GEDACHTEN VAN JAN LIGTHART GEDACHTEN VAN JAN LIGTHART VERZAMELD DOOR R. M. LIGTHART-LION CACHET ZEIST - J. PLOEGSMA - 1918 1 JANUARI. De Eeuwigheid alleen geeft rust in den Tijd. 2 JANUARI. De mensch moet zich op welke wijze dan ook, met zijn God vereenigd hebben, zal hij rustig den strijd durven aanbinden en in den langen kamp kunnen volharden. 3 JANUARI. We moeten afdalen in de diepste diepten van ons xieleleven, om vandaar op te stijgen tot de hoogste hoogten van het Leven. We moeten ons bewust worden den eigenlijken aard van bet Eeuwige in ons, opdat we door dat besef geleid, met kalme zekerheid vooruit kunnen gaan, zonder vreeze of vrage. 4 JANUARI. Levensernst groeit op uit doodsvertrouwdheid. 5 JANUARI. Ons kinderen van God voelend, is ons innigst verlangen op hereeniging met God gericht. 6 JANUARI. Het leven vóór ons is een groote duisternis. Ieder oogenblik gaan we het lichte heden uit, en de duistere toekomst in, zoekende den weg naar ons Vaderhuis. 7 JANUARI. Lettende op alle teekenen die zich aan onzen vorschenden geest, aan onze verlangende ziel voordoen en arbeidende met hand en hoofd ter verzorging van ons zelf en de velen die onzen bijstand behoeven, vinden we eenmaal zeker, „dwalende 't spoor". 8 JANUARI. Zooals In den krater het vuur oprijst, dat heel het binnenste der Aarde vult, zoo openbaart zich in het diepste wezen van eiken mensen de Macht, die de gansche schepping vervult, „God in de menschheid de menschheid verlichtend". 9 JANUARI. Al redeneert onze scherpzinnigheid ook nog zoo in ons voordeel, we voelen met groote gewisheid, foei leelijke begeerten, kras egoistisch. Doch ook voelen we als volkomen waarachtig in ons heel zuivere liefde, vrij van alle ijdelheid, bereid tot volkomen opoffering. 10 JANUARI. Betalen met onze persoonlijkheid dat is het middel waarvan verheffing te hopen is. 11 JANUARI. Van een nobel, sterk karakter gaat veredelende invloed uit, en is de menschheid tot waarachtigen zegen. 12 JANUARI. Zielekracht offeren, zonder zekerheid dat hefoffer zichtbaar bate brengt, dat wordt door God van ons geeischt. 13 JANUARI. Stille daden, ongezien, ongeprezen zijn levenskrachten. 14 JANUARI. Als Jezus Christus niet begonnen was met Zichzelf;' zou de zegen van het christendom nooit ons deel zijn geworden. Zijn leer was leven, Zijn leven leer. 15 JANUARI. Het is beter, dat wij Christus volgen, dan dat we ons christenen noemen. 16 JANUARI. In de verwerkelijking van idealen, ligt de vooruitgang der menschheid. 17 JANUARI. We moeten onze kinderen niet leeren heide te ontvluchten en parken te zoeken, maar heide te ontginnen en parken te maken. Ons heele leven moet heideontginning zijn. 18 JANUARI. Het beste, het eerste middel om een taak te voleinden, is — er mee te beginnen. 19 JANUARI. Aanpakken ? Doch vooral — volhouden ! Want alle begin is gemakkelijk, doch volharden is moeilijk! En alleen de aanhouder wint. 20 JANUARI. Wijden en strijden schenkt heerlijker vreugde, dan 't heel vreedzaam koesteren van 't lieve eigen zelf. 21 JANUARI. Niet de liefde* die ons betoond wordt, is de koesterende gloed van ons leven. Doch de liefde, die wij zelf betoonen. Die ontwikkelt in ons de inwendige warmte, zonder welke ode bestaan koud en vreugdeloos is. 22 JANUARI. Gij dorst naar liefde en hartelijkheid ? Dat is een rein verlangen Maar — meent gij, liefde en hartelijkheid Te geven of te ontvangen? 23 JANUARI. Wie eenmaal zekere ernstige verplichtingen op zich heeft genomen, dient te zorgen, dat hij die verplichtingen nakomen kan. En trouw in 't kleine is beter dan mislukking in 't groote. 24 JANUARI. Alleen hij, die de volle beschikking heeft over zichzelf, mag zijn geheelen persoon wijden, desnoods opofferen aan het algemeen belang. 25 JANUARI. Ook het sterkste en edelste karakter moet nog steeds op zijn hoede zijn, dat het niet in een onbewaakt oogenblik wordt overvallen door den vijand, die binnen de wallen gebonden ligt en machteloos schijnt. 26 JANUARI. Zoolang wc op aarde le ven zullen we wel in zedelijk opzicht onrijpe vruchten blijven. Als we dan maar strijdende karakters zijn, en ons maar klaar bewust maken* wat onze zedelijke plichten zijn, en met grootcn ernst ons inspannen om die !plichten na te komen dan zal onze aard in langzame reiniging en rijping daarvan wel de goede gevolgen ondervinden. 27 JANUARI. Hoe vaak is het heden donker voor ons, donker van leed, donker van zelf verwijt, donker van machteloosheid. Hoe heerlijk als dan de ziel vervuld wordt van vertrouwen in een liefde vol God. 28 januari. Bij God zoeken we, wat we zelf niet vormen kunnen. Bij Hem de heiligheid die ons ontbreekt, bij Hem de almacht bij ons onvermogen, de liefde bij onze zelfzucht, de vrede bij onzen strijd. 29 januari/ Leven in Gods hertrouwen is toch zoo heerlijk. Het is de oplossing van al onze ellende, de vernietiging van al onze vrees. 30 januari. 't Waarachtig vertrouwen kenmerkt zich door volkomen rustig geduld. 31 JANUARI. De mensch moet, om het oude doch mooie beeld nog eens te gebruiken, op de „Rots der eeuwen" de vastheid voor zijn voet vinden, om de hooge golven met kalmte te zien aanrukken, onvervaard voor haar dreigende verheffingen. 1 FEBRUARI. De realiteit beperkt zich niet tot het zichtbare en tastbare. Er zijn ook geestelijke realiteiten, liefde, geloof, hoop, vertrouwen. 2 FEBRUARI. De taak der Liefde is: licht en warmte te vèrspreiden, in den ruimen, vrijen dampkring van ons geestelijk bestaan. 3 FEBRUARI. Wie de Liefde wil, aanvaarde het Kruis. 4 FEBRUARI. Het is niet de liefde, die we ontvangen, welke ons het meest verkwikt en sterkt. De liefde moet in ons zijn. 5 FEBRUARI. De waarachtige Liefde denkt niet aan eigen begeerten en ducht niet dewenschen van anderen. Integendeel, ze tracht die te ontdekken en te vervullen. Zelfverloochening is haar aard, opoffering haar leven. 6 FEBRUARI. De inwonende zucht naar hooger leven is onze ellende, maar tevens onze redding. 7 FEBRUARI. Gaat niet boven de intellectueele en aesthetische, de godsdienstige ontwikkeling, die vertrouwen kweekt, die weet van dulden en dragen, die in Christus haar steunpunt en in God haar een en alles heeft, in die mate dat ze de wereld met al haar bekoorlijkheden kan prijs geven. 8 FEBRUARI. Wanneer we afdalen tot de diepten van eigen ziel of toegang erlangen tot het geheimvol zielebestaan van wie ons omringen, dan vinden we, hoe flauw en vluchtig ook, de glorende vonk van het verlangen naar God. 9 FEBRUARI. In de straffende hand Gods, voelen we een bezorgde liefde, die niet toelaten kan, dat de mensch zijn eigen hoogheid, zijn kindschap Gods beleedigd. 10 FEBRUARI. De gedachte dat God als wij Hem waarlijk zoeken alles tot ons zedelijk heil doet strekken, geeft troost en kracht om alle moeilijkheden te dragen. 11 FEBRUARI. Al lijkt het ongerijmd en al kost het vaak bovenmenschelijke zelfbeheersching in verloochening van ons rustig geluk, we moeten dankbaar kunnen zijn voor zorg en smart als prikkels tot zelfverbetering en loutering. 12 FEBRUARI. Wat heeft iemand bij de overgroote smarten en moei' lijkheden des levens, aan de schatten van kennis en geleerdheid, vaak met hersenvermoeidheid opgedaan. Ze brengen een mensch zoo weinig verder op den weg van vrede en gemoedsrust. 13 FEBRUARI. Al kan men het leed niet ontvluchten, men kan toch leeren het leed te aanvaarden, zelfs er voor te danken. 14 FEBRUARI. De grootste smart wordt draagbaar en de felste strijd mogelijk als er volkomen Godsvertrouwen in ons is. 15 FEBRUARI. Het geduld leeft niet van hoop maar van willige onderwerping. Het zegt: Uw wil geschiede en dat zegt het met volkomen vertrouwen dat wat God doet, goed is. 16 FEBRUARI. Wat door de eeuwen heen voor allen heeft gegolden en't meest voor de grooten der menschheid dat geldt ook voor ons. Alleen door de duisternis heen kunnen we naar 't licht worden opgevoerd. Door lijden tot heerlijkheid. Per aspera ad astra — door de doornen tot de sterren. 17 FEBRUARI. Dat is de kracht van groote geesten. Hun invloed gaat met hun leven niet verloren, maar zegenvol is de uitwerking van hun woord en voorbeeld, ook na hun dood. 18 FEBRUARI. Predik beginselen door ze na te komen, idealen door ze uit te leven, het Christendom door Christen te zijn. 19 FEBRUARI. Alle leven heeft slechts één taak: opvoeden, 't Is de taak der geheele menschheid. Een eeuwigheidswerk. Het is binnen aardsche grenzen leeren leven en sterven. 20 FEBRUARI. Waar de opvoeding zich karaktervorming ten doel stelt, arbeidt ze niet alleen tot heil van den enkeling, maar van gansch een volle. 21 FEBRUARI. De eerste eisch der opvoeding is, dat wij zelf beter zijn dan zij die we opvoeden willen. De tweede, dat we ons volkomen aan hen gelijk stellen, zoodat er eenheid ontsta tusschen hen en ons, en dan samen omhoog, zoo ver onze kracht het veroorlooft. 22 FEBRUARI. Hoe meer de opvoeder arbeidt aan eigen verbetering, hoe meer hij kan arbeiden aan 't welzijn dergenen die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd. 23 FEBRUARI. De beste opvoeding is een kwestie van liefde, geduld en wijsheid, en de laatste twee groeien, waar de eerste heerscht. 24 FEBRUARI. Liefde vraagt niets voor zich zelf. 25 FEBRUARI. Waar de opvoeding niet voor èèn seizoen, maar voor 't leven, voor de eeuwigheid arbeidt, daar behoeft zij zich niet door haast te laten bederven. 26 FEBRUARI. Denk er aan, voor de levensrust van u zelf, en de levensvreugd van uw kinderen — en minderen <—■ dat groeien, geestelijk groeien vooral, maar uiterst langzaam gaat. 27 FEBRUARI. Hoevelen zijn er niet, kinderen en jongelieden, die zich niet durven, niet kunnen geven aan de ouderen, omdat ze door hen niet worden verstaan ! 28 FEBRUARI. Een der hoofdfouten in de opvoeding schuilt hierin, dat het ons aan belangstelling, aan zelfverloochening en aan objectiviteit om onze kinderen waar te nemen ontbreekt. 29 FEBRUARI. De vraag moet voor ons niet zijn: Wat bereikt ge op het moment, maar wel: Wat zult ge bereikt hebben aan het einde van uw leven. 1 MAART. De rijkdom van ons leven, hangt af van den rijkdom onzer liefde. 2 MAART. In het wezenlijk belang der kinderen, moeten we ons verheugen, als we zien, dat helpen en zorgen in hun natuur ligt. Ook al veronachtzamen ze daarbij wat, in 't oog der baatzucht, hun voordeel schijnt. 3 MAART. Wij zijn zoo bang, dat onze kinderen maatschappelijk mislukken, dat we hen liever in fatsoenlijk egoisme zedelijk zien ten ondergaan. 4 MAART. In ieder kind bloeit, stil verborgen, een wonderbloem : Dat is zijn persoonlijkheid, het hem alleen toebehoorende. 5 MAART. Waar wij zelf dag aan dag reddend en helpend met anderen meeleven ook in kleinigheden, daar nemen de kinderen dat onwillekeurig van ons over. 6 MAART. Er zullen altijd boompjes zijn, die vastgebonden moeten worden, daarom is zorg voor anderen het grootste bezit, een hulpvaardige natuur de grootste rijkdom, want hiermee kan de mensch in een hulpbehoevende wereld nooit ten onder gaan. 7 MAART. Al is iemand nog zoo slecht bedeeld op de wereld, al staat bi) gansch alleen, heeft hij toewijding in zich, dan is er altijd een taak voor hem en daarin levensvreugde. 8 MAART. Wanneer zorgen en helpen in onze natuur ligt, behoeven we voor de toekomst nimmer bevreesd te zijn. Dan zijn we overal bruikbaar en overal welkom. 9 MAART. Liefdesdrang is mooi, maar hij moet onder de tucht staan van wijsheidsdwang. 10 MAART. Zorg leert zorgen. Het kan voor een kind niet anders dan heilzaam zijn, als het intieme gezinsleven, rekening houdend met kinderkrachten, het kind actief betrekt in zijn moeilijkheden. 11 MAART. Kinderen moeten het leven niet ingaan met rijksdaalders, maar met physieke en geestelijke en zedelijke krachten, met durvend vertrouwen en blijden moed. 12 MAART. De wezenlijke behoeften van een mensch zijn niet zoo talrijk en zoo kostbaar, of bij het meerendeel onzer natuurgenooten kunnen ze bevredigd worden. Laat uw kind bij die ervaring opgroeien. 13 MAART. Wie deugd bezit is zooveel rijker dan die haar slechts verstandelijk kent. Daarom is ons moeilijkste en eerste opvoedingsprobleem niet: hoe dring ik door tot het verstand van het kind, maar: hoe veredel ik zijn aard. 14 MAART. Kinderen te brengen tot begrijpen, hen te leeren genieten.van het begrijpen, het is den noodzakelijken strijd strijden tegen de der samenleving zoo noodlottige macht der domheid. 15 MAART. De zelfwerkzaamheid verwaarloozen is een schromelijke fout Doch haar de alleenheerschappij laten niet minder. Het eerste dreigt met versteening. Het laatste met verwildering. 16 MAART. De goede gewoonte is een heilzame en rustige opvoedster. Zij voorkomt dwingerij bij de kleinen en dwang bij de grooten. 17 MAART. De opvoeder is een hovenier, die het zich ontwikkelende gewas in zijn groeikan gadeslaan,steunen, leiden, bevorderen, maar die gebonden is aan het leven, gelijk dit uit den zaadkorrel zich aan hem openbaart. 18 MAART. Kweekt men wel ooit in [eenig oord een ceder uit een berk? Toch vergen ouders van de [school Vaak dit onmooglijk werk. 19 MAART. De kinderen moeten door vroege werkzaamheid zich oefenen in het vinden der grenzen van hun kracht. Ook dit is beter te leeren door ervaring dan door verbod. 20 MAART. Een kind schikt zich te eer in het redelijke, als het steeds ervaren heeft, dat het onredelijke niet van hem geeischt wordt. 21 MAART. De eenvoudigsten onder ons, de annsten in geleerdheid, zijn door hun stille toewijding, dikwijls de beste opvoeders, en zonder dat ze 't zelf weten. 22 MAART. Ouders en onderwijzers dienen zelf te geven, wat ze van hun kinderen vorderen, opdat hun leven de kinderen niet belemmere in het handelen naar de zedelijke eischen die ze zelf stellen. 23 MAART. Het zal vaak voorkomen dat we op kindervragen het antwoord niet kunnen geven, omdat we 't zelf niet weten. Dan moeten we dit gulweg erkennen. Alle groothouderij is klein. 24 MAART. Schijn bedriegt, óók hem die den schijn aanneemt en er een valsch gevoel van meerderheid aan ontleent. 25 MAART. Schijn geeft iemand een gevoel van zekerheid, dat hem aanstonds ontvalt, als de waarheid dreigt door te breken. Alleen in de waarheid (staat men onwankelbaar. 26 MAART. Onwelwillend ongeloof is nog nooit bezweken voor bewijsmateriaal. Daarom: verdedig uw goede bedoelingen niet Werk daar. 27 MAART. Niet het verschil in bebegrijpen, maar het verschil in gemoedsaanleg plaatst de menschen tegenover elkaar. 28 MAART. Poets uw ijzer, uw tin, uw koper, en hebt ge goud, laat ook dat glanzen — alleen werk nooit met klatergoud. 29 MAART. Een waan kan kracht schenken, maar kracht waarborgt nog geen invloed ten goede. Dien kunnen we alleen van de waarheid verwachten. 30 MAART. De overgroote massa der volwassenen leeft in onafgebroken zelfverblinding. Wat willen ze van de kinderen dan zelfkennis vorderen? 31 MAART. Het is een schoone trek in den aard der Moeder, dat zij haar liefde maar 't liefst houdt binnen den verborgen kring van 'thuisgezin. 1 APRIL. Het leven van Christus was daad. En hoe meer Zijn liefde leeft in onze harten, uiüeeft in onze daden, hoe meer het Christendom zich uitbreidt, en de bede in vervulling gaat: uw Koninkrijk kome. 2 APRIL. Zullen we geestelijk en zedelijk groeien, dan kan dat alleen door geestelijke en moreele krachtsinspanning, en die moeten van ons door de levensomstandigheden geeischt worden. 3 APRIL. Hoe moeilijk is bet leven, niet alleen door de offers die het van ons eischt, maar niet minder door de beneveling en verdwaasdheid van ons verstand. 4 APRIL. Men zou evengoed zijn hart kunnen verbieden te kloppen, als men zijn geweten verbieden kan te spreken. 5 APRIL. Wat wordt door de daden van menig opvoeder de kracht zijner woorden verzwakt. 6 APRIL. In de daad behaalt het aanschouwelijk onderwijs de zege op 't gebied der zedelijke en godsdienstige opvoeding. 7 APRIL. Niet wat we beweren te gelooven of niet te gelooven is de hoofdzaak, maar wel of we in onze daden toonen dat God in ons werkt. ö APRIL. Er is op het gebied van godsdienst en zedelijkheid vaak al te groot onderscheid tusschen de prediking en de naleving. 9 APRIL. De zuivering onzer natuur begint met heiligmaking. 10 APRIL. Alleen hij die zich geheel vrij weet van de bekoringen der wereld, alleen bij is zedelijk vrij. 11 APRIL. Eigen zwakheid en slechtheid kennen, naar verbetering oprecht verlangen, en bidden om kracht in den strijd — dat is al een kostelijke levensvrucht. 12 APRIL. Schaam u tegenover uw kinderen uw onvolkomen' held niet. Doch geef hun in woord en daad een voorbeeld hoe men zijn fouten kan leeren kennen, bestrijden en overwinnen. 13 APRIL. Overal waar menschen te maken hebben met menschen, over menschen gesteld zijn, zullen ze invloed oefenen ten goede of ten kwade, ze zullen intellectneele en moreele krachten ontwikkelen of smoren. 14 APRIL. We moeten leeren ons in anderen te verplaatsen. 15 APRIL. Menigeen is veel beter dan hij schijnt, en veel zachter dan hij oordeelt, daarom is het plicht onze medemenschen niet maar aanstonds te schatten naar hun onvoorbereid doen of hen te houden aan hun rasse uitspraken. 16 APRIL. Wanneer ge geduldig en behoedzaam wacht, zal uw kind zich aan u openbaren precies zooals het is. 17 APRIL. Het ia In het belang van een volkomen vertrouwelijken omgang tusschen Moeder en kind, dat het kind voor niets ter wereld zoo onvoorwaardelijk buigt als voor Moeders woord en dat het van ders liefde. 18 APRIL. Je kunt er bijna zeker van wezen, als iemand /heel veel omslag met de opvoeding maakt, dat hij de groote waarheden nog niet gezien heeft. 19 APRIL. Alleen met een brandend hout kan men een ander hout doen ontvlammen. Alleen een levend Christendom kan Christenen wekken. En alleen een levende liefde de liefde in onze kinderen sterken. 20 APRIL. Een gevestigd gezag, gehuwd aan een volkomen vertrouwen, sluiten alle ongehoorzaamheid buiten. 21 APRIL. Geen genade voor het onredelijke, maar de ruimste vrijheid voor het redelijke, moet van den eersten dag waarop het kind aan ons werd toevertrouwd onze gedragslijn zijn. 22 APRIL. Gebrek aan persoonlijke invloed komt meermalen voort uit een gemis aan levensernst. 23 APRIL. Men vergete toch vooral niet, dat ieder kind zijn eigen aard mee ter wereld brengt, en daarmee zijn eigen behoeften. 24 APRIL. De Natuur is op allerlei gebied van 't menschelijk leven een uitnemende meesteres. Ze predikt, sprekender nog dan 't menschenleven zelf, de noodzakelijkheid van licht en lucht, ruimte en zonnewarmte. 25 APRIL. Belangelooze bewondering voor de natuur kan bewaren voor veel kwaad, en kan een bron zijn van veel bereikbare en onschuldige vreugde. 26 APRIL. Een opvoeding die reed* vroegtijdig alle illusie doodt, en van de kinderen nuchtere, practische menschjes maakt, ontneemt aan de kinderziel een der sterkste prikkels tot doen. 27 APRIL. De scheppingen onzer phantasie zijn lokkende geesten naar een mooier wereld. Ze roepen ons op tot handelen, tot verwerkelijking van het illusie-mooi. 28 APRIL. De illusie is de engel der poëzie die ons door droomen tot daden voert. De ervaring is de engel des levens, die ons door daden tot wijsheid leidt. 29 APRIL. Illusie en Ervaring zijn de twee groote opvoeders van 't menschelljk geslacht. 30 APRIL. Een kind krijgt bij zijn geboorte het beste geschenk van den hemel in zijn móéder. 1 MEI. De leus vrijheid, gelijkheid en broederschap is van christelijken bloede, en nooit had de revolutie hem kunnen aanheffen, als Christus hem niet met woord en daad had gepredikt en er het kruis voor had aanvaard. 2 MEI. Vrijheid bestaat alleen, als wij ons gebonden voelen aan de hoogste zedewet. We hebben de vrijheid te doen wat God wil. 3 MEI. Vrijheidsliefde is eender grootste beweegkrachten in het leven van enkelingen en van volkeren. 4 MEI. Vrijheid voor allen, is beperking voor ieder. 5 MEI. Wie kinderen en menschen wil opvoeden tot vrijheidsliefde, moet hen bovenal leeren, te gehoorzamen aan de billijke eischen van anderen. 6 MEI. Vrijheidsliefde Is, helaas, al te vaak slechts liefde voor eigen vrijheid. 7 MEI. Wilt ge liefde winnen, niet van anderen, maar in uzelf begin dan met liefde te betoonen. 8 MEI. In een goed huwelijk denken de echtgenooten wederzijds niet aan de rechten die zij op elkaar hebben, maar aan de plichten die zij tegenover elkaar vervullen mogen. 9 MEI. Wij menschen hebben de eigenaardigheid om alle mooie dingen, alleen mooi te vinden, als we ze kunnen aanwenden tot ons eigen belang. Het is wel treurig, maar van het gelijkmakende woord naaste hebben wij geen ander werkwoord kunnen vormen dan naasten in den zin van toeëigenen. 11 MEI. Arbeidsvreugde en onderlinge welwillendheid kunnen alleen bloeien in de sfeer der grootst mogelijke vrijheid. 10 MEI. 12 MEI. De ware vrijheidsmin onderwerpt zich steeds vrijwillig aan de rechtvaardigheid. De eenige menschelijke dwang die waarlijk opvoedend werkt, is de onbelemmerde uitstraling der innerlijke meerderheid. De ^ezags-paedagogiek heeft slechts vertrouwen in zich-zelf, nooit in anderen, allerminst in de aan haar toevertrouwde kleinen en grooten. 13 MEI. 14 MEI. 15 MEI. De kinderen moeten de vrijheid hebben — te doen wat wij willen. Doch wij willen hun heil. Ons leven zij aanschouwelijk onderwijs. De illusie is de kracht, die de jonkheid vol hoop en moed het leven indrijft. De ervaring is de weerstand, die de ziel louterend ontwikkelt. 16 MEI. 17 MEI. 18 MEI. De vrij heids-paedagog iek heerscht. Maar ze heerscht, zooals de Zon. In haar licht, in haar warmte doet ze de planten uitgroeien. Ze heerscht door haar verkwikkende, koesterende, levenwekkende energie. 19 MEI. Het is een vergrijp, uitgroeiende zelfstandigheid in haar wasdom te belemmeren. 20 MEI. Er bestaat geen zuivere vrijheidsliefde, die niet de grenzen weet te erkennen en te eerbiedigen, die niet in de beperking bewijs van haar echtheid geeft. 21 MEI. De ongehoorzaamheid der kinderen perst dikwijls af, wat bekrompen willekeur der ouders onthield. 22 MEI. Menige moeder laat meer toe, noodgedwongen, dan ze zou hebben toe te staan, blij vrijwillig. 23 MEI. Nergens hebben kinderen 't zoo goed als onder Moeders vleugels. Geen weelde kan de warmte vergoeden van 't moederhart. 24 MEI. Kinderen van den dwang, hebben veel meer buitenissigheden dan de kinderen van de vrijheid, alleen missen ze de rustige, sterkende stemming die de vrijheidskinderen kenmerkt. 25 MEI. Met de beste beginselen en voornemens kunnen we onze kinderen niet besparen, wat zich eenmaal in hen openbaren moet. Ze zijn menschen en niets menschelijks kan hun vreemd blijven. 26 MEI. Wees redelijk tegenover uw kinderen en — minderen, en gun hun — binnen uw vermogen — alles wat redelijk is. en zedelijk. 27 MEI. Als kinderen den baas gaan spelen bewijst dit niets anders dan dat de ouders niet vroeg genoeg begonnen zijn hun onredelijke verlangens te weerstaan. 28 MEI. De gehoorzaamheid moet reeds in de wieg geleerd worden. 29 MEI. Wie het redelijke gunt, staat buitengewoon sterk in het weigeren van het onredelijke. 30 MEI. Niets is dommer dan te volharden in een onredelijken eisch, alleen omdat men dien eenmaal gesteld heeft. 31 MEI. Het is een groote zonde — tegenover onze kinderen wanneer we hun onredelijke verlangens inwilligen. 1 JUNI. Indien de beschaving waarlijk een kracht ten goede is, dan moet dat uit het leven van „beschaafde" individuen en volkeren blijken. 2 JUNI. Kennis heet macht. We mochten willen dat het op 't gebied der zedelijkheid waar bleek. Dan viel de zedelijke opvoeding, ook de zedelijke zelfopvoeding, heel wat gemakkelijker. 3 JUNI. Kennis waarborgt in geen enkel opzicht moreele gezindheid, moreele kracht, niet eens wijs beleid. Alleen heiliging der neiging kan ons helpen. 4 JUNI. Het inprenten van zedelijke beginselen moet gepaard gaan met het versterken der neiging en hetaankweeken der kracht om naar die beginselen te leven. 5 JUNI. Uit het geheugen geraakte invloeden zijn daarom nog niet verloren. Ze zijn omgezet in geestelijke kracht. De beste herinnering! 6 JUNI. We moeten de werking in ons erkennen van een kracht, die ons opvoert tot dieper inzicht en reiner staat. ; Deze erkenning is een zege, zij doet ons rustig en blijmoedig vertrouwend verder gaan. 7 JUNI. Wanneer het leven ons iets leeren kan, dan is het wel dat we alleen worstelende krachten winnen. 8 JUNI. Beproef eens in een enkel opzicht getrouw te blijven, in één enkele eenvoudige deugd, en zie hoe moeielijk het is. 9 JUNI. Elke zege moet ons de oogen openen voor de krachten die overwonnen hebben, elke nederlaag, voor de zwakheden waaraan het bezwijken te wijten was. 10 JUNI. We zien de grenzen van ons lichamelijk kunnen, maar de grenzen van onze moreele kracht zien we niet, en daardoor komen we er zoo licht toe, die kracht schromelijk te overschatten. 11 JUNI. Er is slechts tweeërlei gebondenheid die we onvoorwaardelijk erkennen: die aan de natuurwetten en die aan ' t geweten. Overtreding van de eerste wordt zonder genade gestraft door physiek lijden, miskenning der laatste rooft ons den vrede der ziel, het hoogste goed. Wie de wereld overwint, heeft reeds in de wereld, den hemel verworven. 12 JUNI. 13 JUNI. Men wordt geen heilige, dan door zelfbeheersching, loutering, gehoorzaamheid. 14 JUNI. We kunnen er bijna zeker van zijn, dat we ons op den goeden weg bevinden, als er op dien weg iets van ons geëischt wordt, en we inde vervulling dier eischen, zij het met opoffering van menigen lust, onze zelfbevrediging vinden in gewetensrust. 15 JUNI. Wie anderen redt, redt zichzelf. Dat is de gezegende baatzucht der Liefde. 16 JUNI. De mensch wordt niet door zijn verstand, maar door zijn gemoed beheerscht. 17 JUNI. Al die Babeltorens, uit beginselen en stelsels opgetrokken, zijn zoo bedriegelijk. Redeneerend op papier, doen we ze netjes en snel verrijzen. Doch straks storten ze ineen bij de spraakverwarring der praktijk. We leeren —door doen. 18 JUNI. Eerst als de tot man gerijpte jongeling ervaren heeft, dat de mensch door en door zondig is, eerst als zijn geloof aan'smenschen voortreffelijkheid voor goed geknakt is, begint hij te twijfelen aan zijn hervormingsmacht, en deze twijfel is de eer ste voorwaarde van zijn gaan tot God. 19 JUNI. Ervaringen voeren tot ontgoocheling en daardoor tot wijsheid, tenzij de mensch verdwaasd genoeg is zijn schade en schande aan anderen te wijten. 20 juni. Menige illusie der Jeugd wordt in het leven gansch en al verloren, maar menige andere maakt een zuiveringsproces door en wordt gelouterd. 21 juni. Ook zonder verleiding van buiten af, de verzoeking blijft, want zij woont in ons, en geen woestijneenzaamheid kan haar doen wegdorren en geen kloostermuur haar buitensluiten. 22 juni. „Het gedichtsel van 's menschenhart is boos" zegt dé Bijbel ons herhaaldelijk. Het leven onderschrijft dit vonnis, want bijna al wat uit ons hart komt. is door zelf-liefde gebaard en leidt tot zelfbevrediging. 23 juni. Niet de wereld maakt ons slecht, maar de wereld doet uitkomen, hoeveel slechts er in ons aanwezig is. 24 juni. Onze zedelijke groei is een zuiveringsproces van den aard. 25 juni. We beginnen met „een Godheid die troont in 't diepst van ons gemoed", maar we eindigen door de ervaring geleerd, met een volslagen zondebesef. 26 juni. Het in ons groeiend besef der aardsche vergankelijkheid, geeft onze ziel de vatbaarheid, om het lichtte «tjf van 't Eeuwig Vaderhuis. 27 juni. Als de smart over ons komt — en over wien komt zeniet eenmaal — voelen we.