1025 De Hoofdelike Omslag in de Friese Gemeenten. □ □ O □ RA PP O RT, BETREFFENDE DE WIJZE WAAROP DE PLAATSELIKE BELASTING, BEDOELD IN ARTIKEL 240c VAN DE GEMEENTEWET: „EEN HOOFDELIKE OMSLAG OF ANDERE DIREKTE BELASTING NAAR HET INKOMEN," IN DE FRIESE GEMEENTEN WORDT GEHEVEN. UITGEBRACHT AAN DE FEDERATIE DER SOCIAAL-DEMOKRATIESE =*= ARBEIDERSPARTIJ IN FRIESLAND = 'i DOOR K. R W. BESUIJEN, LID VAN DE GEDEPUTEERDE STATEN VAN FRIESLAND . EEUWARDEN ■ MEIJER & SCHAAFSMA F 21 De Hoofdelike Omslag in de Friese Gemeenten. □ □ □ □ RAPPORT, BETREFFENDE DE WIJZE WAAROP DE PLAATSELIKE BELASTING, BEDOELD IN ARTIKEL 240c VAN DE GEMEENTEWET: „EEN HOOFDELIKE OMSLAG OF ANDERE DIREKTE BELASTING NAAR HET INKOMEN," IN DE FRIESE GEMEENTEN WORDT GEHEVEN. ELEKTRIESE DRUKKERIJ VOORWAARTS, GED. SLAAK, ROTTERDAM DE BELASTINGEN DIE DE GEMEENTEBESTUREN KUNNEN HEFFEN. Hoewel de opdracht tot de samenstelling van het Rapport zich beperkt tot een overzicht van de wijze, waarop in de Friese gemeenten de Hoofdelike Omslag wordt geheven, is het niet ondienstig de taak enigszins uit te breiden en ook vast te stellen, welke andere plaatselike belastingen in Friesland worden ingevorderd en tof welke bedragen. Vooral omdat een overzicht van de gegevens betreffende de Hoofdelike Omslag, nis 't ware vanzelf uitnodigt tot het onderling vergelijken van de belasting-toestanden in de verschillende gemeenten en tot het trekken van konklusies, is het gewenst dan ook zorg te dragen, dat zoveel mogelik gegevens worden verschaft, wélke de gelegenheid bieden tot het maken van juiste gevolgtrekkingen. Juiste gevolgtrekkingen omtrent de belastingdruk in een zekere gemeente kunnen bijvoorbeeld niet gemaakt worden, wanneer men naast de regeling van de Hoofdelike Omslag, niet tevens bekend is met het getal opcenten, dat op de hoofdsommen van de grond- en personele belasting wordt gelegd, als men niet weet of er een straatbelasting wordt ingevorderd, enz. enz. Wij, gaan derhalve eerst na, welke belastingen door de gemeentebesturen tot dekking der plaatselike uitgaven kunnen worden geheven. Die vinden wij opgesomd in artikel 240 der Gemeentewet. Dit artikel luidt: 240. Tot dekking der plaatselike uitgaven kunnen de gemeentebesturen de volgende belastingen heffen: a. opcenten op de hoofdsom der grondbelasting; b. opcenten op de hoofdsom der personele belasting; c. een hoofdelike omslag of andere direkte belasting naar het inkomen; d. een belasting op de honden; e. een belasting op toneelvertoningen en andere openbare vermakelikheden; f. de rechten, lonen en andere gelden, bedoeld in art. 288; g. de belasting, bedoeld in art. 239; h. belastingen, waarvan de heffing krachtens biezondere wetten geschiedt. Bovendien mogen biezondere belastingen worden geheven: i. wegens gebouwde eigendommen, die zelve of wier aanhorigheden aan de openbare straten of wegen der gemeente belenden, en J. wegens gebouwde eigendommen en hun aanhorigheden, die gelegen zijn in bepaalde gedeelten der gemeente, een en ander naar grondslagen, volgens welke van de belastingschuldigen in billike evenredigheid een bijdrage gevorderd wordt in de kosten ten laste der gemeente komende; in het geval onder i voor aanleg en onderhoud der straten of wegen, voor hun verlichting en voor afvoer van water of vuil van de in de belasting vallende eigendommen; in het geval onder j ten behoeve van de aanbouw in de aldaar bedoelde gedeelten. De laatstgenoemde belasting mag alleen wegens de na invoering der belasting gestichte gebouwen en hun aanhorigheden worden geheven. Verder is nog van belang te vernemen dat art. 242 bepaalt dat het getal opcenten op de grondbelasting voor de gebouwde eigendommen kan gaan tot 40, voor de ongebouwde tot 10, terwijl artikel 247 bepalingen treft aangaande de opcenten op de personele belasting, die voor alle aanslagen gelijk blijven tot zij 50 in getal zijn, om daarna volgens in de verordening aan te geven wijze te stijgen in verband met een stijgende huurwaarde. STAAT I (zie pag. 8 en 9) geeft nu aan welke belastingen in de onderscheidene Friese gemeenten worden geheven, terwijl de bedragen zijn genomen uit de laatst vastgestelde gemeenterekening, zijnde die van 1912. Het bevolkingscijfer, dat ter vergelijking is bijgevoegd, is dat van 31 Desember 1912 of, zoals in de kop wordt aangegegeven, 1 Januarie 1913. De eerste 4 kolommen lopen over artikel 240a Gem.W. (zie boven), iedere verdere letter uit het artikel der Gemeentewet — men leze het in de kop — heeft zijn eigen kolom, behalve 240c, want c is de alinea betreffende de Hoofdelike Omslag, die later afzonderlik en uitvoeriger wordt behandeld in de staten III, IV en V. _ .J. w.. Tot veel opmerkingen geeft deze staat I geen aanleiding. Wrj konstateren dat in alle gemeenten het 'maksimum getal opcenten op gebouwde en ongebouwde eigendommen wordt geheven. Voor zover dat de ongebouwde eigendommen betreft zal dat zeker veel instemming verwerven. Het is nog de enige manier om de uitwonende eigenaren in de gemeentelasten iets te doen bijdragen en vooral voor plattelandsgemeenten, die dikwels gebukt gaan onder de afwezigheid van hen, wier bezittingen de gemeente in waarde doét stijgen of op waarde doet blijven, men denke aan wegenverbetering en -onderhoud, is deze belasting een^zeer gewenste, waarvan alleen maar jammer is, dat het wettig maksimum niet hoger gaat dan 10 %. Over deze uitwonenden een kort woord. Vóór 1851 werden in onderscheidene gemeenten omslagen uitgeschreven waardoor de geërfden, die buiten de gemeente woonden, en die bij de welstand der gemeente een; groot belang hadden, in billikheid meedroegen in de lasten die voor het goed bestuur dier gemeente noodzakelik waren. Doordat de Gemeentewet van Thorbecke (1851) een limitatief belasting-artikel opnam, d.i. een artikel waarin de belastingen, welke geheven mogen worden speciaal zijn aangewezen en andere dan de daarin genoemden niet in aanmerking komen, vervielen de bovenbedoelde omslagen over uitwonenden. De opcenten op de grondbelasting der gebouwde en ongebouwde eigendommen werden in diezelfde wet respektivehk tot een maksimum van 15 en 10 procent toegelaten. Voor het gebouwd werd dit in 1865 tot 40 verhoogd. De bezitters derhalve van woningen, waarvan de waarde ontegenzeggelik nog meer afhankelik is van een goed gemeentebeheer dan de waarde van ongebouwde grond, konden dus wat meer belast worden in 't belang van de gemeentekas en zonder dat zij- zich door de vlucht uit de gemeente konden bergen. Maar deze verbetering in de wet van 1865 kwam in de eerste plaats de stedelike gemeenten ten goede. En toch, als men bedenkt dat de grond in vele Friese gemeenten grotendeels aan uitwonenden' behoort — Hemelumer Oldephaert en Noordwolde heeft b.v. een grondbezit dat voor tweederden aan uitwonenden behoort —, dan ware een verhoging van het maksimum voor ongebouwd, voor ons gewest, heel wat verkieseliker geweest. Toen dan ook de toestand in Friesland en Zeeland m de plattelandsgemeenten bepaald zorgelik werd, is door de ontwerper der fiksatiewet van 1885 een poging gedaan om aan het euvel, door uitwoning ontstaan, tegemoet te komen. In het ontwerp-wet werd voorgesteld de maksima te brengen op 60 opcenten voor gebouwd, 40 voor ongebouwd. Maar de regering handhaafde de 40 opcenten voor ongebouwd niet en bij de behandeling in de Kamer werd een amendement — 50 voor gebouwd, 20 voor ongebouwd — verworpen met 41 tegen. 34 stemmen. Nog is in 1897 een poging aangewend om het maksimum voor de opcenten op ongebouwd te verhogen, in die zin dat het mogelik werd ten hoogste 20 buitengewone opcenten te heffen, die dan door een regeling van aftrek, speciaal op de landelike forens, de uitwonende eigenaar zouden drukken. Maar wederom wist het grondbezit de overwinning te behalen, met 47 tegen 39 stemmen. Zo weet reeds meer dan 60 jaar het maksimum van de opcenten op ongebouwd zich op 10 te handhaven. „Toch", zegt professor Oppenheim, „is het niet te verdedigen, dat de kapitalist van buiten, die land koopt als geldbelegging, niet wordt betrokken in de lasten in de gemeente waar zijn DE HOOFDELIKE OMSLAG. I. Overzicht sedert 1851 Een hoofdelike omslag of andere eigen direkte belasting bestond reeds in bijna alle landgemeenten en onderscheidene steden van ons land voor de invoering der Gemeentewet van 1851. . . cc Hy* bleef ook toegestaan als middel van belastinghetfing m het limitatief belasting-artikel, hetwelk Thorbecke in zyn Gemeentewet wist opgenomen te krijgen. Evenwel was de wetgever dit soort belasting niet genegen en gaf het een plaatsje in de laatste rij. Ze zou eerst mogen worden /geheven als het middel der plaatselike opcenten, die op alle daarvoor vatbare rijksbelastingen, met uitzondering van hei patentrecht, binnen) wettelike grenlzen mochten worden gelegd, een heel eind ver was aangesproken. Eerst in 1865 braken voor de Hoofdelike Omslag beter dagen aan. In de wet van 1865 werd definitief gebroken met de heffing van belastingen op voorwerpen van verbruik — gemeentelike akcijnzen —. *) De wet liet nu toe als belastingen: Opcenten op de Eijks direkte belastingen, binnen zekere j§T 6 h z gu • Een Hoofdelike Omslag of andere eigen gemeentelike belasting „naar grondslagen die voor een redelike maatstaf van het inkomen konden worden gehouden." Een belasting op de honden en op de publieke vermakelikIigcIgd De rol in het belastingstelsel aan de Hoofdelike Omslag toebedeeld zou nog groter worden, wijl de regering, die m 1865 als vergoeding voor de afschaffing der. plaatselike akcynzen aan de gemeenten een groot deel van de inkomsten uit de personele belasting had afgestaan, deze uitkering by de wet van 1885 ging fikseren (vastleggen). . , ■ Terwijl dus de gemeentelike uitgaven door de zich uitbreidende taak der gemeente, vooral op sociaal-ekonomies terrein, een sterke neiging tot uitzetting vertoonden, werd een voorname bron van inkomsten (een deel der personele belasting) van zijn expansie beroofd. Men moest dus wel zijn toevlucht nemen tot de enig overblijvende bron, de Hoofdelike Omslag. Begrijpelik is dat de raden, bij het doordringend besef dat de belasting behoort te worden geheven naar draagkracht, een *) Uitgezonderd voor Vliesingen, Den Helder, Vlieland en Hellevoetslute. Opgemerkt dient nog dat het Bildt en Leeuwarderadeel in het bezit zijn van verordeningen, waarbij een stijgend bedrag voor noodzakelik levensonderhoud wordt in rekening gebracht. Leeuwarderadeel laat van een inkomen van f 350.— een bedrag van f 340.— onbelast, bij f 375 blijft onbelast f 360 en wordt belastbaar f ■ 15.— „ , 400 „ „ » 370 „ „ „ ., 30 — „ „ 425 „ „ „ 380 „ „ H « 45.— • enz. enz. enz. „ „ 900 „ „ „ 500 „ „ h 400 — waarna het onbelastbaar deel f 500.— blijft. Het percentage van aanslag is dan voor alle belastbare inkomens gelijk. Waarschijnlik zijn deze beide verordeningen naar het model, aangegeven in een Gids van Bierens de Haan en Bahusen in 1901 verschenen. Dit soort regeling, waarbij een klimmend bedrag onbelastbaar blijft, is niets anders dan een omgewerkte progressie; er moet om binnen de progressiegrens yan de wet te blijven, gezorgd worden dat van een inkomen gelijk aan het 2y2-voud van de kleinste aftrek niet meer dan het 1%-voud van deze aftrek onbelast blijft. In bovenstaand geval dus mag van 2V2 X 340= f 850.— niet meer dan 1% X 340 = f 595.— onbelast blijven. De bovengenoemde Gids noemt deze methode een „vertaling" van het artikel uit de Gemeentewet. M.i. is deze „vertaling" in strijd met het voorschrift van art. 243 IV en zal ze alleen de goedkeuring hebben kunnen verwerven op grond van art. 243 V 2e alinea. Er is namelik in art. 243 nog een onderdeel V, zie pag. 20, hetwelk geen nadere uiteenzetting eist. In de 2e alinea van dit onderdeel wordt aan de gemeenten het recht gegeven onder sommige omstandigheden af te wijken van de regelen in onderdeel III en IV' gesteld, mits de verdeling der lasten daarbij niet aanmerkelik verschilt van die, welke bij opvolging van die regelen zou worden verkregen. Alvorens van het onderwerp „progressie" af te stappen, geven wij hier éen van de duidelikste progressie-tabellen die wij in de verordeningen aantroffen. Zij is uit de verordening van de gemeente Schoterland. 1 | 2 3 4 5 6 Klasse BELASTBAAR INKOMEN waarnaar de aanslag in elke klasse wordt berekend. Percentage dat van 't belastbaar inkomen wordt geheven Bedrag der belasting van het belastbaar inkomen Bedrag der belasting van de toenemingen van hei belastb. inkomen Percentage van de toenemingen van het belastbaar inkomen 1 Van / 1 tot en met ƒ 50 3,20 ƒ 1.60 ƒ 1.60 3 2 2 51 100 3,25 3.25 1.65 33 3 101 150 3,30 4.95 1.70 3,4 4 151 200 3^5 6.70 1.75 3,5 5 201 250 3,40 8.50 1.80 3,6 6 251 300 3,45 10.35 1.85 3,7 7 301 350 3,50 12.25 1.90 3,8 8 351 400 3,55 14.20 1.95 3 9 9 401 450 3,60 16.20 2.— 4 10 451 500 3,65 18.25 2.05 4,1 U 501 550 3,70 20.35 2.10 4.2 12 551 600 3,75 22.50 2.15 4,3 13 601 650 3,80 24.70 2.20 4 4 14 651 700 3,85 26.95 2.25 43 15 701 750 3,90 29.25 2.30 4 6 16 751 800 3,95 31.60 2.35 4 7 17 801 850 4, 34.— 2.40 4 8 18 851 900 4,05 36.45 2.45 4 9 19 901 950 4,10 38.95 2.50 5 20 951 1000 4,15 41.50 2.55 51 21 1001 1100 4,25 46.75 5.25 5,25 22 HOI 1200 4,34 52.08 5.33 5.33 23 1201 1300 4,42 57.46 5.38 538 24 1301 1400 4,49* 62.93 5.47 5,47 25 \fl 1500 4,56* 68.47* 5.54* 5,54* 26 1501 1600 4,63 74.08 5,60* 5,60* 27 1601 1700 4,70 79.90 5.82 5,82 28 1701 1800 4,77 85.86 5.96 596 f9 1801 1900 4,84 91.96 6.10 6,10 30 1W1 2000 4,91 98 20 6 24 6 24 31 2001 22C0 5,04 110.88 12.68 634 f2 2201 2400 5,15* 123.72 12.84 6,42 f3, 2401 2600 5,27 137.02 13.30 6,65 34 2601 2800 5,38 150.64 13.62 6,81 ff 2801 3000 5,49 164.70 14.06 7 03 f6, 3001 3300 5,65 186.30 21.60 7.20 11 £301 3600 5,78 207.90 21.60 7,20 f8, 3900 5.89 229.50 21.60 7.20 39 3901 4200 5,98 251.10 21.60 7.20 40 «O! 4500 6,06 272.70 21.60 7,20 41 4501 5000 6,18 308.70 36.— 7 20 Iedere f 500.— belastbaar inkomen boven f 5000.— vormt een nieuwe klasse, waarvoor het verhoudingscijfer in kolom 4 van het tarief telkens met f 36.— stijgt. Boven f 10.000.— vormt elke f 1000.— belastbaar inkomen een nieuwe klasse, waarvoor het verhoudingscijfer in kolom 4 van het tarief met ƒ 72.—stijgt. De aanslag van elk belastbaar inkomen wordt berekend naar het hoogste cijfer der klasse, waaronder het valt. De belasting wordt telken jare geheven in de verhouding, als voor elke klasse aangegeven is in kolom 4 van het tarief, met dien verstande, dat deze bedragen worden vermenigvuldigd met zodanig cijfer als nodig wordt geacht om ten naastenbij, de opbrengst te verschaffen, welke op de begroting van het dienst, jaar is uitgetrokken; dit vermenigvuldigmgscijfer wordt brj> de vaststelling van het primitief kohier door de Raad bepaald en geldt ook bij de opmaking van suppletoire kohieren. In kolom 6 zien wij' de progressie van de toeneming Het kleinste bedrag voor noodz. levensonderhoud is in Schoterland ƒ 300.—. Het belastbaar inkomen gelijk aan andernaii S dit bedrag is dus f 450.-,klasse 9. Hetpercentage^dat van dit belastbaar inkomen wordt geheven is 3.60 (kolom 6), dShalve mag volgens de wet het percentage van de toenexmg „aan +ot 2 X 3.60 = 7.20; hetgeen in deze staat ook werken* ÏLchiedt en bereikt wordt bij een belastbaar inkomen van f 3000.-. Daarboven stijgt dus de progressie met meer z e kolom 6), maar klimt alleen nog de Benthamse progressie (zie k°inmtegenstelling met verschillende andere ^meenten gaat Schoterland dus bij haar progressie zo ver ah, de weftoehat^ Verhouding.- Kolom 4 wordt genoemd de V erh oud mg.k..1 o m om ^S^S^'^ws.den en Mennl—e, £ iSSlCXi verordening op te nemen die verbami honden met h««n£n?TS ons «olntn Wordt f 50.- belast met f 1.60 en f 100.- met f 3.25^dan zou, wanneer wij een zelfde percentage van aanslag; die f 100.- vervangen moeten worden door een Jerhoi}f ^ getal dat met dat vaste percentage vermenigvuldigd als produkt f 3.25 geeft. We vinden dit door de verhouding: 1.60 : 3.25 = 50 : x x = 101.5. De 2e klasse heeft nu tot verhoudingsgetal 101.5. STAAT IV. HOOFDELIKE OMSLAG ltf)E FRIESE GEMEENTEN. STAAT IV. A B C " \ D E F G H GEMEENTEN Maksimum A gedeeld op c u Het totaal van de Hoof- Het T t 1 D geeft het F Éedeeld °P Inwonertal a | werkelik in- delike Omsl. Met hoeveel mag van Vi t°P gemiddeld Aantal aan- D geeft de ge Naam' 1 Jan. 1913. hiervan 1913. worden bedroeg: aan H. O. schuldige. noOK1- > 31 Dec. 1913 wordt betaald. 1 Achtkarspelen . . . 13332 / 1.250.000 / 30000.— 5% voor Suppl. Koh. / 29943.11 2,39 1303 / 22.98 / 2.25 Achtkarspelen ... 1 2 ^Engwirden .... 4397 „ 560.790 „ 22000.™- het bedrag der S. K.+5% » 16222.905 2,89 533 „ 30.44 „ 3.69 .Engwirden .... 2 3 Ameland 2060 „ 257.144 „ 6500.— / 325 voor Suppl. Koh. » 5794.17 2,25 495 „ 11.71 „ 2.81 Ameland 3 4 Baarderadeel . . . 5506 „ 1.261.780 „ 50000.— het bedrag der S. K. + 5°/o » 41982.61 3,33 874 „ 48.04 „ 7.63 Baarderadeel ... 4 5 Barradeel 7613 „ 1.210.456 „ 36000.— het bedrag der Suppl. Koh- » 27712.02 2,29 1261 „ 21.98 „ 3.64 Barradeel 5 6 het Bildt 8483 „ 1.389.890 „ 43000.— het bedrag der S. K. + 3% " 43417.36 3,12 988 „ 43.95 „ 5.12 het Bddt 6 7 Bolsward 7191 „ 1.247.385 „ 30000.— » 29993.455 2,40 1145 „ 26.20 „ 4.17 Bolsward 7 8 Dantumadeel . . . 12558 „ 993.437 „ 34000.— het bedrag der Suppl. Koh. » 34000.37 3,42 1162 „ 29.26 „ 2.71 Dantumadeel ... 8 9 Dokkum 3903 „ 658.010 „ 30000.- het bedrag der S. K. +5% » 24824.70 3,77 629 „ 39.47 „ 6.36 Dokkum 9 10 Doniawerstal . . . 5316 „ 786 215 „ 25000— het bedrag der Suppl. Kob. » 24994.97 3,18 930 „ 26.88 „ 4.70 Doniawerstal ... 10 11 Ferwerderadeel. . . 8227 „ 1.139.227 „ 25000.- 5% voor Suppl. Koh. » 22898.075 2,01 915 „ 25.03 „ 2.78 Ferwerderadeel. . . 11 12 Franeker 7748 „ 1.069.429 „ 32000.— 10% »„„■■'» 31722.05 2,97 961 , 33.01 „ 4.09 Franeker 12 13 Franekeradeel . . . 5229 „ 592.741 „ 30000.— » 29947.065 5,05 556 , 53.86 „ 5.73 Franekeradeel ... 13 14 Gaasterland .... 5639 „ 794.725 „ 25000.— — ' 22201.43 2,79 920 „ 24.13 „ 3.94 Gaasterland .... 14 15 Harlingen .... 10430 „ 1.595.800 „ 60000.— het bedrag der S. K. -f- 2% » 53481.99 3,35 1366 „ 39.15 „ 5.13 Harlingen .... 15 16 Haskerland .... 7744 „ 1.198.675 „ 40000.— 5% voor Suppl. Koh. » 39157.30 3,27 1207 „ 32.44 „ 5.06 Haskerland . ... 16 17 Hem. Oldep. en N.w. 5029 „ 882.229 „ 22000.— 50/0 „ , j » 21069.63 2,39 833 „ 25.29 „ 4.19 Hem. Oldep. en N.w. 17 18 Hennaarderadeel . . 5047 „ 884.571 „ 28000.— het bedrag der Suppl. Koh. » 23503.76 2,66 649 „ 36.22 „ 4.66 Hennaarderadeel . . 18 19 Hindeloopen ... 1010 „ 109.333 „ 3000— idem » 2698.64 2,47 156 „ 17.30 „ 2.67 Hindeloopen ... 19 20 Idaarderadeel . . . 5766 „ 1.157.150 „ 38000.—*) » 40147.17 3,47 1218 „ 32.96 „ 6.96 Idaarderadeel ... 20 21 Kollumerl. en N.kr. . 8090 „ 943.719 ,. 30000.— 50/0 voor Suppl. Koh. » 25282.46 2,68 838 „ 30.17 „ 3.13 Kollumerl. en N.kr. . 21 22 Leeuwarden. . . . 37897 „ 8.902.050 „ 350000.— 80/0 «311933.07 3,50 6654 „ 46.88 „ 8.23 Leeuwarden. ... 22 23 Leeuwarderadeel . . 11542 „ 2.061.785 „ 83000.— 100/0 * 82949.275 4,02 1563 „ 53.07 „ 7.19 Leeuwarderadeel . . 23 24 Lemsterland. . . . 6680 „ 829.200 „ 25000. het bedrag der Suppl. Koh- » 24474.30 2,95 850 „ 28.79 „ 3.67 Lemsterland. ... 24 25 Menaldumadeel . . 10283 „ 1.725.475 , 55000.— het bedrag der S. K. -f- 3% » 55372.84 3,20 1684 „ 32.88 „ 5.38 Menaldumadeel . . 25 26 Oostdongeradeel . . 8476 „ 1.238.255 „ 25000. 5/o voor Suppl. Koh. » 25000.— 2,02 1315 „ 19.01 „ 2.95 Oostdongeradeel . . 26 27 Ooststellingwerf . . 11054 „ 1.114.887 „ 28000.— het bedrag der Suppl. Kob. » 27990.— 2,51 1901 „ 14.72 „ 2.53 Ooststelhngwerf . . 27 28 Opsterland .... 16841 „ 1.989.996 B 50000.— idem » 49998.49 2,51 2481 „ 20.16 „ 2.97 Opsterland .... 28 29 Rauwerderhem . . . 2766 „ 490.380 „ 20000.— 5% voor Suppl. Koh. 1 » 20000.- 4,08 533 „ 37.52 „ 7.23 Rauwerderhem ... 29 30 Schiermonnikoog . . 621 „ 128.550 „ 3000.— het bedrag der Suppl. Kob. | » 2599.96 2,02 186 v 13.97 „ 4.19 Schiermonnikoog . . 30 31 Schoterland. . . . 15617 „ 2.392.993 „ 57000.— bet bedrag der S. K. -f- 5% "S9822.385 2,50 1745 „ 34.28 „ 3.83 Schoterland. ... 31 32 Sloten 761 „ 122.048 „ 3500.— het bedrag der Suppl. Kob. » 2683.80 2,20 158 „ 16.98 „ 3.53 Sloten 32 33 Smallingerland. . . 13120 „ 1.472.885 „ 50000.— idem » 44685.- 3,03 1591 „ 28.09 „ 3.41 Smallingerland. . . 33 34 Sneek 13128 „ 2.546.600 „ 80000. - idem » 79914.295 3,14 1 822 „ 43.86 „ 6.09 Sneek 34 35 Stavoren 984 „ 125.740 „ 1400.— 10% voor Suppl. Koh. ! " 1399.735 1,11 206 „ 6.79 „ 1.42 Stavoren 35 36 Tietjerksteradeel . . 15054 „ 2.306.124 „ 54000.— 80/0 » 54000.— 2,34 1771 „ 30.49 „ 3.59 Tietjerksteradeel . . 36 37 Utingeradeel. . . . 5394 „ 1.051.770 „ 40000.— 5% , » 27307.95 2,60 1037 „ 26.34 „ 5.06 Utingeradeel. ... 37 38 Westdongeradeel . . 7868 „ 1.205.614 „ 50000— — » 30755.715 2,55 1225 „ 25.11 „ 3.91 Westdongeradeel . . 38 39 Weststellingwerf . . 17108 „ 1.558.177 „ 36000— het bedrag der S. K. -f- 5% » 35586. - 2,28 1917 „ 18.56 „ 2.08 Weststelhngwerf . . 39 40 Wonseradeel . . . 12910 „ 2.250.000 „ 55000.— — » ' 48826.27 2,16 1720 „ 28.39 „ 3.78 Wonseradeel ... 40 41 Workum 4161 „ 834.14 , 22000.— » 19960.885 2,39 634 „ 31.48 , 4.80 Workum 41 42 Wijmbritseradeel . . 12187 „ 1.536.395 „ 45000.— 5% voor Suppl. Koh. » 33848.78 2,23 1383 „ 24.48 „ 2.78 Wijmbritseradeel . . 42 43 IJlst 1535 „ 263.703 „ 6000. - 5% ^ ^6058.65 2,30 289 , 20.97 „ 3.95 IJlst 43 Totaal . . . 366305 f 56130.077 f 1782500.— V 1636162.64 2.91 51604 / 31.71 / 4.46* 366305 / 56130.077 f 1782500.- * Plus voor de afdelingen: Warga / 1200.—; Grouw / 1000.—; Wartena en Warstiens / 800.-^*°°rdahuizum / 800. - ; Idaard. Aegum. Friens ƒ300.—. STAAT V. HOOFDELIKE OMSLAG IN ÖE FRIESE GEMEENTEN. STAAT V. Volgnummer GEMEENTEN Zuiver q r of geschat g g inkomen _ 5' _'»' Aanslag o o » £-3 g ere. K aanslag shoofd H3 Aanslag L Procentélike aanslag van het laagste en hoogste zuiver inkomen van het laagste van het hoogste II M De verordening kent progressie van de toeneming tot een belastbaar inkomen van: Ö P q - s - Bedrag voor Posten van noodzakelik Kinder-aftrek aftrek. levensonderhoud Art. 243 III Is toegestaan Aft 243 m Gem. Wet aftrek van: Gem Wet 'verplichte pensioepstorting? premie vooi levens- en ouderdoms- verzekeringl voor: \ Gezinshoofden Inwonen den Eenlo- j' Leef tij ds- ! grens 2 Bedrag 3 Mak1 simum u nkomens niet voortspruitend uit een rermogen van /13000 of GEMEENTEN tioger, mogen verminderd worden met ? o/0 Art. 243 II Gem. Wet I Volgnummer Gld. GId. Gld. Gld. Gld. ,00 _ 14 30- - - Achtkarspelen ... 1 1 Achtkarspelen . . . 400.- 1.03 22200.— 1236.415 0.257 5.57 progr. tot 3900 n XZ'— — — — Doniawerstal ... 10 10 Doniawerstal . . . 340.- 1.97 7225— 341.26 0.579 4.72 geen progressie n 25 — — Franeker 12 12 Franeker 500.— 1.60 7500.— 451.10 0.320 6.01 „ „ 6500 neen neen _ «n _ 1? 2S — — — Franekeradeel ... 13 13 Franekeradeel . . . 400.— 0.56 7750.— 764.79 0.140 9 87 „ „ 2650 ne<- neen _ _ _ __ _ Gaasterland .... 14 14 Gaasterland. . . . 350— 2.14 65300.— 2990.— 0.611 4.58 geen progressie !a nfe" ^nn— 400— 21 25— 250— — Harlingen .... 15 15 Harlingen .... 500.— 4.— 34500.— 1952.— 0.800 5.66 progr. tot 900 }a )a > ffi 3()-_ __ _ Haskerland .... 16 16 Haskerland. . . . 400.— 1.04 12800.— 645.84 0.260 5.05 geen progressie la neen tnn— tnn— 16 25— — — Hem. Oldep. en N.w. 17 17 Hem. Oldep. en N.w. 325.— 0.48 8451.— 425.15 0.148 5.03 progr. tot 2400 la neen ^ ,5' - — 250/n Hennaarderadeel . . 18 18 Hennaarderadeel . . 450.— 1.19 10900.— 637.89 0.264 5.85 „ „ 4100 neen neen ^ \ï - — Hindeloopen ... 19 19 Hindeloopen . . . 225.- 0.31 4150.— 185.40 0.138 4.47 „ „ 500 neen neen f™-- _ _ _ 200/ft Idaarderadeel ... 20 20 Idaarderadeel . . . 440.— 0.48 14500.— 1036.28 0.109 7.15 „ „ 900 n?en neen u 30 _ _ _ Kollumerl. en N.kr. . 21 21 Kollumerl. en N.kr. . 325.- 0.49 36300.— 2051.83 0.151 5.65 „ „ 3900 !a neeL, fr^ Kn-*l 16* 25 -*) 200 -*) - *) Leeuwarden. ... 22 22 Leeuwarden. . . . 475.— 0.90 53500.- 3317.435 0.189 6.20 „ „ 2525*) la*> '? , ^on «n wn%(in 16 20 - - 200/n Leeuwarderadeel. . 23 23 Leeuwarderadeel . . 550.- 1.— 23000.— 1503.45 0.182 6.54 „ „ 610 la la > S™~b^ ,cö _ \k 25— — — Lemsterland. ... 24 24 Lemsterland. . . . 400.— 2.30 8550.— 377.20 0.575 4.41 geen progressie !a neen ^nn'— 400 - 13 25— 100— — Menaldumadeel . . 25 25 Menaldumadeel . . 425.— 1.- 12700.— 805.60 0.235 6.34 progr. tot 5300 ja neen lfi 4fJ'_ __ ._ Oostdongeradeel . . 26 26 Oostdongeradeel . . 325.— 0.455 35300.— 1771.40 0.140 5.02 „ „ 7000 !a neen« ,nn _*^nn —*^ 1W 2S«)«1 — *) - *) Ooststellingwerf . . 27 27 Ooststellingwerf . . 312.50 0.64 12800.— 642.50 0.205 5.02 _ „ 6500*) la) neen J ,nn _J ,nn'_ 18 2S-9. — — Opsterland .... 28 28 Opsterland .... 301.- 0.39 22200.— 1219.81 0.130 5.49 „ „ 5600 la neen ^ ^ _ ' _ 25o/n Rauwerderhem. . . 29 29 Rauwerderhem . . . 432.— 0.77 9500.— 729.695 0.178 7.68 „ „ 7000 *een neen *UU. _ _ _ J" Schiermonnikoog . . 30 30 Schiermonnikoog. . 225.— 0.20^ 3900.— 119.505 0.091 3.06 „ „ 500 ^en neen,, ,cn ^ 4n—*^ 17*1 150-*) '/«*) Schoterland. ... 31 31 Schoterland. . . . 450.- 1.67 55300.- 4080.68* 0.371 7.38 , „ 3300*) ne«*) °"n *) 350-•*) 300 ^) 17) ) 15U. ; ie) ^ 32 Sloten 315.— 0.63 4750.— 183.54 0.200 3.86 geen progressie f n?e" 14 25 _ _ 200/0 Smallingerland. . . 33 33 Smallingerland . . . 380.— 0.62 38800.— 2927.06 0.163 7.54 progr. tot 9100 Ja Ja > ^nn — — — — - Sneek 34 34 Sneek 500.— 2.275 28000.— 1432.115 0.455 5.11 „ „ 1200 °een neen ^0— 18 30— 150— — Stavoren 35 35 Stavoren 310.— 0.26 2500— 57.20 0.084 2.29 geen progressie n ^ \Z lso __ _ Weststellingwerf . . 39 39 Weststellingwerf . . 325.— 0.83 15350.— 875.19 0.255 5.70 „ „ 4900 la neen dUU. AW.^ 10 2 Wonseradeel ... 40 40 Wonseradeel . . . 450.- 0.50 18000.— 724.04 0.111 4.02 „ „ 5000 n?en neen ^ " \\ „— — 250/o Workum 41 41 Workum 468.— 0.04 28000.— 1505.20 0.009 5.38 - - 3600 f neen ÓW zuu.^ |= 25Q» Wijmbritseradeel . . 42 42 Wijmbritseradeel . . 420.— 0.49 18400.— 574.20 0.117 3.12 geen progressie °een neen auu. ^Jv " ■ _ J_ TJlst 43 43 IJlst 410.— 2.34 5400.— 195.78 0.571 3.63 geen progressie , neen neen 35U.— iii>. ) | | ,.£ f ->nn as r-n, ■ i„ nnn 5\ s0/« „il^r inkomen, maks. / 100. 6) 5% zuiver inkomen ') 50/o zuiver inkomen, maks. /100. 2) 70/0 inkomen, maks. / 100. 3) 80/0 zuiver inkomen, m&'/^n ) 5'° ZU,r^0\n ,°w 7'^0 voor elk 'k meer / 25 ") le en 2e k. elk / 30, 3e en vlg. k. elk ƒ40. maks. ƒ 100. f) 1 k. ƒ50, 2 k. ƒ80, elk k. meer ƒ20. 8) ƒ 25 voor elk k. boven de 2. ») f 25 *boven de 2. 1 k. ƒ 50, voor elk k. meer ƒ it,. ) *) Gegevens naar de verordening die op 1 Januarie 1914 in werking treedt. Zie verder Tabel vo 'gingen pag 4i. DE HOOFDELIKE OMSLAG. III. Hoe vindt de aanslag plaats? Bij de Friese gemeenten zijn er slechts twee, die bij de aanslag in de Hoofdelike Omslag het systeem van eigen aangifte huldigen. Het zijn de gemeenten Leeuwarden en Harlingen. Beide gemeenten reiken aan ieder die belastingplichtig wordt geacht een beschrijvingsbiljet ter invulling uit. De Raad is bevoegd van de aangifte af te wijken. De goede werking van dit systeem van aangifte op beschrrjvingsbiljet wordt wel het duidelikst aangetoond door de stijging welke het Totaal van het Zuiver Inkomen in de betrokken gemeenten onderging. In Harlingen werd het systeem voor 't eerst toegepast in 1902. Terwijl het Totaal Zuiver Inkomen over: 1901 beliep f 1.347.000 bedroeg dit over 1902 .... ƒ 1.406.800 Na de eigen aangifte steeg het Totaal dus plotseling met f 59800— of 4.44 %. In Leeuwarden waar tegelijk met de invoering van een nieuwe verordening (1 Jan. 1914) een gemeentelik belasting-kontroleur werd aangesteld, was de stijging boven iedere verwachting. Hadden Burg. en Wethouders in de begroting voor 1914 het Totaal der Verhoudingsgetallen, naar de nieuwe verordening, getakseerd op f 7.700.000, na de aangifte bleek dit totaal f 8.955.479 te belopen. Een stijging derhalve van niet minder dan 16.30 %, hetgeen een meevaller in de post Hoofdelike Omslag teweeg bracht van cirka ƒ 50.000.—. De gemeente Oostdongeradeel schrijft in haar verordening voor dat „het vermoedelik zuiver inkomen der belastingschuldigen bij schatting wordt gevonden". Op vordering van Burgemeester en Wethouders zijn de belastingplichtigen gehouden mondeling of schriftelik omtrent hun inkomsten de gevraagde inlichtingen te verstrekken „en ook om eigen aangifte te doen, volgens het vastgesteld model aangiftebiljet". Deze bepaling betreffende de eigen aangifte is van weinig betekenis, daar zij niet imperatief is en bovendien het bedoelde aangifte-biljet al te primitief is samengesteld. Alle andere gemeenten schatten zonder meer het inkomen van de belastingplichtigen. Waar het ambtenaren van Rijk, Gemeente, Waterschap of Koöperatie betreft, is doorgaans zekerheid omtrent het inkomen gemakkelik te verkrijgen, terwijl ook de lonen der vakarbeiders, door het bekend zijn van het standaardloon, geen moeilikheden opleveren. Anders wordt het wanneer de belastingschuldige een winkelnering drijft of tot de boerenstand behoort. Waar nu deze laatste rubriek in de plattelandsgemeenten het grootste deel der belastingbetalers levert, is het begrjjpelik dat een juiste aanslagregeling van de leden van de boerenstand van grote betekenis voor dat soort gemeenten is. Bijna alle plattelandsgemeenten maken bij de aanslag van hun veehouders en landbouwers gebruik van een, door de Baad of door Burg. en Wethouders ontworpen, vaste maatstaf, die dan aan alle, daarvoor in de termen vallende, belastingschuldigen wordt aangelegd. ' Wanneer die aangenomen norm niet onder de werking van egoïstiese tendenzen is vastgesteld en herhaaldelik aan de praktijk is getoetst, bovendien ieder jaar vóór het gebruik nog eens wordt bekeken of, in verband met de sterk wisselende uitkomsten van het landbouwbedrijf, van jaar tot jaar opnieuw bij raadsbesluit in het openbaar wordt vastgesteld, dan is dit hulpmiddel bij de aanslag van een grote groep belastingplichtigen, die eenzelfde bedrijf uitoefenen, geenszins verwerpelik. Wordt evenwel aan al die hier genoemde voorwaarden in de Friese gemeenten voldaan? "Volstrekt niet 1 Wel heeft Friesland, in tegenstelling met Groningen, geen enkele gemeente, waar het stelsel van aanslag i n d e v e r o rd e n i n g voorkomt en terecht, want daardoor is de gelegenheid om de norm van jaar tot jaar te herzien naar de omstandigheden, zeer ruim, wijl geen verordeningswijziging met de daaraan verbonden rompslomp van goedkeuring door de Kroon noodzakelik is. Maar aan de tweede voorwaarde „dat de norm 1 n n e t openbaar wordt vastgesteld", voldoen verschillende Friese gemeenten niet. Integendeel, naast gemeenten als het Bildt en Hennaarderadeel, die juist op algemene bekendheid van de maatstaf prijs stellen, naast de gemeenten Ameland, Barradeel, Dantumadeel, Franekeradeel, Hindeloopen, Köllumerland, Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Oostdongeradeel, Ooststellingwerf, Utingeradeel, Workum, Wymbritseradeel, die öf de norm in openbare raadsvergadering vaststellen, of tenminste geen geheimhouding vorderen, staan verschillende andere Friese gemeenten, die al het mogelike doen om hun maatstaf geheim te houden, dat is dus: aan de kontróle van de ingezetenen te onttrekken. Baarderadeel. Op drie pondemaat *) komt 1 koe, waarvan de netto-opbrengst op f 57.50 wordt geschat. De verdere regeling die in deze gemeente gebruikelik is, is niet aan het publiek bekend. Barradeel. De Baad stelt jaarliks de maatstaf vast, die gebruikt zal worden bij de bepaling van het inkomen uit landgebruik. Voor 1913 berekende men voor landbouwers een inkomen van: ƒ 21.— per pondemaat landgebruik plus ƒ400.— voor eigen werkkracht. Het Bildt. * Bij Raadsbesluit van 13 Des. 1912 is het tarief voor de berekening van de aanslagen in de Hoofdelike Omslag, dienst 1913, voor zover het tarief van toepassing is, vastgesteld als volgt: lo. het inkomen uit landgebruik wordt geraamd: a. voor hem of haar, die niet meer dan 20 H.A. in gebruik heeft: op ƒ 50 per H.A. gehuurd land; „ „ 140 „ „ eigen gebruikt land, gelegen op de Bildtpollen; „ „ 145 „ „ eigen gebruikt land, gelegen op het Ouden het Nieuw-Bildt, benevens ƒ 350 wegens eigen arbeid. b. Voor hem of haar die meer dan 20 H.A. in gebruik heeft: op ƒ 70 per H.A. gehuurd land; „ „ 160 „ „ eigen gebruikt land, gelegen op de Bildtpollen; „ „ 165 „ „ eigen gebruikt land, gelegen op het Ouden het Nieuw-Bildt. 2o. het inkomen uit verhuurd land wordt geraamd voor een Hektare op de Bildtpollen op f 85.—. op het Oud- en Nieuw-Bildt op ƒ 90.—. 3o. de rente van schuld en de inkomsten van kapitaal worden geraamd op 4 %. Bolsward. Van kapitaal wordt 4 % als inkomen gerekend. Voor landbouwers en veehouders wordt het inkomen geschat naar de maatstaf: *) 1 Pondemaat = 36 K Are, dus 3 pondemaat = 1 H.A. en 10 H Are. ƒ 70.— per melke- of kalvekoe van een huiirboer; „ 150.— per melke- of kalvekoe van een eigen boer. Dantumadeel. Voor landbouwers wordt als inkomen aangenomen: le soort land uit eigendom per pondemaat f 30.—; voor gebruik, dus ook voor huurboeren, f 12.—; 2e soort land uit eigendom p. pdm. f 25.—, voor gebr. £10.—; 3e soort land uit eigendom p. pdm. f 20.—, voor gebr. f 8.—; 4e soort land uit eigendom p. pdm. f 15.—, voor gebr. f 6.—. Dokkum. * Geen maatstaf. Doniawerstal. Onbekend. Ferwerderadeel. Aanslag van landbouwers naar een inkomen van f 14 — per pondemaat. Franeker. Onbekend. Franekeradeel. Landbouwers naar f 15.— per pondemaat plus de geschatte huurwaarde van de woning. Uit kapitaal wordt 4 % inkomsten aangenomen. Gaasterland. Inkomen per koe f 50—, f 57.50 of f 60.—. Uit bouwland ƒ 5, t f io.— of f 15.— per pondemaat, al naar de kwaliteit van de grond. Harlingen * em Haskerland. Hebben geen maatstaf. Hemelumer-Oldephaert en Noordwolde. Houdt ze geheim. Hennaarderadeel. Rekent per koe f 65—, waarvan f 15— als inkomen uit bezit en f 50.— uit bedrijf genomen wordt. 2 a 3 kalveren worden gelijk gesteld aan 1 koe. 3 a 5 schapen worden gelijk gesteld aan 1 koe. In 1913 was de norm nog f 60.— per koe. Hindeloopen. * Schat het inkomen voor veehouders naar f 60.— per koe, terwijl 4 % inkomsten uit kapitaal wordt aangenomen. Idaarderadeel. * Verdeelt het geschatte inkomen in 2 rubrieken, t.w.: uit bezit en kapitaal, uit arbeid en nijverheid. Bij onderlinge afspraak tussen de raadsleden wordt de inkomsten uit arbeid en nijverheid voor veehouders op f 55.— per koe getakseerd. Kollumerland en Nieuw-Kruisland. * Regelt in openbare raadsvergadering de maatstaf aldus: Kleiland: weiland le kl. f 46.— per pdm., met afdaling van f 3.— naar dalende kwaliteit; b o u,w 1 a n d: le kl. f 36.—, met afdaling als boven. Voor huur of eigen gebruik van wei- of bouwland f 17.— per pdm., met afdaling als boven. Woudland: weiland le kl. f 34.— per pdm., met afdaling van f 10.— naar kwaliteit; bouwland le kl. f 25.— per pdm., met afdaling van f 5.— als boven. Voor huur of eigen gebruik wordt f 13.— gerekend, met afdaling van f 3.— naar dalende kwaliteit. Miedland: ƒ 25.— per pdm. met afdaling tot f 10.—. Voor huur of eigen gebruik Va X de eigendom. Beslagwaarde wordt niet gerekend. Voor landen die voor een jaar worden verhuurd, wordt de gebruikswaarde bij gerekend. Voor rente-inkomsten of rente-schuld wordt 41/. % gerekend. Leeuwarden. * Geen maatstaf. Leeuwarderadeel. * Besloot in openbare raadsvergadering van 23 Jan. 1911 voor landbouwers en veehouders die 50 pdm. of minder gebruiken, f 14.— per pdm. plus f 300.— voor eigen werkkracht als inkomen uit bedrijf te stellen. Februarie forensen zijn opgenomen, waarvan men immers op dat tijdstip nog niet weten kan of zij al dan niet belastingplichtig zullen zijn in de gemeente. Wij kunnen ons verder voorstellen dat verzuimd werd de bepalingen betreffende kinderaftrek toe te passen; in 't algemeen, dat de Wet of de Verordening niet is nageleefd, in welk geval de goedkeuring wordt onthouden en derhalve de eis van artikel 264 Gem.-Wet wel enige zin heeft. In een pennestrijd tussen de heer Nauta, éen der adressanten van de Kiesvereniging N. en O tè Ferwerd en een inzender(ster) H. in de Leeuwarder Courant" (Maart 1914) wil eerstgenoemde dan ook betogen: het kohier is opgemaakt in s t r ij d m e t d e Verordening. Ware dat inderdaad te bewijzen, dan zou — als boven omschreven — Ged. Staten de bevoegdheid van weigering der goedkeuring bezitten. De verordening bevat evenwel geen enkel artikel hetwelk niet is nageleefd en wanneer dan de heer Nauta zegt: „de verordening wenst een juiste aanslag van het zuiver inkomen en ik heb Ged, Staten er nu op attent gemaakt dat de aanslag plaats vindt naar de niet juiste maatstaf van f 14.— per pondemaat," dan antwoordt zijn opponent H. hierop o. i. terecht: „dat B. en W. het kohier opmaken en de Raad dit vaststelt en daarop brengt de personen, die daarop volgens de wet behoren, met hun werkelik inkomen, volgens de verordening zoals de Raad zich dat denkt." Bovendien bedenke men dat Ged. Staten niet veel zullen hebben in te brengen wanneer de Raad, om inlichtingen gevraagd, mededeelt: dat weliswaar een maatstaf van f 14.— per pondemaat is aangenomen, maar dat iedere aanslag afzonderlik nog wordt behandeld in verband met pachtsom, lasten, bedrijfsonkosten, enz. En wanneer desondanks Ged. Staten dit kohier terugzonden en hun afkeuring over de maatstaf uitspraken en de Raad zond het kohier haast ongewijzigd opnieuw in, met de mededeling „de maatstaf is afgeschaft", wat stond dan het kollege te doen? Moest hij dan niet aanslag voor aanslag nagaan, hetgeen juist buiten zijn bevoegdheid ligt? Neen, het Provinciaal kollege heeft te beslissen over reklames van personen, die in de mening verkeren onjuist te zijn aangeslagen. Een reklame over het feit dat anderen te laag zijn aangeslagen is niet ontvankelik. Toch, wij erkennen het mèt de heer Nauta en de Kiesvereniging te Ferwerd, is een te lage aanslag van anderen oorzaak van een hoger vermenigvuldigingscijfer en dus van zwaardere belastingdruk voor hen, wier inkomen juist is geschat en hiertegen moesten zeer zeker maatregelen kunnen worden getroffen. __L j In overeenstemming met het advies van H. m de Leeuwarder Courant wendde dan ook de meergenoemde Kiesvereniging zich tot de Kroon met verzoek tot vernietiging van het besluit tot vaststelling der kohieren op grond van strijd met het algemeen belang. __» Hier was men inderdaad aan een adres dat, zo het zien ae overtuiging kon vormen, dat de wijze van schatting der zuivere inkomens zeer ten nadele van vele belastingschuldigen was, tenminste de bevoegdheid bezat tot tussenkomst. Het was evenwel te voorzien dat in verband met het voorzichtige antwoord van de Eaad en de mogelikheid hierboven verondersteld, de Kroon van haar gewichtig recht tot vernietiging, waarvan een spaarzaam gebruik wordt en moet worden gemaakt, in dit geval geen gebruik zou maken. En zo geschiedde dan ook. Termen om tot vernietiging over te gaan werden niet aanwezig geacht, waaruit de heer Nauta konkludeert: dat er in Nederland, ook op dit gebied, geen recht te krijgen is, en dat een gemeenteraad de wettelike bevoegdheid bezit de ene kategorie van ingezetenen aan te slaan naar hun werkelik zuiver inkomen, een andere kategorie — de kleine landbouwers — naar een inkomen van f 30 tot f 50.— per pondemaat en een derde kategorie — de grote landbouwers — naar veertien gulden per pondemaat, onverschillig of deze een hoge dan wel een billike huurprijs aan de landheer moeten betalen." Op deze konklusie zou wel iets zijn af te dingen, speciaal in het Ferwerderadeelse geval. Het moet namelik de aandacht trekken dat hier een rechtse kiesvereniging met een rechtse gemeenteraad in strijd is, met personen derhalve, die door of mede door die kiesvereniging op de raadszetels zyn gebracht. De meest voor de hand liggende remedie is hier natuurlik, andere mannetjes in de vroedschap te brengen, waarvan men verwacht dat zij de zaken naar het inzicht der adressanten zullen behandelen. Een rechtse' kiesvereniging moet geacht worden in een rechtse gemeente daartoe het meest in staat te zijn en dat het juist de Kiesvereniging Nederland en Oranje was, die zich per adres bij Gedeputeerde Staten kwam beklagen over haar eigen afgevaardigden, is wel de komiese noot in het Ferwerderadeels konoert. *) Ziet men evenwel het biezondere van dit geval over 't hoofd, denke men het geval dat adressant ware geweest een partikulier, een persoon die op de samenstelling van de Raad weinig of geen invloed kan uitoefenen, denke men daarbij aan de voorbeelden Wymbritseradeel en Oostdongeradeel, dan moeten ook wij konstateren dat er een lelike leemte in de belastingwetgeving voor de gemeente is, dat werkelik de mogelikheid bestaat dat de boeren in de gemeenteraad hun stand bevoordelen zonder dat daartegen door enig autoriteit iets kan worden gedaan. Onze tabellen leren ons bovendien dat van die bestaande mogelikheid gebruik gemaakt wordt in meer dan éen gemeente en er zal — zoals ongevraagd van meerdere zijden de klacht inkwam van gemeentesekretarissen — ook in den vervolge gebruik van worden gemaakt, zolang in die plattelandsgemeenten „de boeren het voor het zeggen hebben". Door de invoering van de Rijksinkomstenbelasting zien wij de weg geopend om door eenvoudige wetswijziging de bovenomschreven misstand uit de wereld te helpen, b.v. door de opneming van een bepaling in de Gemeentewet: dat een eventuele Hoofdelike Omslag moet worden geheven naar de inkomens vastgesteld voor de Rijksinkomstenbelasting. De pret van lage schattingen van eigen inkomens is dan voor de raadsleden verkeken. Dat daarmee de belastingregeling billik zal zijn en op het gemeentelik belastinggebied recht is verkregen in Nederland, mag evenwel de heer Nauta niet aannemen. Wat hij konstateert van de boeren in Ferwerderadeel kan de kleine man in andere gemeenten in een ander genre evengoed konstateren. Wij wijzen maar op Leeuwarden, waar pas door de burgerlike raadsleden de progressie werd verlaagd, op Harlingen, waar van f 500.— zuiver inkomen ƒ 4.— belasting moet worden opgebracht en dat terwijl de progressie voor de grotere inkomens reeds bij f 900.— zuiver inkomen ophoudt. Op de gemeenten als Gaasterland, Wymbritseradeel enz., waar iedere progressie onbekend is. Het is de bekende kwestie van de bezittende klasse, die zegt: We hebben de macht en zouden dom zijn als we die tegen ons eigen belang in gebruikten. Het enige verschil met de grief tegen de boeren is, dat deze groep nog wat enger te werk gaat en onder bezittende klasse alleen de boeren in de gemeente verstaat. Naast het klassebelang spreekt daar nog hun groepsbelang. Wordt aan het laatste de weg versperd, dan zal het eerste zich luider aanmelden. *) Het Fries Volksblad gaf aan Nederland en Oranje de raad, het eens met een paar soo.-dem. raadsleden te proberen. Ongetwijfeld ook een geneesmiddel. Inkomen f 700.—. Rijksbelasting f 2.— Voor de Gemeente 397 opcenten = „ 7.94 Totaal . . f 9.94 wordt in de ban gedaan, maar toegelaten wordt dit biljet: Inkomen f 700.—. Rijksbelasting f 2.— Toeslag voor de Gemeente . . . „ 7.94 Totaal . . f 9.94 en dit alleen, omdat bij het uitdrukken in opcenten het teveel in de gaten zal lopen dat de arbeider 397 opeenten betaalt voor de gemeentebelasting en de millionnair maar 100. Daarom wordt het woord „opcenten" omgetoverd in „toeslag" en blijft alles verder onveranderd. De konklusies der Kommissie uit de Nederl. Vereniging luiden: I. Voor de bestaande zelfstandige gemeentelike inkomstenbelasting behoort in de plaats te treden een regeling, waarbij de heffing geschiedt bij wijze van toeslagen op de rijksinkomstenbelasting. il. Deze toeslagen moeten niet geheven worden in de vorm van een zeker percentage van de Rijksaanslag, doch naar een zelfstandig tarief, dat voor ieder inkomen het grondbedrag van de toeslag vaststelt, met inachtneming van de regelen van art. 243 gemeentewet. III. Mocht tegen algemene invoering van zodanig stelsel, ook in de grootste gemeenten, om praktiese redenen vooralsnog bezwaar bestaan, dan ware altans de bevoegdheid om daartoe over te gaan aan de gemeenten toe te kennen, terwijl het in alle gevalle aanbeveling verdienen zou aan gemeenten beneden zeker zielental (minstens 20.000) de verplichting daartoe op te leggen. IV. Wanneer zodanige regeling niet mocht worden ingevoerd, is het in allen gevalle gewenst, dat de kennisneming van de gegevens omtrent de grootte der inkomens van de belastingschuldigen, waarover het Rijk beschikt, niet aan de gemeenten onthouden wordt. Een regeling, overeenkomstig art. 264 b van het aanhangig ontwerp tot wijziging van de gemeentewet, verdient derhalve aanbeveling. Men weet dat aan de wens onder IV genoemd, door art. 107 der Inkomstenbelasting wordt voldaan. Verder kan het ons weinig deren of aan het verlangen der Kommissie voldaan wordt en inplaats van „opcenten" over „toeslag" zal worden gesproken, maar er zijn andere moeilikheden, die de Kommissie niet behandeld heeft. is, en aldaar in een belasting, bedoeld in art. 240 c der Gemeentewet, is aangeslagen. Ouders, voogden en kurators zijn, ook indien zij buiten de gemeente wonen, belastingplichtig voor het persoonlik inkomen van minderjarige of onder kuratele gestelde personen. Art. 5. Het inkomen. Het inkomen van de belastingplichtige wordt bepaald naar de voorschriften van de artt. 4—18 van de „Wet op de Inkomstenbelasting 1914". Voor de belastingplichtige, die tevens in de rijksinkomstenbelasting is aangeslagen, wordt als inkomen aangemerkt het overeenkomstig bedrag, voor de opmaking van de kohieren der rijksinkomstenbelasting gebezigd. Art. 6. Zuiver inko- >jier bepaling van het zuiver inkomen van de belastingplichmen* tige worden die delen van het inkomen, welke niet voortsprui¬ ten uit een vermogen van f 13000.— of hoger, met 25 procent verminderd, waarna aftrek plaats vindt naar de voorschriften van artikel 19 der „Wet op de Inkomstenbelasting 1914". Voor de belastingplichtige, die tevens in de rijksinkomstenbelasting is aangeslagen, wordt als aftrek aangemerkt, het overeenkomstig bedrag voor de opmaking der kohieren der rijksinkomstenbelasting gebezigd. Art. 7. Belastbaar Van het krachtens de bepalingen van artt. 5 en 6 vastgestelde inkomen. zuiver inkomen wordt ter bepaling van het belastbaar inkomen afgetrokken: a. een som van f 500.— voor noodzakelik levensonderhoud. b. een som van ƒ 40.— voor elk kind dat bij de aanvang van het dienstjaar nog niet de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt en ten laste van de belastingplichtige is. Onder kinderen worden begrepen zowel wettige als erkende natuurlike en stiefkinderen. Pleegkinderen worden met eigen kinderen gelijk gesteld, mits voor hen geen kostgeld in welke vorm ook wordt ontvangen. c. een som van f 40.^ voor elk persoon die door ziels- of lichaamsgebreken niet in staat is in eigen onderhoud te voorzito en die ten laste van de belastingplichtige is. Art. 8. Belasting- Voor belastingplichtigen, die samen wonen en één gezin vorplichtigen in men, wordt de som voor noodzakelik levensonderhoud, genoemd één gezin. jn art 7 ietter a, bij de berekening van het belastbaar inkomen van elk hunner niet ten volle afgetrokken, doch in verhouding tot hun aantal en tot een gezamenlik bedrag van f 500.—. Art. 10. Van het belastbaar inkomen wordt belasting geheven als Vermenigvuivoor elke klasse aangegeven is in kplom 5 van de navolgende di*°*,fiwr' tabel met dien verstande, dat deze bedragen worden vermenig- Tabel, vuldigd met zodanig cijfer als nodig geacht wordt om ten naaste bü de opbrengst te verschaffen, welke op de begroting der plaatselike inkomsten van het betrekkelike belastingjaar wordt uitgetrokken. (Art. 2.) Dit vermenigvuWigeijfer wordt bij de vaststelling van het primitief kohier door de Baad bepaald en geldt eveneens voor de suppletoire kohieren. Bij het opmaken van een kohier als bedoeld in de laatste alinea van art. 2, wordt het vermenigvuldigejjfer opnieuw door de Baad overeenkomstig alinea 2 van dit artikel bepaald. TABEL. Klasse I ** II 2 BELASTBAAR INKOMEN waarnaar de aanslag in elke klasse wordt berekend. Percentage dat Tan 't belastbaar inkomen wordt geheven 4 Bedrag der belasting van het belastbaar inkomen Bedrag der belasting van de toenemingen van het belastb. inkomen Percentage van de toenemingen van het belastbaar inkomen Volgt de gewenste progressieve tabel. (Zie model pag. 33). Art. 11. In gevallen waarin het Burgemeester en Wethouders gewenst Beschriivtai*. voorkomt, wordt aan de belastingplichtige een beschrijving®- "U"*» biljet uitgereikt, dat vanwege het gemeentebestuur na 20 dagen wordt teruggehaald. Het model van het beschrijvingsbiljet wordt door Burgemeester en Wethouders vastgesteld. De belastingplichtige is gehouden het beschrijvingsbiljet naar waarheid in te vullen en de verstrekte inlichtingen met zijn handtekening te bekrachtigen. Art. 12. Zij, die tegen hun aanslag bij de Baad bezwaren inbrengen, Reklame». als bedoeld in art. 265 der Gemeentewet, zullen wanneer zij daartoe uitdrukkelik de wens te kennen geven, door een kommissie uit de Raad mondeling worden gehoord. Art. 13. Afschrijving. Op de aanslagen van hen, die in de loop van het belastingjaar komen te overlijden of uit de gemeente vertrekken, wordt door Burgemeester en Wethouders, behoudens beroep op de Baad, afschrijving verleend. Bovendien kan door Burg. en Wethouders, behoudens beroep op de Baad, afschrijving worden verleend op de aanslagen van hen, wier inkomen, beschouwd over het gehele belastingjaar, vergeleken bij de som die de aanslag ten grondslag ligt, meer dan een vierde deel der som ten achter blijft wegens een der, in de loop van het jaar opgekomen, hierna vermelde oorzaken. De oorzaken, bedoeld in de vorige volzin, bestaan in het geheel of gedeeltelik staken van het bedrijf of beroep, het ontslag uit ambt, waardigheid, bediening of betrekking, alsmede het opnouden van het genot van wachtgeld, pensioen of lijfrente of andere geregelde uitkering. Indien de afschrijving, waarvan in deze alinea sprake is, wordt verleend, loopt zij over zoveel volle maanden als er van het belastingjaar nog overblijven nadat de desbetreffende oorzaak haar invloed is gaan uitoefenen. De aanvragen om afschrijving moeten schriftelik worden ingediend vóór het einde van het belastingjaar, terwijl een eventueel beroep op de Baad moet geschieden binnen een maand, nadat de beslissing van Burg. en Wethouders de belanghebbende ter kennis is gebracht. Art. 14. Prim. Kohier Afschriften van het primitief kohier, bedoeld in art. 3, wor- verkrijgbaar. den voor de ingezetenen tegen betaling van ƒ ter sekretarie verkrijgbaar gesteld. Na hetgeen in de voorgaande pagina's van het Rapport is gezegd, behoeft het koncept-verordening weinig toelichting. Het bedoelt een leiddraad te zijn en meer niet. Plaatselike omstandigheden en wensen kunnen het ontwerp amenderen. Artikel 3 noemt het belastingjaar 1 Mei—30 April, overeenkomende met het bepaalde van art. 40 der Bijksinkomstenbelastingwet. Alleen door het dienstjaar aldus vast te. stellen kunnen wij het volle voordeel van de Bijkscijfers genieten en in artikel 5 en 6 bepalen dat het „inkomen" en de „aftrek" voor de Rijksbelasting vastgesteld, ook als inkomen en aftrek voor de Hoofdelike Omslag zal worden aangemerkt. Bleef het belastingjaar van 1 Januarie tot en met 31 Desember lopen, dan kon men hoogstens bepalen dat dé jongste Rykse'ijfers'(intussen 8 maanden oud) als grondslag voor een schatting moesten dienen. Techniese bezwaren tegen een dienstjaar van 1 Mei—30 April bestaan er niet. Voor ons gewest met de verhuizingen — ook interkommunale — in Mei en de verpachtingen in Mei, is er zelfs meer voor dit dienstjaar te zeggen dan voor het dienstjaar 1 Januarie—31 Desember. In de meeste gemeenten komt dan ook het belastingbiljet op een tijdstip (zomermaanden) waarop de betaling minder zorgen verwekt. Art. 8 is overgenomen uit het Rapport voor het Gewest Groningen en is een billike bepaling, die, hoewel vroeger op wettelike gronden aangevochten, tegenwoordig door de regering met de wet in overeenstemming wordt geacht. De tabel in art. 10 is zodanig ingericht dat ze de gegevens bevat, waardoor gemakkelik kan worden nagegaan of de progressie voldoet aan het bepaalde in art. 243 IV. Het belastbaar inkomen gelijk aan IV2 X de kleinste som voor noodzakelik levensonderhoud is in het ontwerp f 750.—. Algemene verplichte aangifte is in ons systeem niet nodig. De meeste belastingplichtigen zijn ook in de Rijksinkomstenbelasting aangeslagen, om nu ook van gemeentewege een beschrijyingsbiljet thuis te zenden, waarop immers de cijfers komen, die wij straks van de Rijksadministratie zullen verkrijgen, zou geen zin hebben. De inkomens van ƒ 500.— tot f 650.— die buiten de Rijksbelasting vallen kunnen ook zonder aangifte gemakkelik juist worden geschat. Intussen geeft art. 11 aan Burg. en Wethouders het recht alsnog beschrijving te doen plaats vinden, waar zij dit gewenst achten. Art. 12 verzekert de ingezetenen het recht van mondelinge toelichting, art. 13 regelt de restituties. Wij wijzen ten slotte op het gemak dat de verwijzingen naar de Rijkswet in de artt. 5 en 6 meebrengt. Wordt deze methode gevolgd, dan krijgt men in vele gemeenten precies dezelfde omschrijving van .inkomen" en „aftrek", een omschrijving die allicht technies, redaktionneel beter is dan van de meeste plattelandsverordeningen. Bovendien vormt zich over de uitlegging dezer gewichtige artikelen een jurisprudentie, die, wanneer ze tot gemeengoed wordt, de rechtszekerheid der belastingplichtigen tegenover de gemeentelike fiskus zeer zal vergroten. . Wij eindigen ons Bapport met het weergeven van de, in de koncept-verordening, genoemde artikelen der „Wet op de Inkomstenbelasting 1914". WET OP DE INKOMSTENBELASTING 1914. Artikel 4. De binnen bet Kijk wonende natuurlike personen zijn belastingplichtig naar hun zuiver inkomen. Onder inkomen wordt verstaan de som van hetgeen, in geld of geldswaarde, zuiver genoten wordt als opbrengst van: 1 . onroerende goederen; 2°. roerend kapitaal; 3°. onderneming en arbeid; 4°. rechten op periodieke uitkeringen van het leven athankelik. Artikel 5. Als opbrengst van onroerende goederen worden beschouwd de voordelen die, anders dan door de uitoef ening van een bedrijf of beroep, van gebouwen en gronden worden getrokken, zoals: huur- of pachtsommen en verdere prestatiën van huurders of pachters; vruchten waarvan het genot bij verhuring of verpachting is voorbehouden; de huurwaarde van gebouwen, gedeelten van gebouwen of gronden by eigen gebruik voor woning of tot huishoudehke doeleinden; * . » uitkeringen ter zake van opstal, erfpacht, beklemming of vaste huur; , uitkeringen ter zake van grondrente of andere op onroerend goed gevestigde schuldplichtigheid. Artikel 6. Als opbrengst van roerend kapitaal worden beschouwd de vruchten van kapitaal, dat niet in onroerende zaken of in een eigen bedrijf is belegd, zoals: rente van inschrijvingen op de grootboeken der nationale of buitenlandse schuld, dividenden en rente van aandeelbewuzen, obligatiën of andere effekten; uitkering op geldschieting en kommandite; rente van andere schuldvorderingen, uit welke hoofde ook, onverschillig of van de schuld een bewijs is afgegeven en of de betaling door hypotheek of op andere wijze is verzekerd; rente begrepen in de aflossing van schuldvorderingen; altijddurende rente. Artikel 7. De opbrengst van onderneming en arbeid omvat de niet onder r mi AAN DE GEWESTELIKE FEDERATIE DER S.D.A.P. IN FRIESLAND. Door het bestuur van de Gewestelike Federatie der S.D.A.P. in Friesland werd in opdracht van de Algemene Vergadering dier Federatie aan de heren L. de Jong, H. W. Krop en mij, het verzoek gericht eem Rapport samen te stellen, betreffende de wijze waarop de plaatselike belasting, bedoeld in artikel 240c der Gemeentewet: „een hoofdelike omslag of andere direkte belasting naar het inkomen", in de Friese gemeenten wordt geheven. Daar de heren L. de Jong en H. W. Krop door andere werkzaamheden voorlopig te zeer in beslag genomen waren en vertraging in de uitbrenging van het Rapport ongewenst scheen, is het verzoek aan genoemde partijgenoten ingetrokken en heb ik mij alleen met de samenstelling van het Rapport belast. De inlichtingen, die ik voor de samenstelling van de in het Rapport voorkomende tabellen nodig had, werden mij met de grootste welwillendheid door H.H. gemeentesekretarissen verstrekt, terwijl ook andere personen desgevraagd, de ter hunne beschikking zijnde gegevens, gaarne afstonden. Blijkbaar waren ook zy overtuigd van het nut, hetwelk een goed overzicht kan sorteren. Voor hun bereidwilligheid past hier wel eem woord van dank. In hoeverre ik er nu in geslaagd ben een „goed" overzicht saam te stellen, laat ik natuurlik ter beoordeling aan de deskundige lezer. Ik kan alleen de verzekering geven dat geen moeite is gespaard öm fouten te vermijden. De drukproeven van de Tabellen-staten IV en V zijn, vergezeld van brieven met opmerkingen, nogmaals aan de HM. sekretarissen rondgezonden, de becijferingen nog eens nagerekend, het geheel is nog eens door een deskundig vriend doorgelezen. Dat er niettemin l^r en daar nog wel een vergissing zal zijn aan te wijzen, neem ik van tevoren als vaststaand aan. Errare humanum est. In de hoop dat nochtans het Rapport een gunstige invloed moge uitoefenen op de tot stand koming van goede belastingverordeningen in ons gewest, bied ik het hierbij de Federatie aan. BESUIJEN. Leeuwarden, Julie 1914. STAAT I. PLAATSELIKE BELASTINGEN WELKE DE GEMEENTEN HEFFEN KUNNEN. STAAT I. ART. 240 GEMEENTEWET. I Vr,li!n„mniPr GEMEENTEN b Bevolking op 1 Januarie I 1913 Opcenten op de Opcenten op de Opcenten op de Hoofdsom der Hoofdsom der Hoofdsom der Belasting op Ge- Belasting op On- p . r0i„0 bouwde gebouwde ^"«^ BeiaS- Eigendommen Eigendommen , . ~Mh r w Art. 240a G. W. Art. 240a G. W. Art' ^ u' w- Getal Opcenten Ontvangen bedrag in 1912 (guldens) Getal Opcenten Ontvangen bedrag in 1912 (guldens) Getal Opcenten Ontvangen bedrag in 1912 (guldens) Hondebela^né Art. 240d Ge»- Wet Aanslag per Hond (guldens) Ontvangen bedrag in 1912 (guldens) Belasting op Toneelvoorstellingen e.a. Openbare Vermakelikheden. Art. 240e. Ontvangen bedrag in 1912 (guldens) Rechten, Lonen e.a. Gelden bedoeld in Art. 238 Gem. Wet Art. 240f. Ontvangen bedrag in 1912 (guldens) Belasting in Natura, Verplichte Arbeid of Levering volgens Art. 239 Gem. Wet. Art. 240g Belasting krachtens biezondere Wetten Art. 240h Gem. Wet Opbrengst v. h. Vergunn.recht sterke drank Ontv. bedrag in 1912 (guldens) Opbrengst van Leges, Burger-, like Stand ; Ontv. bedrag in 1912 (guldens) Belasting wegens Gebouwde Eigendommen, die zelve of wier aanhorigheden a. d. Openbare Straten of Wegen belenden. (straatbelasting) Art. 240 i Gem. Wet. Ontvangen 1912 Belasting wegens Gebouwde Eigendommen en hun aanhorigheden, die gelegen zijn in bepaalde gedeelten der gemeente. (bouwbelasting) Art. 240j Gem. Wet. Ontvangen 1912 GEMEENTEN Volgnummer 1 Achtkarspelen . . . 13332 40 2413 10 1838 10 1060 1.50 2— 1198 — 2029 1163 76 — Achtkarspelen ... 1 2 jEngwirden .... 4397 40 1156 10 480 20 1274 1.— 2.— 2.50 260 — 667 400 63 — yEngwirden .... 2 3 Ameland 2060 40 338 10 230 50 567 0.75 1.— 1.25 86 — 542 321 8 — Ameland 3 4 Baarderadeel . . . 5506 40 2300 10 3295 25 2596 1.— 2.50 335 — 2492 655 48 — Baarderadeel ... 4 5 Barradeel 7613 40 2618 10 2455 40 4044 1.- 3.- 4.- 5.- 716 — 810 597 124 — Barradeel 5 6 het Bildt 8483 40 2874 10 3337 25 3306 2.— 3— 838 — 1081 900 120 — het Bildt 6 7 Bolsward 7191 40 3584 10 470 — — 1.— 2.-— 327 — 7715 969 137 — Bolsward 7 8 Dantumadeel . . . 12558 40 2647 10 2229 25 2466 2.—- 3.— 937 — 56S5 680 92 — Dantumadeel ... 8 9 Dokkum : . . . . 3903 40 1874 10 9 — — 1.— 2— 159 33 4701 849 143 — Dokkum ..... 9 10 Doniawerstal . . . 5316 40 1764 10 2109 25 2065 0.75 2.— 3— 271 — 528 588 30 — Doniawerstal ... 10 11 Ferwerderadeel . . 8227 40 2601 10 3241 — — 2. 3.— 432 — 1146 660 102 — Ferwerderadeel . . 11 12 Franeker 7748 40 3524 10 647 — — 1.50 2 — 3— 717 — 7877 . 975 159 . — Franeker 12 13 Franekeradeei . . . 5229 40 1927 10 2174 50 3354 2.— 3.— 462 173 354 g 488 86 g — Franekeradeel ... 13 14 Gaasterland 5639 40 1599 10 1251 40 3095 2.- 3.-4.— 559 — 1473 > 513 208 > — Gaasterland . ... 14 15 Harlingen .... 10430 40 5408 10 44 - 1.50 3.— 488 — 108962 J 1669 313 J, — Harlingen .... 15 16 Haskerland .... 7744 40 2978 10 980 35 4906 0.50 1.252.25 414 26 2319 u 995 75 i> — Haskerland .... 16 17 Hem. Oldep. en N.w. 5029 40 1465 10 1917 25 1663 1.— 2.-3.— 303 — 1390 ™ 413 53 " — Hem. Oldep. en N.w. 17 18 Hennaarderadeel . . 5047 40 1934 10 2671 50 4660 1.50 2.50 264 — 1392 t> 419 56 t> — Hennaarderadeel . . 18 19 Hindeloopen . . . 1010 40 206 10 184 30 347 0.75 1.50 33 — 395 '2 100 28 'S — Hindeloopen ... 19 20 Idaarderadeel . . . 5766 40 2365 10 2227 20 2132 1.50 2.—5.— 303 — 2872 800 75 ^ — Idaarderadeel ... 20 21 Kollumerl. en N.kr. . 8090 40 2404 10 2935 30 3191 1.— 1.50 497 — 1519 c 863 124 c — Kollumerl. en N.kr. . 21 22 Leeuwarden. . . . 37897 40 32919 10 913 50-70 72292 1.50 3.— 2220 10640 123569 J2 9253 1356 Ingev. 1913 Leeuwarden. . . . 22, 23 Leeuwarderadeel . . 11542 40 5511 10 4194 50 10779 1.50 3.- 902 162 1685 % 1000 139 % — Leeuwarderadeel . . 23 24 Lemsterland. . . . 6680 40 2066 10 1107 50 4015 1.— 2.- 230 3 18770 "C 781 69 "C — Lemsterland. ... 24 25 Menaldumadeel . . 10283 40 4109 10 3368 — — 1.50 3.- 1049 — 697 * . 1163 88 fe — Menaldumadeel . . 25 26 Oostdongeradeel . . 8476 40 2606 10 3013 — — 2.— 3.— 684 — 1951 a 880 75 c — Oostdongeradeel . . 26 27 Ooststellingwerf . . 11054 40 1674 10 1015 — — 0.50 2.—4.— 1429 — 3550 1216 76 — Ooststellingwerf . . 27 28 Opsterland .... 16841 40 3523 10 2119 25 4314 1.50 3.— 1468 — 3118 -g 1663 — *a — Opsterland .... 28 29 Rauwerderhem . . . 2766 40 1182 10 1596 — 1.— 2.— 148 — 454 £ 420 Hg — Rauwerderhem . . . 29 30 Schiermonnikoog . . 621 40 197 10 56 50 519 1.50 3.— 75 — 756 > 163 4 > — Schiermonnikoog . . 30 31 Schoterland .... 15617 40 4139 10 1561 20 4461 1.— 2.— 735 829 5953 1564 204 ^ — Schoterland .... 31 32 Sloten 761 40 219 10 72 40 432 1.—2.—3.— 75 — 2961 100 — — Sloten 32 33 Smallingerland . . . 13120 40 2830 10 1635 — — 1.50 3.— 1427 — 6596 1156 104 — Smallingerland . . . 33 34 Sneek 13128 40 8503 10 409 — — 1.50 3.— 654 — 32570 2475 190 — Sneek 34 35 Stavoren 984 40 239 10 87 50 444 0.50 1.— 35 — 3357 70 8 — Stavoren 35 36 Tietjerksteradeel . . 15054 40 3597 10 3075 — — 1.50 3.— 1098 — 3019 1246 95 — Tietjerksteradeel . . 36 37 Utingeradeel . . . 5394 40 2059 10 1896 — — 0.25 2.- 3.— 176 — 2159 815 44 — Utingeradeel ... 37 38 Westdongeradeel . . 7868 40 2222 10 2554 — — 2.— 2.50 3.— 606 — 738 750 63 — Westdongeradeel . . 38 39 Weststellingwerf . . 17108 40 3203 10 2456 25 4234 2.50 3.— 1603 85 10391 1675 116 — Weststellingwerf . . 39 40 Wonseradeel . . . 12910 40 4511 10 6217 30 5983 2.— 4.— 1425 — 2919 1113 63 Wonseradeel ... 40 41 Workum 4161 40 1415 10 1018 50 3226 1.— 2.— 139 — 3625 412 143 — Workum 41 42 Wijmbritseradeel . . 12187 40 4217 10 5920 30 6326 2.— 4.— 818 — 2941 600 207 — Wijmbritseradeel . . 42 43 IJlst 1535 40 516 10 282 45 990 0.75 2.— 39 — 2345 75 14 — IJlst 43 Totaal . . . 366305 139436 79286 158741 126632 11951 390073 43607 5192 goed gelegen is. Van hetgeen de gemeente onderneemt en doet is de invloed op de waarde der gebouwde (ook ongebouwde) eigendommen een zo volstrekte en gedurige, dat het een paskwil is dat de rijke heren hun exodus uit de gemeente kunnen ondernemen, zonder dat zij verder in hare belastingen noemenswaard bijdragen, terwijl hun daar gelegen eigendommen, bebouwd en onbebouwd, in waarde toenemen door werken der gemeente, die deze de grootst mogelike moeite heeft te bekostigen als de aanslagen der rijksten haar ontglippen en die van de andere gemeentenaren naar beneden gaan wegens de afneming van de welvaart, gevolg van het feit, dat het grootste deel van de opbrengst van het territoir niet in de gemeente blijft en wordt verteerd." | Aan dit bevoegd oordeel voegen wij verder niets toe. ) De belasting op gebouwde eigendommen, die tot 40 opcenten mag worden geheven, wordt ook in alle gemeenten tot dat bedrag ingevorderd en geeft na het bovenstaande geen aanleiding tot biezondere opmerkingen. Alleen zij' medegedeeld dat wij met de rapporteur voor het Gewest Groningen2), van mening zijn, dat vooral bij woningnood, de neiging kan ontstaan om deze belasting af te wentelen op de huurders. Minder mooi is de belasting van art. 240b, de opcenten op de Hoofdsom der Personele belasting. Ze wordt volgens de tabel in 14 gemeenten niet geheven. In de andere gemeenten loopt ze van 10—50 (Leeuwarden tot 70). Zij: bedtoelt te zijn een verteringsbelasting, maar is niet geheel vrij van onbillikheden. De grondslagen der personele belasting zijn: huurwaarde, haardsteden, mobilair, dienstboden, paarden, rijwielen en motorrijwielen, en al wordt nu ook de fabriek of werkplaats vrijgesteld van belasting, het logement voor de helft der huurwaarde aangemerkt, dan is daarmee het onbillike in de belasting niet verdwenen. Onbillikheden die voornamelik de kleine burgerij en de middenstand treffen. Het wonen in een huis van hoge huurwaarde is niet altijd gevolg van zucht naar weelde, het houden van een dienstbode evenmin. De ambachtsman die op karwei moet kan een fiets eenvoudig niet missen. Waar de keuze bestaat tussen het heffen van opcenten op de personele belasting of het innen van het benodigde bedrag *) „Gemeenterecht" Oppenheim. Deel I, pag. 625, IV druk. s) Bapport van het onderzoek naar de heffing der plaatselike direkte belastingen bij wijze van Hoofdelike Omslag in de provincie Groningen, uitgebracht aan het Bestuur v. h. Partijgewest Groningen der S.D.A.i\ door een Hoofdelike Omslag naar het inkomen, is onze stem voor de laatstgenoemde weg bepaald. De hondebelasting wordt in alle gemeenten geheven en deze mensenvrienden brengen gezamelik in Friesland nog een goede f 26.600 in de gemeentekassen. Minder betekenis heeft de belasting van letter e, op toneelvoorstellingen enz., die alleen in Leeuwarden en Schoterland (bioskopen) noemenswaardige bedragen oplevert. Men bedenke daarbij dat tegenover deze inkomsten, natuurlik de kosten van inning komen te staan. De rubriek onder letter f: Hechten, lonen e. a. gelden, bedoeld in art. 238 der Gem.Wet, hebben we ter bevordering van het gemakkelik overzicht in staat II nog gesplitst, volgens de voorschriften van Ged. Staten betreffende de inrichting der begroting. Het totaal-bedrag voor Friesland, f 390.073.—, is de moeite waard om nader te bezien waaraan de gemeenten deze inkomsten danken. Gelukkig worden de belastingen van letter g en i in Friesland niet geheven, terwijl de Bouwbelasting, letter j, welke ons niet onbillik voorkomt, alleen en dan eerst sedert 1913 in Leeuwarden bekend is. In staat II (pag. 12 en 13) wordt onze aandacht getrokken door het grote bedrag dat Leeuwarden aan marktgelden ontvangt, bijna een gulden per inwoner. Het is natuurlik de opbrengst van de bekende, grote veemarkt wat dit totaalcijfer zo hoog doet zijn. Het bedrag aan bruggeld (ƒ 19.247.—) in dezelfde gemeente wy'st op vele bruggen en een groot scheepvaartverkeer. Opvallend is nog het bedrag f 88.260 — (sluisgeld f 17.700—, havengeld ± ƒ 70.400.—) dat Harlingen uit de haven trekt. Acht en een halve gulden per inwoner. Het getal wekt de lust op, de rekening of begroting dezer gemeente eens nader te bezien. Als voornaamste post vermeldt de rekening 1912 daartegenover onder de Uitgaven f 65.000.—: Bijdrage der gemeente in de kosten van haven verbetering. STAAT II. STAAT II. IRECHTEN, LONEN EN ANDERE GELDEN, BEDOELflN ART. 238 GEM. WET. SPECIFIKATIE VAN ART. 240/. ONTVANGEN BEDRAGEÜN 1912 IN GULDENS 5 I Volgnumme GEMEENTEN Leges ter Sekretarie Opbrengst Bruggelden Opbrengst Veergelden Opbrengst Waaggelden Opbrengst Beursrechten Opbrengst Marktgelden Opbrengst Havenen Sluisgelden Opbrengst Begraafplaats Opbrengst Schoolgelden Opbr. gebruik van (Gymnastieklokalen Opbr. gebruik v. Gem. Benzinebewaarplaats Opbr. wegens tijdelik gebr. van Öpenb. Straten Weg- en Tolgelden Kaai- en Walgelden Diversen GEMEENTEN Totaal Volgnummer 1 Achtkarspelen ... 74 — - - - 385 - - 1570 — — — — - - 2029 Achtkarspelen . . . 1 2 ^ngwirden .... 27 — — - — 15 — — 580 45 - - — - 667 ^ngwirden .... 2 3 Ameland 2 — — — — — _ 30 510 _ _ _ _ — — 542 Ameland 3 4 Baarderadeel ... 39 800 - - - — — — 1653 — _ _ _ — 2492 Baarderadeel . . . 4 5 Barradeel 24 — - — _ - -^ 786 - _ _ _ _ 810 Barradeel 5 6 het Bildt 7 - - - 179 - 502 393 _ _ _ _ 1081 het Bildt 6 7 Bolsward . . 6 3584 — 19 — 1211 — 962 i909 — _ — 24 — — 7715 Bolsward 7 8 Dantumadeel ... 25 152 - 99 l328 - - 4081 - 5685 Dantumadeel . . . 8 9 Dokkum ... 3 1211 — 27 — 708 683 146 1923 — — — — — - 4701 Dokkum 9 10 Doniawerstal ... 17 — — — — — _ — 481 30 — ---- - — 528 Doniawerstal . . 10 11 Ferwerderadeel . . 5 — _ — — _ — 1141 — — — — — — H46 Ferwerderadeel . . 1 12 Franeker . . 15 325 102 — — 1633 - 971 2437 — — — - 2394 — 7877 Franeker 2 13 Franekeradeel ... 7 — — — - _ — — 347 _ _ _ — — 354 Franekeradeel ... 3 14 Gaasterland 69 — — — — — — 4 1400 — — — — — — '473 Gaasterland . ... 14 15 Harlingen— 3623 - 1 — 1653 88260 1738 6632 — — - — 5240 1815 108962 Harlingen .... 15 16 Haskerland 26 20 - - - 560 - 31 1682 - - - - - - 2319 Haskerland . . . . 16 17 Hem. Oldep. en N.w. 45 - - - - _ _ 120 1225 - - - - - - 1390 Hem. Oldep en N.w. 7 18 Hennaarderadeel .. — 122 - — - — - — 1270 — — — - — — 1392 Hennaarderadeel . . 8 19 Hindeloopen ... 5 - . - -- — — — 61 229 - ____ — — 395 Hindeloopen . . . 19 20 Idaarderadeel ... 107 1648 — — — 150 — 182 753 - — — — 32 — 2872 Idaarderadeel . . . 20 21 Kollumerl. en N.kr. 31 26 - 90 — 249 984 — — - — 139 - 1519 Kollumerl. en N.kr. . 21 '2 Leeuwarden 1298 19247 832 4103 5259 36364 7612 5121 39126 1352 91 611 — 2553 — 123569 Leeuwarden. ... 22 23 Leeuwarderadeel . . 178 _ _ . — — 57 — — 1450 — — — — — — 1685 Leeuwarderadeel . . 23 24 Lemsterland. ... 29 5767 - 8 - 108 11736 301 821 — - _ - - 18770 Lemsterland. . . . 24 25 Menaldumadeel . . 33 - 24 _ _ _ - 593 _ _ 47 - 697 Menaldumadeel . . 25 26 Oostdongeradeel . . 322 654 - 39 936 - - - - 1951 Oostdongeradeel . . 26 27 Ooststellinéwerf _____ _ — — 60 1460 - _ _ 2030 — — 3550 Ooststellingwerf . . 27 28 Opsterland ..'..*) 297 200 - 8 - 538 — 41 1953 — - — - 81 — 3118 Opsterland .... 28 29 Rauwerderhem. 70 — — - — — — — 384 — - - — 454 Rauwerderhem. . . 29 30 Schiermonnikoog . . 1 _ — — — __ 16 739 — - 756 Schiermonnikoog . . 30 31 Schoterland 6 — — — ■ — 1336 — 257 4354 — — — — —- — 5953 Schoterland .... 31 32 Sloten . . *) 15 — — — — — - — 43 — _ — 2857 46 — 2961 Sloten 32 33 Smallingerland. . . 68 2410 - - 1919 415 9 1775 - - - - - - 6596 Smallingerland. . . 33 34 Sneek 162 3278 — 84 -- 11075 — 1254 12868 — — 392 — 3457 — 32570 Sneek 34 35 Stavoren - f) 3146 ----- 109 102 - - - 3357 Stavoren. .. . 35 36 Tietjerksteradeel . . 17 653 — — — 339 — — 2010 — — — — 3019 Tietjerksteradeel . . 36 37 Utingeradeel ... 25 1282 — 10 - — — 144 698 — — — — - 2159 Utingeradeel ... 37 38 Westdongeradeel . . 56 — — — — — — — 653 29 — _ — — — 738 Westdongeradeel . . 38 39 Weststellingwerf . 196 — — 4801 — 1543 — 140 3083 — — — 628 — 10391 Weststellingwerf . . 39 40 Wonseradeel ... 72 300 - — - 16 340 — 2191 — - - — — 2919 Wonseradeel . . . 40 41 Workum .... 51 349 — — — — 500 449 1539 _ — 737 — — 3625 Workum 41 42 Wijmbritseradeel . . 58 1423 _ — — — - 126 1334 _ _ — _ — — 2941 Wijmbritseradeel . . 42 43 IJlst 24 1781 — — — — — 11» 429 — — — - — — 2345 IJlst 43 Totaal . . . 3512 51849 958 9061 | 5259 | 60031 | 109546 13372 107774 1456 91 1003 9729 14617 1815 390073 *) Leges en Burgerlike Stand niet gesplitst, f) Brug-, Wal- en Vuurgelden. regeling maakten, waarbij de rijkere ingezetenen wat zwaarder werden getroffen, m.a.w. progressie werd ingevoerd en een aftrek werd toegestaan voor noodzakelik levensonderhoud. De wettelike bepalingen de H. O. betreffende stonden dit niet in de weg. Toen kwamen de slechte tijden. De lage prijzen der landbouwprodukten deden de landbouwers hard achteruitgaan. Werkeloosheid op grote schaal ontstond. De rijkeren verlieten de geteisterde streken en lieten zich aan de achtergebleven armen en verarmden zo goed als niets gelegen liggen. De kosten van armenzorg stegen schrikbarend en waar kon men na het fikseren van de opbrengst der personele belasting de nodige gelden anders halen dan door het heffen van een Hoofdelike Omslag en het voortdurend verhogen daarvan? Deden de gemeenten dat met zoveel plezier? Volstrekt niet! In een gemeente in Friesland waar de socialisten over een grote invloed beschikten waren inkomens van f 150.— reeds in de H. O. aangeslagen. Het Rijk, deels schuldig aan de toestand waarin de gemeenten geraakt waren, trof geen voorziening. Eindelik weigerden de gemeenten Opsterland en Weststellingwerf eenvoudig de gemeentelike uitgaven te dekken door nog verdere verhoging van de H. O. en verhoogden op hun begroting de post der Rijksuitkering, daarmee te kennen gevende, dat van de zijde van het Rijk voorziening moest worden getroffen. Zij hielden voet bij stuk en in 1895 was nog geen begroting over 1894 goedgekeurd, evenmin een kohier van de H. O. opgemaakt of invorderbaar verklaard. De regering greep toen in door de bekende noodwetjes van 1895 Staatsblad no. 15 en 16 en regelde de gemeentezaken met terzijdesehuiving van de gemeenteraad. Intussen zal deze geschiedenis zeer krachtig hebben bijgedragen tot de totstandkoming van de wet van 24 Mei 1897: de wet-Sprenger van Eijk, regelende de Rijksuitkeringen aan de gemeenten. In deze wet van 12 artikelen werd in de 9 eersten een nieuwe Rijksuitkering aan de gemeenten geregeld. De uitkering geschiedt naar het inwonertal. Dit wordt vermenigvuldigd met het in Staat III (zie pag. 19) voor iedere gemeente aangegeven getal. Een getal dat by de tot standkoming der wet in goede verhouding stond tot de uitgaven, die de gemeente voor bepaalde doeleinden in de laatstvoorafgaande jaren had gedaan, doch alras verouderd bleek, omdat de uitgaven in sneller tempo stegen, dan dat een hogere uitkering als gevolg van bevolkingstoename daartegen voldoende opwoog. Bovendien had deze regeling van 1897 dit nadeel, dat gemeenten die voor dit jaar haar uitgaven, waarvoor de wet een vergoeding ging geven, hadden opgevoerd, blijvend een hogere uitkering deelachtig werden dan de gemeenten, die juist omdat ze geen geld hadden, die uitgaven achterwege hadden moeten laten. Een bevoorrechting dus van de rijkere gemeenten. *) Hoe weinig nu in onze dagen nog van een invloed yan de wet-Sprenger van Eijk merkbaar is leert ons Staat III (pag. 18 en 19). , . , , , Daarin vindt men voor iedere gemeente het totaal van de Hoofdelike Omslag over de jaren 1860, 1870, 1880, 1890, 1900, 1910 eni 1913. De eerste drie tabellen zijn ontleend aan net werkje van Mr. J. Sickenga: „Frieslands Gemeentelike toestanden in woorden en cijfers" (1891). De volgende tabellen z«n genomen uit de provinciale verslagen en zijn cijfers uit de vastgestelde rekeningen der gemeenten; natuurlik geldt dit niet voor de laatste tabel, 1913, waarvan de rekening nog met is vastgesteld; hier nam ik de Totalen der Primitieve Kohieren, zonder forensen en voor zover ze invorderbaar verklaard zijn. Alleen de laatste tabel wijkt dus in wezen iets af, overigens zijn de tabellen gelijkwaardig en voor vergelnking geschikt. Onderaan vindt men de bevolking van Friesland. Deze voor iedere gemeente over al die jaren op te geven gedoogt de omvang van het Rapport niet. Het onderste cijfer is de gemiddelde Hoofdelike Omslag per hoofd der bevolking yan Friesland. Men ziet hoe dit gemiddelde stijgt van f 1.84V2 in 1860 tot ƒ 3 18 in 1870, dus na de wet van 1865 die zoals we zagen de H. Ó. meer op de voorgrond bracht. Dit cijfer klimt weer tot f 4 45 in 1880; weet zich te handhaven, ja zelfs iets te dalen in i890 (na het fikseren van de personele-belastinguitkering in 1885 had men nog stijging kunnen verwachten, de zich verbeterende toestand in het landbouwbedrijf en de daarmee gepaard gaande mindere uitgaven voor armenzorg werkt echter 'gunstig in), daalt vervolgens na de wet-Sprenger yan Eyk op ƒ 3 15 in 1900, maar is in 1913 weer op f 4.461/2 (zonder nog de suppletoire kohieren), een cijfer als voorheen nimmer werd bereikt. Als wij de cijfers nog eens overzien, dan bemerken we dat het dalen van de bedragen in 1890 voornamehk voorkomt bij de 1 a n d e 1 i k e gemeenten. Vergelijkt men de kolom 188U met 1890, dan ziet men dat van de steden alleen Sneek terugloopt (Hindeloopen en Sloten leggen ^en gewicht m de schaal) Sterke daling treft men aan in het Bildt (yan 64.000 in 1880 op 50.000 in 1890), Ferwerderadeel, Hemelumer-Oldephaert, *) De wet van 24 Mei 1897 wijzigde ook het artikel van de H. O. en verbood de progressie, waarover later. Oostdongeradeel, Westdongeradeel, Wonseradeel en Wymbritseradeel (van 60.000 in 1880 op 37.000 in 1890). In 22 gemeenten' van de 43 daalde het Totaal van de H. O. Men ziet hier het gevolg van de verbeterde situatie yan het landbouwbedrijf in de meest vruchtbare delen van Friesland. Waarschijnlik zal het dalen van het bedrag aan H. O. gevolg zijn van verminderde uitgaven voor armenzorg. Vergelijken wij verder de laatste kolom (1913), cijfers uit een tijd van bloei en welvaart over het gehele gewest, met kolom 1890 — de kolom vóór de Wet-Sprenger van Eijk — dan vinden wü dat 17 gemeenten onder het bedrag van 1890 gebleven zijn. Behalve Harlingen zijn het weer allemaal landelike gemeenten. Het merendeel — 26 — heeft al lang weer het cijfer van voor de Wet-Sprenger bereikt, ja zelfs flink overtroffen. Het rekord slaat Bolsward, dat haar bedrag haast verdrievoudigd heeft (van 11.000 in 1890 op 30.000 in 1913). Gemeenten die hun cijfer van 1890 met meer dan 50 % overschrijden), zgn: Idaarderadeel, Leeuwarden en Leeuwarderadeel, terwijl Sneek er haast aan toe is en Dokkum alleen er onder blijft door de buitengewone subsidie in de kosten van het lager onderwijs, welke zij van het Rijk ontvangt. Het behoeft zeker geen betoog dat stijgen van het bedrag voor de H- O. volstrekt geen bewijs is voor een minder goed beheer der gemeente. Zonder nu de bevolkingstoename in rekening te brengen zou men eerder het tegendeel kunnen zeggen: het niet-stijgen van de gemeentelike uitgaven is een bewijs van stilstand, op de duur achteruitgang, der gemeente. Wanneer een burgemeester, ons met trots wees op het over lange jaren gelijk blijven van het Totaal van de H. O., dan zou bij ons de vraag rijzen of de Raad in burgemeester's gemeente wel op de hoogte van zijn taak is, of die gemeente wel deelachtig is de ontwikkeling van alle gemeenten, die meer en meer haar taak zien uitgebreid op sociaal en kommercieel gebied. Wij zouden informeren naar de arbeid van de raad op het terrein der Volkshuis^vesting, Volksgezondheid (keuringsdienst, ziekenverzorging), Armenzorg, naar de Loonregelingen voor ambtenaren en werklieden, naar de toestand der Openbare werken, naar het Onderwijs en wiji zouden beginnen met te vrezen dat hier en daar wel wat viel aan te merken. Tenslotte zouden wij de begrotingen en rekeningen moeten doorzien en de toestanden ter plaatse opnemen, alvorens een positief oordeel te kunnen uitspreken. STAAT III. STAAT III. — —— | HOOFDELIKE OMSLAG IN DE FRIESE GEMEENTEN GEHEVEN IN DE JAREN : | 3 GEMEENTEN k. XT ^, XT 8 g, GEMEENTEN a o 1860 1870 1880 1890 1897 & > Uitkering per inwoner lyUÜ 1910 1913 o 1 , > 2 itwTrden6" ' ' ' 'loO ' 'xOOO ' S 7 ^ ' 2'7S* / 20777 ' 25025 f 29943 Achtkarspe.en ... 1 4 Baarderadeel ... „ 17425 * 18575 \ 33544 30016 | " 33L " ,«09 " 38044 " Jqm 1" ' ' " ! 5 JnSf . - 49854 : gag : 35642 § g ;; ;; gig ;; 384081 : ; ; ; o net Bildt Cjceen „ 4455b „ 64357 .. 50854 a "OD zins ii\e.&* ai^oc i_ . r>-u ^ 7 r1,.. onn 1 j " 9 Erummadeel • • • ' S ' 20750 " 2743°; " ^ ï " ^ " 11523 - S » 34000 DanZ deel ! ! 10 Darstal \ \\ \ gg \ XII '„ lliïl "„ -g | » }g« » }gg - ^007 . 24824 Dokkum ... 9 11 Ferwerderadeel. . . „ 19056 „ 36333 52974 40831 a Z " 49L " 7795 " i\T£ " ?tlll %°nulw?nU* / • ■ 0 12 Franeker , 3510 , 10837 23276 30037 S§ " ?92 " 26363 " 28408 " 1*™^™^ ■ • " 13 Franekeradeel ... „ 10277 „ 16301 J 23380 25164 * "S " 307U; " 22620 " 28787 " 9QQ47 r ^ \ ' " " \\ 14 Gaasterland .... , 10920 18400 ; 27000 25395 g g " 3 «3 " 16724 " S " f??M r™, Th ' ' ' }2 15 Harlingen .... , 9564 „ 23538 „ 47850 56189 & g " foL " 50746 " 5^75 " gaasterland .... 14 16 Haskerland .... „ 16483 „ 15609 23492 27511 .5 S " 323S " isïos " lltl? " fqt|? ' " " " ïf 17 Hem. Oldep. en N.w. , 8633 22527 30522 21201 SÜ^ " \2$S " 8195 " 28322 » 39157 Haskerland . . . 16 18 Hennaarderadeel. . „ 10774 „ 12452 , 20600 „ 17433 I riS „ « " 3 07V " 15683 " 23207 " 9«n2 gem. Oldep. en N.w. 17 19 Hindeloopen . . . , 4000 , 3500 4100 3618 3^ " 448 " 2711 " 239Ï " 2699 mn2Ztl ' ' IQ 20 Idaarderadeel ... , 11726 , 16895 „ 20155 „ 26734 jg B ° " 231^ " 256^8 " ,4971 " dnu? S^T. ' ' " on 21 Kollumerl. en N.kr. . „ 15050 „ 25400 40120 36067 Wg 2 "48^ " " ^ » ^ baarderadeel . 20 22 Leeuwarden. ... „ 53605 , 102767 152860 182329 « W | "341 " 207084 " 293298 " wllï f } ' 99 23 Leeuwarderadeel. . „ 20072 „ 21960 48660 54244 g " 3 SS " 23584 " ïllu " S w t « f - ' 12 40 Wonseradeel ... „ 24870 35440 \ 65030 55920 o. ^ " |'fJS " ^8^2 " 42469 " 4889fi Weststelhngwerf . . 39 41 Workum 6000 12000 22000 19077 °? g " 2 34V, " ^6982 " 19043 " twfif Wo^" ' ' ' 1? 42 Wijmbritseradeel.. „21016 „ 50516 . 60207 „ 37776 | ^ = 2 j}g = Jgg „» ggj » Jgg ^ ^tseradeel ! ! 43 IJlst—2 IfTi 3624 " 5041 5402^ o „ 2.39 „ 4746 „ 5949 „ 6059 IJlst ... 43 Bevo.kingtavaanFHes: ' ^ f f £ / 1078642 / 1466504 ' 1636160 HlaM-rt" n i ' 271525 300863 329877 337507 S 342215 363625 366305 Hoofdelike Omslag p. hoofd/ L84H / 3.18 ƒ 4.45 / 4.28^ f 31S ƒ 403y2 f 4A6^\ DE HOOFDELIKE OMSLAG. II. De Verordeningen. De Gemeentewet heeft in artikel 243 regelen gesteld betreffende een eventueel te heffen belasting genoemd m artikel 240e dus regelen, waaraan een Hoofdelike Omslag of andere direkte belasting naar het inkomen moet voldoen Artikel 243 luidt in zijn tegenwoordige vorm aldus: 243 I. De direkte belastingen, bedoeld in artikel 240 e, worden met of zonder aangifte der belastingsclraldigen geheven, hetzij naar het geschatte inkomen, hetzij naar een inkomen, afgeleid «erhke staat volgens in de belastingverordening vermelde grondslagen staat, volgens m a tornen worden, behoudens het hierna bepaalde, dl delef daarvan die voortspruiten uit een vermogen van Hs oOO- of hoger, op hun werkelik zuiver bedrag in rekening gebracht en kunnen de overige delen met ten hoogste vijf en twintig ten tonderc^T worden verminderd. Wisselvallige inkomsten kunnen berekend worden naar het gemiddelde over twee oi meer jaren m Het belastbaar inkomen wordt verkregen door het l*^*6 of afgeleide inkomen te verminderen met een som voor ^dzakehk fevensonderhoud, welke som voor alle aanslagen geluk is of, in verbanTmetdeSamenstelling van het gezin, op gelijke voet berekend ^fheffing kan echter op die wijze worden geregeld dat door hem, wiens geschat of afgeleid inkomen de som ^^f^1^! onderhoud slechts met een gering bedrag overtreft, niet m de belas "&7*£ Ï— van heffing is voor alle belastbare inkomens g6Met' afwijking van deze regel is het geoorloofd het tarief der belasting op zoSe voet in te richten dat een stijgend percentage wordt geheven van toenemingen van het belastbaar inkomen op dat tarief, muT^een toeneming als hierboven bedoeld zwaarder wordt Delast dan mJf tweemaal Tet percentage, geheven van een belastbaar mkomen Sk aaT anderhalf maal de kleinste som welke voor noodzakehk fevensonderhoud wordt afgetrokken en het percentage hetwelk van tolnemmgen wordt geheven Dij geen enkele opklimming in het tavefIndeling der inkomens in klassen is geoorloofd, mits de^verdeling der lasten daarbij slechts weinig verschilt vanJ^J^veJn sins van de in dit artikel gestelde regelen zou worden verkregen. Afwijkingen van de regelen, onder III en onder IV gesteld, zrjn «eoorioofd, wanleer de bestaande verordeningen of andere omstandigS daartoe aanleiding geven, mits de verdeling derplasten daarbn niet aanmerkelik verschut van die, welke bn opvolging van die regelen zou worden verkregen. Onderdeel I van dit grote en deels moeilik leesbare artikel handelt ovèr de eigen aangifte, waarvoor wy verwijzen naar naf 43, onder het opschrift: Hoe vindt de aanslag plaats, tïïwijl wijhier vermelden dat in geen der Friese gemeenten een verordening voorkomt waarin de schatting is vervangen door .^afleiding uit de uiterlike staat naar zekere grondslagen". Onderdeel II bedoelt hoofdzakelik een splitsing te makenVermindermg tussèn inkomen uit vermogen en uit arbeid en opent de mogelik- ™n ebJj *" heid het eerste zwaarder te treffen dan het laatste. Het is te sohattin«. vergelijken met een rijks-inkomstenbelasting, die gesplitst is in Vermogens- en Bedrijfsbelasting en werd ook met een beroep op die bestaande rijkswetten in 1900 door dr. Kuyper verdedigd tegenover het ministerie-Pierson. De delen van het inkomen die voortspruiten uit een vermogen van f 13.000 of hoger, zegt Onderdeel II van art. 243, worden bij schatting van het inkomen op hun werkelik zuiver bedrag in rekening gebracht. De overige delen kunnen worden verminderd met ten hoogste vijf en twintig ten honderd. Een voorbeeld: A. heeft een inkomen uit een vermogen groot f 50.000 van ƒ2000 B. heeft een inkomen uit een vermogen groot f 25.000 van f 1000 en daarbij uit arbeid nog „ 1000 „ 2000 C. heeft een inkomen uitsluitend uit arbeid van . . „ 2000 Bepaalt nu de verordening dat 25 % in mindering mag worden gebracht volgens art. 243 deel II, dan zal bij de schatting het inkomen van: A. in rekening worden gebracht op de volle ... ƒ 2000 B. f 1000 uit vermogen + f 750 uit arbeid = . . . . „ 1750 C. % X ƒ 2000 uit arbeid = 1500 Van de gelegenheid om op deze wijze het inkomen uit vermogen zwaarder te treffen dan dat uit arbeid, maken de gemeenten Baarderadeel, Hennaarderadeel, Idaarderadeel, Leeuwarderadeel, Eauwerderhem, Schoterland, Smallingerland, Tietjerksteradeel, Utingeradeel, Westdongeradeel, Wonseradeel, Workum en Wymbritseradeel gebruik. Staat V (pag. 39) kolom U geeft aan tot hoever de vermindering bij de schatting wordt doorgevoerd. Onderdeel III spreekt van de aftrek voor noodzakelik levens- Noodzakelik onderhoud, welke som voor alle aanslagen gelijk is of in ver- leTenwraderband met de samenstelling van het gezin, op gelijke voet bere- bondkend wordt. De laatste toevoeging maakt de Kinderaftrek mogelik en bovendien het brengen van verschil tussen de aftrek *«■«•*•**•■ van een' gezinshoofd en een inwonende of éénlopende. Het tweede lid van onderdeel III laat de gemeente vrij om ook nog inkomens, die het bedrag voor noodzakelik levensonderhoud slechts met een gering bedrag overschrijden, onbelast te laten. Evenals de bepaling van onderdeel II geeft onderdeel III gelegenheid om de kleine luiden bij de belastingheffing wat tegemoet te komen en verdient dus de toepassing daarvan onze aanbeveling. . , . , i . , Hoe de gemeenten, in ons gewest m deze handelen, leert ons Staat V kolom P. Q. R. 8. en T. (pag. 39). Bij de kinderaftrek stelt natuurlik iedere gemeente een leeftijdsgrens, dikwels ook een maksimum bedrag (kolom 1). De regering maakte onder 't ministerie-Heemskerk nog al eens bezwaren en noemde de aftrek of het maksimum gauw „te hoog". Tegenwoordig is een verandering ten goede merkbaar. Op het gebied van kinderaftrek is Friesland Groningen ver vooruit, hetgeen van het bedrag voor noodzakelik levensonderhoud niet kan worden gezegd. Ook al «mderen we de eilanden Ameland (ƒ 150) en Schiermonnikoog (f 200) uit dan is het tabelletje nog treurig en domineert het bedrag t 300.—,. waartussen Hindeloopen met f 200.-. De gemeenten het Bildt en Leeuwarderadeel hebben een stijgend onbelastbaar bedrag in de verordening. Het bedrag voor noodz levensonderhoud volgens de wet moet respektivelik op ƒ 405.- en ƒ 390.- J™*«* gesteld Gelukkig is er een streven m verschillende raden om dit bedrag te herzien. De cijfers uit de staat V zijn volgens de toestand op 31 Des. 1913, de enkele gesterde gemeenten naar de SwePverordening die op 1 Jan 1914 in werking treedt De Staat van Wijzigingen gedurende het tijdvak 1 Jan.—1 Julie 1914 pag. 42 wijst weer een drietal verhogingen van het bedrag voor noodz. levensonderhoud aan. Toch kan men hier met rusten voor in alle plattelandsgemeenten een bedrag van ƒ 500— voor een gezinshoofd is vastgesteld. Deze som moet immers wel aangenomen -worden in deze tijden het bestaansminimum te zijn voor een man en een vrouw. In enkele steden zou er reden zijn het bedrag nog wat hoger te stellen. , Een som van f 40.- voor elk kind onder de 16 jaar (zie Oostdongeradeel) of van f 50.- zoals de wet op de Eyksmkomstenbelasting toelaat, en tevens voor elk persoon die door zielsof lichaamsgebreken niet in staat is m eigen onderhoud ^te voorzien en daardoor tem laste van de belastingplichtige komt, dient eveneens in de verordening voor te komen. In onderdeel III wordt van belastbaar inkomen gesproken, dat verkregen wordt door het g e s o h a 11 e inkomeri met het bedrag voor noodz. levensonderhoud te verminderen. In onderdeel n komen we de uitdrukking: het werkelik zuiver bedrag tegen. De meeste gemeenteverordeningen kennen bovendien nog een onzui ve rink°.m«n ™ ^ zuiver inkomen. Vastheid van definitie bestaat blijkbaar alleen voor wat belastbaar inkomen is. Toch dienen wij te weten wat verder onder die verschillende benamingen wordt verstaan. Wiji geven daarvan de volgende definities: Onzuiver inkomen is het inkomen zonder de aftrek van de, door de gemeente in de verordening zelf vastgelegde posten, als daar zijn: grond-, polder-, waterschapslasten, onderhoud en assurantie van gebouwen, verplichte pensioenbijdragen, levensverzekering-premies, verschuldigde renten, periodieke uitkeringen, uitgaven voor de uitoefening van het beroep noodzakelik, enz., en zonder de vermindering krachtens art. 243 II. Zuiver inkomen is het onzuiver inkomen verminderd met de aftrekposten hierboven bedoeld en door de verordening aangewezen. Zuiver inkomen = geschat inkomen, zoals dat in de gemeentewet in onderdeel III van artikel 243 wordt bedoeld. Belastbaar inkomen is het zuiver inkomen verminderd met de op de gemeentewet steunende aftrek voor noodz. levensonderhoud en kinderaftrek. Werkelik inkomen is het zuiver of geschat inkomen, zonder dat evenwel een vermindering wegens art. 243 II heeft plaats gehad. Het is dus het feitelik bedrag waarover men de beschikking heeft en is in gemeenten, waar art. 243 II geen toepassing vindt, gelijk aan het zuiver- of geschat inkomen. Een voorbeeld: Een ambtenaar, gehuwd, één kind, heeft een salaris van . ƒ 1800.— en1 verhuurt een woning per jaar voor „ 300.— onzuiver inkomen ƒ 2100.— Aan grondbelasting en onderhoud, assurantie, enz. betaalt hij ƒ 80.— aan pensioenpremie „ 90.— „ 170 — werkelik inkomen ƒ 1930.— De verordening laat vermindering toe wegens inkomen uit arbeid en kapitaal beneden ƒ 13.000.— met 20%; de berekening wordt dan: 4/6 X ƒ 2100 == „ 1680.-* af voor grondbelasting enz. premie „ 170.— zuiver of geschat inkomen ƒ 1510.— Er is een aftrek voor noodz. levensonderhoud van ƒ 500.—, en voor 1 kind ƒ 40.—, samen .... „ 540.— belastbaar inkomen ƒ 970.— *) Deze berekening wordt ook anders gemaakt. Men neemt dan niet */s Wij zien in het voorbeeld hierboven, dat het de ambtenaar o a. gepermitteerd was zijn pensioenpremie af te trekken van zijn onzuiver inkomen om tot zuiver inkomen te geraken. Bij onze definities somden wij trouwens meer posten van aftrek op De meeste verordeningen noemen een meer of minder groot aantal. Dikwels is het vanzelf sprekend. Wie in het bezit is van een bedrijf b.v. kan toch eigenlik niet van inkomsten uit dit bedrijf spreken, wanneer niet eerst alle onkosten zijn betaald als grondbelasting, lonen, reklamekosten, rente van opgenomen gelden e.d. Wie huizen verhuurt, kan niet van inkomsten uit het verhuren van huizen spreken, wanneer de grond-, Plderof waterschapslasten niet zijn betaald, wanneer het onderhoud niet is voldaan, de assurantiepenningen niet zijn gestort. ^Het inkomen uit bedrijven is eerst volgens een behoorlike boekhouding de winst" en alzo tot stand gekomen na afschrijvingen — zoals de nieuwe Kijksinkomstenbelasting het noemt —: volgens goed koopmansgebruik. Wel dienen speciaal m de verordening vermeld de posten van aftrek, die men wil toestaan zonder dat zij direkt uit een logiese boekhouding over een bedrijf of zaak voortvloeien, Zo noemt de nieuwe Kyksmkomstenbelastingwet: . a. lijfrenten, pensioenen en zekere periodieke uitkeringen, b. altijddurende renten, c. renten van andere schulden, • d. premiën van levensverzekeringen, lijfrente of pensioen, tot 5 % van het inkomen en niet meer dan f 100.—. Vele gemeentelike verordeningen bevatten soortgelijke bepalingen, de meesten laten zelfs de z.g. verplichte pensioenstortingen in haar geheel tot aftrek toe — zie staat V kolom JN. Waarom echter diezelfde gemeenten geen aftrek gedogen van een bedrag voor vrijwillig aangegane verzekering tegen ouderdom of overlijden is niet duidelik. 't Komt ons voor dat dit van de bruto-inkomsten, maar van de bruto-inkomsten na aftrek van de onkostenposten; aldus: . . . „ ^ „ „ t 91()n Onauiver inkomen / *iuu.— Aan grondhel. en onderhoud, assurantie, enz. betaalt hij f 80.— Aan pensioenpremie " ' 170.— Werkelijk inkomen ƒ 1930.— De verordening laat een vermindering toe van 20 %, art. 243 II „ 386 — Zuiver of geschat inkomen f 1544.— Acht van de dertien Friese gemeenten, welke art. 243 II toepassen, volgen deze berekening en 't komt ons voor, dat zij meer steun in de wet vinden dan de andere vijf, waarvan nochtans de verordening is goedge- keOnze koncept-verordening regelt zich naar het voorbeeld in de tekst. een te krasse bevoordeling der ambtenaren is. Opsterland gaat zelfs zover in haar verordening de aftrek van andere dan verplichte premies te verbieden. De gemeenten Achtkarspelen, Doniawerstal, Schoterland en IJlst hebben het ook nodig gevonden speciaal in hun verordening op te nemen, dat geen premies voor pensioen of levensverzekering, verplicht of niet-verplicht, in mindering van 't onzuiver inkomen mogen worden gebracht. Toch is voor de aftijek van deze premiebedragen veel aan te voeren. Het is een deeltje van het inkomen, waarvan de genieting feitelik wordt uitgesteld. Door de verbintenis met het publiekrechtelik lichaam of de verzekeringsmaatschappij heeft men in de goede dagen de beschikking over dit deeltje van zijn inkomen verloren, om in de ouderdom zich daardoor een inkomen te verzekeren. En in die komende dagen zal men ook naar dat inkomen worden aangeslagen. Door het nu van belasting vrij te stellen wordt het later tenminste maar eenmaal getroffen. Het vrijstellen is dus eigenlik slechts uitstellen. Gedeputeerde Staten hebben bij cirkulaire van 18 Desember 1913 aan de gemeentebesturen van Friesland in overweging gegeven de belastingverordening zodanig te wijzigen, dat in mindering mogen worden gebracht: a. de krachtens wet of verordening door ambtenaren ter verkrijging van pensioen' bij te dragen premiën, b. de premiën voor pensioen- of ouderdomsverzekering tot een vast te stellen maksimum. Wanneer wij in staat V kolom O, het grote aantal „neen"'s zien, dan krijgen we de indruk dat de zon nog wel eens een paar maal zal zijn opgegaan voor aan de uitnodiging van het kollege van Ged. Staten is voldaan. Wij zijn nu gekomen aan onderdeel IV van art. 243, zeker niet het gemakkelikste, maar wel het meest interessante deel van het grote artikel. Het begint al dadelik met als algemene regel te stellen wat in de praktijk juist uitzondering is. „Het percentage van heffing is voor alle belastbare inkomens gely'k" zegt alinea éen, en daarop volgt: „Met afwijking van deze regel...." Wie nu even een blik slaat op staat V kolom M, ziet dat er slechts 8 gemeenten zijn waar „de regel" geldend is en de andere 35 gemeenten de vrijheid nemen van de regel af te wijken. Die afwijking is wat meestal genoemd wordt: de progressie. In de provincie Groningen is de afwijking nog meer Progressie algemeen, daar ontbreekt de progressie alleen in de gemeente Kantens. Dat de eerste alinea van onderdeel IV van art. 243 zo wonderlik met de praktijk in strijd is, vindt zijn oorzaak m de geschiedenis. , . , . u » Reeds bij onze bespreking, van de geschiedenis van de Hoofdelike Omslag sedert 1851, hadden wij gelegenheid even onder de aandacht te brengen (zie pag. 15), dat bij het meer en meer op de voorgrond treden van deze belasting m de gemeenten, de raden onder het veldwinnend besef, dat de belasting behoort te worden geheven naar draagkracht, regelingen maakten waarbij een aftrek van noodzakelik levensonderhoud werd toegestaan en een progressie ingevoerd, waardoor de rijkere ingezetenen wat zwaarder werden getroffen De wet het de raden in die regeling vrij. In het voorschrift van 1851 was alleen bepaald dat, „de grondslagen van heffing zulke moesten zyn, die voor een redelike maatstaf van het inkomen der belastingschuldigen konden worden gehouden." Overigens had immers de Kroon nog haar goedkeuring te schenken aan de ontworpen verordening en was dus een dam opgeworpen tegen buitensporigheden ook op het progressiegebied. Dit was nochtans de bezitters en hun vertegenwoordigers niet voldoende. Het is bekend hoe moeilik het vele goed gesitueerde ingezetenen valt hun billik deel in de ^mtebike lasten op te brengen. Zij zorgden voor het nodige kabaal. Een kabaal allereerst gericht tegen de progressie ^de'e^pe^n: gen en de regering van 1897, ministerie-Van Houten-Sprenger van Eyk, die de hele H. O. niet genegen was, stelde dan ook m art 10 van het hiervoren besproken wetje-Sprenger van Eyk voor, de Gemeentewet te wijzigen en te bepalen dat: Het bedrag der aanslagen in elke belasting als onder c van artikel 240 bedoeld (H. O.) moet percentsgewrj « e g e 1 ij kei i k w o r den berekend over het totaal va.n het inkomen oi ae verLin^e* bij indeling in klassen, over het aanvangcrjfer of het middeneifer der klasse, een en ander n a a f t r e k v a n e e n brj de hriasSerordening té bepalen voor alle aanslagen op gelijke voet SSJÏÏdraAoor noodzakelik 1 e v e n s o n d e r h o n d. Wij spatieerden het voornaamste. De Progressie werd uitgebannen en een proportionnele (voor alle porties gehjke) heffing van het belastbaar inkomen (inkomen na aftrek van noodzakelik levensonderhoud) voorgeschreven. Dit stelsel noemt men het Benthamse stelsel. . „««.v In zekere zin is ook dit stelsel progressief, door de aftrek voor noodzakelik levensonderhoud. Voorbeeld: Iemand met een inkomen van ƒ 600.— betaalt bij, een heffingspercentage van 4 % na aftrek van f 500.- voor noodzakelik levensonderhoud f 4.- belasting, dat is % % van zijn totaal inkomen. By een nkomen van f 1500.-, dus bij een belastbaar .inkomen van f 1000.—, betaalt hij ƒ 40.— dat is 22/„ % van zyn totaal inko- men. Bij een inkomen van ƒ 10.500, belastbaar ƒ10.000.— betaalt bjj ƒ400—, d.i. 31T/2i %. Er is dus een ge r i n g e progressie, hetgeen nog beter blijkt bij een voorbeeld waarin bet bedrag voor noodzakelik levensonderhoud op ƒ 200.— is gesteld, alsdan zijn de respektivelike percenten van het inkomen in ons voorbeeld: 22/a, 37», 3M/i05. Ondanks de dappere bestrijding van het regeringsvoorstel door de afgevaardigde voor Leeuwarden C. V. Gerritsen, en de verdere pogingen tot amendering door de Kamerleden De Boer, Borgesius en Hintzen, bleef iedere werkelike progressie verboden en werd het artikel zij het dan hier en daar wat gewijzigd aangenomen. Een lang leven had het gelukkig niet! Nauweliks was de wet een jaar in werking of het regende klachten van de gemeentebesturen. Dezen toch moesten door de uitbanning van de progressie het percentage der belasting gaan verhogen. De druk werd verlegd naar de kleinere inkomens, de middenstand en de arbeiders. Zestig gemeentebesturen vroegen het ministerie Pierson-Borgesius dat in 1897 aan het bewind was gekomen de wet opnieuw te wijzigen. Na een enquête verscheen 8 Januarie 1900 een nieuw wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 240c en 243 der Gemeentewet. Zij kregen hun tegenwoordige vorm. Vrijgelaten werd de progressie niet, dat ging het ministerie te ver, zelfs werd uit de wet van 1897 als regel behouden: „Het percentage van heffing is voor alle belastbare inkomens gelijk", maar nu werd een afwijking toegelaten, die een bepaalde progressie inhield. Het is die afwijking waarvan de overgrote meerderheid der gemeenten gebruik maakt. Bezien wij de redaktie van die toegestane afwijking nog eens. Zij luidt: Met afwijking van deze regel is het geoorloofd het tarief der belasting op zodanige voet in te richten, dat een stijgend percentage wordt geheven van toenemingen van het belastbaar inkomen op dit tarief, mits geen toeneming als hierboven bedoeld zwaarder wordt belast dan met tweemaal het percentage, geheven van een belastbaar inkomen gelijk aan anderhalf maal de kleinste som welke voor noodzakelik levensonderhond wordt afgetrokken en het percentage hetwelk van toenemingen wordt geheven bij geen enkele opklimming in het tarief daalt. Er zullen maar weinigen zijn, die bij eerste lezing de bedoeling begrijpen van dit vernuftig in elkaar geschroefd deel van artikel 243, welk deel door een amendement-Rink in de wet kwam. De bedoeling is deze. De eerste ƒ 100.—, die men verdient boven het bedrag voor noodz. levensonderhond, is belastbaar. Evenwel is deze eerste honderd gulden nog zeer nodig voor het bestaan, de belasting daarop zij dus gering. De volgende f 100.- is ook nog nodig voor het bestaan, hoewel reeds minder dan de voorgaande en kan iets zwaarder worden getroffen, de daarop volgende weer lat minder noodzakelik om te leven, kan T™.^™8**" worden getroffen door de belasting. Totdat eindelik een t 100. komen die voor het bestaan niet nodig zijn, waarbij van weelde kan worden gesproken en waarvan dus weer een groter deeltje gemakkelik kan worden afgestaan. Noemen wij, die f 100.— „de toeneming" (== accres) (zie het art) dan zegt bovenstaand artikel 243 deel IV, dat een stijgend oercentage van elke toeneming mag worden geheven. P BÏvoorteeld bij, een inkomen van f 500.- met jtokm f 400 — voor levensonderhoud is 't belastbaar bedrag t 100-— Bü f 600— wordt 't belastbaar bedrag f 600.— — T 4UU. — f'200.-, bestaande uit f 100- en f IOCl.-, «us mt twee toenemingen. Een inkomen van f 700.- wordt herleid tot ƒ 400.Snsonderhoud + f 100 + f 100 + f 100, d.i. drie toenemingen of ƒ 300.— belastbaar inkomen. Iedere toeneming mag met een hoger percentage worden getroffen, dus mag b.v. de eerste f 100 - getroffen worden met 2.5 pet., de volgende met 2.7 pet., de derde met 2.9 pet. Was verder niets bepaald, dan kon men zo door gaan en een onbelemmerde, vrije Pressie invoeren Echter zegt nu het bovenstaand artikeldeel, dat wij' met verder mogen ^aanjnet onze progressie dan een percentage van de toeneming geluk aan tweemaal het percentage dat geheven wordt van een belastbaar inkomen gelijk aan 1% X het bedrag levensonderhoud. Wat was ons bedragvoor noodzakelik.levens onderhoud? ƒ 400.—! Anderhalf maal dit bedrag is dus t 600. . Als dat het belastbaar inkomen zijn moet, dan is het werselik inkomen f 600 + f 400 = f 1000.—. HoTgroorzou in ons voorbeeld het percentage dat geheven werd van het belastbaar bedrag, bij een inkomen van t 1UUU.— zijn? , , , Uit nevenstaande staat blijkt dat het percen^ van het be^ lastbaar bedrag, dat bij een inkomen van f 1000.wordt 3 % zou zijn. De progressie zouden wij dus met veraer mogen voortzetten dan tot 6 procent. In ons voorbeeld bereiken wij dit cijfer \>u f^500.- ^komen. Voor verdere inkomstendelen werkt weer het Benthamse stelsel. Wij doen opmerken dat het pereentege van de] toeneming niet steeds in gelijke mate behoeft toe te nemen, als het maar SS £3t Zo fs il ons voorbeeld het percentage klimmend met 0.2 % tot f 2000.—, waarna het met 0.1 fo klimt. Percen- Percentage Belastbaar Toeneming tage van Relastiné Jfn ?Ct Inkomen inkomen of accres het «'««ut belastbaar accres inkomen 400 — — — ~~ 500 100 100 2,5 2.50 2,5 600 200 100 2,7 5.20 2,6 700 300 100 2,9 8.10 2,7 800 400 100 3,1 11-20 2,8 900 500 100 3,3 14.50 2,9 1000 600 100 3,5 18.- 3 1100 700 100 3,7 21.70 3,1 1200 800 100 3,9 25.60 3,2 1300 900 100 4,1 29.70 3,3 1400 1000 100 4.3 34.- 3,4 1500 1100 100 4,5 38.50 3,5 1600 1200 100 4,7 43.20 3,6 1700 1300 100 4,9 48.10 3,7 1800 1400 100 5,1 53.20 3,8 1900 1500 100 5,3 58.50 3,9 2000 1600 100 5,5 64.— 4 lïöö 1700 100 5,6 6960 4,09 2200 1800 100 5,7 75.30 4,18 2300 1900 100 5,8 81.10 4,27 2400 2000 100 5,9 87.- 4,35 2500 2100 100 6,0 93.- 4,43 2600 2200 100 6,0 99.- 4,50 2700 2300 100 6,0 105.— 4^57 ÏOÖÖO 9600 100 6,0 543 — 5^66 100000 99600 100 6,0 5943— 5,97 Verder zien we dat het percentage dat van het belastbaar inkomen geheven wordt, blijft stijgen, ook al staat het percentage van de toeneming op zijn maksimum. Het kan evenwel nooit dat zelfde percentage bereiken, het kan in ons voorbeeld de 6 % slechts benaderen. Als het spraakgebruik nu zegt: De progressie houdt op brj f 2600.—, dan betekent dit dus, dat het percentage van de toeneming niet meer klimt. •Zo moet men dus ook kolom M in staat V lezen (pag. d8). De andere gekonstateerde progressie, wordt in de regel niet met dat woord aangeduid en zou men ter onderscheiding Benthamse progressie kunnen noemen. Aan de hand van het gegeven voorbeeld ziet men nu gemakkelik hoe listig „de afwijking" is geredigeerd. Wil men in een gemeente van de rijke ingezetenen 8 % heffen, welnu de wet laat het toe, maar verplicht u tegelijkertijd van een belastbaar inkomen gelijk IV2 X het noodz. levensonderhoud 4 % te heffen. En hoe kleiner het bedrag voor noodzakelik levensonderhoud is des te zwaarder zullen de kleine inkomens getroffen moeten worden om van het accres van de groten een groot percentage te kunnen heffen. Was b.v. in onze tabel het bedrag voor noodz. levensonderhoud geweest f 200 — inplaats van t 400.—, dan had men om tot 6 % te kunnen gaan 3 % van een belastbaar inkomen van f 300.— moeten heffen, dus f 9.— en dat van een werkelik inkomentje van f 300 + f 200 noodz. levenson. = ƒ 500 Bij ƒ 400 als noodz. levensonderhoud betaalde men m ons voorbeeld van een inkomentje van f 500 — een rijksdaalder. Het is dus naast de vroeger genoemde gronden, een reden te meer om het bedrag voor noodzakelik levensonderhoud op ƒ 500 — te stellen. In dat geval kan de progressie gaan tot 2 X het percentage dat van een belastbaar inkomen van ƒ 750— (werkelik inkomen f 1250.—) wordt geheven. Om dezelfde reden is het niet altijd dienstig de éenlopenden een kleiner bedrag voor noodzakelik levensonderhoud te laten aftrekken dan de gezinshoofden. Wel is'waar steekt daarin veel billiks, maar het voordeel voor de gemeente is klem, terwijl daartegenover een groot nadeel staan kan, wijl het progressieartikel spreekt van 1V2 X de k 1 e i n s t e som die voor noodz. levensonderhoud mag worden afgetrokken en die lage som van die enkele eénlopende zou u in uw progressie-opvoering ieiik kunnen hinderen. Uit bovenstaande opmerkingen vloeit nog niet voort dat het aanbeveling zou verdienen in iedere gemeente pogingen aan te wenden de progressie, die de wet dan toelaat, ook tot de uiterste grens toe te passen. Zulk een algemeen advies is met te geven. Hoe de progressie moet worden toegepast hangt van verschillend* omstandigheden af; niet het minst van de vraag hoeveel belastingschuldigen in iedere klasse vallen, dus hoe de financiële gesteldheid'van de ingezetenen is. Men zal daarbij bedenken dat de. belastingregeling groepen belastingschuldigen en geen individuen moet treffen, dat tenminste niet de bedoeling kennelik moet zijn een enkeling speciaal te villen. Verder speelt hier ook een rol de vraag of de verordening gebruik maakt van artikel 243 II, het in mindering brengen van inkomsten-delen uit arbeid en vermogen beneden f 13.000.—. Naast * der gemeente en de al of niet gemakkelike verplaatsbaarheid der inwoners, zijn er nog andere faktoren die in aanmerking dienen genomen. Zo zullen er enkele gemeenten kunnen zijn waarbij de wettelik geoorloofde progressie-grens niet behoeft te worden bereikt, terwijl men bij, anderen betreuren zal dat de wet in de weg treedt. Een schablone is bier niet te geven. Al is dus het vinden van de, voor zekere gemeente meest ge- schikte, progressie-schaal het moeilikste punt van de belastingverordening, zo verhindert dat toch niet om bij een bestudering \an staat V te konstateren, dat in verschillende gemeenten belangrijke verbeteringen zijn aan te brengen. Verbeteringen die een verlaging van belastingdruk voor de kleine man meebrengen en een billiker druk op de grotere inkomens legt; m.a.w., dat de regel van belasting naar. draagkracht in meerdere gemeenten nog heel wat meer tot zijn recht kan komen. Wij hebben in kolom I en K het zuiver of geschat inkomen opgenomen van de laagste en de hoogste aanslag van een gezinshoofd over 1913, alsmede het bedrag van de aanslag. In kolom L is berekend hoeveel procent van het zuiver inkomen aan belasting werd opgebracht. In kolom M ziet men of er in de verordening een progressie is opgenomen en tot hoever die progressie gaat. Wij zien daar 8 gemeenten waarin geen progressie bestaat. Zo betaalt de man met het grootste inkomen van Friesland in Gaasterland bij een zuiver inkomen van f 65.300.— eenzelfde procent van zijn belastbaar inkomen als de man die in deze gemeente f 350.— inkomen heeft. (Het verschil in procenten door kolom L getoond, is gevolg van de aftrek voor noodz. levensonderhoud en dus de Benthamse progressie.) In deze 8 gemeenten wordt dus van de toegelaten „afwijking" van onderdeel I-V art. 243 in 't geheel geen notitie genomen. Maar ook een gemeente als het Bildt valt op, waar de progressie reeds eindigt bij f 1005.— en de hoogste aanslag nog maar 5.46 % van het zuiver inkomen bedraagt. Dokkum met een limiet van f 800.—, heeft tenminste als hoogste procent van het zuiver inkomen 8.23. Droevig is het met Harlingen gesteld. Een gemeente, waar verscheidene gefortuneerde burgers zijn, laat n.b. zijn progressie stoppen by' f 900.—, heeft als procent van het hoogste zuiver inkomen 5.66 en durft onder deze omstandigheden van een arbeider met f 500.— zuiver inkomen f 4.— belasting in te vorderen. In het tweede kolommetje van tabel I ziet men dat Harlingen een unicum is. Geen belastingbedrag komt daar aan f 2.50. Harlingen gaat daar echter nog een daalder boven. Idaarderadeel en Leeuwarderadeel maken ook geen schitterend figuur, de tweede nog minder dan de eerste, maar beide laten tenminste een mindering van 20 % toe (zie kolom U). Wij hadden nog gaarne meerdere gegevens verzameld, maar enerzijds ging het moeilik andere personen met veel vragen lastig te vallen, anderzijds gaven ekcerpten uit de verordeningen toch geen volledige indruk, omdat de belastingdruk wisselt met het vermenigvuldigingscijfer dat ieder jaar in verband met het te heffen bedrag moet worden vastgesteld. 50, vermenigvuldigd met 3.20 geeft f 1.60 101.50, „ „ 3.20 „ „ 3.25 Het verhoudingsgetal voor klasse 15 zou worden: 1.60 : 29.25 = 50 : x. x = 914. Dit getal weer met het vaste percentage 3.20 vermenigvuldigd, geeft: 29.25. Het wil dus eigenlik zeggen: De inkomens uit klasse 15 van f 700—f 750, worden in het progressie-stelsel beschouwd als te zijn f 914.—. Veel betekenis heeft dit uitwerken van een kolom verhoudingsgetallen die verband houden met het belastbaar inkomen niet. Of men de fiktieve belastingbedragen uit kolom 4, of de uit te rekenen andere verhoudingsgetallen (want ook kolom 4 zijn toch verhoudingsgetallen) met het vermenigvuldigcijfer vermenigvuldigt, blijft vrijwel gelijk. Staat IV (pag. 36—37) geeft ons nog enkele wetenswaardigheden uit de verordeningen. Kolom B geeft aan de maksima die in de gemeenten volgens de Verordening mogen worden ingevorderd aan Hoofd. Omslag. Dit bedrag wordt door de stijgende uitgaven der gemeenten nog al eens voor verhoging voorgedragen aan de Kroon. In een ministeriële aanschrijving van dit jaar wordt bericht dat geen verhogingen meer zullen worden goedgekeurd, die het maksimum belangrijk doen uitgaan boven het werkelik nodige bedrag. Het werkelik karakter aan een maksimum eigen is daarmee verloren gegaan. Het aantal verordeningswijzigingen zal eenvoudig toenemen en een gewone formaliteit worden. Kolom C deelt mede of de verordening ruimte biedt voor enige overschrijding van het bedrag uit kolom B. Kolom D is het Totaal van het Primitief Kohier 1913, zonder forensen. Deze bedragen mogen derhalve niet boven het bedrag uit kolom B zijn, eventueel B + C. Als merkwaardigheid wijzen wij1 op IJlst, dat zondigt, door haar maksimum met ± ƒ 58.— te overschrijden. De som der Totalen van de Primitieve Kohieren in de Friese gemeenten was in 1913 f 1.636.162.64, of zoals we op staat III reeds zagen f 4.46% per inwoner (zie ook kolom H). De bedragen in kolom D genoemd zijn de invorderbaar verklaarde Totalen. De gemeenten namelik, die genieten van een buitengewoon subsidie voor het lager onderwijs mogen bij het opmaken van het Kohier op deze subsidie, waarover eerst later wordt beslist, niet rekenen. Zij maken dus die kohieren op alsof ze geen buitengewoon subsidie kregen. Wordt die dan toch verleend, dan verklaren zij een zeker procent van de aanslag invorderbaar. In 1913 genoten een buitengewoon subsidie in de gewone kosten voor het lager onderwijs, de gemeenten: Aengwirden f 1400—, Ameland f 1500—, Baarderadeel ƒ 9600—, Dantumadeel f 10500.—, Dokkum f 5000.—, Franekeradeel f 3000.—, Idaarderadeel f 1600—, Ooststellingwerf ƒ 19000.—, Rauwerderhem f 1500.—, Sloten f 200—, Smallingerland f 6500.—. Kolom A geeft aan: het werkelik inkomen dat de belastangschuldigen in iedere gemeente te zamen bezitten. Het cijfer Belasting- toont ons om zo te zeggen de belastin, kracht van de kracht. gemeenten. Zo zien wij dat Friesland een jaarliks inkomen heeft van , ƒ 56.130.077.—, dat voor belastingheffing in aanmerking komt. Dit te berekenen is niet zonder moeite geschied. Er zijn gemeenten die het werkelik inkomen van de belastingschuldigen eenvoudig van hun Kohier kunnen aflezen, anderen kunnen het verkrijgen door bij het totaal belastbaar inkomen zoveel maal het bedrag voor noodz. levensonderhoud op te tellen als er aangeslagenen zijn. Maar waar ook kinderaftrek bestaat of twee verschillende aftrekken voor noodz. levensonderhoud, daar wordt de berekening moeiliker. Nog lastiger wordt het wanneer de verordening gebruik maakt van art. 243 II en mindering toestaat wegens inkomen uit arbeid. Als dan het kohier alleen de zuivere inkomens bevat is het opgeven der werkelike inkomens °nEnkele van deze gemeenten gaven mij het cijfer door raming en berekening bij benadering. De gemeenten Schoterland, Tietjerksteradeel en Westdongeradeel bleven evenwel open staan. De daarvoor kursief gedrukte cijfers heb ik door interpolatie berekend. Wij hebben daarmee ook een aaneengesloten kolom E verkregen. Zii «reeft de mogelikheid de gemeenten onderling te vergeliiken en zien wij dat Franekeradeel het zwaarst aan zyn belastingkracht moet knijpen, terwijl Rauwerderhem en ^eeuwarderadeel nog boven de 4% komen. Stavoren staat er het ^KoSTn°oremt het aantal aangeslagenen; voor de provincie is dat: 51604. q -eeft nu de gemiddelde aanslag per belastingschuldige. Dit cijfer is alleen interessant voor de onderlinge vergelijking van gemeenten; omtrent de verdeling der' belastingdruk in de gemeente zegt het natuurlik niete en zelfs in verband m de vraag hoe de financiële positie der gemeente is, heelt het *) Men zie nu ook Staat I voor de andere belastingen. minder betekenis dan kolom E, al valt een hoog bedrag in kolom G allicht samen met een hoog procent in kolom E. Men zie slechts: Het hoogst is weer Franekeradeel met ƒ53.86, dan volgt Leeuwarderadeel met ƒ 53.07, nu komt eerst Baarderadeel met f 48.04, Leeuwarden met f 46.88, Sneek en het Bildt met ± f 43.—. Na Dokkum en Harlingen komt Rauwerderhem. Kolom H, belasting per hoofd, geeft voor Baarderadeel, Idaarderadeel, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Rauwerderhem hoge cijfers. Een laag cijfer geeft hier overigens nog geen bewijs van gunstige positie. Immers wanneer in een gemeente veel personen buiten de belasting vallen, wegens armoede, dan wordt de deler groot, het quotiënt klein, terwijl de gemeente toch arm is. Men zij dus bij het trekken van konklusies voorzichtig. Kolom E lijkt mij voor de beoordeling van de financiële situatie ener gemeente nog het veiligste richtsnoer, natuurlik in verband .met staat I. Het valt nog op hoe in Achtkarspelen maar 1 op de 10 inwoners belastingplichtig is. Verklaard wordt dit wanneer men leest dat van de ± 4500 heidebewoners maar enkele Hoofdei. Omslag betalen. Ook Dantumadeel en Franekeradeel hebben een gering percentage aangeslagenen. Natuurlik is in bovenstaande bespreking verondersteld dat kolom A inderdaad de som der werkelike inkomens van de belastingschuldigen in de gemeente aangeeft, dat deze inkomens niet door een zonderlinge manier van aanslag kunstmatig laag gehouden worden, waardoor een hoog procent van heffing veroorzaakt wordt. In een volgend hoofdstuk zullen we bemerken dat niet zonder grond de aandacht op deze veronderstelling wordt gevestigd. STAAT VAN WIJZIGINGEN in de Gemeentelike Verordeningen op de Hoofdelike Omslag, in werking getreden na 31 Desember 1913; bijgewerkt tot 1 Jnlie 1914. De volgende gemeenten verhoogden tot het achterstaande bedrag het maksimum van de Hoofdelike Omslag. Achtkarspelen tot ƒ 35922"~ Baarderadeel » » Bolsward ........ n » 40000.- Dokkum » » 'JSffi'Z Franekeradeel »» » Idaarderadeel » 422°j_-~~ Leeuwarden ÏÏÏ'Z Leeuwarderadeel » » 95000. Ooststellingwerf » » 31500. Opsterland » » 60000 — Schoterland » » 6^°^'~ Smallingerland » » 55000. Sneek » 95000-- Stavoren h » ^000- Tietjerksteradeel » bUUUU. Weststellingwerf » » 445°0 — IJlst . . : ' '500.— Dantumadeel (8) wijtzigde de kolommen P, R en S. P. Voor een op zich zelf staand persoon met eigen huishouden en voor gehuwden werd het bedrag voor noodzakelik levensonderhoud f 400.—. B, S. Aftrek van ƒ 25.— per kind beneden de leeitijd van 14 jaar. ■»- - _ n Hindeloopen (19) wijzigde de kolommen M, O, P, y. M. De aftrek van verplichte pensioenstortingen werd toegestaan. .,„-._.... O. Eveneens die van premiën voor levens- en ouderdomspensioen tot een gezamenlik bedrag van ten hoogste ƒ 100.—. P en Q. De aftrek voor noodzakelik levensonderhoud is gebracht op f 300.—. . D „ Utingeradeel (37) wijzigde de kolommen O, P, y. O. Aftrek van premiën voor levens- en ouderdomsverzekering werd toegestaan tot een gezamenlik bedrag van ten hoogste f 100.—. . , . . P. Aftrek voor noodz. levensonderhoud van hem ot naar Oie als hoofd van een gezin is aan te merken werd f 400.—. Q. Aftrek voor ieder ander aangeslagene f 300.—. De wijzigingen in de verordeningen van Barradeel, Leeuwarden, Ooststellingwerf en Schoterland vindt men reeds in staat V. Het geheim houden van zulk een besluit tot vaststelling yan een norm van aanslag, een besluit waarvan o.i. de belastingbetaler in de eerste plaats het zedelik recht heeft kennis te nemen, komt ons zeer afkeurenswaardig voor en geeft aanleiding tot de veronderstelling „dat de boertjes die samen in het raads-onderonsje de maatstaf vaststelden, waarnaar zij zelf zullen worden aangeslagen, die maatstaf vooral niet te zwaardrukkend hebben gemaakt". Dat dan ook de maatstaf in alle Friese gemeenten zonder de werking van egoïstiese tendenzen is vastgesteld en inderdaad leidt tot een juiste aanslag van de boeren, m.a.w. dat in alle Friese gemeenten de boeren in de Raad de maatstaf vaststelden zonder zich zelf grof te bevoordelen, kan, jammer genoeg, niet worden gezegd. Wij geven hieronder de stelsels in de diverse gemeenten m gebruik, zodat ieder ter zake kundige zelf kan oordelen in hoeverre de verschillende gemeenteraden pogingen hebben aangewend om een juiste aanslag van de boerenstand zoveel mogelik te benaderen. „ Alleen de opgaven van de gemeenten achter wier naam een voorkomt, kunnen als geheel juist worden beschouwd. De andere opgaven zijn uit gemeenten waar de regeling niet publiek is en moesten dus uit raadsverslagen of niet-kontroleerbare mededelingen worden verkregen. Hoewel waarschjjnlik goed, dienen ze met enige reserve aanvaard. Het stelsel van Ferwerderadeel, vroeger met zorg geheim gehouden, is door een strijd in die~gemeente, waarover hieronder meer, bekend geworden. Achtkarspelen. Voor eigenboeren wordt als inkomen aangenomen: de huurwaarde der landerijen als inkomen uit bezit en de halve huurwaarde daarvan als inkomen uit bedrijf. Voor huurboeren wordt als inkomen aangenomen: de halve huurwaarde der landerijen die zij gebruiken. Aengwirden. Voor veehouders wordt het inkomen geschat naar de maatstaf van f 60.— per koe. Ameland. * Geacht wordt dat 1 koe f 40.— winst oplevert. De werkkracht van twee paarden wordt op f 25.— getakseerd. Het inkomen wegens verkoop van veulens, koeien en jongvee wordt in verband met de marktprijzen geschat. Voor hen die meer dan 50 pdm. in gebruik hadden werd het inkomen uit bedrijf gesteld op f 20.— per pdm. zonder werkkracht. Het dan gevonden bedrag wordt niet met 20 % verminderd, zoals de andere inkomsten volgens de verordening naar artikel 243 II der Gemeentewet. Lemsterland. Per koe ƒ 40.— tot f 80.— al naar de kwaliteit van de bodem. Menaldumadeel. * Voor landbouwers en veehouders wordt f 400.— voor eigen werkkracht gerekend. Het land wordt naar kwaliteit op een inkomen van f 40.— tot f 50.— per pdm. getakseerd en voor het gebruik op f 18.— per pdm., zodat een eigenaar-boer getakseerd wordt op een inkomen van 40 + 18 tot 50 + 18, is tussen f 58.— en f 68.— per pondemaat. Deze maatstaf is zonder definitief besluit door de raadsleden onderling aangenomen. Oostdongeradeel. * Naar een jaarliks door B. en W. voorgestelde en door de Baad aangenomen maatstaf, worden de landbouwers en veehouders aangeslagen in de H. O. In 1913 werden getakseerd: de huurboeren op f 16.— tot f 22.— per pdm. de eigenboeren op f 36.— tot f 42.— per pdm. prakties neerkomend op f 18.— per pdm. voor huurboeren en voor de eigenaars nog f 20.— erbij. Voor 1914 is het eerste getal van f 18.— op f 20.— gebracht. Wij vestigen de aandacht op het zeer lage bedrag van f 20.— per pdm. voor inkomen uit eigendom. Ooststellingwerf. * Per koe f 75.—. Bij eigengeërfde boeren vermeerderd met de geraamde huuropbrengst der boerderij. Opsterland. Stelt de regel vast in een diep geheime vergadering. Rauwerderhem. Per koe wordt f 50.— gerekend. Schiermonnikoog. Geen vaste maatstaf. Schoterland. * Geen vaste maatstaf. Sloten. Onbekend. Smallingerland. * Geen vaste maatstaf. Sneek. * Geen vaste maatstaf. Stavoren. * Geen vaste maatstaf. Tietjerksteradeel. * Geen vaste maatstaf. Utingeradeel. * Slaat volgens raadsbesluit veehouders aan voor f 55.— per melkkoe. Is het vee eigendom, dan wordt het in de rubriek „inkomsten uit bezit" nog getakseerd op f 250.— per stuk, waarvan 4 % wordt gerekend. Heeft de boer eigen land dan wordt de huurwaarde daarvan bij zijn inkomen opgeteld. Westdongeradeel. Onbekend. Weststellingwerf. * Geen vaste maatstaf. Wonseradeel. Volgens een mededeling in de Raad van Leeuwarderadeel ƒ 50.— per koe. 1 koe op 3 pondemaat, 3 kalveren = 1 koe, 4 schapen = 1 koe. Volgens andere mededeling: f 20.— p. pdm. Workum. * Uit bedrijf als veehouder ƒ 60.— per koe. Wymbritseradeel. * De Raad stelde voor 30 a 40 jaar voor veehouders het inkomen op f 40.— per koe. Pogingen om dit bedrag te veranderen zijn steeds afgestuit op de onwil der boeren. IJlst»* Per koe f 50.—. Hoewel men bij de beoordeling van de hiervoren staande maatstaven van aanslagen rekening beeft te houden met de ligging van de gemeente (Ameland) en vooral met de gesteldheid van de bodem en het voor ieder begrijpelik is, dat men maar niet met een brede armzwaai dekreteren kan: de zuivere opbrengst van een Friese koe is f 75.—, of het inkomen uit een H.A. bouwland is voor een huurder f 85—, zo moet het toch zelfs de leek in het boerenbedrijf opvallen dat er „normen in het overzicht zijn aan te wijzen waaraan kennelik een luchtje zit. ttt „ •* Bezien wij b.v. de regeling van de grote gemeente Wymbritseradeel in verband met de regelingen van de omliggende Wymbritseradeel stelt het inkomen per koe op f 46.—. De gemeente IJlst rekent per koe ƒ 50 — „ n Bolsward ,, »» » » • 0. & , Wonseradeel ,, ,» »> » 50. a60. '„ Workum „ » » 6° — Gaasterland ,, » » 50.—a60.— " „ Rauwerderhem „ ,, »> » 50. „ „ Baarderadeel „ „ »» » 57.50 i „ Hennaarderadeel „ »» » 65. terwijl de gemeenten Doniawerstal en Hemelumer-Oldephaert hun regeling geheim houden. AUe omliggende gemeenten waarvan de regeling bekend is, stellen het bedrag f 10— tot f 30 — hoger. Naar wij van deskundige zijde vernemen is de regelingBolsward het dichtst bij de waarheid; is dit juist, dan worden dus de veehouders te Wymbritseradeel maar voor h van hun inkomen in de H. O. aangeslagen. Maar al ware nu de norm van Bolsward te hoog, men zal toch niet durven beweren dat de bóeren-raadsleden uit de andere omliggende gemeenten, die minstens ƒ 50.— per koe rekenen, zich zelf een te hoge maatstaf hebben aangelegd 1 • In 't gunstigste geval zijn dus de veehouders van Wymbritseradeel nog slechts voor *U van hun inkomen in de gemeentelike belasting aangeslagen. Een andere in 't oog springende misstand is de aanslag va_, het inkomen uit eigendom door de gemeente Oostdongeradeel, welke per pondemaat voor eigenaars een inkomen van ƒ 20.— berekent. Alsof er wel één eigemboer zou zijn, die zijn grond voor ± f 20.— per pondemaat zou verhuren! Het overeenkomstig bedrag is in Kollumerland op f 46.— gesteld, in Menaldumadeel op f 40.—, in het Bildt op ± f 32.—. Hier is dus grote kans dat de eigenboer voor zover het _Un Eenmaatstaf inkomen uit grondbezit aangaat, maar voor de belft van dat inkomen belasting betaalt. Een derde voorbeeld van grove bevoorrechting van de boeren levert de gemeente Ferwerderadeel. Het betreft hier het inkomen uit gebruik van grond. Dit inkomen wordt gesteld op f 14.— per pondemaat. Bezien wij wat de gemeenten in de omgeving, die wat kultuurstaat en bodem betreft weer met Ferwerderadeel op één lijn kunnen worden gesteld, rekenen, dan vindt men: Gemeente Oostdongeradeel . . f 20.— per pdm. „ Westdongeradeel. . geheim. „ het Bildt ... + „ 23 — per pdm. „ Leeuwarderadeel . „ 25.— per pdm. (zijnde f 20.— waarvan niet meer Vs deel mag worden afgetrokken. Art. 243 II G. W.). Gemeente Barradeel .... ƒ 21.— per pdm. „ Menaldumadeel . . „ 18.— per pdm. (plus f 400.— voor eigen werkkracht.) Tenzij men hier de absurde veronderstelling ventileert, dat de boeren in de bovengenoemde gemeenten zich zelf te hoog aanslaan, — niemand van hen komt overigens in beroep van zijn aanslag —, kan ook in dit Ferwerderadeelse geval de konklusie worden getrokken, dat de boeren in die gemeente in het gunstigste geval slechts voor "/20, d.i. 7/_o van hun inkomen uit bedrijf in de H. O. zijn aangeslagen. Het is duidelik dat iedere bevoorrechting van een groep belastingschuldigen gaat ten koste van de overige belastingbetalers. Het benodigde bedrag aan Hoofdelike Ontslag moet er komen en als het totaal van het belastbaar inkomen te laag is, doordat de boeren een te kleine maatstaf is aangelegd, dan heeft dit tengevolge dat het z.g. vermenigvuldig-cijfer groter wordt, waardoor de belastingschuldige een hoger procent van zijn belastbaar inkomen aan Hoofdelike Omslag krijgt op te brengen. Een te lage aanslag van de boerenstand drukt dus op alle andere belastingplichtigen, de arbeiders, de onderwijzers, de ambtenaren, de winkeliers enz., enz. in de gemeente. Dit bracht de Kiesvereniging Nederland en Oranje te Ferwerd er toe te protesteren tegen de abnormale maatstaf van f 14.— per pondemaat, hierboven vermeld. Zij wees op de normen in de omliggende gemeenten, op het feit dat kleine landgebruikers en gardeniers aangeslagen werden voor f 30.— en f 40.— per pondemaat, dat ambachtslieden, winkeliers, ambtenaren, predikanten en onder- wijzers moesten opbrengen wat door de boeren te weinigwordt bijgedragen, zij noemde zulks in strijd met de Gem. Wet art. 243 en met de Grondwet, die geen privilegie op het stuk van belastingen gedoogt en wendde zich in Februane 1914 met een adres waarin de genoemde bezwaren vervat waren tot het Kollege van Gedeputeerde Staten, met verzoek de goedkeuring te onthouden aan het Kohier van de Hoofdelike Omslag der gemeente Ferwerderadeel dienst 1914. Gedeputeerde Staten konden evenwel niet tussen beide komen. Adressant had in deze de macht van het Kollege overschat. De goedkeuring van de Kohieren door Gedeputeerde Staten, in artikel 264 der Gemeentewet vereist, alvorens uitvoering te kunnen erlangen, is een goedkeuring van formele aard en betekent volstrekt niet, dat de biezondere aanslag van elke belastingschuldige, noch de wijze van aanslag van een zekere groep, wordt goedgekeurd. Ware dat zo, welk een zonderlinge maatregel zoude het dan zijn, bij de wet te bepalen, dat men van 's Raads aanslag — na goedkeuring der Kohieren bekend geworden — bij Gedeputeerde Staten van een reklame in beroep kan gaan; bij een kollege dus, dat diezelfde aanslag reeds had goedgekeurd! Het voorschrift van goedkeuring der Kohieren ioor Ueaeputeerde Staten is een overblijfsel van de regeling zoals die vóór 1881 bestond en in welke regeling de goedkeuring van de Kohieren door Gedeputeerde Staten eerst plaats vond, nadat alle reklame-termijnen waren verstreken. Redres was dan verder niet meer mogelik en de eenmaal door Ged. Staten goedgekeurde Kohieren bleven onveranderd en werden daarop eerst ingevorderd, na Bij deze regeling had de goedkeuring door Ged. Staten veel meer zin, zij betekende de definitieve vaststelling van alle artikels van het Kohier. Dat na de wetswijziging van 1881, die de regeling zoveel verbeterde voor de aangeslagenen, de eis der goedkeuring nog werd gehandhaafd en nu vóórdat de belastingbetalers kennis van hun aanslag konden nemen, noemt prof. Oppenheim ) „y d e 1 vertoon" en „zwemende naarboerenbedro g". Zover gaan wij evenwel niet. Toegevende dat de term „goedkeuren" aanleiding tot misverstand geven kan, dient opgemerkt dat toch in de praktijk meermalen „ter goedkeuring aan Ged. Staten voorgelegde Kohieren" wegens formele bezwaren worden teruggezonden, b.v. wanneer het Totaal van het Kohier het maksimum van de heffing (zie kolommen D en B pag 36—37) overschrijdt, of wanneer in een Kohier aangeboden in de maand *) Het Nederlands Gemeenterecht, Deel I, 4e dr., pag. 734 e.v. DE RIJKSINKOMSTENBELASTING. In ons vorig hoofdstukje noemden wij de Rijksinkomsten^ belasting, de officiële naam is: „Wet op de Inkomstenbelasting 1914". Het is de nieuwe wet die in werking treedt op 1 Mei 1915.*) Zij treedt in de plaats van de wet op de bedrijfs- en andere inkomsten, wijzigt enigszins de wet op de vermogensbelasting en bepaalt o.a. in artikel 1, dat een direkte belasting geheven wordt onder de naam van inkomstenbel a s t in g, waaraan onderworpen zijn: a. zij die binnen het Rijk wonen; b. de binnen het Rijk gevestigde naamloze vennootschappen, kommanditaire vennootschappen op aandelen, koöperatieve en andere verenigingen en onderlinge verzekeringmaatschappijen; c. de binnen het Rijk gevestigde stichtingen, die een bedrijf of beroep uitoefenen. Eén van de voornaamste verschillen met de Bedrijfsbelasting is dat het boerenbedrijf van de nieuwe Inkomstenbelasting niet is vrijgesteld. Bezien wij met deze wetenschap art. 1 onder a, dan moet de overeenkomst van dit deel dezer Rijksinkomstenbelasting met de Gemeentelike Hoofdelike Omslag onmiddellik in 't oog springen. Beide treffen hetzelfde belastingobjekt: het inkomen; beide zijn — wanneer we ons bepalen tot art. 1 onder a — direkte persoonlike belastingen. Het is dan ook voor ons onderwerp van belang het voornaamste te weten wat de Inkomstenbelasting in verband met art. 1, a, bepaalt. De wet omschrijft, en dan beter gedefinieerd dan de meeste gemeentelike verordeningen dat doen, wat onder inkomen wordt verstaan. Onder inkomen verstaat de wet in 't kort al datgene, wat in geld of geldswaarde genoten wordt uit: le. onroerende goederen (b.v. huur, pacht, opstal, erfpacht, beklemming, grondrente); 2e. roerend kapitaal (b.v. rente van nationale of buitenlandse schuld, dividenden, rente van geldschietingen); 3e. onderneming en arbeid (winst, honorarium, traktement, arbeidsloon enz.); 4e. rechten op periodieke uitkeringen van het leven afhankelik (b.v. pensioenen, wachtgelden, lijfrente, verlofs- en non-aktiviteitstraktementen). *) Wanneer ze, wat waarscbjjnlik is, door de Eerste Kamer wordt aangenomen. In vele gevallen zal het inkomen niet vaststaan, maar berekend moeten worden. Dan mogen zekere bedragen worden afgetrokken, met het oog op lasten, die op ondernemingen drukken, afschrijvingen enz. Traktementen en pensioenen mogen worden verminderd met verplichte bijdragen voor pensioenen en fond1sen. De opbrengst van een bedrijf wordt voor het lopende jaar geschat op die van het vorig jaar. 'Als inkomen wordt niet beschouwd: le. Ten aanzien van minderjarigen: hetgeen zij van hun ouders voor opvoeding en onderhoud genieten; 2e. het aandeel in de winst van koöperatieve verenigingen, dat door de leden is genoten, en het aandeel in de winst van onderlinge verzekering-maatschappijen, door de deelnemers genoten; 3e. winst, ontstaan door spekulatie in, fondsen of goederen, anders dan in de uitoefening van een bedrijf. Het inkomen van de gehuwde vrouw wordt voor de belasting geacht te zijn inkomen van de man. Om tot het belastbaar inkomen te geraken mogen van het gewone inkomen volgens art; 19 worden afgetrokken de door de belastingplichtige verschuldigde en niet met een bron van zijn inkomsten in verband staande: le. lijfrenten, pensioenen en andere periodieke uitkeringen, die de betrokkene verschuldigd is anderen uit te betalen; 2e. altijd-durende renten; 3e. renten van andere schulden; 4e. premiën voor levensverzekering, lijfrente of pensioen, doch deze voor niet meer dan voor 5 % van het inkomen en voor hoogstens f 100.—. Bovenstaande aftrekken zijn toegestaan, ongeacht de grootte van het inkomen. Dus voor alle inkomens. Bovendien is er nog een Kinderaftrek, bedragende f 50.— voor ieder minderjarig eigen of aangehuwd kind of pleegkind, dat niet zelf in deze belasting wordt aangeslagen. Deze aftrek is echter alleen toegestaan voor hen, wier belastbaar inkomen hoogstens f 5000.— bedraagt. Nadat nu het belastbaar inkomen verminderd is met de bovengenoemde kinderaftrek wordt de belasting geheven van de belastbare som naar onderstaande tabel. Belastbare som. Belasting. Van f 650 tot minder dan f 700 f .1.25 „ „ 700 „ „ „ „ 750 » 2 — „ „ 750 „ » „„ 800 .... • „ 2.75 „ „ 800 „ „ H » 850 » 350 . 850 .. .. „ „ 900 4.25 Van f 900 tot minder dan f 950 f 5.— „ „ 950 „ „ „ ft 1000 , 5.75 „ „ 1000 „ „ » » i°50 » 650 „ „ 1050 „ „ „ „ 1100 7.25 „ „ 1100 „ è „ m H50 8.— „ „ 1150 „ „ n „ 1200 , 8.75 „ „ 1200 „ 1250 , 9.50 „ „ 1250 „ „ „ é 1300 m 10.25 „ „ 1300 „ „ „ „ 1350 , 11 — „ „ 1350 , 1400 „ 12 — „ „ 1400 „ „ „ „ 1450 13 — „ „ 1450 „ „ „ „ 1500 „ 14.— Is de belastbare som f 1500.— of meer, doch minder dan f 2000.—, dan is verschuldigd ƒ 15.—, benevens f 2.— voor elk geheel bedrag van f 100.—, waarmede zij de som van ƒ 1500.— te boven gaat. Is de belastbare som f 2000.— of meer, doch minder dan f 10.000.—, dan is verschuldigd f 25.— benevens f 3.— voor elk geheel bedrag van f 100.—, waarmede zij de som van f 2000.— te boven gaat. Is de belastbare som ƒ 10.000.— of meer, doch minder dan f 20.000.—, dan is verschuldigd f 265.— benevens f 4.— voor elk geheel bedrag van f 100.—, waarmede zij de som van f 10.000.— te boven gaat. Is de belastbare som f 20.000.— of meer, dan is verschuldigd f 665.—, benevens f 5.— voor elk bedrag van f 100.—, waarmede zij de som van f 20.000.— te boven gaat. Bovenstaande tarieven zijn verschuldigd van alle inkomens, ongeacht of ze worden verkregen uit bedrijf of beroep, dan wel uit vermogen (rente), dan wel uit bedrijf en vermogen samen. De bepaling van het inkomen geschiedt langs ambtelike weg, na aangifte door de natuurlike personen. De aanslag van natuurlike personen aan wie geen aangiftebiljet werd uitgereikt geschiedt door de schattingskommissie. In sommige gevallen geschiedt de aanslag door de kommissie van aanslag. De wet regelt verder uitvoerig de wijze van reklame en reklame in beroep. Artikel 107 der wet luidt: Art 107- De gemeentebesturen zijn bevoegd om kosteloos inzage en afschrift te nemen of door een of meer gemeenteambtenaren te doen nemen van de kohieren van aanslagen in de inkomstenbelasting, een en ander voor zoveel betreft de gemeentelike belastingplichtigen. Bovendien kunnen zij schriftelik aan de betrokken Rijksambtenaren inlichtingen vragen nopens de be- standdelen van het vermogen van een zodanige belastingplichtige, welke bij de vaststelling van de aanslag in aanmerking zijn genomen. Deze inlichtingen worden schriftelik verstrekt. Dat deze wet voor de Hoofdelike Omslag der gemeente van grote betekenis kan zijn blijkt uit dit overgenomen artikel 107 reeds voldoende. Bij de bespreking van de wijze van aanslag in de gemeenten Ferwerderadeel, Oostdongeradeel en Wymbritseradeel hebben we gezien hoe zonderling met het bepalen van de inkomens in sommige, vooral plattelandsgemeenten wordt omgesprongen, hetzij té goeder trouw, hetzij' met vooropgezette onzuivere bedoelingen. In onze praktijk ontmoetten wij een berekening van het inkomen voor de H. O., door 4 procent te nemen van het vermogen, uitgerekend naar de bepalingen der Vermogensbelasting, dus door de belastbare opbrengst te vermenigvuldigen met 15 of 20. Het is verder een publiek geheim dat in kleine gemeenten, waar de raadsleden door ekonomiese afhankelikheid niet de volle vrijheid van bewegen hebben, de vroede vaderen niet immer de moed bezitten, die verbeteringen in de schatting van de inkomens aan te brengen, welke naar hun overtuiging eigenlik moesten plaats vinden. Het vaststellen van de kohieren in besloten zitting schijnt geen afdoende maatregel. Zo zijn dus verschillende schattingen van inkomens niet met de werkelike toestand in overeenstemming. De aanstelling van een belastingkontroleur, desnoods door. enige gemeenten te zamen, zou hierin natuurlik een belangrijke verbetering kunnen brengen en moeten worden aanbevolen, ware het niet, dat de nieuwe Inkomstenbelastingwet deze gemeentelike funktie overbodig doet worden. De schatting toch van de inkomens door de rijksambtenaren waarborgt ons de vermijding van alle hiervoren genoemde fouten. Niet alleen is de redaktie van de wet beter en duideliker dan die van vele plattelandsverordeningen, doordat het begrip inkomen juister is omschreven, maar van de grootste betekenis is: dat de schatting geschiedt door personen, die geen belanghebbenden zijn — zoals de boeren in de gemeenteraden — en evenmin bij hun arbeid personen hebben te entzien en daardoor tweeërlei maatstaf aanleggen. Het is niet onmogelik dat in de aanvang, wanneer de nieuwe ambtenaren voor de grote moeilikheden — men denke aan het landbouwbedrijf zonder boekhouding — komen te staan, zij hier en daar nog wel eens flink mis zullen tasten en minder vaardigheid zullen tonen dan wellicht op 't ogenblik een goed geroutineerd gemeentelik belastingkontroleur, maar waarom zouden wij niet mogen aannemen dat ook zij na enige ervaring evengoed hun arbeid zullen verrichten als die bedoelde bekwame gemeentelike kontroleurs. , En is dit eenmaal zover, dan is hier bu deze A™bt*l,*e rijkswet de grootst mogelike kans om een»'^ schatting van inkomens te verkrijgen, die het meest de werkelikheid nabij' komt. De vraag is deze maar: Stelt de gemeenteraad werkelik prijs op een eerlike behandeling van de ingezetenen? Zo ja, dan zal hij gebruik maken, ja in de verordening vastleggen dat gebruik gemaakt moet worden, van art. 107 der wet en dat de aanslagen in de g e m e e nt e 1 i k e inkomstenbelasting zullen plaats vinden naar de inkomens vastgesteld voor de Rijksinkomstenbelasting Ben ik een erge pessimist als ik vrees dat er gemeenteraden zullen zijn die net doen of er nooit een artikel 107 in de nieuwe wet is opgenomen? Dan denken wij weer aan die gemeentesekretarissen die schreven: „en het zal zo blijven, zolang de boeren het voor 't zeggen hebben." Daarom zij hier de konklusie: Art. 107 der Inkomstenbelas- ... tingwet is goed, maar een wijziging in de Gemeentewet, zoals 2__.'ege'°tge.er aangegeven op pag. 56, de opneming van een bepaling dat wet< een eventuele Hoofdelike Omslag moet worden geheven, met als grondslag de inkomens vastgesteld voor de Rijksinkomstenbelasting", is beter. De kommissie van de Nederlandse Vereniging voor Gemeentebelangen, benoemd ter bestudering van de vraag, wat voor de Nederlandse gemeenten het meest aanbevelenswaard is: opeentenheffing op de Rijksinkomstenbelasting of behoud van het tegenwoordige stelsel van zelfstandige gemeentelike inkomstenbelastingen, komt tot konklusies waaruit blijkt dat ook zij overtuigd is van de grote betekenis van die Rijkskohieren vooral voor de kleinere gemeenten, en wil dan ook de gemeenten beneden de 20.000 bij de wet aan die kohieren binden. In dit verband moeten wij betreuren de aanneming van het ongelukkige amendement (art. 13), waarbij bepaald wordt dat de opbrengst van een onderneming niet zal worden gemeten naar het gemiddelde van de twee of drie voorafgaande boekjaren, maar dat voor het inkomen zal gelden: de opbrengst van het laatst verlopen kalenderjaar of boekjaar, hetgeen in de plattelandsgemeenten een ongewenste schommeling van het Totaal Belastbaar Bedrag zal veroorzaken in verband met de schommeling van de oogsten. Dit nadeel van de RjjkskohieTen weegt evenwel in 't geheel niet op tegen de bovenomschreven voordelen. De vraag rijst of een Rijksinkomstenbelasting nog op andere wijze dienstbaar gemaakt kan worden aan onze Hoofdelike Omslagregelingen. Een poging daartoe werd reeds in de Tweede Kamer gedaan door de heren Fleskens en Van Sasse van IJsselt, die amendementen indienden betreffende het Verband tussen de plaatselike direkte belastingen naar het inkomen en de Rijksinkomstenbelasting. De amendementen hielden in dat de gemeentebesturen bevoegd zouden zijn hun direkte belastingen naar het inkomen (Hoofd. Omslagen) door de Rijksadministratie te doen heffen en invorderen onder zekere voorwaarden. De aanslagen werden dan tegelijkertijd vastgesteld met die voor de Rijksinkomstenbelasting, terwijl de bezwaren tegen de aanslag in de Rijksinkomstenbelasting ingebracht, zouden geacht worden tevens te zijn gericht tegen de aanslag in de gemeentebelasting. In enkele andere amendementen werd dit nader geregeld. Evenwel besliste de Kamer dat deze amendementen niet toelaatbaar waren, wijl dergelijke wijzigingen in de Gemeentewet thuis behoren. Deze beslissing — die ons overigens niet onaanvechtbaar voorkomt — zou ons het recht geven het onderwerp Rijksinkomstenbelasting verder te laten rusten tot de Gemeentewet is gewijzigd. Maar waar de kans op een spoedige wijziging niet gering is, volgt hieronder nog een enkel woord. Wanneer de amendementen-Fleskens c.s. omgewerkt in de Gemeentewet terecht kwamen, zou het mogelik worden de gemeentelike Hoofdei. Omslag te doen innen door de Rijksadministratie. Ï*^fi,i4 Het daarmee verkregen voordeel zou bestaan in het verkrijgen van één aanslagregeling, één kohier, één aanslagbiljet; voor de belastingplichtige één gang naar het betaalkantoor; gelijktijdige vervolging. Hoe moest dan evenwel de gemeentelike belasting zijn? Het spreekt wel vanzelf dat niet bepaald kan worden : de gemeenten Opcenten op heffen een vast aantal opcenten op de Rijksinkomstenbelasting, de Rijksin- evenmin kan bepaald worden dat de gemeenten een zelf te komstenbe- bepalen aantal opcenten heffen dat voor alle aanslagen gelijk lasting. ig De gemeentelike belasting zou dan immers dezelfde progressie vertonen als de Rijksinkomstenbelasting en die wordt gekeerd èn door de bepaling van art. 243 IV G. W. èn door de eisen van de praktijk. De gemeenten moeten bovendien niet uniform behandeld worden. Een gemeente, die in de eerste plaats handelsstad is, heeft behoefte aan een andere regeling der plaatselike direkte belasting, dan een stad waar gepensionneerden en renteniers een groot deel der bevolking uitmaken, of een gemeente met een grote fabrieksbevolking. Toch zou men de heffing wel door middel van opcenten kun- nen doen geschieden, mits voor iedere belastingklasse der Rijksinkomstenbelasting een ander getal opcenten werd genomen. De hiervoren genoemde kommissie uit de Nederl. Vereniging voor Gemeentebelangen heeft nagegaan, hoe de gemiddelde bedragen der aanslagen in de Hoofdei. Omslag waren voor de gemeenten: Amsterdam, Arnhem, Dordt, 's-Gravenhage, Groningen, Haarlem, Den Bosch, Leeuwarden, Leiden, Nijmegen, Rotterdam, Utrecht en Zwolle, in 1911, en komt tot de volgende vergelijking met de bedragen der Rijksinkomstenbelasting, waarbij in 't oog dient gehouden, dat de verschuldigde bedragen de belasting vormen voor ongehuwden en gehuwden zonder kinderen, zodat de wisselende kinderaftrek buiten rekening kon worden gelaten. VERGELIJKENDE STAAT. i_ 131_ . . _ , _ _ Gemiddelde Gemeente- Jaarhks inkomen Rijksbelasting . . . ' 6 belasting ƒ 500 / —.— ƒ 2.25 600 —.— 4.42 700 2.— »/4 va i 7.94 800 3.50 11.79 900 5.— 15.72 1000 6.50 >/3 van 19.85 1100 8.— 23.84 1200 9.50 28.05 1300 11.— 32.27 1400 13.— 36.74 1500 15.— 41.48 1600 17.— 45.66 1700 19.— 50.85 1800 21.— 55.06 1900 23.— 59.24 2000 25.— 64.77 2100 28.— 68.24 2200 31.— 72.77 2300 34.— 78.16 2400 37.— 82.57 2500 40.— 86.07 2600 43.— 92.64 2700 46.— 94.84 2800 49.— 100.73 2900 52.— 105.21 3000 55.— ft van 110 20 3100 58.— 112.97 3200 61.— 117.19 3300 64.— 122.78 3400 67.— 126.86 3500 70.— 130.49 4000 85.— 155.30 4500 100— 175.33 5000 115.— 199.66 5500 130.— 220.74 6000 145.— 247.25 6500 160.— 271.90 7000 175.— 295.07 8000 205.— 3/5 van 342.17 9000 235.— 389.19 10000 265.— 436.33 15000 465.— 672.55 20000 665.— 910.74 25000 915.— 4/5 van 1151.39 30000 1165.— s/4 van 1386.83 40000 1665.— 8/9 van 1863.21 50000 2165.— 10/„ van 2346.96 60000 2665.— "/„ van 2818.43 70000 3165.— M/28 van 3302.18 100000 4665.— M/,oo van 4712.62 Wil men nu dezelfde bedragen als op 't ogenblik geheven worden, dus met het ongewijzigd laten der bestaande progressie, in de vorm van opcenten op de Rijksinkomstenbelasting gaan heffen, dan heeft men slechts uit te rekenen, hoeveel het procent is dat het bedrag van de gemeentebelasting (kolom 3) is van dat der Rijksbelasting (kolom 2). Voor ons voorbeeld krijgen we dan deze cijfeTs: Gemeentelike T ... . _ Gemeentelike Jaarliks mkomen U 0pCenten Jaarhks ,nkomen opcenten ƒ 500 alleen gem. belast / 3000 200 600 3100 194 700 397 3200 192 800 337 3300 192 900 314 3400 192 1000 305 3500 186 1100 298 4000 182 1200 295 4500 175 1300 293 5000 174 1400 282 5500 170 1500 276 6000 170 1600 269 6500 168 1700 267 7000 168 1800 262 8000 167 1900 257 9000 165 2000 259 10000 165 2100 244 15000 144 2200 235 20000 137 2300 230 25000 126 2400 223 30000 119 2500 215 40000 112 2600 215 50000 109 2700 206 60000 106 2800 205 70000 104 2900 202 100000 101 Een merkwaardige degressieve tabel, natuurlik veroorzaakt door de vrijere progressie die de Rijksinkomstenbelasting bezit. Een tabel tevens, die de meergenoemde kommissie er toe brengt om te zeggen: De invoering van zulk een tabel, hoewel theoreties mogelik, achten wij prakties uitgësloten, omdat daardoor de meeste belastingschuldigen alle inzicht in het stelsel waarnaar hun bijdragen werden bepaald zouden verliezen. De kommissie raadt dan aan, de aanslag in de Hoofdei. Omslag liever niet in procenten van de Rijksbelasting uit te rekenen, nog veel minder die op het aanslagbiljet der Rijksbelasting te zetten, maar eenvoudig het absolute belastingbedrag van de gemeentebelasting als toeslag op het Rijksbelastingbiljet te doen plaatsen. Dit is een ridikuul goochelen met woorden. Het belastingbiljet dat er zo uit ziet: Een gemeente die bij1 eventuele wijziging van de Gemeentewet baar Hoofdei. Omslag door bet Rijk wil laten invorderen, sal haar verordening zodanig moeten wijzigen dat de gemeentelike belasting ook wordt geheven van wat het Rijk noemt: de belastbare som, m.a.w. de gemeente aal moeten berusten in de toegelaten aftrek volgens art. 19 der wet (zie peg. 78) en de kinderaftrek van art. 38 der wet (f 50.— per kind dat minderjarig is, enz.) Voor oub, die beide artikels toejuichen, is dit geen bezwaar, waar wij ze voor de gemeentelike regelingen ook dienstbaar achten. Verder zal de verordening dezelfde klassen moeten formeren als nu in art. 37 der wet voorkomen. Om ook inkomens van ƒ 500.— te kunnen belasten —- er aijn gemeenten waar het gros der belastingplichtigen niet meer verdient, naast gemeenten die deze aanslag van een deel der ingezetenen eenvoudig niet missen kunnen — zal voor deze inkomens de gemeente een eigen kohier moeten aanleggen. Ook deze twee opmerkingen zijn niet als bezwaren, hoogstens als moeilikheden aan te merken. Erger is evenwel, dat wij geen kans zien om — bij een ver- Bezwaar in plichting tot invordering van de Hoofd. Omslag over de Rijks- ™'u "^n** administratie — nog gebruik te maken van artikel 243 II der Gemeentewet Gemeentewet. De kommissie heeft het platteland genegeerd. Toch laat Staat V ons zien dat alleen in Friesland 13 van de 43 gemeenten gebruik maken van artikel 243 II en de inkomsten uit arbeid en uit vermogen van minder dan f 13000.—, anders belasten dan andere inkomsten. De Rijksinkomstenbelasting doet dit niet en de „belastbare som" op het Rijkskohier is een eenvoudige som van alle inkomsten van de belastingplichtige met de wettelike aftrek. Een voorbeeld: A. heeft een inkomen uit een vermogen groot f 50000 van • • f 2000 B. heeft een inkomen uit een vermogen groot f 25000 van / 1000 en daarbij uit arbeid nog : . . „ 1000 „ 2000 C. heeft een inkomen uit arbeid van , 2000 De Rijksinkomstenbelasting plaatst alle drie in dezelfde klasse, inkomen van f 2000—f 2100, belasting f 25.—. Maar voor de gemeente die op grond van art. 243 II 25 % mindering toelaat, zijn die inkomens belastbaar als volgt: A. voor f 2000, B. voor f 1750, C. voor f 1500. Zulk een gemeente moet dus de belastingplichtigen één voor één nagaan in de samenstel- lende bestanddelen van het inkomen en zal niet buiten een eigen kohier en een eigen heffing kunnen. Wil men derhalve de gunstige bepaling van art. 243 II behouden, dan mag de heffing door de Rijksadministratie niet gebiedend worden aangeschreven. Deze opmerking doet geen afbreuk aan de wens om in de Gemeentewet te bepalen dat de eventuele Hoofdelike Omslag moet worden geheven, met als grondslag, de inkomens vastgesteld voor de Rijksinkomstenbelasting. Het door het Rijk vastgestelde inkomen moet de grondslag blijven waarop de belasting rust. De vermindering van dat inkomen, om volgens 243 II tot het belastbaar inkomen te geraken, staat daar los van. De Rijksinkomstenbelastingwet kan zelfs bij die berekening van het belastbaar inkomen helpen, wijl art. 107 immers voorschrijft dat aan de gemeente schriftelik inlichtingen moeten worden verstrekt nopensde bestanddelen van het vermogen van de belastingplichtigen. EEN KONCEPT-VERORDENING. Hieronder geven wij een koncept-verordening, waarin de konklusies, waartoe de beschouwingen in de voorgaande pagina's vervat, ons hebben geleid, zoveel mogelik zijn verwerkt. Het ontwerp is gebaseerd op de tegenwoordige Gemeenteweten de Wet opde Inkomstenbelasting 1914. Verordening op de heffing van een Hoofdelike Omslag. Artikel 1. Ten behoeve der gemeente wordt jaarliks een hoofdelike Aard en om omslag naar het inkomen geheven tot een bedrag van ten ™nfn°er e hoogste f Dit bedrag kan echter, tengevolge van het opmaken van suppletoire kohieren, met ten hoogste 10 procent worden overschreden. Art. 2. Jaarliks bij de vaststelling der begroting van inkomsten en Begrotingsuitgaven der gemeente, bepaalt de Raad tot welk bedrag de Hoofdelike Omslag zal worden geheven. Mocht echter blijken, dat het reeds vastgestelde bedrag niet voldoende is om in de uitgaven te voorzien, en is het maksimum nog niet bereikt, dan wordt voor het ontbrekende een nieuw kohier gemaakt. Art. 3. Het belastingjaar vangt aan met 1 Mei en eindigt met 30 Dienstjaar. April. Het primitief kohier bevat de aanslagen van hen die krachtens het volgend artikel op 1 Mei belastingplichtig zijn. De aanslagen van hen, die ten onrechte niet in het primitief kohier zijn opgenomen en van hen, die na 1 Mei belastingplichtig worden, worden in de suppletoire kohieren opgenomen. Art. 4. De belasting wordt geheven van de personen in art. 245 der BelastingGemeentewet genoemd en op de wijze in dat artikel aangegeven. pBchtigen. Het inkomen der gehuwde vrouw wordt beschouwd te behoren tot dat van haar man, behalve indien de echtgenoten zijn gescheiden van goederen of van tafel en bed, of indien de man in deze gemeente niet belastingplichtig is; in deze gevallen wordt de gehuwde vrouw voor haar inkomen aangeslagen. Het inkomen der vrouw wordt ook niet geacht tot dat van de man te behoren, zo zij in een andere gemeente woonachtig art. 6 vallende voordelen, die als winst, honorarium, traktement, salaris, arbeidsloon, vrije woning, aandeel in de winst of overwinst, vakatie- of presentiegeld of onder welke naam en in welke vorm ook, verkregen worden uit bedrijf of beroep (ambt, waardigheid, bediening en betrekking daaronder begrepen) en uit handelingen, werkzaamheden en diensten van elke aard. Tot de opbrengst van een bedrijf wordt mede gerekend het eigen verbruik van in het bedrijf voortgebrachte of verkregen vruchten in de ruimste zin of van waren, die in het bedrijf worden vervaardigd', bewerkt of ten verkoop ingeslagen. De betaling, die de leden ener koöperatieve vereniging of de aandeelhouders ener naamloze vennootschap van de vereniging of vennootschap ontvangen voor geleverde goederen of verrichte arbeid, wordt tot haar volle bedrag als prijs der goederen of als arbeidsloon beschouwd. Artikel 8. De opbrengst van rechten op periodieke uitkeringen van het leven afhankelik, omvat de verlof- en nonaktiviteitstraktementen, wachtgelden, pensioenen, lijfrenten, alsmede de verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud, huisvesting of andere zaken en, in het algemeen, alle verschuldigde uitkeringen en verstrekkingen, niet aan de vervulling van een ambt of dienstbetrekking verbonden, die bij overlijden van de gerechtigde, of van een derde, eindigen. Periodieke uitkeringen, die genoten worden ingevolge een verbintenis, waarvan de naleving niet in rechte kan worden gevorderd, worden niettemin als verschuldigd beschouwd. Deze bepaling geldt niet, indien de persoon, die de uitkering geniet, met de gever samenwoont. Artikel 9. Als inkomen of deel van het inkomen wordt niet beschouwd: a. ten aanzien van minderjarigen, hetgeen zij van hun ouders voor onderhoud en opvoeding genieten; b. het aandeel in de winst van koöperatieve verenigingen, dat door de leden als zodanig wordt genoten, voor zover het niet is begrepen in de betaling voor geleverde goederen of verrichte arbeid; c. het aandeel in de winst van onderlinge verzekeringmaatschappijen, dat door de deelnemers als zodanig wordt genoten; d. winst ontstaan enkel door spekulatie in fondsen of goederen, anders dan in de uitoefening van een bedrijf. Artikel 10. De opbrengst ener bron van inkomen wordt, ter berekening van haar zuiver bedrag, verminderd met de kosten tot verwerving, inning en behoud der opbrengst en met de op de opbrengst rustende lasten, zoals: de bedrijfs- en beroepskosten, waaronder worden verstaan de kosten nodig voor de uitoefening van een bedryf of beroep ol rechtstreeks daartoe betrekking hebbende, met inbegrip van kosten van onderhoud, verschuldigde renten en belastingen, die op het bedrijf of beroep drukken; . de volgende kosten, voor zover zij niet reeds als bedryls- ol beroepskosten in aanmerking komen: kosten van verzekering en onderhoud van onroerende goederen, uitkeringen wegens opstal of ander zakelik recht krachtens hetwelk de belastingplichtige het genot van onroerend goed heeft, op onroerende goederen rustende belastingen en uitkeringen wegens daarop gevestigde schuldplichtigheid, kosten van verhuring of verpachting van onroerende goederen, kosten vallende op de verzilvering van koepons, kosten van beheer. Van de onzuivere opbrengst van een bedryf of beroep worden bovendien afgetrokken de afschrijvingen op zaken, die voor de uitoefening van het bedryf of beroep worden gebruikt, en de afschrijvingen op schuldvorderingen, een en ander volgens goed koopmansgebruik. n Traktementen en andere beloningen alsmede verlof- en nonaktiviteitstraktementen, wachtgelden en pensioenen worden verminderd met verplichte bijdragen voor pensioenen en fondsen. Artikel 11. Uitgaven voor aankoop, stichting, verbetering of verandering van gronden, gebouwen, werktuigen, gereedschappen en andere laken, die voor de uitoefening van het bedryf of beroep worden gebruikt, uitgaven voor overneming, uitbreiding, verbetering of verandering van het bedryf en andere uitgaven van dien aard, worden niet als bedryfs- of beroepskosten beschouwd. Uitgezonderd zijn: : . „„„„„„ 1° de uitgaven nodig ter vervanging van zaken, waarop met wordt afgeschreven, gebouwen niet daaronder begrepen; 2°. de uitgaven tot aanschaffing van voorwerpen van geringe waarde, voor zover die uitgaven gewoonlik tot de dagelikse onkosten van het bedryf of beroep worden gerekend Voorts is geen aftrek toegelaten ter zake van het vormen of vergroten van een reservefonds of voor interest van eigen kapitaal. Artikel 12. Voor de heffing der belasting wordt de opbrengst bepaald Van de bronnen van inkomen, die by de aanvang van het belasting- jaar voor de belastingplichtige bestaan. Bedrijven, beroepen, handelingen, werkzaamheden en diensten, die vóór dat tydstip door hem zijn uitgeoefend, verricht of bewezen, worden, als een bestaande bron van inkomen aangemerkt, indien zij niet voorgoed zijn gestaakt. Ten aanzien van personen, die op een later tydstip belastingplichtig worden, treedt dat tijdstip voor de aanvang van het belastingjaar in de plaats. Artikel 13. De opbrengst van iedere bron van inkomen wordt gesteld op het bedrag dat zy* voor de belastingplichtige zuiver heeft opgeleverd over het laatst verlopen kalenderjaar of, voor zoveel de verlopen boekjaar, indien dit niet met het kalenderjaar samenvalt. Artikel 14. Is de opbrengst van enige bron van inkomen nog niet over een vol kalender- of boekjaar door de belastingplichtige genoten, dan wordt zy' in rekening gebracht tot haar bekend of te begroten jaarliks zuiver bedrag. Op dezelfde wijze wordt gehandeld, indien door het ontstaan, vervallen of wijzigen ener gemeenschap, verandering is gekomen in de verhouding naar welke de belastingplichtige gerechtigd is tot het genot der voordelen van enige zaak, en sedert die verandering nog geen kalender- of boekjaar is verstreken. Artikel 15. Bevordering of verplaatsing in een andere werkkring, bij een tak van openbare dienst of in dienst van een biezonder persoon of lichaam, wordt niet beschouwd als het ontstaan ener nieuwe bron van inkomen. Daarentegen wordt het ontstaan ener nieuwe bron van inkomen aangenomen bij aanvaarding of hervatting van enige dienst binnen het Eyk na dienstverrichting in het buitenland of in een der koloniën of bezittingen van het Eijk in andere werelddelen. Artikel 16. De jaarlikse zuivere opbrengst van tydelik niet belegde gelden wordt bepaald naar de wijze, waarop zij zullen worden belegd, of, indien aan de gelden nog geen bestemming is gegeven, op vier ten honderd berekend. Artikel 17. Wanneer ten aanzien ener bron van inkomen bij toepassing der regelen omtrent de bepaling der zuivere opbrengst een verlies wordt verkregen, komt dit in mindering van de zuivere opbrengst der verdere bronnen van inkomen. Artikel 18. Op zich zelf staande werkzaamheden blijven bij de toepassing der artikelen 12 tot en met 17 buiten aanmerking. Heeft de belastingplichtige in het laatstverlopen kalenderjaar een opbrengst van op zich zelf staande werkzaamheden genoten of een uit zodanige werkzaamheden voortgesproten verlies geleden, dan wordt het volgens de genoemde artikelen bepaalde inkomen met het zuivere bedrag dier opbrengst vermeerderd of met dat verlies verminderd. Artikel 19. Van het volgens artt. 12 tot en met 18 bepaalde inkomen worden, ter berekening van het belastbaar (zuiver) inkomen, afgetrokken de door de belastingplichtige verschuldigde en niet met een bron van zyn inkomen in verband staande: a. lijfrenten, pensioenen en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld by' art. 8; b. altijddurende renten; c. renten van andere schulden; d. premiën voor levensverzekering, lijfrente of pensioen; een en ander tot het jaarliks bedrag by' de aanvang van het belastingjaar of by' het ontstaan van de belastingplicht in de loop van dat jaar. Voor de premiën, bedoeld onder letter d van het vorige lid, kan niet meer dan vijf ten honderd van het inkomen en niet meer dan f 100 worden afgetrokken. Ter zake van onderhoud en opvoeding van minderjarige kinderen is geen aftrek toegelaten.