1011 STATEN EN VOLKEREN Geschriften over Internationale Politiek yan den tegenwoordlgen tfld Serie i Ko> 7 HOE SIBERIË EEN RUSSISCH LAND IS GEWORDEN I doos A. W. STELLWAGEN Oud-leeraar van het Haagsche gymnasium F 97 BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ iqi8 HOE SIBERIË EEN RUSSISCH LAND IS GEWORDEN DOOR A. W. STELLWAGEN Oud-leeraar van liet Haagsche gymnasium INHOUD blz. I Eene bladzijde uit de Siberische ontdekkings- en veroveringsgeschiedenis 4 II Wat de ontwikkeling van Siberië tegenhield . 11 III De kozakken 17 IV De boerenbevolking . 22 V De Siberische steden 30 VI Oostelijk Siberië en „het gele gevaar" . . 34 VOORBERICHT De aanleiding tot het schrijven van de hier volgende opstellen over de wrjze, hoe Siberië een Russisch land ,s geworden was de lutnoodiging van de Redactie om voor de sene „Staten en Volkeren" een onderwerp te kiezen. Als straks aan den oorlogsbrand een einde gesteld RÜIl /D mu?IaatS T de °ude de nieuw* taart van Rusland verschnnen za is het niet onwaarschijnlijk, dat het voormalige Tsarenrijk aan zijne westzijde een niet onbela^grqk gedeelte heeft moeten verliezen. Misschien £L™ H m 'Zuidwesten zijne grenzen moeten in- tot heln \-ihCt ?*. Z1,D °OSte,i* «ebied ™* ^n tot heden geschiedde, rekening gaan houden. Dan zal zeker Li *\™cht gfstreefd worden om dit groote Russische land m Azië tot b oe, te brengen. Zelfs indien het tot een zelfstandige Republiek Siberië mocht geraken, - wat mTsschien met wenschehjk is voor welke der partijen ook dan zal het toch eene Russische republiek zijn. Eene Russische republiek om de bevolking, die bijna uitsluitend uit GrootRussen bestaat Russisch is in taal en godsdienst, in zeden bmkenWTten" eD/n 'uj # h°°P duidelijk binken, die mrj in deze bladzijden volgen wil. A. W. STELLWAGEN. I Eene bladzijde uit de Siberische ontdekkingsen veroverings-geschiedenis Het tsarenrijk Rusland heeft zijn aanvang genomen in het midden van het Oosteuropeesche laagland. De eerste pogingen tot statenstichting komen er voor te Nofgorod en te Kiër, maar toen in de 13de eeuw de Mongolen de landstreek overstroomden, werden deze de heerschers, en er ontstonden eene menigte kleine vorstendommen. In t midden der I We eeuw in 1462, komt er echter, met het optreden van Iwan lil Wassiljewitsj als grootvorst van Moskou, eene verandering van blijvende beteekenis. Iwan werd de grondvester van het nieuwe Rusland. Hij veroverde het rijk Nofgorod, dat heel de landstreek tot aan de Witte Zee omvatte; hij ontworstelde zich aan de oppermacht der Mongolen. Hij verwierf zich aen eerenaam van Iwan den Groote. Zijn opvolger Iwan IV, de Verschrikkelijke, had tot hoofddoel zijner buitenlandsche politiek: aan zijn rijk natuurlijke grenzen te verzekeren. Deze grenzen zouden zijn: in 't Westen de kustlanden der Oostzee, in 't Zuiden de Zwarte Zee, de Kaukasus en de Kaspische Zee, in 't Oosten de Oeralische bergrug. Naar 't Oosten was het Iwan's taak de zwakke, afzonderlijke staten der Mongolen te overwinnen. En toeni het hem gelukte het Khanaat van Kazan te veroveren ('552;, kon hij het gebied van den bovenloop der Wolga en de landen aan de Koema tot aan den Oeral toe, bij zijn rijk voegen. Maat aan de grenzen van het nieuwe gebied moesten znne kozakken nog voortdurend met de wapens in de hand ten afweer gereed staan tegen de Mongoolsche strijders, die op heroveren belust waren. Hetman Jermak, de aanvoerder der Donsche kozakken, in die dagen, was bij zijn vorst, tsaar Iwan, in ongenade gevallen, en achtte het geraden, zich uit de paardenvoeten te maken. Te dien einde ondernam hij een veroveringstocht tegen de Siberische Tataren. Zijne onderneming slaagde, en hij maakte zich meester van de veste Sibir. Hij had twee vrienden in de 'Russische kooplieden Stragonof, die groote winsten trokken uit de rijke ertslagen van den Oeral en uit de zoutziederijen, en wier begeerte het dus was, de mijnwerken der streek voor het heden en de toekomst tegen mogelijke Mongoolsche overvallen te behoeden. Welnu, deze heeren Stragonof ondersteunden Jermak, en op de rivier Irtisj overwon de genoemde dappere hetman zijn tegenstander, Khan Koetjoema, zoodat hij zich nu meester van den Oeral kon rekenen, en van heel de Siberische landstreek tot aan de genoemde rivier Irtisj. (1581). Thans was het de gelegenheid voor hetman Jermak om n de gunst van den Tsaar terug te keeren. Hij vraagde vergiffenis en bracht zijn vorst de overdracht van het verworven gebied. Zoo verwierf Rusland den ingang in het Siberische land en daarmee het uitzicht op de verre vlakte, die aan de oostzijde hare grens heeft bij den Grooten Oceaan. Siberië kon een Russisch land worden. Evenals de zeevaarders, kooplieden en missionarissen de stichters der overzeesche koloniën van de westersche mogendheden in Europa geweest zijn, zoo werden nu ook de Russische mijneigenaars met de handelslui in pelswerk, waarvoor Siberië eene soort van land van belofte was, de steun der kozakkentroepen, die in het nieuw geopende land op avontuur uitgingen. De kozakken werden de eigenlijke padvinders in Siberië. Met den steun der Moskousche kooplieden konden zij hunne avontuurlijke tochten als pelsjagers ondernemen, en, al plunderend, waar te plunderen viel, in hun onderhoud voorzien, maar ook steeds verder naar 't Oosten en Noorden doordringen. De zwakke volken der landstreken, die ze doortrokken, hadden de kracht niet om hen, de vreemde, gewapende 265 bezoekers te wederstaan, en deden dan ook maar best, zoo goed en zoo kwaad als het ging, aan de indringers te verkoopen en te verruilen, wat ze van waarde in het pelswerk van hun land bezaten. Hunne aanrakingen met den vreemdeling bleven echter niet bij koopmanschap alleen. Welhaast wordt het doel der indringers nog iets anders: hèt wordt gebiedsuitbreiding ter wille hunner heerschers in het verre Westen, de tsaren van Rusland. In 1640 was te Jakoetsk aan de Serra een nieuw woiwodeschap als steunpunt voor verdere ontdekkingen en veroveringen in Oost-Siberië gesticht. Drie jaar later vertrok van daar met 90 zijner manschappen de kozakken-hetman Pojarkof, gaande het Stanowoi-gebergte in. Allen hadden sneeuwschoenen aan de voeten, hunne wapens en de verdere benoodigdheden voor den tocht in sleden meevoerende. Na eene moeilijke reis tot aan de rivier de Zeja moest men halt houden en ter plaatse overwinteren. Zestig van Pojarkof's mannen stierven van koude en ontbering. Met de overlevenden voer hij in 't voorjaar de rivier af en weldra bereikte hij, als de eerste Europeaan, den machtigen Amoer-stroom. Onze koene avonturiers bouwden zich eene nieuwe boot en het gelukte hun den mond der rivier te bereiken. In den zomer van 1646 waagden ze zich zelfs op de Ochotkische. zee, maar leden schipbreuk bij den mond van den Oelja. överland keerden ze het volgende jaar terug en bereikten na eene afwezigheid van eenige jaren Irskoetsk, van waar ze vertrokken waren. Het is deze merkwaardige tocht geweest, die reeds de aanleiding werd tot de verovering van het Amoergebied. Jerofei Chaborof, de hetman der kozakken, toog in 1650 den Amoer in zijn bovenloop langs, raakte bij Oerka in gevecht met de inboorlingen, die hij natuurlijk overwon, en ontmoette later een legertroep der Chineesche mandsjoe's, wier kracht hij eveneens brak. Eene reeks van jaren duurde van nu af aan de strijd met deze Chineesche soldaten, en 't einde was toen nog, dat Rusland in 1689 voor eenigen tijd al zijne veroveringen prijs moest geven. Het eenige steunpunt, dat de Russen in deze vergelegen streek vooreerst behielden, was Petropawlowsk op Kamtsjatka, de voor een • groot gedeelte des jaars met ijs bedekte en dus onbruikbare havenplaats. Maar men wist althans den weg. En behalve Kamtsjatka werden nog, op bevel van Peter den Groote, de Koerilen bezet (1720), zoodat nu de padvinders van het Russische rijk zoo ongeveer tot voor de deur van Japan aangekomen waren, het land, waarmee in de 20ste eeuw de strijd om de hegemonie in Mandsjoerije en op Korea gevoerd zou moeten worden. Een heelen tijd heeft het geduurd, voordat de beide, in 1720 buren geworden, landen tot eene grensregeling kwamen. Eerst bij verdrag van IJsdo (gesloten 14/26 Januari 1855) werd bepaald, dat eene lijn, tusschen de eilanden Itoerp en Oerop loopende, zou aanwijzen, tot hoever de Russische ter eene en de Japansche heerschappij ter andere zijde zich zouden uitstrekken. Omtrent het eiland Sachalin werd toen mede eene overeenkomst getroffen, het zou onder condominion van de beide mogendheden komen. Thans is, sedert den vrede van Portsmouth in 1905, de noordelijke helft Russisch, de zuidelijke Japansch. De 50ste breedtegraad is de grens. Evenwijdig met de veroveringstochten der Russische kozakken loopen de ontdekkingsreizen der wegbereiders in de Siberische landen, langs zijne riviermonden en kusten. Niet zelden zijn de ontdekkers tegelijk de veroveraars, en omgekeerd. Reeds in J639_/bereikten de eerste kozakken over Jakoetsk de Ochotkische zee, en in 1640 waren zij aan het Baikalmeer. Ongeveer gelrjktndig met de aankomst van een Nederlandsch schip op Sachalin, voer een Russisch vaartuig den Amoer op; 1644. Vier jaren later zeilde de kozak Desjnef, van den mond der Kolyma uit, langs de Aziatische Oostkaap tot aan Anadir. Ook met China was Rusland eindelijk in 1689 tot een contract gekomen, toen bepaald werd, dat het Jablonoi-gebergte de grens zou zijn tusschen het Chineesche en het Russische gebied. Niet veel later, in 1697, waren de kozakken voor 't eerst op Kamtsjatka aangekomen. Ter wille van de ontdekkingsreizen langs Siberië's noord- kust moeten we intusschen nog even in de tijdrekening teruggaan, immers tot naar het einde der 16de eeuw. We zijn dan in den bloeitijd der Nederlandsche ontdekkingsreizen, toen ten onzent de groote vraag aan de orde was, of het niet mogelijk zou zijn, benoorden Azië om, China in Indië te bereiken. Heemskerk en Barendtz hebben in die dagen hun naam vereeuwigd door de ontdekking van Nova Zembla en Spitsbergen. Met hen eindigen dan voor langen tijd alle ernstige pogingen der zeevaarders om in de Karische Zee verder door te dringen, tot ongeveer drie eeuwen later de weleer niet gelukte pogingen opnieuw met kracht ter hand genomen worden. Gedurende heel dien tusschentijd is het nl. slechts één keer gelukt, en dan nog eerst na eene moeilijke onderneming van vier jaren, om van Archangel uit per scheepsgelegenheid den mond van de Obi te bereiken en weer terug te keeren. Het waren de kloeke Russische zeevaarders Moerafjef en Paulof, die van 1735—'39 dien tocht gedaan hebben. Het was duidelijk geworden, dat de ontdekkingsreizen langs Siberië's noordkust geschieden moesten van de mondingsgebieden uit der groote rivieren. Die riviermonden zelve waren reeds in 't begin der 17de eeuw bereikt. Ten tijde van Peter den Groote, en vooral sedert de ontdekkingen der rijke ertslagen in het Oeralische en Altai-gebergte, was er groote begeerte om de onbekende gedeelten der nieuwe Russische gebiedsstreken in Siberië, benevens het verdere dezer geheimzinnige wereld van edele metalen en „voorwereldlijk ivoor", — de in de toendra's gevonden mammouthstanden — te leeren kennen. Niet alleen gewone landverhuizers trokken er heen, maar ook wetenschappelijk gevormde mannen, wien het doen van ontdekkingstochten aantrok. Op deze wijze vernam men voor en na allerlei wetenswaardigs over de Siberische kustlanden, die stuksgewijze bekend werden. In 1743 passeerde de Rus Tsjeljoeskin de naar hem genoemde noordelijkste landpunt. Hij was de eerste Europeaan, die er den voet zette. In 1770 ontdekte men de Nieuw-Siberische eilanden, nadat in 1741 de zeevaarders Bering, Steller en Tsjitikof de, door den eerstgenoemde bekend geworden, Beringstraat en Beringzee hadden bevaren. De Oostelijke gedeelten van Siberië had Bering reeds in 1728— j 743 met Gmelin bereisd. Eerst door den tocht van La Pérouse in 1787 kwam men echter tot nauwkeuriger kennis dezer streken, vooral ook omtrent de scheiding van Sachalin van het vasteland en van de Japansche eilanden. In de 19de eeuw worden weder de wetenschappelijke onderzoekingen omtrent Siberië voortgezet. Mannen als Alexander von Humboldt, die het Altai-gebergte nader leerde kennen (1829) en Middendorff, die het noordelijke gedeelte van Siberië bereisde (1842—'45), maakten zich verdienstel^k. De tot dien tijd voor ontoegankelijk geachte Kara-zee werd in 1869 bevaren en 7 jaar later bereikte de beroemde Zweed Nordenskjöld per vaartuig den mond van de Jenissej. In zijn reisjaar 1879—'80 voltooide hi j zijn roem door van't Westen uit heel Siberie's noordkust langs te varen en daardoor „dit vraagstuk der noordwestelijke doorvaart" op te lossen. En in dezelfde periode van Nordenskjöld's eerste reizen in deze streken komen ook de onderzoekingen van Tsjekanofski's tochten, die de landen tusschen de Lena en de Jenissej nader bekend maakten. Eerst in 1850 komen de Russen ook opnieuw naar den Amoer, en hijst de marine-officier Newelskrj er de Russische vlag. De Tsaar prees zijne daad en gouverneur Moerafjef wist, door het verdrag van Aigoen, van China den afstand van het door Rusland uitverkozen gebied te verkrijgen. In November 1860 komt te Peking eene overeenkomst tot stand, waarbij Rusland's heerschappij aan den Stillen Oceaan naar t Zuiden tot aan de grenzen van Korea wordt uitgebreid: de rivieren Oessoeri en Amoer vormen van nu af aan de grenzen van Rusland naar den Chineeschen kant. Ongeveer 40 jaren later is Rusland's macht al zoo ver, dat het over 't schiereiland Kwan-Toeng gebiedt en Port Arthur en Dalni bezit. Maar dan komt de oorlog van 1904 met Japan, dat den veroveraar terugdringt en hem een deel zijner veroveringen weer ontneemt. Zooveel heeft Rusland uit dezen ooilog echter wel geleerd, dat het, om zijne bezittingen daar in 't verre Oosten van Siberië te behouden, zorgen moet de verbindingen met zijne macht van het Westen in goeden staat te brengen. Maar de moeilijkheden om dit te kunnen, moet men niet gering achten. Tusschen St.-Petersburg en het eindpunt van oost-Siberië, Wladiwostok [de naam beduidt: beheersch het Oosten!], liggen 10.000 kilometer, dat is een afstand per sneltrein van 9 dagen. In 't jaar 1857 gingen drie sotnia's Transbaikalsche kozakken met hunne familiën op reis naar het Amoerland om dit te koloniseeren. Ze werden er op afstanden van 20 tot 30 kilometer verdeeld om ter plaatse het land te bebouwen en er hun bestaan te vinden. Ze hadden tevens voor de veiligheid der streek te zorgen tegen Chineesche grenstroepen, en voor het postverkeer tusschen Transbaikaliê en het Amoerland. Ze volbrachten schitterend hunne taak. Zij rooiden de boomen der bosschen, legden de moeraslanden droog, maakten den woesten grond tot bouw- en weilanden, en deden tevens hun dienst als grensbewaarders met trouw en volharding. Nog veel moeilijker taak dan deze Amoer-kozakken hadden eenige andere bataillons, die in 1858 eveneens uit Transbaikaliê kwamen en aan het Chankameer in het Oessoeri-dal zich moesten vestigen. Zij deden de lange reis naar de Chineesche grens met vrouw en kinderen, den Amoer af en de Oessoeri op, en leden onderweg door allerlei ontberingen. Toen ze eindelijk in hun nieuwe vaderland aankwamen, bleek het, dat de grond niet eens overal voor den landbouw geschikt was. Ze hadden verder met overstroomingen te kampen, kregen nog een aantal strafschuldige bannelingen tot hun last, en raakten in één woord de uitputting nabij. Ze moesten zelfs tot de jacht en de vischvangst, de gewone bestaansmiddelen van de inboorlingen der streek, hunne toevlucht nemen om het leven te behouden. En toen de Chineezen der streek in 1868 tegen hen in opstand kwamen, hadden ze zelfs groote moeite zich te handhaven. Men mag wel zeggen, dat de Amoer-, maar vooral de Oessoeri-kozakken het bovenmenschelijke hebben gedaan om de Russische heer- schappij in dit uiterste Oosten van Siberië te vestigen en gevestigd te houden. II Wat de ontwikkeling van Siberië tegenhield Er is meermalen een zeer ongunstig oordeel geveld over Kusland als koloniale mogendheid. Rusland, zoo hebben zelfs Kussische schrijvers gezegd, kan wel veroveren, groote gebieden aan zich onderwerpen, maar de veroverde gewesten koloniseeren kan het niet. En dan wees men op Siberië Drie eeuwen zijn er verloopen, zei men, sedert de eerste Russische kozakken den Oeral overtrokken om in het Siberische land door te dringen ter wille van den pelshandel met de mboorhngen. En toen op deze wijze de handelsbetrekkingen de aanleiding werden tot veroveringen in het Siberische land en overal vaste punten voor Russische nederzettingen of „tracts werden uitgekozen, die zich langzamerhand tot steden ontwikkelden, toen bleek ten slotte, dat het veroverde gebied in grootte verreweg het moederland overtrof. Maar, zei men verder, er was veel te weinig of haast niet „gekoloniseerd". In dne eeuwen tijds, dat is van de eerste helft der 16e tot aan de eerste helft der 19e eeuw, was de eigenlijke Russische bevolking tot niet- veel meer dan drie müüoen zielen opgekomen. De oorspronkelijke volksstammen, de Boerjeten, de Korjeken en rvamtsjadalen, de Toengoezen en Jakoeten, de Samojeden en Oostjakken, en hoe die Noordaziatische stammen meer heeten mogen, voor een deel herdersvolken, voor een deel jagers en visschers, schier allen natuurvolken, zijn nergens bestand geweest tegen de opdringende Russische macht. Zij moesten wnken, zich onderwerpen, werden in alles dienstbaar aan hunne veroveraars, en daar bleef het dan bij. Eerst in ateren tnd werd er ten minste iets gedaan voor hunne üchamelrjke en geestelijke belangen, voor hunne bekeering tot het Christendom o. a. Maar, over 't geheel genomen, heeft Kusland in de eerste drie eeuwen zijne Siberische kolonie verwaarloosd. Zoo sprak de critiek, en haar laatste woord was: de Russen hebben geen aanleg tot volhardend, alle krachten inspannend en doelbewust beschavingswerk. Zij hebben kans gezien hunne veroveringen in Azië, — met gemiddeld 52.000 kilometer in 't vierkant per jaar nog wel — uit te breiden, tot ze, vereenigd met hun Europeesch rijk, in aHes een gebied in hun bezit hadden van 22.600.000 Q kilometer, waarvan Siberië alleen 12.460.000 □ kilometer bedraagt, dat is IV* maal de oppervlakte van ons heele Europa. Voor dit gansche uitgestrekte gebied stond het met slechts 3 millioen zielen in de bevolkingsstatistiek van 1850 aangeteekend. Als een voorbeeld met hoe weinig gevolg de Russische regeering hare veroverde landstreken zich ten nutte wist te maken, noemt men gewoonlijk Aljaska. Dit Amerikaansdhe schiereiland was in 1785 door de Russen in bezit genomen, maar men achtte het een langen rijd waardeloos; en in de dagen van geldnood, gedurende den Krimoorlog, (1854) bood men het te koop aan Amerika. Eerst in 1867 ging de verkoop eindelijk door en werd het gedeelte vasteland, met al de eilanden er omheen, voor 7 millioen gouden roebels aan de Vereenigde Staten overgedaan. Staatssecretaris Seward schreef toen: „de zeven millioen, die we voor Aljaska te betalen hebben, werden Rusland feitelijk slechts gegeven tot dekking zijner kosten in de ons vriendschappelijke vlootdemonstratie, die Rusland tijdens onzen burgeroorlog hield om de vijandige tusschenkomst van Frankrijk en Engeland te verhinderen". Niet vele jaren later echter, nadat de landstreek in Amerikaansch bezit was overgegaan, bleek toen, in hoe hooge mate ze winstgevend was voor haar nieuwen bezitter. In één jaar, m 1905, bracht ze niet minder dan 150 millioen dollars op. Het gaat echter niet aan, alleen aan Amerikaansch beter inzicht in koloniale zaken deze millioenen-inkomsten toe te schrijven. Waar een nieuw goudland als dat van Klondike wordt ontdekt, komen de onverwachte millioenen als het ware van zelf. Maar toch; dat men in Rusland zelfs geen vermoeden had van hetgeen Aljaska kon beteekenen als mijngebied, dit is misschien een bewijs van onvolkomen onderzoek. Niets heeft echter de ontwikkeling en den bloei van Siberië meer in den weg gestaan dan het feit, dat Rusland er al vroeg eene kolonie voor staatkundige en andere misdadigers van maakte. Siberië werd het land, waarheen de Russische regeering alle onrustige, oproerige en zedelijk verdorven onderdanen verbande. Daardoor kwam het in zóó slechten roep, dat niemand er zich gaarne vrijwillig vestigde. In de jaren 1870—76 werden er gemiddeld 5000 mannen bij rechterlijk vonnis henen geleid, die door 4000 vrouwen en kinderen werden gevolgd. Behalve bij rechterlijk vonnis werden vroeger ook banvonnissen geveld bij keizerlijke oekas, en toen ging het dus al heel gemakkelijk om lastige lieden uit Rusland (te verwijderen. Prof. Mandt, sedert 1840 de lijfarts van tsaar Nicolaas I, verhaalt ons in zijne dezer dagen voor 't eerst gedrukte Lebenserinnerungen, onder andere een geval van een zijner patiënten te St.-Petersburg, die düelleeren wilde. Tsaar Nicolaas I was een tegenstander van het duel, en, daarop bouwende, hadden familieleden van den patiënt Zijne Majesteit een verzoekschrift in handen gespeeld, ten einde de uitdaging ongedaan te maken. De Keizer trad ook werkelijk tusschenbeiden, en in den ochtend, waarop het duel geschieden moest, verscheen een boodschapper voor de woning van den provocateur met het bevelschrift van Zijne Majesteit:' „dat den uitdager 5 minuten rijd werd toegestaan om zijn koffer te pakken, maar dat hij dan dadelijk in de telega van den brenger der boodschap had te stappen, die hem naar Irkoetsk vervoeren zou". Een uur later was de zoo haastig verbannen voorstander van het tweegevecht inderdaad op weg naar Siberië. Na 1876 nam het aantal banvonnissen nog toe, en in de laatste jaren vóór 1906 rekende men hun aantal toch altijd nog op -ongeveer 2000 per jaar. In 't geheel zijn er een millioen bannelingen ingevoerd. Sedert 1906 heette het echter, dat er niet meer gebannen werd, en zelfs heeft de tegenwoordige voorloopige regeering allerlei barmelingen, vooral Finnen, die de pogingen van de laatste jaren der keizerlijke regeering om Finland te russificeeren hadden tegengewerkt, weer terug doen komen. Zooveel kan men met dat al wel als zekei aannemen, dat het stelsel om Siberië als strafkolonie te doen dienen, groot kwaad heeft gedaan aan den lust tot vrijwillige kolonisatie. Doch dit is het alleen niet, wat de volksvermeerdering in Siberië heeft tegengehouden. Er zijn ook oorzaken aan te wijzen, die in de natuur van het land liggen. Wij, die bij spoorwegen en electrisch verkeer zijn opgegroeid, kunnen ons haast niet meer indenken in den tijd, toen de Siberische afstanden het koloniseeren belemmerden. De Russische landverhuizers, die zich in Siberië vestigen wilden, en op weg waren naar hun nieuwe vaderland, hadden oneindige afstanden af te leggen, meestal langs ongebaande wegen, en voor ze hunne bestemming bereikten, was hun lijden dikwijls niet te overzien. Er kwam nog iets bij. Vóór 1861 waren de Russische boeren lijfeigenen, en mochten het landgoed hunner geboorte niet verlaten. Zij bleven dus gebonden aan de hoeve, waar ze ter wereld kwamen. Eigenaardig is ook, dat velen dergenen, wien het vergund werd het land te verlaten, nog liever eene Duitsche haven opzochten om zich naar Amerika in te schepen, dan dat ze naar Siberië overhuisden om zich daar blijvend te vestigen. In de jaren 1891 — 1900 zijn ten minste een half millioen Russen in de Vereenigde Staten aangekomen, en in de 7 jaren van 1900 tot 1906 vertrokken er niet minder dan 485850, en deze alleen uit de Duitsche havens naar de Amerikaansche landen, o.a. ook naar Argentinië. Zooeven is van de Siberische afstanden gesproken. Eenig denkbeeld van deze afstanden geven ons de lijnen van den Siberischen tract, den grooten handelsweg naar China. In 't westen van den Oeral reikt het stoombootverkeer tot bij Perm aan de Karna. Hier begon het overlandtransport over *t gebergte naar Jekatharineburg, — welk traject het eerst voor spoorwegverkeer ingericht werd, — en werd voortgezet naar Tjoeman, de Siberische grensstad aan de Toera, eene kleine zijrivier van den Tobol. De reis van hier, tot waar de Irtisj in de Obi valt, en dan verder stroomopwaarts tot Tomsk, duurde 10 dagen. Voor 't goederenvervoer bezigde men echter liever de Ket of Tsjoelim, nog verder naar het Oosten. En nu weer volgde men den landweg, die ook aan gene zijde der Jenissej opnieuw gekozen moest worden «m de vele stroomversnellingen van den Boven-Toengoeskar te vermijden. Op deze wijze kwam men over Krasnojarsk en Nisjne Oedinsk naar Irkoetsk, dé hoofdstad van Oost-Siberië, die men wel als de havenplaats van het Baikalmeer kan beschouwen. Nu werd het Baikalmeer zelf overgestoken, ten einde de Selenka te bereiken, deze rivier op te varen en Kiachta te bereiken, of nog verder naar het Oosten te gaan en het Amoergebied binnen te komen. Als men nu nog weet, dat de meeste Siberische stroomen slechts enkele maanden van 't jaar goed te gebruiken zijn, maar in ieder voor- en najaar voor eenige weken door ijsgang onbruikbaar zijn geworden, dan beseft men ook in dit opzicht de moeilijkheden van het verkeer. Nog op den dag van heden is eene stad als Irkoetsk bv. ieder jaar voor eenige weken van haar spoorwegstation afgesneden. En ze is nog wel het centrum van het militair en burgerlijk bestuur, de zetel der spoorwegdirectie van het Oostelijke gedeelte der groote spoorlijn. Maar de stad ligt aan gene zijde der Angora, en eene vaste brug over de rivier moet nog gebouwd worden. Een ander beletsel of althans bemoeilijking der kolonisatie van het Siberische land, was het „ongunstig klimaat". Men hield Siberië om de groote koude voor een onherbergzaam gebied. Wie er als banneling henen ging, had natuurlijk geene keuze. Wie er henen toog om in de mijnen rijk te worden, wist, waar hij aan toe was, indien hij er zich tijdelijk vestigde. En ook wie om een voordeeligen handel in pelswerk het onherbergzame land bereisde, keerde na koop en verkoop haastig naar de bewoonde wereld terug. Maar voor 't overige waren de liefhebbers om Siberië blijvend als woonplaats te kiezen, slechts weinig in aantal. Sedert men echter het noordelijk gedeelte van Azië beter heeft leeren kennen, is er veel herziening gekomen in de vroeger zoo ongunstige mededeelingen. Volgt men op de kaart van Noord-Azië den 50sten breedtegraad (dat is zoo ongeveer de breedte van Brussel) dan heeft men over eene lengte van 90 graden een groot vastelandsgebied, het Siberische land met groote droge koude in den winter, bij brandende hitte in den zomer. Maar deze hitte wordt zeer getemperd door de koele nachten, gevolg van den onbewolkten hemel. Eenigszins gelijkvormig met het klimaat van Britsch Canada is deze streek. Te Winnipeg, het Canadeesche tarweland, heeft men eene winterkoude van — 20.5°, en evenzoo te Irkoetsk aan 't Baikalmeer van — 20.8°. Een verschil is nog, dat de hevige winden en sneeuwstormen van Canada er zeldzamer voorkomen. Gaan we echter 10 graden noordelijker, dat is tot op eene breedte van 60° (die van St.-Petersburg), dan komen we in eene Siberische streek van zoo strenge en langdurige vorst, dat de zomers te kort zijn om den grond tot op eene behoorlijke diepte voor den graanbouw te ontdooien. Gaat men echter zuidelijker, dan komt men aan eene breede strook, die, evenals de bodem van 't Canadeesche land bij Winnipeg, den graanbouw veroorlooft. Voor de teelt van vruchtboomen, en voor alle gewassen, die gedurende den winter in den grond moeten blijven, is de strook echter niet geschikt. In dit opzicht komen èn Siberië èn Canada ten achteren bij eene derde korenschuur der wereld, Argentinië, dat behalve een graanland tevens een vruchtenland is. Maar voor 't overige kan men zeggen, dat de meergenoemde Siberische landstreek aan haar zomer van drie maanden genoeg heeft om het graan in de ontdooide bovenkorst van den grond tot volle rijpheid te brengen. Een thermometerstand van 40° R. komt ter breedte van den Siberischen spoorweg regelmatig iederen zomer voor. Een groot nadeel is echter — maar dit geldt in zekere mate ook voor Canada — dat er jaren zijn, waarin de oogst mislukt. De hoeveelheid neerslag uit den dampkring kan zoo gering zijn, en de nachtvorsten kunnen zoo lang in 't voorjaar aanhouden of zoo vroeg in 't najaar optreden, dat het koren niet opschiet of niet tot volle rijpheid komt, en dan zijn zaaikoren en arbeid verloren. Er is echter een groot voordeel aan deze zelfde landstrook verbonden. Dat voordeel is de zeer vruchtbare grond, de beroemde „zwarte aarde", de „tsjernossom", die in Europeesch Rusland een aanvang neemt, en in Azië, dus aan de Siberische zijdevan het Oeralisch gebergte, doorloopt tot aan de rivier de Obi, en zelfs tot aan den Jenissej. Hier zijn nog verre verre vlakten, waar „de zwarte aarde" in hare weelderige vruchtbaarheid volkomen ongebruikt ligt, wachtende op de landbouwende kolonisten, die slechts hebben te ploegen en te zaaien om een overvloedigen oogst te verwachten. Benoorden den 58sten breedtegraad, voor zoover het Westen van Siberië aangaat, maken de boschmoerassen het terrein voor menschelijke woonplaatsen minder geschikt. Alleen is met uitgesloten, dat eenmaal een gedeelte der wouden geveld en de streek door afwatering wordt drooggelegd. Dan kan ook hier verdere arbeid loon geven en aan eene nijvere bevolking welvaart schenken. Zelfs als het moest blijken, dat dit droogleggen der moerassen tot de onmogelijkheden behoorde - wat niet waarschijnlijk is, - dan was er nog eene andere uitkomst. De natuur is soms grillig, maar niet zelden ook zeer wijs bij het verdeden harer schatten. Juist in dit nog onbebouwbaar gebied van Siberië zijn de beroemdste vindplaatsen van graphiet, van goud en andere metalen. Bodaibo, in t Oosten van het Lenagebied, is ééne van de talrijke plaatsen, waar het klimaat den landbouw verbood, maar de goudopbrengst den ondernemer rijk maakte. Een en ander doet het toch wel vreemd schijnen, dat Rusland ieder jaar talrijke landverhuizers den Oceaan liet oversteken om in Amerika brood te gaan zoeken, terwijl het m Siberië groote gebieden ongebruikt had liggen. Doch hoe dit zij er is veel ter verontschuldiging dezer verwaarloozing bn te brengen, en bovendien: er waren dan toch ten minste reeds drie millioen Russen in Siberië gevestigd, toen de IVde eeuw een aanvang nam. III De kozakken Eene eigenaardige Russische instelling is het kozakkenwezen. Het is zeer oud en dagteekent misRr.hiVn „JU eeuwen, voordat de Moskovieten de macht in handen hadden. De naam kozak is een Turksch woord, dat de beteekenis heeft van „heen-en-weer trekkenden", langs de wegen levenden. In het Tataarsch bedoelde men met het woord een „avonturier", een vrijbuiter, eene beteekenis, die eveneens naar behooren het karakter aanduidt van hem, die zoo heette. De opdringende Tataren, een Mongoolsch volk, dat met hen in botsing kwam, wijzigde de beteekenis: kozakken werd voor hen „de grenzen bewakende Klein-Russische soldatenbenden". De Tsaren van Moskou, zoowel als de PoolschLitluensche vorsten, hebben in den voortijd „de in dagen van voortdurenden strijd ontstane blijvende vereenigingen van weerbare manschap", zooveel ze konden voorgestaan en in de hand gewerkt. Al voortgaande in den tijd werden de kozakken „vereenigingen van onverschrokken strijders, die de grenslanden bewoonden en bewaakten tegen vijandelijke invallen". Voor hun doel namen ze allerlei strijdbare elementen in zich op, vluchtelingen, goeden en boozen, misdadigers ook, volkenschilvers zelfs, en samen vormden ze een troep soldaten, waarop te rekenen viel. Reeds in de 13de en 14de eeuw worden ze genoemd. Er ontstonden kozakkenvereenigingen aan de Wolga, den Don en den Oeral, en onder deze waren menschen uit GrootRusland, uit Polen en tot uit Hongarije en Servië toe. De aan den Dnjepr wonende Oekrainsche kozakken (Oekraïne beteekent grensland) zoowel als de Saporogische (sa porogi = aan gene zijde der stroomversnellingen van den Dnjepr gezetenen), werden door Sigismund, koning van Polen, in hunne militaire organisatie erkend en deden hun dienst m den strijd tegen Mongolen en Turken. Ze stonden onder hunne zelfgekozen hoofden of hermans. In 't begin hadden ze geen paarden, maar in de 17de eeuw werden ze bereden manschap en welhaast geduchte ruiterbenden. Vroolijke zorgeloosheid, gastvrijheid, gehoorzaamheid bij vermetelen moed, waren hunne deugden, maar hebzucht, ijdelheid en dronkenschap de donkere kanten van hun bestaan. Hunne telkens voor één jaar gekozen atamannen of hermans hadden het oppergezag, maar verder geene voorrechten. Onder den hetman stonden de starsjina's of oudsten, die in hunne yitsja's, d.i. de hoofdzetels hunner kozakken-gemeenten, het bestuur voerden. Tijdens de regeering van Peter den Groote werd het democratische element hunner instellingen echter zooveel mogelijk teruggedrongen. Ook werden ze gaandeweg tot het landbouwbedrijf gebracht. Er werd eene soort van aristocratie onder hen gekweekt en met medehulp van deze de macht der hoofdmannen ingekort, totdat men ze te gelegener tijd door eigenlijke regeeringsambtenaren kon vervangen. In 1 734 kregen ze ten slotte een Russischen militairen gouverneur boven zich gesteld, en in 1875 werd hunne positie opnieuw geregeld. Meer dan in Rusland zelf misschien hebben de kozakken aan de Tsarenmacht onbetaalbare diensten gedaan bij de ontdekkings- en veroveringstochten in Azië. Ze hebben er bovendien in hooge mate medegewerkt aan de kolonisatie der bij Rusland aangehechte, weinig bevolkte landen. Begonnen als grensorganisatie, trad het kozakkenwezen ook in Siberië beschermend op, waar nederzettingen van Russische landbouwers door nomadiseerende inboorlingen werden bedreigd. Zoo werden de kozakken wegbereiders en verdedigers. Zij waren soldaten en kolonisten tegelijk in het Siberische land. Zij gingen altijd maar weer vooruit, tot aan de Chineesche grenzen toe, en daarover, naar 't Oosten en naar 't Zuiden. Overal zijn hunne regimenten aangekomen. Iedere sotnie (van honderd man) is al een leger of voysko, en al de voysko's vormen eene armee van 52 regimenten kavalerie, 8 bataillons infanterie en 20 batterijen artillerie. Deze alleen in vredestijd, in tijd van oorlog zijn er driemaal zooveel. Hunne posten gaan tot in het verre Zuiden en Oosten van Siberië, tot den Amoer en den Oessoeri, tot Toerkestan en Transbaikalië. Reeds als knaap komt het kozakkenkind in de militaire oefenschool. Met vaders paard opgroeiende,, is hij op volwassen leeftijd een volleerd ruiter. Is hij 18 jaar dan volgen drie jaren opleiding, twaalf jaren actieven dienst en nog vijf jaren actieve reserve. Dat blijft dan zoo tot zijn 50ste jaar. Hij moet zijn eigen uitrusting, uniform en paard, meebrengen en de regeering verschaft hem zijne wapens, een ,,sjasjko' of sabel, soms eene lans, een karabijn en een zweep, de nogaika. De kozak voelt zich dus in de eerste plaats soldaat, oorlogsman. Te allen tijde ligt zijne uitrusting gereed en staat zijn paard klaar om met hem te kunnen aantreden, zoodra de hetman hem oproept. Langzamerhand ontstonden op de oude grensstations tevens de kozakkendorpen, de stanitza's. Maar er is groote scheiding tusschen eene gewone boerennederzetting en eene stanitsa. In 't dorp woont geen kozak, in de stanitsa geen boer. Een kozakkenkind dient in het kozakken-regiment, een boerenzoon heeft zijn nommer bij de Russische linietroepen. Huwelijken tusschen dorpsfamiliën en stanitsamenschen komen zelfs maar zelden voor. Maar de kozakken zijn er altijd trotsch op geweest voor „de trouwste dienaren van den Tsaar" te boek te staan! In Siberië hebben de kozakken ruimte van landbezit. Met name aan de rivier de Irtisj is eene ruim 10 kilometer breede strook van den rechter oever, van 't Saissanmeer tot aan Omsk, voor de kozakken uitgelezen. Daar wonen geen boeren. Wel aan den linkeroever, waar de zoutsteppe tot dicht bij de rivier voorkomt. Op Oud-russische wijze is de grond, bij de instelling der stanitsa, ingedeeld: ieder dorp krijgt als gemeente-eigendom eene oppervlakte van 30 desjatienen (ongeveer 30 hectaren) voor ieder mannelijk gemeentelid, en nog eenmaal diezelfde oppervlakte als reserve. Wat er na deze verdeeling nog overblijft, is ter beschikking van het legerbestuur; daarvan ontvangen de hoogere kozakken-officieren, die buiten het dorpsverband staan, rijkelijk hun deel. Er zijn kozakken-huishoudens, die 1 50 en meer desjatienen uitmuntend akkerland bezitten, — want ook de kleinste knaap in het gezin komt op voor 30 desjatienen — behalve het deelrecht op de weide van het reserveland. In de gemeente zelve heerscht nog, als op Java, het gemeenschappelijk grondbezit, de Russische m i r: iedere familie heeft recht op zooveel land als, te rekenen naar de verhouding harer mannelijke leden en die van heel het dorp, zooals de aldus ontstaande deelsom uitwijst. Hieruit volgt, dat nieuwe verdeelingen geëischt kunnen worden, als de aantallen mannelijke bewoners vermeerderen of verminderen. In de kozakken-dorpen is echter nergens sprake van nieuwe verdeelingen. Daar is zoo'n overvloed van land, dat men er zelfs niet aan denkt alles te bebouwen. Daar zijn heele streken, die nog nooit onder den ploeg kwamen. Daar bouwt men 5, 6 jaren achter elkander op dienzelfden akker zonder bemesting en neemt dan een ander nog ongebruikt stuk land voor nieuwe akkers. Bij de kozakken-familie bestaat de rijkdom in paarden en vee. En wat de paarden aangaat, die dienen tevens als melkvee. Want de Siberische kozakken hebben van de steppenbewoners het drinken van koemis, d.i. gegiste paardemelk, geleerd en doen daar hun voordeel mee. Het is te begrijpen, dat het bezit van paarden niet communaal is. Zelfs worden ze in de weiden afgezonderd gehouden. Dit is echter niet het geval met den overigen veestapel, ofschoon ook daarbij persoonlijk bezit heerscht. Het rundvee en de schapen zijn voor de kozakkendorpen van hooge waarde, de koeien vooral om de melk, de schapen om hunne vachten. Overal om de stanitsa's, ter breedte van een paar kilometer, voordat men het eigenlijke dorp bereikt, zijn de weiden met het grazende vee en ziet men de schaaps- en runderkooien, van vlechtwerk vervaardigd en met mos bedekt, waarin de dieren bij feilen Noordenwind beschutting zoeken. Toch treedt de winterkoude dikwijls zóó heftig op, dat niet zelden het derde gedeelte en" somtijds wel de helft van het vee er onder bezwijkt. In de laatste 15, 20 jaren hebben echter ook de Siberische kozakken de waarde van hun^vee op hoogeren prijs leeren stellen en de dag is niet verre, dat ze hunne koeien en schapen gedurende den winter bij stalvoedering zullen onderhouden. Ook de omstandigheid, dat de uitvoer van boter per spoor begint mogelijk te worden en hier en daar zelfs van belang toeneemt, is eene reden tot betere verzorging van het vee. Wat den landbouw betreft, daarin zijn de Siberische kozakken nog zeer achterlijk. Het landbouwbedrijf strekt niet verder dan voor eigen behoeften noodig is. In 't voorjaar trekt de kozak met zijn wagen en den eenscharigen ploeg naar de tsjernosjom, en hij blijft op het land tot hij den akker gereed en het zaad in de voren heeft. Dan keert hij huiswaarts en wacht tot den oogsttijd in Augustus of begin September, voor hij zich weder op den akker vertoont. Maar nu moet er haast gemaakt worden, want soms komen de nachtvorsten al te spoedig hem verrassen. Een groot voordeel is het, dat de jongste tijd tot in deze afgelegen gewesten de door Amerika geleverde landbouwmachines heeft gebracht om het werk van den oogst te bespoedigen. Dorschmachines met strooverbranding tot drijfkracht zijn al geen zeldzaamheid meer. Voor heden berekent men echter den oogst nog maar op een derde gedeelte van hetgeen Europeesche landbouwstaten per akker opleveren. Van de vier oogsten, zegt de Siberiër, valt er één goed uit; twee zijn er gewoonlijk voldoende, en de vierde mislukt. Is het wonder, dat de Siberische kozaklandbouwer van zijne graanvoorraden te besparen weet? In het goede jaar moet de overvloed worden verdeeld: één deel voor den aanstaanden winter, en het overige in de schuren voor de magere jaren en het misgewas. Bezoekers der stanitza's staan dikwijls verbaasd over de groote graanvoorraden, die de kozakken-boeren in hunne schuren hebben opgeborgen. IV De boerenbevolking De kern der bevolking van het Siberische land zijn de Russische boeren. Sedert den tijd der eerste ontdekkingen en veroveringen achtte de regeering het nl. voor de verbinding met het nieuw verworven gebied van belang overal nederzettingen van boeren te vestigen, welke nederzettingen dan als tracts, of rust- en wisselplaatsen, voor de doorreizende officieren en ambtenaren moesten dienen, Zoo groeiden uit deze eerste nederzettingen eene reeks van koloniale steunpunten, van stadjes en steden, die de ver- bindingslijn vormden, waarlangs Moskou en St.-Petersburg voeling met het verre land hielden. Maar wisselplaats te zijn voor officieren en ambtenaren, die bij hunne komst van alles voorzien moesten worden, was voor menige nederzetting een dikwijls zwaar te dragen last. Niet zelden gebeurde het, dat de bewoners der aldus geplante dorpen hunne woonsteden verlieten en in de taiga, d. i. het boschmoeras, verdwenen om daar op eigen gelegenheid een bestaan te zoeken. Eene andere oorzaak van het kwijnen der nederzettingen was het geringe aantal vrouwen, die overkwamen. Telkens weer moesten boerenmeisjes uit Europeesch Rusland gedwongen worden naar de tracts te reizen om met de daar gevestigde boeren in 't huwelijk te treden en er familiën te helpen grondvesten. Maar meer dan een begin van populatie voor Siberië kan men in deze manier van koloniseeren, die tot aan 't einde der 19e eeuw stand hield, wel moeilijk zien. Verder waren er nog landverhuizers naar Siberië getrokken om des geloofs wille. De „Oud-geloovigen" _met name, maar ook andere secten van allerlei afdwalenden van de heerschende orthodox-Russische kerk, trokken zich liever in de boschstreken ten Noorden der steppe en beoosten den Jenissej terug, om bij zwaren arbeid in het vreemde land een bestaan te zoeken, dan „hun geloof te verzaken in het onverdraagzame Vaderland". Nog heden gebeurt het bij het zoeken naar nieuwe streken ter kolonisatie, dat men op zoo'n eenzame hoeve, zoo'n z a i m k a, of ook wel op een klein gehucht, uitkomt, waarvan men het bestaan zelfs niet vermoedde. Doch ook deze manier van koloniseeren beperkte zich uit den aard der zaak tot geringe volksvermeerdering in het groote land. Eerst sedert den aanleg van den grooten Siberischen spoorweg, die, in 1892 begonnen, met bekwamen spoed van den Oeral naar 't Oosten vooruitschoof, zoodat hij in 1895 den Ob, in 1898 den Jenissej en in 1902 het Baikal meer bereikte, kwamen echter de kolonisten 'bij menigte naar het nieuw te bevolken land. De dagen der verwaar loozing van Siberië waren voorbij, die van belangstelling in de groote, winstgevend te maken kolonie aangebroken. Het moederland begon in te zien, dat Siberië menschen noodig had om tot ontwikkeling te komen. Reeds in het laatste gedeelte der 19e en 't begin der 20e eeuw, in de periode van 1896—1904, vertrokken er ieder jaar ongeveer 100.000 tot 200.000 Russische boeren naar het nieuwe vaderland, maar ofschoon dit cijfers van beteekenis zijn, waren zulke aantallen nog niet voldoende. In 1904—1905 komt de oorlog met Japan, die aan Rusland's bedoelingen om in Oost-Azië de eerste macht te worden, zulk een gevoeligen stoot achteruit toebracht. Om zich te herstellen van den schok, niet minder om voor de toekomst in Oost-Siberië een land van afweer te hebben tegen het opdringende, voorwaarts schuivende Japan, moest men zorgen, dat de landverhuizing van Russische mannen en vrouwen met kracht en spoed werd voortgezet. Terstond na het sluiten van den vrede spreken dan ook de cijfers van de aanmoediging der regeering in zake de emigratie der boeren. Een duidelijk beeld van die meerdere belangstelling geven de cijfers der landverhuizing in de perioden 1896—1904 en van 1906—1913. In de eerste periode vertrokken er, zeiden we, ieder jaar 100.000 tot 200.000 Russische boeren naar Siberië. Terstond na den oorlog met Japan, toen de regeering dien trek der boeren zeer aanmoedigde, werden echter de cijfers dadelijk hooger. Ze waren de volgende : In 1906 vertrokken 216.600 landverhuizers „ 1907 „ 577.000 „ 1908 „ 759.000 „ 1909 „ 707.500 „1910 „ 353.000 „1911 „ 226.000 „1912 „ 259.000 „1913 „ 327.000 Men ziet, dat de jaren 1907, 1908 en 1909 den achter- 304 stand der oorlogs-periode overvloedig inhaalden. En dat V.) ..en '^'^ de landverhuizing zagen verminderen is waarschijnlijk het gevolg van het feit, dat in de vier voorgaande jaren de trek der boeren wat al te groot was geweest. Sedert 1913 is nu de streek langs den grooten spoorweg behoorlijk bezet en moeten dus de kolonisten naar afgeIegener streken trekken. De gronden in den Altai, eigendom van den Tsaar en door hem voor de kolonisten afgestaan, is natuurlijk ook reeds verdeeld. Men mag dus aannemen, dat de grootste landverhuizersgolf aan 't afnemen is, ofschoon ze groot genoeg blijft om de bevolking als in eene reeks te zien toenemen. Thans werd het steppengebied tusschen Oeral en Altai voor vele Russische boeren het beloofde land van godsdienstvrijheid en een ruimer bestaan. Van nu af aan kwamen er tienduizenden, en sedert de nieuwe oekas van vrijwording honderdduizenden uit Rusland naar Siberië. Het nieuwe middel van vervoer gaf verder aanleiding tot eene onafgebroken landverhuizing. Tot 700.000, tot 800.000 Russische leden van boerenfamiliën, die onder inschrijving in de regeerings-registers, in één jaar uittrokken, en deze dan nog vermeerderd met de velen, die op eigen gelegenheid de reis ondernamen, maakten van deze landverhuizing eene soort van volkstrek. Eene machtige sociale oorzaak had in dezen met het totstandkomen van den nieuwen grooten spoorweg samengewerkt. Tsaar Alexander II had in 1862 de lijfeigenschap der boeren opgeheven. De vrijgemaakte boeren hadden in de dorpsgemeenten gemeenschappelijk grondbezit gekregen, maar ook den schuldenlast op de gemeente der gelden, die de Staat voor hare vrijkooping had moeten uitgeven. Daartegen kwamen toen de boeren in verzet en sloegen zelfs tot opstand over. Maar gelukkig daagde er uitkomst, toen de nieuwe spoorweg een verbeterd verkeer inleidde en minister Sergius Witte met het denkbeeld voor den dag kwam, in Siberië nieuwe boerendorpen te stichten. Een groot voorrecht werd het voor den boer, die naar 305 Siberië overhuisde, dat hij bij aankomst aldaar door iemand van de koloniale commissie in ontvangst en onder bescherming werd genomen. Er werd een groot centraal-bestuur te Omsk voor de aankomelingen gevestigd, en de toegangswegen naar het nieuwe gebied vooraf gereed gemaakt. De regeering gaf op billijke voorwaarden voorschotten voor den aanleg der dorpen, voor woningenbouw, voor gereedschappen en trekvee, bij het bedrijf behoorende. Er werd eene zeer groote prijsvermindering op hel spoorwegverkeer toegestaan, vrachtgoederen, huisraad en gereedschappen haast gratis overgebracht, en vrijdom van belasting voor een paar jaren, opdat de boeren in hunne nieuwe woonplaatsen op hun verhaal zouden komen. Tevens konden deze boeren te allen tijde om raad en daad komen bij de ambtenaren, door de regeering daarvoor aangewezen. Deze ambtenaren zorgden al mede voor de verdeeling der te bebouwen landerijen. Zóó ruim als de kozakken werden de boeren echter niet bedeeld. Zij kregen 12 tot 15 desjatienen akkerland (de kozakken 30), doch geen reservegronden. Maar ze hebben in Siberië toch altijd nog het dubbele of zelfs drievoudige aan bouwgrond van hetgeen ze in Rusland hadden. Jammer is het echter, dat het communaal grondbezit, de mir, behouden moest blijven. Behalve de kolonisten, die zich bij de regeering als landverhuizers voor Siberië aanmelden, zijn er ook velen, die op eigen risico de reis ondernemen. Dezulken hebben geen recht op ondersteuning, en zelfs geen recht op een stuk bouwgrond. Ze terugzenden, dat gaat echter ook niet. Toen het in de jaren 1909 en 1910 bleek, dat er in de Altai-stéppe niet minder dan 250.000 menschen aanwezig waren, die zich niet hadden laten inschrijven, leverde deze ongecontroleerde hoeveelheid arbeiders geen geringe moeilijkheid. Het einde was, dat men voor ongeveer 200.000 menschen eene plaats vond in het Amoergebied, waar ze in de nabijheid van den nieuw te bouwen Amoerspoorweg akkerland zouden krijgen. Er viel niet veel over te redeneeren: wie niet wilde, werd gedwongen te gaan. Niet zelden is het ook voorgekomen, dat men een gedeelte * ■ 306 der andverhuizers naar Rusland zelf terugzond. Het lot derzulken is niet benijdbaar. Toen ze Rusland verlieten, verkochten ze al hun hebben en houden en hetgeen ze er voor ontvingen, ging op reis en in het vreemde land spoedig aenoeg door de vmgers. Bij terugkeer in 't vaderland stonden ze dan broodeloos en met leege handen. Menigeen bezweek in dezen nieuwouden strijd om het bestaan. Toch waren-er gemiddeld ieder jaar 10 percent der kolonisten die de terugreis moesten aanvaarden. En ofschoon er in de laatste jaren verbetering in den toestand kwam, toch bleek het aantal der retourneerenden niet gering. In 1911 waren iSl^ ^a^nn^ 68-60>° <30 °/o der kolonisten), in 9 2 nog 32.700 (d.i. 13% der kolonisten), terwijl voor 1913 een minimum van 23.000, dat is 7% van alle vertrokkenen, weer naar Rusland terug moest. Voor de provinciën Jenissejisk en Irkoetsk was het aantal teleurgestelden nog bovendien zoozeer verhoogd, doordien het zaaizaad door koude regens en strenge nachtvorsten vernietigd was. Maar het grootste leed is nu geleden en alle mogelijke maatregelen worden getroffen om verplichten terugkeer naar Rusland in de toekomst te voorkomen. Hoeveel akkergrond er in westelijk Siberië voor de opneming van Europeesche Russen nog over is, valt moeilijk te zeggen De distacten die als steppenland zonder bijzondere exploitatie verdeeld konden worden, zijn reeds zoo goed als bezet. Wie de middelen bezit om zich tegen den prijs van 100 roebels m eene bestaande dorpsgemeente in te koopen, kan nog hier en daar een plaatsje vinden, maar lang kan ook dit niet meer duren Nemen de vestigingen van nieuwe landverhuizers nog toe, dan zal er naar middelen moeten omgezien worden om boschmoerasgtonden, voor droogmaking geschikt, in orde te brengen voor akkerland. Inderdaad is van regeeringswege daar ook reeds mede begonnen. Ook verder naar 't Oosten, in het Transbaikalsche gebied, zijn nog verre vUkten die weliswaar door hun streng continentaal k imaat en hooge ligging voor den landbouw niet in de eerste plaats geschikt zijn, maar die althans eene loonende veeteelt mogelijk maken. In de zuidwestelijk van het eigenlijke Siberië gelegen Kirgiezen-steppen gaat men zelfs zoover, dat aan de nomadiseerende bewoners de keuze wordt gelaten tot het kiezen van vaste woonplaatsen of tot het verlaten voorgoed van die gronden, welke nog voor akkerland geschikt zijn. De Kirgiezen kunnen dan met hunne kudden andere terreinen gaan opzoeken. Intusschen komt, bij de steeds toenemende bevolking, in sommige gedeelten der landbouwdorpen toch ook de dag, dat men niet verder kan gaan. Gelukkig is er nog een middel om meer voordeel van den grond te trekken. Dat middel is de overgang van den roofbouw in den intensieven landbouw. Nog altijd bouwt men in Siberië op denzelfden akker vele jaren achtereen zonder bemesting, en als dan de grond door uitputting niet meer geven kan, dan kiest men een ander terrein „zwarte aarde" ... tot ook die akkers verlaten moeten worden. Eindelijk echter zal het zelfs aan deze verwende landbouwers wel duidelijk worden, dat ook de zwarte aarde ten slotte geen voedsel meer bevat, en het niet baat over tekort aan nieuwe akkers te klagen. Een ander stelsel van bewerking van den grond, bemesting van de akkers, die onder roofbouw hebben geleden, zal een beteren toestand doen geboren worden. Zoodra betere gelegenheid om de producten van den grond voor den uitvoerhandel naar goede markten te verzenden, gaat medehelpen om den boer groot geld voor graan en suikerwortels te doen bedingen, kan hij en zal hij een deel van zijne ontvangst aan meststof besteden en de braakakkers opnieuw vruchtbaar maken. De veeteelt in de steppenlanden van Siberië is zeer gewichtig, in het boerengebied nog gewichtiger dan in de kozakkendorpen. Met name zijn de hoeveelheden boter, die, in zoo verre van alle moderne transportgelegenheden verwijderde streken, gekamd wordt, meer dan enorm. De Siberische boter komt nu reeds over Rusland naar WestEuropa. Een transport van vier weken en meer maakt het sterk gezouten product, vermengd als het wordt met inlandsche boter, nog geschikt voor de consumptie tot in het RijnschWestphaalsche nijverheidsgebied toe. 308 Aan de Denen de eer, dat ze in een korten tijd de Siberische boeren omtrent het melkbedrijf en de boterbereiding op de hoogte gebracht hebben. Binnen 15 jaar is aan dit bedrijf eene ontwikkeling gegeven, die het best door cijfers te illustreeren is. In 1898 voerde Siberië 2.440.000 kilogram boter uit, in 1906 was dit cijfer reeds tot 48.650.000 kilogram geklommen, en in 't jaar 1909 bedroeg het zelfs 140.870.000 kilogram. Thans — dat is in het jaar voor den oorlog, — loopt er iederen dag een trein met koelwagens, die de boter b.v. uit Novo-Nicolajefs aan den Ob, uit West-Siberië dus, naar de Oostzee brengt, vanwaar ze per scheepsgelegenheid verder wordt verzonden. Reeds nu is het zoover, dat de Siberische boer, vooral die in West-Siberië, het oneindig beter heeft dan de Russische, die vóór de agrarische hervormingen niet zoo heel ver meer van het proletariaat en diepe armoede verwijderd was. De oudste ingezetenen van Siberië, de eerste kolonisten dus, noemen zich „Sibirjakken", en het woord is een eeretitel. Welnu, de boterboer van West-Siberië wordt ook het liefst met dienzelfden naam genoemd. Hij is tot welvaart gekomen. Hij heeft eene eigene plaats in de statistiek van het theeverbruik. Hij gebruikt viermaal zooveel van dezen nationaalRuSsischen drank als zijn collega in Europa. Hij heeft geen schamele hut, zooals de Groot-Russen in eigen land, maar eene fatsoenlijke houten woning.. Hij draagt een helrood katoenen hemd en zijne vrouw bonte rokken. Hij heeft het gevoel, dat hij de meerdere is geworden van zijne stamgenooten in Europeesch Rusland. Hij is nooit lijfeigene geweest. Hij is in taal en uiterlijk nog Groot-Rus, maar hij is het in eene andere wereld. Hij gelooft ook in beschaving gewonnen te hebben. Hij meent zeker, dat hij en zijn land eene toekomst hebben. Hij weet ook, dat Ruslands welvaart voor een groot deel van Siberië's bloei afhangt. Hij gaat er aan denken in zijne woning het portret van Sergius Witte in plaats van dat van Nicolaas II op te hangen! — V De Siberische steden En ook de Siberische steden en hare bevolkingen verdienen eenige vermelding. Van de ongeveer 12 millioen zielen, die Siberië thans telt, rekent men reeds 2 millioen menschen als stadsbevolking. Men vindt de oudere steden van Tsjeljabinsk aan den Oeral tot aan Irkoetsk aan het Baikalmeer. Het zijn uitbreidingen van de oorspronkelijke tracts, waaruit in den nieuwsten tijd de stations van den Siberischen spoorweg ontstonden. Verder naar het Oosten komen Tsjita, Blagofjetsjenks en Wladiwostok, de hoofdsteden der provinciën Transbaikalië, het Amoerland en het kustgebied Oessoeri. In de rij dezer stedelijke woonplaatsen vinden we de eerste eigenlijke stedelijke gemeenten, zoOals Omsk, Tomsk en Irkoetsk, die zich in den nieuwsten tijd haastig uitbreidden en van 30 k 40 zielen in 1880 tot over de 100.000 menschen in 1914 kwamen. Als een voorbeeld, hoe spoedig ook in Siberië eene stad tot bloei kan komen, vermelden we Tsjita. Het was in 1800 niet meer dan een kolenstation met een paar honderd kolonisten ter plaatse. In 1825 werd het een verbanningsoord der „decabristen", de partij, die bij de troonsbeklimming van Nicolaas I een opstand had gewaagd, om tot een constitutie te geraken, maar 't onderspit had gedolven. Een groot aantal hunner moest naar Siberië. Ze lieten hunne vrouwen overkomen en bouwden te Tsjita de „damskaja , de damesstraat. Deze werd het begin der stadsuitbreidingen in 1890 telde Tsjita reeds 11500 bewoners. Op dit oogenblik wordt het aantal op 70 a 80 duizend begroot. Ook Wladiwostok is van eene kleine nederzetting spoedig opgekomen. De stad heeft eene voortreffelijke haven, die slechts van eind December tot einde Maart toevriest* — zoodat dan de ijsbrekers een vaargeul moeten openhouden (voor schepen van boven de 800 ton), '— maar 't overige gedeelte van 't jaar toegankelijk blijft. In 1910 bedroeg de bevolking er ongeveer 90.000 zielen (het garnizoen niet mede gerekend), waarvan 53.000 Russen en o.a. 29.000 Chineezen. Het is de hoofdplaats van de Primorskaja Oblasti, de kust- provincie, het grensland aan de Japansche zee. De oppervlakte dezer provincie bedraagt ongeveer 580.000 K.M3., dat is 18 maal Nederland, en, herbergt ruim tyj millioen zielen (ruim 360.000 van deze zijn Russen). Ter zijde van de hierboven aangegeven lijn zijn de steden minder talrijk. Semipalatinsk en Barnaul, de zetel van het voormalige keizerlijke bestuur, mogen ook nog genoemd worden. Tobolsk niet minder, het centraalpunt van het gewichtigste der Westsiberische gebieden. Voor 't overige zijn er nog eene reeks kleinere plaatsen, die hunne toekomst met goede verwachting op een spoedigen bloei te gemoet gaan, als b.v. Blagowatsjtsjenski, ter plaatse, waar de Zeja, in den Amoer valt. Novo-Nicolejefsk, (voor vijftien jaren slechts eenige hutten en nu reeds met 85000 zielen), Nertsjinsk, Kiachta, Krasnojarsk (met zijne domkerk met vergulden koepel, die naar alle windstreken boven de stad uitsteekt). Wie in Siberië rijk wordt en zich voor de landstreek verdienstelijk wil maken, laat eene kerk bouwen. Zoo ontstond de domkerk van Krasnojarsk in 1843—'50, toen de rijke goudmijnen-bezitter Sjitsjegoligof haar bouwen liet en er een half millioen gulden voor over had om haar inwendig te versieren. Andere steden zijn: Jenisseïsk, Bamaul en Tjoemen. Jennisseïsk ligt in de vlakte aan de Jennissej. Het is eene oude stad, die echter den indruk van nieuwheid maakt. De houten huizen zijn slechts lage gebouwen, maar de prachtige kerken trekken zeer de aandacht, evenals de breede straten, die echter voor een deel nog ongeplaveid zijn, zoodat het geheel een dorpsch aanzien heeft. De 12000 inwoners bestaan van den pels- en vischhandel (de Jennissej is evenals alle Siberische rivieren rijk aan visch), van landen mijnbouw in den omtrek der stad. Zij zijn voor een groot deel afstammelingen der Russische kolonisten, der politieke bannelingen en misdadigers, die er hun vonnis volgden. Maar een deel der bevolking noemt als hare voorouders de weleer uit Rusland gevluchte oudgeloovigen, mannen en vrouwen van geloofsovertuiging, die voor die overtuiging wisten te lijden; karaktermenschen. Allen samen genomen heeft men de vlek van den oorsprong uit veroordeelden reeds lang uitgewischt. De snelle opleving van vele steden in Siberië is vooral gevolg geweest van den aanleg van den grooten spoorweg. Spoorwegbestuur, spoorweg-beambten en ambtenaren brachten nieuwe bevolkingen aan. Tomsk, het centraalpunt van het voor eene volksnederzetting meest geschikte terrein, is de stad voor spoorwegwerkplaatsen, voor eene gansche ambtenarenschaar. De beide stations ter plaatse liggen een heel eind van de oorspronkelijke stad, maar de open ruimten tusschenbeide worden eene nieuwe kolonie. Ook voor Omsk geldt hetzelfde. Hier zijn 20 k 25 duizend menschen als met den spoorweg voorgoed meegekomen. Krasnojarsk en Novo-Nicolajefsk zijn met Amerikaansche snelheid opgekomen. Maar Omsk en Tomsk zijn reeds zeer voorname plaatsen; de eerste stad in economisch opzicht als centrum van het verkeer.. Tomsk is het middelpunt van het geestelijke leven: het heeft een universiteit en een technische school. In onze dagen, nu de Russische toestanden zoo geheel anders zijn geworden dan ten dage, toen men nog onder het absolutisme der Tsaren leefde, worden ook in de Siberische steden stemmen gehoord, die van een nieuwen koers willen getuigen. Twee richtingen treden voornamelijk aan den dag. De eene partij vraagt b.v. ook voor de landelijke districten bestuursrechten, zemstwo's, gemeentebestuurszaken en gemeentebelastingen regelende. Maar de meer bezadigden beweren, dat de kleine landbouwnederzettingen met hare nog in onkunde levende bevolkingen voor geen zelfbestuur geschikt zijn. Wat er uit dezen strijd der meeningeh eenmaal zal geboren worden, ligt nu nog in het duister, maar voor een home-rule, zooals reeds velen schijnen voor te staan, is het 'toch waarschijnlijk de tijd nog niet. De Siberische kolonisten behooren ook niet te vergeten, dat zij in de laatste periode, die aan den oorlog voorafging, over de vroegere regeering zeker niet te klagen hadden. Terwijl vóór 1896 gemiddeld slechts een millioen roebel of nog minder voor Siberië werd uitgetrokken was dit cijfer van 1896—1905 niet minder dan 2.900.000 roebel, in 1906 reeds 5 millioen, in 1907 reeds 137» millioen en in 1909 zelfs 22/2 millioen roebels. Het cijfer bleef nog klimmende en in 1913 en 1914 was men op 30 millioen roebel gekomen. Waar zulke cijfers getuigen van den goeden wil der overheid om de kolonie vooruit te brengen, is er reden om van den kolonist medewerking te verwachten. Dat er nog veel te doen overblijft, is te begrijpen. Siberië is rijk aan allerlei metalen b.v., maar de exploitatie geschiedt nog bijna overal op de primitieve manier van het wasschen met de hand. De koper-, zilver- en loodmijnen, en vooral de ijzermijnen kwamen nog ternauwernood tot eenige ontginning. Steenkolen zijn er in grooten overvloed, maar overal wacht men op de exploitatie der mijnen. Ook petroleum is genoegzaam aanwezig. Bedenkt men hoe rijk Siberië aan bosschen is, die voor vele gebieden de brandstof en het bouwmateriaal opleveren, dan valt ook hier op overvloed te roemen. Van den vischrijkdom wordt gunstig getuigd. Maar" ondanks den overvloed in alles, bleef de uitvoer van hetgeen men eenmaal op de wereldmarkt zal kunnen brengen, tot heden gering. Wat Siberië nog in 't algemeen en in 't plaatselijke heeft te verbeteren, zijn de middelen van verkeer en vervoer. Siberië heeft spoorwegen noodig in aansluiting met de groote hoofdlijn, en naarmate die worden aangelegd, zal de productieve kracht toenemen. Natuurlijk moet er ondernemingslust en meerdere kennis van allerlei bedrijf bijkomen, zooals b.v. gebleken is met het boterbedrijf in West-Siberië. Daar heeft een handvol Deensche boeren in eene «treek, die vroeger geen boter uitvoerde, het bedrijf ter hand genomen en in die mate tot ontwikkeling gebracht, dat de uitvoer van het product in 12 jaren tijds van 2.440.000 kilogram (in 1898) tot 140.870.000 kilogram (in 1909) was opgevoerd. Het voorbeeld is leerzaam genoeg en de toepassing op alles, wat de producten van veeteelt en landbouw aangaat, kan niet uitblijven. Vóór alles moet gezorgd worden, dat de moderne machines ingevoerd worden, die het bedrijf in de hand werken. De Russische regeering is ook hier behulpzaam en opende magazijnen van landbouwwerktuigen, waar de kolonisten zich er van voorzien konden. In 1909 waren er 64 zulke magazijnen in Siberië, in 1913 meer dan 300. Resultaat: in 1898 was er voor eene waarde van 211.900 roebels aan landbouwmachines ingevoerd, in 1900 voor eene waarde van 718.200 roebels, in 1909 reeds voor 4.6 milUoen en in 1913 voor 8.4 millioen roebels. Overeenkomstig deze pogingen om den landbouw vooruit te brengen is ook de opbrengst der producten gestegen, en het laat zich aanzien, dat in de toekomst ieder jaar grooter overschotten voor den uitvoer beschikbaar zullen komen. Aangenomen mag tevens worden, dat het uitgestrekte gebied van Siberië, eigenlijk in veel eene voortzetting van Rusland zelf, ten opzichte van graanbouw en veeteelt, visscherij en mijnwezen,* met en benevens de industrie der toekomst, nog voor millioenen en millioenen niet alleen plaats, maar ook levensonderhoud en welvaart bieden kan. Rusland, dat nu reeds een paar eeuwen zich blind gestaard heeft op de verovering der laatste Turksche gewesten en Constantinopel, richte het oog voorgoed naar Siberië. Daar is zijne eigenlijke Oostersche quaestie! — VI Oostelijk Siberië en „het gele gevaar" De Russisch-Japansche oorlog, die voor Rusland te land en ter zee een zeer ongunstig verloop had genomen, eindigde met den vrede van Portsmouth (in den Noordamerikaanschen staat New-Hampshire), den 5en September 1905. Onder meer werd bepaald: 1°. Japan erlangt, onder waarborg voor de veiligheid der Russische privaat-belangen, de eerste plaats in Korea; 2°. het treedt in het pachtrecht van Port-Arthur en Dalni, onder dezelfde voorwaarden, die voor Rusland waren gesteld; 3°. Mandsjoerije wordt aan China teruggegeven, maar met toekenning der „open deur" (handelsvrijheid) voor alle natiën; 4°. de Mandsjoerijsche spoorweg zal noordelijk van Koeang-Tsjenzi door de Russen en bezuiden deze stad door Japan bezet worden (voor iederen kilometer spoorlijn 15 man ter bewaking); 5°. Japan erlangt de vroeger tot dezen staat behoorende zuidelijke helft van 't eiland Sachalin (grens- 314 lijn ter 50ste breedtegraad); 6°. in de Ochotkische en Beringzee wordt de visscherij aan Japan toegestaan. Uit deze vredesvoorwaarden blijkt dit althans zeer duidelijk, dat Rusland in één oorlogsjaar al de voordeden in 't Oosten had ingeboet, die zijne fijne diplomaten in 10 jaren wisten te verwerven. En het had nog aan den invloed van Engeland's koning Eduard VII gelegen (die Ruslands voorspraak was geweest), dat Japan zijn oorspronkelijken eisch: „uitlevering der in onzijdige havens gevluchte Russische oorlogsschepen", had laten vallen. Wie had dit alles vóór den oorlog kunnen denken? Als men in en buiten Rusland van één ding zeker meende te zijn, dan toch wel van de berekening, dat de macht van het Tsarenrijk verre reikte boven die van Japan. Nu veel zoo heel anders uitgekomen was dan men verwacht had, zou het voor Rusland zaak zijn, alles aan te wenden om zijne kracht te versterken, ten einde ook de moreele nederlaag te doen vergeten, welke het in het Oosten niet had kunnen keeren. Het moest er met name ook op bedacht zijn, dat de Oostelijke grenslanden van Siberië, het Amoer- en Oessoeri-gebied, in staat van verweer gesteld dienden te worden, wilden ze voor de toekomst naar behooren verzekerd Russisch gebied blijven. Dat men in Rusland zich groot hield, is te begrijpen. Iswolski, de Minister van Buitenlandsche Zaken, in zijne rede van 11 Maart 1905 voor de Doema, verklaarde „dat Rusland bij den vrede van Portsmouth niets had ingeboet van hetgeen zijn historische erfgrond was geweest, maar slechts datgene had teruggegeven, wat in werkelijkheid reeds lang aan Japan toekwam, zooals Sachalin, of wat de vrucht was van ondernemingen, die met de feitekjke krachten van Rusland niet vereenigbaar zijn, zooals de uitbreiding van het Tsarenrijk naar 't zuidelijk gedeelte van Mandsjoerije en het schiereiland Kwantoeng". En hij besloot met de woorden: „nog steeds is de heldenmoed van den Russischen soldaat onaangetast en de eenheid van het Russische rijk in zijne volle beteekenis gehandhaafd". Alles wel mogelijk, is men geneigd op Iswolki's woorden te laten volgen; maar noch het een noch het ander sluit de mogelijkheid uit, dat de toenemende macht van Japan, dat Korea beheerscht, en van China, dat uit zijn toestand van verdooving gaat ontwaken, voor Russisch Siberië aan den Amoer en den Oessoeri eene bedreiging wordt. Het gele gevaar is allesbehalve denkbeeldig. Natuurlijk komt het al dadelijk aan op de verhouding van het Russische en het vreemde volksdeel in de Sibensche gebieden. Welnu, voor het jaar 1911 telde Oessoeri 523.840 bew. en onder dezen 360.437 Russen Het Amoerland 286.263 | 242.304 „ Samen 810.103 602.741 „ Onder eene bevolking van 810.103 menschen waren dus 602.741 Russen en 207.362 vreemdelingen (dat wil zeggen in hoofdzaak Koreanen en Chineezen). Vooral in de laatste jaren der 19de eeuw was de toeloop van Koreanen naar het Russische gebied zeer groot geworden. Misgewas en onderdrukking in hun eigen land, die hongersnood en ellende te voorschijn riepen, waren er oorzaak van. Het werd echter te erg, oordeelde de Russische regeering: de niet-Russische bevolking werd „een nationaal gevaar". Er moesten tegenmaatregelen getroffen worden, bv. deze: „alleen^ Russische onderdanen kunnen in Siberië landeigenaars worden' , en deze: „wie vóór 1884 in Siberië gekomen zijn, kunnen Russische onderdanen worden, de overigen zullen slechts als tijdelijk verblijf houdenden .worden aangemerkt en moeten na afloop van den hun toegestanen tijd van verblijf weer vertrekken . Inderdaad moesten dan ook in 1891 eene menigte Koreanen hunne Siberische bezittingen verkoopen en of naar Korea terugkeeren, of zich in Mandsjoerije vestigen, waar hun door de Chineesche regeering eene nieuwe plaats van vestiging werd aangewezen. Nh' Toch kwamen nog altijd Koreaansche landverhuizers naar het Oessoeri-gebied, al was het dan ook alleen maar als veldarbeiders gedurende den zomertijd. 316 Huwelijken tusschen Russen en Koreanen werden niet gesloten. In 't zuidelijk gedeelte van het Oessoeri-gebied, evenals in hét Amoerland, is ook het Chineesche volkselement van beteekenis. Vooral in de fabrieken vindt men veel Chineezen. Niet minder dan 192 fabrieken in Oessoeri waren in Chineesche handen, en in de 295 fabrieken met Russische eigenaars waren toch ook de werklui haast allen te zamen Chineezen. Na den oorlog van 1904 nam hun aantal zelfs nog toe. Ten jare 1908 was het aantal der Russische arbeidersbevolking op 130.000 man te begrooten, dat der Chineesche (en Koreaansche) op 110.000 man te stellen, en wogen dus toen de partijen ongeveer tegen elkander op. En ook in Transbaikalië was de stroom van gele landverhuizers sterk toegenomen. In 1908 kwamen er voor deze streken, zoomede voor de Amoer- en Oessoeri-gebieden, driemaal zooveel als in andere jaren. Het kwam zoover, dat het aantal vreemdelingen 24 percent der bevolking bedroeg. Afdoende blijft bovendien, dat men den Chinees niet missen kon. Zie toe, hoe een stedeling in Siberië leeft. „Te Chabarofsk woont men in een huis, dat Chineesche arbeiders gebouwd hebben uit hout van Mandsjoerije. De stookplaats is van Chineesche baksteenen opgetrokken. Des morgens brengt de Mandsjoerijsche rr.anjika het noodige water uit de bron. In de keuken is de Chineesche huisjongen bezig het theewater voor de samovar uit Toela aan den kook te maken. De huisheer drinkt zijne Chineesche thee en eet van het brood, dat uit Mandsjoerijsch meel voor hem in eene, door een Chinees bestuurde bakkerij wordt gebakken. Nu komen Chineezen en Koreanen om de producten van het land uit Sjanghai aan hem te verkoopen: eieren, groenten, ooft. De huisjongen gaat naar de markt om Mongoolsch vleesch te koopen en vervolgens voor het middagmaal te zorgen. Een Koreaansche knecht is in den hof bezig daarvoor het hout te kloven". Zoo gaat het voort, van 't één in 't ander. Want ook in de stad kan men zonder den vreemdeling er niet komen. Intusschen zijn er twee meeningen in omloop over de beteekenis van het niet-Russische element. Er zijn Russen, en onder deze komen zeer aanzienlijke en hooggeplaatste personen voor, die beweren, dat Oost-Siberië de landverhuizers uit Korea en China niet missen kan. Aan een voldoend aantal Russische arbeiders is niet te denken, zeggen zij. En nu is het misschien wel mogelijk de Chineezen met de Koreanen het land uit te jagen, doch hoe moeten we dan het land bebouwen, onzen huisdienst inrichten, onze beginnende fabrieken aan den gang houden? Men klaagt er ook over, dat de vreemde arbeiders in 't voorjaar hier aankomen, gedurende den zomer ten onzent verblijf houden en veel geld verdienen, terwijl ze dan in 't najaar met groote sommen naar hun vaderland terugkeeren, om het volgende jaar hetzelfde spel te beginnen. Zoo gaan de hondderdduizende roebels het land uit, heet het dan, en de opbrengst van onze landen strekt slechts om den vreemdeling te verrijken, om ons goud naar China en Korea over te brengen. Eilieve, de aanklagers der vreemde werklieden bedenken niet, dat deze behalve hunne honderdduizende roebels aan arbeidsloon nog andere millioenen roebels aan meerdere productie van den grond verdienen en dat die ten bate blijven der Siberische werkgevers. Zijn de Friesche en Hollandsche boeren er armer van geworden, dat ze jaar in en jaar uit aan de Duitsche grasmaaiers werk en hoog loon uitkeerden voor zwaren arbeid in de hooilanden? Immers neen! Want de Hollandsche en Friesche werkgevers begrepen, dat het gewonnen hooi meer dan de drievoudige waarde had van hetgeen de vreemde maaiers aan oververdiende en bespaarde penningen mee naar huis namen. Aan de arbeiderszijde der scheidingslijn liggen dus de gevaren niet. Zoo behoort ook de Siberische Rus uit Oessoeri en Transbaikalië te bedenken, dat de Chineesche arbeider iederen zomer zijn land komt bevoordeelen met de som, die er overschiet, als men zijn onderhoud plus zijn bespaard overschot aftrekt van hetgeen hij als arbeider opbrengt en waard is. Eene andere moeilijkheid ontstaat echter, als men de politieke zijde der zaak niet ontwijken kan, als men gelooft, dat de botsing der partijen niet kan uitblijven, als men gaat becijferen, wanneer die botsing zoo ongeveer komen kan en komen moet. Ook hier geldt: Ach waren alle menschen wijs En wilden daarbij wel; Dan waer deez' aarde een paradijs, Nu is ze meest een hel. Maar de menschen zijn niet wijs. Verschil in stam en afkomst zijn voor de volken hinderpalen, die de blijvende vriendschap en den gemeenschappelijken arbeid aan beider welvaart op den duur in den weg staan. Zoo dacht er ook de Russische regeering over, die den toevoer van de vreemde arbeiders-landverhuizers keeren wilde. Eenmaal is er reeds eene botsing geweest, in 1900 nl., ten dage van den opstand der Boksers. Eenige Chineezen hadden zich van een paar Russische stoomschepen op den Amoer meester gemaakt. Ook hadden zich tegenover de stad Blagofjestjensk vijandelijke Chineesche troepen verzameld. In de stad zelve woonden toen 10 k 15 duizend Chineezen. en nu vreesde men, dat die met hunne aangekomen gewapende landgenooten gemeene zaak zouden maken. Dat wilde men voorkomen, en men joeg de Chineezen de stad uit, de rivier den Amoer in, zonder genade. Velen verdronken en hunne lijken dreven den stroom af. Natuurlijk beschoten nu de Chineezen van den overkant de vijandige stad, zoodat een veertigtal Russen gedood werd. Doch toen namen de Russen weer gruwzame wraak. Hunne kozakken gingen over de rivier en verwoestten de stad Aigoen en andere Chineesche plaatsen op den zuidelijken oever der rivier. Het heeft eenigen tijd geduurd, voordat de zaak bijgelegd was, maar niemand zal beweren, dat zulke gebeurlijkheden voor eene goede verstandhouding van Russen en vreemdelingen bevorderlijk zijn. Of de toekomst betere verhoudingen brengen zal, kan men hopen, maar niet voorspellen. Maar zoo neen, dat is, indien in later tijd nieuwe botsingen komen, dan zal Oost-Siberië moeilijke dagen kunnen beleven. Hetzij Japan (om Korea) alleen, of China alleen, of beide vereenigd, in al deze gevallen zou zelfs heel Siberië niet bij machte zijn zich te verdedigen. Meer dan ooit zal het Rusland van NoordAzië behoefte hebben aan blijvende véreeniging met het Moskovietische moederland om tegen het gele gevaar een gewenschten steun te bezitten. Op dien grond mag men het dan ook voor onwaarschijnlijk houden, dat Siberië zich van eigenlijk Rusland afscheiden zal. Indien het Tsarenrijk bestemd is om in afzonderlijke republieken gesplitst te worden, dan zou ook Siberië een eigen Staat kunnen worden, eene iepubliek met de witgroene vlag, maar die zich met de overige Russische landen in één statenbond diende te vereenigen. Zoo alleen kan het een Russisch land blijven. Een boekje dat door alle ernstig denkenden en -willenden moet gelezen worden! PO LIT El A EEN „OMLIJNING" IN 70 REGELS door JOH. C. P. ALBERTS f Hl ingenaaid _ — t l.SO gebonden (105 blz.). Met een symbolische teekening in kleuren naar den schilder ernst leyden. In dit boekje geeft de schrijver de „omlijning" voor een nieuwe Staatsgemeenschap. - Een niet geringe pretentie, zal men zeggen, maar . . . bedenke dan tevens, dat wat de idealen van heden zijn de werkelijkheid wordt van morgen. Xaat ons" zegt de schrijver in zijn Woord Vooraf, „overwinnen de traagheidin ons, die ons doet gelooven, doet denken, doet leven „op gezag' van zekere conventies..." INHOUD- Woord Voorat. — Man, Vrouw, Kind. — Corporaties. — Regeering; Staatsmonopolies. — Het Denken. — Kunst en Religie. — Cultus. — Dagverdeeling. Zoo juist verscheen de 2e, vermeerderde druk van: Dr. M. H. J. SCHOENMAEKERS HET EVANGELIE DER AARDE Prys f 0.60 De werken van Prentice Mulford De boeken welke in dezen tijd het meest gelezen worden zijn: PRENTICE MULFORD Een Nieuwe Boodschap PRENTICE MULFORD Hel Geheim des Levens 58e DRUK PRENTICE MULFORD De Zwijgende Kracht 5« DRUK Per deel f 1.60 ing.; f 2.10 gebonden UITGAVEN DER HOLLANDIA-DRUKKERIJ, BAARN