1355 NORMALISATIE IN WONINGBOUW VOORDRACHT GEHOUDEN DOOR DR. H. P.BERLAGE MET 30 AFBEELDINGEN EN HET PRAEADVIES UITGEBRACHT DOOR IR. J. VAN DER WAERDEN VOOR HET WONINGCONGRES IN FEBRUARI 1918 TE AMSTERDAM A 76 W-L.6 JLBRUSSE'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ ROTTERDAM 1918 ■ NORMALISATIE IN WONINGBOUW NORMALISATIE IN WONINGBOUW VOORDRACHT GEHOUDEN DOOR DR. H. P. BERLAGE MET 30 AFBEELDINGEN EN HET PRAEADVIES UITGEBRACHT DOOR IR. J. VAN DER WAERDEN VOOR HET WONINGCONGRES IN FEBRUARI 1918 TE AMSTERDAM W. L. & J. BRUSSE'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ ROTTERDAM 1918 UITGEGEVEN MET STEUN VAN DE VEREENIGING VOOR HANDEL, NIJVERHEID EN GEMEENTEBELANGEN TE 'S-GRAVENHAGE PRAEADVIES VAN IR. J. VAN DER WAERDEN VOOR HET WONING-CONGRES, GEHOUDEN OP 11 EN 12 FEBRUARI 1918 TE AMSTERDAM MAATREGELEN WAARDOOR DE BOUW IN MASSA BEVORDERD WORDT. NORMALISATIE IN DE UITVOERING. IN HET BIZONDER WAT BETREFT DE TE VERWERKEN ON DERDEELEN Ik heb mij door het bestuur van den Nationalen Woning Raad laten vinden over een der op het Woningcongres van Februari a.s. te behandelen onderwerpen te prae-adviseeren, uit de overweging gaarne te willen medewerken aan het doel van dit Congres, middelen aan te wijzen om den overal in het land bestaanden woningnood zoo spoedig mogelijk te boven te komen. Ik meen bij de behandeling van het laatste punt der vóór-agenda — „het middel der normalisatie" — te mogen aannemen, dat de woningnood als zoodanig doorniemand meer ontkend wordt — stel een oogenblik, dat er onder de congres-deelnemers mochten zijn geweest, die daar nog optimistisch tegenover stonden — en tevens, dat zelfs meer drastische maatregelen om tegen dat woninggebrek op te treden als noodzakelijk worden erkend, althans zullen worden aanvaard. Te drastische maatregelen zullen overigens mijnerzijds niet worden aangeprezen of verdedigd. Dat de begrenzing van wat drastisch mag heeten wat ruim moet worden opgevat, ligt aan de impasse, waarin de woningvoorziening thans verkeert en in de abnormale verhoudingen, waarin we ook hier te lande langzaam maar zeker zijn gekomen en thans leven. Het motief om uit die impasse te geraken moet zijn „concentreeren en decentraliseeren", „verzamelen en distribueeren". Er moeten in massa woningen worden gebouwd, zoowel hier in Amsterdam en andere groote steden, als in de provincie. Het materiaal of de materialen om zulks te kunnen doen, moeten losgemaakt of ingevoerd worden en daarna over de gemeenten verdeeld naar rato van de evenredige behoeften. Dit „losmaken" zal enkel kunnen geschieden door ingrijpen van het Centraal gezag. Hetzelfde gezag zal voor de distributie over de verschillende gemeenten moeten zorgen.') 1) Wel is gedacht aan de „Rijkscommissie tot distributie van bouwmaterialen, uitgezonderd hout, ijzer en staal", doch deze beperkt zich tot het verkrijgen van een Het plaatselijk mobiel maken (het tot krachtig zelfoptreden en regelen aansporen) van de Gemeentebesturen, de Woningbouwvereenigingen en de particuliere bouwers, behoeft niet meer te worden beproefd. Daarvoor is het, ook wat de marktverhoudingen betreft, te laat. Enkele uitzonderingen niet te na gesproken, heeft dit middel, waar het nog beproefd is, gefaald. Ontkend mag worden, dat het systematisch beproefd zou zijn. Overigens zou verspreid ingrijpen, dus met meerderen aan de markt komen of blijven, de zaak nu nog slechts verergeren. Centrale regeling, althans wat aangaat het verkrijgen der bouwmaterialen en de overige onderdeden, is het laatste en daarmede het eenige middel tot uitkomst. Die regeling zal alles moeten omvatten: de bouwmaterialen, de geldmiddelen of credieten, de woningsoorten. Enkel de oprichting der woningen kan blijven gedecentraliseerd. Daarbij zal echter het bouwen-zelf, de uitvoering, moeten gaan inden vorm van opdrachten van het Centraal gezag, of middels regeling door een Centraal college, dat dit gezag kan vertegenwoordigen. Van de opdrachten moet de uitvoerbaarheid natuurlijk vaststaan, allereerst wat aangaat de aanwezigheid der materialen, doch evenzeer wat betreft de bruikbaarheid der aldus te stichten woningen en het verkrijgen der daarvoor noodige geldmiddelen. Onderscheidenheid van opvatting van de gemeentebesturen (en eventueel van Woningbouwvereenigingen of particulieren, die nog wel willen meewerken) moet worden te niet gedaan door te decreteeren „slechts aldus is het mogelijk", „aldus voert het onmidelllijk en zonder schade voor het algemeen belang tot spoedig resultaat"; „er is periculum in mora", dus „zoo zal het geschieden". Het formuleeren van dergelijke opdrachten valt wat aangaat de woningsoorten — en hierover loopt meer in het bizonder dit praeadvies — enkel te bereiken door het vooraf centraal vaststellen van een of meer woningtypen, door het vaststellen van enkele „normaalwoningen", en deze in de betrokken gemeenten tot het getal, waaraan behoefte bestaat te doen uitvoeren. statistisch overzicht der voorraden, geeft consenten voor vervoer, en inlichtingen, bi) onbekendheid der verbruikers met de adressen, waar nog voorraden aanwezig zijn. Deze commissie heeft echter niet als taak „prijsstelling en inbeslagname". Daarbij komt, dat een belangrijk bouwmateriaal: hout, buiten hare bemoeienis valt. Ook met verfwaren, terpentijn en dergelijke bij huizenbouw noodige materialen houdt zij zich niet bezig. Het Centraal gezag of een door het Centraal gezag erkend College moet het aandurven eenige woning-ontwerpen te laten uitwerken, deze te arresteeren als goede, als voldoende woningen en de Regeering moet enkel tot den bouw van deze woningen medewerken, dus uitsluitend daarvoor de in beslaggenomen en aan te voeren materialen beschikbaar stellen (en met geldmiddelen steunen) zoo deze typen zonder eenige wijziging worden aanvaard. Alle andere bouwerij, om het nu maar eens beknopt uit te drukken (dus zonder beoordeeling van niet te ontgane oplossing van reeds loopende gevallen en andere consequenties) staat zoolang stil. De woningnoodwoningen komen als groep I op het programma te staan. Tegenover dit ingrijpen, dezen dwang staat dan echter, dat de voor de levering der onderdeelen en materialen aangewezen industrieën en fabrieken door het Centraal gezag zoodanig worden gemobiliseerd en beheerscht, dat de benoodigdheden voor het oprichten dezer type-woningen er binnen de te stellen termijnen ook zijn. En voorts, dat dé regeling van credieten, annuïteiten en hypotheken voor deze woningen vlot zal verloopen. Aan de gemeentebesturen en de betrokken bouwvereenigingen of particuliere bouwers blijft enkel gelaten de keuze der plaats van oprichting en de indeeling der algemeene situatie, dus de groepeering, het bebouwingsplan. De normaal-typen eenmaal gegeven, blijft dus weliswaar de taak der groepeering nog te vervullen, doch hiermede wordt dan ook de gelegenheid gelaten den opbouw der woningen als gedeelten van den stadsuitleg of in aansluiting met bestaande stadswijken aesthetisch tot zijn recht te laten komen, dat wil zeggen hierin nog zooveel mogelijk de locale verhoudingen te laten meespreken en te doen regardeeren. Met deze inleiding is de algemeene gestie geschetst, m.i. noodig om uit de calamiteit van het woninggebrek, uit den woningnood te kunnen geraken, voorzoover materialen in den lande aanwezig zijn of aangevoerd kunnen worden en geldmiddelen beschikbaar moeten komen. Om een dergelijke gestie van boven-af te kunnen inzetten, moeten, ter wille van een spoedige behartiging, zooals gezegd ook de woningtypen, van de soorten noodig om de behoefte te bezweren, worden vastgesteld. Daarbij zal, om te kunnen economiseeren, het aantal dezer typen tot het uiterste zijn te beperken. Er moeten derhalve eenheidswoningen en een heidsperceelen worden ontworpen, teneinde tijdsbesparing in de voorbereiding van hetgeen gebouwd moet worden te bereiken. Door zulks in eenmaal te doen, is slechts particularisme te weren, en zal het ook mogelijk zijn de bewerking der onderdeden in massa te organiseeren. Er moeten enkele objecten in plannen worden vastgesteld om omvang en aard van het benoodigd en aanwezig materiaal te kunnen overzien en te kunnen toetsen, dus het gebruik ervan te kunnen vaststellen en voor te schrijven. Kortom er moeten normaaltypen en normaalonderdeelen worden gekozen om de voorziening in massa aan te kunnen. Vooropgesteld wordt dus mijnerzijds de mogelijkheid een goede woning te ontwerpen, die bruikbaar is in elk deel van het land. Voor arbeiderswoningen van het eenvoudigste soort, de eenvoudigste eengezinswoning, zal die mogelijkheid wel niet betwist worden. Want al schuift en wringt elk architect c.q. elke bouwer, elke woningbouwvereniging en elke woning-autoriteit nog wat aan de indeeling, de grootte van den plattegrond toont steeds hetzelfde minimumkarakter, ik zou haast willen zeggen dezelfde eentonigheid. Hier heeft de minimumbehoefte het minimumtype geschapen en wordt de eenvormigheid enkel nog in de wijze van opbouw ontgaan. Intusschen, in dien opbouw blijft, zooals nader blijken zal, nog voldoende variatie in kleur over en verder kan de eentonigheid bij veelvoudige aanwending van een „goed", hoewel dan uniform, type worden ontgaan, dus aesthetisch worden overwonnen, door en middels de groepeering, de plaatsing in de ruimte en ten opzichte van elkaar, in de grondsilhouetten; waardoor de opbouw der gezamentlijke en saamgestelde eenheden tot een goed werk, een goed stads- of dorpsdeel met voldoende afwisseling door de projectie der straten kan worden verkregen. Dit wordt in het nieuwe vraagstuk de voornaamste taak van den plaatselijken architect. Voor die arbeiderswoning is het normaaltype dus zonder meer vast te stellen en mocht dit voor de provincieplaatsen boven het daar nog gevonden minimum der fabrieksarbeiderswoning (of ook landarbeiderswoning) uitgaan, dan wordt met de doorgevoerde toepassing ervan en vooral door de oprichting in massa, aldaar het woningniveau met één slag verbeterd. Dat een plaatselijke Bouwverordening een dergelijke goede, hoewel dan minimum-woning niet zou toelaten; er bestaat m.i. al zeer weinig grond zulks te duchten. Immers de woning zal aan concrete eischen van licht en lucht uiteraard voldoen, de constructie zal evenzoo voldoende degelijk, de woning zal technisch en hygiënisch zoo doeltreffend mogelijk wezen, en dan, de meeste .bouwverordeningen zijn in hun voorschriften toch ook nog wel elastisch en die elasticiteit is er om ten goede gebruikt te worden. Mocht er toch nog conflict dreigen, dan zullen de door Mr. Nieboer te behandelen „wettelijke nood voorschriften" hier uitkomst moeten geven. Bezwaarlijker zal het zijn voor de groote steden met het oog op de daar „woedende" grondprijzen, het „eenlingtype" of zelfs „de reeks" lage huizen, dus „eengezinswoningen" te doen oprichten. Toch zal ook hier, zoo de bouw in eenigszins aanzienlijk aantal kon worden doorgevoerd, een geliefd beginsel der verbetering van de Volkshuisvesting worden verwezenlijkt. Zoowel echter in de fabrieksplaatsen als in de groote steden zijn de meergezinswoning op één plattegrond, en in de laatsten de étagehuizen — de vele woningen over één trap — (ook onafhankelijk van de grondprijzen) — niet te ontgaan. Dat met deze „kazerne-woningen" de volkshuisvesting niet, althans niet behoorlijk gediend wordt, zegge: kan worden, wordt door mij intusschen ontkend. Ik kan mij zeer goed vijf tien-verdiepingen-huizen voorstellen, die „juweelen" voor bewoning door arbeidersgezinnen vormen en economisch beter passen in een groote stad, dan een lage rand-bebouwing daaromheen. Uiteraard zou ik deze anders willen bouwen en vooral „de ééne trap" verwerpen, dus met liften gaan outilleeren. Ook meen ik, dat de bewoningsbemoeienissen der Woningbouw vereenigingen met hunne gegadigden of huurders wel reeds zoover gevorderd zijn, dat centrale bediening der transportmiddelen naar omhoog, der verlichting en verwarming, wasch- en warm water, eventueel met bloks- of groepsgewijze inrichting van coöperatieve- of loco-centrale keukens ook hier tot de mogelijkheden behooren; zoodat een dergelijk veelvoudig-verdieping-systeem tot zijn volle recht zou kunnen worden gebracht. En dan rijst de vraag, wat eischt een zich steeds uitbreidende grootstad, het blijven opbouwen in een naaste kern en niet te ver verwijderde omgeving, of de uitzetting over de vlakte met evenredige uitbreiding van straten en rioleeringen, gas- en electriciteits-, telefoon en tramnetten; wat vraagt de arbeidersbevolking b.v. van Amsterdam, wonèn in deze stad of halverwege Haarlem of Utrecht? Wat zijn de economische gevolgen van het eene en welke van het andere stelsel? Deze kwestie is echter niet in dien vorm hier aan de orde en deze opmerkingen worden dan ook enkel terloops gemaakt, al zijn zij mogelijk wel op hun plaats als tegenwicht, althans tegenaccoord, tegen de fanatieke eengezinswoning-propaganda. De vraag was, hoe voor hoogere huizen te normaliseeren; zoo mogelijk met gebruikmaking van dezelfde onderdeden der tweegezinshuizen en der enkelvoudige woningen. Daarmede zijn we in het hart der kwestie. • Ean normaal-type eengezinswoning ontworpen met blinde zijmuren — het eerste normaaltype zou ik willen noemen de vrijstaande minimumeengezinswoning — laat zich zonder wijziging van plattegrond aaneenrijgen tot een huizenblok. Evenzoo de twee-gezinswoning met blinde zijmuren. Dito de drie- en meergezinswoning met rechthoekigen plattegrond. Behalve voor elk type „het standaard-type", is daarvoor echter nog noodig te ontwerpen een gelijkwaardig „hoektype". Wil men het stelsel der normaliseering — zonder oponthoud in voorbereiding en uitwerking — doorvoeren, dan behoort men zich echter ook voor het hoektype te beperken tot den volledigen rechthoek. Dit eischt het beginsel om weer het aantal huizentypen tot een minimum te beperken. Variaties in de situatie, het zij nog eens gezegd, kunnen blijven vormen de binnenterreinen, de wegen en de pleinen. De huizen-zelf krijgen elk voor zich een rechthoekigen plattegrond en alle huizenblokken loodrecht-omgaande hoeken. ZeKs met deze beperking, hetzij direct en afzonderlijk opgemerkt, vordert elk type huis twee typen ontwerpen, zoowel voor de enkele, als voor de meervoudige woning en bovendien van elk type twee standaards, t. w. de eerste voor fundeering op staal, de tweede met paalfundcering (bij de lage woningen mogelijk op een beton- of gewapend betonplaat); dat is dus in werkelijkheid voor één type en één hoektype vier standaardontwerpen. Echter, en hier komt de normalisatie weer op den voorgrond, in de indeeling van de singuliere woning en van de twee- en meergezinswoning zal tot het uiterste gelijkvormigheid zijn te betrachten. Hiermede wordt bedoeld: gelijk-groote kamers, keuken, gangen, portaal, W. C, enz.; dezelfde spoelbak en schoorsteen; dus de afmetingen, ligging en opstapeling der vertrekken absoluut geüjk te houden; doch ook en vooral, en hierin spreekt zich de normalisatieidee 't sterkst uit, ook dezelfde ramen en deuren, dit geldt ook voor de balken en trappen, vloeren en betimmeringen, dakgoot en gootlijsten') — gelijksoortige sloten en hengsels, knieren en knoppen, schroeven en spijkers, wilde ik schrijven. Dit laatste is echter onnoodig, dit soort onderdeelen is reeds genormaliseerd. En dat voert mij terug tot de grondgedachte der normalisatie: enkel door standariseeren valt te economiseeren, enkel langs dien weg is productie „en masse" te bereiken. Doch hiermee kom ik tevens tot het punt, waar de architecten mogelijk zullen opvliegen en dreigend zullen roepen: waar blijft dan de bouwkunst, waar ons individueel-uitleven in een goede woningstichting, de algemeene zijde van het woningvraagstuk. Gij wilt van den woningbouw „massa-productie" maken, gij gaat de steden verwoesten met eenvormige huizenproducten, die met. hun trieste allés overheerschende gelijkvormige eentonigheid den geest der bewoners en der omgeving zullen blokkeeren en de schoonheid dooden. Allereerst zal het er dan toch nog van afhangen, hoe de uniforme onderdeelen er zullen uitzien en wat aan materiaal voorhanden is, alsook waarin de ontwerpers der wijken vrij zullen blijven en wat daarmede nog te bereiken valt. Doch wordt mij redeloos dit uiterste verweten ;— ik kom hfer nader op terug .— dan zou ik een ander uiterste willen gaan verdedigen en dat is: zoolang er onvoldoende woonruimte is, doet het er weinig toe, hoe de te scheppen woonruimte er van buiten uit zal zien, mits deze slechts voldoende bewoning, het noodige onderdak, met voldoende vrije ruimte rondom, verschaft. Het is erger, menschen dakloos te laten of in krotten en kelders te huisvesten, meerdere gezinnen in woningen, nauwelijks voldoende voor één gezin te doen samenhokken, dan ze onder te brengen in althans goede woningen, waarvan de uniformiteit (naar buiten) dan een aesthetische gruwel zou zijn. Doch die richting gaat het niet uit, zoo'n resultaat is niet te vreezen. De normaal-typen zullen door enkele der bekwaamste architecten in samenwerking met eenige autoriteiten op bouw- en woninggebied kunnen worden ontworpen. En overigens behoeft met normalisatie der woningtypen en doorvoering daarvan tot in alle onderdeelen, 1) Slechts, door alle onderdeelen, waarvoor onderscheidenlijk verschillende afmetingen noodig zijn, er onder te begrijpen is het mogelijk de „normalisatie" economisch te doen zijn wat aangaat het nattig gebruik van alle aangevoerd hout. allerminst samen te gaan een aesthetisch slechte stadsopbouw of stadsuitbreiding, een luguber stadsbeeld. In de eerste plaats blijft, en dit is van meet-af-aan door mij vooropgesteld, de verzorging der situatie, de groepeering over. In de tweede plaats kan nog zooveel mogelijk vrijheid worden gelaten in de afwisseling van laag- en hoogbouw. In de derde plaats, en dit mocht mogelijk wel wat meer naar voren geplaatst, blijft over de kleur. Vooral voor dit laatste biedt de nationale baksteen de mogelijkheid van menigvuldige combinaties en dus veelvuldige gelegenheid het uiterlijk-schoon te dienen. En dan het karakter van den bouwstijl der laatste tientallen jaren is naast soberheid geweest, krachtigheid en waarheid in de constructie tot uitdrukking te brengen, de waarde van de materialen in hun eigen aard te toonen en te doen spreken, welnu, dit kan ook aan de normaal-ontwerpen worden dienstig gemaakt en daarbij tot gelukkige uitdrukking worden gevoerd. Hiervoor moet de samenstelling der "normalisatie-commissie de waarborgen geven. Voorop staat, dat de normaal-ontwerpen ook in hun onderdeelen „goed" moeten zijn, dat materialen en onderdeelen stijlkundig, dus aesthetisch goed, toegepast zullen worden. Gelijkwaardigheid behoeft hier dan allerminst minderwaardigheid te beduiden. Dat overigens in de situatie een hoogst belangrijk element ligt om een goed aesthetisch resultaat te bereiken, zal wel geen enkel architect büjven ontkennen. Dat hiermede de locale verhoudingen in het bizonder in hun recht kunnen bhjven, moet ook duidelijk zijn. Wat de kleur betreft, zou ik slechts één beperking willen opleggen én dat is de kleur (of kleuren) der dakbedekking, opdat de luchtlijn è priori worde beschermd en dat we niet, zooals een schilder het mij eens uitdrukte, krijgen een kleur van het dak (tegen de lucht) waarbij zelfs Onze-lieve Heer niet vermag een lucht te geven. En verder „het troostelooze onzer nieuwere stadswijken is voor een groot deel daarin gelegen, dat de bouwblokken hierin zoo goed als geen luchtsilhouet nog gevelrelief bezitten", schreef mij een onzer meest-verwachting gevende jongere architekten. Welnu, hierin blijft in het locale totaal plan door mij veel vrijheid voorgestaan. Toch zullen de bezwaren tegen normalisatie uitsluitend van aesthetische zijde komen of laat ik het ruimer uitdrukken, die bezwaren zijn louter van aesthetischen aard. Anderzijds zijn de voordeelen, die voor de hand liggen, van prac- tischen en economischer) aard: besparing van tijd en besparing van geld. Dat massa-productie en dit geldt vooral de diverse onderdeelen van de te stichten woningen, besparing van'tijd en besparing van geld moet brengen, spreekt wel van zelf. Dat deze geldbesparing in de huidige omstandigheden niet anders te bereiken zal zijn dan door overheidsingrijpen, d.w.z. door opvordering, en vermeerdering, der voorraden bouwmaterialen» concentratie der bedrijven, waarin de verwerking zal plaats hebben, en toewijzing aan de verschillende gemeenten naar rato hunner evenredige behoeften, is ook reeds in overtuiging vrijwel gemeengoed geworden. Zal door het toepassen tot in de verst mogelijke consequentie van genormaliseerde, dus uniforme onderdeelen de schoonheid der woning, het uiterlijk schoon der huizenblokken, de stadsopbouw in bouwkunstigen zin absoluut geschaad worden; moet hier noodwendig een verstarring van het stadsbeeld ontstaan? Dit wordt het twistpunt! Practisch is dit geschil gemakkelijk te ontgaan. De huizennood. de woningnood, dwingt tot het oprichten „en masse" van huizen. Binnen bekwamen tijd is dit enkel door normalisatie en massa-opbouw te bereiken. Daartoe moeten de objecten voor den opbouw gelijkvormig worden ontworpen om, wat aangaat de verplaatsbare onderdeelen, in massa gereedgemaakt, de overige materialen ten spoedigste toegezonden en de huizen aldus in den kortsten tijd opgericht en in gebruik genomen te kunnen worden. Daartoe moet alle dubbele en daarmede elke verspreide individueele voorbereiding worden voorkomen. De massa-opbouw moet als massa worden voorbereid door de samenvoeging der onderdeelen vooraf vast te stellen en elk onderdeel te standariseeren en in bewerking uit te geven. Er mag geen tijd van overleg met de verschillende gemeenten verloren gaan; elke gemeente ontvangt de schema's voor den opbouw en draagt onmiddellijk daarop zorg voor de indeeling der bouwplannen, dus voor de situaties, de groepeering der normaalwoningen. Het zal aldus moeten gaan dat, terwijl de timmerfabrieken de houten onderdeelen uitvoeren, en de steen- en pannenbakkerijen hunne grondstoffen verwerken of afleveren en de Overige benoodigdheden van de andere leveranciers worden bijeengezocht of ijlings aangemaakt en gedistribueerd, dat in dien tusschentijd de gemeenten voor den aankoop en de beschikbaarstelling c. q. het gereedmaken der bouwterreinen zorgen en den stratenaanleg, de rioleering') enz. regelen. Verder behoort door de gemeenten nog zorg te worden gedragen, dat alles in gereedheid worde gébracht en gehouden voor het ontvangen, opslaan en verwerken der toegewezen bouwmaterialen. Zelfs voor bekwame architecten en bouwmeesters van wier medewerking de gemeenten verzekerd zijn, of waarover zij de beschikking hebben, en die de opdracht krijgen de voorgeschreven woontypen in den algemeenen plattegrond, de groepen in de algemeene situatie, de huizenblokken in het stadsbeeld te verwerken, zal het „kort dag" zijn. Zij zullen zich kort hebben te beraden en vooral moeten weten, dat aan het type, aan de soorten, aan de samenstelling der onderdeelen niet te tornen valt, doch dat het beroep op hen enkel bestaat, doch dan ook reëel terwille van het stads-(of dorps-) beeld, bestaan moet, in het zoodanig verwerken van het type in zijn veelheid, dat de gevreesde uniformiteit niet iets eentonigs doet ontstaan, doch een harmonisch geheel worde verkregen. Evenals b.v. de „Middachter-allee" uit vier rijen geüjksoortige boomen over langen afstand is opgeplant en tot een majestueusen wandelweg en verdoorgaande laan is uitgegroeid, zoo moet uit hetzelfde zich telkens herhalend gegeven door de groepeering en door de eigenwaarde der onderdeelen, eer* goed geheel, een dragelijke stadswijk en nog wat meer kunnen worden verkregen. De taak der plaatselijke architecten is niet meer bij deze woningvoorziening het woningtype, doch een taak, welke de meeste hunner nog slechts gedeeltelijk ooit gehad hebben, het uitbreidingsplan; de goede, de gelukkige groepeering; en dan nog in dien zin verzwaard, dat ondanks de „normalisatie", die indruischt tegen de bouwkunst-behartiging, welke zij nu nog gewend zijn, toch een bevredigend aspect en geheel zal worden verkregen voor de nieuwe wijk. Het voor den dag komen met een andere indeeling der woning, met wel aardige oplossingen van onderdeelen en met het daarmede verkrijgen van nieuwe buitenordonnantie en anderen stijl-opzet, welke wijzevan voorbereiden jaren tijds verslindt, moet plaats maken voor het veel grootere gegeven, dat de omstandigheden thans eischen, de groepeering, het tot zijn recht brengen van een stadsuitleg met voorgeschreven typen van woningen, met normaalwoningen. 1) Al reeds lang een product van of bestaande uit diverse producten van normalisatie. Voor de meest in het hart getroffenen blijve daarbij mogelijk één troost: deze normaal-woningen behoeven slechts gebouwd totdat de woningnood is overwonnen. Daarna kan wederom de gedecentraliseerde voorziening, de individueele opvatting komen, het z.g. eigen volle aandeel der bouwkunstenaren, het oplossen van elk geval voor zich. Of zou het normaaltype het ook daarna blijven houden en zou met deze noodvoorziening met één slag een ander element in den Stedenbouw en in den Woningbouw worden gebracht, d.w.z. voor zoover het geldt het voorzien in woningen van die huurklassen, die steeds een massa-artikel (hoewel dan niet zuiver genormaliseerd en alles behalve in goede verhoudingen opgezet) zijn geweest, op welker stichting en inrichting de toekomstige bewoner geenerlei invloed had; waarin hij enkel maar mag wonen? En dan, welke gevolgen (van permanentie) zijn te verwachten van een ingrijpen van Overheidswege in de voorziening aan bouwmaterialen in het algemeen en vooral voor die voorziening voor woningbouw ondernomen met Regeeringssteun? Ook dit laatste moet afgewacht. Zeker is het, dat de bouwkunst hier op proef zal worden gesteld en ook, dat onze stijllooze tijd met een massa-opbouw naar normaaltypen als hier vooropgesteld, een zekeren druk zal ondervinden, zoodat de bizondere gevolgen voor zekere stijlopvattingen der toekomst er ernstig door beïnvloed zouden kunnen worden en hoogstwaarschijnlijk niet ten kwade. Het geldt hier het oplossen van een primairen eisch „woongelegenheid te scheppen in massa" en het zou van de architecten gebrek aan inzicht verraden, zoo — zelfs al zou de oplossing van dien eisch niet met hunne aesthetische inzichten strooken — zij er zich tegen gingen verzetten. Liever moeten zij het gegeven aanvaarden om er van te maken wat er van te maken is. Van hen wordt dus voorloopig gevraagd eene gezonde kunstopvatting te huldigen ten aanzien van deze noodzakelijke massavoorziening, het begrijpen dat de oorlogsverhoudingen zuinigheid in gebruik van grondstoffen en arbeidskracht eischen en ons onverbiddelijk voeren naar standariseeren, ook in den huizenbouw,en dan behoeft van disharmonie niet meer gesproken. Daarbij komt, dat reeds thans een der meest bizondere karakteruitingen van den Vereenigingswoningbouw is de meer bizondere verzorging van het bouwplan als geheel. De onderlinge groepeering der huizen om een hof of plein, een meer overwogen straatverdeeling, een aesthetischer groepeering van hoog en laag. Het is de Vereenigingswoningbouw, die aan de voorgeschreven rooilijn heeft gerukt en deze slechts in algemeene omgrenzing blijft verdragen, doch haar eigen binnen-lijnen en stratenplannen opzet op het grootere terrein voor hare bebouwingen vereischt en in groote complexen aangevraagd. Daardoor is het stedenbouwkundige element der situatie, van laag- en hoogbouw in zijn beteekenis al boven de plan-indeeling uitgekomen. Zoodat de vraag blijft: wat mag ondanks normalisatie der woningen zelf verwacht bij vrijgelaten locale verzorging der groepeering? Men mag dan verwachten, dat deze groepeering buitengewoon verzorgd zal worden, juist omdat anders te duchten is. de druk der uniformiteit, de eentonigheid, het gevreesde „doode." stadsbeeld. Daarom, de situatie blijve ook bij de verst doorgevoerde normalisatie vrij en ook in den hoogtebouw blijve (groote) speling toege- Het gegeven voor de plaatselijke autoriteiten wordt dus teruggebracht tot: zóóveel eengezinswoningen, zóóveel huizenrijen van één verdieping, zóóveel van twee en zóóveel van drie of meer, zich bewegende op één grondvlak, voor elk daarvan, van zóóveel Meter lang en zóóveel Meter breed, zijn te plaatsen in onderling accoord, moeten vormen een niet-eentonige, en het staat bij voorbaat vast. een karakteristieke wijk. Karakteristiek in de eerste plaats als uitvloeisel van het niet allereerst aesthetisch, doch economisch gegeven, uniforme maatvoering der onderdeelen, bezuiniging op grondstoffen, nuttigste uitkomst der bewerking. Het geslaagde der oplossing zal moeten worden verkregen door logische herhaling van het gegeven met desondanks voorname variatie in afwisseling en ligging van het bebouwde en onbebouwde, den smalleren en breederen stratenaanleg, de pleingroepeering, de speelplaatsen, het groen, den hoog- en laagbouw, enz., enz. Ik heb bij den aesthetischen kant, het z.g. aesthetische gevaar der normalisatie, iets langer stilgestaan, omdat, zooals reeds opgemerkt, te verwachten is, dat de voornaamste bedenkingen ertegen van architecten-zijde zullen komen. Het practische voordeel toch der „normalisatie" valt bezwaarlijk te ontkennen; en in het bizonder voor de onderdeelen geldt, dat uniformiteit grootere bespoediging brengt naarmate debenoodigde hoeveelhenen grooter worden. De bewerkingstijd voor elk onderdeel daalt dan. de afwerking kan tegelijkertijd verbeteren door beter gebruik van werktuigen en betere gereedschappen bij betere verdeeling van arbeid, de zelfkosten gaan omlaag,') de kwaliteit waarschijnlijk omhoog. De noodzakelijkheid deze voordeden tot het uiterste te gebruiken, schuilt in de omstandigheden, er is woningnood en deze moet overwonnen, er is materiaalgebrek en dus zuinigheid is geboden. Men moge de zaak van bouwkundige zijde met eenige huivering aanzien: de noodwendigheid der spoedige en sobere oplossing is . onafwendbaar. De crisis vraagt een doorbraak, de nood eischt onverwijlde voorziening. De vraag is nu, hoe deze normalisatie practisch te beginnen, hoe ze ter voorziening van het huidige woningtekort met bekwamen spoed in en door te voeren. Hiermede zullen vele plannen, die thans reeds zijn voorbereid, in de verdrukking komen en zoo niet geheel van de baan moeten, dan toch op den achtergrond worden gebracht; zij zullen moeten worden opgeborgen tot nader order. Enkel die plannen, welke in het stadium van begonnen uitvoering, of van reeds te zijn aanbesteed, verkeeren, moeten geholpen blijven om voltooid te kunnen worden. De vertraging, die zulke plannen, wat aangaat de spoedige woning voorziening, dan toch nog in zich sluiten (tegenover uitvoering van normaal-woningen) moet voor lief worden genomen. Daarentegen zijn alle plannen, zelfs die, welke nagenoeg ter uitvoering, dus geheel in voorbereiding, gereed zijn, en waarvan om welke reden dan ook nog geen aanbesteding of onderhandsche gunning plaats had, althans tijdelijk, tegen te houden, dus op te schorten. Aan hunne voorbereiding is dan weliswaar de reeds bestede tijd verloren, deze tijd wordt echter bij uitvoering der normaalwoningen vanzelf ingehaald. En daarbij, dezelfde of een deel der credieten, voor de eerste plannen beschikbaar, komen dan voor de uitvoering der normaalwoningen beschikbaar. Enkel de credieten voor in uitvoering zijnde, c.q. aanbestede plannen, ik denk hier aan die door Woningwetvereenigingen en door Gemeenten met Rijkssteun ondernomen, blijven daarvoor besteed. Credieten voor onbegonnen, al zijn het dan ook gereedliggende, 1) Vooral bij concentratie der bedrijven, de eenige mogelijkheid om verspilling van grondstoffen en productie-krachten tegen te gaan. plannen, dus credieten welke reeds zijn toegestaan, blijven slechts verleend bij uitvoering van herziene plannen met uitsluitend gebruik van de goed te keuren en aan te wijzen normaalwoningen. Nieuwe credieten worden slechts verleend voor en op normaalwoning-projecten. Eigen, of „vrije" bouwers, zooals men het tegenwoordig uitdrukt, krijgen enkel bouwmaterialen voor den bouw van normaal-woningtypen. Bouw uit andere voornemens wordt voorloopig onmogelijk door materiaal-onthouding. Of en welke huurverhoudingsverpliehting hen voor deze woningen zullen worden opgelegd, is een punt ter nadere uitwerking. Overigens stip ik de geheele zaak der geldmiddelen slechts terloops aan, als vallende, behoudens in het algemeene verband, buiten mijn bestek.') Dat de crediet-regeling, het vergaren en de distributie der bouwmaterialen „het geheele Woningvraagstuk naar de Overheid" brengen, als^bizonder punt van Hare zorg, zal niemand meer verbazen, die zich ten volle rekenschap geeft, dat na de werking der vrije krachten gedurende drie oorlogsjaren, doch overigens onder den druk daarvan, de impasse is geboren van het woningtekort. Gebleken is, en dagelijks blijkt, dat de „bouwverhoudingen", om het zoo eens uit te drukken, met gedecentraliseerde behartiging niet uit den put, waarin zij zitten, zijn op te halen. Eigenbouwers zijn nog slechts voor een zeer klein deel, Woningwetvereenigingen voor een veel grooter deel en sommige Gemeenten met hun eerste aandeel aan de markt, doch enkel met plannen. Allen staan voor de onmogelijkheid tot uitvoering over te gaan; hetzij omdat er geen materialen zijn of omdat deze te duur zijn, zoodat met de oorspronkelijk daarvoor bestemde geldmiddelen op geen wijze uit te komen is. Worden deze betrokkenen nu enkel met credietverhoogingen geholpen, dan blijft de markt rijzen en gaat de bouwerij, als thans, slechts druppelsgewijze vooruit. Mógelijk komen er dan nog wat huizen, veel zal het wel niet zijn en die dan gebouwd worden, worden veel te duur. Dit wreekt zich daarop in huren, en in annuïteiten van Rijk en Gemeente, of wordt door de eigenbouwers overgedragen op de huurders; in elk geval het geheel komt niet uit het moeras. Dat dus ingrijpen van Overheidswege urgent is, valt niet meer te ontkennen; dat uitsluitend centrale regeling van he! geheele vraag- 1) Dat dit punt niet in een afzonderlijk praeadvies op het Congres wordt behandeld, valt te betreuren; of ligt het binnen 't raam der prae-adviezen van Mr. Moltzer of Mr. Nieboer? stuk meer kan baten, zal op het Woningcongres ook wel bewezen zijn;') dat die centrale regeling normalisatie der huizentypen eischt, is hiervoren al eenigszins betoogd. Met deze normalisatie wordt door éene voorbereiding van een klein aantal (de strikt benoodigde) huizentypen, alle voorbereiding voor de tienduizende te bouwen woningen verricht. Met het uitgeven der benoodigde honderdduizende onderdeelen en verdeeling over de diverse „winkels", die dan z. n. van hout worden voorzien, wordt de aanwezige verwerkingscapaciteit in het land op zijn gunstigst mobiel gemaakt en uitgenut. Met het beslagleggen op en verdeden van alle aanwezige baksteenen, kalk en cement, eventueel zand, grind en andere materialen —i tegen kostprijs plus winstmarge (ik waag me hier niet aan een nadere omschrijving) — naar de plaatsen van behoefte, wordt de onmogelijkheid om deze materialen te verkrijgen met één slag overwonnen en het nuttige gebruik ingezet. En zoo valt door te gaan op het in het begin van dit prae-advies genoemde motief: „verzamelen en distribueeren". Vooralle materialen moet aan de hand der normalisatie de relatieve toewijzing worden afgeleid, nadat aan de normalisatie-commissie de voorraden en plannen van aanvoer bekend zijn gesteld. Toch zal de Normalisatie-Commissie — want zulk een Commissie behoort voor dit vraagstuk te worden ingesteld — te beginnen van theoretisch standpunt uit. Zij moet beginnen met woningontwerpen en direct daarop met de volledige detailleering tot in de geringste onderdeelen. Zij teekent vóór alles de schema's der woningen en huizen, de kozijnen, deuren, ramen, balken, vloeren, schoorsteenen, trappen, enz., enz. Voor de algemeene typen is vermoedelijk één maand noodig, of laten we aannemen twee maanden, inbegrepen het verkrijgen van opgaven der locale behoeften der verschillende gemeenten. Deze behoeven enkel te omvatten de mededeeling der huurklassen en grootte der daar benoodigde woningen, mogelijk te verstrekken in den vorm van reeds in die gemeente aangenomen globale normen. 1) Terloops zij hier aangeteekend, dat het vormen eener combinatie van enkele groote gemeenten — zooals Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zich schijnen voor te nemen — en het stichten Van een gezamentlyk „inkoopburean voor bouwmaterialen" de verhoudingen voor alle buiten de Combinatie staanden slechts zou verergeren. Door dergelijke combinaties wordt overigens de markt gewoonlijk in verkeerden zin beïnvloed; hetgeen al niet minder het geval is met het tegenwoordige distributie-systeem: eerst de markt laten oploopen, daarna ver boven peil gaan prijsstelten. Voor de dctaillccringen zijn dan nog drie maanden noodig. Na de eerste maand krijgen de gemeenten (ik bezig bij voorkeur dit verzamelwoord voor alle betrokkenen, omdat de locale regeling over gemeente-organen zal loopen), dus na de eerste maand krijgen de gemeenten de typeplannen. Deze.zijn voldoende om de bebouwingsplannen daarmede uit te werken. Voor dit laatste is dan tijd gedurende de drie maanden, die de Normalisatie-Commissevoor de detailleering der normaalschema's, tot en met de werkteekeningen, noodig heeft. De gemeenten moeten met hun plannen na dien termijn, dus tegelijk met de Normalisatie-Commissie, gereed zijn en ik neem aan, dat de credietaanvragen en regelingen, die daarmede verband houden, dan mede zoovèr voor elkaar kunnen zijn, dat de tegenwoordige twee-jaarsche voorbereiding, die aan dergelijke plannen verbonden schijnt, daarmede is overwonnen. En terwijl nu verder de werkteekeningen de fabrieken bereiken, en de bestellingen gereed worden gemaakt, zorgen de gemeenten voor het gereedmaken der bouwterreinen, straten, rioleeringen, enz., zoodat allés wat verwacht wordt van aanvoeren van materialen of onderdeelen, vlot verwerkt kan worden. Op deze wijze zouden, tien maanden of ten hoogste één jaar, nadat de Normalisatie-Commissie haar werk voltooid en de gemeenten de bebouwingsplannen én crediëten voor elkaar hebben gebracht, de benoodigde huizen of een evenredig deel ervan, gereed gebouwd kunnen zijn. Doet men bij deze tijdsberekening nog vier maanden voor aanvoer en verwerking van de geheele „bulk", dan zouden naar mijne meening op deze wijze b.v. 50.000 woningen in totaal, in 1 jaar en negen maanden (na het Woningcongres) in Nederland opgericht en bewoonbaar afgeleverd kunnen worden. Doch dit is enkel mogelijk als men het totaalaantal van het woningtekort en de regeling van oprichting en bouw ervan als één vraagstuk beschouwt, hetwelk aan één centraal lichaam ter oplossing wordt toevertrouwd met enkel gedecentraliseerde bemoeienis voor de oprichting, het bouwen zelf. Vanaf het oogenblik, dat de zaak zoo gesteld en dienovereenkomstig aangepakt wordt, staat men voor het feit de normaal-typen toe te passen door het geheele land.1) 1) Dat normalisatie — vooral ook voor de onderdeelen slechts tot zekere grenzen van hoeveelheden, voordeden blijft brengen en dat men boven deze aantallen uitkomende, even goedkoop andere typen kan gaan verwerken, mits ook hiervan tot Welke typen en tot welke verscheidenheid? Zonder de zuivere behoefte te kennen, meen ik toch, een program te kunnen geven, begrensd tot de volgende negen soorten van huizen en woningen: Type A Vrijstaande eengezins-arbeiderswoning met woonkamer, keuken, W.C., drie slaapkamers en zolder. (Oppervlakte 36 a 40 M'). Type Al Dezelfde woning als rijen-huis, dus met blinde zijmuren. Type A2 Dezelfde woning, doch als hoektype, eventueel dubbele woning. Type B Twee-gezinswoning, rijen-huis, dus blinde zijmuren. Benedenverdieping : woonkamer, keuken, W.C., twee slaapkamers. Boven als type Al, dus met drie slaapkamers en zolder. (Oppervlakte plm. 50 è 52 M*). Type Bl Als type B, doch hoektype, gaat samen met grooter aantal slaapkamers, zegge drie en vier, of dubbel perceel. TypeC Driegezinswoning, rijenhuis, dus met blinde zijmuren, waarschijnlijk te ontwerpen als dubbel perceel. Alle verdiepingen (c.q. woningen): woonkamer, keuken, W. C. en drie slaapkamers, verder gemeenschappelijke, onderverdeelde zolderverdieping. (Oppervlakte ± 56 M2). Tyde C1 Gelijkwaardig hoektype of dubbel perceel. Type D Viergezinswoning (of dubbel perceel), rijenhuis, vier verdiepingen van de normaalwoningindeeling: woonkamer, keuken, W. C. en drie slaapkamers, zolderverdieping in vieren verdeeld (uitsluitend voor bergruimte bestemd). (Oppervlakte + 56 M2.) Type Dl Gelijkwaardige hoektype of dubbel perceel. Voor dit schema zouden, zooals hierboven reeds opgemerkt, voor elk type twee standaards moeten worden ontworpen, in verband met de fundeeringsverhoudingen, zoodat aldus 18 standaardontwerpen uit te werken zijn.') een voldoend aantal, wordt door mij niet over het hoofd gezien. Na ampele overweging meen ik echter, dat in het geval dezer Woningnoodvoorziening de grens gelegd moet worden achter het getal daarvoor noodig, al ware het slechts om elke tweede en derde overweging te voorkomen en daarmede elke meervoudige voorbereiding. 1) De eenige, doch dan ook eene belangrijke beperking, welke hier echter niet uitgewerkt zal worden, bestaat in de overweging, of het ook wenschelijk is allereerst — of zooveel mogelijk — de in het land aanwezige huizenonderdeelen voor deze ontwerpen te gebruiken. Ik voor mij zou hierin niet verder willen gaan, dan dat de Tot dit aantal zou ik echter het schema willen beperken. Wat aangaat de onderdeelen, het grootste aantal zit in type Dl, hét kleinste in type Al, doch 'overigens zijn deze voor A en de opvolgende typen gelijk te houden aan die voor D ook noodig, hetgeen behalve voor de trappen en den zolder tot de onderdeelen van één of twéé verdiepingen van D beperkt kan worden. Dat voor de kleinste, de lage eengezinswoning dezelfde onderdeelen, dus kozijnen, deuren en ramen kunnen worden toegepast als in het hooge étage-huis met vier verdiepingen, ligt in den aard, dat dit laatste niet anders is (althans bij normalisatie) dan een vermenigvuldiging en opeenstapeling van gelijk-groote woningen met gelijk-groote vertrekken, enz., waarvoor dus even veel licht en lucht wordt gevraagd. Hierbij — dit zij terloops gezegd — zal een bebouwingscoefBcient, voor elk type en voor de verschillende blokken vast te stellen, dezen eisch geheel tot zijn recht moeten brengen. Dat ik mij voorstel, dat het mogelijk is tot die 9 (X 2) standaardtypen te beperken, grondt zich op deze overwegingen: Ten eerste bestaat de woningnood vooral in de behoefte aan arbeiderswoningen. Ten tweede, wil men van normalisatie de voordeden ten volle bereiken, dan moet men tevens nivelleeren. Nivelleeren deverschillende eischen tot gezamentlijke of gezamentlijk wel op te lossen eischen. Daarvoor is in dit geval noodig boven de minimumwoning uittegaan. Dit is in bovenstaand schema gedaan, door voor elke woning bij voorkeur drie slaapkamers te projecteeren. Dit moet dan verder geschieden door voor de verschillende vertrekken weer boven de minium-afmetingen uit te gaan. " Dan is het nog noodig — als gezegd — voor elk type een bijbehqórende bebouwingscoefBcient vast te stellen en hiermede naar „ruime" bebouwing te streven. Een verdere eisch is dan de woning zoo breed mogelijk te maken en eventueel minder diep en aldus zoo ruim mogelijk alle vertrekken aan de buitenlucht te brengen. Daarmede verkrijgt men typen, die vooral ook in de groep der meergezinswoningen voor méér dan een bevolkingsniveau geschiktheid bezitten. Enkel op deze wijze is het aantal normaalwoningen en zijn dus de voorbereidings- en regelingstijden te beperken, slechts aldus is het Normalisatie-Commissie zich vooraf goed rekenschap geeft van wat er, vooral van de kleinere onderdeelen, te krijgen is en dan in haar normaalprojecten daarmede rekening houdt, zoo zulks mogelijk blijkt normalisatiebeginsel voor deze tekortvoorziening door te voeren. Wordt op deze wijze de woning toch niet te duur, althans voor de minst-gesitueerden? Zulks zal er vooral van afhangen, welke besparing door de massa-voorziening en de normalisatie der onderdeelen verkregen zal worden (globaal mag men rekenen op 30 pCt), hetgeen dan verder ten nauwste samenhangt met de resultaten van het Regeeringsingrijpen ten aanzien van de bouwmaterialen. Het lijkt niet onjuist er op te rekenen, dat deze woningen voor de vóór den oorlog-geldende prijzen zullen zijn te bouwen; in elk geval in huur zijn aan te slaan naar evenredige prijzen als vóórdien bestonden, behoudens voor die gevallen waar de loon verhoudingen der aspirant-huurders omhoog zijn gegaan en op dat peil zullen blijven, dan wel maatschappelijk beter-gesitueerden er op reflecteeren. Waar dit niet het geval is en in alle andere ar moe de-gevallen worden het t o esl ag-woningen of zoo men wil Staatshulp-woningen. Hiermede raak ik het hart van het Woningvraagstuk, voor zooverre het geldt het toekomstige standpunt der Overheid tegenover de Volkshuisvesting. Zonder daarop, als vallende buiten mijn bestek, nader in te gaan, zij hier enkel opgemerkt, dat de primaire eisch voor elke woningvoorziening — en dus zeker van die woningen, welke met Staatshulp worden gesticht — moet zijn het verkrijgen van een voldoende woning. En boven dezen eisch gaat het grondtype der bovenaangegeven normalisatie-reeks niet uit! De vraag of dit type intusschen niet te duur zal worden, moet dus met andere oogen worden bezien en met breeder overwogen middelen, dan het verminderen van het type, worden bezworen. Dat bij een onvoorwaardelijke keuze van deze typen en toepassing door het geheele land, het woningvraagstuk werkelijk in een geheel nieuwe phase wordt gebracht, wordt mijnerzijds niet ontkend. Dat het streven naar een ruimere woning, de woning voor de beter gesitueerden, voor de maatschappelijk en sociaal sterkeren met de doorvoering van dit normaal-type niet wordt aangetast, ligt wel zoo voor de hand, dat ik meen te dien opzichte geen vergelijkingen, noch vooruitzichten te behoeven te geven. Immers waar hier boven van nivelleeren werd gesproken, om het normalisatiebeginsel tot zijn volle recht te doen komen, is dit ten eerste beperkt tot het in den kortsten tijd beheerschen van het huidige woning- tekort en dan de in deze normaal-woningen te huisvesten groepen, die recht meenen te hebben of verlangen naar andere, naar betere woningen, krijgen althans al dadelijk behoorlijk onderdak en kunnen aldus (dus zonder die eene zware zorg van geen woning te kunnen krijgen) de „betere tijden" afwachten, die op de vrije markt weer overvloed van huurwoningen zullen doen ontstaan. Of is dit een illusie? In dit laatste geval zal met Staatszorg, althans met Overheidsmaatregelen, nog wel verder moeten worden gegaan, dan het helpen te boven komen van het huidige woningtekort, waarvoor die Staatshulp niet kan worden ontbeerd en waarvoor enkel door Overheidsingrijpen en Centraal regelen, met als hulpmiddel „Normalisatie", uitkomst kan worden verkregen. Een ander groot, doch nog ongenoemd voordeel der normalisatie zal ten slotte nog zijn, dat ook de regeling der Regeeringsvóorschotten er bij kan worden „geuniformiseerd", hetgeen voor een spoedige regeling der credieten, allereerst voor deze woningnoodvoorziening, als een niet te onderschatten voordeel mag worden beschouwd. Het object staat n.1. vast, het aantal is gefixeerd, de beoordeeüng is gereed, welnu, dan is de geldelijke regeling ook klaar! Zou het werkelijk mogelijk zijn deze zaak in Holland eens zoo „normaal" aan te pakken? Of is Holland, dus de Hollander, te individualistisch en anti-normaal; ook in nood? Amsterdam, Januari 1918. OVER NORMALISATIE IN DE UITVOERING VAN DEN WONINGBOUW. VOORDRACHT GEHOUDEN DOOR DR. H. P. BERLAGE Aux grands maux les grands remèdes In het door mij gesprokene op het congres voor volkshuisvesting, haar aanleiding van het praeadvies van den heer van der Waerden, gaf ik den wensch te kennen daarover wel een voordracht te willen houden. Want het was niet mogelijk binnen een spreekbeperking tot vijf minuten, zooals het congres toeliet en dan nog onvoorbereid, het denkbeeld tot normaliseering der woning voldoende te beschouwen en de argumenten tot ondersteuning van dat voorstel bevredigend toe te lichten. Uw vereeniging gaf mij daartoe heden avond welwillend de gelegenheid, die ik dan ook gaarne heb aanvaard. Want ik was geprikkeld door het groote verzet tegen zijn praeadvies, en dat zoowel van de zijde der arbeiders als van die der architekten. Daarom scheen het mij van belang om althans van bouwkunstige zijde te trachten met beide maatschappelijke groepen tot overeenstemming te komen, hetgeen zeker van mijn'kant meer kans van slagen heeft dan van dien van van der Waerden. Daarbij zal ik mij natuurlijk alleen bepalen tot de bezwaren die tegen het gepraeadviseerde stelsel als zoodanig zijn gerezen, en niet met het onderzoek of er wel woningnood is, of de Bouwvereenigingen bij vluggere beschikking door Rijk en Gemeente niet gauwer zouden kunnen bouwen, öf niet wanneer die zus en de ander zoo deed, niet ook het gewenschte resultaat zou worden bereikt; en wat niet al meer kan worden bedacht, om de bewering dat het zoo erg niet is, of wel het bekende middel van afschuiving van schuld op den ander, weer eens voor de zooveelste maal toe te passen. Voorop sta, dat de woningnood er is, en dat, wanneer die nood met vrucht zal worden bestreden, binnen den tijd van enkele jaren, honderd duizend woningen.— er wordt zelfs over het dubbele getal en méér gesproken —verspreid over het geheele land, moeten verrijzea. Bij eenig nadenken over dit getal kan toch bezwaarlijk de normale werkwijze worden verdedigd, en daarom niet meer worden ontkend, dat een bizondere moet worden toegepast. Het is dit feit, en dit feit alleen, hetwelk van der Waerden oo het normalisatie denkbeeld Plan van Mahun. Voorbeeld van een Egyptische arbeidersstad 3000 jaar v. C. regelmatig van aanleg. / s heeft gebracht, omdat alleen met een groot middel een groote kwaal kan worden bestreden. De nood heeft ons achterhaald. En of wij dat woord nu willen gebruiken of niet, de woningproductie moet een massaproductie worden; hetgeen dus zeggen wil, dat er zoo snel en bovendien zoo goedkoop mogelijk moet worden gebouwd. Maar juist dat mag niet bedoelen, dat aan het enkele voorwerp dezer massa-productie slechts minimale eischen worden gesteld. Neen en nogmaals neen!! Dat bedoelt integendeel een product hetwelk voldoet aan de eisch, waaronder reeds onder normale omstandigheden arbeiders-en kleinere middenstandswoningen werden gebouwd. Onder zoo goedkoop mogelijk wordt dan verstaan het bedrag, waarvoor de bouwmaterialen niet alleen kunnen, maar ook moeten geleverd worden, dat is ontdaan van den opzet die de leveranciers in deze gunstige tijden, ik stipuleer, daarvoor meenen te moeten eischen. De nood in de volkshuisvesting, zeide daarom van der Waerden in zijn voordracht, daarbij aanhalende ook het door den wethouder Wibaut gesprokene, kan en mag niet lijden, dat er meer geld aan wordt besteed, dan strikt noodig is. Maar dat mag noch wil zeggen, ik herhaal nog eens, dat de arbeider in een slechte woning zal worden gestopt; dat dus door een dergelijke productiehet woningtypeworde De stad Priene. Voorbeeld eener oud-Grieksche stad, regelmatig van aanleg. verlaagd. En dat kan niet genoeg worden herhaald, omdat de vrees voor de maatschappelijke inzinking die daarvan het gevolg zou zijn, zeker den meest ernstigen grief tegen het voorstel zou wettigen. Daarom werd ook de noodwoning en de semi-permanente woning uitgeschakeld. Maar bovendien zou, ter voorkoming van dezen ver» meenden grief, aan den belanghebbende, d. i. den arbeider, medezeggenschap bij de vaststelling van het woningtype moeten worden toegekend. Daarop kom ik straks terug. Zoo juist wordt een wetsontwerp aangekondigd, waarin door de Regeering wordt voorgesteld in den woningnood te voorzien, door het bouwen van nooden semi-permanente woningen. Dit is dus niet in overeenstemming met het praeadvies, ook al omdat te vreezen is, dat de noodwoningen later permanente woningen zullen blijken te worden. Er moet dus eenerzijds worden gezocht naar de snelst mogelijke, anderzijds naar de goedkoopst mogelijke productiewijze, hetgeen als vanzelf moest leiden tot het denkbeeld van fabrikage van één of meer derzelfde woningtypen. Ik kan dan ook buiten bespreking laten de opmerkingen van Plan van Carthago. Voorbeeld van volkomen rechthoekige bebouwing. enkele tegenstanders, of daarmee dan werkelijk wel veel tijds- en kostenbesparing te verwachten zou zijn. Leven dergelijke onzekeren dan werkelijk in een tijd als deze, dat zij nu nog twijfelen aan de grootere snelheid van een massafabrikatie boven een verbizonderde? Ik heb dus eigenlijk alleen te maken met de verontwaardiging tegen den grooten grief nagenoeg unaniem, zoowel van arbeidersals van architektenzijde gemaakt, tegen wat men in het algemeen de psychologisch aesthetische zijde van het vraagstuk zou kunnen noemen. In het algemeen, omdat deze door beide partijen natuurlijk verschillend wordt bekeken. De arbeiders, en nu kom ik aan de kern van het verzet, zien in de gevreesde eentoonigheid der eindelooze rijen van dezelfde huizen en huisjes eigenlijk een aanslag op hun persoonlijkheid, op hun vrijheid, op hun mensch zijn; door deze soort van bewoning wordt men eerst recht het kuddedier, de slaafsch behandelde, de onzelfstandige. En dat is begrijpelijk. Want bij het lang over hen gevoerde voogdijschap en bedeelingsysteem van bovenaf, vreezen zij opnieuw een uitschakeling van medezeggingschap en initiatief, dat zij nu langzamerhand betreffende hun woning hadden veroverd. En nu beteekent de voorgestelde bewoning, in een revolutionair orgaan zelfs zeer drastisch gekenschetst als te bedoelen „een uniform, één vreten, Plan der havenstad van Athene de Pyreaus. Voorbeeld van een regelmatigén aanleg. één hok", de opberging in een soort van cellulaire gevangenis. En ook de architekten zien daarin een aanslag op hun persoonlijkheid, op hun kunstenaarschap, op de vrijheid van hun schepping. Wel aanvaarden zij in de door hen ontworpen woning éénzelfde soort van bouwartikelen, desnoods van deuren en misschien zelfs van ramen, maar de woning als geheel aanvaarden zij niet. Met groote heftigheid toch is door de woordvoerders der arbeiders geprotesteerd tegen de éénvormige bouwwijze, terwijl zij eindelijk op den goeden wegwaren met hun woningblokken van een aesthetisch verrassend resultaat, omdat de verschillende voor hen bouwende architekten, met hen samen de indéeling der woningen praktisch van alle zijden hadden bekeken en doordacht. Het voorstel is bestreden met opmerkingen als deze: Eenvormigheid is de dood van alle leven. Men krijgt, als alles normaal wordt, abnormale menschen. De woningen worden een soort van confectiemagazijn. Een toepassing van het Taylorsysteem op de woning. Het stelsel is de absolute miskenning van den geest, die leeft in de arbeidersklasse. Het is het systeem van armenzorg, toegepast op de volkshuisvesting. Wél normalisatie, voor zoover die mogelijk is, maar niet zóó. Het systeem is doodend voor de kunst, want waar is het einde? Ook, meubelen, schilderijen enzoovoort, hetzelfde! De bourgeoisie zou zulke woningen niet betrekken. Er is niet het eerst aan gedacht een nieuwen vorm van architektuur, een nieuwe bouw- Plan van Trier, oorspronkelijk een Romeinsche stad van regelmatigen aanleg. orde te brengen, want dan zou hij (van der Waerden) conse- t kwent zijn geweest. Er is alleen een noodoplossing aan de handge-f daan. Alles wat aan den oorlog herinnert moet zoo gauw mogelijk weg! Wij moeten blijven bij het type dat we hebben; later, in een rustiger tijd, kan het denkbeeld van der Waerden komen. Het is alles ambtenarij. Enzoovoort enzoovoort. Men zal, met alle achting voor het gesprokene, moeten toegeven dat dit toch eigenlijk frasen zijn, die het wezen van de zaak niet raken, dit integendeel door de oppervlakkigheid en tegenstrijdigheid Middeleeuwsche woningen te Rostock. Voorbeeld van een aaneengesloten rij van dezelfde woningen. der gemaakte opmerkingen wordt vertroebeld. De vraag, zuiver gesteld en ontdaan van alle verduistering luidt als volgt: Is, gegeven het feit van den noodtoestand, die een snel en op groote schaal handelen, ik stipuleer, noodzakelijk maakt, een genormaliseerde bouwwijze met woningen van een technisch, zoowel als aesthetisch, goed type niet toch te verwerpen, als sociaal zoowel als aesthetisch minderwaardig. Ter beantwoording dezer vraag dient, om te beginnen, er aan te worden herinnerd, dat het vraagstuk der normaliseering. wat zijn algemeene toepassing betreft allerminst nieuw is. Natuurlijk niet, omdat het denkbeeld, hetwelk niets anders bedoelt dan ordenen, regelen, regelmaat brengen in het ongeordende, reeds als zoodanig iets menschelijks is. En het toeval wil, dat juist op kunstgebied het regelmatige d.i. het zakelijk styleeren, primair, het onregelmatige d.i. het persoonlijk styleeren secundair is. En in 't bizonder leert de geschiedenis van den stedenbouw, dat er, wat het stratenplan zelf betreft, reeds van de vroegste tijden af naar regelmatigheid werd getracht. En dat was steeds dan het geval, wanneer een plan van te voren werd vastgesteld. Het onregelmatige daarentegen is een gevolg van een langzame opeenvolgende bebou- Pakhuizen te Amsterdam Voorbeeld van een rij Van dezelfde huizen. wing, terwijl bovendien tal van onregelmatigheden in den loop der tijden zijn ontstaan, die oorspronkelijk regelmatig waren aangelegd. Het zoo meedoogenloos veroordeelde plan der Amerikaansche stad, is volstrekt niet alleen Amerikaansch, maar zelfs klassiek. Carthago was volkomen rechthoekig gebouwd, en de zoo hoog geprezen schoonheidszin der Grieken verdroeg zich best met het schaakbordpatroon van hun havenstad de Pyreaus. In het bekende blijspel van Aristophanes „de Vogels" veschijnt zelfs een bouwmeester op het tooneel, die het onregelmatige stadsplan beschimpt, en een pleidooi houdt voor het regelmatige. De Romeinsche koloniale bebouwingen waren allen volgens datzelfde schema aangelegd, en van de middeleeuwsche steden, die men zich ternauwernood regelmatig kan voorstellen, zijn of waren er velen, öf geheel öf gedeeltelijk regelmatig. En eindelijk bereikt het schematische plan zijn meest grandiose oplossing in de stad der latere Voorbeeld eener aaneengesloten rij van dezelfde woningen. Groot Heiligljind te Haarlem. Renaissance, welk plan dan aan dat onzer moderne steden voorafgaat. Er is dus in het algemeen, hetgeen niet alleen begrijpelijk, maar zelfs logisch noodzakelijk is, een streven naar reguleering, regelmatig maken, d.i. normaliseering van het stratenplan. En meteen stratenplan hangt de bebouwing ten nauwste samen. Plan en bebouwing behooren bij elkaar, zijn in zekeren zin, in elkaar voorondersteld. Want het spreekt vanzelf, dat tegelijk met het stratenplan aan het te bouwen huizenblok moet worden gedacht en wel zóó, dat het praktisch aan de voordeeligste economische eischen beantwoordt. Daarvoor zorgt een overheid, die regelend optreedt, natuurlijk vanzelf. We zien dan ook gedurende de geheele geschieden* van den stedenbouw vooral dan, wanneer een stad zich snel ontwikkelt, zoodat voortdurend in een groot aantal woningen moet worden .Rue de Rivoli te Parijs. Voorbeeld van een aaneengesloten rij van groote bouwblokken van dezelfde woningen voorzien, het regelmatige bouwblok verrijzen. En dat gebeurde als vanzelf sprekend, met hetzelfde huis, met dezelfde woning. Ook toen was al bekend, dat het bouwen van een aantal woningen van hetzelfde type gauwer gaat en goedkooper is. En dat gold natuurlijk voor de eengezins woning, zoowel als voor het verdiepinghuis dat ook niet alleen van dezen tijd is. ©economische oorzaken hebben altijd dezelfde gevolgen. Alleen door den groei van het kapitaal hebben zij in dezen tijd een scherper vorm aangenomen. En hier raken we het punt, waarop ik straks terugkom, hetwelk de bouwkunst van alle andere kunsten principieel onderscheidt, al ontmoet zij dezen toch weer op een hooger plan. Het voorwerp van bouwkunst is nl. krachtens zijn wezen, in eersten aanleg gebruiksvoorwerp. Het bouwen is de noodzakelijke werkzaamheid tot zijn schepping en daarom ook een sociale werkzaamheid. En omdat die werkzaamheid tot een kunst is uitgegroeid, is de bouwkunst ook een sociale kunst, d. i. de eenige kunst ten bate der gemeenschap. ✓ Nu blijkt uit de geschiedenis van den bouw der stad, dat, wanneer de gemeenschap snel groeide, zij op groote schaal woningen bouwde, volgens een regelmatig plan, en, behoudens uitzonderingen, die er natuurlijk altijd zijn, van éénzelfde, of althans van eenige dezelfde tvDen: en de sociale beteekenis hier van was, dat natuurlijk dezelfde Place Veridome te Parijs. Voorbeeld van groote bouwblokken van dezelfde woningen om een plein. woningen ook een volkomen sociale gelijkheid hunner bewoners vooronderstelde. , Zoo bouwde reeds de Pharao van Egypte te Illahun de stad Kahun voor de arbeiders van zijn pyramide, waarbij ik voorloopig de maatschappelijke omstandigheden waaronder deze bebouwingen tot stand kwamen, buiten bespreking laat. Zoo bouwden de Romeinen hun soldatenkolonies; de gilden in de middeleeuwen voor de gildebröeders, de ridders voor hun hoplieden, en de rijke kooplieden voor hun handwerkers. Zoo bouwden diezelfde kooplieden en regenten ih de Renaissance hun hofjes en weeshuizen; en zoo eindelijk bouwen wij nu ook weer, groote complexen van arbeiderswoningen, en hun stadswijken. Maar dat niet alleen; reeds in het begin der Renaissahce^ij de opkomst der eigenlijke burgerklasse werden geheele blokken gebouwd, 't zij in rijen van ééngéüns woningen, t zij als blokken, niet alleen voor de kleinere, maar zelfs voor de gegoede tot de burgerij. Dit even aan het adrés van hem, die zich op het congres liet ontvaUen. dat de bourgeoisie niet in gelijkvormige woningen zou willen trekken. Kortom, het bouwblok met éénzelfde type van rijenhuis, zoowel als het bouwblok onder één dak, 't zij met één, 't zij met meer verdiepingen is er altijd geweest. En de oorzaak was uitsluitend een sociaal-oeconomische, sociaal voor zoover de gewoonte of de voorkeur ging, naar het afzonderlijke of naar het Huizen te Karlsruhe, Voorbeeld van regelmatige huizenblokken van woningen van een zelfde type om een centrum. Plan van Karlsruhe. Voorbeeld van een regelmatigen stadsaanleg om een centrum. Regentstreet te Londen. Voorbeeld eener lange aaneengesloten rij van gelijke woningen. Het monumentale gebouw, hetwelk die rij onderbreekt, is er later ingebouwd. verdicpinghuis; oeconomisch, al naar de te bereiken financieele minima. En dat was natuurlijk weer een gevolg van de prijzen van den grond, dus van zijn gradueel financieele stijging, van af het land tot in het centrum der groote stad. Maar hoe dit zij; in elk geval kan worden vastgesteld, dat deze wijze van bewoning, noch sociaal noch aesthetisch minderwaardig was. Sociaal niet, omdat zij, die dezelfde woningen bewoonden, zich ook maatschappelijk als gelijken beschouwden. En aesthetisch zeker niet. Want, afgescheiden van persoonlijke voorkeur voor het bewegelijke van het ongelijke huizenconglomeraat, tegenover het rustige van het huizenblok, is het toch eigenaardig, dat wij het meest worden getroffen juist door de herhaling van hetzelfde woningtype, zooals ons dit nog uit vroeger tijden is gebleven. Van waar anders de bekoring van het hofje, van het gilden en arbeiderskwartier, van de straten met eenzelfde rijenhuis. Het is immers niet anders dan het geordende van de rhytmus, juist het aaneenrijgen van dezelfde eenheid, waarop ook in wezen het geheele ornament berust, de kiem van eiken stijl.en ten slotte de geheele bouwkunst. \ :' Woninaen te Utrecht. Voorbeeld van een rij kleine woningen. Dat nu die oude huisjes alleen door hun schilderachtig aanzien het stelsel aannemelijk zouden maken, zooals allicht zal worden opgemerkt, is principieel onjuist. Het wil alleen voor de zooveelste maal zeggen, dat geen stelsel of wat ook mag worden veroordeeld op zijn slechte toepassing. Want het komt ten slotte altijd op het hoe daarvan aan. En nu zijn wij, om bij ons onderwerp te blijven, onder de bekoring, zoowel van het bewegelijk ongelijke, als van het onbewegelijk rhytmische stadsgezicht; niet omdat er indertijd werd getwist over de aesthetische waarde van dit of dat stelsel, en daarom ter vergelijking eenige stelsels tegen elkaar werden gezet, maar alleen omdat er in het algemeen gebouwd werd volgens een juist begrip d.i. m eersten aanleg ter bevrediging van den praktischen eisch alsnuttigheidsvoorwerp zonder meer, en eerst in tweeden aanleg volgens éénzelfde d.i. algemeene kunstvorm. En nu werd ten slotte met dien zelfden kunstvorm, juist door de beperking binnen de grenzen harer algemeenheid, niettegenstaande de meest verschillende toepassing toch een eenheid verkregen, zelfs bij de grootste bewegelijkheid. Het is nu dat begrip, en die eenheid, welke in de 19de eeuw zijn verloren gegaan, omdat onze samenleving, bij ontbreken eener maatschappelijke eenheidsidee. zich heeft ontwikkeld in een richting van hyperindividualisme. Tndien wii slechts hadden „excusez du peul", die eenheid van Weeshuis te Amsterdam. Voorbeeld van een lang gestrekt gebouw met een mooie rhytmische raamverdeeling. bouwbegrip als kunstige verwerkelijking van een algemeene kulv tuur, dan zouden wij niet zoo zinloos kibbelen over de schoonheid van het een of ander bouwstelsel, over de eentonigheid van een lange straat met dezelfde huizen. Dan zouden wij als vanzelf beseffen dat het huizenblok zijn eigen aesthetische noodzakelijkheid wordt, wanneer het betreft de architektonischevorm te vinden van het woningcomplex met hetzelfde woningtype. Want dan zouden we voor de bouwkunst het begrip hebben gekultiveerd; en daarmee die waarde van elke kunst, die de verwerkelijking is harer idee, d. i. de verwerkelijking van het onvergankelijke harer objectieve algemeenheid. De eigenlijke kunstvorm daarentegen is de verwerkelijking van het vergankelijke harer subjectieve bizonderheid. En het massaprodukt brengt de objectiviteit als vanzelf naar voren. Het is in diepste wezen deze psychologische oorzaak, welke onze moderne steden heeft gemaakt tot ondragelijke verschijningen van burgerlijk individualisme. En de aanzwelhng dezer verschijningen ging in een tempo, evenredig aan die van handel en industrie. Er zou dus bij verwerkelijking van het praeadvies principieel niet anders gebeuren, dan wat reeds vroeger veelvuldig gebeurde, alleen in een veel sneller tempo. Dezelfde oeconomische oorzaken zijn daarbij in het spel, maar in verscherpter vorm. Maar dat niet alleen; de blokbouwis niettegenstaande de individualistische neigingenvan architekten en bouwondernemers reeds lang tot een algemeenheid geworden; en zelfs de gegoede middelklasse, de bourgeoisie, die volgens de gemaakte opmerking niet in een zelfde soort woningen Weduwenhof te Amsterdam. Voorbeeld van een bouwblok met dezelfde woningen. zou willen binnengaan, heeft dat niet alleen vroeger, maar ook nu allang gedaan. Het familiemagazijn, een woord van Viollet-le-Duc, hetgeen niets minderwaardigs beteekent, is reeds lang het woningtype geworden, niet alleen van de metropole, maar zelfs van de gemiddelde groote stad. De Europeesche middelklasse is naar voorbeeld van Amerika er zelfs reeds op bedacht, in huizenblokken te gaan wonen met een gezamenlijke keuken, met liften voor de bediening en met alle verdere inrichtingen, om de rompslomp van de voorziening in de materieele behoeften zooveel mogelijk te beperken. Dat beteekent, dat het gezinsleven een geheel anderen vorm gaat aannemen, en zich niet meer zal concentreeren om het door de huisvrouw toebereide middagmaal. En zou nu een dergelijke levenswijze .niet nog veel eerder voor de arbeidersklasse een noodzakelijkheid worden? De Maatschappij heeft door hare ontwikkeling zich zelf gesteld voor het vraagstuk der collectieve woning, die reeds vroeger bestond, maar welke nu een nog veel noodzakelijker vorm gaat worden. Dat beteekent de architektonische oplossing van het huizenblok in het algemeen, d. i. van de samenstelling van één bouwgeheel van on elkaar nestanelde. of aan elkaar aereaen woninaen. van éénzelf- Woningen te Utrecht. Voorbeeld van een aaneengesloten rij van dezelfde woningen, de type. Die ontwikkeling moeten wij aanvaarden; zij is niet alleen een sociaal oeconomische noodzakelijkheid, maar zelfs een aesthetische, omdat de rhytmische herhaling van het zelfde motief een primaire aesthetische werkzaamheid is. En die ontwikkeling is dan ook reeds, als onontkoombaar aanvaard; en dat niet alleen; maar zelfs de architekten begrepen dat hun kunst juist daarin de gelegenheid vond tot een wijze van uitdrukking, die ook haar grootste kracht is, de groepeering van massa's. En zij kan die kracht toonen, zoowel bij opstapeling als bij aaneenrijging, als verdiepingblok en als rijenblok. Ja, de bouwkunst begroet deze wijze van uitdrukking zelfs met een ware wellust, als reactie tegen de orgie van architekturaal individualisme, die achter ons ligt. Want zij kan nu op grooter schaal bereiken, wat reeds vroeger bereikt werd; zij hervindt een reeds vroeger veroverde schoonheid. En ook de stadsuitbreiding, die met de bebouwing één geheel uitmaakt, houdt met die woningontwikkeling rekening, moet wel daarmee rekening houden, zoodat zij aan dit inzicht parallel gaat en zich beweegt in de groote lijnen van de rechte straat, het vierhoekige plein, omdat in deze de groote bouwblokken reeds zijn voorondersteld. De moderne stedenbouw streeft naar verindividualiseering van het stadsgezicht, niet naar die van het enkele huis. Niet dit, maar de rhytmische aaneenrijging der huizen, het blokfront vormt Arbeiderswoningen te Amsterdam, architekt Leliman. Voorbeeld van aaneengesloten bouwblokken van dezelfde woningen, met gewijzigde hoekoplossing het ruimteelement voor de hedendaagsche stadsbouwkunst. Alleen wij missen een algemeene bouwkultuur, omdat wij geen gemeenschapskultuur hebben; vandaar dat de kunstvorm der verschillende tot nu toe gebouwde bouwblokken ook geworden is een openbaring van de evenzoovele kunstvormen der daarbij betrokken architekten. Maar toch is er iets ten goede gebeurd. De bouwkunst zelf is sedert de vorige eeuw in het algemeen als kunst gegroeid; hare beoefenaars en het zijn er velen, zijn weer kunstenaars geworden, zoodat, al moge dan de kunstvorm der verschillende blokken ook al verschillend zijn, toch zijn zij elk op zich zelf reeds de openbaring geworden van een zeer bewuste en bekoorlijke schoonheidszin. Bovendien is het verklaarbaar dat de moderne bouwkunst juist in het woonhuis het meeste heeft bereikt, en dat er eindelijk bij de arbeiderswoning, althans wat de indeeling betreft, werkelijk reeds kan gewezen wqrden op een bepaald type, op een zekere eenheid betreffende zijn begrip. En dat is, het valt niet te ontkennen, in hoofdzaak het werk van de arbeiders zelve. De geheele werkzaamheid in zake de volkshuisvesting is het gevolg van hun bemoeiingen, en het verblijdend resultaat van het voorloopig bereikte, het gevolg van hun medezeggingschap in plan en uitvoering. Men zou zelfs kunnen zeggen dat, dank zij de democratische geest, die in de arbeidersklasse leeft, in de arbeiderswoning reeds een zeker kultuurbe- Arbeiderswoningen te Amsterdam, architekten Berlage en van Epen. Voorbeeld van een aaneengesloten rij van dezelfde woningen met een gewijzigde hoekoplossing. grip tot uiting kwam, hetgeen in alle andere openbaringen van bouwkunst nog wordt gemist. Want treft ons daarin niet, al is het ook nog embryonaal, reeds oorzaak en gevolg van maatschappelijke idee en bouwkultuur? Met een zekere eenheid in den kunstvorm, zou zelfs ook naar buiten dat kuituurbegrip kunnen verschijnen; omdat in elk kuituurbegrip eenheidsuiting van zijn verwerkelijking is voorondersteld. Het moet nu dunkt mij, afgaande op het werkelijk onbegrijpelijk verzet tegen normalisatie van een zijde waarvan men dat het minst had verwacht, en dat nog wel nu er nota bene noodtoestand is, den arbeiders aan dit inzicht hebben ontbroken, en bovendien aan de kennis der bouwgeschiedenis, die leert, dat de blokbouw, zoowel als het eenvormige rijenhuis er altijd is geweest, en wel van een zoodanige aesthetische waarde, dat wij deze nu opnieuw erkennen en wel als waardevolle schoonheidsuiting juist van dezen tijd. Want het is tóch, wanneer men technisch zoowel als praktisch een goede woning krijgt, hetgeen a priori moet vaststaan, waarlijk niet onmenschwaardig als geestverwanten éénzelfde woning te bewonen. Wanneer in de middeleeuwen, die ons wat arbeidsverdeeling betreft tot voorbeeld worden gesteld, dezelfde verhoudingen bestonden als tegenwoordig, werd het individualistische principe prijsgegeven, en er naar gestreefd de sociale gelijkheid der bewoners als aesthetisch gevolg, ook naar buiten te toonen. Dat gebeurt bovendien nu toch al; en dat niet alleen, maar een dergelijke bewoning ligt zooals historisch bleek, vooral in dezen tijd geheel in de sociaal oeconomische ontwikkeling der maatschappij zelf. Zij is Diagram voor een groot aantal dezelfde woningen om een plein. zelfs, men schrikke niet, de uiting van een democratisch begrip. Of hecht de arbeider ten slotte toch aan de individueele woning? Het is waar de Hollander is een onverbeterlijk individualist, en de Hollandsche arbeider maakt daarop waarschijnlijk geen uitzondering. Maar zou er nu niet voor hen, in tegenstelling tot het ondragelijk geworden individuaüstisch stadsbeeld, hetgeen immers de uiting is van de hen vijandige klasse, geen aanleiding zijn juist daarom het zoo rustig aanzien van het collectieve stadsbeeld met enthousiasme te aanvaarden. Want een woning als .unicum bewoont hij toch al niet; deze is alleen voor den zeer gegoede bereikbaar. Maar bovendien is hij wat de meubileering betreft geheel vrij; daarin kan hij dan zijn individualisme toonen, niettegenstaande de geuite vrees van ook te moeten hebben dezelfde stoel, dezelfde tafel, dezelfde schilderijen, hetzelfde bed, welk laatste, o humor der geschiedenis, er intusschen al is, en ten slotte hetzelfde middagmaal. Nu ja, en zou het, alle gekheid op een stokje, ten slotte zoo verschrikkelijk zijn coöperatief huis te houden? Beweegt zich de Maatschappij niet reeds werkelijk in communistische richting? Men denkt altijd zelf te duwen maar . Gebouwen-groepen van dezelfde woningen onder een rechten hoeK langs een ronde straat. men wordt geduwd. En... is een dergelijke ontwikkeling misschien niet gelukkig? Want het gaat, of liever het moet toch ten slotte gaan, niet om materieele, maar om geestelijke waarden. En laten wij daarbij eens aan de vrouwen denken en vooral aan die der arbeidende klasse, wier geheele leven thans niet anders is, dan één voortdurende zorg om het meest primitieve materieele bestaan. Of is de arbeider inderdaad bang voor het verlies van zijn persoonlijkheid, als hij, wat dewoning betreft de gelijke is van zijnklassegenooten? Maar het waarachtig menschzijn hangt toch niet af van de woning die men bewoont? Of is het waar dat de woning de mensch maakt? Of vreest hij ten slotte de ééntonigheid en daarmede de verveüng van de straat, het plein of den tuin. waarin hij woont, wanneer alle woningen éénzelfde verschijning hebben. Maar die eentonigheid behoeft er niet te zijn, omdat wij juist die gebouwencomplexen uit vroeger tijden bewonderen, die zijn samengesteld uit de kunstige aaneenschakeling, of samenvoeging van dezelfde eenheden. En dat gebeurde toen op kunstige wijze, omdat er een bouwkultuur bestond, door de overeenstemming van bouwkunstig begrip. Maar dat kan nu ook gebeuren, omdat juist wat de arbeiderswoning betreft, er in den laatsten tijd ook een architekto- Tuinstad Hampstead bij Londen. Voorbeeld van een aantal van dezelfde huizen om een plein gegroepeerd. nisch resultaat is bereikt, van niet geringe beteekenis, en wel door het talent der verschillende architekten. Nu hebben ook diezelfde architekten zich nagenoeg unaniem verklaard tegen het praeadvies, waarmee het tweede punt van verzet is aangeroerd. En ook dat wekte teleurstelling en scheen mij nog minder te verklaren. Óf is ook bij hen de oorzaak van dat verzet te zoeken in het individualisme van den Hollander en dat nog bovendien versterkt door den eigenzin van den kunstenaar. Ik aanvaard geen mij opgedrongen huis van een collega, al is dat huis wat planindeeling betreft ook nog zoo goed doordacht, en al heeft het een kunstvorm gekregen, die ik, bij beoordeeling zonder meer, wel kan waardeeren, maar die ik om daarmee zelf te werken niet aanvaard. Waar drijft op deze wijze de bouwkunst heen? Zij die zich juist nu met zulke mooie resultaten ging ontwikkelen? Getuigt zulk een geest niet van een subjectief kunstegoisme, met voorbij zien der groote algemeene idee? Ik zou den architekten willen toeroepen: „Denkt er aan, dat bouwen is een sociale werkzaamheid, die er in eersten aanleg is niet om de kunst, maar om de woning als nuttigheidsobject te scheppen. En zelfs dan, wanneer die werkzaamheid groeit tot een kunst, hetgeen ook zeker moet, dan nog is daarbij te bedenken, dat die kunst er niet is voor U zelf, maar door en voor de gemeenschap. Dat stelt aan hare beoefenaren een hoogzedelijke verplichting; de verplichting van met hun kunst ook de gemeenschap te dienen, en Esrswick, tuindorp in Engeland Voorbeeld van een groepeering in kleinere bouwblokken van dezelfde woningen. niet met die kunst boven de gemeenschap uit te gaan. Welnu: thans is er gelegenheid om te toonen dat gij inderdaad dienaren der gemeenschap zijt, d. i. uw kunst aan die gemeenschap dienstbaar te willen maken. Zij roept thans om u; zij vraagt om uw deemoed, zij vraagt om uw gemeenschapszin; zij vraagt u om uw persoonlijke kunst niet aan de gemeenschap te willen opdringen, maar om uw talenten beschikbaar te stellen door het aanvaarden van een uit de gemeenschap zelf voortgekomen bouwkunstig voorwerp, en dat op kunstvolle wijze te groepeeren. En dat is heusch geen werkzaamheid, waarvoor een architekt zich behoeft te schamen, als te zijn een minderwaardige; want geheel afgescheiden van de ethische waarde van zulk een daad, in deze rampzalige tijden van moreele inzinking, schijnt die taak mij integendeel toe, ongemeen veel te beloven. Het beheerschen en concipieeren van tot groote massa's gegroepeerde eenheden, met al de daarin verscholen mogelijkheden van kunsteffekt, hetgeen ik u eigenlijk niet behoef te zeggen, omdat gij dat zelf wel weet, vereischt in tegendeel een veel grooter kunnen dan het bouwen van een enkel huis. Uit alle tijden zijn immers de mooiste voorbeelden bekend van aaneengeregen en samengevoegde woningcomplexen. Ligusterstraat te 's-Gravenhage, architekt Groenewegen. Voorbeeld van straataanleg, waarvan elke wandbestaat uit één bouwblok, samengesteld uitdezelfde woningen. Welnu dat krijgt ook gij te doen, maar op een schaal zooals nooit tevoren. Wanneer de talentvolsten der jongeren onder u zich aan dat vraagstuk wijden, is er iets buitengewoons te bereiken. Want het is door de groepeering, aaneenrijging en opstapeling van dezelfde eenheden, te vergelijken met het ontwerpen van een driedimensionaal kubistisch ornament. Straat, plein en bebouwing zijn in elk ontwerp van stadsbouwkunst in elkaar voorondersteld. Stedenbouw is met huizenmateriaal ruimte scheppen. Ik stel mij reeds deze idee in al haar mogelijkheden verwerkelijkt voor, en aarzel dan niet in deze verwerkeüjking zelfs reeds een daad van bouwkultuur te zien, d. i. in haar moderniteit de kunstvolle verschijning van een maatschappelijke idee. Want zij zou, aldus opgevat zijn een daad van ware gemeenschapszin, al is die daad dan ook door de nood der tijden afgedwongen. Er werd door een der architekten ook van mij verwacht, tegen een dergelijke bouwwijze te zijn, omdat ik anders met het Uitbreidingsplan-Zuid van Amsterdam, wel naar huis zou kunnen gaan. Welnu ik verklaar bij deze de door mij ontworpen arbeiders-tuinstadwijk aan den Amstel, wel op deze wijze bebouwd te willen zien. Door een anderen bestrijder is het plan te Amerikaansch ge- Woningen te Santpoort, architekt de Bazel. Voorbeeld van een vrije groepeering van dezelfde woningen langs een weg. noemd. Een dergelijke waardeschatting zonder meer doet gemakkelijk lachen, omdat zij natuurlijk iets minderwaardigs beteekent. Maar ik weet tot nog toe heusch niet, wat daarmee eigenlijk werd bedoeld. Is het te oppervlakkig, gaat het te gauw, is het te leelijk? Kortom is alles wat de Amerikanen doen minderwaardig? Ik heb daarentegen wel eens een zekere wijze van behandeling als echt Hollandsen hooren noemen, hetgeen voor zoover ik weet, niet iets zeer verheffends is. En nu vrees ik zelfs, dat de wijze waarop het denkbeeld van van der Waerden is bestreden, ook iets van dat „echt Hollandsche" heeft, hetgeen voor mij daarin bestaat dat, nog geheel afgescheiden van de angst die de Hollander heeft om iets gauw te doen, uit vrees van het niet heel voortreffelijk te doen, hij nooit ofte nimmer, hyperkritisch aangelegd als hij is, zich enthousiasmeert voOr een idee. Hij meent altijd het eerste de bezwaren te moeten zien, die er natuurlijk altijd zijn. Bovendien is hij voor samenwerking maar zeer moeielijk te vinden. Hij zegt wel deze te willen, maar hij wil deze alleen in theorie. En nu wil het noodlot, dat dat, wat nu zou moeten gebeuren juist staat èn in het teeken van de idee, èn in dat van-de samenwerking beide. Zonder het enthousiasme voor de één en den wil tot den ander komt men er absoluut niet; zal het voorstel tot normaliseering der woning a priori tot mislukking zijn gedoemd. En nu lijkt mij juist in het voorstel van van der Waerden de idee het groote en daarom het Woningen te Rotterdam, architekt Dahlen. Voorbeeld van een groepeering van bouwblokken, bestaande uit dezelfde woningen, tot een tuinstadwijk. sympathieke, d.i. om in een tijd van woningnood, door inzetting van alle energie, en met voorbijzien van alle bezwaren, als 't ware met één slag die nood op te heffen. Daarmee zou ons land een daad kunnen doen aan alle andere ten voorbeeld, omdat deze daad er een zou zijn van een bizonder gemeenschapsbegrip. In plaats nu van deze idee, alleen al om de idee als zoodanig te aanvaarden, bereidt men haar het tegendeel: „la mort sans phrase". En deze dood wordt geargumenteerd met allerlei bedenkingen, zoowel van maatschappelijken als aesthetischen aard, bedenkingen, die alleen bij een oppervlakkige beschouwing bestaan. Bovendien is men zooals o.a. in Engeland, zoowel als in Duitschland en Frankrijk met hetzelfde denkbeeld reeds ernstig bezig, en was indertijd het voorstel tot het gieten van huizen hier te lande; waarvan de mogelijkheid is aangetoond, maar welk voorstel toen- - Woningen te Rotterdam, architekt Dahlen. Voorbeeld van een aaneengesloten rij van dezelfde woningen. tertijd natuurlijk op allerlei tegenstand stuitte, doch in Frankrijk werd toegepast, zeer zeker een zeer ernstige poging in dezelfde richting. Daarbij is men, en nu komt natuurlijk het schrikbeeld, in de industrie ook met normaliseering bezig, hetgeen dan daarop neerkomt, dat alle mogelijke machineonderdeelen tot enkele normaal-typen worden teruggebracht. En ook dat vindt, niettegenstaande de begrijpelijke tegenstand, zelfs in ons land reeds toepassing, zoodat er reeds van wege de Maatschappij van Nijverheid een normalisatiebureau is opgericht. Wanneer men er nu maar weer ernstig van doordrongen is, dat ook de bouwkunst a priori van de techniek en niet van de kunst moet uitgaan, dan geeft ook in dat verband deze wijze van normaliseering te denken. Om al deze redenen vond ik het oppervlakkig, dat zoowel van arbeiders als van architektenzijde werd aangevoerd, dat het voorstel met alle kracht moest worden bestreden, als te zijn ondemocratisch of onaesthetisch. Dit is m.i. een volkomen miskenning van wat ons de bouwgeschiedenis te dien opzichte heeft nagelaten, en daarom ook van den geest van het voorstel zelf. En dat te meer, nu dank zij de bemoeiingen der arbeidersklasse, de verwerkelijking van dat voorstel, hetgeen ook de uitdrukkelijke voorwaarde moet zijn, zal worden verkregen door de drieledige samenwerking, die van overheid, arbeidersklasse en architekten. Want deze trilogie geeft de waarborg dat er niet kome de nuchtere woning der ambtelijke bemoeiing zonder meer, maar wel de zoo goed mogelijke, de zoo billijk mogelijke, en de zoo bouwkunstig mogelijke. Ik zeide, bij de historische beschouwing, de maatschappelijke omstandigheden waaronder vroeger gelijksoortige woningcomplexen tot stand kwamen, voorloopig buiten bespreking te laten. In dit ver- Tuindorp te Rotterdam, architekten Granpre Molière en Verhagen. Voorbeeld van een straat, bestaande uit dezelfde woningen. band moeten nu de omstandigheden waaronder thans kan worden gebouwd en daarom als waarborgen van een voor dezen tijd zelfs gunstiger resultaat naar voren worden gebracht, en wel omdat de direct belanghebbenden, de arbeiders zelf, hetgeen door de sociale ontwikkeling van dezen tijd kan worden geëischt, in den bouw hunner woningen zullen worden gekend. Het was om die reden dat ik heb gemeend, het voorstel te moeten verdedigen, en mijn wensch te kennen gaf daarover wel een voordracht te willen houden, omdat m. i. alleen Cen meer uitvoerige beschouwing dan de kprte zinnen op het congres: „het kan, het is democratisch juist, het is sociaal reeds aanwezig, maar het moet op goede wijze worden gedaan, waarvan alles afhangt" dat, zeg ik, alleen een zoodanige beschouwing in staat zou zijn het zoo ingrij- pende voorstel tot normaliseering der woning doeltreffend te belichten. Ik vlei mij niet bij alle tegenstanders dat doel te hebben bereikt, maar toch wel enkele bedenkingen hunnerzijds te hebben weerlegd, om het voorstel nog eens nader te overwegen, en het althans niet te verwerpen op de wijze zooals op het Congres voor Volkshuisvesting is geschied, , BOEKEN OVER KUNST VERSCHENEN BIJ W. L6 J. BRUSSE'S UITGEVERS MAATSCHAPPIJ TE ROTTERDAM C. S. Adama van Scheltema. Italië* Indrukken en gedachten. Met 28 afbeeldingen . . . . . W . : .;. f4.30, geb. f5.55 Dr. F. Adama v. Scheltema. Ueber die Entwicklung der Abendmahlsdarstellung. Met 21 afbeeldingen in lichtdruk . . f9.90 Dr. H, P» Berlage en zijn werk door de Bazel, Gratama, Dr Kalf, van der Pek, Roland Holst, Staal, Dr. Albert Verwey en Prof. Vogelsang. Met 164 afbeeldingen . . . f 22.50, geb. f 23.75 Dr. H. P. Berlage. Amerikaansche Reisherinneringen. Met 16 afbeeldingen . . I f 1.55, geb. f 2.25 Dr .H.P.Berlage. Een drietal lezingen in Amerika gehouden f 0.70 Dx. H. P. Berlage. Beschouwingen over Bouwkunst es bare ontwikkeling* Met 25 afbeeldingen . . . f 3.20, geb. f 3.90 Dr. H. P. Berlage. Over Stijl in Bouw- en Meubelkunst. Met 88 afbeeldingen. 3de veel vermeerderde druk. f 3.50, geb. f 4 ?5 Dr. H. P. Berlage. Studies over Bouwkunst» Stijl en Same:ïleving» Met 20 afbeeldingen . . . . . f 3.20, geb. f 3.90 Dr. H. P. Berlage. Grundlagen und Entwicklung der Architektur. Mit 29 Abbildungen . . . . '4 . f 2.50, geb. f 3.25 W. Bogtman. Methodisch ontwerpen van Ornament. Met 80 voorbeelden f5.50, gec i 7. '5 Johan Briedé, Jac. van Gils en Dr. E. Wiersum. Oude H izen van Rotterdam» Met 130 penteekeningen f 7.50, geb. 19.— Honderd Teekeningen van Oude Meesters in het Prentenkabinet te Leiden f 5.90, geb. f 7.50. Ter perse. Jaarboekje voor de Grafische Kunst 1917» Met 12 afb. tl 25 H. v. d. Kloot Meijburg. Bouwkunst in de stad en op het iaod» 2de druk met 424 afb. ter perse. H. v. d. Kloot Meijburg. Onze oude Dorpskerken» Tachtig schetsen van oude dorpskerken in Nederland, f 3.85, geb. f 4.95 H. v. d. Kloot Meijburg. Onze oude Boerenhuizen. Tachtig Schetsen van oude boerenhuizen in Nederland. 3e druk, ter perse R. N. Roland Holst. Vijftien fotografieën naar de wandschilderingen in het gebouw van den A.N.D.B. In halfled. portef. f 66. — R. N. Roland Holst. Vijftien afbeeldingen in boekdruk van de wandschilderingen in het gebouw van den A.N.D.B. f 0.40 Stadhuisbouw» De voorgeschiedenis van den Rotterdamschen Stadhuisbouw beoordeeld . . . f 0.85