigenden invloed van hen, die ons vroeger waren bijgebracht. Een protestant, die katholiek wordt, is een ander soort katholiek dan hij, die van de jeugd af in de katholieke leer werd opgevoed, voor den katholiek geworden protestant geldt geheel hetzelfde, ook al is de geloofsijver der bekeerden — zooals gewoonlijk het geval is — bijzonder groot. Deze groote geloofsijver moest juist worden beschouwd als een poging 201 om aan den nog steeds aanwezigen invloed van de oude complexen te ontkomen, als eene reactie op de werking van het oude complex. Ook het familie-instinct is oorzaak, dat stevige complexen worden gevormd, die op ons doen en laten grooten invloed uitoefenen, zoowel wanneer wij het begrip familie ruim als wanneer wij dat nauwer nemen. Het is geen toeval, dat in het Duitschsprekende deel van Zwitserland de bevolking overwegend pro-Duitsch, in het Franschsprekende deel overwegend pro-Fransch is, dat de Amerikanen van Duitsche afstamming pro-Duitsch, die van Engelsche afstamming proEngelsch zijn, dat een Hollander met een Fransche moeder een pro-Fransch (al of niet geconverteerd in een sterk antiDuitsch) complex in zich draagt, dat een man van Schotsche afkomst het heftige anti-Duitsche „ambulance-artikel" schreef, dat de aan Frankrijk en Engeland geparenteerde schrijver den Franschen soldaat en de Engelsche vrouw in de hoogte steekt, zij kunnen niet anders, want zij zijn van hetzelfde „bloed". Zij moeten zich er echter voor hoeden om ter verklaring hunner gevoelens „redelijkheid", „argumenten" aan te voeren, want dan bedriegen zij onbewust zichzelf, zooals zij het onbewust ook anderen doen. Zij worden gedwongen te handelen, zooals zij doen door den invloed van al of niet vermoede complexen. Ook de familie, in engeren zin genomen, vormt een groot aantal complexen van diversen aard. Welke richting de ontwikkeling onzer moreele, ethische, godsdienstige, staatkundige e. a. opvattingen en overtuigingen zal inslaan wordt door een goed deel bepaald door den kring, en vooral het gezin, waaruit wij stammen. Het is vooral weer de aanhoudende inwerking gedurende de jaren onzer jeugd, in een tijd dus, waarin het gevoelsleven nog veel sterker is dan in latere jaren en een „verstandelijk" overwegen, een critische beschouwing en schifting nog niet plaats vindt, die aan de betreffende complexen een stevigheid geeft, een invloed verschaft, welke door latere ervaringen nooit meer volkomen kan worden teniet gedaan. Wij kunnen deze inwerking tijdens de jeugd gevoegelijk een suggestieve noemen in zooverre als aanvaarding zonder behoorlijk critisch overwegen in het spel is. Dan werkt de familie nog complexbepalend als „band des bloeds", evenals het „kaste-instinct", waarin ook een gevoel van saamhoorigheid richting geeft aan die onzer overtuigingen en opvattingen, welke met dat kaste-instinct samenhangen. Voor den aristocraat, die een boevenstreek uithaalt, worden in den kring zijner kaste verklarende (= verzachtende) omstandigheden gezocht (en deze ook gewoonlijk gevonden), bij een arrestatie van den man uit het volk kan de politie er als regel op rekenen, dat de klassegenooten van den arrestant zijn partij kiezen, volkomen onafhankelijk daarvan of de opbrenging „redelijk", gemotiveerd is te achten ja of neen. Het is het „klasse-complex", dat in beide gevallen beleedigd is geworden. In het eerste geval wordt getracht om de beleediging minder groot te maken door rationalisatie, in het tweede geval door de gevolgen van het beleedigende feit (in casu de arrestatie) te voorkomen. Ik heb in het voorafgaande natuurlijk maar een paar hoofdpunten genoemd, waatop complexvorming dikwijls kan worden teruggevoerd en ook de genoemde momenten zijn niet alle scherp van elkaar gescheiden, maar hebben nog weer allerlei gemeenschappelijke trekken in hun wezen. Meermalen reeds had ik gelegenheid er op te wijzen, dat vooral het tijdstip der jeugd gunstig is voor het vormen van krachtig werkende (=. van sterk affect voorziene) voorstellingsgroepen, die zelfs in het uiterste geval den geest zoo verstanen, dat hij gedurende het geheele verdere leven geen essentieel nieuwe indrukken meer toelaat, nog minder verwerkt. Waar dat wel het geval is — en bij velen is dat zoo — worden toch zoo goed als altijd die nieuwe indrukken nog vervormd door reeds vroeger in onzen geest neergelegde complexen. Nieuwe complexen, in hun werking tegengesteld aan die van reeds bestaande worden toegelaten en krijgen invloed, als zij aan affectbezit de oude overtreffen, wij zagen reeds vroeger, dat van zéér sterk affect voorziene 'voorstel203 lingsgroepen als het ware de andere tijdelijk of meer blijvend van hun affect berooven, m. a. w. werkeloos maken. De man, die tot de ontdekking komt,