Per serie (10 ïw.) f 8.50 f Afk. nr». j 0.45 en Zielelev§n Uitkomsten van Psychologisch Onderzoek Serie T — Mo. 8 OVER SUGGESTIE DOOR Dr. M. Th, SLUITER-VALETON BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1918 OVER SUGGESTIE DOOR Dr. M. Th. SLUITER-VALETON In het individueele, zoowel als het sociale leven, treden verschillende invloeden op den voorgrond, die aan het denken en handelen der menschen richting geven. De suggestie in ruimen zin genomen, speelt daarbij een belangrijke rol. Evenwel kan men niet zeggen dat zij eigenlijk op den voorgrond treedt; want het eigenaardige der suggestie is juist haar zich verborgen houden. Men kan de suggestie in het wereldconcert vergelnken met de bas in een orkest. Men hoort haar nooit bovenuit; maar zij ontbreekt nimmer, en strekt haar machtigen invloed uit over alles wat leeft en denkt Wat is suggestie? Het gaat niet aan alle hiervan in de litteratuur gegeven dennihes aan te halen, daar het er talloos vele zijn. Ik wil er slechts enkele noemen. Bernheim (Nancy) verstaat onder suggestie: „dehandeling waardoor_een denkbeeld in de herwSe^ngevoeTTen doorhaar aanvaard wordt". Ieder van de vqFzlntuigen • gehoor, gezicht, leukTTmaak en gevoel, kan een indruk naar het sensonum zenden, die in een denkbeeld overgaat en een suggestie vormt. Wanneer men tegen iemand zegt: „daar zit een vlieg op uw voorhoofd", dan strijkt hij er met de hand over om de vlieg weg te jagen, daar hij die werkelijk meent te voelen. Langs den weg van het gehoor is een denkbeeld m zijn hersenen ingevoerd, en hij heeft dit aanvaard (en gereageerd met een handeling), omdat hij geen reden heeft tot niet gelooven. Maar wanneer hij merkt dat er geen vlieg zit, zal hrj de mededeeling een tweede keer niet gelooven — 289 het denkbeeld wordt dan geen suggestie meer, wordt niet meer door de hersenen aanvaard. B e r n h e i m noemt nu verschillende gevallen waarin, telkens weer door middel van een ander zintuig, denkbeelden in iemands hersenen ingevoerd, en door haar aanvaard worden. Hij neemt echter het begrip suggestie erg ruim, en betrekt er alles onder wat men gewoonlijk associatie van denkbeelden noemt. B.v. iemand wordt bij het lezen van een aangrijpende roman hevig ontroerd en krijgt daar zelfs hartkloppingen van; eenige maanden later krijgt hij hartkloppingen na een geforceerden marsch, en herinnert zich nu weer die spannende lectuur en de toen ondervonden aandoening. Ik kan daarin geen suggestie zien. Trouwens, volgens Bernheim's definitie zou men onder suggestie ook moeten betrekken de gevallen waarin iemand door logische redenatie een ander tot zijn eigen zienswijze overhaalt — dat is ook een handeling, waarbij een denkbeeld in de hersenen ingevoerd en door haar aanvaard wordt. Maar het blijkt duidelijk uit Bernheim's verdere uiteenzettingen, dat hij dat ook zoo niet bedoeld heeft. Bechterew (Petersburg) verstaat onder suggestie: een onmiddellijke overenting van bepaalde zielstoestanden van de eene persoon op de andere, buiten den wil en de oplettendheid van het sujet om, ja, niet zelden zonder dat hij het ïich bewust is. Om dit nader te verklaren onderscheidt Bechterew in het bewustzijn van den mensch een persoonlijk en een algemeen bewustzijn. Het eerste is zijn eigenlijke ik; alleen de denkbeelden, die in zijn persoonlijk bewustzijn komen, herkent de mensch als zijn eigene. Toch komen veel indrukken uit de buitenwereld in het algemeene bewustzijn aan, n.1. wanneer ze in het bewustzijn opgenomen worden zonder dat de aandacht van het individu er op gevestigd is. Komen ze dan, door een of andere oorzaak, van het algemeene bewustzijn in het persoonlijke, dan meent het individu, dat het denkbeeld spontaan in zijn geest opduikt, terwijl het dan op een geheel ander oogenblik door een zintuigelij ke waarneming in zijn bewustzijn gekomen is. B.v. terwijl men een boek zit te lezen, vangt men gedeelten op van een gesprek dat twee andere personen in de kamer houden, zonder dat men zich bewust is iets te hooren. Later herinnert men zich enkele van de gehoorde dingen, zonder te begrijpen hoe men er aan gekomen is. Suggestie nu — een gesuggereerd denkbeeld — komt in het algemeene bewustzijn, zonder dat het persoonlijk bewustzijn, het „ik", er aandeel aan heeft, en wordt dus ook niet door den wil of door het persoonlijk bewustzijn tegengehouden. Vandaar dat de suggestie het best gelukX"! wanneer de aandacht van het individu door iets anders in 1 beslag genomen wordt, of wanneer zijn wil verlamd wordt J door een vast geloof in dengeen, die de suggestie verricht. ] Het begrip suggestie wordt in deze opvatting scherper omlijnd dan in de definitie van Bernheim het geval was. Ook zijn de door Bechterew genoemde feiten — dat men een massa waarneemt zonder het te merken, en 't zich op een ander oogenblik herinneren kan, zonder te weten hoe men er aan komt — natuurlijk waar. Iedereen heeft dat dikwijls ondervonden. Maar met de verklaring — de bewustzijnsindeeling van Bechterew — kan ik mij in *t geheel niet vereenigen. In den voortdurend veranderenden bewustzijnsinhoud kan ik niet een constante grootheid, het persoonlijk bewustzijn, het „ik" aannemen, met daaromheen een algemeen bewustzijn, en uitwisseling van denkbeelden van het ééne bewustzijn in het andere v. v. Men moet dan het bewustzijn beschouwen als een bergplaats van denkbeelden, van welke ruimte een gedeelte gereserveerd wordt voor den wil, de willekeurige aandacht, en die denkbeelden waarop op een oogenblik de aandacht van bet individu gevestigd is. Waarbij, zooals Bechterew het uitdrukt, de denkbeelden die direct in het persoonlijk bewustzijn komen door den hoofdingang — die, welke eerst in het algemeene bewustzijn komen, door een achtertrap in de sfeer der ziel zouden komen. Ik kan mij het bewustzijn niet voorstellen los van zijn inhoud; en een denkbeeld niet, trekkende van het ééne deel van het bewustzijn naar het andere. En de scheiding tusschen persoonlijk en algemeen bewustzijn lijkt mij geheel kunstmatig. In beide komen indrukken langs de zintuigen; ieder denkbeeld kan zoowel in het persoonlijke als in het algemeene bewustzijn voorkomen. Het eenige onderscheid ligt eigenlijk in de aandacht: op de denkbeelden van het persoonlijk bewustzijn is de aandacht gevestigd, op die van het algemeene niet. Daarin zie ik geen reden om het bewustzijn in twee deelen te verdeelen, waarvan 't ééne deel zelfs buiten het „ik" liggen zou. Het lijkt mij logischer om dan te zeggen dat de aandacht wisselend en veranderlijk is. Zonder een definitie te geven, die het begrip suggestie in weinige woorden geheel zou moeten bepalen, willen wij liever zeggen, dat er sprake van suggestie zijn kan, wanneer een denkbeeld in iemands hersenen ingevoerd wordt, terwijl zijn aandacht door iets anders in beslag genomen wordt. Dat andere kan zijn: een bezigheid die met het suggestieve denkbeeld niets te maken heeft; een willekeurige andere hersenarbeid, die misschien juist door de suggereerende persoon gebruikt wordt, om de aandacht van het sujet af te leiden van 'tgeen dat hij hem suggereeren wil. Op die wijze hebben tallooze suggesties in het dagelijksch leven plaats. Maar niet alleen moet het denkbeeld in de hersenèn aankomen; het moet ook geloofd worden. Dat doet het eene individu gemakkelijker dan het andere; vandaar dat de vatbaarheid voor suggestie bij den een veel grooter is dan bij den ander. De suggestie is geen lijdelijke daad, geen eenvoudig in de hersenen achtergelaten indruk. Het gesuggereerde denkbeeld wordt in de hersenen verwerkt — hoe, dat hangt af van het individu, van zijn geheele persoonlijkheid; en daardoor ook de wijze, waarop het individu op de suggestie reageert. Om zich een voorstelling te vormen, hoe dit in zijn werk gaat, moet men zich eerst rekenschap geven van wat men eigenlijk onder het bewustzijn verstaat. Ieder normaal mensch kent zichzelf in den eersten persoon. Het woord „ik" geeft een begrip weer, dat, hoewel niet in woorden te definieeren, door iedereen begrepen en gevoeld wordt. Niemand verwart zichzelf met iemand anders. Wanneer wij onze aandacht op iets concentreeren, dan lijkt ons onze ikheid eenig en ondeelbaar. Alsof er ergens in onze hersenen een klein wezentje zat, dat onze gedachten ordent en regelt, onze gewaarwordingen in ontvangst neemt, onze voorstellingen bewaart, en alles wat in ons bewustzijn plaats vindt, beschouwt en critiseert. Maar bij nadere overweging wordt dat kleine wezentje steeds onwezenlijker en verdwijnt geheel in 't niet. Ons ik is onafscheidelijk van ons bewustzijn. En ons bewustzijn is iets, zoo samengesteld als men zich maar bij mogelijkheid voorstellen kan, en nog oneindig meer. Het is een buitengewoon onderhoudende en leerrijke bezigheid om gade te slaan, hoe een zuigeling in de eerste maanden van zijn verblijf onder de zon zich langzamerhand een bewustzijn opbouwt. Het bewustzijn groeit naarmate de zintuigelijke gewaarwordingen van het kind toenemen. Bij de geboorte brengen de hersenen reeds verschillende voorstellingen mee; in utero heeft het kind verschillende vegetatieve en tastgewaarwordingen gehad, die in de hersenen blijvende veranderingen hebben aangebracht. Maar eerst vanaf de geboorte begint het kind regelmatige en talrijke indrukken te krijgen; in de eerste plaats van zijn eigen lichaam, in de tweede plaats van de buitenwereld. Stellig gaat het ikheidsbesef zich eerst na de geboorte ontwikkelen (en nog niet eens dadelijk); eendeels door de kennismaking met het eigen lichaam, aan den anderen kant door het leeren kennen van de omgeving als iets buiten het eigen lichaam. Met de studie van het eigen lichaam begint het kind direct na de geboorte; en wel voornamelijk door betasting. Als het doodstil ligt voelt het bv. zijn extremiteiten niet als zijn eigendom. Maar het wrijft zijn voetjes tegen elkaar en leert ze voelen als een deel van zichzelf; het zwaait met zijn handjes in zijn gezicht, en voelt neus, mond en oogjes; het beweegt teentjes en vingertjes in allerlei richtingen tegen elkaar 293 aan, en voelt ei om zoo te zeggen de geheele oppervlakte van af. Dit alles geeft zintuigelijke gewaarwordingen, die door de desbetreffende zenuwen naar bepaalde hersengedeelten worden voortgeleid. Nooit ontstaat er slechts één gewaarwording tegelijk; een beweging van een vinger, bv. over een beentje, geeft tastgewaarwordingen uit de huid, gewaarwordingen uit spieren en gewrichten etc. De prikkels, die op die wijze in de daarvoor bestemde hersencellen aankomen, en daar een blijvende verandering teweeg brengen, laten daar ook een bepaald verband achter, zg. associaties. De gewaarwordingen worden in een aantal vaste verbindingen met elkaar geassocieerd, en deze associaties vormen de zoogenaamde herinneringsbeelden. Zoo wordt het bewustzijn van het eigen lichaam opgebouwd uit een groot aantal herinneringsbeelden. Nog oneindig veel talrijker worden de indrukken die in de hersenen aankomen, wanneer ook de andere zintuigen meer gaan functionneeren. Het pasgeboren kind ziet, hoort, proeft en ruikt nog zeer weinig; maar de zintuigen leeren snel aan, en vooral het zien en kijken wordt den gezonden zuigeling soms al met enkele dagen tot een groot genot. Het kind bekijkt zijn eigen vingertjes grondig en van alle kanten; het steekt zooveel mogelijk zijn beentjes omhoog en bekijkt zijn voetjes. Dan gaat het ook al gauw zijn naaste omgeving bestudeeren. In enkele weken kent en herkent het zijn moeder. Als het kind grooter wordt, leert het iederen volgenden dag meer. En naast het bewustzijn van het eigen lichaam ontstaat dat van de buitenwereld, dat eveneens uit een aantal herinneringsbeelden (die weer associaties tusschen gewaarwordingen zijn) opgebouwd is. Maar daarbij blijft het niet. Omstreeks den tijd dat het kind gaat spreken, gaat zich ook het bewustzijn van zijn eigen persoonlijkheid vormen, in principe ook weer uit zintuigelijke gewaarwordingen. Alle indrukken, door de zintuigen in de hersenen aangebracht, zoowel uit de buitenwereld als uit het eigen lichaam, worden daar geassocieerd met de reeds aanwezige herinneringsbeelden. Deze associaties zijn oneindig talrijk, maar er zijn ook groote groepen van associaties die zich telkens en telkens in vaste volgorde en vast verband herhalen, en in de hersenen achterblijven als herinneringen, waaruit het bewustzijn van de eigen persoonlijkheid bestaat. Dit bewustzijn van de persoonlijkheid van het individu is feitelijk te beschouwen als een functie van het bewustzijn van het eigen lichaam en van de buitenwereld. De omgeving waarin het individu opgroeit, heeft er aandeel aan; de taal die het individu spreekt, alles wat het leert, gevoelt en ondervindt maken er deel van uit. Het bewustzijn van de persoonlijkheid is dan ook oneindig veel gecompliceerder dan Jat van het eigen lichaam en de buitenwereld; het omsluit ons geheele denken. In ons bewustzijn weerspiegelt zich de orde en regelmaat, die bestaat aan datgene wat wij aan ons lichaam en in de buitenwereld waarnemen. Zoo zijn b. v. de begrippen water, ijs, damp, koude en warmte in éen vaste associatie in ons bewustzijn aanwezig, op dezelfde wijze als wij in de buitenwereld die dingen in een vast verband met elkaar waarnemen. Zoo verloopt ook ons denken in hoofdzaak steeds in dezelfde banen, en omvat een groot aantal voorstellingsverbindingen, die haast onverbreekbaar zijn. De dwang, waarmee de natuurverschijnselen zich in „gesetzmassiger Ordnung" (Wernicke) aan ons opdringen, is analoog met den aangeboren drang tot nadoen van datgene wat wij anderen zien doen, d. w. z. analoog aan den dwang waarmee datgene wat anderen doen, zich aan ons opdringt als vanzelf sprekend. Dat wij leven zooals andere menschen, dat wij ons kleeden, ons eten koken etc. etc. berust daarop dat wij in ons bewustzijn complexen van voorstellingen hebben, die zoo vast met elkaar geassocieerd zijn, dat ze als 't ware één geheel geworden zijn. Aan den éénen kant van zoo'n keten staat b.v. het gevoel van honger als uitgangsvoorstelling; wordt deze voorstelling geprikkeld, dan verloopt de prikkel langs een reeks van herinneringen, die tenslotte uitloopt op het nuttigen van goed toebereid voedsel. Het voornaamste middel om een bepaalde orde in onze voorstellingen te verwerven is de taal. Deze maakt het ons mogelijk abstracte begrippen als' 't ware verkort samen te 295 i . vatten, en er mee te werken alsof het concrete begrippen waren; zooals b.v. liefde, haat, vrees, angst, hoop etc. De regelmaat in het spreken, in den zinsbouw, brengt in ons geheele denken orde en regelmaat. Het proces dat zich bij het denken in de groote hersenen afspeelt (d. i. in de cellen en vezels van de schors der groote hersenen), noemde Fechner de psycho-physische beweging, en wordt door hem vergeleken bij het verloop van een prikkelingsgolf (Erregungswelle). In het allereenvoudigste geval zou deze verloopen in één associatievezel tusschen twee gangliecellen; in werkelijkheid zal het altijd een proces zijn, waarbij een aantal cellen en vezels betrokken zijn. Een voorbeeld van een eenvoudig denkproces is het beantwoorden van een vraag. Iemand vraagt ons b.v.: hoe heet je? Door de gesproken woorden wordt onze gehoorzenuw geprikkeld; deze zenuw leidt den prikkel voort naar een bepaald gedeelte van de hersenen S, waar de klank der woorden herkend wordt, doordat daar de herinneringsbeelden dezer klanken bewaard en nu wakker geroepen worden. Nu moet de prikkel verder voortgeleid worden naar een hooger gelegen hersengedeelte A, waar de herinneringsbeelden bewaard worden van de beteekenis der gesproken woorden, en daar wordt de vraag begrepen. Nu wordt de prikkel verder geleid (zoogen. intra-psychisch) naar een ander hersengedeelte Z, waar de beteekenis van het te geven antwoord gewekt wordt. Eer nu de prikkel vandaar uit in de bewegingszenuwen komt, die het bevel tot de noodige spreekbewegingen aan de betrokken spieren overbrengen, passeert hij nog een station M, waar de herinneringsbeelden van deze bewegingen bewaard, en nu opgewekt worden. Tusschen wat wij A en Z genoemd hebben, ligt een stuk gedachtenwerkzaamheid, dat reeds bij dit eenvoudige procédé zeer gecompliceerd kan zijn, en waarbij dus stellig reeds veel meer dan één associatievezel betrokken is. En dan is deze geheele voorstelling natuurlijk nog slechts uiterst schematisch. De psycho-physische beweging is altijd op één punt van het bewustzijn heel veel intensiever dan op alle andere in éénzelfde tijdsdeel. Dat drukt men in het dagelijksch leven uit door te zeggen dat men maar op één ding tegelijk zijn aandacht vestigen kan. Ook als men meent twee dingen tegelijk waar te nemen, blijkt het bij nauwkeuriger beschouwing altijd dat de twee waarnemingen na elkaar, maar niet volkomen tegelijk plaats hebben. Deze grootste intensiteit van de psychische werkzaamheid noemen we aandacht, als er van waarnemen, voelen etc. sprake is; bij handelen noemt men het den wil. Op welk punt van het bewustzijn op een oogenblik de grootste intensiteit van psycho-physische beweging plaats zal vinden, hangt af van een aantal factoren, die deze schijnbare keuze tot een onvermijdelijke noodzakelijkheid maken. Meestal is voor ons denken een zintuigelijke waarneming het uitgangspunt, al heeft deze misschien al lang te voren plaats gehad. Hoe dan het denkproces verloopen zal — door welke associatievezels de prikkel voortgeleid zal worden; welke herinneringen opgewekt en welke nieuwe associaties gevormd zullen worden — wordt geheel logisch bepaald door den toestand van ons bewustzijn, en den aard en de kracht van den prikkel. Daarom is het slechts zelfbedrog wanneer men meent zijne aandacht willekeurig op iets te kunnen richten, een bepaalde handeling willekeurig te kunnen doen of laten/ Zooals wij gezien hebben is het punt van de grootste intensiteit der psycho-physische beweging niet een bepaald punt van het bewustzijn, maar wisselt van oogenblik tot oogenblik. Ook het bewustzijn zelf verandert doorloopend, daar er steeds nieuwe prikkels in komen, die er telkens een verandering in teweeg brengen. Zoo is het dus ook een onmogelijkheid dat het bewustzijn zichzelf waarneemt — het kan slechts waarnemen wat het een oogenblik te voren was. In een dergelijke opvatting van het bewustzijn is geen plaats voor denkbeelden, die van één deel van het bewustzijn in het andere komen, zooals Bechterew zich voorstelt. Wat is nu suggestie l In wakenden, zoowel als in slapenden toestand ontvangt het bewustzijn doorloopend een groot aantal prikkels van geringe 297 intensiteit, welke, zooals men dat uitdrukken kan, niet over de drempelwaarde der aandacht komen. Zij laten echter hun indruk in het bewustzijn achter, en kunnen te zijner tijd ook een grooter intensiteit bereiken, en dan wel die drempelwaarde overschrijden. In het bewustzijn van het eigen lichaam is voortdurend een toestand van geringe psychophysische beweging, doordat doorloopend, nacht en dag, zintuigelijke gewaarwordingen uit het lichaam het bewustzijn bereiken. Deze gewaarwordingen zijn echter te weinig intensief dat wij ze opmerken; worden ze intensiever, b.v. bij ziektetoestanden, dan voelen we ze al gauw als pijn. Maar ook uit de buitenwereld ontvangt het bewustzijn, voornamelijk over dag, doorloopend een groot aantal prikkels van geringe intensiteit. Wij zien en hooren een massa „zonder het te merken", en bewaren het in onze herinnering. Men kan een vergelijking maken tusschen het gezichtsveld, waarin veel gezien, maar slechts één punt tegelijk gefixeerd wordt, en spreken van een bewustzijnsveld, waarin slechts één ding tegelijk onze aandacht kan trekken, terwijl men een aantal dingen tegelijk gewaar wordt. Iedere waarneming kan na langer of korter tijd aanleiding geven tot een handeling, en zou dus, volgens de definitie van Bernheim, een voorbeeld worden van een suggestie. Een dergelijke ruime opvatting van het woord suggestie is niet vol te houden. Maar evenmin kan men, m. i., scherp aangeven waar men beginnen moet van suggestie te spreken. Een invloed die van buiten op ons inwerkt, en, zonder dat~wij er ons rekenschap van geven, aanleiding geert tot een handeling;-!» nog niet zonder meer'"suggestie. Het komt mij voor dat daarvoor in den regel ook nog noodig is, dat achter den invloed die van buiten op ons inwerkt — achter het denkbeeld dat in onze hersenen ingevoerd wordt — een ander persoon staat, die deze inwerking veroorzaakt, en de er uit voortvloeiende handeling, verwekken wil. M. a. w. er is geen suggestie zonder opzet, al is dat opzet den verwekker der suggestie niet altijd bewust. Wanneer wij den naam suggestie blijven behouden voor de gevallen waarin iemand een ander persoon in zijn handelingen of meeningen beïnvloedt, door, zonder dat de betrokkene er zich rekenschap van geeft, denkbeelden in zijn geest te brengen die hij niet aan critiek onderwerpt, juist omdat hij ze niet direct opmerkt, dan blijkt het dat er een groot verschil in suggestibiliteit tusschen verschillende individuen is. Kinderen en onontwikkelden zijn het in den regel in hooge mate; verder zij die zich in 't algemeen meer door affecten laten beheerschen dan dat ze logisch redeneeren. Vele van onze gewone, dagelij ksche verrichtingen berusten wel beschouwd op autosuggestie, d. i. op suggestie waarbij niet een ander, maar het individu zelf het suggereerende denkbeeld in zijn geest invoert. Dat wij honger voelen op het uur van den maaltijd wordt ons feitelijk door de klok gesuggereerd — werkelijk honger heeft een goed gevoed mensch niet zoo gauw. Wie kans ziet aan die suggestie te ontkomen, kan dagen lang zonder voedsel, zonder honger te gevoelen, en zelfs zonder belangrijke schade aan zijn lichaam te ondervinden. Getuige de vele gevallen van vrijwillige voedsel-onthouding. Dat wij inslapen wanneer wij ons 's avonds te bed gelegd hebben, is in den regel niet 't gevolg van werkelijke uitputting, intensieve behoefte aan slaap; zoo moe is het menschelijk lichaam niet na één dag op zijn. Maar wij suggereeren ons zeiven in te slapen door al de dagelijks verrichte manipulaties, die voorafgaan aan het in bed stappen; door de stilte en de duisternis, die wij in onze slaapkamer teweegbrengen, door 't stilliggen in bed etc. Waar zorgen, emoties etc. onzen geest bezighouden, schiet de gewone suggestie te kort, en we blijven wakker. Menigeen, die daar veel last van heeft, versterkt zijn suggestie door tellen, door allerlei kunstgrepen, die alle op 't zelfde neerkomen. Dat de geloovige troost en hulp vindt in het gebed en de biecht, is voor den niet-gelooyige een voorbeeld te meer van autosuggestie. Eerst al het uitspreken van al wat men op zijn gemoed heeft, maar dan ook vooral het geloof, dat men nu zijn zorgen en bekommernissen in een anders handen 299 gelegd heeft, suggereert het gevoel van van alles ontheven te zijn, en geeft rust. Dat wij onze kleine kinderen leeren rustig te slapen, zindelijk te zijn, gehoorzaam te zijn, doen wij voor driekwart door middel van suggestie. „Nu gaat mijn kindje zoet slapen", zegt de moeder, als ze 't in bed legt — en het kind gelooft haar. Het kind gelooft graag — en terwijl het intensief voelt, is zijn oordeel nog zeer beperkt. Daarom houdt het de begrippen, die het van in zijn oog gezaghebbende personen krijgt, ook zoo goed vast, dikwijls ook nog na jaren, als het geen kind meer is. Daarom sleept menigeen in later jaren nog zooveel ballast mee, zooveel dogma's en vooroordeelen, waarmee zijn gemoed vergiftigd is, nog vóór hij tot de jaren des onderscheids gekomen was. Ik zei reeds hoe het bewustzijn van de persoonlijkheid zich voor een groot gedeelte vormt naar het milieu waarin het kind groot wordt. De begrippen omtrent goed en kwaad, fatsoen, menschenliefde — omtrent de meest uiteenloopende dingen, neemt het kind meestal zonder nadenken over van zijn omgeving. En dat te meer, waar voor zooveel menschen opvoeden bestaat in: het kind vormen naar een bepaald model. Maar daarbij mag men wel bedenken, dat het voorbeeld oneindig veel suggestiever werkt, dan het gesproken woord. De verzuchting van sommige ouders: ik heb mijn kinderen altijd het goede voorgehouden, en toch willen ze niet goed, raakt dan ook kant noch wal. De vraag is maar, of men ze ook altijd het goede voorgedaan geeft. Opvoeders, die kinderen in drift een vermaning geven, bedenken niet dat hun woorden in den wind vervliegen; maar hun voorbeeld van gebrek aan zelfbeheersching werkt suggestief en wordt nagevolgd. Wat men het kind wil leeren, moet men het in zijn daden voordoen. Wie anders over zijn medemenschen spreekt dan tegen hen, suggereert zijn kinderen onoprechtheid, en is onredelijk wanneer hij ze voor een leugen straffen zou. Nu kan men vragen: waar is hier de opzet? Die is daar, waar diezelfde ouders aan hun kinderen in 't algemeen de volwassenen tot voorbeeld stellen. Ook de volwassene wordt in zijn individueele leven beheerscht door een groot aantal invloeden van buiten, en vooral ook door de uitingen en handelingen van andere menschen. En speciaal waar zijn neigingen en hartstochten in t spel zijn, is hij toegankelijk voor suggestie van andere menschen. Het is een oud gezegde, dat de man de wereld regeert, en de vrouw den man. En daarbij is dan speciaal de heerschappij van de vrouw over den man er een van de stille kracht — bedekt, en door de betrokken partijen in ieder bijzonder geval zooveel mogelijk ontkend en verloochend. De groote kracht van de „echte" vrouw ligt dan juist in de behendigheid, waarmee zij den man, dien zij naar haar hand wil zetten, doet gelooven, dat hij naar zijn eigen inzichten handelt, zonder te beseffen, dat zij hem de hare gesuggereerd heeft. Deze oude wijsheid is al evenmin geheel waar, als eenige andere algemeenheid. En men kan met even veel of even weinig recht zeggen, dat juist het denken en handelen van de vrouw door den man beheerscht wordt, daar ten slotte toch alles wat zij doet er op gericht is om zijn goedkeuring weg te dragen. Haar onderworpenheid in vroeger eeuwen, haar streven naar vrijheid in de latere, zouden slechts een uiting zijn van éénzelfde verlangen: zich te vertoonen zooals de man haar wenscht te zien, naar de inzichten die hij haar suggereert. De waarheid is, zooals altijd, te gecompliceerd om door één enkele formule te worden uitgedrukt. Maar men kan veilig zeggen, dat de verhouding tusschen de twee geslachten een eeuwig oude, en eeuwig vernieuwde wisselwerking van aantrekken en afstooten is, die ten slotte toch de vereeniging van man en vrouw tot doel heeft. Een groot deel van het aantrekkelijke in die verhouding ligt in het bedekte, het niet open uitgesprokene van den psychischen invloed, dien beiden op elkander uitoefenen. Daarin speelt de suggestie een groote rol. Ons intiemste gemoedsleven bestaat grootendeels uit gedachten en gevoelens, die nooit uitgesproken worden. Dat 301 geldt nog meer vooi vrouwen dan voor mannen, niettegenstaande het feit, dat vrouwen meer praten. Een bekend psychiater zeide eens: „als er een man op mijn spreekuur komt, dan vertelt hij mij direct wat hij mij te zeggen heeft; een vrouw, die voor 't eerst komt, kan een uur lang tegen me praten, en heengaan, zonder datgene geuit te hebben wat ze wil dat ik weten zal. In den regel komt ze er pas den tweeden of derden keer mee voor den dag". Ook ik voel dat als een typisch verschil tusschen de twee sexen. Daarom zal een vrouw, hoewel zelf suggestiebeler dan een man, in 't algemeen meer dan hij trachten invloed uit te oefenen door middel van suggestie. Een man zegt meer rechtstreeks wat hij wil, en bereikt daardoor dikwijls minder» Maar wanneer twee menschen onder elkanders bekoring komen, en zij elkander in hun innigste gedachtenleven naderen, dan wordt de macht van het onuitspreekbare oneindig grooter, en komt er een psychisch contact, dat geen woorden noodig heeft en worden de denkbeelden van den een in het bewustzijn van den ander aanvaard, zonder critiek of tegenstand. In het maatschappelijk leven kan het individu zich nooit geheel onttrekken aan den suggestieven invloed van het milieu waarin hij leeft. Ieder mensch staat tot op zekere hoogte onder de suggestie van allerlei begrippen die den volksaard uitmaken. Er is altijd een zekere mate van éénvormigheid tusschen de bewoners van éénzelfde landstreek: het spreken van een bepaald dialect, dat eenigszins afwijkt van een dialect uit een andere streek van hetzelfde land, is er een uiting van. Zoo is er ook een zekere éénvormigheid tusschen de verschillende menschen van éénzelfde geloof, éénzelfde politieke partij, éénzelfde vak van wetenschap etc. Men heeft zijn eigen oordeel, o ja. Maar de gemeenschappelijke eeredienst, de couranten van een bepaalde kleur, de wetenschappelijke litteratuur in eigen vak etc. — het zijn alle verspreiders van een aantal suggesties, die door voortdurend herhalen van hetzelfde, zij 't ook in andere vormen, zich op den duur in de hersens der menschen banen inslijpen, vaste associaties vormen, waar men in zijn doen en laten in hooge mate door beheerscht wordt. Dat maakt het aan een krachtige persoonlijkheid met veel eigen initiatief mogelijk, een heele groep van menschen, die hem misschien nooit gezien hebben, te leiden naar zijn wil, terwijl zij meenen een eigen gekozen weg te gaan. Op die wijze worden ook groote staatkundige gebeurtenissen voorbereid, zooals b.v. de tegenwoordige wereldoorlog. Men zegt dan: de tijden zijn er rijp voor geworden. Beter kon men zeggen: het bewustzijn der volkeren is voldoende onder de suggestie gekomen van de leidende persoonlijkheden die den oorlog wenschten. En er komt geen vrede, zoolang niet een groote meerderheid der menschen deze suggestie als zoodanig gaat herkennen, en er zich aan weet te onttrekken. Dat dit oogenblik ten slotte komen moet, leert de geschiedenis van het menschdom ons op bemoedigende wijze. De geschiedenis geeft voorbeelden te over van suggesties, die het menschdom een tijdlang als in kluisters gevangen hielden, en eindeloos veel leed en onheil gesticht hebben. Ik noem b.v. het geloof aan en den strijd tegen het heksendom en duivelskunstenarij, aan toovenarij en demonen, eeuwenlang onder de Christenen heerschend, maar speciaal bloeiend in het eind der 16e en begin der 17e eeuw. Zoo ook, meer plaatselijk, de progroms tegen de Joden in Rusland, de zoogenaamde groote Amerikaansche renaissance in 1832, het optreden van allerlei godsdienstige secten met de waanzinnigste en bloeddorstigste ideeën, enz. enz. AI deze suggesties zijn ten slotte geweken, en de overgebleven menschen als uit een roes ontwaakt en tot inzicht gekomen. Minder bemoedigend is het, dat, niettegenstaande allen vooruitgang der wetenschap, ondanks alle vermeerdering van beschaving en verlichting, er toch altijd weer nieuwe, fatale suggesties opduiken, die een tijdlang grooten invloed op het menschdom uitoefenen. De minder ontwikkelde is in 't algemeen zeer toegankelijk voor suggestie. Al zal men onder 't volk altijd enkelingen aantreffen met een eigen practische, gezonde logica, de overgroote meerderheid heeft die niet. Niet alleen individueel, maar ook en masse zijn de lagere standen van het volk veel 303 vatbaardei voor en veel beter te leiden door krachtige suggestie, dan met het mooiste, zuiverste redeneeren. De minder ontwikkelde is gewoonlijk vasthoudend en kortzichtig; wanneer een hem vreemd denkbeeld onder zijne aandacht gebracht wordt, verzet hij er zich intuïtief tegen, en 't kost meestal eindelooze moeite hem te overtuigen ook van datgene, wat 't meest in zijn eigen belang zou zijn om te gelooven. Maar wanneer een denkbeeld ongemerkt, om zoo te zeggen buiten zijn medeweten, in zijn geest gebracht wordt, dan ontmoet het daar veel minder weerstand dan bij den meer ontwikkelde, die uiteraard een veel grooter aantal tegenassociaties tot zijn beschikking heeft. Maatregelen van algemeene strekking, op 't punt van hygiëne, kleeding, inrichting van de huishouding etc. ontmoeten altijd den grootsten weerstand bij de lagere klassen in de maatschappij, en toespraak, pogingen tot overtuiging en dergelijke hebben slechts bij enkelen succes. Bij de groote meerderheid wordt oneindig meer bereikt met suggestie. En de groote invloed, die bv. de geestelijkheid in t algemeen op plattelandsbewoners heeft, berust volstrekt niet in de eerste plaats op het godsdienstig respect van de menschen voOr hun zieleherder. Veel meer is hij te danken aan de wijze, waarop de geestelijken hun menschen door en door blijken te kennen, en in al hun doen en laten psychisch weten vast te houden. Deze invloed kan veel ten goede, en ongelukkig ook ten kwade. Ook in de partijpolitiek speelt de suggestie een groote rol. Welke partij zou op de been kunnen blijven als zij alleen werkelijk overtuigde, logisch redeneerende leden had! De groote massa, en hier vooral ook weer de minder ontwikkelden, komt onder den invloed van een of ander machtwoord, door een goed volkskenner uitgesproken, en gaat mee „op 't gevoel ". De groote massa van een volk is nooit uiterst radicaal of uiterst behoudend, maar vormt een kleurlooze middenstof, die dan eens met de ééne, dan eens met de andere leus meegaat. Het geheele politieke leven is ingericht op het beïnvloeden van de menschen, niet het meest door logische redenatie, die ze overtuigen moet, maar door de suggestie, dat de kiezer de macht heeft, en de gekozene slechts uitvoerder van des kiezers soevereine wil is. Wanneer nu werkelijk eminente menschen de leiding hebben, is 't systeem misschien nog zoo kwaad niet. Maar er zijn ongelukkig zoo weinig werkelijk superieure geesten. Een van de meest methodische toepassingen van suggestie in het maatschappelijk leven is de reclame. Het is eigenaardig hoe de reclame ons bijna nooit overtuigt, maar ons meestal juist eigenlijk tegen wil en dank meeneemt. De groote eisch voor de reclame is, dat zij zich met onweerstaanbare kracht aan ons opdringen moet. Dat op zichzelf doet ons meestal onaangenaam aan, en onze eerste reactie is dikwijls de gedachte : bah, daar moet ik niets van hebben. En toch wordt stellig datgene het meest gekocht, wat zich het best weet op te dringen. De moeite en de kosten, die in den handel aan reclame besteed worden, zijn voor iemand, die er niet rechtstreeks mee te maken heeft, eenvoudig ongeloofelij k. De reclame hindert ons, ergert ons, verknoeit het schoon van stad en land, — en loont klaarblijkelijk toch de kosten. Want ten slotte weet zij het publiek toch te suggereeren, dat een zóó geprezen artikel gekocht moet worden. In dit licht bekeken lijkt het mij, dat de actie der suffragettes in Engeland, nu afgebroken wegens den oorlog, een reusachtige reclame geweest is. Ik heb het optreden dezer militante dames altijd buitengewoon antipathiek gevonden, hoewel ik haar leus: „kiesrecht voor de vrouw'' ook aanvaard. Maar er daadwerkelijk voor te vechten; eigendommen van anderen te vernielen, met de politie slaags te raken etc. etc. — hoe weinig vrouwelijk doet 't aan, en hoe weinig ad rem lijkt het, als men zich juist als politiek-mondig wil beschouwd zien. En toch, ook mij, evenals vele anderen, hebben deze vechtende dames en vrouwen langzamerhand een heeleboel geleerd, dat men, als men er eenmaal op is gaan letten, niet meer wegcijferen kan. Alle actie voor vrouwenkiesrecht van andere partijen dan de suffragettes kan een regeering, kunnen machthebbers negeeren; maar deze actie niet. Met haar dolle optreden, met haar absoluut verachten van maatschap305 pelijke orde, haar sans scrupules bij 't vernielen van anders eigendom — maar tevens met haar offervaardigheid, haar bereid zijn tot alles wat „de zaak" van haar eischt, heeft zij de Engelsche overheid gesteld voor vele problemen die opgelost moesten worden, die niet konden wachten. Toen zij, door haar vrijwillig hongerlijden, de regeering dwongen, velen van haar uit de gevangenis te ontslaan, zei „men" smalend: „zij overwinnen door 't respect van de regeering voor haar zwakheid". Dat is niet waar. Niet voor haar zwakheid — maar voor haar kracht. Heeft u wel eens vrijwillig honger geleden, geachte lezers en lezeressen? Het is niet zoo eenvoudig als 't er misschien uit ziet. En voor zijn overtuiging leven en sterven pleegt de doorsneestaatsburger ook niet zoo dagelijks te doen. In ieder geval — in eenige jaren tijds hebben de suffragettes honderdduizenden, die nooit een gedachte aan vrouwenkiesrecht hadden gewijd, gedwongen er althans eens over te denken. Dat weet men nu tenminste: de eisch van kiesrecht voor vrouwen kan niet meer (zooals vroeger) met een wissel op de eeuwigheid worden afgedaan. Zoo is er een enorme suggestieve kracht van deze kiesrechtstrijdsters uitgegaan; en hebben zij menigeen er toe gebracht voorstander van vrouwenkiesrecht te worden, al was 't maar alleen, om des te harder op de methode en 't optreden der suffragettes te kunnen schelden. En ten slotte — welk pleidooi voor een goede zaak wordt eigenlijk in onze nette, welgeordende maatschappij gewonnen zonder geweld? In de geneeskunde is de suggestie vele eeuwen lang de groote drijvende kracht geweest. Men noemde 't natuurlijk niet zoo, en gaf er zich amper rekenschap van wat suggestie is. Maar de genezingen door magie in oude en nieuwe tijden; de priestergeneeskunde van alle godsdiensten, door gebeden en godsdienstige ceremoniën; het bijgeloof der Christenen in de heilzame werkingen van de meest onbeschaamd vervalschte reliquien, door alle eeuwen heen van de Christelijke jaartelling; het duivelbannen en de kunst van kwakzalvers en mediums — wat is het alles eigenlijk anders dan verkapte r suggestie? Eerst in de paar laatste eeuwen heeft zich een wetenschappelijke geneeskunde gevormd. En ook zij kan de suggestie niet missen. Ook de suggestie als zoodanig, met of zonder hypnose, is in *t laatst van de vorige eeuw tot wetenschappelijke geneesmethode verheven, ontdaan van alle ceremoniën en geheimzinnig vertoon. Door suggestie kan men geen ziekten genezen; maar er zijn vele ziekteverschijnselen, die of geheel verdwijnen, óf toch veel minder hinderlijk worden door den invloed van een doelmatige suggestie. Bij de meeste ziekten is in den regel de last die de patiënt ervan ondervindt in 't geheel niet evenredig aan den meerderen of minderen ernst van de ziekte. Om eenige uitersten te noemen — er zijn hartkwalen waaraan men sterft zonder het bestaan ervan vermoed te hebben; en er zijn kwalen zooals chronische obstipatie, habitueele hoofdpijn etc, die het leven misschien met geen dag verkorten, maar die den lijder eraan gedurende een menschenleeftijd tot een dagelijksche kwelling zijn. Dikwijls hebben psychische en moreele factoren in dergelijke gevallen een grooten invloed ten kwade, terwijl ook juist ,weer de gemoedstoestand van den lijder veel kwaad ondervindt van zijn ziekte — een zoogenaamde kwade kringloop. Juist in die gevallen kan psychische invloed van een ander — een doelmatige suggestie — als "t ware wonderen verrichten. Op het goed begrip daarvan berust de macht van kwakzalvers en wonderdokters, van alle nieuwe, epochemakende geneesmiddelen, van vele heilige plaatsen en vele geneeskrachtige bronnen, — en, last not least, van een goed huisdokter. Daarom kan ook de lijder aan de meest ongeneeslijke ziekten nog jarenlang baat vinden bij een goede geneeskundige behandeling, die hem, behalve geneesmiddelen, ook psychische kracht en troost weet te geven. Bij de suggestie in de geneeskunde komen we vanzelf op het terrein van de ingebeelde kwalen. Eigenlijk is dat een geheel verkeerde benaming. Wie pijn voelt, heeft pijn; misschien niet in zijn been, zooals hij zelf meent, maar, om 307 't nu maai kort uit te drukken, in zijn bewustzijn. En hij heeft zoo goed aanspraak op een doelmatige (psychische) behandeling, als degeen die zijn been gebroken heeft op een chirurgische. Misschien zal in sommige gevallen die „doelmatige psychische behandeling" moeten bestaan in een flinke schrobbeering, omdat dat voor den patiënt de krachtigste en meest aansprekende suggestie is om zijn pijn kwijt te raken. Maar daarmee moet men toch voorzichtig zijn. Want in vele gevallen is de door den patiënt gevoelde pijn, door hem zoo slecht gelocaliseerd, de aanwijzer van een veel ernstiger lijden, dat eerst later verder tot uiting komt, bv. van een beginnend zenuwlijden. Van zeer veel belang, speciaal in het maatschappelijk leven, is de kennis der zoogenaamde retro-actieve suggesties. Menschen, en speciaal kinderen, met meer dan de gemiddelde suggestibiliteit, aanvaarden niet alleen een suggestie voor de toekomst, maar ook voor het verleden. Een van de eersten die daar een speciale studie van gemaakt heeft, was B e i nheim (Nancy). Hij had in zijn kliniek niet alleen zenuwlijders, maar ook allerlei patiënten aan interne ziekten, o. a. ook kinderen. Ook deze patiënten onderzocht hij dikwijls op 't punt van hun suggestibiliteit, en wanneer die grooter dan bij den gemiddelden normalen mensch was, liet hij hen ook deelnemen aan zijn experimenten over retro-actieve suggesties. Hij zei dan b.v. tegen een patiënt: gisteren is immers die patiënt daar tegenover u aan 't vechten geraakt met een verpleger? U hebt het ook gezien, is 't niet?, en denverpleger nog geholpen? De toegesprokene aarzelt misschien eerst nog even, maar stemt al gauw toe, herinnert zich alles, en voegt er zelf nog een en ander aan toe. Dan wordt een tweede mee in 't gesprek betrokken, die zich ook al gauw alles weet te herinneren, dan een derde. Zoo kon Bernheim met vier, vijf personen een heele geschiedenis in elkaar dichten, die ze allen precies gezien hadden, zich allen goed herinnerden, (ook hun eigen aandeel er in), en waarvan ondertusschen geen woord waar was. Dan begon hij weer tegen den eersten patiënt: maar weet u *t nu eigenlijk wel zeker dat alles zoo gebeurd is, heb ik dat nu niet maar zoowat bedacht ? — dan werd de patiënt boos, en wou het hem gesuggereerde volstrekt niet meer loslaten. Het is duidelijk hoe noodzakelijk het is bij getuigenverhoor voor de rechtbank, eerstens om rekening te houden met het bestaan dezer retro-actieve suggestibiliteit, en ten tweede om bij het stellen van vragen alle suggestie angstvallig te vermijden. Want al wil men aannemen dat de patiënten waarmee Bernheim experimenteerde, geen van allen psychisch geheel normaal waren, en zulke verregaande suggestibiliteit bij normale menschen niet voorkomt, dan waren het toch in ieder geval menschen die voor hun omgeving en in hun maatschappelijke positie als volkomen normaal golden, en dat eventueel voor de rechtbank ook zouden doen. En ook al zouden zulke uitersten, als het fantaseeren van een incident dat in 't geheel niet heeft plaats gehad, zoo licht niet voorkomen bij een getuigenverhoor, dat neemt niet weg, dat een getuigenis voor een billijk oordeel van een rechtszaak ook al geheel en al waardeloos kan worden door retroactieve suggesties, zonder dat ze zoo kras en in 't oog vallend zijn. En toch komen ook zulke uitersten stellig voor, speciaal wanneer het een getuigenis van kinderen geldt. Bernheim haalt hierbij aan een rechtszaak in een Hongaarsche stad, Tisza-Eslar, die veel beroering in wijde kringen gewekt had. Eenigen tijd vóór Paschen verdween een meisje van 14 jaar; en hoewel korten tijd daarna haar lijk in de Theiss gevonden werd, weigerde de moeder dit te herkennen als van haar dochter. Want het gerucht had zich verspreid dat de joden, die slechts in gering aantal in die stad woonden, het meisje ritueel vermoord hadden om haar bloed te gebruiken voor hun Paaschbrood. De rechter, een verwoed anti-semiet, te samen met een anderen ambtenaar, zagen kans het zoontje van den bewaarder der synagoge te laten bekennen, dat hij had bijgewoond hoe zijn vader en verschillende andere joden het meisje in hun huis gelokt, haar naar de synagoge gebracht hadden en haar daar uit een wond 309 aan den hals hadden laten verbloeden. De jongen hield dit alles voor het gerecht vol, niettegenstaande de smeekingen en verwenschingen van zijn vader en twaalf andere beschuldigden. Het was duidelijk dat hij 't zelf geloofde, hoewel ten slotte zonneklaar bewezen werd, dat het geheele verhaal van a tot z gelogen was. Dit proces maakte grooten opgang en werd algemeen bekend, omdat de beschuldiging tegen de joden in 't algemeen natuurlijk van oneindig verder strekking is dan een zaak van een gewone moord zijn zou; maar stellig zijn er op soortgelijke wijze dikwijls valsche getuigenissen afgelegd, die volkomen te goeder trouw gegeven werden. Ook bij 't vellen van een oordeel over degenen die een of ander misdrijf begaan hebben, moet rekening gehouden worden met de suggestibiliteit van den dader, om te kunnen uitmaken in hoeverre hij misschien slechts werktuig was in de handen van een krachtiger persoonlijkheid, door wien hem de daad ingegeven was. Ik herinner mij een moordzaak, die nog niet zoo lang geleden in ons land voor 't gerecht geweest is, en waarbij een zoon zijn vader vermoord had op instigatie van zijn moeder. In hoever men zoo iemand kan rekenen verantwoordelijk te zijn voor zijn daad, is een zaak die alleen door medisch onderzoek uit te maken is. TTioe meer het gebruikelijk worden zal om in 't algemeen bij / rechtszaken een onderzoek naar de geestvermogens der beschuldigden in te stellen, des te meer zal het blijken hoe i weinig het individu in 't algemeen uit eigen initiatief doet. Een suggestibiliteit, grooter dan het gemiddelde, stempelt iemand nog niet tot geestelijk abnormaal. Maar wel komt bij pathologische zielstoestanden zeer veel vergroote suggestibiliteit voor. Het meest frappante voorbeeld hiervan is de hysterie, een ziekte die veel van haar eigenaardig karakter ontleent aan de enorme suggestibiliteit van den lijder er aan. Dit uit zich zoowel in de erbij optredende ziekteverschijnselen, als wel in de mate waarin die ziekteverschijnselen therapeutisch door suggestie beïnfluenceerd kunnen worden. Of de hysterielijder in 't algemeen bij zijn geboorte nog een gezond individu is, eventueel met een niet meer dan gewone suggestibiliteit, en eerst later ziek wordt, zou ik niet kunnen zeggen, maar 't lijkt mij niet waarschijnlijk. In ieder geval, eenmaal ziek, is hij van een ontvankelijkheid voor suggestie, die eigenlijk geen grenzen heeft. Een voorstelling, die zich in zijn geest genesteld heeft, wordt voor hem werkelijkheid, zoozeer dat ook zijn lichaam zich naar die gefingeerde werkelijkheid regelt, en wel in functies die in t geheel niet van den wil afhankelijk zijn. Een hysterica kan verlamd, stom, gevoelloos zijn, zonder dat haar bewegingsorganen, haar spraakorganen, haar gevoel etc. hun vermogen tot een goede functionneering verloren hebben. Zij is het, omdat er in haar bewustzijn iets mis is. Nu moet men dat niet opvatten alsof zij daarom niet werkelijk verlamd of stom zou zijn, en weer zou kunnen gaan of spreken als ze *t slechts wilde. Integendeel, dat wat er in haar bewustzijn hapert, is evenmin van haar wil afhankelijk, als de verwoesting in de hersensubstantie dat is bij den lijder aan bloeding in de hersenen. Het ligt voor de hand om te denken, dat de storing in het bewustzijn bij hysterie ook wel een anatomisch substraat hebben zal, bestaande in pathologische veranderingen in' vezels en cellen van de hersenschors, al zijn die veranderingen voor 't oogenblik nog aan de waarneming onttrokken. Maar juist doordat die veranderingen zoo subtiel zijn, is het begrijpelijk dat zij weer verdwijnen kunnen, wat veel minder het geval is bij een grove verwoesting, zooals die b.v. bij bloeding in de hersenen ontstaat. En zoo is het dikwijls mogelijk dergelijke verschijnselen door suggestie te doen verdwijnen. Hoe de hysterica komt aan de voorstellingen die haar b.v. verlammen of stom maken, is een vraag die al heel wat stof opgeworpen heeft. De school van Charcot (Parijs) wil het meerendeel der hysterische verschijnselen, o.a. ook de toevallen die er dikwijls bij voorkomen, verklaren als reacties op voorvallen die de patiënt jaren geleden beleefd heeft. Bijvoorbeeld een patiënte, die als kind hevig van een hond geschrokken was, zou in later jaren het gebeurde uit haar kindsheid in haar geest nogeens beleven in een hysterisch 311 toeval, en daar dan b.v. een verlamming van beide beenen uit behouden, omdat zij, toen de episode zich werkelijk afspeelde, van schrik niet had kunnen wegloopen. Het is hier de plaats niet, deze kwesties verder in details te behandelen, maar het lijkt mij dat deze opvatting op den duur niet houdbaar is. Practisch van meer belang is het echter om te weten, dat de lijder aan hysterie zeer suggestiebei is, ook daar waar hij op zijn omgeving niet eens den indruk maakt van een zieke te zijn. Want niet iedere hystericus heeft hysterische toevallen, of zoodanige lichamelijke verschijnselen, dat zijn ziek zijn zonder meer voor ieder duidelijk is. Men meende vroeger dat alleen vrouwen aan hysterie leden, en hoewel dit niet juist is, komt de ziekte toch wel veel meer bij vrouwen dan bij mannen voor. En zoo leven er in de maatschappij tallooze vrouwen, die voor gezonde menschen doorgaan, maar die, bij nauwkeurige beschouwing, eigenaardigheden in hun zielsleven blijken te hebben, die haar eigenlijk tot zielszieken stempelen. Het zijn deze gevallen van hysterie in lichten graad, die in hooge mate belangwekkend zijn voor het probleem der suggestie in het maatschappelijk leven. Buitengewoon toegankelijk voor suggestie, zoowel van anderen als van zichzelf, zien zij de wereld en het leven eigenlijk in een geheel valsch licht. J a n e t (P a r ij s) zegt van haar, dat haar bewustzijn zich kenmerkt o.a. door dissociatie van de ideeëncomplexen en de functies die de persoonlijkheid uitmaken. De begrippen omtrent goed en kwaad, omtrent zedelijkheid, eerlijkheid, maatschappelijke verplichtingen etc, die bij den normalen mensch een solied systeem plegen te zijn, verliezen bij de hysterica hun samenhang, er is geen logisch, onderling verband meer tusschen. Gemeten naar de wone ethische maatstaf, wordt zij leugenachtig, onbetrouwbaar en wispelturig, maar vooral onbegrijpelijk. Meestal maakt zij den eenen dag een geheel anderen indruk dan den anderen — haar stemming wisselt snel en veel, en in haar affecten is zij altijd uitbundig. Want de remmende invloed, welke in het normale bewustzijn juist uitgeoefend wordt door de vele goed ingeslepen associaties, die wij „gewoonten" noemen, ontbreekt in dit gemoed, waar juist die associaties zooveel losser zijn. Nu doet zich vanzelf de vraag voor: waar is in de autosuggesties van een hysterica de opzet? Want bij de bespreking van het begrip suggestie was het bestaan van een motief van de suggereerende handeling gebleken een van de belangrijke punten voor de bepaling van het begrip te zijn. Waarom suggereert de hysterica zichzelf, dat zij verlamd is, of wordt haar dit door iemand anders gesuggereerd? F r e u d (W e e n e n) heeft hieromtrent een theorie gelanceerd, die school gemaakt heeft, en die, zoo zij al niet geheel de oplossing dezer kwestie brengt, toch de verdienste heeft, dat zij een dieper inzicht geeft in wat zich in 't algemeen in het menschelijk gemoed afspeelt. F r e u d zeide: er gebeuren dikwijls in een menschenleven onaangename dingen, die men in zich opneemt, zonder ze geheel uit te denken. Men ondervindt ze, maar zet ze zoo gauw mogelijk van zich af; ja, men kan ze ook ondervinden zonder er zich duidelijk bewust van te zijn. Dat zijn zoogenaamde teruggedrongen aandoeningen. Wanneer men zich deze achterna voor den geest roept, de zaak geheel uitdenkt, en óf tot een bevredigende oplossing komt, óf zich bewust in het onvermijdelijke schikt, dan heeft men er mee afgedaan. Men vergeet ze — en heeft er geen last meer van. Zooals hij 't noemde: men heeft ze afgereageerd. Maar wanneer men ze niet afgereageerd heeft, blijven ze in het bewustzijn hangen. Een hysterica nu heeft een groot aantal van deze teruggedrongen, niet afgereageerde aandoeningen in haar bewustzijn, en deze worden verwekkers van. ziektesymptomen. De patiënte herinnert zich de bedoelde aandoeningen niet; maar zij suggereeren haar allerlei voorstellingen, die in haar voor suggestie zoo ontvankelijk gemoed tot werkelijkheid worden en als ziektesymptomen tot uiting komen. Ieder mensch heeft wel eens aan zich zelf ondervonden wat F r e u d bedoelt met teruggedrongen aandoeningen — onaangename indrukken of gewaarwordingen die men gekregen, 313 maar direct van zich afgezet heeft, en die blijven hinderen in den vorm van een lichte ontstemdheid, die men zichzelf niet weet te verklaren. En ieder heeft. dan ook wel eens ondervonden, hoezeer het helpt, als ons dan plotseling te binnen schiet wat ons eigenlijk kwelt, en als we dan de kwestie even rustig uitdenken en er een goede oplossing voor vinden. Maar dit afreageeren gaat gemakkelijk; en ook wanneer het niet plaats vindt, maakt de teruggedrongen aandoening ons niet ziek. Dat is bij de hysterica wel het geval. En F r e u d s methode om de hysterie te genezen, berust dan ook in groote trekken op het opzoeken van deze teruggedrongen aandoeningen door middel van de zoogenaamde psychoanalyse, en het afreageeren ervan. Dit procédé past, in het kort, ook de geloovige in 't gebed op zich zelf toe; en dat is het, wat hem, naast de gedachte van alles overgegeven te hebben, tot zoo groote troost wordt. Waar de pathologie van het zielsleven zoo ingrijpt in de meest innerlijke gedachten van het individu, waar datgene wat pathologisch op den voorgrond komt, ook in het normale gemoedsleven terug te vinden is — daar is de grens tusschen normaal en pathologisch minder dan ooit scherp te trekken. En daar is de studie der ziekteverschijnselen iets heel sub' tiels, en eischt een groot algemeen inzicht in het menschelijk gemoed. Vandaar dat hier nog een massa onbegrijpelijk en niet verklaard is. In de samenleving heeft de hysterica, wanneer haar eigenaardigheden niet al te sprekend zijn, een bijzondere charme, speciaal voor de andere sexe. Het onberekenbare en ongrijpbare in haar wezen, haar gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en het gemis aan éénheid in haar levensopvattingen, prikkelen en trekken aan. Door haar groote suggestibiliteit maakt zij den indruk van zich gemakkelijk te laten leiden; door het raadselachtige en tegenstrijdige in haar persoonlijkheid oefent zij zelve een grooten suggestieven invloed uit. Door alle eeuwen heeft de hysterica een groote rol gespeeld in de geschiedenis van het menschdom. Het meest sprekend is dat wel in de middeleeuwen, den tijd van het bijgeloof en het godsdienstige mysticisme. Bekend zijn groote epidemieën van krampaanvallen, en dansziekten, die grootendeels door suggestie van de eene hysterica op de andere overgingen. Zoo b.v. de Chorea Sancti Viti en Chorea Sancti Johanni. Tot zelfs in de 18e eeuw zijn dergelijke dans- en krampepidemieën bekend, de laatste op het kerkhof St. Medard in Parijs, waarin de Jansenisten een groote rol speelden, en die ook veel mannnen onder de getroffenen telde. Verder het heksendom, een hysterische suggestie en autosuggestie, gebaseerd op het geloof aan den duivel; en de epidemieën van bezetenheid in verscheidene nonnenkloosters, waar sexueele invloeden sterk op den voorgrond traden. En zelfs in 't eind van de vorige eeuw worden nog epidemieën van bezetenheid onder 't Russische volk vermeld, onder den naam van Klikuschen. In onze tegenwoordige hooger ontwikkelde, meer beschaafde maatschappij, zijn de bezetenheidsepidemieën en dergelijke uit vroeger eeuwen niet meer bestaanbaar. Een meer verfijnde vorm ervan is het spiritisme met zijn mediums, dat ook door auto-suggestie en onderlinge suggestie bloeit. Een voorbeeld van massa-suggestie, die men psychische infectie zou kunnen noemen, zonder dat deze een eigenlijk pathologisch karakter draagt, is de paniek. Een paniek ontstaat daar, waar een groote menschenmassa plotseling aangegrepen wordt door de gedachte aan dreigend levensgevaar. Een gerucht van brand bv. in een theater, van schipbreuk op een groote passagiersboot etc. kunnen aanleiding geven tot een zich bliksemsnel voortplantende suggestie, waartegen iedere redenatie machteloos is. Men is zichzelf niet meer — men doet dingen die men van zichzelf niet mogelijk geacht zou hebben; en de een sleept den ander willoos mee. Slechts weinigen gelukt het zich aan een dergelijke suggestie te onttrekken. In *t algemeen reageert de mensch, alsdeel van een menigte, geheel andejg__dan als individu. Waar een aantal menschen tezamen zijn, kan eenzelfde suggestie allen tezamen opzweepen tot handelingen, waartoe elk individueel niet licht 315 te bewegen geweest zóu zijn. Tallooze voorbeelden daarvan ziet men in de Fransche revolutie, in verschillende vrijheidsoorlogen, maar ook in oproeren en volksonlusten. Een drijvende geest, een leider die de menigte weet te bezielen, brengt haar tot een ongekende ontwikkeling van geestdrift in 't goede zoowel als in 't kwade. Vandaar het verbod van vergaderen en samenscholen bij politieke beroeringen — het eerste wapen der overheid. Want zijn er eenmaal een aantal menschen bij elkaar, bezield door éénzelfde ontevredenheid, haat, begeerte of welke hartstocht ook, dan is er dikwijls slechts een kleinigheid noodig om een hevige uitbarsting teweeg te brengen; zooals een vonk een vat buskruit doet ontploffen. De massa reageert dan als één lichaam; naarmate er meer menschen bij elkaar zijn, heeft ieder afzonderlijk des te minder eigen persoonlijkheid. Ook daar waar een groot aantal menschen of kinderen regelmatig voor een bepaald doel tezamen komen, handelt de enkeling niet meer zooals hij, aan zichzelf overgelaten, doen zou. De kinderen van één klasse eener school, het personeel in een groote inrichting, zooals bv. een ziekenhuis, de soldaten in één kazerne: zij allen ondergaan den invloed van het gedurig samenzijn met vele anderen. Men zegt wel eens dat daarbij al gauw het moreele peil van het geheel zakt tot op wat het bij de laagststaanden er tusschen is. Zoo erg is het gelukkig niet altijd; maar wel is het een feit dat enkele slechte elementen het geheel, den geest onder allen, bederven kunnen. Ieder onderwijzer weet goed welk een last en schade de belhamels van een klasse hem geven. Spreekt hij ieder kind afzonderlijk toe, dan is het volgzaam, gewillig en bereid om in te zien, dat de deugnieten ongelijk hebben; maar zijn ze weer allen bij elkaar, dan suggereert het voorbeeld van enkele slechte elementen hun onveranderlijk, dat men meedoen moet, dat het laf is om gehoorzaam te zijn en zijn plicht te doen etc. De een geneert zich voor den ander om zich tegen den kwaden invloed te verzetten. Het komt mij voor dat dit de groote moreele schaduwkant van de suggestie in het maatschappelijk leven is. Door de wederzijdsche en onderlinge suggestie tusschen de menschen wordt veel goeds neergedrukt. Men moet niet te veel onder, maar vooral ook niet te veel boven het niveau der andere menschen zijn — dat is de gewone leus. Men moet meedoen — net als de kleine kinderen op school. Menschen, die den moed hebben hun leven te leven, zóó als zij het wenschen, zijn er niet veel. De meesten komen niet zoover, dat zij hun eigen wenschen op dat punt voor zichzelf formuleeren. Men moet zijn stand ophouden — fatsoenlijk vinden, wat een ander fatsoenlijk vindt — koopen wat een ander koopt etc. Sommigen verbeelden zich dat zij doen wat zij willen, en zich aan niemand storen, omdat zij de behoefte hebben opgemerkt te worden, in 't oog te vallen. Zij doen per se niet wat een ander doet, en zorgen er voor dat goed duidelijk te maken. Deze menschen zijn al evenmin zichzelf, als de groote meerderheid, die mee gaat in den sleur van de maatschappij. Maar doen wat men goed vindt, omdat men het goed vindt; zijn nut doen met de ervaringen van anderen, zonder blindelings na te volgen; rustig zijn eigen weg te zoeken, omdat een ander ons dien nooit wijzen kan, — dat is de levenskunst, die het individu leeren moet, om in de massa niet genivelleerd te worden met allen, die in aanleg onder hem staan. Alle suggestie van anderen uit- zijn leven weren, kan natuurlijk niemand. Maar wanneer men de gewoonte heeft zich rekenschap te geven van wat men doet niet alleen, maar ook waarom men het doet, dan is men gewapend tegen den kwaden invloed van dat, wat iedereen doet. Des te toegankelijker zal het bewustzijn daarbij worden voor den invloed van de twee groote opbouwers van de menschelijke ziel: de wetenschap en de kunst. Zoolang er van een bestaan van wetenschap gesproken kan worden, heeft zij strijd gevoerd tegen de vele duistere suggesties, die den menschelijken geest vertroebelen. Zij heeft licht gebracht in het fantastische rijk van daemonen en booze geesten, waardoor het bijgeloof de menschen gevangen hield; 317 zij heeft in vele opzichten de levensvoorwaarden verbeterd, en den menschelijken blik verruimd. De kunst verheft het gemoed, en wekt het goede. Zij brengt steeds nieuwe suggesties van schoonheid, en maakt het leven rijker. Deze twee zijn de groote opvoedsters van het menschdom als zoodanig, en van ieder menschelijk individu in het bijzonder. Daarom is de verspreiding ervan een van de belangrijkste factoren voor den bloei van een volk, zoowel als voor de opvoeding der jeugd. Het gemoed ontvankelijk te maken voor hare suggesties is de taak van ieder zichzelf bewust mensch. In den aanvang van dit artikel zeide ik dat de suggestie een belangrijke rol speelde in het individueele zoowel als in het sociale leven. Ik meen te mogen eindigen met een woord van Bernheim: - II y a de la suggestion en tout. . (vervolg' van' öiz. 2, van den' omnag,t. \7/8j,Oyer Impotentie en 'hare behande l lag. Voor keken bewerkt, door Dr. J. van der Vuurst de Vries. 9. De Droom, door Adolph F. Meijer. N 10. Psychiatrie en Dichtkunst, door Dr. Gust. Wolft. Ve serie 1.: Het Sprookje fan Amot en Psyche hét licht der Psycho-analyse, door Dr. J. A, Schroëder. J 2. Het Intellect en de Intellect-meting, door J. Klootsema. 3/4. Zenuwgezondheid. Een boek over onze Zenuwen, door F rode Sadolin (Psychiater te Kopenhagen); 5. De Invloed' van het Gevoel op de redelijkheid Van ons Denken, door A. M. Benders. 6/7. H e t E é u w |g-V r o u w e t ij k e. Proeve eener Natuurfflke Historie der Vrouw, door Prof. Dr. Hugo Sellheim. Per nummer I ©.45; IO nrs. f 3.50 OSFZE KOLONIËN Ken Serie Monographieen onder redactie van R, A. V. SANDICK ca. Pe*. serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.50; afz. ars. f o^S Een uitgave voor al degenen die straks misschien zonen ot dochteren naar Indië zien vertrekken; die er verwanten hebben, of finantieele belangen; een uitgave in 't algemeen voor ieder Nederlander, die gevoelt dat er een band bestaat tusschen 't moederland én de overzeesche bezittingen. In elk nr. (dat een afgerond geheel vormt) zal een bevoegd deskundige . dend vraagstuk op koloniaal gebied behandelen oi een aantrekkelijk i-.sSxDösé' eevèn van een onderdeel der koloniale hulshnnrlinv De Ie (thans complete) reek* af3.50; f4.— geb.; losse nrs, f045,bevat: ï.Mx. H. s' jacob, Nederlan dsch-Indië en de Handel. — a. R. Soetan Casajangan,Indische toestanden gezien dooreen inlander. — 3, A. H. J. G. Walbeehra (ass.-res.), fiet Ie¥%n van 0 e n B e stuursambt e na ar in d e Binnenland en,— 4. GerunganS. S. J. Ratu-Langie, Seri kat Islam.—-3. Dr. H. C. Prinsen Geerligs, De Suikernflyérbeid in Ned.-Indië. 6. F. Fokkens (oud-res,), De afschaffing der laatste Hftcremdiensten óp Jaya. W 7.' Dr*|iP.Kleiweg dé Zwaan, Denkbeelden dér Inlanders yan «nrtn indischen Archipel omtrent het ontstaan V*n ziekten. — 8. Mevr. B. van Helsdingen-Schoevers, De Europeesche Vrouw f»;jÈf^ayE-fdVL"m,-.9,Lugt (Houtvester), De Bosschen van Ned.-Indië, hunne benutting en verzorging; *3 10. Mi D. Fock (Oud-Göuv-Gen.), Over de Kolonie Suriname. 5^»lv* In de Ile serie zijn verschenen: 1 E A A. vsn Heekcren, Dé Militaire1 Positie van: Néder> landseh-l^dië. 2. Dr. H, H* TuyhboU, Het Javaansche T0 0 heel. — 3. E, P. Wellenstein c. i;, Het Spoor- étt Tramwegwe zen in Neder 1 and sch-Indië. — 4. Dr. A. W. Nanninga, De Theecultuur óp )laya^,|JProl. Dr. F. A. F. G. Went, 's Rijks Plantentuin te Buitenzorg. — 6. S. Kalft", Een doode Taal >,n i n dië; — 7. T.J.Bezemer, De inlandsehe dorpsgemeenschap ó P Java. — 8, Dr. ] van Breda dé Haan, D er ij s t teel t m Ne de r1 a.n d sc h-lnd i t. — 9. Ir. I. Hazewinkel, Dè J a vaan- gelijk bij schijnt en >■> — 10 Ir. 1. Hazewinkél, Brandende Koloniale Vraaest.uk ken. MV» Inteekening op de Hle serie is alom opengesteld.