ioio F ► * 54 H. VAN GELDER De Schepping (Wie met rein geweten spreekt of handelt, Dien volgt het geluk als de schaduw; Wie met boos geweten spreekt of handelt, Dien volgt het ongeluk als het rad aan het trekdier). P. Dz. VEEN & UITGEVER §& AMERSFOORT H. VAN GELDER De Schepping „Ouml Tatsavitur varenyam Bhargo devasya dhimahi Dhiyo yo nah pracodayat". Gayatrt. (Dat wij mogen bepeinzen het aanbiddelijke Licht van den goddelijken Savitril Moge het ons verstand voorlichten.) Aan mijn 1 eeraar A. L., als bewijs van mijn achting, opgedragen AMERSFOORT - P. Dz. VEEN - MCMXVIII VOORWOORD (~~^t TT et valt niet te weerleggen, dat, in den laatsten tijd, bij het meer I I ontwikkelde publiek, een groote geestelijke strooming kan worden 1 waargenomen. Het is dan ook niet te verwonderen, als onder I deze omstandigheden, talrijke werken het licht zien, die er naar M. A streven, een zoo ruim mogelijk inzicht te geven in die veel omvattende studie, die men terecht met den naam „Panfilosophie" betiteld heeft. Alhoewel het quantum van deze werken en werkjes tot een groot getal gestegen is, meen ik toch met het voorliggende boekje geen overbodig werk verricht te hebben. Ik heb hier dan getracht, een wiskunstig plan weer te geven van de „Schepping". Onnoodig is het, natuurlijk, te zeggen, dat dit alles slechts bij benadering te doen is. Hoe kan men immers het „Absolute", het „Ongeopenbaarde" in grove stof uitbeelden ? Zeer terecht merkte de groote alexandrijnsche kabbalist Philo op, dat men over den verborgen God, slechts door „ontkenningen", iets kan zeggen. Ik heb, in het hierna volgende, hoofdzakelijk de Godheid (Macrocosmos) behandeld. Hetzelfde is natuurlijk ook van toepassing op den mensch in het algemeen (den Microcosmos). Hier heb ik dan den weg uiteengezet, die zoowel God als Mensch moet afleggen, om tot het hoogste Einddoel te geraken. En hier nu juist schuilt de grootste vraag van het menschdom. „Vanwaar zijn we? Waartoe zijn we hier? en Waar zullen we ten laatste zijn?" Zonder dat we het, misschien, beseffen, hebben wij daar, door deze drie simpele vragen, een lang Pad geteekend, vol van tranen en droefenis en toch zoo noodig in de groote Evolutie. Niet voor niets zegt een mystiek spreekwoord: „De eenigste weg tot Volmaaktheid is de Onvolkomenheid!" En zagen we den mensch niet langzaam uit zijn geestelijke sfeer nederdalen, om, door de grove stof heen, zijn weg naar boven weder te vinden? Welnu: „Zoo hier, zoo ook hier boven". Ook de Godheid legt dezen weg af. Hoe zou Zij anders zich met het kleed van stof kunnen bedekken, dat wij, om ons heen, als de natuur aanschouwen? Maar laten wij dit niet, als een zekere categorie van menschen, als een egoïstische daad van den Eéne, gaan beschouwen; immers Hij offert zich om der wille van het dwalende menschdom, vrijwillig, niet vragende naar eenige belooning. En Hij verdraagt, zacht gewillig, de harde beschimpingen, Hem door betweters toegeslingerd; en offert Zich zoolang, totdat het geheele menschdom, als door één oog, zal zien, dat niet Zijn afspiegeling, maar Hij zélf „Het" is. Moge dan het bescheiden boekje dat ik U aanbied, een wegwijzer zijn naar het ware Pad. v. G. VERKLARINGVAN EENIGE VREEMDEWOORDEN Savitri. "Zon. Para-Btahma, Het ongeopenbaarde Alzijn. Het Absolute. Het „EnSoph" in de Kabbalah. Brahma, Het geopenbaarde Alzijn. Het „Kether" in Kabbalah. Monade, De Éénheid. De hoogste van de drie geopenbaarde Godheden. (Brahma, de eerstgeborene der Goden).1*) Svabhava, De natuur, zooals zij zich, onderworpen aan de wetten der stof, aan ons lichamelijk oog voordoet. Maya, De Stof. (De wereld als begoocheling).*) *) Edwin Arnold, Het licht van Azië. DE SCHEPPING Oondoorgrondelijk Begin! Een eeuw'ge sluier Bedekt Uw rein gelaat , Geen blik vermag, door 't mistig waas Te dringen, tot waar 't Geheim der schepping rust. Hoe verder men ook naar U zoekt, Te meer verliest men 't Spoor der Wenteling. Slechts als men een blik naar binnen werpt, Ontvouwt zich helder De Lotus van 't begin Er was een Niets en toch een Alles; Een Chaos was er en toch orde; En in die Ruimte zweefde eenzaam Het Para-Brahma van het Heelal. Hol weerklonk toen in de Leegte Het geklap van d'Arendsvlerken; Toch zou zelfs de scherpste ziener Vruchtloos naar dat Brahma zoeken. Een Lichtstraal, uit het oog van 't Brahma Voortgeworpen in 't heelal, Een Grondlijn vormde in de RuimteEen Basis van Rechtvaardigheid. En op die Basis stond een Cirkel, Opgaande in de Ledigheid; Het wonder dat hier thans geschiedde Het menschbegrip te buiten gaat. Hier werd dan, door een halven cirkel, Een geheelen weêr gevormd, Regelmatig rond van omvang; Een koorde was het evenwel Slechts, van een stoffelijken cirkel Een tweede cyclus toen ontstond. Zijn centrum in het punt van uitgang Lag, van den eersten merediaan. De Groote Denker toog aan 't werk. Langzaam daalde Hij terneer Langs den Cirkel en bereikte De Basis van Rechtvaardigheid. En zoo gebeurde d' eerste daad dan.... Het Para-Brahma van het Heelal Was, na een tijd van rust, opnieuw weêr Tot den kring der Schepping afgedaald. De eerste Cirkel — de „Monade" — Opende zich, als de Lotusbloem Bij het aanzien van de mane, En zij zonk, zonk en zonk Een spiegelbeeld zich daarna vormde, Een nieuwe cirkel toen ontstond. Een diep, diep water lag er onder De Basis van Rechtvaardigheid. En evenals de Maagd bevangen Wordt, door den adem van den Geest, Zoo werd het ook dit diepe water Door het hoog're spiegelbeeld. Maar de Godheid zonk, begeerig naar leven, Langs den nieuwen cirkel af; Doch bij het einde van het water, Lag daar, voor haar, duist're stof. Lager zonk Zij en Haar oogen Sloten zich voor het geesteslicht. Haar gevoel geheel versteende, Haar adem tot een ijstocht werd. De Svabhava was geboren Stof omknelde vast haar leên. Hechter sloten steeds de banden Haar, benauwend, om 't lijf. Verblind als zij was, aanzag zij het beeld van Het water, als Godheid zelve. En bouwde zich, in haar hoogste punt, Haar eigen „Hoogste machten". Vreemde handeling, voorwaar, daar Waar een Godheid zelve, zich Onder d' eigen Godheid stelt en Zoo gewerd der menschen schepper. Krachteloos wapen in de handen Van de groote Oer-Godheid, Was ze nu de blinde spiegel Van der menschen wezenheid. Nog kwam, van boven af, een lichtstraal, Als een lichtende gezant Van den eersten cirkel, naar de Diepste diepten afgedaald. Maar haar rein etherisch licht brak Tegen doffe stof heidsmuren af. Tevergeefs! Der Godheid Lotus Had in blinde, duist're aard Haar groene wortelen reeds geschoten. De eerste stof mensch toen ontstond; Door onwetendheid meegesleurd met Den storm van Noodzakelijkheid, Maar op de doffe, zwarte basis Staande, van der dwaling smart, Zag hij opwaarts en aanbad hij De nieuw-gevormde Godheids-macht, Het drietal groene Maya-wortels Der gele Godheids-Lotusbloem. Aanbad hij dus de schijnweerkaatsing Van zijn eigen spiegelbeeld! Arme wezens! Tot aan de stonde Van erkenning, zult ge, zoo Aan Maya vastgeklonken, Uw wenteling nog moeten gaan! Gij zijt de Velen van den Eenen; Gij zijt de Eene van het Al; Gij zijt het Al van den Brahma-adem; Gij zijt de Adem van het Begin! Erkent Uzelf en richt Uw blikken Naar een hooger Hemeloord, Ziet! Vanuit de verten, wenkt U Uwer ziele zielheid ziel AANTEEKENINGEN Blz. 7, strophe 1. Is de mensch niet altijd geneigd, de dingen, welke meer of minder onverklaarbaar voor hem zijn, voor verre van hem gelegen te beschouwen? Voelende den band, die er moet bestaan, tusschen hem en „iets Onuitspreekbaars" en welke band hem ook verbindt met het geheele overige menschdom, wil hij deze vinden, door in anderen, buiten zich, te zoeken 1 Het Spoor der Wenteling is de Natuur, als uitkomst van het Punt van den Eeuwigheids-Cirkel, waarop zij zich bevindt. In het laagste punt ligt dan de, ons omringende, Stoffelijkheid. En zie! Nauwelijks heeft de mensch — het geïndividualiseerde zelf —« rustig den blik in zijn eigen ziel geworpen, of langzaam, maar duidelijk, ontvouwt zich daar het eens zoo raadselachtige vraagstuk van bestaan, herkomst, doel, en bovenal van het „Onuitsprekelijke" zelf. Blz. 7, strophe 3. In oorsprong is er niets dan geest en in dien geest de Geest-zelf. Het is de groote Oer-denker, waar alle latere denken slechts een afspiegeling van is. En zoo vliegt Hij, onzichtbaar, onhoorbaar, onvoelbaar, op zijn arendsvlerken (de arend is het symbool voor „Denkkracht") door de ruimte, die slechts door hemzelf gevuld wordt. Bk. 3, strophe 4. Het oog van Brahma jfj de punt. Door het concentreeren van den Oer-denker, vormt zich de eerste openbaringsvorm: de punt. De lichtstraal — de lijn. Nadat de punt geschapen is, ontwikkelt deze zich tot een rij van punten, een lijn. Lichtend, door de haar bezielende Godheid. Blz. 7, strophe 5. Een lijn met begin noch einde verbond de uiterste punten met elkaar. Het was de cirkel, wiens middelpunt overal en omtrek Nergens, in de Ledigheid opgaande is. Blz. 8, strophe 1. En toch! als wij, met ons begrensd gezicht, een blik konden werpen op dat Begin, zouden wij niets van dit alles bevatten! Want voor ons stond daar slechts een halve cirkel. De onderste helft was er niet. Want alle ding wordt bepaald door een grens, dus elk ding wordt omgrensd, omcirkeld, door wat het niet is en de dingen die wij waarnemen zijn slechts „deelen," halve cirkels. De begoocheling ligt hierin, dat wij de „deelen" voor Waar houden. Maar bedenkt dan wel: Er was slechts Geest. Doch een begin- en eindlooze Geest. Blz. 8, strophe 2. En de Geest stond te midden van den cirkel en de Ujn. En zoo ontstond een derde lijn: de Meridiaan. En als deze dan, vanuit de lijn, den cirkel bereikte, ontstond daar een tweede cyclus 1 Het was de geboorte van de hoogste Drie-Eenheid. Daar stonden Brahma, Vishnu en Siva. (De Schepper, de Onderhouder en de Vernieler). Brahma de Middellijn, Vishnu het Laagste Punt, en Siva het Hoogste. Want er zal geen stofje in de eeuwigheid verloren gaan; er is geen Vernieling, of zij gaat met een hoogere Opbouw gepaard. Zoo werd hier dus geboren, de Spiegel van de allerhoogste Rechtvaardigheid. (De Trimurti van de Boeddhisten, afspiegeling van den namelooze driehoek „Aum"). Blz. 8, strophe 4. „Het Para-Brahma, was na een tijd van rust, opnieuw weer tot den kring der Schepping afgedaald". Het is de grootste bewaarheding van de wet, dat er „begin noch einde" is, in het heelal. Het ééne vloeit slechts uit het andere voort. Geen rijkdom, of hij ontstaat uit armoede. Geen zwakte, of zij ontstaat uit sterkte. Geen zwart, of het ontstaat uit wit. Hoe zoude ik de deuren van het geluk kunnen binnentreden, als ik niet het veld van het ongeluk achter mij kon laten? Ja, hoe zouden zich de poorten des Doods voor mij openen, als ik niet, in het „Levensatrium" met spanning „het oogenblik" verwachtte? Zoo ook de Godheid. Hoe zoude Zij zich laten dalen tot den kring der Schepping, zonder te zijn gekomen uit de sfeer van Goddelijke Rust; de éénige, ware, absolute Sabbath. En ééns zal de tijd komen, dat Zij zich zal terugtrekken van deze aarde; het zal de zevende dag zijn van de scheppingsweek. Doch zes volle dagen zal het menschdom door moeten gaan, om op te klimmen tot den tempel van „Harmonie". Blz. 8, strophe 5. Hier is het oogenblik gekomen, waarop de Monade, de „Eenheid", het „man-vrouwelijke", zich splits in de Duade, de „tweeheid", „positief en negatief", „man en vrouw". Blz. 8, strophe 6. Het is het water der Leering, waar doorheen nu den weg gelegd is, welke de dalende Godheid moet begaan. Blz. 8, strophe 7. „De Geest Gods broedde op de Wateren". En zoo brak het tijdstip aan van de Geboorte van het Spiegelbeeld: De Stofheid. (De Natuur: de Mensch.) Blz. 9, strophe 1. „Maar de Godheid zonk, begeerig naar leven". Als wij, boetvaardig, aan het einde onzer hemelsche reis zijn gekomen, kennen wij slechts één begeerte: „de wil om te leven ( fT"^"^ )"• Het is niet de vergankelijke, aardsche schittering, die ons dan aantrekt; neen, maar dan is eindelijk de tijd aangebroken, dat wij door nieuwe daden, dé ouden kunnen verbeteren. Dat is onze levensdrang. Want slechts hier, in de stof der stofheid, is de plaats gelegen van boetedoening en verbetering en, tenslotte, van overwinning. Niet den leugenachtigen asceet of den kluizenaar zal de overwinning zijn, maar hem, dien den moed bezit, zich onder het menschdom te begeven. En zijn wij niet slechts het spiegelbeeld van het Hoogere? Wie was het dus, tenslotte, die zich het eerste in den staat van boetedoening begaf, doch vrijwillig en vlekkeloos? De „Godheid". Offert dus, op Uw ziele-altaar. Uw schoonste offers, voor Hem, die het grootste offer van Zijn Leven niet spaarde 1 Blz. 9, strophe 4. De mensch, staande op de basis der menschheid, de „Dwaling" (want door het dwalen dwaalt hij), ziet omhoog naar zijn onmiddehjken Schepper „Nna". Doch hij vergeet, dat ook tra, op zijn beurt een afspiegeling, een geschapene van 'tb (de Almachtige) is, en juist dit is het voornaamste punt zijner dwaling. Want nu laadt hij zijn misstappen op dezen Schepper. Hij gelooft aan de af kooping van schulden, door uiterlijke en innerlijke lichaamskastijding, en als belooning een rustig leven na den dood. In plaats van, tijdens zijn leven, door ernstige overpeinzing, de fouten te herzien, om, na den dood, een hooger leven tegemoet te kunnen treden. En dan eerst ziet de mensch, hoe hij zelf zijn eigen schepper is. Want, door zijne vele fouten, wordt de begeerte in hem wakker, om. wedergeboren, de oude fouten te verbeteren en te doen afsterven. Maar wanneer eenmaal de keten is afgesneden, die hem met het Hoogere verbond, wanneer de stof vaster dan voorheen om zijn lendenen sluit, dan wordt de oude gelofte weder vergeten en nieuwe schulden worden gemaakt tegenover de Rechtvaardigheid. Doch eindelijk, na vele, vele levens, breekt dan de Zon der Kennis door, en zien we in, hoe verkeerd wij gehandeld hebben! Bk. 10, strophe 2. Groen is de kleur der Aarde; in het algemeen: de Materie. Bk. 10, strophe 4. De Schepper tna. als voortbrengende drieëenheid. B IJ DE TEEKENING De latijnsche zin: „Ego sam qui sum": „Ik ben die ik ben", heeft betrekking op de Godheid. „Ego" is het Para-Brahma. „Qui" is zijn afspiegeling^ de „schepper". Het rechter-„sum" is het „begin"; het linker-„sum" het „einde". Beiden in één principe (het Man-Vrouwelijke, het Para-Brahma) vereenigd. Vergelijkt Openb. 1:8: „Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde, zegt de Heer, die is en die was en die komen zal, de Almachtige", Verder 1:11: „Jk ben de Alpha en de Omega, de eerste en de laatste". De Sanskriet-zin: „Aam/Mani Padmei Aam!": „Auml de Edelsteen in de Lotus-bloem 1 Autn!" „Slechts in de Bloem zelf, niet in Wortels, is de honing verborgen; Zoekt niet in de Modder, maar boven het Water; Daar heeft zich de Lotus tot een schoone Bloem ontwikkeld; immers het Water wiesch de Modder weg". „Sêtyan na 'sti paro darmah": „Er is geen Godsdienst boven Waarheid". nv = Almachtige. nis = Schepper. pHï = Rechtvaardigheid. ü»p = Waarheid. DnWD = Dwaling. Skow = Noorden (ook linker-zijde: Gerechtigheid). wd = Winter (de Denker). mto = Oosten. 3»3n = Lente (de Aar). pp — Zomer. j»0» = Zuiden (ook rechter-zijde: Vastberadenheid), tx3 = Herfst. d* = Westen. H, 1. = het Man-Vrouwelijke element. De Schepper en het Geschapene in één Principe vereenigd. 3, 2. = de splitsing van' het Manlijke en Vrouwelijke element. De „Geestelijke Schepping". J, 3. =* uit het Manlijke en Vrouwelijke element wordt het Water geboren, (Rede-Wijsheid-Verstand; Geest-Ziel-Lichaam; Vader-Moeder-Zoon; enz.) i, 4. = Daling in de stof. De „Stoffelijke Schepping", n, 5. = Rechtvaardigheid. Verstand. Verbetering. 1, 6. = Harmonie. ?, 7. = De Volmaakte Mensch; Pythagoras beteekent het als volgt: volmaaktheid; onsterfelijkheid; evenwicht, n, 8. = evolutie; reactie; afscheiding. 19, 9. = Weder-één-wording met den Geest. 10. = de Godheid (bestaande uit 1 en 0; dus het Ongeopenbaarde in het Geopenbaarde. 3 = Godheid (geopenbaard) 3 + 4 = volmaakte mensch. Qui, Groen: de kleur der Aarde. (Hoop op bevrijding), (de Wortels). Ego, Geel: Hoogste Verstand, (de Bloem). De 4X3 Teekens van den Dierenriem worden verdeeld in: 3 Vaur-Teekens: Aries (V), Leo(fö), Sagittarius (>?); 3 Ltichf-Teekens: Gemini (n), Libra (=Q=), Aquarius (s:); 3 Warer-Teekens: Cancer (22), Scorpio (ni), Pisces(DC); 3 Aarde-Teekens: Taurus(ty), Virgo(n»), Capricornus (X). Boven alles staat het Centrale Vuur. Uit dit Vuur komt de Aether (Lucht) en door verstoffelijking wordt Lucht tot Water en Water tot Aarde. Het is daar, het Vuur, de Centrale Vlam. Het daalt omlaag, om eens weder hooger te kunnen stijgen! Maar ziet! Bij het dalen breekt de Levenssnaar in drieën: Het Hart, de Kracht (Leo-de Leeuw) en aan de zijden: de Gedachte (Ariesde Ram) en de Wil om te Leven (Sagittarius - de Boogschutter). En zij zonk. de Vlam, en werd Aether (Lucht). De Kracht (Leo) werd Rechtvaardigheid (Li'èra -de Weegschaal). De Gedachte (Aries) werd Werkkracht (Gemini - de Tweelingen) en de Wil om te Leven (Sagittarius) werd de Helpende Kracht van het komende Organisme (Aquarius - de Waterman). En onder den Aether lag het diepe Water. Daarin weerspiegelde de Rechtvaardigheid (Libra) zich als Voortbrengende Kracht (Scorpio de Schorpioen). De Werkkracht (Gemini) weerspiegelde in het Levensprincipe (Cancer-de Kreeft) en de Helpende Kracht (Aquarius) in het GoddelijkrMenschelijk Principe (Pisces - de Visschen). Want het is op deze basis, dat het menschdom deels bewust, deels onbewust voortgaat. Onder het Water lag de Stof. Ziet! daar in dat laagste ligt bet spiegelbeeld van het Allerhoogste, Immers het Hart (Leo) werd hier de Maagd (Virgo~de Maagd). De Gedachte (Aries) werd het Gevoel (Taurus- de Stier). De Wil om te Leven (Sagittarius); de Handeling {Capricornus - de Steenbok). Deze 12 Zodiacale Teekens liggen rondom ons Zonnestelsel. De esoterische leer zegt ons, dat deze Zodiacale Teekens 12 Hierarchiëen vertegenwoordigen, welke ieder met haar verbyzonderde kracht, op onze aarde inwerken. Aries komt overeen met het „Noorden" en den „Winter". Capricornus met den „Zomer" en het „Zuiden". Het hebreeuwsche woord voor „Noorden" is ook „Linkerhand" of „Gerechtigheid". Het is het type van den „Grooten Denker". Het „Zuiden" komt overeen met „Rechterhand" of „Wilskracht". De „Denkkracht" wordt dus gevolgd door de „Handeling". Ook de Planeten vervullen hun rol in de esoterie. De „Denkkracht" moet spontaan (Mars) zijn, om een zuivere (Saturnus) „Handeling" tengevolge te hebben. Kust Aries tot de Zon, is dus de „(gedachte geheel naar het beeld van de Godheid (Zon), dan zal Caprkornus ook tot Mars rijzen, want dan zal de „Handeling" ook „krachtig" zijn. Daalt Aries tot Venus (Venus hier in de minder goede beteekenis) dan is de „Gedachte" „zelfzuchtig, onregelmatig", en zal de „Handeling" tot „zwakheid, negativiteit" dalen (de Maan). De lijn Aries—Capricornus, of Noorden—Zuiden, Winter.—Zomer, symboliseert dus de Godheid en de lijn Oosten—Westen, Lente— Herfst, Sagittarius—Taurus, de Menschheid. De Zon O uit zich gunstig in Geest, Wil, ongunstig in Wispelturigheid. De Maan J) uit zich gunstig in Ziel, Verstand, ongunstig in Zwakheid, negativiteit. Mercurius ^ uit zich gunstig in Begrijpen, ongunstig in Oppervlakkigheid. Venus °- m | ,, „ Edelmoedigheid, ongunstig in Zelfzucht. Marscf „ „ „ „ Kracht, ongunstig in Hartstocht. Jupiter 2|. Vrijheid, „ „ Onverschilligheid. Saturnus b „ | „ „ Zuiverheid, „ „ Bekrompenheid. Uranus „ „ „ „ Intuïtie, „ „ Verwardheid. Neptunus „ Extase, „ „ Onmatigheid. Positief of electrisch zijn: de Zon, Mars, Jupiter en Uranus. Negatief of magnetisch zijn: de Maan, Venus, Saturnüs en Neptunus. Man-Vrouwelijk is Mercurius. Zoo toonen de planeten in de driehoeken van het Manas(ziele)teeken, de opwaartsche Weg der Menschheid. Door Saturnus: zuivere Overpeinzing tot Neptunus: Extase-Gevoel. Van Neptunus tot Venus: ruimer Inzicht. Van Venus tot de Maan; Zieleleven. Van de Maan tot Jupiter: Vrijheid der Ziel. Van Jupiter tot Uranus: Helderzien. Door Uranus tot Mars: Geesteskracht; van Mars tot de Zon: Eenwording met den Geest. □ TYP. BOEK- EN KUNSTDRUKKERIJ Q. J. VAN AMERONOEN AMERSFOORT