STATEN EN VOLKEREN Geschriften over Internationale Politiek van den tegenwoordigen tjjd Serie I Wo. 8 De Vereenigde Staten DOOR H. A. BITTER Medewerker van „De Nieuwe Courant", enz. 97 BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1918 r DE VEREENIGDE STATEN DOOR H. A. RITTER Medewerker van .,De Nieuwe Courant", enz. Meer dan ooit is de aandacht der wereld gevestigd op de Vereenigde Staten: de schepping van George Washington, maar gansch ontwassen aan haar begin. De geschiedenis dier Staten klimt niet hooger op dan tot 1776. Het jaar van de onafhankelijkheidsverklaring. Maar, hoe betrekkelijk kort die geschiedenis ook zij, zij is altijd voor Europa van belang geweest. En zij wordt dat — ook voor de overige wereld — in steeds klimmende mate. De Talleyrand, aan wiens scherpen blik niets ontging, voorzag de beteekenis en de macht, die de V. S. in de toekomst zouden verkrijgen. „L'Amérique" — zoo schreef hij in zijn Mémoires — „s'accroit chaque jour. Elle deviendra „un pouvoir colossal et un moment doit arriver oü, placée „vis-a-vis de I'Europe en communication plus facile par le „moyen de nouvelles découvertes, elle désirera dire son mot „dans nos affaires et y mettre la main". Het kan niet ontkend worden dat, in onze dagen, die voorspelling beteekenis krijgt. Maar niet alleen daarom. Ook op zich zelf is het wordingsproces van de Vereenigde Staten tot „grootmacht" en wereldmogendheid een belangrijk schouwspel. De V. S.: „continentale macht". I. Het is bekend dat de jonge Amerikaansche Republiek met groote moeilijkheden had te worstelen. Acht jaren lang heeft George Washington hare eerste schreden geleid. Overdreven is het niet te zeggen dat de eerste President der 323 Vereenigde Staten zijn vaderland tweemalen heeft gered. Eerst als veldheer — na 1783 als staatsman. En toen hij ten slotte aftrad (1796), liet hij aan zijn medeburgers een „politiek testament" na, dat een eeuw lang de richtsnoer der Washingtonsche Regeeringen is geweest. Met den scherpen blik, hem eigen, doorzag George Washington dat de Vereenigde Staten zich moesten houden buiten politieke betrekkingen of verbonden. En geen ander werelddeel dan Europa kwam toen in aanmerking, als er gesproken moest worden van politieke betrekkingen. Den nadruk legde hij op het aanknoopen van handelsovereenkomsten. Toch kon ook hij zich niet onttrekken aan de gebeurtenissen in Europa. Al aanstonds waren er moeilijkheden met Engeland, moeilijkbeden met Frankrijk. De jonge Republiek ondervond ook de gevolgen van de Revolutie-jaren in Frankrijk en van de pogingen van Engeland om de Revolutie te bestrijden. Maar Washington weigerde beslist zich in de een of andere richting te laten medeslepen. Na zijn aftreden dreigde een oorlog met Frankrijk en in het jaar van zijn dood (1799) werd hij nog tot opperbevelhebber der krijgsmacht benoemd. Werkelijke strijd brak eerst in 1812 uit — en wel met Engeland naar aanleiding, in hoofdzaak, van Engeland's bekende manier om zijn recht tot onderzoek op zee te handhaven. In dien oorlog, die slechts kort was, en die over de eigenlijke geschilpunten niets besliste, toonde de jonge Republiek zich echter, ter zee, zulk een tegenstander, dat het Engeland raadzaam scheen, in de toekomst liever de Amerikaansche vriendschap dan de Amenkaansche vijandschap te zoeken. Een bepaalde stelling hadden de V. S. in politieken zin evenwel nog niet ingenomen. Dat zou eerst gebeuren in 1823, in de beroemde Boodschap van President Monroe op 2 December aan het Congres gezonden. In die Boodschap stond, niet met woorden, maar met gedachten, wat eigenlijk ook het grondbeginsel van den opstand in 1776 was geweest, de veelzeggende stelling: Amerika voor de Amerikanen. Voor die politieke formule was ernstig reden. Zij was gericht tegen Europa: tegen de Interventie-politiek van de Heilige Alliantie. De vrijheidszonen op S Amerikaanschen bodem wenschten Metternich's politieke be- / ginselen niet in Amerika toegepast te zien. En juist toen / dreigde bij den opstand van Spanje's Zuid-Amerikaansche koloniën Europeesche tusschenkomst. Ten tweede sloeg Rusland, dat reeds Alaska bezat, een begeerig oog op het vlak daarnaast gelegen O r e g o n. Ten derde was door de vorming van Brazilië tot een zelfstandig keizerrijk (1822) voor de overplanting van het monarchaal beginsel op Amerikaanschen bodem een precedent ontstaan. Daarom werd in die Boodschap verklaard: I. dat~de Regeering der Vereenigdeötaten geen interventie van Europa in Amerika zou dulden; II. dat de Unie niet zou toestaan dat Europa voortaan nieuwe kolonies in Amerika zou vestigen of bestaande uitbreiden ; III. dat de invoering van Europeesche bestuursvormen op het Amerikaansche Continent voortaan te Washington op verzet zou stuiten. Het spreekt van zelf dat in Europa dat optreden der „ Vereenigde Staten in hooge mate ontstemming verwekte en «. beschouwd werd als aanmatiging. Ongetwijfeld. In dat Staatsstuk van Monroe bleef de houding derV. S. negatief en defensief. Vooral de houding tegenover de existing colonies or dependencies gaf dien indruk. Maar niet onduidelijk stond het denkbeeld van de hegemonie der Vereenigde Staten over geheel Amerika op den achtergrond. En dat kon, bij de geringe beteekenis der toenmalige Amerikaansche Republiek — zij was nog slechts half zoo groot als thans ) en haar inwonertal bereikte nog geen tiende van dat van heden — bij velen den indruk van grootspraak verwekken. Washington's schepping moest nog groeien in het ) Bij den vrede van Parijs (3 September 1783) werd aan de dertien Amerikaansche provincies een oppervlakte van 1.050.000 K.M'. westwaarts toegewezen, om zich te kunnen uitbreiden. uitgestrekte Amerika, waarvan zij slechts een rand aan den Atlantischen Oceaan bezette. Het grootste deel van NoordAmerika moest eigenlijk nog worden „ontdekt". De jonge Republiek moest nog „continentale macht" worden, vóór zij, in 1895 voor het eerst een wereldpolitiek zou kunnen voeren, die diametraal stond tegenover hetgeen de „Vader des Vaderlands" voor het land dat zijn liefde in zoo hooge mate bezeten had, noodzakelijk had geacht. Dien groei te beschrijven eischt meer dan eene opsomming van het aantal Staten dat zich vormde. Daarbij hoort ook een blik op de vorming van de Amerikaansche samenleving, die zoo hemelsbreed verschilt van de eenvoudige burgers, die den vrijheidskamp volbrachten. Tevens moet de geweldige economische en industrieele macht der V. S. in hare wording niet worden overgeslagen. Zonder die macht toch zou de imperialistische politiek van „Uncle Sam" zonder beteekenis zijn. Het rassenvraagstuk vraagt in een dergelijke beschrijving, hoe vluchtig zij in eene brochure als deze ook wezen moet, ernstige aandacht in een korte beschouwing omtrent de inwendige politiek. II. Allereerst dus de vermeerdering van het grondgebied der onafhankelijk geworden koloniën op het groote continent, dat van den Atlantischen Oceaan tot den stillen Oceaan, en van de Canadeesche grenzen tot Mexico de machtige Republiek der V. S. eenmaal zou zien heerschen. Nadat door de constituiie van 1789 de staatkundige eendracht was verkregen, die de zelfstandigheid der afzonderlijke Staten in hooge mate eerbiedigde, begon de energieke bevolking zich te verspreiden. Die uitbreiding bestond vooreerst uit de aanhechting van nieuwe Staten, gevormd door, uit de oude kolonies uitgetrokken farmers; uit verovering of koop van het gebied door Europeesche Mogendheden of Indianen bezet. Eerst later kwam verovering op Amerikaansche Zuster-republieken. Nauwelijks 20 jaren oud begon de jonge Republiek met kracht aan hare uitbreiding. Sedert de onafhankelijkheids verkrijging waren tot het oogenblik van Monroe's verklaring tot de Unie toegetreden: O h i o (1802); Indiana (1816), Kentucky, Illinois (1818); Maine, Vermount (1820); Missouri (1821). JDe trek naar het Westen bleef aanhouden. Maar voorloopig ging het niet verder dan tot de „Alleghanies". De Indianen, die, zooals in Florida, de Seminolen, heldhaftig weerstand boden, werden, zij het dan ook met moeite, overal overwonnen. De geschiedenis van hun verzet heeft geen belangrijken invloed gehad op de expansie der V. S. Van belang is het alleen te vermelden t.z.t. hoe dat Indiaansche vraagstuk ten slotte is opgelost. Wat de Amerikanen betreft, ook in de reeds bestaande Staten hadden verschuivingen van bevolking plaats. Daardoor werd de beteekenis van sommige dier oudere Staten vergroot, die van andere verminderd. Te midden dier bewegingen, had de koop plaats van Louisiana (1803). De Eerste Consul ontzag zich niet die kostbare erfenis van het Oude Frankrijk — een oppervlakte van 2.2000.000 K.M'. — voor 15 millioen dollars van de hand te doen. Een blik op de kaart doet zien van hoe groote beteekenis die aanwinst voor de V. S. moest zijn. Het stroomgebied van de Mississippi — de levensader van het geheele NoordAmerikaansche gebied — kwam daardoor in het bezit van de nog jonge Republiek. Voor kolossale uitbreiding lag dus het veld open. Vele Amerikanen wisten dat in dien tijd niet. Zij vreesden bovendien — en in zooverre gaven de latere gebeurtenissen hen gelijk — voor de tegenstelling in belangen tusschen den handel in het Noorden en den plantage bouw in het Zuiden. Aan de nadeelen van den slavenhandel — in het Zuiden bloeiend — dachten zij niet. Toch was reeds in 1787 door 8 Staten een besluit genomen — in een tijd toen de constitutie nog in wording was — dat „ten N.W. van de Ohio" geen slavernij zou worden toegelaten. De Constitutie van 1789 sprak zich daar niet over uit. En tocb zou dat vraagstuk van de slavernij onmiddellijk een brandend vraagstuk worden. Van invloed onmiddellijk bij de verwerving van nieuw gebied. Bij den koop van de beide Florida's, 170.000 K.M2. door Spanje vi coactus afgestaan voor 5 millioen piasters, en bij de vraag of Indiana als Staat zou worden aangenomen, bleek dat al dadelijk — evenals bij de beraadslaging over de opname van Missouri. In beginsel is toen, ondanks heftig verzet, uitgemaakt dat het bestaan van slavernij voor Missouri geen beletsel was om in de Unie te worden opgenomen. Er werd echter een grenslijn getrokken tusschen het gebied waar de slavernij wël en waar zij niet toegelaten zou worden. Die grens liep door Louisiana (36°, 30' N. Br.). Het Missouri-compromis wordt die overeenkomst gewoonlijk genoemd. Sedert sprak men in de Unie van Noord en Zuid. En sedert begon zich het verschil tusschen die twee deelen der Unie ten opzichte van het economisch leven en van de bevolkingsdichtheid scherper te accentueeren. Waarover straks. De verdere uitbreiding van de V. S. berustte voortaan meer op de behoefte aan vergrooting van grondgebied der slavenhoudende Staten van het Zuiden. Waarbij kwam dat Mexico absoluut niet in staat was het groote gebied dat het op het noorderlijk continent bezette in cultuur te brengen. Amerikanen, die zich in Texas gevestigd hadden, voerden daar de slavernij in — wat in Mexicaansch gebied verboden was. Bij het conflict dat noodzakelijkerwijze ontstond, werden (1836) de Mexicanen door de Amerikaansche planters in Texas verslagen. Er werd een nieuwe Staat (Love Star State) gevormd die tot 1845 bleef bestaan, en zich toen aansloot bij de V. S. Het natuurlijk gevolg was de oorlog V. S.— Mexico 1846/47. Het was de eerste maal dat de V.S. als continentale macht een veroveringsoorlog begonnen, want zij veroverden op Mexico: Nieuw-Mexico, Californië, en een groot deel van eigenlijk Mexico. Bij den vrede van Guadalupe Hidalgo verkregen zij daardoor een gebiedsuitbreiding van 1.350.000 K.M*. Inwendig bleef de strijd of in die geweldige oppervlakte de slavernij zou worden toegestaan, levendig, Californië trad in 1849 als Staat toe. Kansas in 1859. Oregon werk in 1846 verkregen. Over het algemeen vidLwaar te nemen dat de Regeering der V. S. geneigd was de belangen der slavenhoudende Staten zwaar te laten wegen. Bij het aanknoopen van betrekkingen met de Zusterrepublieken, die zich na de verjaging der Spanjaarden, in Midden- en Zuid-Amerika gevormd hadden, legden die belangen van het Zuiden een zwaar gewicht in de schaal. In het Noorden ontstond daarover protest, o.a. bij gelegenheid van het panamerikaansch (!) congres te Panama in 1825. Aldus voorttrekkende door de prairiën van het Westen was eindelijk — en toch nog vrij spoedig — de Stille Oceaan bereikt. De dertien oorspronkelijke Staten waren gewassen tot de Continentale macht, die, in politieken zin, aan die verre westelijke kust, volgens de nieuwe Amerikaansche geslachten, in een volgende periode der geschiedenis, een leidende rol zou spelen. Een bevestiging van dat gevoelen is de verscherping van de Monroe-leer, tijdens de snelle en geduchte uitbreiding, die in 1867 werd afgesloten met den aankoop van A1 a s k a. Voor 7.000.000 Piasters stond Rusland het groote gebied (1.500.000 K.M3) af. Men beschouwde dat in Amerika als een afsluiting van het continent en tevens als een waarschuwing voor Engeland dat Canada bezit! Die verscherping van de Monroe-leer, ten opzichte van Europeesche inmenging in Amerikaansche aangelegenheden bleek in het Yukaton-vraagstuk, (1848). Dat bleek ook niet minder uit het dreigende ultimatum in 1867 aan het Napoleontisch keizerrijk in Mexico gesteld. Hoever de gedachten van de Amerikaansche Regeering — 20 jaren te voren — reeds gingen, is ook te zien uit het Clayton-BulwerTractaat (1850), waarin bepaald werd dat in Midden-Amerika tusschen de twee groote Oceanen een kanaal zou worden gegraven om het Rijk bijeen te houden. Het is waar dat Engelands toestemming toen gevraagd en verkregen werd. Maar het is waarschijnlijk geschied om Engeland daarbij niet tot tegenstander te hebben. G r a n t zette in 1869 op het verscherpte systeem als 1 sluitstuk de bepaling dat de oude Europeesche Koloniën in Amerika niet aan een andere Europeesche Macht mochten worden overgedaan. Zoo was de positie van de V. S. als continentale macht, als paramount power gevestigd. Een volgende stap kon alleen — het uitoefenen van buitenlandschen invloed zijn. Maar daaraan dacht men tot 1895 niet. Kenners van de bedoelingen der Amerikaansche politiek beweerden zelfs dat voor de V. S. geen „buitenlandsche politiek" bestond *)• De geschiedenis van het verleden scheen non gelijk te geven. Het definitieve antwoord daarop gaven de laatste jaren van de XlXe, de eerste van de XXe Eeuw. III. De beschrijving van het Amerikaansche volk — versterkt met honderdduizende volksverhuizers — zooals het zich over het reusachtig continent uitbreidde; van zijn rassenkwesties, zijn cultuur, zijn sociale verhoudingen, zijn wereldeconomische beteekenis kan binnen de grenzen door de gegeven opdracht gesteld, slechts in een enkelen omtrek gegeven worden.; Over het Amerikaansche volk is ontzettend veel geschreven. Allerlei oordeelen zijn over die Amerikanen geveld. Gunstige ') Tegenover Canada namen de V. S. alleen een strijdvaardige houding aan, als zij onbetwistbaar in hun recht waren. Gelijk bleek bij de Oregon-quaestie in 1842. En ook Engeland streefde er, in het grootste gedeelte van de XlXe Eeuw, naar met de V. S. goede nabuurschap te houden. De grensregeling bleek moeilijk. Maar plagerijen, zooals onmiddellijk na het onafhankelijk worden der V. S. (1783) plaats hadden tegenover de Amerikaansche buren, behoorden sinds lang tot het verleden. De Canadeesche opstand, vooral toen er — met de Fransche Canadeezen vooraan —, in Canada een streven naar afscheiding ontstond ,was een nuttige lei voor Engeland geweest. De 5000' K.M. lange Canadeesche grens is sedert 1846 (regeling der Oregonqueestie) ongerept gebleven. en ongunstige, prijzende en lakende. Dat hing af zoowel van het standpunt van de beoordeelaars, als van de landstreken door hen bezocht. Amerika is een verhuisd Europa dat zich aan de nieuwe omstandigheden heeft aangepast. De oorspronkelijke bevolking — de Indianen, wier geschiedenis voor het grootste deel geheel in het duister ligt — is door de van alle zijden ten slotte instroomende vreemdelingen ten ondergebracht. De Europeesche reiziger, die in New-York aankomt vindt daar hetzelfde blanke ras, denzelfden christelijken Godsdienst en dezelfde Westersche beschaving als in het werelddeel dat hij verlaten heeft en waarvan hem duizende kilometers scheiden. (Kjellèn). Voor een zeer groot deel is dat blanke ras gevormd door de landverhuizers. Want de oorspronkelijke koloniale bevolking, die in het begin der 19e Eeuw ongeveer 5 millioen zielen telde, was niet in staat de geweldige ruimten te vullen, die sedert onder de sterren- en strepenbanier werden gebracht. De bevolking nam daardoor in de 19e Eeuw sedert een menschenleeftijd, jaarlijks toe met een millioen zielen. In die Eeuw bracht zij het tot 71.000.000. De jaarlijksche toename bedraagt sedert 10 jaren altijd nog 2 %. Die bevolking bleef niet op één punt. Zij werd verspreid over het reusachtig grondgebied der geheele Republiek. En daardoor neemt de „grootmacht" die de Republiek langzamerhand heeft gevormd^, het karakter van een samenhangenden Nationalen Staat aan. De rassenkwestie treedt hier sterk op den voorgrond. Bij de uitbreiding der politieke macht kwamen ook andere rassen dan de Engelsche tot het Amerikaansche volk te behooren. In het Zuiden de Franschen, in het Westen de Spanjaarden. Er vormden zich centra, die van elkander afweken. Eerst de aanleg van het reusachtig spoorwegnet deed dat gevaar voor de eenheid der V. S. afnemen. Door de gelegenheid tot snelle verbinding werd meer dan vroeger voeling gehouden. Een groote rol spelen natuurlijk ook de talrijke blanke landverhuizers. Zij vormen, met de Engelsche bevolking als kern, 76 % van het geheele aantal der inwoners. Die Engelsche kern in de Nieuw-Engeland-Staten vermindert echter gaandeweg in aantal, daar het aantal geboorten daar bijna aan dat der sterften gelijk is. De overweldigende massa uit Europa komende emigranten van allerlei nationaliteit wordt echter, onder den sterken druk van klimaat-, sociale- en politieke invloeden zeer spoedig veramerikaniseerd. Het tweede geslacht is reeds geheel Amerikaan geworden. En daar de native whites of foreign parentage 20Vs millioen bedragen in aantal, kan de Amerikaansche natie als voor 3At homogeen worden beschouwd. Van hoe verscheiden afkomst ook, nemen de „landverhuizers" ten slotte een Amerikaansch Patriotisme aan dat geheel verschilt van hun vroegere nationale gevoelens. Wij zien dan ook op N. Amerikaanschen bodem een zelfde verschijnsel als vroeger in het Engeland der Middeleeuwen: de geboorte van een nieuwe natie; een nieuw volk, in wiens aders het bloed vloeit van alle rassen van Europa, hier en daar vermengd met dat van negers en Indianen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de vermenging van blanken met Indianen en negers in het noorden voor iets minderwaardigs wordt gehouden. In het Zuiden is het daarentegen een veel meer voorkomend verschijnsel. Roosevelt drukt het zoo uit: „een zuivere cultuur van het Yankeeras is bezig te ontstaan". Naast de oude Engelsche geërfde eigenschappen zijn in dat ras nieuwe eigenschappen geboren. Dat nieuwe Yankeeras schijnt volgens sommigen de voorwaarde te zijn om de V. S. tot de wereldheerschappij te brengen, waarop hunne groote natuurlijke rijkdommen en hulpbronnen hen aanspraak zouden geven. Van andere zijde wordt daar tegen in gebracht dat dat Yankee-ras niet zoo krachtig en taai is, als wel wordt beweerd. Dat vooral zenuwziekten en maaglijden er algemeen verbreide kwalen zijn. Ook zouden de Amerikaansche vrouwen — door Juliette Adam de Orchideeën onder de vrouwen genoemd — zenuwachtiger en meer aan ziekten onderworpen zijn dan die van Noord- en MiddenEuropa, en minder bestand tegen het moeder-worden. Tot dien minder gunstigen — voor een „nieuwe natie" onge- wenschten — toestand schijnt ook te zijn bijgedragen door de immigreering van allerlei lichamelijk- en geestelijk zwakke elementen uit Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Italië, vooral in de nieuwe eeuw. Vandaar een verscherpte immigratiewet. De gedachte aan wereldheerschappij, die in N.-Amerika tijdens den groei van de V. S. tot Continentale macht schijnt geboren en door haar wordt ondersteund, wordt door sommige schrijvers verklaard als een gevolg van het bewustzijn in een zoo onbegrensd land te wonen, als een onmiddellijken terugslag van de ongehoorde vlakten die de Amerikaan zijn vaderland kan noemen. De eenheid van het Amerikaansche volk wordt echter in zekere mate bedreigd door het feit dat er nog andere dan Europao-Amerikanen de groote Republiek bewonen. 13% van de geheele bevolking der V. S. behooren tot een geheel ander ras. Het rassenvraagstuk vormt dan ook een der moeilijkste door de Regeering op te lossen. Zij heeft (historische volgorde) te doen met: Indianen, Negers en Mulatten, Chineezen en Japanners. Het Indianenvraagstuk is — zooals vanzelf spreekt — het oudste. Als in de wereldgeschiedenis, betreffende Amerika, het gordijn wordt opgehaald, vinden de Europeesche gelukzoekers van de 15e eeuw, de Indianen, rechtens, meesters en heeren van het land. Op dat oogenblik ving de strijd om hen te verdelgen aan — het eindpunt is: de treurige ontaarde resten dier Indianen, opgesloten in gebieden, levende van en bij de genade der overweldigers. Hoe in het midden der 19e eeuw in Amerika over die Indianen werd gedacht, blijkt wel het best uit Keim (Sheridan's troopers on the borders: a winter campaign in the plains. 1870): „De eischen der moderne beschaving wijzen op het onvermijdelijke vonnis van de inboorlingen der Vereenigde Staten. „Hunne wilde geaardheid, die zich niet laat beteugelen, „maakt hen uit instinct tot vijanden van den vooruitgang en „de zaak der menschheid. Evenals voor den buffel is ook „voor hen het naderen der beschaving het luiden der doodklok „die hun den ondergang voorspelt. Binnen weinige jaren zal „men alleen uit de historiebladen weten, dat dit volk ooit „bestaan heeft". Pogingen om hen te civiliseeren hebben absoluut gefaald — ten minste in hoofdzaak. Hun steeds slinkend aantal (in 1893 249.000) zal spoedig of geheel verdwenen of opgegaan zijn in de 100.000.000 die thans de V. S. bevolken. Het negervraagstuk staat anders. Eenmaal heeft de emancipatie der negers aanleiding gegeven tot een begonnen scheuring der Unie langs de lijn, vroeger tusschen Noord en Zuid getrokken. Het overwonnen Zuiden verzoende zich spoedig met het Noorden — over gedane zaken hopeloozen wrok te voeden ligt niet in het karakter van den Amerikaan. Maar de neger, vrijgemaakt en gelijkgesteld, bleef een voorwerp van minachting, die zelfs naar het Noorden is overgeslagen. Het negervraagstuk op te lossen als het Indiaansche kan zelfs niet om materieele redenen alleen. Er zijn 10.000.000 negers. Een gedeelte hunner, dat zich heeft aangepast, toont hooge qualiteiten en bovendien, als geheel spelen zij een te groote rol op de arbeidsmarkt. Die groote massa heeft zich in hoofdzaak verzameld in Zuid-Carolina en Mississippi, zoodat men reeds gesproken heeft van een zwart Ierland. Politiek gelijkgesteld met de blanken, maken de negers van hun rechten gebruik om den socialen boycot waaraan zij bloot zijn gesteld te wreken. Hier bestaat rassenhaat en zijn alle voorwaarden voorhanden voor een gevaarlijke breuk. Vanzelf kan het negervraagstuk niet opgelost worden. Men heeft het beproefd met „deportatie" naar de Republiek Liberia, en zelfs met „Segregratie" als bij de indianen. Deskundigen beweren dat er slechts twee mogelijkheden zijn: of samensmelting der beide rassen öf hardhandige onderdrukking. Voor het eerste schijnt men op weg: op drie negers erkent Du Bois (The Negro's progress in the U. S. A.) er één als een Mulat. Maar meer kans is er dat de democratische beginselen voor de eischen der werkelijkheid wijken en dat wij eenmaal op den Amerikaanschen bodem een „Heerenvolk" van Yankees en een volk van meer of minder zwarte „Heloten" zullen vinden. De toevloeiende stroom van Chineezen en vooral van Japanners wordt in de V. S. eveneens een groot gevaar geacht. Ofschoon hun aantal zeer gering is. Met de indianen samen bedraagt het nog geen 0.1 % van de geheele bevolking. Maar reeds vroeg werden de Aziatische immigranten — eerst de Chineezen in Californië, na 1870 de Japanners, beschouwd als de voorhoede van die groote massa's Aziaten, „die tot eiken prijs ver van Amerika verwijderd moeten gehouden worden". Assimileeren doen die Chineesche en Japansche „voortrekkers" zich niet en zij werken onder voorwaarden, waartegen de Amerikaansche arbeiders niet concurreeren kunnen. Hoe diep de haat is, die vooral den Japanners wordt toegedragen, wordt in onzen tijd bewezen o. a. door de Californische schoolvereeniging (1906) en door het verbod aan Japanners om landeigendom te hebben (1912). Verontrustend was dat vraagstuk overigens niet, omdat de wet ongewenschte immigratie voldoende kan beperken. Gelijk in 1882 reeds ten opzichte van de Chineezen was geschied. Of echter niet vroeg of Iaat met Japan eerst — met China daarna — ernstige moeilijkheden zullen ontstaan, ligt in de toekomst. In het tijdperk van den groei tot continentale macht kon die kwestie wel bezorgdheid, maar geen ongerustheid baren. IV- De Europeesche cultuur door de oude kolonisten uit Europa medegebracht, heeft gedurende het bestaan der Amerikaansche Republiek belangrijke wijzigingen ondergaan. De oude kolonisten zijn op nooit overtroffen manier geschilderd door Thackeray in zijne Historische Romans „Henry Esmond" en „de Virginiërs". Twintig jaren na die daarin geschetste orde van zaken bezocht Gijsbert Karei van Hogendorp de Amerikanen en hij noemt hen: „doux, paisible et indolent". „Wij zijn gewoon", teekent Robert Fruin, die ons dat mededeelt, daarbij aan: „ons de voorouders der hedendaagsche Yankees „anders voor te stellen". In 1792 worden de Amerikanen der jonge Republiek beoordeeld door de Talleyrand en wat deze van hen zegt, komt meer met de traditie overeen: „Occupés uniquement jusqu'aujourd'hui du soin d'enrichir, „les Américains ont dédaigné les sciences, la littérature et „les arts . . . ne leur demandez ni peintres, ni sculpteurs, ni „architectes, comme ils n'ont eu besoin d'ingénieurs, ils out „méprisé tout ce qui fait la gloire et 1'éclat d'une nation". (Mémoires). Hoewel minder dan toen, is deze opmerking ook thans nog in het algemeen juist, al trachten de burgers der V. S. door het stichten van op buitengewoon groote schaal ingerichte universiteiten, sterrewachten en zeer talrijke openbare bibliotheken hunne belangstelling in de geestelijke dingen te bewijzen. Ook maakt het feit van het bestaan van 150 christelijke secten den indruk, dat het kerkelijk leven niet wordt verwaarloosd. Men beweert daarbij dat van allen de R. C. Kerk de meeste proselieten maakt. De Europeaan, die de V. S. bezoekt, komt tot de opmerking dat daar de verschillende beschavingstrappen niet, zooals in de Oude Wereld, zich verticaal verdiepen, maar horizontaal naast elkaar liggen. Wanneer men geestesbeschaving, rijkdom, arbeidsverdeeling, enz. grafisch kon uitbeelden, zou men die gebieden kunnen onderscheiden, die van het Oosten naar het Westen aan intensiteit en beteekenis afnemen. Bevolkingsdichtheid en industriegebieden hangen daarmede nauw samen. Dichte bevolking en hooge beschaving gaan samen, evenals geringe bevolking en eenvoudige, op de onmiddellijke behoeften gerichte, levenspraktijk. Er zijn natuurlijk daarop uitzonderingen. In het Oosten is de Europeesche cultuur het best bewaard gebleven. Naar mate men meer naar het Westen gaat, wordt die cultuur meer en meer veramerikaniseerd. De jeugd van Staat en Gemeente treedt dan meer en meer te voorschijn. Steeds duidelijker wordt het gebrek aan vroeger opgezamelden rijkdom, wat ten gevolge heeft dat de menschen niet meer karakter, rustige ontwikkeling, onzelfzuchtig dienen van het algemeen belang, maar alleen het spoedig rijk worden op prijs stellen. De secessie-oorlog heeft in het Zuiden de planters-aristocratie, die aan de Unie eens de beste staatslieden en veldheeren gaf, geheel vernietigd. In hare plaats zijn fortuinzoekers gekomen. Hoe meer men naar het Westen gaat, hoe meer dergelijke lieden men ontmoet. Ook onrustige elementen en misdadige elementen weken naar dat Westen uit. Vooral in den tijd der goudzoekerij (+ 1848) kwamen de nadeelen daarvan uit. De toestanden zijn echter sinds zeer veel verbeterd. Laboulaye, de schrijver van het veel geprezen, maar ook veel gelaakte: „Paris en Amérique" teekent den cultuurtoestand van de bevolking der V. S. aldus uit : „Een nieuw Rijk, maar een oud volk". Het nieuwe Rijk staat dan voornamelijk op de Westelijke helft, waar de prairiën eindeloos zijn. Vroeger zijn van het leven in die prairiën lofredenaars opgestaan. „Het vrije leven in de vrije vlakte" trok sterk aan. Maar zoo ideaal is dat niet, en is dat niet geweest. Daarvoor kleven dien prairie-bewoners te veel de ondeugden der Oude cultuur aan, die hen veel van hun „heldendom" ontnemen. In het Westen heerscht veelal den: Devil-may-caregeest. De Californiër vindt bovendien de Amerikanen in het Oosten te veel op hun gemak gesteld; de Chicagoër acht New-York te Europeesch. In de Oostelijke Staten is een sterke neiging naar de Europeesche cultuur waar te nemen. Maar de zuiver Engelsche geest wordt daar niet meer zoo gewaardeerd als vroeger. Ook beklaagt men zich over Parijsche invloeden, vooral wat de vrouwenwereld betreft. In tegenstelling met het Westen, wordt, in het Oosten, in NieuwEngeland vooral, groote waarde gehecht aan de geschiedkundige overleveringen der V. S. Als algemeen kenmerk kan het Noord-Amerikaansche volk „optimistisch" genoemd worden. Zelfoverschatting komt daaruit bij een jong volk altijd voort. En zelfoverschatting, die in vele opzichten misplaatst is. „De Amerikanen moeten nog veel Ieeren" is een oordeel, dat door deskundigen niet zal worden tegengesproken. In verband hiermede wordt herinnerd aan een beschrijving van het Amerikaansche volk bij het 100-jarig bestaan der onafhankelijkheid *)• In dat boek worden zeer felle aanvallen op de Amerikanen en hunne :) Die Hundertjahrige Republik, etc. Von John H. Becker, 1876. cultuur gedaan. Wie hunne fouten wil leeren kennen, moet dat boek lezen. Veel wordt er waarschijnlijk in overdreven en ook de smalende toon smaakt niet. Daarom is het eindoordeel van den schrijver — waarmede hier zij besloten — dubbel opmerkenswaardig: „Wir wollen nicht behaupten, „dass das Volk der Vereinigten Staten im Durchschnitte „hinter den Vólkern Europa's zurückstande. Im Gegentheile „ist dasselbe, wenn gleich höhere Bildung und Kunst dort „keine oder nur wenig Pflege finden, in seinen Massen „weniger durch Schulbildung, als durch vielseitigere Lebens„erfahrung aufgeweckter, untemehmender und mindestens eben „so einsichtsvoll als die besten der Völker Europa's". Dit oordeel, 40 jaren geleden uitgesproken, geeft, ook in onze dagen, stof tot nadenken. V. De individualistische geest die het Amerikaansche volk kenmerkt, heeft de ontwikkeling van sociaal gevoel tegengewerkt. Daarom laten de sociale verhoudingen in de V. S. zeer veel te wenschen over. Dat zelfde individualisme is ook oorzaak dat het socialisme er bijna geen toekomst heeft. Het anarchisme had omstreeks 1887 veel aanhangers. Van sociale wetgeving, zooals de meeste landen van Europa die kennen, is nauwelijks sprake. Toch moet — en hier worden normale tijden bedoeld — de arbeider het financieel dubbel zoo goed hebben als in de Oude Wereld. Daarentegen wordt er in de V. S. tweemaal zooveel en meer van hem gevergd. Bovendien bestaat ook voor hem in de industrie het land van de onbegrensde mogelijkheden. Mogelijkheden, waaraan de arbeider in de Oude Wereld zelfs niet denken kan. Daartegenover staat de kans ten onder te gaan. Een kans die in de V. S. weer grooter is dan in Europa. In de reusachtige fabrieken wordt voor den arbeider, wat arbeidersbescherming en arbeidersverzekering betreft, zeer weinig zorg gedragen en er bestaat daar een uitzuigerssysteem als nergens ter wereld. Teekenend in dat opzicht is Wilson s voord van 1913: „tot nu toe hebben wij de waarde van den mensch niet hoog genoeg geschat". In sociaal opzicht wordt dan ook in de V. S. de nadruk niet gelegd op den strijd tusschen kapitaal en arbeid, maar op den strijd tusschen de Democratie en de Plutocratie. Het kapitaal toch heeft in de V. S. zijn meest gevreesden vorm: n.1. die van „trust" aangenomen. „De trust berust op de maagdelijkheid der prairie" en op het vernuft der „farmers", zegt Schulze—Gavernitz. Het individualisme en de vrije concurrentie hebben tot die vorming echter zeker niet in de laatste plaats bijgedragen. Die opeenstapeling van kapitaalmacht heeft voor de V. S. ten gevolge gehad de verovering van de wereldstelling door de industrie en de vorming van een factor voor de wording tot grootmacht. Die overmacht der grootkapitalisten werpt echter over de V. S. zelf een donkere schaduw. De binnenlandsche politiek kent dan ook geen grootere zorg dan die om de uitwassen van dat trustsysteem (dat echter ook wel goede zijden heeft) te bekampen. Niet alleen dat het publiek voor zijn dagelijksche behoeften aan de genade der grootkapitalisten is overgelaten, maar de „trusts" trachten ook in te grijpen in de samenstelling van de geheele maatschappij. Dit laatste wordt des te meer gevoeld, omdat er geen sociaal tegenwicht bestaat en de Staatsvorm zich eigenlijk niet leent, tot centraliseering van het verweer. Het democratische gelijkheidsideaal komt daardoor leelijk in het gedrang, in een samenleving waarin men aan de eene zijde eenige weinige multi-millionairs ziet en aan de andere zijde tientallen millioenen, die hongersnood nabij zijn. Die toestand is te ernstiger naarmate van de gewone Amerikaansche spreuk: „het zal van zelf wel te recht komen" geen hulp te verwachten is. Toen de Maatschappij op zich zelf onmachtig bleek dit euvel te bestrijden, riep zij de hulp van den Staat in. De Republikeinen wilden de vrije concurrentie ondersteunen door een wetgeving der Unie (Sherman — Act. 1890). De partij van Roosevelt erkent het recht van bestaan der trusts, als een hoogeren vorm van het bedrijfsleven, maar zij wil het Staatstoezicht op hunnen invloed verscherpen. Dat bleek uit Roosevelts maatregelen ten opzichte van de spoorweg-maatschappijen (1906). De democraten grepen naar andere middelen. Ten eerste trachtten zij door vrije aanmunting van zilver het groot-kapitaal in het gedrang te kunnen brengen. (Bryan 1896 en 1900). Daarna beproefde zij het (1913) met een toltarief, waardoor het sedert 1890 ingevoerde protectionisme werd verzwakt. Dat systeem toch werd beschouwd als de moeder der trusts en de hoofdoorzaak der toenemende duurte. Zoo zijn dus overal sterke krachten aan het werk om de euvelen van den sociaal-economischen toestand der V. S. te verhelpen. Volgens gezaghebbende schrijvers echter is een vermindering van die euvelen, tevens een vermindering van het Amerikaansche gevaar. Want de buitenwereld krijgt den indruk alsof in sociaal-economisch opzicht de naarbuiten werkende macht der Amerikaansche samenleving onoplosbaar met hare innerlijke zwakte verbonden is. VI. In Wereld-economischen zin staan de V. S. bizonder sterk. Een dergelijk groot land met een dergelijke groote bevolking, die de voorwaarden voor het zijn van „wereldmacht" in die mate vervullen, is in de geschiedenis nog niet voorgekomen. De V. S. vormen de rijkste voorraadskamer der wereld. Graan en vleesch, katoen, ijzer en kolen worden daar in hoeveelheden aangetroffen als nergens. Ten opzichte van alle artikelen, die de wereldproductie beheerschen, bezitten de V. S. dus een voorrang. In dat opzicht vormt de Noord-Amerikaansche Republiek een tegenstelling met de overbevolkte Staten van WestEuropa, die allen, in meerdere of mindere mate van invoer afhankelijk zijn. Aan het einde der 19e Eeuw werd U van den Amerikaanschen uitvoer gevormd door grondstoffen. In dat opzicht gelijken dus de V. S. op een kolonie. Maar wat hen daarbij veel sterker maakt, is dat zij niet behoeven af te hangen van een „moederland-industrie". De Amerikaansche industrie is echter niet alleen volkomen vrij gemaakt van de Europeesche: zij is een geduchte concurrent geworden. In de jaren der XXe Eeuw, die voorbijgingen, is de Amerikaansche industrie, wat uitvoer betreft geklommen van V* tot de helft van de waarde der Export-rekening. De V. S. hebben dus in industrieel opzicht de kracht van een „moederland" en van koloniën beide. Zonder hunne zwakke zijden! Alle gegevens wijzen er bovendien op dat voor de V. S. de grens daarmede niet bereikt is. In tegenstelüng met Frankrijk dat rust zoekt in een renteniersbestaan en Engeland dat naar dien toestand op weg is, is die geest om van de behaalde voordeelen een welig bestaan te leiden, in de V. S. nog zeer verre. De zin tot krachtigen arbeid is nog onverzwakt aanwezig. De V. S. hebben in wereld-economisch opzicht ook daarom een nog grootere toekomst, omdat de beide hoofdfactoren: landbouw en industrie er buitengewoon ontwikkeld zijn, en de voorwaarden tot nog grootere uitbreiding aanwezig. In Amerika is niet, zooals in Engeland, de landbouw opgeofferd aan de industrie. De landbouw is bovendien niet, zooals in Rusland, bij primitieve arbeidsmethoden blijven staan. De V. S. zijn evenals Duitschland landbouw- en industriestaat te samen; zonder evenals Duitschland op het punt te zijn aangekomen, waarop gekozen of gedeeld moet worden. De ontzettende ruimte, waarover de V. S. beschikken, plaatst die vraag nog in een verre toekomst. Voorloopig is Amerika nog niet opgevuld met menschen. Evenwel gevraagd kan worden of het niet slechts een quaestie van tijd is, dat de omstandigheden ook in de V. S. het landbouwvraagstuk aan de orde zullen stellen. Door buitengewone verspilling van den natuurlijken rijkdom des lands — door roofbouw, b.v. — heeft de bevolking het aanbreken van dat tijdstip verhaast. Massa's verlaten hofsteden en uitgeputte landen, buitengewoon groote oppervlakten verwoest of verbrand bosch bewijzen dat evenzeer, als de verbleekte beenderen van uitgeroeide buffelkudden in de prairie. De Regeering is echter daarop opmerkzaam gemaakt en neemt energieke maatregelen. Het „Congress for conservation of natural ressources" (1908) heeft in dat opzicht goede diensten bewezen. Zoo is men b.v. bezig om in de woeste streken van het Westen door middel van irrigatie, (Reformation act 1902) vruchtbaren grond te scheppen. Een reeds vroeger (in 1862) genomen maatregel om het land in kleine stukken te verdeelen en het vormen van groote landgoederen tegen te gaan, heeft voor den landbouw goede resultaten opgeleverd. Door dien maatregel werden vele krachtige personen uit Europa gelokt, en werd het mogelijk tegen prijzen te verkoopen, die alle concurrentie volkomen uitsloten. De voorwaarden waaronder de industrie werkte en werkt, zijn eveneens zeer voordeelig. Het land is overrijk aan grondstoffen. Geen sociale vooroordeelen of tradities drukten het particulier initiatief. De immigranten leverden een onuitputtelijken toevloed van arbeiders, die, uit zelfbehoud, gedwongen waren hunne krachten tot het uiterste in te spannen. Ook door dit laatste heeft de industrie der V. S. een grooten voorsprong op de Europeesche. Hoezeer Europa afhangt van Amerika is dan ook door de gevolgen van de drastische maatregelen van President Wilson zeer duidelijk gebleken. VII. Ook de inwendige politiek der V.S. is geen onbelangrijk schouwspel. Gedurende den groei tot Continentale Macht werd het politieke leven der V. S. beheerscht door twee partijen. In de eerste decennia van de Republiek bestreden elkander ƒ de Federalisten (aanhangers van de Staatkundige zelfstandigƒ heid der afzonderlijke Staten) en de Republikeinen (aan] hangers van de Staatkundige suprematie der Unie). Bij de groote gebeurtenis in het inwendig leven der Unie: de Secessiéoorlog, namen de eersten den naam Democraten aan. Gedurende het geheele leven der Republiek hebben die partijen bestaan. Eerst in het laatst der 19e eeuw wordt ook gesproken van andere partijen, als: de Independenten, die naar innerlijke politieke veranderingen aansturen, de Farmers voor de belangen der boeren, en de arbeiderspartij, die uitsluitend voor de arbeiders optreden. Het politieke leven is in de V. S. zeer ontwikkeld. De Noord-Amerikaan is, wat de oude Grieken noemden „een politiek dier". De openbare zaak vervult zijn ziel. De Amerikaansche literatuur heeft, kan gezegd worden, geen boven de aarde zwevende geesten voortgebracht. Lyrische, aesthetische, mystische dichters en schrijvers hebben allen in politieken zin gezongen of geschreven en gewerkt. Het koloniale leven heeft van het begin af in die richting gewerkt, voortbouwende op den oud-Engelschen vrijheidszin. De immigranten brachten, vooral in het midden der 19e eeuw, een sterken vrijheidsdrang mede. De politiek is daarom in de V. S. een machtig middel en een machtig wapen. Het is echter jammer dat het politiek bederf in de V. S. sterk voortgewoekerd is. Een gezond politiek leven wordt daardoor onmogelijk en the public spirit wordt vervalscht. Dr. Friedrich Ratzel geeft (1893) daarvan de volgende schets: Het doel van elke partij in de V. S. is — evenals van die in alle andere parlementaire Staten — aan de Regeering te komen. „Het Regeeringskasteel te veroveren" zeide ten onzent in 1901 Dr. A. Kuyper. De President der Unie behoort tot de partij die de meerderheid heeft. In de praktijk bestaan er daarom eigenlijk maar twee partijen: zij, die de meerderheid en zij, die de minderheid heeft. De middelpartijen smelten in spannende oogenblikken dan ook samen met een der beide hoofdpartijen. De verkiezingen vormen bij uitstek het strijdperk der partijen. Van den uitslag hangt echter meer af dan het bereiken van de politieke partijdoeleinden. De politieke macht, door den uitslag der verkiezingen verkregen, geeft den politici tevens de beschikking over de ambten. Uit die ambten alles te halen, wat er met mogelijkheid uit te halen is, is de belooning voor de geweldige opofferingen aan geld, moeite en tijd besteed aan de poging tot het behalen der overwinning. De onkosten kunnen soms tot in de millioenen dollars loopen. Dit beginsel om de ambtenaren, hoog en en laag, door de verslagen partij vroeger aangesteld, te vervangen door eigen creaturen, kan met recht een kanker van het politieke leven in Amerika worden beschouwd. Een partij, die in den politieken strijd zou gaan zonder dat te beloven, zou zonder eenigen twijfel de nederlaag lijden. Een verkiezing is overigens in de V. S. evengoed een onderneming, waartoe alle bekwaamheden moeten worden aangewend, als b. v. de bouw van een brug of een spoorwegonderneming. En de Noord-Amerikaan wendt daarbij al de scherpzinnigheid aan, die hij ook in andere zaken pleegt te vertoonen. De politici — voor SU advocaat of journalist — zijn net zoo goed vaklieden als b.v. de ingenieurs. Zij, de politici, maken het ontwerp der verkiezing, ramen de kosten, stellen hoogere of lagere helpers aan, halen vrouwen en geestelijken, wier hulp een allerbelangrijkste is, over hen te steunen. Zij beheerschen een zeker aantal dagbladen en bereizen het geheele land. Bizonder van beteekenis is natuurlijk een presidentsverkiezing. Het land wordt dan in een opschudding gebracht, waarvan zelfs de buitenlandsche politiek de gevolgen ondervindt. Die politici 'ontnemen echter aan de verkiezingen hunne eigenlijke beteekenis als uitdrukking van de stemming en van de inzichten van het volk. Alleen de belangen van eigen partij zijn het dan, waar alles om gaat. Vandaar een strooming om alle Unie-, Staats- en Gemeenteambten tot verkiezingsambten te maken, om de macht van de partij zooveel mogelijk uit te breiden. Er wordt getracht zooveel mogelijk verkiezingen in een verkiezing te doen plaats hebben en het stemrecht zonder eenige beperking aan de massa des volks uit te deelen. Stemvervalsching en omkooping vinden op groote schaal plaats. Machtige partijdiscipline en absoluut gezag van den partijleider zijn verder onontbeerlijk. Bij een Presidentsverkiezing werden duizende „prijzen" uitgeloofd van gezantschapsposten bij de Europeesche Hoven tot die van post- en tolambten toe. (Het spoils-systeem). In de afzonderlijke Staten hangt ook de verkiezing tot een ambt af van den uitslag der verkiezingen. Het spreekt van zelf dat een dergelijke toestand grooten invloed heeft op het karakter van de ambtenaren. Het komt er op aan zooveel mogelijk van de gelegenheid te profiteeren. Diefstal en bedrog met Staats- en Gemeentegelden zijn dan ook tot een bepaald systeem geworden, waaraan duizenden deelnemen. Het is bekend dat belangen der Gemeenten, vooral onder deze wantoestanden, dikwijls schromelijk slecht behartigd worden. Afdoende middelen om dit kwaad te genezen schijnen nog niet gevonden. Evenzoo schijnt de invloed door de machtige trusts uitgeoefend op de wetgevende lichamen niet altijd het licht te kunnen velen. Of dat altijd zal blijven voortduren of dat het slechts een voorbijgaand verschijnsel is, kan niemand zeggen. De Amerikaan pleegt tegenover geweldige kwalen geweldige middelen aan te wenden. En het is dus niet uitgesloten dat de noodzakelijkheid den Amerikanen dwingt hun politiek verkiezingssysteem te herzien. Aan sommige euvelen is reeds voor een gedeelte — maar niet in beginsel een einde gemaakt. De inwendige politieke geschiedenis der V. S. Tot het uitbreken van den Secessieoorlog is de inwendige politiek der V. S. eigenlijk in hoofdzaak beheerscht door het slavenvraagstuk. Toen van het behoud of van de afschaffing der slavernij een politiek partij-programma werd gemaakt, stond de crisis voor de deur. Het noorden wilde de slavernij niet, het zuiden wilde er geen afstand van doen —- kon er geen afstand van doen zooals het beweerde zender zelfmoord te plegen — en dreigde met jjfecheiding uit de Unie. Feitelijk was het de botsing van de beschavings-opvattingen van twee rassen. Het noorden Germaansch of Engelsch en Protestant, het zuiden SpaansdT of Fransch en Katholiek (Driault et Monod). Die beschavingsopvattingen waren voor een groot deel ook ontstaan door de verschillende levenswijze. De bewoners van het noorden leefden voornamelijk van landbouw, nijverheid en handel. Zij onderhielden een levendig verkeer met andere natiën in de havensteden. De zuidelijken waren uitsluitend planters, die geheel andere denkbeelden koesterden dan de noordelijken. Naarmate de Unie zich uitbreidde kwam het vraagstuk omtrent de zelfstandigheid der Staten scherper op den voorgrond, vooral ten opzichte van het al of niet toelaten van slavernij. De Republikeinen toonden zich daarbij, naast hun streven voor de Suprematie der Unie, tegenstanders van de slavernij. De democraten waren naast voorstanders van de zelfstandigheid der Staten, verdedigers — ofschoon niet altijd — van de slavernij. Ook hier werd weer bewezen, in casu bij de zuidelijken, dat politieke vraagstukken voor het grootste deel in materieele belangen hunne bases vinden. Ook economische kwesties : vrijhandel of bescherming vermeerderden den tweespalt. De onmiddellijke aanleiding tot den grooten oorlog in eigen boezem was de verkiezing van Abraham Lincoln tot President der V. S. Hoewel hij slechts de betrekkelijke, niet de volstrekte meerderheid had, werd hij gekozen verklaard. De Republikeinen uit het Noorden hadden daarmede de overwinning behaald (1860). Het Zuiden aarzelde toen niet langer. In December 1860 en de eerste maanden van 1861 scheidden zich de Zuidelijke Staten van de Unie af. Zuid-Carolina begon daarmede. Zij belegden een Congres te Montgomery en verkozen Jefferson daarin tot President van de Geconfedereerde State.n van Amerika. Daarmede was de teerling geworpen. Dit besluit deed de Noordelijken onverwijld de vijandelijkheden aanvangen. In Virginië en Carolina begon in April 1861 met kleine aanvallen de ontzaglijke burgeroorlog tusschen de Federalisten en de Geconfedereerden. Geweldige legers werden uitgerust. De eerste strijd tusschen gepantserde en ongepantserde schepen had plaats. Vier jaren duurde deze geweldige strijd, die uit den aard der zaak geduchte afmetingen moest aannemen. De legers die op de been gebracht werden van beide zijden bereikten een sterkte van 2.656.553, waarvan 1.490.000 man te velde stonden; 60.000 werden doodehjk gewond, 30.000 gedood, 184.000 aan wonden en ziekten in de hospitalen gestorven. De verliezen waren aan weerszijden ongeveer 300.000 man. De Unieschuld was geklommen tot 6 milliard dollars. Maar vier millioen slaven kregen de vrijheid. Daartoe was in 1863 door de noordelijken, die zeker van hun zaak waren, reeds het besluit genomen. In 1865 moest dat besluit worden uitgevoerd. Lincoln, opnieuw tot President gekozen, beleefde de uitvoering niet. Hij werd doodgeschoten en zijn moordenaar meende met tirannen-moord (sic semper tyrannis) een verdienstelijk werk te hebben verricht. Jefferson Davis had de vlucht genomen, doch werd, na eenige jaren, weder in vrijheid gesteld. De uitvoering van Lincoln's levenstaak gaf, ook in 1865, nog tot nieuwen strijd aanleiding. Vice-President Johnson wenschte de Zuidelijke Staten weder op den ouden voet in den bond te brengen. De staatkundige positie der negers wilde hij slechts langzaam regelen. Het Congres evenwel besliste anders. De negers werden niet alleen vrij verklaard," maar ook in staatsrechtelijken zin met de blanken gelijk gesteld. ~~ De Zuidelijke Staten moesten, als overwonnen, daartoe — hunne toestemming geven. Theoretisch was dus de slaven-kwestie opgelost. Maar nog zeer lang heeft het geduurd voor alle moeilijkheden, die uit den radicalen maatregel voortsproten, waren overwonnen. Met de oplossing van de kwestie der slavernij was ook feitelijk het grootste geschilpunt der binnenlandsche politiek verdwenen. Het politieke leven in de V. S. daalde tot een laag peil. Wel bleven de namen der twee hoofdpartijen: republikeinen en democraten de bevolking in twee *» groote deelen splitsen. Maar er waren eigenlijk geen groote beginselen meer, die bij groote vraagstukken van algemeen belang, het tegenover elkaar konden stellen. Nieuwe partijvorming geschiedde niet. De weinige reeds opgenoemde die ontstonden, konden eigenlijk den naam van staatspartijen niet dragen. Hoe „politiek" ook aangelegd, kon het niet uitblijven dat de belangstelling van de massa in de publieke aangelegenheden zeer gering werd. In de eerste plaats was dat een gevolg van afmatting en onverschilligheid, die een reactie waren op de bizonder groote afmatting gedurende den Secessieoorlog. Maar in hoofdzaak was een buitengewoon snelle economische ontwikkeling daarvan de oorzaak. De aandacht en de inspanning der besten werd daardoor in beslag genomen. In zeer ruime mate kwam het veld dus vrij voor „beroepspolitici" die belang hadden bij het bestaan blijven der partijen. Door hun optreden werd de politieke homogeniteit, die tot stand had kunnen komen, verhinderd. Tevens waren zij oorzaak dat de strijd tusschen die beide partijen, ofschoon geen ernstige principiëele verschillen hen meer scheidden, op heftige wijze werd gevoerd. Het ging dan niet om het landsbelang, maar om — zooals reeds werd medegedeeld — materieele persoonlijke belangen. Dit nieuwe systeem kwam duidelijk aan het licht in de jaren 1872—1876. Leden van het Congres hadden groote hoeveelheden aandeelen van de Union-Pacific Railway-Comp. verkregen. Een uitgebreide omkooping van ambtenaren van de belasting en zelfs van den Secretaris van Oorlog kwam aan het licht. Aan de Republikeinsche partij kostte dat het leven. De invloed der mannen, die in de Zuidelijke Staten getracht hadden den invloed der democraten te weren (carpetbaggers) nam in 1877 een einde. President Cleveland was de eerste die krachtig weerstand bood aan het spoil-systeem. Hij handhaafde de Pendleton act in, 1883 aangenomen om een zeker gedeelte der ambten, alleen door een examen verkrijgbaar te doen stellen. Er had zich trouwens in 1884 een partij uit de Republikeinen gevormd, die krachtig tegen elk bederf, ook in den civielen dienst, te keer wilden gaan. Deze partij (die der mug-wumps) heeft er veel toe bijgedragen verbeteringen aan te brengen. Naast dien strijd over spoil en civielen dienst, ontstond er ook een over den verkoop van sterken drank. Maar dat was een zaak, die niet tot de bevoegdheden van het Congres, wel tot die der Staten behoorde. Vandaar de onderscheiding in dry- en wet-states. Groote vraagstukken van algemeen belang vroegen echter eerlang de aandacht. Het tarief en de muntstandaard. De partijen moesten zich daarover uitspreken. De Republikeinsche partij was in het algemeen voorstandster van een beschermend tarief en een gouden standaard. De Democraten ijverden voor een verlaging van het tarief. Zuiver was de scheiding tusschen beide partijen evenwel niet. Vooral in het Westen maakten slechts een deel der Democraten vrije aanmunting van het zilver tot zijn leuze; om redenen van partijtaktiek hier en daar den zilver-mannen in het gevlei komende. Dat ondanks de ontzaglijke waardevermindering van het zilver in de V. S. toch tot vrije aanmunting van zilver werd besloten, en de Democraten den dubbelen standaard wilden invoeren, wordt toegeschreven aan den invloed van belanghebbenden in de zilvermijnen. In 1878 werd bij de Bland-Allison-Act de aanmunting van twee tot vier millioen zilveren dollars per maand verplichtend gesteld. De President had nog getracht haar tegen te houden met zijn veto. De tweede maal echter ging de wet in het Congres er door. Groote materieele belangen waren bij het tarief en den muntstandaard betrokken; de economische ontwikkeling der V. S. toch was sinds den Secessie-oorlog met snelheid voortgegaan. Vooral sedert de spoorwegen gebouwd waren (in 1865 was het spoorwegnet 35.000 mijlen, in 1870:52.000 mijlen, in 1880: 93.000 mijlen, in 1890: 166.000 mijlen) was een economisch verkeer tusschen de Verste deelen der Unie begonnen. In 1869 was de kust van den Atlantischen Oceaan verbonden met die van den Stillen Oceaan. De bevolking groeide van 31.500.000 in 1860 tot 38.500.000 in 1870; van 50.000.000 in 1880 tot 62.000.000 in 1890. De nijverheid, de veeteelt, de landbouw breidden zich kolossaal uit. Binnen 20 jaren na 1870 steeg de graanopbrengst van 235 millioen schepels tot 450 millioen schepels; de katoenoogst was de malaise van 1861 —1864 te boven. In 1890 bracht zij 4000 millioen pond op: het dubbele van den oogst van vóór den burgeroorlog. De nijverheid maakte gebruik van den ontzaglijken rijkdom des lands. Vooral de ijzer- en staalindustrie nam een hooge vlucht. Toen die industrie nog jong was, was zij door een tarief beschermd (1816, 1824, 1828). Het Noorden wenschte in die richting voort te gaan. Maar het Zuiden wilde er niet van weten. Vandaar is de wetgeving een hinken op twee gedachten. Tijdens den oorlog van 1861 —1864, had het Noorden een buitengewone verhooging van het tarief ingevoerd. Die verhooging was evenwel slechts fiscaal bedoeld. Na den oorlog wilden de industrieelen die bescherming behouden. De Republikeinsche partij nam toen onder haar leuzen ook een hoog beschermend tarief op. De Democraten waren voor het meerendeel ook van dat gevoelen — maar in het belang der arbeiders. Alleen de Democraten in het Zuiden en Westen waren vóór tariefverlaging. Hun middelen van bestaan vonden zij daar in den landbouw. In 1887 hakte Cleveland de knoop door. Hij wilde verlaging van het tarief, wat in 1888 voor een deel ook gelukte. Met zijn aanval op de „silvermen" had hij geen succes. In den verkiezingsstrijd behaalden ten slotte de Republikeinen het veld. Mac Kinley teekende het besluit, waarbij de bescherming aanzienlijk werd verhoogd (1890). Tevens werd door de Sherman-act den zilvermannen groote concessies gedaan. In hoofdzaak was het Mac Kinley-tarief gericht tegen Europeesche concurrentie. Vooral Engeland heeft daarvan de gevolgen ondervonden. Zoo was dus de stand van de inwendige politiek der V. S. toen het imperialisme zijn intocht deed en de politieke partijen te doen kregen met vraagstukken van internationale politiek, waarbij de inwendige geschillen eenigszins op den achtergrond traden. De toekomst zal echter moeten leeren of bij de expansie der V. S. niet grootere centralisatie noodig zal blijken en of het dan niet noodig wordt zeer veel zaken van publieken aard, die elke „staat" thans zelf oplost, te brengen onder de Unie-wetgeving. Dat bleek reeds o.a. bij de Califomische schoolverordening tegen de Japanners. De V. S. wereldmogendheid. In het tijdperk van het industrialisme heeft het in Europa niet aan Staatslieden ontbroken, die met klimmende onrust den groei der V. i>. aanzagen. In zijne waarschuwing heeft de Talleyrand dan ook navolgers gehad, die evenals hij de aandacht vestigden op het Amerikaansche gevaar. Zoo voorspelde von Treitschke in 1869 dat de V. S. in de toekomst Engeland uit zijn plaats van zeemogendheid van den eersten rang zouden verdringen. De Rus Goluchowski drukte in 1897 zijn vrees uit dat de XXe Eeuw op het gebied der handelspolitiek voor Europa een strijd om het bestaan zon zien. Stead sprak in 1901 van de veramerikaniseering der wereld als van een zuivere Natuurwet, waaraan geen ontkomen aan was. Die waarschuwingen worden beschouwd als de weerklank van het gevoel dat volgens Lodge in de V. S. leeft: „dat de groote Republiek eenmaal de economische en handelsovermacht over de gansche wereld zou hebben". Zoo dit verwezenlijkt wordt, zou de politieke van zelf wel volgen. Eerst tegen het einde der 19e Eeuw zijn in de V. S. dergelijke denkbeelden tot uiting gekomen en is, zooals reeds werd gezegd, het programma van George Washington verlaten. Dat de V. S. reeds vroeger duidelijk lieten blijken dat zij hun' invloed in het wereldclëel Amerika zelf niet tot hunne eigen grenzen bepaalden, is reeds vroeger vermeld. Het hands-off tegen Engeland in zake Venezuela (1895) was daarvan wel een der scherpste tot nu toe gegeven bewijzen. Daaruit bleek, wat voorheen nooit zoo sterk was uitgesproken, dat de Regeering der V. S. van meening was: „We are practically sovereign on this continent". Maar het volgend jaar (1896) werd Mac-Kinley gekozen op een programma dat geheel afweek van de tot nu toe gevolgde buitenlandsche politiek: 1 °. in bezitneming van de Hawal-eilanden in den Stillen Oceaan; 2°. tusschenkomst op Cuba; 3°. het in eigen hand nemen van het graven vaneen kanaal door Midden-Amerika. Vooral opmerkelijk was daarbij het beslag leggen op de Hawal-eilanden. Het was Amerika's eerste greep over den Stillen Oceaan. Japan had echter reeds in 1853 gevoeld dat de V. S. niet met zich lieten spelen, toen het kanon van „commodore" Perry de afzondering ver- brak, waarbinnen Japan zich sinds het verschijnen van Europeanen in de Oost Aziatische wateren uit zelfbehoud had teruggetrokken. Nog in 1893 had Cleveland de inbezitneming der Hawal-eilanden geweigerd. In 1898 was zij een voldongen feit. De tusschenkomst op Cuba voerde tot den oorlog met Spanje. Het vredestractaat van Parijs wees aan de V. S. toe: Cuba, Porto Rico, Guam en de Philippijnen. Cuba zou zelfbestuur krijgen; maar het overige werd, zij het dan ook op de Philippijnen met eenigen strijd: kolonie van de V. S. Zoo vormde de Noord-Amerikansche Republiek een: non contiguous territory", dat 27 °/o van de oppervlakte van het moederland groot was. De oplossing van het Kanaalvraagstuk opende vergezichten van geheel anderen aard. De oorspronkelijke bedoeling in 1850 was, zooals reeds werd vervuld, afsluiting van het gebied der V. S. op het Noordelijk Amerikaansch contigent. Vijftig jaren later was het doel met een dergelijk kanaal geheel anders. De steeds stervende onderneming van De Lesseps moest, volvoerd, aan de vloten der V. S. gelegenheid geven om snel van den Atlantischen Oceaan naar den Stillen Oceaan te stoomen en den reusachtigen omweg om ZuidAmerika en Kaap Hoom te vermijden. Hoe reusachtig die omweg was, bleek in den zee-oorlog met Spanje. Het is bekend hoe Rooseveld in 1903 den Staat Panama schiep. Hij had dat niet kunnen doen, zonder zeker te zijn geweest van de instemming van het Amerikaansche volk. Na den oorlog met Spanje werd in de V. S. de imperialistische politiek populaS\"~Een Amerikaansche geleerde vertelt dat in het begin van 1900 een der vreemde gezanten te Washington de volgende opmerking maakte: „ik ben nog niet lang in Amerika geweest, maar ik heb er al twee landen gezien, de V. S. van vóór den oorlog en de V. S. van na den oorlog". Die opmerking was volkomen juist. In breeden kring was, na den oorlog met Spanje, de overtuiging gevestigd, dat de rijd gekomen was het isolement te verlaten. Dat de' V. S. een rol moesten spelen op het wereldtooneel, dat een land van die grootte en die economische beteekenis zich het oog geslagen op het groote zuidelijk deel van „Amerika". Het vormt toch met zijn onmetelijke rijkdommen, tropisch en sub-tropisch klimaat en zijn onontwikkelde bevolking een van de grootste vragen der wereldtoekomst. Steeds ernstiger worden de blikken die de „economische wereldveroveraars" op dit werelddeel werpen. Zij hebben daarbij echter te doen met de concurrentie van Europa — en met een langzaam ontwakenden weerstand der Zuid-Amerikanen zelf. In de V. S. is daarom reeds twintig jaren geleden door de Pan-amerikaansche beweging gestreefd naar een vereeniging met Zuid-Amerika in den geest van Engeland en zijne „Dominions". Daartoe worden dezelfde middelen aangewend, als door Engeland. Zoo werden pan-amerikaansche congressen gehouden te Washington (1889); te Mexico (1901); Rio de Janeiro (1906); Buenos Aires (1910). De straal van den cirkel wordt daarbij dus steeds grooter. Bovendien bestaat sedert 1891 te Washington een permanent centraalbureau (Pan-American Union), dat zich als „geographisch middel" ten doel stelde het bouwen van een spoorweg van New-York naar Buenos Aires (Pan American Transcontinental Railway): het grootste spoorweg-ontwerp der wereld. De V. S. hebben bovendien met Brazilië een voorkeurtarief gesloten en het ligt in hunne bedoeling nu het Panama-kanaal voor het verkeer geopend is (1915) directe stoomvaartlijnen op de Oostkust van Zuid-Amerika geldelijk te ondersteunen. Europa heeft evenwel nog in Zuid-Amerika zijn handelsmonopolie en zijn algemeene economische positie is zoowel westelijk als oostelijk nog onaangetast voor zoover de gevolgen van den oorlog zich niet hebben doen gevoelen. Er is echter in de houding van de meeste Staten van Zuid-Amerika eenige verandering gekomen. Opgeschrikt door de ruwe aanvallen door de V. S. op Spanje, C o 1 u m b i a en Mexico hebben Argentinië, Brazilië en Chili een soort van bond gesloten. De A-B-C-Alliantie. Blijkbaar gevoelden zij geen lust de heerschappij van Europa, die zij hebben afgeschud, te laten vervangen door de voogdij van de V. S. Het laatste jaar van den oorlog heeft evenwel bewezen dat de invloed van de V. S. in Zuid-Amerika grooter is, dan algemeen wordt aangenomen. Vooral Argentinië wordt verdacht eenigszins de vroegere rol van Bulgarije in den Balkan te spelen. Aldus zweeft de toekomst van Zuid-Amerika tusschen Noord-Amerika en Europa en tusschen Pan-amerikanisme en het Amerikaansch-Latinisme. Maar het valt niet te ontkennen dat de V. S. in de Monroe-doctrine een geducht wapen in de hand hebben. Roosevelt heeft het overwicht nog verzwaard door het verbod van Europeesche contröle over Amerikaansche Staats-financiën. De Pan-amerikaansche beweging heeft zich niet alleen met het~"Midden~"~en^ Ket Zuiden van het werelddeel Amerika bemoeid. Zij heeft ook de aandacht gevestigd op Canada, y En^voor hun wensch Canada met de V. S. te verbinden <~-< vinden zij niet alleen een nationalen-, maar ook een beschavingsgrond. De echte Pan-amerikaan vindt de afzonderlijke positie van Canada een anachronisme. De Republikeinsche partij, die vooral het imperialisme der V. S. steunt, schreef / daaromtrent al in 1896 in haar programma: „Wij zien met / vertrouwen tegemoet dat alle Engelsch sprekenden, in onze 1 hemelsstreek, eenmaal op grondslag van een vrij verdrag met elkander een verbond zullen aangaan". Daarbij komt | dat de geweldige ontwikkeling van Canada in de Unie de vrees voor zware concurrentie heeft doen ontstaan. En die ontwikkeling doet zelfs de Canadeesche Staatslieden een gelijksoortige ontplooiing verwachten, als in de 19e eeuw in de V. S. heeft plaats gehad. De verbindingen tusschen de V. S. en Canada worden steeds talrijker. Ondanks de tolbarrière _ hebben de V. S. de helft van den Canadeeschen handel in ~ handen; terwijl Engeland slechts ~*/s heeft. Groote massa's landverhuizer» trekken uit de V. S. jaarlijks Canada binnen. Het Amerikaansche kapitaal volgt in een anderen machtigen stroom. In 1911 scheen het tijdstip gekomen een belangrijke schrede voorwaarts te doen. Reeds was een handelsverdrag aangenomen dat, volgens Taft's verklaring, Canada tot een Staten betreft, op het oogenblik Japan. Het verdient volle aandacht, omdat het de meest krachtige strijdmacht is. Het vertoont het beeld van den Aziaat met moderne wapens, met moderne verstandscultuur aan het Westen ontleend. Daarachter houdt het verborgen de geheimzinnige Oostersche „stille kracht" en bedoelingen, nog nooit door den Europeaan ten volle begrepen. Ook in ons land leven er nog die de eerste Japanners zagen komen om van den vreemdeling een techniek en een oorlogskunst te leeren, die voor hen — getuige Simoneseki — (1864) nog te machtig was. Hoe snel is de omkeering van het tooverachtig vaderland der chrysanten in een strijdbare natie met wereldomvattende plannen niet gegaan. Inderdaad, „de rijzende Zon" is geen slecht gekozen „wapen" voor het land dat de aanvoerder hoopt te wezen van wat in Azië alleen de Aziaten wil dulden. Japan trad in de 6e eeuw n. Chr. in den kring der Chineesche beschaving. In de 19e in die van Europa en Amerika. Toch bleef wat voor Japan van ouds goed was, in wezen. Alleen het werd naar het practisch betere der Westersche leermeesters vervormd. De Japansche geest blijft evenwel dezelfde: de tegenstelling van de zuiver-persoonlijkheidsontwikkeling van het blanke ras. Antipode dus zeer zeker der Noord-Amerikanen* Volgens sommigen zijn er teekenen dat ook in Japan de individualiteit zich gaat ontwikkelen ten koste van het geloof in autoriteit en van het plichtsgevoel als onderdaan en van het altruïsme. In elk geval, Japan staat met de beide hoogste beschavingswerelddeelen in nauwe verbinding, en toch is het daarvan relatief gescheiden. Het Christendom, sedert de groote Staatshervorming van 1867, in Japan toegelaten, heeft sedert bijna geen proselieten gemaakt 7. Het nieuwe Japan geeft niets om den Westerschen godsdienst of om Westersche ethiek. De geschiedenis van Japan is kort — ten minste zijn geschiedenis sedert zijn optreden als gelijkwaardige der Euro- ') Merkwaardig verschil met de 16e eeuw, toen Xaverius Japan het uitverkoren land noemde. peanen. Maar lang te over om te doen zien, dat het volk homogeen is en dus geneigd tot de opofferingen, die de imperialistische plannen zijner regeering heeft geëischt. Zonder hevigen strijd is de overgang van oud tot nieuw niet gegaan. Behalve hij buitenlandsche auteurs is daarvan ook een keurige beschrijving te vinden in het een torso gebleven geschiedwerk: Geschiedenis van onzen tijd sedert 1848 7. Japan's eerste krachtsbetoon — tevens zijn poging om te bewijzen dat het reeds rijp was in het hooge gezelschap der wereldmogendheden te worden opgenomen, was de krijg tegen den ouden en afgedankten Chineeschen leermeester (1894— 1895). De klappen, toen uitgedeeld, bewezen reeds dat Japan een gevreesde vijand, een waardevolle bondgenoot kon worden. En tevens dat het de kunst verstond de peer te plukken als zij rijp was. Formosa en Port-Arthur werden China ontwrongen. Al wist ook Rusland te bereiken, dat de hoofdprijs PortArthur aan Rusland werd toegewezen. In 1900 trad Japan als mogendheid in China op. In 1902 ging Engeland met Japan het verbond aan dat zooveel verontwaardiging heeft verwekt. Van 1904—1905 duurde Japan's afrekening met Rusland. Korea, een gedeelte van het eiland Sachalin en van Mandsjoerije was de belooning voor de ongeëvenaarde krachtsinspanning, die Europa met bewondering, maar ook met zorg vervulde. Want de plaats door Japan ingenomen in de rij der krachtigste militaire mogendheden, deed in Japan's geografische ligging, in verband met Japan's bedoelingen, een gevaar rijzen, dat door geen enkele mogendheid, ook niet door Amerika, als „négligeable" kan worden beschouwd. Men ging — en terecht — vergelijkingen maken tusschen de beide bondgenooten van 1902: Engeland en Japan. Na den Russisch-Japanschen oorlog is de literatuur daarover buitengewoon groot en belangrijk. En ook de Japanners zelf hebben niet nagelaten over de waarschijnlijke toekomst van hun vaderland en over de Japansche idealen te schrijven. Een der kernen daarvan is: de heerschappij over den J) Van Prof. Dr. P. L. Muller Zoo droomt dus Japan over heerschappij over den Stillen Oceaan en op het vasteland van Azië. Zoowel in de V. S. als in Japan, is men zich de bestaande rivaliteit ter dege bewust. De V. S. oefenen in Azië reeds een economischen- en cultuurinvloed uit. Het overtollige deel van het dichtbevolkte Azië heeft meer en meer neiging naar de V. S. te stroomen. Te eenigen tijd zal het conflict acuut worden. Beide rivalen bewaren echter hun gezicht — vooral Japan Maar behalve Japan, zullen de V. S. op den Stillen Oceaan ook andere machten ontmoeten. Ten eerste Engeland. Homer Lea stelt het voor alsof Engeland's positie als Koloniale Mogendheid geheel afhangt van het bezit van Indië. Maar het is toch duidelijk dat het meesterschap over den Stillen Oceaan Engeland niet onverschillig kan laten. Behalve voor Indië, is het ook voor Australië een levensbelang. Japan, eenmaal, meester ter zee, zal niet nalaten zijn vlag op Australië te planten. De V. S. zullen dat waarschijnlijk, indien zij daartoe de macht verkrijgen, evenmin nalaten. Engeland zal dan bij komenden strijd alleen partij kunnen kiezen. En het zal de partij van Japan zeker niet wezen, die door Engeland ondersteund wordt. Welke plannen de V. S. ook rr.ogen koesteren, een, in Azië oppermachtig, Japan is voor Engeland zeker te gevaarlijk. Wat Rusland zou doen is op het oogenblik niet te zeggen. China, verdeeld en door troebelen verzwakt, is op het oogenblik een wissen prooi van Japan. Maar al was het dat niet — krachtig verzet zouden de V. S. er zeker niet van ondervinden. De rol van Frankrijk en Nederland zou zonder twijfel door de politieke constellatie van het oogenblik worden bepaald. Dit zijn de plannen door de V. S. gekoesterd tegenover Middel - en Zuid-Amerika eenerzijds, tegenover Azië ander- ') De gebeurtenissen na 1914 worden hier natuurlijk buiten beschouwing gelaten. zijds. Zonder twijfel ondervindt ook Europa de beteekenis van hunne expansieve Staatkunde. De toestand van het oogenblik wordt natuurlijk voorbijgegaan. De V. S. zijn tegenover de Centralen in hoofdzaak niet verder dan tot bedreigingen, ontworpen reusachtige krijgsvoorbereidingen, het bezetten der Azoren en het leenen van ontzettend hooge sommen aan de leden der Entente. Dat de V. S. vroeger niet schroomden in het oude werelddeel hunne belangen te verdedigen of in te grijpen, blijkt b.v. uit het feit dat in het begin der XlXe Eeuw reeds, Amerikaansche oorlogsschepen, Algiersche en Tunische Zeeroovers tuchtigden, wegens het aanvallen van Amerikaansche koopvaardijschepen. Over het algemeen bewaarden de V. S. echter eene gereserveerde houding. Nog in 1906 spraken de V. S., ofschoon toegetreden tot de partijen, die de Algeciras-akte sloten, van hunne „traditioneele buitenlandsche politiek, die hen verbood zich in zuiver Europeesche aangelegenheden te mengen". Nochtans bestond ook vóór 1910 een toenemende lust tot ingrijpen. Dat bleek b.v. in 1903 en later in 1911 naar aanleiding van het Jodenvraagstuk in Rusland. „Op den duur" — zegt een der bij uitstek deskundige schrijvers — kunnen de V. S. zich niet van dat ingrijpen onthouden, daar hunne bevolking voor een zoo groot deel uit Europeesche elementen bestaat". En hij maakt zelfs de opmerking dat de V. S. eigenlijk geen grenzen kennen voor hunne „responsability". Een bevestiging dus van de waarschuwing van den scherpzinnigen voormaligen Bisschop van Autun de groote Staatsman van het Napoleontische tijdperk. Een Vereenigd Europa evenwel zou — gesteld dat binnen afzienbaren tijd die Vereeniging plaats had — zeer wel in staat zijn ernstige aanvallen der V. S. te weerstaan en het: „Europa voor de Europeanen" te handhaven. Slot opmerking. Bij het beschouwen van de wording der V. S. yajLJirrijgevochten kolonie tot „wereldmacht" zien wij dat de V. S. daartoe denzelfden weg hebben bewandeld, als de oude wereldmachten. Even"aTs de oude wereldmachten hebben Bj[ zich koloniën aangeschaft: Hawaï, Portorico, de Philippijnen — ovei anderen voeren zij een protectoraat uit: over St. Domingo en Nicaragua, of dreigen het te zullen voeren: Mexico. Maar de V. S. onderscheiden zich toch b.v. van Engeland^ daar dekoloniën niet bepaald uit de bestaansbehoeften werden veroverd. Wat Engeland b.v. in andere werelddeelen zoeft," lieert" de Noord-Amerikaansche Republiek reeds in haar eigen werelddeel. Op het continent van Noord- en Zuid-Amerika bestaat reeds een „natuurlijk koloniaal Rijk" voor de V. S. De Amerikaansche expansie is behalve waar het de belangen van zijn handel op China betreft dan ook op te vatten als een lïëwijs dat een lust tot macht uitoefenen er in hoofdzaak de grondslag van w. Dat^aev. S. daarbij te gelijkertijd luide verkondigen voorstanders te zijn van den vrede en van de vrijheid van anderen, geeft aanleiding aan huichelarij te denken. Toch behoeft dit niet per se het geval te zijn. De geschiedenis der volken geeft dikwijls eene dergelijke, onbewuste, tegenstrijdigheid te zien. De Monroeleer is een spiegel geworden, waarin het volk der V. ST zijn beteekenis en zijn „wereldhistorische" opdracht ziet. De Mónroë-döcfrinë "ïs~ niet een macht op zich zelf! De voorwaarden tot machtsontwikkeling, die aanwezig waren, schiepen de Monroe-doctrine en hare verscherpingen. De historicus, die later de geschiedenis der V. S. in dit tijdperk zal hebben te beschrijven, zal dan ook gewag moeten maken van een verandering van de Amerikaansche denkbeelden, — van een ommekeer — ten opzichte van militairisme en van buitenlandsche politiek. Eenmaal begonnen zich naar buiten te doen gelden, moest ook door de V. S. het oude vrijheidsdenkbeeld, ook omtrent de vrijheid van anderen, worden verlaten en moesten sommige euvelen der oude wereld, voorheen door de voorouders der Amerikanen in Amerika ontvlucht, ook in Amerika weer ingevoerd worden. Bovendien nadat de V. S. vrijwillig hun isolement hebben opgegeven, moeten zij ook op afweer bedacht zijn en een gedeelte van de opbrengst van hun economischen arbeid voor verdedigingsmiddelen — leger en vloot — bestemmen. Een andere vraag is of de tegenwoordige Staatsvorm en Bestuursvorm voor een „wereldmacht" kan worden gehandhaafd en of niet aan de oppermacht der „democratie" een eind zal worden gemaakt, uit redenen van hoog Staatsbelang. Wat nu reeds in de V. S. gebeurt, lijkt daar al eenigszins op. Het oogenblik kan komen dat de V. S. instellingen zullen moeten prijsgeven, op welke zij het meest trotsch zijn. De vraagstukken die de V. S. als „Continentale" macht hadden op te lossen toch, zijn geheel andere dan die zich thans voordoen, nu de V. S. een groot Koloniaal Rijk daarnevens gevormd hebben. Dat de V. S. halt zullen houden op den door hen thans betreden weg, is niet waarschijnlijk. De West-Indische eilanden en Midden-Amerikaansche „Staten" zullen zonder twijfel geannexeerd worden. De Caraïbische Zee is dan een „binnenzee" der V. S. geworden. Ook Canada zal zijn lot niet ontgaan. Anders staat het met Zuid-Amerika. De bezwaren voor de V. S. hier te overwinnen zijn inderdaad groot. Rassenverschillen en klimaatverschillen moeten niet onderschat worden. AI schijnen op het oogenblik de V. S. een geweldigen druk op Z. A. te kunnen uitoefenen, het is er nog ver van af dat de voorspelling van Moritz Wagner uit zal komen: dat de Spaansch-Amerikaansche beschaving met natuurnoodwendigheid zal moeten ondergaan in „de schaduw van den reusachtigen Hickory-boom der noordelijke vrijheid". Er is bovendien nog iets. Nog is de Noord-Amerikaansche Republiek een schatkamer. Maar hoe meer menschen er in de V. S. komen, hoe meer de deuren daarvan niet alleen voor anderen dicht zullen gaan, maar hoe meer er ook daar voedings- en economische vraagstukken zich zullen voordoen. Op het oogenblik is zoowel ten opzichte van Europa, als ten opzichte van China de conjunctuur voor de V. S. gunstig. In hoeverre zij daar gebruik van zullen en willen maken, weet niemand. Maar die gunstige conjunctuur kan niet eeuwig duren. Zoodra zij voorbij is, zijn de V. S. aangewezen op hun eigen continent. Ten minste wat betreft het worden Van „wereldmacht", die inderdaad de geheele wereld beheerscht. Maar ook dan nog zal er van de V. S. een geweldige druk uitgaan — die op den Stillen Oceaan echter meer gevoeld zal worden dan op den Atlantischen. Aan het slot van deze beschouwingen over de V. S. is het niet onbelangwekkend mede te deelen welke toekomst de reeds genoemde Homer Lea in The day of the Saxon (1913) zich ten opzichte van de V. S. denkt. In de laatste jaren kwamen meer dan een millioen menschen de V. S. binnen. Bijna geheel bestond die massa uit nietEngelschen. 83 % kwam uit de landen om de Middellandsche Zee; de andere 17 % uit andere Europeesche en uit Aziatische rassen. Wanneer nu, zegt hij, de „volksverhuizing" naar de V. S. gedurende 2 of 3 geslachten aldus voortgaat, zal het Engelsche ras er zoowel als ras als in politieken zin verzwolgen worden. Zoolang nu de tegenwoordige sociologische verhoudingen in de V. S. onveranderd blijven voortduren en hunne politieke instellingen dezelfde blijven, zal de Amerikaansche natie binnen bepaalden tijd door de binnengekomenen gevormd worden. De laatste periode, de geleidelijke overgang van de V. S. onder den beheerschenden invloed van andere rassen, ligt in de naaste toekomst. De zon wordt dan voor het Angelsaksische ras verduisterd, en geen nieuwe dag zal voor dat ras weder aanlichten l). En hij voorziet dat in de toekomst de bevolking van Amerika zal geschieden door Europa èn door Azië, ten nadeele van het Engelsche ras. Niet Europa behoeft dus voor Amerika te vreezen — maar Amerika voor Europa en Azië. In Amerika hebben die voorspellingen geen geloof gevonden niet alleen — maar zelfs felle bestrijding. Zijn aansporing tot overgang naar het militarisme hebben de Amerikanen echter gevolgd. Het spreekt vanzelf, dat over dit onderwerp eene bibliotheek ') Homer Lea is dus niet de meening van anderen toegedaan, dat zich een' zelfstandig Yankeeras vormt. te vullen zou zijn. De staatsman, de politicus, de economist, de socioloog, de geleerden in alle vakken die met het land en zijn bewoners te maken hebben, ook de statisticus — en zeer zeker ook de strateeg, hebben in het verschijnsel: de wording der V. S. een onderwerp, dat niet licht is uit te putten. Gedurende de 19e eeuw is Amerika een land der proefnemingen geweest. Op elk gebied. Meermalen heeft het tot voorbeeld — niet zelden tot afschrikking gediend. De naam van Nederland is met die van Amerika eng verbonden. Wat Nederlandsch is, wordt in de oostelijke Staten nog in eere gehouden. Nederlandsche afstamming geldt daar als een soort aristocratie. Welke drastische maatregelen de Regeering der V. S. van het oogenblik ook tegenover het „neutrale" Nederland neemt — daardoor is aan die onderscheiding geen eind gemaakt. Ook in de laatste jaren is bewezen dat het Amerikaansche volk zich de Nederlanders van de 16e en de 17e eeuw nog zeer goed herinnert. Natuurlijk. Practische beteekenis heeft het niet — dit te beschouwen. Maar de herinnering er aan is geoorloofd. Het is een historische adelsbrief, die toch in de, voor ons allen verborgen, toekomst, zijn waarde nog kan bewijzen. Ook de geschiedenis der V. S. heeft bewezen, dat er ethische factoren zijn, die het meest materialistische volk in beweging zetten. Want zelfs Roosevelt erkende — ondanks zijn imperialisme — „in Nederland is de geest geboren, waaraan Amerika de vrijheid dankt". Welke groote toekomst de V. S. ook mogen tegemoet gaan — de staatsman, die hun lot leidt, komt, indien hij over den oorsprong van zijn land als Staat nadenkt, terecht bij den onverzettelijken geest der Nederlanders onder William the Silent. niet langer onttrekken kon aan het oefenen van invloed op Eet wereldgebeuren. Die overtuiging was vooral geboren uit materiëele oorzaken. De Amerikaansche industrie, zoo snel gegroeid, begon behoefte aan afzetgebied te gevoelen. Behalve op Europa, werd voor de uitbreiding van den Amerikaanschen handel met de Amerikaansche producten het oog geslagen op China en op andere landen over den Stillen Oceaan. Dat gebeurde ook vooral, omdat de Europeesche Staten, evenals de V. S. hunne industrie beschermden door hooge tarieven. De korte periode van vrijhandel was in Europa reeds lang geëindigd. Europa dreigde gesloten te worden voor de Amerikaansche industrie. Europa had in dat opzicht voor zich zelf gezorgd. De verdeeling van Afrika gedurende de laatste vijftien jaren, de heerschappij over een groot stuk van Azië, de verdeeling van China waren voor de V. S. in dat opzicht waarschuwende teekenen. Daarbij kwam nog dat de Europeesche Staten ook daar hunne nijverheid beschermden. Zelfs Engeland werd onder Chamberlain dien weg opgedreven. Maar behalve op Azië, vestigden de V. S. ook hun blik op ^Zuid-Amerika. Maar eerst moest het Kanaal door Centraal-Amerika voltooid zijn. In diplomatischen zin deden zich daarbij moeilijkheden voor. De oorspronkelijke gedachte was een kanaal door Nicaragua. Het in 1850 met Engeland gesloten verdrag, sloot een uitsluitend gezag van de V. S. of van Engeland over dat Kanaal uit. Herhaaldelijk was de wenschelijkheid gevoeld, van die banden ontslagen te worden. Maar nog in 1896 had Olney, de Amerikaansche Minister van Buitenlandsche Zaken, betoogd dat het Clayton-Bulwer verdrag van 1850 bindende kracht had. In 1898 echter bleek Engeland geneigd de V. S. ter wille te zijn, om de beperkende bepalingen af te schaffen. De onderhandelingen hadden gedurende 1900 en 1901 plaats. 18 Nov. van dat laatste jaar werd het definitieve Hay-Pauncefote-verdrag gesloten. Dat Engeland had toegegeven, lag in zijn behoefte aan een vriendschappelijke verstandhouding met de V. S. Niet alleen wegens zijn moeilijkheden met Transvaal en Oranje-Vrij staat, maar ook omdat het de Amerikaansche medewerking in OostAzië behoefde. Toen de zaken zoo stonden, werd er over gedacht het kanaal door Panama te voleindigen. De Amerikaansche Maatschappij, die de Lesseps* onderneming had overgenomen, stond hare rechten af aan de Regeering der V. S. De Republiek Columbia, die te veel voordeel wilde trekken van het feit dat het kanaal door haar grondgebied liep, werd opzij gezet. De Republiek Panama werd geschapen en bij de Unie gevoegd. Toen het kanaal eenmaal gereed was — het werd gedurende 1903 en 1904 voltooid — deden zich nog eenige moeilijkheden voor. Oorspronkelijk was het „neutraal" bedoeld. Maar het „internationale karakter" ging voor een groot deel verloren, door het besluit van de Unie om.de uitgangen te versterken. Aldus is de voltooiing van het kanaal met de versterking harer toegangen een stap op den weg naar de uitvoering van het programma der Noord-Amerikaansche buitenlandsche politiek: de Voogdij over geheel Amerika en de heerschappij over den Stillen Oceaan. De kwestie der tollen is bij de strategische beteekenis van het Panamakanaal van ondergeschikt belang. De vrijstelling van tollen voor de Amerikaansche kustvaart in 1912 door het Congres aangenomen, werd in 1913 afgeschaft. Ieder, zonder onderscheid, betaalt 61/» franc tol per ton. Een onmiddellijk gevolg van de voltooiing van het Kanaal was de groote beteekenis, die de West-Indische eilanden, in Europeesch bezit, voor de V. S. kregen. Van uit die eilanden, die de Caraïbische Zee afsluiten, kan de eene uitgang van het Panamakanaal bedreigd worden. De jongste verkoop door Denemarken van het eiland St. Thomas bewijst, dat de V. S. zullen pogen de Antillen, de lijn door Cuba en Portorico gevormd, volgende, meester te worden. Of dat door koop, of door dwang geschieden zal, weet natuurlijk niemand. Het valt natuurlijk niet te ontkennen dat het dubbele doel dat de V. S. zich in beginsel voorstellen te bereiken, voor de geheele wereld van groot belang is. Eenige uitvoerige beschouwing daarvan is daarom niet misplaatst. I. „Practically Sovereign" over Noord- en Zuid-Amerika- Zooals in de XXe eeuw reeds voldoende is gebleken, willen de V. S. hun „practisch souvereinschap" over het geheele AmerikaaMcEe continent op stevige grondslag vestigen. "* Midden-Amerika lag het eerst aan de beurt de zware hand te voelen. En het spreekt van zelf dat de kleine Republiekjes tegen de groote noordelijke zuster niet veel in te brengen hadden. San Domingo (1905), Nicaragua (l9l l) worden reeds gecontroleerd. Mexico wordt sinds 1911 bedreigd met tusschenkomst der V. S. In 1914 werd dat een feit, in Juni en Juli 1916 vloeide er bloed. Maar Mexico is krachtiger en tot grooten weerstand in stand. Gelijk de Duitschers erkenden, zijn de Mexicanen goede soldaten. Een poging om de Mexicanen te onderwerpen aan het gezag der V. S. zou dus eene onderneming kunnen blijken, die niet zoo gemakkelijk te volvoeren, als te beramen is. De bedoeling van een dergelijke poging is natuurlijk om al het land tusschen de V. S. en Panama onder den invloed der Unie te brengen. Maar er was nog een tweede reden: in April 1910 had Mexico met Japan een geheim verdrag gesloten. Ten einde dat zonder beteekenis te doen zijn, moest de invloed van de Unie in Mexico overheerschend worden. In verband met hunne plannen in den Stillen Oceaan, kwam het aan de V. S. volstrekt niet gelegen dat Japan een kolenstation in de Magdalenabaai zou krijgen. Hetgeen gezegd wordt het onderwerp van het tractaat te zijn, evenals gemeenschappelijke behartiging van de belangen van Mexico en van Japan in den Stillen Oceaan. De grijze Porfiro Diaz moest, door een oproer gedwongen, aftreden; hoewel hij zijn land tot rust en welstand had gebracht. _Hfit spreekt van zelf dat na Midden-Amerika, ZuidAmerika aan de beurt lag. Reeds lang hebben de V. S. adjunct of U. S. A. zou maken — maar de Canadeezen bleven bij de verkiezingen Engeland getrouw. Het spreekt van zelf dat deze omstandigheden de verhoudingen tusschen Engeland en de V. S. niet hartelijker kunnen maken. Engeland kan dan ook slechts door toegeven goede nabuurschap met de V. S. bewaren. En thans zal Engeland's afhankelijkheid van de welwillendheid der Noord-Amerikanen er zeker niet minder op zijn geworden. II. De hegemonie over den Stillen Oceaan. Er kan geen twijfel aan zijn of de strijd over de hegemonie van den Stillen Oceaan zal eenmaal een nieuw met bloed geschreven hoofdstuk aan de wereldgeschiedenis toevoegen. Er zijn zelfs teekenen dat het thans levende geslacht dat, na de verschrikkingen van den hedendaagschen oorlog, nog kan beleven. Het heeft de V. S. niet ontbroken aan een man, die hen den na 1898 verder te volgen weg voorteekende. Het is de bekende strijdhaftige Amerikaan Homer Lea, die in 1910 in The valor of ignorance aan de V. S. hunne wereldhistorische roeping voorhield en aandrong 1 °. op het niet laten meespreken van de „massa" in de buitenlandsche politiek en 2 . op geduchte versterking van zee- en landstrijdkrachten. En het oog daarbij had hij op Japan. Het valt dan ook niet te ontkennen dat de V. S. in wereldpolitieken zin groot belang hebben bij de oplossing van het vraagstuk: wie over den Stillen Oceaan zal heerschen. Het is daarom niet zonder nut eenigszins uitvoerig te zijn over de tegenstanders, die de V. S. in den strijd zullen ontmoeten. De toekomst van den Noord-Amerikaanschen handel en van de Noord-Amerikaansche industrie ligt, zooals reeds werd opgemerkt, voor een groot deel in China. Sedert 1880 toch namen die in het „Hemelsche Rijk" voortdurend in beteekenis toe. In dat jaar voerden de Amerikanen daar in voor een waarde van een millioen dollars — maar zij betrokken uit China voor 20 millioen; in 1890 waren die cijfers 3 millioen en ruim 16 millioen; in 1900 ruim 15 en 27. Het optreden der Europeesche mogendheden in China in 1897 en 1898 trok daarom ten zeerste de aandacht der Unie. Het liefst hadden de V. S. toen China's belangen blijven bewaken. Maar dat bleek niet doenlijk. Te trachten ook een stuk van den Chineeschen grond in „erfpacht" te krijgen? Daartegen zou zich toen in Amerika de openbare meening sterk verzet hebben. Bovendien — al ware dat niet het geval geweest: de beste stukken waren toch al weg. Het eenige wat te doen viel was te zorgen, dat de Amerikaansche handel op gelijken voet als die van de andere mogendheden zou worden behandeld. In de taal van Engeland dus: te zorgen, dat de politiek van „de open deur" gehandhaafd bleef. Dat was misschien wel eenigszins in strijd met de economische beginselen door de V. S. in eigen land — waar het Mac Kinley-tarief zoo juist verscherpt was door het Dingley-tarief voorgestaan — doch het zijn in de politiek niet de beginselen, maar de belangen, die regeeren. In 1899 kreeg, met medewerking van Engeland, dat niet durfde weigeren, die zaak haar beslag. De V. S. hadden toen juist hun eersten greep naar Azië gedaan, door het bezetten van de Philippijnen. Halverwege lagen de Hawaï- of Sandwichseilanden. Het eerste gewapend optreden van de V. S. in Azië was „de concert" met de andere mogendheden, bij gelegenheid van de Boxer-beweging (1900). De machten, met wie de V. S. de worsteling om de heerschappij over den Stillen Oceaan als de rijd vervuld is, zullen moeten aangaan, groeien in Azië of hebben daar een belangrijk bezit. Rusland, China, Japan, Engeland, Frankrijk, Nederland zijn daar aan de Oostkust op het vasteland of op de eilandengroepen soeverein. De V. S. bezitten slechts de Filippijnen. (Spanje werd in 1898, Duitschland in 1914 uitgeschakeld. De vraag of Russische invloed geheel zal worden vernietigd, kan nog niet beantwoord worden). De meest te duchten tegenstander is, wat de Aziatische Stillen Oceaan. Zoo zijn zij dus in beginsel in de toekomst de tegenstanders der Vereenigde Staten van NoordAmerika. Of Japan in de toekomst kans heeft kan natuurlijk niemand zeggen. Maar de overeenkomst met Engeland — eilandenrijk tegenover en vlak bij een groot werelddeel — valt terstond in het oog. Toen de Stille Oceaan op het Oostelijk Halfrond de plaats ging innemen, die de Atlantische Oceaan inneemt op het Westelijk Halfrond, kon het niet uitblijven of Japan moest, als Engeland in de 16e eeuw, op den voorgrond treden. In tegenstelling met Engeland is Japan arm. De landbouw is er binnen zekere grenzen beperkt. Ijzer en katoen ontbreken. Alleen is er rijkdom aan „waterkracht". De ongewone vlijt der inwoners maakt het alleen mogelijk het land voor een deel in de voedselbehoefte te doen voorzien. Daarom zijn de Japanners genoodzaakt hun bergland te verlaten en een plaats te zoeken op het continent: ijzer en kolen kunnen zij in Mandsjoerije vinden, de mogelijkheid voor een uitgebreiden rijst- en katoenbouw in Korea. Japan zoekt dus een rijk te stichten om de Japansche zee, gelijk Rome in de Middellandsche-, Zweden om de Oostzee. Het zwaartepunt der Japansche expansie neigt echter naar China. En is dus ook daar de concurrent van de V. S. Japan heeft evenals de V. S. eene dubbele expansie-politiek. Omringd door ontzettend groote volken (China 400 millioen, Rusland 160 millioen, de V. S. 109 millioen, moet Japan volgens een Japanschen Minister van Buitenlandsche Zaken zoo spoedig mogelijk trachten ook een volk van over de 100 millioen te worden. (Thans ±53 millioen). De wensch daartoe is de grondslag van het Aziatisch continent-program. Maar dat verandert niets aan de plannen ten opzichte van den Stillen Oceaan. Ito heeft, gesteund door het liberale, nieuwe Japan, een beweging in het leven geroepen om in het Zuiden en het Oosten van den Stillen Oceaan de groote eilandengroepen te veroveren, om ten slotte in de V. S. zelf aan te landen. NIEUWE GESCHRIFTEN uitgegeven door de ▲ HOLLANDIA-DRUKKERIJ TE BAARN a frode sadolin (Psychiater te Kopenhagen): „ZENUWGEZONDHEID". Een Boek over onze Zenuwen. Geaut. vertaling door M.arg. meyboom. - f 0.75 Havelock Ellis: HOEDER EN KIND. Geaut. vertaling onder toezicht van Dr. A. W. vak Renterghem. f 0.55 Dr. A. A. de Vletter: WAAR SCHUIVEN WIJ HEEN? Open Brief aan Ouders en Opvoeders betreffende Kindervermaak en de Moderne Dansen. Met woord vooraf van Dr. J. H. gunning Wzn. f 0.45 A. H. Gerhard (Lid Tweede Kamer): PROLETARISCHE WETENSCHAP. f 0.45 A. W. Stellwagen: HOE SIBERIË EEN RUSSISCH li AND IS GEWORDEN. f 0.45 G. f. de Bruyn Kops (Oud-Resident van Bali en Lombok): OTER BALI EN ZIJNE BEVOLKING. f 0.45 Ritmeester C. J. G. L. v. d. Berg van Saparoea : DE MILITAIRE GROET IN 'T OPENBAAR. f 0.45 „HISTORISCHE KARAKTERS" Per deel (met portret) ingenaaid f 1.90; gebonden f 2.40 In deze reeks zijn tot heden verschenen: W. P. Kops. Figuren uit de Fransehe Revolutie. (De ontrouwe Zamor; de Koningmoordenaars; Camille en Lucile). Delftsche Crt.: „Dit boek van Kops, die de Fransehe revolutie kent of hij die heeft meebeleefd, heeft de goede eigenschappen van een roman en die van een historische studie". André de Ridder, Ninon de Lenclos en de Vrouwen der XVIIe eeuw. Telegraaf: „Met welk een liefde is dit boek geschreven". De Hofstad: „Een charmante studie. Het is met een ruim inzicht en de noodige superieure losheid dat André de Ridder de uitgebreide materie beheerschte". M. W. Maclaine Pont, Op de Grenzen der Middeleeuwen. (Het leven van Jacoba van Beyeren). Nieuwsblad v. h. Noorden: „Een mooi, gezond boek". Joh. H. Been, Dagen en Daden van „Admiraal Dubbelwit" (Witte Corneliszn. de With). Dr. h. t. Colenbrander aan den auteur: „Uw boek heeft mij al een onderhoudende lectuur verschaft gedurende den avond van gisteren". Melati van Java, Hortense de Reaubarnais. Koningin van Holland. Bredasche Courant: „Een interessant werk over een belangwekkende figuur, een vrouw met temperament en moed". Uitgaven der HOLLANDIA-DRUKKERIJ te BAARN