TÉOPENAD^t /ANVLSETlS^ cET&CyI HENK! VAN VEi^tESKERKiK' 1 TROPENADEL (VAN VLIET, SWEET & Cy.) 1 ; TROPENADEL VAN VLIET, SWEET & Cy. EEN VROOLIJK BOEK DOOR henri van wermeskerken. SCHELTENS & GILTAY — AMSTERDAM Drukkerij Koch & Knuttel — Gouda. I. Van Vliet had zich reeds driemaal verslikt in den rook van een Engelsche sigaret, maar bleef toch dapper doorrooken, omdat hij zich nu eenmaal aan den smaak van die dingetjes wennen wilde. Nog niet geheel wakker uit de slaapverdooving van broeierigen middagdut, zat hij soeserig te kijken naar den kamerjongen, die loom kwam aanschuifelen uit de bijgebouwen, en de plumeau in de hand hield, alsof hij werkelijk ernstig van plan was ergens stof op te jagen, het in ieder geval te verplaatsen. Dan verslikte Van Vliet zich voor de vierde maal en wierp de sigaret met een nijdigen ruk over de balustrade. Op hetzelfde oogenblik bedacht hij de mogelijkheid, dat hij er een van de hotelgasten in den tuin mee had kunnen treffen, en wachtte even of hij misschien niet een vloek van beneden zou hooren,... maar het bleef stil, en gerustgesteld strekte hij zich weer in zijn krossi malas, waaierde drukker dan voorheen met de bloote voeten, om er de muskieten van weg te houden, die van de gelegenheid geprofiteerd hadden, toen hij even zijn aandacht tot de vallende sigaret bepaalde, hem er met eenige nijdige prikken aan te herinneren, dat hij in Indië was. Een Indischman, die pas uit slaapverdooving van Van Vliet, Sweet & Cy. \ middagdutje ontwaakt, is gewoonlijk slecht te spreken. Van Vliet was vandaag heelemaal niet te spreken. Hij voelde alleen neiging om eens flink te kankeren,... Indisch te kankeren, over allerlei dingen die hem de laatste dagen gehinderd hadden. En omdat er niemand in de buurt was, waartegen hij zich uiten kon, zat hij in zichzelf te vloeken over de verdraaide hitte, die nog ondragelijker scheen hier in de bergen dan inBatavia. Was hij daarvoor naar boven gekomen? Het mocht te Batavia misschien op den thermometer warmer zijn,... aan de temperatuur te voelen leek het hier een hel! En dan ... in Batavia had je tenminste je eigen huis, je eigen mandikamer en je eigen bed om je middagslaapje te doen, in een groote en ruime slaapkamer. Maar hier in die benauwde hotelkamer, de grootste nog wel van het heele huis, had hij den halven middag liggen woelen op het broeiïge bed, omdat de slaap niet komen wilde. Was je daar nu boven voor? Was dat nu het koele Sindanglaja, waarover Marie het al weken te voren gehad had, omdat zij zich nu eenmaal in het hoofd gezet had, dat je voor je fatsoen in den Oostmoeson niet in Batavia kon blijven? Toevallig een paar warme dagen, had de hoteleigenaar gezegd .... Ja, toevallig, maar dat duurde nu reeds tien van die toevallig-warme dagen. Het was altijd toevallig zoo warm, als hij eens naar boven ging. Verleden jaar in Garoet, toevallig een paar warme weken en het jaar daarvoor in Soekaboemi, toevallig een warm maandje. Hij was toch maar het liefste thuis, in zijn ruime en koele huis op Tjikini, en overdag op kantoor aan de Kali Besar. Men kon dan zeggen dat het in de laagvlakte heeter was dan hier in de bergen — hij voelde het daar tenminste niet zoo broeiend als hier. Maar Marie had het weer in haar hoofd gezet, de Janssens gingen naar boven, de familie Pronk ging naar Garoet, heel Batavia, dat zich respecteerde ging een kouden neus halen, en nu moest persee zijn neus ook koud wezen, tenminste in naam. In werkelijkheid had hij het in jaren niet zoo warm gehad. Verleden jaar in Garoet had hij het bezworen, dat hij een volgend keer niet meer mee zou gaan en nu zat hij waarachtig weer boven. Waarom? Om den kouden neus dien hij niet bad, en dien hij bij zulk weer ook niet krijgen zou. En om zijn vrouw, die het wilde, omdat het chic stond, omdat het erbij hoorde, als je tenminste voor vol wilde worden aangezien. Hij had tegengeprutteld, gezegd dat hij geen hond was, dat zijn neus koud genoeg was, — ja, ja, het leek waarachtig wel of Indische menschen honden waren — maar hij had weer toegegeven, omdat ze gezegd had, dat Emmy ook wat moest hebben. Ja, Emmy, Emmy, om Emmy had hij het alleen gedaan. Als je een dochter had, moest je er wel eens uit, ook al was ze al zoo half en half verloofd. Anders je verloving wel! Ze had beter gedaan nog wat te wachten, twintig jaar was jong genoeg, dan hoefde je nog niet op een man te zitten wachten, vooral niet als je er aardig uitzag... en een duitje meekreeg. Hij begreep nog niet heelemaal, hoe hij er eigenlijk toe gekomen was, zijn toestemming te geven, had er eigenlijk half spijt van, nu hij de laatste dagen gezien had, hoe dat kind door allerlei heeren druk het hof werd gemaakt. Nu ja, Rudolf was ambtenaar, had een goede positie en nog beter vooruitzichten, stond uitstekend aangeschreven bij zijn chefs. Maar ze had toch nog wel wat kunnen wachten. Dan had ze nog heel wat beters kunnen krijgen. Stom eigenlijk dat hij niet wijzer was geweest. Een ambtenaar, adjunct-inspecteur van Financiën, zeker het was heel mooi, je kwam erdoor in allerlei ambtenaarskringen, die tot nu toe voor hem gesloten waren gebleven, maar... enfin het was stom, dat hij toegestemd had.... er waren toch ook nog veel kringen in Batavia, die op gewone ambtenaren neerkeken. En dan... een Indo! Hij had er eerder aan moeten denken, dat een Indo toch altijd een Indo was en bleef, dat een Indo in de Bataviasche society toch nooit heelemaal voor vol werd aangezien. Er waren heel wat beter huwelijken te doen geweest, voor Emmy ... En voor hem ook, als schoonvader. Als ze een maand langer gewacht had, dan had alles heel anders kunnen zijn. Hoe had die jonge meneer Post haar hier niet het hof gemaakt, voor hij wist dat ze op het punt stond zich te verloven. En zijn oudelui hadden het waarachtig graag gezien, dat er wat van was gekomen. Je kon de Posten, als familie niet uitvlakken. Die zaten erin, in de society. En Mr. Sweet, die ging nog kalm door met zijn hofmakerij, al was hij ook aan Rudolf voorgesteld. Je kon zeggen wat je wou, een Engelschman was heel wat anders dan een ambtenaar. Als hij een Engelschman als schoonzoon had, dan kon hij er direct op rekenen opgenomen te worden in de deftigste kringen, dan stonden alle Bataviasche deuren even wijd voor hem open, als nu voor dien Mr. Sweet, en voor alle Engelschen van Batavia. Of ze nu Mevrouw Verkerk werd, of Mrs. Sweet, dat was dunkt me nog al een verschilletje. Een Engelsche schoonzoon, dat stond, dat gaf aanzien. De resident had ook een Engelschen schoonzoon, twee vriendinnetjes van Emmy waren met Engelschen getrouwd. Nijdig sloeg hij een mug dood, die zich op zijn blooten enkel had vastgezogen en stak een sigaar op. Die smaakte toch waarachtig beter, dan dat zoete dingetje, met die gesauste tabak. Als hij een Engelschen schoonzoon had gehad, dan zou het hem vanmorgen niet overkomen zijn, had hij zoo'n flater niet hoeven te slaan. Was het dan geen gewoonte, dat je je in een hotel ook aan de andere gasten voorstelde en eens een praatje bij hen ging maken? Waar zat je anders voor boven, als je er geen nieuwe kennissen kon opdoen. Het was toch enkel beleefdheid van hem geweest dat hij naar dien ploert van een Van Wassenaar, een leeglooper, die zich verbeeldde deftig te zijn, tot de haute volée te behooren, was gegaan, en gezegd had: Pardon, mag ik me eens ene voorstellen ?.. — Merci, had de vent gezegd, ik heb kennissen genoeg, dank u! Het bloed steeg hem naar het hoofd, telkens als hij eraan dacht. Driftig riep hij: — Djongos, mandikamer, soedah kossong ? De jongen ging zwijgend heen, om te zien of dé mandikamers nog bezet waren. Het leek wel of niemand hem voor vol aanzag, ondanks zijn geld. Dat was ook de. schuld van zijn broer George. Wat had die daar gisteren ook aan de familie Post. te vertellen, dat ze vroeger op de Bloemgracht hadden gewoond, dat hun moeder er nog /woonde. Toen hadden die zoo glunder zitten lachen. Waar kwamen de Posten vandaan? Vertelden die aan iedereen hun kom-af. Misschien kwamen ze van de Looiersgracht, of ergens uit de Reguliers-Dwarstraat, ze waren tenminste zoo wijs het niet aan iedereen te vertellen. Als je ze vroeg, zouden ze zeker vertellen : Van de Heerengracht,... of zoo iets. Wat ging het ze aan. Wat ging het de wereld, de Indische wereld aan, waar je vandaan kwam. Het ging ze alleen aan, waar je nou zat en wat je nou had, en wat je nou was. Hij kon zoo verdomd stom zijn,... die George. Hij hoorde nog het verwaande stemmetje, waarmee Mevrouw Post vroeg: — Zoo zoo, leeft uw mama nog. En woont die in Amsterdam? — Ja mevrouw, moeder woont nog altijd op de Bloemgracht, daar wil ze maar niet'Vandaan. Hij had George wel een trap kunnen geven. Had je dat glunderlachen moeten zien. De dochter zat stom te giechelen. Niet dat hij zich voor zijn moeder schaamde. Als alle menschen, die zoo dik deden in den Oost, even goed voor de ouwe vrouw waren als hij, dan waren er heel wat gelukkige moeders in Holland.. . De jongen kwam zeggen dat er nog geen mandikamer vrij was. Van Vliet dacht aan zijn moeder, die in Holland zat. Daar, ginds in het Westen, waar de zon nu onderging achter de hellingen van den Gedeh, daar zat het oude wijfke... misschien ook aan hem te denken. Daar in Holland was het nu morgen. Misschien had de besteller zijn maandelijkschen postwissel gebracht, vanmorgen, en knoopte ze nu haar boezelaar los, om die te gaan innen. Hij dacht eraan hoe ze het zwarte kapothoedje op zou zetten, dat hij bij zijn laatste verlof voor haar gekocht had, dat ze den grooten zwarten mantel, waarop ze zoo trotsch geweest was, zou omslaan en nog even bij buurvrouw aanloopen, om te vertellen dat het geld uit Indië weer was gekomen. Misschien was de kiek er ook al, de nieuwe waarop hij afgebeeld stond voor zijn „Hudson", met de chauffeur naast hem, en in uniform . .. Het bracht hem een oogenblik in beter humeur, als hij eraan dacht, hoe trotsch ze altijd op hem was, en hoe trotsch ze op die foto zijn zou. Bij een volgend verlof zou hij in Holland ook een auto koopen en de oude vrouw laten rijden, nou, zooveel als ze wou. En als het kon, haar overhalen, die beroerde Bloemgracht te verlaten en een villatje in Baarn te betrekken. Wou hij het niet graag betalen? „Je zend veel te veel geld, jongen!" had ze hem geschreven ... Graag wou hij het zenden, veel meer zelfs, als het maar niet naar die Bloemgracht moest. Misschien haalde ze nu het geld wel... of zat ze de enkele woorden te lezen die hij op den kant schreef: „Moeder we maken het goed hoor, de zaken loopen flink, en hierbij een extra tientje om je nog een versnapering te koopen!" Maandelijks had hij pret in dien postwissel, die het oude wijfje daar een onbezorgden ouden dag bezorgde ... schreef hij zelf het adres... en een paar woordjes, bracht hij die zelf naar het kantoor. Zouden de anderen dat ook doen, de lui die zoo'n drukte maakten, die beweerden dat zij van de Heerengracht kwamen. Hij wou het zien. In den geest zag hij zijn moeder de nieuwe kiek aan de kennissen en buurmenschen toonen, en met dien eigenaardigen klank in haar stem, als ze aangedaan was, zeggen: — Da's nou me zoon, me jongen, zie-je, die heeft het goed in den Oost! En zijn moeder vergeet-ie niet. — Toewan, mandikamer kossong... kwam de jongen zeggen. Langzaam stond hij op en volgde den jongen, die hem met de handdoek en het zeepbakje voorging over de galerijen, waar steeds meer juist ontwaakte logeergasten zich in de krossi malas strekten en met de bloote voeten waaierden. Bij de kamer van Van Wassenaar wierp hij even het hoofd in den nek. De krossi malas was daar leeg. Daarom zong hij heel luid in de mandikamer. Hij zong altijd in de mandikamer, maar nu zong hij luider. Als Van Wassenaar in een van de kamers daarnaast was, zou hij kunnen hooren, dat hij zich er niets van aantrok. Dat het hem gloeiend koud liet of zoo'n kale leeglooper veel of weinig ken- • nissen had. II. Het bad had hem toch goed gedaan. Het wasot het koele water, dat hij eerst driftig maar dan steeds i kalmer over zich uitgegoten had, meteen ook het kwade humeur uit hem had gespoeld. Hij voelde zich nu weer senang en lekker. Het scheen ook koeler geworden. De zon was nu geheel achter den horizont gezonken en het zou spoedig avond zijn. De avonden in de bergen waren altijd koel, soms te koel voor een Indischman. Hij vond Marie en George al voor de kamer van zijn zwager. Zij was nog in kabaja. Van Vliet hield niet van kabajas, vooral voor eenigszins dikke vrouwen. Een peignoir maakte je slanker, en stond tevens niet zoo ordinair. De kebajas raakten uit de mode. Alleen oudgasten, dames die hun geheele leven al hier hadden doorgebracht, droegen ze nog. Zij die zich nu en dan een lang verlof konden permitteeren, zoodat ze zich de Indische gewoonten afwendden, kleedden zich nog maar bij uitzondering in de sarong en kabaja, maakten meer werk van hun toilet, prefereerden de peignoir. — Is Emmy al terug, vroeg hij in het voorbijgaan. Mevrouw van Vliet schudde van nee. — Die is gaan baden, in het meertje. Van Vliet wachtte even, voor hij verder vroeg, keek eens naar George, die in de krossi malas gestrekt lag, terwijl hij erover dacht, hoe zijn vraag in te kleeden. Dan vroeg hij terloops: -<- Alleen? Marie keek hem aan. — Nee, natuurlijk niet alleen, met de Witsens, de Van Bruggens en Ru, enne... Zij aarzelde voor ze verder ging, maar vulde dari aan. — En nog een paar kennissen, juffrouw Winkel, je weet wel met die neus, die nooit wijn drinken aan tafel, en o, ja, Mr. Sweet is er ook bij. Zij wist heel goed, dat van Vliet eigenlijk op dien naam gewacht had, maar om George had ze dien het laatste gezegd. Van Vliet, die ongeduldig de woorden van haar mond had gelezen, wreef zich, toen hij den naam Sweet hoorde, opgeruimd de handen. — Een echte sportman, zei hij, terwijl hij zijn kamer binnenging, een echte sportvent, die Mr. Sweet. Mevrouw van Vliet keek even tersluiks naar George, die nijdig de asch van zijn sigaar tikte. Zij verwachtte dat hij iets zeggen zou over Sweet, iets hatelijks, maar het bleef stil. Zij voelde instinctief dat hem iets hinderde, en vond het vreemd, dat hij niets zei. George had nu eenmaal het land aan dien Mr. Sweet. Waarom wist zij zelf niet en hij vermoedelijk ook niet, maar er bestond geen sympathie tusschen die beiden; Zij meende dat het kwam, omdat hij geen Engelsch kende, maar Mr. Sweet sprak zóó goed Hollandsch, dat het George werkelijk geen moeite behoefde te kosten, een gesprek met hem gaande te houden. Mr. Sweet had immers heelemaal niet die nare gewoonte van Engelschen om alleen maar hun eigen taal te willen spreken. Gisteren nog had hij, toen alle dames haar kennis van Engelsch aan hem probeerden te luchten, zich in zijn gebroken Hollandsch ineens tot haar gewend. Zij apprecieerde dit. Hij wist dat zij geen Engelsch verstond, omdat zij het nöoit op school geleerd had, zoodat zij bij elk gesprek, dat in het Engelsch gevoerd werd, stpm moest aanzitten en toch voort_ durend moest doen alsof zij het begreep, omdat zij aan de anderen verteld had, dat zij veel van haar Engelsch vergeten was, geen practisch spreken had geleerd, maar dat zij toch elk woord verstond. Zij had dit gezegd, omdat van Vliet het wilde hebben, maar had er de laatste dagen steeds spijt van gehad. Zij had nu een gevoel of iedereen het moest doorzien. Omdat George nog zweeg, zocht zij even naar eenige woorden om hem aan het praten te krijgen, maar juist toen zij wilde zeggen: — Oeff, pannas, warm, hè, zei hij ineens: — En baadt dat daar nu allemaal? Zij begreep dat hij voortdurend nog had zitten denken over haar laatste woorden en dat die vraag meer op Mr. Sweet dan op het baden sloeg. Ietwat kriegel zei ze daarom: — Waarom niet? — Ja, dat weet ik ook niet, maar ik wou zooiets weieens in Batavia zien. Daar mag een meisje dit niet en dat niet, haar naam is al in opspraak als ze tweemaal met dezelfde heer gedanst heeft, maar als je in de bergen bent, mag ineens alles, mag zij den heelen dag met heeren wandelen ... en zwemmen ook. Mijn een zorg, alleen ... enfin soedah ... Mevrouw van Vliet keek hem aan, wachtte even of hij door zou gaan, maar toen hij bleef zwijgen, zei ze: — Nee, wat alleen, wat wou je zeggen? — Niks,... alleen, wat moet die Mr. Sweet er weer bij doen. — Zwemmen natuurlijk, die moet zoo kenne zwemme, zeg. — Hm, zoo kenne zwemme, je wil toch mij niet vertellen, dat hij daar alleen heen gaat, omdat hij zoo zwemme, kan ? — Nou wat zou dat? — Dat zou niks. Maar ik vind dat hij wel wat véél zwemt, en altijd net op het uur dat Emmy ook gaat zwemmen. — O, vin-je weer wat. Daar steekt toch niets in, hij is een echte sportsman, hij heeft ze er allen toe gekregen aan het zwemmen te gaan. Wie zwom er vóór hij hier kwam ? Niemand. En toen hij er mee begon, toen zijn eerst de Posten gaan zwemmen, en toen de jongelui de Wit en nu zwemmen de meesten, het is een rage geworden. — Ja, voor Emmy ook. — Iedereen doet het toch? Het is chic! J — Ja maar ik vind het onzedelijk. Meisjes en jongens zoo maar bij mekaar. — Nou, maar haar zwempakje zit tot aan haar hals dicht, 'tis heel wat minder onzedelijk dan die laag uitgesneden japonnen, waarmee ze in Concordia dansen, of de dunne rokjes die ze daar dragen, en waar je doorheen kan zien, als ze de trap daar oploopen. En dan, der is nooit zoo'n goede gelegenheid om fijne kennissen te maken als boven. — Zeker bij het zwemmen. En in een pakje tot zoover! . Mevrouw van Vliet keek schuin over tafel naar George. Zij begreep hem niet, vandaag. Hij was altijd de goedheid zelf, en wat Emmy betrof, de eerste om haar een pretje te gunnen, daar zelfs de zijne voor op te offeren. Als er iets was, waarover zij of Van Vliet gromden, was hij er dadelijk bij, Emmy's fouten te vergoelijken. En nu scheen hij haar af te vallen. — Nee natuurlijk niet bij het zwemmen, zei ze na een pauze, maar bij alles, bij het tennissen, bij picnics, bij het dansen of aan tafel. Wij hebben hier toch weer een heeleboel nette menschen leeren kennen, die meneer Peters, nou die is refrendaris, de familie Post... die konne we toch vroeger niet. George van Vliet klopte nijdiger de asch van zijn sigaar. — Nee, die konne we vroeger niet, dat is zoo, maar let nu eens op mijn woorden, als we te Batavia terug zijn, dan kennen ze ons wèèr niet, zien ze ons weer met den nek aan, net als vroeger... Je weet heel goed, dat we die Posten vroeger al eens ontmoet hebben op de receptie van de assistent-resident. Toen lieten ze ons ook zoo staan. En ze hébben nekken, daar te Batavia. — Zoo, dat staat nog te bezien. En de familie de Vis en Mr. Sweet. Heb je gezien, hoe de meisjes de Vis om hem heendraaien en hoe die juffrouw Post weer haar best doet? Nou die krijgt toch geen man meer ... en als Emmy niet zoo goed als verloofd was, ik weet nog niet, Mr. Sweet zou zoo'n kwaje partij niet zijn geweest. — Zoo, vin-je? — Ja, vin-jij dan niet? Jij vin nooit wat. Hij is een echte aristocraat. George begon ineens hatelijk te hoesten, keek dan glunderend over zijn lorgnet naar zijn schoonzuster en vroeg: — Een wat? — Een aristocraat. George lachte luid: — Een aristocraat in Indië .. . En hoe weet jij dat, ben jij dan zoo aristocratisch, dat je dat zoo direct maar kan zien? — Nee, maar het is een Engelschman. — Dus daarom? — Dat zijn allemaal gentlemannen! — Blij dat ik het hoor, je hebt er ook zooveel ondervinding van, nietwaar? — Dat ken je toch direct zien. George schudde het hoofd. — Ik niet. Ik vind dat elke Engelschman nog volstrekt geen gentleman behoeft te zijn. — Engelschen zijn toch altijd nette menschen. — Kindlief hoe kan je daar nou over oordeelen, Engelsch ken je net zooveel als ik en je man. Verder als: „yes" en „whisky-soda" hebben wij het nooit gebracht. Nou jij en dan ik. — Kan ik het helpen, dat ze thuis geen geld hadden om ons te laten leeren. Hebben we het niet ver genoeg gebracht in de wereld, we nemen een positie in, die velen ons benijden. — Om ons geld, en ik beloof je dat er meer menschen om ons lachen dan ons benijden. Enfin ... O, ja en Engelschen ken je ook niet. — Welwaar, bij de familie Buys hebben we laatst een paar Engelschen ontmoet, dat waren heel nette menschen, en Emmy ging op school met de meisjes van Doorn en De Wilde, die allebei met Engelschen zijn getrouwd. — Goed, dat zijn er twee, drie .. . maar — Emmy kent er een heeleboel, op de tennisclub komen er ook twee ... Mr. Efferlie en ... — Hoe zeg je? — Efferlie of Efferlij, weet ik hoe je die naam uitspreekt ? — Nou ik ook niet. Maar laten we het dan niet doen hè, zou dat niet wijzer wezen? De kamerjongen bracht de thee en mevrouw Van Vliet wachtte een oogenblik met antwoorden, omdat die hoteljongens, bijna allen Hollandsch verstaan. Toen hij heen was, zei ze: — Op de fancy fair kwamen er nog twee een kop thee in ons tentje drinken... George nam zijn beenen van de krossi malas: Ik zie het al, we zitten dik in onze Engelsche relaties. — Jij valt ook altijd van het eene uiterste in het andere,... dik ... dik ... nee, dik niet. Maar ik ken er toch. En je kan zeggen wat je wil, het staat maar niet deftig met Engefechen om te gaan, we zouden toch maar fijn afwezen, als een Engelschman om Emmy was gekomen, net als die Corrie de Wilde. Dat spreekt nou maar van ... „Wij Engelschen doen zooiets niet," of... „daar kunnen wij Engelschen ons niet vertoonen"... ze is heelemaal vergeten dat ze vroeger toch een Hollandsch meisje was. Nou kan ze praats hebben. George van Vliet ging wat overeind in zijn stoel zitten, keek haar scherp aan, glimlachte even ironisch ■en zei: — Nu komen we er dichter bij... Zeg, jij schijnt het zoo'n beetje aan te sturen op een huwelijk tusschen Emmy en die Mr. Sweet... — Hoe kan je dat nou zeggen, en ze is al zoo goed als verloofd, toe nou, je weet wel, dat ik dat niet bedoel. Wil je al thee? Van Vliet, Sweet en Cy. , Zij voelde dat haar zwager haar doorzien had en het hinderde haar. Zij deed drukker met de kopjes en schoteltjes dan gewoonlijk en zon op iets, om het gesprek een andere richting te geven, toen George kalm zei: — Verloofd ... net of dat voor jou een bezwaar zou zijn... ik heb je in de kijkgaten, zusje... — Nou heb me dan maar in de kijkgaten, ze mocht der handen dichtknijpen als ze hem had. Maar ik weet het wel... au, wat is die trekpot weer heet... je hebt wat tegen hem, ik zal jou niet kennen. Je houdt niet van hem, omdat hij indruk op Emmy heeft gemaakt, je bent jaloersch op hem, omdat ze nu minder aandacht aan jou besteedt, je ... stil daar heb je Mevrouw Post met haar dochter, kijk ze eens loopen als een pauw ... ze zijn gepikeerd, omdat haar zoon bij Emmy een blauwtje geloopen heeft. Het mensch meent, geloof ik, dat de wereld van haar is, omdat haar man nou ambtenaar is. En een drukkie ... God ze komen hier langs. Doe je jas toch dicht, je ziet er altijd zoo uit... George knoopte zijn jas dicht, nam een blad van tafel en deed of hij las. In kimonos, die eng sloten om de slanke lichamen» een handdoek over den arm en een zeepbakje in de hand kwamen de dames Post de smalle galerij over, op weg naar de mandikamer. Mevrouw van Vliet die een óogenblik gedaan had» alsof zij druk met het theeblad bezig was, keek toen zij naderden als toevallig en verrast op, zei met een zangerig uithaaltje, dat zij zich in Indië had aangeleerd : — Dag Mevrouw, dag Juffrouw Post. Gaat u baden? Warmpjes nog, hè dames? Ik zeg net al tegen mijn zwager, het lijkt wel een broeikas. Als we geweten hadden, dat het hier zoo warm zou zijn, waren we liever naar Tosari getrokken. Pannas.ja? Mevrouw Post, die al half voorbij was geloopen, bleef uit beleefdheid een oogenblik staan, zei: — Warm, ja heel warm; terwijl haar dochter er geaffecteerd bijvoegde :—Ontzettend warm, exceptioneel warm... ja ? —- Emmy is gaan zwemmen, zei mevrouw van Vliet, het water in het meertje moet zoo lekker frisch zijn, dat zeggen ze allemaal. Er kwam een valsch lachje over het donkere gezichtje van Tootje Post, en terwijl zij haar kimono even vaster om de lendenen sloeg, zei ze langs haar neus: — O zeker weer met Mr. Sweet, je zou zeggen, wat een zwemmanie ineens ... Mevrouw van Vliet voelde de steek, zij had een oogenblik lust te antwoorden. „Gaat het je wat aan, zeg je dat, omdat hij niet naar jou omkijkt?" ma*r dan vertrok zij haar gelaat tot een lief lachje en zei: Och het is zoo gezond, en als we in Batavia terug zijn, komt er niets meer van, nietwaar ? Drinkt u misschien een kopje thee mee? Toen zij het gezegd had, voelde zij pas dat zij tegen de etikette had gezondigd door de dames zoo ongekleed te noodigen aan een tafeltje, waaraan een heer zat, en zij beet zich op den lip, toen Mevr. Post met haar mondainste lachje zei. — O nee dank u, we hebben geen tijd, we moeten vanavond bridgen en willen nog een wandeling maken. Dag mevrouw, dag meneer? En beiden gingen verder de galerij over, terwijl de dochter nog enger de kimono om haar jonge heupen trok,... er zaten immers zooveel heeren ginds op de galerij, die zij nog over moesten, op weg naar de badkamer. Naarmate zij passeerden, zag men de heeren de bloote voeten van de krossimalas trekken, even een buiging maken en dan het kleine Postje nastaren, dat heupwiegend voorttrippelde en in de aangegoten kimono méér dan naakt was. Mevrouw van Vliet keek ze zwijgend na en zag dan schuin naar George, bang dat die iets zou hebben gemerkt van haar zondigen tegen de etikette, maar hij zat als in zijn krant verdiept en keek niet op. Toch was ze overtuigd dat hij het gemerkt moest hebben. En omdat zijn gezicht haar niets zei, wilde ze het uit zijn mond hooren, zei terloops: — Wat was ze vriendelijk hè? Anderste trotsch, dat ze kijken... George zei niets, hij knikte alleen. Maar dan merkte ze het kleine glimlachje, dat om de hoeken van zijn mond krulde. — Waarom grinnik je zoo? George keek verbaasd op: — Grinnik ik? Nou, omdat ze zoo vriendelijk waren. Hij drukte op het woord vriendelijk. — Is dat om te grinniken ? Ken ik het helpen dat dat mensch geen manieren heeft? En dat kind. Emmy moest zóó loopen, dan zou je Van Vliet eens hooren... 't is een schande! En omdat George nog niets zei, voegde zij eraan toe: — Ik noem het onopgevoed, ze behandelt je daar uit de hoogte of je haar dienstbode was. George keek haar aan. — Dat is nu een van onze nieuwe kennissen ... waar we het net over had; den, als je het niet voelt, kan ik het je niet uitleggen, alleen wil ik die gezichten wel eens terugzien, als je ze later in Concordia ontmoet! En haar hoog stemmetje imiteerend bouwde hij na: — O, ja, ik herinner mij vaag, was u niet die mevrouw op Sindanglaja van kamer No 43? Ja, ja, ik herinner mij, maakt u het goed? Tot genoegen, ja? En dan laten ze je staan. Mevrouw van Vliet werd rood van woede. — Als Emmy gewild had, had dit haar schoonmama kunnen zijn. — Wees dan maar blij, dat ze niet gewild heeft. Kom zusje wees nou eerlijk, ik meen het immers goed. Zoo zal ze werkelijk zijn, dat weet je ook wel. Hoe is het verder met onze kennissen van Garoet of Soekaboemi gegaan? Maar waar hadden wij het ook weer over, nee ik heb niets tegen Sweet, dan alleen, dat ik voel, dat je hem aan Emmy wil koppelen. en dat hij zich ook veel te druk met haar inlaat en vermoedelijk met hetzelfde doel, om gekoppeld te worden. — Zou dat zoo erg zijn? — Dat weet ik nog niet, maar wat ik wel weet, is, dat een meisje dat feitelijk al in het geheim verloofd is, wat tevens een publiek geheim is, niet zoo den heelen dag met een anderen man hoort samen te zijn. Bij haar is het ook al, Mr. Sweet voor en Mr. Sweet na, en die arme Ru kan erbij loopen, als een hondje. Die jongen houdt veel te veel van haar, dat is zijn fout... en zij weet het ook, dat lieve feeksje. — Maar het is in alle onschuld. — Ja, maar het is heelemaal niet onschuldig voor Rudolf. Die ergert zich eraan, lijdt eronder. Heb je soms aan de rijsttafel niet gezien hoe hij zich verbeet, dat die Mr. Sweet zoo maar bij ons aanschoof. — Alle menschen in het hotel en vooral de dames ergerden zich eraan, ik vond het heel aardig van hem. George schudde het hoofd, hij begreep dat zijn zuster erdoor gecoiffeerd was, dat een Engelschman zich aan hun tafel voegde, maar hij dacht aan Rudolf. — Ik geef het je te doen, zei hij, als je meisje daar voortdurend met een vreemden man, iemand die ze een wéék kent, zit te lachen en té praten en hèm feitelijk, voor Piet Snot erbij laat staan. En dat bovendien in het vooruitzicht, dat hij misschien op dienstreis moet en zij nog een week zonder hem hier achter blijft, altijd in bijzijn van dien opdringerigen Mr. Sweet, die overal bij de dames een beentje voor heeft, omdat hij nu toevallig een Engelschman is. De jongen lijdt eronder, ik weet het, ik zie het, ik voel het. M — Ach, hij is heelemaal niet jaloersch.' George maakte een ongeduldige beweging met zijn krant, zei ironisch: j — Nee, hij vindt het lekker, hij geniet. Och kom, hij zou geen Indische jongen zijn, als hij niet jaloersch was, zeg. Maar hij toont het niet en dat vind ik flink. Ik mag er hem verdomd graag om. — Och we zijn dom geweest, die verloving zoo maar toe te staan. — Dacht ik het niet, dat het komen zou? Het verwondert me alleen nog maar, dat je mij de schuld niet geeft. — Het is jou schuld ook. r% Zie je wel... Of je zelf niet bljj was, dat iemand als Rudolf om Emmy kwam. En Emmy zelf, hemel en aarde heeft ze bewogen. Je man was in de wolken, nou werd hij geparenteerd aan een der oudste families in Indië, zei die, menschen die overal ontvangen werden, en een ambtenaar bovendien. — Ja, maar je kent Willem, zoo in de put en zoo weer in de wolken, en Ru is een Indo, het blijft een Indische jongen, er is wat Indisch bloed in, al kan je dat zoo dadelijk niet aan hem zien. Ik wilde mij er niet direct in mengen, maar al zei ik het niet, en liet ik het kind haar gang gaan, er tegen was ik. George keek zijn schoonzuster van terzijde eens met een, fijn glimlachje aan. Zij voelde het en ergerde zich erover. Je kon met George nooit eens fatsoenlijk praten, zonder dat dit glimlachje kwam. Zij was van plan' niets meer te zeggen, maar zei meteen i — Het bloed spreekt altijd. — Het bloed spreekt altijd, dat heb je nu ergens eens in een boekje gelezen en nou klets je het maar na ook, het bloed spreekt altijd, zeg, heb je jouw bloed wel eens onder een vergrootglaasje gezien? Nee ? Nou zeg dan zooiets niet, hij is een jongen van heel goede en oude familie, er zijn verscheidene Verkerks residenten geweest. Dat was nu een familie, waar je blij mocht zijn, mee in relatie te komen, je neus krulde als je met ze in Concordia zat. — Je vlakt daar heelemaal uit, dat zij ook blij mochten zijn, ze hebben heelemaal geen geld en Emmy krijgt later een aardige duit mee ook.#.- — La-we nou wel met mekaar wezen Marie, heb jij, toen je vroeger bij je moeder de vloer schrobde, gedroomd, dat er nog eens een inspecteur van financiën om je dochter komen zou ? — Adjunct-inspecteur, hij is het nog niet. — Nou maar hij wordt het, en dat Indische bloed... ik zeg, goed Indisch bloed is vaak te prefereeren boven veel Hollandsch bloed, dat hier tegenwoordig geimporteerd wordt. Dat bloed van Ru bevalt me. Ik ben op den jongen zelf afgegaan, en niet op zijn bloed. Ik heb hem leeren waardeeren, hij houdt heel veel van Emmy, een ernstige en rustige liefde, die haar gelukkig maken zal ook. — Ja, dat moet er nog bij komen, dat hij haar niet gelukkig maakte ook. Is het niet een schat van een kind. — Tut tut, heel lief, werkelijk een schat, maar ... een beetje excentriek ook, hè, dat moet je niet vergeten en dan een hoogvliegertje, heeft een beetje dezelfde trek\an Pa en Ma geërfd.. . chic doen, niet meer willen weten, dat haar moeder aan de waschtobbe stond, en haar vader als Jan Fuselier naar Indie kwam. Hij zag, dat zijn schoonzuster een beweging van ergernis maakte en voegde er snel bij. — God, het is niet erg, er zijn een heeleboel menschen in Indie, die dat vergeten zijn, die er niet meer over hooren willen, en die nijdig worden als je erover praat... Maar daarom is het juist zoo goed dat ze trouwt, en met een man, die, al is hij een InT dische jongen, een heel wat betere opvoeding gehad heeft, dan heel wat totoks, die zich zoo boven Indos verheven voelen. Ik bedoel trachten te voelen, want het lukt niet erg. En nu verdenk ik haar er zoon beetje van, dat ze wat al te gecoiffeerd is met dien Mr. Sweet. Die steekt natuurlijk uiterlijk bij Ru af, charmeur, man van de wereld, al weten we niet precies, van welke, maar die er in ieder geval wat van gezien heeft, die in Afrika, Australië en Amerika reisde, die zijn talen vloeiend spreekt, nee, het is wel om gecharmeerd op te worden, vooral voor een hoogvliegertje zooals zij. — Zou je denken, zei Mevrouw van Vliet, zoo zou je denken, nou en zou het kind da'ar ongelijk aan hebben, als ik... stil daar is Willem, zeg nu maar niets, je weet, hoe hij over Sweet denkt. — Ja, maar ik mag er nooit met hem over spreken, het wordt toch tijd dat hem de oogen open gaan... — Maak nou geen ruzie, hè toe, wat is dat nou ... Van Vliet kwam neuriënd zijn kamer uit. Hij was nu weer heelemaal in zijn humeur. Zoo in een schoone kebaja en een frissche slaapbroek, na een lekker bad. Dan knapte je toch op. Hij bleef even neer zien over de vlakte, die zich ver naar het Zuiden strekte, naar de sawahs, die den gouden hemelgloed weerkaatsten, hier en daar gebroken door een donkere vlek van dessa. Hij wreef zich druk in de handen, kwam "aanslenteren. — Donders moeder, zei hij, dat heeft me toch opgeknapt, dat is het eenigste, wat hier koud is, het water, ook al ben je direct weer warm. En nou een kop thee, of is die ook al koud ... van die goddelijke hotel thee... Zeg George, is de krant er nou al? — Nog die van gisteren, zei George. — Wil ik even apart voor je zetten, manlief? — Nee, nee, mijn goeie mensch, maak je niet warmer dan je bent. Is dat een middag geweest, ik dreef gewoon. Wil je wel gelooven dat ik hier meer van de warmte lijd dan in Batavia ... en s'nachts bibber je van kou. Dat is nu juist waar ik zoo'n verdomde pest aan heb... overdag krijg je hier roode hond ► en s'nachts winterteenen. Neé, maar dan teeken ik voor rooie hond. Hij dronk van de thee. — Goeie God is dat thee, dan zou ik wel eens willen weten wat ze hier kaliwater noemen. Enfin, we zijn nu eenmaal voor ons plezier boven. Heb je Mr. Sweet al gezien? Mevrouw van Vliet keek even naar George, en zweeg. George legde zijn krant weg en zei met nadruk: — Ja. — Ja, ja? ... Je zegt „ja" of ik je vraag op je kop te gaan staan. Zoo, en had ie weer zijn flanellen pak aan, met die bruine schoenen? — Nee. — Wat dan? — Niks. — Niks? Niks, zoo maar in zijn blooteniks?... Van Vliet lachte luid. — Is dat weer de nieuwste mode in Engeland? — Ik bedoel dat hij aan het zwemmen is, met Emmy.. — Och hahahaha, echte sportvent toch, heb je hem al eens zien zwemmen?... Kerel een visch, zeg, je reinste goerami, wat zeg ik, een kakap, duikt onder de boot door, komt twintig meter verder weer boven, prachtvent, doet nou letterlijk alles goed, zwemmen, biljarten, omberen, ecarteeren, ja, ja, in zijn vrije tijd heeft hij mij gisteren nog dertig pegels afgezet ook, handige bliksem ... — En kijkt naar de meisjes, bromde George. Van Vliet schoot in den lach, een luidruchtigen * lach, die ver klonk over de galerijen en de andere gasten deed opzien. Maar een gulle lach, een lach die aanstak. — Nee, die is goed, hè- jij nooit naar de meisjes gekeken, toen je nog haar op je kop had, rilde jij van een rok?.. Nou? Nou? De goedmoedige lach had ook op George zijn uitwerking, hij lachte even mee, ving een blik op van zijn schoonzuster, knikte eens. Maar Van Vliet ging voort, nu wat vertrouwelijke» — Zeg heb je die bruine schoenen van Sweet gezien. Zoo'n dikke neus erop en zulke dikke zooien. Ken je direct zien dat het een Engelschman is. Alle Engelschmanne dragen van die dikke neuzen en zooien. Je moet toch eens kijken, Marie of je die niet voor mij kan krijgen ... en zeg, zoo'n flanellen broek moet ik ook hebben ... Fijn, en zoo'n kort jasje om in te eten, dat bestel ik direct. — En vroeger bespotte je de menschen altijd, als ze in een dinnerjacket in Concordia kwamen, dan zei je, die willen nou laten zien, dat ze óók gegeten hebben, dat zei je. — George, vermaande Mevrouw van Vliet zacht. — Nou ja wat ik vroeger zei, meende Van Vliet, we moeten met onzen tijd meegaan, zeg... — Denk je dat je Engelschman wordt, als je zulke dikke zooien en neuzen aan je schoenen hebt? Van Vliet was even ontnuchterd. — Nee, dat denk ik niet, maar als het nou mode is; iedereen doet he| na, waarom wij dan niet, zou ik zeggen. — Ja waarom wij dan niet, zei George ironisch. En Mevrouw van Vliet, die aan George zag, dat er een onweer broeide, vroeg snel of de heeren nog thee wilden. — Nee moeder, zei Van Vliet, wacht, ik neem een whisky soda... djongos, halloh, waar zit die jongen dan ... halloh, boy, hier, kassi whisky soda. Mevrouw van Vliet maakte van de gelegenheid gebruik naar haar kamer te gaan. — Je zit dik in je Engelsch, zei George,... boy en whisky soda. Van Vliet stak weer een sigaretje op, zoog er den rook van in, alsof hij het lekker vond, en las hardop van het doosje „Three Castles!" III. Oorspronkelijk was het een smal beekje geweest, dat zich een weg baande door het tropische oerwoud. Het had de berghelling uitgehold tot een diep ravijn. Maar de blandas waren gekomen om den postweg over den Poentjak aan te leggen en het ravijn bleek een machtige hinderpaal. Toen droegen duizenden koelies de aarde aan om het ravijn te overbruggen. Maar de beek stroomde voort en naarmate de dam hooger werd, vormde zich eerst een poel, toen een plas en eindelijk een groot en helder meer. En als de menschen niet voor een uitlaat hadden gezorgd, zou de beek den dam overspoeld hebben. Door een kleine sluis stroomde nu het beekwater verder naar de sawahs, die daar in de Oostmoesson te verdorsten lagen. Maar aan de andere zijde van den dam bleef het meer, dat zich vormde tot een brok natuurschoon, pijlloos diep en klaar, met weelderig begroeide oevers. De inboorlingen noemden het 't meer van Tjisaroewa. De gasten van het hotel gingen er spelevaren en als de dagen warm waren geweest, baden ook. Lang hielden zij het nooit in het water uit. Door zijn groote diepte en het steeds aanstroomende water uit de beek, die ontsprong in de koele oer- / wouden, hoog tegen de hellingen van den Gedeh, was het meer steeds te koel om er lang in te verblijven. Badkamertjes waren er niet gebouwd, alleen een schuilplaats voor geval van plotselinge regens bij het huisje van den Inlander Kassan, die tevens belast was met het onderhoud van de booten. Men had daar geen badkamertjes noodig, de gasten kleedden zich reeds in het hotel in hun badpak en wandelden aldus, en gehuld in een badmantel den korten weg van het hotel naar het meer. Na het baden hulden zij zich weer in de badmantels en wandelden zoo terug, om zich in 't hotel weer in de kleeren te steken. Dezen heeten Junidag was het er drukker en levendiger geweest dan ooit, meer dan twintig gasten hadden gebaad en Kassan was zeer tevreden. Hij hoosde het water uit de booten, die niet meer in gebruik waren, en hield tersluiks een oogje op het bootje van den Toewan Inglis, opdat het niet te ver zou afdrijven. Kassan stak een strootje op en bleef gehurkt zitten droomen. Hij dacht er over, dat hij zich straks aan de warong een eitra glaasje stroop zou laten klaarmaken, want hij had veel geluk de laatste dagen, er waren hem verscheidene en goede fooien in de hand gedrukt. Sinds jaren was het hem niet zoo goéd gegaan en sinds jaren had men hier niet zoo druk gebaad, en zoo druk den taal van den Toewan Inglis gesproken. Kassan hield niet van blandas, hij nam zooveel mogelijk de goede vormen {egen hen in acht, deed wat ze zeiden, maar achting kon hij niet voor hen voelen. Hij zou niet gaarne als huisjongen dienen, zelfs niet als kebon. Maar voor den toewan Inglis maakte hij een uitzondering, dien kon men direct aanzien, dat hij een groot heer was, en hij gedroeg zich tevens zoo. Ook de Hollanders waren tegen hem veel beleefder dan voor elkander. Waarom wist hij niet. Nog nooit had hij gezien, dat ze van den Engelschman fooien kregen. Dat zou het dus wel niet zijn. Maar waarom luisterden zij dan zoo graag naar elk woord, wat hij zeide en deden zij hun uiterste best zijn taal te spreken, en hem na te apen. Hij begreep die Hollanders niet. Als er een Engelschman bij was, vloekten ze veel minder en gedroegen zij zich kalmer. Zij schenen allen een grooten eerbied voor den vreemde te hebben, keken hem steeds naar de oogen. Vroeger kwamen de heeren hier gewoon in een badpak aanwandelen, hoogstens nog een handdoek omgeslagen, maar sinds de Engelschman in een kimono verschenen was, hadden zij ook naar Bandoeng gezonden om kimonos te koopen, droegen nu allen een kimono, de een al mooier dan de andere. Er waren erbij van zijde. Vroeger waren er weinig baders geweest;... sinds de Engelschman was komen baden, schenen bijna alle heeren behoefte te hebben zich s'middags in het meer te dompelen. En de dames nog veel meer. Die kwamen vroeger zoo goed als nooit. De laatste boot legde aan den oever aan. De Engelschman was er het eerste uit en hielp de dames, ofschoon toch ook de Hollandsche heeren de handen uitstrekten. De dames schenen dat niet te zien. Weer praatten zij allen de vreemde taal, die hij niet verstond en als de Engelschman lachte, lachten ze allen heel luid mede. Nu stonden er vier dames om hem, keken niet meer naar de heeren, waarmee ze gekomen waren, en spraken de taal, die welluidender klonk dan Hollandsch. De eene dame sprak al luider dan de andere, en het scheen wel dat elk hem toonen wilde, dat ze zijn taal zeer vlug en rad kon spreken. Wat zou het toch zijn. De Engelschman gaf hun geen geld, hij sloeg ze niet, vloekte niet tegen hen ... Kassan begreep het niet en omdat hij er nu al veel te lang over had nagedacht en zijn hersenen moe waren, bepaalde hij verder zijn aandacht tot het strootje, dat hem goed smaakte en tót de boot die door het telkens in en uit klauteren van natte baders voller was dan de andere. Hij hoorde de stemmen zich verwijderen en verheugde zich er over, dat hij den verderen avond rust zou hebben, dat geen bader hem meer zou storen. De mata-hari zou gauw wegzinken. — You are a fine diver, Mr. Sweet, zei Emmy van Vliet, terwijl ze naast hem voortwandelde, — Ja, jij ook Ru, maar je moet niet meer zoo lang onderblijven, je zag heelemaal blauw. Van Vliet, Sweet en Cy. 3 Rudolf Verkerk lachte even, geërgerd, en zei dan in het Hollandsch : — Ik heb in mijn leven wel wat anders te doen gehad dan te leeren zwemmen- Emmy begreep, dat zij hem geërgerd had, en had er een oogenblik spijt van. Maar het was ook zoo grappig geweest hen beiden te zien wedijveren om het eerst een stuk hout te bereiken, dat zij zoo ver mogelijk over het meer geworpen had. Mr. Sweet won het dan altijd en Ru kwam hijgend terugzwemmen. En toen had ze verzonnen, wie het langst onder kon blijven. Het eerst was het hoofd van den Engelschman weer opgedoken en pas zeer lang daarna kwam Ru. Hij had gewonnen, maar had heelemaal blauw gezien. Oh, it was funny!... Met hun drieën wandelden zij op. Achter hen kwamen de andere baders. De Inlanders, die voorbij kwamen, bleven een oogenblik staan om het groepje na te staren. Onderweg naar het hotel deed Mr. Sweet het verhaal van een schipbreuk, die hij eens had geleden. Rudolf had hem hierin onderbroken, door te gaan spreken van de whistpartij voor dien avond. Toen Emmy in haar kamer was, viel het haar pas op, dat daarmee het verhaal over den schipbreuk was afgebroken. Mr. Sweet had heel wat in zijn leven gezien en kon er aardig over causeeren ... Ze zou hem er straks nog eens aan herinneren. Die Ru ook altijd, god, dat bridgen werd zoo saai, vooral als je moe was van tennissen en zwemmen. Ru was soms werkelijk heel vervelend. Vroeger had ze dat zoo niet opgemerkt, en ze had hem graag bij zich gehad. Maar toen was hij ook niet zoo jaloersch geweest, had het zelfs prettig gevonden, als ze met andere heeren babbelde. Nu met dien Mr. Sweet liet hij haar geen oogenblik alleen. En wat stak er in met Mr. Sweet te praten. De andere dames waren woedend, dat hij het meest zijn aandacht aan haar wijdde, ergerden zich groen en geel, zeiden er scherpe hatelijkheidjes over en hadden Mr. Sweet in haar bijzijn nu reeds driemaal verteld, dat ze op het punt stond zich te verloven met Ru Verkerk. En hij had er haar toen ironisch voor de derde maal mee gefeliciteerd en verteld, dat hij geloofde, dat ze uitstekend bij elkaar pasten. Maar hij verminderde er geen oogenblik zijn attenties om, verdubbelde ze zelfs. Echt Engelsch. Engelsche jongelui waren toch heel anders dan Hollandsche. Als je met Hollanders flirtte, meenden die dadelijk dat je het ernstig meende, verbeeldden zich minstens, dat je op hen gecharmeerd was, en dat je erop zat te wachten, of ze je vragen zouden. Engelsche boys waren zoo heel anders, daar kon je bijna als een broer mee omgaan, zij waren de aardigste cavaliers, hadden allerlei attenties, zelfs als ze wisten, dat je je al met een ander verloven zou. In Engeland kon je girl-friend van een jongen man zijn, zonder dat de wereld er iets achter zocht, in Engeland kusten ze zelfs onder de misletoe, en niemand die er iets in zag. , Engelschen kleedden zich altijd veel leuker dan Hollanders, de kleeren zaten hen als aan het lijf gegoten. Zij leefden voor sport, tennisten verrukkelijk en het was altijd gezellig in hun bijzijn. Je oefende dan je Engelsch goed, en het stond,.... Engelsche kennissen te hebben. Bijna alle menschen in Batavia hadden Engelsche kennissen en praatten erover, of ze erg intiem met hen waren. Corne de Wilde was met een Engelschman getrouwd en haar recepties waren zeer druk bezocht, alleen omdat ze een Engelschen naam had en dat het chic was bij de Hardwood's te gaan teaen. En een Engelschman ging zoo leuk met je om... Mr. Sweet, die toch wist van haar aanstaande verloving, had gisteren zoo echt jongensachtig gezegd: _ Waarom noemt u Wj niet John, ik heet John! Ze had het nog niet goed gedurfd, het was zoo erg intiem en al deed hij nog zoo jongensachtig-hef, het ging ook moeilijk om Ru. Wat zou die stijve Ru er wel van zeggen, als hij zooiets hoorde. Mr Sweet vergiste zich nu en dan en zei al leuk Émmy, maar alleen dan, als er niemand bij was... Zij deed een sport-rokje aan, omdat Mr. Sweet al een paar maal gezegd had, dat ze daarin precies op een Engelsche leek, en bekeek zich in den spiegel. Ze bracht het haar, dat droog van onder de badmuts was gekomen weer in nieuwen wrong, trok enkele goudblonde krulletjes naar voren, en lachte dan tegen zichzelf. Als ze wilde, zou ze óók de vrouw van een Engelschman kunnen worden. Want er was toch wel iets in het doen en laten van Mr. Sweet, dat erop wees, dat hij verliefd was. Engelsche jongelui gaven zich op dat punt altijd weinig bloot, en hij was te veel gentleman, om, nu hij wist, dat ze zich met Ru zou verloven, nog een declaratie te doen... Maar als ze gewild had ... Nee, Ru was toch ook een veel te goeie jongen om zoo maar af te zeggen. Als ze Sweet nooit ontmoet had, zou ze er zeker nooit aan gedacht hebben. Hoe lang had Ru niet reeds zijn best gedaan; was er een énkele reden, waarom ze hem niet nemen zou, toen hij eindelijk vroeg. Pa had het ook gewild en Ma en Oom ook ... Het zou pas publiek worden, als ze te Batavia terug waren. Ru had daar zelf op aangedrongen, dan kon hij óók te Sindanglaja wonen en in hetzelfde hotel, zonder dat de wereld er aanstoot aan nam. Zou dat ih Engeland ook zoo wezen, dat men aan alles aanstoot nam. Gisteren had John na het tennissen onverwacht haar hand gekust, en toen luid gelachen, zoo hartelijk en rond gelachen, dat ze meelachen moest. Ze hadden daar als twee kinderen staan schateren, feitelijk om niets, alleen om xiie kus op haar hand. Het was als een spelletje geweest. Toen was Ru gekomen, en had gevraagd: — Ga je mee wandelen, Emmy? Sweet had een buiging gemaakt, en hem „a fine walk" toegewenscht, was geen oogenblik verlegen geweest. Toen ze hem 's middags terug zag, had hij even geglimlacht en alleen gevraagd of het prettig was geweest. Het sloeg op de wandeling, maar het kwam haar voor, dat hij den kus bedoelde. Daarom had ze even gebloosd. Op de galerij voor de kamer van oom George hoorde zij de stemmen van Pa en George. Zij hadden het over Sweet en ze hoorde Pa zeggen. — Hij is een gentleman ... en dat kan je direct zien! Het ergerde haar. Waarom probeerde Pa altijd Engelsche woorden te gebruiken, als hij geen Engelsch kon. Gisteren aan tafel had zij zich doodgeschaamd. Toen Sweet aan hun tafel kwam, had hij ineens gezegd: „O yes, very well, allright,... to beornotto be!" Dat was het eenige wat hij van Engelsch wist. Maar waarom moest hij die kennis ineens luchten. Het klonk bespottelijk en zij zag dat de Posten aan het tafeltje ernaast het hadden gehoord. Sweet, die in de Kaap dat aardige Hollandsch had geleerd en die in het bijzijn van haar ouders altijd uiterst zijn best deed Hollandsch te spreken, had door zijn prettigen lach en de manier waarop hij zei: „Maar you spreekt het pracktik uit, mieneer!" de situatie gered. Toen was het ironische glimlachje op de gezichten der Posten ineens verdwenen. Gelukkig dat hij als vreemdeling niet begreep, dat een Hollander zich op die manier belachelijk maakte. De vlammen waren haar uitgeslagen, toen Mama er onverwacht achter had gezegd: „Yes", en zoo luid dat de heele zaal het hoorde en ieder opkeek. Meende die goeie moeder nu werkelijk, dat ze door zooiets heel luid te zeggen, de kennissen in den waan kon brengen dat ze toch wel iets van Engelsch afwist? Dan hoorde zij de stem van Mr. Sweet: — Halloh, there we are... en mèyteen het luidruchtig verwelkomen door haar vader. — Was het lekker, vroeg deze. — Fine, really a treat, dear Mr. Van Vliet, ja, heil lecker! Die goeie Sweet, zou hij niet merken dat haar vader in zijn omgangsmanieren zeer te kort schoot, dat hij heel weinig opvoeding had genoten. Hij deed toch altijd maar, alsof hij haar vader een der charmantste menschen vond, die hij ooit ontmoet had. Neen, merken moest hij het. Hij deed het alleen om haar. En zij dacht daar nog over, toen zij reeds aan het tafeltje zat, en hen beiden naast elkaar zag. Ru zag èr haar vader een enkelen keer wel eens op aan, dat hij* eenige parvenu-manieren had, al waren die in Indische omgeving minder opvallend. De meeste menschen waren hier immers min of meer parvenus, al was het dan niet in de slechte beteekenis van het woord. Het waren hier wel parvenus maar ter zelfde tijd ook zwoegers. — Lekker gebaad kinderen, vroeg Mevrouw Van Vliet, die in een schoone sarong en kebaja kwam aanschommelen. — Dolletjes, maatje, dolletjes, en dan begon Emmy te vertellen hoe Mr. Sweet en Ru om het hardst hadden gezwommen en om het langst hadden gedoken. — En Mr. Sweet heeft een visch gepakt, vertelde ze, maar die stak hem in zijn vinger, en toen is hij weer ontsnapt. Mr. Sweet begon te lachen, zijn aristocratisch ingehouden, maar vroolijken lach, die aanstak. — O, that was a bit of a stekkelbaars, of zoo iets, zei hij in zijn gebrekkig Hollandsch. Toen merkte Emmy eerst, dat zijn middelvinger sterk was opgezwollen, en voelde meteen, dat oom George haar blik gevolgd had, haar scherp aankeek en dan opmerkte: — O, het zal wel een gewone doorn geweest zijn, die zijn daar veel in het water. — Heeft u zich pijn gedaan, mister Sweet? Yes? vroeg haar moeder. Sweet keerde zich eerst naar George: — No, het was maar een fish. En daarna tot mevrouw: Nee, zoo heel erk was het niet, was een fish met so'een stekkel op sijn nek, stekkelbaars noemde we dat in the Cape Colony. — Pour boy, zei Emmy, het zal toch geen kwaad kunnen, het zal toch niet giftig zijn. Üw vinger is heelemaal opgezwollen. '$*wÈ Sweet lachte en zei: Een beitje!... Emmy haalde verbandmiddelen. Het zou in ieder c geval goed zijn, er wat amonia op te doen. Terwijl zij hem aan het verbinden was, kwam Rudolf. Emmy voelde dat hij nu en dan haar scherp opnam en dat geen beweging en geen woord hem ontging. Telkens als zij opzag, voelde zij zijn donkere oogen op haar gericht en zij kon niet anders dan de hare neerslaan. Ook toevrouw van Vliet merkte op, dat hij stil was en terwijl ze hem theeVinschonk, zei ze er iets over. — Ben je niet lekker Ru? Ru was geen man om zich bloot te geven. Hij schudde eens het hoofd en zei alleen, dat hij wat hoofdpijn had, door het lange baden. — Waarom duik je ook zoo lang onder, merkte oom korzelig op, dat doet toch geen verstandig mensch, en ik zie er niets geen eer in, een gewone kikvorsch kan het ook en nog veel langer... — Zij doken om het langst, Oompje, het was maar een aardigheid. — Ik hou niet van die aardigheden,... is de krant er nog niet, die komt laat vandaag. Van Vliet zat met welgevallen naar zijn dochter te kijken en dacht er over na, hoe jammer het toch was, dat Emmy op het punt stond zich met iemand als Ru te verloven. Dan was Sweet een andere kerel! Kijk, nu praatten ze samen Engelsch, dat klonk toch veel aardiger dan Hollandsch en deftiger ook. — Ik hoor op het departement dat er weer onlusten dreigen in de Lampongsche districten, zei Ru. Van Vliet keek op, wat konden hem de Lampongsche districten schelen, hij deed niet in peper, tenminste de laatste jaren niet meer, en er kwamen over den geheelen archipel immers steeds, nu eens hier dan daar, onlusten voor. Maar hij had nog nooit ondervonden, dat die den prijs der producten ook maar eenigermate gedrukt hadden. — Zoo, zei hij kort, dan moeten ze maar wat van die sloebers doodschieten, dat is altijd een patent middel tegen koppigheid en onwil geweest. — Maar het is om de te zware belastingen, zei Ru. — Zoo, weer om de belastingen ? Ja gek dat zulk tuig meent dat ze geen belastingen behoeven te betalen, iedereen betaalt belasting, ik net zoo goed als een ander... Dus het is onwil. Wat Ru antwoordde, ontging hem, hij was te zeer bij Sweet en Emmy, die liaar verband gereed had en nu vroeg of het Sweet makkellijk zat. — Quite nice and comfortable, thanks so much, dear... — Jullie kunnen wel Hollandsch praten, zei George, dan verstaan wij er ook wat van, en vouwde daarbij de oude krant, die hij nog steeds in handen had gehouden, dicht.. . — Ik dacht dat u las, oom... zei Emmy spottend. — Kom kinderen laten wij nog wat wandelen, sloeg mevrouw voor, die een kleine storm voorzag, het is nog licht genoeg, en kijk, daar is de maan reeds, het wordt een prachtige lichte avond. — Quite right, zei Sweet. — Kwijt rijt, zegt-ie, merkte van Vliet op, versta je dat niet, dat beteekent, met genoegen, nietwaar Mr. Sweet! — Yes, that is it, zei Sweet correct, terwijl hij opstond. We go for a little walk in the moonlight, it is now nice and cool here... — Ferie nijs, praatte Van Vliet na, zeker, ferie nijs, ja, gaan jullie wat wandelen, daar doe je goed aan. Zeg Mr. Sweet, wat zeg je. van zoo'n maantje, hè ? Hebben jullie in Engeland niet, wel ? Ferie nijs. — Splendid moon, meende Sweet enthousiast. — Yes, zei Mevrouw Van Vliet, en omdat zij meende, dat zij niet begrepen werd, herhaalde ze nogmaal: Yes! De maan gluurde met een blasée glimlachje over het berglandschap. — Gekkoo ... Gekkoo Gekkoo! riep een tokkee, die tegen den muur op prooi loerde... en hij herhaalde zijn roep nog driemaal. — Vijf... zes, telde mevrouw, och-maar zes maal, ik had net een wensch gedaan... als hij het zevenmaal doet, komt die uit. Emmy keek haar moeder aan v . zij wist wat die wensch was. De maan glunderde... maar de tokkee bleef zwijgen. IV. Van Vliet bleef met zijn broer alleen op devgaierij. Beiden zaten een oogenblik zwijgend. Zij hadden beiden lust iets te zeggen en wisten dit van elkander, maar niemand wilde de eerste zijn, die sprak. Dan bracht de jongen de nieuwe kranten en stak de lichten op. Tegelijk vouwden zij de bladen open. De gebroeders Van Vliet lazen ieder een eigen krant, meer uit gewoonte dan wel om de ideeën, die deze bladen verkondigden- George keek gewoonlijk eerst de telegrammen door, Willem van Vliet zocht dadelijk bij Indisch nieuws of er niet een der gewone scheldpartijen in zou staan, die de dagelijksche hors-d'oeuvre van sommige Bataviasche bladen vormen. En Van Vliet lachte, hij lacht vol en luidruchtig, sloeg zich van genoegen op de knie. — God, god, nee maar, die is goed ... hoor eens, George, wat schelden ze mekaar weer uit, hahaha: ezel, idioot, afgezogen mangapit, prutsvent van niks noemen ze elkaar, goed is-ie... En dat is nou de redacteur van jou krant, George, afgezogen mangapit, waar haalt-ie het vandaan. Een prutsvent van niks, daar kan die het voorloopig mee doen, ik heb altijd gezegd dat het een prutsvent was, hoe kan je nou toch in godsnaam die krant van jou blijven lezen, waar zóó iemand redacteur aan is . .. der staat nooit iets in. Het is werachtig een prutsvent. George keek op. Hij las zijn blad, omdat hij nu eenmaal gewend was aan de indeeling. Hij kende den hoofdredacteur niet persoonlijk, en het liet hem dan ook ijs-koud, waarvoor deze uitgescholden werd. De meeste hoofdredacteuren in Batavia scholden elkaar in hun kranten uit, het was de dagelijksche pièce de resistence; een krant waar niet eens goed in gescholden werd, scheen leeg van inhoud, omdat het Indische nieuws gewoonlijk schaarsch was. Er was dan ook niemand in Batavia die dit schelden au serieux nam, men wist dat de hoofdredacteuren het gewoonlijk alleen voor hun lezers deden, en het was uitgemaakt, dat de krant, die het hardste kon schelden de meeste lezers had. De redacties kenden hun Indische publiek en de lezers kenden de redacties. Zij waren aan elkaar gewaagd. De hoofdredacteuren scholden pour le besoin de la cause. Het was vaak voorgekomen, dat men twee hoofdredacteuren, die elkaar nog geen drie dagen geleden voor allerlei leelijks hadden uitgemaakt, aan een tafeltje in de soos vond, gezellig te zamen. Iedereen kende de reden van die scheldpartijen, die meestal heel veel jaloezie als achtergrond had en de broers hadden er samen dikwijls hartelijk over gelachen. Maar in de stemming, waarin George nu verkeerde, leek hem het voorlezen een persoonlijken aanval op hem, en hij keek dadelijk onder Indisch nieuws, hoopte daar iets te vinden als antwoord op een gisteren voorgekomen scheldpartij, om dit zijn broer weer voor te lezen. Hij werd niet teleurgesteld. — Poe, het is ,wat, zei hij, weet je, hoe hier die kerel van jouw krant wordt uitgemaakt, hoor maar eens: zoo'n gewezen letterzetter neemt de allures aan van belezen te zijn en moet nog de eerste beginselen van de. Engelsche taal leeren, kent niet eens het eenvoudigste Reuter-telegram vertalen, weet er de ballen van, meneeren, de ballen van. Te lui om een woordenboek open te slaan. Dat denkt dat hoofdredacteur spelen even makkelijk is als het houden van een konijnenfokkerij. Een gewone corrector van 150 gulden in de maand zou het nog beter doen ... Daar kan de jouwe het ook mee doen, Willem! — Ba, vin-je dat nou geestig? Nee, afgezogen mangapit, prutsvent van niks, die is goed, zei van Vliet, de jouwe kan niet eens schelden, hoe wil hij dan hier in Batavia hoofdredacteur spelen, dank toch die krant af. — Jouw hoofdredacteur kan nog niet eens een gewoon Engelsch telegrammetje vertalen, laat hij Mr. Sweet engageeren, dan heeft die tenminste nog een baantje, Hollandsch kent hij genoeg... George zeide dit met een bedoeling en zijn broer voelde de hatelijkheid. Mr. Sweet heeft geen baantje aan een krant noodig, zou ik zeggen, die heeft geld genoeg. — Dat zegt hij, heb je er bewijzen voor?. — Wel goeie god nog en toe, jij schijnt te denken dat ieder die geen vast baantje heeft, ook niet leven kan. Je bent te lang uit Europa weggeweest, me goeie man, anders zou je weten, dat daar een heeleboel menschen rondloopen, die geen baantje noodig hebben. Jij denkt altijd maar aan Indië, jij vergelijkt alles met de toestanden hier, ja, hier loopt bijna niemand rond zonder een bezigheid te hebben, wie hier zit, schraapt de dubbeltjes bij elkaar, om die later op zijn gemak en voor zijn plezier in Holland te kunnen verteren, maar denk je dat iemand maar reizen over de wereld kan doen, De Kaap, Vooren Achter-Indië, Australië en Java kan bezoeken als hij niet rijk is, heel rijk. Wat heb jij toch nog benepen gedachtenkring. George zweeg eenigen tijd. j — Het kan zijn, zei hij ten laatste, misschien heb je gelijk, maar ik ben er nu eenmaal niet voor, iemand waar je niets van weet, dan dat hij Engelschman is, zoo maar intiem bij je over de vloer te halen. Gisteren noodigde je hem uit, ons ook in Batavia te komen opzoeken. Dat je met hem in een hotel omgaat, dat kan er bij mij door, maar hem dan nog uit te noodigen ook... — De Posten, de De Wits en nog verscheidene anderen hebben hem ook uitgenoodigd, dat is heel gewoon, daar zie ik niets in. Weten die meer van hem af dan wij? Moet je nu precies weten wat iemand doet of laat, voor je hem eens bij je aan huis noodigt? Kom nou. Wat weten wij van de andere menschen af, die bij ons aan huis komen, weten wij waar die vandaan komen? — Nee, maar we weten tenminste, wat ze nu doen, en wat ze waard zijn. — Dat weten we van Sweet ook, wat hij doet? Wel hij reist voor zijn plezier de wereld rond. En ' wat hij waard is? Ik herhaal, denk je dat zoo maar reisjes rond de wereld maken kan, zonder dat je er geld voor hebt... George maakte een ongeduldige beweging, keek even zijn broer van terzijde aan, zei dan. —Hoor eens, je weet heel goed wat ik bedoel. Als hij hier alleen kwam om jou te leeren een Engelsche sigaret te rooken, zou ik er niets van zeggen. Maar jij hebt andere bedoelingen, je hebt er spijt van dat Emmy zich reeds zoo half en half verloofd heeft met Ru ... en het zou je verre van onaangenaam zijn als Mr. Sweet eens om haar hand kwam, als je de schoonvader van een Engelschman kon worden. — Zeg ben je nou heelemaal? — Nee ik ben niks heelemaal, denk je dat ik het niet doorzie, kom nou, je bent de eenige niet in Batavia, die gaarne een Engelsche schoonzoon zou hebben en je zou de eenige niet zijn, die daar droeve ervaringen mee opdeed. Herinner je maar Van Vliet, Sweet en Cy. 4 eens die geschiedenis met de familie Ter Wolde ... t)ie keken niemand meer aan, toen zij een Engelsche schoonzoon hadden en twee jaar na het huwelijk bleek pas dat de schoonzoon in Engeland ook reeds getrouwd was en het huwelijk daardoor ongeldig werd. — Ja maar dat was een uitzondering, oplichters heb je overal, zoowel hier als elders en heusch niet alleen onder de Engelschen, ik zou juist zeggen, daar komen ze bet minste onder voor ... — Zoo, zou je zeggen ... Best, als je dan alleen maar een beetje rekening houdt met je kind, het kan heel goed zijn, dat alles wat hij over zijn bezittingen in Engeland vertelt, waar is, maar als je op een huwelijk tusschen die twee aanstuurt, neem dan eerst eens fatsoenlijk informaties. — Wat ben jij toch een ouwe zuurzak, George, wat zie jij alles toch akelig zwart. Je kan Mr. Sweet niet uitstaan, dat merk ik aan alles, jij hem niet, en hij van de weeromstuit jou niet... is het niet zoo? — Ik heb een antipathie tegen hem, dat is nu eenmaal zoo. Ik heb tenminste de Engelsche ziekte niet, zooals jullie en zooals half Batavia ... — Goed, dan heb ik de Engelsche ziekte wel, maar laat me nou maar lezen... Het resolute gebaar waarmee Willem van Vliet zijn krant openvouwde moest George overtuigen dat zijn broer het eerste half uur niet meer ge- stoord wenschte te worden, maar nog geen vijf minuten daarna, begon hij weer te lachen: — Hahahaha, lees eens hier, nu krijgen de Hollandsche kranten er weer van langs, pruljournalistiek, oudewijvenkranten, zemelaars, hier lees zelf eens, het is een lang stuk... en geef me jou krant dan even hier... ik heb deze al uit. Staat nooit wat in die kranten, hè? Terwijl zij elkaar de bladen overhandigden, zagen zij elkander even in de oogen. En ze glimlachten. Willem van Vliet schudde eens even met het hoofd, George moest het niet zoo kwaad opnemen, ze zouden er geen ruzie om krijgen, hoor... broers, nietwaar? Uit den donkeren tuin klonk de stem van Emmy, ze sprak Engelsch. Van Vliet luisterde er even naar en knikte dan tegen George. — Ze kent het goed, hè, kwijt rijt... Haar Engelsch is ^n órde. Kwijt rijt! V. Emmy en Ru wandelden samen langs den eenzamen sawahweg. Ru had haar hand genomen, dïe zij in de zijne liet. — Emmy, van jou had ik dat niet gedacht. Zij wist heel goed wat hij .bedoelde, maar zou geen vrouw geweest zijn als ze niet even verwondering had geveinsd. — Wat bedoel je? — Dat je koket was, zöö koket. — Zoo? Ben ik koket, en waarmee dan? _ Weet je dat niet, kom wees eerlijk, je hebt als meisje zulke goede kwaliteiten, toon nu niet enkel je slechte. Je veinst en dat is niet je mooiste karaktertrek... al is het een beetje vrouwelijk. Emmy lachte nerveus. — Als Ru even bleef zwijgen, zei ze: — Kom, biecht op Pa. Je hebt wat op je hart, je bent soms net een ouwe Pa, weet je dat wel ? Wat heb je? . _ Die Mr. Sweet, Emmy. Sinds dié man in ie leven kwam, is het niet meer tusschen ons als vroeger. Zeg nu niet neen. Het is zoo. Laten we de dingen zien, zooals ze zijn, ik ben heel kalm, dat zie je al kookt er iets in me hier, haat en jaloezie. — Staat je mooi me zoo weinig te vertrouwen. Maar ik zeg je, dat je je vergist. Ru zag haar ernstig aan. Hij hield van Emmy, meer dan hij zelf begrijpen kon, en zelfs kleine gebreken zag hij gaarne over het hoofd, omdat er ook zooveel goeds in haar stak, dat er in de omgeving, waarin ze leefde, nooit goed uit had kunnen komen. Hij kende elk van haar gebreken, wist dat zij een hoogvliegstertje was, dat ze graag chic deed, en voor vol wilde worden aan gezien. En dit nam hij haar het minst kwalijk. Het was immers de fout van alle totoks. — Ik vergis me niet, Emmy, ik zie en voel meer dan jij denkt. Maar ik ben niet boos op je. Op jou niet, jij bent de schuldige niet. Ik hou te veel van je, om dat niet te zien. Lieve kind, je bent je zelf niet, je leeft in een roes, sinds jij, of liever gezegd, sinds je ouders dien Mr Sweet ontmoetten. Hij heeft invloed op jou en op je vader, een invloed waar je je zelf geen rekenschap van geeft, maar die des te gevaarlijker is .. . Emmy keek nerveus naar hem op. Wat was hij toch anders dan John, altijd zoo ernstig en correct; Ru scheen meer een vader, ook al was hij jong, slechts even in de dertig, en John die nog wel zes jaar ouder was, scheen dikwijls nog een vroolijke jongen, een boy om ntee te stoeien en te dollen. Zoo ernstig klonk zijn stem, toen hij voortging: — Ik geloof Emmy, dat ik je te jong heb ontmoet, dat ik je te jong heb willen halen uit je meisjesleven. Welke ervaringen heb jij nog opgedaan. Ik wilde je dit zeggen, Emmy, het is moeilijk voor mij, maar het is toch het beste, dat ik het je direct zeg... ik zou, als je iemand anders liefhad, je niet in den weg willen staan. — Maar dat doe ik immers niet, Ru, hoe kom je daarbij. — Emmy, als ik zeker wist dat je iemand anders liefhad, zou ik je niet in den weg willen staan, vergeet dat niet. Daar komt mijn trots en mijn verstand tegen op. Ik wil, dat je dat weet, bij de overweging van verdere stappen, die je misschien doen zult. Alleen wil ik je ernstig waarschuwen voor toegeven aan een gril.. en voor dien Mr. Sweet. Met een ruk bleef Emmy staan. — Maar je bent gek, wat bezielt je eigenlijk. — Ik hoef niets te zeggen Emmy, ik heb genoeg gezien, ik geloof niet, dat je van dien Mr. Sweet houdt, maar je laat je in ieder geval door hem beïnvloeden. Ik vertrouw hem niet, er is iets aan hem wat duister is, er zijn leemten in de verhalen, die hij ons opdischt... %r — Maar ze zijn interessant. — Dat zijn ze. Maar waar?' — Ru, ik geloof dat je bezig bent kwaad van Mr. Sweet te spreken en dat achter zijn rug. Dat valt me tegen van je ... — Als je wilt, zal ik hem hedenavond in zijn gezicht zeggen, wat ik van hem denk, ik heb dat niet gedaan, omdat jullie er steeds bij waren en ik het weinig opgevoed vond, in bijzijn van dames scènes te maken. — Nee, doe dat maar niet. Zij staarde even in gedachten voor zich uit. — Doe dat maar niet... Waarom zou hij dat alles jokken, hij heeft daar toch. geen belang bij? — Misschien wel. En je weet heel goed wat ik bedoel, nee, schudt nu maar niet met je hoofd, je weet het heel goed, mijn instinct zegt me, dat hij niet eerlijk is. — Wat ben je kwaaddenkend, Ru, ik zou bijna zeggen ... Ru legde zacht zijn hand op haar mond: — Je moet nge niet zulke leelijke dingen in mijn gezicht zeggen, Emmy ... ik weet wat je zeggen wou ... ik ben Indisch, hè? Er vloeit Indisch bloed door mijn aderen en dat zou mij wantrouwend maken. Och, wij Indischen zijn natuurmenschen, minder nuchter dan jullie Hollanders. Wij luisteren nog stil naar de stemmen die in ons spreken, voorgevoelens, verdenkingen, vermoedens. Waarom mag dat niet. Wij zijn in zoo heel andere omgeving opgegroeid, dan totoks, daar in het nuchtere en zakelijke Holland. Och, als kinderen hebben wij immers al geluisterd naar de verhalen over Goendoeroewoes en Kortjatjies, over goede en kwade geesten, ons verteld in de bijgebouwen door schuwe vreesachtige en bijgeloovige baboes. Wij hebben ze geloofd. Wij zijn geheel in de Indische stemming opgegroeid. Het zijn allemaal dingen, waar jullie nuchtere import-Hollanders om lachen. Bijgeloof, voorgevoelens; jullie hechten er niet meer aan, omdat jullie, die in nuchter weten, al vroeg verdrongen hebt. Daarmee is een zesde en zeer nuttig zintuig afgestompt.. . Jullie beoordeelt alles alleen na kennisname der feiten, weet niet meer wat instinct is. Wij Indo's bezitten dat nog. Alle wezens der natuur is de gave van het instinct mee gegeven, alleen de nuchtere Europeanen hebben het weggedoezeld in beter weten... in practische overwegingen. Als hij zoo sprak was hij haar steeds het liefst, en onwillekeurig luisterde ze naar hem. — Geloof jij aan goede en kwade geesten, Ru? vroeg ze. Nu moest Ru even glimlachen, daar kwam het oude romantische meisje weer boven. Maar hij wilde zich niet van zijn onderwerp laten afbrengen en zei kort. — Daar gaat het niet om, ik weet wel dat er kwade geesten onder de menschen zijn. Die Mr. Sweet is er een. Emmy moest even lachen,... die vroolijke^ altijd lachende John zou er een zijn?... — O, Ru wat ben je Indisch. Ze kon niet nalaten het nog eens te zeggen,... echt Indisch, altijd gereed tot verdachtmaking. — Goed, maar weet je wel, dat ik mij soms gelukkig voel ook Indisch bloed in de aderen te hebben, als ik zie hoe een zeker soort volbloed Hollanders hier leven? Ik bedoel dat soort, dat deftig wil zijn, probeert te zijn, hier voor chic wil doorgaan, terwijl ze vroeger, Zondags driehoog in hemdsmouwen, achter de ramen zaten te zingen en in een vuile burgerlijke straat staarden. Het soort dat de mattenklopper voor de tennisracket verruilde. Emmy bleef luisteren, ofschoon zij voelde wat Ru bedoelde... En hij ging voort. — Weet je hoe ik zulk soort lui zou willen noemen ? Sambal-aristocraten, Tropenadel. Sinds ze sambals gegeten hebben, willen zij op hun manier ook aristocratisch zijn. Je kent toch het spreekwoord: Le canaille de 1'Europe, c'est la noblesse de 1'Orient. Dat is nou Tropenadel! Een groot deel van de Indische aristocratie. En dat wil dan op ons Indo's neerzien, op families die soms al eeuwen de werkelijke pioniers van Nederland waren. En op deze afgeven, omdat ze heel goed voelen, dat ze voor een groot deel in beschaving toch zeer bij hen achter staan. Dat is nu ook het soort, dat dubbel valt als ze een Engelschman zien en met hem mogen omgaan... — Sloeg, wat je daar zei, ook op mijn ouders, Ru? Je bedoelt dat die ook sambal-aristocraten, ook Tropenadel zijn, hè? Ru schrok even, maar kalm ging hij door. — Ik sprak hier niet van je ouders, ik sprak in het algemeen en over Mr. Sweet in het bizonder. — Weet je wel dat je me beleedigt? — Dat wil ik toch heusch niet Emmy, jij bent hier geboren, op jou slaat het volstrekt niet. Jij bent meer Indisch dan je denkt. Jij bent een van degenen, die zich in Holland niet meer thuis zouden voelen. Maar wat dien Engelschman betreft, jij verkeert ook in den rqes, jij vindt het ook heerlijk dat een Engelschman notitie van je neemt, het is bij jou ook den heelen dag Sweet voor en Sweet na. Emmy voelde dat het bloed haar.naar de wangen schoot, en driftig viel ze uit: — Neen, je vergist je Ru. Ru, die haar opmerkzaam had gadegeslagen, had ook den gloed over haar wangen zien slaan. Hij greep haar polsen en zei hartstochtelijk: — Dan is het liefde. Je houdt van dien man. Met een ruk bevrijdde Emmy zich, eerst poogde zij in een schaterlach uit te barsten, maar dan sprongen haar de tranen in de oogen. — Je bent gek, zei ze, gek ben je. — Zeg op, ik wil weten wat het is, Emmy. — Niets is het, niets, die man laat me absoluut koud en onverschillig, maar als je zoo akelig jaloersch wil zijn, dan kan ik het niet helpen. Ik hou van jou, van jou alleen, maar nee, nee... Zij barstte ineens in snikken uit. — Ik weet het ook niet, ik weet het niet, die man enerveert me zoo. Ru stond haar zwijgend aan te kijken. — Kijk me niet zoo aan Ru, je moet niet boos op me zijn, nu ik eerlijk ben, ik hou heusch van jou, van jou alleen, als ik dien man nooit ontmoet had, zou ik enkel en alleen aan jou , gedacht hebben, en steeds aan jou, nu merk ik alleen heel dikwijls het verschil tusschen jullie beiden op, hij is zoo vroolijk, zoo prettig in den omgang, het is heerlijk naar hem te luisteren, en jij bent zoo anders... die man enerveert me soms zoo ... en toch weet ik het zeker, dat ik niets om hem geef, dat ik van jou alleen houdt,, van jou alleen. Emmy voelde, dat ze meende wat ze zei. Ru stond haar weer stil aan te zien, dan nam hij zacht haar handen en zei 5 — Ik heb medelijden met je Emmy, meelij, lilt geloof dat je er niet ver af ben een groote dwaasheid te doen. Het zou zoo jammer zijn, zoo heel jammer, voor jou ... Hij wachtte even op een antwoord en toen het stil bleef, vervolgde hij: — Ik weet eigenlijk niet of het op mijn weg ligt, je daar van af te houden. Als ik dat poog, zal je denken dat het egoisme is, jaloezie ... en je hebt strakt nog veel leelijker dingen gezegd ... het is het beste, dat ik je dit met jezelf laat uitmaken... je moet zelf weten wat je doet, ik ben niet van het soort dat om liefde kan smeeken. Ik hou van je, dat weet je en wil alles doen om je gelukkig te maken,... maar daarvoor wil ik zelf niet ongelukkig worden, dat zou dwaasheid zijn, ik wil een vrouw hebben die ik moet kunnen vertrouwen en die ik niet den heelen dag moet naloopen om op te passen, dat de een of andere man haar den een of anderen dag niet eens „enerveert". Je noemde het zelf zoo. Ik moet overmorgen op dienstreis en jullie blijven nog twee weken hier. Dan heb je voldoende tijd om met jezelf te rade te gaan. Denk eens kalm na, als je op dien Sweet verliefd wordt, dan zal ik je niet in den weg staan ... overigens vertrouw ik, dat de keuze tusschen hem en mij niet moeilijk zal zijn. Emmy voelde dat er waarheid was in zijn woorden, dat zij zich werkelijk meer met den Engelschman, dan met haar aanstaanden verloofde had afgegeven, dat zij schuldig was, maar zij wilde het niet toegeven. En zij voelde zich tevens in haar trots gekwetst. Gaf hij dan zoo weinig om haar, dat hij haar kalm de keuze liet, mij of hem. O, hij was. toch een echte Indo. Zij had nu een gevoel of zij hem haatte en tegelijk wist ze, dat ze nu ineens meer van hem hield dan voorheen, toen zij zoo heel zeker van hem was. Zij gaf immers niets om dien Sweet, hij was alleen een leuke en gezellige kameraad, hoogstens een tennisflirt, een man, die Verliefd op haar scheen en wiens correcte aanbidding zij zoo gaarne om zich voelde ... Zij gingen eenigen tijd stil naast elkander tot nabij het hotel. Dan zei hij ineens ... — Dus willen we dat afspreken, Emmy? Zij greep zijn arm. — Kan je die dienstreis niet uitstellen ? — Ik zou het kunnen, maar ik acht het overbodig, ik zou er andere menschen allerlei last door bezorgen en ik wil mij deze opdracht ook niet gaarne laten ontglippen. — Als ik hét je nu vroeg. — Als je het me de vorige week gevraagd had, zou ik het zeker hebben gedaan, nu ik echter gezien heb, dat je je hier niet hoeft te vervelen, geloof ik zelfs dat het beter is, dat ik ga en je alleen laat. Het kiezen zal je dan veel lichter vallen. Ik blijf ook maar veertien dagen weg, blijf een week in Deli en ben dan weer hier. We zien elkaar dan te Batavia terug en je weet veel meer ovér jezelf. — Ru, je spreekt onzin, ik houd van jou, dat weet je heel goed. — Jij scheen het anders niet te weten, naar je houding te oordeelen. — Van keuze is geen sprake. — Des te beter ... — Zie je, jij houdt niet van me, welke man zou zoo redeneeren. — Een man die geen dwaas is. — Maar ik heb toch nooit gezegd, dat je dwaas bent, Ru. — Maar wel mij ernaar behandeld, een heele week al. — Ru als je zoo heengaat, zal je er spijt van hebben. — Ik ga werkelijk. Het is beter dat je eens alleen staat en zelf oordeelt... Hij reikte haar de hand, zij stonden voor de groote trap van het hotel. Een oogenblik dacht zij erover hem zacht te smeeken toch maar niet te gaan en zij wist dat hij toe zou geven, maar dan kwam Mevrouw Post de trappen af, zei iets over het weer, dat er misschien een onweder komen zou, en om zich een houding tê geven, reikte zij ook Ru de hand tot afscheid. — Spijt zal je er van hebben, zei ze zacht. — Ik denk van niet. Met vlugge schreden ging hij de galerij af in de richting van zijn kamer. In den tuin zag ze Mr. Sweet komen met Tootje Post. Zij hadden getennist. Hij riep iets van verre, maar zij deed öf zij het niet hoorde, en ging de trappen op. Zij hoorde nog een gillerig lachje en het hooge gemaakte stemmetje van juffrouw Post en ergerde zich erover. VI. Het was laat geworden dien avond. Na tafel was men naar de conversatiekamer gegaan waar de dames onder leiding van Mr. Sweet hadden leeren biljarten. Volgens Sweet moesten alle Engelsche dames uitstekend kunnen biljarten. Er was veel gelachen en er waren eenige gaten in het kleed gestooten, die door den hotelhouder met een zuur gezicht waren opgenomen. Ondanks de protesten van Mr. Sweet, had van Vliet den hotelhouder gezegd, die kosten op zijn rekening te zetten, 't kwam er bij hem op zoo'n kleinigheid niet aan. Nu v zat men nog op de galerij voor de kamers en de dames hadden wegens de groote koelte een mantel omgeslagen. Sweet had zich bij de Van Vliet's gevoegd en een dringende uitnoodiging van de familie Post om bij hen nog een uurtje na te komen babbelen, afgeslagen. Van Vliet was daar trotsch op en Mr. Sweet werd er hem te sympathieker om. Hij rookte een van Sweets sigaretten en meende het zeer noodzakelijk hem eens over die Posten in te lichten. — Kale lui, zei hij, hebben geen cent, alleen schulden. Wat heeft die meneer Post er nu aan, dat hij meester in de rechten geworden is? Niks! Was Post maar liever in den handel gegaan, zooals hij, dan kon je nog eens een gulden uitgeven, zonder dien eerst driemaal om te draaien. Maar die Posten, dat omdraaien deden ze niet eens, het geld liep hen door de vingers, zoo gewonnen zoo geronnen, en nog wel eens wat meer ook. Ze zaten diep in de schulden. Had Sweet niet gezien hoe die zoon zijn dochter het hof maakte de eerste dagen voor Verkerk er was? Nee? Nou maar dat lag er dik bovenop, natuurlijk niet om haar, maar om haar geld, dat lag er nog dikker bovenop. Je moest in zoo'n hotel wel met zulke lui omgaan, maar in Batavia zag hij ze liever niet. Ze reden nog altijd in een oude auto, die je op een uur afstand kon hooren aankomen. Zeg, had Sweet zijn nieuwe Hudson al gezien, prachtwagen hè, dat haaide op zijn gemak de Poentjakhellingen, en je zat er in als in een clubfauteuil. Nee, van die ouwe karren, die zoo rammelden als dat ding van Post, moest hij niks hebben. Een mensch moest met zijn tijd meegaan ... Mr. Sweet knikte: — Mama in England juist gekoekt een Daimler, ook mooi car, zij feel van auto houden, so snel and comfortable, er zijn heel fijne autowegen in England! Van Vliet haastte zich dit te beamen. — Nou en óf, zei hij. Het stond immers altijd beter net te doen, alsof je alles wist, en hij liet er daarom dadelijk op volgen: — Zeker, dat begrijp ik, paarden zijn al zoo'n beetje uit de mode. Wie rijdt er nou nog met paarden, nietwaar? — Oh, we like horses in England, zei Sweet en meteen vertaalde hij zijn zin in het Hollandsch: — Wij houden feil, van paarden in England, you see, maar cars zoo feil sneller... en ... — Tijm is monnie, zei Van Vliet en keek meteen naar George om te zien of die het wel gehoord had. George had het gehoord. Hij vroeg als terloops: — Mr. Sweet, is dat kasteel van uw mama ver van Nottingham, u zei toch bij Nottingham, niewaar ? Van Vliet maakte een ongeduldige beweging, daar had je dien George weer, als hij het maar eenigszins lappen kan, zat hij Sweet altijd uit te hooren. Maar Sweet knikte heel vriendelijk en zei: — Not so far, only half uurtjen, in motorcar. hoopen feil langer maar Mama niet gaarne te voet loop... — Bent u van plan later naar uw kasteel terug te gaan, Mr. Sweet? Sweet glimlachte minzaam: — Not sure, you see, missckien later, als kenoek fan reizen, nou nog jong, liefer nok wat reizen door de wereld. — U hebt er al heel wat van gezien, merkte Mevrouw Van Vliet op. — Not yet genoek, heb kesien South-Africa, fine country, Australia, British India, en dan natuurlijk Van Vliet, Sweet en Cy. 5 Europa, but wou nou naar China and Japan, for eenigen tijd, om study maken oude kunst en history daar. — Hoe interessant, zei Emmy en keek Ru daarbij aan, hoor je dat Ru, Mr. Sweet gaat spoedig naar China en Japan... Rudolf stak een sigaret op, knikte ten teeken dat, hij het gehoord had. — En komt u dan nooit hier terug, Mr. Sweet, vroeg Mevrouw, en er was onrust in haar stem. — Weet nog niet, that depends feil dingen. — Wat zeit-u ? — Excuse me. Dat hangt fan feil dingen af. — Oh Mr. Sweet, vertel u nu eens van die schipbreuk in de Walvischbaai, hoe is dat afgeloopen. — O ja vertelt u dat eens, viel Mevrouw bij. — Oh you mean that time in the Walfishbay, now, we were going naar Cape-Town, kregen fliegende storm, heil of a weather, toen de ship stooten op een rots, die niet op kaart, you see, and snel gesonk. De lifeboot was soo foll dat ook omsloek, captain verdronk en ook first officer sunk, ik swom naar ander boot, nerkens meer te sien, en ook keen land. Ik sei tot myself, well John, that is the hardest time of your life... — Tijm is monnie, viel Van Vliet weer bij. — Toe pa, stil nu, zei Emmy die tot achter haar ooren rood werd. Ik swimme,... swimme, ging Sweet voort, swimmende deed ik my coat af, soo much beter. Vier uur wij swimme, naast mij een bootsjong, good little boy, toen was morgen en wij sagen rook-van kraaldorp op kust. We were saved ... Ik nog lang swimme, toen foei grond under my foeten. Die nacht wij sliep in hut van kraaldorp, en fan al die mensch maar fier saved ... gered,' I mean — Hoe intressant, en was u toen niet angstig en ziek, informeerde Emmy belangstellend. — Not a bit, only a bit feverish eerste dagen what is that in Dutch feverish. — Koortsig, vertaalde Emmy. — Juist, kortsik ... Maar very good time daar gehad, duurde fier weeks foor nieuwe boot ons haalde. — Wat spreekt u toch uitstekend Hollandsch, Mr. Sweet, u bent ook heelemaal niet zooals de meeste Engelschen, die nooit een vreemde taal willen spreken, en zeker geen Hollandsch, zei Emmy. — Dat geleerd in Cape-Town, Miss Van Vliet, daar meer dan jaar kebleef en daar feil Hollandsch kesprook met Boers, fine fellows, groot fout van England, die Boer-war! — Nou, meende van Vliet, dat heb ik ook altijd gezegd, en ze hadden het ook niet gewonnen, als der geen verraad in het spel was geweest. Wij Hollanders hebben toen Kruger nog bevrijd, met de Gelderland, weet je dat? Sweet knikte, met een fijn glimlachje om de lippen. — Och man, wat heeft dat er nou mee te maken, maande Mevrouw aan en heeft u zich niet verveeld meneer Sweet, daar in dat kraaldorp? — O, no, not at all, daar was military post, veel kejaagd, you see, met officers, fine fellows ... antilopes, leeuwen ... — Olifanten ook, vroeg Van Vliet. — No, olifanten wij feil kejaagd in British India, dat was mooi job, soms heile nackten we moest loop ... in the woods ... — Was u ,dan niet bang 's nachts? vroeg Emmy en huiverde. Rudolf had zich tot nu toe niet in het gesprek gemengd, al had hij zich voortdurend geërgerd aan de groote belangstelling waarmee de verhalen van den Engelschman werden aangehoord. Nu zei hij voor de eerste maal: — Dat gaat gewoonlijk 's nachts Emmy, jagen op olifanten, want overdag slapen die slimme loeders op de boomen, nietwaar Mr. Sweet. — How do you mean? — Wat op de boomen, vroeg Mevrouw naif. — Die olifanten van Mr. Sweet. — Jassis hoe flauw, Ru, zei Emmy. Maar Sweet had zijn antwoord reeds klaar: — Altijd beter as ambtenaars, Mr. Verkerk, die slaap overdak op lessenaars ... Ru stond uiterlijk zeer kalm op, hij keek even het gezelschap rond, als wilde hij goeden nacht zeggen, dan zag hij met een spottend glimlachje naar den Engelschman: — You are right, Mr. Sweet, maar wij weten hier ook hoe je olifanten jaagt... — hij bootste verder het dialect van Mr. Sweet na —, wij ook hier schiet olifants en wild swijns. Well, ik heel wat avontuur, laatst bij jagen in Krawangsche, ik zie wild swijn, beest spert muil open, ik schiet erin, you know, en wat doet dat swijn, draait sick snel om, kogel van achteren er weer uit. Au, net in mijn oog, au, you know, ik soo'n oog... heilemaal opkeswollen! Sweet had, zoodra hij merkte dat de Hollander hem er tusschen nemen wilde, gedaan of het verhaal niet tegen hem gericht was. Hij had langzaam uit zijn zak een sigarettenkoker gezocht en was nu bezig op den nagel de tabak naar een zijde te tikken ... Ru bleef hem even aanzien, als wachtte hij een antwoord en toen Mr. Sweet kalm lucifers zocht en de sigaret aanstak, zei hij tot Emmy: — Ik ga nu slapen, Ömmy, moet morgenochtend al vroeg weg, ik ga met de auto over den Poentjak naar Buitenzorg, zie ik je dan nog? Wij vertrekken om zeven uur... Ben je dan al op ? Emmy wist door den uitval van Verkerk niet dadelijk wat te antwoorden, maar toen zij hoorde hoe pijnlijk de stilte bleef, zei ze eenigzins luidruchtig. — Natuurlijk zal ik op zijn, ja we zien elkaar morgen nog. Zij maakte aanstalten om op te staan en als gewoonlijk nog even op de voorgalerij met hem te praten, maar op een wenk van haar vader bleef zij zitten. Ru was even blijven staan, als verwachtte hij nog, dat zij hem volgen zou ... dan keerde hij zich tot Mr. Sweet, zei met een sneer: — And you Mr. Sweet, you pas op, dat soo'n olifant niet plotseling omkeer, kon dan veil erger worden! Good night. Toen hij heen was, viel Van Vliet uit: — Wat mankeert die jongen, hij lijkt wel gek. Met een ruk stond George op. — Misschien denkt hij hetzelfde van jullie!... En met groote schreden ging hij Verkerk na. Emmy voelde, dat zij iets verkeerd gedaan had, zij dacht er een oogenblik over hem toch te volgen, maar omdat Oom hem na was gegaan, bleef zij. Maar het gesprek vlotte niet meer, een half uur daarna gingen de dames slapen. — Nog een partijtje ecarteeren, Mr. Sweet, stelde B Van Vliet voor. — A very good idee! vond Sweet. — Yes, fery koet, zei Van Vliet, en samen wandelden zij naar de conversatiekamer. Van Vliet leidde hem met opzet langs het heele gebouw, . opdat, de gasten, die nog op waren, goed zouden zien hoe intiem hij met den Engelschman was. En in de conversatiekamer had hij het genoegen Mr. Post nog te treffen Ven op te merken hoe deze pogingen deed hun aandacht te trekken, om erbij gevraagd te worden. Maar Van Vliet deed alsof hij hem niet zag... — Kale lui, zei hij nog eens tegen Sweet, ze hebben de goedkoopste kamers in het hotel, en een drukte voor zes. Ik hou niet van die geurslaanders, dat slaat geur om hun stand op te houden en geen cent in der zak... geen cent, meneer. Het zijn maar menschen van zevenhonderd gulden in de maand... en wat ben je dan in den Oost... VIL Emmy zag de auto na, die zich daar in de verte en reeds heel klein, over den kronkelenden weg tegen de berghelling naar den Poentjak opwerkte. Zij had gemeend, dat zij Ru's heengaan zou voelen als een verlichting en nu stond het schreien haar toch nader dan het lachen. Zou ze dan werkelijk van Ru houden? Vroeger had ze het zeker gemeend, maar de laatste dagen had ze vaak gedacht, dat ze ook wel zonder hem het leven kon doorgaan, dat ze het weinig voelen zou, als hij ineens uit haar leven verdween. Daar hoog tegen de hellingen reeds kroop de auto. Daar was Ru, en het was alsof iets haar de keel dichtknelde, nu hij heenging. Oom was ook aan de auto gekomen, om afscheid te nemen, maar toen Emmy kwam was hij heengegaan. — Dus over veertien dagen, hè, had Ru gezegd, dan zien wij elkaar in Batavia weer? Zij had geknikt en lust gevoéld hem te kussen, maar dat ging nu niet meer, om den chauffeur, die bezig was koelwater in te gieten. — Zal je dan dezelfde zijn, Emmy? — Maar wat denk je toch, Ru ... wat denk je toch ... — Dat heb ik je gisteren al gezegd, laten we er nu op het laatste oogenblik niet weer over beginnen, ik zal het druk hebben op mijn dienstreis, en zal je houding tegenover mij hier geheel vergeten zijn, als ik terugkom! Dan is alles weer bij het oude, nietwaar? En als je eens meende, dat je op andere wijze gelukkiger kon worden, dan zal ik je niet in den weg staan, Emmy, onderzoek je zelf nog eens, die veertien dagen hier, ben je nog heelemaal vrij, je hoeft pas te besluiten als ik terugkom, is dat afgesproken? — Maar wat denk je wel van me, Ru ... zoo ben ik niet... Toen -zij het gezegd had, wist ze dat ze ter zelfder tijd aan Sweet had gedacht. Waarom drong die zich toch telkens in haar gedachten op. Toen de motor werd aangezet, had hij haar hand genomen en die lang gedrukt. En zij had zijn druk beantwoord. Een handdruk, die een belofte was, voor een zeker weerzien in Batavia ... Dan was.ze achter het hotel om, naar het ravijn gewandeld en op de bank had ze de auto nagestaard. Hier op die plek had ze gisteren ook nog even met Ru gezeten, daar had hij haar vaak gekust. Als Sweet haar kuste, zou zij dan hetzelfde voelen ? Sweet bleef altijd correct, ofschoon hij wel weten moest, dat zij niet boos zou zijn, als hij haar eens kuste... De auto maakte een zwenking, zij zag hem nog eens achter de boomen van een onderneming. Dan was hij weg, en stil wandelde ze naar het hotel terug. Veertien dagen was toch wel lang. Als Ru gewild had, zou hij hier best hebben kunnen blijven, Ru had zelf niet gewild ... In den tuin ontmoette ze haar vader, die naar het postkantoor ging. — Weet je het al, vroeg hij, morgen gaan we naar de Tjibeureum watervallen, een uitnoodiging van Sweet, om acht uur komen de paarden voor... een origineele fellow, die Mr. Sweet... * * Mr. Sweet had het plannetje uitgedacht. Hij had de vorige week alleen een tocht naar den top van den Gedeh gemaakt, en had er interessante verhalen van gedaan. Van het oerwoud, van zijn overnachten in een tent niet ver van den top, en van den zonsopgang, zooals die van den bovensten rand van den krater te zien was. Zoo hoog zou men niet gaan, dat was te vermoeiend voor dames, maar hij had een picnic gearrangeerd bij de Tjibeuruem watervallen, halfweg op den berg. De heeren zouden te paard gaan, de dames in een tandoe volgen. Maar Emmy protesteerde. ijZ in een tandoe, daar werd je zeeziek in, zoo op de schouders van Inlanders, neen, zij kon immers ook paardrijden en er waren dameszadels genoeg in het hotel... Had Sweet niet verteld dat alle Engelsche dames paard konden rijden? Ongevraagd sloot de familie Post zich bij hen aan. Van Vliet wist precies hoe het gegaan was. Mr. Post had het gehoord, dat Sweet bij den mandoer van het hotel, zijn plannen besprak, en was toen ook paarden gaan bestellen en een tandoe voor zijn vrouw. Toen zij den volgenden morgen wegreden, vertrok tegelijk het gezelschap van de Posten, en Tootje Post had naif uitgeroepen: — Oh, how nice, are you also going to the Tjibeureum falls ? Mr. Sweet had goedig geknikt, alsof hij het erg leuk vond, dat het gezelschap grooter zou zijn, maar Van Vliet had het eerste half uur den heer Post straal genegeeerd. Tot deze zijn paard naast het zijne bracht en hem een sigaar bood. Toen had Van Vliet toch gemeend van houding te veranderen en hij was een gesprek begonnen over de politiek. Hij kwam geheel op dreef, toen hij merkte, dat Mr. Post die toch een advocaat was, zijn meening deelde, dat de GouverneurGeneraal Idenburg groote flaters had begaan tegenover de Sarikat Islam. Hij moest van die ethische ophefferij niks hebben, een Inlander was altijd het gelukkigste, als je hem trapte. Het was nu eenmaal een volk, dat gaarne onderdrukt -was, er be- hoefte aan had een meester te voelen, zei Van Vliet. Toen zag Mr. Post bij Tjipanas, waar de zijweg naar den bergtuin Tjibodas begon, zich gedwongen zijn paard achter dat van den heer Van Vliet te brengen en werd het discours gestaakt. Voorop reden Mr. Sweet met Emmy. Ofschoon de weg smal was, hield hij z'jn paard nog steeds naast bet hare. Kranig ruiter, dacht Van Vliet, kon je direct aan hem zien, dat die Engelschman, om zoo te zeggen, in het zadel geboren was, net als alle gentlemannen in Engeland. Kijk, nu begonnen ze zelfs te draven, het leek bijna of de paarden aan elkander vastgegroeid waren zoo dicht liepen zij nevens elkaar. Daarachter volgden de jonge Post met zijn zuster. Van Vliet zag het wel, hoe ze allebei gaarne van cavalier gewisseld zouden hebben, hoe Post al driemaal moeite had gedaan zijn paard naast Emmy te brengen, en hoe Marietje Post smachtte naar het oogenblik dat Sweet zich eens tot haar wenden zou, om haar Engelsch weer te kunnen luchten, maar die Sweet bleef fijn bij Emmy rijden, most niks van ze hebben. Onopgevoede menschen toch die Posten, zich zoo in te dringen. En als ze het je lappen konden, dan spraken ze met Mr. Sweet alleen Engelsch, om te toonen dat ze het goed kenden, en om hem Van Vliet te laten voelen, dat hij het niet kende. Ba, Engelsch, als hij zich ervoor zette, zou hij het in drie weken leeren, je had van die boekjes, waaruit je in drie weken Engelsch kon leeren, dat was nou de heele kunst. Als er wat van kwam ... van Emmy met dien Mr. Sweet, nou verdraaid dan zou hij zich dadelijk zoo'n boekje aanschaffen en je zou eens zien, hoe gauw hij het kende. Hadden ze daar nou zoo prat op te gaan? Een peulschilletje, Engelsch, hij had er al heel wat van opgepikt: Yes, Allright, Senk you, Kwijt rijt, Goed bije,... was dat nou zoo'n moeilijke taal? Een eind achter hem kwamen de tandoes van Mevrouw Post, van zijn vrouw en van George. George had eerst geweigerd mee te gaan, toen had hij den tandoe gekozen, omdat je daarin de minste last van de warmte had, maar nu hij in de verte Sweet voortdurend naast het paard van Emmy zag, dat duidelijk aan de witte pooten te herkennen was, speet het hem toch weer geen paard te hebben gekozen. Mevrouw Van Vliet had al driemaal gezegd, dat het „Oeff, pannas!" was, en mevrouw Post was nu een verhaal begonnen over een ontzettende hitte, die zij eens meegemaakt had op een tocht in het achterland van Padang. — Ondragelijk mevrouwtje, zei ze, het was gewoon ondragelijk. Mevrouw Van Vliet, die er toch eenigszins mee gecoiffeerd was, dat de Posten hen zoo naliepen, en die gerustgesteld was, nu ze zag dat Mr. Sweet geen oogenblik van Emmy week, luisterde vriendelijk en viel nu en dan eens bij met woordjes als: „Kassian!" en „Wel, weL je zou zeggen" en deed daarbij voordurend eau-de-cologne op haar zakdoek, erbij vertellende dat het nog echte 4711 was, door Sweet uit Weltevreden meegebracht,... dat ze het land had aan alle andere soorten. Zoo'n fijn luchtje, nietwaar Mevrouw? Zij had bijna gezegd Mevrouwtje, omdat Mevrouw Post het toch ook tegen haar zei, maar zij durfde nog niet goed. Het was tien uur, toen men in den bergtuin Tjibodas bij den Australische grasboom afsteeg. Mr. Sweet wist veel te vertellen van den grasboom, daar vond je in Australië heele bosschen van, ondoordringbare wouden, bijna zoo dicht als de oerwouden hier. Ze waren dikwijls eeuwen oud. De bedienden schonken limonade en koude thee en een half uur daarna ging men weer op weg, langs het smalle bergpad, dat kronkelde langs de ravijnen en waar het steeds duisterder werd, door het hoog geboomte rondom. De kleine dappere paardjes gingen zonder aarzelen langs diepe afgronden, zetten hun nerveuse pootjes op wortelknoesten, die het pad feitelijk voor wegspoelen behoedden, zonder een enkele maal te struikelen. Sweet had zijn rijdier aan den drijver gegeven, die bij het paard van Emmy hoorde en had nu zelf de leiding op zich genomen. Hij liep liever, zei hij; als Inlanders dat konden volhouden, waarom hij dan niet. En dan lachte hij weer, met iets goedigs in de oogen. Alle Engelschen hadden zooiets goedigs in hun oogen, dacht Emmy. Zij zag op hem neer, terwijl hij zoo naast haar ging, in het flanellen sporthemd, en dito broek, die door een leeren riem om de heupen werd opgehouden. Zou een Hollander zoo'n dracht staan? Die liepen altijd in hun hoog gesloten toetoep-jasjes, vonden het te veel moeite zich met een overhemd te kleeden en hun broeken hingen meestal aan bretels als een zak om hun lichaam. Zij kon niet nalaten met een stille bewondering in haar blik naar Mr. Sweet te zien. Bij Ru dacht ze daar nooit aan, bij hem luisterde zij meer naar wat hij sprak, zijn uiterlijk zei haar weinig. Mr. Sweet was anders, had de gave van de „empty speech", hij kon babbelen over allerlei dingen,, die nooit diep gingen, die niet vermoeiden, die aangenaam aandeden, en waarbij men toch nooit het idee had zich te vervelen. Ru sprak over onderwerpen, Sweet scheen te babbelen over dingen, die hem zoo voor den mond kwamen, en waarnaar men toch gaarne luisterde. Nu zei' hij: — Well, I like to be here with you, so quite alone. Zij merkte nu pas, dat door de vlugheid van zijn gang de andere paarden, die hun snelheid naar dien van de luie drijvers regelden, een groot eind achter waren en zich nog in de laatste bocht moesten bevinden. — Willen we wachten, vroeg ze in het Engelsch. — Ach waarom, u bent toch niet bang, met mij. Voor de eerste maal voelde zij, dat er iets intiems was tusschen hen beiden, zij voelde het, nu ze alleen Engelsch met hem sprak, in zijn toon en in zijn blik. En zij wist ook, dat het haar niet onaangenaam was. Ma had, haar vanmorgen apart genomen en over Sweet gesproken. Zij had gezegd, dat hij een schitterende partij zou zijn geweest, als ze Ru niet kende. Ru was ook een' goeie jongen, maar toch niet te vergelijken met Mr. Sweet. Dat was een gentleman, kon je direct zien. Die laatste woorden hadden haar weer geërgerd, het klonk altijd zoo ordinair als Ma Engelsche woorden verkeerd . uitsprak. Waarom had die dan ook in haar jeugd geen Engelsch geleerd. Er was geen geld, ja,... dat had ze al honderd maal gehoord, maar boe kon iemand nu in de wereld verkeeren, zonder Engelsch te kennen. Iedereen sprak of verstond Engelsch, alleen haar ouders niet. Zij .ergerde zich' erover, zooals zij zich ook ergerde over die poging van moeder om haar te koppelen. Als zij een man nam, zou ze zelf wel kiezen. Zij had gemeend dat Ru wel iets voor haar was, en ze hield ook wel erg veel van hem, maar nu was John toch weer iets anders... — I do like this darkness... zei Sweet. Nu merkte Emmy eerst hoe donker het hier was, zij gingen over den bodem van een ravijn, dat van boven geheel werd afgesloten door zwaar geboomte. Daarboven stond goud de zon, geheel machteloos. Het was er ook kil en vochtig. Nooit drong het licht hier door. — Your blouse is awfully thin, zei hij, are you cold? — Nee, lachte ze,. . . koud in Indie ? En op dit uur? — Maar we zijn hier wel een paar duizend voet hoog, weet u dat wel? U mag straks bij de falls uw mantel wel aantrekken, daar is een hevige tocht door het stroomende water. — Ik heb het nooit koud, zei ze. — Ik wel eens, als je mij erg koud aankijkt, en daar heb je talent voor. De flirt, dacht ze, maar hij was toch een onschuldig soort flirt, een echt Engelsche flirt. Zou ze zoo koud kunnen kijken? — Dus u hebt het niet koud, Miss Van Vliet? — I am quite rig'ht, thanks, willen wè niet even op de anderen wachten? Waarom, hoor maar, daar zijn hun stemmen, ze zijn vlak bij. . Emmy lachte, zij had een oogenblik angst gevoeld, zij wist niet waarom, maar nu tikte zij zelfs met haar rijzweepje den rug van het paard, dat een oogenblik was blijven staan. Van Vliet, Sweet en Cy. g — Jolly place here, zei hij. Zij waren nu plotseling buiten het oerwoud gekomen en stonden weer in het felle zonlicht, op een korte vlakte van wild dooreengestrengeld Indisch gras, dat hen tot hoog boven de hoofden reikte en alle uitzicht belemmerde. De hitte viel, met het zonlicht, nu fel op hen. Weer stond het paard een oogenblik stil. Het ging zelfs een stap achteruit. — Come on, old boy, what is the matter, vroeg Sweet. Het paard stond over alle leden te trillen, de oogen groot, de neusgaten wijd open. Sweet keek er even naar, dan snel om zich heen. Er kwam een rimpel over zijn voorhoofd, dan voelde hij naar den achterzak en mompelde. — Heil! Het paardje ging nog eenige schreden achteruit, raakte met de achterpooten in het riet, sprong weer vooruit en scheen ten prooi aan een hevigen angst, die zich ook aan Emmy mededeelde. — Wat is er, vroeg ze bang, terwijl zij pogingen 4eed haar evenwicht te bewaren. — Hij is bang voor iets, zei Sweet en zag weer om zich heen, scheen met de oogen te zoeken in het hooge gras ... — Wat, wat, o, toch geen tijger? Sweet schudde geruststellend het hoofd, maar dan zag ze toch weer zijn oogen het riet afzoeken. Emmy wist dat hier in de bergen zelden of nooit tijgers voorkwamen, het was twee jaar geleden, dat er in de buurt voor het laatst een was geschoten, die, naar men meende, verdwaald was uit het Bantamsche. Maar die zeldzame keer zou zich kunnen herhalen. Met een gevoel van verlamming door angst, liet zij zich van het paard glijden. Sweet ving haar op, zette haar met een glimlach op den grond. Maar uit vrees bleef ze zich aan hem vastklemmen. Ineens lachte hij luid en wees op het bijna onkenbaar geworden lijk van een dier, dat op eenige meters voor hen in het gras lag en omgeven was door een zwerm vliegen. — Dat was het, zei hij, het beest is door de stank schichtig geworden, paarden houden niet van lijkenlucht, het is zeker ook een paard ... dat verklaart zijn angst nog meer. Emmy voelde nu eerst, dat ze nog altijd dicht tegen Sweet stond aangedrukt, een hand op zijn arm. Hij zag haar aan met een lach, zij voelde dat zijn hand zich om haar schouder legde. Zij boog het hoofd wat achteruit om een kus te ontgaan ineens klonk een vroolijk lachen. — Zeg, zeg, zeg, nee maar, jij bent er gauw bij, riep Van Vliet, nee maar, die is goed, dat rijdt een eind vooruit om zoentjes te geven, jullie Engelschen zijn handige jongens, zeg, nee maar, die is goed... Van Vliet liet zich van het paard glijden en stond om beurten van de een naar den ander te zien... Emmy had zich losgemaakt en zei in de grootste verwarring... — Maar Pa, er is niets, er is niets... ik was alleen bang ... — Nee, ik zag ook niks, hahahaha, ook niks, zoo'n kleine stiekemert. — We dachten, dat er een tijger was, vader... — Ja, een tijger met een sporthemd aan, hahahaha, die is goed, dat had ik achter jou niet gezocht kleintje ... en achter hem daar, — hij prikte Sweet met den vinger in den buik — ook niet, die is goed daar zullen de anderen van ophooren zeg ... — Maar pa, ik wil niet, dat u erover spreekt, er is niets, niets, o, belooft u me, er is niets, het paard was bang. — We dackt een tijger, Mr. Van Vliet, but was een kreng, daar ligt hij, dead horse ... paard, daarvan paarden bang,... zei Sweet heel kalm en haalde meteen een sigarettenkoker uit den zak, offreerde er een aan Van Vliet. Van Vliet keek hêm glunderlachend aan. — Nou, nou,... hij prikte hem weer in den buik ... nou van jou, hè, sla ik niet af, lekkere dingetjes, fijne dingetjes, laten zich wel rooken, hè... Emmy werd door den toegeschoten inlander weer op het paard geholpen, reed weg. — Have a match, zei Sweet, en hield hem den lucifer voor. Van Vliet glunderde van plezier, trok in wel- behagen de rook der sigaret tot diep in zijn longen, liet die er door zijn neus weer uitgaan en zei: — Wel wel, hahahaha, dat ik Engelsche sigaretten nog zoo graag zou lusten ... en hij daar... ik zal maar John zeggen hè, jij John, Hollandsche meisjes. Lollige pisang, jij, daar zullen we het nog eens over hebben met zijn tweeën, wat? Godallemachtig waar is me paard... o nee daar is het al, ook ervan door gegaan. Ook schrik voor een tijger? Ja, der zitten hier tijgers, kom nou, nee, dan moet je het Bantamsche in, ho, beest, het is maar een kreng ... De Inlander die het dier had opgevangen, had moeite het in bedwang te houden, toen Van Vliet weer opsteeg. — Waar is jou beest, vroeg hij Sweet, die kalm was blijven rooken. — Here it is!... De Inlander bracht het. De jongelui Post die nu ook uit het bosch kwamen, begrepen er alleen uit, dat Sweet en Van Vliet waren afgestapt om een sigaret op te steken. — Lekkere dingetjes, hoorden ze Van Vliet weer zeggen..., — maar overigens is het kwijt rijt hoor, lollfge pisang jij, kwijt, rijt... ferie koet! Ver vooruit reed Emmy, het bloed fel in de wangen van schaamte en van verwondering over zichzelf. Zij voelde nog de warme hand op haar schouder, doorleefde als iets prettigs de angst waarmee zij zich eerst tegen hem had aangedrukt, en later zijn mond had ontweken. Bij de watervallen bleef zij moedwillig en voortdurend in gezelschap van Marietje Post, wandelde gearmd met haar tusschen de beekjes, liet zich door de jonge Post de vleeschetende plantjes toonen en zag niet meer om naar Mr. Sweet, die bij de oudere dames zat én daar vertelde van den schrik van hét paard, en van Emmy, die gemeend had, dat er een tijger was. — O god, ik had de doodstuipen op me lijf gekregen, zei mevrouw Van Vliet, wat gelukkig dat ik achteraan kwam, als ik het geweten had, was ik niet verder gegaan ... Mevrouw Post keek eens naar Mr. Sweet om op te merken, wat die wel van dat „doodstuipen" dacht, maar Sweet rookte zijn sigaret, scheen het niet te hebben gehoord. Hij begon een verhaal van een tijgerjacht in Britsch-Indie op olifanten, hoe hij zijn revolver vier maal had moeten afschieten in den muil van een tijger, die op den rug van den olifant gesprongen was, en zijn klauwen diep geslagen had in het vleesch van den Hindoe op den kop. Mevrouw Van Vliet kromp ineen van angst en bleef kijken naar de handen van Mr. Sweet, die bijna in den muil van een tijger waren geweest, en daar viermaal in hadden geschoten. Van Vliet zat bij Mr. Post, had het weer over de Sarikat Islam, maar dacht onderwijl:... die Rudolf Verkerk kan doodvallen, Mississ Sweet, dat klonk heel anders. En hij, schoonvader van een Engelschman! VIII. — Ik heb me vroeger allerlei voorstellingen van de hel gemaakt, lag Van Vliet in de galerij voor zijn kamer te mopperen, maar mijn opinie daarover is nu gereed ... de hel is van binnen gestoffeerd als een Indisch hotel... en je krijgt er hetzelfde te eten ook... Nog drie dagen en dan smeer ik 'm, jullie kunnen doen wat je wilt, ik ga naar Batavia terug. — Hoe eerder hoe beter, zei George, mij verveelt het ook al lang. Van Vliet begreep, waarom het zijn broer verveelde, omdat Sweet nu altijd bij hen was, en hij zijn afkeer voor den Engelschman nog niet had kunnen overwinnen, maar al genoot Van Vliet er van, dat alle gasten hem voortdurend met den Engelschman zagen, en reeds begonnen te mompelen, dat het wel wat zou worden tusschen dien Mr. Sweet en zijn dochter, al groeide hij erin, dat men nu meer dan vroeger zijn gezelschap zocht en het zich een eer rekende ook met hem, Van Vliet, om te gaan, dat alles woog niet op tegen de Indische hotelellende, die op Sindanglaja geen greintje minder was, dan in het kleinste hotel in de binnenlanden. Hij had de grootste kamer van het hotel, en nog was er geen ruimte om je fatsoenlijk te bewegen. Als je 's nachts uit je bed stapte, honderd tegen een, dat je met je teenen een doodelijk verschrikte kakkerlak krakend de lendenen brak, als je 's avonds meende veilig achter de klamboe ter ruste te gaan, dan had de hoteljongen er weer voor gezorgd, dat er nog juist genoeg muskieten in waren achtergebleven: om de eerste twee uur den slaap niet te vatten en 's morgens bont en blauw op te staan. Dat was nou de mooiste kamer in het hotel! Er stond een groot ijzeren bed, dat een hevig gekerm aanhief, als je je omdraaide, op den steenen vloer lag alleen voor het bed iets, dat op een kleedje leek en waar je liever naast stapte, omdat je er anders aan zou kunnen blijven kleven, er stond een kleerkast, waarop een slot ontbrak en die voortdurend openviel en dan meteen een zwerm muggen naar buiten liet, de waschtafel had een gebroken blad, het waschstel was van gekruist ras, een bak met bloemetjes en een kan met een Griekschen rand; als je in den spiegel keek, kwam je tot de ontdekking dat je eenigzins mottig van natuur móest zijn, wijl je je toch niet herinnerde ooit de pokken te hebben gehad, en de tafel stond tegen den muur, omdat de achterste poot eenige jaren geleden wat slap in de lendenen was geworden en sindsdien nog niet gerepareerd. De badkamers waren steeds nat van je voorgangers en als je expres heel vroeg in den morgen ging, dreef op het water nog de zeep van den laatsten bader van den vorigen avond. De vloer was zoo glibberig, dat je wijs deed je aan de wanden vast te houden, anders brak je er minstens een, doch vermoedelijk meer enkels. Je had altijd het idee, dat je er vuiler uitkwam, dan je erin gekomen was, en als je niet oppaste werden je sloffen en kleeren er natter dan jezelf, want de galoeng was aan alle kanten lek. Dat alles zou nog niet erg zijn geweest, als je maar nooit aan tafel behoefde te gaan. Van Vliet had zich reeds veertien dagen afgevraagd wat toch de scheikundige samenstelling van de soep zou kunnen zijn. Er was peper in, daarvan was hij overtuigd,... ook water ... want de substantie was vloeibaar, er lag een stuk aardappel in, dat was ook duidelijk na te gaan ... de rest was a la maitre d'hótel... een soort van fabrieksgeheim, waar je nooit achter kwam, maar waartegen je heele lichaam, als je het naar binnen had, in opstand kwam. Omdat de eigenaar op zijn catalogus gezet had, dat het hotel onder leiding van een Europeesch chef stond, kreeg men maar zelden rijsttafel. Inplaats daarvan werd een lunch opgediend, die uit verschillende gerechten bestond, welke alleen kenbaar waren op het menu aan de Fransche namen. Het verschil tusschen een biefstuk en een varkenskarbonade had Van Vliet tenminste nooit kunnen proeven. De aardappelen waren of keihard of kruim èn eenmaal had hij in de groente de staart van een tjitjak gevonden. Hij had een paar maal spinazie gegeten in de verbeelding dat het andijvie was, en in de pudding een stuk glas aangetroffen, dat naar den vorm te oordeelen afkomstig scheen van een zak spiegeltje van een baboe. Reeds driemaal had hij een haar in een envelloppe gesloten en bij den eigenaar laten bezorgen, met beleefd verzoek hem te laten weten of die aan de kokkie, dan wel aan hemzelf toebehoorde. De eigenaar had zich niet verwaardigd daarop te antwoorden en had hem sindsdien straal genegeerd. Hij negeerde trouwens alle gasten, beschouwde die als zulke minderwaardige wezens, dat een hoteleigenaar wel heel diep gezonken moest zijn, als hij dezen een onderhoud toestond ... laat staan excuses maakte. Tweemaal had Van Vliet, die zijn woede niet langer verkroppen kon, vergeefs gepoogd hem te spreken te krijgen, de mandoer had telkens geantwoord: „Toewan tida ada", meneer is er niet, en toen het hem eindelijk gelukt was zijn schuilplaats uit te vinden in een der achterste kamers van het hotel, had deze zelfs zijn beenen niet van de stoel genomen hem brutaal aangestaard, en na het klaaglied te hebben aangehoord, kalm gevraagd. — Maar wat doet u dan nog hier? — Ik kom u zeggen, dat het hier een rotrom»mei is, dat kom ik u zeggen, had Van Vliet gebruld. — Waarom gaat u dan niet naar Soekaboemi of Garoet had de man irionisch gelachen, en de krant weer opgenomen, ten teeken dat hij het onderhoud als geëindigd beschouwde, en het debat gesloten. Brieschend van woede was Van Vliet weggeloopen. Van zoo'n Indische hotelhouders-redeneering had hij niet terug, gehad. In Soekaboemi of Garoet was het al even slecht. Hij was van plan geweest den zelfden avond nog te vertrekken, had het uitgesteld tot den volgenden morgen en toen weer tot den volgenden morgen ... Kon je van een Indisch hotelhouder in de binnenlanden wat anders verwachten? Maar toen er een paar menschen ziek werden, en een dokter-logée dit toeschreef aan het nonchalant gekookte, water en toen een klacht daarover, door den eigenaar beantwoord werd met de vriendelijke mededeeling, dat er op de wijnkaart heele goede merken stonden, en ganzen ongekookt water prefereerden, gaf hij order de koffers te pakken. Tegen zulk een ellende woog zelfs de stijgende achting der medelogées niet op. Inplaats van koeler, werd het de laatste dagen bovendien nog warmer, de gasten verveelden zich, lagen den heelen dag voor hun kamers op krossi malas, te loom en te indolent om afleiding te zoeken; er werden geen tochtjes meer ondernomen, er werd weinig getennisd. en des te meer kwaadgesproken. — Nu was het genoeg, had Van Vliet gebromd . .. jullie kunnen nog blijven... ik ga! Wat deed hij bovendien verder hier ?... He.t huwelijk was nu zoo goed als beklonken ... hij had den avond van den tocht naar Tjibeureum een lang onderhoud gehad met Mr. Sweet, deze had wel nog niet direct om de hand van Emmy gevraagd, maar hij had gezegd, dat hij haar liefhad en verzocht de kennismaking te mogen voortzetten tot zij in Batavia terug waren. En Van Vliet had hem gelijk gegeven... het kon hier moeilijk, in dat hotelletje, waar men toch al door de verveling zoo geneigd was, kwaad achter alles te zoeken. Had niet bijna ieder geweten, dat er verlovingsplannen waren van Emmy met Rudolf Verkerk? In Batavia zou men'verder spreken. Van Vliet had opgemerkt dat men zijn gezelschap, sinds hij zoo intiem met den Engelschman omging, steeds meer frequenteerde. Maar wat konden hem die paar menschen in Sindanglaja schelen, hij wilde nu in Batavia zijn, daar had hij zijn meeste kennissen, daar woonden de menschen, die hem vroeger zoo met den nek hadden aangezien, en die nu maar al te vereerd zouden zijn, als ze met hem en den Engelschman in relatie zouden kunnen komen. Per auto keerde men naar Batavia terug. Mr. Sweet zou meerijden. Het voorstel van George, om vroeg te gaan, had Van Vliet dadelijk verworpen. Hij had precies uitgerekend, hoe hij van zijn tocht het meeste plezier zou kunnen hebben. Men moest niet te vroeg gaan, en zorgen, dat men ongeveer tegen lunchtijd in Buitenzorg aankwam, daar zou in hotel Bellevue gerijsttafeld worden, en als alle gasten in de eetzaal aanwezig waren, wilde Van Vliet zijn eerste entree in de wereld doen met zijn Engelschen schoonzoon. Tegen tienen reed men weg. Het was al zeer warm, maar de snelheid bracht koelte. Van Vliet zat zelf aan het stuurrad ... naast hem Mr. Sweet. Achterin de dames en George. De koffers gingen per trein. De hellingen van den Poentjak-pas zijn voor auto's berucht, niet alle merken kunnen die halen, maar de Hudson scheen ermee te spelen en nog voor elven kon men van boven het schoone uitzicht genieten, naar beide zijden omlaag van den grooten vulcanischen ruggegraat van Java. — Very fine car, zei Sweet.. — Fijne kar, hè ? herhaalde Van Vliet, zoo loop t er geen tweede in Batavia. Bergafwaarts ging het nog sneller, de wagen suisde langs den ouden weg, met het zwaar geboomte, waar het schaduwrijk was. Daar in de vlakte ver vooruit, verwaasd in nevelen, lag Weltevreden en Batavia. Zelfs Tandjong Priok kon men zien, met de pieren ver in zee geworpen. Een boot voer uit.. .- Dichterbij, half op de hellingen lag Buitenzorg, het witte paleis van den Gouverneur-Generaal schitterde in het zonlicht. Van Vliet dacht over de aanstaande receptie ten paleize, hoe hij daar dan met Mr. Sweet heen zou gaan. Als de G. G. dan maar ook niet tegen hem in het Engelsch zou beginnen. Maar wat zou dat ook, het duurde nog lang en dan zou hij immers al zooveel van Engelsch weten, dat hij zelfs voor een gesprek met den G. G. niet bang behoefde te zijn. Zoodra hij te Batavia kwam, zou hij een aanvang maken met Engelsch, en dan leerde je het in drie weken! Het stond immers op de boekjes. Juist zooals hij had uitgerekend, op het rijsttafeluur, stoof de auto Buitenzorg binnen, en reed het erf van Hotel Bellevue op. Van Vliet merkte het duidelijk, hoe de gasten in de eetzaal de hoofden bij elkaar staken. Hij kon zich precies voorstellen wat ze nu zeiden: Ja, dat was Van Vliet... en die andere heer, dat was Mr. Sweet, een Engelschman, die in hotel des Indes woonde. Vu's op zijn dochter, op Emmy,... puissant rijke Engelschman,... dat meisje bofte, zeg! En ook onder het eten genoot hij ervan, dat telkens de hoofden weer bij elkaar gingen en dat men in de richting van zijn tafeltje keek, en naar de flesch pagne, die in een nikkelen koeler naast hem stond. Moedwillig rekte hij de rijsttafel tot de laatste gast was heengegaan, dan noodde hij Mr. Sweet tot een kop koffie op het terras aan de achterzijde van het hotel, waar men het heerlijk uitzicht had op den vulcaan, die goedig maar geweldig zijn gedoofden krater tegen de eeuwig-blauwe lucht wierp. — Hier wachten we tot het wat is afgekoeld, stelde hij voor, als we tegen een uur of drie, vier afrijden komen we nog ruim op tijd in Batavia aan. Hier is het werkelijk heerlijk! Hij zei. niet, dat hij alleen daar bleef zitten om op een gunstig. uur in Weltevreden aan te komen. Wie zou hem zien, als hij vóór vieren Weltevreden binnenreed? Dan sliep alles nog, of was nog niet terug van 't kantoor uit de benedenstad. En het was tegen vijven, dat men den grooten weg van Mr. Cornelis afreed, en alle trams en autos en rijtuigen ontmoette, die de kantoormenschen naar huis 'brachten. En Van Vliet smaakte het genoegen een groot aantal kennissen te zien, die verbaasd keken naar den Engelschman in zijn auto, en die met een verwonderd vragen zijn groet beantwoordden. — Wil ik u eerst even afzetten in des Indes, vroeg hij Mr. Sweet. — Well, not necessary, niet noodzakelijk... better eerst naar your huis rijden, dames afzet! meende Sweet. ^— Welnee, ik breng je eerst even thuis, je bent mijn gast. En hij reed met een zwaai het erf van hotel des Indes op, waar de gasten na hun bad, reeds in de voorgalerijen lagen en in verveling belang stelden in alles wat het erf opkwam. Minstens honderd oogen , voelde hij op zich gericht, minstens tien keer zag hij, hoe de menschen de hoofden naar elkaar toedraaiden en elkaar vroegen, wie er bij Van Vliet in de auto zat. Hij wist reeds dat Sweet in een van de paviljoentjes van Des Indes woonde, die bekend waren onder den naam millioenairspaviljoens en had daardoor gelegenheid te rijden langs de voorgalerij van het hoofdgebouw, waar ook reeds gasten zaten. Zoo zou heel Batavia spoedig weten, dat Van Vliet een Engelschen schoonzoon kreeg. Heel Batavia mocht het ook weten. Men zou hem er andersom aanzien, men zou weten, dat hij weldra een groote plaats zou innemen in de society... Bij de paviljoentjes sprong Sweet uit de auto, nam afscheid van de dames, informeerde of hij dien avond nog eens mocht komen vragen, hoe den dames de reis was bevallen. — Me huis staat voor je open, zei Van Vliet, en bij het draaien van de auto, riep hij nog eens zoo luid hij kon: — Koet bij, koet bij... Sweet maakte een diepe buiging tegen de dames en bleef staan tot de auto het erf af was. — Een echte gentleman, zei Mevrouw Van Vliet. Zij had meegenoten van de blikken der nieuwsgierige gasten, verheugde zich nu verder op de thuiskomst. Ze zou dadelijk even bij Mevrouw Hooyberg, haar overbuurvrouw aanloopen, kwasi Van Vliet, Sweet en Cy. 7 om te vertellen, dat het zoo warm was geweest iff Sindanglaja en dat het niet doenlijk was, daar lang te blijven, maar feitelijk om enkele woordjes over Mr. Sweet te lanceeren. Als dat vervelende mensch nu maar thuis was. Dat verbeeldde zich altijd, dat ze veel meer was, dan al haar kennissen, dat zij feitelijk niet op haar plaats in Indie was,... dat zij allang behoorde te repatrieeren, maar dat ze alleen nog bleef om den oorlog. Ze had zoo'n heimwee, zei ze, naar de villa van Papa in Scheveningen ... Indie was wel een goed land voor menschen, die nog geld moesten maken, of in Holland niet voldoende konden verdienen, meende ze, maar waar zouden zij en haar man het eigenlijk voor doen, haar man had geld van zichzelf, en Papa had al zoo dikwijls gevraagd of ze niet terug wilden komen, omdat hij het zoo eenzaam had op de groote villa, die hij eigenlijk voor zijn dochter gebouwd had. Ja, het volgend jaar zou ze teruggaan, Indie was een ellendig land, je had er zoo niets, hè? Geen concerten, theaters of andere dingen. Voor den oorlog ging ze alle winters met papa naar Brussel, daar was het ook heerlijk, maar zij gaf er niet zoo veel om, was het liefst in het Haagje, heerlijke tampat... Kon iemand, die er niet gewoond had, zich geen voorstelling van maken ... Mevrouw Van Vliet had altijd het gevoel gehad, dat Mevrouw Hooyberg op haar neerzag. Zij wilde nu eens zien, of dit niet veranderen zou, als ze hoorde, dat haar dochter met een Engelschman trouwde... Toen de auto het erf opdraaide, "zag zij dadelijk dat Mevrouw Hooyberg werkelijk in haar voorgalerij zat en snel wipte ze naar den overkant. — Even een praatje maken, zei ze, even begroeten, ik kom direct terug. De begroeting was, als alle begroetingen van dames in Indie, allerhartelijkst, er werd op iedere wang gekust en er werden twee handjes tegelijk gegeven, die lang en herhaaldelijk werden gedrukt. — O, ik ben zoo blij weer terug te zijn, zuchtte mevrouw Van Vliet, hst was er niet uit te houden. Eerstens die warmte, herbet is net of je die veel meer voelt, als je in zoo'n hotel bent... En dan die vervelende menschen, allerlei lui waar je in Batavia niet graag mee gezien zou willen worden. De eenige waar je fatsoenlijk mee om kon gaan en waar ze nog wat aan gehad hadden, was Mr. Sweet geweest, een Engelschman uit Engeland, een erge chieke gentleman, kon je direct zien, dat hij van goede Engelsche familie was. Daar hadden ze veel mee verkeerd, gezellige uren mee doorgebracht. Wm Mevrouw Hooyberg glimlachte zoetjes: — Ja, Sindanglaja was eigenlijk geen plaats waar je behoorlijk naar toe kon gaan. Zij ging altijd met haar man naar Tosari, veel deftiger, mevrouwtje, en eigenlijk meer het rendez-vous voor de Engelschen uit Britsch-Indie, die kwamen niet in dergelijke kleine bergplaatsjes als Sindanglaja. God, wist u dat niet? Venijnig keek mevrouw Van Vliet op ... maar glimlachend verzekerde ze: — Zeker wist zij dat, Mr. Sweet was ook eerst van plan geweest naar Tosari te gaan, maar toen hij hen eenriiaal ontmoet had in Sindanglaja, had hij het zoo gezellig gevonden, dat hij maar was blijven hangen. Ziezoo, die zat! Dat kon mevrouw Hooyberg in haar zak steken. Daar had ze niet van terug. Zij wachtte even of mevrouw Hooyberg misschien nog een van haar voornaam-hatelijke opmerkingen ten beste zou geven, vertelde dan verder: Mr. Sweet was daar enkel geweest om den Gedeh te bestijgen. O, een echte sportman, die Mr. Sweet, mevrouw Hooyberg moest er ook eens mee kennis maken, een allercharmantste sportman, en zoo onderhoudend, hij had de heele wereld al afgereisd, en was nu op weg naar China en Japan, zij zou mevrouw Hooyberg eens uitnoodigen als hij er was. Vanavond niet, nog wat moe van den tocht nietwaar, ja ja, hij kwam van avond ook al... maar een anderen keer eens.- Ondanks haar minachting voor Engelschen, die naar Sindanglaja kwamen, nam Mevrouw Hooyberg de uitnoodiging gaarne aan. — En hoe is het nu mét Emmy en Rudolf Verkerk, zou dat nog iets worden? vroeg ze lief. Mevrouw Van Vliet was een en al verbazing. — Kom, had mevrouw dat gedacht, welnee, daar was geen sprake van geweest, ja, de jongen had wel om Emmy's hand gevraagd, maar Van Vliet had dadelijk gezegd, dat Emmy toch nog veel te jong was om nu al te trouwen, welnee, dat was een vergissing, hoor, overigens heel aardige jongen, maar toch niets voor Emmy, wel? Precies wat mevrouw Hooyberg gedacht had, werkelijk heel aardige jongen, maar — en het klonk bijna ironisch — niets voor Emmy, welnee niets voor Emmy. Maar zij zou graag eens aankomen, als Mr. Sweet* er was, en anders Zaterdag in Concordia even bij hun tafeltje aanwippen. ^. heel graag hoor, dag Mevrouwtje. Frischt u zich nu maar eens lekker op, zoo stoffig, hè, in die öótóós! Dien avond vertelde mevrouw Hooyberg haar man, dat die jonge Verkerk dan eindelijk verstandig was geworden, en van een huwelijk met Emmy Van Vliet had afgezien. Waren toch heelemaal geen menschen voor de Verkerks, zou een mésaillance geweest zijn voor den jongen. O, zeg, ja, en weet je wat Mevrouw Van Vliet vertelde, dat ze kennis gemaakt hadden met een Engelschman in Sindanglaja, verbeeld je, en ze kennen niet eens Engelsch! Had je dat gezicht moeten zien, toen ze het vertelde. Ze kwijlde bijna van plezier. Allerkoddigst, allerkoddigst... een sport- man, had ze gezegd ... een gentleman. Hoe kon een fatsoenlijke Engelschman nu bij zulke menschen verzeilen. Die arme Engelschen, zouden die in hun naïviteit dan nooit een kijk er op krijgen, wie zij in de Bataviasche society moesten mijden, en met wie zij zich fatsoenlijk konden vertoonen? IX. Mevrouw Van Vliet zat op den eentonigen dreun van menschen die leeren, te herhalen: tëïïM — The book, het boek, the book... het boek, the book ... het boek,... om na eenigen tijd te varieeren met: — The box, de doos, the box, de doos ... Zij had haar vingers in de ooren gestopt, omdat Van Vliet tegenover haar aan tafel op denzelfden toon zat te repeteeren: — How is the big table, hoe is de groote tafel, how is the big table ? ... De onderwijzer, die hen nu les gaf, was een uur geleden vertrokken. Van Vliet kon er zich maar niet aan wennen, de a als e uit te spreken. Hij wist persee, dat Engelsch een makkelijke taal was, maar hij kon zich het maar niet begrijpen, hoe die anders zoo practische Engelschen ertoe gekomen waren, een a als e te gaan uitspreken en een e dikwijls als ie. Toen de onderwijzer het hem zei, had hij gemeend dat deze het niet goed wist... Als je Engelschen spreken hoorde, kon je er weinig van merken, dat ze alle letters zoo verkeerd uitspraken, maar toen Emmy het bevestigde, had hij het wel moeten aannemen en nu zat hij er zich aan te wennen. Maar de taal viel hem erg tegen. Er stond duidelijk table, en de Engelschen zeiden teebel,... niet eens teeble. Enfin Emmy zou wel weten, hoe het moest worden uitgesproken, en hij zou er zich wel aan wennen. Telkens vergiste hij zich nog, zei tabel, maar na eenig oefenen bleef het teebel. Het eenige wat hem in de war bracht, was het eentonig gezeur van Marie, die al maar te herhalen zat: The book, het boek! tot je er gek van werd. Hoe kon je zoo leeren! Kwaad stopte hij ook zijn vingers in de ooren en herhaalde wat luider: -r How is the big table, how is the big table, teebel verdomme, how is the bik teebel. — My father and my mother are my parents, zeurde Mevrouw in denzelfden toon. Van Vliet verstond elk woord, ondanks het feit, dat hij zijn vingers heel diep in zijn ooren had gestopt. En om niet in de war te raken, mompelde hij nog luider: How is de big teebel... — Mijn vader en mijn moeder zijn mijn ouders, herhaalde Mevrouw. — Mensch leer toch een beetje zachter, je maakt me in de war. Hoe kan ik nou leeren: How is the big taabel... teebel verdomme, als jij daar maar zit te bleeren van: My father and my mother are my parents, dat weet ik goddorie ook al, dat jou vader en je moeder je ouders waren, ik ben al veel verder: The big taabel is brown, the big ta... o, nee, teebel is brown, de groote tafel is bruin ... — Maar jij wil me ook nooit eens overhooren, klaagde Mevrouw. — Overhoor jij mij? Je kent er nog niets van. — Jij wel? — Jou uitspraak deugt niet, zei Van Vliet, dat hoor ik den heelen tijd en dat hindert me ook. Je moet niet zeggen modder, maar mudder. Als je een beetje van Engelsch kende, zou je dat ook weten, zeg zelf Emmy, hoe is het? — Mudder, mama, de o spreek je als u uit... zei Emmy verlegen. — Nou mudder dan, zei mevrouw Van Vliet en begon de zin opnieuw te leeren. Emmy zat aan het kleine Chineesche schrijftafeltje in de binnengalerij, en schreef een brief naar een vriendin in Holland. Nu en dan zuchtte ze. Twee maal had ze al iets over Mr. Sweet willen schrijven, maar het ging nietl Wat moest ze van hem zeggen? Dat ze al zoo goed, als met hem verloofd was? Dat kon toch moeilijk, eenige weken geleden, had ze een brief geschreven over Ru, een blijden brief met veel lieve dingen over Ru er in, ze kon nu toch onmogelijk ineens op dezelfde wijze over John gaan schrijven. Ze had het wel eenige malen geprobeerd, maar telkens stuitte ze op het weinige, dat ze eigenlijk van hem wist. Ze kon zichzelf niet begrijpen, hoe het eigenlijk gekomen was. Dien avond na den tocht naar de Tjibeureumwatervallen, had Van Vliet lang met John op de voorgalerij zitten praten, den volgenden morgen had moeder haar veel inniger gekust dan gewoonlijk, en had tranen in haar oogen gehad, en toen Pa op was gestaan, had hij het haar verteld, Mr. Sweet had officieus om haar hand gevraagd. — Nou je begrijpt, kindlief, dat ik eerst niet wist wat te antwoorden, hè, je was al zoo half en half verloofd met dien meneer Verkerk, eigenlijk een Indo!... Maar na wat ik dien morgen gezien had, hè, nietwaar, daar in het grasveld, ja, als je dan niet van Ru hield en meer van John, dan zou het toch misdadig zijn, zulk een toestand te laten voortduren, deed men het beste den knoop ineens door te hakken,... Niewaar, het geluk van je kind, je eenigste kind... Maar nu moest men het niet direct aan de groote klok hangen, dat zou te gek zijn. Ma was het daar volkomen mee eens, ze was hier zoo half en half doorgegaan voor verloofde van Ru ... je kon nu niet in§ens de blaadjes omgooien. John zou nu hier blijven, geheel als vriend van de familie, dan had ze nog gelegenheid hem te leeren kennen en als ze dan in Batavia waren, dan zouden ze verder zien. Dien Ru moest ze nu heelemaal uit haar hoofd zetten. John was een echte gentleman, hoor, je had moeten hooren hoe deftig hij om haar hand had gevraagd. Emmy had eerst tegengesproken .. . Maar ik ken hem nog zoo weinig en ik hou heusch veel van Ru, maar haar vader had gezegd: Nou daar heb je tijd voor, om er over na te denken, nog tien dagen, dat is dunkt me lang genoeg, dat is heel lang, je hoeft nu nog niet te besluiten, je denkt er maar eens over na, en je gaat maar eens wat vrijer om met die John. Aardige kerel hè, net een man voor jou, zeg, wat zullen ze de pest in hebben in Batavia, als ze hooren dat me dochter met een Engelschman trouwt,... het is maar geen kleinigheid, een Engelschman, alle meisjes in Batavia zouden er hun handjes voor dichtknijpen, een Engelschman, die bovendien rijk is, die reizen om de wereld maakt, die naar Japan wil en China, die in Australië en in Kaapstad is geweest... Toen was het ineens over haar gekomen, dat het toch heel vreemd was, dat ze zich binnen enkele dagen misschien zou moeten verloven met dien vreemdeling, die, al was hij haar zeer sympathiek, toch feitelijk een vreemdeling bleef. En ze had langer uitstel gevraagd, tot Ru terug zou zijn. Maar haar vader was driftig opgevlogen. — Wat? Die Indo, moest die ertusschen komen, had hij niet altijd wat tegen hem gehad. Wat was het voor een vent, je hadt nooit wat aan hem, geen man voor de conversatie; dat leek naar niks, dat was nou heelemaal geen huwelijk voor zijn dochter. — Maar u heeft het vroeger toch zelf ook gewild, had ze gezégd, er is een tijd geweest, dat niemand beter dan Ru was... 1 Maar Van Vliet was haar in de rede gevallen. Hij gewild? Ma wou het, en zijn broer George, die hadden er achter gezeten, hij had slechts noode zijn toestemming gegeven. Kom, ze moest er maar eens over denken, haar vader was de kwaaiste niet, wist heel goed, wat het geluk van zijn kind was*, en die meneer Verkerk zou haar geluk niet zijn. Tien dagen waren ze nog samen in Sindanglaja gebleven, alle dagen was hij bij hen geweest, men had tochtjes gearrangeerd, opdat ze samen konden zijn en John was steeds dezelfde gebleven, uiterst correct. Hij had nooit meer gesproken van. Ru, die hem toch beleedigd had, hij had haar met allerlei attenties omgeven, zooals alleen een Engelschman dat kon. Hij was zoo dikwijls en zoo veel bij haar geweest, dat men er in het hotel al over begon te praten. Eerst had juffrouw Post haar een gentle hint gegeven, toen had mevrouw Post haar uitgehoord, en iedereen scheen veel vriendelijker voor haar, dan toen men meende, dat ze zich met Ru zou engageeren. 'fri>• Het was toch wel waar, wat vader zei... door je te verloven met een Engelschman neem je ineens een heel andere positie in de wereld in. De Posten waren eenige dagen eerder vertrokken en hadden haar uitgenoodigd, zoodra ze in Batavia terug was, veel bij hen aan huis te komen, de meisjes De Vis waren den heelen dag om en bij haar geweest en men sprak hoofdzakelijk Engelsch met haar, alsof ze zelf al een Engelsche was. Er was een scène geweest tusschen vader en oom,... eenige dagen hadden die niet tegen elkaar gesproken en toen was er vrede gesloten. De Sindanglajasche dagen waren sneller voorbijgegaan dan haar lief was. Wel dacht ze voortdurend aan Ru, maar het was alleen om het oogenblik, dat ze hem zou moeten zeggen, dat hij gelijk had gehad, dat er een ander was gekomen, waarmee ze misschien gelukkiger zou zijn dan met hem. En toch wist zij dat niet zeker. — My father and my parents... o nee, and my mother, are my parents... hoorde ze mama nog leeren. — Mensch leer toch niet zoo hardop, begon Van Vliet weer. — Waar moet ik ook nog Engelsch voor leeren. Spreekt John geen Hollandsch genoeg? Me tong zit me bijna in den knoop, hoorde ze haar moeder tegenwerpen. — Maar mensch, begrijp je dan niet, wat voor een figuur je slaat, als je later bij je dochter op visite komt, en der benne Engelsche en je kan niet meepraten, niets zeggen ... — Ja, niet zeggen dat mijn vader en mijn moeder mijn ouders zijn, hè? — Als je het niet begrijpt, kan ik het je niet bijbrengen, beste, leer geen Engelsch voor mijn part, ik leer het, ik wil als de schoonvader van een Engelschman, ook zijn taal spreken . *. Van Vliet stopte zich de vingers weer in de ooren en las verder. — The bik teebel is brown ... the ... — The book is black, the book is black ... — The teebel is heavij, las Van Vliet. — Heavie, zei Emmy zacht. — O ja, heavie, the table is heavie, the table is brown ... O, goddome ... Dan vloog hij ineens driftig overeind, wierp het boekje voor zich op tafel — Mensch schei uit met je „blekke boek" ik kan zoo niet leeren, ik ga achter zitten! Het was bedoeld als een dreigement, maar Mevrouw, die ook haar vingers in de ooren had, hoorde het niet en ging kalm door: „The book is black... — Heb je me gehoord, vraag ik je?... Mevrouw Van Vliet 'keek verbaasd op. Met een beweging van drift rende Van Vliet de kamer uit. George kwam hem in de gang tegen ... — Je lijkt wel gek, zei hij. — Gaat het je wat aan? Jij bent gek, dat je geen Engelsch leert, in de tegenwoordige tijd moet ieder Engelsch kenne, dat zeg ik je ... George schudde even het hoofd en ging dan door naar de binnengalerij en bij Emmy zitten. Emmy hoorde hem komen, zag niet op. Zij had het gesprek in de gang verstaan, en wist dat oom haar iets zou komen zeggen. Maar hij keerde zich tot haar moeder en zei. — Ik zou dat nou maar laten Marie, je leert het toch niet meer, en je heb er niets aan. Mevrouw keek hem eenige oogenblikken aan. Als hij dat vijf minuten eerder gezegd had, toen Van Vliet hier nog was, zou zij hem zijn bijgevallen, nu wou ze zich dit niet laten zeggen. — Het gaat je niets aan, zei ze, ik weet wat ik doen en laten kan. — Maar jullie zijn gek ... — O dank je, the book is black, the book is black ... — Toe nou oompje, zei Emmy. George werd een oogenblik driftig... — Och wat, jij ook al, jij hebt ze allemaal gek gemaakt met je Mr. Sweet, nee, praat me der niet van, het heele huis lijkt wel stapel, alles ineens Engelsch, een Engelsche leeraar, Engelsche boeken, Engelsche woorden aan je kop, Engelsche schoenen, Engelsche sausen, Worcester, Piccadilly, of hoe heet dat goed, Engelsche jams en je stikt den heelen dag in de rook van Engelsche sigaretten ... Mevrouw had wel haar vingers weer in de ooren gestopt, maar toch scherp geluisterd, nu vloog ze op. — Hoe kan ik nou zóó leeren, gaat het je wat aan, als Van Vliet die dingen nou lekker vind, het is hier toch zijn huis, ik ga naar de voorgalerij, zoo kan ik niet leeren ... George keek haar hoofschuddend na, en zag dan Emmy aan. Hij had al spijt van zijn uitval tegen haar, zei nu veel zachter. wÈM — Neen, me lieve kindje, op jou ben ik niet boos ... die menschen moesten wijzer zijn. Jou had ik wel wijzer gekregen, als die Engelsche ziekte hèn niet in het hoofd was geslagen. Ik kan er gewoon niet bij ... een kerel waar ze niets van weten ... maar ook niet zooveel... — Maar Oompje, wat ziet u toch alles donker in, hij zal toch alles niet liegen. Het is nu eenmaal zoo. Pa staat erop, hij zegt, dat niet alleen het mijne, maar ons aller geluk ermee gemoeid is, ik heb er vanmorgen nog eens met hem over gesproken, hij werd razend, toen ik nog veertien dagen bedenktijd vroeg, omdat John mij nog zoo vreemd is. — Je had in Sindanglaja niet zoo aarzelend moeten optreden, kindje, toen je vader je voor het feit stelde. Je had in ieder geval een veel langer tijd uitstel moeten vragen, minstens een maand, opdat ik ook voldoende inlichtingen naar hem had kunnen inwinnen. Aan het consulaat wisten ze niks van hem. — Maar bent u dan naar het consulaat geweest, oompje, laat hij dat toch niet hooren. Wisten ze niks? Maar hij is hier ook maar doortrekkend, dat weet u toch, dan laat je je niet inschrijven. — Daarom juist heb ik naar onze consul in Engeland geschreven, maar wat geeft dat? Voor Augustus kan ik daar geen antwoord op hebben, en dan is het misschien te laat... — Maar waarom dan toch oompje, waar denkt u eigenlijk aan. — Kind, hier wordt niet met rede gehandeld, aangestoken door een soort koorts, het symptoom der echte Engelsche ziekte, waar hier in Batavia iedereen zoo gaarne aan lijdt, hollen ze als dollen naar een doel... een huwelijk van jou met dien Engelschman; omdat het deftig is, omdat nog meer families hier een Engelsche schoonzoon hebben Maar men weet niets van hem af. — Niets van hem af? Maar hij zei toch — Men weet niets, dan hetgeen hij zelf verteld heeft, en dat is ook niet meer, dan hij wil loslaten. Ja, dat kasteel in Engeland en die landerijen van zijn mama? Ik kan in Patagonie opk wel vertellen, dat ik een kasteel in Indië heb, en sawahs en duizend slaven. Of ik kan de Eskimos wijsmaken, dat ik Amerikaansch milionair ben, Mr.