1126 REIS NAAR UTRECHT A 62 Beschrijving van een reis naar Utrecht door een Groninger in het jaar 1774 H. N. WERKMAN — GRONINGEN, — 1921 (Niet in den handel) Dit reisje, destijds gedaan door mijn overgrootvader, is eigenlijk van zeer weinig belang — de door mij gememoreerde reis van 's mans vader is veel interessanter —, maar werd bij gebrek aan iets beters op verzoek van mijn vriend Dr. R. de Waard te Groningen voor het indertijd door hem opgerichte maandblad „ Vrije Arbeid^ afgestaan. Die uitgave werd echter in 1920 gestaakte Vandaar dat thans een brochure geworden is wat oorspronkelijk bestemd was een reeks vervolgen uit te maken. De vorm heeft er bij gewonnen, de inhoud is dezelfde gebleven en moge naar ik koop een zachte beoordeeling vinden! Hilversum, Januari 1921. G. BESCHRIJVING VAN EEN REIS NAAR UTRECHT DOOR EEN GRONINGER IN HET JAAR 1774 *) (Getrouw afschrift van het oorspronkelijke, door A. A. Ganderheyden.) Maandag den 18n Julij 1774 reeden wij des morgens om drie uir van Wedde (zijnde ons rijtuig een verdekt waagentje met twee paarden bespannen, de lijfknegt bij ons hebbende) en passeerden dus het Wedder Veer, Blijham, de Winschooter Hooger Brugge, Winschooten, Hilliger en Wester Lee en gaaven de paarden op de" Meeden een voertje, daar wij ons met een warm wittebrootje ontnugterden; dog weederom op de waagen gaande, wierd de lugt vrij neevelagtig, het welk, terwijl wij Veendam passeerden, in een ligte en bij het passeren van de Wildervank in een swaardere reegen veranderde, zoo dat wij genootzaakt wierden op Baarevelt ruim twee uiren te pleisteren, vermids de reegen sterker wierd. Dit is een huis staande aan het eijnde der Wildervank, op de confinia2) der Landschap Drenthe, thans aan de Heeren der stad Groningen behoorende, die hetzelve van diens stigter Aeissingh, wiens weduwe het nu in huire bewoond, gekogt hebben. Nadat wij ons in deeze herberg met een kopje kaffé en een afzettertje verquikt en de paarden gevoederd hadden, de reegen eenigzins minder wordende, gingen wij om half tien weeder opzitten, reeden langs een veendijk, die door de bewoonders van Barevelt gemaakt is en onderhouden word, waarvoor wij twee stuivers tol betaalden, en passeerden verders oover de Bonnen Dijk, een laage veenagtige grond, welke door de meenigvuldige reegen van dien dag vrij gevaarlijk te passeren geworden was; dog dit, naa veel sukkelingen, te booven gekoomen zijnde, troosteden wij ons verders aan de hooge, ofschoon modderige, Drentsche sandweegen. Wij passeerden verders het gehugt Bonne, daar de weg wel niet gevaarlijk, maar, door de diepe modder en ingelegde struiken, zeer ongemakkelijk was, en quaamen te half twalf in het dorp Gieten, !) De volledige titel luidt: Reize naar Utrecht, gedaan door Mr. Lodewijk Muntinghc, Gezwooren der stad Groningen en Gerichts-schrtjver van Wedde en Westwoldingeland enz. (geb. 1747, f 1799), vergezelschapt van desselvs jongste zuster, juffer Henrica Muntinghe (geb. 1756, f 1836). Van Wedde gereeden den iSn Juin en geretourneert den ijn Augustus i774. — De vader van den schrijver, Petrus Muntinghe, had in 1740 in gezelschap van A. H. W. de Vriese, M. van Bolhuis en Ih. Beckenng een reis naar Kleef gemaakt, die eveneens was te boek gesteld en welk journaal in 1895 werd gepubliceerd door J. F. van Someren in den Navorscher, bl. 349 v.v., 495 v.v., 676 v.v. en 725 v.v. 2) — grenzen. daar wij, ter oorzaake der reegen, die toen ongelijk swaarder aan bevoorens was, aan het huis van de Juffrouw, weduwe van den Heer Verschuir, in leeven predikant te Sleen, reeden, aan welken wij kennis hadden. Wij wierden zeer vriendelijk van haar Ed., beneevens de juffer, desselvs dogter, gerecipieert, die ons direct een kopje kaffé en een liqueurtje aanbooden en des middaags ten eeten verzogten, het welk ons zoo wel voorquam, dat wij geen reeden hadden zulx te weijgeren. Nadat wij gegeeten en vervolgens thee gedronken hadden (de reegen nog niet geheel oover maar merkelijk minder geworden zijnde) liet ik de paarden weederom inspannen en te drie uir gingen wij onzen reijs van daar vervorderen oover Rolde en pleijsterden te Assen, in het posthuis, daar wij de paarden wat lieten uitrusten. Assen is de hoof-plaats der Landschap Drenthe, daar de Staaten deezes Lanschaps, in het Collegie, een zeer aanzienlijk gebouw, vergaaderen. Dit is een zeer wel gereguleert dorp, waar in verscheijde goede gebouwen staan, muntende hier onder anderen uit het huis van den Ontfanger Generaal, aan de Landschap behoorende. Voor het Collegie is een groot vierkant pleijn met lindeboomen beplant, in welker midden de kerk staat. Rondsom Assen zijn zeer aangenaame plantagien en wandelweegen, die alle, de Landschap toebehoorende, zeer netjes onderhouden worden. Nadat wij en de paarden waaren uitgerust, gingenwe verder op reijs, reeden oover Hoog Haaien en quaamen des avonds te agt uir in Beijlen, daar wij ons intrek naamen bij de juffer Kiers, onze oude moeij, die oover ons arrivement haar genoegen toonde, zoowel als wij, datwe haar Ed., die bijna 78 jaaren oud is, naar desselvs hoogen ouderdom, zoo welvaarende vonden. Des avonds gegeeten hebbende, gingen wij, door de fatigante reijze zeer vermoeid zijnde, vroeg te bed en waaren des morgens, door een aangenaame nagtrust verquikt, weederom in een goede dispositie. . Dingsdag den 19n gaaven wij des voormiddaags een bezoek aan den Heere Schukking, schultes1) van Beijlen, die, neevens zijn vrouw, des agtermiddaags een contravisite bij ons afleijden en des avonds ten eeten versogt wierd, het welk zijn Ed. accepteerde, dog desselvs huisvrouw haar, weegens het verrigten van eenige huissehjke beezigheeden, excusérende, nam haar Ed. teegens den eeten van ons afscheijd. Woensdag den 20n vertrokken wij des morgens om ses uir van Beijlen, reeden oover het gehugt Spier en het Bendersche Veld, daar de weg, door het meenigvuldig reegenen, soo van. dien dag als van de voorige daagen, vol waater en gansch morssig was, laatende de heerirjkheijd Anssen op onze regter en het dorp Ruinen aan onze linker hand. leggen, en quaamen om half tien ten huize i) Drentsch voor: „schout" (Duitsch „Schultheisz"). van Catrijne bij de Ruinder Dijk, zijnde een huis ruim een quartier uir van Ruinen, waar heen een fraaije allée loopt, geleegen, daar wij de paarden deeden voederen en voor ons een potje kaffé lieten bereijden. Ruim half elf reeden wij langs de Wold-dijk, die bij gemelte herberg zijn begin neemt en ruim twee uir gaans lang is, geheel met struiken belegt, en passeerden Ruinder Wolt en het buirschap Tweelen daar deeze verdrietige dijk, door welkers stooten wij de ingewanden vreesden te verliezen, ophoud, en arriveerden des middaags om een uir aan het huis van den Heer Tinge, in het Roode Hart, te Meppel, welke ons op een overheerlike schootel bot reguleerde die bij ons goede aftrek hadde, vermids onze maagen, door de sterke beweeging als uitgeschud zijnde, regt gedisponeert waaren om voedzel te ontfangen, en opdat ons hetzelve des te beeter bekoomen mogte, bevogtigden wij de vis, die gewoon is in het nat te verkeeren, met een lekker glaasje wijn. Wij diverteerden ons verder dien dag zeer wel in het gezelschap van de Heer en Juffrouw Tinge, wordende door de aanhoudende reegen belet om uit te gaan. Donderdag den 21 n deeden wij een wandeling door dit groote en zeer aanzienlijke vlek, alwaar vigeert een seer sterke negotie, scheepvaart, reederij, en van beddebuiren2), marseilles3) en taafelgoed, het welk deeze plaats alomme zeer bekend maakt. Deeze plaats is gansch sindelijk en wel betimmert, zijnde met rivieren doorsneeden, waardoor de burgerij alles, wat hun ontbreeken mogt, van elders kan bekoomen, zoo dat de zee en rivier visch, gelijk ook allerhande soort van groentens, naar den tijd des jaars, daagelijks hier ter markt gebragt en verkogt worden. De inwoonders van dit vlek zijn voor het meeste gedeelte kooplieden en voor 't overige woonen er, vermids het er menageus te leeven is, veele renteniers en andere lieden van distinctie. Tweemaal ter week v'aaren er veerscheepen van Meppel op Amsterdam et vice versa, gelijk ook eenmaal des weeks op Zwolle, Kampen, Blokzijl en meer andere plaatsen. Alle de turf, met scheepen van het Hooge Veen of de Smilde koomende, om in Holland te worden gedebiteert, moet door de Meppeler sluis, aan geene zijde van het vlek geleegen, passéren, hetwelk jaarlijks geen kleijn voordeel aan die plaats verschaft. Wanneer wij ons bij gemelte sluis eenigen tijd hadden opgehouden om de sterke scheepspassagie te bezien, die zoo groot is, dat men daarover verwondstaan moet, laazen wij, weederom naar huis willende wandelen, booven de deur van een houte schuir, aan het diep, niet verre van de sluis, staande, dit vaersje: Hier tn deeze schuer, daar seijne te bekoomen Verscheijdenerleij soort van hdaken en van boomen. Ik houw ook teer te koop, en schuijten mee te huir. Dit alles gij kier leest dat hoort in dese schuir. Jan Preuver is mijn naam wil 't maar wel onthouwen. Ik versoek een ijeders gunst maar moet op God betrouwen. •!) lees: Tweeloo. 2) beddebuur (Fransch: bure) = beddetijk. 3) marseilles = te Marseille vervaardigde stoffen. Terwijl ik beezig was dit meesterstuk te copiéren, quam er jiemant bij ons gaan en sloot de deur oopen, verzoekende ons binnen, dog wij denzelven daarvoor bedankende, verkiezende liever in de ruime lugt dan in die benouwde schuir te weezen, maakte met ons een praatje en begost dit vaersje zeer te roemen, waar uit ik besloot dat hij den' maaker van hetzelve en den eijgenaar van de schuir zoude zijn, het welk hij, op mijne vraage, ook zeijde. Wij konden, om de goede man dienst te doen, ook niet nalaaten dit zijn konststuk bij uitneementheijd te verheffen: waar op hij ons antwoordede, dat hetzelve daagelijks van vreemdelingen geleezen en gepreezen wiert, dat wij gaarne wilden toestemmen. Deezen goeden hals daar oover zoozeer in zijn schik zijnde, begost nog verscheijde andere van zijne werken op te snijden, welke hij zeijde bij sommige geleegenheeden, tot een uitspanning, te hebben gemaakt, waar van er een, volgens zijne gedagten zeer fraai zijnde, op een boere tabaksdoos, om hetzelve te vereuwigen, gesneeden was. Hoezeer wij ook het schrander vernuft van onzen poëet moesten prijzen, konden we ons egter bijna niet bedwingen van te lagchen, vermids zijne mijnen *) nog ruim zoo zeldzaam2) als zijne poezy waaren, alwaaromme wij genoodzaakt wierden van onzen digter afscheijd te neemen, die ons voor de eer die wij zijne werken angedaan hadden, met een vaersje bedankte. Wij gingen vervolgens naar huis en setteden ons aan taafel, daar wii ons niet weijnig met de poezij van Jan Preuver diverteerden. Des agtermiddaags gaaven wii, in gezelschap van de Heer en Juffrouw Tinge, een visite aan Mevrouw de wedwe Karsten, met wien en haare twee dogters, wij een kopje thee en vervolgens een glaasje wijn dronken en den avond, tot agt uir, vroolijk doorbragten. Wij beslooten om 's anderendaags naa den eeten gezaamentlijk eene visite aan de Heer rentemeester Nijsingh, broer van Mevrouw Karsten, in de Wijk, twee uir buiten Meppel woonende, te geeven, alwaaromme ik terstond een waagen tot dat eijnde bestelde, vermids ons rijtuig door de vuile en hobbelige weegen eenig letsel gekreegen hadde, het welk nog niet gerepareert was. • Vrijdaags den 22n des morgens te elf uir quam Mevrouw Karsten met haare jongste dogte^ op verzoek van de Heer en Juffrouw Tinge, aan ons huis, om des middaags met eikanderen de maaltijd te doen. . De oudste juffer was des morgens met de meijd voorat gewandelt, om haare oom van dit bezoek te verwittigen en eenige preeparatien tot de receptie te maaken, oovermids die Heer ongehuwt zijnde, de inwooninge bij particuliere menschen heeft, daar hij twee kaamers van gehuirt en tot zijn gebruik hebbende, dezelve door de morssigheijd van de hospita, somtijd niet zeer logeabel zijn, alwaaromme het porcelein eerst moest gewassen worden, gelijk ook de beesems en handstubbers3) haar dienst meede verrigten moesten. 1) mijnen (thans: minen, mines) — gebaren. 2) = zonderling. 3) = kamerstoffers. Naar gedaane maaltijd pakten wij ons op de waagen «n reeden na de Wijk, daar wij te twee uir aanquaamen en zeer vriendelijk van den Heere rentemeester en de juffer Karsten gerecipieert wierden. De rentemeester leijde ons op de boovenkaamer, daar zijn Ed. ,ons met een glaasje wijn verwelkomde en vervolgens een kopje thee praesenteerde. Naa dat er thee gedronken was, deeden wij en cor J) een wandeling naar de IJhorst, zijnde oover de rivier de Reesten 2) in de provincie van Overijssel geleegen, daar wij de pastorij en kerk (tot welke er maar drie boere huizen staan) bezaagen, zijnde een half üirtje van de Wijk. De Wijk, ofschoon een vrij groote plaats en in de Landschap Drenthe geleegen, hoord egter naar de IJhorst ter kerk, welke plaats door het vertrek van Ds. Brunier, thans praedikant in de stad Zutphen, vacant geworden zijnde, was het beroep daar van reeds naa Ds. Van der Scheer verzonden, die men hoopte, dat hetzelve zoude acceptéren. Eer wij op den IJhorst quaamen, passeerdenwe het sticht Dikningen, tusschen de Wijk en de IJhorst geleegen, het welk bevoorens een klooster geweest is, daar egter maar weijnige ruinen meer van overig zijn. Het huis, een zeer oud gebouw, thans door de Gedeputeerde Lunsingh bewoond wordende, heeft booven op het dak eenige kruissen van blauwe pannen, die men zegt nog van de roomsche tijden te zijn. Bij het huis is nog een gedeelte van een oud gebouw, waar in een zeer groote en diepe, met praetieuse wijnen voorziene kelder is, daar nog wijn in bewaart word, welke de paters hebben opgeslaagen. Teegen oover dit oude gebouw staan nog twee stukken der muiren van de oude klooster kerk, waar op een zeer fraaije spitse toorn rust. Voor het huis is een groote ouderwetse poort, welke niets bijsonders heeft, dan dat er een inscriptie van munneke letters booven stond, in een sarksteen uitgehouwen; dog vermids die steen vrij groen was uitgeslaagen, konden wij de inscriptie niet nagaan, wat moeijte wij ook mogten aanwenden. 3) Dit sticht, in Drenthe geleegen en aan dat Landschap behoorende, heeft nog verscheijde goederen onder zig, waar oover den Heere Nijsingh, als rentemeester des stichts Dikningen, de administratie heeft, die ook zelvs het huis, bij het ambt hoorende zoude kunnen bewoonen, zooniet den teegenswoordigen bewoonder, bevoorens rentemeester geweest zijnde, geduirende zijn leeftijd de inwooninge van de Heeren der Landschap Drenthe waare geaccordeert, het welk door zijn Doorl. Hoogheijd is geapprobeert. 'l lees: „en corps". 2) lees: Reest. — „Reesten" is een gedeelte der gemeente Zuidwolde aldaar. 3) Van al het hier beschrevene was reeds in het begin der vorige eeuw ongeveer niets over. Wij gingen verders langs alleës voor bij de tuin, waar aan het vischrijk riviertje de Reestendat de provincie Overijssel van de Landschap Drenthe scheijd, langs vloeit, oover welke rivier wij, door middel van een vonder, gingen; ter sijden van dat vonder was een aalstal2), bij het huis te Dikningen hoorende, die wij ter loops bezaagen, zettende verders onze wandeling voort naa de IJhorst, daar wij de pastorij, van binnen vrij bouwvallig, dog de kerk taamelijk netjes zijnde, gelijk hiervooren verhaalt, bezaagen, van waar wij langs een ander veel korter padt ons weederom naa de Wijk begaaven, daar wij zoo draa niet gekoomen waaren of het pijpje moest in brand gestooken en de keel gespoelt worden, vermids de natuir diesangaande, onder de wandeling, begost te pruilen; dog Bagchus en Vulcanus gaaven wel haast eene goede satisfactie en kwaamen in conjunctie. De taaffel welke wij met theegoed voorzien gelaaten hadden, was toen zeer proopertjes met dat geene, het welk de tijd meededeelde, voorzien, daar de daames haar van bedienden, terwijl de heeren, onder het faveur van een pijpje, dezelven, met een glaasjen, een goet appétit en smaakelijk eeten wenschten, gelijk wij ook in korten het smaakelijk voorbeeld van haar Edhn volgden. De avond ons tot scheijden (ofschoon het gezelschap zoo aangenaam was) noodzaakende, lietenwe de paarden wéeder inspannen, naamen afscheijd van onzen heer tractant, pacten ons, onder ons sessen, op een waagentje van vieren, zijnde de jongste juffer Karsten, de meid bij haar hebbende, vooruitgewandelt, en reeden te seeven uir van de Wijk, voor bij den huize Havikshorst, een fraai buitengoed, de Drost van Vollenhoove toebehoorende, en quaamen langs een slaagerige3) weg des avonds ruim agt uir weederom behouden te Meppel, wanneer ik de daames, in gezelschap van mijn zuster, dog haar eerst wat vervrischt hebbende, te huis bragt. Saaterdag den 23n ging ik des morgens mijn compliment bij Mevrouw en de juffers Karsten maaken, die ik voor het honorabel gezelschap van den voorigen dag nogmaals mijne obligatie betuigde en een goede morgen wenschte, van waar ik mij weederom naar ons logement begaf en vervolgens met mijn zuster een promanade door het vlek deed. Des agtermiddaag gaaven wij, in gezelschap van de Heer en Juffrouw Tinge, een visite aan den Heere schultes4) Altingh, die ons des voormiddaags had laaten verzoeken, van wien wij, gelijk ook van Mevrouw de schultinne, gelijk ook van de juffer Alberthoma, bij haar Edn logérende, zeer vriendelijk ontfangen wierden. Naa het gehoudene soupé begaaven wij ons om elf uir naar huis en vervolgens te bed. Sondag den 24n gingen wij voor en naademiddag onder het ge' hoor van Ds. Hein ter kerk, die de agtermiddag beurt, gelijk Zijn 1) Zie de noot blz. 7. 2) Een inrichting om paling te vangen. 3) = vol kuilen („slag*' — wagenspoor). 4) Zie de noot blz. 4. Eerw. verhaalde, voor zijn collega Riemsdijk, wélke van huis was, waarnam. Des avonds te vijf uir, naa alvoorens belet hebbende laaten vraagen, gaf de Heer Tinge neevens mij een bezoek aan de Baron Zwarts, Heer van Anssen en Gedeputeerde Staat der Landschap Drenthe, die ons in het zoomerhuis op een pijpje en een lekker glaasje reguleerde. Maandag den 25n reeden wij des morgens, naa alvoorens gedejuneert te hebben, om ses uir van Meppel, passérende om half agt de Swarte Sluis,l) een aanzienlijke plaats aan het Swarte Waater geleegen, en reeden vervolgens langs een hooge, smalle en zeer vuile dijk naar Hasselt, daar wij logeerden bij Pauwel van Veen. Dit is een oud, kleijn en vervallen stadje, aan de kant van de Vegt, daaromtrent de naam van het Swarte Waater aanneemende, geleegen, aan welke zijde hetzelve taamelijk wel versterkt is. Nadat wij ons met een potje kaffé en een afzettertje vervrischt en de paarden gevoederd hadden, begaaven wij ons voort buiten de stad met het rijtuig in de schauw of pont, en lieten ons oover het Swarte Waater setten, rijdende voorts langs een zeer effene dijk naa het Cooter Veer2), daar wij de paarden bij het veerhuis een stuk broot lieten geeven en ons daar naar weederom in de pont begaaven, die ons oover den IJssel voerde, wanneer wij den dijk vervolgden tot aan Hattum, waar wij ons niet langer ophielden, dan datwe een stuiver swijgende tol, ons afgevraagt wordende, betaalden. Bij het inrijden van de Dijk Poort deet dit stadje zig vrij goet op, dog zijnde anderzins maar kleijn, oud, vervallen en bevoorens van een zeer goede defensie geweest. Wij reeden de stad bijna regt langs tot aan de Homoets-Poort, booven welke aan de binnenkant dit tijdversje stond: 't geen D'oorLogh hier Wierp neer HerMaaCt 'tVreelaar Weer.3) En van buiten stond'. Der Franschen overmoedt, Heeft alles omgevroedt, Casteel en poort en muur, Door 't zwavelagtig vuur, Dog d1 Opper Heer van all, Versterkt dees stad en wall. Vervolgens buiten gemelte poort koomende, passeerden wij eerst een allé van omtrent een half uir gaans lang en verders door veld en sandweegen en arriveerden des middaags te één uir in het dorp !) thans: Zwartsluis. 2) thans: Katerveer. 3) Deze — thans niet meer bestaande — poort was dus blijkbaar in 1678 herbouwd. Heerde, alwaar wij logeerden bij Harm Docter in het Waapen van Overijssel, daar wij toen wat aaten en vervolgens een wandeling door het dorp, dat vrij groot en aanzienlijk is, deeden. Des agtermiddaags te drie uir vervorderden wij onze reijze en passeerden de twee groote dorpen Eepe en Vaassen en kort daarnaa een koopermoolen, die door het beekje, de Grift genaamt, gedreeven word; edog de moolen toen zijne werking niet doende, hebbenwij dezelve niet in oogenschijn genoomen; maar onzen weg vervorderende, reeden wij agter het gehugt Wenum oover de Grift en verders door een lange en waateragtige heijde quaamen wij te half ses op het Koonings Loo, daar wij in de Brouwerij een vlesje roode wijn, om het stof door te spoelen, lieten binnen brengen en verders de avondportie en ons logement bestelden. Nog dien avond gingen wij, om onze nieuwsgierigheijd eenigzins te voldoen, het een en ander bezigtigen, hebbende ook het geluk haare Koningrijke Hoogheijd*), een daame bij haar in de chais hebbende, te zien, die ook van verscheijde heeren te paarde, naast dezelve rijdende, wierd verzelt. Het Huis, deeze vorstelijke lustplaats, op het bergagtigste en boschrijkste gedeelte der Veluwe en bijna gelijkmaatig van de Zuider Zee, den Rijn en den IJssel geleegen, is op bevel van Willem den Derden, Koning van Groot Brittannien en stadhouder deezer Vereenigde Neederlanden, gestigt, zijnde omtrent in het middelpunt der Provinciën, van welken hij de zorg zoo onvermoeit op sijne schouders torste. De opbouw van dit kostbaar huis wierd van zijn Koninglijke Majesteit aan den onvermoeijden ijver en het schrandere vernuft van. zijne gunsteling, den Graave van Portland (aan wien het zijn meeste pragt en vermaakelijkheeden verschuldigt is) toevertrouwt. Dit gebouw, bijna voltooit zijnde, wierd de weijnige rust, die den Kooning ooverig hadde, daar genooten, vergezelt van een considerabele meenigte prinssen en graaven, wier toevloeijing zijne Maajesteit gestaadige gedagten baarde, dit prinselijk ontwerp in eene kooninglijke lustplaats te veranderen, tot dat het zijne uitwendige gedaante, in gebouwen en plantagien, zodaanig kreeg, als het nog heedendaags, bijnaa, gezien en van den teegenswoordigen Prince van Orange en Nassauw, onzen erfstadhouder, bezeeten word, welke hetzelve van wijlen zijn Heer vaader en die van den Kooning Willem, kragt erffenisse, bekoomen heeft. De geheele omtrek van huizen, hooven, laanen, plantagien en dreeven begrijpt in zig omtrent honderd en sestig mergen lands, waar van ik m het korte eene beschrijvinge zal doen en het zelve meede onder het verhaal van den volgenden morgen brengen, vermids wij toen veel meer en alles accurater konden beschouwen, aangezien de avondstond ons noopte naar het logement en aan taafel te gaan. 1) Wilhelmina van Pruisen, gemalin van Prins Willem V. Dingsdag den 26n, naa des morgens gedejuneert en ons gekleed te hebben, hervatteden wij onze wandeling. Van ons logement, de Brouwerij, afgaande, leijt de groote postweg van Harderwijk naa Deventer vlak naar het Huis, daar dezelve breed voor heen loopt, tot oover de Veluwer bergen, leeverende een gezigt uit, waar van men, door de lengte, het oogpunt verliest. Deeze weg is met verscheijde rijen boomen, zeer bevallig, groots en ruim beplant, doende zig voor den hofpoort met een groot half ront op, in welkers midden den grooten laan, die zig van Appeldoorn naar het Huis uitstrekt, met drie rijen groote boomen beplant, zijn begin neemt. Aan de regterzijde van dit half ront is deeze vorstelijke plaats geleegen, oover welkers eerste gezigt men als verwondert staat. De bassecour is aan den regter en linker kant met twee considerabele groote en lange vleugelgebouwen, langs den grooten weg heen strekkende, geslooten, zijnde in deeze gebouwen de stallingen, keukens, vertrekken voor hooveniers, jaagers en grottemaakers, als meede de bakkerijen en brouwerijen. Deeze bassecour word van vooren met eene lange en hooge blauw geverfde ijzere barierre beslooten, daar een fraaije, van ijzer zeer konstig gemaakte poort, geen kleijne luister aan geeft. De bassecour bevat vier groote gras-parterres, in welker midden eene groote marmere, 'met blauwe ijzere leuningen omringde, fontein staat, zijnde een vergulden Triton van meer als menschen grootte,^ het waater in de gedaante van- een beeker uitblaazende. Deeze fontein, zegt men, dat bij het leeven van Koning William een dikke waaterstraal, ter hoogte van veertig voeten, opgeworpen, dog seedert diens dood niet anders, gelijkze zig nu vertoont, gesprongen zoude hebben. Vervolgens de bassecour langs gaande, traaden wij langs neegen groote en breede hartsteenen trappens door een groote dubbelde deur in het huis. Dit gebouw bestaat uit vijf verscheijde blokken, halvemaanswijze, d' een teegens den anderen met de hoek aansluitende, naar de Italiaansche bouwkonst zeer fraai opgehaalt, zijnde het middenste blok de helfte grooter als de andere, hebbende vier verdiepingen; de twee anderen waaren van drie en de twee volgenden van twee etagien, behalven de zolderingen. Het middenste blok, of bouwgedeelte, praalde booven de anderen met een groot met lood bedekt en met gesneeden houten traliewerk voorzien plat, van welken de oogen oover de plantagien, de Veluwer bergen en daalen, een alleraangenaamste verlustiging konden hebben. In het voorhuis, zijnde de wagt van de Guarde du Corps, koomende, hadden wij, regt uit, een allerheerlijkst gezigt, door een deur van hol verguit ijzerwerk, langs den geheelen tuin, oover de groote fonteinen, tot aan de piramide, die agter den tuin, op eene der Veluwer bergen staat. Het voorhuis hadde twee zeer fraaije breede houtene trappen, langs welke men naar booven, tot aan de ante chamber, gaat. ') Een zeegod. Tot ons groot leetweezen konden wij dit pragtig gebouw van binnen niet verder bezien, vermids haare Kooninglijke Hoogheijd met de vorstelijke spruiten, op het Hof zijnde, zulx als toen niet vrijstond. Uit het voorhuis gingen wij door de voorgedagte ijzere deur naar buiten, zijnde voor die poort, eer men aan den tuin koomt, een breed terras, ter breedte van de tuin, welk terras, in de midden met grasperken, wij regts om slaande, langs gingen en aan het eijnde, of op den hoek van hetzelve (vermids dit terras de tuin aan drie kanten omringt) draaiden wij de regterhand. af langs twalf hartsteene trappen, ter sijden met cascades, naar beneeden, tot in het groene cabinet van de Koninginne Maria, die haar daar in geduirig met wandelen vermaakte. Dit cabinet bestond in wandelingen, gins en herwaards loopende, in een vijfkante tuin, ter regterzijde van het huis geleegen. Deeze wandelingen waaren met latwerk opgezet en met beuken haagen, ter hoogte van agtien voeten, digt bewassen, zijnde overal met doorgangen en venstergaaten doorsneeden, verschaffende een aangenaame wandeling onder het lommer, voor de heete zonnestraalen geheel beveijligt, wordende het gehoor, door het lieffelijk geruisch der altijd springende fonteinen en cascades, tusschen deeze groene wandelingen geplaatst zijnde, onophoudelijk gestreelt. Hier uitgaande, quaamen wij in de tuin van Koninginne Maria, met twee groote bloemperken versiert, in welker midden een zeer fraaije agtkante kom, met grotwerk gevloert, hebbende een marmere rant, ons als betooverde, om welke agt looden reepaartjes en draaken stonden, die geduirig naar Arion *) uitspuwden, dat de dolfijn weederom met twee straalen uit zijn neusgaaten beantwoorde, haar met het heldere vogt schijnende te diverteren. Vervolgens gingen wij weederom bij de voorgemelte twaalf hartsteene trappen op, dwars over het terras, en klommen langs evenzooveele trappen weederom naar beneeden af, wanneer wij ons in de groote tuin bevonden, die de geheele breedte van het huis met zijn vleugels beslaat. In deeze tuin bezaagen wij aan de Oostzijde, teegens gemelde terras aan, de groote cascade van Narcissus 2), wiens marmere beeld, leevensgroote, in de midden, tusschen seeventien waatervallen en twee altoos loopende sprongen, pronkte, hebbende aan elke zijde een ongemeen groote en konstige marmere vaaze. Van deeze cascade midden door den tuin wandelende, voorbij een fontein, in de midden een ongemeene groote koopere heemelgloobe, op een pedestal rustende, draagende, uit welker sterren het helder waater onophoudelijk sprong. Vervolgens midden in den tuin, agter het huis koomende, 'bij den grooten fontein van Venus, praalde dezelve van marmer op een grotte, met vier ongemeene groote vergulde loode Tritons 3), het waater uit haare gekronkelde hoornen, Zie over Arion het verhaal bij Herodotus, Boek I, hoofdst. 23 en 24. 2) Een jongeling uit den fabeltijd. 3) Zie de noot blz. 11. midden in een groote kantige' kom, uitblaazende, omringt, hebbende aan de Oost- en Westzijde twee altoos waater spuwende zwanen. Van hier regt door den tuin naar agteren gaande, passeerden wij de fontein van den jongen Herkules, twee ongemeene sprongen opgeevende, slangen in de handen voerende en aan de beijde zijden twee draaken, spuwende in een ronde'kom met een marmere rant. Traaden van daar bij twee trappen op, door twee dikke viérkante pijlaaren, aan beijde zijden met swaar traliewerk voorzien, tot in een ruim hof van bloem parterres, hebbende in de midden een groote fontein, dog desselvs groote sprong verstopt zijnde, deed zijn werking alleenlijk door sestien kleine gaatjes, waaruit de pijpjes staaken, in een ruime agtkante, met blauwe zerkJ) omringde, kom. Voort agter deeze was een andere, dog kleinder, hebbende in het midden van een ronde met een marmere rant belegde kom, drie loode kindertjes, een groote koopere schootel ondersteunende, waaruit een sprongj in de gedaante van een waaijer, voortquam, vallende het waater weederom in gemelde schootel en maakte van daar, naar beneeden in den kom, verscheijde kleine cascades. Daar naa quaamen wij langs eenige zarke trappen, aan weerskanten loode bloempotten hebbende, op het Amphitheater, zijnde een groote halvemaanswijs gebouwde galderij, aan weederzijden door agtien groote sarke pijlaaren ondersteunt, tot dewelke men uit de tuin langs ses van dezelve steen gemaakte trappen opklom. Onder deze galderij zag men agter, teegens de muir, tusschen eiken pijlaar, een der Heidensche Gooden of Godinnen, in eene meer dan ordinaire groote, zeer uitvoerig geschildert. Van deeze galderij gingewe tusschen twe groote heggen door, naar de, aan het eijnde van den hof, geleegene twee groote rustplaatzen, tusschen welke men het uitzigt oover ijzere leuningen en een sloot met cascades heeft, door de agsterste laan tot op de piramide, op de Veluwer bergen staande. Deeze rustplaatsen zijn twee zeer fraaije, van binnen zeer konstig beschilderde, vlak teegen malkander oover staande, groote houte priélen, zijnde van booven ooverdekt en van vooren oopen, hebbende tusschen beijden een gemetzelde kom met loopent waater, rondsomme met zeer fraaije steentjes, van allerhande coleur, zeer aardig gevloert. Het waater, door deeze kom vlietende, maakt in het midden van den trap, daar men bij op gaat, een kleine cascade, die aan beijde zijden met keurlijke loode bloempotten pronkt. De regterhand van hier omslaande, quaamenwe door een ijzere hek in de moestuinen, daar wij weederom, door eene houte deur uitgaande, de linkerhand hielden, wanneer wij, agter de voorgemelde rustplaatsen om, aan de linkerkant van de buitenlaan, in het starrebosch, met hooge eiken beplant, quaamen. Midden in de sterre stond de fontein van Faunus 2), welk beelt, van hartsteen gemaakt, met een bok agter zig, op een pedestal van diergelijke steen stond, zijnde *) De stofnaam zerk of zark (— hardsteen) en het bv. nw. zerken zijn provincialismen, daar „zerk" in het Nederl. uitsluitend znw. en voorwerpsnaam is. 2) Akkergod der Oudheid. op grotwerk gegrontvest, waar uit ooveral cascades en kleine fonteintjes, in het midden van een groote kom, sprongen, welke aan de kanten met groene zooden opgezet was:'rondsom deeze kom stonden, op alle hoeken der laanen, borstbeelden van saaters en bosch-gooden, ten getalle van twalf. Verders door eene van de laanen de linkerhand afslaande, quaamen wij bij den grooten koninglijken vijver, zijnde in het vierkant en omgeeven met een dubbelde laan. Deeze vijver wel twalf voeten hooger als het hof leggende, krijgt zijn waater van het gebergte, waar door de meeste cascades en fonteinen springen. Bij deeze vijver is een seer schoone fontein, behalven die van Venus in grootsheijd de uitneemendste, zijnde de beste in ordre van alle de waaterwerken, beslaande een groot terrain, van zark en marmer in een halve maan gebouwt, aan weerskanten met sestien trappen afloopende, hebbende in de midden, teegens de hoogte aan, eene groote koopere schelp, daar een force cascade uit koomt. Booven deeze cascade zijn vier kindertjes van marmer, met een looden net in het waater, van dezelve koomende, visschende. Uit deeze schelp valt het waater vervolgens nog in twee diergelijke, onder elkander leggende, en valt dus in een groote kantige halve marmere kom, waar uit aan beijde zijden van gemelde cascade te gelijk twalf fonteinen opspringen; voor deeze kom is een groote halve maan, die van de eene zijdtrap tot den anderen loopt, welkers grond bevloert is met steentjes en ander grotwerk van allerhande figuiren, loopende gins en herwaards door hetzelve kleine gaatjes yan fonteinwaater, tusschen welke, vlak voor de kom, dés Koonings naam, in strik-letters, staat, door diergelijke loopende gaatjes gemaakt. Jiemant op deeze naam staande, blijft bevrijt voor het natworden van de kleijne fonteintjes, tusschen gemelte figuiren en steentjes verborgen, waarvan ik voor drie jaar dit ook bezien hebbende, onderrigt wordende, bedieneden wij ons daar van, wanneer de kleijne fonteintjes wierden ontslooten. Dit gezien hebbende, gaaven een praesent aan de ontsluiter van de fonteinen en gingen lings af, langs een gemetzelt beekje, waar oover kleine fonteintjes, van weerzijden als boogjes, sprongen, het welk zig zeer fraai vertoonde, passérende verders agter de menagerij om, voorbij het oude Loo, zijnde een oud kasteel, rondsom in een gragt leggende en aan vier hoeken met toorens voorzien, hetwelk wij van binnen niet bezaagen, maar van daar weederom de linkerhand hielden, wanneer wij een stukje voortwandelende, in de schaduwe van het geboomte, bij een kom, den erf-prins Willem en den jongsten prins Frederik, door daames en heeren wordende opgepast, haar zaagen verlustigen, die er, naa haare teedere ouderdom, zeer voordeelig uitzaagen. Van hier quaamen wij weederom in de groote tuin, agter het huis, zijnde op het booven genoemde terras, aan de Westzijde, de groote cascade van Galathea x), teegen oover die van Narcissus 2), ook van dezelve gedaante en grootte, en pas- J| Een zeegodin. 2) Zie de noot blz. 12. seerden wat verder de fontein van de Aardgloobe, teegen oover die van de Heemelgloobe, meede van gelijke grootte. Verders bij het huis langs gaande, bezaagenwe de groote trap, daar men van het huis naar den tuin afgaat, langs neegentien groote sarke, in de rondte gebouwde, druppelen hebbende booven, aan befjde zijden, een steene beelt, van ongemeene grootte, verbeeldende het eene een stroom-god en het andere een stroom-godinne, leunende op haare kruiken, waar uit, aan weerzijden, een cascade, met neegen vallen, in koopere schelpen, naar beneeden vloeit. Dit alles bezigtigt hebbende, gaf ik contentement 2) aan een tuinmansknegt, die ons geleid hadde, en gingen den gemelden trap op, door het huis oover de bassecour en begaaven ons vervolgens naar ons logement, nadatwij alvoorens haare Kooninglijke Hoogheijd, met een groot antal heeren en dames, een wandeling te voet gedaan hebbende, naar huis zaagen weederkeeren. Zijn Doorl. Hoogheijd, de Heer Erfstadhouder, des voorigen daags naar 's Haage gereijst zijnde, daar Hoogstdezelve zig eenige daagen zoude ophouden, wierd ik te leur gestelt om mijn compliment bij dezelve te maaken, alwaarom wij, na ons alvoorens geproviandeert te hebben, de paarden lieten inspannen en reeden des voormiddaags te tien uir van het Loo, oover Appeldoorn en Beekbergen, twee vrij aanzienlijke kerkdorpen, langs een seer sandige en bergagtige weg na de woeste Hoeve, daar wij pleijsterden, zijnde een herberg, van rondsomme tusschen hooge zandbergen in eene valeije geleegen, welke zig niet eerder voor het gezigt opdoet, voor dat men er, tot op een musquetschoot naa, bij gekoomen is, wanneer men het huis, de tuin en een weijnig daar bij geleegen bouwland, als in een diepe kuil, voor zig leggen ziet. Doordien soowel de herberg als het terrain daar seer soober is, kan deeze plaats met een onbetwistbaar regt, haare naam defendéren, alwaaromme wij ons, na de paarden soowel als ons eenigzins vervrischt te hebben, van daar begaaven, rijdende langs een gelijksoortige weg naar de Let, bijna van situatie als de Woeste Hoeve, van waar het maar een uir af was, ook in een valeije geleegen; edog aan onze regterhand scheen een zeer goede herberg, een brouwerij zijnde, te weezen, daar wij niet pleijsterden, maar ons alleenlijk noopens den weg naa Roosendaal deeden informéren, ten welken eijnde de hospita haar dogter sooverre meede zond, dat wij, volgens haar zeggen, niet konden dwaalen, wanneer wij haar een fooitje gaaven. Door het swaare sand en de hooge bergen konden wii niet anders dan stapvoets rijden, zijnde het in de valeijen, door de zonne straalen, op het barre sant weeromme kaatzende, zoo heet, dat ik, met de knegt, meede weegens het swaare zand,, uit consideratie voor onze trouwe beesjes, genoodzaakt was, somtijds te voet te gaan, om haar daardoor, wanneerze de waagen teegens de bergen moesten opscheuren, eenige verligting antebrengen. Dus een geruime ') = dorpels, drempels. 2) Verouderd woord voor: een fooi. tijd voort gesukkelt hebbende, wierden wij verlangende Roosendaal te moogen zien, het welk ons egter niet gebeurde, voor dat wij er omtrent zijnde, van een hooge berg direct in het dorp reeden, het welk in de laagte geleegen is, daar wij des agtermiddaags te half vier arriveerden en logement naamen bij Rendel Hohtkingson, een Engelsman, die een seer logeabel huis waar aan nog getimmert wiert, bewoonde, het welk den heere baron Tork toebehoorde, waar voor hij jaarlijks vijf hondert guldens huire betaalde. Nadat wij een kopje thee in onze herberg gedronken hadden, deeden wij 'door onze knegt een visite vraagen bij de heer Wildervank, praedikant ter plaats, zijnde een academische kennis van mij; dog de knegt rapporteerde ons, dat zijn Eerw. zoo hij van de meijd verstaan hadde, naar Vellep, een halfuirtje van daar geleegen dorp, meede onder de Heerlijkheijd van Roosendaal behoorende, gewandelt was, om zijn collega te bezoeken, zoo dat wij verkoozen een wandeling te doen, gaande uit ons logiment, de linkerhand omslaande, wandelden wij langs een schoone, met groote boomen beplante allé, zijnde de weg na Arnhem, welken wij maar eenige weijnige treeden vervordert hadden 'en oover een beekje quaamen, dat verscheijde papier en andere moolens dreef, waar van er een, zijnde een papiermoolen, voort aan onze linkerhant was, welke wij bezaagen, vallende het waater door twee oopene houte gooten oover een groot rat heen, dat het geheele werk van binnen deed omme gaan en de lompen fijn stampen, gelijk er maar weijnige schreeden ven daar nog een tweede en verders nog verscheijde-, door het zelve beekje gedreeven, stonden. Deeze door den val van het waater gedreeven wordende papiermoolens, zijn maar zeer klein en simpel, konnende met weinige kosten opgerigt worden, als er maar een genoegzaame val van waater is. - _ Deeze machine bezien hebbende, vervolgden wij onzen wandeling door de voorgedagte allé, op welkers halfscheijd !) de weg naar Arnhem de regterhand afdraait, die wij niet insloegen, maar regt langs gaande, quaamen an het eijnde van die allé, daar een seer fraaije en gansch hooge, door konst gemaakte, taafel-berg voor was, welke wij allange, als in een perspectief, gezien hadden. Aan de voet van deeze berg, naa de kant van Rozendaal, was een ronde, met kringen van diverse coleuren geverfde schijf geplaatst, hebbende in de midden een wit, dienende om daar naa met koogels te schieten, waar van er verscheijde waaren door gevloogen, welkers gaaten met houte pennen waaren digt gestopt. Deeze berg scheen vier onderschei)dene, naar booven klemder wordende transsen te hebben, die meer dan tien voeten afstands van eikanderen waaren. Wij begeerig zijnde booven op den berg te klimmen, zaagen geen plaats daar zulx zoude kunnen geschieden, vermids dezelve van trans tot trans steijl opliep, alwaaromme wij naar een bequaame plaats, om op den top te geraaken, zoekende, meenden aan de linker kant, kort om de voet van den berg heen te gaan, om dezelve >) Provincialisme voor: helft. rond te wandelen, en bevonden ons, een stuk voort gegaan zijnde, reeds op den ondersten trans, wanneer wij ontdekten, dat dit geen onderscheidene maar schruiswijze J) den berg rontgaande transseh of wandelingen waaren, breed genoeg voor drie menschen om er naast eikanderen op te gaan. Den berg al om en weederom wandelende, quaamenwij langzaamerhant tot booven opdezelve, daarze zeer plat en effen was, van waar wij een zeer ruim en aangenaam gezigt hadden op de stad Arnhem, welke regt voor ons lag. Van rondsomme weijde het gezigt oover verscheijde steeden, dorpen, plantagien, bergen en valeijen, onder anderen konden wij met het bloote oog van verre beschouwen het Elteren gebergte met het daar op staande klooster, de steeden Nieumegen en Kleef; doende zig ook den Rijn op verscheijde plaatsen serpentérende voor ons gezigt op, waar door wij de moeite van het opklimmen, zeer wel naa ons genoegen, voldaan kreegen. Ons lang genoeg met dit aangenaam gezigte gediverteert hebbende, sakten wij allangsaamerhand den berg weederom af, waar oover we bijna een quartier uir toebragten, gaande vervolgens aan de linkerhand door een nieuw aangelegt dennebosch en quaamen •eijndelijk, de regterhand in slaande, in een zeer groot bosch van hoog eijke en beuke boomen, waar van wij verscheijde laanen door kruisten en ons eijndelijk digt bij ons logiment bevonden; dan onze nieuwsgierigheijd voor dien avond nog niet genoeg voldaan zijnde, draaiden wij kort om het zelve heen, slaande een andere spatieuse allé in, zijnde de weg naa Vellep, aan welkers linker zijde de wildbaane was, met hooge booven scherp toeloopende palissaden omheint, daar wij verscheijdenerleij soort, zoo van inlands als vreemd gevoogelte, in en omtrent een groote vierkante vijver, zaagen. Verder voortgaande, tot aan de groote weijde, ontdekten wij een troep van meer dan twintig graazende herten, welke op een door ons gemaakt gerugte, boschwaards vlooden en allen gskens daar uit weederom ten voorschijn quaamen. Terwijl wij met de beschouwing van deeze snelloopende beesten beezig waaren, zaagen wij Ds. Wildervank van verre aankoomen, welken wij naaderende, oover onze ontmoetinge, hem zoo onverwagt, een groot genoegen toonde. Nadat wij eenige complimenten en stricades teegens eikanderen gemaakt hadden, geleijde zijn Eerw. ons langs verscheijde lommerrijke allées en aangenaame wandelweegen, tot dat wij gezaamentlijk aan ons logiment quaamen, wanneer ik dezelve verzogt dien avond bij ons te soupéren, die zulx acceptérende, ons met zijne aangenaame preesentie verëerde. Wij beslooten den volgenden dag te besteeden, om het merkwaardigste daaromstreeks te bezigtigen, verzoekende dat zijn Eerw. daar in meede deel mogte neemen, welke wij ten dien eijnde een plaats in ons rijtuig aanbooden, die zig zulx liet welgevallen, ver- 1) Dit woord zal beteekenen: schroefswijze, spiraalswijze. soekende ons den volgenden middag en avond ter maaltijd, waarin wij reciproquelijk consenteerden. Onze hospes, teffens een brouwer zijnde, hadde met mij oovei* zijn konst gesprooken, zeggende bier in de kelder, door hem uit de voorbij het huis vlietende beek gebrouwen, te hebben, het welk het Engelsche zoude eevenaaren, alwaarom ik hem een vleschje liet brengen, dat zeer smaakelijk, dog tegelijk vrij koppig was en veele overeenkomst met de Engelsche ale hadde. Naa den eeten rookte ik met mijn gast nog een pijpje, hetwelk wij met een goet glas roode baaij bevogtigden en scheijdeden om elf uir, naa eikanderen een goede nagt gewenst te hebben, gaande onzen vriend naar huis en wij te bed, dog wierden des morgens om vier uir door het onmanierlijk geraas der timmerlieden, booven ons slaapvertrek, op een andere kaamer, arbeijdende, ontwaakt, die ons den slaap verders den geheelen morgen door hun onaangenaam musiek verhinderden. Woensdag den 27n quam Ds. Wildervank des morgens om half agt zijn opwagting bij ons maaken, dien wij een kopje kaffé met een ontbijt preesenteerden, geevende vervolgens ordre de paarden in te spannen, wanneer wij ons te neegen uir gezaamentlijk op het rijtuig zetteden, geevende de paarden de zweep en reeden door het aanzienlijke dorp Rheede, nadat wij alvoorens het dorp Vellep aan onzen regterhand hadden laaten leggen, en arriveerden zoo te Rheederoort, daar wij de paarden in de herberg lieten oppassen en ons direct naa het buitengoed van den Heere Brandssen, raadsheer des Hofs van Gelderland, begaaven, waar heen wij, langs tabaksplanterijen wandelden. Het huis, een seer modern nieuw vierkant blok, doet zig, van de wegzijde, verrukkent op, vermids hetzelve op een berg, aan het hellen van welke fraaije parterres, met ruime daar tusschen doorloopende paaden zijn, gebouwt is. Langs een ruime allé teegens den berg opgewandelt en aan het huis gekoomen zijnde, vervoegden wij ons bij den tuinman, om ons verder aanwijs te doen. Het huis wierd van binnen niet bezien, vermids den raadsheer, daar in persoon niet zijnde, zulx niet permitteerde. Hetzelve wierd omgeeven van eene ruime plaats met verscheijde zeer nette grasparterres, en agter dit gebouw waaren des tuinmans wooning en de schathuizen l). Voor het huis staande, hadden wij een zeer ruim gezigt oover koorn, tabaks en weijdelanden naa verscheijde steeden en dorpen. , Ter sijden, eenigzins aan 't hellen van den berg, meede aan de wegzijde, in eene met planketwerk afgeschootene tuin, waaren de broeijkassen, waar in de druiven, van allerleij soort, stonden en sommigen reeds haare volkoomene rijpheijt hadden, zijnde in de midden van deeze tuin allerleij moeskruiden en teegens de planketten persike en abricoos boomen. ') — dienstgebouwen in de onmiddellijke nabijheid van een kasteel of landhuis (elders: bouwhuizen). Aan de andere zijde, teegen over deeze, was een diergelijke tuin, waar in een groot aantal van meloene bakken waaren, zijnde voor het ooverige tot gebruik van de keuken. Verders wandelden wij naa de plantagien, agter het huis op gebergten geleegen, waar van sommigen nog ongelijk hooger waaren dan die waar op het huis staat. Aan de linker kant bij het huis om me gaande, quaamen wij in een sterrebosch, het welk tot agter hetzelve heene schiet, gingen eene van de midden alléës, al teegens den berg, op, het welk een keurlijk gezigte verschafte, vermids men, onder de hooge geboomten door ziende, als in het oneijndige den berg opzag en somwijlen zelvs het oogpunt verloor, hebbende jieder allé zulke aangenaame en verrukkende gezigten, dat men niet in staat is er jiemand, naa behooren, een volleedig'denkbeelt van te kunnen geeven, alwaarom ik maar in het generaal daar oover jiets zal melden. Deeze plantagien ,zijn op verscheijdene hooge en laagere bergen aangelegt en van eene groote uitgestrektheijd. Booven op den hoogsten berg stond een groot, met groente bewassen, priëel, formérende het midden van het sterrebosch, hebbende dit pnëel verscheijde doorsnijdingen of venstergaaten, door welke men langs alléës' (oover welkers perspectiven men als in verrukking wierde weggevoert) naa bijzondere voorwerpen zag, correspondérende d'een op het huis, de andere op een stad, de derde op een tooren, de vierde op een hooge berg en zoo vervolgens, jaa zelvs zagmen' op sommige plaatzen, weegens de considerable hoogte van'den berg, daarwijons op bevonden, oover de toppen der boomen van deeze plantagie heen. Dit priëel hadde in de midden een groote marmere taafel en aan de kanten, rondsom in dit priëel, waaren banken geplaatst. Aan de Zuidzijde, bij den ingang, voor het priëel staande, telde men, zonder behulp van bril of verre kijker, een getal van vijf en twintig, zoo naabij als verder geleegene toorens, behalven dat men er het Elteren gebergte met diens klooster en den Rijn, op verscheijde plaatsen zig kronkelende, zeer duidelijk zien konde. De stad Doesburg, in welkers poorten men zag, scheen aan ons te leggen, Nieumegen en Kleef konden wij ook distinct beschouwen ziende oover de Zuidzijde van degeheele plantagie heen. Deeze aangenaame plaats verlaatende, klommen wij weederom teegens bergen op en neer en begaaven ons naa een zijdlaane, daar wn afgingen, vindende ter zijden van dezelve een keegelspel daar onzen stadhouder, voor eenige jaaren, onverwagt op dit buitengoed gekoomen zijnde, in gezelschap van sommige eedellieden meede gespeelt hadde, geevende, naa gedaane spel, een visite aan den raadsheer, die daar van, volgens des tuinmans zeggen, vooraf niet geinformeert zijnde, door dit honorabel bezoek was verrast geworden. Dit keegelspel bezien en ons daar meede gediverteert hebbende gingen wij verders de voor gedagte laan af en quaamen ter regterzijde van het huis, daar wij den tuinman voor zijne genoomene moeite salariseerden, slaande verders lings af langs dezelvde allé daar wii op gekoomen waaren en begaaven ons naar het rijtuig, kunnende ons niet genoeg verwonderen oover de aangenaamheeden van dit buitengoed, waarmeede de natuir, door konst geholpen, hetzelve begaaft heeft. .. , _Jl Van hier gaaven wij ons verders op reijs, passerende digt voor bii het heerlijk en adelijk slot Middagten, dat wij aan onze regter hand lieten leggen en van binnen, weegens de bepaaldheyd des tiids, niet bezaagen, hoewel hetzelve van buiten gansch sierlijk en grootsch was, zijnde uit een ruime gragt, volgens de moderne Itahlansche bouwkunde, vijf etages hoog, van gebakken en hartsteen opgemetzelt en van booven met een leijen dak gedekt, dat op jeder hoek een zeer fraaije schoorsteen heeft, het we k wij in het voorbij nasséren bezaagen en verders naa Dieren reeden, alwaar wij onze Sarden stalden'in de Prinssen Kroon bij Bitter Bitters daar wij een potje kaffé bestelden en ons kort daar naa op weg begaaven om het Prinssen Huis in oogenschijn te neemen , Dit vorstelijk gebouw is eerst gesticht door Willem de Tweede Prins van Orange, die daar ook een heerlijke wildbaan, van vier uiren in den ommetrek, liet aanleggen, welke egter niet meer in weezen is. Naaderhant heeft Kooning Willem de Derde, hem succedérende hetzelve herbouwt, gelijkerwijze het thans nog gezien word, versierende de tuinen daar en booven met leevendige waatersprongen, aardiee gras-parterres en grotwerk. j Delzen stervende, heeft het huis met diens rijke landerijen en de geheele heerlijkheijd Dieren, kragt testament, naagelaaten ;jan den Prins Tan Willem Friso en is vervolgens, door desselvs ontydige doot verërft aan zijnen eenigen zoon Willem Kare Hennk Fnso, seedert welkers dood desselvs zoon Willem de Vijfde, Prins van Orange en Nassauw, onzen Erfstadhouder, hetzelve bezeeten heef, die daar ook somwijlen eenige daagen, in de zoomeltyd'^orbrengt Dit huis is aan de linkerzijde van de postweg van Zutphen op Arnhem, een weijnig buiten het dorp Dieren geleegen, schietende ™agtéren met zijn hooven naa de stad Doesburg en »■ rondsom met eln bosch van swaare en hooge boomen beplant; strekkende zig van vooren in de breedte uit neffens een ruim plein, halvemlanswijze, met een houtene barierre, van vier a vijf voeten hoog omheint; dóór een poort, in dezelve zijnde, gingenwij ter linkerzijde van het huis in de tuin, die zeer zindelijk onderhouden wierd en met heerlijke vijvers, grotwerken, cascades, fonteinen en parterres voorziet^Tas; wordende weeklijks het fruit van daar naar 't Loo vïzonden, zoo lange het stadhouderlijke hof zig aldaar bevint, ten welken eijnde hier ooi een groote meenigte van allerleij vrugten waaren Den tuin ter loops bezien hebbende, begaaven wy ons naa het huis dat zig, hoewel ouderwets, van vooren vorstelijk opdoet, daar he! in de breedte vijftien Engelsche schuifraamen heeft, zijnde der- deDae^ngagn\h0v0agn1)dit gebouw is bijnaa in de midden, zijnde een ^rTHeT^Huis te Dieren" - thans in particulier bezit - brandde in December 1795 af,'dóch werd later op kleinere schaal herbouwd. groote vierkante poort, door welke men op een groote vierkante binnen plaats koomt, waar oover wij gingen en traaden langs eene sarken trap aan de linkerhand in het huis; edog vermits het mij ondoenlijk is van alle kaamers, weegens het groot antal derzelve, naukeung verslag te doen, zal ik maar alleenlijk het merkwaardigste aanroeren. Eerstelijk traaden wij uit de antichambre van zijn Doorl. Hoogheijd in desselvs spreekkaamer met kostelijke tapeten, bijbelsche historiën verbeeldende, leevensgroote, behangen, vandaar in de slaapkaamer, met blauwe zijde behangen, toen in een cabinetje, in welkers schoorsteen het Huis te Dieren met olieverf geschildert was, zig van verre als met de pen geteekent vertoonende, en als aan de vier hoeken met rood lak vast gemaakt zijnde, waar onder dit volgende geleezen wiert: Afbeeldinge van Zijn H. Huis tot Dieren Ao. 1680 in Dec. geteijkent na het leven, maar niet in druk gegeven. Willem van Nijmegen inv. et pinxit. Dees kant bedroog nooit Vorst, als door dit schilder kunstig, Aij kijk Doorlugtig Prins, siet met een oog eens gunstig Op hem, hij heeft (voor dit) tiu ruim geleen vijf jaar. Wat sindelijx gemaakt, en uw geojfert maar. Uit welk vaersje het schijnt, dat deeze schilder niet, naar zijne verwagting, moet zijn beloont geworden. Verders saagen wij de Groene kaamer, insgelijks met tapeten, met landschappen, treffelijk behangen, als meede de eetzaal, gelijk ook de antichambre van Haar Kooninglijke Hoogheijd met tapeten met landschappen en de spreekkaamer met tapeten met bloemwerk en de slaapkaamer met blouwe zijde behangen, zijnde hieromtrent ook het cabinetje, waar van Koninginne Maria het behangzel zelvs zeer konstig geborduirt hadde. Voorts waaren de meeste kaamers zeer wel gemobileert en hadden sommige, soo in de schoorsteenen als booven de deuren, keurlijke schilderijen, als meede in de slaapkaamers zeer kostbaare en pragtige ledikanten, als dat van den stadhouder, den Prins van Weilburg en den Hertog van Brunswijk, alle met zijde behangzelen, gelijk óok dat van den Kooning Willem nog in een zeer goede staat was, staande bij jieder ledikant twee magnifique armstoelen. Ook bezaagen wij een blouwe zijde met goud geborduirde nagtrok, door Kooning William, en eene van spaanen gemaakte zonhoed met een paar turksleedere pantoffels, door Kon inginne Maria, gedraagen: wordende in een fraaije van vreemd hout gemaakte kist bewaart. Dit vorstelijke gebouw, zoowel booven als beneeden bezien hebbende, deeden wij onze offerhande aan de meijd van den rentemeester, die hetzelve bewoond, onzen geleijdster voor haare moeite daar en booven bedankende gingen wij weederom naa de herberg en bedienden ons van de bestelde kaffé en reeden, naa een pijpje gerookt te hebben, weederom vandaar langs een kortere weg, laatende Rheederoort en Rheede gelijk ook Middagten en Billion op onze linkerhand leggen, kwaamen door het dorp Vellep en arriveerden des middaags te twee uir weederom aan onze herberg te Rozendaal, laatende aldaar de paarden op de stal zetten en gingen vervolgens met onzen metgezel naa de pastorij, daar wij door onzen pastor op een treffelijke maaltijd onthaalt wierden, en reeden naa den eeten, in gezelschap van zijn Eerwaarde, langs een breede weg, aanweerzijden met drie dubbelde rijen eijken boomen,beplant, teegens een berg op, de toorn der stad Arnhem regt voor ons hebbende, naa de heerlijke lustplaats Klaarenbeek, doende eerst met de waagen een toertje door hef vermaakelijke Klaarenbeeksche bosch, daar verscheijde vijvers, waar door heldere beekjes heenen vlieten, mzijn, die zoo aangenaam voor het gezigt, als de meenigvuldige natuirlyke waatervallen, door haar gestaadig geruisch, voor he.t gehoor zijn. Dit bosch, het welke wij in zijn vierkant, langs de buitenallëës, omme reeden, die van booven in eikanderen gegroeit zijn, beslaagt meer dan een half uir gaans in den ommetrek, wordende daagelyks, weegens desselvs vermaakelijkheeden, van veele steedelingen uit Arnhem, maar een half uirtje van daar geleegen, bezogt, gelijk wy er ook verscheijde, zoo te voet als te paart en met rijtuigen, ontmoeteden. Deeze toer gedaan hebbende, begaaven wij ons naa het huis, dat niets remarquabels heeft en thans door 'den tuinman bewoont word, aan wiens meijd wij de zorge ooverlieten om op de paarden te passen, aangezien ik onze knegt gepermitteert hadde naar Arnhem te wandelen. . Wij vervoegden ons direct in de tuinen, die taamelyk wel onthouden wierden, dog niets uitsteekends hadden, dan alleenlijk de waaterwerken, oover • welkers gezigte wij als verstelt stonden vermids er fonteinen waaren, welke van dertig tot veertig voeten hoog sprongen, die, neevens de forsse cascades en het heldere waater, het welk in de vijvers was, onze verwondering tot zig trokken. De natuir heeft deeze plaats zodaanig bevoorregt, dat de konst daar aan genoegzaam niets geholpen of verbeetert heeft, vindende men selvs hier en daar het waater, van de gebergten afkoomende, oover keijsteenen, zonder menschelijke hulp gelegt, heenenroilen, en door den snellen loop de konstigste cascades oovertrelten Met beekwaater hier in klaarheijd all het andere verre oovertreffende, zal waarschijnlijk deeze lustplaats de naam van Klaarenbeek daar van ontleent hebben, , . Nadat wij des tuinmans knegt voor het ontsluiten der fonteinen en de meijd voor het oppassen der paarden met een praesentje hadden gecontenteert, retoerneerden wij weederom naa Kozendaal en dronken bij onze tractant een kopje thee, die ons vervolgens geleijde naar de tuinen en plantagien bij en omstreeks het huis van den heer baron Tork, waar van ik een korte beschryvinge zal laaten volgen. , , . Wij gingen van de pastorij, door een breede laan, op het huis van gemelde heer aan en quaamen op de groote plaats voor de stallingen met Engelsche raamen, treedende aan de linkerkant van die plaats door een ijzeren hek in de tuin voor het huis, met twee groote vierkante bloemperken voorzien; in het midden van neder was een fontein, altijd springende en het waater door het hoorn van een vergulden Triton opwerpende. . Voor, in het midden van deeze tuin, aan de gragt, die het huis omringt, is een groote cascade, booven met twee groote leggende hartsteene rivier-gooden pronkende, die op haare kruiken leunden, waar uit twee dikke waaterstraalen met geweld borsten en met groot geraas, langs een meenigte koopere schelpen, in gemelte gragt rolden, waar uit zig, eeven voor deeze cascade, een treffelijke sprong verhief; van hier tusschen de twee bloemperken doorgaande, quaamenwe bij 't groote terras, vlak teegen het huis oover, daar een aller treffelijkst grot-werk teegen aan ligt, in welk twee zeer konstige grotten waaren, daar men genoegzaam alles wat zee en land opgeeft, zeer konstig zag te zaamen gevoegt: dit terras opklimmende, quam men in een magnifiq agtkantig hartsteene huisje' hebbende van booven een toorntje en een leijen dak, zijnde van binnen gemeubileert met konstige porceleine fonteintjes en groote Japansche porceleine beelden, beneevens konstig schilderwerk en verguld loofwerk. Digt bij dit huisje was de orange tuin, daar een meenigte van orange en laurier boomen, alsmeede verscheijdenerleij soort van andere gewassen, in onderscheijdene rijen, omtrent een altijdspringende fontein, gerangeert stonden. Verder gaande, quaamen wij in de groote tuin, alwaar drie considerable groote vijvers agter elkander laagen, d'een ruim vijf voeten booven den anderen, tusschen twee lange en ruime alléës van hooge eiken boomen, hebbende de eerste vijver, aan beijde kanten, een laage gallerij van grotwerk, als meede in de midden, daar' dezelve van de tweede word afgescheijden, een treffelijke cascade, met ooverheerlrjk fonteinwerk, zijnde op de grond kleijne pijpjes, tusschen zeer fraai t'zaamen gevoegde steentjes, van allerlei soort, verborgen, welke, ontslooten zijnde, jiemand, daar van niet onderregt, een aardige pots kunnen speelen, zoo hij onder derzelver bereijk koomt. De tweede vijver, een weijnig smaller als de eerste, hadde aan weerkanten zeer fraaije priëelen, met groente ooverdekt en van binnen een cascade en fonteintje. Bij de derde vijver langs gaande, quaamenwe, aan het eijnde van den tuin, bij een ooverheerlrjk amphitheater, met swaare ronde pijlaaren ondersteunt, waar onder een allertreffelijkste cascade van vijftien blauwe serke vallen, tusschen een grotwerk van marmere trappen uit de onderaardsche hooien van het eiland Candia, en andere zeer fraaije zee-gewassen, waar tusschen hier en daar stukken van bergkristal geplaatst; aan de zijde was hetzelve konstig beschildert met Heidensche Goden en Godinnen, op dezelve wijze als dat van het Loo. Van hier begaaven wij ons naa de plantagie, agter den tuin op het gebergte geleegen, welke met ruime alléës, treffelijke gezigten hebbende, voorzien is. Deeze plantagie op en needer wandelende, bragt onzen leijdsman ons op eene der hoogste bergen van dezelve, op welkers kruin een gansch ruime vijver was, in welke het waater door een altoos maaiende machine, langs een onder de grond verborgene pijp gemaalen wierd, welke machine beneeden aan den berg in een beekje geplaatst^ onophoudelijk, door den val van het waater, in beweeging moest blijven. Op een andere, gansch hooge, berg, was booven een zeer vermakelijk, met groente bewassen, priëel, tot welke men langs ooverdekte wandelweegen van beuke heggen, schruifswijze!), den berg allengskens ommeloopende, geraakte, wordende egter het gezigt door de beuke heggen niet belemmert, vermids men oover dezelve uit het priëel ziende, de oogen liet speelemeijen door verscheijde alléës als meede oover de vijvers, naar het huis, van welke veimaakeliike plaats de Heer van Rozendaal veel gebruik maakte, en aldaar, door de aangenaame schaaduwe voor de brandende zonnestraalen beschermt, zig met het leezen van een nuttig boek diverteerde. Van daar den berg weederom af en het bosch al verder doorwandelende, gingen wij naa het doolhoff, zijnde een groote vierkante tuin, waarin de doolweegen met hooge beuke heggen beplant waaren, op dezelve wijze als het groote doolhoff te Versailles, hebbende m de midden een groot ront priëel van groente, booven met een lantaaren als een koupel, waar onder een agtkantige, met steentjes van allerleij soort en figuren gevloerde kom, met een hartsteene lijst omeeeven, gemetzelt was, door welker midden een beekje, dat booven van 't gebergte afquam en door de geheele tuin liep, iheen stroomde, hebbende ongemeen helder waater. Al dooiende eijndelijk -weederom uit deezen doolhof geraakende, quaamen wij m een tuin, voorzien met bloemen, plantgewassen en vrugtboomen en van daar door een diergelijke, voorbij een huisje, van marmer en hartsteen sierlijk opgebouwt, waar op van het huis, oover de hooven, fonteinen, grot en terrasweren een fraai gezigte was, koomende daar naa in een andere met laage haagjes in vier parterres afgeschootene tuin, loopende voornoemde beekje regt door dezelve heen, maakende in een breede gemetzelde goot vier kleine cascades en een laage sprong ter dikte van een arm, in een ronde kom. Van hier gingen wii weederom door de tuin voor het huis, bij het grotwerk langs, en kwaamen door het ijzere hek, daar wij ingekoomen waaren, op de plaatze, passérende verders weederom de groote laan en begaaven ons naa de pastorij, dronken eerst een glaasje wijn, om weederom op den adem te koomen, en bezaagen vervolgens het quartier van onzen heer tractant, zijnde een nieuwmodisch langwerpig vierkant gebouw, van drie etages hoog, hebbende verscheijde welgereguleerde vertrekken, waaronder sommige behangen waaren, welke meest alle haar uitzigt op de daar bij behoorende tuin, die vrij groot en aan 't hellen van een berg geleegen is, uit welke men in het huis gaat, hadden. «^m»-. tot De kerk is meede in hetzelve getimmer begreepen en springt tot aan de Arnhemsche weg, kunnende de praedikant door een deur, in eene van zijn kaamers zijnde, direct in dezelve gaan, zonder alvoorens buitens huis te behoeven koomen, hebbende deeze kerk een witte houte vloer, bruine eijkene banken, predikstoel en diergelijk verwulfsel, met een klein, naardezelve geproportioneerVorgel, wordende de dooden van Rozendaal te Vellen begraaven. Teegen oover de predikstoel was de bank van de Heer van Rozendaal, ') Hetzelfde als „schruiswijze" (zie bladz. 17). oover de geheele breedte van de kerk, hebbende de vaader van den teegenswoordigen Heer dit sindelijke gebouw doen stigten en ter zijden van die bank een vuirhaart in de muir laaten maaken. Agter en ter zijden van de pastorijtuin waaren de moestuinen van den baron Tork, in welke broeijerijen van ananassen en verscheijde andere vrugten waaren. Dit alles in opmerking genoomen hebbende, gingen wij aan taafel, d\e reeds gedekt was, aaten smaakelijk, dronken een goet glas roode wijn, rookten naagedaane maaltijd een pijpje, naamen vervolgens van Ds. Wildervank afscheijd en gingen om elf uir naa ons logement, daar mijn zuster en ik ons jieder terstond naar onze ledikanten begaaven en dien nagt beeter, dan in de voorige, sliepen. Donderdag den 28n vervoegdenwij ons om seeven uir, des morgens, aan de kaffé taafel, naamen ontbijt en vervolgden onze reijs om neegen uir van Rozendaal, reeden voor bij de heerlijkheijd Klaarenbeek, passeerden door tabaks-planterijen en quaamen om tien uir tot Arnhem, ons logement neemende bij Monsieur Troost in de Vergulden Arend, zijnde door de Velleper Poort ingekoomen; deeden, naar onze maagen een weijnig voorzien te hebben, een promenade door de stad; dog de reegen ons oovervallende, naamen wij schuil bij een boekverkooper, digt bij het Hoff van Gelderland, wiens naam, naa mij voorstaat, Van der Weijde is, van welke ik, om de tijd te passéren, in hoope dat de reegenbui mogte oovertrekken, eenige kaarten kogte, tot onze reijze betrekkelijk; wanneer deeze gulle en opregte Gelderschman de goedheijd hadde ons in de hofkaamer,*) daarv zijn vrouw ons op 't vriendelijkste ontfing, te brengen, laatende ter stond onze reegenmantels haaien, die wij omme hingen. Den boekverkooper met diens vrouw voor haare vriendelijkheijd bedankende, gingenwe van daar naar een fraaije groote kerk, teegen oover het gemelde Hoff staande, waar in een zeer groot en treffelijk, voor drie jaaren gemaakt orgel was, van buiten gansch rijkelijk verguld met konstig snijdwerk. Verders deeden wij onzen toer door de voornaamste straaten van de stad, welke fraai, welgebouwt, sterk en neering rijk is, leggende aan den Rhijn, hebbende verscheijde zeer aanzienlijke gebouwen, vermids dit de hooftstad des quartiers van Arnhem zijnde, in welken het Hof van Gelderland is, daar veel heeren van aanzien woonen. Weederom aan ons logement gekoomen zijnde, deedenwij de paarden inspannen en reeden te twalf uir door de Rhijnpoort langs verscheijde met boomen beplante en zeer vermaakelijke weegen oover de dorpen Helsum en Rencum en verders door koorn en tabaks-land naa Waageningen, daar wij de Berg-Poort inreeden en pleijsterden bij Van Ommeren in het Stads Waapen, zijnde het eerste huis aan de linker zijde van gemelde poort, waai" aan hetzelve zig sluit. Wij aaten, ofschoon wat laat, in ons logement en spoelden het stof met een glaasje roode wijn door, laatende inmiddels een theevisite vraagen bij den heer rector Hagchenberg, bij wien onze jongste !) = tuinkamer. broer Ajolt Jan x) op de latijnsche school en te huis is, die, op ons verzoek, terstond bij ons quam, ongemeen verheugt oover onze ontmoeting zijnde, waarvan hij vooraf niet geinformeert was, vertoonende terstond het praemium, welk hij, als primus van de eerste school, voor eenige weeken geöbtineert hadde, kunnende van blijdschap bijna niet spreeken. Nadat wij onse broertje met een roemertje wijn tot bedaaren gebragt hadden, geleijde dezelve ons naar zijn kosthuis, daar wij van den heer rector, de Juffrouw en haare oudste zoon, te Utrecht in de theologie studérende, zeer vriendelijk gerecipieert wierden, ons verzoekende om des nagts bij haar te logéren, waar voor wij egter bedankten, voorneemens zijnde onze reijs naar Rheenen voort te zetten. Onder het theedrinken quam de heer professor Abresch ons aldaar opzoeken, welke bij de oud borgemeester Wiggers, vaader van Mevrouw Abresch, eenige weeken gelogeert hadde, bij welken wij belet hadden doen vraagen, doch niemant derzelver te huis zijnde, was den professor naaderhand gewaar geworden, dat wij ten huize van den rector ons bevonden. Een kopje thee en naaderhand een banquetje met een glaasje gebruikt hebbende, naamen wij afscheijd en deeden vervolgens een wandeling door de stad, van onzen broer vergezelschapt, dat wij schielik konden doen, vermids dezelve maar kleijn, dog met goede wallen voorzien is, hebbende niet veel bijzonders, dan dat er eenige voortreffelijke gebouwen staan, door den baron Tork, borgemeester dier stad en vaader van den teegenswoordigen Heer van Rozendaal, gestigt, wordende thans verhuirt. Deeze stad legt gansch niet onvermaakelijk in een valeij, aan den Rhijn, maar drie uir van Arnhem en eeven verre van Nieumegen, wordende buiten dezelve een groote meenigte tabak geplant, die in groote houte schuiren, in meenigte buiten de stad staande, gedroogt word, daar de burgerij, voor haagelbuijen, zwaare winden en reegen, bewaard wordende, somtijds groote voordeden van trekt, kunnende teegens de Amersvoorder tabak, zoo men zegt, in vettigheijd eevenaaren. Naa gedaane wandeling begaaven wij ons weederom naa het logement, laatende het rijtuig vaardig maaken, daar onse broertje zig meede opzettede, volgens bekoomene permissie van den rector, reeden om ses uir door de Neu-poort buiten de stad en vervolgden onze weg, langs een hooge dijk, naa de Grep, zijnde een schans tot dekkinge van den Rhijn, waar aan dezelve geleegen is, dog er was thans geen bezettinge op: een weijnig verder gekoomen zijnde, passeerdenwe een slagboom en daarnaa tusschen twee groote herbergen door, wanneer wij ons in de provincie van Utrecht bevonden, rijdende verders stapvoets teegens een hooge en zwaar zandende berg op, wanneerwij niet verre aan onze linker zijde den berugten i) Ajolt Jan Muntinghe, overleden 1808, als predikant te Oldehove, gehuwd met Margaretha Johanna Hoeth, die hem ruim een jaar overleefde. Zij heten geen kinderen na. Koonings Taafel, op eene nog hooger zijnde berg, zaagen, daarwij ons direct naa toe begaaven, rijdende terzijden uit, oover reeds gemaaid koornland, tot aan den voet van de gedagte berg, laatende de knegt bij het daar omtoestaande x) kreupelbosch op de paarden passen en wandelden vervolgens langs een pad door hetzelve heenloopende, den berg op en quaamen eijndelijk tot booven op dezelve, die daar plat en effen is, hebbende maar weijnige schreeden in den omtrek, staande de taafel in de midden, zijnde een groote zark op vier gemetzelde pijlaaren of voeten van gebakken steen rustende, waar bij twee swaare houte banken zijn, wordende van ses of agt groote boomen overschaduwt. Hier hadden-wij een aller ruimst en aangenaamst gezigt, zaagen den Rhijn kort aan den berg langs loopen, die zig op verscheijde plaatzen al kronkelende zeer aardig vertoonde, gelijk ook de Lek en de Waal onder het bereijk onzer oogen waaren. Ons naa den Rhijn wendende, zaagen langs de vette Betuwe naar Kleefs-Land, ter zijden en rondsomme een considerabel antal van toorens, welke men met een verrekijker, zoo men ons naaderhand zeijde, ten getalle van seeventig konde ontdekken, verders saagen wij ooverheerlijke landerijen, boomen, bergen, rogge, boekweijte en tabak voort brengende, met diens graazige valeijen, waardoor deeze plaats, zoo aangenaam zijnde, heeft eevendaarom 2) de verdreevene Boheemsche kooning, stigter van het Koonings Huis te Rheenen, deezen taafel daar doen brengen, welke nog op stads kosten word onderhouden. Den avond op handen schietende, begaaven wij ons weederom op de waagen, daar naa op de ordinaire weg koomende, reeden allengskens den berg af en passeerden verscheijde tabaksplanterijen met daar toebehoorende schuiren en quaamen kort daar naa door de Bergpoort binnen de muiren der stad Rheenen, arrivérende des avonds te half agt aan het huis van onze volle neef Muntinghe3), burgemeester dier stad, digt bij gemelde poort aan onze linkerzijde woonende, die, beneevens desselvs huisvrouw, gelijk ook zijn Eds oudste zuster, nigt Lucretia Muntinghe, als meede mijnheer en mevrouw De Maffé, schoonouders van neef de burgemeester Muntinghe (welken wijdaar ook rencontreerden), ons met het gelukkig arrivement feliciteerden en binnens kaamers direct met een glaasje wijn verwelkomden, terwijle wij betuigden het ons zeer aangenaam te zijn haar Edelheeden alle in welstand te ontmoeten. Nadat wij des avonds gegeeten hadden, rookte ik met de heeren De Maffé en Muntinghe nog een pijpje en dronken vervolgens met een glaasje de goede nagtrust, wanneer jeder zich naar zijn slaapvertrek begaf, wordende mij een booven voorkaamer, het uitzigt op de straat hebbende, aangeweézen, daar mijn broer zig neevens mij op een ledikant neederleijde. ') Provincialisme voor: omheenstaand. 2) Het Duitsche woord „ebendeshalb". 3) Mr. Scato Muntinghe, geb. 1738, later Hoofdman van de Hooge Justitie-Kamer te Groningen. Hij was de vader van den bekenden Mr. Herman Warner Muntinghe, geb. 1773, overl. 1827 als oud-lid v. d. Raad v. Indië, over wien in het Nieuw Nederl. Biografisch Woordenboek, dl. II (1912), kol. 966. Vrijdag den 29n zonden wij de knegt naar het huis van meester Van Veen, Fransch konst en kost schoolhouder aldaar, om onze broer Bernhard*), bij denzelven op school en te huis zijnde, van ons arrivement kennis te geeven, die ons terstond quam verwelkoomen, welke, ofschoon hij onze komst wist, niet minder dan zijn jongste broer, zijne blijdschap toonde, ook des middaags en avonds, gelijk naaderhand meermaalen geschiede, door de burgemeester ten eeten verzogt wierd. 's Voormiddaags, door de borgemeester geleijd wordende, deeden wij een wandeling door de stad, welke aan 't hellen van een hooge berg geleegen, vrij oud, klein en van weijnig defensie is, wordende door een oude muir omgeeven; dog de stad praalt met een zeer fraaije, kunstig gebouwde toorn, welke zeer hoog en van onderen af tot booven toe, geheel van sarksteen opgehaald is, zijnde met een zeergoed klokspel en uirwerk voorzien. De kerk was taamelijk groot en wel getimmert, staande niet verre van dezelve het Stads Huis, een modern en nieuw gebouw. Digt bij de kerk stond het soogenaamde Koonings Huis, een zeer groot en, naa de smaak van dien tijd, pragtig gebouw, met twee vleugels, in welker midden een groote vierkante plaats en van vooren een muir met een oude houten poort was. Dit gebouw is gestigt door de verdreevene kooning van Boheemen (Fredrik de Vde Keurvorst van' den Paltz) en behoord thans aan den kooning van Engeland; hetzelve word vrij soober onderhouden en thans gedeeltelijk door een kasteleijn bewoond en verder bij porcélen verhuirt2). Deeze verdreevene Boheemsche kooning heeft daar zijne ongelukkige daagen, terwijl hij zijn rijk verlaaten moest, in stilte doorgebragt. Voor het ooverige zijn hier zeer logeabele particuliere gebouwen, onder welke voornaamelijk uitmunten de huizen van den heere leutenant-generaal Smissaert en de borgemeester Muntinghe, welk laaste egter voor weijnige jaaren gebouwt en zeer modern zijnde, het eerste, weegens desselvs overheerlijk uitzigt, zoo van de beneeden als booven vertrekken, verre overtreft, waar van ik maar een staaltje zal laaten volgen. In de zaal, het daagelijks vertrek en een beneeden kaamer zijnde, zag men, de porte brisé en de blinden van de groote zij-kaamer geöpent, op de straat, daar voor het huis langs gaande, oover welke, zoo door het daagelijks passéren der postwaagens van Utrecht naa Arnhem et vice versa, als door het voor bij rijden van andere rijtuigen, eene continuéle passagie was. Naar agteren, tot3) de glas-raamen uitziende, zag men langs de daar bij behoorende tuin, welke zeer groot, vierkant en aan het hellen van de berg is, nog oover de huizen van twee, daar agter leggende, straaten, vervolgens oover het bolwerk en groenland, den Rhijn, daar bij langs loopende en verders weijde het oog oover 1) Bernhard Muntinghe, overl. 1830 als Rijksontvanger te Veendam, gehuwd met Ida Meurs (f 1829). Zonder kinderen. 2) Het Koningshuis, in 1621 gebouwd, raakte later in verval en werd in 1812 afgebroken. 3) Het hier overbodige „tot" is een provincialisme. de vette Betuwe, aan geene zijde van den Rhijn geleegen, daar men verscheijde steeden en dorpen, als meede de ruinen van een oud kasteel, de graaven van Bijland behoorende, gansch onderscheijden zag; zijnde egter de gezigten van de booven vertrekken nog ongelijk fraaijer. Des agtermiddaags deeden wij een wandelingje buiten de Bergpoort, digt bij welke poort de zoogenaamde Cunéra-Berg geleegen is, op welke men zegt bevoorens een kapelle van de Heijlige Cunéra gestaan te hebben, waar van de naam zoude ontleent zijn. Deeze berg, booven geplaneert zijnde en op stads kosten wordende onderhouden, is niet zeer hoog en booven ruim twintig schreeden in den omtrek, met boomen omzet en met geverfde banken voorzien, van waar men een zeer aangenaam gezigt oover den Rhijn en de Betuwe heeft. Deeze rivier, de Rhijn, digt onder de stad langs loopende, leevert daagelijks aan de burgerij de keurlijkste leevendige salm, welke er voor drie stuiver en somtijds voor een stooter het pond verkogt wierd. Tot de salm-visscherij waaren maar twee persoonen door de magistraat gepriviligeert, die zulx, zoo verre de stads jurisdictie betreft, met uitsluitinge van alle andere, exercéren. Saaterdag den 30n, des agtermiddaags, wandelden de heeren De Maffé, Smissaert, zoon van de hooft-schout, de burgemeester en ik, de Bergpoort uit en den berg op, aan welke de stad geleegen is. Op deeze berg zijn zeer veele tabaks planterijen en tabaks schuiren, waar van het meeste gedeelte der burgerij zig erneertJ); tusschen verscheijde van deeze schuiren door gaande en verders oover koornland wandelende, quaamen wij bij het afgaan van de berg aan een groote allé, welke wij bijna een quartier uir opwandelden en vervolgens de regterhand insloegen, gingen wij door een kleijne allé op de poort van het oude adelijke huis Levendaal aan, een half uirtje van de stad Rheenen geleegen. De poort was groot, vierkant en ouderwets; door deeze poort op een ruime plaats gekoomen zijnde, wierden wij door de heer Van Brienen, burgemeester der stad Rheenen en eijgenaar van dit slot, welke van onze komst verwittigt was, op het vriendelijkste gerecipieert, die ons naar een groot steene soomerhuis, aan het eijnde van de plaats teegen oover de poort staande, geleijde, daar zijn Ed. ons op een kopje thee en een pijpje reguleerde. Dit soomerhuis was met zeer swaar muirwerk voorzien, en heeft bevoorens tot defensie van het huis, 't welk versterkt geweest is, gedient. Naa het theedrinken gingen wij uit de andere deur van het zoomerhuis, langs verscheijdene sarksteene trappen, naar beneeden bij de gragt, waar uit het groote huis is opgehaalt en gingen regt uit naa een fraaije tuin, met schoone vrugten en aangenaame groene priélen voorzien, van waar wij, de linkerhand ommeslaande, weederom in de groote allé quaamen en ons eijndelijk, door de voorgedagte poort gaande, weederom op de plaats bevonden, in welker midden een extra swaare lindeboom stond, wiens top de geheele plaats J) — zijn kost verdient; verouderd woord, vgl. het Duitsche sich crncihren. overschaduwde, staande aan de linkerhand het huis of oud-adelijk slot, daar men oover een lange brug naa toe ging, zijnde een oud gebouw, 't welk in zijn tijd van eene goede defensie moet geweest zijn1). Schuins teegen het huis oover stond een schathuis2) en een groote schuir, en aan onze regterhand was een groote tuin, die wij doorwandelden, zijnde zeer rijkelijk met de exquisijtste vrugt boomen, schoone bloemen, plantgewassen en moeskruiden voorzien, waar uit gemakkelijk was af te neemen, dat onze heer tractant een goed tuinman is. Vervolgens begaavenwe ons weederom naa het soomerhuis, rookten nog eenige pijpjes en beyogtigden de keel, door 't wandelen droog geworden, met een glaasje wijn. Des avonds te agt uir gingenwij weederom van Levendaal, wordende door de borgemeester geleijd tot aan het eijnde van de groote allé, daar wij van dezelve afscheijdnaamen en den berg verder op gingen, wordende somtijds door de rasheijd der konijnen, hier en daar oover de weg loopende, gediverteert, koomende te half neegen weederom in de stad. Sondaags den 31 n begaaven de borgemeester Muntinghe en ik ons des morgens op de chais en reeden oover het Rheensche Veen 3), een seer groot en aanzienlijk dorp, half in het Stichtsche en half in het Geldersche geleegen, passérende verders het aansienlijke dorp Renswoude, daar aan het eijnde van hetzelve een seer aansienlijk huis stond, de Heer van Amerongen toebehoorende, loopende de ordinaire rijdweg tusschen de groote allé, op het huis aanschietende, en een ongemeene lange vijver door, langs welken dit huis een oover heerlijk uitzigt hadde. Vandaar onzen weg vervorderende, quaamen wij te Scherpenseel, meede een zeer groot dorp, in de provincie van Gelderland geleegen, daar wij de paarden in een herberg, teegen de kerk oover, op stal lieten zetten en de zorge daar oover aan onze knegt vertrouden, wanneer wij ons naar de pastorij begaaven en een bezoek afleijden bij Ds. Bril, preedikant aldaar, die wij des voor en agtermiddaags, met veel genoegen, hoorden prediken, verzoekende zijn Ed. ons des middaags op de portie4), biedende ons des morgens eenige verversinge aan. Wij rencontreerden aldaar de juffrouwen Bosgaart en De Marre, moeij en zuster van de Juffrouw Bril. Naa de agtermiddag predicatie dronken wij een kopje thee aande pastorij en naamen vervolgens afscheijd van het gezelschap, wanneer de heer pastor zig naa de cathegesatie en wij ons naa de herberg begaaven, laatende de paarden inspannen en reeden vervolgens bijna dezelfde weg, langs welke wij gekoomen waaren, dan alleenlijk met die verandering, datwe niet door Renswoude, maar eeven voorbij het huis van de Heer van Amerongen, de regterhand omme, door een allé, reeden, wanneer wij het gezigt hadden oover de i) Levendaal werd omstreeks 1820 gesloopt. 2\ _ bijgebouw: zie hiervóór, blz. 18; het woord schijnt uitsluitend in de prov. Groningen en in Oost-Friesland gebruikelijk. 8) Vroegere naam van het tegenwoordige Veenendaal. 4) Verouderd woord voor „middagmaal", hier en daar nog gewestelijk in gebruik. tuinen, sterre bosch en verdere plantagien, welke alle zeer proper in order en in een zeer goede smaak aangelegt waaren en eijndelijk, de linkerhand houdende, passeerdenwe door een groote allé, ruim een half uir gaans lang, koomende vervolgens weederom op onze voorige weg en soo gelukkig in de stad Rheenen, vindende, te huis koomende, aldaar een aanzienlijk gezelschap, bestaande uit de heer hooftschout Smissaert en mevrouw, met twee van haare dogters, beneevens de juffrouw Ruijsch, dogter van de generaal Ruijsch, in welkers aangenaam gezelschap wij ons nog een uirtje konden diverteren. Maandag den 1n Augustus gaaven de burgemeester en ik, na alvoorens een wandeling door de stad gedaan te hebben, een bezoek aan meester Van Veen, daar wij den avond, in desselvs aangenaam gezelschap, onder het faveur van een pijpje en een glaasje, tot ruim agt uir passeerden. Des avonds, onder de maaltijd, resolveerden wij 's anderen daags een toer naar de stad Utrecht te doen, waar toe zig de jonge heer Smissaert, zoon van den hooftschout, geweezen vaandrig en aangesteld als onderkoopman in welke qualiteit dezelve binnen weijnige weeken een reijsje naar Surjnamen soude doen, meede had aangebooden, met wien wij er bevoorens, dog niet bepaaldelijk, oover gesprooken hadden, vermids dezelve naar I]sselstein moest, om aldaar zijn jongste broer op een fransche kost-school te bestellen, gelijk wij ook de burgemeester met desselvs vrouw verzogten dit reijsje meede te doen, die zulx accepteerden. Dingsdag den 2n begaaven wij ons om 12 uir, naa alvoorens de maaltijd, ofschoon vroeger dan gewoonlijk, gehouden te hebben, op onze rijtuigen, zettende de burgemeester en de heer Smissaert zig op een oopene chais, zijnde de dames, te weeten nigt Muntinghe, vrouw van de burgemeester, en mijn zuster, neevens mij in een verdekt Waagentje; jieder rijtuig met twee paarden bespannen zijnde, reedenwe door de Westpoort buiten de stad, dan eens langs alléës, dan weederom door zand en veldweegen koomende, passeerden wij de dorpen Eist, Amerongen, Leersum, Doorn en Driebergen, ons somwijlen divertérende met de beschouwinge van den kronkelenden Rhijn en de daar door kruissende scheepen, dan weederom met de verrukkende gezigten die wij, op hooge bergen zijnde, langs vrugtdraagende landerijen en graazige valeijen hadden, hetwelk ons continueel stoffe van discoers verschafte, waar door .ons de weg, die anderzins, weegens het diepe sand, zeer verdrietig zoude vallen, zeer kort viel, daar de treffelijke dorpen, welkewe doorpasseerden, meede geen kleijntje toe deeden. Wij arriveerden om drie uir te Zeijst, daarwe logeerden bij Van Kreel, digt bij de kerk, begeevende ons op een booven voorkaamer, daar wij ons met een kopje thee vervrischten, daar naa tot het wandelen door het dorp, dat niet zeer groot, maar fraai en welbetimmert is; bijna teegens het midden van dit dorp was eene zeer ruime allé, voor welke een poorte was, aan welker beijde zijden i) Titel van een ambtenaar ter koopvaardij, in dienst van de Oost- of WestIndische Compagnie. uit cle gragt een laage sprong quam; deeze allé langs wandelende haddenwe regt uit het gezigt op het overkostelijk slot van den graaf van Sinssendorf, regent van het klooster der Hernhutters, die deze plaats zeer gerenomeert maaken. Eerwij aan het voorgedagte slot quaamen, gingenwe lings af, regt op het Broeders Klooster aan, waar voor een groote plaats legt, in de midden met grasperken en met groote paaden, om er met rijtuigen te kunnen passéren, doorsneeden. Dit is een zeer groot vleugelgebouw met groote Engelsche schuifraamen en verscheijde deuren, voor welke sarksteene stoepen zijn, voorzien. Bijna in de midden van het gebouw gingen wij een stoepe op, wanneer ons, naa gebelt te hebben, de deur door een jonge Broeder, die zeer complaisant en welgemaniert was, geöpent wierd, die ons direct de silverwinkel, aan de regterkant zijnde, opensloot; na deeze bezien te hebben, wierd de daar teegen over zijnde winkel geopent, daarnaa die naast de eerste, en zoo vervolgens, tot dat wij ons vergenoegt hadden van te koopen en te bezien. Door het geheele blok loopt in de midden een breede gang, aan welker beijde zijden de kaamers of winkels zijn, de eene naast de andere, zijnde hier en daar deuren naar buiten. Hier zijn genoegzaam allerleij soort van koopmanschappen, alles zeer proper en fraai beSrbeijd, hangende aan jieder stuk een papiertje, waarop de prijs geschreeven is, zoodat er niets valt te dingen, hoewel de prijzen somtijds hooger zijn als de waarde van het goed. Van hier weederom oover de plaats en dwars oover de allé gaande, begaaven wij ons naar het Zusters Klooster, daar teegen oover, een gelijksoortig gebouw als dat van de Broeders, meede met een diergelijke plaats voor hetzelve, woonende de Zusters in het middenste gedeelte, zijnde de fabriken in de vleugels öf zijdgebouwen, eevengelijk als van het Broeders Klooster, daar insgelijks in de zijdgebouwen fabriken waaren. Voor het Zusters Klooster langs wandelende, ontnjoetede ons toen eene sedate *) Broeder, dien ik aanspreekende vroeg, of hij de goedheijd wilde hebben ons de kerk aan te wijzen?, 't welk hij egter met eene langzaame buiging, weijnige woorden en een diepe zugt beantwoorde, geevende te kennen, hem te volgen, 't welk wij deeden en zoo met hem in de kerk quaamen, die bijna in de midden van dit gebouw is, welke zeer net, zindelijk en proper was, met weijnig sieraden voorzien. Na onze offerhanden in een busse, ter sijden van de deur in de kerk hangende, gedaan te hebben, bedankten wij onze vroome Broeder voor zijne genoomene moeite en keerden dezelve weg naar onze herberg te rug, langs welke wij gekoomen waaren, wordende door de bepaaldheijd des tijds belet, gebruik te kunnen maaken van de fraaije tuinen en aangenaame wandelweegen, bij deze gebouwen behoorende. In de herberg soowel als in het Hernhutters klooster, krielde het i) = zwijgende. van menschen, van allerleij soort en conditie, die zig, zoowel weegens de vermaakelijkheijd der plaats, als om koopmanschap te drijven, derwaards begeeven hadden, staande voor onze herberg meer als dertig rijtuigen, het welk, in vergelijkinge van andere daagen, zoo men ons zeijde, maar weijnig was. Nadat wij ons op de gedaane wandeling een weijnig uitgerust en jiets tot verquikking gebruikt hadden, gaavenwe order dat de rijtuigen weederom zouden worden ingespannen, daar wij ons te ses uir weederom opzetteden, verkiezende van Zeijst, op aanraaden van de hospes, de kleijweg, die zeer goed, in plaats van de zandweg, die, weegens 't swaare zand, daar en teegen vrij ongemakkelijk was: passeerden eerst door een breede en lange allé en reeden vervolgens langs een breede effene kleij-weg; wanneer wij nog maar ruim een quartier uirs gereeden en ons met het draaven onzer ijverige beesjes, die als om strijd liepen, gediverteert hadden, wilde het ongeluk, dat de bout uit de dixelboom van de waagen schoot, waardoor dezelve onbedwongen tusschen de paarden liep, die daar door verschrikt wordende, te meer, dewijl haar de evenaar, nog aan de dixelboom vast zijnde, teegen de hakken sloeg, al springende eenige schreeden vooruit liepen, waar door de waagen zijne vrije loop hield, die, de regterhand ommedraaijende, teegens een kleijn dijkje of sandt-padt, tot ons groot geluk, staan bleef, zijnde aan de linkerzijde van de weg eene gansch breede en diepe sloot. De paarden waaren nog reeds genoegzaam in mijn magt, aangezien ik nog meester van de teugel was, zijnde zeer praesent. De waagen teegens het gemelte dijkje staan gebleeven zijnde, sprong ik terstond van dezelve, om de paarden tot bedaaring te brengen, het welk mij, vermidsze mak genoeg waaren, zeer wel gelukte. Dit kleijne ongeluk, waar uit een veel grooter hadde kunnen ontstaan, ging zonder merkelijke schrik en groote ontsteltenisse toe, het welk andersins bij eene van ons gezelschap, die, weegens haare omstandigheijd, het schrikken naadeelig zoude konnen geweest zijn, quaade gevolgen zoude konnen gehad hebben, waar van zig egter niets geöpenbaart heeft. De paarden tot bedaaring gebragt zijnde, zogtenwij weederom naa de verloorene bout, maar dezelve niet weedervindende, moestenwe de waagen calefateren zoo wij best konden, waar toe de heeren van de chais, die vooruit rijdende en onze fataliteiten ziende, naadat dezelve bij ons gekoomen waaren, de behulpzaame hand booden. Weederom ingespannen hebbende reedenwij vervolgens wat bedaarder en quaamen, al sukkelende, des avonds te agt uir behouden binnen de stad Utrecht, daar wij logeerden bij de heer Mosch in de Place Roijale, zijnde een zeer groot en aanzienlijk logement, van vooren in de Minnebroedersstraat uitkoomende. Wij lieten direct een vleschje roode wijn binnen brengen, om de schrik, welke er nog mogte overgebleeven zijn, van het harte te spoelen en feliciteerden eikanderen teffens met ons behouden arrivement, geevende voorts order dat er, ten meerderen securiteit, een smit kennis gegeeven wierd, om een nieuwe ijzere bout tot de waagen, in plaats van de verloorene, te maaken. Om neegen uir