„Mrs O" „In memoriam Enny Vrede' herman roelvink SAM WELDON (Cor Ruys) M«s. O. (Enny Vrede) (foto Couvèe) Kelner (knikt). Omdat missus Olivier het aan meneer Wangenstèn had toegestaan. Noorwegen hoefde niet voorgetrokken, zei hij. En 't kon hem niet schelen er zelfs zijn badkanier voor op te geven. Nou, dat vond missus Olivier zoo'n buitengewoon complimenteus aanbod voor een Amerikaan, dat ze hem ook maar permissie heeft gegeven (gaat links af). TOONEEL 3. JOLANDA - daarna ELLA, dan de KELNER. Jolanda (alleen gebleven, loopt zonder bepaald doel rond. Dan valt haar oog op de schrijfmap en brieven van Ella, zij kan de verleiding niet weerstaan: draait er eerst wat om heen, ziet Voorzichtig rond, neust er dan in en eindigt met een der brieven te lezen.) Ella (komt ongezien de trap af.) Weinig nieuws in Londen, vindt u niet ? Jolanda (opschrikkend.) Ah, scuso . . . . Ik .... Ik .... Ik zocht die kleine oranjeroode dienstregeling van de Murajgkfcaan; en ik dacht dat u misschien tus"schen uw brieven.... Ella (ironisch.) „Tusschen" mijn brieven: % ik geloof het niet. En „in* mijn brieven beslist niet. Of ik zou me erg moeten vergissen. J o 1. U denkt toch niet.... Ella. Jean! Jol. Miss Burnett; ik kan u verzekeren.... Kelner (van links). Ja, miss Burnett.... Ella. Jean, heb jij voor de contessina *n...., wat was het ook weer; o ja, zoo n „kleine oranjeroode dienstregeling van de Muraiglbaan?" De contessina zoekt er ,| overal" na! Jolanda. Doet u geen moeite; mijn broer zal er wel een op zijn kamer hebben (met Verholen Woede gaat zij naar boven). Ella. Dat 's waarachtig de tweede keer dat ik haar in mijn rommel snap! Kelner. Alle Italianen zijn nieuwsgierig! Ella. Nieuwsgierig of niet; als 't nog eens gebeurt, stel ik er den directeur mee in kennis. Kelner. Die dienstregeling is in elk geval een foef; want de contessina zei gisteren nog dat ze alle bergbanen onbetrouwbaar vond. Ella. Als wij de contessina maar niet onbetrouwbaar vinden! Kelner. Kijk, daar komt meneer van Hove aan. Dan hebben ze elkaar toch misgeloopen. kleedt en geestiger converseert dan een van haar Eva's zusteren — zich bovendien nog de weelde permitteert zonder man te reizen — zooiets lokt natuurlijk kritiek uit. Mevrouw Molenkamp. Missus Olivier. Terlaloe! Alle mannen om ghaar heen als vliegen. Maar van „Mister" Olivier ik ghoor nooit! — Waarom wil zij niet vertel van ghaar man? Omdat die er niet is, nooit ghewees, ja! 'Van Hove. Mrs. O's civiele staat is nu eenmaal haar geheim. Elke engel heeft meestal een mysterieuze achtergrond. Mevrouw Molenkamp. Engel, engel! Swaghèr — ouwe gek, schaam jou ! En spoedig jij al grootpapa. — Ja Miss Ella, mijn swagèr sijn kleine Ansi-Pansi.... Als wij in October teruggaan: baby-kind daar! Van Hove. Twintig jaar jonger, Miss Burnett! Mevrouw Molenkamp. Kind, sou jij ghelooven, in de Preanger mijn swaghèr toch bekend als verstandig man! Ella. Och kom! Van Hove (lachend). Dat gelooft u niet, hè ? Nu ja, hier zit ook zooveel meer ozon in de lucht. ?«pff Mevr ouw Molenkamp. O-zon, Missus O-zon, ja! Jij al even mal met dat mensch als graaf Ragusa en meneer Amerika. Van Hove. Vergeet onzen dichter niet! Louise! — Hè, miss Burnett, om nog eens zóó verliefd te kunnen wezen als die brave Wangenstèn; benijdbaar! Zoo'n melankolieke, zwijgende aanbidding! Maar daar moet je geloof ik een Noor voor zijn. Ella. Ja, die hun verliefdheid is als hun land, van een zwaarmoedige schoonheid! 't Lijkt me vrij vervelend. Van Hove. Verveelt het Missus O? Ella. Vraag u 't haar eens. Van Hove. Och, natuurlijk niet. Een echte vrouw verveelt het nooit om aanbeden te worden, zelfs al verveelt de aanbidder haar. En missus Olivier .... ik heb nooit echter vrouw ontmoet! Mevrouw Molenkamp. Soedah, segik! Jouw sustèr, wat schrijf zij ? Van Hove. De groeten en welkom alvast op weg naar Holland. Hier: „Zeg aan mevrouw Molenkamp dat we ons op de kennismaking verheugen.' 7 Mevrouw Molenkamp (blij). Gheusch waar ?! Aardig! Ach mis Burnètt, mijn swaghèr sijn familie in den Ghaag, fatsoenlijke, deftige familie, ik verzeker u! £h, contessina, ook al thuis?! (Jolanda komt van boven.) Al thuis, contessina? TOONEEL 5. VORIGEN - JOLANDA. Jolanda. De zon was zoo fel op de sneeuw vanmorgen; ik kreeg er hoofdpijn van. Mevrouw Molenkamp. Larie, contessina! Maar jij geërgèrd om jouw broer zijn geflirt met missus Olivier! Nou, ik heb wel gezien; al jouw plezier naar de maan! Jolanda (wil „sympathiek" schijnen). Lieve Signora, hoe komt u daarbij! Integendeel, zoo blij ben ik juist dat mijn arme Gaetano weer plezier in het leven krijgt. En missus Olivier helpt daar zoo bijzonder sympathiek toe mee (gaat naar Ella, aanhalig). Niet waar, wij allen hier dwepen met haar. Ella (ijskoud). O ja?! Jolanda (voelt Ella's vijandschap; weet zich nog juist eene houding te geven). En hoe heerlijk zweefde zij over het ijs. Van Hove (oprecht). Heerlijk! Ella (glimlacht om Van Hove). Heerlijk! Mevrouw Molenkamp. Ach wat, jij maak mij niet wijs, ghoor contessina! Ajo, wij ghaan samen naar die salon, dan zal ik jou vertellen van „missus Olivier", (neemt Jolanda''s arm) Carra Contessina! (beiden rechts af). TOONEEL 6. ELLA - VAN HOVE. Van Hove. Als de dames hier maar even de koppen bij elkaar kunnen steken, hebben ze 't dadelijk over Mrs. O. Ella. De heeren zeker niet! Me dunkt, in de bar zoo 's avonds .... Van Hove. Oelala, omdat de bar er ook wel degelijk belang bij heeft te weten te komen of die schat van 'n Mrs. O misschien nog vrij is. Maar (met een zucht) we vreezen nu helaas allemaal 't ergste. Ella. Hoezoo. Van Hove. Amerika, natuurlijk de meest practische der onzen, heeft gisterenavond onder 't fox-trotten Mr. O ronduit de vraag gesteld: Weduwe — gescheiden vrouw — of getrouwd. Ella. Heel delicaat — En 't antwoord ? Van Hove. Ze schijnt haar rozevingertje op haar rozemondje — en als gewoonlijk.... gelachen te hebben. Ella. Waaruit de bar subietelijk de conclusie trok .... Van Hove. Getrouwd — onherroepelijk ongelukkig getrouwd. Ella. Ongelukkig?! Waarom zou Mr. O. niet gè-lukkig getrouwd kunnen zijn? Van Hove. Kom, miss Burnett, u wilt me toch niet wijs maken dat dat bekoorlijke wezentje ergens een heer gemaal heeft zitten, waar ze dol op is? Ella. Omd at ze zich hier nu niet als een verlaten bruid aanstelt? Van Hove. Welke man Iaat nu zoo'n snoes alleen naar Zwitserland trekken, en dan nog wel naar de wintersport! Da's of een hark, of een idioot! Ella. Zijn bezigheden kunnen hem toch binden ( Van Hove. Reden voor haar om óók thuis te blijven. Ella. Vindt u. Van Hove. Aangenomen altijd: een gelukkig huwelijk. Maar nee, Missus Olivier amuseert zich hier koninklijk; omringd door n internationaal gevolg van aanbidders, en schijnt het lang niet onaangenaam te vinden dat de jongelui haar als de hoofdattractie van t seizoen beschouwen. Bovendien .... (lacht, dan na een stilte). Kent u dit boek ? Ella. Wat boek? Van Hove. „Gondelvaart"; door Mary Jones. Ella (stroef). O ja — dat ken ik. , Van Hove. En? Ella. Wat? Van Hove. Uw oordeel? Ella (haast minachtend). Vlot geschreven treinlectuur. Van Hove. Die roman is een meesterwerk, miss Burnett! Ella. Werkelijk? Van Hove. Die Mary Jones is voor mij nu de eerste vrouwelijke auteur die kijk blijkt te hebben op 'n mannenkarakter. Trouwens, die vrouwenfiguur is ook subliem geteekend ; dat arme onbegrepen schepseltje; tegen haar zin uitgehuwelijkt .... En dat dan de durf heeft zich uit sleur en conventie los te maken. Ella (smalend). Erg oorspronkelijk. Van Hove, En zooals ze daar dan in Venetië dien wat ouderen man leert kennen, die — dat is zoo goed er in: „nog nooit tijd had gevonden om echt gelukkig te zijn" ! — En dan 't laatste hoofdstuk: waar die twee nog een nieuw leven tegemoet gaan. Ella (heftig). Dat laatste hoofdstukis maakwerk ! Die echtgenoot, die daar maar pardoes op tijd dood gaat, dat heele sentimenteele slot is er natuurlijk alleen bijgeplakt ten pleiziere van d' uitgever; die tegen alle logica in eischt dat van zoo'n ongelijk stel menschen nog een „gelukkig paar" wordt gefabriceerd. Van Hove. Zoo bepaalt het lot toch dikwijls. Ella. Welnee, zoo bepaalt de verkoop het; of liever de verkoop wordt er door bepaald. n Slot naar 't leven, daar zit geen geld in! (stilte). Maar wat heeft missus Olivier met dat alles uit te staan? Van Hove. Zij gaf me dit boek te lezen. Zij kent die Mary Jones persoonlijk. Ella (wantrouwend). Heeft ze u dat verteld? Van Hove (knikt). Heel intiem zelfs. Missus O. dweept met „Gondelvaart" (stilte). t Is zoo'n beetje haar eigen geschiedenis, die ze in dit boek weervindt. Ella. Wablief?! Haar geschiedenis?! Heeft ze dat beweerd?! Van Hove. Ze heeft het mij te verstaan gegeven. Ella. Onzin, dan heeft u verkeerd verstaan. Van Hove. Ze was anders duidelijk genoeg. Ella (boos). Och, gekheid; ze maakte u wat wijs. V3n Hove. Ik heb geen enkele reden om missus O. niet te gelooven. EJIa. Mn hemel, doet u niet zoo verliefd. Van Hove. Verliefd, ik?! Ella. Ja, verliefd — u! — Pas maar op! Als u haar nu al voor een romanheldin ver- slijt heeft u maar weinig noodig om uzelf in de plaats te gaan denken van dien „sympathieken ouderen man!" En dan is uw leed niet te overzien, want u kunt niet als mijn uitgever het laatste hoofdstuk forceeren! Van Hove. Maar miss Burnett, dacht u nu werkelijk dat ik me illusies maakte?! — Mijn halve leven heb ik in Indië gezeten, waarvan zeventien jaar als weduwnaar in de eenzaamheid van mijn plantage, met als eenig gezelschap : mijn dochter die nu getrouwd is — en mijn schoonzuster, die.... enfin, die u kent. En nu, eindelijk eens als een schooljongen met vacantie, ontmoet ik hier in de champagneatmosfeer van dit heerlijke winterland 'n levenslustig bekoorlijk persoontje, waarvan niemand iets meer weet dan dat ze uw vriendin,is. Ze lacht en flirt met me en ik vind dat heerlijk en lach en flirt terug, zoo goed en zoo kwaad gis me dat nog afgaat; en we amuseeren ons allebei kostelijk. Maar de ernstige verstandige vriendin kijkt boos, denkt dat ik me hals over kqp in t verderf stort. — Kom, *n spelletje, meer luet. 'k Zie toch immers best dat missus O even charmant flirt en lacht met graaf Ragusa'en 't Amerikaantje en haar dwependen Noor?! (even zelfgenoegzaam) Nu ja, ze mag mij misschien liever dan de anderen, omdat ze wel merkt dat ik door al haar vroolijkheid heen de zekere .... poëtische weemoed gevoeld heb, die haar leven omgeeft.... Ella. Maar er is geen sprake van „weemoed, die haar leven omgeeft" I Van Hove (ongeloovig). Kent u haar zóó goed? Ella. Goed genoeg om dat te weten. Van Hove. Beter dan (op het boek wijzend) Maryjones? Ella. Die niet aan haar dacht, toen ze „Gondelvaart"schreef, — complement van mij! Van Hove._Hoe weet u dat nou!? Ella. Omdat ikzelf Maryjones ben, daarom. Van Hove. U?! — Maryjones?! U deze roman geschreven?! Maar.... (stilte) maar waarom vertelt u me dat nu pas? Ella. Ik zou het u nóóit verteld hebben als 't niet was geweest om u die malle ideeën over mijn vriendin uit 't hoofd te praten (stilte). Van Hove (lachend). Ja, dan heeft ze me, vrees ik, aardig bij den neus gehad. Ella. 'k Vrees het ook. Van Hove. Dus zij is geen eenzame zoekende ziel als in uw boek? Ella. Zij?! — Integendeel! Van Hove. Integendeel?! Ella. Nu ja; ik bedoel: haar hart is niet meer vrij; en het spijt me genoeg dat niet alle mannen hier dat weten. Van Hove. Dus .... Ella. O nee, 't verdere moet u zelf maar uitvinden; ik heb haar nu eenmaal helaas beloofd te zwijgen. Van Hove (na een stilte). U is een sympathieke vriendin, miss „Mary Jones"! Ella (ongeduldig). Verraad mijn pseudoniem nu maar niet. Van Hove. Waarom die bescheidenheid? Ella. Dacht u dat de types half zoo natuurlijk deden als ze wisten dat ze bekeken werden? Van Hove. Aha, dus we komen allemaal in uw volgende boek?! <\&£r Ella (is opgestaan, ruimt de kaarten op). U schijnt uzelf een type te vinden. Van Hove. 't Grootste type.... daar komt ze. — Hoor 's wat 'n pret! En haar hart, gesteld. Wat moet het comitee wel van me denken; da'k zoo maar hun kostbare prijzen wegschenk! (toont een Cupidootje). Hier, nóg zoo n pronkstuk! Van Hove. Twee?! Bravo! Elzebee. Anderhalf. Want dit schatteboutje stelt maar een bescheiden tweede prijsje voor, waar we ons nog met zijn beiden voor hebben moeten uitsloven (tot Thorwald). Hè, 'k voel het nog; en jij ? Morgen heb ik alle kleuren van den regenboog! Thorwald. 't Spijt me ontzettend! Sam. Ja, stel je voor; Noorwegen die de eër heeft .van 't walsnommer met missus O, en zoo stom is om te vallen. Ragusa. Madonna, ja! Thorwald. Zwijg jullie maar; ik vergeef het me nooit! Sam. Zooiets is onvergeeflijk! . Elzebee. Amerika, niet zoo'n praats! n Ongeluk kan ieder overkomen, en per slot geloof ik dat 't mijn schuld was. Thorwald. Toch niet; ik zwikte .... Sam. Had mij maar gekozen! Elzebee. Dan hadden we zeker de poedel" prijs gehaald. Jullie Yankees, alle eerbied ^oor je praestaties achter een bobstuur of een bandy-stok; maar op kunstschaatsen met muziek, nee, daar missen jullie toch allemaal dat zekere (gebaar) iets voör. Wat jij, Ella? Ella. Lieve kind, daar heb ik geen verstand van. Elzebee. Nou, ik dan wel (tot Thorwald). Was het niet zalig ? — Kom, zit je nu niet te ergeren. We dansten toch niet om een prijs? Thorwald (droomerig). Ja: dansen was het. We zweefden zonder te weten, en ook onze gedachten hadden geen zwaarte. Ella. Maak daar nu eens een gedicht op, meneer Wangenstèn! Elzebee. Zeg maar niets; ze;wil je plagen. — Wij weten het wel, hè ? Sam. Ja, 'n vers met „bom, daar lag hij", tot refrein! Elzebee. Mister Samuel Weldon, ik zou zeggen dat een lichte jaloezie je pijnigt! Van Hove (lachend). Die pijnigt ons allemaal ( Elzebee (aanhalig). U bent een schattebout! Mijn ouwe oom! Elzebee. O nee, maar jij niet. Wij gaan nu eens gezellig alleen. Sam. Misschien ontmoet jullie er ons toevallig ook, wat jij Ragusa ? Ragusa. Wie weet. Elzebee. Dan kennen we je niet, — ziezoo (Ragusa steekt flirtend de andere hand uit; zij geeft hem er een tik op). Idioot! (tot Jolanda die met Mevrouw Molenkamp van rechts komt). Contessina, roep uw broer eens tot de orde! Jolanda (heeft dadelijk bij 't binnenkomen de twee scherp opgenomen; nu suikerzoet). Is hij lastig? Elzebee. Meer danf Jolanda (moederlijk tot Ragusa). Caro, over een half uur lunchen we, ga zoolang nog rusten! Ragusa. Och .... Jolanda (zacht, maar bevelend). Ik verzoek het je (Ragusa staat op. Dan, weer lief tegen Elzebee). Hij moet zich wat ontzien I Elzebee (lachend). Heel verstandig! Wat 'n gezicht! Hier (geeft hem het Cupidootje) daar moogt u zich mee amuseeren. Ragusa (knipoogend). Ahgratia, Cupido!... Jolanda. Kom.... (neemt Ragusa mee naar boven). Mevr ou wMolénkamp.Carra Contessina! Elzebee (dol). Nietwaar? Carissima Contesinissima!! Mevrouw Molenkamp (met nadruk). Arme sustèr, seker! Elzebee (naar Van Hove en Sam, die lui in de zon zitten). Ah, 't zonnebad! (nestelt zich naast Van Hove op de canapee). Bains mixted! (met gesloten oogen). Hè kinderen, zeg eens of we het hier niet zalig hebben?! En rajen jullie nu 's waar ik aan denk. Van Hove. Aan zeker iemand. Sam. Aan mij! • Elzebee (lachend, met gesloten oogen). Aan een zeker iemand, waar ik dol op ben! Van Hove (knipoogend). Aan.... uw man! Elzebee (met innerlijke pret). Mis, niet aan mijn man. Mevrouw Molenkamp. Schandalig! Elzebee (als een poes in de zon genietend). O, wat lekker! 'k Moest me eigenlijk eerst verkleeden. M e v r o u w M o 1 e n k a m p (op Elzebee s korte rokken wijzend). Sou niet kwaad zijir» ja! Elzebee (dol). O, dan ga 'k slapen. — Met Oom! (haar arm om z$n schouder). Mevrouw Molenkamp. Swaghèr! Elzebee (doet zacht na). Swaghèr!.... (proest dan opeens. Allen, behalve Mevrouw Molenkamp lachen mee). Kelner (komt met een blad niet koffie). Elzebee (wipt weer op). O, de morgenmocca! Jean, je bent een ideaal; precies zooals ik het hebben wilde! Kinderen: ik geef een rondje. Amerika, gauw, help! (tot Thorwald). Kijk niet zoo „melankoliek", jo! Mevrouw Molenkamp, één of twee klontjes? Mevrouw Molenkamp. Nul. | Elzebee (half nadoende). Nul?! — En ook „nul" room? Mevrouw Molenkamp (vernietigend). Ik wil gheelemaal niks, „missus O"! (gaat met waarde af). Elzebee (eerst bepaald overweldigd door deze grandioze aftocht, proest het dan plotseling uit, waarbij ze bijna een kopje vallen laat). Oh! (algemeene vroolijkheid). Ella. Maar dear! Van Hove. Paardevleesch gegeten! Elzebee. Nul!' Sam (heeft haar met zijn kodak genomen). Die heb ik. Elzebee (plotseling). O jongens, we hebben de foto's vergeten! Thorwald. Dat 's waar ook. Elzebee. Toe, haal ze nog even, wie 't doet krijgt m'n eerste dans vanavond. (Sam en Thorwald in wedren naar buiten af). Elzebee (tot Van Hove). Toch niet boos?i Van Hove. Boos? fó**-. Elzebee. 't Is uw zuster. Ik was gewoon schandelijk! *VanHove (gaande). Nooit boos. (zich om- neerena). 1 enmmste op u (af naar boven). TOONEEL 8. ELZEBEE - ELLA. Elzebee (vergenoeed neert>lnft(-r,J\ UkU (stilte). Ella-kind, wat ben jij „buitengewoon" stil! Ella. En jij „buitengewoon" vroolijk. e Elzebee (knus). Ben ik ook. Omdat ik *ri voorgevoel heb dat Johnny in aantocht is. Ella. Je hebt hem toch niet geschreven?! Elzebee (schuldbewust). Getelegrafeerd. Ella. Nu ja, uit Bazel. Elzebee. Nog een keer. Ella. Hè Elzeb ee, hoe flauw! En jij, die zoo gezworen hadt.... Elzebee. Nou ja, ik kan hem toch maar niet eeuwig in ongerustheid laten. Ella. „ Eeuwig" is goed. Wanneer heb je dat gedaan? Elzebee. Eergisteren. Toen we van "t bobben kwamen. - Kan ik het helpen dat ik me opeens zoo zielig eenzaam voelde. Ella. 'k Vind het bijzonder zwak van je. Elzebee. Jij hebt goed praten. Wie weet hoe verlaten die arme Johnny zich voelt. Ella. Was dan de heele geschiedenis niet begonnen. Elzebee. O nee, want hij had ongelijk! Ella. En wat heb je geseind? Zeker hem nog gesmeekt om hier te komen ook. Elzebee. Verbeeldt je; enkel, maar een groet. Ella. Zeker, maar je zegt het hem te dikwijls. Elzebee. Hoe meen je? Ella. Dear, niet om aanmerkingen te maken op je gedrag; maar als 't je 't zelfde is, flirt dan wat minder met hem. Elzebee. Met van Hove? Wat kan dat nu voor kwaad? Ik word toch zijn nicht! Ella. Nog gèen reden om hem te laten gelooven dat je een dood-ongelukkige jonge vrouw bent.... Elzebee. Ik? ... . Ella .Gondelvaart!" Elzebee (ineens proestend). Nee, heeft hij het voor ernst genomen?! O, Ella! Ella. Dat scheen me je bedoeling, dear. Elzebee. Maar het was tè gek! Ella. Voor hem blijkbaar niet. Elzebee. Dat kan ik toch niet helpen! Ik gaf hem „Gondelvaart", alléén omdat het van jou was. Ella. Maar .... je toelichting! Elzebee. Ik zweer je, Ella, hij begon met die vergelijking, niet ik. 'k Wist eerst niet eens waar hij op doelde; aldoor zei hij maar dat hij mijn sympathie voor 't boek zoowel als voor de heldin heel goed begreep, 'k Had hem verteld Hat ik er mee dweepte. Dat weet je Ella, ik dweep met al je werken! Ella. Dat weet ik, dear! Elzebee. Maar mijn sympathie voor de heldin; daar was hij mis. Ik kan 't wicht niet uitstaan; en heusch, Ella, in je volgende roman mag je een vrouw niet meer zoo veel geduld meegeven; dat is onnatuurlijk! En dan, dat ze zooveel rose draagt; en altijd als ze maar een oogenblikje alleen is piano gaat zitten spelen. Dat 's niet te genieten. Ella (glimlacht). Ik zal er om denken. Maar je was aan 't vertellen .... Elzebee. O ja, 'k had hem dan gezegd dat de schrijfster een héél goeje vriéndin van me was; want dat ben je! (zoen) Natuurlijk zonder je te verraden. Zoo heel gewoon weg. Ella. Natuurlijk: zoo heel gewoon weg. Je herinnert je niet of je er'soms bij zuchtte, of „ja-ja" zei? Je weet, die gewoonte, heb je nog al eens. Elzebee. „Ja-ja" kan ik gezegd hebben, maar gezucht heb ik beslist niet. Toen niet, tenminste..Nu, daarop zei hij: dat het hem na al die jaren in de Tropen opviel, hoeveel intenser en interessanter het leven in Europa was; „dikwijls als in een roman /" Toen heb ik gezucht, maar weet jij 'n beter antwoord op zoo n frase? Ella. Geen enkele, dear. En hij? Elz ebee. Hij keek me aan en zei: „Vreemd moet het voor de oorspronkelijke modellen zijn, hun eigen leven gedrukt voor zich te , zien .... Ella. Juist, en wat heb jij daarop geantwoord? Elzebee. Niets dan „ja"; dat herinner ik me toevallig heel precies. Ella. Niets dan „ja.'?! Elzebee (proestend). Maar toen schoot me opeens door ~'t hoofd, wat hij daarmee be- ' V doelde, en o Ella, het komieke van de situatie bekroop me plotseling zóó .... Denk eens: Ik dat gedweeë schepsel; — da'k niet kon nalaten er aan toe te voegen: (met een diepe zucht) „heel vreemd". Nou, toen hadt je 't natuurlijk; inwendig zat ik te gieren! Die goeie oom van Hove die me daar voor 't origineel van jouw boek versleet! Ik zag me daar al in Venetië (gierend) voor de piano! In rose!! En Tc zei maar „ja-ja" en „zoo gaat het"; en VO<£vi u' ^ 2at ik midden in de leugens. Ella. Hij nam het voor waarheid; vooral omdaj je je nog al enthoeziast moet getoond hebben over * hoofdstuk waar mijn rose wicht „hem leert kennen. t leize^e,e\ NatuurlÜk. toen dacht ik aan Johnny. Wij* hebben elkaar ook 't eerst op een diner ontmoet. Ik weet nog precies: bij de j-apelles, met gele kaarsekapjes. En hij had rner iets te veel poeier 'van 't scheren. En zijn rok zat zoo prachtig! Ella. Maar nu „Oom" van Hove! Elzebee. Als die alles wist Ella. Maar als hij, alles niet wetend, jou nu eens ten huwelijk vraagt! Elzebee. Hè, die mannen altijd met hun huwelijksaanzoeken! Ella, is daar heusch gevaar voor? Je hebt me toch geholpen?! Ella. *t Gevaar is afgewend. Elzebee. Gelukkig. Ella. Maar geloof je niet dat het beter zou wezen als hij nu maar ineens wist wie je bent? graag uw raad inwinnen (leest). „Zooveel vreugde als onze Jan ....'*; wat klinkt dat moederlijk, hè? Elzebee. Ja, onuitstaanbaar. Van Hove (heeft groot pleizier) Zooveel vreugde als onze Jan ons door zijne schitterende benoeming heeft gegeven, zooveel zorg berokkenen mij de neigingen van zijn hart " Elzebee. O, „mij"; zie je wel; 't is alleen de moeder. Van Hove. „Het meisje dat hij tot zijne vrouw wenscht te maken, verschilt in afkomst, opvoeding en ideeën zóó grondig van hem, dat ik in een huwelijk slechts het zekere ongeluk van beiden zie. Ik zal dan ook het tot stand komen van een officieele verloving zoolang mogelijk tegen gaan, en reken daarbij op uw overkomst." — Dat s een netelige zaak; wat moet ik daar nu in zeggen? (stilte). Elzebee (met emotie). Doet er niet toe wat u zegt. Als hij zich daardoor laat beïnvloeden is zijn liefde ook niets waard, 't Is misschien veel verstandiger dat hij 't opgeeft. Maar je TOONEEL 10. ' VORIGEN - ELLA. • Ella (op de trap). Alles gebiecht? Elzebee. O Ella, ik heb weer ontzettend zitten jokken! Ella. Maar Elzebee. 't Moest. En nu ga 'k de portretten van mijn kinderen halen!! (af) TOONEEL 11. VAN HOVE - ELLA. Ella. U heeft toch weer niet alles geloofd? Van Hove. Mijn heef boft! Ella (lacht), 't Is me er eentje, hè? Van Hove (knikt lachend). Per slot ben ik u toch dankbaar voor uw waarschuwing. Ella. 'tZou jammer geweest zijn, nietwaar? • Van H ove. Temeer daar lievelings-oom ook êen vocatie kan wezen. Ella. Oom Jan! Van Hove (zuchtend). Ja, „Oom Jan". Noem me ook maar zoo, miss Burnett; hoe meer ik dat nu hoor, hoe beter dat voor me is. TOONEEL 12. • VORIGEN - JAN. Jan. Dag oom Jan! Van Hove. Wel verdraaid! Jan. Herkent u me niet? Van Hove. Boutje! Jij hier?! (lachtplotseling luid). De tandarts uit Londen! Jan. Oom, ik ben .... Van Hove. Ja waarachtig kerel; jij bent het. Haha, als je van den duvel spreekt.... Sta daar niet te koekeloeren; kom hier, een poot! (hartelijke begroeting)! 't Jongen, neef, dat is me een weerzien! Jan. Ik herkende u dadelijk. Van Hove. Miss Burnett: mijn neef van Huijvenberg. Dat is Miss Burnett, die (lacht) al veel van je gehoord heeft. Jan (niet in de stemming voor kennismaking; groet vluchtig). Oom, ik wou .... Van Hove. Beste jongen, 'n moment. Maak het je makkelijk. Dat 's een verrassing, die goud waard is. (tot Ella) Doe me één plezier: waarschuw haar niet vooruit. Die revanche heeft ze verdiend, (luid) Miss Burnett, ik hoop u en missus Olivier aan onze lunch te zien f (knipoogt). Ella (lachend). Heel graag,- mister van Hove. (groet en gaat). TOONEEL 13. VAN HOVE - JAN. Jan (geatigeera). Oom, ik moet u noodzakelijk zonder derden spreken. Het is beter dat die lunch .... Van Hove. Het is beter dat je dadelijk kennis maakt met een allercharmantste vrouw. Jan. Oom, ik ... . Van Hove. Kom, plof neer. Je doet alsof je zoo weer weg wilt. (duwt hem in. een stoel, staat voor hem). Boutje, Boutje, dat ben je dus. Dezelfde, hoor .... Oogen, neus .... (lacht). Haha, de van Hove-neus, die ons zoo goed staat!.... Alleen, of vergis ik me, zie je er niet allemachtig katterig uit? Vannacht gereisd? Of zijn dat de beslommeringen van Vrouw Justitia? In Zwol?! Haha, „Zwol zal ook wel zoo zijn!" Jan. U is vroolijk. Van Hove. Ja jong; dat wordt hier iedereen in dit gezegend oord. Je deedt goed met te komen. Jan. Maar Oom, u weet niet.... Van Hove. Tuttut, ik weet genoeg. Je zorgzame moeder heeft me op de hoogte gebracht. — Komt wel in orde. Jan. Maar .... Van Hove. Nee, meneer de ambtenaar, geen maren dadelijk. Bederf me nu 't genoegen van je komst niet. Jan. Oom, 't is beter dat u 't weèt: ik ben niet speciaal voor u hierheen gekomen. Van Hove. Raadt je de koekoek; maar tegenover je moeder is het een prachtig excuus. Jan (begrijpt niet recht). Dus Mama heeft u alles over Elzebee geschreven. . Van Hove. Heet ze Elzebee? Jan. Elzebee Tuwe. Van Hove. Tuwe?! Maar is zij dan soms de dochter van .... Jan dien mallen Charley Tuwe ja, die failliet ging en zich mésallieerde. Juist, dat is ze. Maar Oom, ik zeg u een ding vooruit: ik heb dat meisje lief en ik zal haar trouwen Jan. Valsche trots! Van Hove. Ik kan me toch levendig voorstellen dat de dochter van Gharley Tuwe het vertikt aap-wat-heb-je-mooie-jongen tegen je huisgenooten te spelen, die haar, naar t mij voorkomt, hebben ontvangen zoo ongeveer als de bonte hond. Jan. Dat 's overdreven. Met wat tact zou 't best gegaan zijn. Maar 't is alles de schuld van die vervloekte vriendin. Van Hove. Vervloekte vriendin? Jan. Mary Jones, heet ze geloof ik; weet ik, 'n broodschrijfster van zesde-rangs romannetjes. Van Hove (lacht). En ken je die Mary Jones persoonlijk? Jan. Ik zou nog liever! 't Is al erg genoeg dat Elzebee haar kent. Maar dat komt van die Boheemsche opvoeding. Enfin, dat kan zij niet helpen, en 't pleit ook wel voor haar goeje hart, dat ze trouw is aan ouwe kennissen. Maar die juf exploiteert haar al jaren en die 's nou natuurlijk tegen ons huwelijk. En daarom stookt ze en zet Elzebee aan om met een dolle kop menschen en toestanden te TOONEEL 14. VORIGEN - geleidelijk ALLE ANDEREN. Mevrouw Molenkamp. Swaghèr!.... Van Hove. Louise, mag ik je eens in kennis brengen met mijn neef Jan, Henriettes eenigen zoon. Jan (zacht). Maar O om .... Van Hove. Jan, mijn schoonzuster, Mevrouw Molenkamp. Mevrouw Molenkamp. Meneer van Huyvenberg, ja. Verrassing! Maar als jij van de duvel spreek, nietwaar .... Jan (maar half met zijn gedachten er bij). Aangenaam. Sam (binnenstormend met de. foto's). Hier zeg, jullie moeten ze zien; eenig gewoon! Thorwald (volgde hem, wat kalmer). Ze zijn uniek! Sam. Missus O. is d'r gewoon een oer-dot op; 't is om te ... . ja ik weet niet wat te doen, zoo lollig! Mister van Hove, kijk Van Hove. Dadelijk. Heeren, een moment. Jan, dit is Mister Sam Weldon uit Pittsbur gh en dit heer Thorwald Wangenstèn uit.... Thorwald. Trondjhem. Van Hove. Trondjhem, juist; en dit is mijn neef Van Huyvenberg uit Holland. Jan (na vluchtige begroeting, zacht). Maar Oom, ik was yeel liever incognito .... Van Hove (lachend). Jij óók al?! Sam. Zie die kieken eens! Wedden dat 'k ze zoo aan ieder tijdschrift verkoopen kan? Hier missus O. op de bob, dat figuurtje, en hier .... (deelt de foto's rond, ook een aan Jan. Dan, tot Jolanda, die van boven komt): Sam. Hello, countessina, als je nou's wat moppigs wilt zien .... Jan (tot Sam, op de foto wijzend). Wie .... is dat?! Sam. Dat, mister; dat s Missus O., onze Missus O., the mysterious lady! Wacht en zie! .... Jan (ontsteld). Oom! .... Mevrouw Molenkamp (heeft de foto's ook gezien). Niks an! Van Hoven (lachend). Jan, nog even .... (tot Jolanda) Mijn neef van Huyvenberg, — Contessina Ragusa. Jan (buigt vluchtig, dan weer tot van Hove, zacht). Oom, wat beteekent dit?! .... Van Hoven (knipoogend), Wacht en zie, zooals Mister Weldon zégt. (tot Ella die ook is binnengekomen). Ah, u beiden hebt al kennis gemaakt (zacht tot Ella, lachend). Wraak is zoet! Mevr ouw Molenkamp. Ghaat goed met jouw lieve moeder .... Jan. O best, mevrouw, maar .... Sam. Ah, daar is ze! — Missus O, kom en kijk; oer-lollig! (Elzebee en Ragusa komen de trap a/JT~ Elzebee (druk redeneerend en lachend en half leunend op Ragua). Ja, als je denkt dat ik dat zal gelooven (tot Sam). Wat is *t Sammyboy ? Sam. De kieken. Elzebee. Ah. Van Hove. 'n Oogenblik. (glunder). Missus Olivier, gun mij het genoegen u mijn neef van Huyvenberg uit Zwol voor te stellen . . . Missus Olivier — Graaf Ragusa. (Tableau. Jan en Elzebee staan tegenover elkaar, en hebben moeite zich niet te verraden. In Elzebee onderdrukte vreugde; in Jan onderdrukte schrik. Van Hove en Ella genieten van dit oogenblik ; voor de anderen gaat het verloren). Elzebee (het eerst zich herstellend). Oh, aangenaam, werkelijk heel aangenaam! (ondeugend). Ja, ik staar u aan en u mij, maar ik geloof, we hebben elkander al eens meer ontmoet, meneer Van Huyvenberg! Jan. Ik ... . Van Hove. De tweede bel; (tot Sam) laat mij eens zien; missus O. moet eerst de kennismaking hernieuwen. Louise, ga je mee ? (met een knipoogje naar Elzebee, tracht hij de anderen mee te krijgen). Mevrouw Molenkamp. Papt zij weer met hèm an!. . . . Sam. Kom, missus O . . . . Elzebee (wuivend). Tata — (tot Jan). Herinnert u zich niet.... (De anderen verdwijnen, onder 't drijven Van van Hove en Ella geleidelijk, al pratend, links in den corridor). pil TOONEEL 15. JAN - ELZEBEE. Elzebee. Zijn ze weg?! (vliegt hem om de hals) O Johnny! — Ik wist wel dat je komen zou! ^BOCOmgUCHOE BIBLIOTHEEK GESCHE N K VAN ...den 80tor.ljY.er.. 7133 - '82 HERMAN CHRISTIAAN JVRIAAN ROELVINK Voor de eerste maal opgevoerd door het gezelschap „Die Haghespelers" op Zaterdag 4 Maart 1916 in het Theater Verkade te s Gravenhage met onderstaande rolbezetting. Elzebee Enny Vrede Ella Ina Kaminska Jolanda Greta Lobo — Braakensiek Mevr. Molenkamp . Mien Schmidt—Crans Jan . ► Eduard Verkadé Van Hove Ph. la Chapelle Ragusa D. Lobo Weldon Cor. Ruys Wangenstèn .... Henri Eerens de Kelner Hans Brüning de Directeur .... Eug. Gilhuys Ella. Hier, neem dit dan voor me mee naar boven; — waar zijn de kaarten, ah hier .... (legt snel een patience uit). TOONEEL 4. VORIGEN (zonder JOLANDA) - VAN HOVE - MEVROUW MOLENKAMP. Mevrouw Molenkamp (Indisch accent). Postman al ghewees, Obèr? Kelner. Zoo juist mevrouw. Enkel een brief voor meneer (brengt dien). Mevrouw Molenkamp. Indische mail, swaghèr ? Van Hove. Nee, uit Holland. Mevrouw Molenkamp. Van jouw sus, swaghèr ? Van Hove (knikt). Louise, mag ik even lezen ? Mevrouw Molenkamp. Ghoed, jij magh, swaghèr (komt naar Ella). Ja staga, zij speel weer die idiote spel van tantéXaura! Altijd maar tante Laura! Ja, miss Burhèt?! Ella. Al terug? Mevrouw Molenkamp. Na ja, al tèrug. 2 Ghè, was ik maar gheelemaal niet gheghaan naar die vervelende concours de pattineur! Ella (doorspelend). Niet geamuseerd? Mevrouw Molenkamp. Gheamuseerd? — Afschuwelijk, deze malle ghedraai op ijs! — Ghier dan toch, miss Burnett, aas vrij! Die eene ghroote teen van mij, als stéén zou koud! Te erg toch! Ik seg tegen mijn swagèr, swagèr wij ghaan naar ghuis, subiet ghoor! Die miss Ella, gheb ik geseg, kind, die miss Ella verstandigh! Zij ghaat niet in die berroerde kou voor ghaar plesier. Ella. En de prijzen? Van Hove (heeft duchtig zijn brief doorgelezen, komt naderbij, — lachend:) Maak u niet ongerust, miss Burnett; uw vriendin gaat met de eerste strijken. Toen mijn schoonzuster helaas weg wilde, was ze al in de semifinal! Mevrouw Molenkamp. „Ghelaas"! Altijd die missus Olivier! Soeda toch. Jou eigen kleine Ansi-Pansi dubbeld zoo mooi. — Mijn swagèr zijn kind, mooiste meisje van rreanger, miss Ella. Van Hove. Alles best maar: (enthoeziast) zou volgens u Nou, de scheiding doet 'r nog niet wegkwijnen! TOONEEL 7. VORIGEN - ELZEBEE - RAGUSA - SAM WELDON - THOR WALD WANGENSTÈN; - daarna JOLANDA-MEVROUW MOLEN» KAMP en de KELNER. („Missus O" komt met haar „gevolg" terug van 't schaatsen-concours; allen in de dolste lachbui. Blijkbaar hebben ze onderweg de grootste flauwiteiten Verkocht. Heel de frissche gezonde vroolijkheid van de wintersport lawaait naar binnen. Alleen Thorwald Wangenstèn is Wat stiller, hoewel niet saai.) E1 ze b e e (stikkendvan den lach). Hahaha Ent — Gauw, kijkt hij nog? Sam (bij de deur), 'k Kan hem nog zien. (wuift). Hoeree!! Nou is hij weg. Ragusa. Pov.èrino! Sam. Zóó stond hij zóó; met 't kostbaar geschenk in zijn hand! Thorwald. Hij weet nog niet hoe hij 't heeft. Elzebee. Hij .... oh ... . (nieuwe aanstekelijke lachbui). Sam. 't Zal je overkomen: „Madam, sta mij toe .... Elzebee. Schei uit, Amerika! .... Oh, Ella, ik ... . (kan niet spreken). Ella (nu lachend). Wat is er toch gebeurd? Ragusa. Een botsing! Elzebee. Ik ... . wij.... je.... (vergeefs). Sam (zingt). „Bunny, my Bunny . . . — „Ik, wij, je;" heel duidelijk, Missus O! Elzebee. Niet.... (kan niet spreken, beduidt Sam op te houden). Ragusa. Een kouwe sleutel voor de Srgnora! Ella. Maar dear! Van Hove. Ik lach al mee zonder iets te weten. Sam. Dat dikke kereltje, u weet wel, miss Burnett, uit *t Kulm-Hotel . Thorwald. „Bunny" noemt missus O. hem altijd. '■' Elzebee. Mijn vlam! Ragusa- Haha, la sua fiamma! Sam. Die staat daar ineens midden op den weg met een bunch viooltjes .... Ragusa. „Madame, sta mij toe .... Sam mijn hulde aan uw voeten te leggen" ! En . . . . Alle drie. Bom! Elzebee zat hij zelf aan mijn voeten, in de sneeuw! Ragusa. Terwijl de signora hem uit pure erkentelijkheid in de armen viel ! Elzebee. 'k Glee uit! .... Sam. En toen heeft ze den stakker haar prijs in de handen geduwd. Thorwald (glimlachend), 't Inktkokertje! Elzebee (uitlachend). En wij weg! Ragusa. Tableau! Elzebee. O, dat gezicht! En die korte beentjes! — Hèhè, is dat lachen. Foei; Ella, ik schaam me dood; wat zijn we kinderachtig. Van Hove. Arme mister Bunny! Elzebee. Vanavond zal 'k met hem dansen om 't weer goed te maken. Sam. By Gosh, missus. O, jij kunt moppig wezen! Elzebee. Nee, ik heb me schandelijk aan- ttgjê, 3 Van Hove. Ben ik.... (ontmoet Ella's blik, bedenkt zich). En wat is graaf Ragusa dan wel? Elzebee. O die — die 's nog altijd patiënt! Ragusa (ifiet zijne mooie oogen lonkend). 'n Hartkwaal, ongeneeslijk! (legt zijn verbonden hand op 't hart). Elzebee (opspringend). Och, dat 's waar ook; uw hand! Die goejerd heeft zich aan mijn schaats verwond. Nu gauw een beter lapje. Ragusa. O Signora! Elzebee. Wie heeft een verband; — wacht, op mijn kamer. Ragusa & ) ^ , \ Waar.... Sam .i(s/aan^°p)-Magik.... Elzeb.ee. Ben jullie mal; geen ongetrouwde heeren op mijn kamer, hoor. (tot Van Hove). Toe, wees u eens lief: op tafel.... Van Hove. Met pleizier (gaat naar boven). Elzebee (bekijkt Ragusa's hand). Laat zien .... Ragusa (lonkend). *k Zou ook getrouwd willen wezen! Elzebee. Nog al eentje om te trouwen! Elzebee. Hè nee; nóg niet. 't Is zoo amusant! Ella. Ik ben alleen maar bang dat je uit je rol zult vallen! Elzebee. Ella, je moet me waarschuwen als ik fouten maak. ^ Ella. Kijk eens, dear Ik geloof, niet dat het verstandig is om als getrouwde vrouw zooveel met Wangenstèn te praten over ja is het niet een ijspaleis dat jullie samen bouwen zult op de ... . Bernina? Elzebee. Die Thorwald is zoo'n zalig droomer. Met hem lijkt alles altijd net alsof je een mooi boek leest: vaag en ver en poëtisch. Ik gaf wat als Johnny zoo kon fantaseeren! Ella. En dan je belofte aan Weldon: dat je met hem trouwen zult, zoodra hij zijn eerste millioen verdiend heeft. Elzebee. Dat zeg ik immers maar om hem zoet te houden i Ella. En dan één ding moet ik je beslist afraden; geef geen cupidootjes aan knipoogende Italianen. Elzebee. Daar dacht ik toch niets bij! Elzebee (a.v.). O. Van Hove (bemerkthaargereserveerden toon; ziet naar haar; moet lachen). 'Deelt ude wereld de triomfen van vanmorgen mee? Elzebee (met een gewichtig gezicht). Ik schrijf aan mijn man. ■ % , Van Hove (geamuseerd). Och kom! Elzebee. Vindt u 't zoo vreemd dat een vrouw aan haar man schrijft? Van Hove (weer bladerend, met humor). Ik vind niet gauw iets vreemd (stilte; dan legt hij het boek naast haar neer). Toch een mooi boek, dat „Gondelvaart". (geen antwoord). In dank terug. — Heeft uw man 't ook gelezen? (ziet haar lachend aan). Elzebee (lacht nu ook). Leelijk van me, hè; om u dat alles wijs te maken. Ik ben Ella dankbaar dat ze u uit de dwaling hielp. Van Hove (lachend). Ik ook. Elzebee (haar heele „ijs"-plan Vergetend). Zoo zie ik u zoo graag lachen; dan lijkt u op ... . (houdt op en bedenkt zich). Van Hove. Op .... hèm?! Elzebee (knikt). Dezelfde trouwe oogen. Ik bedoel.... Nee, wat waar is is waar: Elzebee. En daarbij is hij zoo precies en soliede en verstandig .... Hij zal nu nooit eens een dwaasheid doen. Daar moet je toch eigenlijk bewondering voor hebben! Van Hove (knikt lachend). Eigenlijk wel. Elzebee (met een zucht). Heb ik ook. — Alles gaat bij hem volgens wet en regel. O hemel ja. — Prachtig! — Maar vindt u dat, eerlijk gezegd, nu strikt noodzakelijk voor een man? Van Hove. Welnee. Elzebee. Gunst, mijn eigen vader was juist het tegenovergestelde, en dat was toch ook een schat. Van Hove. Geloof ik graag. Elzebee. Die kon zijn heele leven niet aan orde en regel wennen; dan woonden we hier en dan weer daar. *t Eene oogenblik op een prachtige villa, en dan weer in 'n doodeenvoudig pension. En toch hielden de menschen overal even veel van hem. Behalve natuurlijk zijn lieve familie in Holland. Van Hove (geïnteresseerd). Die niet? Elzebee. Nee, om zijn huwelijk. Moeder was een Zweedsche zangeres. Dat mocht niet. alleen, (toont een medaillon). Kijk, dat was zijn laatste portret. Met zijn leuke, ondeugende snuit. Ja, en nu is hij dood (diepe zucht; zij staart voor zich uit). Van Hove. En aan den anderen kant; zit daar Johnny? Elzebee (weer oplevend). Ja, daar zit mijn Jan Boudewijn. Van Hove. Zoo; heet hij Jan Boudewijn! Merkwaardig; zoo heet ik ook. Elzebee (merkt dat ze zich versproken heeft). Ja? Hoe toevallig! Van Hove. Heel toevallig! Elzebee. Of eigenlijk ook weer niet. Jan, 'n heele gewone naam; en Boudewijn .... Van Hove (lacht). Ook doodgewoon (stilte). De eenige Jan Boudewijn dien ik ken, is mijn peetneef in Holland. Maar dien heb ik nu al in zeventien jaar niet gezien. Elzebee. Ja, dat weet ik. Van Hove. Wéét u dat?! Elzebee. Ik meen: ik weet dat u in zeventien jaar niet in Holland geweest bent. Wat *n eeuw, hè?! Van Hove. 'k Zal veel veranderd vinden. van zijn familie. En 't komt me zoo voor dat zijne moeder en zusters hem nog bederven! Elzebee. Misschien wel meer dan goed voor hem is. Van Hove (oolijk). Misschien wel. (stilte). Elzebee. Uw neef is niet getrouwd, wel? Van Hove. Zelfs niet geëngageerd. Elzebee. O nee? Van Hove (nieuwsgierighoe zijreageeren zal). Niet officiëel tenminste. Elzebee. En.. . . . officieus? Van Hove (heeft pret). Als u *t me eerlijk vraagt; ik geloof wel dat er zooiets gaande is geweest. Maar daar schijnt toch niets van te komen. Elzebee. Hoe weet u dat? Van Hove. Van zijne moeder. Elzebee (met een zucht Van verlichting). O, van zijne moeder maar. Van Hove. Vanmorgen kreeg ik nog èen brief (haalt den brief te Voorschijn). Och, maar die familie-kwesties interesseeren u niet. Elzebee. Integendeel! Juist grappig om te hooren. Als ik tenminste niet indiscreet ben. Van Hove. Volstrekt niet. Ik wil zelfs trouwt toch niet omdat je nu *s speciaal verstandig wilt zijn! Van Hove. Maar de familie? Elzebee. O, die heeft er niets mee te maken! Of die nu al de neus voor haar optrekt; wie zegt dat zij die familie geen koopje vindt! Van Hove. Dus zal ik hem zeggen . . . .? Elzebee. Raad het hem gerust af; des te «er zal zij weten of ze zich vergist heeft. Van Hove. Ik hoop van harte dat ze dat niet gedaan heeft (met nadruk) ; missus Olivier ! (stilte). „Missus Olivier"! Elzebee (met doodonschuldig gezicht). Ja, zoo heet ik. Van Hove. Ja, zoo heet u; en dat s eigenlijk het eenige wat ik van u weet. En 'k zou u zoo graag beter kennen. Na al mijn confidenties .... Elzebee. Vraagt u maar wat u weten wilt. Van Hove. Uw „man", waar woont die eigenlijk? Elzebee (onvervaard). In Londen. Van Hove. Och kom. Is hij in zaken daar? Elzebee. Nee, hij is ... . tandarts. Van Hove. Kalm baas, wind je niet op. Ik hoor het met' vreugde. — Charley Tuwe, och -natuurlijk; dat ik daar uit mezelf niet op gekomen ben. Dat was een aardige kerel, Jan, misschien niet erg maatschappelijk, maar 'n lollige baas met een hart van goud. Jan. Nu, u bent de eerste die tenminste eens iets gunstigs van hem vertelt. Want als je Mama eh de anderen gelooft, was het een pierewaaier, 'n verkwister; ja weet ik wat voor mauvais-sujet. — Maar daar gaat het nu niet om. Erger is, dat Elzebee en ik een nog al diepgaand verschil van meening hebben gehad. Van Hove. Daar zijn jullie ook gauw bij I Jan. En om niets natuurlijk. Maar als zij ook absoluut weigert om van haar kant mee te werken .... Van Hove. Mee te werken? Waaraan? Jan. Aan een goede verstandhouding met mijn familie, [loopt geagiteerd rond). U zult toch toegeven dat zij alles moest doen om Mama gunstig voor zich te stemmen. Van Hove. Daar zal jouw Elzebee hoogstwaarschijnlijk te trotsch voor zijn. 5 braveeren; inplaats van kalm en verstandig Van Hove. Kalm en verstandig! Maar . Boutje? En jij wilt trouwen met Charley Tuwe's dochter! Jan. Ze hoeft toch niet moedwillig onverstandig te zijn ?! Zeg zelf: omdat ze nu 't vorige Kerstmis met die Jones heeft afgesproken dezen winter naar Zwitserland te gaan, maar onder tusschen raakt ze met mij geëngageerd, — hoeft ze toch dat plan niet door te zetten! Van Hove. Hangt er van af. Jan. Nee Oom, dat hangt er niet van af. U verdedigt nu Elzebee zonder haar te kennen, en dat vind ik heel galant; maar het houdt geen steek. Als wij met April willen trouwen, en dat willen we, want we hebben in Zwol een huis op 't oog dat met één Mei vrij komt; - dan moet Elzebee vóór dien tijd geen excentrieke dingen gaan doen, maar met mij ieder uur benutten om Mama en de zussen op onze zij te krijgen. Van Hove. Acht je dat voor je huwelijk zoo noodzakelijk? Jan. Natuurlijk acht ik dat noodzakelijk. Wat wou u dan: een familie-brouille? Dan vergeet u dat Elzebee met haar fijngevoelige hart de eerste zou zijn om later diepen spijt te voelen dat ze mij zonder reden van de mijnen vervreemd zou hebben. Van Hove. Nou, zonder reden .... Jan. Zonder reden, Oom. Mama is heusch zoo'n onmensen niet; u kent haar toch zelf! 't Is niets als wat overdreven zorg en liefde m voor mij. Ze is bang; ze denkt dat door die rare opvoeding .... Maar ik ben heilig overtuigd, dat, zoo ze er maar eens toe gebracht kon worden Elzebee onbevooroordeeld te beschouwen, ze in géén tijd van opinie veranderen zou. Juist Mama is de vrouw om in haar hart dat flinke, kordate, dat heerlijk zelfstandige in Elzebee te waardeeren. Want Oom, als u eens wist wat daar een charme van uit gaat.... • Van Hove (lachend). Ik kan het me voorstellen. Maar .... die toenadering; hoe had die dan volgens jou moeten geschieden? Jan. Via de Capelies; vrienden van Elzebee en van ons. Goed, ik maak dat in orde; Elzebee zal daar een maand gaan logeeren; en waarachtig komt ze daar ineens met dat idiote plan op de proppen. Ze wou haar woord niet breken, enfin, allerlei nonsens; die ik haar natuurlijk uit 't hoofd heb gepraat. Van Hove. Liet ze zich dat doen? Jan. Dat wil zeggen: ik heb het haar óp 't eind kortweg verboden. Van Hove. Ai. Jan. Maar het is toch mijn plicht haar onder mijn hoede te nemen tegen haar eigen dwaze grillen I Van Hove. sEn verder ? Boutje, je verhaal wordt spannend. Jan. Ze scheen er zich bij neer te leggen, maar .... Van Hove ging natuurlijk toch! Jan. Natuurlijk?! Als ik mijn meisje op den trein zet naar Arnhem, en ik krijg den *volgenden morgen een telegram uit Bazel; noemt u dat natuurlijk?! Van Hove. Uit Bazel?! Jan. Ja hier .... Van Hove (leest). „Love from Elzebee". Haha. Jan. U hebt mooi lachen, ik zat er mee. — 'k Herinnerde me niet eens precies waar- ooit in je hoofd kunnen halen om stiekem weg te vluchten .... Elzebee (heftig). Nietwaar; ik had je gewaarschuwd ! Stiekem heb ik nog nooit iets gedaan. Jan. Gewaarschuwd. Elzebee. Tot driemaal toe heb ik gezegd: „Johnny, praat niet zooveel, maar ga mee! Anders zit ik daarginds voor dat je er op bedacht bent!" — Spreek dat eens tegen. Jan. Wou je dat ik een dergelijke gril voor ernst had genomen?! Elzebee. 't Was geen gril. 'n Gril van jou was 't me te weigeren. Ik had mijn belofte tegenover mijn vriendin te houden. Jan. Vriendin! Elzebee. Ja, vriendin! 'n Vrouw die me hielp op een oogenblik in mijn leven, dat ik er ellendig en alleen voor stond, in omstandigheden, waar jij als man, je niet in kunt denken. En die ik, nu zij zonder kip of kraai in de wereld staat, niet als oud vuil op zij wensch te schuiven. Jan. Absoluut onnoodig. Elzebee. Ja, alles wat tegen jouw wil ingaat is altijd onnoodig. TWEEDE BEDRIJF. De Hut op de Diavolezza. in de Bernina-groep. Op den achtergrond deur en raam, rechts de stookgelegenheid. Tafel met banken. Buiten het sneeuwplateau, dan de diepte en aan den overkant van 't dal het machtige berg-panorama in zijn eeuwige ijsverstarring. Deur- en raamluiken gesloten, duisternis. Dan hoort men buiten een stem, gestommel aan de deur. Deze wordt met een ruk geopend. In de glorieuze Zwitsersche winterzon staat Sam Weldon. Hij is juist van zijn ski's gestapt, die naast hem in de sneeuw liggen. Hij is warm maar voldaan dat hij het eerst het einddoel van de tocht bereikte. Sara. Hello; daar zijn we er! — (wuift naar beneden) Hoeree (komt binnen)!! Oehoe (maakt de luiken open). Dat *s het! (gaat weer naar buiten, neemt zijn ski's op, reinigt ze zorg' vuldig en zet ze tegen de buitenwand van de hut; Wuift naar beneden :) Hello!! — 't is fijn! Jan en Jolanda (verschijnen uit de diepte; hijgend van 't laatste steile eind). Sam. Welkom, welkom. Jolanda. Hehe; wat klim. Jan. Maar kijk; wat uitzicht ook! Jolanda (uitblazend). Prachtig! Sam. Dat 's wat je noemt „werk", hé? — Waar te duvel blijft Missus O. nou? (wuivend) Helioo, Missus O.! — Hoeree!! Jan (tot Jolanda). Laat mij dat doen (heeft vlug zijn eigen ski's losgemaakt; helpt nu haar). Moe? Jolanda. O neen, u heeft me heerlijk geholpen. Jan. U is warm; laten we naar binnengaan. Jolanda (binnenkomend). Hu, hier voelt het kil. Jan. Dan voorzichtig! (haalt een trui uitzijn rugzak, en helpt haar die aantrekken). Sam (is ondertusschen al „hahoeënd" weer in de diepte verdwenen). Jolanda. O, niet noodig .... Jan. Geen dwaasheden. — Zóó .... Jolanda. Maar uzelf .... Jan (knoopt de wollen scarf, die hij om het middel droeg, om zijn hals). De laatste reep .... (zij geeft hem de helft terug). Dank u. Jolanda. Dat smaakt. Jan (knikkend). Heelemaal dicht doen! (knoopt ook de bovendste knoop voor haar dicht). Jolanda (met een zucht). Heerlijk om 's verzorgd te worden. Mijn broer verwent me niet zoo. Jan (vroolijk). Die arme broer van u; ik vrees dat deze stoere tocht geen pretje voor hem is. Jolanda. Hoe lang was het wel? Jan. Van Bernina—Hausern ruim vier uur. Maar bergaf is 't kinderwerk. Jolanda (in de open deur). Wat een majesteit ; je voelt je hier kleiner dan ooit. Stemt zoo iets u ook niet plechtig? Jan. Zeker. Jolanda. Mijn oom, graaf Pozzi, had een dergelijke hut ergens in de Appenijnen. En ieder jaar trok hij er zich vier weken heel alleen terug. Dat was, zooals hij altijd zei, om zichzelf na alle ijdelheid en schijn van het hofleven in de natuur terug te vinden. Jan. Is uw oom aan *t hof. Jolanda. Was, helaas is hij dood. (stilte) Maar voor de vacanties haatte hij het mondaine leven en ook de toch altijd wat leege atmosfeer van hotels en modeplaatsen, (poseerend) Net als ik. Jan. Dat u er niet mee dweept heb ik al wel gemerkt. Jolanda (met een zucht). Je eigen-ik gaat zoo verloren in al die oppervlakkigheid. - O, denk niet dat ik klaag; en laat mijn broer vooral niet merken dat dit verblijf-hier voor mij .... een kleine opoffering beteekent. Jan. Wat is zijn ziekte toch geweest? Jolanda (weemoedig glimlachend). Zijn ziel was ziek. 'n Ongelukkige liefde maakte dat hij niets meer om het leven gaf. Daarbij nog familie-omstandigheden, heel treurigj en die ik u later, (met een bescheiden glimlach) als ik u nog beter ken, misschien eens vertel. Maar mijn arme oude vader en ik leefden onder de voortdurende obsessie dat hij zich .... van kant zou maken. Hij, de laatste van ons geslacht! Als u eens wist wat dat voor een familie als de onze zeggen wil! Jan. Wat een rust dan voor den ouden graaf te weten dat u over hem waakt. Jolanda (bescheiden). Ik doeniet meer dan mijn plicht, (stilte) Arme Gaetano! Maar het is heerlijk om te zien hoe de zon en de vroolijkheid hier op hem inwerken als een versterkend geneesmiddel. En daarom ben ik die banale pretmenschen, als bijvoorbeeld zoo'n Missus Olivier, toch dankbaar; om de lustige on-sérieuze atmosfeer die zij om zich heen Elzebee (droog). Wat u zegt (keert haar den rug toe). Sam (buiten). Ze zijn in 't zicht, hoor. Van Hove gaat tenminste nog langzaam en zeker ; maar die broer van jou, contessina, 't is goddor ie een schancje! Om de tien tellen ligt hij op zijn snuit. Als je maar weet dat hij alleen den gids kan betalen. Elzebee (isgaan zitten, tot Thorwald). Beste, wrijf mijn handen eens.... Nee, Sam ik vraag het hèm. Maar goed, dan jullie ieder één; hier .... (steekt beiden een hand toe). O, zalig warm voelen jullie. Pas op, in de maat; anders geeft de een meer dan de ander. Eén, twee; — één, twee; — . . . . (Jan ergert zich. Elzebee dit ziende, gaat met opzet door) Engelen zijn jullie; één, twee; — één, twee .... Sam. Dat is het; — nou eerst naar dat uitzicht; 't duurt nog wel een half uur eer die anderen hier zijn. Elzebee. Mij^ best. — Jongens, help me op; hu, wat ben 'k stijf (slaat, om Jan te ergeren, haar armen om den nek van Sam en Thorwald, die haar lachend optrekken). Hupla Oeijoei f jan (tot Jolanda). Bent U er niet te moe voor? Jolanda. Niet; wanneer ik weer Uw hulp mag reclameeren. Als Missus O. daar tenminste niets op tegen heeft. Elzebee. Een „jong meisje" als u; hoe hulpeloozer die zich voordoet, hoe aantrekkelijker dat voor een zeker soort mannen is. Jolanda (lachend tot Jan, die zijn ergenis over Elzebee's uitdagend gedrag nauwlijks langer verbergen kan:) Als U tot „dat zeker soort" behoort, moet ik wel bizonder aantrekkelijk voor u wezen (gaat met hem naar buiten). Sam (voor de hut, Wijzend). Daarlangs Elzebee (plotseling). Als zij ook gaat, ga ik niet. — Aanstelster! Thorwald. En dat hij daar in loopt! Elzebee (tusschen de tanden). Omdat hij verliefd op haar is! Thorwald. Dat juist! Elzebee. Dus jij denkt het ook?! Thorwald. Wat? Elzebee. Dat hij verliefd op haar is? Thorwald. Wie denkt dat niet. Elzebee (boos). Nu, mijn zegen hebben ze. Sam (voor de deur). Hello, Missus O.; waar blijf je nou ? mijn maag begint te jeuken; zouden we niet 's... Elzebee. Ziet u wel; als u 't me niet verweet zou u niet over uw maag beginnen. Van Hove. Mijn lieve Elzebee, waartoe weer over dat onderwerp gekibbeld? Gisteren hebben we er nog die prachtige arretocht totaal mee bedorven. Toen heb ik me heilig voorgenomen je niet meer met mijn opinie of advies lastig te vallen. Daar houd ik me dus aan. Elzebee. Mooi u er aan houden, wanneer u zegt dat u Weldon geen ongelijk geeft als die jongen de impertinentie heeft Van Hove. Beste kind, als jij al het mogelijke doet om den schijn te wekken dat je ieder ongetrouwd man in ons hotel de voorkeur geeft boven je eigen Jan Boudewijn, moet je niet verontwaardigd wezen als je met liefdesverklaringen wordt lastig gevallen. Maar nog eens: ik geef te veel om je dan dat ik onze gezellige omgang door een nieuwen strijd over dit punt wil bederven. Elzebee. Als u werkelijk om me gaf zou u uw overtuiging wel handhaven; ook tegen mijn protesten in. Van Hove. En je nog eens zeggen dat ik die heele flirt wedstrijd tusschen Jan en jou een onding vind? Elzebee. Hij is begonnen; den tweeden dag liep hij dat schepsel al na. Van Hove. Omdat jij hem hadt uitgedaagd! Elzebee. Toen hij me niet vertrouwde, ja. Van Hove. Och kom, dat deed hij wel. Kun je een man niet vergeven dat hij jaloersch is? Elzebee. Jaloezie wel, wantrouwen niet. En iemand die spreekt van „veiliger" is niet jaloersch, die is wantrouwend. Van Hove. De iemand die dat zei, had drie dagen lang half Zwitserland afgezocht naar zijn verdwenen Elzebee en was moe en verdrietig. Elzebee (schamper). Moe en verdrietig, als hij haar vindt! Van Hove. Haar vindt, en zij vergeet dat een man als hij verliefd èn als hij katterig is meestal zijn laatste beetje zin voor humor verliest en tegen de onschuldigste plagerij niet bestand is. — Bovendien: hem in zijn gezicht te zeggen dat hij niet flirten kon!.... Elzebee. Als hij ook alles altijd even zwaar en ernstig opneemt. Van Hove. Dat ligt nu eenmaal in zijn aard. Dat wil jij nu graag een beetje veranderen; ik begrijp 't wel, maar je wilt te veel ineens (even stilte). Geloof me, jouw invloed heeft bij den puritein Jan Boudewijn al heel wat muren en muurtjes in puin doen vallen, dat voelde ik al dadelijk dien eersten dag toen hij over je sprak. Een heel leven lang zul je nog met succes aan hem kunnen werken. Maar begin niet dadelijk met hem te braveeren, want je ziet: hij heeft woord gehouden. Elzebee. Ik het mijne. Van Hove. En jij het jouwe. En samen hebben jullie je verblijf hier, dat heerlijk had kunnen zijn, moedwillig bedorven. Hoelang moet die dwaasheid nog duren? Me dunkt er zijn waardiger spelletjes, wanneer je van elkander houdt. Elzebee. Hij nog van me houden, larie. Van Hove. Elzebee, Elzebee I Elzebee. Van dat creatuur is hij gaan houden. Die spreekt hem niet tegen zooals ik; die pakt hem in met haar „goede manieren", Elzebee (zacht). Kijk mijn arme lieveling eens. Van Hove. Voorzichtig nu maar met al je „lievelingen". Elzebee (duwt hem op zij). Ouwe zaag! — Ah, daar 's de proviand (roept). Dreiël, geef maar hier; dan zal ik eens voor de lunch zorgen (tot Van Hove). Voor dat arme leege buikje! Van Hove (lachend). Type! Gids (komt binnen, geeft aan Elzebee den rugzak met etenswaren; gooit wat op hei vuur, gaat dan Ragusa buiten van zijn skts helpen). Elzebee (opeens bedrijvig, begint melkchocola te maken. Zij is wéér geheel de lustige Missus O.; vergenoegd neuriet ze terwijl ze zoo nu en dan Van Hove, die een sigaar heeft opgestoken, 'n kushand toewerpt). Schat! Van Hove. Een aanwinst hoor, voor de familie! Ragusa (nu afgeschud, komt binnen). Ah, ché paradiso! Van Hove. Ik begon al te vreezen dat u 't maar opgegeven hadt. Ragusa. Ik was er na aan toe, de signora heeft me zoo wreed in den steek gelaten. Elezebee (onverschillig, den mg naar hem toe, druk roerend). Ik? Ragusa. Had u gisteren niet beloofd me te helpen? Elzebee (a.v.). Herinner ik me nietmeer. Ragusa. Comé; wat'n memorie! (lachten gooit Van Hove een „knipoogje toe; steekt een cigaret op). Van Hove. Ik moet toch nog even dat uitzicht zien. Gaat U mee, missus O. ? Elzebee (de lepel omhoog). Huishoudpljchten! Van Hove. U dan, Ragusa? Ragusa. Caro Signore, ik ben een gebroken man. ( Van Hove gaat naar buiten, spreekt met den Gids, die hem den Weg Wijst. Dan tracht hij door gebaren Elzebee binnen aan het verstand te brengen, dat ze niet alleen met Ragusa moet achterbleven. Elzebee lacht, houdt hem voor de gek, ongezien door Ragusa. Dan stelt ze hem dóór gebaren gerust: ze zal voorzichtig zijn. Van Hove geeft het lachend op, verdwijnt met den Gids.) TOONEEL 9. ELZEBEE - RAGUSA. (Elzebee verdiept zich in haar kokende chocola, neuriet zachtjes. Ragusa sluit, zonder dat Elzebee er erg in heeft, de deur. Komt dan achter haar staan, zoowat tegen haar aan). Elzebee (duwt hem, zonder zich om te draaien, kalm achteruit). Niet te dicht bij, dan brandt U zich. Ragusa (dubbelzinnig). Zooveel gloed? Elzebee. Geef de suiker eens aan. Ragusa (doet het). U is al zoo zoet! Elzebee (zonder op zijn woorden acht te slaan). Merci. En ga nu kalm daar zitten, — nee, daar. Ragusa (gehoorzaamt). U laat me bevriezen, (stilte. Elzebee roert. Dan komt hij Weer naderbij). Voel eens! (neemt haar hand.) Elzebee (geeft hem een tik met den lepel; kalm). Handen thuis. Ragusa. Ai! — U denkt zeker dat ik geen gevoel heb! Elzebee (doet alsof ze hem niet hoorde, gaat naar de tafel, reddert in de proviand). Ziezoo (neemt de pan; Wil er mee naar de deur). Doe de deur eens voor me open. — Alstublieft. Ragusa. Nee, want U heeft me pijn gedaan. Elzebee. O, heel beleefd (zet de pan neer en wil zelf de deur openen). Ragusa (stelt zich vlug in haar Weg). Ho. Elzebee. Signor Ragusa, ik verzoek u op zij te gaan. Ragusa (schudt lachend van nee). Eerst moet U het weer goed maken. Elzebee (ongeduldig). Vlug wat. Ragusa. Eén zoen! Elzebee (boos). Geen onzin! Ragusa. 'n Zoen is geen onzin?! Elzebee. Wilt U me doorlaten! (wil hem voorbij) Ragusa (grijpt haar lachend bij de polsen). Genoeg?! Wou je nou vandaag ineens weer koel tegen me zijn, geraffineerde duvel?! Zoo maak je me immers heelemaal gek! Elzebee. Laat los! Ragusa (lachend). Dat meen je niet. — Madonna; zoo'n lekker wijfje,hè?! (trachthaar te zoenen). Elzebee. Laat je me los! Raguse. Wees maar niet bang; ze zullen niets merken. Elzebee (rukt zich los en vlucht achter de tafel). Ik gooi de heele pan met chocola in je gezicht! Ragusa (a.v.). Dat zou zonde zijn.... van de chocola! (springt op haar toe, trekt de pan op ztj). Elzebee (vlucht naar de andere zijde). Raak me niet aan! Ragusa (steeds lachend, bewust van zijn overmacht, komt langzaam met gekruiste armen op haar toe. Zij hijgend, drukt zich tegen de wand). Wat 'n komedie! — En waarom heb je het dan eerst met me aangelegd, hè ? Elzebee. Ellendeling! Ragusa. Ik weet zoo zeker dat je daar niets van meent! Kom nou.... (Nieuwe worsteling. Dan gaat de deur open; Jan verschijnt). TOONEEL 10. VORIOEN - JAN; daarna JOLANDA. Elzebëe (spontaan). O Johnny, help me! (Voor men recht wéét wat er gebeurt, heeft Jan Ragusa bij den nek gepakt en hem naar de andere zijde van de hut geslingerd. Stilte. Jan en Elzebee zijn beiden ontdaan; Ragusa blijft bij zijn positieven ; is vlug weer op de been). Ragusa. Aha, „Johnny", jawel! Jan (woedend óp Ragusa af). D*r uit! Ragusa (met een valsche flikkering in zijn oogen, pakt een mes van tafel en maakt een dreigend gebaar, als een zigeuner:) Cretino! Elzebee (houdt Jan tegen) Jan, voorzichtig! (Zoo staan ze tegenover elkaar; Ragusa met het mes, Jan door Elzebee tegengehouden. Dan verandert plotseling Ragusa's houding; hij moffelt het mes weg, lacht weer als gewoonlijk. Het is om Jolanda die binnenkomt. IVerktuigelijkbeheerschen zich ook de twee anderen. Stilte.) Jolanda (wantrouwend). Wat gebeurt hier? (pijnlijke stilte. Elzebee gaat zwijgend, zonder iemand aan te zien, naar buiten). Jan (tusschen zijn tanden, tot Ragusa:) Beest! (volgt Elzebee.) jjfo^ (Buiten zijn Sam en Van Hove van 't uitzicht terug. Zij installeeren zich met Jan en Elzebee op zij van de hut, dicht bij 't raam aan de lunch. Het nu volgend gesprek tusschen Jolanda en Ragusa wordt daarom op telkens gedempten toon in vlug tempo gevoerd.) ~*f\ TOONEEL 11. JOLANDA - RAGUSA; even SAM. Jolanda (plotseling geheel veranderd en zichzelf nauwelijks meester. Haar zoo goed volgehouden pose van 't „stille-bescheiden-zusje" laat ze varen; zij'is nu zichzelf: een onbeschaafde, hartstochtelijke vrouw.). Wat was er? Ragusa (doodsbenauwd voor die verandering; bijna verlegen). Niets. Jolanda (geeft hem een oorveeg). Ja, beest, beest! Ik moest je wurgen! Ragusa. Sst; pas op! Jolanda (sissend). Pas jij soms op? Ongeluk! Of ik het in de gaten had! Van den eersten gedoemden dag af dat ze hier kwam heb je naar haar gekeken, met die vuile loeroogen die ik van je ken; die 'k je wel uit je kop zou willen krabben! Ragusa (wijkt terug). Wat kalmer kan ook wel! Zóó zal niemand je voor mijn zusje houden, Monisca! Jolanda. Waar ik jou voor hou, dat ben je: een misselijk bedrieger! Te min nog voor de modder, waar ik je uit opvischte! Ragusa (nu ook woedend en haar tartend). Opvischte, carina?! Als of je niet blij was. mijn vrouw te worden! Jolanda. God straffe me dat 'k ooit zoo stom was! Ragusa (honend). God straft er mij nog dagelijks voor! Jolanda (wil op hem af). Svergognato! Ragusa (op buiten duidend). Sst.! Jolanda (iets minder luid, maar met dezelfde heftigheid). En dat durft hij zeggen, die alles aan me te danken heeft! Ragusa. Poh! Jolanda. Waar zou je zitten, als ik niet steeds waakte ?! Honderd maal hadden ze je al geknipt! Vergeet je Baden-Baden ? Of die stomme geschiedenis in Trouville? Ragusa. Opgepast. ^ Sam (komt binnen en merkt niets). Hello; kom en heb lunch! (al etend neemt hij de pan chocola mee). Jolanda (als Ragusa volgen wil). Hier! Ragusa. Nog niet genoeg? (maar hij durft toch niet te gaan). Jolanda. Morgen vertrekken we; vanavond nog! Rolanda. Zeg liever vanmiddag! Jolanda. Dacht je dat ik jullie nog onder hetzelfde dak vertrouwde? Ragusa. En de duiten?! Jolanda. Kan me niet schelen! Ragusa. Toover dan maar. Vijf weken hotelbeer, geen centesimo op zak, en geen enkele slag nog geslagen! Jolanda. *t Is hier niets gedaan. Dat 's ééns wintersport, maar nooit meer. Ragusa. Kom, die vent uit Londen arriveert Maandag en je hebt nu eenmaal alle inlichtingen. Als we hem plukken zijn we voor den heelen zomer binnen. Je doet dus beter te blijven. Jolanda. En jou me voor mijn oogen zien bedriegen, hè! Nee hoor, we gaan. (driftig). Heb het hart niet te weigeren! • Ragusa. Ik zeg toch niets! Jolanda. 't Is je geraden ook. En nou terug naar t hotel; geen seconde zal jij die vrouw langer zién. Ragusa. En.... wat moeten zulke denken ? Jolanda. Christo nog an toe; doen we zooiets voor 't eerst? Mijn flauwte. En dan de brief van „Papa de graaf" ! Vooruit, ingerukt; en stuur Huijvenberg hier met mijn lunch. Die stommeling heb ik zoover, dat hij de reis en verdere boel wel betalen zal. Ragusa. Als *k niet beter wist, zou 'k haast jaloersch kunnen wezen op die kwibus; wat ?! Jolanda (minachtend). Ja, jij jaloersch! Vort, de tijd schiet op. Ragusa (als hij langs haar gaat). Monisca; je bent toch zoo mooi als je je driftig maakt! Jolanda (afwerend). Jawel; en daarom kijk jij naar andere vrouwen! Ragusa (gaat naar buiten). TOONEEL 12. JOLANDA - dan JAN. (Jolanda, alleen, maakt met haar zakdoek de oogen üochtig en neemt geheel de pose van de beschaamde, bedroefde zuster aan.) Jan (komt van buiten, denkt dat zij zit te huilen). Kom, kom! — Hier, eet maar eens eerst! Jolanda. Dank. (maar zij kan geen stuk naar binnen krijgen, verbergt het gezicht in de handen en.... snikt). O, ik schaam me zoo! Jan. Ja, schandelik is 't van uw broer. Jolanda. Maar misschien ligt de schuld niet enkel bij hem .... Jan (scherp). Wat wilt u daarmee zeggen? Jolanda. Zou Mrs. O. van haar kant.... Jan (opeens driftig). Als u dergelijke dingen onderstelt, contessina, doen we beter met niet verder te praten. Jolanda (merkt dat ze zich versproken heeft). O toe, wees niet boos, ik zei het maar omdat.... Je zoekt toch verontschuldigingen .... Jan (streng). Zijn er niet. Jolanda. Nee nee; vergeef me.... (nieuwe tranen). O God, wat ben ik ongelukkig! (snikt en spiedt onderwijl naar de uitwerking). Jan (zachter gestemd). Ik begrijp hoe ellendig dit voor u is. Jolanda. Konden we hem maar hier vandaan krijgen! Jan (ingenomen met dat idee) Ja, dat zou iets zijn; natuurlijk, hij kan hier niet blijven. Uw broer moet uit St. Moritz weg; en hoe eer hoe beter! Jolanda. Dat heb ik hem daarnet al gezegd; vanavond vertrekken. Maar het gaat niet; hij ... . Oh, ik kan het u niet alles vertellen. Jan. U meent toch niet dat hij de onbeschaamdheid heeft gehad om te weigeren?! Jolanda (haastig). Nee nee; hij voelt zelf ook wel dat hij zich hier onmogelijk heeft gemaakt. Maar .... (nieuwe snikken). Jan. Maar? Kom, zeg gerust alles; ik ben immers uw vriend. Jolanda. Wij kunnen niet weg; niet dadelijk tenminste . . . . 't Geld .... Jan. Welk geld? Jolanda (fluisterend). Ik heb n vreeselijke scène met hem gehad. Het laatste reisgeld, dat hij onder zijn berusting had, heeft hij verspeeld; de laatste weken — in de club hier. Jan. Bah, wat een vent! Jolanda. Och, hij is niet slecht, alleen maar uit zijn evenwicht. Ik had beter op hem moeten passen. Jan. 't Ontbreekt er nog maar aan dat u uzelf verwijten doet! Jolanda. Ik zal papa om geld seinen —. Jan. Maar dat duurt veel te lang! Sein niets, maar ga met Uw broer vanavond nog naar Italië terug. Een voorwendsel is wel te vinden. Wat u noodig hebt voor de reis en t hotel én zoo laat mij u dat geven, Jolanda (staat op met waardigheid). Waarom wilt U me beleedigen! ? Jan. Dwaasheid. Wat beteekent nu 'n armzalige paar honderd francs, die ik U leen. Jolanda. Van hier gaan met schuld aan een vreemde. Jan. Ik dacht dat ik uw vriend was geworden, contessina. Jolanda (kalm). Goed hij zal vertrekken. Ik schik me naar u Maar dan vertrekt hij alleen. Ik zal uw geld aannemen, maar op conditie dat ik het u, voor ik zelf van hier ga, persoonlijk weer ter hand stel. Jan (niet enthouziast). Als U dat liever heeft Jolanda. *t Is de eenige manier waarop ik Uw hulp aanvaard. Jan. Goed dan, dus Uw broer.... Jolanda. Gaat vanavond terug naar Milaan. Jan. Onder voorwendsel ? Jolanda. Dat Papa ongesteld is geworden en hem bij zich verlangt. En Papa moet dan maar denken, dat hij hier niet tegen de lucht kan. (stilte.) Jan. Niet fraai, al die leugens, wel?! Jolanda. Ze maken me ziek. Maar men verweeft zich in 't leven zooals men kan, en niet zooals men wil. Jan. U heeft gelijk. Jolanda. Help me dus nog deze komedie te spelen. Als ik zeg, dat ik me ellendig voel, ben ik werkelijk niet ver van de waarheid af. Wij gaan nu regelrecht naar 't hotel terug, en u brengt onderwijl met de anderen de tocht ten eind om alle argwaan te voorkomen, en wanneer u dan voor het diner nog even aan wilt komen, zal ik.... mijn bedelhand ophouden. Jan. Beschouw het toch niet zoo! j Jolanda (weemoedig). Grootpapa had drie kasteelen! (plotseling op anderen toon). Oh!..,. Jan (kijkt Verwonderd op, maar begrijpt dan dat zij komedie speelt, omdat Van Hove binnen gekomen is). TOONEEL 13. VORIGEN - VAN HOVE; geleidelijk ALLE ANDEREN. Van Hove. Jongelui, het wordt tijd; tenminste als we nog over de Morteratsch-gletscher terug willen. — Wat is 't ? Jolanda (wankelend). Zoo raar in mijn hoofd; ik wee* niet (valt terug op haar zitplaats en sluit de oogen). Oh Van Hove. Contessina! Misschien de ijle lucht, (tot Jan) Roep haar broer! Jan (zonder zich te verroeren). Daar komt hij al. Ragusa (komt binnen en neemt vlug den stand van zaken op). Van Hove. Ragusa, uw zuster is onwel Ragusa (naderbij). Poverina! Oh, laat mij maar; dit heeft ze wel meer. Beteekent niets. (buigt haar hoofd achterover: laat haar armen bewegen en zoo meer). Jolandina! Jolanda (a.v.). Ah..... Van Hove. 't Gaat al voorbij. Ragusa (teeder). Cara, drink eens! Sam (binnenkomend). Wel hel en duivel, lui we moeten gaan. Van Hove. Sst! Sam. Wat is er? Elzebee (verschijnt huiten voor de deur; ziet toe, maar wil niet binnenkomen). Ragusa. Ziezoo! Van Hove. Beter? Jolanda (zwakglimlachend, haalt diep adem). Hè! (staat op, gesteund door Ragusa en Van Hove.) Sam. Allright (hij gaat naar buiten en houdt daar een druk betoog tegen Elzebee, die echter nauwelijks luistert, maar sluiks naar Jan ziet). J an (gehinderd door het onware van de situatie, weet niet goed weg met zijn figuur). Van Hove. En nu maar regelrecht naar huis, die Morteratsch zien we een ander maal wel. Jolanda. Maar ik wil de tocht niet in de war sturen (tot Ragusa). Jij kunt best alleen met mij mee (tot Van Hove). U met de anderen gaat kalm uw* gang. Heusch, Gaetanozal wel op me passen. Sam. Met jouw broer alleen zie je nooit het hotel weer, of ze mogen me kielhalen. Van Hove. Dan neemt u de gids mee. Jolanda. Maar u dan? O, ik schaam me zooveel last te geven. Sam. Voor ons hoef jij niet te zorgen, countessa; ik ben net zoo goed als een gids (tot Van Hove). Ik zal jou wel helpen, Mister Van Hove. Elzebee (voor de deur, ongeduldig). Wat besluiten ze nu? Jan. De Ragusa's gaan direct naar huis. Jolanda. Kom dan.... Van Hove (zacht tot Elzebee). Durf je 't aan zonder gids. Elzebee (zacht). Vraag Jan of hij mij onder zijn hoede wil nemen; (glimlachend) dan wel! Van Hove (knikt begrijpend). Braaf.... (gaat naar buiten). Jolanda (zacht tot Ragusa -die zich klaar maakt). Schiet toch op, lummel! (naar buiten gaande, tot Sam), 't Gaat alweer. Sam. Jullie Italianen zijn toch verrotte sportslui, wat?.... (helpt haar buiten op haar ski sy. Ragusa (nu klaar, gaat naar buiten; passeert ap den drempel Elzebee; nederig.) Scuso.... Elzebee (negeert hem; komt binnen en begint den rommel op te ruimen). (Alle anderen zijn nu buiten, waar de Ragusa's met den gids onder veel beweging en goeden raad vertrekken. Dan:) Van Hove (reeds op ski's voor de deur). Missus O; ik ga met Weldon vast vooruit; jullie haalt ons wel in (knipoogend). Maak nu alles weer in orde! Elzebee (lacht). Ik beloof het. Sam (klaar voor 't vertrek). Kom an, mister Van Hove! Van Hove (tot Jan). Heer neef, jou stel ik voor "Missus O. verantwoordelijk, hoor! (lachend). Missus O, geen waaghalserijenmeer, zooals vanmorgen! Elzebee (lacht en beduidt hem te gaan). VaV Hove. Dan maar weer vol moed (bij den rand). Oei, wat 'n steilte; daar kom ik nooit levend af! Sam (naast hem.) Niet bang zijn, en knieën buigen. Kijk maar naar mij! Hoeree! (verdwijnt juichend in de diepte). Van Hove. Jawel, als hij ook maar voor mij vallen kon! Kinderen, bidt voor denouwen man. Een, twee, drie.... Vaarwel falderaf (en ook hij verdwijnt; men hoort Sam beneden nog juichen). TOONEEL 14. JAN - ELZEBEE. Elzebee (is bezig kroezen en bordjes schoon te maken en weg te bergen). Jan (draagt de banken naar binnen). (De zon is reeds laag. Op de toppen en sneeuw- aii fa" de °VerZii begint het AlP™-gloeien. Alle geluiden zijn nu weggestorven; diepe oneindige stilte en eenzaamheid. — Jan en Elzebee voelen t beiden en geven er zich een moment aan over.) Jan (na een zwijgen). Wat 'n stilteI Elzebee (zacht). Ja. (weer lang zwijgen; Jan tuurt naar buiten, Elzebee vergeet haar werk). Jan (plotseling). Ben je klaar? Elzebee. Dadelijk . . . ; Jan. Wacht.... (helpt haar). Elzebee (op zachte vriendelijke toon). Dank je. Jan. Ik hoop niet, dat je erg geschrokken bent! Elzebee. Toen ik jou zag, voelde ik me veilig. Jan (doet de luiken voor 't raam). Je ziet hoe je op reis de lui vertrouwen kunt! Elzebee. Ik ben heel onverstandig geweest. Jan. Neem dit niet als een verwijt op. Elzebee. Verwijt me gerust; ik verdien het. Jan (Kijkt even op; als verwonderd over haar gedweeë toon; — dan, 'n beetje schoolmeesterachtig). Je hebt geen menschenkennis; dat straft zich altijd. Elzebee. Ja. Jan. Waarom glimlach je? Elzebee. Ik glimlach niet. Jan. Mij treft even goed verwijt. Elzebee (dankbaar). O Johnny, jij geeft dus toe .... Jan ... . dat ik je beter had moeten beschermen, zeker. Elzebee (met lichte teleurstelling). O, dat Jan. En fout ook van me was het dien eersten middag mij door mijn drift te laten meesleepen en je te dreigen met dat flirten. Je hadt trouwens groot gelijk; ik kan het niet. Dat heeft de persoon in kwestie me dadelijk al gezegd. Elzebee(euen metjaloezie). De contessina.... Jan (glimlachend). Ja, die zei heel eerlijk: „Waarom bent u niet natuurlijk tegen me"; —Btoen was t ineens uit. Wat kan een mensch uit kleinzieligheid toch dwaze dingen doen. Nee hoor, je zult nog veel geduld met me moeten hebben. Elzebee. En jij met mij. Jan (beschermend). Maar dat heb ik ook wel, kindje. — Kom, zullen we gaan? Hier (helpt haar in haar trui en knoopt die zorgvuldig dicht). Elzebee (zacht). Johnny! . . . . Jan. Klein Elsje! .... (kust haar). Elzebee (fluisterend). Vergeef je me alles? Jan. Ja, omdat ik je weer heb. Elzebee. Ik was nooit weg. Jan. Dat denk je maar. Elzebee. Ik heb zoo'n spijt. Jan (innig). Ja, dat is mijn Elzebee; Onbezonnenheid en spijt; spijt en onbezonnenheid. Elzebee. Dit was de laatste. Jan. Dus voortaan altijd verstandig ?! Als dat maar niet vervelend wordt! JtiiSffl Elzebee. Spot maar! Jan (kust haar), 't Was een paardemiddel; maar die Italiaansche schooier hgeft dan toch een nuttig werk gedaan. Elzebee. Schei uit.... Jan. Met de zuster heb ik te doen. Elzebee. Och .... Jan. Zeker ; dat is een nobel meisje. Elzebee (weer, ondanks zichzelf jaloersch). Vin je?! Jan. *n Heldin, hoor! — En dan moet je haar omstandigheden kennen. Een tragedie, die familie! Elzebee. Loopt ze daar zoo mee te koop? Jan. Te koop, nee — maar mij heeft ze 't een en ander toevertrouwd. Elzebee (ineens geërgerd). Och kom, apekool! Vraag Ella maar eens! Jan. Je weet dat Miss Burnett de laatste is, wier oordeel voor mij waarde heeft. Elzebee. Ella heeft een verbazend scherpe blik. Jan. En een scherpe tong vooral. Elzebee. Hè John! Jan. Wat voor pleizier schept ze er dan in om een arm ongelukkig meisje achter haar rug te bekladden?! Heeft ze niet al genoeg onheil gesticht?! Elzebee. En wat voor pleizier schep jij er in om dat schepsel zoo in de lucht te steken?! Jan. Dat doe ik niet. Elzebee. Doe je wel; je vindt haar een heldin! Jan. O, wat zijn we weer kinderachtig! Ik zal er verder wel over zwijgen; ga nu maar gauw mee. Elzebee. Ja, ik bèn kinderachtig; hoe ik -er ook tegen strijd. Laten we naar Holland terug gaan John, ik verzet er me niet langer tegen. Jan. En je verblijf hier? Elzebee. Geef ik op. Ella moet zich dan maar troosten; jij gaat voor. Als we hier blijven, kibbelen we gedurig. Jan. Dat lijkt me niet noodzakelijk, nu we het weer eens zijn Elzebee. Je zult zien, het komt er toch van. — Ik reis morgenochtend met je mee terug. Jan. Nadat je pas hemel en aarde bewogen hebt om de maand uit te blijven? Elzebee. Daar hoef jij je heusch niet aan te storen. Jan. Maar ik heb me er wèl aan gestoord. Alles is nu, na heel veel geschrijf, zóó geregeld, dat ik tot den eerste weg kan blijven. Elzebee. Och nee, liever niet! Jan. Elzebee; je weet met wat voor gevoelens ik in 't Engadine kwam. Maar om nu weer halsoverkop te vertrekken, alleen omdat jij in eene opwelling van berouw dat in je hoofd krijgt, terwijl je morgen misschien weer spijt hebt; neen werkelijk, dat is idioot. Elzebee. Waarom is dat idioot; als ik er dringend om smeek. Jan. Omdat ik er nu met mijn werk en alles op gerekend heb. Bovendien, als we ineens weggingen, zou ik iemand dupeeren. Elzebee. De contessina natuurlijk. Jan. Juist, en ik zal je vertellen waarom. Elzebee (driftig). O dat hoeft niet; dat begrijp ik zóó wel. Jan. Wat begrijp je zóó wel? Elzebee. Dat je liever bij de contessina blijft dan met mij naar huis gaat. Jan. Elzebee, schaam je je niet zooiets te zeggen! Elzebee (zich meer en meer opwindend). Omdat ze je in haar netten gevangen heeft; omdat je verliefd op haar bent!.... Jan. Elzebee! Elzebee. Ga dan mee terug! Jan. Nee, nu zeker niet; als je dergelijke veronderstellingen.... Elzebee. Goed, dan ga ik alleen! Blijf jij dan maar bij je contessina, die zoo'n heldin is en alle deugden van de wereld bezit! Jan (nu ook boos). Alle deugden van de wereld bezit ze zeker niet, maar wel enkele, die ik helaas in jou te veel mis. Elzebee. Ik ben ook maar Elzebee Tuwe; wat kun je van mij verwachten! Jan. Jij bent een eigenzinnig groot kind, dat veel te weinig geleerd heeft zich te beheer schen. Elzebee. Dat zeg je, nadat ik me in alles wilde schikken?! Jan. Als je niet tegen de waarheid kunt moet je haar niet uitlokken. Elzebee. De waarheid ja, dat jij geen steek meer om mij geeft; nadat je me een week lang op alle manieren gekrenkt en vernederd hebt door je gesmoezel met die intrigante. Jan (woedend). Neem dat woord terug! Elzebee (buiten zichzelf). Niets neem ik terug dan mijn woord aan jou! Trouw voor mijn part met haar! Als je maar weet dat ik ga; en ditmaal voor goed! Jan. Elzebee!!.... Elzebee. Akelige egoïst! (en ze stormt met een dollen kop naar buiten). Jan. Maar Elzebee dan toch! Elzebee (verschijnt weer op den drempel). Ik ben jou Elzebee niet meer — voortaan ben ik voor jou net als voor de anderen: „Missus O"!!! (smakt de deur dicht). Jan. God, wat is dat kind onredelijk! Einde van het Tweede Bedrijf. DERDE BEDRIJF. Zelfde hall als in 't eerste bedrijf, maar buiten is het nu bijna duister. De straatverlichting is reeds ontstoken. Mevrouw Molenkamp zit bij de eenige reeds brandende lamp ijverig aan haar Carmen-kostuum te naaien. De Kelner komt en draait meer licht op, sluit de gordijnen enz. TOONEEL 1. MEVROUW MOLENKAMP - KELNER. Mevrouw Molenkamp. Ghoe laat, Ober ? Kelner. Bij half zeven, mevrouw. Mevrouw Molenkamp. En swagèr nóg niet thuis! Te erg! Zij vergeten gheelemaal de partij vanavond! Kelner. Voor half negen gaat niemand aan tafel, mevrouw. Eer al die kostuums goed zitten.... Mevrouw Molenkamp. Heb jij gebracht die poeiers aan de contessina, Obèr? Kelner. Jawel, mevrouw. De contessina zou ze dadelijk gebruiken en daarna wat gaan liggen. Dan hoopte ze vanavond weer frisch te zijn. Mevrouw Molenkamp. Carra contessina! En ghaar broer? Wat doet de graaf? Kelner. Ook rusten, geloof ik. Meneer scheen duchtig moe! Mevrouw Molenkamp. Ghekkenwerk ook in die beroerde sneeuw! (toont haar kostuum) Mooi, hè! — Carmèn! Kelner. Prachtig, mevrouw. Mevrouw Molenkamp (ziende dat de Kelner wacht). Nou al, Obèr, ik gheb jou niets meer te zeggen. Kelner (gaat heen terwijl Ella van buiten komt). TOONEEL 2. VORIGEN - ELLA. Ella (hoed en mantel). Goedenavond. Mevrouw Molenkamp (druk piekend). Ja kind, zóó laat! Nooit ben jij klaar op tijd! Ella. Zijn de anderen dan al thuis ? Mevrouw Molenkamp. Ragusa's wèl. Ordelijk die menschen, altijd op tijd. Ella. De Ragusa s alleen? Mevr ouw Molenkamp. Ja, kassian! Contessina siek geworden daar boven. Is jouw kostuum nóu klaar, miss Ella? Ella (wijzend). Eerder dan 't uwe, geloof ik. ( Mevrouw Molenkamp. Ik? Absoluut klaar, zeg ik jou. Maar mijn briljanten speld, ik kan niet meer vinden. Nou zet ik deze ster maar op; schittert toch ook. Ella. Wat, uwe mooie diamanten broche kwijt? Mevrouw Molenkamp. Nergens te zien. Foetchie! — Och, deze ook mooi, ja! Ella. Maar dat is een ding van duizenden met die prachtige steenen. Blijft u daar maar zoo kalm onder? Mevrouw Molenkamp. Ach kind, komt wèl terecht. Seker gheb ik hier of daar weggestopt. Tusschen mijn kousen of zoo. Soeda maar. (Thorwald Wangensten komt in zijn eentje van de tocht terug, hij ziet er nog wel katterig uit, maar heeft toch na de eerste teleurstelling blijkbaar zijn evenwicht teruggevonden. Hij wil naar boven gaan.) - Mevrouw Molenkamp. Eh! Meneer Noorweghèn! Alleen ?! Thornwald.dk heb een anderen terugweg genomen. Ella. Tjongen, gezellige tocht! Kelner. De post. (Thorwald komt de trap weer af). Ella. Aha, eindelijk mijn drukproeven? Ober (tusschen Ella en Thorwald). Weer vergeefs, miss Bumett. Mr. Weldon, Mr. Weldon .... (tot Thorwald) voor u . . . . Mr. Weldon .... Ella. Toe maar .... Kelner. Uw courant.... èn de courant voor meneer Van Hove, dat 's alles, (gaat terug naar het brievenrek en verdeelt daar de correspondentie over de vakjes. Thorwald gaat naar boven). Mevrouw Molenkamp. Klaar! Ghè?! Rood altijd zoo lief, ja?! Gha jij mee naar boven ? Ella. Zouden we niet eerst bij den directeur opgeven dat u uw juweelen kwijt bent. Mevrouw Molenkamp. Ach soeda. Kom terécht! Ghè, contessina, ja. Waarom jij in tranen ? TOONEEL 3. VORIOEN. - JOLANDA en RAGUSA. Ragusa (komt met Jolanda van boven). Kalm nu, lieve. Jolanda. Je hebt gelijk. Mevrouw Molenkamp. Mankeert dr wat aan jou, contessina? Ragusa. Slechte tijding {duidt op een brief die Jolanda in de hand heeft). Jolanda. Van papa .... Mevrouw Molenkamp. Van jou vadèr kassian. Jolanda. Hij heeft een aanval gehad wat precies weet ik niet - de huishoudster schrijft zoo vaag. - Als het maar geen beroerte is. Mevrouw Molenkamp?! Berroerte?! Ja.. a, berroerd toch! Ragusa (tot Jolanda). Kom zusje, zoo erg hoeft het toch niet te wezen! Als 't ernstig was zouden ze wel getelegrafeerd hebben. klla (die de Ragusa's scherp heeft opgenomen). wanneer kwam die brief? Ragusa. Daarnet. Jolan da. Weet je hoe Iaat we weg kunnen ? Kagusa. Ik heb het nagezien, om 8.23 cara. Jolanda. Zeg het den kelner even, en bestel wat koffie en koud vleesch. Meer krijg ik toch niet naar binnen. Ik ga pakken. -10 Ragusa. Best {links af). Mevrouw Molenkamp. En nou jouw partij vanavond! Ella. Heeft uw papa zooiets al eer gehad ? Jolanda. Al driemaal, dat maakt me juist zoo ongerust. Het hart, hè en op zijn leeftijd.... Mevrouw Molenkamp. Ik zal jou helpen, contessina, ja, met pakken! Jolanda. Neenee, dat wil ik volstrekt niet hebben. Maar zoo u lief wilt zijn, koop dan nog bij den portier een album van 't Engadine voor mij. Dan kan ik Papa alles wijzen Mevrouw Molenkamp. Dubiet! (links af). Jolanda (gaat naar boven). Madonna Ella. (ziet haar onderzoekend na). Vreemd (tot Ragusa, die terugkomt). Ik hoor van uw zuster dat uw vader gelukkig zooiets nooit eer gehad heeft. Ragusa (even wantrouwend). O, heeft ze u dat verteld? Nee, hij 's ijzersterk; 't zal wel loos alarm zijn. U permitteert.... Ella. Laat ik u niet ophouden. Ragusa (gaat naar boven). Ella (alleen, ziet Ragusa nog een oogen- blik na, gaat dan in gedachten links af. Stilte). TOONEEL 4. VAN HOVE - SAM - ELZEBEE - dan ELLA, later THORWALD. (Van Hove, Sam en Elzebee komen van de bergtocht terug. Elzebee, dadelijk, ploft in een luie stoel neer. Zij ziet er moe en lusteloos, maar ook koppig en onvriendelijk uit. Sam, die voor ski s en stokken gezorgd heeft, verdiept zich in zijn brieven.) Van Hove (tol Elzebee, zacht). Blijf nou maar koppig I Met al je zwijgen heb je me toch niet kunnen overtuigen, dat je gelijk hebt. Den heelen weg terug heeft Jan alles gedaan om gewoon en vriendelijk tegen je te zijn. Mijn hemel zoo maak je dien jongen het leven ondragelijk! Elzebee. Ik heb niéts meer met hem te maken. Van Hove. Elzebee, wil je een goeden raad van me aannemen? Elzebee. Nog een? Merci. - Heb ik niet alles gedaan zooals u *t wilde; me klein gemaakt, excuus gevraagd, toegegeven?! En Ella. Op onze kamer.... Sst. Elzebee (komt weer naar beneden). Op onze kamer ? * Ella. Ik was wat aan 't rommelen en oppakken ; al jouw mantels en japonnen, die op de verbindingsdeur hangen Sam. 'n Verbindingsdeur ? Naar Ragusa's kamer ? Ella, Ja, afgesloten, natuurlijk. Van Hove (zacht tot Sam). Ook een beurt! Elzebee. Nu, en? Ella. Eerst zag ik het nog niet eens zoo gauw 'k Hield het nog voor spijkerkoppen, maar toen ik beter keek; Zulke gaatjes allemaal; 'n stuk of zes zeven wel; zoowat zóó hoog van den grond, en heelemaal onderaan nog een paar. Van Hove. Gaatjes ? Ella. Dwars door de deur heen, en blijkbaar nog pas met een boor of zooiets gemaakt, want op den drempel lagen nog schilfers van de witte verf.... Sam. Wat 's dat? Elzebee. Zeker kijkgaatjes voor „meneer de graaf." Bah, wat een kerel. Ella. Er is nog meer. Van Hove. Meer?! ^ Elzebee. Hoe meen je? Ella. Weten jullie dat broer en zus, vanavond ineens hals over kop vertrekken?! Sam. De Ragusa's? Ella.-Om u te dienen. Bericht dat hun vader plotseling ongesteld is geworden. Van Hove. Dat kan toch wel. Ella. Zeker, maar wat niet kan is dat ze, zooals ze zeggen, vanavond dat bericht gekregen hebben — ik was er toevallig bij toen de post kwam. — En dan was 't ook bizonder gek dat ze elkaar, zonder 't te weten, lijnrecht tegenspraken, toen ik wat over die vader navroeg. En dan lijkt het wel toevallig dat ze eerder dan een van jullie thuis kwamen. Van Hove. Ze viel daar boven van haar stokje. Ella. Och kom! Sam. Zou dat dan 'n truc zijn?! (ze kijken elkaar aan). Ella (tot Van Hove). De diamanten broche van uw zuster is ook al „toevallig" verdwenen. Elzebee (begeerig). Ella, wat denk jij?! Ella. Wat ik van 't begin af aan gedacht heb; dat die twee niet zuiver op de graad zijn. Sam (plotseling). Goddorie, misschien zijn het wel hotelratten i Van Hove. Hotelratten? Sam. Dieven! Ella (haalt glimlachend de schouders op). Wie weet! Elzebee (plotseling oplevend). Dat zou eenig zijn! Dan moeten we ze ontmaskeren. Sam. Deksels, ja! (tot Thorwald die van boven komt). Noorwegen, hierzoo; groote lol! Van Hove. Waar 's de kelner (hij belt). Ella. Je vangt ze niet meer. Die twee snijden uit nu ze er de kans nog schoon toe zien. Elzebee. O, nog tijd genoeg! Sam (die vlug Thorwald op de hoogte gebracht heeft). Maar hoe? Gosh, dat wordt fijn! (fluistert opgewonden met Elzebee). Kelner (komt). Heeft u gebeld? Van Hove. Jean, ga s naar den directeur en vraag of meneer Credig dadelijk hier wil komen. Maar voorzichtig; niemand mag 't merken. Kelner. Best meneer (af). Van Hove (tot Thorwald). Wat denk jij er van? Thorwald. Ik vond de contessina daarnet al zoo vreemd. Ik liep boven door de gang; doet ze ineens met een ruk de deur open, alsof ze bang was, dat er iemand aan 't sleutelgat luisterde. En toen ze mij zag plotseling 'n verhaal: dat ze weg. moesten, en over dien vader In al die Weken heeft ze niet zooveel tegen me gesproken. Ella. Wieweet wat ze hier uitgevoerd hebben. Elzebee. Gegapt natuurlijk — 't is tuig, allebei I Sam. En die gaten; dat kan best voor koolzuur of watergas bestemd zijn. Van Hove. Koolzuur? Elzebee. Om ons te bedwelmen 's nachts en ons dan te bestelen! Van Hove (lachend). Minstens. Elzebee. In ieder geval zijn ze niet wat ze schijnen willen! En dat zal aan 't licht komen! — Wat een avontuur ineens! Thorwald. Fijn! Elzebee. Ja, ik ook (beiden booen af. De kelner komt met 't koud souper). Jolanda (die de vier wantrouwend heeft nagekeken). Zet daar maar neer. (Kelner af). TOONEEL 6. JOLANDA - RAGUSA - daarna JAN. Ragusa (komt van boven). Klaar. Jolanda (haastig). Ik zeg je, ze hebben wat in de gaten. Maar wat (ziet hem aan, plotseling). Jij hebt zeker nog wat uitgehaald; vooruit zeg op!.... Ragusa. Ik, welnee. Jolanda. Ik vertrouw ze niet. En jou vertrouw ik ook niet. Ragusa. Madonna, zoo bang als jij ineens bent! Jolanda (nerveus). Ja, ik ben bang. Ik heb 'n voorgevoel.... Had ik nog maar even naar de avondmis gekund. Ragusa (haalt de schouders op). Nou dat weer. Jolanda. En dan .... heb 'k een glas gebroken. Ragusa. Wit? Jolanda. Nee, *t blauwe, waar de bloemen in stonden. Ragusa (ziet haar verschrikt aan). Christo (slaat vlug een kruis). Jolanda. Ik weet wel dat ik een kaars zal branden als we hier veilig en wel vandaan zijn. Ragusa. Je bent je kop kwijt. Jolanda. En die Huijvenberg die maar* niet komt. 't Mankeert er nog maar aan, dat die stommeling ons in den steek laat. Ragusa. We hebben nog alle tijd. Jolanda. Vooruit, laat de rekening komen. Ragusa. Daar heij je ventje al (Jan komt van buiten). Jolanda. Ah eindelijk. Ruk uit, en laat ons alleen. Ragusa (tot Jan die binnenkomt). Pardon (links af). TOONEEL 7. JOLANDA - JAN. Jan. Wel? Jolanda. U vindt mij ook reisvaardig. Jan. Dat zie ik. Is u zoo plotseling van besluit veranderd? Jolanda. Ja. Per slot zie ik er toch tegen op om alleen achter te blijven; ik weet niet 'k voel me hier ineens als door vijanden omgeven. Jan. Hoezoo? Jolanda. Het maakt me nerveus: gefluister, blikken Heusch, vijanden Jan. Kom, wie dan? Jolanda. Allemaal, de vrouwen vooral. O, ik neem het 'n Missus O. niet eens kwalijk dat zij er de stokebrand van is. Jan. Missus O.? Dus u denkt dat zij de anderen verteld heeft Jolanda. Natuurlijk. Jan. Dat verbeeldt u zich. Missus O. is er de vrouw niet naar om aan een dergelijke scène als met uw broer ruchtbaarheid te geven. Jolanda. Gelooft u, kom .... voor slachtoffer poseeren maakt interessant. Jan (wat ongeduldig). Werkelijk niet. Dat zou immers hoogst onkiesch zijn. Jolanda. Hoe dan ook, ik vertrek toch maar liever. Jan (opgelucht). Ja, 't is allicht beter .... ik bedoel: prettiger voor u. Jolanda. Maar nu zal ik noodgedwongen toch als uw schuldenaar van hier moeten gaan tn dat nog wel na al mijn bezwaren en principes vanmiddag daar boven. Jan Wat doet dat er nu toe (geeft haar een couvert met geld). Alstublieft. - Duizend franc, — is dat genoeg? Jolanda. Zeker, zeker. - Mijn innigen dank. Binnen een week heeft u alles terug En uw adres? Kijk nu, stel je voor, dat u me dat vergat te geven! Jan. Op de enveloppe. Jolanda. Ah juist: . . . Olanda. Mooi zoo {zucht). Ja ja, niet iedere reis is een pleizierreis, meneer van Huijvenberg. Jan (plotseling). Ik wou dat ik vanmiddag geweten had dat u tóch tegelijk met uw broer vertrekken zou. Jolanda. Hoezoo? Jan. Och nee, niets; 't is ook eigenlijk onzin. — Hoe laat gaat u? Jolanda. U vraagt dat net alsof u er naar verlangt mij kwijt te zijn. Jan (zonder overtuiging). Welnee {stilte). Jolanda. Waarom is u plotseling zoo veranderd? II Jan. Veranderd, ik?! .... Jolanda. Zeker. Sedert vanmiddag. Zijn wij geen vrienden meer? Of beinvloedt die ongelukkige geschiedenis, zonder dat u het zelf wilt, ook uw oordeel over mij ? » Jan. Mijn hemel; wat denkt u toch wel van me. Dat zou toch al heel weinig rechtvaardig zijn. Jolanda. Och rechtvaardigheid in 't leven; beste vriend, die bestaat alleen in woorden. Jan. Wat een cynische redeneering en dat al op uw leeftijd. Jolanda. Dus u blijft me trouw. Jan. (ongeduldig). Trouw? Hoe bedoelt u? Jolanda. U verdedigt me als 't noodig is? Jan. Verdedigen?! Wat praat u toch? U weet immers wel hoe ik over u denk ? Of niet ? Jolanda (heeft maar half geluisterd). Pardon ? Jan. Waar luistert u naar? Jolanda (nerveus). Ik hoor de stem van mijn broer. Met wie heeft hij het nu weer aan den stok? Jan (glimlachend). Arme contessina! Jolanda" (dramatisch). Wat er ook gebeurt; u helpt me, niet? Jan. Zeker. Maar wat zou er gebeuren? Jolanda. Met Gaëtano is alles mogelijk. TOONEEL 8. VORIGEN - RAGUSA - KELNER. Ragusa [driftig). Een rommel, zeg ik je; een janboel.... Kelner. Waarachtig meneer, ik kan het niet helpen. Als de directeur zegt.... Ragusa Wat heb ik met jouw'directeur te maken ! Ik wil betalen, en vraag mijn rekening en al dat geleuter .... 11 Jol,ainiT/« 18 ^ rekenin« dan nóg niet klaar?! Wij moeten weg. Kelnter. De directeur zal ze u zelf brengen, er schijnt iets niet in orde. Ragusa (zenuwachtig). Niet in orde? In een eerste-rangs hotel hoort Jolan'da. Kalm. (tot den Kelner). Wat is er „niet in orde"? Kelner. Ik weet niet, cftntessina, maar ik neb order gekregen .... Ragusa. Dacht je soms dat de trein op ons wacht?! Jolanda. Val dien man toch niet aan; die doet zijn plicht, (tot den kelner). Vlieg dan naar je directeur en zeg dat we dadelijk geholpen wenschen te worden! De bagage is ook nog niet beneden. Kelner (buigt en gaat). Jolanda. En de slee van 't hotel, heb je die besteld? Ragusa. O besteld, besteld heb ik genoeg. Jolanda. Je bent veel te zenuwachtig; het zal wel aan jou liggen. Eet nu eerst nog maar wat ; ik zal wel eens zien. (zacht tot Jan) U ziet, hij is gewoon zijn hoofd kwijt. Jan. Eet u nu ook; en laat mij maar eens" even voor alles zorgen (haastig links af). Jolanda. Wat beteekent dit? Wat kunnen ze op 't spoor zijn?! Ragusa. Weet ik het. Jolanda. Je hebt weer wat uitgehaald! Bij God, Carlo, ik bezweer je, lieg niet; want dan vliegen we er zeker in. Wat kunnen ze weten? Ragusa. Nou j#, ik had .... Jolanda. Sst! te laat. (fluistert) Hoe ook; laat mij in alles begaan. komen, kunt u zich gerust op mij beroepen. Elzebee. En de broche van Mevrouw Mo|ènkamp! Daar hebben we het nog niet eens over gehad. Van Hove. Pardon, nu ga jullie te ver! Want daarvan hebben wij nu heelemaal geen bewijzen. Met zulke aantijgingen moet je voorzichtig zijn. Directeur. *t Is hoogst aangenaam. Jan (komt woedend terug, gevolgd door Mevrouw Molenkamp; — tot den Directeur.) U kunt mijn rekening ook klaar maken. En dit wil ik u wel zeggen; niet alleen dat ik uw optreden tactloos en ongehoord vind, maar ik begrijp me niet hoe een fatsoenlijk mensch .... Van Hove. Kalm aan." Een fatsoenlijk mensch, mijn waarde neef .... Ober (komt van links.) Bern aan de telefoon, meneer. In de cel. Directeur. Ah! .... (haast zich naar de telefooncel, gevolgd door den kelner). . Sam. Bij Jove, daar moet ik bij zijn. (volgt met Thorwald) MevrouwMolenkamp. Ach wat soesa.... Ook bij zijn .... (volgt eveneens). TOONEEL 13. VAN HOVE - JAN - ELZEBEE - ELLA DE ANDEREN (in de telefooncel op den achtergrond). Ella. Nu ben ik benieuwd. Jan. Waarna?! ? Ella. Te weten of het met dat tweetal pluis is of niet. Jan. Wat voor reden heeft u daaraan te twijfelen ? Ella. Nu medunkt, Jan. Och wat, gaatjes in een deur! Heb je t ooit zoo zot gehoord. Van Hove. Ik zeg je nog eens: ga dan kijken! Jan. Nou goed, laat die broer ze gemaakt hebben! Dat dat sujet niet deugde haieen kind kunnen zien. Maar jawel, dat heer is vanaf den eersten: dag eerder aangemoedigd dan op een afstand gehouden. Elzebee. Dat slaat op mij. Jan. Moet daar de zuster voor boeten?! Elzebee. De heilige! Ella. En die brief dan .... 12 ik je kwijt wou zijn, ik dan nog zou vragen naar recht of onrecht ? Fft (gebaar) hoor! Maar ik begin te gelooven dat jij mij loozen wilt.... Jan. Elzebee, hoe kun je ... . Elzebee. Stil, geen woord meer. Ouwe zondaar! 'k Heb je al veel te lang laten praten. Jij, met al je mooie zware woorden van pretentie, en rechtvaardigheid, (door al haar scherts spreekt toch ontroering). Ik geloof dat je je daar zat wijs te maken dat je na deze „wereldschokkende ontdekking" geen „degelijk verstandig" echtgenoot voor me meer zou kunnen wórden. Jan (moet nu toch lachen). Zoo erg was 't niet. Maar wel vreesde ik, dat jij, nu je gezien hadt Wat in werkelijkheid mijn menschenkennis waard is ... . Elzebee. Maar Johnny, hoe meer flaters je begaat, hoe liever je me bent! Jan. Dat wil zeggen .... Elzebee. Nee, dat wil zeggen wat't zegt. — Dacht je dat zoo'n zelfbewust onfeilbaar heerder-schepping 'n ideaal was?! Jan (lacht). Zelfbewust en onfeilbaar; leek ik dat heusch? Elzebee. Vooral in eigen oogen! — En ik, nu ja, je hebt wel gemerkt dat ik meestal niet erg onder den indruk kwam — maar toch betrapte 'k me er soms op dat ik er nog inliep. Als je het zoo „heel zeker wist"! (Jan lacht) Ja, je kunt indruk maken als je wilt, dat 's juist zoo verkeerd voor je! Want goed beschouwd ben je maar een doodgewone domme verwaande jongen. Jan. Wat een geluk dan dat ik jou weer heb, want samen zullen we wel verstandig wezen. Elzebee. Geloof je? Jan. Jij niet? Elzebee (met komische zucht). We zullen het er misschien iets minder dwaas en. dom af brengen dan ieder op ons eigen houtje. Ja, want ik alleen, dat 's ook hopeloos! Naar 't andere uiterste. Jij veel te Hollandsch, en te gewichtig en te prozaïsch; ik veel te wereldsch en te wuft en te Jan (plagend). Poëtisch. Elzebee (ondeugend). Vraag het je moeder maar. Jan. Die vraag ik niets meer. Elzebee (vliegt hem om de hals). En nu gauw naar 't feest! Hier (helpt hem in zijn domino.) Nee, nu niets meer zeggen. Den heelen avond niet. Samen dansen en dan zoo stilletjes ieder het zijne denken, (geeft hem zijn masker; vermomt zichzelf ook.) Kom (reikt hem de hand). Nobel vreemdeling .... Jan (buigt.) Schoone onbekende .... (pantomime; zij gaan.) Elzebee (bij den uitgang, plotseling haar armen om zijn hals). O Johnny, weet je wat wel het grootste bewijs van liefde is, dat ik je geven kan? Jan. Nu? Elzebee. Dat ik met je trouw! Jan. Sst. (gelach. De twee gemaskerden ver' dwijnen.) EINDE. Venetië — Laren N.-H. — 1914/15. MODERNE BIBLIOTHEEK „MRS 0" 000R HERMAN ROELVINK HERMAN CHRISTIAAN JVRIAAN ROELVINK Voor de eerste maal opgevoerd door het gezelschap „Die Haghespelers" op Zaterdag 4 Maart 1916 in het Theater Verkade te 's Gravenhage met onderstaande rolbezetting. Elzebee Enny Vrede Ella Ina Kaminska Jolanda Greta Lobo — Braakensiek Mevr. Molenkamp . Mien Schmidt—Crans Jan .1- Eduard Verkade Van Hove Ph. la Chapelle Ragusa D. Lobo Weldon Cor. Ruys Wangenstèn .... Henri Eerens de Kelner Hans Brüning de Directeur .... Eug. Gilhuys wat heb je dan hier in Januari in *t Engadine te maken? El la. En daarbij nog praat van „die smerige dooie sneeuw"! — De sport moet het van mij ook niet hebben, maar .... Kelner. U rijdt tenminste schaatsen en u danst. (En verleden winter heb ik u nog met miss Tuwe op een skeleton de dorpsrun zien afsukkelen. Ella. Afsukkelen?! 't Scheelde niets of we waren beneden de bocht uitgevlogen. Kelner. Met miss Tuwe krijg je geen ongeluk. Gisteren zei 'k *t nog tegen meneer van Hove: „Als miss Tuwe de leiding heeft. . . ." Ella. „Missus Olivier", hoop ik dat je zei. Kelner. Och natuurlijk, missus Olivier! *t Vorig seizoen spookt me nog door *t hoofd, miss Burnett. Ella (glimlacht). Heb je het pakket gewogen ? Kelner (haalt het). Alstublieft. Ella. Hoeveel is *t? Kei ner. Zes francs vijf en dertig. Ella. Als drukwerk1?- Kelner, 'tls dit keer toch uw eigen schrift I Ella. Mijn schrijfmachine is stuk; maar 't blijft 't zelfde. Als je hier maar naar kijkt: MS, manuscript. Kelner. O, dan is het maar vijf en tachtig centiem. Ella. Denk er om, niet dichtplakken! De uitgever brengt mij de strafport in rekening en het groeit me niet op den rug. Kelner. Begrepen. Ella (staat op). En laten.ze dan mijn typewriter nazien. Maar voorzichtig met de gasten. Kelner. Geen nood, miss Burnett. 't Heet altijd: de typewriter van de chef. De contessina zag hem gisteren op uw kamer staan en vroeg dadelijk wat u daar mee dee. Toen heb ik maar gezegd dat missus Olivier *m voor de aardigheid van de directeur te leen had. Van Missus Olivier gelooven ze zooiets. Ella. Wat deed de contessina op onze kamer? Kelner. Ze neusde binnen! Ella. De contessina is mij een beetje té nieuwsgierig uitgevallen! Denk om mijn post! (gaat naar boven). Kelner (plakkend). Een, twee, drie.... acht van tien en één van vijf .... TOONEEL 2. KELNER - JAN - daarna JOLANüa! Jan (in reistoilet, Van buiten). Kelner! (nerveus geirriteerd). — Hé, kelner, hoor dan! Kelner. Meneer?! — Meneer blieft? J a n. Is dit de dépendance van Hotel Bellevue ? Kelner. Zeker meneer; dépendance//e moogt u wel zeggen! Jan. Leuter niet. Logeert hier een meneer van Hove? Kelner. Van Hove, zegt u? Jan. Ja, god, man versta me dan! Hier, kun je lezen! (toont het vreemdelingenblad). „Meester J. B. van Hove, Samarang, Java." — Is die er ? Kelner. Ja meneer, die is er. Jan (met een zucht van verlichting). Goddank. Kelner. Meneer logeert hier al een week of wat, met meneers schoonzuster, mevrouw Molenkamp. Jan. Jawel, dat kan me niet schelen; — is meneer thuis? Kelner. Nu, met dit weer?!! Jan. Met je weer heb ik niets te maken. Als meneer niet thuis is, waar is meneer dan? Kelner. Ik weet niet beter of meneer van Hove is met de andere gasten naar het schaatsen-concours gegaan op de baan van .... Jolanda (is onderwijl binnengekomen). Ja, mister van Hove was op het concours, Jean. (Jan kijkt om). Kelner. Jean — dat ben ik, meneer. Jan. Ah dank u. (tot Kelner). Waar is dat? Kelner (voor 'i venster). Daar beneden, ziet u, naast dat groote hotel! .... O, niemand meer op de baan; dan is 't zeker al afgeloopen. Wil meneer dan niet liever wachten; lunch is om één uur. Ja'n. Hier? Kelner. Pardon, in 't hoofdgebouw. Maar u kunt daar de verbindingsgang door. Jan (kijkt op zijn horloge). Garandeer jij dat meneer regelrecht naar huis komt? Kelner. Garandeeren .... Jan. Nou dan (weifelt). Ik Zijn er nog kamers vrij ? Kelner. Hier in de dépendance geen enkele meer, maar als ik even naar den portier telefoneer .... Jan (knorrig). Nee, laat ook maar. — Wat is de kortste weg naar die baan? Kelner. Kijk, u kunt de chaussee volgen, of zoo rechts het voetpad, om 't dal heen. 'k Zou heusch niet weten, wat korter is. Jan. Jullie ezels weten nooit iets (af naar buiten). J o 1 a n d a. Die meneer is niet bepaald vriendelijk! Kelner. Och, je ziet hier zooveel rare types, contessina (voor 't venster). Wat nu? Sjouwt ie de helling af! Zal je ook niet meevallen, vader, met die versche sneeuw! En beneden bij de beek loop je vast! Jol. Maar waarom zei je dat het hier vol is? Kelner. Al mijn kamers zijn bezet, contessina. Jol. En No. 7 dan! Kelner. No. 7 ; die betrekt mister Weldon toch vanavond? Daar staan zijn koffers al. Jol. Verhuist mister Weldon hier ook al naar toe?! zulk schaatsen-rijden heb ik van mijn leven niet gezien; wat een gratie dat vrouwtje I E11 a (met iron ie). Werkelij k ?! Van Hove. Dat zult u toch met me eens zijn? ^EJla (a.Zeker. Mevrouw Molenkamp. Ghier, de zéven op zes, kind! Van Hove. Buitengewoon, als alles wat ze doet! Mevrouw Molenkamp. Ach mis Burnett, gheloof hem toch niet! Niks d'r an, seg ik jou. Aanstellerij, die missus Olivier! Zij wil ghaar kuiten laten zien, daarom ghaat zij daar tandak-tandak op die ijs! Van Hove (lachend). Maar Louise! (tot Ella). Mijn zuster vergeet wel eens, mis Burnett, dat missus O uw vriendin is. Mevrouw Molenkamp. Ik vergheet niets, ghoor swagèr! Ella. Ik ben wel gewend aan opmerkingen over mijn vriendin, mister Van Hove. Van Hove (vroolijk). Dat begrijp ik. Een mooi elegant jong vrouwtje, dat beter danst, skiet en schaatsenrijdt — zich bekoorlijker Ragusa (zacht, a.v.). Om in uw slaapkamer te mogen komen. Elzebee (beslist). Graaf Ragusa, dat 's een soort grap waar ik niet van hou. (gaat van hem weg). Ragusa. Scuso, Signora . •> . * Elzebee (bij Ella, die een Engelsche courant inkijkt). Ella-dear wat doen we vanmiddag? Sam. Hè, "missus O, 'n skeleton-race! Thorwald. Of op skies naar Bernadette, de zon zien ondergaan! Ella. Waar je zin in hebt. Elzebee. O nee, jullie; ik geen sport vanmiddag. Ik blijf bij miss Burnett (tot Ella). Zullen we gaan teaen bij- Hampelman? (ziende, hoe Ragusa, koketteerend met zijn knappe uiterlijk, nog steeds Voor arme zondaar poseert). Aansteller! Van Hove (van boven). Alstublieft. Elzebee. O merci; erg lief hoor! (bij Ragusa). Hier, maar nu zoet zijn! Hand stil (verbindt hem). Ella, zullen we dat doen? Ella. Best, dear. Sam. Liever in 't Palace, daar kunnen we dansen. Ella. En je adres natuurlijk. Elzebee. Mis, maar 'k heb 't van hier verstuurd. Nu weet hij tenminste dat ik in St. Moritz zit. Stel je voor dat we hem vandaag of morgen tegen kwamen! O Ella, stel je die zaligheid eens voor! . Ella. Als hij komt.... Elzebee. Natuurlijk. Nu hij me uit kan vinden?!.... Hij heeft al lang spijt van zijn koppigheid. Ella. Zou je denken. E1 z e b e e. Hé Ella; je hebt niets geen aardig idee over Johnny. Wacht maar tot je hem kent! — Zeg, misschien is hij er al, en loopt hij nu naar me te zoeken. Tiktik, aan alle deuren; de verloren prinses! Wat zou dat romantisch zijn! Ella. Na wat je van hem verteld hebt, lijkt me romantiek niet een van Johnny's sterke kanten. 0* Elzebee. Johnny is een schat. Ella. Ik geloof het graag. Elzebee. 'n Koppige schat, maar toch een schat. Wat lijkt die Oom van Hove op hem, hè ? Dat 's ook een schat! Ella. Ragusa des te meer. Elzebee. gajx, wat is de wereld min! 'k Zeg nooit meer een woord; tegen niemand. Ella. Dat lijkt me nu weer wat kras. Elzebee. Als de menschen ook alles verkeerd uitleggen. « Ella. De menschen zijn nu eenmaal niet zoo goed als jouw bedoelingen. Daar komt van Hove. Wees nu voorzichtig met hem. Elzebee. Als ijs zal ik zijn. Ella. Ja, dat „ijs" van jou (gaat rechts af). TOONEEL 9. ELZEBEE - VAN HOVE. (Elzebee gaat vlug aan een schrijf tafel zitten, en doet alsof ze Van Hove, die van boven komt, niet bemerkt). Van Hove (komt met Ella's boek: ziet glimlachend naar Elzebee; gaat dan zitten. Stilte) Ik hoor, ons hotel gaat weer een een gecostumeerd feest geven, (bladertin „Gondelvaart") Elzebee (zonder op te zien). O. Van Hove. Mijn schoonzuster heeft de illusie om als Carmen te verschijnen. 4 dezelfde lieve zielvolle oogen. De waarheid mag ik toch zeggen, niet? Van Hove. Ook wel een beetje onwaarheid, u. Elzebee. Nee, da's flauw. Ik zeg die dingen juist omdat ik ze meen. Van Hove. Natuurlijk. Elzebee. De neus ook; net als hij. Zoo'n echt manlijk profiel, 't Staat hem zoo goed. Uook! Van Hove. Dat is dan een compliment voor onze neuzen. Elzebee. O nee, want zijn moeder heeft er precies zoo een, en haar staat het heelemaal niét. Ik kan tenminste haar bij-de-hante gezicht niet uitstaan. Van Hove (gaat bij haar zitten). Standjes met schoonmama? Elzebee. Och, standjes .... Van Hove. Is 't een „draak"? Elzebee. Zoo bekrompen, 'n Echte bemoeizieke stijve Hollandsche „Mevrouw". Van Hove. Kijk, uw man ontpopt zich als een Hollander! Elzebee. Ben ikzelf ook. Tenminste half. Van Hove (met een knipoogje). Nee?! Elzebee. O zeg eens, waar heeft u me al dien tijd voor gehouden? Vari Hove (a. v.). Zeker niet voor een landgenoote. Elzebee. Ik ben ook maar weinig in Holland geweest. Van Hove. En uw man, dien hield ik na „Gondelvaart" natuurlijk voor *n Zuid-Amerikaanschen avonturier. Zoo'n rasta-type. Elzebee. Haha, 'n avonturier! En als ik dan aan mijn goejen Johnny denk. Van Hove. Nee, natuurlijk; als 't een Hollander is ... . Elzebee is de kans op avontuurlijkheid uitgesloten, hè? (zt^chf). Ziet u, dat is nu juist zijn gebrek. Maar versta mij goed, zijn éénigste! Van Hove. Ik versta goed : zijn eenigste. Elzebee. Nu ja, dat hij daarbij geweldig conservatief is, en soms echt kinderachtig, en altijd zijn eigen wil tracht door te drijven: dat zijn van die fouten, die ik natuurlijk niet meereken. Van Hove. Natuurlijk niet. Hollanders zijn wel verschrikkelijk kleinzielig! Ik bedoel: met stand en deftigheid en- zoo. Van Hove. Ze zeggen het. Elzebee (in gedachten). Zwol zal ook wel zoo wezen! Van Hove. Zwol?,! .... Elzebee (a. 0.). Gek, de familie nam Papa kwalijk dat hij trouwde, maar ze namen 't hem nog erger kwalijk toen hij weer ging scheiden. En 't ergste, dat hij mij toen niet bij een paar suffe erf-tantes in huis stopte, maar me fijn naar allerlei buitenlandsche kostscholen stuurde. Van Hove. En de erftantes zelf? Elzebee. O jee, zóó'n kras door 't testament, hoor. Vandaar da *k geen sou in de wereld bezit, (even ^stilte). Nou ja, 't zou toch op geweest zijn. k Ben d'r altijd dadelijk door heen; dat is Johnny s wanhoop. Maar wat heb je aan geld als je 't niet gebruikt? Van Hove. Dat s een standpunt. Elzebee. Verbeeld je dat ik op den dood van die twee ouwe totebellen had moeten wachten! Zóó was 't vrij wat amusanter. En dan in de vacanties die zalige reizen met hem Hem ook. Toen 'k wegging was 't zoo'n vroolijke wildebras. Elzeb ee. 'n Wildebras? Was hij dat?! Wat leuk! Van Hove. Maar nu schijnt hij een deftige meneer te zijn geworden. . Elzebee. Ja, die deftigheid, (zacht). Je vraagt je altijd af waar *t noodig voor is. Van Hove (lachend). Als Hollander?! En daarbij, hij is een van Huijvenberg! Elzebee (trotsch). Jhr. Mr. Dr. J. B. van Huijvenberg. Van Hove. U schijnt op de hoogte. Elzebee. Bekende naam- Van Hove. Zijn vader, ja; de Staatsraad. Elzebee. Hij ook. Stond er kort geleden niet in de courant dat hij zoo'n mooie betrekking had gekregen? Van Hove (knikt). Zeker, ambtenaar bij het Openbaar Ministerie. — In Zwol! Elzebee. Lacht u daarom? Van Hove. Ik zou niet durven, zoo'n eervolle onderscheiding op zijn leeftijd. Elzebee. Knap, hè? Van Hove. Ja, Boutje was altijd de trots Van Hove. Tandarts in Londen, waarlijk. Elzebee. Gelooft u me niet? 'n Heel beste man, hoor, waar ik heel gelukkig mee ben. Van Hove. Ondanks zijn soliditeit?! Elzebee. 'k Mis hem erg. De kinderen ook. Van Hove. Och zoo, ook kinderen?! Elzebee. Ja, twee : Boy en Baby; snoezen. Van Hove. Heeft u geen portretten? Elzebee (ontwakend uit haar eigen fantazieën). Portretten (bezintzich)"! O portretten ... Ja natuurlijk. Van Hove. Hè, laat die eens zien. Elzebee. Ja (draalt). Als u eens wist hoe ik naar hen verlang. Maar ik ben hier voor mijn gezondheid, dus u begrijpt.... Van Hove (knikt). Best (heeft moeite om ernstig te blijven). Elzebee. Heerlijk om eens met iemand openhartig te kunnen praten. Van Hove. Dat openhartige juist waardeer ik zoo. — Toe, de foto's! Elzebee. O ja, boven .... (met een zucht). Ik ga ze halen (gaat naar boven). heen ze op weg was. De brieven van die Jones heb ik natuurlijk nooit willen lezen. Ik meende Davos, en toen ben 'k naar Davos getrokken. Twee dagen lang heb ik er alle hotels afgezocht. Van Hove. Kassian! Jan. Tót ik gisteren, goddank, dit tweede telegram van haar kreeg, door mijn hospita nageseind.. Van Hove (leest). „Love from Elzebee". Alweer! ? Jan. Maar u ziet: aangenomen in St. Moritz. Ik naar St. Moritz. Alles afgeloopen; geen miss Tuwe. Jone'sen genoeg, maar dat schepsel was er niet bij. — Toen zag ik in de Express ineens dat u hier zat. Hèhè. (katterig zit hij neer). Van Hove. Geef den moed niet op, Jan, ik help je zoeken. En ik heb zoo'n idee dat we haar wel vinden zullen. Hier heb je tenminste tweemaal „Love from Elzebee"! (geeft de telegrammen terug). Jan (mismoedig). Ik wou dat ik haar had. Van Hove. Ik ben er zeker van dat mijn lunch je op zal kikkeren. Daar gaat de gong al. Jan (niét precies in dezelfde stemming). Elzebee ! Wat moet dit beteekenen?! Elzebee (gelukkig). Eindelijk! Eindelijk ben je er! Mijn eigen Johnny! (wil hem omhelzen). Jan (afwerend). Elsbee... 'k verzoek je... Elzebee. Wat nu?! Gauw een zoen! Ben je niet blij me te zién?! Jan (haar plotseling in zijn armen sluitend). Waarachtig, dat ben ik! (zwijgende, innige omhelzing). Elzebee (zacht). Jij, jij mijn jongen Jan (dan plotseling zijn gevoel als met een ruk op zij zettend). En nu een verklaring Missus .... Olivier! Elzebee. Dat 's waar ook; je weet nog van niets! O Johnny, 't is om te stikken .... Maar eerst nog een zoen! (nieuwe omhelzing) Jan. Elzebee! Toe nu; — genoeg! . . . . Elzebee. Nooit genoeg! Jan. Daar dan (zoen). Nu verder geen gekheid, 'k wil weten .... Elzebee. O, 'k zal je alles haarfijn vertellen, Maar jij eerst; hoe vondt je me uit? Heb je lang moeten zoeken ? Jan. Ik vond je, dat is de hoofdzaak. Elzebee (weer aanhalig). Daaraan zie ik dat je echt van me houdt. Wil je ... . Jan (weert haar af). Opheldering wil ik; en liefst dadelijk. Elzebee. Goed, goed; die krijg je. Maar wees toch niet zoo uit je humeur! Jan. Niet uit mijn humeur; als ik je zóó terugvindt I ? Elzebee. Zeg eerlijk, heeft Oom me verraden? Och, het kan me alles ook niet schelen, nu 'k je weer heb. Jan. Maar mij kan alles wèl schelen, en bliksems veel ook! Elzebee. Dat 's „bliksems" verstandig! Jan. Geen grappen, wees ernstig! Elzebee. Och hemel, de ernst, daar heb je 't weer. Ga je me nu op mijn kop geven ? Och Johnny, wat heb je er aan! Bedenk liever, hoe zalig het is om elkander weer te vinden. Jan. Erg „zalig" om je zóó hier weer te vinden; pretmakend met vreemden, en dat nog onder valschen naam! Elzebee. Dus tóch een scène !? (met een zucht) Vooruit (gaat zitten) dan ook maar alles ineens. Jan (loop} metgroote passen op en neer). Waar is je „vriendin"? Elzebee. Ella?! Ja n. Die Mary Jones. Elzebee. Ja, Ella Burnett. Maar Johnny, die heb je net ontmoet! Jan. 'k Heb niets met Burnett te maken; *k vraag je naar Mary Jones. Elzebee. Maar dat is toch haar pseudoniem! Jan. Van . . . . ? Elzebee (knikt, dan proestend). Haha, dus wist je daareven niet eens dat zij ... . Jan. Om te lachen is dat volstrekt niet. Hadt me dat dan eerder gezegd .... Elzebee. Dat heb ik je honderdmaal gezegd! Kan ik het helpen dat je nooit luisteren wou als ik over Ella begon. Jan. Dus zij is dat mensch dat je aangezet heeft Elzebee. Ho, stop. — Johnny, geen woord tegen Ella! Als je per sé voor brombeer wilt spelen, bombardeer mij dan met je verwijten. Ik ben heusch nog wel in staat — zelf de verantwoording van mijn daden te dragen. Jan. Dat ben je juist niet! Hoe zou je anders Jan. Verdraai mijn woorden niet alsjeblieft! Als je een arme daklooze vriendin wilt helpen, zal ik me daar niet tegen verzetten. Maar zorg dan eerst dat je zelf een thuis hebt; dan kun je haar daar ontvangen; en ga niet moedwillig dingen uithalen, die ons huwelijk vertragen. Elzebee. Overdrijf toch niet. Die drie weekjes! En ik had je immers zóó gevraagd om mee te gaan! Dan zouden we hier gedaan hebben, alsof we opnieuw kennis maakten. Hè, denk eens, die heele zaligen tijd nog eens over. Maar jij ketste alles af. Jan. *t Spijt me, dat ik voor dergelijke plannen niet modern genoeg was. Elzebee. „Voor dérgelijke plannen O, Johnny, 't gezicht, waarmee je dat zegt! Kijk, nu zijn we hier toch met zijn beidjes en de wereld is nog niet ingestort. Jan. Laten we niet verder debatteeren. Om 5.10 vanmiddag gaat de Engadine-expres, en ik verzoek je ditmaal op je te mogen rekenen. Elzebee. De Engadine-expres?! Waarheen ?! Jan. Naar huis natuurlijk. Datis te zeggen: jij naar Arnhem, naar de Capelies, en ik naar Zwol. Elzebee. Praat je in ernst? Jan. Sinds een half uur doe ik niet anders. Elzebee. Dus alles wat ik daarnet gezegd heb, negeer je ?! Jan. Kind, begrijp dan, dat als je nóg langer hier blijft, je dolle daad niet langer verborgen kan worden. Elzebee. Ik heb niets te verbergen. Jan. Elzebee, sla toch niet zoo door. Stel je voor dat Mama dit te weten komt.... Elzebee (plotseling in opstand). Ah, natuurlijk, Mama! Ik dacht het wel. Jijzelf zou me nog kunnenx>f willen begrijpen,maar „Mama"! Dat is nu juist de eenige, waar je niet mee hadt moeten aankomen, Jan! Nu blijf ik in ieder geval. Jan. Als je dan ook onaangenaamheden wilt zoeken! Elzebee. Ik?! Johnny, dat is niet waar, en je weet dat het niet waar is! Alle onaangenaamheid is van hun kant gekomen. Jan. Als jij ze wat meer hadt willen nemen zooals ze zijn .... Elzebee. Dat had de zaak niet veranderd. Want zooals ik bèn, zoo wilden ze mij niet nemen. En niet om de kleinigheden die jij beweert, dat je moeder vindt dat ik me te veel kleed voor een jong meisje; omdat ik niet eeuwig als je zusters zomers in 't beige en 's winters in 't marine-blauw loop; — of omdat ik zelf een auto bestuur en bestrejen te paard zit. Maar wèl, omdat ik Elzebee Tuwe ben! Die kan dit niet doen en dat niet doen; waar bij een ander nauwelijks over gerept zou worden. En daarom alleen ben jij bezorgd dat ik „aanstoot" zal geven. Jan. Elzebee! Elzebee. Ik blijf hier de maand uit, zooals afgesproken was. Jan. En je wilt.... Elzebee. En ik wil dat jij ook zult blijven; dan gaan we over tien dagen samen gezellig terug. Jan. Elzebee, voor 't laatst verzoek ik je dringend om met me mee te gaan ï Elzebee. En voor 't laatst zeg ik je, dat ik blijf, blijf, blijf!! 6 TOONEEL 16. VORIGEN - VAN HOVE. Van Hove. Komen jullie nog? Wel, missus O., is je tandarts van de schrik bekomen? Elzebee. Hij 's kinderachtig! Van Hove. Maar Boutje, heb je nu niet genoeg humor om .... Jan (heftig). Oom, ik moet zeggen, dat ik ook van u niet verwacht had . . Van Hove (met oüerwicht). Kalm aan, neef, niet dadelijk zoo zwaar op de hand. Jan (een toontje lager). Als zij ook weigert om mee terug te gaan .... Elzebee. Ik weiger niet; maar pas aan 't eind van de volgende week. Van Hove. Welnu kerel, dan blijf jij ook; niets zal ons aangenamer zijn. Jan (loopt met groote passen op en neer). En mijn meisje zich hier zien uitgeven voor 'n getrouwde vrouw! Elzebee. Maar dat was toch correcter; zoo kon ik met alle heeren omgaan. Jan. Wie heeft je verzocht met die troep om te gaan? Kerels, die met je portret rond- loopen, over je figuur spreken. God weet, misschien wel verliefd op je zijn! Elzebee. O ja. (met een knipoogje naar Van Hove). Verscheidene maken me zelfs het hof. Jan. En jij laat je dat welgevallen?! Elzebee (kluchtig overdrijvend). Ja, ik-laatme-dat-welgevallen!! Jan. Of het dan ook veiliger is dat die malle komedie ophoudt. Elzebee. (ineens ontstemd) Veiliger?! Jan. Om je hier te zien flirten .... Elzebee. Als je me niet vertrouwt, des te erger voor jou. Ik blijf als Missus Olivier, nu weet je 't. Van Hove. Maar kerel, flirt jij dan ook met haar! (knipoog). Wie weet geeft missus O. jou wel een streepje voor! Elzebee. Hij flirten?! Johnny? Dat kan hij heelemaal niet! Jan. Kan ik dat niet?! Zoo, dat zul je dan eens zien! Elzebee. Waar ga je heen? Jan. Ik, „Missus O."; ik ga een kamer bestellen, hier blijven en ... . flirten! (woedend links af). Elzebee. Haha! Ik hoop dat het met mij zal zijn! (pakt dol Van Hove bij den arm, en trekt hem mee). En u? Van Hove. (bedenkelijk) Ik hóóp het ook (beiden volgen Jan). Einde van het EERSTE Bedrijf. verspreiden. Ook al is een dergelijke levensopvatting niet de mijne, (zucht) Jan (ziet haar vol bewondering aan)* Hoe sterk en onbevooroordeeld staat u reeds tegenover het leven, contessina; u die toch nog zóó jong is! -Jolanda (weer vol weemoed). Het leven heeft mij dat wel geleerd, mijn vriend. In de omstandigheden waarin wij — ja, laat ik het nu maar eens noemen; ongefortuneerde aristocraten van het oude Italië — ons bestaan ophouden, is zooveel schijn, zoovéél wat niet meer met de gezonde moderne stroomingen van de maatschappij strookt; zooveel holle uiterlijkheid. En dan te denken dat er eenvoudige zielen zijn, die ons om onzen ouden naam en ons wapenschild benijden (wrijft plotseling haar enkel). Ai. Jan (bezorgd). Wat is 't? Jolanda. Ik heb mijn laars te sterk geregen. Jan. Dat is gauw verholpen, (laat haar plaats nemen en helpt haar) Zoo beter ? Jolanda. Nog iets, zoo! — Zijn we de anderen ver vooruit. Jan. Ik geloof dat er daar juist komen. (Sam is Weer op het plateau verschenen en met hem Elzebee en Thorwald. Alle drie komen geleidelijk binnen. Elzebee s eerste blik is naar Jan en Jolanda. Thorwald helpt Elzebee van haar ski's). Sam (nog buiten, Wuivend). Helloo, Hierheen, hoeree!!! Jolanda (zacht tegen Jan). Die Amerikaan met zijn onbeschaafde drukte werkt op mijn zenuwen. Sam. Ga binnen als je d'r mop in hebt; maar als je 't mij vraagt, Missus O, is 't lolliger om daar om den hoek in 't zonnetje lunch te pakken dan in dit muffe hok. Hier, Noorwegen, steek ook je knuisten eens uit! (en hij begint reeds met de banken naar buiten te sleepen.) Thorwald. Zie, de heele Bernina-groep. Elzebee (steekt haar arm door de zijne en kijkt met hem uit). Brr, hoe eenzaam! Jolanda (tot Jan). Snoezig ziet dat mevrouwtje Oljvier er weer uit. Sam. Dat 's de Cambrena, en dat de Piz Palü en dat de Morteratsch. Thorwald. Nee, de Tschierva! Sam. Wedden dat het de Morteratsch is? Zoometeen klimmen we nog wat hooger op, dan zie je hem heelemaal. Nou, wat wedt je? Thorwald. Is dit nu een plaats om te wedden ? Sam. O Noorwegen, word niet poëtisch; waarachtig man, slik het in ! Jolanda (tegen Elzebee die binnenkomt; uiterst lief). U heeft ons kranig ingehaald. En u toch niet bezeerd? Mijn hart stond stil toen ik u daar die buiteling zag maken. En ik verweet mezelf dat we niet gewacht hadden. Elzebee (uit de hoogte). Er was geen enkele reden waarom U gewacht zou hebben. Jolanda (a.v.). Meneer van Huijvenberg had u dan, net als mij, bij dat griezelige eindje kunnen helpen. Elzebee (met een blik op Jari). Meneer van Huijvenberg weet wel dat ik niet geholpen wensch te worden. Sam. By Gosch, nee, Missus O, jij hebt durf! ■ TOONEEL 3. SAM - ELZEBEE. Sam. Verdoemde verzenmakers, voor niets deugen ze (stilte)! Elzebee. Satnmy-boy, nijdig? Sam. Natuurlijk; en jij vreet best, missus O, dat 'k er 't recht toe heb ook. Elzebee. Het recht nog wel! Sam. *k Heb bliksems goed in de gaten dat Noorwegen je weer met liefdesverklaringen aan 't hoofd heeft liggen malen. Stomme idioot dat hij is. Elzebee. Heel complimenteus voor mij! Sam. 'k Zei hem gisteren nog dat hij geen kans had! Jij bent een veel te verstandige vrouw, missus O, om zoo'n warhoofd te nemen, 'n Vent die rijmpies maakt en dat in een taal, die geen fatsoenlijk mensch verstaat. Maar *t ezelsveulen wou natuurlijk niet luisteren. Elzebee. Waar jullie over kibbelen interesseert me bitter weinig; maar ik vind het geen reden om hem uit te schelden als hij zijn hielen gelicht heeft. Sam. Scheld ik hem uit, beware, 'k geef enkel mijn opinie. Ik kan 't niet uitstaan van hem, omdat ik weet dat jij aan die heele dondersche rommel lak hebt. Elzebee. Aan welke heele „dondersche rommel" ? Sam. Nou, liefde en al dat gemier. Elzebee (toch geamuseerd). Hoe weetje dat ? Sam. Wel allemachtig, heb je me dat zelf niet gezegd? Den eersten dag nog wel: „Mister Weldon, geen papperlepap; ik ben hier voor mijn pleizier!" — Daar 's je cognac. Elzebee. „Papperlap" herinner ik me niet. Sam. Nou ja, je zult me toch niet willen wijsmaken, dat zijn gejengel je wèl aangenaam is?! — Te heet? Elzebee (drinkt). Heerlijk. Sam. Zoo'n vlotte vrouw als jij, Missus O. weet veel te goed wat ze wil om aardigheid te hebben in geklets over blommetjes en maneschijn. Jij hebt hersens, dat is de zaak! Elzebee. Geloof je? Sam. Ik weet het. Jij, jij houdt van goeje sport en 's avonds lollig dansen en lui om je heen die aanpakken en practisch zijn. Elzebee. Wei-wel! Sam. Jij bent wat ik noem op bestelling gemaakt voor een gezond alledaags-leven. Amusement, chique kleeren, een huis met comfort, — motors, paarden.... en natuurlijk hopen en hopen geld. Elzebee. Natuurlijk. Sam. En dan ieder jaar een reis naar Europa. Elzebee. Naar Europa?! Sam. Bar lollig, in de duurste hotels. Wel jij, je bent de geschikste vrouw in de heele wereld voor dat! Elzebee. Zou je denken. Sam. Wat ik je wed. En dat 's nou waarom je niet beter kunt doen dan zou gauw mogelijk scheiden van dien onzichtbaren echtgenoot van je — en met mij trouwen. Elzebee. Met jou?! Sam. Je hebt 't toch immers al zoo half beloofd; nu of wat later .... — Hier, geef mij je kroes; nog een? (zij schudt lachend van neen) Niets geen poëzie-geleuter in dat plan! Elzebee. Niet veel. Sam. Geen enkel motief om het niet aan te nemen. Elzebee. O Sam my4x>y, op jou kan ik me niet boos maken. Sam. Boos maken? — Wil je nou *n ei hebben. Ik zal *t wel voor je pellen. — Zeg, missus O., doen we het? Elzebee, Stellig niet. Sam. Waarom niet? Elzebee. O, waarom niet Sam. Ja vooruit, geef eens één goeje reden! Mijn kop er af als je er die vinden kunt. Hier {geeft haar het ei), wacht, zout (zoekt). Ga maar na! Punt een: Wij met zijn tweeën zijn moppig en vroolijk; — en als je met Noorwegen bent of met die nieuwe, die vliegende Hollander, — dan zie je er altijd even sip en ernstig uit. Punt twee: hopen geld, geen bezwaar. Weet je wat mijn pappa maakt per jaar: bijna drie millioen. Dollar natuurlijk, niet van die armoejige francs. En als ik 't volgend jaar lid van de firma wor', begin ik dadelijk met zestig mille; behalve nog wat ik contant krijg als ik trouw, want dat wil Pappa graag. En als Pappa jou ziet neemt hij 't me niet eens kwalijk dat ik met een andermans gescheiden vrouw kom aandansen. Elzebee. Heel vriendelijk van „Pappa"; maar ik moet toch bedanken. Sam. Spreek je in ernst? Elzebee. Zoo ernstig als 't me mogelijk is, Sam, Sam. Nou, dan ben je een groote gekkin. Elzebee. Misschien wel. Sam. Misschien?! Stellig! — Zoo'n aanbod te vergooien! Elzebee. Hoe is 't mogelijk, hè ? Sam. O alsjeblieft, lach er nou ook nog niet bij! Daar kwets je me mee. — By Gosh, wat ik me in jou vergist heb, Missus O.! Elzebee. Blijkbaar. Sam. Te merken, dat je even stom bent als al die andere schepsels. Elzebee. Arme Sam, waren er zooveel die niet wilden? Sam (boos). 'Niet „wilden"?! Wedden dat ze allemaal met bei d'r handen aangegrepen hadden als ik ze kans gegeven had?! Maar geen haar op mijn hoofd dat bij mij aan trouwen dacht. Met jou was 't wat anders; wedden wat je wilt, Missus O., jij zou me niet na zes weken al vervelen. En dan, goddorie, *k heb nog nooit een beter gekleede vrouw dan jij ontmoet. Je bent gewoonweg een engel; maar je wilt het niet wezen, omdat je een idiote stijfkop bent. En tot je eigen scha, Missus O., wat ik je zeg. — Hulk\wie 's daar ? TOONEEL 6. VORIGEN - VAN HOVE. Van Hove. Goed volk. Dat 's ploeteren, voor zoo'n ouwe man als ik, hoor I Elzebee. Sammy-boy, maak eens plaats. Sam. O, natuurlijk, Missus O., als jij dat wilt zal ik wel plaats maken (staat brommend op). Van Hove. Kerel, ik zit al, doe geen moeite. Hèhè. (stilte) — Waar zijn de anderen? Elzebee. Ergens naar een uitzicht. Van Hove. Wangestèn kwam ik alweer tegen op weg naar huis. Die scheen er genoeg van te hebben. Sam (grinnikt). Wat ik je wed. Van Hove. 'n Raar idee hebben jullie van samen uit. Sam. De heele tocht is één mislukking! Elzebee. Ben ik niet met je eens. Sam. Nee natuurlijk ben je 't niet met me eens, Missus O.; ben je wel ooit iets met me eens! Maar ik zal niet als Noorwegen me dood kniezen en naar huis gaan. Van Hove. Waarom zou je ook. Sam. Wel, dat weet Missus O. verduiveld goed. Maar ik trek er me niets van aan en ga t uitzicht zien. Elzebee. „*t Fijnste uitzicht van de wereld." Sam. Waarachtig, je hebt je goeje dag niet, Missus O., en als je denkt dat je me nijdig kunt maken, ben je mis (gaat en gooit de deur dicht). TOONEEL 7. ELZEBEE - VAN HOVE. Van Hove. Waarom die woede? Elzebee (geprikkeld). Meneer neemt het me kwalijk dat ik voor de eer bedank zijn vrouw te worden. Van Hove. Een huwelijksaanzoek? Elzebee. 'k Zal de kans maar eens wagen, dacht hij. Van Hove (na een stilte). Heelemaal ongelijk kan ik hem niet geven. Elzebee (direct vijandig gestemd). O nee — zeg u maar liever dadelijk dat ik *t heb uitgelokt. Van Hove. Dat zeg ik volstrekt niet. Elzebee. Maar dat bedoelt u. Van Hove (na een stilte, staat op), 't Jongen, die ik niet heb; en haar onuitstaanbare „ vrouwelijke bescheidenheid", die 'k nooit zou willen hebben. En dan is 't er een „contessina" tij; ik ken Jan, allemaal dingen die hij prachtig vindt. Van Hove. Ik ben toch blij dat jij ook jaloersch bent. Elzebee. Ik jaloersch?! Op dat Italiaansche schaap ?! Van Hove. Ja, jij; Elzebee Tuwe, jaloersch op dat Italiaansche schaap. — Trouwens zoo'n schaap is, 't niet. Elzebee (na een oogenbltk). Ja, ik bèn jaloersch; ik zou haar wel kunnen vermoorden. Van Hove (lachend). Dan is er weer kans dat alles in orde komt. Elzebee (met haar tranen worstelend). Ié er juist niet; hij vergeet me. Dat is geen flirten meer, wat hij doet. Als je flirt, doe je mal en belachelijk, zooals ik met Ragusa en de anderen. Maar hij is niet eens belachelijk; hij 's ingepalmd, verliefd Van Hove. Verliefd op de contessina? Ernstig, serieus verliefd? Elzebee. Daar heb je het weer: die ellendige ernst (stilte). Van Hove. Wil jij jouw Jan Boudewijn graag terug hebben ? Elzebee. En mezelf verlagen tot Van Hove. Wil je hem terug hebben? Ja of nee? — Elzebee? Elzebee (na een stilte, knikt). Ja. Van Hove. Geef jij dan 't eerst den strijd op en erken dat je 't verloren hebt. Elzebee. En hem laten triomfeeren met zijn contessina? ... n ^ove. Dan volgt hij ook wel. Schei jij vóór alles uit met dien vrijen toon tegenover je aanbidders. Niet omdat er zooveel kwaad in steekt, maar omdat hij het niet velen kan. En waar jij er op stond om te blijven, moet je uit eigen beweging hem zeggen dat je naar Holland terug wilt. Elzebee. En als het niet lukt? Van Hove. 't Lijkt me toch altijd de moeite van 't probeeren waard (staat op en opent de deur). Hè, met dat geharrewar bederven jullie den eenen dag na den andere, 't Is pleizierig. Elzebee (gaat naar hem toe). Brom maar niet; ik zal doen wat u verlangt. 8 Van Hove. Ik verlang?! Zélf moet je 't willen. Elzebee (lachend). Ik wil het (met nieuwe veerkracht en de oude vroolijkheid). En dubbel omdat ik er zoo'n schat van een oom op den koop toe mee winnen kan. Van Hove (afwerend). Jaja, die complimentjes zouden we immers stop zetten. Elzebee (overmoedig). O, maar met u niet! Met u blijf ik flirten! U krijgt zelfs een zoen! (omhelst hem). Van Hove (lachend, a. v.). Missus O. dan toch! — Daar heb je Ragusa, als die dat nu *s gezien heeft! Elzebee (dol). O, dan stellen we ons verdekt op! (trekt hem mee naar binnen en zoent hem). Daar, en daar . . . . Van Hove. Je bent de onverantwoordelijkheid zelf! TOONEEL 8. VORIGEN - RAGUSA en de GIDS, (Ragusa en de Gids arriveeren buiten op het plateau. Ragusa vol sneeuw). wat heb ik er mee gewonnen ? Dat hij nu in mijn gezicht dat schepsel tegen me uit speelt! (staat op). Nee; 't is alles uit. En gelukkig maar. Wij hadden ons vergist (wil naar boven gaan). Ella (van links). Ah, eindelijk. Was 't genoeglijk? (stilte. Gebaar van Van Hove). Elzebee (lusteloos). Ella, ik hoop niet dat je er op tegen hebt, dat ik voor ons een andere kamer vraag, desnoods in het hoofdgebouw? Ella. Waarom dat zoo opeens? Elzebee. Ik wensch die meneer Ragusa niet langer tot buurman te hebben. Ella. Maar weet je dan al ... . Van Hove (duidt door gebaren dat Ella haar maar niets verder moet vragen, zacht.) Ze is moe. Elzebee (gaat langzaam de trap op), 'k Ben heelemaal niet moe. — Wat moet ik weten ? Ella. Ik had je precies hetzelfde willen voorstellen en ook om die reden. Van Hove. Om Ragusa? Ella (knikt). Ik heb namelijk vanmiddag 'n heel vreemdsoortige ontdekking gedaan, waar ik erg van 'geschrokken ben. Sam (keert om). Wat dan? Sam. Ze mogen niet ontsnappen, hoor. Elzebee. Neen, ze mógen niet ontsnappen. Stel je voor! Van Hove. Als je maar iets bewijzen kunt. Elzebee. Nou die gaten Van Hove. Goed, maar we moeten er toch rekening mee houden dat we ons kunnen vergissen. Sam. Noorwegen, ik wed met je Ella. Sstf (gefluister). Elzebee (tot Van Hove). Dat doen we zeker niet. En u zult zien, dat zij de ergste van de twee is. — Waarom lacht u ? Van Hove. Om je plotselinge energie. Elzebee (zonder dat de anderen het hooren, hartstochtelijk). Ja, ik wou dat ze door de mand viel. Hij, met zijn malle bewondering voor haar! Van Hove. Daar is Credig-junior. Directeur. De ouwe heer is uit; kan ik ook Van Hove. Ik zal u even op de hoogte brengen (tot de anderen, die zich al fluisterend opwinden). Voorzichtig jullie nu. We weten van niets (gaat met den jongen directeur, een wat onbeslist, Vaag mannetje iri gekleede jas, ter zijde). Elzebee. O, Ella; als 't eens lukte! Sam (tegen Thorwald) en toen hadt je het geduvel! Elzebee. Wees alleen voorzichtig met Mevrouw Molenkamp, want die (en opnieuw steken zij: Elzebee, Ella, Sam en Thorwald de koppen bij elkaar, en fluisteren en lachen en spannen samen, vooral Elzebee windt zich op bij de fantastische verhalen). Sam.... en dat waren ook gewoon dieven (gefluister). Thorwald de trein laten missen (gefluister), Elzebee. Zie je wel, Credig wordt heelemaal bleek (wrijft vergenoegd in de handen. Van Hove, al vertellende, wenkt haar van uit de verte, dat ze zich kalm moet houden). Sam Bovendien, wedden wat je wilt, maar de vliegende Hollander is verliefd op haar. Elzebee. Dan zal de vliegende Hollander 's raar opkijken. Van Hove (komt met den geschrokken Direc tem naar voren). Meneer Credig's eerste gedachte is net als de onze .... Sam. Dieven, hè?! Directeur, 't Is een heel onaangename zaak. Temeer daar er toch al dingen vermist worden, den laatsten tijd. Als mijn vader nu maar niet afwezig was .... Elzebee. Zonder uw vader kunt u toch ook wel iets doen .... Directeur (weifelend). Dat is te zeggen, ja mevrouw, maar 't Is hoogst onaangenaam. Van Hove. Zoodra de Ragusa s beneden zijn, ga ik met meneer Credig boven kijken. Directeur. Dat is te zeggen.... Als hotelier heb ik eigenlijk het recht niet de kamers der gasten binnen te dringen, zonder dat... . Elzebee. O jawel, meneer Credig, dat doet u nu maar eens. Ella. Wij zijn toch ook gasten en als wij ons beklagen .... Elzebee. Zulke gaten, geloof me! (wijst overdreven). Van Hove (lachend, zacht). Ze groeien! Elzebee. Gut, ik moet ze nog zien. Van Hove. In ieder geval zalmeneer Credig eerst even het Centraal bureau van de Bondspolitie te Bern opschellen; en het signalement opgeven. Ja ja, dat doet u; ik ga met u mee.... Elzebee. Wie weet zijn ze wel onder anderen naam bekend! Sam. Sst! Directeur, 't Is hoogst onaangenaam. Sam. Daar komt ze. Van Hove. Nu jullie je vlug verkleeden. Iedereen gaat natuurlijk naar 't kostuumfeest, alsof er niets gebeurd is. Wij komen langs de achtertrap. Kom meneer Credig. — Voorzichtig ! Directeur (volgt Van Hove). Hoogst onaangenaam .... (beiden links af). TOONEEL 5. VORIGEN (zonder Van Hove en de Directeur). JOLANDA. (Jolanda, klaar Voor de reis, komt de trap af. Men ziet haar aan dat zij onraad ruikt. Maar toch weet ze zich heel wat beter te beheerschen dan de vier anderen, die moeite hebben hunne agitatie niet te verraden. Alleen Elzebee weet virtuoos te veinzen, en gaat, overmoedig, met haar liefste glimlach Jolanda tegemoet). Elzebee. Och wat hoor ik daar, my dear. Moet u zoo plotseling vertrekken ? En nog wel om zoo'n yerontrustende reden f . . . . Jolanda (voelt de vijandschap, maar antwoordt in haar rol). Mijn broer spreekt me al moed in, maar ik ben zoo zenuwachtig! . . . . Elzebee (even met een blik naar de anderen). Dat kan ik me best begrijpen. Povera contessina! En uw eigen ongesteldheid. O ja, hoe gaat het daar tusschen de bedrijven mee? Jolanda (ziet haar een oogenblik wantrouwend aan). O, ik ben weer in orde. Elzebee. Ik wensch u het beste met uw papa. En goede reis! (schudt' haar hand). Jolanda. Dank u . . . . Elzebee.- Erg blij kennis gemaakt te hebben ; ik kom u in Italië stellig eens opzoeken. Sam (zacht tot Thorwald). Vrouwen onder elkaar .... (beiden naar boven af). Ella (neemt.Elzebee mee). Je verraadt ons nog. Elzebee (zacht). Ze trilt van opgewondenheid. Ella (lacht). Jij ook! TOONEEL 9. VORIGEN - DE DIRECTEUR. Directeur (komt van links). Hoogst onaangenaam, maar .... Jolanda. Ah, eindelijk. U laat ons wèl wachten. Heeft u de nota? Wil dit dan even wisselen, maar snel. *t ls hier een slakkeboel, hoor. Directeur. Een oogenblik. (verlegen) Ik zie me genoodzaakt, contessina, meneer de graaf eerst eenige .... opheldering te vragen, Ragusa (zenuwachtig). Opheldering? Wat nu weer! Zorgt u liever dat. . . . ' Jolanda. Sst (kalm). Opheldering? Directeur. Het is hoogst onaangenaam; en ik hoop niet dat u *t mij kwalijk zult nemen, maar zoo meneer de graaf me even naar boven, naar zijn kamer zou willen volgen Jolanda. Maar meneer, we staan op 't punt om naar 't station te gaan F Directeur. Ja het is hoogst onaangenaam. Maar zóó zou ik u niet mogen laten vertrekken .... de zaak is als u boven even .... Jolanda (na een blik met Ragusa gewisseld te hebben). Goed, maar dan vlug; al vind ik dit een zonderlinge manier van optreden (tot Ragusa). Je vindt het wel goed, beste, dat ik even mee ga? Directeur. Zooals u verkiest. Jolanda {koel). Ik vroeg het mijn broer. Ragusa (knikt nerveus). Zeker .... Jolanda (zacht tot Ragusa). Vóór alles kalm! (Beiden volgen den Directeur naar boven. Op de trap ontmoeten zij drie fantastische gemaskerde gestalten; het zijn Elzebee, Sam en Thorwald, verkleed voor het feest. In doodsche stilte laten zij de Ragusa s passeeren, dan giebelen zij geheimzinnig.) TOONEEL 10. ELZEBEE - THORWALD - SAM? daarna JAN. Thorwald. De chef heeft er niet veel zin in. Elzebee. Maar hij moet wel! Sam (danst plotseling als een dolle met Elzebee rond). „Daar kwamen twee dieven uit Texas, Die gapten maar raak of 't zoo niks was, Ze doorboorden de deur, En verschoten van kleur, Toen de manager vroeg .... Elzebee .... wie 't gewikst was." Jan (komt terug, kijkt onaangenaam verwonderd). Sam. Hello mister, nog niet in costuum? Jan (let niet op zijn Woorden, zoekt Jolanda, kijkt in de salon, komt terug). Heeft een van u de contessina ook gezien? Elzebee (jaloersch). De contessina, — o, die is boven (uitdagend). In een zéér gewichtige conferentie met den hotelier! Sam. Zeg mister, wees maar een beetje voorzichtig met die contessina van je; dat 's mis hoor! Jan (fronsend). Wat bedoelt u? Sam. Daar zit een luchtje aan! Jan. Wat heeft u? — Is u dronken? Elzebee. We zijn allemaal dronken — van plezier! (tot Thorwald die aan den trap luistert.) Hoor je al wat? Thorwald. Sst. (luistert) Nee. Jan (ziet alle drie wantrouwend aan, wil heengaan). Sam. We spelen een heel amusant spelletje; zeg mister, laat je niet kennen. Doe mee! Elzebee. Sherlock Holmes! Sam. Of de dievenvangst! Thorwald. Stil eens even! (zij luisteren gespannen.) Hoor, hoor! . . . . (boven stemmengerucht). Elzebee (vliegt een eind de trap op.) Heerlijk! Toe maar! Thorwald. Arme directeur! Sam. Fijn!! Elzebee. „poverra contessina!" Jan. Ik kan niet zeggen dat u een van allen .... erg duidelijk is. Elzebee. O, we willen best duidelijker zijn. U moet dan weten dat die aller sympathieks te Jolanda en haar niet minder aller sympathiekste broeder onder verdenking staan van .... Sam (met gebaar) .... gappen ! Jan. Maar dat is schandelijk! Elzebee. Zeker, héél schandelijk! Voor zulke „nette" menschen nog wel! Thorwald. Stil, daar komen ze! Jan. Maar (luide woordenstrijd boven aan de trap). TOONEEL lt VORIGEN - DE DIRECTEUR - JOLANDA - RAGUSA - VAN HOVE - ELLA MEVROUW MOLENKAMP, later de KELNER. Jolanda (driftig). Ik wensch er niet verder op in te gaan, zeg ik u! Directeur. Heel onaangenaam .... Ragusa. Weet ik wat u nog meer kunt leuteren! Het lijkt hier wel een gekkenhuis! Mevrouw Molenkamp (als „Carmen" gekostumeerd). Ja, een ghekkenhuis f Directeur, 't Spijt me werkelijk heel erg, maar .... hoe verklaart u dan .... Jolanda (heftig gebarend). Als de graaf u nu toch verzekert dat hij er niets van af weet! Ragusa. Wat heb ik met jullie deuren te maken! Mevrouw Molenkamp. Wat, ja! Ella (ook verkleed). Missus O. kan even als ik getuigen dat bij onze komst.... Jolanda. Wat gaat mij missus O. aan! Een dergelijke lage verdachtmaking.! — En waarvoor ?! Als ik dat nu maar eens van u mocht hooren! Elzebee. Meneer Credig, heeft u mij er bij noodig? Jolanda (tot Elzebee). U heeft de onbeschaamdheid te onderstellen dat mijn broer.... Jan (zacht). Blijf kalm .... Jolanda. U heeft gelijk, (tot Elzebee, kalmer) U durft beweren dat. . . Elzebee. ... die gaten er tijdens uw verblijf hier bij gekomen zijn. Zeker, dat durf ik beweren. Jolanda (tot den Directeur). Krankzinnigheid ! Voor de laatste maal, kunnen wij betalen en vertrekken, ja of nee?l Directeur, {onhandig en verlegen) Ja, ziet u, contessina, .maar als nu die dames .... Jolanda. Die dames.... Die dames weten * niet wat ze zeggen; die hebben het land aan mij en willen .... Elzebee. Ik heb wel het land aan u, maar toch weet ik precies wat ik zeg. Van Hove (moet bijna lachen, zacht). Missus O. dan toch! Jolanda. Wat weet u precies?! Wat durft u precies weten ?! Jawel, mijn broer zal gaten boren in uw deur! Heb je ooit. Wat een bende! Madonna, heb je ooit zooiets gezien! (en ze heeft moeite om onder de woedende contessina de onbeschaafde Hongaarsche te verbergen). Kelner (van links). De slee is voor. Jolanda. Ah! Ik wensch me niet langer hiermee in te laten. Heeft u dat verstaan?! Gaëtano, geef me mijn mantel, en maak je klaar. Directeur (niet op zijn gemak en zonder durf, zacht tot Van Hove). We hebben geen bewijzen .... Wat ^alik doen? Elzebee (fel). Nou, bewijzen, medunkt... Jolanda (tot den Directeur). Ik verzeker u, onze gezant zal hier alles van hooren; dit is de laatste maal dat ooit een Italiaan uw prulhotel betreedt. Wat een troep! (tot Jan). Gaten in een deur, stel je voor! (als Jan haar helpt met haar mantel). Dank u. (tot den Kelner, die de bagage naar buiten wil dragen) Vooruit, maak voort.... (De Kelner, niet wetend wat hij doen zal, kijkt vragend den Directeur aan). Elzebee (zacht tot den Directeur, heftig). Maar u moogt ze niet laten gaan .... Directeur. Ja, — 't is hoogst onaangenaam, — ik ... . (tot den Kelner). Even wachten .... eh ... . Jolanda. Wat; wnt u ons soms de trein laten missen terwijl thuis een doodzieke om ons roept?! (tot Jan). Maar hoe vindt u zoo'n man .... Jan. Meneer de directeur; gaat dit niet wat ver ? Ik weet niet precies waar het om handelt, maar als de contessina u nu toch verzekert.... Elzebee. Mijn verzekeringen worden hier gelukkig ook nog geloofd. (Zij zien een oogenhlik elkaar in de oogen). Jolanda. 't Is een schande, gewoonweg een schande! Mevrouw Molenkamp (op de hand van Jolanda). Schande, ja! Ragusa. Cara, als we de trein nog willen halen.... Jolanda. Je hebt gelijk; vooral jij moogt 'm niet missen. Vader vroeg naar jou. Weet je wat, dan blijf ik hier. -Directeur, 't Is heel onaangenaam, maar Jolanda (tot Ragusa). Ga jij maar — Gaëtano! gauw haast je. Ik blijf. Ragusa. Maar, carina, laat mij dan liever .... Jolanda. Geen kwestie van (tot den Directeur). Of is het u soms niet voldoende dat ik mij borg stel voor mijn broer?! (algemeene verwondering) Directeur (verlegen). O zeker, als ... . Jolanda. Ik zal St. Moritz niet verlaten voor dit misverstand opgehelderd is. (tot Ragusa) Ze zullen weten wie ze beleedigd hebben. Elzebee (zacht). Dat hopen we. Van Hove (zacht tot Elzebee). Stil toch! Jolanda (zich opwindend en daardoor ordinair wordend). Ja mannetje, wacht maar! Of jij ook je vingers hebt gebrand! (tot Ragusa). Ga nu, beste, snel.... Nee heusch, je kunt rustig vertrekken. Ik red mij wel. Omhels vader vast van me. Morgen of overmorgen ben ik bij jullie, (tot den Directeur) Die groote koffer, en mijn handtasch blijven hier. De rest, (tot den Kelner) vlug! .... (tot Ragusa). Hier (helpt hem in zijn jas). Directeur (zacht tot Van Hove). Als we ons maar niet vergist hebben! Jolanda (omhelst Ragusa). Adio, caro! Ragusa. Adio, Jolandina! .... Jolanda. Adio! (barstin snikken uit). Oh! Dit is te veel! Mevr ouw Molenkamp. Arme contessina! Jan (keert zich Woedend tot den bleeken Directeur). Maar dit ie toch wel wat al te bar! — Hoe durft u (tot Van Hove). En Oom, dat u toe kunt staan .... Van Hove (zacht). Kerel, ga dan zelf kijken! Directeur. Ja, 't is heel onaangenaam Elzebee (halfluid). Och wat, komedie! Ragusa. Kom nu, flink! .... Jolanda. Ja — ja, ik ben het alweer. Zeg aan vader .... Wacht, ik breng je nog even naar het station, (tot den Directeur). Ik veronderstel, dat u de impertinentie niet zoo ver zult drijven dat u me dat belet! ? . . . Directeur. Ik.... (ziet besluiteloos Van Hove aan.) Van Hove (zacht). Sta dat nu maar toe. Elzebee. Nee! Van Hove. Sst. Directeur (tot Jolanda). Als uw bagage hier blijft.... Elzebee (zacht). Je zult zien dat ze ons nóg ontsnapt! Jolanda (tot Ragusa). Kom! .... (tot Jan). Heeft u ooit zoo iets meegemaakt?! (gaande) U wilt wel de goedheid hebben en hier op me wachten, hé? Zoo'n bende I Zulk .... (tot Mevrouw Molenkamp, die evenals Jan met haar mee oploopt). Ach ja, cara signora, .... (met Ragusa, Jan en Mevrouw Molenkamp naar buiten, zonder de anderen ook maar met een blik te verwaardigen. De Kelner volgt). TOONEEL 12. VORIGEN, zonder de RAGUSA'S. Sam. Salu! — Gosh, wat kan die vrouw een muil opzetten! Ella. Eer dat een contessina is! Thorwald (lachend). Waarom niet. In Italië heeft ieder derde mensch een titel! Van Hove. We zullen er wel achter komen. Directeur. O, o — als ik maar geen flater begaan heb! Elzebee. Wat flater ? Medunkt u heeft toch het volle recht uw gasten rekenschap te vragen, als ze gaten in uw deuren boren! Directeur. Ja maar, nadat ze eenmaal pertinent ontkend hadden .... Elzebee. Bewijzen! Van Hove. Als er onaangenaamheden door Jan. Och wat, brief; als je een hond wilt slaan kun je altijd wel een stok vinden. Maar ja: laster maar raak, d'r blijft steeds wel iets hangen. Van Hove. Jan, wat mankeert je. Wees billijk.... Jan. D'r moet hier vooral nog van billijkheid gesproken worden! Stoken en intrigeeren; voor enkele menschen schijnt dat een levensbehoefte. Van Hove. Op wie slaat dat? Ella. Dat slaat op mij, mister Van Hove. Nietwaar, meneer van Huijvenberg?! Jan. Wie de schoen past trekt hem aan! Ella. Met uw stortvloed van spreekwoorden .... Elzebee. Och Ella, zeg toch niets terug. We weten nu immers wel dat jij het kwaadaardigste venijnigste kreatuur bent dat ooit op twee beenen rond liep. En dat alleen de „goddelijke" Jolandina onvoorwaardelijk te gelooven is. Jan (driftig). Zoo kun je alles verdraaien. Ik zeg niet dat je die geschiedenis over dien zieken vader hoeft te gelooven. Natuurlijk is dat een uitvlucht, dat weet ik zelfs, maar .... Van Hove. Wat zeg je?! Jan (zich verbeterend). Ik zeg alleen dat ik me niet begrijp dat zij die toch weten kunnen waarom dat meisje hier niet langer wenscht te blijven, niet alles doen om haar 't vertrek te vergemakkelijken. Inplaats van zich door kleinzielige jaloezie op te laten zwepen tot dergelijke unfaire handelingen. Elzebee. O ja, jaloersch, unfair; wat ben ik nog meer? *t Kan er allemaal nog best bij. Van Hove. Maar menschen-lief .... Jan. Je bent een groot kind, dat heb ik je al meer gezegd. Een stout, ontoerekenbaar kind, zonder eerbied voor iets of iemand, zonder opvoeding, en daarom door elke kwaje tong te beinvloeden. Elzebee. Och ja, Elzebee Tuwe, hé. Je moeder heeft je genoeg tegen me gewaarschuwd ! Jan. En de vraag is of ze daar geen gelijk had. Elzebee. Groot gelijk! — Wat had een kip zonder kop als ik moeten doen tusschen jullie phiïisters! Van Hove. Maar kinderen zijn jullie nu heelemaal gek geworden ?! En dat alles om 'n zaak van niets! Ella. Stil, daar is de directeur. TOONEEL 14. VORIGEN - gevolgd door SAM, THORWALD, MEVROUW MOLENKAMP en de OBER. Van Hove. En? Directeur (bleek.) 't Zou kunnen zijn. D'r is tenminste een signalement van twee types die als verdacht staan opgeschreven, dat ongeveer klopt. Maar . . . . Van Hove. Maar? Directeur. Danheeten ze ook geen Ragusa, en dan zijn het ook geen broer en zuster, maar .... man en vrouw! (verbazing) Sam. Die kennen hun vak, hoor. Alle eerbied! Thorwald. 't Zedige zusje, en ondertusschen Hij *s goed! Mevrouw Molenkamp. Smerig, ja! (Sn7/e, Voldoening, gelach, verontwaardiging.) Jan (gebluft.) Maar .... maar dat is onmogelijk! Sam. Arme mister, hij gelooft het niet? Wat? Hoeree voor de contessina! Jan. Wie zegt dat dat signalement op hen slaat?! Van Hove. Dat weten we gauw genoeg: als t klopt, zien we de schoone contessina hier natuurlijk niet terug. Jan. Hoe .... bedoelt u? Directeur (grijpt plotseling het telefoontoestel van de halt). Hallo.... 14 ja, 't station .... (afwachting), 't Station ? Is de portier of de knecht van Bellevue daar nog; ja Credig junior .... (spanning). Hallo, ja ... . trein al weg .... mooi, en onze gasten, ja ... . wat zeg je allebei.... de dame ook ingestapt ?! (beweging) Neenee, zeker, .... heel goed; ik wilde alleen -maar weten, merci. (tot de anderen) De contessina heeft zich op 't laatste moment bedacht en is met haar broer vertrokken (algemeene vroolijkheid, stemmen, uitroepen. — Alleen Jan staat als getroffen). Sam. Goed sport! Jan. Maar .... de koffers Directeur. O, dat 's dan een truc die we kennen (tot den Kelner). Hamer en beitel Sam. Hier, mijn mes! (onder groote belangstelling worden tasch en koffer van Jolanda opengebroken). Stemmen (door elkaar). Papier, rommel.... haha, een matras.... Van *t hotel nog wel.... Wat 's dat Gewichten Hoe komen ze zoo gauw daaraan.... Kelner (het valies omkeerend). En dit zand! (tableau; dan gelach en gepraat door elkaar. Elzebee geniet van haar triomf. Jan zwijgt en is als versteend). Van Hove. Dat hebben ze netjes gelapt, hoor! Directeur. Ik blij, meneer! Sam. Maar man, als je ze gepakt hadt Directeur. Liever niet, 't is nooit reclame voor je zaak. Goedenavond (gaat, gevolgd door den Kelner). Van Hove. En nu naar 't feest! (biedt Ella zijn arm aan — zacht) Neeflief ietwat belachelijk. Ella (zacht). Nou maar, dat verdient hij dubbel en dwars (zij gaan). Thorwald (biedt Mevrouw Molenkamp zijn arm aan). O douce Carmen.... Mevrouw Molenkamp (nog een en al verontwaardiging). Smerig tuig.... {zij gaan). Sam (tot Jan). Nou mister, daar ben je wat je noemt ingevlogen, wat ?! En ze zei nog wel zoo dat je op d'r wachten moest, haha! Kom an, Missus O..... Elzebee. Moet ik weer met jou? Sam. O Gosh! Geen nonsens! Kom an! (neemt haar arm en trekt haar mee. Beiden af. — Jan blijft alleen, gooit zich katterig in een stoel. Stilte. In de verte muziek.) Kelner komt van links, draait het groote licht uit,\wil ook de andere lampen dooven, bemerkt Jan). O, pardon. Ik dacht dat iedereen weg was. 't Is maar, ziet u, ik moet ginds meehelpen dienen, en nu wilde ik het licht.... Jan (zonder zich te verroeren). Ga je gang. Kelner (draait de andere lampen uit, behalve die, vlak bij Jan). Moet meneer niet naar 't feest ? Jan. Ga nu je gang maar. Kelner. Neem me niet kwalijk, meneer. (verdwijnt) Jan (blijft alleen onbewegelijk in 't half duister zitten, als een die geweldig het land heeft. Dan Voelt hij een hand op zijn schouder, schrikt op. Elzebee staat achter hem.) LAATSTE TOONEEL 15. JAN - ELZEBEE. Jan. Jij? Elzebee (lachend). Ja ik, wie anders, (hartelijk) Ouwe jongen. Jan. Waarom — kom jeterug? Zoek je iets? Elzebee. Juist, ik zoek iets/' — jou! (stilte.) Jan (spijtig). Laat mij maar aan mijn lot over. Me dunkt, dat het welletjes is geweest. Elzebee (glimlachend). Wat is „welletjes geweest ?" Jan. 't Figuur dat ik geslagen heb. (bitter) Je kunt voldaan zijn. Elzebee. Ja, voldaan moest ik nu eigenlijk wezen, hè, want o Johnny, als je wist hoe ik er naar verlangd heb, dat je op de een of andere manier eens zou merken hoe je bij de neus genomen werd. Jan. Me dunkt dat het gelukt is. Elzebee. Ja, 't is gelukt, maar gek, echt blij ben'ilc er toch niet om. Jan. Waarom niet? Als je zelf zegt, dat je er naar verlangde. Elzebee. Zeker, als je 't nu maar niet weer zoo zwaar opnam.... (slaat hem op de schouder). Kom, 't is geeri tragedie. Je hebt je doodgewoon vergist als ieder ander. Beschouw de dingen nu een beetje verstandig. Jan. Verstandig! (bitter) Je zult nu toch langzamerhand wel weten, dat ik dat niet ben. Als je er zóó in loopt, terwijl je toch heilig gelooft.... Elzebee. Maar we zijn er toch allemaal eerst ingeloopen. Jan. Dat weet je wel beter. Jij had er direct erg in, den eersten dag al toen ik me met dat mensch ging bemoeien. Maar ik (bitter) beschouwde dat als jaloezie van jouw kant. Elzebee. Dat was het voor drie kwart ook! Nu wil ik 't wei bekennen: razend jaloersch was ik. Jan. Jaloersch ben ik ook geweest, en toch Ach nee, laat me maar. Elzebee. Jou laten? En dan? (Jan haalt mistroostig de schouders op). En dan katterig in een hoekje kruipen, hè. Je zelf allerlei wijsmaken en verwijten. En zelfbeschouwingen houden, dat je toch eigenlijk geen knip voor je neus waard bent.... O baas, ik ken je zoo. — Ouwe verstokte puritein! (schudt hem). Jan (afwerend). Neen alsjeblieft, spaar me je medelijden. Elzebee. Medelijden'? Jan. Of je vriendelijkheid dan. Laten we geen verstoppertje spelen. — Ik begrijp best hoe je nu voelen moet. Mijn heele optreden tegenover je, mijn aanmatiging om je overal en altijd de les te lezen, om je ... . (zwijgt). En dan dit fiasco! Elzebee (glimlacht). Tja.... Jan (na een oogenblik, zonder haar aan te zien). En daarom, Elzebee, — wanneer je werke lijk in je hart tot de overtuiging bent gekomen, dat — je liever vrij zou willen wezen — acht je dan niet langer gebonden. Ik besef, dat je daar het recht toe hebt. Elzebee. O, het recht. Heb ik?! — Kijk eens aan. (zij glimlacht, schudt het hoofd; Jan ziet het niet.) Ja, als jij het ook zoo inziet — in dat geval — ja, dan is het misschien maar beter .... (Jan schrikt — zij merkt dit met vreugde, hoopt dat hij zich zal verzetten. Maar hij bedwingt zich en zwijgt. Dan vervolgt zij langzaam:) Ja, dan is het misschien beter — dat wij. ieder onze eigen weg weer gaan. (stilte) Jan (steeds zonder haar aan te zien, zijn emotie bedwingend, bijna toonloos). Zooals je wilt. (stilte) Elzebee. Vaarwel dan. Jan (a. v.) Vaarwel. Elzehee (talmt nog, doet eenige passen, — keert dan om. Blaft staan, terwijl ze glimlachend het hoofd schudt). Jan (zit nog een moment recht voor zich uit te staren, de tanden op elkaar, strak, vechtend tegen zijn gevoel. Maar zijn wil overwint, langzaam staat hij op, wil heengaan en ... . ziet dan Elzebee.) Elzebee. Dus zóóver zou je 't zelfs laten komen ?! (naar hem toe.) O jij onverbeterlijke, egoïst! Jan. Elzebee! . . . . Elzebee. Ja „Elzebee"! — Wat dacht je nu eigenlijk wel van die „Elzebee" ? Dat ze werkelijk genoeg van je had? (Jan knikt.) O ja, en vergeten we niet: daarbij het „recht"!.... Je gaf me het „recht" om te breken! Jan. Omdat ik vreesde dat.... Elzebee. (spottend, maar vol innigheid). Geloof je nu heusch, m'n lieve jongen, dat als