1032 C ► 21 I B 2 l WOODROW WILSON PRESIDENT DER VEREENIGDE STATEN VAN AMERIKA. DE VOLKERENBOND. WOODROW WILSON. DE VOLKERENBOND. WOODROW WILSON PRESIDENT DER VEREENIGDE STATEN VAN AMERIKA. Geboren 28 December 1856; van Schotsche en Iersche afkomst. Studeerde aan de Universiteit van Princeton. Advocaat, Professor en Schrijver. President van de Princeton Universiteit, van 1902 tot 1910. Gouverneur van den Staat New Jersey, van 1911 tot 1913. President der Vereenigde Staten, gekozen in 1912, herkozen in 1916. Schrijver van: "Congressional Government" (studie over het Amerikaansche politieke stelsel), 1885. " The State" (handboek voor de politieke, historische en practische wetenschap), 1889. "History of the American People", 1902. "The New Liberty" (verkiezingsrede voor het Presidentschap 1913). DE VOLKERENBOND. Het denkbeeld van een Volkerenbond ter bewaring van den wereldvrede als het eenig mogelijke resultaat van den tegenwoordigen oorlog is niets nieuws voor President Wilson en werd ook niet alleen aangegrepen met het doel om eenheid te geven aan het nationale voornemen om den oorlog tot een gelukkig einde uit te vechten. Gedurende langen tijd heeft President Wilson over dit onderwerp nagedacht en het in vele openbare redevoeringen besproken. Hier volgt een verzameling van de meest belangrijke dezer uitlatingen en redevoeringen, beginnende met 1 Februari 1916 tot 27 September 1918. Uit de toespraak te Des Moines, in den Staat Iowa, 1 Febr. 1916: „Invloeden van hartstocht en van vertwijfeld worstelen doorhuiveren de geheele wereld, en het eenige groote volk dat er niet bij betrokken is, is dit volk dat wij liefhebben en welks belangen wij zouden willen bewaren .... Ik bid God, dat, indien deze strijd geen anderen uitslag hebbe, hij ten minste dit resultaat zal opleveren, dat er een internationale rechtbank wordt geschapen en dat er op eenigerlei wijze een gezamenlijke waarborg voor vrede door de groote volkeren der wereld wordt voortgebracht." Uit de toespraak tot de „Liga tegen Militarisme"', 8 Mei 1916: „Wij hebben veel meer op ons genomen dan de veiligheid der Vereenigde Staten; wij hebben op ons genomen buiten dit halfrond te houden wat wij beschouwen als demoraliseerende en schadelijke Europeesche invloeden, en dit beteekent dat, indien, gelijk wij allen hopen dat zij doen zal, de wereld eene gezamenlijke poging om den vrede te bewaren onderneemt, zij van ons zal verwachten, dat wij ons evenredig aandeel zullen nemen in het krachtsvertoon dat er achter zal moeten staan. In de laatste instantie wordt de vrede in de maatschappij door kracht verkregen en wanneer er gehandeld wordt, geschiedt dit door oordeel, doch achter dat oordeel staat ten slotte het aanwenden van kracht. De meerderheid van meeningen zegt tot de minderheid: „Het is mogelijk dat wij het mis hebben, maar vooralsnog móet gij onder onze leiding leven tot gij grooter in aantal zijt dan wij zijn." Daarop komt het mijns inziens neer. Laat ons nu eens aannemen dat wij eene familie van volkeren gevestigd hebben en dat die familie van volkeren zegt: „De wereld wil niet langer dit soort van oorlogen hebben, tenzij tenminste vooraf door zekere maatregelen aangetoond wordt of er eenige rechtsgrond voor bestaat of niet." Indien gij zegt: „Wij willen geen oorlog hebben," dan moet gij de kracht hebben om dien „wil" te doen gevoelen. En als Amerika aan dit plan deelneemt, zal de overige wereld het recht hebben van haar te verwachten dat ook zij haar aandeel van kracht zal bijdragen tot de algemeene overeenkomst. Dat is toch zeker geen militaristisch ideaal. Dat is een zeer practisch ideaal". De rede tot de „League to Enforce Peace", 27 Mei 1916: „Toen ik uitgenoodigd werd hier vanavond tegenwoordig te zijn nam ik dit gaarne aan, niet omdat mij daardoor de gelegenheid werd geboden het werkplan van de Liga te bespreken — iets wat gij zeker niet van mij verwachten zult — maar omdat het verlangen der geheele wereld in sterke mate, en in steeds sterker wordende mate, uitgaat naar de hoop op vrede, en er gegronde reden is waarom wij deel moeten nemen in het overleg over dit groote onderwerp. Het past mij als woordvoerder van onze Regeering te trachten uiting te geven aan wat ik meen dat de gedachte en de bedoeling van het volk der Vereenigde Staten in dit levensvraagstuk zijn. „Deze groote oorlog, die zóó plotseling twee jaar geleden over de wereld uitbrak, en die een zóó groot gedeelte van de beschaafde wereld in zijn draaikolk meesleurde, is op ons van zeer diepgaanden invloed geweest, en het staat ons niet alleen vrij, maar het is wellicht onze pücht, vrijelijk erover te spreken en over de groote beschavingsbelangen, die er mee gemoeid zijn. Wij hebben niet te maken met zijn oorzaken en doel. Wij stellen er geen belang in de duistere bronnen op te sporen of te onderzoeken, waaruit zijn machtige vloed onbedwingbaar opbruischte. „Doch zulk een overstelpende vloed, die zich wijd en zijd over elke landstreek van den aardbol verspreidde, heeft noodzakelijkerwijs menig liefelijk gebied van recht, dat ons zeer na ligt, verzwolgen. Onze eigene rechten als volk, de vrijheid, de voorrechten en het bezit van ons volk zijn er ten zeerste door aangetast. Wij zijn niet slechts toeschouwers die er niet mee te maken hebben. Hoe langer de oorlog duurt, hoe meer wij er belang bij krijgen dat er een eind aan kome en dat der wereld veroorloofd worde haar normale leven en verloop te hernemen. „En als het tot eene beëindiging komt, zullen wij, evenvee als de nu oorlogvoerende volkeren, er belang bij hebben toe te zien, dat de vrede eene blijvende gedaante aanneemt, dat hij de belofte inhoudt van komende tijden waaruit de angst van onzekerheid weggenomen is, dat hij eenige zekerheid brengt dat vrede en oorlog hierna voorgoed beschouwd zullen worden deel uit te maken van het gemeenschappelijk belang der menschheid. Of wij willen of niet, wij zijn deelgenooten in het leven der wereld. „De belangen van alle volkeren zijn ook de onze. Wij zijn medebelanghebbenden met de overigen. Wat het menschdom aangaat, is onvermijdelijk zoowel onze zaak als die van de volkeren van Europa en van Azië. „Het staat ons vrij ééne opmerking over de oorzaken van den huidigen oorlog te maken, en zij kan wellicht eenig licht vooruit op de toekomst, zoowel als achteruit op het verleden werpen. Het is duidelijk dat deze oorlog slechts uitbreken kon, zooals hij uitbrak, plotseling, na geheime beraadslagingen, zonder dat de wereld gewaarschuwd werd, zonder overleg, zonder eenige weloverwogen stappen van beraad die men natuurlijkerwijze bij zulk een geweldigen strijd zou verwachten. „Het is waarschijnlijk dat, indien voorzien ware wat er gebeuren zou, precies welke bondgenootschappen aangegaan zouden worden, precies welke krachten tegenover elkaar in ■ het veld gebracht zouden worden, zij, die het groote conflict begonnen, verheugd geweest zouden zijn geweld door overleg te vervangen. „Indien ons eenige gelegenheid geboden ware om de belligerenten op de hoogte te stellen vari de houding die wij het onzen plicht gerekend zouden hebben aan te nemen, van de staatkundige overwegingen en praktijken waartegen wij ons gedwongen zouden gevoelen al onze moreele en economische kracht en in sommige gevallen zelfs ook onze physieke kracht aan te wenden, zou onze eigen bijdrage tot het overleg, dat de worsteling waarschijnlijk had kunnen voorkomen, waardig beschouwd geweest zijn om gewogen en overwogen te worden. „En de les, die de schok der overrompeling in een zaak van zoo diepgaand levensbelang voor alle volkeren der wereld, ons ten scherpste ingeprent heeft, is, dat de vrede der wereld voortaan moet berusten op eene nieuwe en meer gezonde diplomatie. Slechts wanneer de groote volkeren der wereld gekomen zullen zijn tot eenige overeenstemming, omtrent wat zij beschouwen als grondslag voor hun gemeenschappelijk belang, en omtrent eenig mogelijk stelsel van gezamenlijk optreden, als eenig volk of eenige groep van volkeren tracht die grondslagen te verstoren, kunnen wij gevoelen dat de beschaving eindelijk op weg is haar reden van bestaan te rechtvaardigen en op eene volkomen vestiging aanspraak te maken. Het is duidelijk dat in de toekomst de volkeren volgens denzelfden hoogen standaard van eer, dien wij van individuen eischert, geregeerd moeten worden. „En tegelijkertijd, dat wij deze overtuiging openlijk bekennen, moeten wij inderdaad dadelijk toegeven, dat wij somtijds in het verleden gezondigd hebben tegen de wet van diplomatiek beleid, die wij zooeven ontwierpen; maar onze overtuiging is er niet minder vast om, doch juist vaster. Indien deze oorlog niets anders voor het welzijn der wereld heeft tot stand gebracht, heeft hij ten minste eene groote moreele noodzakelijkheid blootgelegd en den gedachtengang van de staatslieden der wereld een geheele eeuw vooruit gebracht. „Herhaalde uitlatingen van toonaangevende staatslieden in het meerendeel der nu oorlogvoerende landen toonen duidelijk aan, dat het resultaat van hun denken het volgende is: dat voortaan het beginsel van publiekrecht den voorrang moet hebben boven persoonlijke belangen van afzonderlijke volkeren, en dat de volkeren der wereld zich op eenigerlei wijze tezamen moeten voegen om er voor te zorgen dat dit recht zal gaan boven eiken zelfzuchtigen aanval van welken aard ook; dat voortaan geen verbond tegen verbond, geen overeenkomst tegen overeenkomst gesteld moeten worden, doch dat er een gemeenschappelijke overeenstemming voor een gemeenschappelijk doel moet zijn, en dat de onschendbare rechten van volkeren en menschdom aan dit gemeenschappelijk doel ten grondslag moeten liggen. „De volkeren der wereld zijn eikaars buren geworden. Het is in hun belang elkaar te leeren begrijpen. Opdat zij elkaar kunnen begrijpen is het gebiedend noodzakelijk, dat zij zullen overeenkomen samen te werken voor een gemeenschappelijk doel, en dat zij zóó zullen bandelen dat het leidend beginsel van dit gemeenschappelijk doel zal zijn onpartijdige en onbevooroordeelde gerechtigheid. „Dit is ongetwijfeld de gedachte van Amerika. Dit is wat wij zelf zullen zeggen, wanneer de gepaste gelegenheid zich voordoet om het te zeggen. In het verkeer van de volkeren onderling moet het willekeurig toepassen van kracht verworpen worden en moeten wij voortschrijden naar de denkwijze der moderne wereld, de denkwijze waarvan vrede de levensadem is. Die gedachte vormt een hoofdbestanddeel van de hartstochtelijke overtuiging van Amerika. „Wij gelooven in de volgende grondbeginselen. „Tén eerste, dat elk volk het recht heeft de heerschers te kiezen waaronder het zal leven. Evenals andere volkeren, hebben wij ongetwijfeld nu en dan tegen dit beginsel gezondigd, wanneer wij voor een korten tijd onder den invloed van zelfzuchtige hartstocht stonden, gelijk onze meer openhartige geschiedschrijvers edel genoeg waren te erkennen; doch het is meer en meer het beginsel van ons leven en doen geworden. „Ten tweede, dat de kleine staten der wereld het recht hebben denzelfden eerbied voor hun souvereiniteit en voor de onschendbaarheid van hun gebied te genieten als de groote en machtige volkeren verwachten en opeischen. „En, ten derde, dat de wereld het recht heeft beveiligd te zijn voor elk verstoren van haar vrede dat voortkomt uit aanval en minachting van de rechten van volkeren en naties. „En wij gelooven zoo oprechtelijk in deze dingen, dat ik overtuigd ben de geestesgesteldheid en den wensch van het volk van Amerika uit te spreken, als ik zeg, dat de Vereenigde Staten bereid zijn deelgenooten te worden in eenigerlei mogelijke vereeniging van volkeren, die geschapen wordt om deze doeleinden [te verwezenlijken en ze voor aanranding te bewaren. „Er bestaat niets wat de Vereenigde Staten voor zichzelf begeeren dat een ander volk bezit. Wij zijn integendeel bereid met hen ons te bepalen tot een voorgeschreven gedragslijn van verplichting en van eerbied voor de rechten van anderen, die een mogelijke zelfzuchtige hartstocht onzerzijds evenzeer in toom zal houden als eenige agressieve opwelling van hun kant. „Indien ons ooit het voorrecht zou te beurt vallen om eene vredesbeweging tusschen de nu oorlog voerende volkeren voor te stellen of in te wijden, ben ik er verzekerd van dat het volk van de Vereenigde Staten zou begeeren dat zijne Regeering de volgende regelen in acht zal nemen. „Ten eerste, zulk eene schikking inzake hunne eigene onmiddel- lijke belangen als de oorlogvoerenden zullen overeenkomen. Wij hebben geen enkel stoffelijk belang voor ons zelf te bepleiten, en wij zijn ons wel bewust dat wij in geen enkel opzicht of tot eenige hoogte deelhebbers zijn in den huidigen strijd. Ons belang ligt alleen in vrede en zijn toekomstige waarborgen. „Ten tweede, een wereldverbond van de volkeren om de onschendbare veiligheid van de groote wegen ter zee te handhaven voor het gemeenschappelijk en ongestoord gebruik door al de volkeren der wereld, en om te voorkomen dat eenige oorlog begonnen worde, hetzij in strijd met verdragen, hetzij zonder waarschuwen en algeheel onderwerpen der oorzaken aan de meening van de wereld, een afdoende waarborg voor onschendbaarheid van grondgebieden en staatkundige onafhankelijkheid. „Doch ik herhaal: ik ben hier niet gekomen om een werkplan te bespreken; ik kwam alleen om eene geloofsbelijdenis af te leggen en om uitdrukking te geven aan een door mij gekoesterd vertrouwen, dat juist nu de wereld staat aan den vooravond van een groote vervulling, wanneer eenige gemeenschappelijke kracht in aanzijn geroepen zal worden, die het recht als eerste en voornaamste belang van alle volkeren en regeeringen zal beveiligen, wanneer dwang niet zal ingeroepen worden ten bate van politieke eerzucht of zelfzuchtige vijandelijkheid, maar ten dienste van eene gemeenschappelijke gerechtigheid en van een gemeenschappelijken vrede. „God geve dat het gloren van dien dag van openhartig verkeer en van een gevestigden vrede, van eendracht en samenwerking zeer nabij moge zijn!" Uit de Rede op den Gedenkdag ter eere der in den Burgeroorlog gevallen Strijders, 30 Mei 1916: „En ik heb ook gezegd te meenen dat het volk der Vereenigde Staten gereed was om deelgenoot te worden in eenig verbond van volkeren dat ten doel zou hebben openbare rechtvaardigheid te waarborgen en zelfzuchtige aanvallen te bestrijden. Sommige geschriften hebben mij herinnerd aan datgene waartegen George Washington ons gewaarschuwd heeft, alsof het noodig ware mij daaraan te herinneren! Hij waarschuwde ons tegen verstrikkende verbonden. Ik voor mij zal nooit toestemmen in een verstrikkend verbond, maar zal met vreugde instemmen met een ontwarrend verbond, een verbond dat de volkeren der wereld zal losmaken uit combinaties waarin zij hunne eigene afzonderlijke en persoonlijke belangen najagen, en dat de volkeren der wereld vereenigt om den wereldvrede te bewaren op een grondslag van gemeenschappelijk recht en gerechtigheid. Daarin ligt vrijheid, geen beperking. Daarin ligt bevrijding, geen verstrikking. Daardoor wordt het hoogste volbracht waarvoor de Vereenigde Staten zich principieel verklaard hebben." Uit een Rede, 12 Oclober 1916: „Ik heb gezegd en ik herhaal het, dat, wanneer de tegenwoordige, groote oorlog voorbij is, het de plicht van Amerika zal zijn zich te vereenigen met de andere volkeren der wereld in een of ander verbond ter handhaving van den vrede. Amerika nu was geen deelgenoot in dezen oorlog, en de eenige voorwaarden waarop wij zullen worden toegelaten tot een verbond, waarvan bijna alle machtige leden deelnamen aan den oorlog en oneindige offers brachten, terwijl wij er schijnbaar geen brachten, zijn de eenige voorwaarden die wij begeeren, namelijk dat Amerika niet voor nationale agressie zal opkomen, maar voor rechtvaardige opvattingen en grondslagen van den vrede, voor mededinging alleen in verdienste en voor den edelmoedigen wedijver van vrijheid." Uit een Rede, 26 October 1916: „ ... Wat ik van plan ben van nu af aan te verkondigen is, dat Amerika moet toonen dat het als lid van het gezin der volkeren dezelfde houding tegenover de andere volken aanneemt als het wenscht dat zijn volk onderling aanneemt; dat Amerika deze houding zal aannemen, dat het niet alleen zijn moreelen invloed, maar ook zijn physieke kracht zal willen geven, indien de andere volkeren zich er bij willen aansluiten, om te maken dat geen volk of groep van volkeren zal trachten een ander volk of groep van volkeren uit te buiten, en dat het eenige waarvoor ooit gevochten zal worden, de gemeenschappelijke ■vcechten van menschelijkheid zijn. *^ „Wat wij moeten verkrijgen, is een gemeenschap van volkeren, niet plotseling, niet door aandrang, niet door vijandig doorzetten van een eisch, maar door het aantoonen van de behoeften der tijden. De volkeren der wereld moeten tezamen komen en zeggen: „Van nu af aan kan niemand neutraal zijn ten opzichte der verstoring van den wereldvrede voor een doel dat de opinie der wereld niet kan billijken." De vrede der wereld moest verstoord worden, wanneer de fundamenteele rechten van menschelijkheid aangerand werden, maar hij moest niet verstoord worden voor wat dan ook, dat ik kan bedenken, en Amerika werd gevestigd om ten minste in ééne Regeering de fundamenteele rechten van den mensch aan te toonen. Als lid van het gezin der volkeren moet Amerika voortaan gereed staan zijn geheele kracht, zoowel geestelijk als lichamelijk, aan te wenden voor het uitoefenen van deze rechten over den geheelen aardbol." Uit een openbare toespraak, 17 Juni 1918: „.... Wij meenen dat het de plicht der Vereenigde Staten is ons aan te sluiten bij de andere volkeren der wereld tot elke uitvoerbare vereeniging, welke die grondbeginselen van de volledige vrijheid van de zeewegen voor het volkomen en onbelemmerd gebruik van alle volkeren krachtig zal dienen." Uit de aanvaardingsrede te Long Branch, New Jersey, „.... Geen volk blijft onverschillig, wanneer het bestaan en de belangen van alle volkeren in verwarring en gevaar geraken. .... De volkeren der wereld moeten zich verbinden tot gemeenschappelijke waarborgen dat, wat er ook gedaan worde om het bestaan van de geheele wereld in wanorde te brengen, dit eerst moet onderzocht worden voor een rechtbank van de meening der geheele wereld. Dit zijn de nieuwe grondslagen, die de wereld voor zich zelf moet leggen, en wij moeten onze rol spelen in den nieuwen opbouw, op grootmoedige wijze en zonder te veel te denken aan onze afzonderlijke belangen." Uit de Halve-Eeuwrede te Omaha, Nebras ka, 6 October 1916: „Als wij verlangend uitzien naar de komende jaren — ik wilde dat ik kon zeggen naar de komende maanden —, naar het einde van dezen oorlog, wenschen wij dat de geheele wereld wete, dat wij bereid zijn in onbeperkte mate van onze kracht bij te dragen tot het bewaren van den vrede ten bate van het menschdom. De wereld is niet langer verdeeld in kleine kringen van belangen. De wereld bestaat niet langer uit buurschappen. De wereld is aaneengebonden door een gemeenschappelijk leven en belang zooals de menschheid nooit te voren zag, en het beginnen van oorlogen kan nooit weer een besloten en persoonlijke zaak voor de volkeren zijn. Wat het leven der geheele wereld in beroering brengt, gaat ook de geheele wereld aan, en het is onze plicht de geheele kracht van dit volk, geestelijk en lichamelijk, ter beschikking te stellen van een bond van volkeren, die er voor zal zorgen dat niemand den wereldvrede verstoort, zonder eerst zijn zaak te onderwerpen aan de meening der menschheid." 2 ~Septejnber 1916: Uit het rondschrijven van den President aan de Belligerenten, 18 Octobèr 1916: Bij de maatregelen die genomen moeten worden om den wereldvrede volkomen te verzekeren, hebben het volk en de Regeering der Vereenigde Staten een even direct levensbelang als de belligerente Regeeringen. Bovendien is hunne belangstelling in de middelen, die toegepast moeten worden om de kleine en zwakkere volkeren der wereld te bevrijden van dreigend onrecht en geweldenarij, even levendig en vurig als dat van eenig ander volk of regeering. Zij zijn bereid en zelfs ongeduldig om na het einde van den oorlog tot het verwezenlijken van deze doeleinden mede te werken met al den invloed en alle hulpmiddelen waarover zij beschikken." Uit de Boodschap aan den Senaat, 22 Januari 1917: „Bij iedere bespreking van den vrede die dezen oorlog moet beëindigen, wordt als een uitgemaakte zaak beschouwd, dat die vrede gevolgd moet worden door een bepaald concert der mogendheden, dat het zoo goed als onmogelijk zal maken dat eenige dergelijke ramp ons ooit weer overweldigt. Ieder die de menschheid liefheeft, ieder verstandig en nadenkend mensch moet dat als uitgemaakt beschouwen. Het is ondenkbaar dat het volk der Vereenigde Staten geen aandeel in die groote onderneming zou nemen. Aan zoo'n dienst deel te nemen zal de gelegenheid zijn, waarvoor het zich heeft trachten gereed te maken door de eigen beginselen en oogmerken van zijn politiek en de beproefde praktijk van zijn Regeering, reeds van den tijd af, toen het een nieuw volk vormde, in de schoone en eervolle hoop, dat het in al wat het was en deed, de menschheid den weg naar de vrijheid zou wijzen. In eere kan het nu den dienst niet weigeren, dien men er welhaast van zal verlangen. Het wenscht dien niet te weigeren. Doch bet is het zichzelf en den anderen volkeren van de wereld verplicht, te zeggen onder welke voorwaarden het zich vrij zal gevoelen dien dienst te bewijzen. Die dienst is niets minder dan dit: zijn gezag en zijn macht te voegen bij het gezag en de kracht van andere volkeren tot een waarborg voor vrede en recht over de geheele wereld. Zulk eene regeling kan nu niet langer uitgesteld worden. Het is goed, dat, vóór zij komt, deze Regeering openhartig de voorwaarden omschrijft, waarop zij zich gerechtigd zou gevoelen ons volk te verzoeken hare formeele en plechtige aansluiting bij een vredesverbond goed te keuren.... In oprechtheid en uit een billijke achting voor het oordeel der menschheid moeten wij zeggen, dat, voor zoover het ons deelnemen aan de waarborgen van een toekomstigen vrede betreft, het een groot verschil maakt, op welke wijze en op welke voorwaarden deze oorlog eindigt. De verdragen en overeenkomsten, die hem ten einde zullen brengen, moeten voorwaarden bevatten, die een vrede zullen scheppen welke waard is gewaarborgd en bewaard te worden, een vrede die de goedkeuring der menschheid zal wegdragen, niet alleen een vrede die de verschillende belangen en naaste oogmerken van de betrokken volken dient. „Wij zullen — daar ben ik zeker van — een stem hebben ter bepaling of zij door de waarborgen van een wereldverbond al dan niet blijvend zullen worden gemaakt, en ons oordeel over hetgeen tot den grondslag en het wezen behoort van wat voorwaarde moet zijn voor dat blijvende karakter, moet nu worden uitgesproken, niet naderhand, wanneer het misschien te laat is. „Geen overeenkomst van coöperatieven vrede, die de volkeren der Nieuwe Wereld niet insluit, kan toereikend zijn om de toekomst tegen oorlog te beveiligen, en toch is er slechts één soort van vrede, die de volken van Amerika mede zouden willen waarborgen ... „Overeenkomsten alléén zijn niet toereikend om den vrede duurzaam te maken. Het is volstrekt noodig, dat er een macht worde geschapen als handhaafster van de duurzaamheid van overeenkomsten, een macht zooveel grooter dan de kracht van eenig nu oorlogvoerend volk of van eenig bondgenootschap dat tot dusver gevormd of ontworpen is, dat geen volk, en geen mogelijk verbond van volkeren, zou kunnen ondernemen haar te weerstaan. Indien de vrede, die aanstonds zal worden gesloten, duurzaam zal zijn, moet hij gewaarborgd zijn door de georganiseerde macht van de meerderheid van de menschheid. „Ik stel voor dat alle volkeren voortaan verstrikkende bondgenootschappen zullen vermijden, die hen tot wedijver in macht zouden meesleepen, hen in een net van kuiperij en zelfzuchtige mededinging zouden vangen en hun eigen aangelegenheden in de war zouden brengen door invloeden van buiten af. In samenwerking van macht schuilt geen verstrikkend bondgenootschap. Als allen zich vereenigen om te handelen in denzelfden geest en met hetzelfde doel, handelen allen in gemeenschappelijk belang en zijn zij vrij om hun eigen leven onder eene gemeenschappelijke bescherming te leven. „Wat ik voorstel is: een regeeren met het goedvinden van de geregeerden; die vrijheid der zeeën, die de vertegenwoordigers van de Vereenigde Staten in de eene internationale conferentie na de andere bepleit hebben met de welsprekendheid van hen, die overtuigde discipelen van de vrijheid zijn; en die matiging in de bewapeningen, die van legers en vloten uitsluitend een macht tot handhaving van de orde maken, geen werktuig voor aanranding of zelfzuchtig geweld. „Dit zijn Amerikaansche beginselen; dit is Amerikaansche staatkunde. Wij zouden voor geen andere kunnen opkomen. En zij zijn ook de beginselen en de staatkunde van mannen en vrouwen met vooruitzienden blik overal, van elk modern volk, van elke verlichte gemeenschap. Het zijn de grondbeginselen der menschheid, en zij moeten zegevieren." Uit de „Oorlogs-Boodschap" aan de Volksvertegenwoordiging, 2 April 1917 : „Ons doel is, in het leven van de wereld de beginselen van vrede en gerechtigheid te verdedigen tegen zelfzuchtige en autocratische macht en onder de wezenlijk vrije en zelfbestuurde volkeren der wereld een zoodanige samenwerking in doel en actie te scheppen als voortaan het nakomen van die beginselen kan verzekeren. „Een blijvende samenwerking voor den vrede kan nooit gehandhaafd worden dan door een bondgenootschap van democratische volkeren. Geene autocratische regeering zou men kunnen vertrouwen hierin haar woord te houden of de overeenkomsten ervan na te komen. Het moet een bond van eer zijn, een bondgenootschap van overeenstemming. Kuiperijen zouden zijn grondslagen ondermijnen; samenzweringen van besloten kringen, die, zonder er iemand rekenschap van te geven, zouden kunnen beramen wat zij believen, zouden beteekenen innerlijk bederf. Slechts vrije volkeren kunnen hun doel en hun eer standvastig nastreven en de belangen van de menschheid verkiezen boven bekrompen eigen belangen , Wij zullen strijden voor die dingen, die wij altijd het meest op 't hart gedragen hebben voor democratie, voor het recht van hen, die zich aan gezag onderwerpen, om een stem te hebben in hun eigen regeering, voor de rechten en vrijheden van kleine volken, voor een daadwerkelijke overheersching van recht door eene samenwerking van vrije volkeren, die vrede en veiligheid aan alle volkeren zal brengen en ten slotte de wereld zelf zal vrijmaken. Uit eene Verklaring over de Wet op den Generalen Staf, afgelegd 6 April 1917 : „Dit stuk wetgeving tracht niet het vraagstuk van eene duurzame militaire politiek voor het land op te lossen, voor- namelijk om deze reden, dat men in deze bezorgde en troebele tijden zich geen helder beeld kan vormen, noch van onze duurzame militaire vereischten, noch van de doeltreffendste wijze waarop een goede militaire vredesregeling georganiseerd kan worden. De wereld voedt de hoop dat, wanneer de Europeesche oorlog beëindigd is, er regelingen zullen getroffen worden, waarbij vele van de vraagstukken, die tot nog toe het bewapenen der volkeren schenen te vereischen, opgelost zullen worden, en dat op eenige geordende en rechtvaardige wijze de wereldvrede gehandhaafd zal kunnen worden door zulk eene samenwerking van machten onder de groote volkeren als noodig zal blijken te zijn om vrede en vrijheid over de geheele wereld te handhaven. Wanneer deze regelingen voor een duurzamen vrede getroffen zijn, kunnen wij onze militaire behoeften vaststellen en onze gedragslijn voor militaire toebereiding aanpassen aan den geest van een voor vrede en democratie georganiseerde wereld.". Uit de Nota aan de Russische Regeering, 10 Juni 1917: „Wij strijden voor de vrijheid, het zelfbestuur en de vrije ontwikkeling van alle volkeren, en elke bepaling van de regeling die een einde aan dezen oorlog zal maken, moet in dien geest ontworpen en uitgevoerd worden. „En dan moeten de vrije volkeren der wereld zich aaneensluiten in een of ander gemeenschappelijk verbond, dat inderdaad hun macht, om den vrede en de rechtvaardigheid in het verkeer der volkeren onderling te verzekeren, zal samenvoegen. De broederschap der menschheid moet niet langer eene schoonklinkende, doch holle phrase zijn; zij moet tot eene kracht en eene werkelijkheid worden. De volkeren moeten hun gemeenschappelijk belang gaan inzien en een doelmatig bondgenootschap stichten om dat leven te beschermen tegen aanrandingen door eene autocratische en zelfgenoegzame macht." Uit de Nota aan de Volksvertegenwoordiging, 14 December 1917: „Het ergste onheil dat het Duitsche volk kan treffen, is wel dat, indien het na den oorlog nog verplicht zou zijn te blijven leven onder eerzuchtige en kuipende meesters, die er belang bij hebben den wereldvrede te verstoren, personen of categorieën van personen, die de^ andere volken der wereld niet zouden kunnen vertrouwen, het onmogelijk zou zijn het toe te laten tot het bondgenootschap der volkeren, dat den wereldvrede moet waarborgen. Dat bondgenootschap moet een bondgenootschap van regeeringen zijn." Uit een Rede van 8 Januari 1918: „Er moet een algemeene bond van volkeren worden gevormd, die bepaalde verplichtingen aangaat, welke beoogen wederzijdsche waarborgen te geven voor de politieke onafhankelijkheid en de territoriale onschendbaarheid van alle groote en kleine staten gelijkelijk." Uit een Rede van 11 Februari 1918: „Deze oorlog komt voort uit het minachten van de rechten van kleine volken en van nationaliteiten, die geen eenheid en kracht genoeg bezaten om op te komen voor hun recht om hun eigen bondstrouw en hun eigen vormen van politiek leven te bepalen. Bondgenootschappen moeten nu aangegaan wordenj die zulke dingen in de toekomst onmogelijk maken; en achter die bondgenootschappen moet staan de vereenigde kracht van al die volkeren, die rechtvaardigheid liefhebben en bereid zijn haar ten koste van alles te handhaven." Rede op den Gedenkdag der Onafhankelijksverklaring, 4 Juli 1918 : „Het is van beteekenis — van beteekenis voor hun eigen karakter en oogmerken en de invloeden die zij in beweging zetten — dat Washington en zijne medewerkers, evenals de baronnen te Runnymede, spraken en handelden niet uit naam van een stand, maar van een volk.... Zij dachten niet aan zichzelven en aan de stoffelijke belangen, die besloten waren in de kleine groep van landeigenaars en kooplieden en zakenmenschen met wie zij gewoon waren te doen te hebben in en ten Noorden en Zuiden van Virginia, maar zij dachten aan een volk dat de standen en bijzondere belangen en het gezag van mannen, die zij zeiven niet gekozen hadden om over hen te regeeren, terzijde wilde stellen. Zij koesterden geen eigen oogmerken en wenschten geen bijzondere voorrechten. Met volle bewustzijn beoogden zij dat menschen van alle standen vrij zouden zijn, en dat Amerika een land zou zijn, waar menschen uit elk volk een toevlucht zouden kunnen vinden, die in de rechten en voorrechten van vrije lieden wilden deelen. En wij drukken hunne voetstappen, niet waar? Wij heoogen wat zij beoogden. Wij hier in Amerika gelooven dat onze deelneming aan den tegenwoordigen oorlog slechts de vrucht is van wat zij gezaaid hebben. Onze omstandigheden verschillen slechts hierin van de hunne, dat het ons onschatbaar voorrecht is lieden van alle naties tot deelgenoot te hebben, die niet alleen de vrijheden van Amerika, maar eveneens de Yrijheden van alle andere volken zullen verzekeren. Eens voor al moet vastgesteld worden, wat wij voor Amerika vaststelden in den grooten tijd waaraan wij nu onze bezieling ontleenen. „Dit dan is onze opvatting van den grooten strijd waarin wij gewikkeld zijn. Duidelijk blijkt de booze opzet van het stuk uit elk tooneel en uit elk bedrijf van het alles overweldigend drama. Aan den eenen kant staan de volkeren der wereld — niet alleen de volkeren die werkelijk meestrijden, maar ook vele andere, ^die lijden onder overheersching, maar niet handelend kunnen optreden; volkeren van vele rassen en in alle deelen der wereld. .. Tegenover hen staan de beschikkers over vele legers, een geïsoleerde groep regeeringen zonder vrienden, die niet opkomen voor eenig gemeenschappelijk doel, maar slechts voor hun eigen zelfzuchtige eerzucht, waarvan niemand voordeel kan trekken dan zij zeiven, en wier volk als willoos vee in hunne handen is; regeeringen die hun volk vreezen en toch voor het oogenblik de oppermachtige heerschers zijn, die iedere beslissing voor hen nemen en naar eigen goedvinden beschikken over hun leven en goed, zoowel als over het leven en goed van elk volk dat onder haar macht valt regeeringen, bekleed met het zonderlinge gewaad en de primitieve macht van een tijdperk dat volkomen vreemd en vijandig staat tegenover het onze. Het Verleden en het Heden zijn in strijd op leven en dood gewikkeld, en daartusschen worden de volkeren der wereld afgemaakt. „Er kan slechts één uitslag zijn. De beslechting moet beslissend zijn.... Dit zijn de doeleinden waarvoor de vereenigde volken der wereld strijden, en die moeten door hen bereikt worden, alvorens er vrede kan zijn. „Het toestemmen van alle volkeren om in hun optreden tegenover elkaar geleid te worden door dezelfde beginselen van eer en van eerbied voor de algemeene wet der beschaafde maatschappij, die de afzonderlijke burgers van alle staten in hun onderlinge betrekkingen nu regeeren, opdat alle beloften en overeenkomsten nauwgezet zullen worden geëerbiedigd, geen geheime complotten of samenzweringen worden uitgebroed, geen zelfzuchtige benadeelingen straffeloos aangedaan zullen worden en een wederzijdsch vertrouwen gevestigd zal worden op de schoone basis van wederkeerige eerbied voor het recht. „Het tot stand brengen van een organisatie voor den vrede, die de zekerheid zal verschaffen dat de gezamenlijke macht van de vrije volkeren elke overschrijding van het recht zal stuiten, en die dienst zal doen om vrede en recht te hechter te beveiligen door het scheppen van een gevestigde rechtbank der openbare meening, aan welke allen moeten gehoorzamen, en door welke iedere internationale herziening, waartoe niet langs vredelievenden weg kan worden overeengekomen door de rechtstreeks daarbij betrokken volkeren, zal worden bekrachtigd. „Deze groote doeleinden kunnen in een enkele zinsnede worden saamgevat. Waar wij naar streven, is eene regeering van de wet, gebaseerd op de toestemming van de geregeerden en gesteund door de georganiseerde openbare meeningen van de menschheid." Uit de Rede ter aanbeveling van de vierde Vrifheidsleening, 27 September 1918: | Wij aanvaarden de uitkomsten van den oorlog als feiten en niet, zooals zij door de een of andere groep menschen waren gedefinieerd, en wij kunnen geen resultaat aanvaarden dat ze niet ten volle omvat en beslecht. De geschilpunten waarom het gaat zijn de volgende. „Zal het aan de militaire macht van eenig volk of een groep van volkeren toegestaan worden te beschikken over het lot van volkeren over welke zij geen ander recht hebben te heerschen dan door het recht van geweld? „Zal het sterken volkeren vrijstaan kleine volkeren kwaad te doen en hen te onderwerpen ten bate van eigen doeleinden en belangen? „Zullen volkeren, zelfs in hun eigen innerlijke aangelegenheden, geregeerd en beheerscht worden door willekeurige en onverantwoordelijke machten of door hun eigen wil en verkiezing? „Zal er een gemeenschappelijke maatstaf van recht en voor- recht voor alle volkeren en naties zijn, of zullen de sterken naar believen handelen en de zwakken zonder herstel lijden? „Zal de handhaving van het recht door toevallige verbonden in gevaar gebracht worden, of zal er een gezamenlijke overeenstemming zijn om de inachtneming van gezamenlijke rechten af te dwingen? „Geen enkel individu of groep van individuen heeft deae uitkomsten gekozen. Zij zijn de vragen waarom het gaat. Zij moeten beslecht worden niet door een overeenkomst of minnelijke schikking of een schikking van belangen, maar definitief en voor goed en met de volle en ondubbelzinnige aanvaarding van het grondbeginsel, dat het belang van den zwakste even heilig is als het belang van den sterkste. „Wij zijn het er allen over eens dat geen vrede verkregen kan worden door eenig soort van koop of overeenkomst met de Regeeringen der Centrale Mogendheden, omdat wij met haar reeds te doen gehad hebben en haar aan het werk gezien hebben tegenover andere Regeeringen betrokken bij dezen strijd, te Brest-Litovsk en te Boekarest. Zij hebben er ©ns van overtuigd, dat zij eerloos zijn en niet streven naar recht. Zij houden geen overeenkomsten en erkennen geen ander beginsel dan macht in haar eigen belang. Wij kunnen het met hen niet „eens worden"; dat hebben zij onmogelijk gemaakt. Het Duitsche volk moet er thans volkomen van bewust zijn dat wij niet het woord kunnen aanvaarden van hen, die ons dezen oorlog hebben opgedrongen. Wij hebben niet dezelfde gedachten en spreken niet dezelfde taal van overeenstemming. „Het is van het uiterste belang dat wij het er ook uitdrukkelijk over eens zijn, dat er geen vrede kan worden verkregen door eenig compromis of een verzwakking der beginselen die wij belijden te zijn de beginselen voor welke wij strijden. Daarover moet niet de minste twijfel bestaan. Ik zal daarom de vrijheid nemen met de uiterste openhartig- heid te spreken over de logische gevolgtrekkingen, die hierbij i» het spel zijn. „Indien, gelijk ik geloof dat het geval is, inderdaad ert in waarheid het gemeenschappelijk doel van de Regeeringen en de door haar geregeerde volkeren, thans tegen Duitschland verbonden, is om bij de komende vereffening een vasten en duurzamen vrede te bereiken, zal het noodig zijn dat allen, die aan de tafel der vredesonderhandelingen nederzitten, gereed en bereid zullen zijn om den prijs te betalen, den eenigen prijs, die zulk een vrede zal verzekeren, en gereed en bereid ook om op de een of de andere krachtige wijze het eenige werktuig te scheppen, waardoor kan worden verzekerd, dat de vredesovereenkomsten ten volle zullen worden nagekomen en vervuld. „Die prijs is onpartijdige gerechtigheid in elk onderdeel van de regeling, onverschillig wiens belangen er door worden gedwarsboomd. En niet alleen onpartijdige rechtvaardigheid, maar ook tevredenstelling van de verscheiden volkeren over welker lot wordt beslist. Dat onmisbare werktuig is de Volkerenbond, gevormd onder beloften die doeltreffend zullen zijn. „Zonder zulk eene inrichting door welke de wereldvrede kan worden gegarandeerd, zal de vrede ten deele berusten op het woord van misdadigers, en op dat woord alleen,. Want Duitschland zal zijn goeden naam hebben te herwinnen, niet door wat er aan de tafel der vredesonderhandelingen gebeurt, doch door wat er op volgt. En zooals ik de zaken inzie, moet de organisatie van dien Volkerenbond en de duidelijke omschrijving van zijn doel een deel zijn, ja, zijn zij in zeker opzicht het belangrijkste deel van de vredesregeling zelf. Hij kan thans niet worden tot stand gebracht. Indien hij thans opgericht werd, zou hij slechts een nieuwe alliantie wezen, beperkt tot de naties die geassocieerd zijn tegen een gemeenschappelijken vijand. Het is niet waarschijnlijk dat hij na de vredesovereenkomst zou kunnen worden gevormd. Het is noodzakelijk den vrede te waarborgen, en de vrede kan niet als een bijkomstige zaak achteraf worden gewaarborgd. Om nogmaals in duidelijke taal te spreken: de reden waarom de vrede gewaarborgd moet worden, is, dat er deelgenooten aan den vrede zullen zijn wier beloften onbetrouwbaar bleken te zijn, en in verband met de vredesregeling zelf moeten er middelen gevonden worden om die bron van onzekerheid te verwijderen. „Het zou dwaasheid zijn de handhaving over te laten aan de latere vrijwillige actie van de Regeering, die wij Rusland hebben zien vernietigen en Roemenië bedriegen. Maar deze algemeene termen leggen niet de heele zaak bloot. Er zijn sommige bijzonderheden noodig om ze minder als eene stelling en meer als een practisch program te doen klinken. Dit nu zijn sommige van die bijzonderheden, en ik deel ze met te meer vertrouwen mee, wijl ik ze kan geven met gezag als de authentieke interpretatie van de Regeering omtrent haar eigen plicht inzake den vrede. In de eerste plaats moet het onpartijdig recht dat wordt toebedeeld, geen verschil inhouden tusschen hen jegens wie wij rechtvaardig wenschen te zijn, en hen, jegens wie wij dat niet wenschen te zijn. Het moet een gerechtigheid zijn, die geen gunstelingen en geen andere maatstaven dan gelijke rechten voor de betrokken volkeren kent. In de tweede plaats mag geen speciaal of bijzonder belang van de eene of andere natie of eenige groep van volkeren de basis worden gemaakt van eenig deel der regeling, die niet in overeenstemming is met het algemeen belang. Ten derde kunnen er geen verbonden, allianties of bijzondere afspraken of overeenkomsten zijn binnen de algemeene, gemeenschappelijke familie van den Volkerenbond. Ten vierde — en dit meer bepaaldelijk — kunnen er geen bijzondere, zelfzuchtige economische combinaties binnen den Bond zijn; geen toepassing van eenigen vorm van economische boycot of uitsluiting, behalve als een economische strafmaatregel door buitensluiting van de vrije markten der wereld, gevestigd in den Volkerenbond zelf, als tuchtmiddel en bedwang. Ten vijfde moeten alle internationale overeenkomsten en verdragen van iederen aard in hun geheel worden bekend gemaakt aan de geheele wereld. „Bijzondere verbonden en economische naijver en nijd zijn de vruchtbare bron in de huidige wereld geweest voor de plannen en hartstochten die de oorlogen ontketenen. Het zou zoowel een onoprechte als een onzekere vrede zijn, die deze niet in bepaalde en bindende termen buitensloot. „Het vertrouwen waarmee ik het waag uit naam van ons volk over deze zaken te spreken, heeft niet alleen zijn oorsprong in onze overleveringen en in de welbekende grondbeginselen van internationaal beleid, die wij steeds beleden en gevolgd hebben. In denzelfden adem waarmee ik zeg, dat de Vereenigde Staten niet zullen ingaan op eenige bijzondere overeenkomst of verstandhouding met afzonderlijke volkeren, wil ik ook zeggen dat de Vereenigde Staten bereid zijn hun volle aandeel in de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de gemeenschappelijke overeenkomsten en verstandhoudingen waarop van nu voortaan de vrede moet berusten, gestand te doen. Nog steeds lezen wij met duidelijk besef en bewust doel Washingtons onsterfelijke waarschuwing tegen „verstrikkende bondgenootschappen". Doch slechts bijzondere en beperkte bondgenootschappen verstrikken, en wij voorzien en aanvaarden den plicht van een nieuw tijdperk waarin het ons veroorloofd is te hopen op een algemeen verbond, dat verstrikkingen zal vermijden en de atmosfeer der wereld zal zuiveren voor een wederkeerig begrijpen en voor het handhaven van gemeenschappelijke rechten. .. „Gelijk ik reeds verklaarde, noch ik, noch eenig ander persoon bekleed met regeeringsmacht schiep of vormde de geschilpunten van dezen oorlog. Ik heb er eenvoudigweg gehoor aan gegeven met de verbeeldingskracht die mij ten dienste staat. Maar ik heb er met vreugde gehoor aan gegeven en met een vastberadenheid, die warmer en zekerder geworden is, naarmate de geschilpunten waarom het gaat, scherper omlijnd werden. Het is nu duidelijk dat het geschilpunten zijn die geen mensch kan verdraaien tenzij opzettelijk. Ik ben verplicht voor ze te strijden, en voor ze te strijden naarmate tijd en omstandigheden ze aan mij evenals aan de geheele wereld openbaarden. Onze bezieling voor hen wordt meer en meer onweerstaanbaar, naarmate zij zich scherper en onmiskenbaarder afteekenen. „En de legers die ervoor strijden, ze sluiten zich nauwer en steviger aanéén en organiseeren hun millioenen tot een meer en meer onweerstaanbare macht, naar gelang zij de gedachten en de bedoelingen van de betrokken volkeren meer en meer in zich opnemen. Het is het eigenaardige van dezen geweldigen oorlog, dat, terwijl de staatslieden schenen te zoeken naar omschrijvingen van hun doel en somtijds van standpunt schenen te veranderen, de gedachten der menigte, die door de staatslieden heet ingelicht en geleid te worden, verhelderd en meer en meer zeker werden van datgene waarvoor zij strijden. Nationale doeleinden zijn geleidelijk op den achtergrond geraakt, en het gemeenschappelijk doel van de verlichte menschheid is in hun plaats getreden. Het oordeel der eenvoudigen is overal simpeler en oprechter geworden en eenstemmiger dan dat van die- in drogredenen doorknede leiders, die nog steeds den indruk hebben behouden dat zij een spel van macht spelen, en voor een hoogen inzet. Daarom heb ik verklaard dat dit een volksoorlog en geen staatsmansoorlog is. Staatslieden hebben de verhelderde gemeenschappelijke gedachte te volgen, of zij worden beroofd van hun macht. „Ik geloof dat dit de beteekenis is van het feit dat vergaderingen en vereenigingen van velerlei aard, bestaande uit eenvoudige, alledaagsche lieden, bijna telkens wanneer zij tezamert kwamen, gevraagd hebben en nog steeds vragen dat de leiders der regeeringen hun duidelijk uitleggen wat het precies is, hetgeen zij in dezen oorlog zoeken, en wat volgens hen de punten van de eindregeling zullen zijn. Zij zijn nog niet tevreden met hetgeen hun gezegd is. Zij schijnen te vreezen dat hetgeen zij vragen, hun slechts in staatsmanstermen wordt gegeven, slechts in termen van territoriale regelingen en machtvragen, en niet in termen van breeden kijk op rechtvaardigheid, genade en vrede en in bevrediging dezer diepe verlangens van verdrukte en verontruste mannen en vrouwen en in slavernij gebrachte volkeren, welke hun de eenige dingen lijken, die der moeite waard schijnen om een oorlog te voeren die de gansche wereld omvat. Misschien hebben staatslieden niet altijd dit veranderde voorkomen van de geheele wereld van staatkunde en strijd erkend. Misschien hebben zij gestelde vragen niet direct beantwoord, omdat zij niet wisten hoe diep die vragen gingen en welk soort van antwoord zij vereischten. „Maar wat mij betreft, ik poog telkens en telkens weer het antwoord te geven, in de hoop dat ik het duidelijker en duidelijker zal maken dat mijn eenige gedachte deze is, hen te bevredigen die in de gelederen staan, en die, misschien boven alle anderen, recht hebben op een antwoord omtrent welks beteekenis niemand misverstand kan voorwenden, als hij de taal verstaat waarin het gesproken is, of het door iemand op juiste wijze in zijn eigen taal kan doen overzetten. En ik geloof dat de leiders van de regeeringen met welke wij geassocieerd zijn, zullen spreken wanneer daartoe aanleiding is, en even duidelijk als ik gepoogd heb te spreken. Ik hoop dat zij zich gerechtigd zullen achten om te zeggen, of zij vinden dat ik het in welke mate ook bij het verkeerde eind heb in mijn uitlegging van de vragen waar het om te doen is, of in mijn bedoeling aangaande de middelen die tot een bevredigende oplossing dier vragen kunnen leiden. Eenheid van doel en meening zijn even dwingend noodzakelijk in dezen oorlog als eenheid van bevelvoering het was op het slagveld, en met algeheele eenheid van doel en opvatting zal de zekerheid van algeheele overwinning komen. Op geen andere wijze is deze te verkrijgen. „Vredesoffensieven" kunnen alleen behoorlijk geneutraliseerd en onschadelijk gemaakt worden door aan te toonen dat iedere overwinning van de volkeren die tegen Duitschland vereenigd zijn, hen nader voert naar die soort van vrede, die zekerheid en veiligheid zal brengen aan allen, en die de herhaling van zulk een worsteling van meedoogenlooze kracht en bloedvergieten voor altijd onmogelijk maakt, en dat niets anders dit kan doen bereiken. „Duitschland deelt voortdurend de „voorwaarden" mede die het kan aanvaarden, en altijd bemerkt het weer dat de wereld geen vredesvoorwaarden wil. Zij eischt de uiteindelijke overwinning van rechtvaardigheid en goede trouw."