OPENINGSREDE voor het 2e Christelijk Sociaal Congres in aansluiting met de rede, gehouden door Dr. A. KUYPER bij de opening van het le christ. Sociaal Congres op 9 November 1891, en bekend onder den titel Het Sociale Vraagstuk en de Christelijke Religie. □□ □□ Uitg. N.V. Drukkerij „De Toekomst", — Schiedam. 0 OPENINGSREDE voor het 2e Christelijk Sociaal Congres m aansluiting met de Rede, gehouden door Dr. A. KUYPER bij de opening van het le Christ. Sociaal Congres op 9 November 1891, en bekend onder den titel Het Sociale Vraagstuk en de Christelijke Religie. Uitg. n. V. Drukkerij „De Toekomst", — Schiedam. VOORWOORD. Naar de bladen meldden, zal het 2e Christelijk Sociaal Congres in Nederland, 23 jaar na het eerste, wederom worden voorgezeten door Dr. A. Kuvper. Als men bedenkt, welke schitterende woorden deze geniale christen-democraat van 1891 dorst spreken vóór de sociale beweging, door de sociaal-democratie gewekt, de arbeidersklasse tot krachtsontplooiïng bracht, mocht met recht worden verwacht, dat de openingsrede van 1914 eenzelfde geluid zou geven als die van 1891. Om datzelfde geluid weer te doen hooren, deed ik, alsof de laatste 23 jaren geen wijziging hadden gebracht in de opinie van Dr. Kuyper, en schreef ik een openingsrede voor het 2e christelijk-sociaal congres, waarbij ik in mijn taal Dr. Kuyper sprekende invoerde. Hoewel ik aldus onder mijn eigen verantwoordelijkheid schreef, gelieve de lezer te overwegen, dat ik, mij denkende in den persoon van Dr. Kuyper, zooals die naar de verwachting van 1891 in 1914 wezen zou> "iet schreef als de overtuigde christen-socialist, maar dat ik, gegeven de omstandigheden, in dit geschrift minder rwsjtist^ moest schijnen, dan de propagandist van hef christen-socialisme, die voluit zijn eigen meeningen verdedigt. Voorts worde bedacht, dat het hier slechts ging om het oude geluid en niet om een wetenschappelijk opgezet betoog, zooals Dr. Kuyper mij dat ongetwijfeld zou kunnen verbeteren. Er was aanleiding, om in min of meer spottenden toon te schrijven. Ik deed dat niet, want daarvoor is de zaak te ernstig. Ernstiger naar de mate van het vertrouwen, dat Dr. Kuyper, de gebondene van 1914 geniet in de kringen, waarin hij in 1891 als de vrije bezielde padzoeker naar het licht op de hoogten wees. Daan van der Zee. Schiedam, Zomer 1914. MANNEN BROEDERS, Het is nu bijna 23 jaar geleden, dat wij tezamen kwamen, „als broeders in den naam van Jezus vereenigd", om de ernstige vraag te bespreken, die ik destijds aldus formuleerde: Wat ons als belijders van den Christus te doen staat, met het oog op de sociale nooden van onzen tijd. En nu we, na zoo lange periode, waarin God ons kracht tot werken en stof tot danken gaf, wederom bijeen zijn, — nu er achter ons ligt bijna een kwart-eeuw, waarin het sociale vraagstuk tot beduidende ontwikkeling kwam en het socialisme als een machtige factor geldt in de politieke en maatschappelijke verhoudingen, — nu wij terug kunnen zien op een kort verleden, waarin volgers van den Christus geroepen werden, het roer van staat in handen te nemen, en aldus krachtdadig mede te werken aan de oplossing der sociale kwestie, zooals wij die in 1891 konden zien en stellen, — nu wij niet als toen bescheiden behoeven te zijn in de ons op te leggen taak, maar van uit een breed standpunt de evolutie van ons maatschappelijk leven willen voeren in den weg des heils, — nu wij niet langer politiek in een hoek gedrongen zitten, nu wij wèl wetenschappelijk medetellen, wijl het Hooger onderwijs niet langer staatsmonopolie is, nu wij over mannen van talent en ervaring, liefde en toewijding, geloof en vertrouwen beschikken kunnen, nu God de Heere ons in onze krachten zóó rijkelijk zegende, dat het arbeidende volk verwachtingen op ons bouwen kon, — nu zijn wij, wat den inhoud van dit congres betreft, niet verder dan iq 1891— en hebben wij opnieuw de vraag te stellen: Wat ons als belijders van den Christus te doen staat, met het oog op de sociale nooden van onzen tijd. Er leeft een aanklacht in dit woord, een broederlijk ver- wijt, dat wij elkander doen, een opwekking tot het nuchter zien van alles, waarin wij in die kwart-eeuw zijn tekort geschoten. Maar zonder die aanklacht kunnen wij niet verder* zonder het open oog voor hetgeen ons ontbrak en voor de fouten, die wij in onzen menschel ij ken overmoed begingen, kunnen wij niet als broeders in het geloof eerlijk tegenover elkander staan, veroordeelen wij reeds bij voorbaat de ernstige woorden, die straks gesproken zullen worden, tot ijdelheid. Hoe menigmaal is reeds de Naam des Heeren een aanfluiting geworden door onze handelingen. Laten wij zorgen, dat althans van dit congres gezegd kan worden: er ging een levendmakende geest van uit, het ont-wikkelde een sterke belofte voor de toekomst van ons maatschappelijk leven. Wanneer het ons aller waarachtige bedoeling is, hier bijeen te zyn* om het uit te spreken, dat het Koninkrijk Gods en Zijn Gerechtigheid, waarvan de Bergrede spreekt, ook maatschappelijk gezocht moet worden, dan past ons allereerst een woord van verootmoediging om wat wij nalieten te doen, een woord van vermaning om de fouten, die wij begingen, en een woord van waarheid tot elkander, opdat wij de dingen mogen zien, zooals ze werkelijk zijn, en hoe ze, mede door onzen arbeid in verkeerde richting geworden zijn. Wij moeten geen ijdelheid zoeken, maar reaal-politiek drijven in den meest geheü'igden zin. En als wij tot de waarheid willen komen, die wij zeggen te zoeken voor het sociale leven, dan moeten wij beginnen, niet blind te zijn voor den leugen van ons publieke christelijke leven. Ziet, wij vonden met elkander op het vorig congres — hoe lang reeds geleden! — de „fout in den grondslag zelf van ons maatschappelijk samenleven". En moet nu geen schaamte ons aangezicht bedekken, wanneer wij overpeinzen hoe rustig wij ons bij die samenleving hebben aangepast; hoe zonder toorn tegen de overheerschers door het barre geld, wij heenschreden tusschen de scharen der verdrukten; hoe onaangetast wij lieten den plutocratischen troon van de „oppermacht van het geld", en hoe wij, ons aandienend als ChrisJusU legerscharen, sfëEËïsSms keerdeiTte^jvap ufïê^kheid^evenals de aanhangers van het atomistische libera^ lisme, zonder dat de heilige verontwaardiging in ons brandde, die het kenmerk van den strijdenden christen is? Het is een kwart eeuw geleden, dat wij zeggen konden: „Zoo ge u nog een menschelijk hart in den boezem voelt kloppen, en zoo ooit het ideaal van ons heilig Evangelie u verrukt heeft, moet ook in u elke betere aspiratie vloeken tegen den actueelen toestand". Heeft het in ons menschelijk hart geklopt, en heeft het in ons gevloekt, toen wij bewust ons werden van den afgrijselijken toestand der maatschappij, waarin fel-vijandig klasse tegenover klasse staat? En hebben wij ons dermate verzet, dat van ons getuigd kon worden: ziet den deesem, die het gansche meel doortrekt, ziet het licht op den kandelaar, ziet de stad boven op den berg! ? Of hebben wij het feit dezer verdeelde maatschappij aanvaardend, ons partij gesteld in den strijd der klassen, en ons geschaard aan de zijrïp der y^mH/pn: ofschoon Wij den schijn aannamen van te werken in het belang der sociaal-geknechten ? Hadden wij volvoerd, wat wij in 1891 ons voornamen, mannen broeders, het zou nu anders hebben moeten zijn dan toen. Of past niet op den nu actueelen maatschappe1 ijken toestand wat wij toen waarschuwend voorspelden? Ik wil dat hier als een boetedoening voor onze lakschheid herhalen en als een nieuwe waarschuwing voor hen, die ons werk zullen overnemen: „Immers gaat het zoo voort, dan wordt het al minder een hemel, en krijgt het al meer iets van een hel op aarde. Van den Christus raakt onze maatschappij los; voor den Mamon ligt ze in het stof gebogen; en door den rusteloozen prikkel van het brutaalst egoisme, waggelen, gelijk de Psalmist klagen zou, de fundamenten der aarde. Alle binten en ankers van het maatschappelijk gebouw verschuiven; desorganisatie kweekt demoralisatie, en in de toenemende brooddronkenheid van den éen tegenover het steeds klimmend gebrek van den ander, speurt ge eer iets van de ontbinding van het lijk, dan van den frisschen blos en de gespierde veerkracht eener bloeiende gezondheid". Laten wij het elkander niet verhelen: zoo is het voort- gegaan. Scherper dan ooit staan tegenover elkander de steeds toenemende brooddronkenheid van den één en het steeds klimmend gebrek van den ander. De paleizen der multi-millionnairs rijzen op aan de met welvaart geplaveide wegen, waarlangs de hongeroptochten van werkloozen gaan. De magazijnen liggen volgepropt met hetgeen nijvere handen in dienst van het mamonistisch kapitaal hebben voortgebracht, terwijl zij zelf verkommerden en in armoe ondergingen. Waar is ons protest gebleven toen wij zagen gebeuren, wat wij voorspelden, toen wij de binten en ankers van het maatschappelijk gebouw zagen verschuiven, toen wij alle verrekenbare waarde zagen wegzuigen door het kapitaal, toen wij den arbeider zagen verlagen tot een „instrument van kapitaalvoeding"? Laten wij maar eerlijk bekennen: we hebben niet geprotesteerd. We hebben, evenals zoovelen, onze knie gebogen voor den Mamon, en de hand, die zooveel mijnslaven te Pittsburg tot de verkommering en den ondergang doemde, hebben wij gekust, toen ze genadiglijk aan de wereld — o, verpletterende hoon! — een Vredespaleis wou schenken. Wij hebben eenvoudig berust Wij hebben den toestand aanvaard, zooals die was. Wij hebbery orp oiis geweten te rechtvaardigen, lïïèr~~"~é"n daar iets gedaamdm een\zooge£} naamde christelijk-soeialè^actië ?in het' leven te houden, maar een actie is het nimmer geweest. We hebben gebeden voor de arbeiders, we hebben voor hun belangen hartelijke woorden gesproken, maar in dit alles hebben we ons tevreden gesteld met den schijn. We hebben niet gedaan, wat we wisten te moeten doen, we hebben ons niet gekeerd tegen de fout in den grondslag zelf van ons maatschappelijk samenleven, we hebben het niet aangedurfd, den bijl te nemen, die lag aan de wortels van den boom van het kapitalisme, we hebben den grondslag onzer samenleving als goed aanvaard en ons zoo goed en zoo kwaad als het ging, ingericht in deze maatschappij als in een dragelijke woning. Maar wat is er intusschen geworden van het wereldproletariaat, de internationale klasse der arbeiders, de instru- menten, waarmede god Mamon zich voeden laat? Ziet om u heen de rijzende macht der sociaal-democratie als een levend protest tegen de systematische onderdrukking der arbeiders. Dit protest zegt ons duidelijk en klaar, dat de Vnood,\ waarvan wij in 1891 gewaagden,\niet_ gelenigd is, maar" dat zij hooger geklommen is. Maar het zegt nog meer. Het zegt, dat wij, die in 1891 onze taak wisten, het aan anderen hebben overgelaten, op een manier, die niet geheel de onze kan zijn, den strijd te voeren voor het recht der sociaal-geknechten, dat wij „als belijders van den Christus", en kennende onze verplichtingen, schandelijk in de uitvoering daarvan zijn tekort gekomen. Hoe schetste ik u vóór 23 jaar de ontwikkeling van den socialen nood, van de sociaal-democratie en van de sociale quaestie als gevolg van het uiteenrukken van alle saamhoorigheidsgevoel onder de menschen door de valsche atomistische leer! Hoe liet ik U historisch zien, dat er een geweldige reactie groeien moest, die in een nieuwe revolutie zou pogen éÊn organjgchen staat/ van ons samenleven te herstellenden te bevestigen! Hoe wees ik er op, dat we stonden "voor geweldige sociale conflicten, zooals die kwamen bij den val van het Romeinsche imperium! Hoe heb ik U aangetoond, dat de Christusbelijders hier niet lijdelijk mochten toezien, maar zelf een macht ten goede moesten ontwikkelen, de verbeteringen moesten aangeven, die naar den eisch van het Christendom geboden waren, en die ongetwijfeld lagen in den socialistischen weg! En hoe staan wij, na 23 jaren, nu tegenover elkander? Ik zou, met eenige historische aanvullingen, opnieuw de rede kunnen houden, die ik op het eerste christelijk sociaal congres heb uitgesproken. En dit feit vonnist ons en onze actie. Ziet om ons heen de internationaliseering van de maatschappelijke grootmachten van het goede en het kwade. De Mamon heeft op aarde zijn imperium gesticht en alle volkeren en landen onder zijn scepter gevoerd. Ziet het groeiende imperialisme der wereldrijken, ziet de botsingen in den strijd om de macht. De kleinere sociale conflicten zijn tot wereldconflicten gegroeid, de volkeren leven als op een vulkaan! Ziet, hoe dit imperialisme, geworden uit de zucht naar uitbreiding van het kapitalistisch afzetgebied, de naties gedreven heeft tot den krankzinnigen wedstrijd in de opvoering der militaire uitgaven, tot het stellen van het militairisme als een geweldig wereldprobleem! Ziet de groeiende bewustwording der volkeren in het sterk zich organiseerende verzet tegen de verzwaarde lasten, door dit imperialisme opgelegd, ziet de groeiende internationale beweging der sociaal-democratie, hoort haar woord van vrede klinken uit de kerk van Bazel! De sociale quaestie, mannen broeders, behoeft voor ons niet meer gesteld te worden. Zij stelt zich-zelf zoo Overduidelijk, dat wij slechts te kiezen of te deelen hebbentdail wifsmtet meer teJEpëfceh hebben naar den een of anderèrï"" bemiddelingsweg, Jtiie theoretisch de voorkeur verdienen zou, maar dat wij slechts te kiezen hebben 'tnsschen het imperium van den Mamon en het imperium van het proletariaat. Wij staan voor een revolutie of voor een ondergang. En het is mede onze schuld, dat in den strijd tusschen de huidige grootmachten der wereld het christendom niet medeteU. Wij hebben het eerlijk verdiend, dat het christendom als werelddoorheiligende macht werd uitgeschakeld. Want waar wij ons-zelf vóór een kwart-eeuw de taak oplegden, „architectonische critiek uit te oefenen op het gebouw van onze maatschappij, hebben wij niet anders gedaan, dan mopperend, ons er in te nestelen, zpijder pogingen aan te wenden tot/ het aanbrengen van verbeteringen. Is het da.i wonder, dat anderen onze meening niet vragen, wanneer zij dit nog meer vervallen gebouw onbewoonbaar verklaren? Wij kunnen nu met het imperium van den Mamon te gronde te gaan in zijn val, of met de niet op christelijke gronden opgewekte actie van het proletariaat streven naar de sociale revolutie. Een middenweg is er niet. Dit woord klinkt hard, en ik lees reeds in uw vragende blikken, of dan werkelijk niet mogelijk is, wat sommigen onzer voorstaan, om een anderen uitweg te zoeken tot redding onzer maatschappij in het solidSnsme. Laten wij ons niet vleien met een vaïsche hoop, mannen broeders. Wij kunnen schoone woorden spreken, boeiende referaten houden, elkander toch vooral op 't harte binden, dat er iets gedaan moet worden, — maar wat, we niet] kunnen doen is het (VErzoenen der strijdende grootmachTen der? wereld,\ het verzoenen van het ontwakende volksgeweten TflêTTlên wereldverslindenden Mamon. Dit is het groote feit in de wereldworsteling onzer dagen: dat daar twee grootmachten tegenover elkander staan zóó diametraal, dat elke poging tot verzoening is uitgesloten. Het is een strijd om het leven. De historie voltrekt het vonnis, dat in elke maatschappij voor iedere heerschersklasse bestemd was: dat zij moest ondergaan. De bourgeoisie satisfaite is door het hoogtepunt van haar macht heengegaan, zij heeft zich voor te bereiden op het einde. In 1891 nog kon ik van haar zeggen: „En zoo heerscht dan thans in heel Europa een welgedane bourgeoisie over een verarmenden werkenden stand, die gestadig haar kapitaal moet voeden, en gedoemd is, om hetgeen voor die kapitaalvoeding geen dienst meer kan doen, te laten verzinken in het moeras van het proletariaat." Maar wij leven snel en een kwart-eeuw is in de ontwikkeling van den modernen tijd genoeg, om wat schijnbaar verzonken was in het moeras van het proletariaat, zóó strijdbaar te maken, dat de geschiedenis der wereld er door gewijzigd wordt. We staan onmiskenbaar aan den vooravond van een nieuwen tijd, en als wij Gods leiding in de menschengeschiedenis willen naspeuren, dan kunnen wij niet anders zien dan eenvroepïng van hét proletariaat, orrrdtrmenschheid te bevrijden van-de handen van het mamonnisme. En zienwij het breed, dan gaat het niet enkel om de belangen der arbeidersklasse, maar dan gaat het om de toekomst van de gansche menschheid. Hoe dikwijls betuigden wij niet, dat de menschheid geen hoeveelheid zielen is op een stuk grond, maar dat zij is een organisme, een levend lichaam, dat in haar deelen functioneert. Hoe fel en scherp stelden wij ons niet tegenover het liberalisme, dat als gevolg van de ideeën, die in de Fransche revolutie triomfeerden, het valsche individualisme bracht! Wij moeten terug naar de eenheid van het menschelijk geslacht, wij moeten den organischen samenhang herstellen, wij moeten de fout in den grondslag zelf van ons maatschappelijk leven beteren. In hoogeren zin gaat het bij de sociale quaestie slechts daarom. En als het daarom gaat, dan is de positie van de bourgeoisie satisfaite, die uit de gedeeldheid lfceft, "^óordeé^Tf In het solidansme, dat straks op ons congres wel verdediging zal vinden, vind ik die schoone gedachte terug, dat er weer getracht moet worden naar een organischen opbouw van wat in onze samenleving uit elkander geslagen ligt. Maar meer dan een schoone gedachte is het niet. Het heeft niet de werkelijkheid tot basis. DC~ werkelijkheid-leert; dat hefTrramonnisme als wereldregeerende macht een slagboom heeft opgericht tusschen de klasse der verdrukten enaê~kta?se der heerschers, en dien slagboom theoretiseeren wij met het solidarisme niet weg. Laten wij ons niet overgeven aan schoone droomen en goede bedoelingen alleen, laten wij toch de werkelijkheid zien, zooals die is. En laten wij dan, achter onze eigen banier strijdend, partij kiezen in den grooten strijd tusschen de beide wereldmachten onzer dagen, en op onze eigen wijze en op grond van onze eigen motieven zoeken te herstellen het organisch evenwicht in de maatschappij. God heeft ook in deze dagen voor ons een ernstige taak weggelegd. Hij volvoert zijn raadslagen ook ondanks onze theorieën en congressen. Enjiiet georganiseerde proletariaat Staat gereed, om het mamonnisme van dezen tijd te vernietigen. Het doet dat niet om Gods wil. Ligt het dan niet 1 op onzen weg, dien proletarischen strijd tegen het kapitalisme (WTfeiligea^door onze krachten eraan te verleenen onder de ■"-tCGs van Peter van Amiens: God wil het? Wij hebben te onderscheiden. Ik verdedig niet, dat wij ons zouden moeten aansluiten bij de sociaal-democratie, de internationale beweging tegen de kapitalistische heerschappij, die op grond van het klasse-belang der arbeiders het klasse-belang der overheerschers aantast. Wij moeten grijpen naar het grootere doel, om boven alle klasse-belang uit, de organische eenheid van het menschelijk geslacht als zoodanig bewust te vestigen. Wij moeten ons^nde* eigen—bastei" en met eigen leuze werpen in den grooten strijd tegen het kapitalisme voor ~êen betere samenleving. Want ligt de betering onzer maatschappelijke toestanden ongetwijfeld in den socialistischen weg, zooals ik in 1891 reeds betuigde, zij ligt ook in den weg van strijd. De wereldworsteling, die thans het menschelijk geslacht in spanning houdt, beteekent voor het kapitalisme de ondergang. Maar die worsteling beteekent nog niet de opgang van een nieuwe gemeenschap in den diepsten zin. Om daarvoor te zorgen hebben wij een taak. Wij moeten van verre toezien en ons tevreden stellen met solidaristisotó theorieën, wij hebben als volgers van den Christus, ons geheel te geven aan den strijd voor Gods rechten op de maatschappij. Want de geweldige klassenstrijd, zooals die thans gestreden wordt, is naar zijn diepste wezen een strijd tot herstel van de rechtsverhoudingen Gods. Een strijd, om den persoonlijken eigendom van de voortbrengingsmiddelen voor de gansche menschheid te doen overgaan in het gemeenschappelijk gebruik. Hebben wij niet immer geleerd, en zegt de Heilige Schrift het niet nadrukkelijk, dat de mensch slechts rentmeester, maar God de eigenaar is van de aarde en hare volheid, dat de middelen, noodig om de menschheid in stand te houden, slechts in leenbruik door God aan arfen gegeven zijn? En nu gaat het in den modernen klassenstrijd er slechts om, dat leenbruik in zijn door God bedoelden vorm te herstellen. Zóó moeten wij zien waarom het in zijn diepste wezen gaat. Al noemt de sociaal-democratie de dingen bij andere namen, en al strijdt zij niet bewust, om Gods recht op de maatschappij te handhaven, wij moeten haar strijd als zoodanig zien. Wij moeten erkennen, dat achter de geweldige volkskracht, die thans tegen de verkeerde sociale toestanden ontwikkeld wordt, een Goddelijke, geest werkt, die zijn vermogen verduizendvoudigt in deze strijdende scharen. En op ons rust de dure plicht van meesttijdeiL: Door de lakschheid der Christusbelijders spreekTthans het christendom niet zijn machtigste woord: verlossing. Verlossing ook voor de maatschappij. Want de christenheid heeft het aan die arme woelende maatschappij overgelaten, om uit te komen boven de letter, die doodt, en om te zoeken den geest, die levend maakt. Laat ons dan zorgen, dat het christendom in de toekomst zijn wérelddoorheiligende rqacht herkrijgt. Laten wij ons volop gevert"""ian den [^Hssfrij^ die bij ons als klassenstrijd tot heden zoo s1erke"*véroordeeling vond. En laat van dit tweede christelijk sociaal congres den roep uitgaan tot de drommen christelijke arbeiders, die naar ons als voorgangers opzien, opdat het leger van strijders tegen het kapitalisme, tegen het imperium van den Mamon, met duizenden bezielde, want door Gods geest geleide keurtroepen worde versterkt. Mannen broeders! Ook op dit tweede christelijk sociaal congres gaat het om de groote vraag, wat ons als belijders van den Christus te doen staat met het oog op de sociale nooden van onzen tijd. En als wij deze vraag beantwoorden gaan, dan zoeken wij wederom de fout in den grondslag zelf van ons maatschappelijk samenleven. Dan brengen wij wederom, architectonische critiek uit op het gebouw onzer maatschappij en trachten niet met het cement van het solidarisrhe nog staande te houden, wat door zijn zwakte van fondament gedoemd is tot vallen. Wanneer ons congres ernstig bedoeld is, als voortgekomen uit de behoefte der Christus-belijders, om gezamenlijk den juisten weg te zoeken voor het christelijk sociale streven, dan openen wij onze oogen voor de werkelijkheid, dan zien wij, dat de groote klove, die er gaapt tusschen de deelen onzer samenleving, niet zijn weg te theoretiseeren. Er zullen ongetwijfeld zeer belangrijke punten in onze besprekingen naar voren worden gebracht en velen zullen trachten, naar den eisch van ons verheven beginsel, een oplossing te zoeken voor de sociale nooden van onzen tijd. Maar al zoudt ge niet willen bespreken den eenigen weg, die tot de juiste oplossing voert, — en ik mag dat van u als van ernstige mannen niet onderstellen, — toch zal dit tweede christelijk-sociale congres in het teeken staan van het socialisme. Ik herhaal mijn woord van 1891, dat gij onder „socialisme" niet hebt te verstaan het programma der sociaal-democratie. Gij hebt dat woord te nemen in zijn algemeen-aanvaarde beteekenis van economisch stelsel, dat de voortbrengingsmiddelen in gemeenschappelijk gebruik tot basis heeft. En in dieperen zin hebt gij onder dit woord te verstaan de fRérboren samenleving^ üie als een nieuw en schoon organisme fungeert. Wij hebben, bij den opzet van dit congres, voornamelijk rekening gehouden met de mannen uit onze politieke beweging, van wie wij wisten, dat zij niets liever wenschen dan het bestendigen der politieke macht van onze christelijke staatspartijen. Dat kan slechts beteekenén, dat wij gevoelen, hoe noodzakelijk het is, dat in onze politieke bedoelingen weerklank vinde de eisch van het sociale recht. Want bij alles, wat wij aan sociale wetgeving hielpen tot stand brengen, moeten wij hebben gevoeld, dat het voornaamste ontbrak. Laten wij dit gevoel thans bewust voor elkander onder woorden brengen door de erkenning, dat alle wettelijke sociale maatregelen, hoe goed ook, niet kunnen wegnemen de fout in den grondslag zelf van ons maatschappelijk samenleven. En daarop, ik herhaal het met klem, moet, óók in onze politieke actie, worden aangestuurd. Wij moeten daarbij nimmer uit het oog verliezen, dat er aan het ééne uiteinde der sociale linie „bezitters van milliarden" zijn, en aan het andere uiteinde „mier-arme tobbers". Dat er is een ongelijkheid van bezit, dat ongelijkheid van rechten schept, en dat dit bezit heel den stand van ons maatschappelijk leven bepaalt. Een weinig méér aan den eenen, een weinig minder aan den anderen kant moge de tegenstelling wat minder scherp maken, zij wordt principieel er niet door aangetast. En principieel liet onze politiek-sociale actie de macht van den Mamon in haar waarde. Wij deden verkeerd, in den opzet van dit congres niette kennen de christen-socialisten, de mannen en vrouwen*4ie hetjbebben aangedurfd, de consequenties van ons standpunt in«sJ891 te trekken. HeT'is een fout, die zich in onze discussies zal wreken. Is het ons louter te doen, om een zekere tevredenheid onder de christelijke arbeiders op te wekken alleen door onze schoone woorden, dan deden we wél. Maar gaat het erom, de waarheid te zoeken voor ons maatschappelijke leven, dan kunnen wij niet ontberen de medewerking van hen, die voor hun christelijk beginsel op sociaal terrein smaad en hoon verduurden, carrière en brood op het spel dorsten zetten. Zij gaven hun leven aan hunne actie. Zij hebben aan woorden niet genoeg. Zij staken af naar de diepte, speurden de fout in den grondslag zelf van ons maatschappelijk leven, niet alleen economisch, maar ook geestelijk. Zij gaan moedig in de kracht van hun beginsel voort op den weg, dien ik in 1891 mocht wijzen. Laten wij ons daaraan spiegelen. Want ik weet, mannen l broeders, dat hun geest op dit congres zich openbaren zal, 4ook al zijn zij zelf hier niet aanwezig., Wij kunnen in allerlei opzicht van deze strijders verschillen, wanneer wij maar in hoofdzaak aanvaarden het grondbeginsel hunner actie, dat voor dezen tijd het beginsel van elke christelijk-sociale actie behoort te zijn. Mannen broeders, het is een zeer ernstig punt, waarop ik in deze openingsrede de aandacht meende te moeten vestigen, een punt, dat in onze besprekingen zal moeten overheerschen. Bidden wij onzen God om kracht, om dit congres te houden op het peil, waarop het behoort te staan, wil het voor ons maatschappelijk leven van beteekenis worden. En leere Hij ons verstaan, dat ook op deze wijze aan onze verdeelde maatschappij gepredikt kan worden de Christus, die het middelpunt van alle waarachtig leven, ook in socialen zin, behoort te zijn Ik verklaar dit tweede christelijk-sociaal congres voor geopend.