1012 B 44 GESCHIED VER VALSCHING. II. GALILEO GALILEI DOOR p. fr. E. J. B. JANSEN, ORD. PRAED. LEIDENf, UITGEVERSMAATSCHAPPIJ „FUTURA". GALILEO GALILEI GESCHIED VERVALSCHING. ii. GALILEO GALILEI DOOR p. fr. E. J. B. JANSEN, ORD. PRAED. LEIDEN, UITGEVERSMAATSCHAPPIJ „FUTURA" IMPRIMI PERMITTIMUS. p. fr. Bernardus Dom. van Breda, Vic. prov. HUISEN, 2 Februari 1919- IMPRIMATUR. W. Nolet, libr. censor ad hoe dep. WarmüNDAE, 13 Febr. 1919- IMPRIMATUR. Arnhem, 13 Februari 1919. H. v. Mierlo m. s. c. INHOUD. BLZ. INLEIDING 5 I. DE TWEE WERELDSTELSELS 8 II. LEVENSGANG VAN GALILEI. ........ 13 III. BESCHULDIGINGEN TEGEN DE KATHOLIEKE KERK 40 A. Eerste Beschuldiging 42 B. Tweede Beschuldiging 51 C. Derde Beschuldiging 57 D. Vierde Beschuldiging . 73 BESLUIT 85 WEERLEGGING VAN EENIGE MOEILIJKHEDEN . . 90 LITERATUUR 105 INLEIDING. „Weinige onderwerpen zijn menigvuldiger beh'ajodeld en minder goed begrepen dan de geschiedenis van GALILEI en van zijn wijdbefaamde vervolging, en dit niet-alleen door schrijvers, die den godsdienst vijandig waren, maar zelfs ook door dezulken, die er minder ongunstig over schijnen te denken."1) De ve^pprdeeling van galilei en van zijn leer door de Romeinsche Congregaties, in 1616 en 1633, is, sedert.drie eeuwen, het voorwerp van, levendige redetwisten tusschen de Katholieken en, hun tegenstanders. Er bestaat geen polemisch geschrift, geen Jjfl§trijdende oonfaxgptie, geen gesprek tusschen christen en vrijdenker, waarin de naam van den voorvechter voor de beweging der aarde niet als een bewijs of als een beleediging den kinderen der Kerk in het gezicht wordt geworpen. Waarom wordt deze belangrijke plaats aan het vraagstuk van galilei toegekend? Men kan daarvoor redenen van historisóhen en van godsdienstigen aard aangeven; het is niet nutteloos ze hier alle te zamen aan te halen. De redenen van histofiscfyen aard zijn voornamelijk drie in getal. Vooreerst, men moet in aanmerking nemen, dat de strijd door Galilei, gfMurende bijna geheel zijn leven gevoerd, een eerste ernstige poging is, door de wetenschap — in den modernen zin van het woord — aangewend om zich van de voogdij der philosophie los te maken. Tot aan Galilei waren de natuurkunde, de werktuigkunde, de sterrenkunde slechts nederige en beschroomde dienstmaagden geweest, die ongetwijfeld om hun klaarblijkelijk praktisch nut geprezen werden, maar volstrekt geen autonome methode en «een persoonlijlkneid hadden. Tegen het einde der zestiende eeuw beginnen nieuwe ideeën dóór te X1) Dublin Reviewf Juli 1838. breken", Waarvan GaLII/ei de vurige verdediger is; Galilei beeft voorloopers, maar met hem inzonderheid vormt zich de wetenschap, welke op de waarneming en de mathematische analyse gegrond is. Deze jeugdige wetenschap kan onder de dienstbaarheid aan de philosophie niet blijven leven; haar voorwerpen, haar methodes van onderzoek zijn verschillend. Zij scheidt zich: met opzien van haar af. Trotsch op haar langdurige heerschlappij, berust de philosophie niet gemakkelijk in zulk een breuk; zij houdt vooral aan haar beginselen vast, zooveel eeuwen oud, zoozeer met den loop der tijden vereenzelvigd en waardoor zij zulke vernuftige verklaringen van de zaken in de natuur heeft kunnen geven. Hoe onaangenaam deze harmonie door den Florentijri te zien verstoren! Ten tweede, Galilei, die zulk' een vrij spel op wetenschappelijk terrein had, beging praktisch een ontzaggelijke fout door het geschil op het gebied der exegese over te brengen. Om dat te doen was het oogenblik zoo slecht mogelijk gekozen; de vorderingen van het vrije Protestantsche onderzoek, hetwelk, van Duitschland uit, Italië dreigde te overrompelen, hadden de vereerders der rechtzinnigheid wakker geschud en zij zagen zich genoodzaakt een voorbeeld in den driesten leek te stellen. Ten derde, om kort te gaan, de ten minste schijnbare kwade trouw van Galilei, zijn hardnekkigheid om zijn ideeën staande te houden, zijn drijverijen om ze te doen zegevieren, deden op zijn persoon en zijn leer des te féllere banbliksems neerdalen, naarmate die persoon en die leer schitterender waren en van hooger hand gesteund werden. Deze redenen verklaren het belang, dat men in de veroordeeling van Galilei stelde op het tijdstip dat zij plaats had. ° De gronden, welke sedert dien tijd medegewerkt hebben om de aandacht op deze veroordeeling te vestigen, zijn vooral van gedsdienstigen aard. De eerste is de vergetelheid, waartoe sedert drie eeuwen ten gevolge van de politieke omstandigheden en van de beweging tot vrijmaking der geesten het bestaan van de strafrech[ terlijke macht der Kerk vervallen is. Heel wat menschen, zelfs \ onder de Katholieken, hebben moeite om aan te nemen, dat } de Kerk, evenals iedere maatschappij, de leeringen, door hare leden" verkondigd, kan controleeren, Ken, die zij' meent, dat de dwaling in haar boezem verspreiden, kan aanhouden en in sommige gevallen^ waarover zij rechter is,, tot geesteljike of tüdeliike straffen haar toevlucht kan nemen. Voor de verbeelding van hen, die behebt zijn met de vooroordeelen van hiel rondsluipende rationalisme, verrijst bij iedere gelegenheid het spook van de Inquisitie. Galilei moet een van haar edelste slachtoffers en der meest onrechtvaardig behandelden geweest zijn; dit is voldoende, opdat de naam van dezen geleerde een hatelijke en onredelijke vervolging aanduide. Ten tweede, het is een onbetwistbaar feit, dat, sedert de Renaissance, vele geesten zich aan de toch zeer redelijke leiding van het geloof onttrokken hebben, dat zij hun autonomie luide prediken en aanspraak maken op het recht om vrij over alles te oordeelen en te denken. Als gevolg hiervan wordt het leergezag der Kerk al minder en minder begrepen en aangenomen en men verwerpt a priori haar uitspraken niet alleen omtrent de wezenlijke punten van het dogma, maar nog meer omtrent de vraagstukken van philoso phie of van wetenschap, welke met het dogma samenhangen. De beslissingen van dit gezag in de kwestie van Galilei moeten dus zeer onjuist beoordeeld worden, omdat men zich niet op het ware gezichtspunt plaatst en deze uitgekreten beslagname van de Kerk op de wetenschap blijft voor velen een steen des aanstoots en der ergernis. Ten slotte, wij vreezen niet het te zeggen, dat menschen, die volkomen op de hoogte van de geschiedenis zijn, er vermaak in scheppen üit haat tegen de Kerk om telkens honderdmaal wederlëgde lasteringen weer voor den dag te halen. Zij rekenen er op, dat er wel iets van blijft hangen, en zij vergissen zich niet. In de zaak van Galilei is werkelijk een dwaling begaan, hoewei zij zeer verklaarbaar en menschelijk is, en wel door hooggeplaatste geestelijken; deze fout nu wordt geëxploiteerd, met vermaak vergroot; men maakt er, ten spijt van de meest elementaire eerlijkheid, een schrikbeeld van. *) *> 150 'i-^'^3' Dictionnaire Apologitiqut de la Fot Caiholiqut, VII, p. I. DE TWEE WERELDSTELSELS. Men onderscheidde in de Middeleeuwen ten tijde van galilei twee wereldstelsels: het stelsel van ptolomeus. en het stelsel van Pythagoras. i. Het stelsel van Plolomeus, — Claudius Ptolomeus is een beroemd sterrekundige, aardrijkskundige en wiskundige van Alexandrië, uit de eerste helft der tweeZ= eeuw na Christus. In zijn werk Syntaxis mathematica", omtrent 827 als Alma gestum in het Arabisch vertaald, heeft hij al de sterrenkundige waarnemingen zijner voorgangers opgeteekend en zijn wereldstelsel daarin uiteengezet. Volgens ptolomeus staat de aarde in het midden onzer wereld en draait de zon met de planeten en de sterren rondom haar. Tot in de zestiende en de zeventiende eeuw werd het stelsel van ptolomeus algemeen aangenomen en geleerd, zoowel door Katholieke als Protestantsche geleerden. Het steunt evenwel riet op wetenschappelijke gronden, maar enkel op de bedriegelijke getuigenis onzer zinnen. Vandaar ook de gewone manier van spreken, als wij zeggen, dat de zon opgaat en ondergaat. In overeenstemming met dit stelsel hadden de Heilige Vaders van den beginne af steeds de Heilige Schrift uitgelegd. De Schriftverklaarders verstonden eveneens in den letterlijken zin de woorden van de H. Schrift, waar josuë aan de zon gebiedt: „Zon, sta stil" (Jos. x, 12), of waar salomon zegt: ,De zon gaat op, de zon gaat onder en keert naar haar plaats terug. (Pred. I, 5). Deze opvatting was vast ingeworteld, vooral onder den invloed der wijsbegeerte van Aristoteles, welke toen de wetenschap geheel beheerschte. Raakte men de wijsbegeerte van aristoteles aan, dan beging men een soort van heiligschennis. Zoo was de toestand der geesten en de richting in de wetenschap, toen het wereldstelsel van PYTHAGORAS. door GoperNICUS overgenomen, als wetenschappelijk stelsel optrad. 2. Het stelsel van Pythagoras. — Volgens dit wereldstelsel staat niet de aarde, maar de zon ia het midden van onze wereld en draaien de aarde, de planeten en. de sterren om,de zon. Dit. stelsel werd het eerst geleerd bij de Grieken door Pvthagokas (540—500 v. Chr.), Grieksch wijsgeer, geboortig van Samos, stichter der Italische of Pythagorische school. Hetzelfde leerde DiOGENES Laërtius (3e eeuw na Chr.). Volgens deze beide wijsgeeren is de beweging van zon en sterren slechts zinsbedrog. Dit waren echter slechts persoonlijke opvattingen, die zonder invloed voorbij gingen. | NicolAas van Cusa, te Trier in 1401 geboren, had in zijn boek De docta ignoranüa, „Over de geleerde onwetendheid", in 1445 verschenen en aan kardinaal Cesarini opgedragen, de beweging der aarde om de onbewegelijke zon als werkelijkheid aangenomen. Toch was hij in 1448 tot kardinaal verheven. Vóór hem had reeds de Heilige Thomas van aquino opgemerkt: „De gevoelens der sterrekundigen behoeven niet noodzakelijk waar te zijn, daar datgene, wat de oogenschijn over de sterren leert, misschien ook op een andere wijze, die door de menschen nog niet is uitgedacht, verklaard kan worden."1) En tevoren had hij gezegd, dat de planeten zich tamelijk onregelmatig' bewogen, hetgeen met de ware bewegingen der hemellichamen niet scheen overeen te stemmen. Het stelsel van pythagoras werd door copernicus overgenomen. . NicolaAo copernicus, geboren te Thorn in Polen in 1473; studeerde in Itali^uwerd priester, kanunnik van Frauenburg, en professor in de wiskunde te Rome in 1500. Drie en veertig jaren later (1543) gaf hij te Rome op dringend verzoek van kardinaal schovenberg uit de Predikheerenorde, bisschop van Capina, zijn boek De revolutionibus siderum „Over de bewegingen der sterren" uit, hetwelk hij aan Paus paulus III opdroeg. De leer van de beweging der aarde om de zon wprdt daarin ƒ uitdrukkelijk geleerd. Dit verwekte nog al opschudding. Andreas Osiandre van Neurenberg, de uitgever van het werk X1) Commentarifim Aristotelis, II, 17 De Ccelo. van copernicus, had nochtans de voorzorg genomen er een inleiding bij te voeren, waarin hij het liet voorkomen, alsof de gewraakte theorie slechts als hypothese was voorgesteld, niet als een wetenschappelijke waarheid, om de studie der astronomie gemakkelijker en de verklaring der hemelverschijnselen duidelijker te maken. Onder de vlag van deze uidegging was het boek van copernicus de wereld doorgegaan zonder dat het de gevoeligheid der aanhangers van aristoteles al te zeer prikkelde. In 1620 verscheen te Rome een „monitum", waarbij toegestaan werd, dat men het stelsel van copernicus gebruikte als een wiskundige hypothese, welke de berekeningen veel gemakkelijker maakt, i) Toch schrijft galilei zelf: „Al heeft copernicus bij sommigen een onsterfelijke glorie verworven, toch is hij bij den grooten hoop slechts een voorwerp van bespotting en verachting." Ofschoon de vaders der H. Congregatie van den Index I gemeend hebben, dat de schriften van den voortreffelijke / ftèrrekundige NicolauS copernicus over de bewegingen der wereld geheel moesten verboden worden, omdat hij (wat in een Christen volstrekt niet geduld mag worden) de met de H Schrift en hare ware en katholieke verklaring strijdende stelling van de plaatsing en beweging der aarde ^ietJ, eene hypothese (wetenschappelijke onderstelling) behandelt, maar als eene uitgemaakte waarheid voorstelt: zoo hebben zij echter, omdat er zeer vele nuttige zaken voor het algemeen belang in vervat zijft, éénstemmig besloten, dat de tot op dezen dag credrukte werken van copernicus moeten veroorlooicl worden, nadat echter, volgens de hierbij gevoeglde verbetering, die plaatsen verbeterd zijn, waarin hij niet hypothetisch, maar assertorisch over de plaatsing en beweging der aarde spreekt. Dit Monitum ad Copernici lectorem der Congregatie van den Index van den 15 Mei 1620 is van het hoogste belang, ten einde den juisten zin van GALlLEl's veroordeeling te leeren kennen. Ook dit stuk der Congregatie was alleen onderteekend door den secretaris, zonder eenige goedkeuring of bevestiging van den Paus. Noch Nicolaas van Cusa noch copernicus werden door de Kerkelijke overheid bemoeilijkt, integendeel met eerbewijzen (!) Revue des Questtons iéienttfiqaps, Juli 1877, p. 13& (2) Le Opere, VI, p. 41. overladen. De reden is deze: Zij stelden hun gevoelens niet als een uitgemaakte zaak maar als een hypothese voor. Zoodanig was de stand der sterrekundige wetenschap bij het optreden van Galilei. „De kennis van de wondervolle bouworde des heelals is tegenwoordig zoo algemeen verspreid, dat iedereen, al begluurt hij ook met zijn telescoop den prachtigen sterrenhemel niet, er ten minste een eenigermate juiste voorstelling van heeft. Deze algemeen verspreide kennis van de inrichting der schepping is ongetwijfeld de voorname reden, waarom zoovelen bij de gedachte, dat Galileï eens veroordeeld werd, omdat hij deze leer verkondigde, terstond de schouders ophalen over de duisternis dier tijden en niets dan afkeer en smaad over hebben voor de rechters, welke dit vonnis durfden uitspreken, want in onze verlichte eeuw is veler kennis zeer oppervlakkig. Hoe weinigen kennen de ontzettende inspanningen, die er vereischt werden om de eenvoudigste wetten der natuur op te sporen en de menigvuldige dwalingen, waarmede iedere wetenschap eeuwen lang moest worstelen, eer zij een zuiver begrip had verkregen van, die zaken, welke thans zoo afdoende bewezen en zoo gemakkelijk te verklaren zijn. Ook de astronomie deelde in dit harde lot. „De waarheden, die zij achterhaald had", zëgt LapLACE, „waren dikwijls vermengd met dwalingen, die eerst door den tijd, de waarneming en den vooruitgang der hulpwetenschappen begrepen en verdwenen zijn". (Laplace, Exposition au système dit monde, V, p. 145). Wij mogen derhalve bij de beoordeeling van Galilei en zijn rechters de kennis van onzen tijd niet toeschrijven aan de eeuw, waarin zij leefden. Dit deden echter de meesten, die zijne geschiedenis dienstbaar poogden te maken aan de verguizing der Katholieke Kerk en om haar als een dwingelandes en vijandin der wetenschap voor te stellen ... Niets is hardnekkiger dan de tegenstand, dien eene sinds eeuwen in volk en taal gevestigde meening biedt tegen een niéuw gevoelen, dat haar wil verdringen. Dit begreep ook copernicus. Hij voorzag, hoe velen zijn verklaring voor bespottelijk en ongerijmd zouden houden en kon daarom, hoe fier hij ook was op zijn ontdekking, alleen door de dringende uitnoodiging van verschillende geleerde en uitstekende mannen tot hare openbaarmaking besluiten... * 1 copernicus bad zich het noodlot zijner nieuwe meening niet te zwart voorgesteld. Wel verklaarden zich in de 16e eteuw eenige geleerden voor zijn gevoelen, zooals RhetiCUS. Rothmannus, Lansberge en vooral de ongelukkige Keppler, maar naast die enkelen stonden dichte drommen van vijanden, die het vol afkeer verachtten en met smaadredenen verwierpen. „Het ware wereldsysteem", zegt Libri, „was op het einde der 16e eeuw zoo impopulair, dat men in Duitschland den onsterfelijken CoperniCUS in kluchtspelen opvoerde om hem de rol van hansworst te laten vervullen." (Carové, Gatileo QÓHleï, p. 29). De protestantsche dichter Du Bartas plaatste den groeten astronoom onder de . 6 esprits frenétiques, Qui se perdent tousjours par des ;sentiers obliques, Et de monstres forgeurs, ne peuveht point ramer Sur les paisibles flots d'une commune mer." (Van der Haeghen, Galilei et l'Inifaisition de Rome. p. 40). En Baco van Verulam, de Engelsche Lord-Kahsetter, die het stelsel van copernicus „satis libenter cogïtatum" -.noemde, getuigde nog in 1605, dat dit stelsel nu ook ingang begon te krijgen, „quae nunc quoque ïnvaTtflt . (Baco VERt; !:EJKË De digflitate et augm&nïts scientiaram, I, 4)- tijdgeest was dus verre van gunstig gestemd voor het gevoelen van Copernicus, toen Galilei als sterrekundige optrad en zich in zijn voortvarenden ijver in eenen strijd mengde, die zijn leven met bitterheid zou vervullen."1) i) De Katholiek, 1868, LUI, p. 8o-8y, II. LEVENSGANG VAN GALILEI. 1564—1642. Galileo Galilei werd den i8en Februari 1564 te Pisa gebo ren. Mèt de zeldfiömste geestesgaven 'rijk uitgerwst, gesteund door een onvermoeibare werkkracht, besteedde h$j ze om de mathematische en phySiköIïjchè weteAsèhappen uit te bouwen. Wijsgeer en sterrekundige was hij eerst professor te Pisa, dan te Padtia en woonde eindelijk te Florence. In dett' tasejginne viel op zijn zedelijk gedrag veel af te dingen; later was zijn Vandel onbesproken; toch schijnt hij een eerzuchtig> ijdel en eigenaardig man te zijn geweest. Eerst negentïèn jaar oud, ontdekte hij reeds in den dom van Pisa liet isochronisme der slingerbewegingen; een verdere ontdekking, welke hij spoedig daarna maakte, was zijn hydrostatische waag. Als jeugdig prdfèssor te Pisa vond hij de wetten van den val der lichamen, welke thans nog onder den naam „Galfleteche wetten" fctekend zijn. De schitterendste ontdekkingen dééd hij échter, toen hij als professor te Padua den kort te voren in Holland ontdekten verrekijker vervolmaakte en lot astronomische waarncmingeL aanwendde. Nu onthulden zich voor hem een reeks van hemelwoindören, welke hij i:i ióio aan de verbaasde wereld in zijn Ntttittus -Sidérlas bf-Stürretabode verkondigde. Galjlei's roem weerklank toen reeds door gansch Europa en lokte zelfs vorsten naar Padua, die zijn voordrachten over krijgsbouwkunst wensctrtth te hooren. Geen zaal kon de van afle kanten toestroo mende hoorderen bevatten. Doch hij verlangde naar Toskahe terug, naar het Florentijnsche Hof, om, èn'rslagen van de "moeite der voorlezingen „de vruchten der inspanning van al zijn vroegere studiën, waarvan hij eenigen roem mocht verwachten, tot rijpheid te brengen."1) Cosmtjs II van Media liet, toen bij dezen wensch san Galilei vernam, hem een jaarwedde van 1000 scudi en de 1) K. v. Geblèr, Galüco Gaiüei und die rümisehe Curie, p. 35. benoeming tot eersten wijsgeer en tot eersten wiskundige 'der Universiteit te Pisa aanbieden; Galilei verlangde echter tot eersten wijsgeer en eersten wiskundige bij den persoon mn den Groothertog benoemd te worden. Alles werd hem bereidwilligst verleend. Galilei, schoon gewaarschuwd voor de „woedende stormen der jaloezie op de hoogstaande zee van net hofleven", ging daarheen, waar hij, vrij van voorlezingen, meende zich ongestoord aan de wetenschappen te kunnen wijden en waar zijn roemzucht en ijdelheid meer voedsel vonden. Reeds te Padua had Galilei zich veel vijandschap op den hals gehaald, omdat hij in zijn lessen de leer van aristoteles niet spaarde. In den beginne aarzelde hij wel een weinig openlijk de verdediging van het stelsel van copernicus op te nemen, doch de telescoop, die pas uitgevonden was en waarmede hij, het hemelruim doorzocht en nieuwe merkwaardige ontdekkingen deed, gat hem zulk een vaste wetenschappelijke overtuiging, dat hij zijn vrees overwon en onverschrokken voor het nieuwe wereldstelsel optrad. Van Florence reisde Galilei naar Rome. Hij werd ook daar allereervolst ontvangen. De triomfen, welke hij er vierde, waren buitengewoon. Zijn succes was volkomen. Aan kardinalen en geleerden toonde hij de veel besproken verschijnselen aan den hemel. Een op verzoek van kardinaal BELLARMiNUS gevormde Commissie van het Romeinsche College, bestaande uit de Jesuieten Clavius, Griemberger, Malcotio en Lembo. bevestigde de waarheid der door Galilei beweerde feiten. Met onderscheidingen van allerlei aard overlaadde men den gevierden astronoom, Paulus V verzekerde hem in een langdurige audiëntie van zijn onveranderlijke welwillendheid. De door den vorst cesi zes jaren te voren gestichte Academia dei Lincei benoemde hem tot haar lid. Daarom kon kardinaal del monte aan den Groothertog van Toskane schaven r „Wanneer wij nog in de oude Romeinsche Republiek-leefden, dan geloof ik zeker, dat men voor hem een zuil op het Kapitool zoude opgericht htebben om de voortreffelijkheid van zijn waarde te eeren." (J) i) K. v. Geblèr, l c. p. 45. — Dom. Berti, Copetnico t U vicendt m Sütema Copernicana in Iiaaa, p. XIX. Tot de oprecTitsïe vrienden en bewonderaars van Galilei behoorde kardinaal barberini, de latere Paus Urbanus VIII. Deze vriendschap werd ook daardoor niet verminderd, dat Galilei zijn Brieven aan welser ofver de zonnevlekken uitgaf, waarin hij tegen den Jesuiet scheiner optrad en voor de eerste maal het Copernikaansche stelsel verdedigde. Kardinaal Barbarini, wien hij een exemplaar gaf, schreef hem een vleiend dankschrijven en verzekerde hem, „dat hij de Brieven zoude lezen en herlezen, met groote voldoening, gelijk het werk het verdiende." Op dezelfde wijze oordeelden Kardinaal borromeo en Msgr. Aguchia, een der hoogste beambten aan het Romeinsche Hof, over het boek. Kardinaal Barberini herdacht zelfs in een ode de ontdekkingen van Galilei en zeide over de zonnevlekken, wier vinding hij aan zijn vriend toeschreef: Non semper, extra quod radiat, jubar splendescit intra; respicimus nigras in sole (quis credat?) retectas Arte tua, Galilaee labes. *) „Genoeg om te kunnen oordeelen, dat Galilei het doel zijner reis volkomen bereikte en dat de Romeinsche geleerden, wel verre van zich tegen den vooruitgang der wetenschap te verzetten, er zich integendeel ten hoogste over verheugden. Hij keerde nu, met roem beladen, naar Florence terug. Tot nog toe zien wij hem alles gelukken: hij wordt toegejuicht dror de menigte, vereerd door de grooten, bewonderd door de geleerden; zijn overwinningen, op het gebied der wetenschap behaald, scheen hij in vrede te kunnen genieten en onder den algemeenen bijval te kunnen voortzetten." 2) „Wat Kardinaal Barberini in zijn Ode aan Galilei over de zon zegt, geldt echter helaas maar al te dikwijls van groote geesten. Hoe. heerlijk zij ook naar buiten uitstralen, in hun binnenste zien wij niet zelden „zwarte vlekken". Van dezulke was ook Galilei niet vrij; wij rekenen daaronder niet alleen zijn onzedelijkheid — hij had drie kinderen van een Venetiaansche bijzit — maar ook zijn eerzucht, zijn ijdelheid en zijn rechthebberij. Reeds zijn medeleerlingen noemden hem den „twister". De bewonderaars van Galilei leggen natuurlijk ook dit epitheton ten gunste van hunnen held uit en staan reeds verbaasd in den „student" over het hemelhooge steigeren van het genie tegen het starre vasthouden 1) Santé Pieralisi, Urbano VIII en Galileo Galilei. p. 22. a) De Katholiek, 1868, LUI, p. 95. aan een vterWdefd' standpunt.1) Wij k'Ufmen dit niet; voor de beooïdeeiing van karakterfouten hebben j raedesohoheren niet zelden een juisten takt en treffen zeer dikwijls met h'ün „bijnamen" de wondeplfek."2) ' Hoe ver stottd Galilei, wat betreft de genoemde istto.' duw4rden, ten achter bij coberwcus, van wiens bewonderenswaardige ootmoedigheid en bescheidenheid zijn grafschrift nog een heerlijk getuigenis aflegt! Zoo was COMÏRmcTJS, even gwré-t naar geest als naar hart, de man, die geroepen w»6, de voofoordeelen van 60 geslachten ten-spijt, een nieuw systeem in de wereld in te voeren zonder ook in het minst aanstoot te geven. „De Twister" daarentegen moest tegen datzelfde systeem' een strijd doen ontbranden. DaarmedeuTOn, leo wij geenszins de tegenstanders van Galilei verontschuldigen. Maar wij zijn overtuigd, dat het geschil vermeden of ten minste niet zoo acuut zou zijn geworden, als GalïL'EI met den t geest van CoperTnüCüs ook diens groote hart en dieps Duitsche oprechtheid bezeten had." 'ó) Maar dit was de aard van Galilei niet. J „Galilei, welke vroeger uit vrees voor de bespottmg, die COPERlöCBrs had getroffen, zijn gevoelen:,over het zonnestelsel niet openlijk had kunnen uitspreken, vond m zijn astronomische ontdekkingen zulk een bewijskracht voor deze meening, dat hij haar, het koste wat het koste, zou verdedigen. De algemeene achting, welke hij genoot, vooral de ïoqge onderscheiding, hem te Rome te beurt gevallen, schonken hem hiertoe nieuwen moed. Eindelijk, hoezeer we ook aannemen,, dat hij door liefde voor de wetenschap tot deze openlijke verdediging van zijn leer werd aangedreven kunnen wij echter ons vermoeden niet geheel onderdrukken, dat zijne ijdelheid .hem de oogen deed sluiten voor de wezenlijke bezwaren, welke dit systeem, zooals hij het voordroeg, aankleefden, en dat diezelfde ijdelheid hem een voorname dnjtveer was om tegen de gewone denkwijze op te komen. ; Dc bestrijders van Galilei, en wel zeer hevige en vinnige, bleven na het verschijnen van zijn Nuntius Siderius (1610) niet Uilir-Zijm; eersite tegen steevers wand hij onder zijn collega's, de Universiteitsprofessoren, welke zijn machtige slagen tegen de peripatetisclie philosophie niet konden verkroppen. De opschudding was guoot tusschen de aanhangers van AfclSTOTELES' wijsbegeerte en van het stelsel van PTOLOMEUS. Doch GALILEI 1) W. V. Geblèr, 1. c. p. 7- . , , . , c, cuimmen 2) G. ScHSMMMW, ^ko -mit ^ Stimmen aus Maria-Laaoh. 1878. XIV, p. 118. 8.J!G. SCSWEEMWSfN, 1. c p. 118. ('*§vl«' *) De Katholiek, LM, p. 97- had te Rome goéde vrienden en machtige beschetlWra; pP nen rekend? hij. Kardinaal Maffaei Barberini schreef hem: „Mannen van groot talent gelijk gij, verdienen lang te leven tot het al ge me en - w elzijn.'' Ware het geschil gebleven op zuiver wetenschappelijk ter- | rein, dan konden hem zijn tegenstrevers weinig kwaad doen, doch deze brachten Galilei tegen zijn wil op het gebied der Schriftuurverklaring. Daar volgde hij hen en daar moest hij het spel! verliezen. ) j Een zekere kloosterling, Sizi, was de eerste, in i6ii, die Galilei beschuldigde de Heilige Schrift tegen te spreken. Desniettegenstaande zette Galilei de verdediging van zijn stelsel door in een nieuw werk: Intidria Mn^ostmiioniiittisrne alle irutcc'hïe soisri, „Geschiedenis- en bewijsvoeringen aangaande de vlekken der zon." (1613). Verder was het bosoaglia, een van Galjj-EI's collega's, welke aapleiding werd,, dat het geheele geschil op den voor Galilei zoo noodlottigen weg veneeilde. Aan de hoftafel namelijlf fluisterde deze BosCAGLIA de Groothertogin moeder Christina in bedoor, dat de Heilige Schrift legen het Copernikaansche systeem was. De , oude dame disputeerde nu na tafel daarover met Galilei's besten vriend en raeeningsgenoot, den Benedjctgfit. Qa,S.telli, die allen, ook den Groothertog en dtens gemalin, overtuigde, terwijl de bejaarde moeder van den vorst bij haar gevoelen bleef. Galilei en Castelli schenen hierover ontroostbaar. Een.jaar later richtte de eerste een schrijven aan.zijn vïiend CasïBLLI over de uitlegging van de Heilige Sdhr-iff en over haar verhouding tot de natuurwetenschappen, hetwelk druk verspreid werd. „De H. Schriftuur kan niet liegen of zich bedriegen. De waarheid harer woorden is vpjkomen eft qn^estr^dpaar. Maar dipgenep, welke ze uitleggen^eq verklajrjan,-kunnen zich op verschillende wijzen bedriegen en men zou noodlottige en menigvuldige dwalingen bedrijven, wilde men aan den letterlijken zin vasthouden; men zou inun^s kopien tot grove tegenstrijdjghfden, tot dwalingen, tot godddoqze leeringen, wijl men zou gedwongen zijn te zeggen,_ dat God voeten heeft en handen en oogen etc. In zake van natuurwetenschappen zou de H. Schrift de laatste plaats moeten bekleeden... De Heilig j Geest heeft ons in de H. Schrift niet'willen leeren, of de hemel in beweging is of niet in beweging, of hij den verm heeft van een 'bol of van een schijf, welke van beide ' in beweging is of ifi rust, de aarde of de zon. Wijl de H. ' Geesr opzettelijk nagelaten heeft, ons in soortgelijke zaken . te onderrichten, omdat dit met zijn doel, het heil der zielen, niet overeen kwam, hoe kan men dan nu beweren, dat het noodig is in zulke zaken deze of gene zienswijze aan te nemen en dat zulke zienswijze een geloofswaarheid is en een andere een dwaling? Kan een zienswijze, welke het heil der zielen niet betreft, wel ketterij zijn? Mag men zeggen, dat de Heilige Geest ons iets heeft willen leeren, dat, het heil der zielen niet aangaat?" Deze gedachten van Galilei over Schtiftuurverklaring, de laatste misschien uitgezonderd, zijn juist, doch waren voor dien tijd veel te vooruitstrevend. Geen wonder, dat hij met het algemeen gehouden gevoelen der geleerden in botsing kwam, vooral ook door de manier, waarop galilei optrad en zijn bevindingen verdedigde. Had hij het voorzichtiger en kalmer aangelegd, dan zou het zulk een vaart niet genomen hebben. „Galilei had zich moeten houden bij zijn wetenschap en zich niet bemoeien met Schriftuurverklaring. Zoo schreef een zijner vrienden uit Rome, Mgr. DlNl (20 Mei 1615): „Een punt is opgehelderd: men mag schrijven als wiskundige en in den vorm van onderstelling, gelijk copernicus gedaan heeft, zooals men zegt, men mag gerust schrijven op voorwaarde, dat men niet in de sacristy kome." Galilei was ongelukkig gegaan in de sakristy der Schrifruurverklanng, door de H. Schrift 'met zijn denkbeelden te willen overeen brengen en daar ging men hem met geweld aan de deur zetten." f) Ondanks den aanctoot, welken galilei verwekt had, schreef hij eenigen tijd later over hetzelfde thema een grootere, aan de Groothertogin-moeder gerichte verhandeling. Zijn bestrijders kwamen niet alleen op wetenschappelijke gronden tegen de gevolgtrekkingen, welke Galilei uit zijn sterrekundige waarnemingen afleidde, op, maar zij brachten de kwestie op theologisch en exegetisch 'gebied over en beweerden, dat het gevoelen van galilei in strijd was met de H. Schrift. galilei volgde hen op dit doornig terrein, waar hij niet thuis was. Daarom zag hij de voetangels en klemmen niet, welke daar lagen. Dit was zijn ongeluk. i) A. van Roey, De Veroordeel™? mn Galileo Galilei eudeOnfeii* baatheid der Kerk. Antwerpen, 1906, p. 13. „Het kon echter niet uitblijven, of zijne denkbeelden ontmoetten ook onder de geleerden hevige bestrijders. Dat dezen, op zuiver wetenschappelijke gronden steunend, zich vergenoegden, op te komen tegen de gevolgtrekkingen, welke Galilei uit zijne waarnemingen afleidde, kon niet dan zeer voordeelig voor de wetenschap worden geacht. Maar — en hier ligt misschien hunne fout — zij verplaatsten de quaestie op theologisch gebied met de bewering, dat het gevoelen van Galilei in strijd was met de H. Schrift.... Wij moeten, om hun handelwijze te verklaren, in herinnering brengen, dat het toen nog bij de geleerden gewoonte was voor hunne wetenschappelijke opvattingen een beroep te doen op Gods • Woord. Galilei'S karakter bracht het mede, dat hij, niettegenstaande de waarschuwingen zijner begunstigers, zijne tegenstanders volgde op dit aoo gevaarlijke terrein."1) Pater lorini, een Dominikaan, klaagde nu galilei, diens nieuwe stelsel en diens brief aan castelli den 5 Februari 1615 bij het Heilig Officie aan. Zijn Ordebroeder Pater caccini had hem reeds op den preekstoel van Santa Maria Novella te Florence geducht onder handen genomen (Advent 1Ó14). Dit verwekte groote ergernis, zelfs in de Dominikanerorde, waarin Galilei de warmste vrienden telde. „Ik heb", schreef hem Pater LuiGI Marraffi over het voorgevallen schandaal het grootste verdriet gehad, en dit te meer, omdat de bewerker daarvan een Ordebroeder van mij is." Ten slotte bood Caccini zijn verontschuldiging aan galilei aan. „De tegenstanders van Galilei, die, hoezeer ook instemmend met zijn astronomische ontdekkingen, zich echter op velschillende physische gronden niet konden vereenigen met de door hem gemaakte gevolgtrekkingen, bleven natuurlijk, wijl zij de redenen, door galilei ter verdediging van den oneigenlijken zin aangevoerd, niet' billijkten, het gevoelen toegedaan, dat men de woorden der H. Schrift in het onderhavige geval letterlijk moest opnemen. Zoo streden beide partijen, ieder van haar vermeende rechten overtuigd, tegen elkander, ja, de strijd werd zoo hevig, dat de gansche • geleerde wereld, vooral van Italië, in twee kampen scheen verdeeld te zijn. Zoowel aan de tafel van den Groothertog door BoscaLto, als op den predikstoel van Florence door den Dominikaan Caccini werd het stelsel van galilei lestreden nn verketterd, terwijl weder anderen, zooals de Carmeliet Foscarini, de Benediktijn Castelli, de Augustijn Didacus !) F. Bccker, Galilei en de Onjetïbare Kerk van den Hooeuctaat Fruin. 1872. p. 3—4* van Stu^ca enn Mgr. Ciampoli het in gesprek en geschrift voorstonden." 1 j Het proces tegen Galilei ging traag voort, De aanklacht bij het Romeinsche tribunaal had aanvankelijk geen onaangename gevolgen, omdat de inlichtingen, welke de Inquisitie over qa^}£ej won, gunstig voor hem luidden. Maar in December 1615 kwam Galilei zelf naar Rome om er zijn zaak te bepleiten en het Copernikaansche stelsel te verdedigen. Zijn hartstochtelijk optreden echter bewerkte juist het tegendeel van hetgeen hij gewild had. , De Kardinalen der Congregatie S. Officii, bij wie G-acCini 'en Lorini hun aanklacht tegen Galilei hadden ingediend, waren geheel op de hoogte van den gespannen toestand dien de strijdj J>.v«r; hftt nieuwe wereldstelsel had voortgebracht, en zagen met leede pogen de nadeelige gevolgen te gemoet, welke uit deze telkens heviger wordende twisten voor het geloof motsten ontstaan. Ten einde dit gevreesde kwaad zooveel 1 mogelijk?-te voorkomen, besloten zij, in overleg met; den Paus, om de leer van Galilei door qmüficatores théplpgici ^ te doen onderzoeken en hun gevoelen in te winnen. Deze qualificatores zijn godgeleerden, die, voordat het eigenlijke geding begonnen wordt, hun oordcel over een verdachte leer moeten uitbrengen, dqjfih. voltrekt geen beslissende uitspraak kunnen doen." 2) Den I9en Februari 1616 kragen de qualificatoren een afschrift van de ,bijt«>nderste punten van Galilei's leer om hun oordeel daarover te vellen en aardde. Kerkelijke Inquisjfie. mede te deelen. Zij vergaderden den 23S0 Februari 1616 en formuleerden hun oordeel daags daarna, in het bijajn van het Heilig Officie, onder voorzitterschap van den Paus aldus: 1. Dat de zon zich in het middelpunt der wereld bevindt en niet van plaats verandert, is een stelling philosophisch beschouwd ongerijmd en valsch en formeel kettersch, omdat zij klaarblijkelijk in strijd is met de Heilige Schrift, volgens de • gewone uitlegging der Heilige Vaders en van de doctors in de / godgeleerdheid. 2. Datbde aarde niet het middelpunt der wereld en niet i) Qe Katholiek |868. LIII, p. ipJt-ïiJ&*5 i)lÖe KdthóWl, 1868, LIII, p. 3P3- zonder beweging is, maar zich beweegt en dagelijks rondwentelt om haar as, is insgelijks een ongerijmde stelling, philosophisch valsch en theologisch beschouwd minstens een dwalirig in het geloof. Op bevel van den Paus (25 Februari 1616) ontbood Kardinaal Bellarminus Galilei bij zich en verzocht hem in naam van den Paus en in tegenwoordigheid van den Magister Sacri Palatii de dwaalleer, die men hem toeschreef, te laten varen, het Copernikaansche systeem niet meer te houden en te leereni. Daarop deelde de Commissaris van het H. Officie in naam van den Paus, in tegenwoordigheid van Kardinaal bellarminus aan galilei het bevel medé: 1. Geheel en al het gevoelen te laten varen, hetwelk beweert, dat de zon het middelpunt der wereld en onbewegelijk is en dat de aarde zich om de zon beweegt. 2. Hij gaf ook aan Galilei het verbod dat gevoelen op welke wijze ook voor te staan, te onderwijzen of te verdedigen, hetzij in woord, hetzij in schrift, op straffe dat men hem een proces voor het Heilig Officie zoude aandoen. Het verslag voegt er bij, dat Galilei zich aan het bevel, da: hem gegeven werd, onderwierp en beloofde te gehoorzamen. I Den 5e" Maart 1616 sprak ook de Congregatie van den Index een algemeene verooi deeling uit tegen het stelsel van Copernicus, maar noemde den naam van Galilei niet en maakte ook geen bijzondere melding van zijn schriften. De Congregatie verbiedt in haar dekreet onvoorwaardelijk het boek van den Karmeliet Paolo Antonio foscarini (1615), waarin de onbewegelijkheid der zon en de beweging der aarde geleerd werd, evenals alle andere boeken, waarin die leer en dat wereldstelsel onderwezen worden. Zij verbiedt ook, donec tjorrigantur — zoolang zij niet verbeterd zijn — het boek van NlCOLAAS COPERNICUS over de bewegingen der sterren en den Commentaar van DiDACUS A Stunica over het Boek job, „opdat die valsche, de Heilige Schrift lijnrecht tegensprekende leer van PYTHAGORAS niet tot schade der Katholieke 'waarheid zich verder zoude uitbreiden." j De naam van Galilei werd verzwegen, waarschtblijfc om zijn nederige en rechtzinnige onderwerping. De uitspraak van "den Index kWam nïet volkomen rrïet die van de qualifica toren overeen. De Congregatie Van den Index hield niet, dat het stelsel van Copernicus formeel kettersch zoude zijn, ook niet, dat het een dwaling In het geloof was, maar wel hield zij, dat dit stelsel valsch en strijdig met de Heilige Schrift was. De Copernikaansche leer en dus ook het gevoelen van Galilei werden ook niet onvoorwaardelijk veroordeeld: er werd alleen verboden ze als een uitgemaakte waarheid. te leeren en voor te stellen; als hypothese, als wetenschappelijke onderstelling mocht zij gerust worden geleerd, mochten de bewijzen daarvoor uiteengezet worden, mocht men er gevolgtrekkingen uit afleiden. £.--. Men dient deze verklaring van den Index niet uit het oog te verliezen. Zij behelst een duidelijke aanwijzing, vooreerst hoe de Congregaties van het H. Officie en van den Index over de leer van Galilei dachten, en ten tweede, wat zij eigenlijk in hem gelaakt en veroordeeld hebben. Hieruit volgt ook, dat Galilei verder door de Kerkelijke Overheid niet bemoeilijkt zou zijn geworden, dat men hem' geen tweede proces zou hebben aangedaan, indien hij in het vervolg niets anders had gedaan dan de leer van de beweging der aarde om de zon als een wetenschappelijke hypothese voor te stellen. Den 6en Maart 1616 schreef galilei: „Het verloop van deze zaak heeft getoond, dat mijn gevoelen door de Kerk niet aangenomen is. Deze heeft eenvoudig verklaard, dat zulk een gevoelen niet overeenstemt met de H. Schrift, waaruit volgt, dat die boeken alleen zijn verboden, welke uitdrukkelijk willen bewijzen, dat zulk een gevoelen niet met de H.Schrift in strijd is." Kardinaal Bellarminus heeft in heel deze zaak een groote rol gespeeld; hij kende dus goed de meening van den Paus en van de Congregaties; hij verstond ook in dien zin de veroordeeling van Galilei's stelsel. In een getuigschrift, dat Galilei hem had gevraagd om zich tegenover zijn tegenstanders te rechtvaardigen, verklaarde Bellarminus (26 Mei 1616): 4 „Hem (Galilei) is eenvoudig kennis gegeven van de verklaring, door onzen Heiligen Vader gedaan en door de Congregatie van den Index afgekondigd, waarin gezegd wordt, dat de leer. aan copernicus toegeschreven, nameliik, Jat de aarde rondom de zon draait en de zon in het midden der wereld staat, zonder zich van het Oosten naar het Westen te bewegen, een leer is, welke strijdt met de H. Schrift en welke men bijgevolg niet mag verdedigen, noch aanhangen." De geleerden hebben vroeger veel getwist over de echtheid der verslagen van 25 en 26 Februari 1616 en men heeft beweerd, onder anderen wohlwill en Scartazzini, dat zij vervalscht of later opgemaakt zijn, om voor het proces van 1633 te dienen. 1) bellarminus is voorzeker in zijn brief op verre zoo uitdrukkelijk en zoo streng niet als die verslagen het zijn; hij spreekt niet van een verbod die leer op welke wijze ook — quovis modo — te onderwijzen of te verdedigen. von Geblèr dacht ook eerst aan een vervalsching van het dokument, maar hierin bestreden door Dom Berti, heeft hij de echtheid der stukken erkend. Hij en Berti, de beide liberale uitgevers der procesakten, stellen die echtheid boven allen twijfel. von Geblèr heeft door een persoonlijk onderzoek van' het stuk te Rome in den zomer van 1877 de authenticiteit daarvan bewezen. Hij toont aan, dat het dokument door dezelfde hand, met denzelfden inkt, op hetzelfde papier als de ontwijfelbaar echte bescheiden uit het jaar 1616 geschreven werd, dus niet eerst in 1632 vervalscht kon worden. 2) P. Grisar en Dr. Funk brengen die verslagen en den brief van Bellarminus met elkander zeer goed overeen. Zij zeggen, dat de woorden docere, deferende, de ea tractare op hetzelfde neerkomen, namelijk op het verbod het stelsel van Copernicus als uitgemaakte waarheid te leeren. „Zoo heeft men de grootste toegevendheid met den persoon van Galilei, welke de oorzaak van het geschil was, gebruikt, en noch hem zelf, noch zijne boeken in het dekreet der Inquisitie genoemd; hij werd ook bij zijn vertrek minzaam door den Paus ontvangen; nog minder werd zijn verhouding ') F. Wohwill, Der Inquisitionsprocess des Galüeo Galilei. Berlin, 1870. — Scartazinni, Augso. AUgem. Zeiiung, 1877, Nr. 301—302. 2) K. v. Geblèr, Galilei u. die römtschc Curie. — Idem, Die Acten der GatMischen Ftocesses, p. XXI. — Simmen aus Marta-Laach. 1878. XIV,. p. 120. — A. van Roey, De Vetootaecltng van Galüeo Gaiüei, etc. p. 16. 'i f * 11 fot kardinaal Barberini verstoord, met wien hij tot aan diens verheffing op den Pauselijken troon in vrindschappelijke briefwisseling bleef." (x) Wat is nu de reden, dat de Heilige Stoel zijn houding ten opzichte van galilei en van het Copernikaansche stelsel veranderde ? Men heeft deze zwenking aan „kuiperijen en drijverijen der Jesuieten" willen toeschryven. Niets minder ongegrond dan deze aantijgingen. Vooreerst was de verhouding van Galilei tot de Jesuieten bij wie hij gestudeerd had, destijds ondanks zijn geschrift tegen den Jesuiet Scheiner (pseudoniem Apelles) ongestoord en goed. Ten tweede, Galilei zond, toen zijn brief aan Castelli gedenonoeerd was, terstond een afschrift daarvan aan Pater Griemberger, zijn grootsten vriend en begunstiger. Ten derde, hij verontschuldigde zijn tegenstander SiZZI, die zijn ontdekkingen strijdig met de Heilige Schrift verklaard had, „bij de Paters Jesuieten, die zijn kinderachtigheden met luid gelach gelezen hadden."2) Ten vierde, Ciampoli berichtte den 28*" Maart 1615 aan galilei, dat vele Jesuieten in het geheim het Copernikaanschie systeem hielden. Voor 1616 behoorden zij zeker niet tot Galilei 's verklaarde tegenstanders. Ten vijfde, de invloed der Jesuieten bij de Romeinsche Congregaties en overheden wordt mateloos overdreven. Tot de qualificatoren van het Heilig Officie, die het Copernikaansche stelsel als „kettersch" censureerden, behoorden verscheidene tegenstanders van de Jesuietenorde. 3) De sterke tegenspraak' en het vrij algemeene verzet, die Galilei, niet echter Copernicus, omtrent de zelfde zaak — het nieuwe wereldstelsel — ontmoette, kan vooreerst hierdoor verklaard worden, „dat hij aan de onbeperkt heerschende Aristotelische school openlijk den oorlog verklaarde en haar natuurwetenschappelijke stellingen door de verpletterende i>ewijzen van i) G. Schneemann, 1. c. XIV, p. 120—121. «) Alberi, Le Opere di Gal. Galilei, VI, p. 161. 3) G. Schneemann; 1. c. XIV, p. 121. \ het experiment om' lersrïet." J) Dit heeft zekér de mééste bestrijders tegen hem in het harnas gejaagd!.. De peripatetische wijsbegeerte genoot toen nog een schier onbegrensde en onbestreden heerschappij in de scholen en een gezag onder de jjeleei den, waarvan wij ons thans geen begrip kunnen vormen. Toch zouden de aanvallen van galilei tegen de wijsbegeerte van Aristoteles op zich zelf alleen het dekreet der Index Congregatie tegen hem nooit uitgelokt hebben. Te Rome was men geenszins zoo blindelings op de philosophie van arisi'IOTELES verzot, dat men tot verdediging van iedere door haar toen aangenomen stellingen het geloof te hulp geroepen zoude hebben. De geschriften van Galij Ei tegen de Aristotelianen werden integendeel te Rome door velen gunstig opgenomen. Kardinaal Barberini, die nooit Aristoteliaan geweest was, verklaarde aan Galilei, nadat hij diens verhandeling Over de zwemmende lichamen ontvangen had, ,,dat zijn gevoelen met dat van Galilei overeenkwam." Evenals Kardinaal Barberini stelde ook bellarminus groot belang in physikalische en astronomische waarnemingen en wel voornamelijk, zooals Cesi mede deelt, met het doel om daardoor bewijzen tégen de Aristotélische leer van de vastheid van het hemelgewelf en tegen de in htet oude wereldstelsel zulk een rol spelende spherenïheorie te verkrijgen. !) De proefnemingen tegen de wijsbegeerte van ARISTOTELES vreesde men dus te Rome niet; integendeel, zij weiden er begunstigd. Maar werden de astronomische waarnemingen en de. physikalische proefnemingen van GALILEI niet met meer bijval opgenomen dan juist te Rome? Welke stad had toen een physikalische Akademie, als de Academia dei Lincei, waarop Rome groot ging? 3) Wilde men eenige brieven van Galilei gelooven, dan zou men inderdaad geneigd zijn te meenen, dat zijn aanvallen op de wijsbegeerte van aristoteles alléén de tegen hem geuite ') K. v. Geblèr, Gal. Galilei und die römische Cutie, p. 48—49, 2; a leert, 1. c. IX, p. 137, '6J G. Schneemann, 1. c. XIV, p. 121—123, aanklachten uitgelokt hadden. Men wachtte zich' evenwel ter dege de verklaringen van Galilei en van zijn voor hem geestdriftige aanhangers als bare munt aan te nemen. Galilei is zeer onver trouwbaar ur zijn berichten over zijn tegenstanders, over vervolgingen, etc, somtijds slaat hij de waarheid in het aangezicht. 1) In zijn tegenstanders ziet Galilei „de onwetendheid, de goddeloosheid" belichaamd; hij vreest altijd voor geheime aanslagen en samenzweringen; vermoedens en kletspraatjes van de straat neemt hij als ontwijfelbare waarheid aan. Niet minder gelooven de vijanden der Kerk aan de woorden van den Florentijnschen astronoom lals aan een evangelie; zij zouden hem immers tot een gróoten martelaar en een held willen maken; daarom zoeken zij zijn tegenstanders zoo diep mogelijk te kelderen. Zoo heeft zich van lieverlede de meening gevormd, dat die bestrijders van Galilei niets dan bekrompen pedanten of dweepers zijn, welke in tegenstelling met de waarnemingsmethode van Galilei de gansche natuur a priori uit hun wijsgeerige en godsdienstige stellingen willen opbouwen. Er zijn andere redenen, waarom de Heilige Stoel 2ijn koers tegenover galilei veranderde. i: Al overtrof galilei in genie al zijn tegenstanders, zoo overtrof hij hen toch niet altijd door vlijt en volharding in de waarneming der natuur. , . Galilei oordeelde terecht, dat de zonnevlekken tot de zon behoorden, en leidde daaruit de wenteling der zon af. Maar de nauwkeurigste bepalingen van den wtep|e|^igskluur zijn,'zooals Humboldt opmerkt, van den ijjverigten scheiner.2) Galilei leerde de beteekenis der zonnevlekken eerst door de uitgave vani drie pseudonieme brieven kennen, welke de Duitsche jesuiet op den 12 December 1611 aan welser, den burgemeester van Neurenberg, gericht had. 3) 2: galilei deed de heerlijkste ontdekkingen, maar hij was niet altijd voorzichtig genoeg, zoodat hij voorbarige gevolgtrek- i) Santé Pieralisi, Urbam VIII e Galileo Galilei. 3) &2i«L, U XIV, p. 124. Secchi, DU Sonnt, Braunscbweig, 1872. p. 7. Scheiner, Rosa (ïrsma} I, .2. kingen maakte zonder de vereischte waarnemingen gedaan te hebben. j In 1618 hield hij, door ziekte verhinderd om waarnemingen te doen, drie kometen, welke waarlijk hemellichamen waren, voor nevel- of mistzuilen, welke van de aarde tot ver boven de maan gestegen en door de breking der zonnestralen zichtbaar werden.1) In het geschrift /7 saggiatore verdedigde hij zijn ge voelen tegenover den Jesuiet GROSSl: „Natuurlijk willen wij ons niet boven den groeten meester verheffen; hij is en blijft de vader van de nieuwe natuurkunde; maar men mag toch opmerken, dat zijn kind terstond na de geboorte nog zeer zwak en onbeholpen was en daarom niet een sedert duizenden jaren diep ingeworteld stelsel uitrukken en omver halen kon."2) 3: Het hoofdbewijs van Galilei voor het Copernikaansche wereldstelsel was in tegenspraak met de zekerste waarnemingen der natuur en werd door hem ondanks alle tegenbetoogingen vastgehouden. galilei meende, dat de beweging der zee, welke wij onder den naam van eb en vloed kennen, door de beweging der aarde veroorzaakt werd en beschouwde daarom dit verschijnsel als een rechtstreeksch bewijs voor het stelsel van copernicus. Hij betoogde dit in een .brief aan kardinaal Orsini en werkte het verder in zijn vermaard geschrift Over de Wereldsystemen uit. Door Urbanus VIII en vele anderen werd hij weerlegd en hem werd aangetoond dat eb en vloed door de maan en niet door de omwenteling der aarde veroorzaakt worden. Dit gevoelen van Kepler noemde Galilei kinderpraat. Hij duldde geen tegenspraak, wanneer hij eenmaal zijn idee er op had gezet.3) 4. Nog op een ander punt kwam Galilei in tegenspraak met de nauwkeurigste vorschingen en berekeningen van de sterrenkunde en ignoreerde tevens een der prachtigste ontdekkingen van deze wetenschap. Kepler had zijn wetten over de O K. von Geblèr, 1. c. p. 126. 2) G. Schneemann, L c. XIV, p.. 125. 3) Kosmos, III. p. 18. — Alberi, 1. c. IX, p. 66, 266, 281; X, 59, — G, Schneemann, 1, c. XIV, p. 125—128, planetenbanen reeds in 1619 gepubliceerd. Galilei moest ze kennen. Hij verzwijgt ze echter totaal in zijn Dialogen over de wereldstelsels, schoon het op zijn weg lag daarover te spreken, en komt met een andere wet voor den dag, die hij door een eenvoudige berekening- als valsch konde erkennen. *) De beroemde litteratuurgeschiedschrijver TlRABOSCHl, die in het geschil tusschen Galilei en Scheiner aan den eerste niettemin gelijk geeft, wat de zaak betreft, oordeelt toch over hem, „dat hij zich van zoodanige uitdrukkingen bediend heeft, welke uit het verkeer der geleerden verbannen moesten wezen.-"2) Zoo was het karakter van Galilei geaard. Hij stiet en werd gestooten Het onaangename, hetwelk hij taeflMj ondervond, kwam grootendeels voor zijn eigen rekening. Wij mogen niet blindelings gelooven, wat zulk een man en zijn hem geheel verknochte vrienden over de onwetendheid en boosheid van hun tegenstanders klagen. Sommigen van hen waren voorzeker in de verdediging van de peripatetische philosophie bekrompen; maar daarom mag men in de geschillen van Galilei niet al het licht op hem en zijn vrienden, niet' alle schaduw op zijn tegenstanders verdeelen. Voor den vooruitgang van de physikalische wetenschappen heeft nij zich de grootste verdiensten verworven; doch was hij geenszins vrij van dwalingen en daarom ook niet boven iedere tegenspraak verheven. De beroemde natuurkundige BlOJ zegt terecht: ,Zoo Galilei valsche argumenten als waar uitgaf, dan .fflpet men ook aan zijn tegenstanders vergeven, dat zij de juiste bewijzen niet van de valsche wisten te schiften." Het meest echter verscherpte zijn twistzieke, overmoedige aard deze tegenspraak. Van den anderen kant vorschten ook vele van zijn tegenstanders eerlijk en met niet weinig succes op dezeüde baan 'der waarneming, welke hij gevolgd had. Om nu in het bijzonder van het Copernikaansche systeem te spreken, zoo werd het eerste bewijs, hetwelk dien naam verdient, voor hetzelve eerst geleverd, toen newton, het spoor van Kepler volgend, de wet der algemeene aantrekkingskracht ontdekte en daardoor de wetten van dien geleerde over den planetenloop verklaarde. Galilei nu versperde zich in zijn geschrift dezen weg, daar hij de aantrekkingskracht een kinderachtigheid noemde en de wetten van Kepler hooghartig ignoreerde, daarentegen een anderen weg tot bewijs van het systeem insloeg, die m tegenspraak was met de juiste, door tallooze waarnemingen gevormde 1) Albiri, 1. c I, P- 34. — Gilbert, Ze firoces de GaüUe. VnaM catholique de Louvain, 1869. II, p. 370. - G. Schneemann, lx. p. 128-129. 2) Tiraboshj, Stotia aeha utetaiuta itattana, VIIL, p. l\fo. algefneene zienswijze. Het was nog niet de tijd om de steIHhg van den tegenstander te forceeren. Galilei, die het niettemin beproefde, geleek den veldheer, welke een t vesti'ig stormenderhand wil innemen zonder loopgraven gelegd en bressen geschoten te hebben. Van het mislukken van zulk een bestaan draagt hij op de eerste plaats de schuld, die het waagt."1) Hiermede was het eerste proces tegen Galilei geëindigd. Het was bijzonder gericht tegen het stelsel van de leer zelj van Galilei; het tweede proces van 1633 voor het Heilig Officie is meer gericht tegen zijn persoon wegens misdrijf van ongehoorzaamheid en overtreding van het verbod, hem in 1Ó16 opgelegd, zijn veroordeeld stelsel nog als een wetenschappelijke waarheid te verdedigen. Uit dien hoofde werd Galilei in 1633 veroordeeld als ten zeerste verdacht van ketterij. „Hierbij is het niet de vraag, of de behandeling, welke Galilei op zijn hoogen ouderdom ondervond, ons medelijden verdient, maar of hij de wet, wier naleving hij zelf heilig beloofd had, overtreden heeft en hij derhalve rechtvaardig door zijn rechters veroordeeld werd. Verdienstelijke grijsaards zullen, wanneer zij tegenslag ondervinden, altijd ons medelijden opwekken, al zijn zij nog zoozeer de schuld van hun ongeluk. Maar het is onbillijk dit medelijden tegen de rechters, welke naar de wetten hebben te oordeelen, uit te spelen." (2) De ToskaansChe geleerde zou geen slechte figuur gemaakt hebben, indien hij zijn belofte getrouw had nageleefd. Zijn wetenschappelijke roem ware gevierd geworden, de adel zijner ziel, zijn onderdanigheid nog hooger geprezen. Volgens zijn vertrouwelijke mededeelingen aan PiCCHENA dacht hij van zich zelf, „dat zijn gedrag zoodanig was geweest, dat een heilige met geen hoogeren eerbied en geen grooteren ijver tegenover de Kerk had kunnen handelen." Doch zijn daden spraken deze gevoelens lijnrecht tegen. Galilei kon zijn nederlaag niet verkroppen, zijn onbedwingbare hartstocht en zijn eigenliefde konden er niet in berusten en zochten zich, spottend met alle gevaar, te bevredigen. Ondanks zdjlh' in 1616 gegeven woord ging hij weer voor het systeem van copernicus werken. Volgens GuicciarêLSi, den 1) G. Schneemann, 1. c. XIV, p. 129—130. .(ƒ j> G. Schneemann, 1. c. XIV, p. 263. Tosktónschen gezant fe Rome, bleef hij1 zijn ffieéning verdedigen met zulk een drift, dat deze hem alle voorzichtigheid deden verliezen. De gezant zelf, verschillende Kardinalen van het H. Officie, Kardinaal del Monte raadden hem aan niet zoo voortvarend op te treden en zijn meening kalm te verdedigen, bijaldien hij haar niet kon opgeven. Alles te vergeefs. De gezant kon zulk een gedrag niet billijken en voelde zich verplicht den Groothertog van Toskane en diens broeder, den Kardinaal, te waarschuwen, opdat zij niet zeiven door hun bescherming van hun gunsteling Galilei in ongelegenheid zouden geraken. Enkele van zijn tegenstanders, die hem met onedele bedoelingen bestreden hadden, waren niet tevreden over den afloop der zaak. De verschoonende en welwillende behandeling, welke Galilei van Rome had ontvangen, was hun een doorn in het oog. Zij verspreidden in Toskane het valsche gerucht, dat hij voor Bellarminus zijn meening had moeten afzweren en dat deze hem een boete had opgelegd. Die aantijging kon galilei niet verdragen en niet weinig gebelgd, verzocht hij aan bellarminus hem te rechtvaardigen, hetgeen deze den 26sten Mei 1616 deed. Deze ondubbelzinnige bewijzen van genegenheid waren niet in staat om GALlLEl's gekrenkte eigenliefde te bedaren, evenmin als het dekreet der Congregatie van den Index, hem tot voorzichtigheid stemde. Hij bleef voortgaan zijn meening te verdedigen. Op verzoek van Cosmo II keerde hij naar Florence terug, waar hij voorloopig een oogenschijnlijke gehoorzaamheid aan de beslissing der Romeinsche Kardinalen betoonde. Pater Grassi, een Jesuiet, had in een boek Libra Astrono mica „Sterrekundige Weegschaal", het stelsel van copernicus en de denkbeelden van galilei rechtstreeks aangevallen. (1620). Dit kon galilei niet dulden; hij was boos over de openlijke en bedekte verwijten, welke grassi tegen hem gericht had. Nu schreef hij zijn Saggiatore „De Beproever" om zich over dien smaad te wreken. Het boek is met spot en bijtende ironie geschreven. Verschenen in den vorm van een brief aan VlRGINIO Cesarini, werd het door Galilei opgedragen aan Urbanus VIII (1623). Galilei toont aan, dat het stelsel van copernicus overeenstemt met de waarnemingen van de telescoop en dat van Ptolöïïéüs bn^etHédSgibaar is. Doch Galilei had de veroordeeling Van zijn leer niet vergeten; daarom eindigde hij met dit besluit: ^Het stelsel van Copernicus is door de kerkelijke overheid veroordeeld, dat , van ptolomeus door het gezond verstand; dus moet men een derde stelsel zoeken." Aangezien de Saggiatore een nieuwe verdediging van copernicus' systeem bleek te zijn, was die gevolgtrekking van Galilei zeer behendig. Zijn werk verkreeg de goedkeuring te Rome en Paus urbanus VIII nam da opjdraejht van zijn vriend aan. Deze bijval deed den moed van Galilei herleven; de verheffing van kardinaal maffaeo barberini tot Paus vervulde hem met de grootste vreugde en niet onwaarschijnlijk koesterde hij een stille hoop, dat men zijn verpordeeliriig van 1616 zou intrekken. Tegen Pasdhen van 1624 ijlde hij naar Rome om urbanus persoonlijk met zijn verheffinjg geluk te wenschen. De Paus ontving hem met de meeste onderscheiding, verleende hem zes audiënties, vereerde hem bdj zijn vertrek met verschillende geschenken en gaf hem onder dagteekening van 8 Juni een brief aan Ferdinand II, Groothertog van Toscane, mede, waarin hij het gunstigste getuigenis en de vleiendste aanbeveling van Galilei uitsprak. •; : . ! 1 Toöh kon Galilei den Paus niet overhalen om het decreet der Index-Congregatie op te heffen, ^cJSojo'n urbanus VIII zijn leedwezen daarover niet ontiveinsde en verklaarde, dat het systeem van Copernicus niet këtlersch, maar alleen vermetel was, hetgeen de mogelijkheid van diens juistheid niet uitsloot. De Paus haatte alle theologische tVïsterijen, ook die over het Copernikaansche stelsel, zoo zelfs, 'diaif de omgeving van den Paus niet waagde daarover met hem te spreken. (*) „Desniettegenstaande hield Galilei het tijdstip voor gunstig om een beslissenden slag voor het stelsel van copernicus te wagen : zijn vriend was Paus, zijn verknochtste aanhanger Ciampoli diens sekretaris, zijn vereerder Riccardi Magister sacri patat», d. i. eerste censor der Inquisitie. Hij meende, om- Alberi, 1. c. IX, p. 78. dat men de beste 'gezindheid voor h'ern toonde, dat men hem' niet zou deren, indf.en hij zijn j?i|$4ïkoosde meening van een zuiver wetenschappelijk standpunt behandelde en zich buiten de termen der veroordeeling hield. Aldus gevrijwaard voor kerkelijke bemoeilijking kon hij de school van den Meester toch genoegzaam schaden, ja, misschien nog meer afbreuk doen dan te voren." (*) Naar Florence teruggekeerd, wijdde hij al zijn krachten gedurende 7—8 jaren aan zijn dialoog over de beide wereldstelsels: Dialogo di Galileo Galilei, etc., dat is: Samenspraak van Galiieo Galilei... waar men in vierdaagsche bijeenkomsten spreekt over de twee grootste wereldstelsels, van Ptolomeus en van copernicus, wijsgeerige en natuurkundige bewijzen aanvoerend zoowel langs de eene als langs de andere zijde." Het is een samenspraak tusschen drie personen. Aan SiMPUCIO is de verdediging van het oude wereldstelsel tegen de bekwame advokaten van COPERNICUS' stelsel opgedragen. SalVIATi, een model van goedhartigheid, en SaGREDO, een type van geestigheid, verdedigen het nieuwe gevoelen, terwijl SiMplicius, een caricatuur van belachelijkheid, ten gunste van het oude stelsel pleit. Ofschoon de redeneeringen van Salviati en SAGREDO zoo doorslaande en' afdoende zijn, dat hun tegenstander platgeslagen is, wordt hem echter de eer der over winning toegekend. „Hierdoor is het gansche werk, naar de letter beschouwd, een zegepraal van het oude op het nieuwe stelsel, doch de geest dien het overal ademt, de scherpe ironie, die het bezielt, en het groote overwicht der bewijsgronden van Salviati en Sagredo op de zwakke redeneeringen van SlMPLicius stellen den schijnbaren overwinnaar in het bespottelijkste licht. Dat alles is met zulk eene fijnheid en geestigheid vcorgesteld, dat SimpliCIUS de verschrikkelijkste slagen als eene heusche beleefdheid schijnt te ontvangen en, ofschoon geheel overwonnen, léïïs den troost niet heeft beklaagd te worden. Door dezen vorm meende Galilei eene bijtende satire te kunnen leveren op zijne vijanden, zonder zich openlijk voor het stelsel van CorERNiCUS te verklaren. De onvoorzichtige geleerde dacht er niet aan, dat een valschaardige en honende aanval meer moest verafschuwd worden dan een ridderlijke bestrijding. ( J (*) G. Schneemann, I. c. XIV, P. 264. — De Katholiek, V. III, p. 38S. H De Katholiek, LIII, p. 389- De indruk, dien deze Dialoog van Galilei maakte, was verre van gunstig. Om verschillende redenen. Vooreerst, Galilei had zelf gezegd, dat hij Simplicio, den verdediger van het oude wereldstelsel en van de Aristotelische philosophie, genoemd had naar Simplicius den beroemden commentator van aristoteles: Doch zijn beste vrienden zagen daarin een ironie, omdat Simplicio een sul beteekent en de verdediger van het oude systeem overeenkomstig zijn naam ook zijn rol speelde. Zoo schreef CaSTELLI den 29 Mei 1632 aan Galilei: „Ik heb bijna mijn kinnebakken van lachen doen bersten, telkens wanneer ik rnijinheer Simplicio ontmoette daar ik in zijn eenvoud de onbeholpenheid van zijn gansche school aangaapte." (*) Ook Campanella meent, dat Simplicio „de clown van deze philosophische komedie is en de domheid van zijn sekte verraadt." (*) Deze opvatting is zeer goed te begrijpen, want Simplicio trachtte op kinderachtige of zotte wijze, en dat klaarblijkelijk met opzet, het stelsel van ptolomeus met belachelijke bewijzen te staven. In den mond van Simplicio had galilei zekere argumenten gelegd, die de Paus »elf vroe ger in zijn gesprekken met Galilei ten gunste van het stelsel van ptolomeus schijnt aangehaald te hebben. Men beweert, dat Paus urbanus VIII meende zich zeiven te erkennen in den belachelijken persoon van Simplicio. Ten tweede, om gedekt te zijn had Galilei getracht, van den hem genegen Magister saori palatti Pater RiCCARDl het imprimatur te verkrijgen. Deze was uit Toskane en de Groothertog van Toscane, diens gezant en zelfs de vrouw van den gezant, welke een nicht van den Pater was, hielpen daarbij. RiCCARDl talmde nog uit vrees, maar hij werd zoo lang door de echtgenoote van den Gezant aangevallen, dat hij eindelijk toegaf. En daar hij telkens- wederom door angst overvallen werd, beduidde hem de Pauselijke secretaris ClAMPOLLI, dat de Paus het wilde. URBANUS VIII wist echter niets van de uitgave van het werk en had daaromtrent ook niets bevolen. (3) Pater RiCCARDl had echter (!) Alberi, l c. IX, p. 271. (*J Idem, p. 281. (3j Pieralisi, Urbano VIli e Qalilei, p. 112. zijn goédkeuring slechts gegeven op. voo-rWa^de, dat et eenige veranderingen in het werk werden aangebracht, want hij bemerkte, dat galilei zijn stelsel niet als loutere onderstelling, maar als wetenschappelijke waarheid opzette. Bovendien moesten de veranderde drukproeven nog eens aan de revisie van Pater RiCCARDl onderworpen worden. Galilei liet nu zijn boek te Florence drukken. De Inquisiteur aldaar, de Dominikaan Fra Clemente, en de Vicaris-Generaal hadden de ware beteekenis van Galilei's dialoog niet doorschouwd en gaven hun goedkeuring. Maar behalve deze goedkeuring zette Galilei ook het imprimatur van Pater RiCCARDl op zijn werk. Zoo verscheen het. „De Romeinsche Curie was ondanks haar slimheid bedrogen door een Italiaan, die sluwer was dan zij, door een medeburger van Machiavelli." (1) Tm derde, de laatste en niet de minste reden.waarom galilei de gunst van den Paus verloor en diens verbittering uitlokte, was, dat hüj in zijn dialoog de belofte verbrak, in lóTfSxplechtig door hem gedaan, het stelsel van Copernicus niet meer te zullen verdedigen en dat hij het verbod der kerkelijke overheid overtrad. ,,Wij gelooven, dat de Dialoog, al bewaarde hij den wettelijken vorm, een openlijke overtreding van het Dekreet der Index-Congregatie was. Dit geeft ook GEBLÈR met de woorden toe: „Den geest van het Dekreet van den 5 Maart 1616, evenals de Pauselijke voorschriften weerstreefden de dialogen van het begin tot het einlde en het was een groote naïeviteit te gelooven, dat de fijngedraaide voorrede en de verschillende kleine diplomatieke handigheidjes voor de geleerde wereld diens waren zin zouden bemantelen." Nog sterker drukt zich A. MEZlèRES uit. (2) In Februari 1632 was Galilei's befaamde Dialoog verschenen. De verschijning maakte een zeer gemengden indruk'. De Florentijnen, die op hun zeldzamen geleerde groot gingen, ontvingen het met de levendigste geestdrift en verspreidden het terstond te Bologna, Venetië en Verona; de vrienden en volgelingen van GALILEI wenschten hem geluk. Daarentegen sloegen de _______ (j) (*) A. MEZlèRES, Revue des.Deax-Mondes, 1876, 1 Oct.p.655. 2) G. Schneemann, 1. c. XIV, p. 264-265, von Geblèr, Galüeo Galiiet, p. 185. — A. Mezières, Revue aes Deux-Mondes, 1876, 1 üct p. 658. fl ' Ari storelianen en bestrijders van Galilei geheel andere tönert aan. Met verontwaardiging hadden zij de bespottelijke figuur vanSiMPLicio gezien. Ook van kerkelijke zijde werden aanstonds de ernstigste bedenkingen geopperd. Men zag onder den bedriegelijken vorm, waarin de Dialoog vervat was, een verbloemde ongehoorzaamheid tegen het verbod om het wereldstelsel van copernicus onfvoorwaardelijk te verdedigen en gevoelde al den smaad en hoon, dien dit valsehaardig boek op de Congregaties wierp, welke het systeem van copernicus veroordeeld hadden. De gunstige ontVangst, die aan den Dialoog te beurt viel, en de hooge positie van galilei, welke de gegeven ergernis nog vermeerderen moest, verhoogden de onaangename gewaarwordingen der geestelijkheid. Niet minder verstoord was urbanus VIII. Had hij Galilei niet steeds met bijzondere genegenheid en ongekunstelde vriendschap bejegend? Terecht achtte hij zich ten zeerste beleedigd, dat hij door Galilei en Ciampoli bedrogen was, dat zij hem valsohelijk van de rechtzinnigheid des Dialoogs verzekerd hadden. De Paus was vast overtuigd, dat zulk een honende handeling niet ongestraft mocht blijvete. Hij wilde zich echter eerst van de verkeerde richting van den Dialoog volkomen vergewissen. Daarom benoemde hij een Commissie van godgeleerden, namelijk Oreggio, Inchofer en pasqualigo, die onder voorzitterschap van 's Pausen neef, den karddnaal Barberini, het boek zouden onderzoeken en hun gevoelen uitbrengen. Tevens werd de verspreiding van het geschrift voorloopig verboden. De Commissie bracht na grondig onderzoek haar gevoelen uit: i'. Galilei had in zijn Dialoog het Copernikaansche sy-{ steem geleerd en verdedigd, hetgeen uit den ganschen samenhang van het werk bleek. 2e. Galilei had de bevelen, hem in 1616 door het Heilig Officie gegeven, overtr?den en zijn plechtige verbintenis geschonden. 3e. De zaak was van zulk gewicht, dat zij aan het oordeel der Inquisitie moest onderworpen worden. ( Den 23 September 1632, kreeg galilei nu te Florence van wege den Paus door den Inquisiteur van Florence bevel om voor het Heilig Officie te verschijnen en zijn handelwijze te rechtvaardigen. galilei begreep het gevaar, trachtte te verhinderen, dat het proces te Rome gevoerd werd, en verschudde zich achter allerlei uitvlutelhten, onder an'deren zijti ziekélijken toestand en zijn hoogen leeftijd van zeventig jaar. Na drie maanden was de Paus het wachten, moede en dreigde den weerspannigen galilei, dat hij zelf een dokter en een Commissaris naar Florence zoude sturen om te onderzoeken, of zijn gezondheid hem toestond te reizen; zou dit laatste blijken, dan zou hij hem in ketenen naar Rome laten brengen. Den 20 Januari 1633 van Florence vertrokken, kwam Galilei den 13 Februari 1633 te Roraio aan. Hij mocht in het paleis van den Florentijns^ en gezant wonen, een buitengewone onderscheiding. Meermalen bezocht hem daar Monsignore serRiSTORI, een der Consultoren der Inquisitie. De aanklacht tegen Galilei luidde, dat hij het bijzondere bevel des Pausen van 1616 door het schrijven van zijn Dialoog overtreden had. (}) Galilei ontkende dit;hij zeide, dat hem door dat bevel alleen beduid was het stelsel van copernicus niet meer te houden of te verdedigen; hij had dit ook niet in ffljn Dialoog gedaan. (j2) Viermaal verscheen galilei in verhoor voor het H. Officie: den 12 April, den 30 April, den 10 Mei en den , 21 Juni 1633. Het onderzoek liep vooral over deze punten: i<=. Galilei moest toegeven, dat hij het verbod had overtreden op geenerlei wijze meer de leer van Copernicus te zullen verdedigen. 2*. Galilei trachtte eerst zich langs zijwegen te redden en loochende, dat hij het stelsel van Copernicus als wetenschappelijke waarheid verdedigd had, doch bekende ten slotte, dat hij, zonder het te willen nochtans, twee bewijzen had aangehaald, die te veel voor het stelsel van copernicus pleitten. 3*. Eindelijk ondervroeg men galilei, zelfs met bedreiging van de pijnbank, naar zijn inwendige bedoeling, of hij inwendig de leer van copernicus,ook aankleefde. In het laatste verhoor op den 21 Jun' verklaarde Galilei: ,,Vóór de uitspraak der H. Congregatie van den Index was ik onbeslist en beschouwde de twee gevoelens van ptolomeus en van Copernicus even verdedigbaar, omdat zij beide volgens de verronselen der natuur waar kionden zijn; maar sedert (i) Alberi, 1. c. IX, p. 434. (2; Von Geblèr, Galilep GaiM, p. 249- genoemde uitspraak heb ik, overtuigd1 vim 'de wïjshéW' mijtte* overheden, allen twijfel opgegeven en l-cl gevoelen van ptolomeus voor waar gehouden, gelijk ik het tttf voor Waar hond... Ik houd deze meening van copernicus niet voor waar en heb dit nooit gedaan, sedert mij bevolen is haar op te geven)... Ik ben in uwe handen; doet met mij, wat gijl wilt; ik zal mijl onderwerpen; ik heb deze meening. gelijk ik gezegd heb, niet voor waar gehouden, sedert zij veroordeeld is". In de veroordeeling van den volgenden dag wordt gepegd: „Daar het ons echter toescheen ,dat gij de volle waarheid betrekkelijk uwe meening niet gezegd hadt, oordeelden wij het noodzakelijk om u gestreng te onderzoeken en toen hebt gij de waarheid beleden". Er moet dus na het besproken verhoor, waarin Galilei zijn kwade bedoeling weigerde te bekennen, nog een examen rigorosum gehouden waarin hij zijn schuld beleed. (4) Den 22 Juni 1633 werd de uitspraak gedaan in de groote zaal van het Dominikanerklooster Sancta Maria Söpra Minerva te Rome. Het vonnis werd uitgesproken in naam van de Congregatie der Inquisitie. Het bevatte vooreerst de namen der tien Kardinalen van het Heilig Officie, ten tweede, de (geschiedenis van het proces, te beginnen van 1615, eindelijk het vonnis. Daarin wordt gezegd: ,,Wij verklaren, dat gij u aelven bij dit H. Officie zeer ver- / dacht gemaakt hebt van ketterij, omdat gij geloofd en vastgehouden hebt een valsche en met de H. Schriftuur strijdende leer... Het heeft ons behaagd u hiervan vrij te spreken (van de ingeloopen straffen), zoo gij eerst met een oprecht gemoed en een ongeveinsde meenhig in onze tegenwoordigheid bovengenoemde dwalingen én ketterijen en ieder andere met de Katholieke' en Apostolische Rbomsche Kerk strijdende dwaling en ketterij in die formule afzweert, verwerpt cn veracht, welke u door ons zal gegeven wotd^n^.... Wij bepalen, dat het boek de Dialogo van galilei bij een openbaar dekreet zal verboden worden, en u veroordeelen wij tot een werkelijke gevangenis van dit H. Officie, voor zoolang het ons zal behagen, en bij X1) De Katholiek, LIII, p. 405. wij* vfri rièilzam'e boete bevelen wij, 'dat gij gedurende 'drie jaren eens in de week de zeven Boetpsalmen zult lezen." Dit vonnis is door 'zeven Kardinalen onderteekend; de drie andere waren waarschijnlijk afwezig. Na het afkondigen van dit vonnis knielde galilei neder voor de vergaderde kardinalen, legde de hand op het Evangelie, las de afzwering, Welke hem voorgehouden werd, en onderteekende: „Ik, galilei, heb afgezworen, zooals hierboven." De gevangenisstraf werd door den Paus terstond in een interneering veranderd. De veroordeelde deed „boete" eerst in de aangename tuinen van Trinita de Monti te Rome, dan in het paleis van den aartsbisschop van Pisa, e$n hem verknochte vriend, eindelijk in de villa Arcetri bij Florence, waar hij zifdh rustig aan zijn studiën wijdde. ,,'Het bedrog van Galilei was al te plomb beraamd. De Romeinsche Stoel daagde hem daarom voor zijh rechtbank'. Hij had een wet overtreden, Wat alle door hem aangewende „diplomatische middeltjes" niet verbloemen kónden. De overtreding was des te zwaarder, wijl Galilei zijn woord gegeven had de wet te zullen naleven. Als nu de rechters hem daarvoor veroordeeld hebben, dan hadden zij in zijn schuld een voldoende reden voor deze gestrengheid; men behoeft daarom niet, gelijk galilei zelf en zijn vereerders het tot op den huidigen dag gedaan hebben, de oorzaak der veroordeeling in andere gronden te zoeken, b.v. in de kuiperijen der Jesuieten, in de bekrompenheid en den haat der rechters en van andere tegenstanders of in de ophitsing van den Paus door den laster, dat galilei hem in SiMPLICiO had willen bespotten." (1) lp**! ' V Willen wij de Inquisitoren billijk en met kennis van zaken be1oordeelen, dan moeten wij volmondig erkennen, dat zij niet anders konden handelen. ,,De eenige reden, waarom Galilei veroordeeld werd, is gelegen in de overtreding van hef verbod, dat hem in 1616 was gegeven, en in de frauduleuze wijze, Waarop hij de goedkeuring van zijn werk had trachten te verkrijgen. Door deze handelingen had hij zich grootelrjks verzet tegen het kerkelijk gezag en y[*) G. Schneemann, ï. c. xiv, p. 265. gevblgelijk die straffen verdiend, welke tegen een dergelijke overtreding waren bepaald, 't Is waar, de meeningi welke hij verdedigde, was, op zich zelve beschouwd, onberispelijk, doch de Inquisitoren, die het gevoelen van hunnen tijd uitspraken! meenden op zeer goede gronden, dat zij onverdedigbaar was, en hadden uit innige overtuiging verboden haar te houden of te leeren. Nu trad Galilei op om haar te verdedigen, zonder evenwel de bezwaren, die er tegen bestonden, op te lossen. Zouden zij nu dit verzet tegen hunne bevelen dulden en de denkwijze van Galilei tolereren? Zoo zij dit hadden toegestaan, zouden zij afstand hebben gedaan van hun gezag en ergernis gegeven aan de geloovigen en toegelaten, dat een meening, welke zij voor valsch hielden, algemeen verspreid werd. De Inquisitoren handelden derhalve volgens hunne beginselen zeer rechtmatig. Het eenige, dat wij hun zouden kunnen verwijten, is hunne overtuiging; doch deze scheen, gelijk wij vroeger zagen, in hunnen tijd op zeer goede gronden te steunen; zij mag hun dus niet ten kwade geduid worden, en wij moeten haar alleen aan de omstandigheden, waarin zij leefden, wijten."^1) S}) De Katholiek, LIV, p. 74—75. Ili. BESCHULDIGINGEN TEGEN DE KATHOLIEKE KERK. Naar aanleiding dezer veroor-éeJJrJs; van galilei door de Inquisitie worden vooral vier besicIhluiBiigingen tegen de Katholieke Kerk aangevoerd. A. : De Kerk is niet onfeilbaar. B. : De Paus is niet onfeilbaar. .Jjj^ya^feii C. : De Kerk is tegen den vooruitgang 'der wetensóHap. D. : Galilei is een martelaar der wetenschap. Rome, zoo bazelt men telkens nog, heeft in het proces van Galilei het stelsel van PytagORX? en copernicus veroordeeld. En toch is het gebleken, dat dit stelsel het ware Was. Rome heeft door de Inquisitie en de pijnbank gewetensdwang uitgtofïiénfl en de waarheid bestreden. Rome heeft door zijn tandcJijigen jegens Galilei niet alleen de onfeilbaarheid dér Ktik', maar ook die van den Paus bespottelijk gemaakt'. Hon 3erden rr.-d;n is Si<; lastei ir wetenschappelijke ooeken. :h -omans en brpchwrffs, in toercelspelen, in dagbladen en -jdsCftrLtt'ert t*erhflald. Al Idie fraaie beschuldigingen worden telkens nie:W gestoofd, opgedischt. Te Rome, nabij de villa Medicis, vroeger het verblijf van den gezant van Toscane, thans het paleis der Fransche Academie van schoone kunsten, staat een marmeren zuil, die een wereldbol draagt. Daarop leest men dit opschrift; „Dit paleis was de gevangenis, Waarin het Heilig Officie galileo Galilei deed opsluiten, schuldig de aarde rondom de zon te hebben zien draaien." ; ,,Onder de heroën der nieuwere wetenschap, wier naam steeds genoemd wordt, zoo dikwijls er spraak is van de gewaande belemmering, welke de Kerk aan vooruitgang en verlichting stelde, bekleedt wel de eerste plaats de Flórentifnsehe geleerde galileo GALILEI. Hij immers wordt gevierd als de martelaar, die viel onder de dweepzieke vervolging, der Inquisitie, als de held, die de vrijheid der wetenschap deed zegevieren over het gezag der Kerk, als de halfgod, welke aan iedereen, die zich verstouten durft cm ain. een beperking der moderne wetö-s'chap' te* 'denken &n vtï&idbï e por se rrtöctfe tegenroept." {}) Zelfs een hoogleeraar Fr i - zingt in "dit koor mede. In het Februari-nummer van de Gids 1872. bespreekt hij de geschat denis van Galilei in verband met de onfeilbaarheid der Kerk en wel 0^4 een zeer Kbetehkrtj °en toon naar aanleiding der nieuwe actestukken, door HENRI DE l'Epinois en SlLVESTER gherardi in het licht gtegeven. Men zou aan deze geleerde heeren, die niet ongaarne voor zich aanspraak maken op een hoedanigheid, welke zij den Paus ontzeggen, deze woorden van Dom PROSPER GuÉRANGER met alle bescheidenheid kunnen toevoegen: „Er is reden zich te verbazen over een zlooidanigen eenvoud bij mannen van zulk een werkelijk talent en van aulk een zeldzaam doorzicht in de menschelijke dingen; hoe komt het, dat zij zoo onbedreven zijn in de zaken van den godsdienst, zoozeer zelfs, dat zij tot dergelijke droomerijen vervallen?" „Niets voorzeker wordt zoo dikwijls en zoo gaarne als wapen tegen de Katholieke Kerk gebruikt als het proces van galilei. Inderdaad is het met eenige behendigheid niet moeilijk, daarmede aan het oppervlakkige leespubliek voor te goochelen, dat de Kerk een vijandin van den vooruitgang is. Rome, zegt men, heeft zich tegen het zoo heldere, evidente Copernikaansche systeem verzet en door zijn afschuwelijke Inquisitie den vooruitgang der wetenschap willen tegenhouden. Bij zulke verwijten let men er niet op, dat de klaarheid, welke thans, na vorschingen van tweehonderd en vijftig jaren, in dit vraagstuk heerscht, toen volstrekt niet bestond; dat moeilijkheden, welke het genoemde systeem als een physikalische dwaasheid deden voorkomen, toen nog niet opgelost Waren; dat daarentegen door galilei argumenten aangevoerd werden, welke niet alleen nu als valsch erkend zijn, maar ook in tegenspraak waren met de gegevens van reeds toen gemaakte waarnemingen. Het vraagstuk was dus toen geenszins rijp om het uit te maken; derhalve kon men op den door galilei behandelden weg voor gevaren vreezen en mocht daarom ook voorzic_ügheidsmaatregelen tegen dezelve nemen zonder onder eenig opzicht blaam te verdienen. ^ De Katholiek, LIII, p. 73. „nitarfaiifó^w • ' ' Meer Weeft de Kerk echter meï gedaan, en wanheer wij nu de toen gevreesde gevaren als niet aanwezig erkennen, hebben wij toch daarom geenszins het recht haar te laken. Mogen wij wel met reden eenen reiziger bespotten, die des nachts op onbekende wegen voorzichtig voortgaat, wanneer wij op helderlichten dag zien, dat ook met minder voorzichtigheid hij op dezen weg niets te vreezen zou gehad hebben? De meest gewone bron van geschiedkundige dwalingen is, dat men zich niet in de toestanden, ontwikkelingsgraden, zeden \ van vroegere tijden verplaatst, maar zijn eigen tijd als maatstaf \ ter beoordeeling van de voorvaderen aanneemt. Komen daarbij dan nog vooroordeelen en partijhartstochten, dan ontstaan die karikaturen, waarmede men gewoonlijk de Kerk en den H. Stoei bestrijdt.''1) „Een buitengewone belangstelling heeft men steeds voor het vraagstuk getoond, hetwelk aan den naam van Galilei verbonden is. Niet alleen de geschiedschrijvers en de godgeleerden van beroep, maar ook de wijsgeeren, de natuurkundigen en de astronomen, hebben zich daarmede bezig gehouden. En ook het groote publiek vestigt op het GALlLEl-vraagstuk, dat evenwel voor hetzelve volstrekt geen vraagstuk is, zijn aandacht, dat publiek, hetwelk de behoefte heeft over geleerde dingen te spreken, en wel des te meer te spreken, hoe minder begrip het daarvan heeft. Er bestaat immers voor een „ontwikkeld" man van modernen snit en voor den met de (gangbare vooroordeelen tegen het Katholicisme uitgerusten Protestant bijna geen gunstiger aanleiding om van de wapenzaal der „ge• scbiedenis" uit de Katholieke Kerk als een vijandin van den vooruitgang der wetenschappen en van de „verlichting" te betichten." ,(*,) vf^i A. Eerste beschuldiging: De Kerk is niet onfeilbaar. Deze moeilijkheid beteekent niets; zij schiet haar doel voorbij en men vecht tegen windmolens. Stelling: De veroordeeling van Galilei strijdt niet tegen de onfeilbaarheid van de Kerk. Tot bewijs. ie. De veroordeeling Van. Galilei Was een uitspraak van een Romeinsche Congregatie. Welnu, de Romeinsche Cpngre- f1) G. Schneemann, t c. XIV, p. 113—114. (2) Gcschichtsiüt>en. 1893, p. 396. — Gs&MedyitpAÜtütHf, 1886, p. 599, gaties zijn niet 'de Kerk. Dus kan die veroordeeling niet in strijd met de onfeilbaarheid der Kerk zijn. „Wij vragen: Wat heeft de leer der Kefk gemeens met de uitspraak der Inquisitie ? Onder welk opzicht is de beslissing en de rechtspleging van dat gericht verbindend voor het Katholiek geloof? Is het de Inquisitie of wel de Paus en de Kerkvergaderingen, die geloofspunten Deslissen ? Men zal ten minste niet ontkennen, dat de kwestie tweeledig was: hetgeen de wetenschap van dien tijd valsch en ongerijmd noemde, kon licht keitersch bevonden worden door Godgeleerden, wien men den tekst der H. Schrift tegenwierp. Men toone ons ergens- de Kerk, door Haar zelve de natuurkunde en andere stellige wetenschappen onderwijzende, en eerst dan zal men haar,kunnen ten laste leggen, dat zij in dit geval gebrek aan verstand en aan doorzicht in de toekomst aan den dag heeft gelegd.... Een schoone handelwijs voorwaar, om' altijd de Inquisitie met de Kerk zegevierend op één lijn te plaatsen De geleerde Biot behandelt dit gewichtige punt in zijn Biographie Vniversellv en aarzelt niet deze merkwaardige woorden te bezigen: „Altijd zullen zeldzame ontdekkingen de afgunst gaande maken; men behoeft juist geen lid der Inquisitie te te zijn, om zicü hartstochtelijk en nijdig jegens ware verdiensten te betoonen, en hadde Galilei in onze dagen geleefd, zijn genie, zou ongetwijfeld onverzoenlijke tegenstanders ontmoet hebben. Men werpe slechts een blik op onze Academie van '( Wetenschappen." Overigens, de H. augustinus herhaalt meermalen in zijne werken, dat de H. Geest de Kerk niet onderricht omtrent de orde der natuur en de physieke wetenschappen. De H. Thomas, dat krachtig genie der Middeleeuwen, herzegt dezelfde waarheid en staaft ze door de bondigste redeneeringen. De geleerde Melchior Canus behandelt opzettelijk dit onderwerp: dat de Kérk, ais zoodanig épor den H. Geest ingegeven, nimmer den titel van 'Akademie beoogd heeft." i1) v. De Kerk is onfeilbaar, wanneer zij iets leert door het zedelijk algemeen getuigenis van al hare bisschoppen, hetzij zij verspreid, hetzij zij in een algemeene kerkvergadering vergaderd zijn, in vereeniging met den Paus. Dit is hier niet het geval. Dus is de veroordeeling yan Galilei niet tegen de onfeilbaarheid der Kerk. De Bisschoppen der Katholieke Kerk, noch verspreid over de wereld, noch in een concilie vergaderd, hebben Galilei niet veroordeeld. * Maar, zoo zegt men, de beweging der aarde om de zpn De KdthoUeft, DL VI, p. 215—216. was ïn de zeventiende eeuw ten njtïe van Galilei évfen goe'd waar als thans; het eenia«)e verschil was: men wist het toen niet en kon het niet voldoende bewijzen. De Kerk heeft dus iets veroordeeld, wat waar was; zij heeft dus gedwaald. Waar blijft nu de onfeilbaarheid der Kerk, wanneer zij ook maar één enkelen keer gedwaald heeft? t Als wij zeggen, dat de Kerk onfeilbiaar is, dan beteekent dit: zij is onfeilbaar, wanneer zij iets leert omtrent geloof en zeden of wat daarmede noodzakelijk samenhangt. Doch de veroordeeling. der ker van GALILEI was geen uitspraak omtrent geloof en zeden, maar een uitspraak omtrent het bestaan van « een natuurkundige waarheid. En daarin is de Kerk niet on- I feilbaar. 2e. De veroordeelin'gP van Galilei was de uitspraak van de Romeinsche Congregaties, dat is, het feilbare oordeel van feilbare Kardinalen. Deze Romeinsche Congregaties hebben wel is waar zeer groot gezag, ook in vraagstukken buiten het geloof 'en de zeden, maar zij zijn niet onfeilbaar. Zij beweren dat ook niet en geen enkele Katholiek zal hef beweren, zoo hij zijn geloof kent. Zeker,,het is te betreuren, dat Galilei door de Romeinschfe Congregaties veroordeeld is, dat zij zich vergist hebben, wij geven dat gaarne toe. Ten onrechte hebben zij gemeend, dat met het stelsel van copernicus en galilei de godsdienst gemoeid was, dat het geloof daardoor bedreigd werd, omidat zij niet beter wisten, of het was strijdig met de H. Schrift. Dat valsche oordeel was' het gevolg van vetschïïRènde oorzaken. Zij waren bovenmate ingenomen met AristoteuëS en de wijsgeerige stelsels zijner uitleggers — de wetenschap wist niet beter, of de zon draaide om de aarde — de bewijzen voor het tegenovergestelde gevoelen waren zwak — algemeen hielden de geleerden, zoowel Katholieke als Protestantsche, dat de aarde stilstond en de zon zidhhbewoog — dit scheen ook;duidelijk het gevoelen en de zin van de H. Schrift' te zijn — nu als een gevolg van de Hervorming iedereen den' Bijbel ging lezen en vrij op zijn .manier uitleggen, was men te Rome niet zonder reden bevreesd, dat de H. Schrift gevaar liep verkeerd uitgelegd te worden — Galilei kon zijn gevoelen niet bewijzen en ver- dedïgen. Als men al deze redenen" wit en weegt en zich' daarbij op het standpunt der Romeinsche Congregaties stelt, dan kan men de veroordeeling van Galilei niet goedkeuren, maar zeer goed verklaren en versehoonett. 3e. De Romeinsche Congregaties kunnen dwalen, zich vergissen, maar dat wil niet zeggen, dat zij' geen gezag hebben of dat men haar uitspraken in den wind kan slaan. Al zou een vader in het beoordeelen van een zaak ot feit zich vergissen, dan zijn de kinderen daarom niet ontslagen van den plicht om hem te gehoorzamen en behoudt hij het volle recht op hun gehoorzaamheid en onderwerping. De Romeinsche Congregaties moeten waken voor de zuiverheid des geloofs; alle gevaren voor de zuiverheid des geloofs afwenden; vraagstukken omtrent geloof en zeden onderzoeken. Wanneer nu een of andere leer, een of andere steHmg hun gevaarlijk voor het geloof toeschijnt, dan hebben zij bet volste recht om te verbieden, dat die stellingen geleerd worden en dan is ieder Katholiek verplicht daarnaar te luisteren, aan dat verbod zich te onderwerpen. Zulk een verbod is een maatregel van voorzichtigheid, welke men in de Kerk niét afkeuren, maar prijaien moet. Uit den aard der zaak is hij slechts voorloopig en tijdelijk. Blijkt later, dat men zich vergist heeft, dat het gevaar niet bestaat of opgehouden heeft, dan trekt de Kerk dat verbod weer in of houdt het van zelf op, omdat er geen reden meer is, Zoo ook was het verBod der Inquisitie en van den Index aan galilei om zijn gevoelen niet meer te leeren, een voorloopige maatregel van voorzichtigheid; zou dat gevpelen later uitgemaakt en bewezen worden, dan zou de Kerk natuurlijk er niets tegen hebben, dat het geleerd werd. Dit blijlft ook duidelijk hieruit, dat Galilei zijn leer wel als een hypp'U&eze mocht voordragen, dat Copernicus dit had mogen doen en dat vele geleerdten te Rome de leer van galilei aankleefden. „De veroordeeling van Galilei en zijn wereldstelsel is zonder twijfel een betreurenswaardige misslag der Róomsche Congregatiën Doch welk is het korps van rechters of wetgevers of geleerden, dat er op roemen mag, gedurende zulk tijdsverloop niet meer of geen grootere dwalingen te hebben begaan? Het gezag der Roomsche Congregatiën heeft er niets bij verloren. Ten onrechte wordt de Kerf er voor gelasterd." (!) Op de volgende drie gronden had de Leidsche hoogieeraar Dr. robert Frtjin in de Gids van 1872 trachten te bewijzen, dat de veroordeeling van Galilei in strijd met de onfeilbaarheid van de Kerk was: ie. Het dekreet, door de Congregatie van den Index den 5 Maart 1616 uitgevaardigd, roist wel den gewonen vorra, die de dekreten der Congregatie tot het oordeel van den onfeübaren Paus rtempelt: „het vertoont geen kenmerk van hooger gezag dan dat der Congregatie, maar uit het register van de dekreten der Inquisitie weten wij, dat hei niettemin 'door den Paus bekrachtigd is." 2C. Wat wij uit die registers weten, wordt bevestigd door Kardinaal Bellarminus, door Paus urbanus VIII en door het gedrag der Inquisitie, is 3e. De zaak zelve, waarin uitspraak gedaan werd,.vorderde, dat die uitspraak geschiedde door een onfeilbaar gezag. Professor Fruin werd schitterend weerlegd en geslagen door Pater F. Becker, leeraar aan het Seminarie te Kuüenb«r^;! Galilei en de Onfeilbare KfrU van den Hoogleeraar Fruin. 's-Hertogenbosch 1872. Niet minder werd hij bestreden door de bondige weerlegging van Dr. Schaepman: Een nieuw vemüjt uit een oude doos. De Wachter. 1872. II, p. 26—47- „Men verkeert van onkatholieke zijde veelal in de meening, dat gehoorzaamheid, ook in zaken des verstands alleen door de hoogte, alleen door het onfeilbare gezag in de Kerk kan worden gevorderd. Nu leeren de kath©Ii*kei*blmjvers, zoowel uit vroegeren als uit lateren tijd, dat, aangezien er verschillende graden van godsdienstige instemming gevonden worden, ook door een niet onfeilbaar gezag onderwerping des verstands kan worden gevorderd. Die onderwerping is geen daad van de goddelijke deugd des geloofs, maar een gehoorzaam zwegen en berusten in de beslissing van een hoog en eerbiedwaardig gezag. Nog een tweede opmerking is noodzakelijk. Zij betreft het wezen der onfeilbaarheid. De onfeilbaarheid namelijk is geen blijvende eigenschap van den persoon des pausen, welke gericht zijn tot geheel de Kerk en haar verplichten tot ge- A1. van Roeij, De veroordeeling mtOalileo Galilei ea de Onfeilbaarheid, der, Kerjt, p. 40. leovén' aan "de waarheid of 't verwerpen der dwaling. Het valt misschien onder de zoo dwaas bespotte uiterlijkheden dei Kerk, dat zij deze uitspraken, deze handelingen des pausen van zekere teekenen omkleed wil zien. Waar die teekenen ontbreken, daar mist de pauselijke uitspraak den stempel der onfeilbaarheid. De Kerk is eene maatschappij, uit menschen samengesteld, en het goddelijke wat in baar is, omkleedt zich, naar het voorbeeld van het het Woord, dat het vleesch aannam, met menschelijke teekenen. Deze algemeene beginselen-waarheden, door alle katholieke schrijvers gehuldigd, brengen de vraag óver de pauselijke onfeilbaarheid in betrekking tot het proces van Galilei tot haar eenvoudigste uitdrukking terug. Het pleit over den aard van Galilei's onderwerping wijkt op den achtergrond en het geldt alleen de vraag, of de uitspraak, waarbij het stelsel van Pythagoras als valsch en strijdig met de H. Schrift werd veroordeeld, eene uitspraak is geweest van den paus, sprekende als onfeilbaar leeraar der Kerk. Daar is uitspraak en uitspraak, decreet en decreet. De vraag, tot welke soorten van uitspraken het decreet van 5 'Maart 1616 behoorde, verdiende wel gesteld te worden. Is de uitspraak eene zoodanige, die tot onderwerping des verstands verplicht, of beweegt zij zich eenvoudig op het gebied der tucht r Hebben wij hier met eene wet, die het aannemen van waarheden, of het verwerpen van dwalingen voorschrijft, te doen, of is die decreet niet meer dan eene wet, die het lezen en bewaren van zekere boeken verbiedt ? Waarlijk, de vraag mocht door niemand, die aan hare beantwoording niet minder dan de beslissing over de al of niet Waarheid van een leerstuk verbindt, wel worden gesteld. Maar wij nemen aan, dat in deze uitspraak waarlijk een gebod tot het verwerpen eener dwaling gevonden wordt. Prof. Fruin heeft er niet het minst aan getwijfeld, onze taak is het hem te volgen. Wij zagen reeds, hoe de h'oogleeraar het ontbreken der gewone clausule door een beroep op eene aanteekëning, gevonden in het register der decreten van de Inquisitie, ter zijde schuift en onmachtig maakt. Maar die aanteekening zelve is niet zoo duidelijk en heeft geenszins de volle kracht van het bewijs, dat gevorderd wordt. Zal een besluit, door een congregatie genomen, het karakter van een onfeilbaar pauselijk besluit bezitten, dan behoort dat besluit door den paus te zijn bekrachtigd, terwijl eveneens de uitvaardiging van het besluit door hem moet worden bevolen. Nu spreekt de aanteekening wel van een bevel tot uitvaardiging door den paus gegeven, niet van eene bekrachtiging. Hiermede valt dan ook de geheele bewering, die het decreet van 5 Maart 1616 aan den paus als onfeilbaar leeraar der Kerk toeschrijft, in duigen 1 Geenszins-. Dat ontbreken der bekrachtiging heeft voor prof. Fruin geene moeilijkheid. Volgens hem zijn de ken teekenen Van een onfeilbaar decreet eenvoudig formules. Wij weten echter, dat deze formules de voorwaarden zijn, van wier al- of niet-vervulling de onfeilbaarheid der uitspraak werkelijk afhangt. Deze uitspraak toch is de daad van den hoogsten drager der kerkelijke leer, niet van den persoon, die paus is. Het ligt voor de hand, dat een protestantsch geleertle die tot een zeker besluit wilde komen, het onderscheid tusschen ambt en persoon uit heL oog verliezen moest. Voor hem is het waarheid: „mijn gedachte blijft mijn gedachte, hoe zij ook wordt uitgedrukt." Dat is ook waar voor Johannes Maria Mastaï^Feretti, maar niet vcor PlUS IX. Zal des laatsten gedachte geloofswaarheid zijn voor de Kerk, dan behoort zij te worden uitgedrukt volgens de wetten aan de Kerk gegeven, en onmiskenbaar de teekenen te dragen, door deze wetten geëischt. Nu kan men vragen, hoe en waarom deze „formule" wegbleef, men kan verschillende onderstellingen als antwoord op die vraag uitspreken, men kan spotten met de verklaringen, door deze of gene katholieke geleerden gegeven — dat doet niets ter zake. Waarheid blijft het, en dat de Katholieke Kerk deze „formules" onverbiddelijk vordert daar waar zij een onfeilbaar vonnis van den onfeilbaren paus heeft te erkennen, en dat deze ^formules" ontbreken aan het vermelde decreet. De geschiedschrijver heeft hier met feiten te rekenen, niet deze feiten naar zijn gedachte te verklaren en te verwringen. De onpartijdigheid vordert dezen eerbied voor de meening van den tegenstander. Daar zijn er echter nog onder de tijdgenooten van Galilei, die uitdrukkelijk betuigen, dat de onfeilbare paus in 't vermelde decreet heeft gesproken en — dus heef t. gedwaald. Allereerst Bellarminus, die de verklaring van 5 Maart 1616 toeschrijft aan den paus („la dichiarazione fatta da nostro Signore.") Er is paus en paus. Hebben wij ^ hier eene verklaring van den onfeilbaren leeraar krachtens zijn onfeilbaar gezag tot de Kerk gericht? Zeker, niemand betwijfelt het, dat de schrijver „de Romano Pontifice" (Bellarminus) aan den paus weet toe te kennen wat des pausen is. Maar dezelfde schrijver wist ook, welke kenteekenen de Kerk als onmisbaar acht voor ieder onfeilbaar decreet. Mag men dan aannemen dat Bellarminus, de tijdgenoot, die alles had mede doorleefd, de schrijver, die beter dan eenig ander wist, wanneer en hoe een decreet der Congregatie kon en mocht gerekend worden eene leerstellige uitspraak van den onfeilbaren paus te zijn, — mag men aannemen, dat deze, eer bij toeval dan met helder bewustzijn, het decreet genoemd heeft: „eene verklaring gedaan door den paus, ter openbare kennis gebracht der Congregatie" ? Ons wil het schijnen, als had de schrijver van „de Romano Pontifice" juist door deze woorden aan Paus Paulus V willen geven wat hem toekwam, niets meer dan het gezagj, dat eene persoonlijke meening des pausen hebben kon. Zeker de paus heeft, volgens de registers der Inquisitie, het verlof tot openbaarmaking van het decreet gegeven, maar aan de uitvaardiging is geen hooger gezag verbonden, dan 't geen de Congregatie bezat. IBellarminus getuigenis wordt ook door de mededeeling van zijn tijdgenoot P. Grassi in een ander licht gesteld. De kardi- naa! toch meende, dat, zoodra men een bewijs vond voor de beweging der aarde, het voegde de Schrift op die plaatsen, waar zij spreekt van den stilstand der aarde en de bevyeging der zon, anders te verklaren dan tot nu toe was geschied. Is dan de schrijver van „de Romano Pontifice" soms een ongeloovige op het gebied der onfeilbaarheid, of wist hij niet, hoever de kracht reikte van het uitgevaardigde decreet? Is het waarheid, dat de kardinaal Maffeo Barberini, iater paus Urbanus VIII, zich vergiste toen hij meende, dat de Kerk de leer van Copernicus niet als kettersch, maar als gewaagd had veroordeeld? Vergiste hij zich' in dié bijzaak, die hoedanigheid van het vonnis alleen en meende hn waarlijk, dat „de Kerk" in die veroordeeling gesproken had? De beste vertaling van den Italiaanschen tekst antwoordt op die laatste vraag: neen. Ook de samenhang van Urbanus' woorden met het daaraan voorafgaande gesprek pleit tegen de meening. van prof. Fruin. Urbanus VIII wcrdt gewaarschuwd over het gevaar, dat uit een veroordeeling van Copernicus' meening volgen kon. ZfjÜ antwoord luidt, dat hij dat stelsel als gewaagd, nkrt als kettersch zal veroordeelen, de Kerk toch heeft het odk' niet veroordeeld. De paus acht zich door geen vroeger besluit gebonden, hij kan handelen in vrijheid. Daarbij is onder de uitdrukking „de Kerk'* metlnoodzakelijk het onfeilbaar gezag, het onfeilbaar opperhoofd der Kerk, te verstaan. Ieder kerkelijk gezag ontleent zrjn macht aan de Kerk en de uitspraken, door zulk een gezag geschied, worden gewoonlijk uitspraken der Kerk ge heeten Dat de Inquisitie in 1633 van Galilei eene afzwering van ajjjtae meeningen eischte, bewjjstitt geenen deele het onfeilbaar karakter van het vroegere decreet. Zij kon als met hoog kerkelijk gezag bekleed die onderwerping, die gehoorzaamheid eischen. Meer heeft zij niet gewild. Waar zij de beweegredenen aangeeft tot haar vonnis, vermeldt zij het decxeet van 1616 als eene uitspraak, een vonnis, door de Congregatie van deh Index geslagen. Waarom zou zij Wist hier in dit vonnis verzwijgen, dat het decreet als eene onfeilbare verkondiging van geloofswaarheden te beschouwen was? Eene ongelukkige sluitrede van den geleerden Bouix gaf hier aan prof. Fruin scherpe wapenen in de hand. Was het hem echter zoo onmogelijk geweëst'^ijne dwaling of de dwaling van zijn zegsman in te zien ? Een blik op het vonnis der Inquisitie had hem het licht kunnen schenken. Nog menige tijdgenoot, nog menige stem uit de dagen onmiddellijk' na Galilei verklaart het decreet voor het feilbaar oordeel eener congregatie en handelt overeenkomstig die meening, zonder ooit door de Kerk te worden verontrust. Het doet er waarlijk verdter ai zeer weinig toe, dat prof. Fruin eene veroordeeling van Galilei's leer door het onfeilbaar gezag der Kerk in de gegeven omstandigheden noodzakelijk en onvermijdelijk achtV,De veroordeeling is niet geschied door den onfeilbaren paus, — ziedaar de objectieve waarheid der geschiedenis. Staat nu, volgens eigen meening,, de Leidsche hoogleeraar in het besef van de plichten der Kerk Kooger dan de Kerk' zelve, ■— Het bïijff ons ottlttogelijk zijne .meening te deelen. Maar wel'zijn wij van de meening, dat spot, zelfs pogingen tot geestigen spot hier te over zijn. Tekstverknoeiing, zelfs waar het Vaticaansche decreter geldt, is hier meer dan een fout. Wil de mo|derne wetenschap de door staatsmanslist en geweld gefolterde en gemartelde Kerk ook op haar beurt nog vertrappen, dan gedooge zij, dat men een dergelijke daad den naam geve, die haar past." (1) Er is geen enkele godgeleerde van beroep en naam bekend, die de dekreten 1616 en 1633 als beslissende en onherroepelijke dekreten beschouwd heeft. Berti had beweerd,"dat dit gevoelen verdedigd werd in een handschrift van Pater Inchofer S.J., een der consultoren van het proces van 1633. Maar thans staat het vast, dat geen enkele syllabe van dat manuscript tot zulk een uitlegging machtige. (2) De dekreten werden opgevat voor hetgeen zij in werkelijkheid waren, als een maatregel van tucht, waaraan men moest gehoorzamen, maar die herroepen kon worden. In 162&, haalt Pater Tauner S.J. het deldreet aan, doch besluit 'daaruit niets anders, dan dat het systeem van copernicus niet met zekerheid onderwezen kan wordfen. (3) Libertus Fromont, professor in de godgeleerdheid te Leuven, verklaarde in 1631 uitdrukkelijk, dat hij niet kon aan nemen, dat het systeem van copernicus definitief veroordeeld was, „tenzij", zegt hij, „dat ik Iéts meer bepaalds zie, hetwelk van het Hoofd zelf der Kerk uitgaat.*' (4) Caramuel, de vermaarde bisschop en godgeleerde, tijdgenoot van Galilei, stelt zich de vraag, wat er gebeuren zou, als men later eens bewees, djaf de zon werkeËjk stil stond. Ofschoon hij niet gelooft, dat dit zonder een mirakel kan gebeuren, antwoordt hij: „In dit geval zon men niet kunnen zeggen, dat de Kerk van Rome gedwaald heeft; want deze leer (dat de zon zich beweegt) is noch door een algemeene Kerkvergadering, noch door den Paus ex cathsedrp. als een geloof s- i(i) De Wachter, 1872, II, p. 38—45. (2) Berti, li Processo di Gaulco Gaiilei, Rome 1876. p. XCIIL — Inchofer, Vindictae Sedis Apostoluac, p. 201. (3) Tanuer, Iheocog. Scotastica, II, 6, 4. (4) Fromont, Anit-Aristatchus, Antwerpiae 1631. p. 17. artikel aan 'de g&nsch'ê Kerk voorgesteld, rriaar het gerechtshof der Kardinalen, etc." (1) In 1660 drukte zich Pater fabri S.J. aldus uit: „Men heeft dikwijls aan de volgelingen van Galilei gevraagd, of zij een demonstratie voor de beweging der aarde ikonden leveren; zij hebben nooit bevestigend durven antwoorden Er is dus niets tegen, dat de Kerk de passages van de Schriftuur in den letterlijken zin opvat en beveelt op te vatten, totdat de tegenovergestelde opinie bewezen is. Zoo gij soms een afdoend bewijs mocht vinden, (hetgeen ik echter- moeilijk gelooven kan) dan zal de Kerk ontegenzeggelijk verklaren, dat die plaatsen van de H. Schrift in een oneigenlijken en figuurlijken zin moeten uitgelegd worden." (2) Descartes schreef den 10 Januari 1634 aan Pater Mersenne: „Gij weet ongetwijfeld, dat Galilei onlangs door de geloofsingezondheid" verliet en van Viterbo uit aan NiCCOLiNl schreef, dat hij vier mijlen te voet had afgelegd. Dit laatste feit ten minste bewijst, gelijk ook Wohlwill toegeeft, voor den vijftienden dag na den 21 Juni een welstand, dien wij na een foltering niet zouden verwachten. De bedoeling, Galilei zonder noodzakelijkheid lichamelijk te mishandelen hadden ook de Paus en de Inquisitie zeker niet; zij zoude met de zachtheid, welke men jegens hem aan den dag legde, daar men hem niet in de gevangenis wierp, etc, niet vereenigbaar zijn geweest. Galilei te laten folteren zoude ook geen doel gehad hebben. De Inquisitie was op den 16 Juni reeds tot het definitief besluit gekomen om Galilei niet als een formeel ketter, maar als van ketterij sterk verdacht te veroordeel en In elk geval zoude de foltering, zoo men Galjlei slechts als van ketterij verdacht wilde veroordeelen, geen reden van bestaan gehad hebben; want men kon dit zonder foltering." Galilei zou, zoo heeft men beweerd, nadat hij de formuul van afzwering onderteekend en voorgelezen had, en op- (*) Reusclt, l.c. 359. gestaan was, stampvoetend tot zijn rechters gezegd hebben; E pur se muove! En toch beweegt zij zich. De oudste plaats, waar deze woorden gevonden worden, zijn de Quereiles littéraires van abbé Irailh, (1761 t. III, p. 49. (L) Men leest ze ook in de Précis historique de la révolution frangaise door Rabaut, in 1792 te Parijs verschenen, in het „Lehlrbuch der philosophisenten Gesdhichte", Würzburg 1774 van Fr. steinacker en in den Dictionnaire historique, Caen 1789.2) C. — Galilei heeft na zijn afzwering niet gezegd: E pur se muove. Geen verstandig mensch gelooft thans dit sprookje meer. Op de volgende gronden: ie. Noch de akten van het proces, noch de tijdgenooten reppen van die woorden. 2e. Bij de schrijvers, die in de zeventiende en de achttiende eeuw het leven van Galilei beschreven hebben, worden zij niet gevonden. Noch Louis Moreri, noch Zedler, noch Abraham GotthelfWüstner hebben ze gekend. 3e. Prof. Heis richtte de volgende uitnoodiging aan alle vrienden van den waren vooruitgang: „Uit de onderzoekingen, die ik' tot nu toe gedaan heb, blijkt, dat de woorden Epur se muove, welke Galilei in den mond gelegd worden, een uitvinding zijn der negentiende eeuw." (?) i 'snhi 4e. Ook Alfred von Reumont heeft het onhistorische van deze woorden afdoende bewezen. 4e. Alleen de onwaarschijnlijkheid reeds van dit gezegde moet het iederen ernstigen geschiedvorscher verdacht doen voor- k^roept: : 5e. Is het aannemelijk, dat galilei, die zijn leer in den Dialoog slechts onder een masker durfde voordragen, nu in tegenwoordigheid van zijn rechters, terstond na zijn veroordeeling, onmiddelijk nadat hij zijn leer afgezworen had, openlijk terug getrokken en zijh stelsel op zulk een wijze beleden zou hebben? Had hij »ch dan niet aan de strengste straifen bloot (*) Gilbert, Le procés de Qaliée. La Controverse, 1880, (*) H. Grisar, Galileistudien, p. 106. (SJ Literarische^ Handweiser, 1864, n. 23, p. 127. gestéld ? Zou 'de Paus, wanneer Galilei aldus hervallen was, zoo spoedig zijn straf Verzacht hebben? Zouden de rechters van galilei zulk een drieste uittarting niet vermeld hebben? (*) „Het is voldoende een blik te werpen op de Acten van het proces om zich te vergewissen van de onwaarschijnlijkheid van dien uitroep op zulk een oógenblik. Gedurende vele weken had Galilei standvastig volgehouden, dat hij niet aan de werkelijkheid der beweging van de aarde geloofde; bij kon niet ,in tegenwoordigheid van zijn rechters, zich zei ven tegenspreken en op zulk een wijze meineed plegen op gevaar af van nieuwe straffen in te loopen." (2) „Deze uitroep is hem later in den mond gelegd; voor de 2de helft der 18. eeuw wordt hij nergens vermeld gevonden... De meening, dat Galilei gedurende het proces gepijnigd is geworden, wordt door vele schrijvers eveneens als een verdichtsel van lateren tijd aangemerkt, inzonderheid op grond, dat Galilei noch een zijner tijdgenooten van ondergane foltering gewaagt." (3) „Het gevleugelde woord: Epur se muove heeft de intoendig gebroken grijsaard daarbij niet gezegd; de nakomehtygschap heeft het hem in den mond gelegd om zijh gevoelens en tevens de zegepraal der wetenschappelijke vorsching daarmede uit te drukken." (4) Evenmin is de aardigheid Waar, dat Galilei, enkel met een hemd of een arme-zondaarsrok bekleed, de afzwering voorgelezen heeft. „De afzweringsformuul las Galilei voor, zooals het bij de Inquisitie regel was, geknield. Dat hij toen alleen met het hemd of met een bijzonder boetegewaad zou bekleed zijn geweest, behoort tot de trekken, waarmede de verbeelding van latere schrijvers het droevige tooneel opgesmukt heeft... . Ook het bericht, dat Galilei, nadat hij na de afzwering opgestaan was, op den grond gestampt zou hebben met de woorden: E pur muove (En toch beweegt zij zich), behoort tot den legendenkring, waarmede men Galilei omhuld heeft."J?) (») Vacandard, l.c. 335—336. — De Katholiek, LIV, 71—72- — Reusch, l.c. 333—334- ±ikykjM,ï u,i (*; d'Alès, Dict. Apologétique de la Foi Cathouque, vil, (i> Vivat's Geillustreerde Encyclopedie, IV, 2979,. (4' Breekhaus, Cóhve>satibnslexicon, VII, 361. — Schiele, Die Heligton, etc. II, 1119—1121. (*} Renech, i. c. 333- HESLUFT. De Utrechfsfche hbogleeraar J. A. WlJNNE is wel niet' overal geheel juist in zijn oordeel, maar over het algemeen toch vrij wel onpartijdig. Hij verklaart aangaande de kwestie van Galilei: „Zekter toch is het: i. dat de Roomsen-Katholieke Kerk, als zoodanig zich met tegenover Galilei heeft gesteld, maar dat er een weten. schappelijk- geschil was tusschen voor- en tegenstanders der leer van Aristoteles, waarin 'men de H. Schrift heeft betrokken. 2 dat Galilei's wetenschappelijke tegenstanders de ijveraars voor de begrippen der Roomsen-Katholieke Kerk hebben opmerkzaam gemaakt op de gevaren, die uit Galilei's wetenschappelijke beweringen konden voortvloeien voor de Kerk, d.i. voor de verklaring der Schrift. 3. dat de rechtbank der Inquisitie en de paus, levende in een tijd dat de leer van Galilei, wel verre van een algemeen erkende waarheid te zijn, nog niet meer was dan een wetenschappelijke beweriiag of onderstelling, hoezeer zij hebben gedwaald, moeten worden geacht, niet dat wetenschappelijk stelsel te hebben willen onderzoeken, maar de handhaving der Schrift ten doel hebben gehad. 4 dat Galilei zelf al het mogelijke heeft gedaan, om de menschen tot de overtuiging te brengen, dat hij niet van de Schrift dacht a^te- wijken en dat hij in geenen deele instond voor de waarheid en gegrondheid der leer van Copernicus. 5. dat hij alzoo, in plaats van een martelaar der wetenschap te zijn, het zijne er toe heeft bijgedragen, om te verhinderen, dat het gevoelen van Copernicus te zeer veld won; dat hij is gebleken te wezen het tegendeel van stijfhoofdig, standvastig, consequent of hoe men het moge noemen, een waar tegenvoeter van Huss en OldenbarnevelT. 6. dat hij niet geheel kan worden vrijgepleit van de beschuldiging, een eenigszins dubbelzinnige houding te hebben aangenomen bij het laten drukken van zijn hoofdwerk en mede bij het proces. 7 dat de Paus en de Inquisitie een ruime mate van inschikkelijkheid jegens Galilei aan den dag hebben gelegd. 8 dat hij, die de rechters van Galilei onvoorwaardelijk veroordeelt, niet objectief is en de gebeurtenissen van vroeger dagen afmeet met den maatstaf van lateren tijd." (x) Het is de groote verdienste Van Galilei, dat bijl, op gelukkige wijzé' waarneming en berekening verbindend, dat bij het heerschende systeem van PTOLOMEUS bestreed, volgens het- (!) J. A. Wynne, Geschiedenis, 1872, 312. welk men, in plaats van rechtstreeks de wetten en de processen der natuur te onderzoeken, meende, dat deze het best geleerd en gekend werden langs den weg van het gezag en van het onderricht, met name van aristoteles, dien men veronder stelde, dat het laatste woord over al deze zaken gesproken liad en op wien menige valsche conclusies in den loop der tijden- gegrond werden. Tegen zulk een goedgeloovigheid verzette zich Galilei met beslistheid en kracht met dit gevolg, dat hij niet alleen spoedig menige opinie, welke men tot dan toè als onbetwistbaar had aangenomen, in discrediet bracht, maar ook een storm van verzet en verontwaardiging verwekte onder hen, wier gevoelens hij afbrak en aan de kaak stelde. Dit klemt te meer, naarmate hij een stout controversist was, die, niet tevreden met zijn tegenstanders te weerleggen, etr tuk op was om hen te beschamen. Hij hanteerde ook een bovenmate goed versneden pen en maakte zijn bestrijders mee doogenloos bespottelijk en verbitterd. Ongetwijfeld heeft hij zelf op die manier er toe bijgedragen, dat de troebelen en wederwaardigheden over hem kwamen, die zijn naam onsterfelijk hebben gemaakt. „De driestheid", zegt david rrewster, >,ja, zeggen wij liever, de zorgelooeheld, waarmede galilei te werk ging om zijn vijanden te bekeeren, diende slechts om hen van de waarheid af te leiden." (Martyrs of Science). Levendig blijft nog steeds de vraag: Bewijst de veroordeeling van Galilei niet, dat de Katholieke Kerk' onverzoenlijk tegen de verlichting en den vooruitgang der wetenschap gekant is? Wij antwoorden met Kardinaal newman, dat deze opwerping juist het tegendeel bewijst, namelijk dat de Kerk niet de natuurkundige wetenschap belemmert heeft, want het geval van Galilei is het eenigsre bestaande argument. (*) „De Pauselijke macht heeft zich op het stuk' van wijsbegeerte al zeer bescheiden doen gelden, ten minste te oordeelen naar het verschrikkelijke lawaai, dat van Galilei's geval ge( maakt wordt. Het is een vaststaand bewijs, dat een gezag, hetwelk duizend jaar bestaan heeft, al dien tijd er naar gestreefd zou hebben om den vooruitgang der gedachte te stuiten." (2) „Het is niet te begrijpen,, wanneer men beweert, dat de (!) Newman, Apologia, V. — i(2) De Morgan, Motion of Easth. verrórdeeling van nieuwe lecringen een algém'eene of karakte'■'JÉki■ ristieke praktijk van de Roomsch-Katholieke Kerk is. Ongetwijfeld'rijn de geleerde en ontwikkelde geesten van Italië. ■ en vele van de uitstekendste priesters onder hen, de eersten geweest om den vooruitgang der wetenschap te bevorderen en zich daardoor te verblijden en er werden onder de Italiaansche geestelijken ten tijde van Galilei velen van de eerste en meest verlichte aanhangers van copernicus' stelsel gevonden." (x) paulus V en urbanus VIII waren beslist egenstanders van copernicus' systeem; zij hielden, dat het in strijd was met de H. Schrift en wenschten, dat het onderdrukt werd. Maar zij'hebben die leer nooit ex cathedra veroordeeld. Het dekreet van 1616 was een beslissing der Congregatie van den Index en dit tribunaal is volstrekt onbevoegd dogmatische verklaringen te geven. De onfeilbaarheid van den Paus komt dus bier niet in het gedrang, heeft er niets mede te maken. Dat de Paus dit dekreet van den Index in forma communi heeft goedgekeurd, verandert niets aan den aard van het dekreet en maakt het niet tot een dogmatische bepaling ex cathedra. RlCClOLl en andere tijdgenooten mochten na 1616 verklaren, dat er geen anti-Copernikaansche bepaling van den Paus was uitgegaan. (?) „De Kerk heeft nooit het Copernikaansche stelsel veroordeeld, want de Qualificatoren van het Heilig Officie beteekenen nooit de Kerk." (3) Men moet eerlijk toegeven,- dat de Congregaties van den Index en van de Inquisitie en met hen de Pausen Paulus V en Urbanus VIII zich vergist hebben, toen zij Galilei veroordeelden. Maar wil men hen billijk en rechtvaardig beoordeelen, dan dient men het proces en het vonnis niet in het licht van onzen tijd te beschouwen. Men moet zich op het standpunt der zeventiende eeuw plaatsen en zich als het ware vereenzelvigen met den gedachtengang en de wetenschap van dien tijd. Het Heilig Officie werd voortdurend door de onstuimige tegenwerpingen der tegenstanders van GALILEI bestormd en bezweek éindelijk voor dien druk. Er bevonden zich voorzeker onder (x) Dr. Whewelï, History of the Iitductive sciencss, (2) The Catholic Encyclopaedie, 342—346. (3J Von Geblèr, Galileo Galilei., die tegenslahdérs vele godgeleerden. Maar vele godgeleerden stonden ook aan de zijde van Galilei. Hij had aanhangers onder de Jesuieten, evenals in de andere religieuse orden. Zonder grond beschouwden Galilei en zijn vrienden de Jesuieten als de heftigste drijvers van de processen, die tegen hem gevoerd werden. (*) De kern der oppositie tegen hem bestond uit de peri patetische wijsgeeren en de sterrekundigen, die het stelsel van ptolemeus aankleefden. Zonder mededooigen, met volle heftigheid en onstuimigheid had Galilei hen vervolgd en aan de kaak gesteld; Was het wonder, dat hij zich onder hen onverzoenbare vijanden berokkend had? Immers, wordt de eigenliefde van de wetenschap beleedigd, dan vergeeft zij aeer ongaarne. „IJver voor den godsdienst," zoo schrijft een geschiedschrijver der sterrekunde, „was slechts de dekmantel voor deze venx>lging. Men wilde Aristoteles en de oude wijsbegeerte wreken. De geschiedenis moet alles zeggen om geheel rechtvaardig te zijn; men moet deze vergissing niet beoordeelen in het licht van onze eeuw. Het stelsel van Copernicus had toen alleen in Duitschland aanhangers; zij waren niet tabrijk ... Het meerendeel der sterrekundigen was van een tegenovergesteld gevoelen. De rechters telden de stemmen, maar wogen ze niet. De letter der teksten uit de H. Schrift schijnt met dit stelsel in strijd te zijn; voor de Kerk er toe overging om ze in een figuurlijken zin op te vatten, moesten de geleerden daarmede overeenstemmen en moest de waarheid algemeen erkend worden." (Bailly, Histöire de l'astronomie moderne, t. II, p. 131—132, Paris 1779). De tegenstanders hadden overigens vrij spel om de partij tegen Galilei op te nemen. Wij willen gaarne aannemen, dat GaliLei de waarheid van het systeem van Copernicus door zijn gemalen geest als bij intuitie doorschouwde, maar hij voerde slechts zwakke of gebrekkig voorgestelde bewijzen aan om zijn ■geweten te verdedigen. (Men vindt deze bewijzen bij Figuières, Galilei et ses juges, Aix 1882, p. 33—34). „De redenen 01» de beweging der aarde te bewijzen," zoo schreef Descartes, „zijn zeer goed, maar mij dunkt, dat galilei ze niet voorstelt, zooals het 'behoort, om te overtuigen." (Oeuvres de Descartes, t. I. p. 305). Laplace beschouwt die redenen als „analogieën" (Laplace, Essai sur les probabilitès, Paris 1820, p. 247). Een — € (i) J. B. Jaugjey, Le Prpcès de Galilei ei ld; titêologie. p. 32. geleerde schreef voor eenige jarer^} «Dé rechYvaaVdiging der Romeinsche rechters steunt op het feit, dat de bewijzen van Galilei, wat het hoofdpunt aangaat, slechts conclusies van onlogischen aard waren". (Schanz, Galilei Galilei, WürzbUrg 1878, p'. 36). Een professor aan de Universiteit van Leuven spreekt in dienzelfden geest: In 1633 evenmin als in 1616 kende men de ware bewijzen voor het stelsel van copernicus, welke voor dat systeem de plaats veroverd hebben, die het thans.in de wetenschap inneemt. In strijd met een zeer verspreid gevoelen heeft Galilei geen enkel doorslaand bewijs voor^zijn hypothese aangevoerd." (Gilbert, Les vtéritables causes da procés êe Galilée in La Controverse, December 1881, p. 714. —'Grisar, Gaiileistudiën, p. 29—34). Ziedaar, men zal het moeten toegeven, een menigte Van omstandigheden, die de Romeinsche Congregaties verontschuldigen, wat hun vonnis over galilei betreft. De vergissing in het proces van dezen sterrekundige is het eenige verwijt, dat de vijanden der Kerk tegen deze rechtbank gedurende haar werkzaamheid van drie eeuwen kunnen opwerpen. Daarom koken zij deze grief telkens op. Maar welke wetenschappelijke vereeniging zou als beschuldiger tegen het Heilig Officie kunnen optreden en, vrij Van iedere dwaling of vergissing op het stuk der wetenschap, op deze rechtbank den eersten steen durven werpen? Is het dan zoo erg, dat een tribunaal, hetwelk niet onfeilbaar is, zich in den loop van drie eeuwen eens vergist, terwijl nog tot verschooning van die dwaling vele ernstige redenen pleiten? Is het geen feit, dat het gevoelen van galilei zelfs lang voor zijn dood door vele en gezaghebbende geleerden niet gedeeld werd? Pascal hield zich aan de traditioneele zienswijze over de onbewegelijkheid der aarde (pascal, Pensees et Lettres au Père Noël). En nu nog moet men toegeven, dat de beweging der aarde niet meer dan een zeer waarschijnlijke hypothese is; maar men moet ze aannemen, omdat zij alleen de feiten behoorlijk verklaart. Men beproeve dus niet om de Romeinsche Congregaties en de Pausen Paulus V en Urbanus VIII geheel schoon te wasschen. Zij hebben zich vergist, toen zij galilei veroordeel- den. Maar wat betèekent dit, daar de Romeinsche Congregaties niet onfeilbaar zijn en daar de Pausen Paulus V en Urbanus VIII niet ex cathedra gesproken hebben? De onfeilbaarheid van den Paus staat dus buiten schot. „Het is duidelijk, dat de vergissing de daad van de Italiaansche Inquisitie was voor de private en persoonlijke verantwoordelijkheid van den Paus — die wist, dat de genomen richting hem als Paus niet kon ter verantwoording roepen — en niet van het lichaam, dat zich de Kerk noenj|t." (*■.) Weerlegging van eenige moeilijkheden. Er blijven nog verscheidene beschuldigingen te weerleggen, die wegens de veroordeeling van het stelsel van COPERNICUS tegen de Katholieke Kerk worden opgeworpen. Eerste moeilijkheid. — De Kerk heeft door haar verbod om de leer van de beweging der aarde te verkondigen de wetenschap onderdrukt. Waren alle sterrekundigen geloovige Kfttlwlieken geweest, dan zou de astronomie thans nag in de windselen liggen. Immers, de uitspraak der Kardinalen verplichtte hen om elke gedachte aan de mogelijkheid, dal het veroordeelde stelsel waar kon zijn, als zondig te onderdrukken. Deze beschuldiging is volstrekt ongegrond. Het vonnis der Kardinalen verbood niet de leer van de beweging der aarde te onderwijzen, maar verbood alleen haar als een uitgemaakte waarheid te verkondigen. Als hypothese, als wetenschappelijke onderstelling mocht zij vrij en frank" worden voorgedragen. „En iridèrdaad, voor meer dan eene wetenschappelijke onderstelling kon de leer van Copernicus in de dagen van Galilei nog niet gelden. Zij moge thans een uitgemaakte waarheid zijn, in de XVIIe eeuw was zij het stellig niet. Twee Nederlandsche geleerden — om geen anderen te noemen — hebben dit uitdrukkelijk erkend. In 1847 schreef de beroemde sterrenkundige der Leidsche hoogeschool F. Kaiser: „De dubbele beweging der aarde om hare as en om de zon...... is sedert een eeuw boven allen twijfel verheven." En de op het gebied der natuurkunde zoo welbekende Utrecht-, sche professor P. Harting zeide in den jaargang 1855 van het Album der Natuur blz. 266: „Toen Copernicus de voorwaar in zijn fijil stoute stelling uitsprak, dat de aarde zich met (!) August de Morgan, Budget of Paradoxes. de overige planeten rondom de zon beweegt, was die "uitspraak nog slechts een hypothese, want, hoewel zij rekenschap gal van de bekende verschijnselen, konden deze toch ook, ofschoon op eene veel omslachtiger wijze langs een anderen weg even goed verklaard worden. Het was aan de latere vorderingen der wetenschap voorbehouden de onweerlegbare bewijzen te leveren, dat de hypothese van Copernicus de eenige mogelijke is, en haar tot eene stellige waarheid te verheffen." (l) Ziehier de voornaamste wetenschappelijke bezwaren, welke ten tijde van GAlilei tegen het stelsel van Copernicus wer den opgeworpen en welke toen nog niet voldoende konden opgelost worden. „Volgens Copernicus had de aarde eene zeer samenge stelde beweging: zij -wentelde zich jaarlijks om de zon en dagelijks om haar eigen as en had bovendien nog een derde beweging, waardoor de vooruitgang der nachteveningen verklaard werd. Deze toestand, welke geheel in strijd was met de waarneming, kon ten tijde van Galilei's veroordeeling ook niet genoegzaam door de wetenschap verklaard worden, omdat men zich geene duidelijke voorstelling kon maken van de uitkomst, welke deze verschillende samenwerkende krachten moesten voortbrengen. Een andere tegenwerping werd ontleend aan den schijnbaren stilstand der vaste sterren. Waren deze, zooals Copernicus leerde, zeiven onbewegelijk, dan moesten zij zich toch door de jaarlijksche beweging der aarde om de zon in een kleinen kring aan den hemel schijnen te verplaatsen Ofschoon de sterren dit werkelijk doen en daardoor een der krachtigste bewijzen voor de beweging der aarde opleveren, kon echter de toecmalige wetenschap wegens de onvolmaaktheid der telescopen zelfs geen spoor van dit verschijnsel aanwijzen en was zij daarom buiten staat deze moeilijkheid der tegenstanders van Galilei op te lossen. Van meer gewicht nog waren de bezwaren, welke tengevolge van de gebrekkige kennis des dampkrings moesten geopperd worden en geene voldoende oplossing konden . vinden. Men wist namelijk niet, dat de dampkring aan de wetten de zwaartekracht is onderworpen en, evenals de zee, alle bewegingen der aarde moet miedemaken. Zoodra er daarom sprake was van eene beweging der aarde, kon men zich die niet anders denken, dan dat de aarde zich door den dampkring bewoog, evenals een visch door het water zwemt. Deze denkbeeldige stilstand des dampkrings was een onoverkomelijk bezwaar tegen de beweging der aarde. Want wat moest daaruit volgen ? Zoo een kleine kogel, die met kracht door de lucht wordt geslingerd, reeds een zeer goed waarneembaren luchtstroom verwekt, dan moest de ontzettend groote aardbol, die Geschiedvervttliching, 1888, p. 609-^-610. löe't zulk een Vervaarlijke snelheid om de zon en om zijn eigen as wentelen zou, noodzakelijk een zeer hevigen storm veroorzaken. Geen mensch zou op zijn voeten, geen boom in den gprond kunnen blijven staan. Alles moest om/waaien, ja, de ganscbe aarde glad geslepen worden. Wijl zich deze verschijnselen niet voordeden, zoo was dit het duidelijkste en onomstootelijkste bewijs van den volstrekten stilstand der aarde. Eene verdere bedenking vond men in het feit, dat een in de lucht loodrecht opgeworpen lichaam op dezelfde plaats der aarde nedervait, vanwaar het opgeworpen werd. Want was de aarde werkelijk in beweging, dan zou zij zich door hare onbegrijpelijke snelle wenteling, gedurende den tijd, die er tusschen het opwerpen en nedervallen verliep, reeds ver verwijderd hebben van het punt, waar het voorwerp in de hoogte was geworpen, en dit moest derhalve op eene geheel andere plaats der aarde nedervallen. De waarneming bewees het tegendeel en was dus in strijd met de nieuwe leer. Deze verschillende tegenwerpingen kon Galilei, die over den dampkring dezelfde valsche begrippen had als zijne tegenstanders, onmogelijk voldoende oplossen. De herhaalde polgingen, Welke hij daartoe aanwendde, gaven hiervan het duidelijkste bewijs. Zoo zocht hij onder anderen in zijn Dialoog de laatstgenoemde . moeilijkheid te verklaren door de veronderstelling, dat de bergen de luchtlagen, welke tusschen hen bevat zijn, in hunne omdraaiing met zich medenamen. Deze luchtlagen moesten volgens hem, hieraan te eer gehoorzamen, omdat zij als vermengd met dampen, rook en andere aardsche stcffen eenigszins tot de aarde schenen te behooren. De gestadige luchtstroomen, welke het noodzakelijk gevolg van deze beweging zouden zijn, verklaarde hij door de passaatwinden; eene uitlegging die niet alleen door alle latere natuurk indigen verworpen, maar ook door zijn tijdgenoot Baco van Verulam gewraak. werd. Galilei stelde alzoo de eene ongerijmdheid in de plaats van de andere. Deze te dien tijde onoplosbare bezwaren maakten, dat de grootste geleerden onder Galilei's tijdgenooten Baco van Verulam, TYCHON-BRAHé, Grassi, Kircher, RiCCiOLI enz. enz. tegenstanders van het Copernicaansche stelsel waren. Toen derhalve de kardinalen van het H. Officie het genoemde stelsel als „valsch in de philosophie" qualificeerden en veroordeelden, spraken zij het gevoelen uit, dat in die dagen op redelijke gronden steunde en door de voornaamste «nder hun tijdgenooten gedeeld werd. Er is dus in hun handelwijze niets, wat onze afkeuring zou verdienen;. Daarenboven betrachtten zij bij hun vonnis de grootste gematigdheid en voorzichtigheid. Want daar de leer van Copernic us,in weerwil van de.gewaande ongerijmdheden, welke zij op de aarde veroorzaakte, toch deze goede zijde had, dat zij met de verschijnselen aan den hemel in overeenstemming was, stond de Congregatie van den Index haar gebruik als hypothese toe. „Zij werd toegelaten", zegt de Jeznjet RiCCiOLI — eender geleerdste tegenstanders v'an Galilei — „doch bloot als hypothese, d.i. zoo men maar niet beweerde, dat zij volstrekte waarheid bevatte." Aan de ontwikkeling der wetenschap werd daardoor niets in den weg gelegd, en onwaar is de bewering van dr. Fruin, dat een geloovig sterrenkundige door de uitspraak der kardinalen verplicht werd „om iedere gedachte zélfs aan de mogelijkheid, dat de leer vian de beweging der aarde waar kon wezen, zoiodra zij oprees, als misdadig te onderdrukken." (*) Tweede moeilijkheid. — Waarom heeft men een vraag van zuiver sterrekundigen aard aan eea theologische rechtbank ter beslissing voorgedragen? Sommige bestrijders van Galilei hadden Het hangende vraagstuk op theologisch èn exegetisch gebied overgebracht; door zijn brief aan Castelli was Galilei hen op dat doornig en gevaarlijk'terrein gevolgd. Men wierp hem tegen: Uw stelsel is in strijd met de Heilige Schrift. Neen, antwoordde hij; want de plaatsen, waarop gij u beroept, moeten niet in den letterlijken, maar in den overdrachtelijken zin verstaan worden. Het bleef dus niet een vraag over sterrenkunde alleen, maar het werd ook een vraag over Schriftverklaring. „Het is een bij de godgeleerden algemeen aanjgenomen. regel, dat men de woorden der H. Schrift niet in letterlijken zin kan opvaitten, wanneer zoodanige opvatting in strijd is met eene door de rede klaarblijkelijk geleerde waarheid. Deze stelling berust op het Katholieke leerstuk, dat dezelfde God ons het licht der Openbaring en dat der rede heeft geschonken. De woorden, Waarvan God zich bedient om ons iets mede te deelen, kunnen dikwijls op- meer dan ééne wijze worden verstaan; wanneer Hij derhalve in de natuur over hetzelfde onderwerp op eene klaarblijkelijke wijze tot ons spreekt, dan is het niet dan redelijk dat wij de woorden der H. Schrift uitleggen naar Gods uitspraken in de natuur. De wetenschap leert ons in dit geval den waren zin "van Gods Woord verstaan. De natuurwetenschap kan ons derhalve evenals de overige menschelijke kennissen in de zoo moeilijke studie der HL Schrift behulpzaam wezen. Wie zich zonder degelijke kermis- der wijsbegeerte, godgeleerdheid, geschiedenis, oude talen enz. aan de verklaring der H. Schrift waagt, kan vooraf zeker zijn, op zeer vele plaatsen haar waren zin niet te zullen vatten. Met behulp dezer wetenschappen zijn in de laatste jaren duistere teksten (x) De Katholiek, LIII. — Riccioli, 'Almagestüm MoVttm, opgehelderd en moeilijkheden opgelost, waar zulks vroeger onmogelijk was. Dit kan ook het geval zijn met de natuurkunde. Het was derhalve in de zaak van Galilei de vraag niet, of de theologie meesteres zou blijven of dienares worden zou gelijk dr. Fruin het voorstelt, maair wel, of de stelsels van sommige astronomen duidelijk genoeg bewezen waren om voor de uitspraak van God door middel van de natuur te kunnen doorgaan. Bij de godgeleerden gold het sedert eeuwen als eene zekere waarheid, dat de H. Schrift zich dikwerf overdrachtelijk uitdrukt, bijv. naar analogie van menschelijke aandoeningen over God spreekt. De schrijver geeft vervolgens eene zeer lange aanhaling van den H. AugustinüS, waaruit onweersprekelijk blijkt, dat men reeds zeer vroeg in de Kerk het voor geoorloofd hield, ook waar sprake was van voorwerpen op de natuurkunde betrekking hebbende, af te wijken van de letterlijke opvatting der H. Schrift. ,\En", zoo gaat hij daarna voort —> „dit is, dan ook niet dan redelijk, wanneer het geschiedt uit hoofde van onbetwistbaar zekere feiten of deugdelijk bewezene stellingen. Maar de laatste voorwaarde is tevens een noodzakelijk vereischte. Ware het geoorloofd zonder gewichtige redenen, om onbewezene stellingen of loutere gissingen, de letterlijke opvattingen der uitspraken van de H. Schrift te laten varen, dan zouden deze weldra alle gezag verliezen. Men begrijpt dus allicht, waarom de Kerk zorg draagt, dat men zich binnen de grenzen eener redelijke 'Schriftverklaring blijve bewegen. Verder ziet men gemakkelijk in, dat men vooral dan niet zonder goede grondlen tot een overdrachtelijke beteekenis zijne toevlucht moet nemen, .wanneer er in Gods Woord herhaaldelijk over dezelfde zaak wordt gehandeld en de eene plaats de andere slechts bevestigtHet laatste nu is het geval met de beweg]ing der zon en de stilstand der aardeDe H. Schrift drukt zich op zeer veel plaatsen ondubbelzinnig hier over uit, bijv. Josue; I Paral, IV; IV Reg. XX; Isaias XXVIII; Eccl. I, I Paral. XVI; Job XXXVIII; Psalm LXXIV en meer andere, behalve de waarlijk ontelbare, waarop van den op- en ondergang, der zon gesproken wordt. Als men bedenkt, dat de godgeleerden de boven aangehaalde teksten, toen algemeen letterlijk opvatten, en men al wederom niet dan om hoogst gewichtige redenen van het algemeen gevoelen der godgeleerden mag afwijken, dan valt het licht te vermoeden, welke eischen aan Galilei werden gesteld, toen hij met zijne nieuwe Schriftverklaring optrad Zij, die tusschen 'hem en zijne tegenstanders uitspraak moesten doen, vroegen zich; natuurlijk af, of het zeker was, dat de aarde en niet de zon zich bewoog." *) (x) S. Aug. Ds Genest ad Utteram. II, i. (*j F. Becker, De v erapfdeeling van 't systeem van Copernicus,p. 10. „Het antwoord op deze vraag-, kon, rnet het oog op de moeilijkheden, die daartegen gemaakt werden en noch door galilei, noch door een zijner medestanders konden opgelost worden, niet twijfelachtig zijn. Het stelsel van CoÊEKlHQiïS had in die dagen slechts op den naam van hypothese, niet op dien eener stellig bewezen waarheid aanspraak. In de gegeven omstandigheden derhalve moest men verwachten, dat de Kardinalen tegen de overdrachtelijke uitlegging der bedoelde bijbelplaatsen in verzet zouden komen. Eerst dan zou dat anders worden, wanneer deugdelijke bewijzen de wetenschappelijke onderstelling tot den rang eener ^Sff^^ waarheid zouden verheven hebben. Die toen nog ontbrekende bewijzen zijn naderhand geleverd, en daarom verbiedt de Kerk thans aan niemand, om de H. Schrift waar zij van den stilstand der aarde en de beweging der zon spreekt, in overdrachtelijken zin te verklaren. Zoowel bij de uitnoodiging als bij de opheffing van haar verbod heeft zij hetzelfde beginsel gevolgd: Men moe' bij de verklaring der H. Schrift den letterlijken zin der woorden zoo lang vasthouden, als dit zonder ongerijmd heid oj tegenspraak kan geschieden; eerst in hei tegenovergestelde geval mag men tot een andere uitlegging overgaan. Had Galilei afdoende bewijzen voor hét stelsel vart COPERnicus aangevoerd, dan zouden de Kardinalen hem niet verboden hebben den letterlijken zin der bewuste bijbelteksten op te geven; zij zouden hem volle vrijheid gelaten hebben om aan te nemen, dat de HH. Schrijvers zich aldaar naar de algemeene opvatting en de uiterlijke waarneming hadden gevoegd. Opdat men ons nu niet beschuldige een uitvlucht te baat te nemen, halen wij hier de woorden aan, die F abri, een geleerd Jesuiet en groot-poenitencier der Vaticaansche Basiliek, reeds ten tijde van Gaü&i aan zekeren volgeling van copernicus schreef: „Zoo gij soms een afdoend bewijs voor dit stelsel mocht vinden — hetgeen ik echter moeilijx gelooven kan — dan zal de Kerk ontegenzeggelijk verklaren, dat die plaatsen van de H. Schrift in een oneigeniijken en figtMitlrjken zin moeten uitgelegd worden, evenals de woorden des dichters: te/rae urbesque recedmt — land en steden wijken terug". (V Derde moeilijkheid. — Maar men heeft toch tegen Galilei misdaan en hem veroordeeld om een feit, de beweging der aarde om de zon, waarin hij gelijk had. Subfecéief hebben de Congregaties, de rechters van galilei. in geen der beide processen tegen Galilei misdaan, want zij waren in de volste overtuiging, dat zij zoo en niet anders tegen hem handelen moesten, en zij hebben dit optreden telkens ( ■ p) Geschiedvervi4%shing, p. 615—616. door groote toegeefelijkheid, menschlievendh'eid en deelneming verzacht. Objectief misdeden de rechters evenmin, in zoover zij de zware ongehoorzaamheid straften, waaraan Galilei zich plichtig maakte. Maar zij vergisten zich objectief daardoor, dat zij stellingen voor strijdend met den Bijbel verklaarden, welke het niet waren, en- dat zij aan galilei opleigüen die stellingen af' te zweren. Tot deze vergissing heeft evenwel galilei zelf in hooge mate aanleiding gegeven. " „Aan de Copernikaansche zaak konden alleen zelfstandige nieuwe vorschingen, welke tot bewijs van hare juistheid, ja, anomstootbaarheid bijdroegen, voordeelig zijn. Alleen de vervulling van deze voorwaarde verleende wetenschappelijk^ en zedelijk het recht tot de hervorming der bestaande zienswijzen over den wereldbo\%w mede te werken." i1) Zeer waar, maar juist deze voorwaarde heeft Galilei niet vervuld. En al kan men hem de bevoegdheid niet ontzeggen bescheiden evenals copernicus. in vaktijdschriften het systeem te verdedigen, zoo had hij toch noch wetenschappelijk, noch zedelijk de bevoegdheid het op die hartstochtelijke en aanmatigende wijze te doen, gelijk hij het feitelijk gedaan heeft. Om aan het stelsel van Copernicus de overwinning te verschaffen moest een zekere natuurkunde geschapen worden, welke onomstootbare bewijzen leverde. Wel heeft Galilei zeer groote verdiensten voor de hervorming der natuurkunde verworven, maar hij heeft deze wetenschap geenszins tot dien graad van volmaking opgevoerd, dat zij voor die taak berekend was. Hij zou aan den vooruitgang der wetenschap en aan het stelsel van copernicus meer voordeel bezorgd hebben, wanneer hij voor zijh roeping om de natuurkunde te herscheppen onafgebroken gewerkt had, in plaats van voorbarig en onbekookt uit zijn ontdekkingen terstond tot de juistheid van het Copernikaansche systeem te besluiten, voor hetzelfde physikalisch valsche bewijzen aan te voeren en de daartegen opgeworpen natuurkundige rnoeihjkheden onopgelost te laten. (*) :; -' Zoo moeten wij van wetensóhappeUpi standpunt uit oordeelen. Maar ook de godsdienst spreekt hier mede. (i) v Geblèr, Qalileo Galilei, p. tf.,. (*) G. Schneemann, 1. a p. 254—-255» Men kan niet ontkennjeh, dat de aarde 'door de mehschwording van Gods Zoon het moreele middelpunt der zichtbare wereld geworden is en dat deze waarheid zich met het oude wereldsysteem vijftig geslachten lang in de voorstelling der menschen nauw verbonden heeft. Hieruit volgt, dat het oude wereldsysteem niet onvoorwaardeHjk kon bestreden worden, of men bracht ook het daarmede vast samengegroeide geloof aan de grondwaarheid van het Christendom in gevaar. En daarvoor moest men in het begin der zestiende eeuw nog^veel meer vreezen, wijl toen socianistisch ongeloof en atheïstisch liberalisme Italië dreigden te besmetten. Het tribunaal der Inquisitie, wiens taak het was de het geloof bedreigende gevaren te keeren, was dus volkomen in zijn recht een aanval op het oude wereldsysteem alleen dan toe te laten, wanneer deze op zekere bewijzen steunde, opdat men zich niet zonder noodzakelijkheid aan die gevaren blootstelde. Ook met de Schriftverklaring moesten de Romeinsche Congregaties rekening houden. Aan den tijd van Galilei was een eeuw van de felste, verbitterdste, grimmigste godsdienstige controversen voorafgegaan, zoowel der Katholieken met de Protestanten als ook der Katholieken onder elkander. En deze twisten Hepen grootendeels over de vraag, hoe de Heilige Schrift uitgelegd moest worden. Van Katholieke zijde hield men aan den eenigen verstandigen regel Vast, dat men van den letterl'jken zin en van de vroegere overeenstemmende verklaring niet zonder noodzakelijkheid mocht afwijken. Paste men nu dezen regel op die teksten van den Bijbel toe, welke van een beweging der zon schijnen te spreken, dan mocht men met recht van hem, die de beweging der zon ontkende, • doorslaande, afdoende bewijzen vorderen. Men kan het dus aan het geloofstribunaal, aan de Romeinsche Congregaties, welke voor de juistheid en rechtzinnigheid der Schriftverklaring moesten waken, volstrekt niet kwalijk nemen, toen zij volgens pHcht overeenkomstig dit beginsel tegen de hartstochtelijke, zonder bewijzen gevoerde propaganda optraden, welke Galilei voor zijn ideeën over de uitlegging der HeUige Schrift en voor het Copernikaansche systeem maakte. Hij schreef den eenen brief na den anderen, ja, een groot verdedigingsgeschrift over zijn exegese van de HejLHge Schrift; wij behoeven er niet aan té twijfelen, dat hij ook mondelings in derizelfden 'geest werkte. Zijn geheeleh invloed, zijn geheele welsprekendheid, zijn geheele redeneerkunde zette hij in werking om bij ieder gelegenheid, te pas en te onpas, zelfs Inter pocula, propaganda voor het systeem van copernicus te maken. Door de dringend ste vermaningen zijner vrienden liet hij zich niet weerhouden: hij tartte en sarde zijn tegenstanders met hooge borst en op grievende wijze. Zoo lokte hij ten slótte het boekverbod det IndexCongregatie uit. Onder wetenschappelijk, moreel en godsdienstig opzicht misdeed galilei, toen hij voor zijn systeem een ijverige propaganda maakte zonder onomstootelijke bewijaen daarvoor aan te voeren. (x) Dat gezaghebbende en toonaangevende mannen te Rome niet tegen den vooruitgang der wetenschap in het algemeen, niet tegen dien van de astronomie in het bijzonder, niet tegen de ontwikkeling en volmaking van het Copernikaansche ^stelsel waren, blijkt overduidelijk uit de volgende feiten. In 1612 richtte zich galilei tot den hem zeer toegenegen Kardinaal Conti met het verzoek om inlichting, in hoeverre eigenlijk de Heilige Schrift de Aristotelische opvattingen over de wereldorde begunstigde. De Kardinaal antwoordde hem den 7' juni 1612: „dat de teksten der Heilige Schrift eerder tegen dan voor het Aristotelische beginsel van de onveranderlijkheid des •j hemels zijn, omdat de Kerkvaders algemeen het tegendeel aangenomen hadden. Anders was het echter gesteld met de leer van de beweging der aarde om de zon, zooals het gevoelen der ; , ,; Pythagoreërs, van Copernctjs en van anderen was. Dit gevoelen scheen voorzeker minder met de H. Schrift overeen te stemmen, tenzij men wille aannemen, dat de laatste zich slechts van de gebruikelijke manier van spréken zou bediend hebben. Doch dit was een wijze van verklaring, waartoe men slechts in het geval van de uiterste noodzakelijkheid zijn toevlucht mocht nemen." (z) WatrbHjkt uit het antwoord aan galilei? Dat de Kardinaal Volstrekt geen "fanatiek Aristoteliaan was en dat hij een aan het Copernikaansche systeem gunstige schriftverklaring niet zal af- (!! g. Schneemann, li c.1 p. 256—257. «5 Alberi, Le Opere, etc. VIII, 222, v. Geblèr, 1. c. 51. wijzen, mits 'dit systeem slechts door onomstootelijke bewijzen gestaafa worde. Ëvenzoo oordeelde ook Kardinaal bellarminus. Hij was tegen het gevoelen van aristoteles aangaande de onveranderlijkheid van den hemel. Wel meende hij, dat het stelsel van Copernicus volgens den letterlijken zin en de bestaande ver klaring tegen de Heilige Schrift was; niettemin hield hij de mogelijkheid niet uitgesloten, dat het, als de wetenschappen zich verder ontwikkelden, zelfs onomstootelijk bewezen kon worden en dan ook een andere uitlegging der Schriftteksten vorderde. Belangrijke opheldering in dezen verstrekt Bellarminus' brief aan den Karmeliet foscarini in 1615. Zoowel foscarini als Galilei, zegt bellarminus zouden zijns erachtens goed doen, bijaldien zij er zich bij wilden bepalen de heliocentrische leer als hypothese en niet als absolute bewering voor te stellen; hij had ook altijd gemeend, dat copernicus zelf dit gedaan had. Als men dus zeide, dat alle verschijnselen beter verklaard konden worden, aoo men de beweging der aarde en den stilstand der zon vooropzette, dan was dit een zeer juiste en aannemelijke opmerking en geheel ongevaarlijk; tevens was dit voldoende voor de doeleinden der wiskundigen. Daarentegen was het, indien men de Copernikaansche leer als een uitgemaakte zaak doceerde, een zeer gevaarlijke onderneming, geheel geëigend, niet alleen om alle scholastische phisolophen en theologen in het harnas te jagen, maar ook om het christelijk geloof te schaden, daar dit de uitspraak der Heilige Schrift als valsch scheen voor te stellen. Men mocht de Heilige Schrift niet tegen een algemeen aangenomen verklaring uitleggen. Zoowel de Heilige Vaders als de moderne exegeten hadden al de plaatsen uit Genesis, de Psalmen, den Prediker en het boek Josuë over de beweging der zon en den stilstand der aarde eensluidend woordelijk en letterlijk uitgelegd en gehouden. Toch was de Kardinaal niet gezind deze gebruikelijke verklaring der Heilige Schrift onherroepelijk te volgen, wanneer feitelijk bewezen werd, dat het stelsel van Copernicus juist en waar was. Immers, dan zoude men noodzakehjk de teksten der Heilige Schrift, welke met die bewijzen in strijd schenen, anders moeten verklaren. En dan ware het beter te zeggen, dat wij den zin dier Bijbelteksten niet verstaan,, dan op gezag van die plaatsen een wiskundig bewezen feit en waarheid te loochenen.1) Ook na het Dekreet van de Inquisitie hield bellarminus aan deze zienswijze vast. Dit blijkt uit het onverdachte getuigenis van een tegenstander van Galilei, van Pater grassi, die 1624 zeide: „Zoo er een bewijs voor de beweging der aarde gevonden werd',' dan moest men de respectieve plaatsen der Heilige Schrift anders (dan in den letterlijken zin) verstaan, gelijk Kardinaal Bellarminus oordeelde."2) Daarom gaven de Jesuieten en de Kardinalen bellarminus en Barberini aan Galilei den raad, liever bewijzen uit de natuurkunde en de wiskunde te zoeken, dan zich met de verklaring van den Bijbel te bemoeien.3) En toen de vrienden van Galilei aanhielden, dat men de Heilige Schrift in een anderen zin kon uitleggen, antwoordde Bellarminus boos: „Dit is geen zaak, welke men mag overhaasten; ook moet men noch woedend rondloopen, noch een van deze stelsels veroordeelen." Klaarbujkelijk waren bij en zijn ambtgenooten niet weinig verstoord over het „woedende rondloopen" en de agitatie van Galilei vtoor het systeem van Copernicus. Maar Galilei Het zich niet raden. „Hij heeft zegt de Toskaansche Gezant GuicclARDlNl, „meer op zijn eigen .meening dan op die van zijn vrienden vertrouwd; de heer Kardinaal DEL monte en ik en meerdere Kardinalen hebben hem aangespoord, dat hij zich rustig zoude houden en de zaak niet ■overhaasten, maar dat hij, vvarmeer hij dit gevoelen -wilde houden, het kalm zoude verdedigen, zonder zich zoo gewekhg druk te maken om anderen daartoe over te halen, daar wij allen vreesden, dat zijn reis hierheen hem schade gedaan had." ( ) Wrde moeilijkheid. - Welke tijn voor ieêeren Katholiek de verplichtingen, die Uit de toesluiten der Romeinsche Congre- (1) Sedley Eaylor, &aMti *"* * /«?w'«*<'"> Academy, Febmwry 1877. — Q. Schneemann, 1. cjp. 255 256. (2) Albéri, Le Opere, etc. TX, 66. (3) Albéri, 1. c, WflL. 354, 366. (*) Alberi, L c. VI, 227. km* voWtvïaeien? Eu welke waren dus de vefpim«*m van Hamei, nadat de Romeinsche Congregaties het vonnis over hem hadden uitgesproken? > „ t ie Welke zij* de verplichtingen voor jedftren Któ^Uek, tfe uit de besluiten der Romeinsche Congregatie «o<*tyj00U»? Om op deze eerste vraag goed -te ammda* ***** m een onderscheid te maken tossefcen de disckiimke. ****** en tusschen de doctrinaire besluiten der Roroewsühe Congregaties -Met andere woorden, toedien de besluiten, die betrekking hebben op de tucht, en «re besluiten, éie betrekking hebben é§ de 'ieer ter Kerk. . Door de. besluiten der «c^einscfce Congregaties, welke ,be trekking hebben op de tuóht -der Kerk of de discipline besluiten, scharen, zij voor, wat men moet doen. Een leer wordt veroordeeld, een boek wordt verboden, dan is bij, men die censuur geldt, verplicht, om niet meer te schrijven, njet meer te spreken in den zin, die veroordeeld 'is; hij is verphcht de boeken, welke op den Index geplaatst «rijn, in te trekken, hetzij die Ijodken op naam zijn verworpen, hetzij *ïj onder de algemeene regels van verbod vallen. De reden hiervan is deze. De Paus heeft als hoofd der Kerk en plaatabdkleeder van JEZUS CHRISTUS -recht op de gehoorzaamheid der Katholieken want hij is door onzen Heer JEZUS CHRISTUS als algemeene Herder aangestéld, met alle macht om te gèbieden en in geweten ,te verplichten. Weid mijne lammeren, weid mijne schapen. G«ujtc de Vader mij gezonden heeft, zoo zend ik u. Wie u hoort, hoort mij, wie u veracht, veracht mij. Gaat, onderwijst alle volkeren en doet hen alles onderhouden wat-ik u geboden heb. Deze woorden zijn overduidelijk; er valt riiet aan te tornen- Wanneer de'Paus geen strikte macht had om te gebieden, dan waren die woorden van den Zaligmaker onverklaarbaar en zonder an. Welnu, al is een wettige overste aan dwaling onderhevig, zoo moeten de ondergeschikten toch aan hem gehoorzamen, mitsdien hij niets gebiedt, wat klaarblijkelijk zonde is; anders zoude het onmogèrrjac worden te besturen in welke vereeniging of maatschappij ook. Eveneens zijn de onderdanen gehouden, zich te onderwerpen en te doen, wat de oversten hun bevelen, al zouden deze oversten dwalen in hun oordeel over een -andere zaak. Het 'gezag, dat een overste heeft, en bijgevolg de verplichting om te gehoorzamen, die de onderdanen hebben, zijn onafhankelijk van zijn. verstand en van zijtn oordeel. De Romeinsche Congregaties i nu zijn voor den Paus de werktuigen, de plaatsvervangers, waarvan" hij zich bedient om de Kerk te besturen; zijn gezag deelt hij aan hen mede; zij bevelen in zijn naam. en in zijne plaats.5 Bijgevolg zijh de Katholieken verplicht aan hun bevelen te gehoorzamen, zoolang zij niets gebieden, wat zonde is. En al zouden zij dwalen en zich vergissen in hun oordeel over een of ander punt, toch blijven de Katholieken verplicht zich aan hen te onderwerpen. Is de zaak twijfelachtig, dat wil zeggen, zoude het twijfelalchtig zijn, of er iets geboden wordt, dat zonde is, dan geeft die overste, in dit geval de Romeinsche Congregatie, den doorslag en moeten de ondergeschikten gehoorzamen. De disdplinaire dekreten der Congregaties zijn niet onherroepelijk, maar ieder Katholiek moet zich daarnaar voegen en regelen, zoo lang zij niet terug geroepen of gewijzigd zijn. Het zijn maatregelen van voorachtigheid, die naar aanleiding van zekere omstandigheden worden genomen en die ook weer veranderd of opgeheven kunnen worden, naar gelang de omstandigheden veranderen. Welke houding moeten de Katholieken aannemen tegenover de doctrinaire beslissingen van het Heilig Officie of van de Inquisitie, welke betrekking hebben op hetgeen men moet gelooven? De Paus heeft zich het voorzitterschap van deze Congregatie voorbehouden; dit geeft aan haar beslissingen en vonnissen een bijzondere waarde. De Katholieken zijn verplicht, zich aan de beslissingen dezer Congregatie, wat de leer betreft, wat men dus moet gelooven, te onderwerpen, zoowel inwendig als uitwendig. Zij moeten zich inwendig onderwerpen, zoowel met hun verstand als met hun wil, want de leerstellige dekreten van het Heilig Officie hebben recht op die inwendige onderwerping. Dóch deze onderwerping is evenredig aan het gezag van het Heilig Officie Er kan dus geen spraak zijn van een onderwerping als aan een artikel des geloofs, want alleen een onfeilbare rechter en leeraar kan zulk een onderwerping vordeen op straffe dV men zich' aan ketterij schuldig maakt, Wanneer men zich niet onderwerpt. Toch kan iemand, die weigert inwendig een uitspraak van de Inquisitie aan te nemen, zich gemakkelijk aan de zware zonde van vermetelheid plichtig maken. Eén geval zou men hier moeten uitzonderen,«wanneer namelijk de ten onrechte veroordeelde stelling of leer van iemand voor hem niet alleen subjectief, maar ook objectief zeker zoude zijn. Uit den aard der zaak is zulk een geval zeer zeldzaam. Om deze reden. Gewoonlijk is men geen geheel vertrouwbaar rechter in zijn eigen geding. De beschuldigde moet dus de bechioogelingen van zijn gekwetste eigenliefde mistrouwen, want zij wordt vaak misleid door het bedriegelijk spiegelbeeld eener zuiver subjectieve zekerheid. Wanneer hij in meening versdmlt met ernstige geleerde mannen zonder persoonlijk eigenbelang, welke geen ander doel hebben dan om den schat der goddelijke waarheden, aan de hoede der Kerk toevertrouwd, ongeschonden te bewaren, dan moet de voorzichtigheid, welke lederen christen, iederen mensch is voorgeschreven, hem doen gelooven, dat hij geen gelijk heeft tegenover mannen van zoo groot gezag, of hem tenminste overhalen zijn oordeel te schorsen. Maar zoo zijn meening werkelijk voor hem absoluut duidelijk en zeker zoude zijn, dan zoude hij mogen doorgaan om die meening inwendig te houden en aan te kleven. Wij zeggen: inwendig. Immers, een Katholiek is verplicht zich niet alleen inwendig, maar ook uitwendig aan de beslissingen van het Heilig Officie te onderwerpen. En hij is daartoe verplicht niet allee:- in die gevallen, waarin de beslissing van het Heilig Officie een zekere en uitgemaakte zaak is, maar ook in het bovengenoemde geval, wanneer een veroordeelde absoluut ieker van zijn gevoelen zoude zijn en wanneer dus het Heilig Officie ach zoude vergissen Hij is dan tegenover de Romeinsche Congregatie, dat is, het gezag der Kerk, gehouden tot een eerbiedig zwijgen, anders zoude hij zich voor het uitwendige verzetten tegen het bestuur der Kerk en de macht om te leeren, welke zij van Christus ontvangen heeft, tegenwerken. Kortom, de onderwerping, welke de Kerk vraagt voor de doctrinaire beslissingen der Romeinsche Congregaties is geen onvoorwaardelijke onderwerping zooals degene, welke vpor de uitspraken ex Cathedra geëischt wordt. Dé rëdén van dit verschil is duidelijk. Uitspraken ex Cathedra zijn onfeilbaar, beslissend; onherroepelijk, terwijl uitspraken van de Romeinsche Congregaties feilbaar provisisorisch en veranderbaar zfijh. Welnu, de gezönde rede vordert, dat de onderwerping aan een stejüng of vonnis nauwkeurig overeenkomt met de waarde der redenen, waarop zij steunt. Voor een uitspraak ex Cathedra moet dus de onderwetping cathegorisch zijn, want sdji steunt op een volstrekte zekerheid, die alle dwaling en allen twijfel uitsluit;, maar bij een beslissing, van de RomjÖlische Congregaties is de onderwerping daaraan vereenigbaar met de gedachte, dat, hetgeen ons wordt voorgeschreven, misschien na verloop van rijd gewijzigd wordt, want zij steunt slechts op ©en zeer groote waarschijnlijkheid, welke men moreele zekerheid noemt.1) 2C. Welke waren de verplichtrrrgen van Galilei, nadat de Romeinsche Congregaties het vonnis over '»em hadden uitgesproken ? Dit is nu duidelijk uit het voorgaande. galilei was gehouden zich uitwendig en inwendig te onderwerpen. Uitwendig: dit lijdt geen twijfel. Anders zou hij zich tegen het wettige gezag verzet en ergernis gegeven ht^-&Jnwendig: dit blijkt uit het proces zelf. Immers urbanus VIII deed in 1633 galilei ondervragen niet alleen over zijn uitwendige hande|wgjze, maar ook over "zijln inwendige gesteltenis- Het dekreet.der Romeinsche Congregaties was evenwel niet onherroepelijk. Gelukte het van de wetenschap afdoende bewijzen voor het stelsel van Copernicus aan te voeren, dan zouden de Congregaties het dekreet natuurlijk opheffen. Daarom mocht Galilei de leer van Copernicus als hypothese onderwijzen en nieuwe bewijzen 'daarvoor zoeken- 1) Jaargang, De proces de Galiléi et la Théologie, p. 120. — Galmierh Ptaciikus ae Romano Ponufice, Thesis XXXII, Schol. 2. — Grisar, Gaiüei-Siudién, XV 111, p. 249—250). Franzehn, De Traatttoée, Thesis XII, Schol. 1,-princip, 7. — Pius IX, 15 juni 1857 aan den Aartsbisschop van Keulen en Pius IX, 21 Dec. 1863 aan den Aartsbisschop van München. LITERATUUR. De uitgebreide literatuur over galilei vindt men vermeld : j^ju-" ftye 'it t>w„ h. Bosmans, S. J. La nouvelle édition .?esjteces o&Proces de Oaiilee, in Révue des (^uestïóns 'scientifiqües, avril 1903, en Civilta Catholica, 21 Maart 1903. Rome, 1896. Dit werk bevat de aanwijzing volgens dagtee- kening van 2108 publicaties over Galilei. A. Carli ed A. Favaro, Bibliografia Galileiana (1568—1895), Schanz geeft een overzicht der Hteratuuir in Literarischer Handweiser, 1879, Nr. 252—254. In de werken van Martin en Epinois vindt men in bet aanhangsel ook overzichten der literatuur over galilei. Reusch in Bonner theol. Lit. BI. 1867, p. 752; 1869, p. i|i 1870, p. 810; 1873, p. 5 en in Sybels Hist. Zeitschrift Bd 34, p. 121. P. Schanz in Literar. Rundschau, 1878, n. 6, en in Hist. Jahrbuch der Görres Gesellschaft, Bd. III, 2. Helt. A. WERKEN VAN GALILEI. Opere di Galilei, Bologna 1655—i6j&, 2 tórk Opere di Galiléi, Firenze 1I7i8) 3 torn. Opere di GallM, PadovW V744, 4 torn. Opere di Galüei, Tvliïan 1808—ifcil, i'3 'l&h en MflSh. 1832, 2 torn. Alberi, Opere di Galilei, 1842—1856. 15 totn/en étjjarêi$plementband, èen der beste en meest vdllWlge uitga^fti Astroimmiscne werken: Dl. 1—5. Natuur- eh'wisTrundige werken: Dl. 11—-14. Letterkundige werken en Dre^riphie door zijn'Müriing Vitftani. Dl. 15. BriefWMèlmg: Dl. 6—10 èn 16. Nalezingen op deze uitgaaf vindt men bij: Arturo WolyhsTd, Lettere inedite a Galileo Galilei. 'Firenze •1874- u . Idem, La diplornazia toscane e Galileo Galilei, 'Firenze «74. Santé Pieralisi, Urbano VIII e Galileo Galilei, Roma 1875. Favaro, Inedita Galileiana. Venezia 1880—1889. Idem, Galileo Galilei e Suora Maria Celeste, Firenze 1891. G. Campori, Carteggio Galileiano con note ed appendici. Modena 182. De nieuwe en beste uitgave der werken van GALILEI geschiedde in opdracht van den Italiaanschen Staat: Le Opere di Galileo Galilei. Edizione Nazionale sotto gli auspici di sua Maësta il Re dTtalia. Promot ore il R. Ministero della Istruzione Publica. Direttore Antonio Favaro. Firenze. 1890—1908. 20 vol. B. AKTEN VAN HET PROCES. De Akten van het Proces werden in drie uitgaven gepubliceerd, een door een Italiaan, een door een Franschman en een door een Duitscher. Zelfs de photographie werd te hUBp geroepen om den origineelen tekst van betwiste plaatsen zoo nauwkeurig mogelijk te bepalen. II processo originale di Galileo Galileo publicato per la prima volta da Dominico Berti. Roma 1876. Les pièces du procés de Galilée procédees d'un avant-propos par Henn de 1'Epinois. Avec huit fac-similes. Paris 1877. Die Acten des Galileischen Processes. Nach der Vaticaanschen Handschrift herausgegeben von Karl von Geblèr. Stutt- gart 1877. 9 De processtukken of officieele bescheiden waren tot in 1809 niet door den druk bekend. In dat jaar bracht Napoleon ze over van Rome naar Parijs. Onder hem werd een Fransche vertaling begonnen. Na de restauratie van de Bourbons, het de H Stoel door Msgr. Marini, Prefect der Geheime Archieven van den H Stoel, dringend om de teruggave der processtukken verzoeken. Vruchteloos. In 1845 ontving Pius IX ze terug door middel van den Fransen en zaakgelastigde Rossi, onder beding, dat zij openbaar gemaakt zouden worden. (Biot, Journal des Savants. Juillet 1858. p. 397J. Marini publiceerde de authentieke en volledige bescheiden grootendeels in de Annales de VAcadémie tP Archéologie de Rome. (De Katholiek, LIII, p. 408—409). Verdere publicaties met betrekking tot de processtukken zijn: Marino Marini, Galileo e lTnquisizione. Meraorie-storiGOj-.cri- tiche Roma 185O, Gherardi, II processo Galileo riveduto sopra documenti di nuova fonte. Firenze 1870. r,Ul^ Wolynski, Nuovi documenti inediti del processo di Galüeo Galilei. Firenze 1878. . . , A Favaro, Galileo e 1'Inquisizione. Documenti de processo Galileiano esistenti neü' Archivio del S. Uffizio e nel Archivio Segreto Vaticano, per la prima volte integiralmente pubblicati. Firenze 1907. P. Riccardi, Di alcune recenti memorie sul processo e sulla oondanna del Galilei. Modena 1873. C. BIOGRAPHIËN. De oudste biografiën van Galilei zijn van Gherardini en Viviani, vrienden van hem; zij zijn in het vijftiende deel de laatste uitgave van Galilei's gezamenlijke werken door Alben opgenomen. De eerste, óp bronnen steunende biographie heeft Nelh 1793 te Lausanne in twee deelen gepubliceerd. a.) IN FRANKRIJK EN BELGIË. Trouessart, Galilée, sa mission scientifique, sa vie ét son procés. Poitiers 1865. Parchappe, Galilée, sa vie, ses découvertes et ses travaux. Paris 1866. . Henn de 1'Êpinois, Galüée son procés, sa condamnatron d'après les documents inédits. Paris 1867. Henri de 1'Ëpmois, Gaüée son procés, sa condamnatton conséquences. Paris 1878. Martin, Galilée, les droits de la science et la methcKle des sciences physiques. Paris 1868. Ph Gilbert, Le procés de Galüée d'après les documents contemporains. Louvain 1869. Mezières, Le procés de Galüée. Reviie des DeuK-Mondes, 1 October 1876. . Dr. Heis, E pur si muove. Annales de ia société scientitique de Bruxelles. 1877. 2 partie. p. 201. Jaugey, Le procés de Galilée et la theologie. Paris et Lyon 1888 Bi"t in Journal des Savants 1858. Bouix La condamnation de Galilée in Revue des sciences éeclésiastiques, II ser. t. III fevr. et mars 1866, Eng. Desjardins, Encore Galilée! Pciémique hist. philos. Paris •I&77- A. J. Flongel, Essai sur la vic et les déoonvertes de G. Galilei. Paris 1776. G. Libri, Histoire de la vie et des oeuvres de G Galilei. 'Paris 1841 Vertaald in het Duitsch door Friedrkh Wilhelm Gatrové. Siegen u Wiesbaden 1842. Vertaald in het Italiaasch. Milaan, 1841. Choupin, Valeur des Décisions Doctrinales et Disciplinaires. Paris 1907. Vacandard, Le procés de Galilée in Revue du clergé francais. 1 en 15 Oetober 1904. Philarete Chasles, Galileo Galilei, sa vie, son proces et ses contemporains. Paris 1862. v I b) IN Ö'UITSCHLANÏ). Chr Herm. Vosen, Galileo Galilei und die römische Verurtheiling des Kopernikanischen Systems. Katholischer BroschüYht-Veréin. fit /*w. Brewster, Martyrs of science, London i»77vWhewell, Histoty of *fae fcfc* Sciences, Jjtfon i897, D^rgan, M«£* of *e **** M^0*"** Idem Companio te *e Gffifcsfc Afananack i«55Idem' Budget of Paradoxe, jLopd**! The iCatholif ,B»cjyciopaedia, KL P- 34?Fahie, Galileo, his life and work. London 1903. G. Drinkwater, Galüeo Galilei. London 1829. d) IN ITALIË. S Pieralisi, Urhano VI* e Gahleo Galüei. Memorie 4» Matr^Tuvieri!- Di ^co e di Gahleo. **» *~ oT^Ts. SE* Copernico e Gaüleo **o 1l^Gm^^ riM di Padova. VemuT^emorie e lettere i»4*e fioora o disperse di Gahleo ►Galüei. Modena i*2>i- UIIT . Galileo Santé Pieralisi, Correzioni al libro Urbano VIII e ftftleo Galüei. -Rome 187.6. D. Berti, Copernïco e le vicende del sistema ■copernicano in Italië. Rome 1876. Civilta Catholica, Ser. I, vol. 3, p. 116; — Ser. II, vol. 3, p. 689; — Ser. IX, vol. 19, p. 570; — vol. 10, p. 6i2. Archivio Storico-Italiano. 1908, 42, 451—460. Gesualdo.de Luca, Conferenza sulla causa di Gal. Galilei presso la S. Sede. Roma 1875. G. Nelli, Vita del Galilei, vol. 2. Losanna 1793. Viviani, Vita de Galilei. Galilei Opera XV. 353. Antonio Ricci Riccardi, Galileo Galilei e fra Tommaso Caecini. Firenze 1904. Tommaso Campanella, Apologia pro Galileo, Francf. 1622. Paolo Frisi, Elogia del Galileo. Livom. 1775. Giovanni Andres, Saggio de la filosofia di Galileo. Mantoy. 1776. Bartholommeo Gamba, Vita di Galileo Galilei. Venez 1826. Antonio Cathaneo, Cenni la vita di Galileo Galilei. Milan 1843. Scartazzini, Galileo Galilei. Milan. 1883. Rossi, Del metodo Galileiano. Bologna 1877. Scartazzini, II processo,di G. G. e la moderna critica tedesca. Firenze 1878. Paolo, La scuola di Galileo Pisa 1900. Antonio Favaro, Cronologia Galileiana. 1892. Idem, Trent'anni di studi Galileiani, 1907. Idem, Regesto biografico Galileiano. 1907. M Cioni, I docunaenti Galileiani del S. Uffizio di Firenze. 1908 e) IN NEDERLAND. De Katholiek, Derde jaarg. dl. VI p. 211. — i868„p. 53 P 75; 303; 381; dl. 54, p. 65. Het Dompertje van den Ouden Valentijn, 1867, no. 6. ■Geschiedvervalsching. 1888. p. 599. Schaepman. Een nieuw verwijt uit een oude doos. De Wachter 1872 p. 26. F. Becker, Galilei en de Onfeilbare Kerk van den Hoogleeraar Fruin. 's-Hertogenbosch 1872. Dr Robert Fruin, Galilei en de onfeilbare Kerk. De Gids, ' Februari 1872. F. Becker, De veroordeeling van het systeem vla» .Copernicus. •Studiën j. 5- n. 4.