1012
B
§j|É|j
52
legenoen



NIET UÏTEEENEN







■



MARIALEGENDEN
VERZAMELD EN MET EEN INLEIDING VOORZIEN DOOR
Dr. c. catharina van de graft
AMSTERDAM — S. L. VAN LOOY 1918.







INLEIDING.
Uit de Middeleeuwen is ons een rijke fchat van legenden bewaard gebleven, wier eigenlijke oorfprong in bet algemeen niet meer te benaderen valt. Maar de meejle dragen het fpecifiek Katholieke karakter dat de Chriftelijke Middeleeuwen eraan fc honken, en het grondthema der middeleeuw fche volkslitteratuur: „Vermijd het kwade en doe het goede" herhaalt er zich met oneindige verfcheidenheid.
De volkspredikers, vooral de Dominicanen — gaf de H. Dominicus zelf niet het voorbeeld? — plachten deze - korte verhalen over God, Maria, de Engelen, de Heiligen en den duivel, doorweven van vijioenen en droomen, uit den mond van het volk opgevangen, ter leering en verduidelijking in hun fermoenen in te vlechten; gedachtig aan het fpreekwoord: „Brevis viapar exempld", d.zv.z. metvoorbeeldenwerktmen fpoedigeren beter op het gemoed dan met lange redeneeringen. (Vandaar de benaming exempelen die voor die korte vertellingenin gebruik kwam).
Zoo wilde een prediker zijn hoorders inprenten dat men om vergiffenis te krijgen, eer ft vergiffenis moet vragen, en hij verhaalde als voorbeeld:
„Een heilig man had eens een vifioen, waarin hij den duivel zag ftaan voor Gods troon. Toen hij luifterde, hoorde hij den boozen geeft tot God zeggen: TVaar om hebt gij mij vervloekt, mij, die u Jl'echts één enkele maal beleedigde, terwijl gij duizenden menfchen vergaaft, die Uzoo dikwerf beleedigden? God antwoordde: Hebt gij mij ook maar één enkele maal om vergijfenis gebeden?"



Al heel vroeg in de Middeleeuwen werden er verzamelingen van dergelijke legenden aangelegd, deels ten gebruike van het volk zelf maar grootendeels (want er waren toen onder het volk veelmeer analphabeten dan tegenwoordig) ten dienfte van de predikers. En om aan deze laatften het gebruik te vergemakkelijken,rangfc hikte men die verhalen onder bepaalde flagwoorden of rubrieken. Wanneer dus een prediker een voorbeeld noodig had omzijn hoorders af te fchrikken van gierigheid, diefjlal, onkuifchheid enz. of om hen op te wekken tot bet getrouw vervullen van bun kerkelijke en buifelijke plichten, tot naaftenliefde, barmhartigheid enz., dan behoefde bij Jkcbts het betreffende flagwoord ofhoofdftuk op te /laan, om een keus te doen uit een aantal vertellingen van de verlangde flrekking.
Al lagen deels aan deze legenden ware gebeurtenijfen ten grond/lag — fommige bevatten o. a. een kern van Middeleeuw fche ofKlajfieke gefchiedenis—het kon niet anders of het meerendeel waren voortbrengfelen van de loutere fantazie. En geen Middeleeuwer nam aan/loot aan dit verdichten van verhalen, waarbij de ftichting van bet volk de leidende gedachte was. In hun wezen ftaan deze vertellingen op één lijn metdegelijkeniffen waarvan Jezus zich bediende om zijn leer voor bet volk te verduidelijken. Want wij behoeven toch niet aan te nemen dat de heer die de uitnoodigingen rondzond voor eengajlmaalof de vrouw die bet buis met bezemen keerde om den verloren penning terug te vinden, werkelijk beftaan hebben! De algemeene innerlijke waarheid is hier de kern die ver boven de waarheid van het bijzondere geval uitrijjl.
Natuurlijk hebben zeer vele Middeleeuw fche legenden —ja, verreweg bet meerendeel — betrekking op Maria. Zij immers was na God het middelpunt van het Katholieke geloofsleven. Vandeeerjie Chrijlelijke eeuwen afhad zich de Mariavereering gaandeweg uitgebreid en bereikte haar



hoogtepunt toen de gefcbriften van den H. Bernardus (t1 *53) 0<uer geheel Europa verfpreid werden. Van de I3de tot de i6de eeuw verfchenen tallooze verhandelingen om Maria als Moeder Gods te verheerlijken, haar macht en baar goedheid te prijzen, haar voor te ftellen als bet toonbeeld van alle deugden, maar bovenal als de machtigjle toevlucht der zondaren. Bijzondere devoties (godvruchtige oefeningen), b. v. dè Mariagetijden en de Rozenkrans, werden te barer eer ingefteld en alom verfpreid.
Allengs kwamen er nu ook omvangrijke verzamelingen van legenden tot fiand waarin Maria de hoofdrol fpeelde. Het doel van die verhalen was eensdeels de Mariavereering uit te breiden en te bevejligen, anderdeels den reeds beftaanden Maria-cultus aan te wenden tot een meer algemeen en practifch doel, n.l. den menfchen ook andere plichten in te prenten. Zoo hadden vele Marialegenden ook de jlrekking, het volk aan te fporen tot het nauwkeurig onderhouden van de geboden Gods en der Kerk, en werd het verband met Maria dus min of meer met opzet erbij aangebracht.
Ook Nederland bad natuurlijk zijn Marialegenden. Demeefte daarvan waren gemeengoedvan alle Cbriftelijke landen van Europa, en dus in de Latijnfche taal vervat. Sommige verzamelingen hebben evenwel een min of meer Nederlandfch karakter, daar de aanleggers ervan binnen of op de grenzen van ons land leefden. Zoo werden in de legendenverzamelingen van Caefarius van Heifierbacb (f 1240) en in bet zoogenaamde Bijenboek van Thomas van Cbantimpré (f 1270) in verband met Maria tal van gébeurteniffen verhaald, welke in Noord- 0 f Zuid-Nederland heetten te zijn voorgevallen, üok vindt men talrijke Mariaverhdlen in bet Speculum exemplorum (Spiegel der voorbeelden), een verzameling van meer dan 1200 legenden welke door een onbekenden Nederlandfchen



fcbrijver is aangelegd, en die reeds m te Deventer Ui den vermaarden boekdrukker Ricbard Pafroed in druk verfcheen. Doch al deze verzamelingen verfchenen
in het Latijn. . x,,„-.. *
Erbeftonden evenwel ook verzamelingen in hetMiddelnederlandfch. Reeds omftreeks%tf7—7% werd te De ft bet Boeck van onfer liever Vrouwen miraculen gedrukt, waarin niet minder dan 119 Marialegenden voorkomen; en verder waren er tal van handfchriften, die geheel of gedeeltelijk Marialegenden in Middelnederlandfche vertaling bevatten.
Het beeft lang geduurd, eer de Middelnederlandjche legenden in ons land de aandacht trokken. Ook toen in de vorige eeuw de belangjlelling voor onze oude litteratuur ontwaakte, floot men daarvan aanvankelijk het Mtddelnederlandfche proza uit, dat immers voor het groot/Ie deel uit ftichtelijke lectuur beftaat. De meer endeels Protejtantfchegezindheidvanonsvolkmagbiervandeboofdoorzaak genoemd worden. Het is dan ook een Katholiek geweefi, en wel Jozef Alberdingk Thijm, de Roomfch-geloovige kunftenaar met zijn zielvol aanvoekn van het middeleeuwfche, Je paladijn van de heilige linie en vandemiddelnederlandfche poëzie", die het eer ft de aandacht zijner tijdgenooten op de Middelnederlandse legenden heeft geveftigd, en hen binnengeleid in deze wereld van verbeelding die ons het denkend envoehndwezenvan den middeleeuwer op fchoone wijze openbaren. Want de middeleeuw fche menfch, die den fchok van den twijfel niet kende noch den weemoed van het verlorene, aanzag het leven met kinderlijk oog: het heelal verfcheen hem als evenwichtig, eenvoudig en gaaf. In alle wereldfche gebeuren proefde en aanvaardde hij Gods voorzienigheid, al smenfchen daden en woorden vonden hun verklaring m bovennatuurlijke leiding. En levend in innig verkeer met het



bovenzinlijke ftond bij onbevangen tegenover bet wonder.
Deze wereld van argelooze en zuivere zielen is ons ontfloten door de werken van Dr. C. G. N. de Vooys: Middelnederlandfche liegenden en Exempelen. Bijdrage tot de kennis van de prozalitteratuur en bet volksgeloof der middeleeuwen, Maftinus Nijbojf, 's-Gravenhage. 1900; en Middelnederlandfe 'Marialegenden I en II, Brill,Leiden. 1903. We mogen zeggen datdoor deze laatfte uitgave, waarin ruim driehonderd en vijftig legenden uit tal van I5de eeuw fche handfchriften en inkunabelen zijn bijeengebracht, de legendenfchat der middeleeuwen wei grootendeels voor de wetenfchap is toegankelijk gemaakt. Doch nog niet voor den belangflellenden leek, voor wien deze verzameling wel wat uitgebreid is met baar vele legenden van ongelijke waarde. Daarom fcheen mij de tijd gekomen om een minder koftbare bloemlezing famen te ft ellen, waarbij ik met toe/lemming van Dr. de Vooys putte uit zijn uitgaven, maar ook de beftaande verzamelingen van vroeger en en lateren tijd raadpleegde. Alleen mijn perfoonlijke voorkeur heeft voor de opneming beflift: de legenden die mijinjarenlangen vertrouwelij ken omgang het lief ft waren geworden, heb ik hier bijeengelezen. Ik zag er geen bezwaar in twee verfchillende vormen van één en dezelfde legende op te nemen (b. v. Van een monic diefijn ftemme f paren woude, en Van een rijc man die in een oer de ghinc, mer hi en woude dat vleyfche niet onberen), of een jongeren, afwijkenden vorm indien deze meer tot mij f prak, te verkiezen boven den oudften tekft; den eifch rekening te houden met de ontwikkeling der legenden, voor een wetenfchappelijke uitgave noodzakelijk, mocht ik ditmaal voorbijzien. Wie hierin belang ftelt, kan zich op de hoogte ftellen in de uitgaven van Dr. de Vooys. Aldus heb ik dertig legenden, die mij om hun diepere beteekenis bet mee ft bekoorden, bijeengebracht. De meerderheid zijn



Marialegenden, doch ik heb gemeend een klein aantal legenden die geen betrekking op Maria hebben doch denzelfden geeft ademen als de Marialegenden, bij deze te mogen onderbrengen.
In alk legenden is Maria de bemelfche koningin, van wie een verblindende glans uitftraalt, en nergens de eenvoudige maagd en moeder, niet zichtbaar van andere vrouwen onderfcheiden, gelijk zij ook in de verbeelding der middeleeuwers leefde. Zij beloont die haar Jieneri\ d.w.z. met betrekking tot Maria: vereeren, beftraftde nalatigen, en is in haar nooit falende barmhartigheid de voorfpraak en middelaarfter der zondaren bij baar goddelijken zoon, die volgens het vierde gebod baar gehoorzaamheid verfchuldigd is.
„Nye en gaf wijn van garnaten ende alle cofteliken dram den dorftigben alfo fuete lavinghe ftjnre herten als ic gbeve den fondaer ontfermherticheit die tot mi comen om troeft. Alle die ghem die belaft fijn, van alle dat ghi op mi begheert tot falicheit uwer fielen,fel ic iu verbidden voor minen lieven fone. Ende alfo eert mi mijn lieve kint dat bi mi niet en weyghert wes ic hem bidde. Vw welker guedertierenbeit mijn lieve foen ghebenedijt moet wefen inder ewicheit. Amen.
Maria, die moeder Gods, Ons Heren Jheju Grifte, die is vol van graden. Ja, alfo vol dat daer niet meer in en mach. Daer om,foe wie datfe roert mitynnighen ghebede ende mit begheerten ende bidt om gracie, fi loept over als een vol vat dat gberoert wort. Alfo gevet fi hoor gracie uut. Ende daerom hevet fi menighen dienre gracie vercreghen." *)
Aan den tekft heb ik zoo weinig mogelijk veranderd. Slechts heb ik met het oog op den tegenwoordigen lezer de
') De Vooys, Middelncderlandfe Marialegenden I, Hz. 2—3.



fchrijfkmjze van i en j, u, v en w in overeen/lemming met de hedendaagfche gébracht. Hetzelfde geldt van het gebruik der hoofdletters en leefteekens. De middeleeuwers maakten van deze laatfte een veel fchaarfcber gebruik dan wij, en volgden daarbij een ander fyfteem. Met woordverklaringen ben ik fpaarzaam geweefi: het Middelnederlandfch is niet moeilijk te begrijpen, vooral bij hardop lezen; men leze ae als aa, ue als uu, oe als ooof oe.
Dr. C. Catharina van de Graft.







1







€ ©an een monic Die fijn ftemme Iparen mouDen.
tytt mao een montc in een tloefter Die ftont op een t#t inDer metten enDe Dodjte Dat In £em lemen mouDe ftaren en en mouDen auo luDe met finglien aio Die anoer oroeDere enOe fyi Donjte dat £em fijn ^oeft alte mee fimOe Doen. 2^oe Die eerde Drie leofen gliefong^en maren Doe fao> Iji jlHaria Die moe» Der <^oDo tomen uan Den outaer monOerltfee (toen en minlit mit enen fojonen nap. <6n Ijaer uolójDe een fronejoncfroumemit eenre feannen en jUtaria gafeen iigljchr OroeDer Drinmen unt Dien nap enDe ote anDer jontfroume Die ftentte nutter bannen* «tënDe Doe fi tot Dien oroeDer quant Die Ijem feluen fpaerDe tnoen Dienft «loDo fo glmtc fi Ijem uoortri en en gaf li cm niet. JDoe Die anöer Drie leeflê maren 0lirfnr Doe DeDe fi Deo glirlnco enDe Doe %t <&eum f auDamno nut mao Doe gaf fi notfj alle Die broeDe= ren Drinmen fonDer Dien oroeDer alleen. S^oe en moojt \nyt met ïanmjer Dragljen Dat flitarta fcem niet en gaf en \n riep mit luDer Hemmen: <8 jtória urienOelifee moeDer g^eeft mi oec Drinmen. <?oe fagljen Die monmen op ^em en Ijem uermonDer De mat # meenOe mant fi en fag^en niet Dat in fadj. «ÊnDe jlftaria lêiDe: tn fyttot myntt mfitacien niet te Doen mant g^ifpaertiuléloenaltefeer in Den Dienft «SoDo. 2Baer meDe fcepoe jfttaria oan Daen. «Beo miODagfteo Doe Die broeOero oergaDert maren Doe uraedjDen fi Ijem mat tyem DeerDe Dat in foluOeriepinOer metten. «BoelètOeOiebroeOermat # g^efien ^aDDe uan Jttlarta Die moeDer «loDo. <£n



alDuo gtyeeft tyem fl&arta te Drinrcen Ote uierriat fijn inoen Dienfte «Éooo.
C taan een btflcop.
l^et mao een biflcop Die #ete0e f>iereboen Ote pladj op fmtte ^fódnelo auont te berben tegaen enDe Oaer bleef ^i alle Oen nadjt inbeDtng^e. «BnDe Daer ïji tn fijn gifebet lant Oaer fad> ^t bat ^Harta ote magtjet enDe moeDer «£000 inDer berben quant nut ueel maeu?Den apoftelen martelaren confeflb= ren fancten en fanctinnen. «BnOe een groote fcaer Der eng^elen Ote berenDen Dat outaer. «ÊnDe tyet mao Daer al uerctert ouermtto Dat tyemelwje gefel= fcap. «Boe uraerijOen fi fHarta Der contng^tnnen uan^emelr9tmteDtemtltt^lóuDefing^en.«BoefetDe ^taria Die moeDer «Sooo: Jic mtl Datfe fnereboen ftng^et. «Boe Die biflcop Jbtereboen Dat liooi öc Doe mert £i ueruaert enDe nerbardt tyem feloen tyep meltc. «BnDe norij ftaen Daer Die uoetftappen inDer » berBenDte^iuananrtg^inc.«BoequamDteeng^el «foDo enDe troefteDe jïem enDe lepDe ijem totten outaer enDe Ijalp Denbiffcopgermen.«BoefancDie btflcop £>iereboen Die mtfle tuitten grenen Die mit fBaria Daer gtyecomen maren. «Boe Die tuitte nut mao g^efongtyen Doe nam jfllaria Dte tnagtyet enDe moeDer «3oDo Die cafuftel Die fi mit ^aer g^ebroojt lï aööe enDe gaffe fneeeboen te loen uoor Die tuitte Die In gliefongen IjaODe. «ÊnOe ^Harta mit alle Dat ^emelm>e gefelfcap uoeren meoer in Den gentel. «Beo motgeno ttroeoertelDe ptrreiïoenutten tirten= Den tyoe Iji gtyeuaren IjaDDe. «Ênoe \a toedjDe Die cafuftel Die jlBaria £em gtyegeuen ^aDDe.



C *&ttt enen riOOer ote oerarmt mtnu
T^et mao een riOOer oie leer r#c enDe madjtwj mao, <&t0e Ijt brodjte fijn guct omtuttelic ouer en In leueDe na Die gïjenoettjte fijne ulenfciuïfo Dat bi ten lellen oerarmOe. «2nDe ^i ^aDDe een eerbaer tmjf öie «loDe enDe ^Haria fijnre moeDer troumeltc öienöe.«Boeöeu>riöOeralon0nerarnitttia0öoeg^enaectet eenre groter Ijoenjtgt Oat # groten ftaet plaa> te uoeren enOe grote gaoen placïï te gjjeuen. «£nDe Ooe \n' niet en IjaDDe oat grenen moa>te Ooe mert bt befcaemt. <&t0e ^i g^tuc manDerenin een müoermfle tot Datofe^oedtt^gj^eleOenmao. «tënDe Daer bemeenbe ^i fijn fnoDe auentuer. «Boe qnam ote Duuel g^ereoen tn eene ntano g^elijc en uracajDe Ijem maer om Oat £i fo Drouitit auto, «Boe feiDe Ijem die riDDer Die ölte. «Bie uiant feioe: l©il= ftumieenDincOoeniclelöignetog^enoeclt grenen, «tënoe oie riOOer antmooiDe: Ö9at ia Datf «Bie Duuel feiDe: «$tmfttuOunfiel enOeic fel Di allo r#c maften enOe meer bltocappen Ooen Rebben Oan g# ne te ooien £a0t. «Bie riOOer feioe: «Bat en Ooe ic niet gaerne, «Boe feiDe oie mant: <$t$( mi Oan Dijno unjfo nel enOe tc lel Oi notft g^euen ru jaer. «Bte riOOer net £em oie mertojeit uermiraten en fi loef= bent malcanoer. «Boe feioe oie ouoel: «5aet tbuuo en Ibect tot Dier fteOen Daer lelt gfciuinOen groten fcat oan gouDe enDe uan fitluer enDe ueel coftelibe g^efteente. jlBer Deo lelt gin mi al bierbrengl;nt u muf na Oefen jaren op Deler fteoe, «Bte riooer lo= ueDe £em Dat en g&tnc tljuuo maert. «3n \n uant Dat guet tot Dier fteDe Daert ^em Die Ouoel geunjft



tiaöör. «Boe \ji oat guet g^enonOen tiaODe Ooe lotte jji meOer fijn lam en fijn guet Oat \n uerfet tyaooe. «gnoe tytterOe meOer bttapen enOe Dienft maeojDen. «Bte ttjtgtyincenOe een Oeel jaren fijn fcteromme* gti cgliarn. <6noe ^et gfyenaecte Oen Oadj Oat ^t fijn mijfDaerleuerenfouöe.«BoefriOeöieriOOmotunen mine: t^ronme oer ent n mi moeten motgljett uro alleen rtOen tot eenre fteben. «Bte oroume mao uer= oaert enOe beattrt mant fi en pladj met mtt fytm te naren. <ènbe fi bat jlBarta Oer moeOer <&obo oeuo= tent Oat fi tyaer beftermen mouOe nan al Oat tyaee beren modjte. <6noe fi lat op een paert enbe reet mtt Ijaren man. «£n boe fi een ftuc gj^ereOen maren boe (tont oaer btben meg^e een capellebqn. «Bte oroume bat Ijaren man Oat fi Oaer tn motte gaen enbe (preben Ijaer gtyebet mant munter tmtueloe baer Oatter met gueto meOe en mao. «Bte rtOOee ^telt oat paert enbe fpg^tnctnOer berben en Iprac Ijaer gtyebet. «£nbe beoal baer feluen fl&aria bte moeOer «ÉoOo en tn Ijaer gtjebet mott fi ontflape. <6noe Ote rtööer murmerOe bat tyt alfo langde bet= Oen motte. f>tet Oaer quant bte magtyet en moeOer «éoOo ^Harta tn Ote g^eltbentfle oter uroumen uan ItdjaemenOeuang^emaöenaOeortOOerouroume. «£nbe fi fat op Oat paert enbe reet mttten rtooer. <éa Oie riOOer en mitt niet anOero ten mao fijn unjf nter fijn unjf bleef legg^en flapen inber berben. «Boe oie riOOer quant ter ftebe oie £em g^elêt mao Ooe creten bie Ouuelen mit groten gerucht en tyaO= oen groet miobaer enOe fetöen: lolê riOOer mat ^ebftu mioöaen.^ <6n # (eide: IBat ^eb ic g^ebaen.^ |fc breng^e iu tmjn getrouOe mijf. «Bie ouoelfetbe:



<& ualfo> man maer om tjeuftu mt alouo be0ro= nfymt «Bu fcebfte mt m>loeft Dijn m^f te brengljen noor al Oat mtet Oat tt g^eDaen tyebbe fo Ooetöe mt oeel qnaeto mant tt maenOe mi au Dqn muf 0^e= mroben Rebben. <cnüc Du breng^efte ml ïjter Oat uujf Dat mt oeeOomen lel enOe tn Ote ^elle uierpen. «Boe Oat ote rtOOer tjooiDe uiel \n tn onmarfu oan anrtenoanorelen. «£n^arta Die moeDer «SoDo bie (êtOe totten onoel: «Bu onrepne quaöe gbeeft maer om bemttfte alouo nnjn btenreo^ «Bat lêlot uergouben moiDen. «ÊnDe Oaer om ueröome ic bi enbe m)eoe bie fentencie: uaer ter pellen op battu nummermeer en Oeerfte Oie mi Oeuotelic Dienen. «Boe uoer Die Duuel oan Daen mitgroteng^erudtte. «Boe uieloie rtDDer «Bnfer tiener Broumen tenoet enDebat0benaDe.«HnDefHariaDieber9opeDe^em uan fijnre pDettjeit enDe feiDe: ©riem beert meOer Du ^ebfle langde genoeg gbeomaelt. «atDefibeual ^em bat in beo Duuelo mtet uan bent fouDe Doen. <énöe mittien (o maofHana uan bent. «StoiertODer reet meDer ter capellen enDe mrecte fijn uroume uutten flape Daer fi in Iaat. <ëuDe fi feiDe: t^ere mi ijeeft w mei gfyeOroemt. jffc riOemeDe maer m milt. <6nDe bi nertelOe ^oor alte mael boe Iji n^euaren ^aDOe. «tënDe fi loueDen «BoDe enDe <®nfer tiener 0roumen(lBartaenOereDent^mt0.«Boefite^uuo Ö^ecomen maren Doe gauenfi al Deo Duuelo cjuet ouer bi raoe uan baren bteu>tuaDer. <ên fi DienOen «Soöe Oeuotelic en «Bnfer tiener taroumen. «ënoe <0nlê^ere«^oD enDe Die moeDer «^oDouerfag^ent Dat fp g^ettoetb fcaDDen of te lenen.



4[ Ban tmee jongben monrlicno ejcempel
tytt maren tmee jongfte monrlteno in een cloeo= ter Die eeno tyootDen in Demangelie Dat <Snfet^ere feiDe: t&aer tmee of Drie uergaOert fijn in minen name Daer comtc in miDDen fycn. «Boen Dodjt Dien tmee bruerfeens Dat fi faun? fouDen melen moert DatfiDimmnle^epmel9cnaraftentlamenuan<0nfrn tyere. JKIDno foe g^ingtyenfioime tefamenlpreben oner fijDe in een tyepmelrae fteOe en Drocgljen een cuonen met tyem enDe lepDen Dat tufl~d)entyenbep= Den enDe tèpDen nele oan «foDe omDat «^tüetjere finiDe tomen fitten op Dat tuoften. Klo filangtyeoele Dingben met fitnpeujepOen gljeoeffent ^oDDen en nae ^ateuerftanDidjeit ueel?aleg^er 0ing^enljaD= Den gtjesept met grooter innidjeit fonDer enid> quaet meDe te mmgtyene lbe gbeotelt Dat tyaer abt becoimgbe IjaöDe te metenemaer ommefi DuoDidV mnle g^inglj en* <6nDe Ijet gtyeuiel Dat tji on een t#t tyepmenjc noeuolgljDe en mercte ?eer bebueOeUjc maer fi belingljOen en mao fij gbtng^en beDrioen. Ifnt lelie fad) Iji Ijoe Dat fi neDer faten in een ^en= melifce fteDe. €nDe <0nfêt^ere DeDe on Deo abto ogtyen enbe fadj Dat fi met grooter inmdjept faten en Ipraften oan <®nfen%ere enDe Dat <énlé%ere fat tnflttjen^enbepDen op een cuofeen aio een clepn mnDeften.1^ierafbaDDe Dieabt uermonOerenman* neer Dat tyet bint boer tomen modjte enDe \$ be* (aed>t^eeenernftel9C.«6nDeDiebruerfeenomerDen baer abto gtyemare enbe merOenten nerfienoe en fi meroen befcaemt Dat fi te gaDer fatenen trocfcen met grooter haeltidjept Dat «tonen med> lbe Dat



bet amoeben af ntel mt gaero. <6nDe ter ftont lbe noert on inDen gentel, fkex bit mao ben jongden monriteno al nerbotg^en. Mlo Oie abt Dtt fad) foe gftinc £t ^aeftenjt noert en fepüe toten monrfteno: iïegtm^lieoebinOerematiouoefening^eOatgbi jiner Duo tyepmenjc gaet fitten fonber minen me= tent? «tënoe fi baDOent Ijem gljeme uerbotgljen en en mouOeno niet mei feggben. ffilaez oie abt en liet niet af \n moube bie maertyeit meten lbe batfi met grooter ftaemten fepoen batfi Oaer quanten fitten omDictüocrörnOnolicrrnötffiglirlioouijaöDcn Oaer bu fepDe maer batter tmee uergaOert maren in fitten namen bat In Oaer Oie OerOe mare. <6n0e Oaer omme baDDen fi bat cuoften met Item bradjt bat \n Oaer op fitten fouOe.^et Ood>t ouo te clepne meJênOeOat^fouDefittenopDieerDe. Kilo Oie abt Oit booiör lbe loef Oe enbe Datttte \n «^mfcnltcre oat \n ben ftinOeren nae Ijare onnoefelOer fimpet beit g^eOaen luöör. «tënoe \ny gaf ben noert urijen oilof batfi te (amen gijtngljcn enOe lpraften alfoe bitfee aio fi; mouDen. Urnen.
|[ Ban brie broeOero bie <&nter ©roumen fHarta [elc een mantel maetten.
t^et maren brie broeOero in een cloefter bie fon= Oerlingbe minne en Deuocte dabben tot <8nfer %tt* net tdroumen jlfóarta enbe plagden baer troume= liften te Dienen. <®p een t^t lpraften fi te famen en lêiDen: dateren lellen mi nu Doen ^aria<&n(er tiener taroumen:* «Boe ouer Orogtyen fi onDer l;cm feloen Dat fi Iraer mouDen maften enen fconen man tel Daer fpfe meDe deben enDe nerderen moutten.



<6n ote mantel (óuOen fp manen tn Deler manteren fo Oat elc oan iumt (buOe leien eenjaer lam lionörrr Hoe ^Harten «Emlér tiener ©roumen te eren. <6n aio Oat jaer om gljccomnt maer fofouoe Oie mantel nolmaect melen. <6noe Ooe fioit alle Drie gecottfen* tiert tiaööcn mit oegljeerlmer minnen fkatia oie moeOer <^oDo te eren Ooe gtyinc een ugljelic meOer in fijn teUe. <6nbe fi begonOen te leien g^eujc Oat fi oner OragI?en baDDett. fBtt bie een oan Orien Ote lao mit groter Oenocien enoe mtmd>eit. <Bie anOer lao oet Oeuotelic nter niet fo uueriu) aio bie eer (te. <6n Oie OerOebetaelOeoec fijn beloften mertraen>= lic enbe nerfumelic. <6n0e ooe bat jaer omme g^e= comenmao0oconenbaer0c^aerfHarta<8nfeliene Uromuc oefen Ortett broeOero elc bi fonber in fijn celle. <6n0e quant eerft totten Oeuoten broeOer Oie mitgroterOeuotienenOeuuertc^licg^elelèn^aöOe. <6n0e fi onenbaerbe l;em mit groter claettyett enöe fcoennertiert mit enen fconen mantel. «ÊnfitoenOe Oefen broeOer urienOeltc gftelaet enbe üancrr brm mit groter maerDia>eit nanoen Dtenft bie In baer g^ebaen tyaOOe bat jaer lanc <6n0e fi toenöe item enen Iconen mantel enbe lêibe: ibiet uutuercoten oriënt bit to Oie fcone mantel Oie g^i mi g^emaect Ijebt mit urnen gebebe baer ic albuo meoe oer tier t bin. pier Dele broeOer mao leer fcamel enenOotfte fijn ogltnt niet onfiaen Dat # flUaria aen gljeften ^aOOe» flffer tyinettg^eOefijn^oeftoetmoeOelicne= Der. 3Boebiterbejfytaria Oie moeDer <3oöoftmliocfr on mit Ijaren gbebeneoioen banden om Dat \n baer mei belten untoe enbe tufte Ijrm urtenOelmen an finett mont. <6n0e Daer meoe fibenOe fi uan Item.



«Ênde 0 gtymc totten anOeeen broeOer bte baer oet glirlefen baööe nter met tb uuerlinen. <&n fHana onenbaerbe baer beien broeOer mit groter fttetu> beit enbe toenöe tyem oet enen fconen mantel mer niet fo fcoen aio die eerfte mao. <6nde fi bebancte tyem nrienbelic enbe fcbepde uan bent. S^oe quam flïarta ote moeder «&odo totten berben broeder bte baer laeulic enbe traedjltc gljedient ijabde. <6nbe fi onenbaerbe baer beien broeOer mit enen fnoden mantel ende fdjeen gecleet te melen aio een broet btofter enbe feide: friet lieue broeder bit fijn oie deber die gin migbemaect tyebt. Zefier mimeI$oe bat ic daermede nerciert btn. 2Bod) fo danme ic iu Oeo arbeito bat gtyi mi dodj mat gijecleet ^ebt bie coude mede te uermermen. <ên nan groter fcaem= ten enbe confufien fo floedj \n fijn tyoeft neder ende en Ooifte niet on fien. <£n boe fctjepde ^Haria <@nlê tlieue ©roume uan ^em. <6nde befê broeOer mao bebructenbefcaemtuandefenutfioen.€nde^adde groet beronme uan fijnre traetbett om dat \n mtt fitten laeumen g^ebet ïllaró bie fuete mog^et fo fttodelic gtyecleet ^adde. <6n \nï donjte intern feluen bat \n fijn ftade oertalen moube ende beteren bent uanfijmeuerfumemflé. <6nde^tfpracmit fijn tmie ander broederodiefeeruerbHjtmarenuanderouen= barmgbe <0nfér tiener Bromnen. <6ttde fi ouer drogben mit £em Oat fi non) een jaer <®nle tlteue ©roume dienen monden aio fp uoor g^edaen padden mit groter deuocien ende pnnitbeit al bat jaer boer mit dondert Ktue Ovaria. <6nbe ooe bat jaer ommeg^ecomenmaodoe quam fHaria die moeder <^odo meber ende onenbaerbe een pg^elic in fijn



celle mit gljelifter fcoenljeit enbe claerljeit bie on= Qirefeelic mao* <ên fp mao uerciert mit enen iconen mantel ende 0 oancte elme broeOer bi fonoer leer. <6n fp cnfleOe een pgljeltc nrienbelic an fitten mont. <ëh uermaenOefe minlic in OuedjDen nooit te gaen en in baren bienft te uoïljerOen on Oat fi tytm roeOer brengljen modtte in bie orued)0e beo ettrigben le= neno. «Êttbe baer mebe fdjepbe 0 nan bem. «Ênbe bie broeOero blenen alle uolflanötdt inoen btenfte ^aria bie luete mag^et. «6n0e flflaria Ome ttene taroume bie fttete rofe bebefe Oaer na balen inOen emigl^mlenenmitgroternrnediOenenbliocappen.
C <6en goet eremnel nanoen abt jffulianuo in
[ben berge Jbtnap.
^ot Oenabt 3ffnliannoinbenbergljet>inapo.uam eenbrueOerenöefatt>^nbrueOerenneerftelitar= beiben en fnram: ttaair omme arbetbet gin fo leer om Ope nerganmelibe fpitet plaria bie Ijeeft bat belle Oeel nutnercoten. *Doe ftarac oie abt tot een uan fine biocinnlen: ^eeftOetebrueber een boem Oat piefen man> enbe brengbetl^em in een celle baer niet tn en to. «tënbe Oat OeOe ïji enOiebrneber fot enoe lao tnben boeme enbe bie abt en fine bme= beren aten bat mtOOadt eten. SBefe brneOer lao fere enbe fadj omme ofte pemantmouOe tomen Oeljem inete eten en baer en imam mentant. f angbetnt na mibbatb gtnc bie brneOer totten abt enbe öarac: taaOer en eten tripte brueberen ^ueben niet.** <Doe ftarac bie abt: fa fi Rebben ^uben langde gegeten, éoe Qjrac bie brneOer: tBaeromnte en rienfiit oie mi niet.-* «Boe (prac Oie abt: 2Bu bille een geellelic



man Ou en betyoeffte gene lidjamelibe Ipüe. 0tcr mi fijn uleiot elibe menfdjen oaeromme moeten mi eten enDe arbetOen. 0itt Du ^ebfte bat befte Deel uutuertoien: altijt te tontempleren enDe niet te eten. «Boe begonbe bat Den brueDer te beroumen enbe tprat: laaDer bib uoer mi ic Ijebbe gefmtOirbt. «Boe ö>rac Die abt: «Bairomme io fBattfya bifHa= ria enDe Jl&aria Ijeeft Dat lof nan flfSartlja.
f[ Ban een jont momriüjn Dat «Bttfe tar outoe
[DtcnDe.
t^et mao on een tut tn een cloeftee een jonc mo= nim tin Dat «Bnfe fieue taroume leer tninoe en lief ItaDDe enDe platf) lé Dime te gruetenenDe fijn glje= bet tot baer te boen. «Btt monimtjn mao benolen uan fitten ouerfte Die tafel te Demen enDe Dat bier te tannen. «tënOe Iji £aDDe in Die belre gljefet een deun out beelDebtjn nan <®nlêr tlieuer taroutoen. «£n toarateer bi ut Die itelre mtt of in gljinc (b gruete #fe altoeo. <ép een ttjt aio Ïji m Die belre quant fo glnnclu totten beelbe enbe gruetfe enDe fijrac mtt Jaer en fpeelDe mit Ijaer lunOclum Jfljefuo. <6n0e uergat Item feluen alte mael en Dat bier bleef on= gltetannet. Cen letten altt ttjt mao fo luDe Die boe ter maelttjt. «Boe Dat jongde brueOerbun boo: öc luoen fo maft ueruaert enDe liep Itaeftelic tappen Dat bier alft alre tyaefteltcfte tonfte mam Ijet Dudue uerfprobentemotDen. «Bnalftg^etappetbaDDefo liepet tuitten bier baeftelit totten reuenter maert. «ÊnDe nan baeften ló uergat \n Den taupe in fijn bant. «Boe \n mitten nier inDen reuenter quant fo fan) \a Den tap in fijn Ijant. «BnDe Iji liep Ijaeftelic



totten belre roaert. Hlo In oaer quant fo oant Iji Oat beelt nan <0nfer tiener taroumen ftaen enöe tyaööeljaer uing^er gtyeftelteninöat gat. «Bat mo= ntdujtt mao nltoe enOe Oantte <®n(e t ieue tar oume en oeOet alle oen brueberen te meten nan meiben mirabel fi <®nfer tiener taroumen Oantten enOe loueOen. «tënöe luelöen bit beelöebqn nooit aen in groter eren en bemtjoOen Ijem meere maeroidjett Oan fi gtyeöaen Itaööen.
C ^rn eremnel nan Oen abt ftaat oie enen [brneber ueroeröelöe.
Jlfaat bie abt quam in ene uergaOermglje baer In enen brneber nam bte in funben genallen mao enbe In otöelöe oner Item. «Baer naegutt Inmeöer in bie moderne enöe nant een engel notr fine celle ftaen enöe beeröeljemöeninganc enöe furac:«£oö benet mi Itier gbelent öattu mi fulfte leggen maer bene bat tt beien brneber tenöen lal ben Ou ueror= öeltltebfte. SBoeuerfcricteOie abt temaelfeer enöe unel notr Ijem neOer enöe tprac: Jit Ijeb gefunöidtt. «Boe Ipracb Oie engbcl: «toö bie nergjjeeft bi bat marine bi noert öattu niemant en ueroeröelfte eer Oat Item <e£oö ueroiöelt. <6n Ooe tujetoe Oie engljel meöer uan Item.
|[ taan een Itetïtdt naöer.
«Baer mao een ^eiliu) naöer in eenre uergaöe* ringde en öefe mao cofter enöe ötenöe 0ïatia öer moeber <5oöö leer Oeuotelic. «Ênöe menidtmarf ib bleef ty in fijn gitebet inöer berben flanenöe. «Ênöe tn begbeeröe leer <®nlê tieue taroume te fien. <®n



een ttjt quant Ote mocöer «^oöo tot ijem Oaer iji lad) inöer berben. «£n fi quant aub daer Dar In op baarnet finten modu. «BnDefibrodninltaer ^antuan Jlfapao een boet gltefcreuen nut gulben letteren* «Ênöe Ijt en tyaööe niet geöodjt lb grote gbenoedrte te fien oio bt uan fl&aria facb in baer uoltnaect^eit enbe fcoenljeit. «Boe feibe bie broeOer tot ptaria Oer moeOer «SoDo: <® ^Harta gljebeneöiöemagltet enbe moeOer «Subo tyoe gaerne fouOe tt cuflen urne uoeten. «Boe fetbe fBarïa: f&een lieue urtent it en mil met bat gin mit urnen tnonoe cuflet trajn noe= ten oaer gtn tm fo latt0lie mcOr licbr 0be öattcr 0lie lonet en aengbebeOet bi nadrt en bi baglje. fker ic mil oat gbt mt ommebelfet mit urnen armen en tuflet mi urtenOeuc an minen mottöe. «Bie broeOer mao leer mei te ureoen enbe ommeltelfeOe fBma bie moeOer «00O0 urtenOelic enöe cufletfe an baren mout mit groter beuocien.
t U\m cnrn fcarpoljrrör.
t^et mao een rtjtb man bie neel fcape baööc. «Bn fyi jjaööe enen IterOe bie ^ephdj enbe öeooet mao al moeit \ny op ben uelt fijn fijn ijerte mao nodjtan altoeoinOerberbenalfoelangltealomenmifieOeOr* «£n fijno meettero berte mao altoeo bi finen fcapen opten uelöe. «Ên ljet glteuiel op een t^t alfoet *èoö mouoe Oat Oele djtte man Hout inöer faerme feere befotu>t om fijn goet*«l?nOe boent uollupOt mao te mifien lbe fad) bt bat fijn ijeröe quam gbegaen in bie berbe en bleef baer oie ttufle al uut Ij ooienöe. «Boen Oie r^be man Oat tadt lbe toert Iji ?eeregram op finen Ijeebe mant Xay mao in grooten anjete om



fijnte titanen mille oftfi oie tnolnen net Ijaööen mo= 0^enuerbiten.1^t öadjte öatlnnefouöeaenueröen en ?eere uerfureben om Oat Inj fijn beeften alleene liet gaen ittöen uelöe. <6n öoen oie lette beneontte uanöer tuitten nj^enj^enen mao foe en fadt In finen Ijetbenietmeer.BoenDadjte^nbat^bmoubetjaen tot finen Ijerbe. pier nodjtan foe nerbenbe ^ en mepnöe \n fonbe fien mat Iji beo anderen öaedjo boen fimbe enbe maert bat \n ban te mifien quame foe fouöetyineaenueröen enDe Ijemuraegljenmaer omme In ter berben quame. «Beo anderen öadu? boent uollupt mao te mifien lbe mao bie Ijeroe me= Oer baer aio te noten. <6nöe ter letter betteoittte foe mao tyi meber uerloten. «Befe r^be man quam t^upe enbe bi beual een nan finen tnapen bat ^ine markten fimbe. «Befe tnape g^int opt oelt boent nolmpbe te mifien en tyi ladt bat öefe?ale0lje Ijeröe alttjt ftont bi fine ftape. pier \n fadt bat \n öttb= tugle tnpelöe en fijn Ijanöen te gaöcr lepöe en fijn ogljen opfloed) te Ijemel mert. «Bele bnedu quam te Intpo mert enbe fepöe finen meefter meo fien enbe gljelroert tjaööe. «Bie rtjbe man boen tyi bat bootöe fepöe ty bat al 0ljelo0lten mao mam \$ baööen inöer berben gljefien nutte booten. «Boen g^int bte rtbe man enöe maduen felue al^epmel^t acbter een ^agj^e. <6n lu fadj ene oetb alfoebeöen aio fijn tnape 0tteöaen Itaööe. tyy ladj oet Oat een clercboben bat mao fijn fone ben beröe bie paeutte bradtte. «Boen bie man bat tadt foe uermonöeröe ^i bem bier af alte ?eere enbe gtttncttntpo maert. in urae0ltöe finen urne maer lufinen^erbe bie pap= fd>e0eöra0^en^aööe. «Batbintantmootöe: J{c fad>



fyem moer berben ende Daer game ijem ote papo* «Ênbe te lemen Itttebene gaf ijt nuj enen appel en fiet Ott 10 Inj* «Bie nader fepde: Jc fan? n opt nelt den berde oie papo bringljen. «Bat bint fepde Oat Iji nopt opt nelt genteen en Ijadde. «Bieribe man daajte Oat niet maer en mao mant Iji Ijadde felne gljefien met mum ogljen dat \n opt nelt gtyemeeft baddefcebemdorbte.«Befemanma0?eergtyeftoert endegljinttefinenljerdemaertendeuraegljde^em maer omme Oat In finen beeften alleen leet ftaen opt nelt enbe quam miflé booten in bie berbe. «Bie goede Ijeroe antmooiöe enbe fepbe: Jic en pleglje giteen tut nanben uelde te gane* «Boen fepde bie man bi bede oft tyi daet met touerien. «BtelterOe antmootoe oetmoedidjbjt en lepde: «Biet^eremeet alle ötntb enbe tt en ^ebo niet gljedaen. plaer it bibbe mijnen Ijere gljenade en bat Iji ouertrajemte fundare ontfermen mille* <6nbe alfoe offertt tuinen t^ere minen «fob ttujn fytttz en trajn uele en alle nujn finnen aio men oie mifie boet mam it tyebbe begeerte enbe mprate inber berben te gane enbe bie mifie te fooien. «Bte ribe man fepbe: «Bitioal= mo maer aio bat uupt ftape molue fijn* <énbe ter ftont mettten mootoen lbe mer den bie ftapen alle= gader molnen enOe quanten urienoeujt toten berde enbe maren item onder danidj aio lammeren. 0lct fi beerden meber omme met grooter toreet Ijeit en mouden ben rïjben man uerbtjten. «Boen niel bie berde op fijn bnpen enbe bat «Men %ieuen%ere bat oie molue meber ftape toerden moeften. «£nde «god uerljootde fijn bede ende bet toerden meber ftapen alfoe fi te noten maten* «Boen Oie rtjbe man



ott fad) toe toert tyi roti ïtebbenöe enöe mei on fijn bttpen noer Oen Iteröe en fepöe: «^Ijenluit tttanbtöt «ïoöe oner mij funöare mant tt Oen onmerötdt önn meefter te fine mer nuj begoott bat toe ötjn bnedp te metêtte. Hlöno lbe maert bie rtjbe manbebeert en leeföe mei. «Bnöefi quatnenbepöe tenemtgtyen leuene. JCmen.
C <6temuel uan fbalue &egina.
%et gbefcteöe tot eenre t^t in een tloetter bat oie broeöeren ftonöen tnöen djoer enbe tongum ^alue^emna.<Boemao baer een Itetliobeuroume inöer berbenötefadtöatOnfefieuetaroumequam gaenöe inöer berben. <6nöe öoe bie broeöeren lom 0ben <6t Ijpeo nottra boe gruete fi alle oie broeöero. 2?nöe ooe fi fong^en <6pa ergo aöuotata noltra boe uiel <8nte tieue Broume pfaria on Itoor bnpen noor boor liene bint enbe babt noor bie broeöeren. <£nöe öoe fi fongJben <®tuloo aö noo tonuerte öoe beeröe «^nfellfeer fijn ogljen tot Ijem en fadt uro* üben. <6nöe Ooe fi fong^en <£t f^efum beneöttturn fruttum uentrio tui öoe nam <0ttte tteue ©roume plarta ^oor bint enbe btelt bat on mit beiöe Itoor Ijanben enbe mifeöe öat öen broeöeren öat fijt fien fouöen. <6n bat moet ono gunnen fHariaöiemoe= Oer Oer ontferm^ertidjeit bat mi Item meöe fien moeten.
C taanöen jonglten binbe bat jffyefito teten boot.
%t Ontere onten baer io een alte ftoone beelbe g^emaett nae <&nfer tiener nutter ©rou= men. «6ttöe lt et gltentel on een ttjt oat een nrouben



met baren fttttoe quam bitneten uoer Oat beelbe en bebe ijaer beOtttglte enbe Itaer butDe oom enbe at enbe befau) altenerenfteujt bat ttoon btnbeben bat fBarta bte ?uete magbet baODe on ïjarenerme. <6n foe \$t bab befatb loet bent bab gtiemtrrböe. Cen letten lbe brat öatbtnbebeneenlhttuanfinenbrobe enbe boobt jffyefito enbe teuDe na fitten otetfdje: nannapanpa.<atbebatbeelöebenbatnae3l^ento gbemaett mao quam nan bonen neber Daert ttont enöe gbutt Ipelen metten btttOe en lenDe. iflo Jiy% öagbr leben fijn foe ftüDe met tmj pappen* «Befe mootbe boo»ör bte moeber nanoen btnoe enbe fi maert uerfagljet enbe gluttt ntben tljoer tot enen tanontb enbe tenbe Item mat fi; gbefien enbe glje= ^ooit^a00e.«Bfetanonmautmooi0e^aereni^De: <0 goebe uroume madtt tojn bint toten berben Da= glje enbe ban lbe faelt nan u Jfyepoen. «Beien bmoe quam ter ttont Den rebeane. «énoe opten DerDen Dan) lbe IjaelDe jfdtefuo Dat amoeben enbe noerOet met Item tnOen ïjetnel en lêttetonDer Dte onnoefele mttiterbgno uan iêetbleem. Mmen.
C ©an een goet man.
«BaermaoeeuguetmanDteDteuDe^ana«^nler fteuertaroumenfeerpnnt^ltt.<ap een ttjt quam ¥ B^egaen op een med) ett Ijem quam een fonDtcb muf tegltemoet. «£n0e Doe ^tte fad) Doe IjaDDe lu meöeltoen nut baer om Dat fi tn fo ureefeltben ftaet mao. «ÊnDe Ijt fprat Itaer toe enDe fetDe: itot noor nu.«BoefetDefimtlDeltRen: Jc en tan met btboen nod> tt en plad) met te btODen. «Boe létDe Dte gttede man:5ftbtDDeDtom«foD0mtllenalttutoemftenoor



oatbeelDeuan<0nfe^
möfte enöe jfBarta fijn liene moeöer öat fpnujnre ontfemen.^öefilêtöefifouöetöoen.2Boefinoor Oat beelöe nan «Bnfer tiener taroumen quam Ooe Ceioe fi:t^ere ontterote on oner öele man. «Boe (ad) fi oat Oat binöemjn l;rm beeröe tot fijnre moeOer en leiöe: tmott liene moeöer nujn niant biöt noor minen urient. «Boe (eiöe «Bnfe tieue taroume tot (jaren lienen mnOe: fHijn liene bint uergbqf öqn niant om oijtto uriento muien. «Ênöe öit bootöeöit tbnöig^e nnjf en fi treed) beroume nan Ijaren ton» oen enöe beteroe ^aer lenen. «Ênöe Oienöe «f oöe en piarta «Bnter tiener taroumen leer öeuotelit.
C taan een jont onnofel momtmjn.
laet mao een onnofel jont bint enbe mott glje= bromt in £wnte ^ernarto oer öe om öattet |rem niet nut uutmenOigljen öingben öer merlt en Ibuöe betommeren. «Ênöe in öat cloefier ftont een ftoen beelt nan <®nfer tiener taroumen on bat liogljc outaer. <étt baer Ijaööe öat jongde monubtjn grote gljenoedjte in enöe In uraedjöe finen meefter maer om bat bie (tone uroume onten outaer (lont. «Bie ouöe ntonit (eiöe öat fi Oie ömalen en boecben plad) te bemuren enbe tot allen ötngljen plad) fi te fien. «Boe uraedjöe bie jongde mie Oer jontfroumen te eten plad; te grenen ofte breng^en. «Bie ouöe feiöe mie bat mouöe Oie modjt baer te eten gbeuen. «Bn bat jongde bint plad) öagljelito te uerfparen nan fijnre fytfen enöe broujtet inöer berben noor Oat beelt enbe (ettet op Oat outaer enbe glunt uutten d)oer. «Ênöe aio Iji öan meöer quam fo mao öie tptle



gljeg^eten en die ftotelen maren gbefuuert. «£nde aio dat tnontmgn den beeibe marmoeo brod)te fo nant £i die ftotei tb ftoen gbemaet t of fi 0tjemao= fdjen fradde njbemeeft. «Bat nermonderde l;cm ett têibe: tlieue nroume befe ftotelen fijn teer ftoen ett 0^i en fi;t niet befmet nod> gitt en ^ebt niet daer 0^inmettanöenanne0enmo0ttet.«BltifijttemaIen een remtlme nroume. fHer it buutte dat 0^t oitbe tjroten dotft ende jonger lioet mer liene nroume it en maujt niet beteren. «Bttöe Itet 0beutel op enen ^ter0aoontbatbtemoniRenonuerfieno0aftenouer quanten fo Oat dat momrlum oen beetde niet en broujte dan broedt broet. «Boe teide dat bint: Sieue nroume meeft met te oreben it en btetujbe iu an= bero niet dan broed) broet om bat ouo nu nreembe 0atïen oner g^ecotnen fijn. pter motgj^en lbe ift boedt t^t fit (éllen mi dubbelde pronen Rebben tb (et itt al nerbeteren. «Boe (prat fHatia «T>me fiene ©roume door den beelbe ende feide: füotgben fo nobe it iu te gaft ban tél ic fcof Ijouöen. «Boe feibe dat bint: U9aer feit gljiiu bof botiden:1 nat Rebben Ulan0#et#teeten0^e0^euen. «i^^ mant0ltiltebteennaeftbtndeb9nen0ltienmoedtt bem niet een mimen rot topen. tBaeriotugttetdat flfti fcofJmuOen téit.^ «Boe feide ptaria door Oat beelde: poen bidt oerlof uan urnen prior mi lellen 0enoed) Rebben. «Boe gittnt dat monitbun tot finen prior ende (eide: taader milt gbt mi oerlof grenen Oie nroume Oie in ome ujoer ftaet die Iteuet mi mor= gljen tegaftgenoet. «Bieprtor(éidebaetteltt: f>one iodaerenidtmüftnderberben^ttaantdaerenqtiam npe g^een mtjf inden cloefter. «Boe (éide dat montt=



bijn: taader Ijet (0 onfe tofterinne ine out en outaer flaet oie mt gljenoet Iteeft. «Boe ote prior Ote fptm pettjeit nanoen binde Itootde Ooe fetöe tyt: f>oen it en nul u giteen oerlof gitenen ten fi Oat fi mimede te gaft node. «Boe gltint Oat mommen al bedroeft meOer inden rijoer ende feioe: Sieue nroume tntjn nader die urtor en nul mi gbeen oerlof grenen ten fi dat glti Item mede nodet. pier niet en nodettyem mant gin fijt een arme nroume ende onlê prior to groet en bt tnaeb ueeleten. «BoelêiOefBariaöoor Oat beeibe: fwme legt urnen nader den prior Oat it bem mede node. «3n dat ltt Item berepoe motglten tetmtetbtmlêltgltibeidetotmifomen.«Boegltint bat tnonitlujn totten prior en feide bem dat. «Ênde Oie prior mao leer uerbltjt en leide totten binde: a^erepde oimantmotgltenlêlltulteruen. «BoefciOe dat bint ^Troumen nader Heroën:5 pli en io alut niet gbelèit. plee mi fijn ter merftap genoet. «£n deo motgeno doe die prtttn nut mao doe dede die prior fijn broedero een (ermoen en fetde Item mede boeOat Iji mit dat jongde monitbun totter Itog^er feeften naren (oude. «Boe die momben dat bootben Ooe maren fi beöroeft om bat boor nader Hemen foud e. pier fi maren nerbhjt om bat Iji totter emi= gber uroedjden naren fimbe. «Bnde fi berepden Item ende doemen terttetijt began ende men oie pmtnen fant doe ganen fi den geeft ende noeren nut bli= ftappen totter emtglter feeften in Oatemig^eleuen daer tyem <Onle liene taroume plaria eeneerlibe merft ap berept baööc.



C ©an enen ritten clert*
I^etmao eendere rijcuangiieöemeronrepnuan lenen enöe broujte alle fijn guet oner in fonöen* «enöe öoe \n niet en Ijaööe öoe mao lu Ijaröe örouiu) en gljine alleen manöeren unt OenlnOeninenidjeit enöe en mille niet mat \n beginnen of boen fimbe om guet meöer te crigbeu. «Boe quam oie ouoel tot bem enöe feiöe.l^oe biftu alouo örouiay «Bie elere nertelöe bem mat bie labe mao* «Boe leiöe oie Ou* nel: flatlftu minen raet boen it lel Oiguetogtjeuoecb gijenen* «Bie tiert leiöe ja \n mouöet gaerne öoen, «Boe leiöe oie öunel: |bo moetftu uerfaben öijno «Soöo enöe fijnre moeöer plaria* «Boe nerfaette Iji finen *êoö mer alte noöe quam Iji Oaer an Oat bi plaria Oie moeöer «goöo oerfaecte. pier nortjtano nerfaette Ijife om Oeo gueto millen. «Boe gaf Ijem bie öunel neel gueto enöe \n leueöe een langlje tyt in groten fimöen. Cen lellen öoujte \n in ijem fel= oen enbe leiöe: «B onfaliglje ntenfoje mat ^ebftu gljeöaen,-* «Bu Ijebfte «Soöe nerfaett enbe fijn moe» oer plaria fterueftu in Oefen fimöen fo biftu eme luten ueröoemt. «3nöe bi gljint in eenre berben en uiel op fijn bnpen noor oat beeibe nan plaria* <6n babt leer pnnidjlit öat ftfijno ontfermen mouöe en noor £em biööe* «Ênöe b* en liet niet of enöe bat altoeoenöreefgrotenroumenanfinenlbnöen. Cen leftenfpratöieoutferm^ertigljemoeöer«^oö0tot= ten armenfonöaenjfftenmadjöiniet Ijelpenmant bu tyebfte irijn «f oö enöe irijn feepper en mijne uer= weet. «Boe leiöe oie fonöaer: «B maeröe moeöer «f oöo glji moet mi pmmer Ijelpen of ic bin emeli-



hen ueröoemt. «Boe leiöe plaria: J{c en mad) öi niet helpen nod) öu en Ijenfte bat niet nerDient Datnten Di Ijelnen let «Boe feioe Die tbnOaer: «B plaria boe io Dinen name en tyoe nladjmen iu te nomen:* «Boe feiDe plaria: «Bie fommtgbe nomen mi Die moeDer «SoDoofDieoroumeDereng^elenofDietoning^inne Itemelrijto enDe aertruto of een fterre Deo meero of Die liene moeDer «foDo plaria. «Boe feiDe Die fonDer: <B maerDe moeDer «SoDo plaria gbt Ijebt norij een anOeren name aio Daer ftaet in ibalue &egitta. «Boe feiDe plaria: plen noemt mt oet Die ontfermïterttglje moeDer «5oöö. «Boe leiOe Die fon= Der: «B liene piaria enDe moeDer Der ontfernujer* tidjeit Dien name mene it en tyope en felDt an mi nietuerliefen.«BnDeiftDatgljiminieten^elpetfo uerlteft t#i urnen gueDen name. «Boe letDe plaria Die moeDer «StoOo tot tyoten benen binDe ^ Ijefurn: <0 liene bint ontfermt Di ooer Delen fouDaer. «Boe letDe^euao.'llieuemoeDerbtljeuetnujnoüerfa^^ ^ieni0miuang^eenreg^euaDenmaert.«Boeuam Dat beeibe nan plaria lïaer liene bmt3ftewm en letten optten outaer enDe bnpeloe neDer noor Den outaer biDenfonDer. «BnleiOe: liene bint ontfermt Deo fonDero. «Boe feiDe j^efuo: fiene moeDer Die Ooer Deo tyemelo io tjem ontleit. «Boe feiDe plaria: f iene mnt io bem Die Ooer ontleit fo laet mi Dat uepnfter melen op Dat # Door mt mad) tomen in Dat emig^e lenen mant it bm Dat oepnfter Deo fytmele. «Boe feiDe 5(ljefuo: f iene moeDer ic grenen u na tuner begbeerten. «Boe feiDe plaria oie om» fermljertiglte moeDer «foDo tottenfimOaer: «£ant enöe en milt niet meer fonOe Doen. pier bted)t Di



enöe betert öqn lenen. «Bie deer oantte en loneöe plaria oie moeöer <&oöo enöe gtjtnc üüöe en mei g^etroetl nan öaen. <6noe \n maecte Ijem al oeo öunelo guet quqt. *6nöe glunt in een doener öaer ttt «f 00 enöe plaria öienöe enöe oeteröe fijn fim= öiglie lenen.
C <^en erempel nan een ftafter.
<6en ftaemer liaööe gtyeerne inmiftroefte geuaU len enöe Ingmc tot eenm dutenaer enöe nam raet nan Ijem. «Boe ftrafte tjctn oie dutenaer enöe gaf Ijem een bufie enöe fnrat: ^rentt mi öat naethen nol matero Oat on Oen beetje ulnetet noir alle öine fimöen. «Bie fcatter mao bliöe enbe foebte lange on Oen bergje enbe \ny en nant oat niet boe mert \n' (eer beoroeft bat al fulfte tleine bufie niet ooien modtt brengen. «Ênöe In fat neöer enbe ftreiöe bit= terlime noir fine fimöen en Hotte nut fine tranen enöe boe mei een öroue in Oe bufie öat i}i Oat niet en mille. «Ênöe Ooe gtjmt tyi meöer beoroeft totten t lufenatr enbe (prat: Jic en tan bat mater niet uin= ben. «Boe lprat bie dutenaer: TBat io in öqn uaet= ben^u fiarat: «Baer en io niet in* enöe boe nam One dutenaer bat naetnen en nam Oat nol matero. «Boe fnrat öie dutenaer :%oetomet öatmater ^ier «Boe (prat lii: lietltgbc naöer it en mete Oat niet bat en io öan oan Oen tranen öie it ftreiöe boe it geen mater en tonöe uinöen. «Baer bi fo benende oie dufenaer öat öat mater uan Oen innigen tranen Oat naetnen ueraollet baDöe. «£nöe bat bem «Sbö alle fine fimöen baööe uergeuen.



tBt lefen mn enen betUgru montc Die platten fonöerlittgen ?eer plau> te Dienen mee altoeo plad) \n tt Otoputeeen nan Deler tanen. «Bp een tgtuer» toenDen^oee^^etaDete4tmonifmit0eoeteedaee= Ijeit en tprat: Ibieftu migenletReinmü^itetDe: geënte. <Boe feiDe p?aria:£@eo0u te ureDen icoon te neeDen. pter gelooe fptttpelit Ine en uerlieftu bitten arbeit niet.
C ©an plaeien beeibe.
«Baer man een ftat b te tl taucnon enDe Daer mao een neet in gbrmaertm Die eee nan <®nlêr tiener ©roumen fkana Dte moeDer «£o0o. «ÊnDe Die ftat mert belenden nan tjaren nianDen alfo Dat Dat g^e= meen ooit uanDer ftat inDer herben gbm gli eu enDe baben oetmoeOeliben an «Bnfer tiener ©ronmen mit pmtigen tranen Dat fi £em tetyulpemouOeto* men. «ÊnDefp namen Dat beelDenanplaria enDe fettent op ter mueren nanDer ftat. «Ênoe Daer fton= Den mannen antter Dat beelDe enDe ftoten buten tn Die nianDen enbe DeOen Daer grote ftabe in Dat ooit. «Bat uertadt een man nan buten Der fteDe enDe Iti tetbe tot Dien nan binnen: fku io urnen fterf Dart) gbetomnt mant glit maent Dat iu Dat beelt Itelpen tel mer ten martin niet lielpen. «Boe ftoet Die man ter ftat maert* «ÊnOe Dat beeibe rentte baer op en ontftnt Dat teut in tjaer botft* «Boe maren Die nam Der ftat blibe Doe fi lagben Dat plaria Die moeDer «SeDo noor Item ftreet. <6n öoe fcoet Oaer een man uutter fteDe en ftoet Den glienen öoot Die Dat beelDe



uan«Bnfer tiener ©roumengltt?u:otenl}aööe.«Boe quam Ooer npeme maer buten in Oat beer bat 0ta= ria «Bnfe liene ©roume noor bie ftat ftreet. «Boe fi bat nernamen Ooe maecten fpureöe mieter ftat. <tBn offerben plaria «Bnfer tiener ©roumen grote ganen enbe offer^anöe. <6noe fi loneben bat fi bie ftebe nummermeer ftabe en fouben boen. «Ênnodj ftaet oaer bat beeibe uan <®nfer tiener ©roumen enbe bat (tutte fteett nou) in liaerre boifte tot enen tepben enbe mirabel.
C <ëen «£]tempel.
Jn §>calp «Telt ftaet gbefcreuen nan een oenoet broeOer öie begbeerbe te meten oan «Bnten lieuen t^eecöatonöeru^eitöeoteglienmoeröiglienleoeue en Oer ouerfter glotien. <ên tyty baöt oat liem «Ibö mouöe openbaren öiealeeminfteuont öer empgber uroerbOen. «Baer na gj^ntt lu op eenen moigliem ftont nut manöeren in enen boemgaert baer bem bie eugbel «f oöo ftueröe. «Boe boeröe lm Oaer Oie ftemme nan een natbtegaal baer ty\ alfo grote gbe= noerbtein treed) bat Ijp öaee langde tqt bleef ftaen enöe lioeröenaöenfoetenfant.pi'aer öoe lumeöer inöen tloefter quam en benöe lip Oaer npemant. «Boe ueemonöeröe bem Ibnöerlinge (eer enbe Ooe bp leiöe mie fijn abbet pladjt temetenöoelafenfp inbenboebenbatbpöienabbetotuöenöieliinoemöe een monint mao medj gbegaen bie nie menfdje en nernam maer typ gljebleuen mao. «Ênöe öat mao öelé man öie tyaööe Oan uqfljonöert jaer gljeftaen. «£nöe typ maenöe (eluer bat tyx öaer naumelit imt uuregeftaen^aööe.Ci0teuermoeöeuöattetg^ien



naattegael tn mao öie Daer tam maer öattet een eng^el «èoöo man. plad) Oat gemunt ett tattm nan enen ettgltel al tyter tn aertrijtfee allo neet uroea> öenfolaeoenöegltenoeajtemaftenmatgbenoeajte maat ban Oaer tn Itemete^t melen Oaer <lbO tenten en plaria Ote gljebetteöiöe moeOer «Crittt mit allen engelen enbe alle iteplig^en enbe mtt al bat l;e= melfdje tyeeeftan altoeo tegltenmoeröidt fijn enöe Oat nummermeer en moglten ueeliefen. ICttten.
C ©an enen rtööer.
t^et mao een rtOOer enbe liet bie meelt en gjbint in pinte alernaerto oerbe aio «Cefariuo beftrüft. <ên om Oat \n niet ©beleert en mao öaeeomgaoen fi bem een meefter bie Item leren fimbe ombat \n nrtetter moutte merOen mant bie momhen nermi= bent Item bat fi fo eOelen man onOer Ote tonuaerlen fouOen letten, pier boe langde In nut finen meeo= ter mao tyt tn conOe niet leren ban tune moerOen Oat mao Hne plaria. plee Oie moerben ontbtelt tyi tb naeeftelit tb maer tji nfylnt ut mat tyt Oebe al= toeo fo letbe \n Jtue plaeta. 3Ten letten ftarföete etööer enbe men nroef l;em bi bie anOer monifeen. «éttbe oaer mieo een ftone lelpe uut finen graue en on eltne mat nattDer lelpen ftont gljefcreneu mit 0ulOen letteren Hoe plaeta. Mlle öie monmen uan Oen tloefter quanten totten graue om öat monöee te fien. <6nöe fi öeöen öat graf on ett fi uonöen öat bie mortel uanöer lelpen uut öeo rtööero monöe quam. <ènöe öaertn benenben fi mit tyoe groeter öeuoctett enöe tmmdmt \n bie moerben olaaj te fnrenen tot plaeta Oer moeöer «êoöo.



|[ «Bremnel
ItctmaoeenconuaeröbrocöcTöteöam^ te lefen «Bnfer ï3roumcn fouter. pier fomtüt foe mao tyx ^artnamid) teugen fijn onerften. «Bu een tnt Ooe Itt fiet gltemotöen mao enöein eenre nadjt alleen tn Ote net tanter laaj ntott Itt te oeröelgbe= noert ooer «Bnfenl^ere Jtyeuim «trioum Oaer fijn Iteoe moeOer fatmttallen^etngbrnöeoltemelfdten Ijeero. «Bnöe tyt ntott beftulöidjt nanoen Ouoelen nan fijn oerfumtntfle. Ulo Oat tn Oeo tloefiero goet met net maer gitenomen en ItaOOe. «Bat \n tyart= nadjfttdt enOe ontegg^eïttteg^eno finen nrtorg^e= meeft Itaööe Oat # fijn jammert OeOe tint groter ttntrttteratte teglten fijn onerfie. «Bat \n fijno telfo uroftjt gltefodjt ItaOOe. «Bat tyt fijn Imjaem buten maten maer nam. «Bat fijn leden te neel inden arbeit oeo tloefiero ende inden öienfte «f 0O0 glte= fnaert ItaOOe. «Bat iyi fijn felent turn qualifcen glte= tiouDcn ItaOOe. «Bit dier glteltjt neel Ote ^ier te lam fijn te ftrioen. «Boe Oie renjter Oit ItoerOe gaf In die umtentteOatmenfijngoeOemerbenmittenouaOen in een ftaellóuöeleggtyen. pier die quademernen maren nan neel fmaerre gjtemenjte dan die goeOe merken. «Boe Oat Oie goedertieren moeder «Soöo plaria die nol barmtyartidjeit mao facit dat Itaer Otenre uerloien (btiöe mot Oen fnrat fi tot baren lie= nen foen ende feioe: «Bu Oifte nujn alrelteffie (ben ende dat bloet battn Itebfte oat Ijebt gin gbenomen nut minen marcböeluten lidjaem.l^terom fo biOOe it di öattu mi öodj milfte grenen een dronel nan öönnretiole bloet. «Boeantmoeröejf^efuoenletöe:



«B mijn alre lieftte moeöer it en mad) öi niet mep» gieren. «Bnöe ^i flat fijn gbebeneötöe tyant in oie monöe fijnre fiöen enöe gaf Ijaer öat* «Boe ontfmt plaria Oie öropel bloete mit groter maeröidjeit enöe lepöete neöer in Oie anöer ftael oie opmaert gliegaen mao ooermito Oie tleptn)eit Oer goeöer mernmmitalteöieneröientenöerüroeöerltapöaer \n meöe öeeladjtidi of gj^emotöen mao* «Bnöe terfnrat tb moed) bie ftaet tb fmaer aio bat fi neöer öaetöe al totter aeröe toe* «Boetetöenöieöuuelen: «B almadjtigïie toningtyinne enöe nroume Ijet en nergaet ouo nummermeer mael öat mi tegjien bi letten of tegbenöünöienreo*^Hernod>tanoopöat beo tonoaero fonöen niet al Ijeel fonöee meafte en ongitep^nt fouöen bliuen fo glteboet fi ben boten gbeetten bat fi öenbroeöer tbuöengtyefeleninalle finen leöen, «Bnöe boe \n met gljegtyefelt mao feiöe plaria:T^out op tytt ie nu alle gtjenodi. «Bnöe bie tonuaere quam meber tot ljem feluen enöeftarfna örien öagJben enbe ooer in bat emigbe lenen mit plamft^uoermtfter. «Bdj liene bint laet one luer penitentie boen enbe onlègljebreften beteren enöe uerminnen opöat mi nanöen nianöen niet en mor» Oen gljeg^efelt uod) finaerlinen gljeptjnt inöen neg^enier*
([ ©an eeno Ijeröen öodjter*
«Baer mae een baröe enbe moenöe in een öotp enbe Ijaööe een öodjter Oat een cerme rnag^et mae enöe fi balp Ijaer naöer bie beeften boeöeu. «Bnöe opten uelöe baer ftont een nernallen feerfceöaer fi tyaer beeften bi te tyocöen plad). «Bete maget gluur



öicfte inöer herben enDe nlad) tjacr glirbct Oaer te boen noor oat beelöe nan «Bnfer tiener taroumen plaria mant Oie beche mao gljeftinjt enOe gljemut moer eer «Dnfer tiener taroumen. «Bnöe Oaer ftont nod) een fuueelit beelöe oan plaeia«Bnfee tiener taroumen enOe tyaööe Ijaer hinöemjn oneen ftoet. «Bnöe mam öefe fterfte uermoett mao enOe otujbe= att^toanOeoimenfa^enfoenmaoOatoeelOeoecniet leer rjljcadir fo Oattetarmelicnerciert mao alft mei te nermoeOen io in nernallen tenen. «Bnöe mant Oele marjtjrr öitlte ïiaer g^ebet noor Oat beeibe uarat ib ïjaööe fi meöeöorjben met <0n(er tiener taroumen plaeien beeibe om Oattet fo armelit uer= tiert mao enöe feiöe al tlamjenöe: «B contngbmnc öer femelen eü mjebeneöiöe magljet plaria moe= oer mrmo lieren JitytXn «rrtfte g§i en fijt niet mei oertiert enöe it en Ijebbe lepöee niet öaer tt u meöe uertieeen madi aio ic gaerne öoen fouöe. pier ic mil iuneeciereu mit minen 0lirüeöe aio ic alre öe= notelit fie en urienöelicae mad). Hlöuo öienöe Oele Hiarjlier Alanaörrmocöer<5oöomfmdi)aerlanc. «Bn baer na gbefcteöet öat plaria öie moeöer «5 oöo liaer öienlt nrajrtjet lonen mouöe enöe fi mert fiet en ladj ce nebbe. «Boe g^euielt on een txyt öat tmie broeOero (buöengaen öooe een bottyenbaermaren moeröenaren in. «Bn boe öie broeOero Oaer in ma= ren boe began Oen enen broeOer leer te oanen en \n leiöe tot finen gljefelle: |(t moet pmmee mat Hanen. «Boe leiöe bie anöer: Jblanen mi ^ier (b fel= len bie moeröenaren tomen enbe öoöen ono. «Bie anöer feiöe meöer: jf cen madj mi niet liöen ic moet pmmee fianen.«Bnöeöoecdjinc^ile00^mflanenen



öie ander broeder glnnc bt bem fitten en bebe fijn boet on enbe began te lefen enbe te btböen. «Bnöe öoe tyialöuo fat tn fijn gljebeöe boe fadjln ren grote ftaer oan maedjöen tomen enöetyaööenalleftrbpte tieöec an. «Bnöe iji Hom op pegben Item enbe neen) Item toe mtt eenerentten. «Bn öie maedjöen negen Item meber toe enöe gbmglten noor bt fottöer fpre» ben. «Bnöe Oaer na quam nod) een anöer ftaee Ote nod) fcoenre mao enöe Ijaööen alle mitte tleöer an. ^t need) Ijem toe enbe fi Item meber enöe gtngben noor bt. «Baer na quam öteöeröeftaer enöe maren nod) neel ftoenre enbe ijaööen al robe tleöer an* «Bnöe ooe uoldjöe een glottofemagltet öie alre min» liftte aen te fien mao. «Bnöeftoenoeetleet bonen bte anöer maedjöen tuit mttten enbe mtt roöen roten enbe Ijaööe enen tronen roten trano op baer ^oeft. «Bie broeOer ftont ooe peggen baer op enöe neen) Ijaer toe mit groter reueeentien en oetmoeöidjeit enöe l)i begeer öe te meten mie Oie fcotte maedjöen melertntod^.«Bnöoep!ara fijn begtyeerte uerftont boe nepdjöe fi Item oetmoe» Oelit toe en feiöe: Jit tan plaria die ploeoer «iböo öie gbenen tbnöaren en ueeltnaet öie mi aettropen. «Boe begeerde Iji teer te meten mie bie ttonemaed> öenmarenöieooorbaergltingtten.«Boeantmoeröe die luete magbet ^arta entetoe: «Bieeerfteftaer natten ftrttpten cleöeren oat maren maedjöen oie inöer merlt leoeöen tb öattet Item bina alleeno tuao of fi inöer edjten gj^etomen baööen öan of fi in rep» nidteit menen* pier fi fijn in rennitlttm^elturuen ende daer om itebben fi ftrtjpte tleöer an enöe boor glotie io teer groot. «Bie anöer ftaer Oie gt fagltet



milten mitten deöeeen öie nod) fcoenee maren öat fijn maedjöen öie inöer meelt eepnidjeit 0lteloeft Ijaööen enöe finrnen öaerin. «Baer om io^oorbli» (tan nodj meerre Oan oie anöer. «Bie öeeöe ftaer oie 0t fa0ljet mitten roöen tleöeren öat fijn maedjöen oie repnidjeit g^eloett Rebben en Rebben oet martene aenmjenomen en Rebben l;aer bloet gfyeftott om oie minne liaeee rjttrmmöen Uruöegomo tmjno liefe binte. «Bn Oele Rebben öie alre meefte njotie en bliet an. «Boe flflaeia «Bnfe liene ©ronme beien broeOer alöueminlifbereebtljaööe op fijn nrag^en boe begbeeröe In te meten maer öatfi tb oetmoe= öelitmanöerenmouöe mit alle öie ftone maedjöen. «Boe antmootöe «Bnfe liene ©roume enbe feiöe: n^millen^ier0aenmöelênöotptoteenrema0liet öie nu op liaer nerfdjepöen leut enöe mi millenfe ontfantj jjen in onfe ©Ijefelft ap mam fi Ijenet mi Oeuotebnen glieötent enbe alouo uj^etleet en uer= tiert mit ^aren 0ebeöe. «Boe feiöe öie broeOer: ttai millen öaee meöe tomen enöe otfentteeen öie ma= 0#et. «Bn plaria «Bnfe liene ©rottme bie Idjepöe nan bem. «Boe meette bie broeöer finen 0ijelelle uuttenflape.«Bnöiebroeöerltontopaluerbliöenöe enbe leiöe: Jic ^ebbe enen fali0ljenflape 0^eflapen mam it ijebbe al fiapenöe ©beften öat 0ln mabenöe 0befiett bebt. «Bnöe mi nadien oet gaen enbe befien Ijoe bie ma0^et nanbee meelt let ftepöen. «Bnöe fi 0btn0ben in öat öoip enuraediöen naerftentmaer Oaer een magbet fiec ladj. «BoefeiöenöieIuöen0ïie= meenlif fp en milten öaer npement fiec leggtjen. «Boe maren öie broeOero öronidj ett monöen meber nntten öotp 0aen. «Boe quam Oaer een meniaje en



teibe oat Daer een arme magiër fiet lad) int epnöe nanoen Dotn ende mao eeno bacöen öodjtee. «Boe maeenOiebcoeDeeobltOeenOegltmgbenOaeeenOe nonben bte magtyet legden tnden ftroe enDe fien fag^ennpententbtltaee.cBoefjruetenfiDtentagltet enDe (granen ^aer toe. «BoeletOeOietnag^et^em: BroeOero doet iu tonelen of ende bidt «& od Dat tyt u g^enetefimDatftoneg^efelltanDat^ieenerga» Dert io. «Boe oielen fi neOer on Ijaer nnpenenbeDen baer tonelen of ende doe fagljen fi alle Dte ftone maedtDen die onten tnegbeoooe btbemgbmgben ende neel ettgltelen mit bem. «Bnbe fi fagljen oet plaria «Bnle liene ©coume Oie Oie ftoenfte mao nan ^em allen enDefiltaDDe een teano in Itaeeltant. «Bnöe fi begonben alle fnetelit te fingben enöe öoe omftnglten fi Die nel oanDee magltet. «Bnöe plaria «Bnfe liene ©roume Die lette baer ben trano on l;aer boeft enbe alfo uoeeDen file mit ftteten fanglte in Die emigj^e ueuedtOe.
|[ ©an een rijt man die in een oerde glnnt mee [j^i en mouDe Dat ulenfdte niet onbeeen.
ttet mao een rut ntanbiebegaf^emineentloeo* ter on alfuwe nootmaeebe Dat Iji ulenfdte eten mouöe. «Bn aio Die anöer broeOero mermoeo aten enbe magbee gberedtten fo at biulepldje. «Bn een tot Doe fi alle faten enDe aten Doe fadt Die rifte man tomen inOen renenter een ftone totungltüute. «Bn tyaer ooldjbe een ft oen jong^elint ende Droed; een bofleinfijnltant. «Bnöe öie ftone fomngltttme gltutc al omme nan beoeder tot beoeber enbe nam mat uut dier bollen ende dede een pgltelit broeder mat



in finen fontei. «Bnöe öoe fi quam totten riften man Die ulentnje at Die gljint fi noot bi* «Boe mott Die man leer beoroeft fo Dat \n ftrepöe nan Droef lieit. «Bnöe Den nadjte quam plaria Die moeDer «Éoöe tot Ijem enbe leiöe: ïliene oriënt nujn bint enbe it mi gïteuen Den broeöeren noetfel nan bemelfdjer Ipifen om Deo mifien Dat fi öie melfmahenöe (put ontberen. «Boet $n oet alfo fo fel ugljelrien aio Die anöer broeOero. 0a Dier tijt fo tn mouDe Die man mie fonOerlinge tont Rebben mer \n at moeoenöe mantjer gtyereujten mitten anOeren broeOero.
C «Ben erempel.
iBp leien Datfinte Cljomao uan «tanteiberdj öie een lirtltct? maertelaer to öoe lm mjebannen mao enbe mofte unter ftat gaen noir Der mnnen onöer= 0ant fo mouDe inj fijn ïjepmeujt tleet melt nan Itare abemenen mao naenen. |bo quam plaria tn Mat: «Sneeft mpoitte Ijermaben it tan Dat mei. «Bn een ftont Doe bb meber tomen mao in fijn bifiton ftoel fo mao Oair een priller Oie en tofte Qfyttn anDer mifie leien Dan nan «Bnter tiener taroumen om melbe labe Die deernen bem atrufeerOen ooer Den bifiton. «Bie nrifter leiDe \n) en tofte nfyttn anDer mifle. «Boe uerboet ijem Oie bifiton Dat Inj aflaten fouöe enDe glieen mifie meer Doen mant Ijnj fo fim= nel mae. «Boe gftint Die priller ooer Den outaer nan «Bnter taroumen en daedjDe Ijaer Dat ijij nfyttn nufte en modjt Doen in Ijaren name. «Boe feiöe pla= ria: «faet totten biur op enfegtïjemOatOieuroume Die ijem naepöe fijn Ijepmeuji deet inöer berben Doe Inj mofte met itaefteuuter ftat ulieen Dat ^em



Oie ontbiet Oat typ u laet trafle Doen. ttëelt ooe oie priller oen biflttjop IjabOe a#efeet tb leiDe bie bio= Icon bat tyty Oat fmtg^en tbube en metnant fe00ljen. «Bn 0af ^em otlofbat bb nummermeer anDer mifie telen en fouDe.
C «Ben mirabel ^oe «Bnfer tiener taroumen
[beelDe fmeteoe.
%nt eenre t#t Hont een priefter en fam mifle. Boe be0an bat beelt nan «Bnter taroumen plaria teer te (meten battet alle bie tuben necinonberbe oie baer maren. «Bnöe Die uroumen uj^ingben toe met labenen enbe miftent af. «Boe mao Oaer een mentaje Die beleren mao metten bofen niant enOe be0an te ronen enbe tfcrat: Itëaer om llaet 0^t Iner enbe uermonDert u Dat plaria beelt (meet^aee bint Ijeuet g^eftitDDet fijn fmaert enbe mouoe alle Die meeelt ueeDeenen Ooer Der luben (bnOen enDe plaria ftaet enDe liouOet tytm bie ItanDen. «Bnöe maee Dat met ote merelt maer uergoen.
f[ taan een tiert Die ben^eerbe plaria te fien. ^et mao ten tleet bie Dienbe plaria Die magbct enbe moeDer «ooöo leer nnnidtlit. «Bnöe in Dat flot nan finen ©jtetioen to babt tyi enDe be0eerDe leer plaria te fien. «Bp een t#laajln^ finen gljebeDe enDe plaria fijn uriettOtrate quam tot bem en (prat tytm toe. %i mott neruaeet mant tyi en fadt Daer npement. «Boe uraeajOe tyixmt Daer maer. SBoeant» uiootoe plaria enDe teibe: Jt bin ïner plaria Die moeDer «èooo Die njtyi leer benj^eert te fien. plee it ié00be ro faaj&et 0t>i mt 0$t fout Wint moiOen



uanöer daerltett. «Boe feioe Oie dm: «B maeebe plaria magbet ertoe moeOer «fobo ic lel mijn een oglje toe bittöen enDe mitten anderen oge ton it gaerne nhnt merOen on Oat it in eeno tttad) fien. «Bnöe Ooe l|t plaria in^aer daer^ett gljefien ttaööe Ooe mao Iji mit öien ogbe blint. «Bnöe eedtteuoott baöt \n öeootelit an plaria öat tyife mitten anöeren ogbe nodt eeno fien modtte tyi mouöe Oaer altemael om olim mefett. «Bnöe plaria oie maeröe magbet öie liet baer nod) eeno fien. «Bnöe öoe mao tyi mit bepöenog^enWint.«Boe^ariafijn0i;otelïeglieer= ten (ad) öie tyi tot Ijaer liaööe Ooe gaf fi ^em fijn gliefittjte al te malen meöer. «Boe öantte tyi enne loneöe plaria en öienöe liaee mit groter öeooeien.
C ©an een folöaeno öodjter.
l^et mao een folöaen Oie ^aööe alte tronen öod> teemjn melfee öodttee getmnt ntott nan Ifyefum «Trifttttn plarien toen öte öinmjl tot Ijaer te tomen nlad) inöer gj^eOaemen een alte ft onen jottg^elint. «Bnöe tjt leiöe Itaer te noten nan ftjttre minnen en tyi feiöe Itaer tyot feer Oat In tyatt langde gltemntt Ijaö öeo fi met en mifte. «Bn tyi gj^eloefoe Ijaee neel goeto te genen Oat emid) öneren tal enöe tyi leiöe tjaer nan oie grote moglnmtlteit en toijo jteit fijne naöeeo. «Bnöe oet meöe bene magbet nuaöee en ie niet Oan een leen tyouöer nan minen naöer. «Bnöe In befit een rijt Oat oergandit io enöe mijn naöer fcenet en befit een rijt öat emidj Otteren tal. «Bnöe tyi teibe baer oeel anöer reöen öie mtnlit en teedte= lit maren te boten. «Bnöe Jtytim quant öitmtl tot Ijaer enöe tjprat Itaer orienöeltben toe tb Oat fi mit



fijnte minnen ontfteben mott. «Bnöe tyi betyaedjöe Ijaer alfo mei fi) Oat fi tytm uraedjöe of luie med) lepöen monöe.^i feioe: |fa ic ift anöer ö öijn mille, fri leiöe: jffaet ic öoe alle Oat ytyi milt. «£nöe man» neerntfileuurimetljreplen.^ tot u comen. f>oe fullen mi gaen öattet npement enfiet.^nöefileiöe: \®Ü ic pet uanöenmtneti meöe nemen^ie (eiöe: Peen ic mtt lelueeijt g^enodju te Itouöen on mijn epgtyen colt. «Bnöe In' quam Oeo nadtto tot ijaee enöe lepöefe mit Item mttty öoer een milöerntfle Oie (eer öonchee mao. pter fi en ^aööeglteenoltdjtog^eljrefmantfi^aööeöatemi» gljelidttbi^aer. «Bnöe fi gbinglten alle öie nadjt fonöer rullen enöe fonöer eten enöe örtnmen mei örie ^onöert mflen megtyeo. «Bnöe fi fitraben min* liben enöe fueteltben te (amen enöe fi mraedtöe ^em£oe##ete.^leiöe: ^efitopa^arenuo. Jc nut öie gjteen Oaer oie nron^eeten of g^efett tytb= Oen. «Bnöe trajn moeöer io magltet fi orodtt mi ter merelt magbet enoefitorepuemagltetgljeblenen. «Bnöe alöuo utrebenöe fo quamen fi te (amen öeo motglteno ooer een doener nan montben. «Bnöe tyi feiöe: «&tu utlt tyitt olmen aen öele notte enöe it fal tn öit cloefter gaen mant ic Itebbe bennifle in oir doefter enöe ic nledj Itiee ötcmql te gaenontbett mi tyitx.tyi g#nc medj en fi bleef Oaer fitten uoer Oie notte. «Bte bad) leet ooer enbe Ijee naecte Oen auont enöe bt en quam niet meber. «Bnöe bie Oaer uut en in tujingJben uraedjöen baer: jffomtroume mat milöiett mien madjt bi aHuer.** «Bnöe fi leiöe: 5(t madjte bier een joncgbelim bie iner binnen io. «Bnöe öoet öontbee began te motben meenöe fileer



enöe mott beöroeft. «Boe quam öie gaft meifter en feiöe: jffonrtroume mie ontbieöe öi ^iee enöe ijoe fitthtalöuo.5 «fljifult moeten ljeen0aeu enöe men (al Oie potten finten. g>i leiöe: Iftmadjt^enen jonglielimenöefe^mn^egaenenöe^ blinen enöe fijne uermadjten.1ji uraujöe :^oe^iet iji enöe mat ijeuet ijiaen.1 i>ifeioe:ljri^enetenen meten naemmee0nennaemiomioee0ljeten.^ee tyi tyt\m eenblaeulafneeen^abüt mit 0nlöenftee= ren belet en een ntilöen naööntt Sedert mit tofte» hhengbefteenten. «Bnöe fijn baer io blenthenöe aio 0out fijn O0l;en aio een tottelönne. fnjnmangben fijn blofenöe fijn lippen fijn eoet aio een eoöeeole fijn tanöen fijn mit aio albaftrtun. «Bnöe öeo 0beujc (eiöe fi neel punten uanljem. «Boe leioen Oie brue» öero: «Beien jmujijelutt tntytbit niet ©Ijefien. «Bn ontboöen ben abt enbe tyi quam ai Oaer enöe tyi uraecfjöe ijaer maer om fi alfo leer meenöe en mat fi uerbeiöe. «Bnöe boe nertrette fi alle öint aio Qtyi 0^e^oert Ijebt enbe fi ièioe:1^ere tytt is mijn brubegom* «Bnöe tyi tytvtt mi troume nJbelonet enöe it Ijem meöer. «Bnöe tyi ijeuet mi nj^ebroojt in ureem» öenlanöen enöe nu laet^i mi ^ier fitten. «Bie abt uraeojöe Ijaer: ^out 0lji Ijem mael hennen of0lji tytm faQtyett&i leiöe: Jiaktyttt. «Boeomboet bie abt alle öie inöen tloefiee öienöen enöe öoe fiöaer maren nraenjbe tyi Ijaer of fi Ijem fauj. friteibe: Peen^teuioöelet?0^een0ljelbf.tjiioueelffoenre bonen maten* «Bnöe fi meenöe leer. «Boe (eiöe bie abt: fieoe jonefroume meeft te nreöen* 3ffc en tan u met Ijelpen mer Jtytfm nan Pararenen moet u helpen enbe troeften. «Boe leiöe fi: Mllb biet mijn



bruöegom bte tt tyitt uerbeioe. «Boe oat bte abt ïjoetbe tetbeltt: 3ffotutroume io öit u bruöegom foe tal ic u toael Ijelpen tornt toat narent. f>tgljmc in enbe feiöe: ttBaer io tyi? «Bie abt g^int bi ttaee fitten en teoeftete leggbenöe: «Bnöe en milt niet meenen u bruöegom io inöen cloeftee $tyi fnlt Item fprehen mee nu niet Iji £euet mat te boen. «Bnöe tyi feiöe baer neel nan jff^efuo pajarenuo. %3i leiöe: tüat legt öi mt uan tytm? 3ft hennen mael enöe tt ttebben ötrae grenen en mit Item gbefprohen. «Bttbinmit ^em gltemanöert in oremöen lanöen buten meten nan minen oubero. «Bnöe fi ueetelöe tytm alle öint boe tyi tot tyatt tt comen ularij enbe fi leiöe: «Buj nnjn tyttt gaet öodt enöe fegt bem öat it tyitt fijne uerbeiöeoflaetttutotbemgaen.«Boefó^ liene öodjter Ijier en moeten gjjeen nroumen in gaen bintten öe doefter. f&tx bliuet tyitt it lal öie boetican öoenetttclalmoigbenmeöertotucomen. «Bnöe tyi fcenöe nan öaen enöe fi bleef in ftoaren uerlangben. «Beo anöerenöagtyeo quamöieabttot Ijaer enbe féiöe: 3tfoncfroume u bruöegom ontbiet uöatg^ntettoernidjeaiu^^ fHtx tyi ontbiet utmtfn gaen fult in öit tloefter nan nroumen öat tyitt bi ftaet öaer monen fijn fuo= teren. «Baer tuit gjri blinen monen enöe boen aio men u teggben tal en bt tal öaer tot u comen. «Bnöe tyi teoeftete enbe leiöe: Jc ljeb öaer een fufter bie io aböifie uanöen doefter. Jt fat met u gaen enöe men lal u öaer gaerne ontfanglten om umeo brm öegomo milieu. «Bnöe öoe gint fi mit Item enöe fi mott öaer minlit ontfangften. «Baer na öoe fi glje* leert mao inöen gljeloue enbe onöernnjft fo öat fi



glteeftelit ueeftont dat 0 ulc^rtelit gjbemint Ijaööe fo mottfigltetleet mitter nonnen babrjt. «Bnöe öoe öie ttjt quam öat meute mijlen fouöe tb mott öie abt onboöen bat Iji quame om tjaer te tuilen. «Bnöe on bie teuten nadjt tb onenbaerbe Item «Bnfe Steue lieer jtfltefue «teiftue enöe feiöe: <&aet enöe feut mijn bruut öat it öaer tomen fat enöe milfe felue unjlen mam 0 io mi getroume gtyebleuen. «Bn beo moifjljeno gbtttc bie abt totten cloefter ett broojte bie boetttau Oer jonfroumen en alle Oen tonuente. «Bn 0 nerbliöen tytm feer en uermaertjten Jltytfm öat tyi tomen fouöe. «Boe öie ijontifte ttjt aenftont Ooe quam jffltefue «Crtfttte g^etIeet enbe gtyetieet aio een btflcop. «Bn broojte mit tytm een grote eer= baer ftaet uan ooit enbe perfonen. «Bat maren fijn liene gtjetmttöe Ijetltglje ett ettmjelen oie njn uoet= flappen na gbeuolgljet maren mit nertetufien en mit böen. «Bn öat ttemelluje Ijeertcap tam Oie mille alfo ttuter maten ftoen öat npemenfdje^ier inöer aeröen fijne glteujc en^aööeg^e^oert.«Bn3(fltefue unjlöe fijn bruut enbe gtyelooeöe Ijaer tottelit te balen enbe te grenen fijn eurigbe lenen. «Bnöe tyi feiöe: fHtyti fufter nujn öune nnjn ftone lief enöe nnjn ttutuertoten bruut her öi orolthen tot mi en fueteltfeen mant it tal bi tottetiben balen uut öefer pelgrpmaeöfe enöe uut Oefen öal Oer tranen. «Bnöe uan allen liöen tal ic bi oerloflen mant nnjn Ijoef ie bereit enöe mijn fiaepcamer ie ner tieet mijn beö= öemjn te beftroept mit melrufeenoe bloemen. «Bnöe in tuinen boemgaert baer maften tb monöerlüte fcoen lelpen enbe roten en alle manteren uan bloe= men bomen enbe fuete cruben en nruujten. «Baer



tyottt men ftaöelit met gtyeluut oanfpelenenmup* finen enöe urolinen fangbe en een eunrtj alleluia. «Bnbe ic u bruöegom bin öaer fcmenöe fcoenre öan bonöert önfent fonnen. «B nnjn bruut baer tel ic bi tottelit Ijalen mant öie tpeeleeo uermaajten dijn toetoemftmitgroterbegljeerten**6nöeöor|f^efu0 fijn bruut alöuog^etroell^atiöeftenöe^iuanöaen mit alle öat bemelfdje gtyefelfcap enöe öie nonne maren bliöe en uroliben en öancten alle te famen «Mm tienen l^eer. «Bnoe na een totte t#t quam «Bnfe tieue Tjeee Jitytfm enöe Ijaelöe fijn bruut tot finen nalaeo baer mi alle tomen moeten. «Beo gonne ono «fob. Hmen.
f[ ©an een öief.
tjet mao een öief öie Hal al öat bt crigben conöe. pier munter tb öienöe lu plaria öie magbet enöe moeöer «foöo in öueojöen öie Itaer ontfanbelicma= ren. «Bn in ftal alfo langl;e öat tyi ten lellen nutter öiefteng^enangltenmott. «Bnöe l;t mott cotto öaer nag^e^anglten.«Bnöeomöat^ijfeariaöiemoeöer «ioöog^eöient^aööefoöienöefi^emmeöer.naant boe tyi gttebangtjen mao boe Hom fi onöer feuten lueit ljetn on bi finen ooeten brie öagijenlant fo öat item niet en öeeröe. «Bie luöen meröenöat gbemaer bat tyi ttodj leueöe. «Bn quanten tot tytm en uraedj= Oen bem Itoe öattet bi quame öat tyi nooj leneöe. «Boe teibe tyi: plaria öie magijet en moeöer «f oöo ftaet onbee mi enbe tytmt mt op btöen uoeten. «Boe öat uootöen redjter quam öoe öeöe tyi ben öief of boen uanöer galgben. «Bn bie ötefgttim alteljanto



tn een tloefter enöe öienöe «foöeenfijnlieue teoeo* tertmte plaria ote magbet enöe moeöer «£oöo al njn lenen lam.
C ©an een nontte Ote ^eatrtto ^tete.
Tjet mao een nonne Ote liiete ^eatrtto en öienöe plaria ote moeöer «foöo öenoteltc. «Bn öat betroöe Ote öunel enöe betoeeöfe langde ttjt mtt enenjcm gljelint oie rijt mao öaer fi in Ijare loglict bi nladt te monen. «Bnöe öie nonne meöerftont Oie betotmgbe langde ttjt. pier öie öunel enbe oie natuer beo nlentujo uermomtente fo öat fi öen jottgljelint ont= boet mit bemneltlten brienen. «Bnöe Iji quam tot baer enbe oet Ijaööe öie öunel Ijem Oaer of leer be= toert tb bat fi ooer een ötogljen enbe fi fimbe nut bem uutten tloefier gaen enbe tremen in ueeetm öen lanöe. «Bnöe filerteöeljemettenfeteenöaaj enöe ttjt öaer meöer te tomen enöe tleöer mit Ijem tebrengbenöieljaerötettönt.t>tc)ongbelmfgt)mc nan baen enöe öeöe tleöer manen enbe anöer fier» tytit Oer nroumen uan gotöelenenöepumelen enöe alfulbe ötngïjen aio öen nroumen betaemöe. «Bnbe tyt ueetetteöe fijn lam enbe fijn guet enöe nerga= öeröe ftat enöe gtjelt. «Bn on öien naujt aio fi bem gtjelet baöör boe quam Iji meöer mitten tleöer en jumelen enöe mit finen ftat. «Bnöe oie nonne uer= tuadjte bie ttjt enöe quam totten jongljeltnt mam fi mao tofterinne fi» öat fi alle öie floten te bemuren tyaööe. «Bnöe fi uaranen te fouten en" öie öunel ftoec= tet altoeoruflrtienbembnöeuuooitfoöatötcnomic leiöe totten jongljeltnt: «faet buten öen tloefteeit lel tot iu tomen. «Bnöe fiontfloet alle öie öoten en



glitnc tnöat dtoeruoor Oat ^emg^efaframeut.«Bn tlagbebe «SoDe iioe (maerliften Oat fi becoeetmao enbe bat om gratie bie betotingtje meOer te ftaen. ^erfientonOetnutter^mennietquutmerOenen Ijaer oodtte Oat fi in bat Ijamjt nerbernen mouDe. «Boe g^int fi beneben Oat djoer enOe iutpelDe noor bat beeibe nan «Bnfer tiener taroumen. «Bn fudj te enDe fcer moe enDe bat gJbenaDe an plaria Dat file mouDe neltermen noor Die grote fonoen enDe noor ftanoe. pier bie Duuel ftoette altoeo uoott öie uienfibeltne minne tb Dat fi Oat babqt altemalen tutt* toedj enbe lenoet out outaer ooer «Bnfer tiener taroumen beelöe. «BnOeDieflotelen^int fi noor Oat beelbeuanplariaomOatmcmfetebetuinOenfouDe. «BnOe fi beual plaria ^aren Dienft en fi gbmt uut oat tloefter totten jotigfyelinc enbe baer nam fi Die deOer enDe anOee jumelen Die toedt fi an. «BnOe fi g^ingben te naeeOe enDe reDen alle Den narijt Ooer. «BnOe Doet begouDe te Dagen Doe teibe Die nonne: 0tty maer it nu int tloefter tb fouOe it nr#m luOen. pier nu but tt on een repte Oie it Dttdjt Oat mi rou= men M mant Die meelt io bebeiegenöe. «Boe feioe Die jongelint: taeienoinne en fotg^et niet Dattttu begbeuen tel tot ettigtter txjx mam ic Ijebbe nut nri gitenomen u^fltonOeet pont an gelOe teueeteeen. «Baee om en mflit niet uan in fcbepDen ten fi Oat ono Die ooot fdjenOet. «Buo reDen fi uanlanoe te lanDe tot Oat fi quanten in een fteDe Oaert bem bep= Den gtyenoedtOe. «BnOe Daer bleuenfi monen feuen jaer lam enbe fi creedj tmie ninOer bi Item. «Bnbe binnen bie lenen jaee foe mott Dat gltelt oerteert bie jumelen uercoft enöe Die panDen oerfet. «Bnöe



öaer quant een bier ttjt tnoen lanöe tn oat fi niet boigben en moutten enbe fi leOen grote armoeöe. «Bn Oie man liet Itaer in groter armoeben mtt tmie atnöeren fitten enbe \n toedj meöer tot finen lanöe maert. «Boe fudjte enbe fcrepöe ^eatriio en feiöe: 0n ift mi öaer toe gitetomen öaer it altoeo noor gbefotget Ijebbe. «Bnöe fi en mifteniet mat fi öoen fimbe batfi öen tolt mit ^aeenbinöeeenmodjte tei= gben. SBoe becoeröe boer öie öunel ttodj tot meeeee fonöen enöe broujtte Oaer toe öat fi mit parente djaem öat g^elt man öaee fi nut Ijaren mttberen of leneöe. «Bnöe in bien fonöen öat fi allen mannen gbetneenmao fo leueöefinodj feoen jaer. jfBer^oe fonöelit batfi leneöe altoeo öienöe fi «Bnter tiener taroumen enöe lao alle öaglje «Bnter tiener tarou» men lenen gJbetiöen oeuotelic «Bnöe altoeo bat fi 4$obe enöe plaria öie moeöer «f oöo om gratie tuit bie fonöen te tomen. «Boe fi alouo neertien jaer ge= ötuaelt baööe boe creedj fi gracie enbe een infladj toe bat fi Ijaer tiener baöbe laten öoöen Oan fi meer mit Ijaren lidjaem gijefottbidjt baööe. «Bn fi creedj grote beroume nan Ijaren fonöen en fcrepöe nadjt enöe öadj tb Oat Ijaer ogljen felöen öeoedj maren. «Bnbe fi öodjte al tyaööe fi neel enöe grote fonöen g^eöaenfienmouöenocljtanonietman^open.j^er fi mouöe b op en on bie ontferntijerttdjeit «f oöo en on jfKaria bie moeOer Oer ontfetm^ertiujeit öat fi nergtytjffenifle nan Ijaren fimöen modjte uercri= gben. «Bnbe fi toedj meöer te lanöe maerto om öat tloefter te lonen Oaer fi uut gbegaen mao alfo öat fi ten lellen quam bi bat doefter baer fi in pladj te monen. «Bn Oeo auonto bat fi baer Ijerbergtje btöen



tloefter tot eenre meöuen ljuuo. «Bnöe die meöne Ijietle in tomen en Ijerbrrgïjeöe fe mit Ijaren mm öeren om «Soöo milieu. «Bnöe ft gaf l;aer meoe te eten enöe te drinmen nan Oat Itaer «fod oerleende. «Boe uramjeöc ^eatrüo ottiDen ftaet nanoen tloeo* ter. «Bie medue feiöe öattet een eernaer tloefter mao rijt nan gueöe enöe eerbaer nan lenen. «Boe leiöe jéeatriio: Jt tyebbe oan öefer menen Ijoten nettellen nan eenre tofterinne nan Oefen tloefter öat fi in nootleöen jaren uutten tloefter gtyeftreften mao en men en totfte ttne maer fi bleef. «Boe mott Oie meöne tootmdj en leiöe: fDmtgljet nan alfulfee moeröen te fnrenenuanöer tofterinne ofgtyt en lelt ljier met glje^erbernjt motben. IBant bie tofte» rinneio een öie befte nan alle öie nonnen. «Bnöe fi Ijeoet mei tmntidy jaer lam Oie tofterie eerlmen bemaert enbe fi io eerbaer enöuedtöelit nan lenen. «Boe uragljeöe ^eatriio mie öat Oer tofteriraten naöer enöe moeöer maren enöe mie fi toe Ijootöe» «Boe noetnöe öie meöne £aer englten naöer enöe moeöer. «Boe nermonöeröe^eatriioljaermonöer» Ittten leer enbe en tuitte niet te teggbrn. jIHer fi gijint en leube Ijaer imtöer te beööe en fi mtpelöe noor öat beööe neöer en ftrepöe bitterltnen. «Bnbe bat tnuudi Uhen gljenaöe an «f oöe enöe an Jftüaria Oie moeöer <$oöo om uergljüffenifle Ijaee fonöen. «BnOe Oaer fi alouo ladj in Itaer gitebet ib mott fi ontfiane. «Bnöe Ijaer quam te noten een uifioen fit bat Ijaer öodjte Oat Ijaer een toefiarac enbe leiöe: «B toijf öu Ijebfte fo leer gljenermet enbe nj^eftrent enöe om genaöe gltebeöen «f oö tyeoet umer om> fermt enöe plaria öie moeöer «f oöo Ijeuet iu net»



beben. Baer om ftaet op enbe gaet in bat tloefter 0^i feit alle bie boten op uinöen ftaen. <6n0e al in babt)tDat0ljuiuttogljctDor0ljumtrnt)on0l)clmc untten tloefter ©Ijintt Oat lelt 0^i nmoenle^en op bat outaer noor «Bttler Itener ©routuen baer 0tjt lepOe. <6tt Oie flotelen lnm0b cn noor Oat beelöe nan plaria. <6nöe plaria bie moeöer Oer ontfertm ^ertidieit Oie tyeuet Oen Dienft Der cofterien noor iu bemaert befe neertien jaer lam. «tënDe men en benet iu perfoen tnOen tloefter npe gltemift. «Bnöe Daer om0aet boubelit inDat tloefter 0l|i en feltnpe= ment uinöen in u beööe enbe neemt urnen Dienft meöer an. Boe onttprant fi tuitten ntfioen enöe fi Dodtte of Dfeftemmenan«fooemaer biefinj^eljoott baööe Dan oft beorieebntfle nanoen Duuel maer* naam fi Doebte quaem fi in Dat tloefter enDe fi ban 0euatt0tyen motDe noor een Otefe00tye fo maer fp nout meer 0t?eftent Dan fi te noten mao. pier bat quant uut inlenen Deo öuueloöte Itaer benpöeDat fnüeöermljarenötenftcomcnfouöe.nieri5eatnio bat «f obe pnntdtlit enDe Oeuoteltt enDe plaria fijn liene moeDermaerDieftemmeuan«SoDe0^etomen Dat fi baer anOeetuerf enDe DerDemarf fouDe open= baren op batfi nanoen Duuel niet beOro0ben en motöe. Beo anOerennadjto quam Die ftetttttte nouj tot Itaer enbe feiöe öat fi in Oat tloefter 0aen fouDe enbe nemen tyaren Dienft meOer an mam «f oö enöe plaria tiaööen t baer ontboOen. Podj tminelbe fi noor Die beoeteajntfie Deo uianto enDe bat «f obe enDe pitna maer Die ftemnte nan «SbOe Dat fi Ijaer DerDemarf openbaren fimbe. Beo berben ttaujto quam bie ftemnte mit uroter tlaerbeit enbe feioe



tot Ijaer: <êoO moe plaria omoieöen iu oat glit fonöer anrte enöe orefe gaen lelt in Oat tloefter* «Bnöe mit Dien fdjepöe öie tlaertyeit nan öaen. Boe öodjte ft Oat oie ftemnte nan «&oöe mae. «Bnfi toedj alle liaer maerlthe tleöer nut enöe öette^aer hin= Oer Oaer meoe. «Bnöe ft tufteöefe en beualfe «Soöe enbe plaria enöe lajepöe al ftrepenöe uan öaen en 0^int ten tloefter maert. Boe ft noor öat tloefter quam öoe nam ft öie nootte open ftaen. «Bn ft 0bmt öaer in enbe ftoette toe enöe fi 0lnnt nooit in öat cloefter en nam alle öie öoten open. £bt gliim inöer herben enbe nam al baerbamjt legden op«Bnfer taroumen outaer. fri toedj bat babtjt an. «Bnbe boe fadj fi ooer oat beelöe nan plaria öie flotelen nam öentonuent lian0l}en. §>% gotöe öteflotelenanbaer enbe bnpeloe öeuotelit noor platten beelöe enbe qprat nrandjht baer utjebet. «Bnbe öaer na 0lnntfi in oie fatraftie enöe nam bie boben baer nut enbe otötmeeöefe inöen t^oer alfo bat betyootöe. Baer na bootöe fi an öie otlepe öattet t#t mar te metten te luöen. Boe Qtyinc fi totter tlotben enöe luöe te metten enöe fi bat altoeo an «Soöe enbe an plaria om 0ljenaöe. «Bnbe öoe quanten alle Oie nonnen te djoer enbe finujfyen metten aio fi gemoen maren. «Bnbe ^eatrno ©rumelöe altoeo ooer ftanöe. pier npement en mtfte nan Ijaer mam plaria baööe in baren gjjeöaente 0lieöient enöe liaööe bare ötenft mei bemaert. «Bnbe ^eatritn bemaeröe tromueltt baren öienft ooott bie ft eerft pladj te bewaren en ft öienöe «Sböe enöe plaria Oer moeöer «^oöo leer öeuotelit. Beo motuj^eno öoet öadj mao enöe öie meöue op ftont boe nam fp öie binöer oaer le00lien



op Oat beööe enöe gltröett nutter ntoeöero tleöer. <ën öie moeöer mao men) en fien mille niet maer fi gljebleuen maer. Boe mao öie meöue beöeouet enöe fi Ijaööe ontfermtujeit ooer Ote btnöee en en mtfte met mat fi Oaer nteOeöoenfimöe. «Tentetten mott ft te raöe enöe gbutt mitten tntien binöeren inöen tloefter totter anoifiên. «Bnöe leiöe Itoe öat ft een nroume giteïteebeeojt liaööe ett fi mao med) gelopen enöe liaööe tyaet btnöee öaer gtyelaten. Bie aböifte tauj öat Ote ïuttöer ftoeu maeen en mei gijeljauent. £>o leiOe fi totter uirötten: lionr öie htnöer bi u enöe fent öaglir Uco totten tloefter men lel iu te eten enöe te örintben gljeuen. «Bnöe noott mat Item gebrett öragltet gin öaer fotge noor enöe men lelt u mei lonen. Boe nam öie meöue öie mm oer mit baer enöe fi OefijtojOefe noott. «Bnöe bie moeöer uanöen binöeren mao mei te neeöenomöat fi ijoor ftinöer fo befotdtt mifte. «Bn fi leneöe noott taliebltt enöe meenöe naojt enöe öaaj om öie grote fonöen ötefi geöaen liaööe. «Bnöe fiftaemöetyaer öie (bnöe te biedjten. «Totte Oaer na fit quam Oie abt te ntfitieren of öaer net fonöerlime geftiet maer om bat te torrtgterett. Boe bie abt rjbr comen mao öoe mao j6eatritö in groten tmtuel mant öie öunel liaööe tyatt öie ftaemte benomen öoe fi öie fonöen öeöe mee mt gaf bt liaee bie ft aemte meber om bat fife niet bieujten en fouöe. «Bnöe öaeefi inöen dtoee mao in ijaer gjtjebet enbe in Oefen tunnel öaer tadt fi een tongbeltnt bi Ijaer gaen enbe meöer noor bi mit witten gbecleet. «Bnöe tyaööe een boot bint op fijn armen en tpeelöe noor öat öoöe bint mit enen roöen appel Oie tyi op marp enöe meber nmt. Boe
Éi
I



(eiDe Die nonne totten jong^eltnt: ttaaee om (peelt giji ooer Dat DoDe hint:' ttaant Dat hint en io oaer niet of uerbnjt. Bie jottgljelint feiDe: ©roume g# (egt maer: Dit hint en meet nan minen fpelen niet. KMO en meet oet «3*0 niet uan mueng^ebebe uan in natten nan u ftremt enDe nan tuner Dtoctulinen allo langde aio g# niet g^ebtedjt en ^ebt. fHtt it (egge iu gaet totten abt enDe biedjt alle iu tbnOen Ijoe groet enbe Itoe ftanOeltt Dat ö fijn. «BnOe (egt Item oet alle Die gratie Die ug^eftietio enDe tyi fel iu amolneren nan alle iu fonDen. «Bnbe Doe lutepDe Oie tongljelinc nan Daen. Beo motgbeno gtytnt Dele nonne totten abt of tyi om «Soös milieu tyaee biedtt moubetyoten.1^letoja.«Bn0efilfnp^ ueDer en fi iprat Itaer biedtt mtt fteepenben ogtyen en mit bitteren roume Deo tyerten nan begtyin ten eonbe: Itoe fonöeltt oat fi gtyeleeft baDDe enbe bat fi tmie hinöer tyaööe gljeutomten monenoe buten Den tloefter. «Bet meoe tb (eiDe fi Die gratie bie tyooe glteftiet mao en bat plaria bie moeöer «&oöo neer» tien jaer noor baer gtyeöient tyaODe. «BnOe oet tyoe Otejongtyelimtyaerg^eopenbaert^ bie abt: «ètyeloeft gtyeeert enbe gftebenebijt moet «lob toefen en plaria fijn lieuetnoeOer Dieiualöuo urienDeltt nemaeet tyeeft. Boe ftiDe tyi: Jt lel iu abfolneren nan alle urne fonDen Die gtjimigebterttt tyebt. «Bnöe tyi teibe noott tyi fouDe uan Itaer biedtt een lertnoen boen mer men en (bnbe niet meten mie Die nonne maer. ttëant Dat ftone mirabel Dat plaria gtyeOaen tyaODe Dat en fimDmen niet uer= ftutgtyen. Boe DeDe Die abt eenftrtnoenutttonuettt enbe leibe alle bie punten tyoe Datfe geftiet maren



op öat anDer fonOaren fllarta Ote moeöer <êoöo te
tronmeltlierötenenfouöenenöetnglteenmanltope uallen en fimöen. Bele abt toen) meöer tot finen tloefter enöe tyi nam Oer nonnen tune mnöer mtt Ijem en oronjtte tn fijn tloefter. <6nbe tytöeöe item oetöen öat tyalnjt an nanöer oeröen enöe fi bleoen #oöe ötenenöe tn öat tloefter. *6n öte nonne a£ea= trno öte öamte enöe looeöe «fooe altoeo en fiiarta fijn liene moeöer öat fi Itaer alfo nrienöeltt nootfien tyaböe. <&töe fi leneöe noott ntmmjnr ett öenoteltt <3oöe ötenenöe ett pfarta fijn liene moeöer al baer lenen lam enöe ftarf talinjlic
C^ettgoeöelere. «Êen jont bmeöer claeojöen ene ouöen en (prat: %eilige naöer mat it goeto tyote bat gaetmiten enen ote in enöe ten attöeren ote meöer mtt enbe uergtyete bat altetyant. Boe (prat bie ouöe naöer: Inme nemet öele fcotne enöe bremjet mi ben nol matero. Be bmeöer nam öe totfen mao gtyetyoer= wem enöe gtyint tot enen groten mater en fdjepte lange en ntemojmerf. <6nöairen bleef geen mater in ben totf enöe Ooe tyi moeöe mert enöe laety öat niet en tyalp öoe gtyittt tyi meöer totten ottöett naöer enöe fenöe tyoe öattet tyem gegaen mao enbe tyoe bat mater in ben notne niet blinen en mouöe. Boe tjirat bie ouöe naöer: «Seeft mi ben totf enbe laet nri tyem fien. Boe boot tyi tyem ben totf enöe öoe tyi tyem befooj fprac tyi: pn fiet bene fone öu en tyebfte ttonj niet al om npet gtyearbeiOet: tyoe mei öattet nn alfoeio öat in öen botoe geen mater gtyebleoen ruiofotyeefttyemöoetyöatmaterfunergemaftajen.



}öfo 0tjefdjtet ote t>t en een pgtyefira We öat moott <&oöo tyoott: tft öat tyf öat niet betyouöen en mad) foe maffityet tyem öodj öat fijn gtyeefte foe öat öte menfdie öen te talnjer moet fijn»



Be ptartalegenOen roetten tn tyetjaar t^tS noor 8>. f. nan f oon/ uttgeoer te HmfterOam / geOruftt Ooor Jitfy. <atfo>eoé en potten te^aarlem met een lettertune mt oe rn eemn/ genteoen Doorgerote De %etterfntOer.







AANTEEKENINGEN.
Bladz.
Van een monic die fijn ftemme fparen wouden . 3
leffen, leeffe, ftukken uit de H. Schrift die tijdens de mis worden gezongen of voorgelezen; niet te doen, niet noodig.
Van een biflcop 4
bedinghe, gebed; overmits, wegens; gerwen, kleeden voor den kerkdienft; toechde, toonde.
Van enen ridder die verarmt wort 5
fnode aventuer, ongeluk; ghelijc, gedaante; vorft, uitftel; verfet, verpand; fcier, fnel; wort fi ontflape, viel zij in flaap; benijtfte, behandelt gij vijandig; verfaghent, voorzagen erin.
Van twee jonghen monxkens exempel.... 8
over fijde, ter zijde; werdenten verfiende, werden hem ziende; gaers, gras. r^rt''
Een goet exempel vanden abt Julianus in den berge Sinay I2
ende Maria heeft dat lof van Martha, want door toedoen van Martha wordt Maria geprezen.
Van een jonc monickijn dat Onfe Vrouwe diende 
verfproken, berifpt; reventer, reefter, eetzaal van een kloofter.
Een exempel van den abt Ifaac die enen brueder veroerdelde 
vergaderinghe, kloofter; te mael, in hooge mate.



Bladz.
Van een heilich vader 14
heilich vader, pater; vergaderinghe, kloofter; van Yfayas een boec, Ifaia, 7, 14. „Zie een maagd zal ontvangen en een zoon baren" werd opgevat als een voorfpelling van Chriftus' geboorte; aenghebedet, toegebeden.
Van enen fcaepsherde 15
yet, foms; verbiten, doodbijten; aenverden, toefpreken; verfpreken, berispen; dat hine wachten foude, dat hij hem zou gadeflaan; ende wachten felve, en floeg hem zelf gade; clercksken, koorknaap; paefche, pays, bordje of plaatje dat de priefter aan het altaar kufte en dat vervolgens door een koorknaap bij de aanwezigen werd rondgedragen om te worden gekuft als fymbool van onderlinge liefde.
Exempel van Salve Regina 18
Salve Regina, Mater mife- Wees gegroet, o Koningin, ricordiae, vita, dulcedo, et Moeder van barmhartigheid, fpes noftra, falve. ons leven, onze zoetheid,
Ad te clamamus exfules, filii en onze hoop, wees ge- * Hevae. groet. Ad te fufpiramus gementes Tot u roepen wij ballingen, et flentes in hac lacrymarum Zonen van Eva. valle. Tot u fineeken wij, zuch-
Eia ergo advocata nos- tend en weenend in dit dal tra, fllos tuos mifericordes van tranen, oculos ad nos converte. Daarom dan, onze voorEt Jefum benedictum fpreekfter, fla op ons fructum ventris tui,nobis uwe barmhartige oogen. poft hoe exfilium oftende. En (toon ons na deze balO clemens, o pia, o dulcis lingfehap) Jezus, de geVirgo Maria. zegende vrucht uws
lichaams.
O goedertierende, omeedoogende, o zoete Maagd Maria.
Vanden jonghen kinde dat Jhefus teten boot. .18
alte, zeer; bedinghe, gebed; Ende foe hijt bad befach foet hem bad ghenuechde, En hoe meer hij het bezag, hoe meer het hem behaagde; wacht dijn kint, bewaak uw kind; rede, koorts.



filadz.
Van een jonc onnofel monickijn . . . . . .20
Sinte Bernarts oerde, Cifterciênferorde, die in de 12de eeuw nieuw leven kreeg door aerTH. Bernardus; dwalen, doeken; tot allen dinghen plach fi te fien, op alles placht zij toe te zien; proven, porties; tercietijt, dienft en tijd van negen uur 's ochtends; trouwen, waarlijk; werfcap, gaftmaal; prijm, de dienft: van zes uur 'sochtends; ymmen, hymnen; eerlike, eervolle.
Van enen riken clerc 23
clerc, geeftelijke; alte node, zeer ongaarne.
Een exempel van een fcaker 25
fcaecker, roover; hadde gheerne in miftroeste gevallen, neigde tot wanhoop.
Exempel 26
vertoenden hoer, vertoonde zich.
Van Marien beelde 26
Havenon, Avignon.
Een Exempel 27
Scaly Celi, Scala celi d. i. trap des hemels, Latijnfche verzameling van exempelen uit het midden der 14de eeuw; folaes, genot.
Van enen ridder 28
Sinte Bernaerts orde, zie Van een jonc onnofel monickijn; Cefarius, Caefarius van Heifterbach, zie Inleiding, blz. III; omdat hi priefter mochte werden, opdat enz.; vermident hem, fchroomden ervoor; convaerfen, leekebroeders; daerin bekenden fi, daaruit begrepen zij.
Exempel 29
convaers broeder, leekebroeder; "Onfer Vrouwen fouter, het pfalmboek van O. L. Vrouw, d. i. een middeleeuwfche bewerking der pfalmen, met toepaffing op Maria.



Van eens herden dochter
Bladz. •30
Ende want, en omdat; oetmoedelic, genadiglijk; covelen, monnikskappen.
Van een rijc man die in een oerde ghinc mer hi en woude dat vleyfche niet onberen .... 34
reventer, reefter, eetzaal van een kloofter.
Een exempel 35
Cantelberch, Nederlandfche benaming van Canterbury; cleerken, geeftelijken; ontbiet, gebiedt.
Een mirakel hoe Onfer Liever Vrouwen beelde fwetede •. f36
ropen, zijn ftem verheffen.
Van een clerc die begheerde Maria te fien. . . 36
clerc, geeftelijke; op dat ic iu eens mach fien, mits enz.; rechtevoort, terftond.
foldaen, fultan; alte, zeer; anders, althans; gaft meister, hij die in een kloofter met de ontvangft der vreemdelingen belaft is; vaddinc, halsketen; vertrecte, verhaalde; ontbiet u, laat u weten; wijlen, fluieren; fpeelres, fpeellieden.
Van een dief 42
in duechden die haer ontfankelic waren, door het betrachten van deugden die haar welgevallig waren; dat hi ten leften mitter dieften ghevanghen wort, tot hij eindelijk op heeterdaad betrapt en gevangen genomen werd; altehants, terftond.
Van een nonne die Beatriis hiete 43
dat fi over een droghen ende, dat zij overeenkwamen dat; verbernen, verbranden; prijm, de dienft van zes ■ uur 's ochtends; gheforget, gevreesd; meerre, grootere;
Van een foldaens dochter
37



Bladz
inflach, plotfelinge bekeering; ende wie fi toe hoorde, en tot wie zij in familiebetrekking ftond; wort fi ontflape, viel zij in flaap; hevet iu verbeden, heeft u door haar gebeden gered; ontboden, geboden; orleye, uurwerk; wel ghehavent, van het noodige voorzien; falichlic, zóó dat haar zaligheid erdoor bevorderd werd.
Een goede lere 51
altehant, terftond.







INHOUD.
Bladz.
Inleiding m
Van een monic die fijn ftemme (paren wouden . 3
Van een biflcop 4
Van enen ridder die verarmt wort 5
Van twee jonghen monxkens exempel. ... 8
Van drie broeders die Onfer Vrouwen Maria elc
een mantel maecten 9
Een goet exempel vanden abt Julianus in den
berge Sinay 12
Van een jonc monickijn dat Onfe Vrouwe
diende 13
Een exempel van den abt Ifaac die enen brueder
veroerdelde 14
Van een heilich vader 14
Van enen fcaepsherde 15
Exempel van Salve Regina 18
Vanden jonghen kinde dat Jhefus teten boot. .18
Van een goet man 19
Van een jonc onnofel monickijn 20
Van enen riken clerc 23
Een exempel van een fcaker 25
Exempel. , 26
Van Marien beelde 26
Een Exempel 27



Bladz.
Van enen ridder 28
Exempel 29
Van eens herden dochter 30
Van een rijc man die in een oerde ghinc mer hi
en woude dat vleyfche niet onberen.... 34
Een exempel 35
Een mirakel hoe Onfer Liever Vrouwen beelde
fwetede 36
Van een clerc die begheerde Maria te fien . . 36
Van een foldaens dochter 37
Van een dief 42
Van een nonne die Beatriis hiete 43
Een goede lere 51



1