GEDRUKT TER DRUKKERIJ VAN DE WERELDBIBLIOTHEEK INHOUD BRONNEN YT INLEIDING XXI EERSTE GEDEELTE DE STRIJDKRACHTEN EN DE OPERATIE- PLAflÉNEN ie hoofdstuk De voorgeschiedenis van den oorlog ......... 2e hoofdstuk i. De Duiödie strijdn^ht 4 2. Beschouwingen over het Duitsche operatieplan... ai 3e hoofdstuk i. De: Eranschestrijdmacht \l 2. Beschouwingen over het Frarische operatieplan... 6a 4c hoofdstuk HetEngelsche expeditieleger 8o 5e hoofdstuk i. Het Belgische leger... .. 92 2. Beschouwingen over het Belgische operatieplan... q8 6e hoofdstuk Andere legers 7c hoofdstuk Recapitulatie der strijdkr^ch- ten 128 TWEEDE GEDEELTE DE KRIJGSVERRICHTINGEN 8e hoofdstuk De Duitsche inval in België fa De Maasovergang en de verovering van Luik i35 2. Het gevecht aan de Gette. ..Efet Belgische veldleger _ _j, ij ontkomt naar Antwerpen 163 9e hoofdstuk De opmarsch der Fransche 3 Engelsche en Duitsche legers. 1. Het Fransche leger...... 180 2. Het Engelsche hulpleger 195 3. De verdere opmarsen der Duitsche legers. , 198 10e hoofdstuk De veldslagen in de grensgewesten 1. Op het Oostelijk deel van het oorlogstooneel 204 2. In het centrum 211 3. Op den westelij ken vleugel van het oorlogstooneel 217 11e hoofdstuk Fransch-Engelsche terugtocht en Duitsche vervolging» 1. Territoriale troepen in Noord-Frankrij k 238 2. De Engelschen op 24 en 25 Augustus 240 3. De Franschen op 24 en 25 Augustus 243 4. Strategische grondslagen voor de verdere operatiën der Fransche en Engelsche legen ... 245 5. Voortgezette Duitsche vervolging. De slag bij Le Cateau 249 12e hoofdstuk Voortzetting der operatiën in Noord-Frankrij k. v 1. De Engelschen na den slag van Le Cateau tot het overgaan van de Marne 257 2. de Slag bij Guise-St. Quentin 260 3. Aanwijzingen van de Duitsche legerleiding voor wt voortzetten der operatiSn van 27—28 Augustus 365 4« Regelingen door het Fransche Opperbevel getroffen 3?4 5- Duitsche maatregelen... 281 13e hoofdstuk Gebeurtenissen te Parijs. |« De Fransche regeering verlaat de hoofdstad... 285 2. Generaal Galliéni aan den arbeid 28g 3. Het ontstaan van den slag aan de Ourcq 202 14e hoofdstuk De slagen aan de Ourcq en de Marne. 1. De aan den strijd deelnemende legers 294 2. Bevelen voor het Fransche offensief..... 301 3. De slag aan de Ourcq 304 4. De slag aan de Marne 310 5. De Duitsche terugtocht 333 6. Operatien aan de Moezel 22g 15e hoofdstuk Slotbeschouwingen. 1 • De neutraliteit van Nederland in het gedrang 339 2. Eindindrukken 347 3- Naschrift. a6i bijlagen 3 N°. I Diplomatieke briefwisseling betreffende den oorlog. N°. II Samenstelling van de Duitsche strijdkrachten. N . III Samenstelling van het Fransche mobiele leger. N°. IV (AenB) Aktenstücke zum Kriegsausbruch (Conventions Anglo-Belges). N°. V Neue Tatsachen über die Vorgeschichte des Weltkrieges, KAARTEN I Overzichtskaart van het oorlogstooneel in België en Noord-Frankrijk. II Overzichtskaart van het slagveld aan de Ourcq en de Marne. SCHETSEN 1 Concentratie en opmarsen der Duitsche legers. 2 Concentratie der Fransche legers. SCHETSEN IN DEN TEKST _TO 2 Bldz. ■XTO* 1 verschanste legerplaats Luik 149 N . 2 Opstelling van het Belgische veldleger aan de Gette !66 N°. 3 De verschanste legerplaats. Namen.!! 218 N . 4 De slagen bij Mons-Charleroi-Namen o Neufchateai*-Longwy 225 N°. 5 De slag bij Mons-Le Cateau....!!!!! 232 N . 6 Verdere opmarschrichtingen der Dtu't- tvto ^e le§ers (27 Aug.) ;. 366 W . 7 Toestand op 31 Augustus 271 8 Toestand op 1—2 September 275 £ïo' 9 Joestand op 3—3 September 283 N .10 Toestand op 6 September 307 N .11 Toestand op 8 September 314 N .12 De slag aan de Ourcq (9 Sept.) ... 320 N .13 De slag aan de Marne (9 Sept.) ... 322 f BRONNEN Voor de samenstelling van dit boekwerk zijn de hierondergenoemde boeken, opstellen en geschriften bestudeerd. 1. Zur Vorgeschichte des Weltkrieges. Heft a. Muttarische Rüstungen und Mobümachungen. Beilagen zu den stenograpbischen Berichten über die öffentlichen Verhandlungen des Untersuchungsausschusses (i. Unterausschuss) des Reichstags. Berlin S. W.; Verlag von Reimar Hobbling. 1921. 2. De voorgeschiedenis van den oorlog, door W. Graadt van Roggen, Hoofdredacteur van het Utrechtsche Dagblad, met een voorwoord van Prof. Mr. J. d'Aulnis de Bourouill. Uitgave van L. E. Bosch en Zoon, Utrecht, 1915. 3. Bijdrage tot de wordingsgeschiedenis van den Grooten Oorlog, door M. P. C. Valter, ae druk. G. L. Langenhuijsen (Bernard F. M. Mensing), Amsterdam-Rotterdam, 1915. 4. Erich Ludendorff. Meine Kriegserrinnerungen 1914—1918. Ernst Siegfried Mittler und Sohn, Berlin 1919. 5. Hermann Stegemann's Geschichte des Krieges, ler Band, Stuttgart und Berlin, Deutsche Verlagsanstalt, 1917. 6. Les origines de la Guerre. Raymond Poincaré, de 1'Académie Francaise, Conférences Prononcées a la „Société des Conférences en 1921. Paris, Librairie Pion, 1931. 7. Acht redevoeringen van den Rijkskanselier von Bethmann Hollweg. 's Gravenhage, M. van der Beek's Hofboekhandel, 1916. 8. Mémoires du Lieutenant-Général Baron de Ryckel, sous-chef d'état-major de 1'Armée Beige en 1914; puis chef de la Mission militaire beige au Grand Quartier Général des Armées impériales de Russie. Librairie Chapelot, Paris, „Notre Pays," Bruxelles, 1920. 9. Le prélude et le débat de la guerre en Belgique en 1914, par le Lieutenant-Général Chevallier de Selliers de Moranville, Chef d'Etat-major-général 1914. Bruxelles, Polmoss, 1920. 10. Trois lettres, adressées par le LieutenantGénéral-Chevallier de Selliers de Moranville au Journal hebdomadaire bruxellois „Pourquoi pas/' 1919. 11. Erlebtes. Beitrage zur politischen Geschichte der neuesten Zeit, von Freüierr von Schoen, vormaligem Staatssekretar und Botschafter. Deutsche Verlags-Anstalt, •Btuttgart und Berlin, 1921. 12. Real Peace! Revise the Treaty of Versailles. Let us have a Real Peace. By an Entente Diplomatist. Camlerley, Surrey, A. Bradford, 1921. 13. Een Lasteraar. Kantteekeningen bij de voorgeschiedenis van den Wereldoorlog, door Dr. Th. Schriemann. Geautoriseerde Nederlandsche vertaling. Baarn, Hollandia-Drukkerij, 1915. 14. Umsturz undAufbau. Prof. George D. Herron, Der Pariser Frieden und die Jugend Europas. Ernst Rowohlt, Verlag, Berlin, 1920. 15. Die Schlachten und Gefechte des Groszen Krieges 1914—1918. Quellenwerk nach den amtlichen Bezeichnungen zusammengestellt vom Groszén Generalstabv Verlag von Hermann Sack, Berlin, 1919. 16. Graf Schlieffen and der Weltkrieg Erster Teil. Die Deutsche Westoffensive 1914 bis zur Marneschlacht, von Wolfgang Foerster, Oberstleutnant a.D. Im Kriege zuletzt Chef des Generalstabes des Generalkommandos z.b.B. n° 66. Verlag von E. S. Mittler und Sohn, Berlin, 1921. 17. Bis zur Marne 1914. Beitrage zur Beurteüung der Kriegsführung bis zum Abschlusz der Marneschlacht, Von Tappen, Generalleutnant Z. D., von Kriegsbeginn bis Herbst 1916 Chef der Operations-Abteilung beim Chef des Generalstabes des Feldheeres. Odenburg, O. Berlin, Gerhard Stalling, 1920. 18. Der Grosze Krieg in Einzeldarstellungen. "Die Schlacht bei Mons. Herausgegeben Jbb Auftrage des Groszen Generalstabes. Verlag von Gerhard Stalling, Oldenburg, O. 1919. 19. Der Marsch auf Paris und die Marneschlacht 1914, von A. von Kluck, Generaloberst. Ernst Siegfried Mittler und Sohn. Berlin 1920. 20. Der Marnefeldzug 1914, von H. von Kuhl, General der Infanterie a. D., Dr. Phil. 1914 Chef des Generalstabes der 1. Armee. Verlag von E. S. Mittler en Sohn, Berlin 1921. ■»( 21. Der Deutsche Generalstab, in Vorbereitung und Durchführung des Weltkrieges, von JH. von Kuhl, General der Infanterie a. D., Dr. Phil. E. S. Mittler und Sohn, Berlin 1920. 22. Aktenstücke zum Kriegsausbruch. Heraus-gegeben vom Auswartigen Amte. Verlag von Georg Stüke. 23. Vom Heutigem Kriege" en 24. Deutschland und der nachste Krieg. von Friedrich von Bernhardi, General der Kavallerie; E. S. Mittler und Sohn, Berlin 1912 en 1913. 25. Französische Falschung meiner Denkschrift von 1912, über den dro henden Krieg. Ein Beitrag zur „Schuld" am Kriege; von Ludendorff. E. S. Mittler und Sohn, Berlin 1919. 26. * * * Le Plan XVII, Etude Stratégique. Payot et Cie, Paris, 1920. 27. La préparation de la Guerre et la conduite des Opérations, par le Maréchal Joffre, Editions et Librairie E. Chiron, Paris, 1920. 28. Le plan de Campagne Francais et le premier mois de la Guerre, par le Général Lanrezac (2 Aóut—3 September 1914), Payot et Cie, Paris, 1921. 29. Guerre de 1914—1918, La Genese de la bataille de la Marne, par le Général H. Le Gros, Payot et Cie, Paris 1919. 30. De Oorlog van 1914. Wat het Belgische leger deed voor de verdediging van het land en de eerbiediging zijner onzijdigheid. Verslag van het Opperbevel van het leger. (Tijdperk van 31 Juli—31 December 1914). 's Gravenhage, W. P. van Stockum en Zoon, 1916. 31. Luik, door J. J. G. Baron van Voorst tot Voorst, kapitein der Grenadiers. (Overdruk Militaire Spectator 1917). 32. De Vestingstelsels van Frankrijk, Duitschland en België, door Generaal-Majoor A. Hoogeboom, Breda, Koninklijke Militaire Academie, 1900. 33. De verdediging van België in het tijdvak van 1 Augustus—10 October 1914, en de lessen, die daaruit voor ons land zijn te trekken. Voordracht gehouden door kapitein J. M. J. H. Lambooy. Orgaan der Vereeniging ter beoefening van de Krijgswetenschap 1920—1921, Vle Aflevering, 1921. 34. De Oorlog in België. Naar aanleiding van Prof. Mr. Struycken's Verspreide Opstellen, door Dr. P. Molenbroek, 's Gravenhage, W. P. van Stockum en Zoon, 1916. 35. Guides ülmtrés Michelin. La Marne et l'Ourcq. Paris, Michelin et Cie. 1917. 36. De Oorlog en de Neutralen. Open antwoord aan the right Hon. I. M. Robertson, Lid van het Engelsche Lagerhuis, door L. Simons, Leider der Wereldbibliotheek. Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur. 1917. 37. De Manoeuvre om Lintburg. Eene studie over de strategische positie van Limburg, door Kapitein Ronduit. Utrecht, A. W. Bruna's UitgeversMij. (Overdruk Mil. Spectator), 1919. 38. Nogmaal&frde Manoeuvre om Limburg in 1914," door Kapitein Ronduit. (Overdruk Artilleristisch Tijdschrift), 1920. 39. Die Schlacht an der Marne. Eine kriegsgeschichtlich-militar-pohtische Studie, von Dr. Eugen Bircher, Major im Generalstabe der eidgenössischen Armee. Paul Haupt^Akademische Buchhandlung vorm. Max Dreichsel, Bern, 1918. 40. Einteilung und Dislokation der Französischen Armee und Flotte, nebst Ubersichten über die Kriegsformation; von Carlowitz-Maxen, Major z. D. Milöarverlag von Zuckschwerdt en Cie. Berlin 1913. 41. La Bataille de laFrontière, (Aoüt 1914). Briey, par Fernand Engerand, Député du Calvados, Editions Borsard, Paris, 1920. 42. Le revers de 1914 et ses causes. LieutenantColonel de Thomasson, Berger-Levraulfciïdjj. teurs, Nancy-Paris-Strasbourg, 1919. 43. La 56e Division au Feu, Souvenirs de son Commandant, par le général F. de Dartein, Berger-Levrault, Nancy-Paris-Strasbourg, 1919. 44. Mémoires du General Galliéni, Défense de Paris, 25 Aoüt—11 Septembre 1914. Payot et Cie, Paris, 1920. 45. Galliéni porie...... Entretiens du „Sauveur de Paris," Ministre de la Guerre avec ses secrétaires. Marius-Ary Leblond, Albin Michel, Editeur, Paris, 1920, (2 volumes). 46. La Bataille de la Marne. Le röle du Gouvernement de Paris du ier au 12 Septembre 1914, par le général Clergerie et le capitaine Delahayed'Anglemont. Berger-Levrault, Editeurs, Nancy-Paris, Strasbourg, 1920. 47. Des GeneraloberstenSrnrn. von Hausen's Erinnerungen an den Marnefeldzug 1914. Mit einer einleitenden kritischen Studie herausgegeben von Friedrich M. Kircheisen. Leipzig, K. F. Koehler, 1920. 48. Die Marneschlacht 1914, insbesondere auf der Front der Deutschen dritten Armee. Nach den Ktïegsakten bearbeitet. Der Wahrheit eine Gasse, von A. Baumgarten Crusius, Generalmajor a.D. Verlag der Akademischen Buchhandlung, A. Max. Lippold, Leipzig, 1919. 49. Deutsche Heerführung im Marnefeldzug 1914, von General-major a.D. A.BaumgartenCrusius. Berlin, August Scherl, G. m. b.H. 1921. 50. Mon Rapport sur la Bataille de la Marne, pat von Bülow, Général-Feldmaréchal. Préface, traduction et appendice sur les opérations de Jacques Netter, ancien capitaine du Génie, Payot et Cie, Paris, 1921. 51. Une Version allemande de la Marne, (6—12 Septembre 1914), par un officier allemand. Traduit de 1'Allemand par Th. C. Buyse, précédé d'une étude critique de Joseph Reinach. Bruxelles et Paris, G. van Oest et Cie., 1917. 52. La Bataille de VOurcq, Etude stratégique. Par le général Bonnal, Ancien Directeur de 1'Ecole de Guerre. Extrait de „la Renaissance," du 4 Septembre 1915. 53. Von Kluck et Galliéni. Essai sur la Psychologie des chefs allemands a la Marne. Par André Fauconnet. Revue „Mercure de France," du 15 Décembre 1920. 54. Despatches. Official records of the great battles of Mons, the Marne and the Aisne, as told in his despatches by Field-Marshal Sir John French to Field-Marshal Lord Kitchener, Secretary of State for war. London, 1914. 55. Les sept premières divisions Anglaises. Lord Ernest-W. Hamilton: Traduction de Michel Epuy, Payot et Cie, Paris, 1917. 56. The battle of the Marne, by George Herbert Perris, London, Methuen and Cie. Ltd. 1920. 57. The campaign of 1914 in France and Belgium, by G5. H. Perris, Hodder en Stoughton* London, 1915. c 58. Der Todesgang der Deutschen Armee. Militarische Ursachen. Berlin 1919. 59. Der Franküreurkrieg in Belgien. Gestandnisse der belgischen Presse; 4e Auflage, StuttgartBerlin, 1915. €0. La campagne de l'armée beige. D'après les documents officiels. Paris, Publication du XXe Siècle, Blond et Gay 1915. €1. Les premières violations da droit des gens. Pour la défense du droit international par 1'Allemagne, par Louis Renault. Paris, 1917. 62. Journal d'an officier de Cavalerie. Henri Galh. L' niustration, 1917. 63. Au Tournant de la Marne (9 Septembre 1914), par le capitaine Koeltz. Revue de Paris du 15 Septembre 1931. De Wereldoorlog 2 64. La Grande Guerre sur U Front Occidental VI, La Victoire de la Marne, par le Général Palat (Pierre Lehautcourt). Librairie Chapelot, Paris, 1920. 65. Die deutschen Dokumenten zum Kriegsausbruch. Vollstandige Sammlung der von Karl Kautsky zusammengestellten Aktenstücke u.s. w., herausgegeben von Graf Max Montgelas und Erif Walter Schücking. Charlottenburg, Deutsche Verlagsgesellschaft für Politik und Geschichte m. b. H. 19x9. 66. Le Grand Etat-Major allemand avant et pendant la Guerre mondiale; Analyse et traduction de 1'ouvrage du Général von Kuhl, exchef d'Etat-major de la lre Armée allemande, par le Général Douchy, ex-chef d'Etat-major de la 3e Armée. Paris, Payot et Cie, 1922. 67. Krieg)ührang und Politik, von Erich Ludendorff. Berlin, E. S. Mittler en Sohn, 1933. 68. Zwei Jahre Weltkrieg, August 1914 bis August 1916. Oberst K. Egli. 2e Auflage. Zürich, Schulthesz und Co. 1918. 69. Ueber Neutralitatsgesetze. Eine Studie von Dr. R. Frank, Professor der Rechte in München. J. C. B.Mohr, (Paul Siebeck), Tübingen 1921. 70. Die Belgische Neutraliteit* Ihre Entstehung, ihre Bedeutung und ihr Untergang. 1915. (schrijver en uitgever als no. 69). 71. Die Belgische Neutralitat. Verlag von Georg Stilke in Berlin. (schrijver onbekend). 72. Deutschlands Heldenkampf, 1914*1918. Fr. von Bernhardi, General der Kavallerie %. D. J. F. Lehmann, München, 1922. 73. Die Sendung des Oberstleuthants Hentsch. von Oberarchivrat W. Müller-Loebrritz. Forschungen und Darstellungen aus dem Reichsarchiv, Heft i, Berlin, E. S. Mittler und Sohn 1922. 74. Voorts een groot aantal opstellen en artikelen uit tijdschriften en week- of dagbladen; met name uit het „Militar Wochenblatt," 1920 en 1921; de „Deutsche Zeitung", 1920; „Dreigliederung des sozialen Organismus," 1921; „Le XXe Siècle," 1921; „Le Temps," 1921; „Le Matin," 1921; „L'Echo de Paris" 1920; L'Etoile Beige," 1921; de „Nieuwe Courant"; het „Vaderland"; het,, Algemeen Handelsblad" enz. INLEIDING \NNEER dit boekwerk in het licht ver;chijnt, zijn ruim drie jaren verloopen iederthet eindigen van den wereldoorlog. De rampen en jammeren, door dien freeselijken oorlog over het menschdom uitgestort, duren in menig opzicht nog altijd voort. Het volledig opheffen daarvan zal ongetwijfeld nog vele jaren achtereen het beraad en de zorg in beslag nemen van staatkundigen en financiers, gesteund door de hulp van menschenliefde «n weldadigheid. Inmiddels rust op de schouders van geschiedvorschers en -schrijvers de taak, meer algemeen tot klaarheid te brengen, wat er in den vierjarigen tijd onder de heerschappij van het geweld eigenlijk gebeurd is, waarom en hoe het gebeurd is, en welke de gevolgen er van geweest zijn — en nóg zijn. De wereldgeschiedenis moet haar oordeel uitspreken over den wereldoorlog. Daarbij moet onverbloemd worden gezegd wat waar is; zonder vooringenomenheid en partijdigheid, maar ook vrij van den invloed van volkshaat en van wraakzucht of nijd over geleden onheil en doorgestane ellende. Het verleden moet een spiegel zijn voor de menschheid. Het moet voor de toekomst' een bron van wijsheid vormen, waaraan het nageslacht kan leeren vermijden, wat zijn werkelijke belangen benadeelen of vernietigen kan. Nauwkeurige kennis der feiten en van hun juiste beteekenis moet daartoe allereerst worden verschaft. Oppervlakkige berichten, al zijn zij niet onbetroüw4- baar, kunnen daarvoor geen juiste inzichten doen verkrijgen. Ernstig onderzoek, grondige studie van het voorgevallene, zijn noodig om te geraken tot de kennis der gegevens, die tot grondslag kunnen dienen voor juiste gevolgtrekkingen en voor het opbouwen van oordeelkundige besluiten. Het arbeidsveld voor deze taak is buitengewoon ruim en veelomvattend. Een geschiedschrijver zou er zijn levensdoel in kunnen vinden. Het ligt daarom voor de hand, dat wij ons moeten bepalen tot nasporingen omtrent, en beschrijving van een deel der gebeurtenissen, in de hoop en de verwachting, dat ook anderen hunnerzijds dien weg zullen inslaan. Zoodat ten slotte door meervoudige, van elkaar onafhankelijke werkkrachten, verricht zal worden, wat voor een enkel individu te omvangrijk en te zwaar moest zijn. Het doel van dit werk is, in dezen zin, een poging te doen om voor een korte, doch hoogst belangrijke periode van den wereldoorlog het gordijn op te halen, dat de werkelijkheid omtrent het gebeurde thans nog vrij algemeen onttrekt aan den blik en aan het oordeel van belangstellenden; vooral van nietmilitairen, die tijd en gelegenheid missen, om zich met diepgaande militaire studiën bezig te houden. Er zijn in het buitenland, vooral in den laatsten tijd, talrijke werken over den oorlog in het licht verschenen; veelal zijn zij samengesteld naar aanteekeningen in dagboeken, rapporten, verhalen van „ooggetuigen", enz. Reeds bij oppervlakkige kennismaking toonen zij menigmaal te zijn ingegeven door eenzijdigheid of tendenz, door haat of wraakzucht. Veelal behelzen ze onnauwkeurige of onjuiste oordeelvellingen, en worden de gebeurtenissen er niet met voldoende nauwgezetheid in haar oorspronkelijken samenhang in behandeld. Gelukkig zijn er langzamerhand ook verschillende bronnen voor de studie der krijgsgebeurtenissen beschikbaar gekomen, afkomstig van hooggeplaatste personen, die in het werelddrama een belangrijke rol als leider of als raadsman hebben vervuld. Aandachtige bestudeering en onderlinge vergelijking der vele geschriften zijn onmisbaar, om door voorzichtige en weloverwogen schifting en gevolgtrekking te kunnen geraken tot een op de waarheid gegrond en onbevooroordeeld verhaal, dat den naam van geschiedenis kan verdienen. Het is ons voornemen te behandelen: den oorlog op het Duitsche Westfront, van den aanvang af, tot na afloop van den slag aan de Marne, in September 1914. In deze periode vallen: - de mobilisatie en de concentratie der Duitsche, Fransche en Belgische legers; het optreden van de Engelsche expeditietroepen; de aanvankelijke ontwikkeling der wederzijdsche operatieplannen, met den buitengewoon snellen en voorspoedigen opmarsch der Duitsche legers tot nabij Parijs; en óók de vrij plotseling ingetreden kentering in het lot der Duitsche wapenen, waarbij zij door Franschen en Engelschen tot staan werden gebracht en het initiatief Verloren; al konden laatstbedoelden er toert nog volstrekt niet op bogen, dat'het in hunne handen was overgegaan. Het is voor alle belangstellenden een vraag van bijzonder gewicht, aan welke oorzaken zoowel die aanvankelijk voorspoedige opmarsch der Duitsche legers, als de daarop gevolgde plotseling ingetreden tegenslag moeten worden toegeschreven. Ook vele met-militairen zullen ongetwijfeld wenschen de redenen te leeren kennen, waardoor de wereld- schokkende gebeurtenissen der oorlogsjaren zijn veroorzaakt, en trachten hun weetgierigheid en hun belangstelling te dier zake te bevredigen. Wij hopen en vertrouwen hen door dit werk daartoe in de gelegenheid te kunnen stellen. Wie meenen mocht, dat breedvoerig zal worden gesproken over de oorzaken van het onstaan van den rampzaligen wereldoorlog, over de personen, die de schuld daarvan op hun geweten hebben, zal zich in die verwachting teleurgesteld zien. Voorshands is het onmogelijk daarover het volle licht te verspreiden. Dat zulks eenmaal zal geschieden is zeer te hopen, maar het is te betwijfelen of het ooit zal kunnen. Het zou het werk moeten zijn van een aantal hoogstaande personen, bevoegd om alle archieven — ook geheime — te openen en er nasporingen in te doen; die anderen, ook officieele ambtenaren en beambten zouden kunnen hooren; en die ten slotte alles zouden openbaren, wat op het oogenblik nog bijna overal zorgvuldig en geheimzinnig verborgen gehouden wordt. . En dan nog... er werd immers ook veel verhandeld en afgedaan in mondelinge gesprekken en onder de roos, tusschen hen, die in verschillende landen het roer van staat bestuurden en de personen met wie zij rechtstreeks.arbeidden. Het is er nog altijd zeer ver van verwijderd, dat vriendschappelijk en welwillend overleg in staat zou zijn, in dit opzicht iets van beteekenis te kunnen bereiken. Maar al wordt de aangeduide vraag niet principieel behandeld en beantwoord, niettemin zal niet worden verzuimd, waar de gelegenheid er voor bestaat, de aandacht te vestigen op enkele feiten, die er wellicht toe kunnen bijdragen de oogen van het publiek langzamerhand te doen opengaan voor hetgeen kan worden beschouwd als een lichtstraal in de duisternis, waarin het ontstaan van de wereldrampen nog altijd gehuld is. De vele belangrijke bronnen, die bij deze studie geraadpleegd zijn, zijn vermeld in de achterstaande opgave. Voorts zijn daarvoor nog een aantal andere geschriften, alsmedé Opstellen in tijdschriften en dagbladen doorgewerkt. Op den voorgrond stond voor ons het streven, zooveel mogelijk veelzijdige opvattingen en onderling afwijkende zienswijzen te leeren kennen, ten einde een breeden grondslag te verkrijgen voor het inzicht en de overtuiging, waarop onze beschouwingen nopens de feiten berusten. Wij betuigen hierbij onzen hartelijken dank aan onzen vriend, den kapitein van den genenden staf J. J. G. Baron van Voorst tot Voorst, die de goedheid had ons verschillende werken uit zijn welvoorziene bibliotheek geruimen tijd ten gebruike te geven, waardoor wij het veld onzer studiën nog aanmerkelijk verder konden uitbreiden, dan de eigen, toch niet zoo heel beperkte voorraad bronnen toeliet. Dit werk is, zooals de titel aangeeft, niet uitsluitend bestemd voor militairen. Waar de gansche maatschappij jaren achtereen verplicht was haar aandacht onverdeeld op den gruwelijken oorlog gevestigd te houden, er de noodlottige gevolgen van moest dragen en die ten deele nog dagelijks ondervindt, moge de verwachting niet te stout zijn, dat ook met-militairen eenige belangstelling zullen gevoelen voor een studie, waarin na ernstig onderzoek wordt geboekstaafd, wat er eigenlijk gebeurd is en hoe het is toegegaan. Dit boek geeft trouwens niet wat men gewoonlijk noemt: „une histoire bataille". Het behandelt óók, zij het in 't kort, de staatkundige verwikkelingen tijdens het uitbreken van den oorlog, als- mede een aantal vraagpunten van algemeen — ook direct Nederlandsch — belang, zooals dat betreffende de schending der neutraliteit van België. Wij hopen en vertrouwen daarom dat de Uitgeversmaatschappij, die beoogt met de uitgave van haar boekwerken een ruimen kring van lezers te bereiken, ook voor wat dit geschrift betreft, niet teleurgesteld moge worden. Den Haag, ao December 1921. DE SCHRIJVER. EERSTE GEDEELTE STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN EERSTE HOOFDSTUK DE VOORGESCHIEDENIS VAN DEN OORLOG AN de behandeling van de militaire gebeurtenissen in de maanden Augustus en September 1914 dient een beknopt overzicht vooraf te gaan van de destijds bestaande internationale verhoudingen en toestanden, waaruit de aanleiding ontstond voor het .uitbreken van den wereldoorlog. Wij spreken, hier niet over de innerlijke beweegredenen, waardoor de internationale politiek beheerscht en de wereldbrand veroorzaakt werd. Zij behooren nog niet tot het pubhek afottjeiti; reeds daarom moeten wij er over zwijgen. Wat wij bedoelen is alleen dat, wat voor de groote menigte in gansch Europa niet geheimzinnig verborgen kon worden gehouden of gaandeweg uitgelekt is. Juist in de internationale verhoudingen en haar politiek is immers altijd veel, waarvan men kan zeggen: „ce que 1'on voit (ou sait), et ce que 1'on ne voit (ou ne sait) pas." Wat er in 1914 gebeurd is scheen het gevolg te zijn van een toevallig feit, waarbij een lont, als 't ware ongelukldgerwijze terecht kwam in een openstaand kruitvat en een ontploffing teweegbracht, die de wereld vier jaren achtereen geteisterd heeft met haar vreeselöke, rampzalige uitwerking. Over die „löst" zullen wij aanstonds nader spreken. Vooraf moeten wij opmerken, dat er in vroegere jaren hoogst belangrijke gebeurtenissen plaats hadden, 4ie voor den buitenstaander, vooral voor vreemdelingen in veraf gelegen landen — zooals Nederland — niet altijd het gewicht schenen te hebben, dat er inderdaad inhaerent aan was. De landen, welke daarbij rechtstreeks betrokken waren, zijn Oostenrijk-Hongarije, Rusland en de Staten van het Balkanschiereiland; met name Turkije, Servië, Bosnië en de Herzegowina. De laatstgenoemde twee gewesten waren door de groote mogendheden sedert 1878 onttrokken aan het rechtstreeksche wanbestuur van Turkije, en toegewezen aan Oostenrijk-Hongarije. Rusland, dat sedert eeuwen streeft naar het bezit van Koastantinopel en de Dardanellen, en daarom de heerschappij begeert over het Balkanschiereiland, vond in deze regeling grond voor antagonisme tegen Oostenrijk-Hongarije. En het verkreeg daarin den steun van Servië. Dit land beoogde, nadat in 1903 zijn koningspaar Milan en Draga door officieren vermoord was, het herstel van het Oude groot-Servische rijk. Het nieuwe koningshuis Karageorgewitch kweekte, om zich populair te maken, met alle middelen die neiging aan. Zoodoende werd-dit streven meer en meer een ideaal voor het volk, dat met hartstochtelijke propagandamiddelen de verwezenlijking daarvan trachtte te bevorderen. Een belangrijke uitbreiding van het Servische grondgebied werd voor dit volk aldus een eisch van dringend, alles overwegend belang. En in de eerste plaats moesten Bosnië en de Herzegowina aan Oostenrijk-Hongarije worden Ontnomen en tot het oud-Servische moederland terugkeeren. Veelvuldige kuiperijen en politieke beroeringen hadden jaren achtereen plaats met den steun van het koningshuis en den bijval van Rusland, met de bedoeling om daarvoor den weg te banen. Het was alzoo voor de Pan-Slavisten een ernstige tegenvaller, dat Oostenrijk-Hongarije er in 1908 toe overging die twee gewesten, waarover Turkije nog in naam de suzereiniteit behouden had, definitief bij .zijn gebied in te lijven. Na een dertigjarige periode Van ontwikkeling en vooruitgang onder het bestuur van de Donau-monarchie, was de bevolking van Bosnië en de Herzegowina alleszins ingenomen met die inlijving. De mogendheden keurden het genomen besluit goed; Rusland moest zich er bij naèrleggen. Maar in Servië wekte het hevige opschudding. Het volk geraakte in opgewondenheid, die door redevoeringen van den rumoerigen kroonprins Alexander bijna tot razernij werd opgezweept. Oostenrijk, hoewel bezadigd en vredelievend, begon te dreigen met oorlog en mobiliseerde een deel van zijn leger aan de Servische grens. Rusland kon op dat oogenhlik Servië met werkdadig steu? nen; het was, door den oorlog met Japan, militair en financieel verzwakt. Servië moest er toe komen den 3ien Maart 1909, aan OostenrijfeHongarije de formeele belofte te doen, dat het «ich beter zou gedragen en voortaan met zijn nabuur in goede verstandhouding zou leven. Den a8en Juni 1914 werd nu de Oostenrijksch* Hongaartche Aartshertog Ferdinand, die als troonsopvolger een officieel bezoek aan Bosnië bracht, met zijn gemalin te Serajewo vermoord. Een bij aankomst naar de automobiel van het vorstelijk paar geworpen bom ontplofte wel, doch liet beiden ongedeerd. Op een later uur van denzelfden dag verloren zij echter beiden het levèn> tengevolge van op hun rijtuig gerichte revolverschoten. De bommenwerper Cabrinowitch en de revolverschutter Princip bleken voor dezen moordaanslag naar Bosnië te zijn uitgezonden, door de grootServische vereeniging „Narodna Odbrana". Deze vereeniging was over het gansche land verspreid en zette met alle mogelijke middelen — ook door stelselmatige voorbereiding tot revolutionaire daden en ondernemingen — vooral jeugdige heethoofden aan tot ongeoorloofde handelingen. Ook buiten de landsgrenzen was zn)ajverig werkzaam. De Servische regeering had sedert jaren het aansporen en ophitsen tot daden van geweld van die vereeniging oogluikend toegelaten. Zij was daardoor moreel mede-verantwoordelijk voor den moord op den aartshertog en zijn vrouw. De aanslagen te Serajewo waren onmiskenbaar een gevolg van de door de Servische regeering gedulde propaganda tot aankweeking van haat en revolutie tegen het Oostenrijksch-Hongaarsche bewind. Dit nam de zaak dan ook hoogst ernstig op. Den 23en Juli 1914 richtte de regeering te Weenen een in zeer krasse termen gestelde nota tot het Servische landsbestuur te Belgrado, waarin voldoening werd geëischt wegens de. schending der plechtige belofte van 1909 en den laaghartigen moord, door Serviërs gepleegd. De nota droeg het karakter van een ultimatum; er werd binnen 2 X 24 uur antwoord op verlangd. Servië moest blijk geven van afdoend tot inkeer te zijn gekomen, of het zou ernstig gestraft worden. Rusland en Engeland deden spoedig pogingen om verlenging van den gestelden termijn te bewerken, doch de regeering te Weenen weigerde. Nu gaf Rusland reeds den 24en Juli openlijk te kennen, dat het bij dit conflict niet onverschillig kon blijven; hoezeer de Oostenrijksch-Hongaarsche regeering meende, dat het alleen haar en Servië aanging. Ruslands verklaring was het eerste sein tot den oorlog. In den namiddag van 25 Juli 1914 werd te Belgrado een cijfertelegram uit Petersburg ontvangen, aar. aiciaar groote opgewondenheid veroorzaakte De prins-regent van Servië deed niets om die te doen bedaren, doch vaardigde dien dag te 3 uur n.m het bevel tot algemeene mobilisatie uit. De kassen van de nationale bank en van de spoorwegen, de bureaux van het niinisterie van buitenlandsche zaken, werden naar elders overgebracht. Het hof maakte zich gereed om naar Nisj te vertrekken? het garnizoen verliet in veldtenue de stad; de Russische gezant pakte zijn koffers. Enkele uren later twee minuten voor het verstrijken van den gestelden termijn, ontving de Oostenrijksch-Hongaarsche gezant ^ïet antwoord op de nota, dat, hoewel m schijn verzoenend, in het wezen der zaak en te oordeelen naar Servië's houding, onvoldoende was. De gezant verliet onmiddellijk Belgrado. De lont was dus niet bij ongeluk verdwaald in net Kruitvat, maar door een welberaden, opzettelijke handeling daarin terechtgekomen. Reeds op 27 Juli opende Servië de vijandelijkheden, door het beschieten van Oostenrijksche troepen van schepen op den Donau, ten Oosten van Belgrado. Op 28 Juli verklaarde Oostenrijk-Hongarije daarop den oorlog aan Servië. De teerling was geworpen. Hoe ontstond nu uit dit conflict de wereldoorlog ? De diplomatieke bescheiden in de officieële bundels opgenomen, toonen aan, dat er aanvankelijk m Engeland en Frankrijk geen ernstig bezwaar scheen te rijzen tegen de door Oostenrijk-Hongarije aan Servië gestelde eischen. Men erkende daar dat krachtig optreden tegen dit land door het gebeurde noodzakelijk geworden was. De Russische regeering was het echter, naar de minister Sasonoff verklaarde, met OostenrijkHongarije met eens, en meende dat dit land den De Wereldoorlog oorlog met Servië zocht. Italië verzette zich met. Duitschland billijkte de gestelde eischen. Het trachtte reeds van 23 Juli af zijn invloed aan te wenden om het conflict te localiseeren, doch was daarmede wel wat te voorbarig. Andere mogendheden, die zich nog niet in de zaak gemengd hadden, konden daardoor den indruk krijgen dat Duitschland zich tusschen Oostenrijk en de overige staten wilde plaatsen. De bedoeling om een algemeenen oorlog te voorkomen moge juist geweest zijn, de onhandige inmenging van Duitschland heeft, naar het schijnt, aan de zaak geen goed gedaan. Alleen bij Rusland werd echter terstond krachtige tegenstand ondervonden; het handhaafde den eisch om in het conflict gekend te worden. Hoezeer Oostenrijk-Hongarije verzekerde geen annexatie van gebied op het Balkan-schiereiland te bedoelen, nam Rusland met die verklaring geen genoegen. De minister Sasonoff gaf te kennen dat Rusland moest mobiliseeren, en vond steun bij Frankrijk. Engeland bleef meer gereserveerd. Men beschuldigde Duitschland nu, in het ontstaan van het conflict de hand te hebben gehad en beweerde, dat het de verzending van het Oostenrijksche ultimatum aan Servië had kunnen verhinderen. Dit is echter niet met bewijzen gestaafd. Rusland meende, dat Oostenrijk-Hongarije streefde naar de hegemonie op den Balkan, en achtte zich daardoor gekwetst in zijn belangen. De onjuistheid dier opvatting werd uitgesproken, maar niet aanvaard. Intusschen gaf de Russische regeering reeds den 25en Juli verschillende bevelen, waaruit bleek dat zij van oordeel was, dat er een oorlog dreigde; o.m. gelastte zij -het intreden van de periode van „oorlogsvoorbereiding" in bepaalde militaire districten, spéciaal: tegen Oostenrijk-Hongarije. Doch reeds den 2ben Juli werd deze periode voor het geheele fcuropeesche rijk afgekondigd. De eigenlijke mobilisatie werd echter eerst enkele dagen later bevolen. Pogingen tot bemiddeling, tusschen regeeringen en vonten gedaan, konden geen doel meer treffen. rSSÏ1 ^r^l^T °ver de quaestie tusschen Kusland en Oostenrijk een conferentie^ te doen houdenv door vertegenwoordigers van Engeland, en nririuKe!" ~ °nuitvoerbaar bevonden «Z^ Sk)tte ded.<:n Engeland en Duitschland samen eaeistap bij Oostenrifr-Hongarije, terwijl ISlan^m ^SS^* ^^«'nhanddS Rusland. Men stelde voor de inilitaire voorberg dingen te staken. Rusland was daartoe evenwel nier «SS h f °Tff bewefrde> da* de mobilisatie met onderbroken kon worden. Hij deed het tegenvoorstel, dat Rusland alléén een afwachtende houding zou aannemen en de oorlogsvoorbereidingen zou voortzetten terwijl de overige staten zich daarvS «uden onthouden. Dit kon natuurlijk door OosSS ajk en Duitschland met worden aanvaard Al«*rens Oostenrijk-Hongarije nogop dit voorstel had k^n antwoorden, deed Rusland in deïïvond alkondigen. Officieel werd daaraan bekendheid SVal^P 3° JuÜ' °m 6 uur n'm' Als reden daarvoor werd opgegeven, dat Oostenrijk geweigerd zou hebben Zich te onderwerpen aan de tusschfnkoS der mogendheden. Maar die reden was onjuister waren nog besprekingen aanhangig. De hoop op e^vreedzame oplossing was noTnïet geBve? lore^m^r de Russische mobilisatie8 deed die Tusschen den Duitschen Keizer en den Tsaar werden toaaldel^ telegrammen gewSwTS konden het gevaar niet meer bezweren. De algemeene mobilisatie van het Russische leger geschiedde ook aan de Duitsche grens» Hoewel Duitschland nog in de weer was met pogingen tot bemiddeling, ontstond daardoor een RussischDuitsch conflict» si Op 31 Juli stelde Duitschland te St. Petersburg een ultimatum, waarbij het eischte dat de mobilisatie zoowel tegen Oostenrijk als tegen Duitschland binnen 12 uur zou ophouden. Toen daarop geen antwoord ontvangen was, volgde des avonds van denzelfden dag de Duitsche oorlogsverklaring. Doordien Rusland de periode van oorlogsvoorbereiding reeds op 26 Juli algemeen had doen aanvangen, was het Duitschland daarmede feitelijk 5 dagen vóór. Over de redenen van het ontstaan van den oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk behoeven wij niet breedvoerig uit te weiden. In beide landen was men spoedig vast overtuigd dat, indien Rusland vijandelijk optrad tegen Oostenrijk en Duitschland, Frankrijk zich niet onzijdig zou willen of kunnen houden. Wel is waar bestond er geen conflict tusschen Frankrijk en Duitschland. Maar de sedert 1870—71 in Frankrijk gekoesterde naijver op Duitschland'sv voorspoed en kracht, was aldaar op bedenkelijke wijze aangegroeid-en aangehitst tot echte rassenhaat, die verlangde naar vernedering van den tegenstander. Bovendien had zich op economisch gebied, zoowel in Engeland als in Frankrijk, een sterke naijver tegen Duitschland ontwikkeld. Deze was blijkbaar de hoofdaanleiding tot het ontstaan van den oorlog. Reeds vóór 1914 was Duitschland, bepaaldelijk door Engeland, Rusland en Frankrijk, in politieke afzondering gebracht; terwijl Italië bewerkt werd om zich af te scheiden van het verbond der Centrale mogendheden. Wij komen daarop later terug, doch constateeren thans alleen, dat er omtrent de houding van Frankrijk bezwaarlijk twijfel kon bestaan. Op Duitschland s vraag naar Frankrqk's plannen ingeval van een oorlog met Rusland, werd alleen geantwoord, „dat het zou doen wat zijn belangen zoudetfeischen". Tusschenkomst van Engeland, op Duitscntand's verzoek, om Frankrijk te vragen £cutraal *e bWven, in welk geval Duitschland beloofde het met te zullen aanvallen, was vruchteloos. De weinig vriendschappelijke gevoelens tusschen pmtschland en Frankrijk waren trouwens sedert lang bekend. In November 1913 had Koning Albert van België te Berlijn een langdurig gesprek met den -Uuitechen Keizer m tegenwoordigheid van den chef van den generalen staf von Moltke, dat op eerstgenoemde een diepen indruk gemaakt had. De Keizer, wiens bepaald vredelievende gezindheid bekend was en voor den Belgischen Koning vaststond, bleek toen zeer veranderd. Hij was blijkbaar tot de overtuism£ ë^omen, dat een oorlog met Frankrijk onvermijdelijk was. De spjbning tusschen andere leden van de Tnple Alliantie en de Entente had dan ook natuurlijk het gevolg, dat de verhouding tusschen Duitschland en Frankrijk op vijandschap uitliep. De oud-president der Fransche republiek, Raymond Poincaré, doet omtrent het ontstaan van den oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland authentieke mededeelmgen, in een in 1921 verschenen geschrift. Hij verklaart dat zijn regeering op de vraag van den toenmaligen Duitschen gezant te Parm von bchoen, met had kunnen antwoorden, dat het land neutraal zou blijven, omdat dit inderdaad verraad plegen jegens den bondgenoot, Rusland, geweest zou zijn. En men had ook niet kunnen zeggen, dat Frankrijk dien bondgenoot zou ondersteu- nen, omdat de reeds zeer ernstige toestand daardoor nog meer verergeren zou en Duitschland er bovendien een bedreiging met een oorlogsverklaring in had kunnen zien. De president vroeg op 31 Juli, in een aan Koning George V persoonlijk gericht schrijven, dat met spoed naar Engeland werd overgebracht en denzelfden avond in 's Konings handen was, om de tusschenkomst van Engeland, als zijnde die het eenige middel om den vrede met Duitschland te doen bewaren. Deze brief is in Poincaré's boek in extenso afgedrukt. Toen de gezant von Schoen aan den minister Viviani den vorenvermelden eisch van Duitschland kwam mededeelen, n.1. dat Rusland binnen 12 uur zou demobiliseeren, voegde hij er schriftelijk bijt „La mobilisation sigmfiera inévitablement la guerre". Hij stelde toen de bovenvermelde vraag wat Frankrijk zou doen, zeide dat hij den volgenden dag, om een uur n.m., daarop antwoord zou komen halen en vroeg om maatregelen te willen nemen ten aanzien van zijn persoon. Het ontwijkende antwoord, hiervoren vermeld, vermocht niet den oorlog te voorkomen. Trouwens, de oorlog was thans stellig onvermijdelijk. Poincaré vermeldt dienaangaande een sensationeele bijzonderheid, die geen twijfel overlaat aan den wil van Duitschland, om ook met Frankrijk tot een beslissenden strijd met de wapens te komen. Hij deelt den woordelijken inhoud mede van het gedurende den oorlog ontcijferde telegram van von Bethmann Hollweg aan den gezant von Schoen, inhoudende diens instructiën voor hetgeen hem tegenover Frankrijk te doen stond. In een slotgedeelte, gesteld „dans une cryptographie plus compliquée et plus secrète," werd den gezant opgedragen om — indien Frankrijk verklaarde onzijdijgffe blijven — als onderpand voor die neutraliteit te eischen, dat de vestingen Toul en Verdun tot na afloop van den oorlog met Rusland, aan Duitschland ter bezetting zouden worden afgestaan. Antwoord op deze vraag moest „zaterdag n.m. vóór 4 uur" te Berlijn ontvangen zijn. Poincaré concludeert daaruit: „Voila la récompense qu'on nous aurait offerte, dans le cas ou nous aurions répudié notre alliance F Het spreekt dan ook van zelf dat Frankrijk, indien het oprecht den wensen gekoesterd had Zich buiten den oorlog te houden, toch nimmer dezen ongelooflijk arroganten, ja brutalen eisch van Dmtschland had kunnen of mogen aanvaarden. Het stellen daarvan hield feitelijk tegenover het Frankrijk, dat zich neutraal zou willen houden, de uittarting tot den oorlog, ja de implicite oorlogsverklaring m. Al ligt daarin niet het bewijs, dat Dmtschland alleen de schuld aan den oorlog moet dragen, toch was het wel een zeer kras staaltje van aanmatiging tegenover Frankrijk, zelfs voor het geval dat dit land niet had willen meedoen aan den komenden volkerenstrijd. Met andere woorden: toen het tusschen Rusland en Duitschland met Oostenrijk-Hongarije eenmaal zóóver gekomen was, dat de oorlog niet meer te vermijden was, heeft Duitschland bfflfcbaar beoogd, dat tegelijkertijd de vredesbreuk met Frankrijk zou ontstaan. Een verklaring daarvoor kan te vinden zijn in het feit, dat de oorlog op twee fronten door Duitschland volgens een vastgesteld plan — op welks succes het vast vertrouwde — volkomen geregeld was, dat men daarbij rekende op Frankrijks onmiddelhjksamengaan met Rusland en meende onmogelijk te kunnen aanvangen met den strijd in het Oosten, met de ongetwijfeld groote kans en het gevaar, dat Frankrijk zich later bij Rusland zou aansluiten, en dan — misschien met hulp van Engeland — Duitschland in den rug zou aanvallen. In den loop van het jaar 1921 verscheen een werk van meergenoemden (voormaligen) Duitschen gezant in Frankrijk, Freiherr von Schoen. In dit boek geeft deze diplomaat een uitgebreid en hoogst belangrijk overzicht van zijn rijke levenservaring als gezant te Kopenhagen en te St. Petersburg, daarna als rijksminister van buitenlandsche zaken, te Berlijn en ten slotte als gezant te Parijs. In die onderscheidene betrekkingen is von Schoen van. zeer nabij betrokken geweest in een aantal hoogst gewichtige zaken, welke van invloed geweest zijn op Duitschland's verhouding tot andere landen. Het werk veroorlooft den lezer van deze persoonlijke herinneringen een blik te slaan in het voorgevallene met betrekking tot vele staatkundige vraagstukken en verwikkelingen van de jongste decennia. Nopens de bijzonderheden van het gebeurde bij het uitbreken van den oorlog in 1914, geeft de heer von Schoen een stellige bevestiging van hetgeen, blijkens het vorenstaande, door den oud-president Poincaré werd onthuld; bepaaldelijk ook, dat de Duitsche Regeering op 31 Juli 1914 haren gezant te Parijs opdroeg, om, bijaldien Frankrijk verklaarde in den niet meer te vermijden oorlog met Rusland onzijdig te blijven, te verlangen dat Duitschland het recht zou hebben de vestingen Toul enVerdun tijdelijk te bezetten. Aangezien de Fransche minister Viviani echter met deed blijken, dat het voornemen bestond onzijdig te zullen blijven, werd de Duitsche eisch betreffende de Fransche vestingen, door von Schoen niet overgebracht. Overigenswordt het denkbeeld om dien eisch te stellen, door von Schoen in ronde woorden afgekeurd en — in ongeveer gelijken zin als hiervoren geschiedde — beoordeeld. Hij ziet er wel is waar geen aanwijzing in van Duitschland's verlangen om in elk geval den oorlog met Frankrijk te doen uitbreken, doch meent, dat er een onjuiste opvatting en een verkeerde beoordeeling van het Fransche nationale karakter aan ten grondslag lagen. „Het zou", schrijft von Schoen, „de grootste fout geweest zijn, die ik, .3$ "t buiten mijn schuld, had kunnen begaamindien ak verplicht geweest was, dezen eisch, overeenkomstig mijn opdracht, te stellen." De schuld voor dezen misgreep vermindert niet door het feit, dat de omstandigheid zich niet voordeed, die er voor aangewezen was. „Der Krieg mit Frankreich ware dann sicher unvermeidlich geworden". Terloops wijzen we er nog op, dat von Schoen zich ook beklaagt over den hem opgedragen last, ■om de oorlogsverklaring te motiveeren door onjuiste berichten over Fransche luchtaanvallen. {Zie de „Diplomatieke briefwisseling" in Bijlage I). De inhoud van het zeer belangrijke geschrift van dezen oud-gezant geeft grond voor de meening, dat Duitschland, zooal niet bepaald gewild, dan toch feitelijk bedoeld heeft, dat Frankrijk zich zou aansluiten bij Rusland. Al blijft het ongetwijfeld een open vraag of Frankrijk zich, bij een andere houding van Duitschland, buiten den oorlog gehouden zou hebben, kan laatstgenoemd land toch bezwaarlijk worden ontheven van de verantwoordelijkheid voor de uitbreiding van het conflict. En in verband met de strekking Van het uit te voeren operatieplan, sluiten Duitschland's bedoelingen om Frankrijk in den oorlog te betrekken, óók het gevolg in zich, dat, door de schending van de Belgische onzijdigheid, zoowel België als Engeland zich aan de zijde zijner vijanden gingen scharen. Bij de beschouwingen over het Duitsche operatieplan zal hierop worden teruggekomen. ItaKëüioewel tot de Triple Alliantie behoorende, hield zich voorloopig afzijdig en kalm. De vriendschap van dit land voor Oostenrijk-Hongarije was door de Balkan-politiek van deze monarchie verslapt. Italië voelde zich gekwetst in zijn belangen door spoorwegplannen voor Bosnië, en meer nog door de annexatie van dit land en de Herzegowina. En, zooals later zal worden besproken, de Alliantie stond niet meer vast op de beenen. De houding van Engeland werd feitelijk bepaald door de schending van België's onzijdigheid door Dmtschland. Pogingen van Belgische zijde bij den Engelschen Koning aangewend, om die schending te voorkomen, hadden geen resultaat; evenmin als stappen door Duitschland gedaan, om Engeland te bewegen neutraal te blijven. De officieele oorlogsverklaringen hadden plaats, van Oostenrijk-Hongarije aan Servië, Ifcn a8en Juli; van Duitschland aan Rusland, den ien Augustus; van Duitschland aan Frankrijk den 300, Augustus; van Engeland aan Duitschland dep 4en Augustus. De oorlogstoestand tusschen België en Duitschland trad feitelijk in door de schending van de Belgische onzijdigheid op den 4en Augustus. De oorlogsverklaringen van een tiental andere staten uit onderscheidene werelddeélen, die achtereenvolgens tot deelneming aan den oorlog overgingen, blijven hier onvermeld; omdat wij ons met geen andere krijgsverrichtingen bezighouden, dan in de Inleiding zijn aangegeven. In het vorenstaande schetsten wij wat algemeen geldt als de officieele waarheid over het ontstaan van den wereldoorlog. Zullen wij nu een poging doen om mede te werken tot het oplichten van een tipje van den sluier, die de werkelijke waarheid nog aan het oog en het oordeel van het menschdom onttrokken houdt ? Wij verwijzen daartoe naar onderstaand bericht uit het dagblad „Het Vaderland", van Vrijdag, 8 April 1921. „EEN SENATOR OVER DE OORZAKEN VAN DEN WERELDOORLOG." Philip'Prancis, lid van den Amerikaanschen Senaat, heeft in de Milwaukee Herold een reeks artikelen over de oorzaken van den wereldoorlog uitgegeven, waarin hij o.a. zegt: „Den i5en Maart 1914 bevatte het Neue Pole Volksblatt te Boedapest een telegram uit Londen, dat weliswaar geen groote opwmding teweegbracht, maar toch door de geschiedschrijvers als een der meest karakteristieke documenten over het ontstaan van den wereldoorlog zal worden beschouwd. Dit tefee ram meldde, dat de Servische kroonprins te Londen, waar hij na een verblijf in Petersburg pas was aangekomen, in dronkenschap en in gezelschap van andere nachtbrakers zich er op beroemd had, dat hij zoo juist met Sasonoff den moord op den Oostenrijkschen aartshertog Frans Ferdinand, wanneer deze zijn voorgenomen reis naar Bosnië en Herzegowina maakte, had voorbereid en dat zij beiden overtuigd waren, dat de$e moord den oorlog tusschen Servië en Oostenrijk-Hongarije zou teweegbrengen. „De tusschenkomst van Rusland zou automatisch volgen en het onvermijdelijk gevolg zou zijn, dat Duitschland zijn bondgenoot Oostenrijk zou steunen, evenals Frankrijk zijn bondgenoot Rusland. „Het Neue Pole Volksblatt ontving dit telegram op 15 Maart 1914, en 12 weken later maakte Frans Ferdinand zijn reis en werd hij vermoord, juist zooals de dronken Servische kroonprins van te voren gezegd had. In den korten tijd tusschen de voorbereiding van den moord op den aartshertog en den werkehjken moord werden, zooals de nu openbaar gemaakte documenten bewijzen, in 't geheim Russische troepen uit Siberië naar de Russische garnizoenen overgebracht en de Russische regimenten in Europeesch Rusland werden op groote schaal in het geheim gemobiliseerd, hoewel de Duitsche geheime dienst slechts zeer onnauwkeurige berichten daarover kreeg. „Het kan zijn, dat de Engelsche regeering door de samenzweerders in Petersburg in onwetendheid werd gehouden, maar er bestaan te veel omstandigheden, die geen twijfel er over laten bestaan, dat de Fransche regeering er geheel van op de hoogte was, dat de val, waarin de Centrale staten zouden worden gevangen, opgesteld was en in het begin. van den zomer van 1914 zou worden gesloten. Het geheime verdrag met Italië, waardoor dit land verplicht was een welwillende onzijdigheid te bewaren en aldus de Fransche troepen aan de Italiaansche grens vrij te maken — de verkwistende financieele ondersteuning der Fransche pers door Iswolski voor de ophitsing tot den oorlog — de snoevende uitroep van Iswolski in Parijs: „Dit is mijn oorlog r* — de onmiddellijke verschijning van goed uitgeruste Fransche en Engelsche troepen aan de Fransche grens — al deze toevallige omstandigheden bewijzen een voorafgegane volkomen verstandhouding en een grondige geheime voorbereiding". Wij moeten hierbij verklaren, dat de heer Philip Francis, lid van den Amerikaanschen Senaat, ons geheel onbekend is, en dat wij niet konden beschikken over de „Milwaukee Herold", zoodat wij zijn artikelen met in originali konden lezen. De bron, waaruit wij het bericht overnemen, is echter, naar wij meenen, betrouwbaar genoeg om het niet als een „verzinsel" te moeten beschouwen; en de officieele positie van den schrijver der reeks artikelen in de Milwaukee Herold, geeft ook eenigen waarborg dat hier I geen ^Maatjes zonder grond": t«lbrden verkocht;'Een lid van den Amerikaanschen Senaat is een pubhek persoon, die door anderen tot de orde kan worden geroepen en terechtgewezen, wanneer hij klakkeloos onwaarheid ten beste geeft. Maar er is meer. Wij willen er over zwijgen, dat er ook nog v*d andere aanwijzingen te vinden zijn, die het vermoeden wettigen of staven, dat er bij het ontstaan van den wereldoorlog, aan de tijde van een of meer ider belanghebbenden opzet in het spel geweest is. Dat er onhandigheden begaan zijn, die vermeden hadden kunnen worden, waardoor de ramp verhaast is en ten slotte niet meer te vermijden was, staat vast. Wij hebben in ons overzicht daarop ook terloops gewezen» . Wat wij bedoelen is, dat er in het overgenomen bericht een tweetal feiten vermeld worden, die wij bij onze studiën in verschillende andere bronnen bevestigd hebben gevonden, en waarvan de waarheid dan ook door ons wordt aangenomen. Vooree»tr iP? /? Rt»land in beslag genomen militaire bescheiden en de door de Sowjet-regeering gepubheeerde of op andere wijze bekend gemaakte staatsstukken zijn m den oorspronkelijken toestand uit de archieven verkregen. Er zijn ook gewichtige redenen gevonden om te Kunnen aannemen, dat andere staten van de Triplebntente één lijn getrokken hebben met de Tsaristische regeering. Maar de Commissie spreekt daaromtrent nog geen bepaald oordeel uit. De rapporten der deskundigen en de door hen overgelegde bewijzen uit de Duitsche, OostenrijkschHongaarsche en Russische staatsstukken, uit het Engelsche werk over den wereldoorlog van den admiralen staf en uit verschillende officieele Fransche opgaven, zijn door de Commissie onderzocht. • *!e? mde eerste plaats geconstateerd, dat noch in Dmtschland, noch in Oostenrijfc»Hongarijè voorschnften uitgevaardigd zijn, die het karakter van een geheime mobilisatie zouden hebben gedragen. 6 De vraag of Rusland geruimen tijd vóór de officieele mobilisatie in het geheim rechtstreeks maatregelen getroffen heeft tot /voorbereiding op oen oorlogstoestand, moet nog nader opgehelderd worden. De camarissie acht voor >d*volgende» einde inlichtingen te verschaffen aangaande de opstelling, enz, van het Belgische Leger, van eventueel gelande Engelsche afdeelingen en van Fransche troepen. Het 3e Leger, dat verzameld werd in het rayon St.Vith-Prüm-Bittburg, moest oprukken naar de Maas, tusschen Namen en GiniSLv.;' Het ie korps Cavalerie moest, voorwaarts van het 3e Leger en van den rechter vleugel van het 4e Leger, ophelderen naar de streek tusschen Namen en Mézières. Het 4e Leger werd verzameld in de streek Diekirch-Lujoemburg-Trier. Dadelijk na de mobilisatie moest het groothertogdom Luxemburg worden binnengerukt, om aldaar de spoorwegen te beveiligen. Het moest voorts met echelons, den rechter vleugel yóór, op Fumay-Neufchateau aanrukken en zoo noodighet 5e Leger naar de Semoy Zuidwaarts ondersteunen. Het 4e korps Cavalerie moest over CarignanDamville|s opjukken en verkennen naar de Maas, iWa^Mézières, over Mouzon, Sténay, Verdun tot St. Mihiel. Het 5e Leger concentreerde zich in de streek Diedenhoven7JS|«^Saarbrücken. Zijn opdracht was, in aansluiting bij het 4e Leger, de spil MetzDiedenhoven vast te houden en later sterk links geëchelonneerd op te rukken naar Arlon-Florenville, met behoud van Diedenhoven door den linker vleugel. Aan de Nied werd een versterkte veldstelling ingericht tot beve$jging van de linkerflank der Legers 1 tot met 5, voor het geval dat de Zuidwaarts opgestelde 6e en 7e Legers genoodzaakt mochten worden uit te wijken. , Het 6e Leger werd verzameld bij SaargemündSaarburg-Dieuze-St. Avold. Het 7e Leger concentreerde zich bij Straatsburg en aan den Bovea-Rijn. Deze beide Legers, met het 3e korps Cavalerie, moesten, met den steun van de vestingen Metz en Diedenhoven, onder het gemeenschappelijk bevel van den commandant van het 6e Leger, de linkerflank der Duitsche hoofdmackr dekken. Zij moesten oprukken naar de Moezel en de Meurthe, de Fransche troepen aldaar vasthouden, en trachten te beletten, dat deze naar den vijandelijken linker vleugel werden overgebracht. Mocht de vijand een krachtigen aanval in ElzasLotharingen ondernemen, dan zou dat niet ongunstig zijn, omdat hij die troepen dan niet op zijn linker vleugel zou kunnen gebruiken. De Duitsche 6e en 7e Legers moesten tegenover zoodanigen aanval terugwijken en later, het 6e Leger uit Metz en de Nied-stelling, het 7e Leger uit de Vogezen, trachten den vijand van twee kanten aan te vallen. Wij vestigen er hier de aandacht op, dat de Duitsche legerleiding enkele jaren vóór den oorlog verschillende voorstellen heeft gedaan, om de mihtaire- en de volksbelangen — voor het geval dat de toen dreigende oorlog mocht uitbreken — beter te verzekeren; welke voorstellen echter geen bijval en goedkeuring konden verwerven. Zoo werd de oprichting van groote graanmagazijnen ten dienste van de volksvoeding in tijd van oorlog -tffet aangenomen. En de noodig geachte legeruitbreiding, die door de krijgstoerustingen van Frankrijk en Rusland aan de orde gesteld werd, kon evenmin ten volle worden verwezenlijkt. Eén der gevraagde nieuwe legerkorpsen1) werd, om geldelijke redenen, geweigerd. En in den loop van den oorlog op het Westfront bleek juist het ontbreken van dit enkele legerkorps, op beslissende momenten, een overwegend nadeel te zijn. In verband met de in het volgende hoofdstuk x) Generaal Tappen zegt in een brochure, dat aan de verlangde legerversterking „von den entscheidenden Stellen nicht voll entsprochen worden ist." En dat het verloop van den oorlog toont dat „das damals nicht bewüligte Armeekorps" dikwijls op beslissende oogenblikken gemist werd. Generaal Ludendorf schrijft echter, in een in 1919 verschenen vlugschrift, dat drie gevraagde legerkorpsen niet werden toegestaan. te vermelden beschouwingen ovetb het Duitsche operatieplan, wordt hier de aandacht gevestigd op hetgeen de luitenant-generaal Tappen, in 1914 -chef van de afdeeling „Operatiën^* bjijr den chef van den gengralen staf van het veldleger, omtrent het oprukken door Belol^^rijft in zijn in 1920 verschenen brochure. Hij zegt n.1. dat voor het mobilisatiejaar 1914—15 na nauwgezette berekening was vastgesteld, dat met meer dan ia legerkorpsen ten Noorden van de Maas door België konden oprukken. Wij komen later» bij de bespreking van de concentratie der Duitsche legers hierop terug. Voor de verpleging der troepen werden groote moeilijkheden gewacht van de regeling van den opmarsch door België. Generaal Tappen schrijft, dat er op gerekend werd, dat de Belgische spoorwegen grondig vernield zouden worden en weken achtereen niet door de Duitschers gebruikt zouden kunnen worden. Daarom werden de beschikbare lastauto's aangewend ten dienste van de verpleging der troepen van den omzwenkenden rechter vleugel. Ook daaruit blijkt, zegt Tappen, dat een verder gaande versterking, hoe wenschelijk die op zich zelf ook mocht zijn, op zuiver technische maatregelen moest afstuiten. Bij het bepalen van de in 1914 toegepaste regeling had de sterkte van den rechter vleugel de grens van het mogelijke bereikt. Het aanvankelijk in Sleeswijk-Holstein achtergehouden 9e Reserve-korps kon, als reserve voor de legerleiding, naar omstandigheden gebruikt worden. Bij het vorderen van de operatiën was het meest rationeele, dat het op den rechter vleugel werd ingezet. Deze mededeelingen van generaal Tappen helderen evenwel niet op, waarom met achter de voorste, in eerste linie oprukkende legerkorpsen, eenigs- zins later, andere troepen konden worden aangewend, die aanvankelijk in tweede linie zouden oprukken, doch op beslissende momenten ter versterking van den rechter vleugel in eerste linie beschikbaar hadden kunnen zijn. Dit was toch ongetwijfeld beslist noodig. TWEEDE HOOFDSTUK (vervolg) 2. BESCHOUWINGEN OVER HET DUITSCHE OPERATIEPLAN Het Duitsche operatieplan was, wat zijn hoofdstrekking aangaat, al van vrij ouden datum. Nadat Duitschland op onverstandige wijze partij getrokken, had van Frankrijks nederlaag in 1870—71 door zich den Elzas en Lotharingen toe te eigenen, was het met stelligheid te verwachten, dat Frankrijk de eerstvoorkomende gelegenheid zou aangrijpen om revanche te nemen en de verloren gewesten te heroveren. De toenemende ontwikkeling van Rusland moest Duitschland er op bedacht doen zijn, dat te eeniger tijd óók gevaar voor een oorlog met den Oostelijken nabuur kon ontstaan. Het lag voor de hand, dat Frankrijk met Rusland één Hjsftsou gaan trekkenDuitschland werd dan tegelijkertijd bedreigd uit het Oosten en uit het Westen; het moest den oorlog dan op twee fronten voeren. Door de kolossale sterkte der Russische krijgsmacht zou het alsdan, onder hoogst bezwarende omstandigheden, ;tetk\ groote overmacht tegenover zich vinden. En het was duidelijk dat het daarbij een strijd voor zijn bestaan zou hebben te voeren. Zoolang Bismarck de teugels van het staatsbeleidin handen hield, was Duitschlands politiek er zeer wijselijk op gericht met Rusland in goede verstandhouding te blijven en hartelijke, vriendschappelijke betrekkingen met dat rijk te bevorderen. ,ri! De latere regeeringen van het Duitsche Rijk hebben dit hooge staatkundige belang misschien eenigszins veronachtzaamd. Daarentegen beijverde Frankrijk zich uitermate om de vriendschap van Rusland te verwerven. Het beoogde blijkbaar in dat rijk een medestander te vinden, die eventueel voor Zijn belangen tegenover Duitschland pal zou staan. Het slaagde bijzonder goed in dit streven, terwijl de verhouding tusschen Rusland en Duitschland geleidelijk minder hartelijk werd. Ziehier waarschijnlijk een indirecte, doch hoogst gewichtige oorzaak van de rampen, waaronder Duitschland thans gebukt gaat. Zoolang de veldmaarschalk Helmuth von Moltke, de overwinnaar van 1870—71, aan het hoofd van den Duitschen generalen staf stond, was de leidende gedachte voor het optreden van de Duitsche strijdkrachten in een oorlog op twee fronten, dat men zich aanvankelijk tegenover Frankrijk defensief zou gedragen, doch tegen Rusland al dadelijk offensief te werk zou gaan. Tengevolge van de krachtige versterking der Fransche Oostelijke grens en de hervorming van het Fransche Leger, achtte von Moltke het bereiken van snelle en beslissende uitkomsten van offensieve operatiën tegen Frankrijk niet waarschijnhjk. Het defensieve vermogen der versterkingen op het Duitsche Westfront en dat van den Rijn boezemden hem genoeg vertrouwen in, om geen ernstig nadeel te duchten van een eventueelen aanval van Fransche zijde. Hij zag er daarentegen overwegend bezwaar in, om op het Oostfront een verdedigende houding aan te nemen. De geheel open liggende Duitsch-Russische grens kon niet afdoende tegen overmacht beschermd worden; deze zou ongetwijfeld in Duitschland binnendringen en aldaar hoogst ernstige nadeelen stichten. Naar Moltke's oordeel was een stoutmoedig en doortastend strategisch offensief met alle Duitsche strijdmachten, die op het Westelijk front slechts eenigszins gemist konden worden, het aangewezen middel om Duitschland tegen een Russischen inval te beschermen. Door samen- werking met de Qostenrijksch-jHongaarsche strijdmacht kon misschien een concentrische aanval op de Russische legers geschieden, waardoor men deze de nederlaag zou kunnen berokkenen. Graaf Waldersee, die in 1888 von Moltke als chef van den Duitschen generalen staf opvolgde, was in hoofdzaak dezelfde meening toegedaan. Maar toen graaf Schlieffen de functiën op zich genomen had, kreeg een ander inzicht de overhand. Deze autoriteit meende, dat Frankrijk de gevaarlijkste vijand zou zijn en het eerst onschadelijk gemaakt moest worden. Daarvoor moest Duitschland alle krachten inspannen voor een snellen en beslissenden aanval op dit land; daarentegen moest tegen Rusland aanvankelijk met zwakkeren weerstand worden volstaan, waarbij men waarschijnlijk eenig Duitsch grondgebied tijdelijk zou moeten prijsgeven. Nadat Frankrijk geslagen en tot den vrede gedwongen zou zijn, zouden talrijke Duitsche strijdkrachten uit het Westen naar het Oosten worden overgebracht, om den oorlog tegen Rusland krachtiger voort te zetten en het aldaar door dezen vijand c. q. veroverde gebied te hernemen. Dit operatieplan dateerde van 1904—1905 en is, eenigszins gewijzigd, in 1914 ten uitvoer gebracht» Een aanval op het Oostelijk front,.; zooals Moltke bedoelde, werd door Schlieffen te bezwaarlijk geacht, omdat Rusland op zijn Westelijke grens duurzame versterkingen aangelegd had. Bovendien zouden de Russische legers zich altijd aan een aanval kunnen onttrekken door in het uitgestrekte binnenland terug te wijken. Een snelle beslissing op het Oostelijk front kon daarom, naar Schueffefti meende, niet verzekerd geacht worden. Maar ook de rechtstreeksche aanval op het Fransche Oostelijke front zou, naar Schheffen's oordeel, niet tot het beoogde doel leiden,-omdat het veroveren van de Fransche grensvestingen te veel tijd zou vorderen. Dat front moest daarom door den opmarsch der Duitsche legers over Belgisch gebied worden omgetrokken. De hoofdmacht moest daartoe, met bij Metz-Diedenhoven aangeleunden linker vleugel, in breed front door Luxemburg, België en Noord-Frankrijk naar links omzwenken; de Fransche legers, overal waar men ze aantrof, met kracht aanvallen, slaan en terugdrijven. De omzwenkende rechter vleugel moest bijzonder sterk zijn, zeer snel oprukken, West- en Zuidwaarts om Parijs heenbuigen naar het Óósten, en in nauw verband met het centrum, de Fransche hoofdmacht als het ware trachten te omsingelen en terug te werpen op de Moezel-vestingen, de Jura en de Zwitsersche grens. Schlieffen legde er bijzonderen nadruk op, dat de uitslag dezer operatie vooral afhing van het snel en zeer krachtig optreden en doordringen van den omzwenkenden rechter vleugel. Deze moest daartoe worden gesteund door acht legerkorpsen uit aanvullings(Ersatz) troepen, die zoodra doenlijk daarheen moesten worden aangevoerd. De étappelijnen en de spoorwegen moesten beveiligd worden door landstormtroepen en landweerafdeelingen uit de Duitsche vestingen, zoodat daarvoor geen af deelingen aan de hoofdmacht werden onttrokken. Het verkrijgen van een snelle beslissing beheerschte hier alles. De Duitsche linker vleugel speelde in dit veldtochtsplan een minder belangrijke rol. In Elzas en Lotharingen moest getracht worden met betrekkelijk zwakke troepen, zooveel mogelijk Fransche legerafdeelingen bezig te houden en te binden. Een Fransche aanval werd —zooals reeds opgemerkt is — hier zelfs wenschelijk geacht, omdat de daarvoor bestemde troepen niet zouden kunnen optreden tegen het centrum en vooral niet tegen den rechter irfttigel van de Ditftsche hoofdmacht. De jongere von Moltke, die in 1906 optrad als chef van den Duitschen generalen staf, heeft het plan van Schlieffen in hoofdzaak overgenomen en behouden. Hij wijzigde het in zoover, dat hij op den Duitschen linker vleugel een belangrijk grootere sterkte noodig oordeelde, wijl hij eenbetere bescherming voor den Elzas en Lotharingen verlangde. Diensvolgens werd het zwaartepunt der Duitsche legersterkte meer naar links verschoven; het 'centrum en de réchter vleugel verloren daardoor een deel van hun kracht. Dit was, zooals later zal blijken, geen verbetering. En het was zeer stellig ook in strijd met de bedoelingen van den ontwerper van het operatieplan. Ook na zijn ontslag uit den dienst bleef Schlieffen zich voortdurend met dat plan bezighouden en zijn gedachten daarover uiten. Tot in zijn laatste levensdagen was hij doordrongen van de juistheid der hoofdbeginselen, waarop het berustte. Zijn schoonzoon, generaal von Hahnke, deelde daaromtrent mede, dat hij, weinige dagen vóór zijn overlijden in December 1912, in zijn müitaile testament o. a. schreef, dat „Frankrijk en Engeland de gevaarlijkste tegenstanders van Duitschland waren. Oostenrijk kon gerust zijn; de Russische legers zouden niet naar OalKcilSrukken, alvorens in het Westen de beslissing gevallen zou zijn. Oostenrijks lot-Zou niet aan den Boeg, maar aan de Seine worden uitgemaakt". En op zijn sterfbed, in heldere oogenblikkenfc>lÉissChen koortsphantasieën, maande hij ernstig nog: „Es musz dow iSöéif 'Zur Schlacht kommen. Macht mir nur den rechten Flügel stark !" Het is niet onmogelijk, zelfs niet onwaarschijnlijk, dat Schlieffen, indien hij de uitvölftSng van zijn plan zelf had kunnen leiden, de Duitsche legers daarmede tot de zegepraal zouhebben gebracht. Hij was een talent- en karaktervol man, die wist wat hij wilde en voet bij stuk hield. Moreele en gevoelsinvloeden lieten hem koud. Maar het staat nu eenmaal vast, dat het Duitsche veldtochtsplan, zooals het in 1914 toegepast is, tot een kolossale nederlaag heeft geleid en ten eenenmale mislukt is. Daarin ligt de eerste en voornaamste oorzaak van het feit, dat Duitschland aan den rand des ondergangs geraakt is. De principieele wijzigingen, door Moltke II in het oorspronkelijke plan aangebracht en verschillende misslagen bij de uitvoering begaan — waarover later — dragen daarvan mede de schuld. Doch geheel afgescheiden daarvan moeten wij Schlieffens plan beslist en onvoorwaardelijk afkeuren. Het was een verwerpelijk, een slecht plan, dat berustte op den grondslag van woordbreuk en trouweloosheid. Het mocht in 1914, of wanneer ook, niet tot uitvoering komen. Het was niet anders toe te passen, dan door de Duitsche legers onmiddellijk te doen overgaan op het territoir van Luxemburg en van België, twee onafhankelijke staten,, die buiten de geschillen met Frankrijk stonden. Bovendien waren beide landen met Duitschlands (Pruisen's) medewerking bij internationale tractaten onzijdig verklaard en zij verlangden onzijdig te blijven. De Duitsche regeering miste het recht over beide landen de rampen van den oorlog uit te storten. Zij brak het woord, waarmede zij zich tegenover die landen en de overige 'hÖ hun neutraliteit betrokken rijken verbonden had, en toonde zich in de hoogste mate onbetrouwbaar en immoreel. Het is voor Duitschland-zelf ten diepste te betreuren, dat dit plan ingang gevonden heeft en ten uitvoer gebracht is. Wanneer een oorlog op twee&pnten voor Duitschland niet te vermijden was, hadden eer en plicht het behooren te dwingen vast te houden aan het oorspronkelijke plan van den grooten veldmaarschalk Helmuth von Moltke. Dat was een welberaden en ook een rechtvaardig, eerlijk operatieplan. Dat het a priori bestemd was om te mislukken, kunnen wij niet aannemen. Dat wordt wèl beweerd, maar het is met te bewijzen. Het had Duitschland geplaatst op een veel juister, en ook een veel hooger standpunt, vooral in moreelen zin. Het had tal van bezwaren voorkomen, die ontstaan zijn door het aanvaarden van Schlieffen's plan en waaruit wereldrampen zijn voortgevloeid. De Duitsche regeering en de legerleiding zijn Zeer luchthartig heengestapt over het hoogst '•Érnstige feit, dat dit plan leidde tot verkrachting van het internationale rechtsbeginsel en geweld aandeed aan alle gevoel van eer en plicht. Er werd gehandeld uitsluitend naar hetgeen men meende dat Duitschland's eigenbelang eischte en voorschreef. Tot verontschuldiging wist men niet anders aan te voeren, dan de povere bewering: „Not kennt kein Gebot 1" Ja, men durfde zelfs de internationale tractaten, die den grondslag behooren te vormen voor het verkeer tusschen de onderscheidene volken, qualificeeren als: „vodjes papier." Deze opvattingen zijn — het duldt geen tegenspraak — uit het oogpunt van recht en billijkheid, van moraliteit op internationaal gebied, absoluut en onvoorwaardelijk verwerpelijk. En wij noemen daarom het operatieplan van Schlieffen en Moltke II met ronde woorden: een misdadig plan! Wat er in de Duitsche pers na den oorlog aangevoerd is om de toepassing van dat plan te rechtvaardigen, is niet in staat ons te doen inzien en erkennen, dat de zoo even neergeschreven qualificatie daarvan onjuist is of gewijzigd moet worden. Het versterkt ons integendeel fin onze opvatting, dat Duitschland in 1914 geen ander beginsel kende en huldigde, dan — het mocht kosten wat het wilde — alles te doen, waardoor het meende zijn eigenbelang te zullen dienen. Men zou kunnen verwachten dat thans, nu de oorlog reeds enkele jaren achter den rug is, nu Europa, ja de geheele wereld, nog steeds gebukt gaat onder de noodlottige, ellendige gevolgen van den oorlog, de Duitschers de eersten zouden zijn om te begrijpen en te erkennen, dat zij in den oorlog verkeerd hebben gehandeld, dat afetfeitelijk de straf ondergaan voor hun misslagen en hun rechtsverkrachting. Tot ons leedwezen blijkt daarvan nog weinig of niets. Een hoogstaand militair, de generaal Dr. vos Kuhl, leverde in zijn werk: Der deutsche Generalstab, in Vorbereitung und Durchführung des Welt" krieges (1920),een zeer uitvoerig betoog, waarin de ontwikkeling wordt geschetst van het gevolgde veldtochtsplan sedert von Moltke I en de toepassing daarvan wordt/toegelicht en verdedigd. Wij kunnen dat opstel niet anders beschouwen dan als een pleidooi voor het Schlieffensche plan. Het behelst tal van speculatieve beschouwingen, die de strekking hebben aan te toonen dat Duitschland, voor zijn eigen belang, geen andere keuze had. Hot moest wel besluiten door België op te rukken, omdat het anders de flank of den rug zijner legers zou blootstellen aan gevaarlijke vijandelijke ondernemingen. Over Luxemburg worde bijna niet gesproken. En over het feit dat het Duitsche rijk zich schuldig maakte aan rechtschennis, aan woordbreuk en trouweloosheid, wordt eenvoudig heengestapt. Men was er immers toe genoodzaakt i Ook Erich Ludendorff, de groote Duitsche generaal»stelt zich op dat standpunt. In zijn jongste werk Kriegführung und Politik (1922), schrijft hij — na te hebben verklaard dat het denkbeeld om in het Oosten aanvallend, in het Westen verdedigend te ageeren, niet te verwezenlijken was, omdat de beslissing tegen Rusland te veel tijd zou vorderen en middelerwijl op het Westfront ernstige nadeelen zouden ontstaan — dat Schlieffen zijn operatieplan ontwierp en voorbereidde „nachdem bei ihm kein Zweifel mehr über die Nichtigkeit der Neutralitat Belgiens waltete. Der Durchmarsch durch diesen Staat ergab sich-für ihnt als unabweisbarer strategischer Notbehelf, der schon oft genug erörtert worden ist." Aldus vat men die neutraliteitsschending aan Duitsche zijde op! Een onbeduidend zaakje 1 En verder alleen: „nood breekt wet!" Daarmede is alles uit! Begrijpt men dan in Duitschland niet, dat dergelijke redereeringen in de landen wier belangen Zóó diep worden geminacht, dat zij .ongevraagd en ongewild voor Duitschland's belang de rampen van den oorlog moeten doorstaan, diepe verontwaardiging en afschuw wekken? Dat men met onaannemelijke motieven kan probeeren elke fout, elke onrechtvaardigheid, elke laagheid te verdedigen? Men beweert, dat Frankrijk en Engeland gereed waren om, met België's medewerking, te doen, wat buiten Duitschland door ieder weldenkend mensch ten sterkste wordt afgekeurd; namelijk dat zij door België tegen Duitschland zouden zijn opgerukt, mdien laatstgenoemd land hen toen niet vóór geweest ware. En men haalt berichten uit de pers, uitspraken van schrijvers, diplomaten en staatslieden aan, om dat te bewijzen. Die argumenten maken evenwel op ons hoegenaamd geen indruk. Wij achten ze waardeloos. Wat er gebeurd zou zijn, indien Duitschland met in België en Luxemburg gevallen was, weet niemand. Duitschland behoorde, in den oorlog De Wereldoorlog dien het te voeren had, de gevolgen te dragen voor ^politieke handelingen en gedragingen. Enhet gaat niet aan, tot versehconing van Ssgn wandaden, te willen aanvoeren, „indien wij ze niet bedreven hadden, zouden anderen dat gedaan hebben. Overtuigd van ons recht en van de juistheid onzer zienswijze, handhaven wij ons gevoelen, dat Duitschland het plan van Moltke I had moeten volgen.'«Wij zullen dat oordeel nog nader met redenen staven. Helmuth von Moltke was een geniaal veldheer; een man, die in talent en karakter stellig Schheffen's mindere met was. De prachtige overwinningen, waartoe hij de Duitsche legers geleid heeft in 1864, 1866, en 1870-71 en die het Duitsche jtök gebracht hebben op het hoogtepunt van eer, grootheid en voorspoed, geven ons alle recht om de meenittg uit te spreken, dat deze von Moltke ook niet zou hebben misgetast in zijn operatieplan voor Duitschland's oorlog op twee fronten. Dat het geleid zou hebben tot een fiasco, zóó geweldig als dat, waartoe de Uitvoering van Schlieffen s plan aanleiding heeft gegeven, achten wij niet aannemelijk. En dat Rusland zich had kunnen onttrekken aan een beslissendên strijd tegen de concentrische aanvallen van de Duitsche en Ctostenrijksch-Hongaarsche legers, is hoogst onwaarschijnlijk. Er zijn redenen van strategischen en ook van moreelen aard aan te wijzen, om veeleer te gelooven aan Bêt'eventueele succes van Helmuth von * 'Moltke s p&n. Dit stelde de eerbiediging op den voorgrond van de onzijdigheid van België en Luxemburgv Het vermeed de feitelijke nadeelen en tevens de ongunstige moreele gevolgen, die voor Duitschland ontstaan aijn door de vetfeachting van die neutraliteit en de minachting voor de internationale rechten van andere staten. En wat de militaire nadeelen betreft, doen wij allereerst opmerken, dat Ooj#e»l«feHongarije al sedert jaren Duitschland's bondgenoot was, maar dat Schlieffen dien bondgenoot dadelijk bijna geheel op eigen wieken liet drijven en hem aan zijn lot overliet. Generaal Ludendorff schrijft, in zijn evengenoemd laatste werk,dat het in de voorbereiding voor den oorlogstoestand een fout geweest is, dat er geenigemeenschappelijk operatieplan bestond. „Der deutsche, Gfmeralstab fürchtete, dasz in Wiendas Geheimnis nicht gewahrt bliebe". Het bondgenoodschap met Oostenrijk-Hongarije bleef geheel van politieken aard; terwtfl de Entente een beslist militair karakter had. Men denke b.v., zegt Ludendorff, aan de Fransche milliarden, die naar Rusland gingen voor den aanleg van een strategisch spoorwegnet. In latere periodes van den oorlog heeft Duitschland wel is waar den bondgenoot meer afdoende hulp verleend. Maar in den aanvang, toen het er vooral op aan kwam tegen Rusland kracht te ontwikkelen, was er geen samenwerking van beteekenis» Alleen het korps von Woyrsch, bestaande uit 2 landweerdivisito en 2 Ersatïr&rigades, zou, op aandrang van Oostenrijk, op den linker vleugel van diens leger uit Opper-Silezië en Posen in Rusland binnendringen en de impulsie geven tot voorwaarts gaan. Er was dus geen algemeen, gemeenschappelijk operatiepbm, zooals Moltke I bedoeld bad en van concentrische aanvallen op de Russische legers kon geen spfiakfc^^DuÖSchland bepaalde lach voorioopig in hoofdzaak tot de verdediging van Oost-Pruisen. Oostenrijk-Hongarije moest maar zien, met den steun van een Duitsch landweerkorps, de overmachtige Russische legers te weerstaan. Eerst toen de nadeelen zich voor Duitsch&nd duidelijk hadden geteekend, toen Hindenburg en Ludendorff den toestand in Oost-Pruisen met energieke hand hadden weten te redden, vond Dmtschland aanleiding om meer rechtstreeks met zijn bondgenoot samen te werken. Maar het Westfront bleef ook toen nog voortdurend de hoofdrol spelen en Duitschland's beste krachten binden. Een oordeelkundige uitvoering van Helmuth von Moltke's plan had tot snellere en waarschijnlijk betere uitkomsten op het Oostfront kunnen leiden. En als de Russische legers ook in dat geval de nederlaag hadden geleden, is het toch te betwijfelen of het dan wel gekomen zou zijntot de revolutie met haar afschuwelijke gevolgen; of het Russische volk dan nog op dit oogenblik gebukt zou gaan onder de verfoeilijke heerschappij Van het bolsjewisme, dat ook buiten Rusland rondwaart als een dreigend Sp|chlieffen zag in Frankrijk den gevaarlijksten vijand voor Duitschland. Waarom? In getalsterkte en militair gehalte waren de Russische légers toch zeker niet van mindere beteekems dan de Fransche. Hij heeft daarmede een v««erfelijke vergissing begaan. Zie Lons werk: „Roemenië in den Wereldoorlog. Augustus 1916 — Januari 1917. Een krijgsgeschiedkundige studie , (bldz. 235.cn bijlage X); A. W. Bruna & Zoon's Uitgevers Mij. Utrecht 1918. Bij uitvoering van Moltke's veldtochtsplan Zou voor Engeland de aanleiding ontbroken hebben— die het in 1914 kon beweren te vinden in de schending van België's neutraliteit — om zichysrstond aan Frankrijk's zijde in den oorlog te mengen en om op elk gebied zijn ganscheyveerkracht in te spannen, ja op te zweepen, om Dmtschland ten val te brengen. Ongetwijfeld was Engeland reeds sedert geruimen tijd naijverig op Duitschland en zijn bloei, en zag het met leede oogeofhoe dit land zich in internationale belangen op den voorgrond stelde, terwijl de uitbreiding der Duitsche oorlogsvloot ajjliist en vooral voor EngeJand> een bedreiging vormde,die vroeg of laat tot een conflict moest leiden. De vrij algemeen gekoesterde opvatting, dat wijlojkKoning Eduard VII de Europeesche machten morendeels tegen Duitschland heeft weten in te nemen, en met welberaden overleg het „EinkreisenJkiVlHt da* land bewerkt heeft, heeft alle kans van juist te zijn. Maar Engeland wil altijdgaarne den schijn redden, het „kijkt liefst de kat uit den boom." Het zou daarom, indien België's neutraliteit ongerept gebleven was, wellicht voorshands niet aan den oorlog deelgenomen hebben, maar hebben afgewacht hoe de zaken zouden loopen. Op den duur, indien het Duitschland voor den wind ging, nad het altijd gemakkelijk een reden of een voorwendsel kunnen vinden, om zich aan de zijd* van Duitschland's vijanden te scharen. Doch dan had dit land toch, al was het ook sléchts tijdelijk geweest» het voordeel gehad, dat zoowel de Belgisch», als de Engelsche strijdkrachten niet dadelijk tot zun tegenstanders behoord hadden; dat de If* hongering van het Duitsche volk leidende blokkade en de geheele économische oorlog onder Engelands leiding, minstens genomen uitgesteld waren geworden. En het is de vraag of nog niet veel andere feiten, die voor Europa rampen hebben doen ontstaan, zouden zijn vermeden of uitgebleven. Zoo is het o.m. te betwijfelen, of Duitschland aanleiding en vrijheid gevonden zou hebben, om — als een uiterst, wanhopig middel van verweer — te besluiten tot den „rücksichtslosen" duikbootoorlog; die mislukt is en er toe bijgedragen heeft, dat Duitschland door zijn vijanden als een natie van barbaren gestempeld is. Eveneens is het de vraag of de Vereenigde Staten van Noord-Amérika alsdan, onder Wilson's invloed, te bewegen geweest zouden zijn zich in den Europeeschen oorlog te storten en hün legers over den oceaan te zenden om Duitschland te gaan bevecby ten. En juist die legers hebben ten slotte den doorslag gegeven in de overweldiging van Duitschland; zij zijn de directe oorzaak geweest van Duitschland's definitieve nederlaag — zoowel als van het uitbreken der revolutie en van de nog steeds niet tot oplossing gebrachte hopelooze verwarring in dit landi Het Duitsche volk dient de waarheid omtrent de oorzaken van zijn ongeluk vierkant in de oogen te Zien. En de hoogst bekwame Duitsche militaire deskundigen moeten stellig weten, dat de allereerste, de voornaamste van die oorzaken, gelegen is in het Schlieffen'sche operatieplan. Al was het feilloos uitgevoerd, al hl*;?IWitschland er een ^ glansrijke overwinning mede behaald, dan nog had^n- ^**dtijk de Duitsche natie de oogen moeten neerslaan, omdat het een zegepraal zou hebben geoogst langs den weg van onrecht en misdaad op internationaal gebietÊ Waarom wordt dit met uitgespnaken ? Valt hier te denken aan het bekende spreekwoord: „on ne parle pas de corde dans la maison d'un pendu ?" Zoo ja, dan nemen wij vrijwillig de taak op ons om ^em^ant terrible" te zijn; Ebwij hebben daarmede geen andere bedoeling dan om, voor het Duitsche volk, welks goede eigenschappen wij hoogelijk waardeeren, „de vriend te zijn, die het zijn feilen toont." Een andere quaestie, die in de Duitsche literatuur over den wereldoorlog niet besproken wordt, gis deze: of het operatieplan Schlieffen-Moltke II niet a priori tot mislukking gedoemd was. Men zoekt de oorzaak van de geleden nederlaag daarbij in het systeem van den aanval op Frankrijk; n.1. in het daarbij op den voorgrond staande streven, om dien vijand — om zoo te zeggen, in minder dan geen tijd — tegen den grond te slaan. In dit verband wijdt men dan diepgaande beschouwingen aan het vraagstuk of in de strategie het beginsel van,*vernietiging", dan wel dat van „afmatting" der tegenpartij de voorkeur verdient. De bekende Duitsche hoogleeraar Dr. Hans Delbrück stelde deze vraag aan de orde in zijn opstel: „Falkenhayn und Ludendorff", in de Preuszische Jahrbücher van Mei 1920. Hij wees er op hoe de groote veldheeren, die zich in de krijgsgeschiedenis een beroemden naam verworven hebben, in dit vraagstuk een bepaalde richting huldigden. Frederik de Groote, b.v. was een voor* stander van de „afmattings-strategie". En deze theorie had z.i. ook in 1914 tegenover Frankrijk toepassing moeten vinden. Alzoo op het Westfront geen aanvallen „a ou trance", omdat deze, bij de overmacht der vijanden, toch niet tot het doel konden leiden. Maar een vastberaden standhouden tegen hun streven, hen door veelvuldige partieele slagen afmatten en murw maken en zich voordurend bereid toonen tot vrede en onderhandeling. Wij wijzen er hierbij op, dat deze theorie volkomen gepast zou hebben bij de uitvoering van het operatieplan van Moltke I voor het Westfront. De zienswijze van Prof. Dr. Del- brück, dat de „afmatlings-strategie" in dat geval aldaar op haar plaats geweest zou zijn, is o.i. juüt. Voor een aanval op het Engelsche i,l|eimatsfrdli£rj door den hoogleeraar aanbevolen — en waarvan de uitkomst zeker twijfelachtig geweest zou zijn — had dan, zooals wij* hiervoren ontwikkelden, geen aanleiding bestaan. Maar overigens en in het algemeen, staan wij aan de zijde van schrijvers als de generaal Dr. von Kuhl, in 1914 chef van den generalen staf van het ie Leger en als de luitenant-kolonel Wolffgang Foerster, die in hun belangrijke en degelijke geschriften de meening huldigen, dat de veldheer vrijheid moet bezitten om, onafhankelijk van theorieën en systemen, den weg te bewandelen, die hem dé beste voorkomt om het doel te bereiken. De veldheerskunst moet zich met wringen in het keurslijf van strategische theorieën over vernietiging of afmatting, over binnen en buitenliniën, omvatting, omtrekking, doorbreking van 's vijands opstellingen, of wat dies meer zij. Voor elk bijzonder geval moet het meest doelmatige gezocht en toegepast worden. De groott^Moltke sprak dit uit in de woorden: „die Strategie ist ein System der Aushilfen;" waarvan Schlieffen zeide: „het schijnt een steen, dien men den hongerenden toereikt in plaats van brood of een orakelspreuk, die meer verwanÉignjKieht, dan opheldering brengt. Het schijnt niets te zijn en het is alles." En geestig voegt Schlieffen er de juiste verklaring bij: „Moltke's systeem bestondiüerin, dat hij geen systeem had". De legerleiding moet er naar streven te zorgen dattó op detFjuisten tijd en op de juiste plaats Zooveel kracht kan ontwikkelen, dat zij den tegenstander haar wil kan opleggen, althans voorkomen of beletten kan, dat deze haar voor zijn wil doet bukken. In dit opzicht is, volgens Moltke, de hoogste uiting der veldheerskunst om de afzonderlijke, nog van elkaar gescheiden legers of afdeelingen voor een zelfde doel op het slagveld te vereenigen. In dit opzicht toonden de Duitsche strategen zich in den wereldoorlog tal van malen de meerderen van hun vijanden. Het is daarom te meer te betreuren, dat zij zich op het Westfront niet gehouden hebben aan Moltke's plan, doch zich met de gebrekkige uitvoering van het afkeurenswaardige Schlieffensche plan in den afgrond hebben gestort. Er wordt beweerd, dat de groote Helmuth von Moltke indertijd eveneens het plan heeft geopperd, om door België tegen Frankrijk op te rukken. Maar dat is beslist onjuist. Zoowel vóór als na 1870—71 heeft de Duitsche legerleiding natuurlijk overwogen, wat haar te doen stond, indien Frankrijk aan Duitschland den oorlog zou verklaren. Daarbij moest, uit den aard der zaak, ook onder de oogen worden gezien, welke gedragslijn 1 Duitschland zou volgen, indien de Fransche legers door België naar den Rijn zouden oprukken, hetzij met goedvinden van België, als bondgenoot, hetzij met schending van de Belgische neutraliteit. In zoodanig geval zou Duitschland, zooals van zelf spreekt, zijn legers aan zijn vijanden over Belgisch grondgebied hebben tegemoet gezonden. Maar een opzettelijke, van Duitschland uitgaande, schending der Belgische onzijdigheid, zonder bepaalde provocatie of aanleiding, heeft Moltke I nimmer voorgestaan. Generaal Dr. von Kuhl schrijft terecht, na het aangeven van Moltke's tot in bijzonderheden uitgewerkt plan voor Duitschland's operatiën in een oorlog op twee fronten — in den zin van een strategisch offensief tegen Rusland, doch van een strategisch defensief tegen Frankrijk — „Von einer Umgehung durch Belgien war damals noch keine Rede". Ook Schlieffen heeft na Waldersee tijdelijk dit plan willen volgen. En dat hij daarna een heftig, onvoorwaardelijk aanhanger werd van het denkbeeld om den aanval tegen Frankrijk over het Belgische grondgebied te leiden, is — naar beweerd wordt — toe te schrijven aan de meening, dat Frankrijk anders door België tegen Duitschland zou oprukken. Die opvatting stond ook op den voorgrond toen de denkbeelden van Schlieffen tot uitvoering kwamen., Dit verklaart althans generaal Erich Ludendorff, waar hij schrijft dat: „an dem Verhalten Belgiens und Frankreichs Zweifel nicht mehr bestand". En in het Duitsche ultimatum aan België, dat op 3 Augustus 1914, ten 7 uur non. werd uitgereikt, gaat de Duitsche regeering, bij het stellen van den eisch om vrijen doortocht over het Belgische territoir, eveneens uit van de onjuiste reden — dus eigenlijk van het voorwendsel — dat Frankrijk aanstalten maakte om door België tegen Duitschland op te rukken. Het mondelinge onderhoud tusschen den Duitschen gezant te Brussel in den nacht van 2 op 3 Augustus, gehouden met den secretaris-generaal van Buitenlandsche Zaken van der Eist, geeft eveneens iets dergelijks op als grond voor den Duitschen eisch. Die Duitsche beweringen zijn echter door niets bevestigd. Wij hebben er hoegenaamd geen bewijs voor gevonden. Welke geheime neigingen of zelfs voornemens er bij Frankrijk en België hebben bestaan, kan in het midden blijven; maar dat er van die zijde eenige feitelijke, openlijke aanleiding gegeven zou zijn voor de handeling van Duitschland, om de neutraliteit van België niet te eerbiedigen, moet stellig worden ontkend. De opzet van het Fransche operatieplan was, zooals nader zal blijken, in geenen deele ontworpen op den grondslag van een opmarsch door België; de troepencon- centratie op het Fransche Noordoostelijke front was daarvoor bepaald ondoeltreffend. De bewering van Ludendorff, dat een snelle beslissing van den oorlog tegett Frankrijk, te verkrijgen door den opmarsch door België, noodzakelijk was, omdat Duitschland zich anders niet tijdig zou kunnen verzetten tegen het indringen van de Russische legers tot in het hart des lands, gaat evenmin op. Want vooreerst heeft het 8e Duitsche Leger in Oost-Pruisen, na aanvankelijk tegenslagen, töén inderdaad aan de Russen voorloopig belet — door de overwinning bij Tannenberg, op 23—31 Augustus» alvorens nog de uit het Westen gezonden versterking van 2 legerkorpsen in het Oosten was aangekomen — om verder in Duitschland door te dringen. En ten andere is de zoo vurig begeerde snelle beslissing in het Westen door het volgen van Schlieffens operatieplan toch niet verkregen. Al die speculatieve beschouwingen en conclusiën kumién, naar onze stellige overtuiging, niet wettigen of goedmaken, dat dit plan toegepast is. Als een waarschuwend, afschrikwekkend voorbeeld van een offensieve operatie tegen Rusland, wordt menigmaal herinnerd aan den mislukten veldtocht van Napoleon I in 1812. Wij zien niet in, dat deze redeneering afdoende is voor de opvatting van hen, die meenen, dat Duitschland zich in 1914 aan dat voorbeeld moest spiegelen, en daarin een argument moest vinden om, met schending van de Belgische neutraliteit, tegen Frankrijk op te rukken. De omstandigheden waren sedert 1812 in verschillende opzichten geheel veranderd. Rusland beoogde in 1914 zélf een strategisch offensief. Het kon reeds daarom met met zijn legermassa's — die stoomwals — op het eigen territoir terugwijken. HÏt-was daarom zeer onwaarschijnüjk, dat de legers van Diatschland en Oostenrijk-Hongarije een luchtstoot zouden doen. Ook andere factoren, die op Napoleon's tegenslagen invloed hadden, waren gewijzigd. De technische en materieele hulpmiddelen voor de oorlogvoering waren sedert 1812 enorm verbeterd; al was het een bezwaar, dat de Russische spoorwegen in spoorwijdte van de Duitsche velschilden. In elk geval was de zekerheid der operatiën thans veel grooter dan in 1812. En ten slotte moest immers altijd, ook als de gehoopte beslissing tegen Frankrijk verkregen zou zijn, tegen Rusland offensief worden opgetreden. Met het uitstellen daarvan werd dus niets gewonnen. Maar middelerwijl zouden de Russen wellicht Oost-Pruisen, enz., gehfel of grootendeels verwoest kunnen hebben. Hoe wij de zaak ook overwegen, hoe lang wij er over nadenken, wij kunnen geen enkel steekhoudend argument ontdekken, dat kan strekken tot motiveering van den Duitschen aanval tegen Frankrijk over Belgisch gebied. Dat de schending der Belgische neutraliteit door een groot man als generaal Ludendorff wordt 0*7 schouwd als een zaak van weinig belang, blijkt duidelijk uit zijn verweerschrift over de door hem geconstateerde vervalsching eener memorie van zijn hand. Hij zegt daarin n.1., na te hebben uiteengezet dat en waarom Duitschland alleen door een offensief tegen Frankrijk de te vorderen snelle beslissing van den oorlog kon verkrijgen: „Um aber gegen Frankreich offensiv zu werden, wird es nötig sein,djebelgische Neutralisten verletzen"; en ,,Nur bei einem Vorgehen-, belgisches Gebiet kann man hoffen, das französische Heer in freiem Felde angreifen und schlagen zu können". Het is dus voor Ludendorff dood eenvoudig een Zaak van „mir Nichts, dir Nichts." Van een reden, een aanleiding om zoo'n neutraliteit te schenden, om het internationaal en het volkenrecht te verkrachten, is bij hem geen sprake. Alleen het militaire eigenbelang van Duitschland. In een noot voegt hij aan het vorenstaande o. a. nog toe, dat men in den generalen staf over die neutïaliteitsschending altijd sprak in het verband, dat de Duitschers niet wilden afwachten tot de regelingen van België met de Entente, ingeval van een opgedrongenfoorlog, openbaar zouden worden. Er is'dus geen quaestie van, dat de schending zou moeten berusten en in 1914 berust zou hebben, op aanstalten van Frankrijk om Duitschland over Belgisch grondgebied aan te vallen. Daarin ligt alzoo feitelijk de erkentenis opgesloten, dat er in 1914 voor een bedreiging in dien zin geen gevaar bestond en dat de desbetreffende diplomatieke uitingen op 2—3 Augustus van dat jaar van allen grond ontbloot waren. De aansprakelijkheid voor de schending van België's onzijdigheid rust dan ook geheel en uitsluitend op de toenmalige Duitsche regeering en op de legerautoriteiten, die destijds geadviseerd hebben tot het aanvaarden en doen uitvoeren van het afkeurenswaardige operatieplan van Schlieffen. De mislukking van dat plan is dan ook eigenlijk te beschouwen als een rechtvaardige, welverdiende straf voor de boosheid van den opzet. Het spreekt van zelf, dat wij met deze uitingen over het gevolgde Duitsche operatieplan niet bedoelen een blaam te werpen op den naam van den ontwerper, die in 1914 sedert lang overleden was. Het is nog de vraag of Schlieffen, indien hij in leven en in functie geweest was, zou hebben Ver* langd en aangeraden dat plan toe te passen. Er bestaat grond om daaraan te twijfelen. Eerst onlangs werd door een Duitsch opperoffi- cier, generaal Baumgarten-Crusius gepubliceerd, dat Schlieffen nog een tweede operatieplan ontworpen had en wel voor het geval dat Frankrijk voorloopig niet zou meedoen in een oorlog van de Centrale machten tegen Rusland. Alsdan zou de helft van het Duitsche veldleger met de Oostenrijksch-Hongaarsche krijgsmacht in het Oosten aanvallend optreden; terwijl de andere helft van het Duitsche veldleger, gereed om op te rukken, in het eigen land zou achterblijven. Indien de Franschen dan later toch in den oorlog ingrepen, moest dit halve leger verrassend tegen hun linker flank ageeren. De schrijver merkt terecht op, dat over dit tweede plan van Schlieffen niet gesproken wordt door de personen, die in 1914 de leiding der zaken in handen hadden. En hij laat er op volgen: „Und doch kam er am 31 Juli 1914 im Frage. Jedenfalls hatte er uns den Vorwurf des Friedensbruchs und der Neutralitatsverletzung erspart". Het is zeker diep te betreuren voor Duitschland en voor de geheele wereld, dat aan dit tweede plan "•flttfcSchlieffen in 1914 geen aandacht geschonken is. Blijkbaar heeft de Duitsche regeering, gesteund door den generalen Staf, de uitvoering er van niet gewild. Overigens komt het ons voor, dat dit plan een uiting is van een hinken op twee gedachten, en wij blijven daarom van oordeel, dat de voorkeur moest worden gegeven aan het oorspronkelijke plan van den grooten veldheer en strateeg 'JÏtlmuth von Moltke, zooals dat hiervörètt ontwikkeld is. Dat dit laatstbedoelde plan — zooals beweerd wordt — in 1914 moest afstuiten op de grootesterkte der moderne legers op dén omvang hunner eischen aan munitie, verplegingsbehoeften, enz., erken- De Wereldoorlog 6 nen wij niet als een afdoend bezwaar. Duitschland en Oostenrijk-Hongarije wisten sedert lang, dat een oorlog tegen Rusland niet te vermijden was. Ze konden dus tijdig te voren maatregelen ontwerpen en voorbereiden om de verwezenlijking hunner operatiën te verzekeren. Dat het plan van Moltke I voor Duitschland in 1914 tengevolge kon hebben, dat Frankrijk, Engeland en België het dan in den rug zouden aanvallen, den Rijn, het Roergebied, enz., zouden bedreigen zooals men zegt, is mogelijk; evenzeer als dat een aanvallende operatie tegen Rusland zou zijn misgeloopen. Maar daarmede is niet uitgemaakt, dat de moreele en materieel e gevolgen van den oorlog, in het bijzonder voor het Duitsche volk, in dat geval even ongunstig, even ellendig zouden zijn, als ze nu al sedert jaren zijn en nog lang zullen blijven. Indien de vijandelijke legers Duitschland zouden ZQQ binnengedrongen, zouden ze er wellicht even erg huis gehouden hebben, als Duitschland nu in België en in Frankrijk gedaan heeft. Daarvoor zou zeker gevaar bestaan hebben. Duitschland had er den net gevolg in te zien van zijn politiek en zijn internationaal optreden. En het had dan de gevolgen te dragen, zooals België en Frankrijk thans ondervinden, wat Duitschland door zijn inval en zijn handelingen gedaan heeft. Wie kaatst — zegge: oorlog voert — moet den bal — zegge: de nadeelen — verwachten. Maar wat daarvan zij, voor ieder weldenkend mensch staat het in zedelijk en staatkundig opzicht vast als een stellige waarheid, een onaantastbaar beginsel, dat Duitschland niet mocht doen, wat het deed en zooals het deed. . „Ook in de politiek en het internationaal verkeer der volkeren behooren eer en plicht, rechten mora- liteit, als hoogstaande motieven te gelden, die alle handelingen beheerschen. Dat zulks tot dusver menigmaal met geschiedde, ook nietMoor hen die thans den steen werpen op Duitschland — wij Zullen het niet betwisten. Maar wie historie schrijft, moet ronduit, zonder omwegen; zonder aanzien der personen, die» eisch handhaven en aandringen op het naleven daarvan. Alleen daardoor kan worden bewerkt, dat er in de toekomst méér en beter op worde gelet en de naleving ervan behartigd worde. Zoodoende moge het besef pntwaken en toepassing vinden, dat ook de regeeringen, zoowel als de leiders der krijgsmachten, in het levensbelang der volken, wier lot zij in handen hebben, de ridderlijkheid behooren te betrachten, die ielk beschaafd, ontwikkeld, eerlijk en rechtschapen mensch»? in groote en in kleine zaken tegenover zijn medeburgers in acht neemt en moet nemen. Ook de volken en hun bestuurders behooren te leer en de gedragslijn te volgen, aangewezen in het devies: ,fFais cè que dois, advienne que pourra l" DERDE HOOFDSTUK i. DE FRANSCHE STRIJDMACHT E door Frankrijk voor den oorlog tegen Duitschland bestemde strijdkrachten waren aanvankelijk ingedeeld in 5 Legers, een zelfstandig cavalerie-korps en eenige afzonderlijke divisiën. Het algemeene opperbevel berustte m handen van den generaal (later veldmaarschalk) Joffre. De samenstelling der Fransche legers blijkt uit de Bijlage HL waarin ook de namen der legercommandanten vermeld zijn. De troepen werden, na gemobiliseerd en op voet van oorlog gebracht te .«qn, geconcentreerd aan de Noordoostelijke grens van Frankrijk, overeenkomstig het zoogenaamde „Plan dix-sept." Volgens dit plan werden op het front tusschen Belfort en Hirson, in eerste linie 4 legers gevormd, te zamen .sterk: 18 legerkorpsen en 8 reservedivisie n. Daarachter kwam in tweede linie, in destreek St.Dizier—Bar-le-Duc, een leger van 3 korpsen. De noodige troepen tot dekking der mobilisatie en concentratie waren, volgens de daarvoor vastgestelde regeling, tijdig in de grensstrook aanwezig. Na afloop der concentratie waren de mobiele troepen te velde gevormd tot vijf hoofddeelen n.1.: 1. een detachement, bestaande uit de eerste groep reserve-divisiën, op den uitersten rechter vleugel; 2. de rechter vleugel, bestaande uit het ie en het 2e Leger; 3. de linker vleugel, gevormd door het 3e en het 5e Leger; 4. een detachement, bestaande uit de vierde groep reserve-divisiën, op den uitersten linker vleugel; 5. een reserve, gevormd door het 4e Leger. Deze troepen waren bestemd voor operatiën in twee hoofd-richtingen; de eene — rechts — tusschen den Rijn en de Moezel, ten Noorden van Toul; de andere — links — ten Noorden van de lijn Verdutt-Metz. Tusschen deze twee richtingen Zou het reserve-leger op de „Hauts de Meuse" en in Woeuvre de verbinding vormen en de eenheid in het front verzekeren. Het trekt de aandacht, dat in het concentratieplan geen plaats is ingeruimd aan de troepen van het Britsche leger. Dit is echter slechts schijnbaar het geval. Immers de opperbevelhebber Joffre schrijft daaromtrent in het door hem uitgegeven werk: dat de militaire overeenkomsten tusschen Frankrijk en Engeland het karakter droegen van. te zijn zoowel geheim, als voorwaardelijk;*' zoodat er in een stuk als het concentratie-plan niet oven kon worden gesproken. Maar datedat zelfs hooggeplaatste Fransche legerautoriteiten van oordeel waren, dat een sterk Fransch offensief ten Zuiden van de Luxemburgsche grens geen kans op goeden uitslag aanbood. Meer Noordelijk hadden deFran-, schen niet in Duitschland kunnen doordringen, zonderrhunnerzijds de neutraliteit van Luxemburg en België te schenden, of wel meer Zkudwaarts niet anders dan over Zwitsersch grondgebied. Zoo wordt dus, als 't ware, door hooggeplaatste Fransche strategen, recht gedaan aan het Duitsche operatieplan van Moltke I, en diens oordeel bevestigd dat de Duitsche legers zich tegen Frankrijk voorshands defensief, konden gedragen. Daarmede is ook de veroordeeïng gestaafd van Schheffen's operatiepüan en is de ojijuistheid der Duitsche bewering,; dat „noodzaak de schending der onzijdigheid yan Luxemburg en België gebood", als 't ware op onwederlegbare wijze aangetoond. Wij achten dan ook onze conclusiën, daaromtrent niervaren neergeschreven, meer dan ooit gemotiveerd. In verhand met het operatieplan van Joffre moeten wij er op wijzen, dat, gelet op de onzekerheid waarin men verkeerde aangaande den opmarsch der Duitsche legers, aan Fransche zijde stellig een onvoorzichtigheid gelegen was in de officieel voorgenomen opstelling der legers aan het Noordoostelijk front en het aankondigen van een vastbesloten „offensief". Wanneer Duitschland zijn poging tot overvleugeling van de Fransche opstelling verder ten Westen van de Maas uitstrekte dan het rayon, waarop het plan van Joffre subsidiair rekende, moesten zeer snel verschuivingen en verplaatsingen van sterke troepenmassa's worden uitgevoerd, om de kans te ontgaan dat de vijand, zonder tegenstand te ontmoeten, verder landwaarts in zou trekken. Dat een „offensief" beoogd werd, moge juist zijn; maar, zooals Lanrezac terecht schrijft, er was niets van bekend of bepaald waarheen het moest leiden, welk doel het moest hebben. Er was geen „idéé directrice" aan het operatieplan gegeven. Feitelijk kon er alleen sprake van zijn de Duitsche troepen, waar en wanneer men ze zou ontmoeten, met een tactisch offensief te lijf te gaan. Een strategische offensieve combinatie, een karakteristieke aanvallende manoeuvre — zooals het Duitsche plan van Schlieffen onmiskenbaar en in zéér krachtigen zin, wèl had — ontbrak in het Fransche operatieplan geheel. De taak van het 5e Leger was bovendien nog onzeker en ze kon en moest — gewijzigd worden, naarmate van de handelingen der Duitschers. Men bleef dus bij de operatiën, ook voor het 3e en het 4e Leger, afhankelijk van de Duitsche onder- nemingen. En het is daarom minder juist te zeggen, dat het plan van Joffre, in strategischen zin, een .«offensief plan" was. Het was, zooals Lanrezac het wederom zeer juist zegt, met meer dan een plan om het Duitsche offensieve operatieplan te beantwoorden met een tegen-offensief. Maar dan schijnt ook de officieel voorgenomen opstelling der Fransche legers onderhevig aan Zeer gewichtige bedenkingen. Niet alleen generaal Lanrezac, maar ook generaal Legros wijst er op, dat het meer doeltreffend geweest ware, op den rechter vleugel, voor een beperkt aantal troepen , een offensief in Lotharingen en den Elzas voor te schrijven, en voorts een zeer groot gedeelte der mobiele macht op enkele goed gekozen en bijzonder geschikte punten tegenover de Belgische grens bijeen te houden, gereed om zich op de Duitsche legers te werpen, wanneer die de grens zouden naderen of overschrijden. Daarbij had > natuurlijk ook op de Engelsche hulptroepen gerekend kunnen worden. Daarom wordt het ook een fout geacht, van de Fransche regeeringen, dat de gelegenheid om tegen het doordringen des vijands, vooral in NoordFrankrijk, steun te vinden in de kracht Van duurzame versterkingen zoo goed als geheel ongebruikt gelaten werd. i De vesting Rijssel was sedert langen tijd verwaarloosd en op het punt van gedeclasseerd te worden. Maubeuge was — volgens Legros — „archaïque, insuffisamment armée, en voie de réfection, incapable d'une longue résistance." Lanrezac voegt daarbij, dat Maubeuge door de Duitschers gemakkelijk vermeden kon worden en aan het voortrukken der aanvallers geen ernstige beletselen in den weg zou leggen. Givet was als vesting zonder eenige andere waarde, dan om misschien strooptochten van vijandelijke cavalerie op te houden. Ditzelfde geldt voor de forten van Hirson en des Ayelles. Al die versterkingen dateerden uit den tijd vóór de invoering' der moderne springmiddelen en waren bewapend met vuurmonden van meer dan veertig jaar geleden. Ook de kranige generaal Galliéni — die op 24 April 1914, wegens het bereiken van de grens van leeftijd, had moeten aftreden als commandant van het 5e Leger en toen opgevolgd was door vorengenoemden generaal Lanrezac — wijst er op, in zijn nagelaten en door zijn kinderen uitgegeven „Mémoires", dat zijn onderzoekingen en studiën hem tot de overtuiging geleid hadden, dat het offensief der Duitschers door België zich veel verder naar het Westen zou uitstrekken, dan in het Fransche operatieplan subsidiair werd aangenomen. Longuyon. Sedan en Hirson konden ei. het eerste objectief der Duitsche operatiën vormen. Het 5e Leger was onvoldoende sterk en ook niet juist geplaatst om daaraan weerstand te kunnen bieden. Hij had daarop in officieele rapporten gewezen en ook de noodzakelijkheid betoogd, om Maubeuge te versterken tot een krachtig bruggenhoofd in eerste Knie» op de Sambre. H^ketreurt dat aan zijn adviezen, vooral aangaande wijzigingenjhi het concentratieplan, geenerlei gevolg gegeven is. De noodlottige uitkomsten van die nalatigheid zullen nader blijken. Denzoen Augustus 1914 werd Galliéni in actieven dienst hersteld en benoemd tot „gouverneur militaire" van Parijs. De hoogst energieke en bekwa•elwijze, waarop bjjidie functien vervuld heeft «• en waaraan Frankrijk naar onze meening, in hoofdzaak zijn redding en ten slotte zijn overwinnng te danken heeft — zal nader worden besproken. Voorshands bepalen wij ons er toe — in verband met hetgeen wij hiervoren aanteekenden omtrent den toestand van een aantal Fransche vestingwerken — op te merken, dat ook Parijs, de wereldstad, de zetel van het gouvernement, het militaire reduit der landsverdediging, zich door de nalatigheid der Fransche regeeringen in een toestand van onverantwoordelijke krachteloosheid bevond. Parijs, gelegen op acht marschdagen van een open grens, was — zegt generaal Legros — „ni défendu, ai défendable." ïh Galliéni, geroepen de verdediging van Parijs te organiseeren, verzuimde geen tijd om te trachten het ontbrekende nog, zooveel mogelijk, te herstelten. Zijn flink, eerlijk en doortastend karakter bracht mede, dat hij niets hoegenaamd onder stoelen of banken stak ten opzichte van de toestanden, die hij bij zijn optreden vond. Evenmin liet hij iets onbeproefd om nog te voorzien in alles wat er vereischt werd. Aan de regeering en aan den opperbevelhebber richtte hij, als 't ware dagelijks, dringende;rapporten en aanvragen om troepen, materieel, ïegerbehoeften van allerlei aard. En uit die rapporten Hukt afdoende, dat het met Parijs, op het einde van Augustus en in het begin van September 1914, heel treurig gesteld was. Onvoldoende en minderwaardige bezettingstroepen, middelmatige en zeer blootgestelde vestingwerken, verouderd artilleriematerieel — de Fransche vuurmonden hadden trefkans voor niet meer dan 8 kilometer, de Duitsche droegen tot 14 kilometer — gebrek aan geschut en munitie, aan parken, voertuigen, gevechtsen korps trein en, ambulances, kleeding, enz., ziedaar de redenen waarop Galliéni zijn oordeel grondde, dat het beslist onmogelijk was Parijs langen tijd en met goed gevolg te verdedigen. Hij deelde dat alles onomwonden en ruiterlijk aan de boven hem gestelde machten mede. Wij vermelden dit hier om, zonder vooruit te loopen op de krijgsgebeurtenissen, den lezer tot juist inzicht te brengen nopens de later voorgevallen feiten, die anders wellicht niet ten volle verklaarbaar zouden zijn. Ons oordeel omtrent het Fransche operatie- en concentratieplan samenvattende, achten wij de navolgende conclusiën gemotiveerd. Het officieele, in Plan XVII nedergelegde, voornemen van Joffre berustte op niet in allen deele juiste waaideering van de in het spel zijttdetfetp toren. Het beloofde méér dan het geven kon, en het had geen duidelijk omschreven en afgebakend doel. Het voorgespiegelde strategische offensief moest neef komen op een feitelijk defensief. Het offerde te veel aan de- wit ato>m»n u*m~,~u~~j~ —— 1 iwgwMHw UIMOUKUUC opvatting, dat het minderwaardig zou zijn een defen¬ sieve houding aan te neme». De geest van den tijd ~™ ™« acuauicisen ais ae „waan van den dag — verwacht in militaire handelmgekf j$öo met uitsluitend, dan toch bij voorkeük heil van een „krachtig offensief optreden".' Hèt Had den schijn dat Frankrijke juist en vooral tegenover Duitschland, zi<£h er voor schaamde een verdedigende gedragslijn te velgen. En vooral moest er een krachtige, stoute poging worden aangewend, om de sedert 1870—71 verloren gewesten Elzas en Lotharingen te herwinnen. Dat was inderdaad een strategistf* — maar ook een politiek — doel van Joffre's plan. De „om b#!«r)d!iBgitre6rende, onder vreemd juk gebukt gaande broederstam die gewesten, moeöten onverwijld terugkeenafr&i de armen, en zich kennen nedervleien aan het moederhart, van de naar hen smachtende «l^lensche ntrtie. JBèn bescheiden poging in dien zin zou waarschijnlijk" niet misplaatst geweest Zijn. Maar het ging te ver daarvoor ongeveer de helft van de mobiele macht te bestemmen. En daarin is misschien ook de verklaring te zoeken voor het feit, dat de ontwerper van het operatieplan, ongeacht herhaalde vertoogen van bekwame generaals, hardnekkig bleef vasthouden aan de meerendetls naar het Oosten front makende legerconcentratie, doch de openliggende Noordelijke gedeelten van de grens zeer veronachtzaamde. Dit bezwaar klemt te meer, omdat de duurzame versterkingen van de Belgische grens, tot zelfs die van Parijs, zich in volstrekt onvoldoenden toestand bevonden; terwiHcdaarvan, bij een peer tegenover de Belgische grens gerichte troepenconcentratie, die openlijk een afwachtende houding ten opzichte van de Duitsche operatiën zou hebben aangenomen, grooten steun voor de Fransche veldlegers had kunnen worden verkregen, indien zij ingericht, bewapend en uitgerust: geweest waren overeenkomstig de eischen van den tijd. In dit verband wijzen wij er ook nog op dat er, zooals generaal Legros herinnert, een vernuftig uitgedacht plan van den grooten Vauban bestaat» om net Noorden van Frankrijk, tusschen Maubeuge en de Zee, door het stellen van inundatiën ontoegankelijk te maken. Vooral tusschen Maubeuge en Rijssel was het terrein gemakkelijk te inundeeren; beter dan tusschen Rijssel en de zee. Maar in een urgent geval kon men toch, door zeewater binnen te laten, in twee maal 24 uur alles onder water zetten. Het plan was na 1875 door den „Conseil de defénse" behouden en.jin 19*4 waren de sluizen, beschermd door de vestingen Condé, Le Quesnoy en^ Duinkerken „en parfait état de fonctionnement." Het is vreemd — en zelfs onbegrijpelijk indien men denkt aan het verbazend groote weerstandsvermogen dat de Belgische inundatiën langs de Ijzer later getoond hebben aan de Duitsche aanvallen te kunnen bieden — dat dit verdedigingsmiddel door. de Fransche regeering en den generaUissimus ongebruikt gelaten is. Het zou toch een hoogst welkom middel geweest zijn om op het front ten westen van Maubeuge met een gering aantal troepen te kunnen volstaan, en om daardoor aan de operatiën van het 5e, het 4e en het 3e Fransche Leger meer kracht bij te zetten. Zoodoende had dan van die legers een meer doortastend offensief kunnen worden verwacht tegen den linker vleugel der Duitschers, die alsdan inde zich ten Westen van Maubeuge uitbreidende omvattende beweging, door de inundatie gestuit zou zijn. Het is meer dan waarschijnlijk, dat de loop van den oorlog in dat geval een gansch andere wending zou hebben gekregen. VIERDE HOOFDSTUK j HET ENGELSCHE EXPEDITIE-LEGER E mobiele troepen, door Engeland bestemd om huk) te gaan verkenen aan België en om — gemeenschappelijk met Frankrijk — Duitschland te gaan beoorlogen, bestonden in beginsel uit 3 legerKorpsen en ii cavaleriedivisie. Daarvan waren echter aanvankelijk slechts 2 legerkorpsen, benevens de cavalerie-divisie, ter uitzending beschikbaar. Het 3e korps zou later volgen. De troepen stonden onder het opperbevel van den veldmaarschalk Sir John French. Het ie Legerkorps werd aangevoerd door den luitenant-generaal Sir Douglas Haig (later opperbevelhebber); het 2e Legerkorps door den luitenant-generaal Sir Horace Smith Dorrien. Elk legerkorps bestond uit 2 divisiën, elke divisie uit 3 brigades. Een brigade telde 4 bataljons, soms zelfstandig, soms twee aan twee vereenigd in regimentsverband. Een bataljon bestond, sedert 1913, uit 4 compagnieën, elk van 250 man. De manschappen waren vrijwilligers; meest oudgedienden uit de Engelsche koloniën, flinke, krachtige soldaten, uitnemend geoefend in de détails van den dienst. Voor tactisch gebruik, op Europeesche gevechtsvelden waren de Engelsche troepen, in den aanvang van den wereldoorlog, nog niet voldoende bruikbaar. Ook de officieren misten oefening in de leiding van troepenafdeelingen in hooger verband. Bij de compagnieën waren naar verhouding zeer veel officieren ingedeeld. Elke divisie beschikte over: i escadron cavalerie (huzaren); 9 batterijen veld-artillerie; 3 houwitser-batterijen en i zware batterij. Dit materieel was van middelmatig gehalte en te zwaar om gemakkelijk beweegbaar te zijn. De uitrusting met munitie was onvoldoende. De Cavalerie-divisie stond onder het bevel van den generaal-majoor ABenby. Zij telde 5 brigades; elke brigade had 3 eskadrons. Bij deze divisie waren 5 rijdende batterijen ingedeeld. De sterkte van het Engelsche hulpleger bedroeg aanvankelijk totaal 70 a 80.000 man. Ze werd later opgevoerd toefcngeveer 130.000 man. Wij moeten er in 't bijzonder de aandacht op vestigen, dat het Engelsche expeditie-leger een zelfstandig geheel vormde. De opperbevelhebber French stond niet onder het commando van den Fransehén generallissimus Joffre. Hij had dezen dus niet te gehoorzamen of zijn bevelen te vragen. Zij hadden met elkaar in onderling overleg te overwegen en te beslissen welke operatiën of oorlogshandelingen de Engelsche troepen zouden ondernemen of uitvoeren. Het spreekt echter van zelf, dat de Engelsche veldmaarschalk daarbij het gemeenschappelijk doel en belang in het oog moest houden, en — waar mogelijk — inschikkelijkheid tegenover Joffre's wenschen en verlangens behoorde te betrachten. Deze uit een militair oogpunt eigenaardige verhouding was natuurlijk een tegemoetkoming aan Engeland's eigenliefde, die moeilijk kon dulden dat het nationale leger onder vreemd commando zou moeten ageeren. Zij was echter zeer stellig in strijd met het belang van de operatiën tegen den gemeen- schappelijken vijand, en er zijn dan ook ernstige bezwaren uit voortgevloeid. Te elfder ure, in de laatste periode van den oorlog, toen deze al meer dan 3 jaar geduurd had, is Engeland's trots voor de eischen eener rationeele, eenhoofdige bevelvoering gezwicht, en is de toenmalige commandant van het Engelsche hulpleger, veldmaarschalk Haig, direct onder de bevelen van den Franschen generalissimus gesteld. De vraag waarom het Engelsche expeditieleger niet ontscheept is, in plaats van in Fransche havens, in de meer nabij het oorlogsterrein liggende Belgische havens, als Ostende, Zeebrugge en vooral Antwerpen, is beantwoord in het Engelsche officieele Verslag omtrent den oorlog. Men wilde namelijk de troepen-niet in België doen landen, omdat daarbij het gevaar voor belemmering of stoornis door de Duitsche vloot niet vermeden kon worden. Zooals kapitein Ronduit terecht opmerkt in zijn tweede opstel over den Duitschen opmarsch door België, „van een preventief optreden van Engeland kon zoover Noordelijk op het West-Europeesche operatietooneei niet zooveel uitgaan." In een latere periode van den oorlog, in October 1914, zijn echter de troepen van de 7e Engelsche divisie en een cavalerie-divisie te Ostende en Zeebrugge ontscheept; het transport ter zee was toen evenwel beschermd door een mijnenveld. Antwerpen was van Engelsche zijde reeds in 1906 als haven voor de ontscheping afgekeurd, omdat het transport daarheen omvangrijker, meer tijdroovend en minder goed verzekerd zou zijn. Om de Schelde te kunnen opvaren, had men vooraf de neutraliteit van Nederland moeten schenden en het fort bij Vlissingen — als het gereed was — onschadelijk moeten maken. Reeds in 1906 en later in 1912 is door Engelsche en Belgische officieren onderhandeld over de eventueel door Engeland aan België te verkenen militaire hulp tegen Duitschland, met een leger van 100.000 man. De generaal Ducarne, chef van den generalen staf, rapporteerde ter zake van zijn onderhandelingen met den Engelschen militairen-attaché, luitenant-kolonel Barnardiston, den ioen April 1906 aan zijn minister van oorlog. Einde September 1906 vulde hij dat rapport aan naar aanleiding van een onderhoud met den Engelschen generaal Grearson. En generaal Jungbluth, in 1912 chef van den Belgischen generalen staf, onderhandelde er op 23 April 1912 op nieuw over met den Britschen militairen-attaché, luitenant-kolonel Bridges. De rapporten détkeide genoemde Belgische generaals zijn opgenomen in de Bijlagen IV A en B, hierachter. Zij zijn ontleend aan de door de Duitsche regeering uitgegeven „Aktenstücke zum Kriegsausbruch," en behooren tot de documenten, die de Duitschers gevonden hebben in de archieven van den Belgischen generalen: staf te Brussel. De rapporten zijn vetovat geweest in een omslag met het opschrift (in facsimile): „Conventions anglobelges." Het rapport van generaal Ducarne van 10 April 1906 en de aanvulling van „fin Septembre 1906," zijn gesteld in facsimile van het eigenhandige schrift van genoemden generaal, met alle doorhalingen, bijschrijvingen, enz., van de oorspronkelijke minute. De bedoelde rapporten waren ook als bijlagen toegevoegd aan het in 1916 verschenen geschrift van Dr. P. Molenbroek, over den oorlog in België. En Dr. Molenbroek wijst zeer terecht op het feit, dat de onderhandelingen, waarvan hier sprake is, niet op behoorlijke wijze gevoerd zijn. België mocht zich eigenlijk met dergelijke onderhandelingen met ophouden zonder voorkennis en goedvinden van alle mogendheden, die zijn positie hadden vastgesteld en gewaarborgd. En Engeland mocht, als het „fair play" speelde, dat evenmin doen op ondershandsche wijze, buiten medeweten van de overige betrokken mogendheden. Daarom werd de zaak dan ook niet besproken en afgedaan — zooals het behoorde en in dergelijkengevaUen gebruikelijkds — tusschen de wederzijdsche gezanten, maar door van geheime instructiën voorziene officieren, wier handelingen en afspraken men later, desgevorderd, officieel zou kunnen verloochenen. Opmerkelijk is nog dat in Bijlage IV A ais' tusschenzin, — ook in het facsimile van generaal Ducarne's minute — in margine is bijgevoegd: „L'entrée des Anglais en Belgique ne se ferait qu'après la violation de notre neutralité par 1'Aliemagne." Deze inlassching is hier blijkbaar geschied als een later noodig geachte „v^thgheidsklefi". Indien de eventueele schending van België's neutraliteit de ernstige en éénige, de ware grondstag voor de onderhandelingen uitmaakte, is het niet rationeel, niet goed verklaarbaar, dat die grondslag niet als punt van uitgang, als basis van het rapport, op den voorgrond gesteld is, doch als een aanvankelijk ^vergeten" motief, vermoedelijk eerst later, in een tusschengevoegd bijschrift van den tekst is opgenomen. En bijzonder opmerkelijk is ook het feit, waarop Dr. Molenbroek in zijn geschrift in de volgende zinsneden de aandacht vestigt: „Had b.v. niet de Engelsche kolonel Bridges op 23 April 1912, na het intreden van de Marokkocrisis, aan de Belgische regeering, vertegenwoordigd door den generaal Jungbluth, verklaard: „Het Engelsche gouvernement zou naar aanleiding van de laatste gebeurtenissen in elk geval onmiddellijk troepen in België ontscheept hebben, zelfs als België geen hulp gevraagd had." Toen de Belgische generaal antwoordde, dat hiervoor toch de toestemming van België VCreischt was, zeide kolonel Bridges: „Dat weet ik, maar daar België niet in staat is den Duitschers den doortocht te beletten, had Engeland in elk geval zijn troepen doen landen.'^En dat België zich bij deze opvatting nederlegde, volgt uit het feit, dat generaal Jungbluth, na deze uitlating van den Engelschen militairen-attaché de bespreking niet afbrak, maar zelfs in gemeenschap met dezen een plan voor de Belgische mobilisatie ontwierp, terwijl hij hem bovendien stafkaarten verschaftlfi'^bi In het document Bijlage IV A is ook nog opvallend de mededeeling van luitenant-kolonel Barnardiston — destijds ook militair-attaché aan de Britsche legatie te 's Gravenhage — dat hij toen „weinig vertrouwen had op den steun of op een tusschenkomst van Holland^"*' De te Brussel gevonden stukken bevatten ook nog in ander opzicht belangrijke en zeer opmerkelijke gegevens, ter beoordeeling van de vóór het uitbreken van den wereldoorlog bestaande voornemens en gevoelens. Zoo werd onder de documenten aangetroffen een bericht, dd. 23 December 1911, van Baron Greindl, gedurende vele jaren Belgisch gezant te Berlijn, aan den Belgischen minister van buitenlandsche zaken, waarin die gezant wijst op het bedenkelijke feit, dat België eenzijdig partij gekozen had voor de Entente-mogendheden, Hij meende dat de hypothese van een Franschen aanval door België op Duitschland evenveel waarschijnlijks had, als die van een Duitsche schending der J) Zie de Bijlage IV B. Belgische neutraliteit. Hij schrijft dat er positieve redenen bestaan voor de meening, dat Frankrijk België bedreigt over de geheele gemeenschappelijke grens; hetgeen evenwel niet bewezen geworden is. Ook wijst hij er op, dat het denkbeeld van een omvattende operatie uit het Noorden ongetwijfeld tot de combinatiën der Entente Cordiale behoort. Anders zou het Nederlandsche plan om een fort bij Vlissingen te bouwen, te Parijs en te Londen niet tot zooveel hartstochtelijk geschreeuw aanleiding gegeven hebben. Men heeft daarbij geen geheim gemaakt van de redenen, waarom men wenschte dat de Scheldemond onverdedigd zou blijven. Men wilde ongehinderd Engelsche troepen langs Vlissingen naar Antwerpen kunnen vervoeren, en een operatie kunnen ondernemen, gebaseerd op België en misschien ook wel op Nederland, voor een offensief tegen den Beneden-Rijn en Westfalen. Of het fort bij Vlissingen, als het in 1914 gereed geweest was, hiertegen een ernstig bezwaar gevormd zou hebben, valt te betwijfelen. Tegen aanvallen van een sterke oorlogsvloot zou dat fort in geen geval langdurig weerstand kunnen bieden. Wij hebben het dan ook nimmer noodig of nuttig geacht en deze meening bij herhaling openlijk uitgesproken. Maar het spreekt van zelf, dat Nederland de schending zijner neutraliteit in geen geval ongehinderd zou hebben gedoogd. Wij zouden van ons afgeslagen hebben, óók tegen Engelsche overmacht. En al rekende men er in Engeland op dat men ons wel „klein zou krijgen," men kon toch niet zoover gaan van te beweren, dat daarvoor niet eenige tijd vereischt zou worden. Het document Bijlage IV A geeft aan hoe de heer Barnardiston en zijn regeering daarover dachten. Zonder te spreken over Nederland en zijn neutraliteit, en zonder melding te maken van onze vloot Of van het fort bij Vlissingen, verklaarde hij aan den chef van den Belgisehen generalen staf: dat ten minste 12 dagen noodig zouden zijn voor het ontschepen van het Engelsche expeditieleger in de havens op de Westkust van Frankrijk; maar dat er veel meer tijd zou worden vereischt (1 a z\ maand), om te Antwerpen 100.000 man te kunnen ontschepen." Deze mededeeling kon alleen zin hebben en juist zijn, indien daarbij mede rekening gehouden is met den tijd, noodig om den Hollandschen weerstand tegen de schending zijner neutraliteit te breken en te overwinnen. De hiervoren aangenaaide uiting, afkomstig uit het document Bijlage IV A, dat voor een landing van het Engelsche hulp-leger in Antwerpen „des transports plus considérables" Zouden worden vereischt, krijgt thans ook zin en beteekentt; even als het daarop volgende „et d'autre part la sécurité serait moins compléte." Natuurlijk immers 1 Die Hollanders zouden ook wei eens een Engelsen oorlogs- of transportschip door mijnen of duikbooten kunnen vernielen, of andere kunsten uithalen. En er viel, zooals Barnardiston óók verklaarde, maar heel weinig re rekenen op steun of welwillendheid van Holland. Daarvan had hij ach in den Haag stellig heel gemakkelijk kunnen overtuigen. Hij bedoelde natuurlijk, dat Holland zijn onzijdigheid maar niet klakkeloos zou laten schenden. Gelet op de reeds sedert 1906 aanhangige plannen voor gemeenschappelijke operatiën, waarvoor Engeland respectievelijk met Frankrijk en met België onderhandelde en waarvan de uitvoering zooveel mogelijk werd voorbereid, is het allerminst ondenkbaar, dat, wanneer de vorstenmoord te Serajewo zich in 1914 niet had voorgedaan, en daardoor geen directe aanleiding voor het -uitbarsten van den wereldoorlog gevonden was, te De Weieldoorlog 8 eeniger tijd een gemeenschappelijfeè aanval van Frankrijk en^ Engeland op Duitschland zou zijn geprovoceerd of ondernomen. De politieke verhoudingen tusschen deze landen warefl^óó gespannen, dat een botsing bezwaarlijk langer kon *êhr blijven. Natuurlijk Zouden Duitschland's tegenstanders zich dan, in hun eigen belang, ook van de medewerking van Rusland wel vettfekerd hebben. En ongetwijfeld zou België dan gediend hebben voor den opmarsch der Engelsche troepen en voof-de gemeenschappelijke Engelsch-Fransche operatiën. Dat ook Nederland dan in den oorlog betrokken Zou zijn geworden, althans dat zij» !öte&jdigheid niet zou zijn geëerbiedigd, is niet onmogelijk. Ons land zou dan óók kans gehad hebben „het kind van de rekening" te worden. Moeten wijdten ten slotte Duitschland nog niet dankbaar* zijrf^K^fcjn operatieplan, dat ons land ongemoeïiHiée9 n: Neen ! Beslist niet! Duitschland had, voor zijn eigen belang, zeer deugdelijk* tredenen om onze onzijdigheid niet te schenden. Wij komen daarop nader terug. WatertoVerigens had kunnen gebetteen, als Engeland en Frankrijk, met België, een oorlog tegen Duitschland begotiten hadden, isjlen open vraag, waarin wij ons niét; zultenvetdiepen. Maar het is een vaststaand feit, dat Duitschland, met zijn noodlottige operatieplan — waarmede hethm dén val liep en in de kaart speelde van«ijn tegenstanders — een wereldramp heeft ontketend; een ramp van zoodanigen omvang en van zóödanigen ernst, dat het voor ons een onomstooteüjke waarheid is en blijft, dat dit pten in geen geval en nimmer had mogen wordeB^ttitgevoerd. Dat de.Duitschers zich niet ontziw zouden hebhen om — als het in hun kraam te pas kwam — ook tegen Nederland, eventueel met schending van «ijn neutxak'toit, een z.g. „Handstreich" uit te voeren, blijkt uit de tot in alle bijzonderheden voorbereide regeling,voor een overvalling, ten doel hebbende: een gedeelte van onze provincie Zeeland in bezit te nemen. Een officieel (vertrouwelijk) document dienaangaande is te Antwerpen gevonden, in door de Duitschers achtergelaten archieven. Een „Schelde-divisie" zou in geval K (Kuste), in 1917 eventueel uit Antwerpen over de Schelde naar de Zuidkust vatis Qostelijk Zuid-Beveland vervoerd worden, om aldaar op verschillende punten vanBath tot Oud-Valkenisse te landen. Verdere operatiën zouden afhangen van de vraag of Nederland al dan niet goedschiks zou dulden, dat de Engelschen over zijn gebied zouden oprukken en de Schelde-monden in bezit nemen. Nadat de voorgaande bladzijden geschreven waren, vonden wij een krachtig getuigenïsbvoor de juistheid van onderscheidene daarin neergelegde opvattingen en beschouwingen, in het in den loop van 1921 verschenen Engelsen geschrift van een ongenoemden, doch blijkbaar uitnemend goed ingelichten diplomaat van een der Entente-rijken, zeer waarschijnlijk van Engeland. Het draagt den titel van „Real Ptace l" De schrijver geeft een duidelijk en onpartijdig overzicht van de reeds vele jaren vóór 1914 ontstane en slepend gebleven aanleidingen, waardoor de oorzaken voor het ontstaan van den wereldoorlog geleidelijk als 't wa^dch bij zijn bondgenooten te voegen. Ongetwijfeld spreekt de schrijver der brochure „Real Peace 1" alle weidenkenden naar het hart, waar hij met kracht en in warme woorden er op aandringt, dat er thans eindeli^:een iiwr/ce/yAe,een ernstige vrede tot stand moge worden gebracht, waardoor een einde komt aan de moreele mishandeling der overwonnen volken, die een drietal jaren na het eindigen der vijandelijkheden nog altijd, voortduurt. „Either the Treaty of Versailles in its existing form is doomed, or civilisation and progress. „Which is it to be?" VIJFDE HOOFDSTUK i. HET BELGISCHE LEGER LVeislag van het Opperbevel" werd het leger, dat op voet van vrede slechts één lichting müitie onder de Iwarvnpn had. QO 2Q Tllli IQI4. door het oproepen van drie metiveetof zijnde lichtingen, op „versterkten vredeswet" gebrachte -> „Twee dagen later, op 31 Juh 1914 om,jo uur, tengevolge van het karakter van ^uitzonderlijken ernst, dat de algemeene toestand had genomen, was de mobilisatie uitgeroepeaJÏ'hoi Aldus schrijft „het Opperbevel." Het Belgische leger telde op voet van vrede 6 afdeehngen Of odivisiën en 1 icavalerie-divisie. De vre desgarnizoenen waren zoodanig geregeld, dat de ietsje; 4e, en 5e divisiën de rol vanvoorhoede-afdeelingen vervulden „en wederzijds geplaatst werden in elke richting, vanwaar een gevaar voor België kon opdagen," £nr» de ie Divisie in Vlaanderen, stond tegenover Engeland; de 3e Divisie te T-jfJIr, Hasselt en Verviers, stond tegenover Duitschland; de 4e Divisie te Namen en Gkorleroi, en de ge Divisie te Bergen (Mons), Doornik van de x£ onder de wapens geroepen militieklassen werden de oudste^ van de vestingen voorbehouden, en de eerste B tweeden tot het veldleger bestemd." In verband daarmede zegt het officieele Verslag verder: „De samenhang dier maatregelen*** geen ander doel dan België in staat te stellen «ijJÉ|ihternationale verplichtingen na te komen; zij mochten door geen gevoel van mistrouwen tegenover geen enkele mogendheid bezield worden." Op 2 Augustus 1914, om 7 uur 's avonds, overhandigde débDuitsche gezant aan de Belgische regeeringieennota, waarinnnen, artüleriematerieel,ireinen, enz., o spoortreinen noodig, die met geen sid mogen rijden dan 52.K.M. per uur. ch voor de operatiën tegen de Weste1, ving — zooals ook de Schets I ut een zeer breed front aan. Voor het spoorwegvervoer was in deze regeling opzichten een voordeel gelegen. En; ering van het voor het Westfront ont>chtsplan was een smalle, diepe aanig, zooals de groote von Moltke bij >aste, met bruikbaar. ■ar Maar het staat vast dat aan de wijze waarop de Duitsche legers op hun operatiebasis werden vereenigd, een bezwaar verbonden was, dat hoogst ernstige en nadeelige gevolgen heeft gehad, en dat daarin misschien de kiem, althans een der oorzaken gelegen is, voor den tegenslag der Duitsche wapenen aan de Marne. Wij vestigen daarvoor de aandacht van den lezer op de concentratie-rayons van het ie en het ae Leger, en op hun ligging zoowel ten opzichte van de Belgische grens, als van de Nederlandsche provincie Limburg. De Duitsche regeering en het Dmteche legerbestuur waren stellig besloten de onzijdigheid van Nederland stipt en gestreng te eerbiedigen. Zij hadden daarvoor natuurlijk, in het welbegrepen belang van hun land en van de voorgenomen operatiën, alleszins deugdelijke en afdoende redenen, die wij aanstonds nader zullen ontwikkelen. Eendoor Moltke Ilin Juh lo^ontworpenbrief aan de Nederlandsche regeering gaf aan deze de verzekering, dat onze neutrahteit zou worden ontzien, en de verklaring dat, bijaldien onverhoopt uit Zmdekjk Limburg mocht worden gerapporteerd dat onze grens door Duitsche müitairen was overschreden, zulks alleen kon zijn ontstaan door vergissing of misverstand van kleine afdeelingen, waartegen onverwijld maatregelen zouden worden genomen. toverband met deze bedoelingen is het duidelijk, dat de samentrekking van het ie Leger m het rayon Gladbach-Crefeld-Neuss-Guhk, gelegen onmiddellijk Oostwaarts van het Zuidehjk deel onzer provincie Limburg - van ter hoogte: van Venlo tot Herzogenrath ~ »« eigenaardige moetheden moest te weeg brengen; te meer omdat het ae Leger langs de Belgische grens, van benoorden Aken naar het Zuiden, werd ë^oncen^. Hoe kon dus het ie Leger, waarvan de sterkte is te stellen op ongeveer 330.000 man, zijn opmarsch over de Maas in België aanvangen, zonder de Nederlandsche grens te overschrijden, terwijl het zijn weg versperd vond door het 2e Leger, ter sterkte van±310.000 man? Het is immers een bekende strategische eisch, dat de operatiën van de onderscheidene in eerste linie optredende hoofddeelen eener krijgsmacht met alleen moeten geschieden gelijktijdig en op °ngeve|6ftt*elijke hoogte, maar ook in samenhang en onderling verband. Het behoeft geen betoog dat de oplogsmg van dit vraagstuk, zooals ze feitelijk heeft plaats gehad — zonder eem'gerlei fagyikkeling of {tegenslag, zelfs zonder ^terende wrijving — slechts mogehjk geweest is «door hoogst zorgvuldig doeltreffende regeling en stipte, nauwgezette nalevingvan de teraggke vastgestelde bepalingen. De Duitsche herleiding toonde daarin wederom haar talent van voorbereiding tot den oorlog, evenzeer als de troepen deden blijken van hun correcte houding en hun uitmuntende discipline. Wij kunnen hier niet in bijzonderheden uitweiden over de wijze waarop de Duitsche ie en 2e Legers h>n.opmarsch tot in België hebben volbracht. Wij verwijzesftödaarvoor naar een tweetal belangrijke ©pstelleflbvan een reeds vroeger genoemden wakmmm; Nederlandschen officier, die zich bescheidenhjk schuil houdt achter den naam „Kapitein Ronduit/^én die zeer dadelijk heeft aangetoond hoe die handeling is geschied, welke moeilijkheden daarbij moesten. ■ worden overwonnen, en welke gevolgen daaruit waarschijnliyt f-voor het verder verloop der operatiën zijn voortgevloeid. Ook de invloed van Nederlandsen Limburg op de Duitsche krijgsverrichtingen wordt door kapitein Ronduit helder in het licht gesteld, en niet ten onrechte hecht hij groote beteekenis aan de strategische gevolgen, die de eerbiediging van de Nederlandsche önssBdlgfceid op de operatiën gehad heeft. ™t3®%.g. „manoeuvre om Limburg" komt hierop neer. Het ie Leger moest Oost- en Zd&waarts om de grens van Limburg heenmarcheeren, en daarbij zoo nabij mogelijk rond de Zuid-Oostekjke punt, bij Vaals, heenzwenken. Verder moest dé Maas overgaan op de smalle strook tusschen ItëSéV'iabir) de Nederlandsche grens, en Herstal bij Luik. Op Belgisch gebied-geibmen, moest het zich dïii^t de diepte weer ontplooien tot normale afleidingen. Deze bewegingen, op zich zelf reeds bezwaarlijk en tijdroovend, werden nog in hooge mate bemoeitijfeéen verzwaard, doordien het gansche.te Leger moest worden geperst door de stad Aken, nadat het 2e Leger die sai^dBshebben ontruimd. Daar \t>nrto*\ T5.*i Aa~* .r^^^ — V 1 —*• *** "-66^"» mn} uui ïtiuacn opmarsen wera van alle troepen en treinen de uiterste krachtsinspanning gevorderd. Geen wonder dus dat, zooals nader zal worden besproken, het ie Leger op 33 Augustus, in den slag bij Mons-Charleroi, te laat kwam, om de beoogde omvatting van den linker vleugel der Engelschen te kunnen doen slagen. Ewenmin, dat op 29 Augustus sommige divisiën van het ie Leger, in den slag bij Guise-St. Quentin, te laat waren, om te beletten dat de Franschen zich Onttrokken aan de voorgenomen omvatting van hun linker vleugel. Kapitein Ronduit schreef dan ook terecht dat — zooals nog blijken zal — het „afdringen" van het Belgische leger niiskkt was; dat de l iwwolging der Franschen en Engelschen, door groote vermoeidheid der Duitsche troepen, niet tot haar recht kwam; dat die troepen reedsbuitgeput aan de Oise, zonder voldoende gevechtskracht aan de Marne moesten komen. Er was nog een ander vraagstuk dat noodwendig opgelost moest worden, alvorens de beide legers van den Duitschen rechter vleugel hun op- marsch inBelgië konden aanvangen en -volbrengen. Een blik op de kaart toont «eer duMelijkdat het, om de Maasra** kunnen overtrekken Zuidwaarts van Nederlandsen Limburg en om dch Sn België te kunnen deboucheeren, voor de ïBfcritschers een stellige eisch was, dat de vesting Luik vooraf werd veroverd. De versterkingen van Luik en Namen zijn na 1887 opzettel|k aangelegd om de verdediging en-het behoud van de Maaslinie te «érzekeren. Generaal Brialmont, de beroemde Belgische vestingbouwkundige onder wiens leiding die versterkingen tot stand kwamenjcWas daarvan een overtuigd en beslist voorstander. Luik en Namen wendéiïingericht als verschanste legerplaatsen; di,«#werden op beide oevers van de Maas omgeven door een kring van, ItffWlfstandigelverdediging en wederkeerige ondersteuning ingerichte, voorgelegen forten. Gezamenlijk beheerschten deze versterkingen de Maas, van boven Namenstolgonistreeks Visé. Generaal-Majoor A. Hoogeboom noemt, in zijn vorenaangehaald werk^xdjp^elling van Luik den sleuteliveii het Maasdal. Wij zullen riader «j^ mhoeverw» in igi^eidrkhen naam waardig heeft getoond. Thans moeten wij volstaan met de opmerking, dat de Duitschers er in geslaagd «jfei^ch in zéér korten tijd op ongedachte, hoogst doortastende wijze van die stelling meestee* makem ïNamelijk door overrompeling; een procédé, dat tot dusver, althans tegenover een versterking •> van den aard en de beteekenis van Luik, nog niet met goeden uitslag werd toegepast. Het hierbedoelde vraagstuk werd alzoo tijdig opgelost en gaf geen verdere aanleiding tot vertraging in den opmarsch van dén Duitschen rechter vleugel. De ongunstige gevolgen uit de regeling der concentratie voortgevloeid, «ijn mitsdien uit- sluitend ontstaan doordien het rayon, waarin het ie Leger werd samengetrokken, niet'tegenover de Belgische grens, maar tegenover die van Nederlandsch Limburg gelegen was; waardoor dat leger zich niet dan na het doorworstelen van zeer ernstige moeilijkheden op vijandelijk gebied kon ontwikkelertwdi De concentratie der Duitsche strijdmacht was dan ook voor de legers van den rechter vleugel buiten twijfel zeer ondoeltreffend geregeld. Het kan den schijn hebben dat daarbij- aanvankelijk het voornemen, althans de bedoeling, op den voorgrond gestaan heeft, om dien vleugel over Nederlandsch territoir te doen oprukken; in welk geval men niet alleen belangrijke voordeden kon verkrijgen voor de ontwikkehng der troepenafdeelingen, maar ook in strategisch opzicht, voor het verloop der ontworpen operatiën, zeer gunstige resultaten kon bereiken. Immers, het ie Leger kon dan, onbelemmerd door hetnZuidwaarts verzamelde 2e Leger, regelrecht naar het Westen oprukken over Roermond, Maaseijk, Sittard en Maastricht; op verschillende punten dé Maas overgaan, en in de richtingen Antwerpen, Hasselt, St. Trmjen, België binnenvallen. Daarbij kon het, na afzending van enkele afdeehngÈh tegen Antwerpen, op eenvoudige, weinig tijdroovende wijze' trachten hetrïelgische leger te omvatten en van Antwerpen af te snijden. Bovendien, zou de omzwenking van den rechter vleugefcdèr gezamenlijke Duitsche strijdmacht, omde spil MetzeBiedenhaein, zoodoende zeer zijn bespoedigd en bevorderdvi- Evenwel, Duitschland kon en mocht met aldus handelefi^SPant het moeit dan ook besluiten de Nederlandsche onzijdigheid te schenden.' En, zooals wij reeds hiervoren aanteekenden, Duitsch- land's belangen: verboden-dit ten stelligste* Er viel niet aan te twijfeleni of Nederland zou zich dan onverwijÖï aan de zijde van Duitschland's vijanden schareniÈBn het was daartoe tijdig/in staat. - rjj^n leger, ruim 200.000 man sterk, stond reeds op 3 Augustus gemobiliseerd en in afwachtingsopstellingen verzameld» waarbij ook Noordbrabant-é» Limburg door afdeelingen op oorlogsvoet bezet waren. Het ie Duitsche Leger had daarmede rekening moeten houden van het oogenblik af, waarop het den voet op Nederlandsen grondgebied zou zetttju Van ongestoord over de Maas trekken had geen sprake kunnen zijn, en den torerderen marsen had dit leger niet kunnen voortzetten^ dan ten koste van een heftigen stt#dj: tegen de Nederlandsche troepen, die zijn ^teugel en rug op zeer ernstige wijze bedreigden. Ook de verniet* lingen van spoorwegen en bruggen zouden belemmeringen hebben opgeleverd. Dat de algemeene operatie der Duitsche strijdkrachten zoodoende zeer waarschijnhjk op een mislukking zowfcitloopen, kon moeilijk worden betwijfeld. Bovendien had Engeland in Nederlandsche havens troepen kunnenannt** schepei^^A VBreenigmg met de Jfcllandsche en Belgische legers tegen SDditschland kunnen opereeren.Bttitschland had alzoo tegen deaeitoijanden een belangrijkfdeel zijner macht op het Westfront moeten afzonderen, tot verzekering van den flank en den rug zijner legers. En de voorgenomen operatie tegen den hoofdvijandpFiankrijk^DU daardoor ziéer vertraagd en feitelijk onuitvoerbaar zijn. De Duitsche«geering had dit reeds lang te voren, begrepen; zooals ook gebleken is uit den in Juli 1914 ontworpen brief aan de Nederlandsche regeering. Kortom, het doen oprukken van het ie Duitsche leger was, op de hierbesproken wijze, eenvoudig onmogelijk. Men kan vragen, hoe kwam de Duitsche legerleiding er dan toch toe, de legers van den rechter vleugel te concentreeren op de wijze als geschied is? Die regeling was samengesteld, ingewikkeld, kon hchtehjk-verwarring veroorzaken, moest vrij zeker aanleiding geven tottijdverlies voor de operatiën en stellig tot bovenmatige inspanning en vermoeienis voor de troepen. Die regeling miste eenvoudigheid, ook voor hoogst belangrijkeytn&taire voorbereidingen altijd het kenmerk van het ware. Heeft de Duitsche generale staf, die toch ongetwijfeld zeer bekwame officieren voor deze gewichtige taak bestemd had, niet voorzien, niet begrepen, dat die regeling in beginsel verwerpelijk was en noodlottige gevolgen kon voortbrenge«afi)>.s Het operatieplan van graaf Schlieffen bedoelde aanvankelijk, dat op den rechter vleugel 16 legerkorpsen als ie en ae Leger zouden oprukken. Zooals wij reeds mededeelden, kon het aantal legerkorpsen voor deze legers in 1914 niet meer dan 12 bedragen. De luitenant-generaal Tappen, in 1914 chef van de afdeeling „Operatiën bu den chef van den generalen staf van het Veldleger, schrijft in zijn vroeger aangehaalde brochure: „Es war dies das Aüszerste, was nach eingehenden Berechnungen dort verwendet werden konnte." Wij komen tot de conclusie, dat het in princi- x) Deze vraag vindt haar beantwoording in het XVe Hoofdstuk, sub. ie, hierachter. Toen wij deze vraag neerschreven, was ons nog niet met zekerheid bekend — al lag het vermoeden vqor de hand — dat in Schlieffen's plan aanvankelijk feitelijk het voornemen heeft" bestaan, om het ie Duitsche Leger door Limburg en Noordbrabant te doen oprukken, en dus ook de onzijdigheid van Nederland te schenden. Dit voornemen is in latere jaren opgegeven. Maar de spoorwegregeling voor de concentratie kon, om technische redenen, niet gewijzigd worden. Men beweert dat de meer Zuidelijke spoorbanen dan overbelast geworden zouden zijn. pieel en moreel opzicht aan zulke ernstige bedenkingen onderhevige aanvalsplan tegen België en Frankrijk, slechts kon worden ten uitvoer gebracht door niet alleen afbreuk te doen aan de grondgedachte van den ontwerper — voor wat de sterkte van de rechtervleugd**>éepen betreft — maar door bovendien de concentratie dier groepen te regelen op een wij ze, die niet anders dan onberaden, ja gebrekkig is te noemen. Ons oordeel — zooals het ontwikkeld en geformuleerd is in het He Hoofdstuk, sub ae, hiervoren — over de toepassing van dat plan in 1914, vindt in deze feiten nog naderen grond; het wordt er door versterkt en bevestigd. Wanneer dat plan, zooals generaal Tappen verklaart, niet anders kön Worden ten uitvoer gebracht, dan zooals in 1914 geschied is, had ook daarin voor de Duitsche legerleiding een reden moeten liggen,'om veel liever de denkbeelden van den grooten Moltke in practijk te brengen, en alzoo op het Westfront aanvankelijk een defensieve houding te bewaren. Wij gaan nu over tot een korte omschrijving der krijgsverrichtingen, zooals die van 4 Augustus 1914 af, op den rechter vleugel der Duitsche legers, feitelijk hebben plaats gehad. Op 4 Augustus 1914, den dag waarop de oorlogstoestand tusschen Duitschland en België intrad, -rukten Duitsche troepenafdeelingen België binnen. Een zestal brigades, op de vleugels gesteund door cavalerie en wielrijders, marcheerden tusschen Gemmenich en Malmedy over Belgisch gebied; gedeeltelijk bereikten ze nog denzelfden dag de Maas beneden Luik. Het waren afdeelingen, die de volle oorlogsstrekte nog niet bereikt hadden; doch onverwijld waren uitgezonden, om den weg te banen voor de groote troepenmassa's. De schending der Belgische onzijdigheid was daarmede een voldongen feit/ . De taak der bedoelde troepen was, zich door een „Handstreich" meester te maken van Luik en de Maasovergangen beneden die plaatst Zij'bestonden uit infanterie, cavalerie, veld-artillerie, houwitser- en mortierbatterijen en afdeelingen zware artillerie van het Veldleger. Mitrailleur-en wielrijderscompagnieën behoorden tot de infanterie. De geheele macht telde ongeveer 40.000 man en stond onder het bevel van den generaal der infanterie von Emmich, Commandant van het 10e Legerkorps. Behalve over het personeel van zijn gewonen staf, beschikte die generaal ook over de diensten van generaal-majoor Ludendorff, die zich als „Oberquartiermeister** van het ae Leger bij generaal von Emmich aansloot. De troepen van dit „Maasleger" waren samengetrokken uit onderscheidene, niet nabij de grens gelegen garnizoensplaatsen, als Rostock, Schwerin, Keulen, Hannover, Göttingen, Kassei, enz. Zoodoende kon omtrent de bestemming en de taak dezer troepen de grootste geheimhouding in acht worden genomen; terwijl desvereischt versterking uit de grensgarnizoenett' mogelijk was en verschillende legerkorpsen voor het beschikbaar stellen daarvan konden worden aangewezen. Ook werd de aandacht des vijands niet ontijdig gewekt. Feitelijk waren het voornamelijk vooruitgeschoven dekkings- of bewakingstroepen, die voor den eersten aanloop op de Maaslinie werden aangewezen. Het spoorwegvervoer naar de grensstreek, dat reeds in den avond van 2 Augustus begon, kon gemakkeijk over onderscheidene lijnen verdeeld worden. De uitlading had plaats in den nacht van 3 op 4 Augustus te Herzogenrath, Altenberg, Aken, Eupen, Malmedy en Recht. In den morgen van 4 Augustus vingen deze troepen den marsen aan naar de Maas, waarbij nog afstanden van 20 tot 40 a 50 K.M. waren af te leggen. De zes infanteriebrigades van 2 regimenten — eenige' brigades waren versterkt met een 3e regiment of een ajagerbataljon — met de toegevoegde onderdeden vauwartülerie, mitrailleurs, en».en de 2 cawderie-divisiën, die gedeeltelijk werden vooruitgeschoven en de beide vleugels hadden te dekken, hadden dien dag meerendeels reeds een zeer zware taak. Sommige cavalerieafdeelingeB bereikten de Maas; andere kwamen nog op 4 Augustus met Belgische ruiterij in aanraking of gingen JÖver tot het beschieten, met haar artiUenwvuur, van een der voorgelegen forten van Luik; is Hoe was nu de toestand aan Belgische zijde ? Welke maatregelenvan verweer tegen den Duitschen inval waren aldaar voorgenomen en in werking gebracht? WStj raadplegen daarvoor wederom het officieele a^ttslag van hetiOpperbevel" vanlhet Belgische leger, waarvan we hiervoren melding maakten. In verband met hetgeen wij reeds in het Ve Hoofdstuk van dit werk hebben medegedeeld en opgemeÜ* aangaande de samentrekking van het gemobiliseerd». Belgische leger, brengen we in herinnering dat vier divisiën van het Veldleger op 6 Augustus 1914 vereenigd waren in den voor de concentratie gekozen vierhoek: Tienen-deuvenWavre- Perwez. Wat het veldleger aldaar te doen had? Tdkens als het leger tegenover veel talrijker krachten «ou stató#'moest het „zoover mogelijk vooruit stand houden op goede verfedigingsstellingen," die den overweldiger den weg zouden versperren, om het grootst mogelijk gedeelte van het grondgebied aan derhvijandelijken inval onttrokken te doen blijven. Het zou zich zoodoende „als voorhoede der Fransche en Engelsche legers opstellen en op die stellingen wachten tot de samenvoeging met die legers kon voltrokken worden." Uitdrukkelijk was voorgeschreven dat het Leger moest vermijden alléén een slag tegen de vijandelijke massa's te leveren en zich te laten „omringen." Integendeel, het moest altijd zorgen dat er „een aftochtshjn" bestond, zoodat een latere verbinding met de Fransche en Engelsche legers mogelijk bleef. Een vijand die „met gelijke krachten" optrad, moest op het gunstigste oogenblik worden aangegrepen. Nu bevond zich op 6 Augustus de 3e divisie, die Luik te verdedigen gehad had — zooals nader zal blijken — reeds „in aftocht op het gros van het leger." De Duitschers waren, met kleine afdeelingen, reeds aan en over de Maas. Zij waren nog wel niet meester van de stelling van Luik, doch men beweerde in België, dat de kans om de Maaslinie te behouden reeds verkeken was. Het Leger moest daarom de eerste verdedigingslinie ten Westen van Luik innemen. Als die linie beschouwde het Belgische Opperbevel het riviertje „de Gette," op twee dagmarschen van de Maas, „verlengd met den loop der Maas ifttsschen Namen en Givet." Deze verdedigingslinie, zegt het Verslag, links op den Demer steunend, beschermt-een groot gedeelte van het^ Belgisch grondgebied en zij verspert den weg aan den Duitschen aanval, zooals hij zich schijnt te veropenbaren." Bovendien beschermde het Leger aldaar de hoofdstad Brussel, en liep het geen gevaar „van Antwerpen afgesloten te worden, dat het steunpunt uitmaakt der krijgsbewerkingen." Het Leger mocht, „wat het kosten moge, niet het waag- Stuk loopen zich te laten afsnijden van zijn basis." Het Opperbevel besloot daarom „het leger in beschouwing te houden op de Gette, er zich op te versterken, en op deze lijn te wachten dat de vereeniging met de Fransche en Engelsche krachten gebeurEjkPworde vemezenliflnisl/^ De opstelling geschiedde in twee limën. In de eerste linie, waarvan denhnker vleugel ten Noordwesten van Tienen stond, bevonden zich de ie en de 5e Divisie; de rechter vleugel „paalde aan Geldenaken."In de tweede linie stond de 2e Divisie te Leuven, de 6e te Hamme-Mille. De van Luik terugtrekkende ^'©fSÊsie "moest zich in de eerste linie, tusschen de ie en de 5e Divisie opstellen. De Cavalerie-divisie moest het front van het leger dekken, en zich daartoe opstellen te Borgworm. Van daar moest zij terugtrekken op St.'ftüijen en „later op dén* Knker vleugel van het Leger stand nemen om de lijn te verlengen ten Noorden waarin hoogten en ravijnen elkaar afwisselden. Een aanvaller vond dus veel dekking tegen het vuur uit de ftirten. De waarneming uit de forten voor de regeling van h&'artfilerievuut, kon over het algemeen sléchts gebrekkig geschieden. Er moesten op groote schaal opruimingen worden verricht, om net' schootsveld vrij te maken en het llankement der forten te verzekeren. Bovendien moesten infanterieschansen, tusschenbatterijen, depots, telegraaf- en tekfcónverbmdmgen worden aangelegd, en tal van andere werkzaamheden worden uitgevoerd, om de vesting in behoorlijken staat van tegenweer te brengen, zoodanig dat ze een beleg zou kunnen doorstaan. Deze werkzaamheden moesten meerendeels in vredestijd zijn voorbereid, maar dat was verzuimd. ; De Fransche generaal Herment schreef in 1913 Het Eerste Oorlogsjaar inden „Spectateur Müitaire," dat i$^ooarbeiders daaraan voor 30 dagen werk zouden,vinden. Sedert 2 Augustus 1914 waren er nu wel eenige burgerarbeiders aan het werk, maar het is duidelijk dat et:«Pg Wfkmverbetering nvd*n toestand der^elling kon zijn gebracht, toen de voorste troepen van het Duitsche Maasleger m den loop van 5 AugustM*?e©ds vóór vele werken verschenen. Zooals reeds vermeld is was de 3e Divisjevan het Belgische Veldleger — door het verdubbehngsstelsel versterkt — naar Luik gedingeen* om de vaste bezetting der stelling tijdelijk te vermeerderen Nadat de vesting in staat van tegenweefefou zijn gebracht, zou deze divpfc desvere«iit, wederom bij het Veldleger aansluiten. De commandant dezer I>ivjsie, luitenant-pneraal Leman, werd tevens benoemd tot mmtair gouverneur der stelling, terwijl de kolonel Stassin als chef van den staf optrad. Alleen de JSfcgemengde Brigade was bestemd om als vaste bezetting, boven de eigenhjke bj»ettingstroepen, definitief in de stelling te buigen. De 3e Divisie bestond uit 4 gemengde Brigades, elk van a regüpanten infanterie a 3 bataljons, 3 batterijen veld-artillerie van 4 vuurmonden, 1 mitrailleurcompagme en 1 peloton marechaussee; voorts 1 regiment veld-artille»i» 1 bataljon genietroepen^ regiment lanriers; totaal i8aaS-ooo man. De 15e gemengde Brigade, die — zooals reeds gezegd is — uit Hoeij naar Luik was ontboden, nad ongeveer dezelfde sterkte en samenstelhng als de brigades der 3e Divisie. Aan vestingtroepen waren nog J^schikbaar 12 batterijen en. eenige pioniercompagnieen; terwijl ook de 10.000 man sterke „Garde Civique aanwezig was. Deze burgerwacht was evenwel onbruikbaar voor de verdediging en kon alleen bestemd worden yoor inwendige diensten. Generaal Brialmont eischte voor de vaste bezetting vaöiLuik, een" sterkte van 13,320 man; voor de beveiliging der geheele Maaslinie achtte hij 120.000 man aan vesting- en veMtroepen'l«ifodig. Volgens kapitein Baron van Voorst tot Voorst stelde, de Fransche generaal Herment voor de geheele stelling van Luik (dus met de mobiele troepen) 34.000 man als minimum. • Inmiddels was, reeds vóór de ontvangst van het Duitsche ultimatüÉi in den avond van 2 Augustus 1914, een Belgische gemengde brigade naar Tongeren gedirigeerd, van waar 1 bataljoft Vóoruitgezonden was» naar de Maas, ten Zuide»ofcjarïie Nederlandsche gréds. De commanckm£<¥W bombardement. De burgemeester schijnt de overgave_%el te hebben gewenscht, maar generaal Leman weigerde die ten stelligste. Gedreven door angstrvoor de beschieting, gingen tah^krimwnners er nu toe over het station Guillemins te bestormen. In den nacht van 5 op 6 Augustus had daarop een algemeChe aanval der Duitsche brigade$»taats, ten einde de stelling met geweld te doorbreken en in IfiuVdoor te dringen. De meer genoemde /34e Brigade verrichtte den aanval op den Westelijken Maasoever, in de richting naar Herstal; zij miste nog haar artillerie. Onder het vuuenvan de forten Pontisse enviEêers en van de Belgische infanterie wisten de stowntroepen wel is waar>de tusschenstelling te doorbreken, doch er ontsttmd in de duisternis wederom verwarring en onder zware tierliezen werden de Duitschers meerendeels genoodzaakt terug te gaan. Ofschoon de aanval mislukt was, slaagden niettemin enkele kleine afdeelingen erin, binnen Luik te komen. Een majoor en^o man drongen in de schemering de stad aan de Noordzijde binnenf^#ondernamen daarna terstond een poging om het (hoofdkwartier van den generaal Leman bij verrassing te bezetten. Die'zéér stoutmoedige poging slaagde echter niet; er ontstond een gevecht met den troep die het hoofdkwartier bewaakte, waarin alle officieren, Duitschers en Belgen, sneuvelden. Maar in moreel opzicht had deze aanval toch een hoogst belangrijk gevolg. De Belgische stellingcommandant werd door kolonel Stassin, chef van den staf» er toe gebracht in de kanongieterij te vluchten. Geholpen door twee officieren klommen zij daar over «en schutting; zij bereikten verder een station, van waar ze per lorrie naar het fort Loncin werden gebracht. Aldus schrijft Kapitein Bn. v. Voorst tot Voorst, in den Militairen Spectator van iQfcJ&rib De generaal bleef daar verder het bevel voeren. Hij bepaalde dat de forten zich nu zouden gedragen als sper-werken, en mede als gevokjsvan den Duitschen aanval op het Oostelijke stellingfront, gelastte hij aan de 3e Divisie en de 15e gemengde Brigade de stelling te verlaten, en zich over Hannut bij het Veldleger aan te sluiten. In denzelfden nacht van 5 op 6 Augustus was de stelling over een uitgestrektheid van ± 35 K.M., stoutmoedig en doortastend aangevallen, door zes verschillende groepen op den rechter Maasoever. De Belgen verdedigden zich met groote dapperheid. Wij kunnen die aanvallen hier met uitvoerig in hun verloop schetsen, omdat het bestek van dit werk het niet toelaat. De belangstellende lezer vindt echter de beschrijving er van, in het vorenvermelde zeer lezenswaardige opstel van kapitein Baron van Voorst tot Voorst, dat daarvan een levendig en duidelijk verhaal geeft, met vele treffende bijzonderheden. Ook de bladzijden, die generaal Erich Ludendorff, in zijn werk: „Meine Kriegserrinnerungen 1914—1918", aan de onderneming tegen Luik heeft gewijd, geven daarvan een belangwekkend en aangrijpend overzicht. Vooral omdat deze vermetele opperofficier, met zijn stalen wil en ontembaren moed, daarin werkdadig een zeer belangrijke rol heeft vervuld, en in zijn boek hoofdzakelijk zijn persoonlijk „denken en handelen" weergeeft. Wij volstaan, na hiervoren enkele hoofdzaken uit de Luiksche episode te hebben medegedeeld, met thans nog de voornaamste feiten te vermelden, waardoor het lot der stelling beslist werd. De Duitsche aanvallen op het stellingfront van den Oostelijken Maasoever, werden — ook later onder leiding van generaal von Einem — met groote kracht en verwoedheid herhaald en volgehouden. De forten bleven heldhaftig weerstand bieden, ook aan het Duitsche artillerievuur. Eindelijk slaagden Duitsche troepen er in, binnen de stad Luik door te dringen. Een af deeling van ± 1500 man trok den 7«n'Augustus, 's morgens om 6 uur, de stad binnen. Generaal Ludendorff, die tijdelijk het bevel op zich genomen had over een brigade, waarvan dé commandant gesneuveld was, stond aan het hoofd daarvan. Generaal von Emmich kwam even later in Luik. De Duitschers namen onverwijld de intact gebleven spoorweg- en andere bruggen in bezit, bevrijdden de vele Duitsche krijgsgevangen» maakten hunnerzijds talrijke gevangenen, en konden weldra de op^den Westelijken Maasoever gelegen forten Loncin en Lantin in den rug doen beschieten. Op 8 Augustus capituleert het eerst fort Barchon. Achtereenvolgens bezwijken daarna andere werken, vodral nadat op 12 Augustus het vuur geopend werd uit de zware Duitsche mortieren van 42 c.M. Het fort Loncin viel op 15 Augustus, nadat een schot uit een dezer mortieren het kruitmagazijn heeft doen springen en de bezetting meerendeels gedood heeft. De dappere stellingcommandant, die de overgave stout en fier is blijven weigeren, was bewusteloos. In dien toestand werd generaal Leman tot Duitsch krijgsgevangene gemaakt. De laatste forten der stelling, Lantin en Hollogne, bezwijken op 17 Augustus, door 5 schoten uit de Duitsche mortieren van 43 c.M. Thans lag België open voor den verderen Duitschen inval. Het ie en het 2e Leger, waarvan de concentratie nauwelijks voleindigd was, konden volgens de vastgestelde regeling verder oorukken: het Duitsche operatieplan kon voorshands ongewijzigd tot uitvoering komen, zooals het ontworpen was. IWat deed inmiddels het Belgische veldleger? Het stond „op de plaats rust" achter de Gette. Het bewoog zich niet, was uitsluitend bedacht op en bezorgd voor zijn zelfbehoud. Het stak geen vingert uit, verroerde zich niet om de Maaslinie te behouden, ongetwijfeld tot diepe spijt van mannen als generaal Baron de Rijckel, die het belang van het vaderland daar met al hun kracht zouden hebben gehandhaafd. Een Brialmont, die zijn levensdoel en zijn levenstaak gezien had in het versterken van de Maaslinie tot een palladium van België's f vrijheid en volksbestaan, moet zich in zijn graf hebben omgekeerd van ergernis, over de miskenning van zijn arbeid en de verwaarloozing der hoogste belangen van zijn land. Het veldleger, ongeveer 117.000 man sterk, bleef — zooals kapitein Ronduit zegt — als 't ware „geblinddoekt" | achter de Gette staan; het durfde op geen 10 K.M. voor zich uit te laten verkennen. Het zocht zijn heil in een stelling achter een onbeduidend riviertje, waarvan de linker flank in de lucht hing. Het het de Maas bij Visé en Lixhe alsmede de brug bij Maaseijk, die slechts door gewapende burgers bezet was, onvoldoende bewaken en ontijdig ver- laten. Het liet de mobiele troepen, die de stelling van Luik moesten helpen verdedigen, reeds op 6 Augustus daaruit terugkeeren, en het ondernam geen enkele poging om die stad in bezit te houden, toen gedurende enkele dagen daarna generaal von Emmich met een klein troepje Duitschers in benarde omstandigheden daarin afwachtte wat er gebeuren zon en wat hun lot zou worden. Een man als Ludendorff was daarover zeer bezorgd. Maar, „diese Spannung löste sich, der Feind tat nichts," schrijft 1# torizè^^öi^2?86*^"06™^^*" ' BB tijdige opstelling van de hoofdmacht van het Veldleger achter de Maas, van de Nederlandsche grens tot Namen, en krachtige inrichting der verdediging van Luik, Hoeij en Namen, had ongetwijfeld een gansch ander en veel gunstiger resultaat kunnen worden bereikt. Deze conclusie zal iéder werkelijk deskundige als juist erkennen. En in elk geval had, van 3 Augustus af, aan Frankrijk onverwijld en met aandrang hulp kunnen worden gevraagd, tot vermeerdering der waarborgen voor het behoud der Maaslinie en £fct beletten, althans het vertragen van den opmarsch der Duitsche legers. Het Belgisdte opperbevel was blijkbaar niet op disÉoogte VW hetgeen er voorviel, althans zijn officiee#öv.Verslag" bevat dienaangaande grove onjuistheden. Het zegt omtrent 4 Augustus, ^icri vereenigden zeven legerkorpsen, ongeveer 300.000 man zich op de invalsbanen die de versterking Luik versperden." Ook elders spreekt het van groote overmacht van „een vijand, veel sterker in getal," enz. De waarheid is, dat het Duitsche Maasleger, zooals wij vermeld hebben, ongeveer 40.000 man telde. Het Belgische veldleger, dat densteun kon hebben' gehad van de forten met hun bezettingen, was mitsdienfjbelangrijtt-' veel sterker. En waar althans sommige forten op zich zélf tot 17 Augustus wisten stand te houden, kan moeilijk worden beweerd, dat deze termijn niet aanzienlijk verlengd had kunnen worden, indien België daarvoor zijn veldleger had ingezet en Frankrijks hulp had kunnen afwachten. Het Belgische,officieele Verslag noemt den aanval op 6 Augustus, van de in Luik doorgedrongen afdeeling van 50 man onder een hoofdofficier, een „poging tot moord" op 2 officieren en 8 ruiters. Deze qualificatie is onjuist en misplaatstniiet was een volkomen geoorloofde oorlogsdaad, stoutmoedig, ja vermetel van aard; een krijgslist om het stellingkwartier te verrassen. Dat Belgen deze Duitsche^ifmilitairen voor Engelschen aanzagen, omdat ze mutsen droegen en de hoofdofficier Engelsch sprak, hun zelfs den weg wezen, kan aan niemand dan aan die Belgen worden geweten. Generaal Ludendorff schrijft in zijn „Kriegserrnmerungen," dat reeds in de allereerste dagen van den oorlog, toen de troepen van het Maasleger nog in opmarsch naar Luik waren, bleek van deelneming aan de vijandelijkheden door de civiele bevolking. Later, toen de Duitsche legers verder in België doordrongen, zijn diep betreurenswaardige feiten geconstateerd; doordien burgers, mannen en vrouwen, zelfs ook geestelijken, wreedheden pleegden aan Duitsche zieken en gewonden; aan Duitschers die men ten eten vroeg en dan onverhoeds neerschoot, aan soldaten, die, men in bed den hals afsneed, enz. Wij hebben de schending der Belgische onzijdigheid in de voorafgegane bladzijden onvoorwaardelijk veroordeeld, en met alle kracht die in ons is, afgekeurd. Wij doen dit thans eveneens ten opzichte van gruweldaden, wreedheden, brandstichtingen, enz. door Duitschers in België begaan. Maar ons oordeel omtrent het door Belgen verraderlijk vermoorden van Duitsche militairen, die op dat oogenblik feitetijk weerloos waren, moet eveneens stellig en beslist afkeurend luiden. Die militairen waren persoonlijk onschuldig aan, mochten niet aansprakelijk worden gesteld voor het onrecht, de misdaad, door hun regeering en hun legerbestuur op het Belgische volk gepleegd. Het laaghartig afmaken door sluipmoord van weerlooze militairen van een vijandelijk leger, is in flagranten strijd met de wetten van eerlijkheid en ridderlijkheid, die ook in de krijgsgebruiken moeten worden gehuldigd, en waarvan ieder rechtschapen en weldenkend mensen de naleving moet eischen. Het kan niet anders dan verraderlijk en misdadig worden genoemd, wanneer burgers, mannen of vrouwen, zich tegenover weerlooze militairen, al behooren die tot een vijandelijk leger, daaraan schuldig maken. En de onafwendbare gevolgen er van zijn, dat wraakzucht en volkshaat voedsel vinden, dat het plegen van wreedheden en gruweldaden toeneemt en dat het kwaad hoe langer hoe erger wordt. Wij hebben over dit onderwerp meer breedvoerig onze zienswijze ontwikkeld, in onze reeds hiervoren vermelde opstellen: „Ervaringen uit den Wereldkrijg," in den Tijdspiegel van 1917, en wij komen er in dit werk niet meer op terug. Maar waar ons van hoogstaande, zéér beschaafde en ontwikkelde zijden werd toegevoegd, dat het „juist" was geweest, dat de Belgen, ook burgers, zóó velen van de Duitsche invallers neerschoten, feitelijk: „afmaakten," als ze maar konden, ja, dat in den oorlog „humaniteit" eigenlijk een onding is, mogen wij niet nalaten tegen dergelijke opvattingen hier nogmaals een woord van ernstig protest te doen hooren. ACHTSTE HOOFDSTUK (vervolg) 2. HET GEVECHT AAN DE GETTE. HET BELGISCHE VELDLEGER ONTKOMT NAAR ANTWERPEN De troepen van het ie en het 2e Duitsche Leger kwamen reeds op 17 Augustus meerendeels op den Westelijken oever der Maas. Het 3e Leger stond ter hoogte van Houffalize en had de lijn NamenDinant sterk door den vijand bezet gevonden. Op 18 Augustus moest de algemeene opmarsch verder worden voortgezet. Het groote hoofdkwartier gelastte dat het ie en het 2e Leger den tusschen Diesfr*Tienen-Wavre opgestelden vijand van daar zouden verdrijven. Er moest getracht worden hem van Antwerpen „af te dringen." De bedoeling bestond, deze beide legers daarna uit de lijn Brussel-Namen, onder beveiliging tegen Antwerpen, verder te doen oprukken. De linker vleugel van het 2e Leger moest, in verbinding met den rechter vleugel van het 3e Leger, de stelling van Namen aanvallen. Voorts werd de commandant van het 2e Leger, generaal von Bülow voor deze operatie tevens belast met het bevel over het ie Leger. Deze maatregel was met gelukkig. Het aan elkaar ondergeschikt maken van de aanvoerders van zeer groote eenheden, als uit verscheidene legerkorpsen bestaande legers, die geheel zelfstandig moeten kunnen handelen, moet aanleiding geven tot wrijving en moeilijkheden. Dit is dan ook in den wereldoorlog aan Duitsche zijde meermalen voorgekomen. In het algemeen was de bevelvoering, wat de leiding der operatiën betreft, niet oordeelkundig, soms zelfs onvoldoende, zoo niet gebrekkig gere- geld. De Keizer, die in naam opperbevelhebber was, doch alleen de meest belangrijke bevelen gaf, het de leiding der operatiën meestal over aan de beslissingvan den chef van den generalen staf von Moltke. Deze moest intusschen zijn aandacht eveneens wijden aan het Oostelijk front en aan hetgeen aldaar voorviel. Het groote hoofdkwartier bevond zich meestal zéér ver achter de strijdende troepen van het Westfront, te Koblentz, te Luxemburg; later te Mézieres, enz. Daardoor was het verkeer met de afzonderlijke legers bijna altijd zeer moeilijk en tijdroovend en de gemeenschap liet dikwijls zeer veel te wenschen over. Persoonlijke aanraking tusschen den leider der operatiën en de commandanten der legers had niet plaats, en slechts zelden werden door het groote hoofdkwartier officieren naar de legers afgezonden voor mondelinge (inlichtingen of onderzoekingen. De latere regeling om verschillende legers onder een gemeenschappelijk bevel te vereenigen tot een Z.g. legergroep, werd nog niet toegepast. Generaal Dr. von Kuhl stelt dan ook zeer terecht de vraag — die ongetwijfeld bevestigend moet worden beantwoord —of het niet beter geweest ware dat het groote hoofdkwartier te Berlijn gevestigd was gebleven*»;*» flJen zoowel voor het Westfront, als voor het Oostfront, elk een afzonderlijk opperbevelhebber had benoemd. Maar von Moltke wilde zelf de leiding op het Westfront, waar de oorlog moest worden beslist, in handen houden. Dit is evenwel niet bevorderlijk geweest aan den uitslag. Zooals bekend is, werd op het Oostfront na de eerste tegenslagen, een afzonderlijk opperbevelhebber benoemd. In dit opzicht was de toestand in het Fransche leger geheel anders, en er valt een belangrijke tegenstelling met het Duitsche leger in waar te nemen. De Fransche Opperbevelhebber, generaal, later veldmaarschalk Joffre, zorgde voortdurend in de nabijheid van zijn legers en gemakkelijk bereikbaar te zijn. Hij was zeer beweeglijk, ging telkens zelf op reis om met een legercommandant in persoonlijke aanraking te komen, en was rusteloos in de weer om zijn voornemens en bedoelingen te verduidelijken. Dat de invloed van deze wijze van handelen niet anders dan gunstig kon zijn, is gemakkelijk te begrijpen. De voor 18 Augustus te nemen maatregelen gaven reeds dadelijk aanleiding tot eenig verschil in zienswijze tusschen de bevelvoerende autoriteiten van het ie en het 2e Duitsche Leger. De commandant van het ie Leger wilde de Belgische troepen achter de Gette snel en regelrecht aanvallen, omdat het 2e Leger op 17 Augustus nog ten westen van Luik opmarcheerde en het 3e Leger nog achter was. De commandant van het 2e Leger beoogde een gemeenschappetijken aanval op de Belgen, doch verlangde dat een omvatting van den linker vleugel der stelling achter de Gette* over Beeringen-Pael-Diest, door het ie Leger zou worden uitgevoerd. Op aandrang van generaal von Kuhl werd de directe aanval van het ie Leger , goedgekeurd, doch de vorenaangeduide omvatting moest daarbij niettemin plaats hebben. Het terrein waarop de rechtervleugel van dit Leger zich diensvolgens moest ontwikkelen en bewegen, was zeer moeilijk; doorsneden met talrijke beken en andere hindernissen. Het veroorzaakte aan het met de omvatting belastte 2e legerkorps veel tijdverlies, groote inspanning en bijzondere vermoeienis. De overige troepen vielèhdeGette-stellingmfront aan; zij rukten daartegen op, elk korps in 2 colonnes. Wij volgen nu weer, voor de beschrijving van hetgeen er aan de Gette voorviel, het Verslag van het Belgische Opperbevel. SCHETS NO. 2 Opstelling van het Belgische Veldleger aan de Gette. In verband daarmede teekenen wij aan dat, terwijl de aanval op Luik nog in vollen gang was, reeds op 12 Augustus, door over de Maas overgesehoven troepen een aanval op de Gette gedaan was. Waarschijnlijk was het meer een verkenning, die toen plaats had, althans het was voornanie^k Duitsche cavalerie die er aan deelnam, Deze trachtte bij Haelen den overtocht over de Gette te bemachtigen en maakte den vijiaid^ji^erbiöf !fi dit dorp door haar artJfërievuur weldra ondoénhjk. De Belgen deden toen de brug springé^?^ ^iferdedigden Haelen met 2 compagnieën wielrijd'ik^iü&aibiniers, 4 eskadrons lansiers en 3 batter^Bèff^a^ÉÖ^ lerie, waarvan 2 bij Hautem in reserve. De aanwaÉSers drongen door over de Gette, in de lijn Velpen+Liébroek. Maar toen rufcfen Belgische versterkingen aan; 4 bataljons^ die in groote hitte hadden gemarcheerd, en 3 batterijen. Deze-troepen b*9è*hten den aanval tot staan. De Duitschers trokken terug en cfttföimden Haelen. Dit gevecht, zegt heé iBeigische Verslag terecht, „had sleèhts de beteekenis eener tusschenhandeSng in de algemeene bewegingen door de Duitsche krachten volbracht." Maar de Duitschtë legerteéiing had daardoor tótetemin in den toestand aan de Gette een juist inzicht verkregen, en gegevens opgedaan, van veel belang voor hetgeen haar verder tèidoen stond. Op 17 Augustus was aan het Belgische opperbevel bekend, dat zeer talrijke troepen bij Lixhe de Maas waren gepasseerd, en daTÉte „groSSeh waren aangekondigd in het meerendeelder oorden rondom i&Jemael, Laöéèn, Borgworm elr^fihnnut." Op den reühter vleugel van het Belgische Veldleger had de vijand eve«eens „groote klachten" verzameld, tttnver de herstelde brug van Hoeij — alwaar Hét zoo goed als waardelooze fort door de Duitschers Het Eerste Oorlogsjaar '3 zonder strijd was genomen — trokken talrijke vijandelijke troepen over de Maas, België binnen. Op 18 Augustus, 's morgens, werd de toestand „klaar bedenkelijk," zegt het Verslag. Het begon met een schermutseling, links op de Belgische stelling. De cavalerie werd aangevallen ,*op heel het door haar bezette front van Budingen tot Diest, maar verdedigde zich krachtdadig, vooral te Diest." Niettemin slaagden de Duitschers er in de Gette over te trekken. Haelen, dat wederom verdedigd werd door wielrijders-karabiniers en i eskadron lansiers, werd door vijandelijke artillerie beschoten. Een paar uur later „kwam de vijandelijke infanterie op de Gette, legde er bruggen over en drong over dat watertje verder door." Te Diest boden de karabiniers en pioniers anderhalf uur lang hardnekkig tegenstand aan een Duitsche brigade. De Belgischs cavalerie werd gedwongen de Gette te verlaten en terug te gaan naar Winghe-St. Georges. De 2e Divisie was uit Leuven daarheen opgerukt, om den linker vleugel der opstelling te verlengen. Intusschen werd de ie Belgische Divisie bij Tienen door den vijand aangevallen. Zij verdedigde zich dapper en hardnekkig, maar Tienen geraakte toch weldra in Duitsche handen. Dei Duitschers vielen toen HaufcBa-St. Margaretha, waarheen de Belgische troepen terugtrokken, in front en in de flank aan. In dezen strijd, die tot zeer laat in den avond duurde, werden zware verliezen geleden. „Van dit pogefcbjik af," schrijft ihet Belgisch Opperbevel, „bleef er geen twijfel meer over nopens de dreigende aankomst van veel grooter vijandelijke krachten, die voortdrongen, zoowel op het front, als op de flanken van het leger; want dichte massjési vijandelijk voetvolk' toonden zich aanwezig op- den linker vleugel en op het front; de woestheid der aanvallen, de nieuwe inlichtingen dien dag verkregen, o.a. aangaande den onafgebroken doorgang van nieuwe dronööéhf'infanterie van den Zuidoever op den Noordoever der Maas, bij middel der bruggen van Hoeij, Ampsin en Flöne, droegen daartoe bij. De omsingelende beweging langs Diest en Aerschot aangeduid, toonde overigens dat het leger bedreigd was op zijn linker vleugel omvat en van de basis Antwerpen afgesneden te worden." Van de Fransche en Engelsche legers kon nog geen dadelijke steun worden verwiééht. Er moest onverwijld een besluit genomen worden. Er bleef, zegt het Verslag, aan het Belgische leger slechts over, „zich terug te trekken, om aan de vernieling tè-*e»tsnappen." Den i8en Augustus, 's namiddags, werd de terugtocht naar het Noordwesten bevolen. Den volgenden dag zou zeer vroegtijdig worden getracht den linkeroever der Dijle te bereiken, en aldaar nog stand te houden. Er ontstond echter bij het aanbreken van den dag een hevig achterhoedegevecht tusschen de Belgische brigade, die op Aerschot aanrukte en troepen van het 2e Duitsche legerkorps. Men vreesde toen, dat de Duitschers de Belgische linkerflank reeds overvleugelden en dat het onmogelijk was nog achter de Dijle te blijven staan. De terugtocht werd daarom voortgezet in de richtmg der forten van Antwerpen. Den 201ten AugustUSPkwam het Belgische leger, zonder verder ernstig aangevallen te zijn, binnen de stelling van Antwerpen1. '} De Belgische soldaten hebben buiten twijfel zoowel te Luik, als in de gevechten bij Haelen, Diest en Tienen, met groote dapperheid gevochten. Wij brengen daaraan gaarne onze welverdiende hulde. Maar wat de strategische leiding. Van den Belgischen tegenstand, in de behandelde eerste periode van den oorlog betreft, daaromtrent kan ons oordeel bezwaarlijk gunstig luiden. De opmarsch der Duitsche. kgers werd nóch aan de Maas, nóch aan de Gette opgehouden of belangrijk vertraagd. Er was feitelijk niets bereikt of gewonnen voor de verdere operatiën. Het Veldleger was wel is waar behouden in de stelling van Antwerpen aangeland, maar had dan toch, zoowel te Luik, als aan de Gette, vrij zware verhezen geleden, zonder dat het een noemenswaardig voordeel behaald had. Indien het Veldleger dadelijk na de mobilisatie binnen de verschanste legerplaats van Antwerpen ware geconcentreerd, zou hetzelfde resultaat zonder verhezen bereikt geworden zijn. Het spreekt van zelf dat dit niet kon of mocht geschieden; België mocht zich. met „zonder slag of stoot" aan den Duitschen inval prijs, geven. Maar nu men besloot tot het niet-verdedigen van de Maaslinie, kon het kortstondig standhouden achter de Gette, uit een strategisch oogpunt, niet veel meer verdienen dan den naam van een „sclnjnvertooning". Het Verslag van het Opperbevel geeft vrij hoog op van hetgeen het Belgische Veldleger op 20 Augustus al had verricht en bereikt. Dat de hoofdmacht behouden binnen de stelling van Antwerpen kwam, was ontegenzeggelijk een belangrijk feit, waarvan de beteekenis met kan worden ontkend of weggecijferd; Maar het oorlogsdoel beoogt niet alleen of in de eerste plaats de eigen krachten te ontzien en te sparen; het moet als hoofdtaak voor oogen houden, de voornemens en de handelingen der tegenpartij te dwarsboomen, te benadeelen en de uitvoering er van te bemoeilijken, zoo mogelijk te verhinderen. En in dit opzicht g* dus voor de bevordering van het strategische doel van den krijg — had de leiding van het Belgische veldleger tot dusver niets van belang verricht. De Duitschers waren wel is waar niet geslaagd in hun streven, om dat leger van Antwerpen af te dringen, maar de oorzaak van deze n^ükking lag in hoofdzaak in de reeds'-tfesproken fouten van hun eigen concentratie-regeling, waardoor een méér' snélle ontwikkeling der ie en 2e Le gers op den Westelijken Maasoever was belemmerd en vertraagd. Het tijdverlies, daardoor óndervonden voor het afzenden van sterke voorgeschoven afdeelingen, kan op 2 a 3 dagen worden gesteld. De mogelijkheid bestaat, dat het ontkomen van het Belgische veldleger naar Antwerpen, zonder dat tijdverlies, op meer ernstige bezwaren gestuit Zou zijn. Het Verslag rekent uit, dat het Belgische Veldleger, ongeveer twee legerkorpsen sterk, niet minder dan elf vijande&jke legerkorpsen van het ie en het 2e Duitsche Leger, aan de Gette tegenover zich had staan; te zamen ongeveer 500.000 man, op den linker oever der Maas. Hierbij moet evenwel in aanmerfamg genomen worden, dat deze legers nog volstrekt niet in hun volle sterkte tegen de Gette waren opgemarcheerd en ontwikkeld. Het ae Leger was met een belangrijk deel zijner troepen nog ten achter; het moest „dekken" tegen Namen, en aan het veroveren van die verschanste legerplaats, alwaar zich nog een Belgische divisie bevond, werkdadig deelnemen. De linker vleugel van dit Leger, waarop zich het garde-korps en het reserve-gardekorps bevonden, alsmede de artillerie, moest daarvoor links om Namen heenzwenken. Het ie Leger bereikte op 19 Augustus Leuven; op 20 Augustus de lijn Brussel-Waterloo. Twee reserve-korpsen van dit leger moesten, volgens de bevelen van den kolonel-generaal von Bülow, gereed gehouden worden om tegen de stelling van Antwerpen op te treden. Generaal von Kuhl schrijft daaromtrent terecht, dat zoodoende de kracht van den rechter vleugel dqfc gejwmenlijke Duitsche légm belangrijk verzwakt dreigde te worden voor nevenopdrachten, die eigenlijk moesten worden vervuld door achterwaarts, in tweede linie, daarvoor beschikbaar te houden troepen. Zooals de zaken thans liepen, moest de invoering van het groote operatieplan van von Schlieffen, waarvoor zoowel een zeer sterke rechter vleugel, als een zeer snel oprukken op den voorgrond moest staan, in de waagschaal worden gesteld. De bedoeling van de Belgische legerleiding, om aan de Gette „als voorhoede" van de Fransche «ft Engelsche legers, de samenvoeging met die legers" af te wachten, was alzoo volkomen mislukt. Ondanks de ernstige bezwaren welke zij hadden te CflWrtf winnen, waren def. J?uitsche ie en 2e LegefSifft reeds op 18 Augusft® in geslaagd, om hu^roejenj tegen de Gette-stelling ten aanval te ontwikkelen en daardoor aan de Belgen te beletten aldaar langer stand te houden. Wanneer deze laatstgeneöftdenm plaats van gedurende 12 dagen — van 6 tot eftmet 17 Augustus — werkeloos en geblinddoekt achter dat riviertje te blijven staan, hun Veldleger hadden ingezet om met de hoofdwacht, gesteund door de permanente vestingwerken aan de Maas, deze rivier m§t energie en volhardinjfete verdedigen, z*!*t den zij Zich ajdaar ongetwijfeld geruimen tijd hebben kunnen handhavenV, Zij zouden alsdaft hun taak als „voorhoede" van de Fransche en Engelsche legers niet beteren uitslag hebben kunnen volbrengen en hun vereeniging met de bondgenootschappelijke legers had daarvan het gevolg kunnenpftün. Ook zou Luik zich alsdan in waarheid getoond kunnen hebben, „de sleutel van het Maasdal" tevZnn. Wij willen intusschen hiermede de beteekenis. niet verkleinen van het feit, dat de Belgische legerÜtódirig er in slaagde, de hoofdmacht? Van haar Veldleger op 20 Augustsfcüflaeihgheid te brengen binnen de stelling van Antwerpen.' Daéhet Veldleger — zij 't in hoofdzaak tengeve%e *W«Pdoor de Duttechers ondervonden, door hun eigen legerbestuur veroorzaafcle moeielijlshêden en Bezwaren — zich'^dig kon onttrekken aan een weldra te verwachten omvatting* althans aan een „afdringen" van de als basis beschouwde verschanste legerplaats van Aïitwerpen, dat het wist te ontkomen aan de ernstige nederlaag in de niet te behouden Gette-sfétting, waaraan het gevaar liep tüch bloot te stellen in een afzonderlijken #gtóslag aldaar tegen de Duitsche leg ers — dat waren ontegenzeggelijk resultaten van groot belang. De Duitschers hebbènv daardoor gedurende den berderen loop van den veldtocht zeer beslist nadeelen ondervonden; te ernstiger, omdat de oorsprong daarvan moest worden gezocht in de vicieuse regeling van hun eigen concentratie en hun opmarsen0 i3 Dat de Belgische strijdkrachten, dank zij de hoogst voorzichtige leiding, hadden weten te ontkomen naar Antwerpenwhad nu süfeds dadelijk het gewichtige gevolg, dat niet minder dano«w|f legerkorpsen moesten worden onttrokkeariaan. den rechtervleugel van|«IF aanvallende Duitsche legers; ten einde, in afwachting van andere, voorshands niet in de nabijheid beschikbare troepl*^ tegenover de stelling van Antwerpen in observatie"-:» blijven. Later zou die stelling door een gewelddadigen aanval moeten worden vëlÖVerd. Het Belgische legerbestuur zag terecht in, dat, al was het voornemen mislukt om zich beschikbaar te houden als „voorhoede" van de Fransche en Engelsche bondgeaiooten voor een gezamenlijke operatieiagün taak voor het bereiken of bevorderen van het; gemeenschappelijke oorlogsdoel daarom volstrekt nog niet als afgeloopen mocht worden beschouwd. Het begreep, zeer juist daarvoor nog verder nuttig werkzaam te kunnen zijn. Door de opstelling van het Belgische leger in de lijn der forten van de stelling van Antwerpen werd vooreerst een belangrijk deel van het grondgebied des rijks, in de provincfên Antwerpen en Vlaanderen, onttrokken aan bezetting door de Duitsche invallers. Vooös kon BeJgif, door zijn gedragslijn ondergeschikt te maken aan dïftjjier bondgenooten, werkdadig nog een belangrijke rol vervuilen in de verdere ontwikkeling van den krijg. Daarvoor moest allereeMt het doel op den voorgrond staan zooveel mogelijk van 's vijands krachten te binden, deze vast te houden aan de stelhng van Afwerpen, en zoodoende de verdere uitvoering der voorgenomen Duitsche operatiö»§;te dwarsboomen en te bemoeilijken. Voorts kon de gelegenheid worden gezocht om de binnen de stelling verzamelde macht aanvallend tegen de Duitsche observatiekorpsen te doen optreden. De mogelijkheid daarvoor kon ontstaan, op een tijdstip waarop de Fjransche en Engelsche legers met den vijand in belanfpajke gevechten gewikkeld zouden^üjn, of welj}wanneer de „evenredigheid der Belgische en Duitsche tegenovergestelde eenheden een zulkdanigen gunstigén aanval zou toelaten". Al dadelijk moest daarbij de eispb voor oogen gehoudejfc-flfvorden» dat „ten allen prijze voor het leger een weg tot den terugtocht naar het Westen, werd behouden, uithoofde een latere samenvoeging te verzekeren." Eng tevens die, dat „de verkeerswegen van het Duitsche leger moesten worden geslecht. De vorenbedoelde „evenredigheid" zou blijken te bestaan tot 25 September. Van dien dag af zou de toestand „diep gewijzigd worden," ten gunste van den vijand. Op 25 en 26 Augustus had de eerste uitval plaats van het Belgische Veldleger, tegen het vóór de verschanste legerplaats van Antwerpen opgestelde Duitsche „bespiedihgsleger." De Duitsche hoofdmacht was, van 21 Augustus af, verder opgerukt naar de Sambre en in Henegouwen. Op 24 Augustus vernam het Belgische Opperbevel dat aan de Sambre en bij Mons hevige gevechten werden geleverd, waardoor kon worden verwacht, dat „het gros dei'vijandekjke legers genoeg verwijderd was," om bij Antwerpen niet op het ingrijpen daarvan te moeten rekenen. De omstandigheden werden daarom voor een uitval buiten de legerplaats zeer gunstig geacht. Te meer, omdat de 3e en 9e Duitsche'. reserve-legerkorpsen, die het observatieleger vormden, nog geen tijd gehad konden hebben om hun „stellingen sterk in te richten." De uitval werd ondernomen met het doel de lijnen der Duitsche legerkorpsen te doorbreken en 's vijands verkeerswegen te bedreigen. De bevelen voor den uitval hielden het volgende in. De 6e Divisie moest in het centrum aanvallen, in de richting op Mechelen-Vilvoorden. De ie en de 5e Divisiën moesten ageeren rechts daarvan, ten Westen van de Senne; de 2e Divisie ter linkerzijde langs den straatweg naar Leuven. De 3e Divisie bleef in reserve achter de 6e, de cavalerie op den linker vleugel eveneens üv reserve. De aanval „botste tegen reeds zeer sterk opgebouwde verdedigingsinrichtingen," zegt het Verslag. Het centrum en de rechter vleugel drongen aanvankelijk eenigszins door; de linker vleugel werd échter aan het kanaal naar Leuven tot staan gebracht. De Duitschers gingen weldra over tot een tegen- aanval, het centrum der Belgen geraakte in het gedrang, de linkervleugel werd teruggeworpen. Een dubbele omvatting, met bedreiging van de terugtochtswegen, begon zich reeds,, voor de Belgen af te teekenfli.. Onder zware verliezen moesten zij besluiten af te zien van verdere pogingen om den vijand te benadeeksi; ajjkfierden den 2601 Augustus binnen de legerplaats van Antwerpen terug. Het Belgische Opperbevel schrijft daarover: „De gevechten op de Sambre en bij Mons waren afgeloopen; de handeling kon niet met nut voortgezet worden, en het leger toog de verschanste legerplaats weer huwen.'' Het bekeek de zaak dus niet door een zwarten bril. Den 4en September werd Dendermonde bezet door zwakke Duitsche krachten, die het aldaar tot bewaking gelegerde Belgische detachement verdreven. Aangezien hierdoor de terugtochtsweg der Belgen naar het Westen bedreigd werd, kregen de ie en de 6e Divisiën last Dendermonde te hernemen, waarin zij den gen September slaagden. Dit gewichtige steunpunt werd thans door de Belgen krachtig bezet en versterkt» waardoor hun terugtochtsweg van Antwerpen naar Ostende beter verzekerd werd. Op 7 en 8 September bleek aan de Belgen, dat het Duitsche observatieleger verzwakt was; 3 divisiën waren, in verband met den slag aan de Marne, naar, Frankrijk afgezonden}.^ werden voor Antwerpen door marine- en landweertroepen vervangen. Het Belgische Opperbevel beoogde nu door een nieuwen uitval den vijand te verplichten, de naar Frankrijk ontboden troepeH^fcaar Antwerpen te doen terugkeeren, of — indien hij dat niet deed — aan de minder sterke aldaar achtergebleven Duitsche troepen „het onderspit te doen delven." De uitval geschiedde den gen September. De vijf binnen de stelling aanwezige divisiën werden zoodanig ten aanval ontwikkeld, dat Antwerpen gedekt bleef en toch getracht Werd den Duitschen rechter'^teugel te omvatten. Daartoe werd de 3e Divisie gedirigeerd op het rechter einde der vijandelijke stelling, terwijl de 6e en de 2e Divisiën dien vleugel over Tildonck en Leuven moesten omvatten De ie en de 5e Divisiën moesten die stelling respectievelijk in front en op den lirifeer vleugel, ten Westen van de Senne, aanvallen; de "cavalerie moest om den vijandelijken rechter vleugel heen op den linker ©Me-oever terechtkomen. De verbïridöfi* met Dendermonde moest door een detachement behouden worden. De uitval liep aanvankelijk gunstig; de overgangen van de Demer en de Dijle werden bemachtigd. Aerschot werd nog op 9 September genomen. Op 10 September werd de uitval voortgezet. De linker vleugel drong verder naar Leuven, een peloton cavalerie zelfs in die stad door, maar de 2e Divisie werd ten Noorden daarvan opgehouden. Een reserve-divisie was door de Duitschers^ftitFrankrijk teruggeroepen, om aan den aanval het hoofd te bieden. Op 11 September drong de 3e Divisie, even als de 6e, nog iets verder doc4;ttld8f£;' bp 12 September bracht de vijand de uit Frankfnk terugontboden divisie in gevecht; deze ging over tot den tegenaanval, waardoor de 3e en de 6e Divisiën tot den terugtocht» 'Werden genoodzaakt. Op 13 September trök het geheele Belgische leger wederom terug binnen de stelling van Antwerpen. << ZooalsVfee in hefehverk vaniEngerand zijn aangeduidfc.schijnen ons weinig afdoende. Ook de Énarlscae Veldmaarschalk'- JRrench zou verklaard hebben, dat-iïtankrijk rekenderop een Offensief, dattjnch niet verder zou ontwikkelen dan tot de Ardennen en Belgisch Luxemburg, ten Zuiden van de Maas.&■ Met betiékking tot een samenwerken met de Belgische strijdmacht bestonden bij het .Fransche opperbevel eemgsrins vreemde inzichten. Men wist niet nauwkeurig wat België tegen de schending zijner neutraliteit zou doen. Wij moesten — verklaarde Joffre voor de enquête-commissie — aannemen dat België zich zou verdedigen. Wipéekenden blijkbaar op de samenwerking metahttsflelgische leger. België ibad forten;; doen bouwen, om zich tegen een Duitscheteamnal te verzettemt Het was inatujudijklYdat het deed, wat hét gedaan heeft, (sic !) „Mais aa collaboration n'était pas indiquée." En „c'étaient deseeventuahtés qui étaient ,pr»bables, mais sur lesquefles -nous ne pouvionstffap compter." Generaal von Kuhl zegt, naar w^ meenenjiriot ten ontoechte, dat het — waar in "Vredestijd reeds grondige besprekingen plaats hadden waarop iQfik Sffij vroeger reeds hebben gewezen — moeilijk is aan te nemen, dat er nopens een gemeenschappelijk optreden en samenwerking der Belgische strijdkrachten simet de Fransche en Engelsche,;;rikts overeengekomen zou zijn. Op 8 Augustus verkeerde Joffre, naar hij zelf schrijft,;jn6g in de meening dat jde hoofdmacht ^kciBuitsche legers verzameld werdsfbstidom Metz, iWfejDiedenhoven. en in Luxemburijfcr enTidat een leger van vijf legerkorpsen op Luik aanrukte en in .aanrakingRwas met degfielgischeaktrijdkrachten. Hij onderschatte dus de sterkte van den Duitschen omvattenden rechter vleugel, dierfajïhet «'en het 2e Legefrafie zamenrta^ legerkorpsen telde, zeer helangrijfcïB^Beiavijand zou/^'js^ftr^iM indien Luik kwam te vallen, naar het Westen kunnen deboucheeiea en zijn beweging kunaétt.-uitstrekken tqfoBrussel of nog verder. Maar hidièn eealmteer langdurige tegenstand van Luik hemrter^Ooeïvetriplichtte,;«ou hij ook wel naar het Zuiden kunnen afbuigen en al zijn kracht aanwenden tegen onze grens tusschen Metz en Namen, zich daarbij steunend op de vesting Metz." Na rijpe overweging van deze mogelijkheden nam Joffre de beslissing — die hij op 8 Augustus aan de legercommandanten kenbaar maakte — dat men moest streven naar een veldslag met alle krachten vereenigd, en daarbij den rechter vleugel van hét front moest doen aanleunen aan den Rijn. Hij overwoog daarbij om den linker vleugel van het „dispositif" desvereischt terug te houden, om te voorkomen dat een ontmoeting met den vijand plaats had, waarvan wellicht een beslissing voor een der legers het gevolg zou kunnen zijn,opeen oogenblik waarop de andere legers het nog niet zouden kunnen ondersteunen. Omgekeerd zou dé linker vleugel: vooruit gebracht worden, wanneer 's vijands rechter vleugel bij Luik vertraging zou vinden of zich naar het Zuiden zou afwenden, den. „C'est bien Tapplication de 1'idée maitresse qui a présidé a la conception du plan, de ne liyrer la bataille qu'en ayant toutes nos forces en mair#. Aldus concludeert Joffre. Den 8en Augustus vaardigde de Opperbewethebber een algemeene order (no. i) aan de legercommandanten uit, inhoudende in dezen zin'gestelde „directieven^lSauwkeurige en bepaalde bevelen ter zake zouden toen nog voorbarig geweest zijn, omdat de concentratie-transporten eerst op 18 Augustus zouden afloopen. De bedoelingen omtrent den aanval van het ie en het ae Leger, het 7e legerkorps en de 8e cavalerie* divisie, alsmede ten opzichte van het gebruik van de ie groep reserve-divffliën, bleven zooals ze in het Plan XVII waren neergelegd. Het 3e Leger moest tegenover Metz blijven staan, doch gereed zijn om naar het Noorden op te rukken; waarbij de linker vleugel over Damvillers moest marcheeren en veiligheidsmaatregelen naar de zijde van Metz genomen moesten worden. Het 4e Leger, in het centrum, moest zich ten Westen van Verdun concentreeren; het 5e Leger, op den linker vleugel tusschen Vouziers en Aubenton; de 4e groep reserve-divisiën bij Vervins. Zwakke Duitsche afdeehngen, die zich op den linker oever van de Maas mochten vertoonen, zouden, naar Joffre's oordeel, gevoegelijk door het|Bngelsche hulpleger in bedwang gehouden kunnen worden. Hoewel op 13 Augustus berichten ontvangen waren nopens het oprukken van Duitsche afdeelingen op den linker Maasoever, bleef Joffre niettemin het gevaar eener omvatting nog niet ernstig achten. De 4e groep reserve-divisaêttiwerd nu van Vervins naar Hirson vooruitgebrachtpeetdermeende hij, zouden de Engelschen en Belgen daartegen wel voldoende sterk zijn. Zijn voornemen was thans om, terwijl de Duitschers hun verre omvatting uitvoerden, hun centrum te doorbreken. . Op 16 Augustus was in beginsel aangenomen dat er een hoofdaanval zou geschieden door de krachten van den linker vleugel, die daarom zoo veel mogelijk moesten wordeü versterkt. Daartoe ontving het 3e Leger een nog beschikbare reservedivisie; op 21—23 Augustus zou hetianog met twee andere dergelijke divisiën versterkt worden. Het 5e Leger zag zich uitbreiden met een leger* korps van het 2e Leger, voorts met a Afrikaansche divisiën en met een groep reserve-divisiên. Het 4e Leger kreeg nog twee divjpiên, waaronder een Marokkaansche. Om het 3e Leger te kunnen doen deelnemen aan de handelingen van den linker vleugel moest het ontheven worden van de zorg voor zijn rechter flank, die uit Metz kon worden bedreigd. Daarom werd een groep reserve-divisiën van dit leger op 16 Augustus onder het bevel geplaatst van generaal Durand, met opdracht de vesting Metz aan de West* en aan de Zuidzijde in te sluiten. Deze order werd op 19 Augustus mgetrokkerfaeri vervangen door bevelen, waarbij een „leger van Lotharingen," onder generaal Maunoury gevormd werdjPWaaraan nog verschillende reserve-divisiën werden toegevoegd, en dat een meer uitgebreide opdracht ontving totinsluiting van het geretrancheerde kamp van Metz. Eindelijk, schrijft Joffre, werd het algemeene plan vüat de operatiën, dat dagelijks' aan den toestand werd aangepast, definitief en kwam heéd en 21 en Augustus tot verwezenlijking, fti In groote lijnen beoogde hetVUWS' 1. den hoofdaanval door het groothertogdom Luxemburg en Belgisch Luxemburg; ten einde de communicatiën te bedreigen van de Duitsche Strijdkrachten, die de Maas zouden overgaan tusschen Namen en de Hollandsche grens. Deze taak viel ten deel aan het 4e en het 3e Leger; QJ 2. een nevenaanval door de ie en 2e Legers, tusschen Meojén de Vogezen, om den vijand vast te^houden, dien men naar het Westen ziet afglijden en die zich in de flank van onze in Luxemburg aanvallende legers zou kunnen -weipan;1^ 3. ten slotte, het tegenhouden van de Duitsche krachten, die over de Maas zullen trekken — waarbij in het Ardennerwoud slechts een lichte dekking wordt achtergelaten — zoolang als noodig is om den invloed te kunnen doen gevoelen van de legers in Luxemburg. Dit is de taak der 3 legers van den linker vleugel: het 5e Fransche Leger tusschen de Sambre en de Maas^'het Britsche Leger naar de Maasfl»coruitgeschov*ktnen het Belgische Leger. De Britsche macht jBOêt geleidelijk de hand reiken aan het Belgische Leger. Het is dus wel, seferijft Joffre nogmaals, eenstra* tegische operatie met samenwerking van r8l;,"f;J5|j antwoordden op Lanrezac's betoog — dat de Duitschers een offensief met talrijke strijdkrachten konden ondernemen op den linker Maasoever, terwijl het 5e Fransche Leger in de Ardennen moest doordringen — met de opmerking: — ook door kapitein Ronduit aangehaald — „Nous avons 1'impression que les Allemands n'ont rien de prêt par la." Maar de aanhoudende aandrang van generaal Lanrezac bleef toch op het groote hoofdkwartier niet geheel zonder invloed. Eerst op 12 Augustus kreeg Lanrezac de machtiging van Joffre om het ie legerkorps van Mézièkes ter hoogte van Dinant te brengen. Daarna, op 15 Augustus, mocht hij het transport van het 5e Leger naar de streek Maubeuge-Givet voorbereiden. Toen was even te voren een Duitsche onderneming, om zich met enkele bataljons en batterijen verrassend mééster te maken van den Maas-overgang te Dinant, na aanvankelijk gelukt te zijn, afgeslagen door een Fransche divisiêtdtè zich in de buurt bevond. Teffilötte, op 15 Augustus kwam Joffre terug op zijn halsstarrig volgehouden meening en op het besluit om het 5e Leger van Mouzon tot Mézières aan de Maas, te doen oprukken door de Belgische Ardennen, naar het front Neufchateau-PaliseulGédinne-Beauraing, om de Duitschers te ontmoeten.Hij ging eindelijk mede metLanrezac's,met lofwaardigen ijver volgehouden aandrang, wijl de vijand den hoofdaanval scheen te zullen doen door zijn rechter vleugel ten Noorden van -Givet, en door een andere groep zijner legers op het front Sedan-Montmédy-Damvillers. Hij gelastte daarom, dat het 5e Leger, onder achterlating van een korps aan de Maas, zou oprukken naar de streek van Mariëmburg of van Plnlippevüle, om in overeenstemming met het Engelsche en het Belgische leger, op te treden tegen de Noordelijke Duitsche groep. Het Cavalerie-korps Sordet en de 4e groep reserve-divisiën Werden daarvoor onder het bevel van den commandant van het 5eLeger gesteld. Het 4e Leger moest zich nu, met de daaraan toegevoegde troepen, met het front naar het Noordoosten, opstellen in de lijn Sedan-Montmédy, om naar Neufchateau te kunnen oprukken. Lanrezac's hoofdmacht moest thans een zwaren en langdurigen flankmarsch uitvoeren van Mézières-Mouzon naar de beneden Sambre, waarbij grootë moeilijkheden moesten worden overwonnen. Onder tropische hitte moesten de troepen van 16 tot 20 Augustus 120 K.M. afleggen. Langs de Maas, van Givet tot Namen, demonstreerden Duitsche troepen; terwijt aan de Sambre, boven Namen, hun patrouilles zich vertoonden. In de op 18 Augustus-Jttitgevaardigde „Instruction générale no. 13," bleek Joffre toth nog altijd op twee gedachten te hinken. De vijandelijke rechter vleugel kon namelijk trachten door te dringen tusschen Givet en Brussel, of zijn beweging nog meer Noordwaarts uitstrekken. Daartegen moesten het 5e Leger, met het Cavalerie-korps Sordet in verband met de Engelschen en^ Belgen, zich', rechtstreeks te weer stellen, en trachten den Vijand uit het Noorden te omvatten. Middelerwijl acatden het 3e en het 4e Leger 's vijands centrum aanvallen en, na dat te hebben geslagen, zich tegen de linker flank van 's vijands rechter vleugel wenden. Of wel, indien de vijand sléchte een gedeelte van zijn rechter vleugel op den linker Maasoever bracht, zou hij door zijn centrum, de Fransche3een 4e Legers, doen aanvallen, en door zijn troepen op den linker Maasoever, de flank vanj het 4e Leger doen bedreigen. In-dat geval moesten de Engelschen en Belgen op zich nemen, de Duitsche troepen op den linker oever van; Maas en Sambre te bestrijden, en moest het 5eLeger over Namen en Givet oprukken in de algemeene richting naar Marche en Saint Hubert. In deze Instructie bleef Joffre de sterkte van het Duitsche leger op den rechter vleugel en in het centrum veel te laag schatten, en zelfs nog vasthouden aan de dwaling, dat de Duitschers kun hoofdmacht op den rechter Maasoever zouden doen oprukken. Hij bedacht niet, dat het noodig kon worden om met het tegendeel rekening te houden en daartoe den eigen linker vleugel aanzienlijk te versterken. En toch was het op 18 Augustus niet twijfelachtig meer, hoe de Duitsche hoofdmacht door België oprukte. Waarom zou Duitschland anders overgegaan zijn tot de schending der Belgische neutraliteit, waardoor het zich tal van moreële en feitelijke nadeelen — o.m. de dadelijke vijandschap van Engeland — op den hals gehaald had ? De taak van het 5e Leger was in deze Instructie nogal zonderling omschreven. Het moest óf naar het Noorden oprukken, met de Engelschen en Belgen, op den linker Maasoever; óf wel front maken naar het Oosten, om op den rechter Maasoever het 4e Leger te gaan hielpen. Het doen omzwenken van een groot leger, met al zijn treinen, uit de eene richting in een andere, die ongeveer loodrecht op de eerstbedoelde staat, is een uiterst bezwaarlijke, samengestelde en tijdroovende handeling. Generaal Lanrezac hield ze voor onuitvoerbaar, en besloot daarom geen rekening te houden met de, naar zijn opvatting zeer onwaarschijnlijke eventualiteit, dat hij zijn legers op den rechter Maasoever zou moeten doen overgaan. Dit besluit was trouwens alleszins gemotiveerd. De Duitschers waren op 20 Augustus, toen Lanrezac zijn beweging naar de Sambre volbracht had, reeds Zeer nabij, zooals nader zal worden aangetoond. NEGENDE HOOFDSTUK (vervolg) 2. HET ENGELSCHE HULPLEGER Het transport van het Britsche hulpleger en de ontscheping in Fransche havens was in vredestijd zorgvuldig voorbereid en geregeld. Dft inlading der troepen geschiedde hoofdzakelijk te Southampton. Van daar vertrokken de meeste transportschepen naar Le Havre, ten deele naar Rouen, enkele naar Boulogne. Van de ontschépingsplaatsen werden de troepen per spoortrein vervoerd of marcheerden ze naar de plaatsen, alwaar ze voor de operatiën geconcentreerd moesten worden. Zooals wij reeds aanteekenden bij de omschrijving van het Fransche operatieplan in het Ule Hoofdstuk, was het de bedoeling, dat het Engelsche hulpleger op den linker vleugel van de Fransche opstelling zou worden samengetrokken. De transporten vingen aan op 9 Augustus; de hoofdmacht der troepen werd tusschen 12 en 18 Augustus overgebracht. Op 20 Augustus zou het vervoer afgeloopen zijn, maar doordien later besloten was nog een divisie méér uit te zenden, eindigden de transporten van deze divisië — de 4e — eerst op 23 Augustus. De 6e Divisie volgde in September.. Het vervoer der troepen over zee geschiedde, met afwijking van de gewoonte in vroegere gevallen, niet. in een konvooi onder geleide van oorlogsschepen; omdat men daarvoor eerst zekerheid moest verkrijgen, dat het niet kon worden gestoord. De schepen deden den overtocht alleen of met twee MMk. De toegangen, tot, het: kanaal werden, tegen vijandelijke aanvallen beveiligd; in het Westen door een EngelschnFransch eskader van kruisers, in het Oosten door duikbooten, enz. De Britsche vloot bleef voortdurend in de open zee en hield zich gereed om de Duitsche oorlogsvloot, indien deze zich mocht vertoonen, onverwijld aan te vallen. Veldmaarschalk Sir John French, de Opperbevelhebber, kwam 17 Augustus aan te Le Cateau, waar hij zijn hoofdkwartier vestigde. Hij rapporteerde aan den Minister van oorlog, Lord Kitchener, dat de concentratie feitelijk afgeloopen was op 21 Augustus. Hij gaf dien dag bevelen om op den aaett' de opstellingen in te nemen, die 't gunstigst waren om de operatiën te beginnen, welke de Fransche Opperbevelhebber Joffre hem verzocht had, tot voortzetting van den veldtocht, te ondernemen; De troepen kwamen diensvolgens te staan langs het kanaal van Condé over Mons naar Binche; alzoo in een lijn, die in het Westen op Fransch, verder op Belgisch gebied liep. French had vóór zijn vertrek van zijn regeering een dringende aanbeveling ontvangen om, in verband met de geringe sterkte vanzijn leger, „onnoodige verliezen te vermijden en zijlP troepen niet méér te wagen dan noodig was.'- Indien hij opdrachten van te wijde strekking ontving, moest hij tijdig aan zijn regeering om bevelen vragen. Hij was, zooals wij reeds vroeger aanteekenden, geheel zelfstandig en stond niet onder eenig ander bevel. Toen het Belgische leger op Antwerpen was teruggegaan en dus niet met het Britsche hulpleger kon samenwerken, maakte Kitchener zich bezorgd of de opmarsch der Engelsche troepen wel behoorlijk verzekerd was. Hij vroeg daaromtrent herhaaldelijk inlichtingen aan French, wees daarbij op de dreigende Duitsche omvatting en gaf de meening te kennen dat de Franschen hun linker vleugel moesten versterken, om te beletten dat hun front I tusschen Rijssel en Maubeuge zou worden doorbroken. French stelde hem gerust. Het Fransche Cavalerie-korps Sordet, dat zich ten Noorden van de ! Sambre bevond, zou naar zijn linker vleugel worden I verplaatst. Aldaar waren echter nog slechts enkele territoriale afdeelingen aanwezig, verspreid over dè groote uitgestrektheid van Valenciennes over Rijssel tot Duinkerken. De Fransche. autoriteiten wachtten, rapporteerde Frenchpde gebeurtenissen bedaard en vol vertrouwen af. Het 5e Fransche Leger was, zooals aanstonds I blijken zal, rechts van het Engelsche, gereed om aan te vallen. NEGENDE HOOFDSTUK (vervolg) 3. DE VERDERE OPMARSCH DER DUITSCHE LEGERS In den aanvang van het tweede gedeelte van het VlIIste Hoofdstuk deelden wij in 't kort mede welke de bedoelingen waren van de Duitsche legerleiding, ten opzichte van de verdere operatiën van het ie, het 2e en het 3e Leger, nadat de eerstgenoemde twee legers op den Westelijken oever der Maas waren overgegaan. Wij teekenden aan, dat het ie Leger, na de Belgen in de stelling van Antwerpen te hebben teruggedreven en twee reservé-korpsen tegen die stelling ter observatie te hebben afgezonden, op 19 Augustus Leuven en op 20 Augustus BrusselWaterloo bereikt had. Het 2e Leger kwam op 19 Augustus tusschen Wavre en Namen, ter hoogte van Perwez; op den 2oen zette het de omzwenking Zuidwaarts voort, tot ten Zuidoosten van Perwez. De leiding van den aanval op Namen, die gemeenschappelijk door troepen van het 26 en het 3e Leger moest geschieden, werd opgedragen aan generaal von GaUwitz. Hij beschikte daarvoor over het garde-reservekorps en het ne legerkorps. Uit het Keizerlijk hoofdkwartier werd de aanwijzing ontvangen dat de commandanten van het 2e en het 3e Leger in onderling overleg den aanval moesten regelen op den ten Westen van Namen staanden vijand en op de Maaslinie Namen-Givet. Het doen optreden van sterke cavalerie-af deelingen ten Westen van de Maas werd noodig geacht, waartoe het ie Cavalerie-korps Onder den commandant van het 2e Leger werd gesteld. Er was reeds op 19 Augustus vijandelijke cavalerie, behoorende tot de ie, 3e en 5e Fransche cavaleriendivisiën, ten Noorden" van Charleroi waargenomen. Thans deed generaal von Bülow het geheele, reeds ter -fijner beschikking' zijnde 2e Cavalerie-korps vereenigd over Ath oprukken, ten einde zien op den rechter, vleugel van het ie Leger te plaatsen en op te helderen in de richtingen op Thourout, Rijssel en Condé. Het ie Cavalerie-korps moest daarentegen Oost- en Noordwaarts om Namen heengaande, de «treek van Nivelles bereiken en voorts verkennen in de richtingen op Condé, Maubeuge en Phihpr pevüle.; Het 3e Leger was in de algemeene richting naar Dinant gemarcheerd en bereikte op 20 Augustus de Maaslinie, die met belangrijke sterkte door den vijand bezet gevonden werd. 91 Het 4e Leger marcheerde op 19 en 20 Augustus over Bastoghe-Arlon tot de lijn- AmberlöupLéghse-Ste Marie; het 5e Leger naderde Longwy. De omtrent den vijand vedaregen inlichtingen hadden de bevelvoerdersder legers van den Duitschen rechter vleugel reeds doen onderstellen, dat zij ten Westen van de Maas en ten Zuiden van de Sambre een geheel Fransch leger zouden ontmoeten. Omtrent de plaats waar het Engelsche leger ;zich zou concentreeren of waar het zich bevond, was echter nog geen zekerheid verkregen. Men wist dat het in Fransche havens geland was, vermoedde dat het naar Noord-Frankrijk zou oprukken en verwachtte dat men er een der eerstvolgende dagen op zou stuiten. Ten einde niet te veel of te weinig Noordwaarts uit te halen, in verband met een wellicht mogelijke poging tot omvatting van den linker vleugel der Engelschen, of met het gevaar van misschien door dezen in de flank te worden bedreigd, verrichtte het ie Leger op 21 Augustus slechts een korten marsch, waardoor tevens tegemoet gekomen Het Eerste Oorlogsjaar 15 werd aan het bezwaar, dat de troepen, door de inspannende marschen der voorgaande dagen, buitengewoon vermoeid waren. Het 2e Leger begon den 2ien Zuidwaarts te zwenken; de linker vleugel begon den aanval op Namen; overigens bereikten sommige afdeelingen de Sambre of kwamen tot benoorden Charleroi, i Het 3e Leger bereidde den aanval op de Maaslinie voor; de opmarsch van het 2eLeger kon er toeleiden aan het 3e Leger den overgang van het Maasvak Namen-Givet te vergemakkelijken. Het overleg tusschen de commandanten dezer beide legers stuitte intusschen herhaaldelijk op groote bezwaren, die duidelijk in het licht stelden dat er een vaste hand in de leiding der operatiën van den rechter vleugel der Duitsche legers ontbrak. Generaal von Kuhl verklaart: „Es war ausgeschlossen, von Koblenz" — waar het Keizerlijk hoofdkwartier zich bevond — „aus, das taktische Zusammenwirken der 2 und 3 Armee beim Angriff über die Sambre und Maas und die Mitwirkung der 1 Armee hierbei im einzelnen zu regeln." Een „zusammendrangen" der legers in den hoek tusschen Maas en Sambre kon zeer licht hiervan het gevolg zijn. Indien het 2e Leger in front op de Sambre aanviel, had het 3e Leger, wanneer het op Givet, inplaats van op Dinant gedirigeerd was, den vijand in zijn rechter flank en rug kunnen bedreigen. Het 4e en het 5e Leger zetten op 21 Augustus hun marsch in de aangeduide richtingea voort. Alvorens nu over te gaan tot het beschrijven van de ontmoetingen tusschen de thans overal tegenover elkaar staande Duitsche en Fransch-Engelsche legers, moeten wijtopmerken, dat in de Duitsche legers van den rechtervleugel tusschen de leidende organen veelvuldig verschil van meening heerschte, over de meest wenschelijke en aangewezen middelen om de gestelde strategische doeleinden te verwezenlijken. Niet alleen de commandant van het 3e Leger, maar ook die van het ie Leger, had bijna dagelijks een andere opvatting van den toestand en een ander inzicht nopens de te nemen maatregelen, dan die van het ae Leger. Wij wezen er hiervoren reeds op dat de doelbewuste, krachtige leiding van den echten veldheer hier gemist werd. De wrijving tusschen de autoriteiten werd nog meermalen vermeerderd, doordien de commandant van het 2e Leger gedurig aanspraak maakte niet alleen op ondersteuning door het tijdelijk onder zijn bevelen gestelde ie Leger, maar ook door het 3e Leger, dat toch een eigen taak had en in staat was die naar behooren te volbrengen. In het Fransche mobiele leger was de toestand anders, maar evenmin gunstig. De Opperbevelhebber Joffre wist wat Ijij wilde, dat Jjf niet te ontkennen. Hij wist dat zelfs geheel alléén, had niemand noodig om hem te helpen, nam niet dan na langdurigen tegenstand en veel strijd een advies aan van een zijner legercommandanten. Wij hebben aangetoond dat Joffre omtrent de handelingen der Duitsche legers een denkbeeld huldigde, dat zich zóó vast in zijn geest had geworteld, dat het niet anders te beschouwen is dan als: „une idéé fixe." De op helder oordeel en juist inzicht berustende zienswijze van generaal Lanrezac had op Joffre geen vat. Zijn halsstarrig vasthouden aan de eigen opvatting zou ongetwijfeld voor de Fransche strijdmacht noodlottig geworden zijn, indienXanrezac minder energiek en vasthoudend geweest ware in zijn pogingen, om den opperbevelhebber tot andere gedachten te brengen. Indien het 5e Leger onder een minder bekwaam, welberaden en karaktervol bevelhebber in de Belgische Ardennen — overeenkomstig Joffre's bevelen — ten aanval was opgerukt, zouden de Duitsche legers van den rechter vleugel er in hebben kunnen slagen het een catastrophe te bereiden. Dit is ook de meening van onderscheidene Fransche schrijvers, meerendeels door ons genoemd. Generaal Lanrezac en anderen geven ook als hun meening te kennen, dat de Fransche opperbevelhebber zich te ver van het front ophield, even als zulks reeds nopens de Duitsche legerleiding is opgemerkt. Joffre had zijn hoofdkwartier te YSr^ePrrancois, aan de Marne. En ofschoon hij persoonlijk meermalen een zijner legers bezocht of bezoeken van een legerkorpsautoriteit ontving, was toch de afstand van daar tot het front te groot, om met de onderscheidene legers een geregeld verkeer te kunnen onderhouden, zooals het dagelijks meer en meer noodig werd. Ook aan Fransche zijde bleek de ware veldheer, met den eigen ruimen, scherpzienden blik, niet met de opperste leiding belast te zijn. Joffre bleef nog in een ander opzicht vasthouden aan een „idéé fixe." Hij tracht in zijn geschrift telkens op nieuw den lezer te doordringen van zijn groot, kranig opgezet operatieplan, met de prachtige „idéé maitresse" van een algemeenen aanval, naar het eerst heette overal gelijktijdig, later bij gedeelten, om 's vijands krachten te splitsen en te binden; van een stout „offensief, met het doel 's vijands centrum te doorbreken," enz ! In werkelijkheid blijkt, hoe hij in zijn volhardend dwalen aangaande het vijandelijk offensief, mistast in de keuze zijner tegenmaatregelen, inderdaad zijn legers wel aanspoort en drijft om „er op los te gaan," doch eigenlijk afhankelijk is van 's vijands operatiën, zich moet bepalen tot een „tegenoffenH sief' en er in deze periode van den oorlog volstrekt niet in slaagt den tegenstander er toe te brengen, diens gedragslijn aan zijn eigen maatregelen ondergeschikt te maken. Een wel doordacht strategisch defensief, in den zin als wij aanduidden in het ine Hoofdstuk van dit boek, zou waarschijnlijk minder teleurstelling en tegenspoed, doch betere uitkomsten hebben doen verkrijgen. Lanrezac wijst er in zijn werk óók op, hoe men in het Fransche leger had: „exalté 1'offensive de toutes les manières." Verder, hoe men in het Fransche leger in tactisch opzicht voorzichtiger tegenover de Duitschers moest optreden, ook wegens de meerderheid hunner artillerie, hun ruimeren munitievoorraad, hun grooter aantal mitrailleurs, hun betere, meer vruchtdragende bedrevenheid in het gebruik van luchtschepen en vliegtuigen. En dan, de discipline het in het Fransche leger veel te wenschen over; het beroepskader der infanterieeenheden was niet sterk genoeg; dat van de reservetroepen wist in het algemeen het gezag niet te handhaven. Verslapping van de krijgstucht, op marsch en in het kwartier, dééd zich spoedig gevoelen: men verwijderdé fich zonder vergunning, wierp kleedingstukken, vivres, gereedschappen weg; wist geen vermoeienissen te dragen. Het ontbrak het Fransche leger niet aan dapperheid, maar wel aan krijgstucht 1 Wij hebben het niet ondienstig geacht vorenstaande opmerkingen van hoogst bekwame mannen, die in den oorlog werkdadig zeer belangrijke functiën hebben bekleed, en de troepen van hun leger van nabij hebben waargenomen, hier mede te deelen, ter gedeeltelijke opheldering van de tegenslagen, welke de beide oorlogvoerende partijen, nadat de eigenlijke strijd begonnen was, weldra, zij 't ook achtereenvolgens en in verschillende opzichten, ondervonden. TIENDE HOOFDSTUK DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN i. OP HET OOSTELÜK DEEL VAN HET OORLOGSTOONEEL IJ teekenden hiervoren aan, dat het Fransche offensief in den Elzas, toen het op 7—10 Augustus mislukt was, weldra hervat zou worden. Daartoe werd nu een afzonderlek „leger van den Uizas gevorma; ^waarsciujnuj». u> mi uci 7e Fransche leger geweest).,yJHet bestond hoofdzakelijk uit onderdeelen van het ie Leger, als het 7e legerkorps; de 44e divisie uit Afrika, voorts 4 reserve-divisiien, 5 bataljons Alpenjagers en 1 cavalerie-divilfe. Het bevel werd opgedragen aan generaal Pau, die in actieven dienst hersteld was. . De Duitschers hadden hun 7e Leger bij het oe aangetrokken; in den Elzas bleven alleen landweeren Ersatz-troepen beschikbaar. Deze konden aan het Leger van den Elzas geen voldoenden weerstand bieden. De troepen^van generaal Pau namen de voornaamste passen der Vogezen en den Dononberg in bezit, sloegen de Duitschers bij Dornach en bezetten 0Ö3M Augustus Mühlhausen voor de tweede maal. Zij drongen daarna verder door, tot hun voorposten nabij Colmar stonden. Toen werden deze troepen zonder verwijl gevorderd voor meer dringende diensten, ter verdediging van Nancy en van Parijs. Zij ontruimden dus den Elzas wederom, 'verlieten Mühlhausen andermaal op 25 Augustus, gaven de passen prijs en het Leger van den Elzas werd, na een kortstondig bestaan, vervangen door de groep der Vogezen en die van Belfort. De eerstgenoemde werd ingedeeld bij het ie Leger. Op 13 Augustus rukten het ie en het 2e Fransche Leger Lotharingen binnen voor het aldaar beoogde offensieve doel. Deze operatie was van veel meer beteekenis, dan de „raids" in den Elzas. De sterkte der troepen, die er aan deelnamen, bedroeg meer dan 400.000 man; de bevelvoerders, de generaals Dubail en de Castelnau, waren mannen van energie en bekwaamheid. Generaal Foch commandeerde een der legerkorpsen, het 20e. De Franschen waren, volgens Perris, ongeveer 100.000 man sterker dan de tegenover hen optredende Duitschers. Het 2e Leger behaalde aanvankelijk flinke voordeden. Het drong door naar de Seille, waarvan de overgangen ten deele door de DuitscÖers waren ontruimd. Het bezette in de landstreek der meren Dieuze, Delme en Chateau-Salins. Daarna rukte het op naar de „trouée" van Morhange. Het ié Leger, Oostwaarts van het 2e, marcheerde in Noordoostelijke richting naar de vallei van de Saar, en bezette op 18 Augustus met zijn linker vleugel de stad Saarburg. Op dien dag seinde Joffre aan zijn minister van oorlog dat de troepen reeds belangrijke successen behaald hadden. De terreinen waarin deze opéfcStïën moesten geschieden waren lastig en moeilijk. De Fransche troepen, die daarin verscheidene dagen achtereen hadden gemarcheerd en gevochten, waren wel is waar zeer vermoeid, doch het terugdrijven van den vijand had hun voorshands geen groote in: spanning gekost. Maar op 20 Augustus stonden de Franschen onverwachts tegenover een volkomen tot tegenweer gereed zijnden sterken vijand, opgesteld m uiterst krachtig versterkte stellingen. Deze besloegen een uitgestrektheid van meer dan 80 K.M. lengte, van benoorden Saarburg, over Mörchingen (Morhange) tot Morvule. Het vuur uit het zware geschut der Duitschers werd met behulp van vliegtuigen op bewonderenswaardige wijze geregeld; het was in staat de vijandelijke colonnes verrassend onder vuur te nerneny op afstanden waarop deze het niet konden verwachten of beantwoorden. De Franschen hadden in hun aanvankelijk succes reeds de meening opgevat, dat het hun niet moeilijk zou vallen tusschen Metz en Straatsburg door te dringen. Doch "zij werden sterk ontnuchterd door de h*vige tegenaanvallen, die thans door de tegenpartij met groote onstuimigheid worden ondernomen. Het Beijersche leger en het 21e legerkorps sloegen de Castelnau's leger terug uit Jffémery, Delme, Mörchingen en Dieuze en rukten verder naar St.Johann cn Saarburg. De Castelnaus centrum werd doorbroken, waarbij het jnfe Jagerkorps in paniek op de vlucht sloeg. Pogingen om door hernieuwde aanvallen verbetering van den uitslag te verkrijgen, konden niet njeer slagen. De veldslag was voor de Franschen verloren, Hfpe Leger, onder Dubail, moest de beweging volgen? het trok achter de Meurthe terug, tenfijl het 2e Leger moest-wijken op het „Couronné de Nancy." Het Duitsche 21e korps bezette op 22 Augustus Lunéville. . Ofschoon de Franschen ernstige verliezen hadden geleden, waren hun ie en 2e Legers toch niet vernietigd. Op 25 Augustus toen de kroonprins van Beijeren met zijn overwinnend leger voor de door de Castelnau bezette sterke steiling van Nancy kwam, deden de Franschen daaruit weder een tegenaanval op Ruprecht's rechter flank, die echter zonder gevolg bleef. Generaal Dubail was, onder gestadig vechten, teruggetrokken van Saarburg op Baccarat en St. Dié; hij kon het maiferieel, dat voor een belegering VMtrStraatsburg medegevoerd wërd^fiPVéiïigheid brengen, door stand te houden op de Vogezen en den Donon. Hij week verder terug tot achter de Meurthe. De strijd werd daarna voor de „Trouée de Charmes" *) voortgezet. De uitslag van deze operatiën in Lotharingen was voor de Franschen zeer ongunstig. Sommige korpsen hadden wel is waar met schitterende dapperheid gestreden, maar de houding van andere troepen was niet onberispelijk geweest. Joffre schrijft er van: „II y eut de nombreuses défaillances dans nos grandes unités, dont plusieurs, surprises ou mal engagées, ont fondu trés rapidement et refflïé, exposant les unités voisines a des pertes sévères." Naar het schijnt was hier een zekere overdrijving van den „offensieven geest," gepaard,aan minachting voor niet-permanent-versterkte stellingen in het spel. Maar zeer stellig was hier van invloed, dat de Duitschers hun krachtige artillerie veel beter wisten te gebruiken, door betere methodes en nieuwere hulpmiddelen voor waarneming en regeling. Omstreeks 25 Augustus hernamen de Fransche l) Charmes is een Fransch stadje op den linker oever van de Moezel. Aan de overzijde der rivier ligt het uitgestrekte „Forêt de Charmes." Fernand. Engerand schrijft int «ijn werk omtrent den „secteur de Briey": „A 1'est, deux grandes diguesdéfenWÏërt Tune constituée par lèVCótes de Moseflè, 1'autre par les Hauts de Meuse, avec comme musoirs Belfort et Epinal, Toul et Verdun. Entre oei deux digues, la grande trouée de Charmes. Au nord des Hauts de Meuse, la trouée dé Stenay." ie en ae Legers hun offensieve bewegingen, nadat zij zich voldoende hersteld hadden. Dubail rukte nu naar het Noorden op, terwijl de Castelnau thans naar het Oosten marcheerde. De strijd kwam evenwel, na eenige kleinere gevechten, geleidelijk tot staan. De ernstige voorvallen op den linker vleugel van het oorlogstooneel brachten Joffre tot het besluit, om op 38 Augustus het offensief op den rechter vleugel grootendeels te doen staken. De legers van den Elzas en van Lotharingen werden opgeheven; de voornaamste deelen er van werden overgebracht naar Noord-Frankrijk, om te dienen voor de vorming van het nieuwe 6e Leger, onder generaal Maunoury. Daartoe behoorde het 7e legerkorps; de 44e divisie kwam bij het ie Leger. Ernstige moeilijkheden en wrijvingen waren ook in de legers van den Franschen rechter vleugel met uitgebleven. Eenigszins vreemde maatregelen van het opperbevel gaven daartoe mede aanleiding. Toen het „leger van Lotharingen" gevormd werd, bleef generaal de Castelnau daarvan onkundig. En generaal Ruffey, de commandant van het 3e Leger, verkeerde in de meening dat generaal Maunoury onder zijn bevel stond. Daarvan waren natuurlijk ernstige wrijving en bezwaren het onvermijdelijk gevolg. In het boek „Briey," van Fernand Engerand, vindt men daaromtrent merkwaardige onthullingen. De nevenaanval, bedoeld sub. ae van Joffre's operatieplan, zooals dat blijkens het medegedeelde op 21 Augustus zou worden uitgevoerd, was alzoo mislukt Aan den Franschen minister van oorlog moest worden gerapporteerd, dat de troepen, ondanks meerderheid in getalsterkte en aanvanke- lijk gedeeltelijk succes, niet getoond hadden de offensieve eigenschappen te bezitten, die verwacht mochten worden; zoodat men verplicht was zich te bepalen tot het defensief, gesteund door de vestingen en sterke terreinafscheidingen. Wat het „leger van den Elzas" betreft, dit had met zijn operatie absoluut mets opgeleverd. Van het „binden" van vijandelijke krachten was geen sprake geweest; er waren integendeel van Fransche zijde onevenredig veel troepen voor bestemd geweest. Het oordeel van Fransche schrijvers daaromtrent is dan ook beslist ongunstig. „En réalité" — zegt de Thomasson — „ces opérations d'Alsace sont stratégiquement indéfendables." Men had waarschijnlijk een politiek succes beoogd, maar de uitkomst was een moreel échec. Ook generaal Lanrezac sClfift dat de Franschen zich op den rechter vleugel tot het defensief hadden moeten bepalen; ze hadden dan 3 of 4 legerkorpsen van daar naar hun zeer bedreigden linker vleugel kunnen overbrengen. Men beschikte nu, naar ook de Thomasson berekent, bij het ie en het 2e Leger over 100.000 man méér dan de Duitschers tegenover hen konden stellen. Deze hebben dus het beginsel geëerbiedigd om de krachten te sparen voor het beslissende doel, maar dat beginsel is door de Franschen verwaarloosd. Dit is, zegt de Thomasson, een kapitale fout, van strategisch gewicht. Waar wij in de voorgaande Hoofdstukken van dit werk, vooral om moreele redenen onze besliste afkeuring hebben uitgesproken over het Duitsche operatieplan — zooals het met eenige wijzigingen naar von Schlieffen's ontwerp in 1914 toegepast geworden is — zien wij in de zoo even geschetste ongunstige uitkomsten van de Fransche offensieve operatiën in den Elzas en in Lotharingen, aan de praktijk van den wereldoorlog^qhtleende gronden, die tot bevestiging van ons vorenbedoeld oordeel bijdragen. De met niet onbelangrijke overmacht door de Franschen ondernomen aanvallen in de genoemde gewesten, zijn binnen weinige dagen afgestuit op de Duitsche afweerstellingen, door ons aangeduid. Wij besluiten daaruit, dat, — althans op dit gedeelte van de Duitsch-Fransche grens — een door Duitschland gevolgd strategisch defensief op het Westfront volstrekt niet, althans zeker niet spoedig, geleid zou hebben tot zoodanige ernstige nadeelen en bezwaren, dat het, om die te vermijden, zijn toevlucht moest — veel minder nog mocht — nemen tot de gedragslijn, welke het in 1914 op dat front heeft gevolgd, met inbegrip van de schending der Belgische neutraliteit. De juistheid van het strategisch inzicht van den grooten Helmuth von Moltke, zooals wij het hiervoren hebben ontwikkeld, en zooals wij het met volle overtuiging beamen, vindt hier, beschouwd in het licht der wereldrampen van den oorlog van 1914, een schitterend bewijs. TIENDE HOOFDSTUK (v e r V 01 g) 2. IN HET CBHTRlfM TerwÖLde krijgsverrichtingen in den Elzas en Lotharingen zich afwikkelden, waren ook maatregelen voorbereid om in het centrum der wederzijdsche vijandelijke fronten tot den strijd te komen. Zooals wi.^efflaeld hebben, verlangde de Fransche opperbevelhebber, dat het 3e en het 4e Leger zouden trachten 's vijands centrum te doorbreken, door een operatie tusschen Verdun en de Belgische Maas. Deze legers telden samen 6 legerkorpsen, benevens eenige groepen van reservedivisiën. Tegenover hen stonden het 4e en het 5e Duitsche Leger, met een totale sterkte van 11 legerkorpsende sterktecijfers was het verschil vrij aanzienlijk; de Fransche opmarsch moest bovendien geschieden door de Ardennen, d.i. door een boschrijk en moeilijk bergterrein; terwijl de Duitschers zich konden opstellen achter ingrayingen en versterkingen met overmachtige artillerie, zoowel in aantal kanonnen, als in gevechtswaarde. Het 3e Fransche Leger zou op zijn rechter flank gedekt worden tegen een bedreiging uit Metz, door het op 19 Augustus nieuw gevormde „Leger van lotharingen,"1) ter sterkte van 6 reserve-divisiën, onder bevel van generaal Maunoury. Bij gunstigen uitslag der operatie moest het 4e Leger Zich naar links wenden en trachten de oprukkende Duitsche legers in de linker flank te vallen. Het offensief begon op 21 Augustus uit de lijn Sedan-Montmédy-Damvülers. Het 3e Leger, onder generaal Ruffey, marcheerde uit de landstreek ten !) Dit „Leger van Lotharingen" was eigenlijk het 8ste Fransche Leger. Noorden van Verdun in de richting naar Longwy en Arlon. Het 4e Leger, onder generaal de Langle de Cary, moest eerst de Semoy overgaan en dan over Bouillon marcheerjm in de algemeene richting naar Neufchlteau. Het Duitsche 4e Leger droeg tijdig kennis van de nadering eehér sterke vijandelijke macht van de rijde van Bouillon. Het deed rijn colonnes daartegen afbuigen en inzwenken. Op 32 en 23 Augustus botsten deze wederzijdsche 4e Legers op elkaar, zoowel als het Fransche 3e Leger en het 5e Duitsche Leger. Er begon een hevige strijd over het front Paliseul, Neuj^hateau, Virton Longwy. Ook in dezen veldslag leden de Franschen de nederlaag. Hun 4e Leger moest zich door een snellen terugtocht redden; het 3e Leger moest die beweging volgen. De Duitschers vervolgden hun vijanden naar de Maaslinie bij Sedan, Mouzon, Pouuly en naar I&iiguyon en de Othain-beek. Er hadden nog meermalen hevige gevechten plaats, die eerst omstreeks 27 Augustus eindigden. De overwinm'ngen van den hertog van Wurtemberg en den Duitschen kroonprins gaven den Duitschers nu gelegenheid zich meester te maken van het z.g. „bekken van Briey,"1) door zijn mijnen l) Toen Frankrijk na den oorlog van 1870-71 zijn verdedigingsstelsel op nieuw regelde, was het bekken van Briey nog niet ontdekt. Dit geschiedde eerst een twintigtal jaren later. Eerst omstreeks 1895 kreeg het beteekenis en het ontwikkelde zich van toen af verbazend snel. „Sur ce glacia51hn schrijft Engerand — „stratégiquement abandonné, se concentra la presque totalité de notre metallurgie." Aan den anderen kant van de grens, beschermd door Metz en Diedenhoven, lagen de mijnen waaruit de Duitsche metaal-industrie het drie-vierde gedeelte van haar mineralen trok. Frankrijk zag voor het bekken van Briey het gevaar niet, het' liet zich verrassen. Tegenover het Duitsche mijnengebied trof het geen maatregelen;-' en industriebwan groot belang, ook voor de voorziening in de behoeften aan kolen en ijzer der Duitsche legers gedurende den verderen loop van den oorlog. De landstreek van Briey lag tusschen l het terrein van de Fransche operatiën in Lotharingen en dat van de zooeven besproken ondernemingeawï Belgisch Luxemburg. Na afloop van de voor de Franschen mislukteoprlogshandelingen op die terreinen, konden de Duitschers het bekken van Briey zonder belangrijken tegenstand in bezit nemen. De kleine vesting Longwy, met haar geringe bezetting, kon in deze streek geen tegenstand blij ven bieden. Ware zij gemoderniseerd en tot krachtigen tegenweer in staat geweest, dan had deze versterking nog veel tot verdediging van de landstreek kunnen bijdragen. Nu ging zij méde verloren. Het schoone denkbeehfrvan Joffre om 's vijands centrum te doorbreken, had alzoo in kort proces gefaald. Het plan wordt ook in de met Frankrijk bevriende pers, weinig gunstig beoordeeld. G. H. Penis schrijft er van: „The advance ordered in the evening of the defeat of Morhange, and executed on the two following days, engaging the only général reserve at the outset in a thickly wooded and most difficult country, was toolargeforadiversion, and not large enough for the end declared: it failed completely and immediately — in a single day, August 22 — with heavy losses, especially in officerSi\Here again, there was an approximate equality of numbers;" enz. Het ontbrak den Franschen wederom aan juiste kennis omtrent den vijand. De Fransche opperbevelhebber zegt persoonlijk over deze operatiën: „Cette action décisive, escomptée au centre avec ï une supériorité numérique incontestable (10 corps d'armée), a échoué." Maar — schrijft de Thomasson — de overmacht in getalstrekte, cue blijkbaar noodig werd geacht om te kunnen slagen, bestond slechts in de verbeelding van het groote hoofdkwartier, want de Duitsche legers van hertog Albrecht van Wurtemberg en van deadDuitschen kroonprins: telden samen méér dan 10 legerkorpsen. Men was dus aan Fransche zijde omtrent den vijand wederom niet juist ingelicht. Overigens werden evenals bij de gevechten op den rechter vleugel van het front, als oorzaken van de nederlaag geconstateerd, dat in het spel waren: „certaines défaillances, soit individuelies chez quelques chefs, ^doit collectives dans quelques divisions et corps d'armée." Het was gebleken dat het weerstandsvermogen, de samenhang, de geest van zelfopoffering, niet op de hoogte stonden:*an de eischen van het oogenelite r < Ook de tactische ontwikkeling van sommige chefs was onvoldoende geweest. Daardoor kon het zich voordoen dat de troepen niet wel doordacht optraden, onder ongeschokt vijandelijk vuur op onberaden wijze trachtten door te dringen, en van een en ander de schadelijke gevolgen moesten ondervinden, bi De Fransche Opperbevelhebber sprak niet over het ontbreken van zwaar geschut, zooals de Duitschers te hunner beschikking hadden. Wie droeg daarvan de schuld? Vrij scherp, maar niet onjuist, merkt de Thomasson op, dat al hetgeen het groote hoofdkwartier aanvoerde tot opheldering van de door het 3e en het 4e Leger geleden nederlaag, volkomen juist was, maar dat men die fouten, en zwakheden van het Fransche Leger vóór 2 Augustus 1914 had behooren te ontdekken. En er tijdig in had moeten voorzien. Hij noemt het een dwaasheid, dat men van den aanvang af heeft willen beginnen met een „offensief," met aanvallen tegen troepen van de waarde der Duitsche legers. Dat had men moeten uitstellen ïtot men op sommige punten van het oorlogstooneel, * door besparing van krachten elders, voor zoodanig i optreden voldoende sterk kon zijn. Het Fransche operatieplan heeft, zegt de Thoimasson, in de eerste drie weken van den oorlog i niet geschitterd door supérieure strategie. Met dit oordeel stemmen wij volkomen in. In het gegeven geval had het offensief van het I Fransche centrum alleen dan kans van slagen kunnen I hebben, wanneer er zeer veel troepen voor önt^ [trokken geworden waren aan de legers van den (rechter vleugel. Men had dan vóór 20 Augustus de ! boschrijke streek van de Semoy in bezit moeten tnemen. Daarbij had het Cavalerie-korps Sordet sgoede diensten kunnen bewijzen. In onze beschouwingen over het Fransche operatieplan, in het Hle Hoofdstuk van dit werk, ihebben wij breedvoerig onze bezwaren ontwikkeld : tegen de bedoelingen van het Plan XVII, om „op het sgeheele front onverwijld een doortastend offensief* :te doen plaats hebben. Nu zijn in den opzet van het plan, na het tijdstip cder mobilisatie, herhaaldelijk wijzingen aangebbracht. Deze dragen wel eenigszins het karakter wan „wankelingen." De mislukte uitslag der opetratiën van den Franschen rechter vleugel en van hhet centrum, doen inmiddels aan onze vroeger ggeuite zienswijze recht wedervaren. En wij vinden ook in den ongunstigen afloop van bhet offensief der Fransche 3e en 4e Legers, een nnieuwe reden van rechtvaardiging voor ons afkkeurend oordeel omtrent het Duitsche operatieplan HHet Eerste Oorlogsjaar xS van von Schheffen^Moltke II en voor de juistheid van hetgeen wij daartegenover stelden; zooals wij een en ander laatstelijk omschreven aan het slot van punt ie van dit Hoofdstidtï TIENDE HOOFDSTUK (vervolg) 3. OP DEN WESTELIJKEN VLEUGEL VAN HET 00^«SSTÖONEEL DE DUITSCHERS VEROVEREN DE VERSCHANSTE LEGERPLAATS NAMEN. VELDSLAGEN BIJ NAMEN, CHARLEROI EN MONS Namen was indertijd door Brialmont ingericht 1 als verschanste legerplaats. De stad werd omringd 1 met een kring van 9 pantserforten, waarvan er : 3 gelegen rijn op den rechter Maasoever, 4 op de (linker oevers van de Maas en de Sambre — welke I laatste rivier zich bij Namen in de Maas stort — en :a tusschen Maas en Sambre, ten Zuido^ten'van (de stad. Omtrent den toestand en de bewapening :dier verdedigingswerken in Augustus 1914, kan c in hoofdzaak worden verwezen naar hetgeen nopens : de forten der verschanste legerplaats Luik is ver1 meld. Echter had men bij Namen ongeveer twee 1 weken langer tijd om de verdediging voor te bereiden. Van het Belgische veldleger was, zooals vroeger r medegedeeld is, de 4e divisie naar Namen gedirigeerd. De 8e brigade dier divisie was aanvankelijk tnaar Hoeij gezonden. Maar op 15 Augustus was die tbrigade, naar het Belgische opperbevel rapporteert, „blootgesteld om omsingeld te worden door ede Duitsche drommen, die langs beide oevers der fflvlaas voortdrongen." Daarom werd die brigade maar Namen „benaderd," alwaar zij den igen /Augustus aankwam; na de overtochtsmiddelen, enz. t te hebben vermeld. Op ao Augustus begon de vijand de voorposten wan het Noordoostelijk gedeelte van den fortenkkring terug te drijven. Het waren de voorgeschoven De verschanste Legerplaats. Namen laf deelingen van het garde-reserve — enyan het :11e Duitsche legerkorps, die, onder bevel van igeneraal von Gallwitz, met den aanval op de 1 vesting belast waren. Nog op denzelfden dag werden vóór de forten iMazeret, Andoy en Dave vijandelijke batterijen i ontdekt en door de Belgen beschoten. Dtjg nachts /werden herhaalde aanvallen op het fort Marchoivelette gedaan. In den morgen van 21 Augustus begon het '. Duitsche geschut zijn vuuur op de forten Andoy, \Mazeret,Marchovelette en Cogneléejde schade was /verschillend, doch sommige werken konden nog : blijven vuren. Des nachts en den volgenden dag /werd hét vijandelijk vuur voortgezet, en ook op het •fort Dave gericht. Op 22 Augustus, omstreeks 10 uur v.m. werd de : bezetting van de legerplaats met 3 Fransche bataljons infanterie versterkt. Uitvallen van de belegeriden werden door hevig vijandelijk vuur afgewezen; :een aanval van de Fransche bataljons, met behulp ïvan veldartillerie ondernomen op vijandelijke jartillerie naar de zijde over Wartet, werd afgeslaggen. Van de 5 aangevallen forten waren er 's avonds rnog 3 in staat het vuur voort te zetten. Op 23 Augustus, na een hevige beschieting, werd Ihet fort Cognelée door de Duitschers bestormd en [genomen. Deze richtten nu het vuur uit hun zware s stukken op de forten Emines en Suarlée. Uit de t beide Oostelijke sectoren moesten de troepen op 1 Namen terugtrekken. De Duitschers waren in1 middels er in geslaagd de Maas ten Noorden van c de vesting en ook bij Dinant over te gaan, en hadden cook overgangen over de Sambre tusschen Charlleroi en Namen bemachtigd. De terugtocht van c de 4e Divisie was dus vrij wel afgesneden, maar deze cdeed niettemin nog een poging om te ontkomen. Inden nacht van 23 op 24 Augustus ontsnapte zij naar het Zuiden, over Arbre, Bioul en Mariemburg naar Frankrijk. Ook het Fransche detachement en de troepen, die de tusschenruimten der forten verdedigd hadden, konden op deze wijze ontkomen. De achterhoede werd echter te Ermeton-sur-Biert omsingeld. Ongeveer 12.000 man slaagden er in België nog weder te bereiken. Omstreeks 2 September kwamen ze te Antwerpen aan. De bezettingen der forten bleven, nadat de mobiele troepen vertrokken waren, hun tegenstand nog voortzetten. Het laatste fort van Namen,Suarlée, werd na een hevige beschieting op 25 Augustus door de Duitschers veroverd. Toen de Fransche Opperbevelhebber op 15 Augustus den commandant van het 5e Leger opdroeg zich over Marïëmburg of Phmppeville te wenden tegen de Duitsche Noordelijke groep — zooals wij hiervoren mededeelden — werd de samenstelling van dat Leger, om redenen, die in het duister zijn gebleven, zeer belangrijk gewijzigd. Lanrezac moest 2 legerkorpsen en 2 reserve-divisiën, waarmede hij goed bekend was, afgeven; hij kreeg daarvoor in de plaats de hem vreemde troepen van het 18e legerkorps, 3 reserve-divisiën Valabrègue, benevens 2 Afrikaansche divisiën. Dat er nu 5 zelfstandige divisiën, met al hun treinen, enz., tot het 5e Leger behoorden, was voor de leiding van den dienst een groot bezwaar. En het is ook voor den leek op militair gebied gemakkelijk te begrijpen, dat het, zoowel voor de bevelvoering, als voor de troepen zelf, zeer ongewenscht moet zijn, dat in de samenstelling van een leger, op het tijdstip waarop het den vijand tegemoet rukt, zonder bepaalde noodzakelijkheid dergelijke ingrijpende veranderingen worden aangebracht. Overigens bleef de i sterkte van het 5e Leger vrij wel dezelfde. De chefs i en de troepen moesten elkaar nu nog leeren kennen, l toen men den vijand tegemoet rukte. De Thomasson merkt terecht op, dat in het I Fransche leger van 1914 de chefs en de staven niet , „interchangeables" waren, zooals in het Duitsche I leger. Bovendien was het 5e Leger verspreid, waar1 door de bezwaren nog grooter werden. Het ie '. legerkorps bewaakte de Maas, tusschen Namen en 1 Givet; het 18e korps was in de streek NouvionHirson; de Afrikaansche divisiën waren bij Chimay en Philippeville; het 3e en het 10e korps, met de zware artillerie, bevonden zich op het front Mézières-Mouzon. Deze troepen moesten nu over ■ Rocroi en Mariëmburg en langs ten Westen daarvan loopende wegen naar de Sambre oprukken. Zij bereikten de hun aldaar aangewezen punten mee; rendeels in den avond van 20 Augustus. Het 18e 1 legerkorps kwam eerst den 2ien Augustus bij de ! stad Thuin. De reserve-divisie Boutegourd, aange1 wezen om het ie legerkorps af te lossen aan de ! Maas, kwam op 21 Augustus des avonds te Dinant; : zoodat Lanrezac eerst den 22en bevelen kon geven • voor het gevecht. Toch was er bij den opmarsch : naar de Sambre geen tijd verloren. Maar de daartoe ; strekkende bevelen zijn 4 of 5 dagen te laat gegeven, en de verantwoordelijkheid daarvoor rust op het groote hoofdkwartier. Zóó denkt de Thomasson 1 er over, en wij met hem. Het Cavalerie-korps Sordet kwam na allerlei 1 omzwervingen en mislukte ondernemingen, des ; avonds van 20 Augustus aan het kanaal van Brussel : naar Charleroi, waarvan het de overgangen tus: schen Seneffe en Gosselies bezet hield. De paarden 1 verkeerden in vrij wel uitgeputten toestand. Het 5e Leger moest nu, ingevolge de algemeene i instructie no. 13, overgaan tot het offensief ten Noorden van de Sambre, waarbij de linker vleugel over Charleroi moest oprukken. Links van het 5e Leger zouden de Engelschen optreden. Deze bereikten echter eerstop 22 Augustus de lijn CondéMons-Binche; en waren dus niet vóór 23 Augustus beschikbaar om deel te nemen aan het voorgeschreven offensief van het 5e Fransche leger. Het Cavalerie-korps Sordet zou links van de Engelschen ageeren. De gouverneur van Namen, generaal Michel, had reeds gevraagd om hulp met manschappen en munitie; maar men kon hem niet meer verschaffen dan een drietal bataljons infanterie. Toch meende Lanrezac dat Namen het nog wel 5 a 6 dagen zou kunnen uithouden. Het terrein waarop Lanrezac's leger zou gaan ageeren, was niet gunstig; het was het bekken der kolenmijnen van de Borinage. De Sambre is geen terreinhindernis van veel belang, maar de oevers zijn bezaaid met huizen, boomgaarden en muren. Voor infanterie een ongeschikt terrein om te marcheeren; voor artillerie, omdat er geen uitzicht bestaat, eveneens ongeschikt om te vuren. Generaal Lanrezac moest tot 22 Augustus wachten, alvorens hij bevelen voor den aanval kon geven. Hij was niet geheel op de hoogte van 's vijands bedoelingen; hij dacht dat er 8 a 10 Duitsche legerkorpsen^ipn Westen van de Maas oprukten, doch de legers van von Kluck en von Bülow telden er samen 13. Hij vermoedde wel dat ha'Zouden trachten zijn linker vleugel te omvatten, en hij wist ook, dat er ten Oosten van de Maas een sterke vijandelijke macht naar de lijn Dinant-Marche opmarcheerde. Dit was het 3e Duitsche Leger van von Hausen, dat Lanrezac's rechter flank bedreigde. In elk geval wilde deze voor zijn operatie beschikken over het ie legerkorps, dat eerst den 22en Augustus door de divisie Boutegourd aan de Maas werd afgelost. k ,* „ i Terwijl Lanrezac zijn aanvallende beweging alzoo tot 23 Augustus' uitstelde — ook om te weten of de Engelschen mede zoudetfc^rukkeÈPètt hoe de operatie van het rechts van het 5e Legerinact» zijnde 4e Leger zou afloopen — droeg dit de goedkeuring van den opperbevelhebber Joffre in geenen deele weg. Deze beschouwde het 5e Leger slechts als het middel om, met de Engelschen, tegen den Duitschen „uitersten" rechter vleugel op te treden. Maar Lanrezac zag den toestand helderder in en begreep dat bij moest zorgen zelf hitt* brnvat of althans Wt cveryleugeld te worden. Hij bepaddedus, dat het ie en het 10e korps met 2 reservedivisiën Westelijk van Namen over de Sambre ten aanval zouden gaan, waarbij zij door het vuur uit de forten van Namen gesteund konden worderi;Het 3e en het 18e korps zouden met 2 reserve-dmsiën standhouden aan de Sambre op de lijn Ham-surSambre-Fontaine-l'Evêque. De divisie Boutegourd zou de Maas boven Namen beveiligen. Dat Lanrezac er bijzonderen prijs op stelde dat het ie legerkorps aan den aanval zou deelnemen, wordt verklaard uit het feit, dat het zijn beste troepen bevatte, waarin hij 't meeste vertrouwen stelde. ... Overigens viel er vooral in den tijd van groote warmte in Augustus 1914, niet al te veel staat te maken op den geest van de Fransche legers, die maar al te vaak redenen zochten — en konden vinden — voor onkrijgstuchtelijke gedragingen en handelingen. Ook de tactische ontwikkeling der officieren en van het kader voldeden niet aan hetgeen in billijkheid verwacht kon worden. Het Cavalerie-korps Sordetwerdnogop 21 Augustus door de Duitschers verdreven van het kanaal Pf^el-Charleroi; het trok terug naar de Samb» en stelde zich daar links van het i&eTegerkorps op. De voorposten der Diitodiew.kwamen den 2ien Augustfja, aan de Sambre in aanraking met die van Lanrezac's 5e Leger. Hoezeer het ae Duitsche Leger op 22 Augustus nog slechts f tèn deele 'aan de Sambre opgemarcheerd was, hadden dien dag toch reeds 2 legerkorpsen deze rivier bereikt; het 10e korps bij Pont-de-Loup en Tamines, het garde-korps bij Auvelais en Jemeppe. De overige legerkorpsen bevonden zich ten Noorden van Charleroi en bij Nivelles. De aanwezigheid van Duitsche, zoowel als van Fransche troepen aan de Sambre, deed op 22 Augustus den hevigen strijd ontbranden bij NamenCharleroi1), die ook op 23 Augustus voortduurde. De slag begon reeds in den vroegen morgen van 22 Augustus, tegen de bedoelingen der bevelvoerders, tengevolge van onberaden handelingen van troepen, behoorende tot het 3e en het 10e Fransche legerkorps. In plaats van, zooals bevolen was, zich te verschansen om te kunnen blijven standhouden, gingen afdeelingen van die korpsen, in flagrante ongehoorzaamheid, op den tegenover hen staanden vijand los. Zij stuitten op den linker oever der Sambre op aldaar goed opgestelde Duitsche voorposten, die hen met een allerhevigst infanterie- en mitrailleurvuur terugsloegen. De Thomasson vestigt er zeer terecht de aandacht op, hoe „le fétichisme de 1'offensive," dat de Franschen bij Morhange en in Lotharingen zoo duur te staan kwam, bijna terzelfder tijd Lanrezac's troepen aan de Sambre dreef tot blindelings door- *) De Duitschers noemen deze gevechten: „den slag bij Namen , de Franschen: „den slag bij Charlertfi? gezette ondernemingen, met verwaarlooang van irationeele voorzorgen om in het terrein steun te zoeken, en met onafwijsbare heillooze gevolgen. SCHETS NO. 4 De slagen bij Mons - Charleroi - Namen Neufchateau - Longwy. Ook in de artilleriestrijd bleek de Duitsche artillerie weldra overmachtig te zijn. De commandant van het 2e Duitsche Leger kreeg geleidelijk den indruk, dat voorshands ten Zuiden van de Sambre nog geen sterke vijandelijke macht aanwezig was. Hij besloot daarom niet te wachten tot 23 Augustus — zooals met het ie en het 3e Leger jgwjeengekomen was — doch terstond, alvorens de tegenpartij misschien versterking zou krijgen, zijn linker vleugel de uiterst moeilijk te passeeren terreinhindernis vair de Sambre-oevers te doen over-i gaan. De voorste troepen van het ae Legejtelaagden daarin naar wensen; zij luegeajiog op 23 Augustus vasten voet op den Zuidelijken oever der rivier bij Merbes-le-Cb4teau, Thujn en St. Gerard, en konden van daaruit den 33en Augustes den aanval voortzetten. De commandant van het 3e Duitsche leger was door von Bülow aangezocht, zich bij deze onderneming aan te sluiten en op Mettet aan te rukken; doch von Hausen kon dat niet doen, omdat hij de reeds voor 33 Augustus, tegen 5 uur vjn., uitgegeven bevelen niet meer kon wijzigen. Hij droeg alleen aan een brigade van het 19e legerkorps op, nog in den nacht van 33 op 33 Augustus den Maasovergang bij Hastieres-Lavaux, bezuideè°Bmant,j in bezit te nemen; om den vijand te kunnen vervolgen, indien hij door het 3e Leger tot den terugtocht mocht worden gedwongen. Het vermoeden van von Bülow, dat hij slechts met zwakke vijandelijke troepen te doen had,] werd op 23 Augustus niet bevestigd. Reeds des] morgens te 7 uur was de strijd over de volle uit-| gestrektheid van de frontlijn wederom in vollen gang. De Duitsche infanterie ging doortastend, doch omzichtig vooruit, gesteund door krachtig artillerievuur. Generaal Lanrezac had reeds den vorigen avond den toestand voor zijn leger zorgvol ingezien, doch nog niet wanhopig. Sommige legerkorpsen hadden veel geleden, maar zijn beste legerkorps, het ie, was f nu beschikbaar gekomen en het was nog intact. Hij I bepaalde nvééVSit korpssmoest trachten den vijan1 delijken aanval, uit opstellingen.nabij de Maas, in 1 de flank tè nemen. De Duitschers zetten, met hun garde-, 10e reserve- en 7e korpsen, den aanval voort* iHet 10e Fransche korps moest daarvoor met zware fverhëzen teruggaan. Tegen het middaguur, toen I de gardetroepen met de linker flank ongeveer ter S hoogte van het Fransche ie korps kwamen, zou Itfit laatste, gereed voor den aanval, den tegenstander te lijf gaan. DcDuitschers maakten front tegen i? genoemd korps, toen de bevelvoerder, de Fransche generaal Franchet d'Espérey, plotseling den aanval staakte. Wat was er gebeurd ? De divisie Boutegourd, die dcioJWaas boven Dinant moest bewaken, had deze taak moeten opge' ven. De Duitschers waren er in geslaagd met de uit het Oosten opgerukte troepen op verschillende punten! bóven en beneden ^nant de ^Ja^over te gaan. De Fransche reservisten waren in de grooti ste wanorde teruggegaan en de Duitschers hadden toen Onhaye, gelegen op het plateau achter den den rechter vleugel van het 5e Fransche Leger, phexet. Generaal d'Espérey moest dientengevolge de voorgenomen beweging staken, zijn troepen ten deele terugnemen en trachten Dinant te behouden, om verder doordringen des vijands te beletten. De • aanwezigheid aan de Maas van het 3e Duitsche - leger vormde thans een ernstige bedreiging voor de rechter flank en den eventueelen terugtocht van Lanrezac's 5e Leger. De strijd op den rechter vleugel der Franschen werd skspend voortgezet, doch in den namiddag werd t de toestand in het centrum en op den linker vleugel ►iïneer en meer ongunstig. Het 3e korps moest aldaar eenigssjins in verwarring1 teruggaan, het 2e en het *8e korps moe^Mn'dientengevolge eveneens wijl*»* zü gingen resp. tot Mettet en Walcourt terug. Tegen het einde van den dag had Lanrezac de overtuiging verkregen, dat langer standhouden niet kon baten en dat het 5e Leger zoo snel mógelijk den terugtocht moest aanvaarden. Hetr leger van von Haüsen was bij Hastières en bij Onhaye reeds op •dSn tlinker Maasoever; bij Dinant woedde een hevige strijdliViln Givet tot Mézières waren^ecbts eenige bataljons reservisten voor bewaking van de Maas beschikbaar. De, Noordelijke forten van Namen waren gevallen en de Duitschers drbBgen' in de stad door. De kracht van het 5e Leger was wel is Waar nog niet gebroken, maar de toestand van het ae en het 10e korps werd niettemin verontrustend. Het EngelscHfc leger was, zooals nader zal blijken, in een strijd tege^tftritsche overmacht gewikkeld, den Opperbevelhebber Joffre kwam geenerlei beLanrezac Vlittangde geen herhaling te bewerken van het ^Sedan vantiByo." De rechtei^ervatt »m leger was geheel ontbloot; een doordringen van ion Hausen kon het in den rug bedreigen. Deze overwegingen leidden Lanrezac nog in den avond van 23 Augustus tot het besluit — zonder vooraf de goedkeuring van generaal Joitre te vragen — dat het 5e Leger moest terugtrekken. Wij moeten nu alvorens verder te gaan, mededeelen hoe het gesteld was met generaal von Hausen's 3e Duitsche Leger. Dit leger was met twee legerkorpsen m eerste* en een in tweede Knie — na 1 koips voor den aanval op Namen te hebben afgestaan—aan deMaas gekomen. Von Hausemtékende eenigszinsop de toezegging van ■ von Bülow, dat deze hem den Maasovergang gemakkelijk zou maken, maar hij ontving integendeel her- haaldelijk aanvragen, zelfs meermalen „verzoeken met aandrang/' om v. Bülow's leger te steunen, door ten Westen van de Maas op te rukken. Het zou, zoowel om tactische redenen, als wegens mogelijke strategische voordeden, verkieslijk geweest zijn dat het 3e Duitsche Leger op Givet ware aangemarcheerd en ddaar, of wellicht nog Verder Zuidwaarts, den Maasovergang had verricht. Dit zou vooral voor het 5e Fransche Leger den toestand aan de Sambre zeer bedenkelijk ge maakt hebben en had misschien den Duitschers behmgrijke voordeden kunnen verschaffen. Hoezeer generad von Hausen inderdaad een zijner legerkorpsen afzond om ten Zuiden van Givet in de richting van Fumay over de Maas te trekken, werd hij toch door het „geroep om hulp" van den commandant van het 2e Leger genoopt Dinant te nemen, en met de sterke hand zoowel boven- als benedenwaarts van die stad den rivierovergang af te dwingen. In de nabijheid van Dinant is de Maas een zeer ernstige en moeilijk te oveminnennterreinhindernis. De rivier stroomt ddaar op den rechter oever langs steile, bijna loodrechte rotswanden van ongeveer 100 M. hoogte, begroeid met kreupelhout, doorkliefd met spleten en grotten. De linker oever ligt veel lager, bestaat uit vrij vlakke heuvels, met heggen en struikgewas bedekt. De wegen die van den Oostelijken oever in het Maasdal uitloopen, ds: bij IJyoir, Houx, Leffe, Dinant, Herbuchenne en Les Rivages, worden van den linker oever zeer goed bestreken. Het overgaan van de rivier werd .'bpVendien den Duitschers zeer bemoeilijkt doordien zeer vele inwoners — zelfs ook vrouwen en meisjes — uit huizen, van daken, enz., met wapenen aan den strijd deelnamen. Dinant werd door von Hausen's artillerie beschoten; hij slaagde er voorts in bij Leffe boven de stad, en bij Les Rivages en I Lenne daarbeneden, bruggen te doen'i«fcian, waar- | over de troepen op 24 en 25 Auguttu» dfaaf'Weste- I hj)^^uaêtmstonden bèlwiken. De afzending I het legerkorps naar Fumay, verloor daardoor haar'ritój'qat passeeren van de Maas altiaal? zou overigens bezwaarlijk geweest zijn, omdat de brug I] verniaflljias; Indien een opefiJtós in dezen zin 5 eerder ondernomen ware en de mogelijkheid II bestaan had zoodoende den Franscheh «éfttgtochts- |j| weg van P^ppeville naar Rocroi "tiaibereiken, ji( hadden waawc^nJijk voor de Duitsche steger- Ij 4éöhhg belangrijke uitkomsten verkregen kunnen worden. Wij moeten hiérbij opmerken dat het voortdtifènd, meermalen en met aandwmg vragen om j ondersteuning door den generaal von Bülow voor I het 2e Leger, niet alleen aan het ie Leger — dat feitelijk^hog aan hem OndergesÖÉB» was — maar ook aan het 3e Leger, storend wèteeïfcfgde Zelfstandigheid der bevelhebbers van^dië togers «n op , den gunsÉ^Ön' afloop der operaties. Von Bülow j beschouwde bkjkbHaf^ifefe leger *ïte^dii stfil van ( het WestehjBif^öaitsche ff|fflt> waaradai'de beide i nevenlégei»Ai&handelmgen'öhdergesc^^ UKIcte maken en waarnaar hun gedragslijn te regelen hadden. Dit was onzêfi inziens stellig onjuist'opgevat. De taak van het op den omzwen- lig kenden vleugel marcheerende ie Duitsche Leger, was teiteh$iau het algemeene operafié^lan van '%Htfër, althans zeker van niet minder beteekenis, j dan die van het 2e Leger. Dat dit aan von Bülow voortdurend^ d^elijk voor den geest stond, kan ons niet blijken. In elk geval Wordt door zijn hou- ; ding bevestigd? wat wij reeds vroeger aanteekenden, dat de Duiöche legerleiding op het Westelijke oorlogsfront absoluut onvoldoende was en te kort ! i schoot in dé vervulling van hetgeen haar taak was. [ Een afzonderlijk bevelhebber voor het Westelijk i front, met of zonder splitsing der 7 Duitsche legers i in enkele groepen, ware stellig noodzakelijk ge\ weest. Dit is een les, die de Wereldoorlog ten beste s geeft. Wij moeten ons nu eerst wenden tot het Engel! sche hulpleger, in zijn strijd tegen von Kluck's ie Duitsche Leger, op 23 Augustus en volgende 1 dagen. Sir John French*.de Engelsche veldmaarschalklegerbevelhebber, stelde zijn troepen op 22 Augustus als volgt op, in de reeds aangeduide stelling : langs het kanaal Condé-Mons-Binche, van waaruit liet Leger den volgenden dag de operatiën in verband met Lanrezac's 5e Leger, zou aanvangen. Het 2e legerkorps kwam te staan van Condé tot {voorbij Mons, het ie van daar naar de zijde van j Binche. Eén cavaleriebrigade werd te Binche geplaatst, de hoofdmacht der cavalerie-divisie op den ! linker vleugels Lanrezac had aan French verzocht, • om de Britsche cavalerie te doen deelnemen aan de dekking van het gemeenschappelijke front, maar de veldmaarschalk weigerde dit, omdat hij 3 legerkorpsen moest hebben, doch er slechts 2 had, en de Cavalerie hem daarom als „reserve" moest dienen. Een zeer zonderlinge opvatting ! Enkele Engelsche eskadrons werden echter op I verkenning uitgezonden; zij bereikten o.a. Soignies en ontmoetten herhaaldelijk den vijand. ' Op 23 Augustus besprak French 's morgens met zijn onderbevelhebbers den toestand der geallieerden en de te nemen maatregelen ter uitvoering van Joffre's ! bperatieplan. Uit de inlichtingen van het Fransche hoofdkwartier leidde hij af, dat er niet veel meer dan 1, misschien a van 's vijands legerkorpsen en wei- Het Eerste Oorlogsjaar 17 licht i cavalerie-divisie «t6r zijn frontlijn aanwezig waren; ;;van een vijandelijke poging tot omvatting van zijn buitenvleugel had hij niets vernomen. Hij was in deze meening omtrent den vijand bevestigd zoowel door de verkenningen der cavalerie, als door die van vliegtuigen. Des namiddags van 23 Augustus bleek, dat de vijand blijkbaar met kracht een aanval ondernam op de stelling van Mons; het rechter gedeelte bij Mons en Bray werd het sterkst bedreigd. Het re Engelsche korps trok daarop den rechter vleugel terug tot ten Zuiden van Bray, de cavalerie-brigade ging van Binche Zuidwaarts. De Duitschers bezetten daarop Binche. Ook uit Mons, waar de Engelschen zich blootgesteld achtten, gingen zij nog ^s avonds eenigszins achterwaarts. Een telegram van Joffre berichtte nu aan French, dat ten minste 3 Duitsche legerkorpsen op zijn front aanrukten en dat 1 korps over Doornik zou trachten het te omvatten^ voorst dat héSFransche 5e Leger en 2 reserve-divisiën rechts van hem terugtrokken, omdat de Duitsche» daags te voren tusschen Charleroi en Namen de Sambre waren overgegaan. French. had voor zijn eventueelen terugtocht reeds een stelling doen verkennen, die rechts steunde op de vesting Maubeuge, en in 't Westen zich uitstrekte naar Jenlain, ten Zuidoosten van Valenciennes. Een luchtverkenning, ondernomen om te onderzoeken of het ontvangen bericht juist was, deed French besluiten op 24 Augustus met het aanbreken van den dag>/terug te; ttjekken op de stelling van Maubeuge. De commandant van het ie Duitsche Leger was op 23 Augustus, 's morgens, nog in onzekerheid öf en waar hij de Engelschen zou aantreffen. Verschillende tegenstrijdige meldingen omtrent plaat- De slag bij Mons-Le Cateau sen waar deze zich zouden bevinden of waarheen ■ Zij zouden oprukken, vertraagden den opmarsch van von Kluck's leger. In den loop van den middag I werd te Soigmes eindelijk zekerheid verkregen, | dat een sterke Engelsche macht te Mons e.o. aan 1 wezig moest zijn. Alsnu kon spoedig de aanval worden onderno- ! men, met het doel de kanaalovergahgen nog den- j zelfden dag te bemachtigen. Twee legerkorpsen,het 3e en het 9e, drongen 's avonds door naar hei l kanaal. Dit bleek een moeilijk te overwinnen hin- ] dernis, ook door het aangrenzend terrein. Niettemin ] slaagden de Duitschers er m tusschen Condé en 1 St. Glrölain het kanaal te bereiken en het bij 1 Jemappes, Mons en ten N. van St. Symphorien I over te gaan. De aanval zou op 34 Augustus vroeg- 1 tijdig worden hervat, bepaaldelijk met het doel om 1 het kanaal ook op het Westelijk deel M- passeeren. I Vermeden moest Worden het leger naar Maubeuge 1 opeen te dringen. Integendeel moest den vijand I belet worden naar het Westen uit te wijken; hij 1 moest zoo mogelijk op Maubeuge geworpen worden. 1 In dezen zin werd tegen 24 Augustus, 5 uur van. 1 bevolen, dat het 3e korps Westwaarts van Bavai f zou doordringen, het 4e en het 9e korps moesten 1 trachten den vijand op Maubeuge terug te slaan 1 en het N. en N.W. front dier vesting afgesloten 1 houden. Het 2e korps zou in een nachtmarsch ! oprukken naar Condé, het 4e reservekorps achter den rechter vleugel opgesteld worden brj Ligne* 1 (ten W. van Ath). Door het besluit van generaal Lanrezac, genomen j in den avond van 23 Augustus en het denzelfden avond vaststaande voornemen van veldmaarschalk French om, resp. het 5e Fransche en het Engelsche leger den terugtocht te doen aanvaarden, was de i mislukking uitgesproken van het tot een schitterend i offensief bestemde «wtotkplan van den Franschen '. Opperbevelhebber Joffre. Zoowel in den Elzas tak» in lotharingen, in Belgisch Luxemburg en i aan dé Sambre en ten slotte nu ook bij Mons, i hadden de geallieerden, ondanks uitstekende dap: perheid van de troepen en hun aanvoerders, de : nederlaag geleden. Bij Mühlhausen, bij Saarburg en [ Morhange, bij Paliseul^eufchateaufrLongwy, bij ['Namen en Charleroi en nu ook bij Condé-Mons, \ waren de Duitschers gebleken hun tegenstanders (de baas te zijn. " Wij hebben door verschillende opmerkingen (telkens onze meening doen kennen nopens de «oorzaken, waaraan deze uitslag, onzes inziens, toe te «schrijven is. Bewonderenswaardig was de leger1 leiding aan Fransche zijde, naar het ons toeschijnt, i in geenen deele. Eerder zouden wij zeggen dat zij (de kenmerken droeg van gemis aan strategisch I talent, eenzijdigheid en onbedachtzaamheid. Ook t tegen de leiding der operatiën aan Duitsche zijde 1 hebben wij principieele bezwaren?; maar deze i droeg toch een meer ernstig, degelijk karakter. Generaal Joffre hield niet zonder zelfverblinding ■ vast aan het geloof, dat zijn „idee maïtresse'*>Mkn | ket< stoute offensief over de gansche uitgestrektheid i van het front, aan zijn legers de overwinning moest • verschaffen. Wijideelen de meening, door generaal Lanrezac in zijn boek neergeschreven, dat bij'den aanvang van den oorlog een moeilijk te herstellen • dwaling begaan was, door alle legers te ontwikkelen „dans un dispositif purement lineaire de Belfort a Mézières, avec le centre de gravité des forces beaucoup trop engagé vers le sud: erreur procédant d'abord du faux calcul qui avait fait admettre a priori qu'on n'avait point a se préoccuper le moins du monde de 1'éventualité d'un grand mouvement, exécuté par les Allemands a 1'ouest de la Meuse inférieure (a travers la Belgiqucfc et, ensuite, d unefausse doctrine de guerre, attribuant a 1'offenyre frontale une effïcadté qu'elle ne saurait avoir désormafcrüavee lajjfüissance fornüdable de 1'armement et la grandeur des masses, mises en oeuvre par les beUigéranta/* Waar genewÈuV Joffre in rijn „relation sur les premiers mois de la guerre," schreef, dat generaal Lanrezac, „zïch op 24 Augustus op rijn rechter vleugel bedreigd achtend, den terugtocht aannam, in plaats van een tegenaanval te doen," was hij dan ook ongetwijfeld niet billijk. De opmarsch van het 3e Duitsche Leger, dat door von Hausen nog tijdens den slag bij-Namen-Charleroi, over de Maas bij Dinant en verder Zuidehjk gebracht werd, vormde voor het 5e Fransche Leger ontegenzeggelijk *en «Zoodanige ernstige bedreiging op de rechter flank en in den rug, dat wij niet anders kunnen «oen .dan instemmen met Lanrezac's besluit en met zijmgonclusie,dat een langer, volhouden in den j cul-de-sac tusschen de Borinage1) en de Thiérache2) zijn leger aan onheil zou hebben prijsgegeven. „C'eüt été un nouveau Sedan !" Wat de Duitschers betreft, ook tegen hun optreden hebben wij hiervoren meermalen hoogst ernstige bedenkingen geopperd. Maar op het slagveld toonden «ij toch, dat ze huiPtegenstander kenden en rekening wisten te houden met diens eigenaardigheden. Zij bleven de somwijlen eenigsZins onberaden aanvallen des vijands bedaard en *) „Le Bonnage is, btt district der Belgische kolenmijnen, ui de provincie Henegouwen, ten Z. van de Haine* een zijriviertje van de Schelde. 'T?t. s) „La Thiérache" is een meer Zuidwaarts gelegen district» eveneens ongeschikt voor operatiën van groote troepenafdeelingen. e standvastig afwachten. Waar zij op hun beurt j aanvielen, toonden ze niet alleen kracht, maar ook i overleg. Hun tactiek was, zoowel als hun strategie, ' wd doorda^hè'en beredeneerd. De «öcipline huni >ner troepen staalde hun weerstands- en hun doori («ettingsvermogen boven dat huns vijands. In betoon van dapperheid, onversaagdheid, doodsverachting, deden aanvoerders en strijders, |"van welke nationaliteit zij mochten zijn, voor niemand onder 1 ELFDE HOOFDSTUK FRANSCH-ENGELSCHE TERUGTOCHT DUITSCHE VERVOLGING i. TERRITORIALE TROEPEN IN NOORDFRANKRIJK IJ moeten thans melding maken van Fransche strijdkrachten, die vrij tot nu toe buiten beschouwing konden laten, omdat hun optreden voor de wederrijdsche krijgsverrichtingen niet van belang was. noezeer au ook na 23 Augustus met dadelijk het geval is geweest, verdienen ze nu toch een oogenblik de aandacht, omdat in de landstreek waar zij zich bevonden gaandeweg méér troepen bijeenkwamen, die in den verderen loop van den veldtocht een zeer belangrijke rol zouden vervullen. Wij bedoelen de territoriale divisiën onder bevel van den generaal d'Amade. Zij stonden op 23 Augustus als volgt: no. 84 bij Valenciennes; no. 82 bij Rijssel; no. 83 naar de zijde van Duinkerken; no. 88 — door de bezetting van Parijs beschikbaar gesteld — werd ten Zuiden van Rijssel verzameld. Voorposten waren uitgezet naar den kant van Condé en van Doornik. De Duitsche verkennende cavalerie-afdeelingen dreven op 23 en 24 Augustus bij Rijssel troepen territorialen terug en wierpen op 24 en 25 Augustus andere, die naar Condé wilden doordringen, op Kamerijk terug. Generaal d'Amade had, naar door Fransche schrijvers beweerd wordt, ongeveer 60.000 man territorialen onder zijn commando. HjJ voerde bovendien het bevel over de bezettingen van : Rijssel en Maubeuge, die elk op 40.000 man ; gesteld worden. Deze opgaven schijnen evenwel : te hoog. De territoriale troepen waren uit een militair oog: punt van geringe waarde. Zij konden niet voor veel [ méér dienen dan om de Fransche gemeenschapsi wegen te dekken tegen cavalerie-patrouilles en tegen i vijandelijke ondernemingen met behulp van autot mobielen. Den a6en Augustus verklaarde generaal d'Amade t mondeling aan generaal Lanrezac — met wien hij t toevallig aanwezig was in het Engelsche hoofdkwart tier te St. Qlïentin — dat „les territoriaux ont t laché pied a la vue de la cavalerie allemande et c qu'il n'y a rien a en faire avant de les avoir mis en 1 main et pourvus d'artillerie et de rmtrarlleuses.'' Aangezien deze troepen ztcïi bevonden buiten i den linker vleugel der Engelschen, konden ze wei| rag steun beloven of verleenen aan het Engelsche e en het 5e Fransche Leger, bij eventueele pogingen d der Duitschers om het geallieerde front in Noord1 Frankrijk te overvleugelen of te omvatten. Zij 1 maakten echter later deel uit van het nieuwe 6e 1 Leger, ook leger van de Somme genoemd, op welks ' vorming wij nader terugkomen. ELFDE HOOFDSTUK (vervolg) 2. DE ENGELSCHEN OP 24 en 25 AUGUSTUS Na de DuÉsche aanvallen op de stelling van het Engelsche hulpleger, op 23 Augustus, bleef de strijd gedurende den geheelen nacht voortduren. Tegen het aanbreken van den dag deed oen divisie van het ie Engelsche ,legerkorps, met krachtigen steun van artillerie, bij Harmignies een demonstratie om Binche te heroveren. Onder; dekking van die handehng kreeg het 2e legerkoaps gelegenheid terug te gaan:tt>t de hjn Dour-Frameries. Het leed daarbij nog veel door het vuur des vijands, die Mons veroverdhfciiHet 2e korps groef zich gedeelte** m, en kon toen het ie korps zonder groot verlies op de lijn Bavai-Maubeuge doen terugtrekken. Toen de vijand 's middags voornamelijk tegen den Engelschen linker vleugel scheen te willen ageeren, werd de cavalerie van generaal Allenby derwaarts gezonden, om zijn aandacht afte leiden. Tegen den «rond was het ae korps instelling ten W. van Bavai, het ie korps ten O. gedekt door de vesting Maubeuge. Een infanterie-brigade, die teruggekeerd was van bewaking der gemeenschapstanen, stond achter den linker vleugel, tusschen Jenlain en Bry, de cavalerie op de buitenflank. De Engelsche bevelhebber meende zonder verwijl naar een andere stelling te moeten wijken. De Franschen bleven teruggaan; hij had geen anderen steun dan dien van de vesting Maubenge. De voortdurende pogingen des vijands om op zijn linker tlank te komen gaven hem de overtuiging, dat deze trachtte hem op die plaats te werpen en te omsingelen. Hij hoopte dat de vijand te zware verliezen i geleden had om die poging te doen slagen, maar hij ' wist, dat zijn troepen uitgeput waren en tegen over1 macht te strijden hadden. In den:vroegen morgen van 35 Augustus werd i de terugtocht voortgezet naar een stelling Kamerijk1 Le Cateau-Landrecies; deze werd reeds op 25 i Augustus gedeeltelijk ter verdediging ingericht «ft 1 door achterhoeden en cavalerie beveiligd. Gelet t op het ivoortdurehdi teruggaan van de Franschen ; aan den blootgestelden linker vleugel, op het : streven van het Westelijke vijandelijke korps om 1 hem tejoinvatten, en bovend op den uitgeputten t toestand zijner troepen, was French ernstig in l twijfel of het wd •werstandig^was in die stelling 1 te blijven. Hij besloot een krachtige poging te doen J om verder terug te gaan, tot hij de een of andere i belangrijke terreinhindernis tusschen zijn troepen t en den vijand kon brengen — zooals de Somme < of de Oise — en aan het personeel gelegenheid kon s. geven om te rusten en zich te herstellen. Hij bevd ( daarom aan de korpscommandanten hun terugt tocht zoodra mogelijk voort te zetten naar de alge1 meene lijn Vermand-St. Quentin-Ribemont. De 1 cavalerie zou den terugtocht dekken. Het ie legerkorps bereikte 's avonds om 10 uur 1 Landrecies, na den geheelen dag gemarcheerd te hebben; het was te vermoeid om verder te gaan. Doch der vijand deed met troepen van het 9e legerI korps, die door het Forêt de Mormd kwamen, nog 's avonds een hevigen aanval op de Engelschen in Landreries, die hem evenwel zware verliezen — op | 700 a 1000 man geschat — deden lijden. Tegelijkertijd berichtte de ie Engelsche Divisie, dat zij in hevig gevecht was ten Z. en ten O. van Maroilles (gelegen op ruim 6 K.M. ten O.N.O. van Landrecies). French vroeg toen om bijstand voor zijn ie legerkorps aan den commandant van 3 Fransche reserve^wwe»^ fan voldaan werd. Zoodoende kon dit korps zich in deduisternis uit «ijn moeilijke positie redden en met het aanbreken van den dag zijttierugtocht naar wassigny vervolgen. Het 2e legerkorps was 's avonds in stelling met den rechter vleugel bij Le Cateau, dén linker nabij Caudry. Daarnaast stond de 4e Divisie met den Imker vleugel achter, naar de«ijde van Seranvillers. Aan generaal Sordet was verzocht met zijn Fransche cavalerie-korps van 3 divisiën, ondersteuning te verleenen op den Engelschen linker vleugel. Hij vroeg daartoe machtiging aan ziïn legercommandant, doch wees er op dat zijn paarden buitengewoon vermoeid waren. Hoewel hij later goede diensten bewees, kon hij op 26 Augustus, dat een critieke dag zou worden, om.de aangegeven reden geen hmp verleenen. ELFDE HOOFDSTUK (vervolg) 3. DE FRANSCHEN OP 24 en 25 AUGUSTUS De troepen van het 5e Leger begonnen den terugtocht uit de «ttlling Namen-CSitósoi-Thuin op 24 Augustus, bij het krieken vaarden dag. Zij ondervonden daarbij geen ernstig bezwaW ook het 3e legerkorpb-'nieti*dat in den geleverden veldslag het meest geleden had en een oogenblik in verwarring gebracht was. De Fransche achterhoeden konden de Duitsche vervolgers gemakkelijk in bedwang houden, ook de latere dagen. Des avonds van 24 Augustus bereiktehWfe Leger de «jis^öivet-Maubeuge. Generaal Lanrezac had toen reeds betfüen, dat de terugtocht den asen.zou worden voortgezet naar de lijn Avesnes-Mariëmburg. En op het bericht dat de Engelschen voornemens wareaiverder achteruit te gaan naar de stelling Kamerijk-Le Cateau, bepaalde^hfoWM nog dat het 18e korps en een Afrikaansdie divisie efch gereed moesten houden voor een retouroffensief vatten linker vleugel, uit Beaumont naar het Noorden; ten einde het verband met de Engelschen te doen bewaren. Aangezien French evenwel besloten had zoo snel en zoo ver mogelijk terug te gaan, verviel deze onderneming» ' - Terwijl de Engelschen op 25 Augustus verder teruggingen naar de lijn Kamerijk-Le Cateau, waarbij de rechter vleugel over Maubeuge naar Landrecies en Le Cateau marcheerde, trok het 5e Fransche Leger verder Zuidwaarts. Deze beweging werd zeer bemoeihjkt, doordien er slechts weinig bruikbare wegen beschikbaar waren, in de streek tusschen de Sambre en de bosschen t. W. van de Maas, waar hetleger zich een doortocht moest banen. Nog in de nabijheid.^yan,de Sambre zijnde, stuitten de Engelsche troepen van het ie legerkoros op de reserve-divisiën Valabrègue van het Fransche Leger; waardoor verwarring en tijdverlies ontstond, en voor de troepen groote vermoeienis veroorzaakt werd. Lanrezac meent dat dit bezwaar vermeden had kunnen worden, indien de Engelschen en ook het 5e Leger meer in Zuidwestelijke richting teruggetrokken ware», waardoor men de pogingen tot omvatting door den vijand beter had kunnen afslaan. Het Jj«4*ger kreeg bevel om op 36 Augustus terug te trekken op de lijn Le Cateau-Nouvion-Li Capeüe-Hirson-Rocroi. De Cavalerie-divisie Abonneau moest ach op den rechter vleugel ophouden om het verband met het 4e Leger te verzekeren. He/ Cavalerie-korps Sotdet, dat* zich naar den linker vleugel der Engelschen had moeten begeven had daaraan nart kunnen voldoen en was teruggegaan naar Guise. Op nieuw werden voorloopige maatregelen genomen, om eventueefceen tegenaanval naar de zijde van Landrecies te kunnen ondernemen, ten emde de Engelschen te steunen tegen de tot hevige vervolging door het bosch van Mottaal oprukkende Duitschers. In den morgen van 26 Augustus ontvingen de onderscheidene Fransche en Engelsche legercommandanten een,nota van generaal Jpfifefc van 10 uur n.m. van den 25en, waarbij*nstructiën werden gegeven voor het voortzetten van den veldtocht ELFDE HOOFDSTUK (vervolg) 4. STRATEGISCHE GRONDSLAGEN VOOR DE VERDERE OPERATIËN DER FRANSCHE EN ENGELSCHE LEGERS Welke waren thans op strategisch gebied de voornemens vaèden Franschen Opperbevelhebber? Zij kwamerfl in 't kort htórop neer, dat de vijand zou worden tegengehouden op den Oostelijken vleugel, «et den steun der verdedigingswerken aldaar en met een minimum van troepen; verder, dat zooveel mogelijk troepeaibestemd Tweeden voor versterking van den geschokten linker vleugel, die ten spoedigste geschikt gemaakt moest worden om stand te houden tegen den tusschen Maubeuge en Rijssel opdringende» fipand. s>: Dienovereenkomstig moesten de ie en ae Legers in den Elzas en Lotharingen zich defensief gedragen. De beide Westelijk daarvan staande legers, het 3e en het 4e, moesten voorloopig eveneens een defensieve gedragslijn in acht nemen. De terugtocht uit het Noorden van den linker vleugel moest met nauwgezette voorzorgen worden voortgezet, tijdens het overbrengen van troepen, enz. uit het Oosten naar hel Westen. Later zou een nieuw offensief worden ondernomen met de legers van den linker vleugel en van het centrum. Er werd een nieuw leger gevormd, dat zou optreden op den uitersten linker vleugel, tegenover den buitengewoon krachtigen rechter vleugel des vijands. Ten slotte weed het centrum versterkt door het eveneens nieuw te vormen 9e Leger. Dit laatste kwam te staan onder het bevel van den generaal Foch. Het 6e Leger dat op den linke» vleugel zou ageeren, , werd gesteld onder generaal Maunoury, dien wij in het vorige Hoofdstuk noemden als commandant van het „leger van Lotharingen," (het 8e Fransche leger). Generaal Joffre's nota van 25 Augustus, 10 uur n.m. gaf dus niet slechts uiting aan de hoop om later het offensief te kunnen hervatten, maar meld zelfs het stellige voornemen daartoe in; en wel uit een lijn ongeveer halfweg de Sambre en de Marne, namelijk van de natuurlijke terreinhindernis, gevormd door de Somme-rivier en de heuvelen van St. Gobain-Laon. Aldus omschrijft Perris de bedoeling van het nieuwe Fransche operatieplan. De instructie bepaalde, dat nu het eerst-ontworpen offensief niet had kunnen worden volbracht — dat wil feitelijk zeggen: mislukt was — de verdere operatiën. ten doel zouden hebben op den linker vleugel, door samenvoeging van het 4e, het 5e en het Engelsche Leger met nieuwe krachten, uit de Oostelijke gewesten aan te voeren, een troepenmassa te vereenigen, in staat om het offensief te hernemen. De ie, 2e en 3e Legers zouden inmiddels den vijand, dien zij tegenover zich hadden, staande houden. Rechter vleugel. Het ie en het 2e Leger houden stand in Lotharingen en aan het Zuidelijk debouché van den Elzas; verdedigen zoo noodig hun terrein voet voor voet, en maken als reduits gebruik van den steun der versterkte plaatsen Belfort, Epinal en Toul. n-jHêt 3e Leger, rechts steunende op de versterkte stellingen van Verdun, zal de landstreek verdedigen tusschen de Maas en de Aisne;'de linker vleugel zal in een haakstelling standhouden inpArgonne, hetzij naar de zijde van Grandpré, hetzij naar die van Varennes en St.Menehould, naarmate de rechter vleugel van het 4e Leger zal kunnen standhouden aan de Aisne, van Rethel tot Vouziers, dan wel zal terugtrekken op de stelling van Reims. Linker vleugel. Het 3e, het 4e en het 5e Leger moeten op hun terugtocht voortdurend in onderlinge verbinding blijven. Achterhoeden moeten hen dekken bij alle daartoe geschikte terreinafscheidingen, opdat zij er in slagen 's vijands voortrukken te beletten of althans te vertragen, door korte en hevige tegenaanvallen, waarin de artillerie een hoofdrol moet vervullen. Het 4e Leger moet stand houden aan de Aisne, van Berry-au-Bac tot Vouziers; ingeval van gedwongen terugtocht zich in de stelling Berry-au-BacReims-Chalons gereed houden om het offensief te hervatten. Het 5e Leger moet met den rechter vleugel de lijn La Fèrd-Laon-Craonne, als defensief front bezetten. De linker vleugel stelt zich op d cheval van de boven-Somme, ter hoogte van St. Quentin. Rechts aan de Oise bij Moy, links bij de Omignon, tegenover Vermand, in allen deele gereed om te deboucheeren in de algemeene richting naar Bohain. Het Britsche leger zal teruggaan naar de Somme, tusschen Ham en Bray. Tusschen 27 Augustus en 2 September wordt een nieuw leger, het 6e, gevormd met troepen uit verschillende gedeelten van het front, die per spoorweg worden aangevoerd en zich concentreeren, zoo mogelijk voorwaarts van Amiens, tusschen Corbie en Domart-en-Ponthien, dan wel achter de Somme tusschen Villers-Bretonneux en Picquigny. De groep territoriale divisiën onder generaal d'Amade worden versterkt met 2 reserve-divisiën en bezetten de Somme van Amiens tot de zee, om vijandelijke cavalerie en infanterie-ondersteumngstroepen tegen te houden. Alle stellingen moesten zoo krachtig mogelijk worden ingericht, om een maximum van tegenstand te bieden. Het Eerste Oorlogsjaar pr De linker vleugel van het 5e Leger moest te zijner tijd overgaan tot het offensief, in de algemeene richting op Bohain. De Engelschen, het 6e Leger en het Cavalerie-korps Sordet rukken daarop ten aanval, hetzij tegen het front Le Catelet-Bapauaae-Arras, dan wel tegen het front Bertmcourt-Arras-SaintPol, naarmate noodig is om 's vijands iuitersten rechter vleugel te kunnen bereiken. De Fransche Opperbevelhebber het alzoo thans zijn oorspronkelijk denkbeeld varen, om de kracht van het verweer voornamelijk te doen uitgaan van het Zuidehjk gedeelte van een rechtlijnige opstelling der legert? van Mézières tot Belfort. Ook zag hij af van zijn latere voornemen, om een strategische doorbreking van het centrum der vijandelijke legers te bewerken. Het plan van 25—26 Augustus legde nu den nadruk waar die noodzakelijk liggen moest; het stelde volkomen terecht op den voorgrond , dat thans de meest ernstige en krachtige pogingen gericht moesten fep* tegen den rechter vleugel der tegenpartij. Dit plan was dus logisch opgevat, zooals de toestand het vereischte en duidelijk omschreven. Of de cjitvoering er van mogelijk en doeltreffend zou zijn, kon eerst gaandeweg blijken. Het kon al dadelijk twijfelachtig zijn^sof* het juist gezien was, dat de terugtocht en daarna het op grooteiedkracht brengen van den geschokten linker vleugel zijner legers — het 5e en het Engelsche Leger — zou plaats hebben in de lijn AmiensLaon-Reims en of het niet beter, met onvermijdelijk noodzakelijk zou zijn, daarvoor verder, b.v. tot de Seine, te wijken. De reden voor twijfel te dien opzichte was te vinden in de kracht en de snelheid waarmede de Duitschers optraden met hun rechter vleugel, die er voortdurend naar streefde de Engelschen te omvatten. elfde hoofdsTOk (vervolg) 5e. VOORTGEZETTE DUITSCHE VERVOLGING. DE SLAG BIJ LE CATEAU Het Duitsche ie Leger trok den aaen Augustus ) ook bij Jemappes en Condé over het kanaal, waart achter de Engelschen zich verdedigd hadden. Het ; bereikte dien dag, opgehouden door heftigen tegen; stand der vijandelijke achterhoeden, slechts de lijn: ) Maulde-Condé-Ornaing-Givry. Men wist niet : zeker waarheen de hoofdmacht des vijands gewe( ken was. Het 2e Cavalerie-korps marcheerde over I Orchies en Marchiennes, om in den nacht van 24 op ! 25 Augustus Denain te bezetten. Het had verschillende afdeelingen — o.a. de 88e en de 82e divisie93[ Fransche territorialen ontmoet, die op de Duitsche r rechter flank veelvuldig werden aangetroffen. Men meende, dat 's vijands hoofdstelling lag in i de lijn Valenciennes-Bavai en rukte den 25en 5 Augustus daartegen op. Het 2e legerkorps mar: cheerde door het bosch van Raismes, om die stelling ïte omvatten. Tegenstrijdige berichten, omtrent eden terugtocht der Engelschen ontvangen, leidden t ten slotte tot het besluit om het ie Duitsche Leger, c onder dekking tegen de vesting Maubeuge, te cdoen marcheeren naar de lijn Bouchain-Solesnes1 Landrecies-Aulnoye. De bedoeling was den vijand nog gedurende zijn t terugtocht aan te vallen en op te houden. Te ] Landrecies en bij Solesnes vond men nog 's avonds 1 heftigen tegenstand. De bevelen voor 26 Augustus bepaalden het 1 voortzetten van den marsch tot vervolging van «den vijand in Zuidwestelijke richting, naar de lijn ] Kamerijk-Le Cateau. Reeds om 10 uur v.m. meldde de 9e cavalerie- divisie dien dag, dat zij bij Solesnes en Le Cateau gewikkeld was in een scherp gevecht met den vijand, die gedeeltelijk zelfs aanvallend optrad. Het ie Leger had dus de Engelschen andermaal vast. De slag bij Le Cateau begon. ; Van het Engelsche leger had, zooals vermeld is, het 2e legerkorps den 25en Augustus Le Cateau bereikt; terwSfehet ie korps bij Solesnes, Landrecies en Maroüles in hevig gevecht met den vijand stond. Veldmaarschalk French oordeelde zijn toestond te ongunstig, om den 26en een beslissenden strijd te aanvaarden. De Franschen, rechts van hem, trokken terug; de eigen linker vleugel werd bedreigd met omvatting, waartegen dé' Fransche terató»rialen geen voldoende dekking konden geven. De gemeenschap met Lel Havre kon verbroken worden. Er was geen tijd beschikbaar om de stelling behoorlijk ter verdediging iri te richten. De veldmaarschalk besloot daaromt «ifc! terugtocht op 26 Augustus voort te zetten in de richting naar St.QuentinNoyon en hefdeger op te stellen achter de Somme en de Oise. ? Het ie legerkorps ging dus den 2öen s morgens verder terug, terwijl het 2e korps voorloopig stand hield in een stelling Le Cateau-Caudry, waarbij de 4e divisie infanterie en de cavalerie-divisie Allenby lach ter ondersteuning voegden. Generaal Smith-Dorrien meende den terugtocht niet dadelijk te kunnen voortzetten, omdat de troepen door langdurige en hoogst vermoeiende marschen uitgeput waren, terwijl de vijand vlak voor het front stond. Hij besloot daarom — ofschoon hem nog pertinent bevolen was niet te blijven staan — den strijd op 26 Augustus te aanvaarden. Kamerijk was des nachts van 25 op 26 Augustus nog door de 84e territoriale divisie bezet. French was tijdens den slag bij Le Cateau afwezig; hij had een onderhoud met Joffre en Lanrezac te St. Quentin. Afbreken van het gevecht was niet meer mogelijk. De cavalerie von der Marwitz tastte het eerst dén Engelschen linker vleugel aan, het 2e en het 4e Duitsche legerkorps stootten daarna bij Caudry en Reumont op dit vijandelijke front. Het 4e en het 3e korps trachtten het rechts en links te omvatten, doch deze pogingen mislukten. Het 4e korps kwam na een uiterst langen en vermoeienden marsch van Valenciennes, eerst tegen den nacht bij Esnes en Haucourt; het 3e korps kwam met verder dan tot Honnechy. Het 3e korps wierp de Franschen terug uit Kamerijk. De marschen en de ontwikkeling der voor de dubbele omvatting bestemde korpsen namen zooveel tijd in beslag, dat deze niet meer tijdig konden ingrijpen. Aan den Engelschen kant stond op eiken vleugel cavalerie; van Le Cateau tot Troisvilles 1 divisie en 1 brigade, bij Caudry en bij Haucourt elk 1 divisie. De toestand dreigde 's middags voor Smith-Dorrien's troepen gevaarlijk te worden, zoodat hij om half vier, te midden van den strijd — om geheele vernietiging van de troepen te voorkomen — het bevel moest geven om terug te trekken. Dit geschiedde niet dan ten koste van groote verhezen en van verwarring. De Engelsche artillerie steunde den terugtocht met veel kracht. Eenige Fransche territoriale divisiën alsmede de 61e en de 62e reserve-divisiën onder generaal d'Amade uit Atrecht, hadden in de omstreken van Kamerijk aan het gevecht deelgenomen. Ook het Cavalerie-korps Sordet verleende nog zeer gewaardeerden steun. De Engelschen ontkwamen in den nacht. French beval nu dat het leger moest teruggaan naar de lijn La Fère-Noyon. Op 28 Augustus stond het ie legerkorps 's avonds ten Zuiden van La Fère, tusschen het bosch van St. Gobain en de Oise, het ae korps bij Noyon. De troepen hadden met slechts korte rusten dag en nacht doorgemarcheerd; /zij waren meestal zonder verpleging gebleven. De verhezen waren aanzienlijk, volgens French 15.000 man, 80 vuurmonden en veel materieel. De gevolgen van deze nederlaag deden zich zeer lang gevoelen op den verderen terugtocht, en ook nog in den slag aan de Marne. French zelf noemde den toestand na den slag bij Le Cateau „beklagenswaard^/',^ Evenwel moet worden erkend dat de heldhaftige en volhardende tegenstand van generaal SmithDorrien het Engelsche leger bewaard heeft voor een catastrophe. Hij kon des morgens van 26 Augustus onmogelijk meer weg komen en hij stond tegenover zeer groote vijandelijke overmacht, die dreigde hem van twee zijden te omvatten. Aan die bedreiging hebben de Engelschen zich, door midden uit het gevecht terug te trekken, met groote dapperheid en ten koste van zware verliezen weten te onttrekken. Het ie Duitsche Leger stond des avonds van 26 Augustus ten£2uidwesten van Kamerijk-Le Cateau. Uit het centrum en van den linker vleugel werd de vijand wegens . belangrijke verliezen niefctoervolgd; alleen de rechter vleugel drong, ver buiten Kamerijk uithalend, met sterke marschen voorwaarts, ten einde de pogingen tot het omvatten van den vijand voort te zetten. Op 27 Augustus marcheerde het ie Leger in de richting naar Péronne, het rechtervleugelkorps en de cavalerie over Combles naar de Somme. Het bereikte dien dag dè-löoiComblesJoncourt (ten W. van St. Quentin), en bezette den 28en Augustus de Somme van Bray tot een Noorden van Nesle. Op 29 Augustus bereikte; hét zé Leger de lijn Vülers-Bretonneux-Chaulnes-Nesle. Op 27 en 28 Augustus hadden bij Combles ge- vechten plaats met een vijandelijke cavaleriedivisie, met de 6e en 62e reserve^ivisiën en 1 territoriale divisie. Op 29 Augustus had een strijd plaats met gedeelten van'het Fransche 7e legerkorps en eenige reserve-Alpenjagersbataljons, bij Proyart, waarin de vijand geslagen en naar VillersBretonneux teruggeworpen werd. Ook bij Chaulnes stootte men herhaaldelijk op den vijand. De gedane waarnemingen vestigden de meening, dat onder bevel van generaal d'Amade, reserve- en territoriale divisiën met de Cavalerie-divisafe Sordet vereenigd geworden! waren, om de linker flank der Engelschen te dekken en den opmarsch der vijands zooveel doenlijk te vertragen. De vesting Maubeuge moest aangevallen worden door hefcoe Duitsche Leger met 3 divisiën; Generaal von Bülow verlangde daarvoor 1 divisie van het ie Leger. De commandant van laatstgenoemd leger vond daarin aanleiding om aan de „Oberste Heeresleitung" te vragen, of hij nog steeds' ondergeschikt was aan den commandant van het 2e Leger. In antwoord daarop besliste het legerbestuur des morgens van 27 Augustosy^dat de ondergeschiktheid van het ie Leger aan het 2e Leger werd opgeheven. Maubeuge moest alleen door het 2e Leger ingesloten worden." Het 2e Leger vervolgde de Franschen op 25 en 26 Augustus in Zuidwestelijke richting, en bereikte den 26sten de lijn Aulnoye-Boulogne (ten Z. van Avesnes) — Ohain. Het ie Cavalerie-korps en 1 divisie moesten over Aulnoye-Le Cateau gaan, om de Engelschen in den rug te komen. Het 3e Leger marcheerde meer Zuidwaarts over Mariëmburg en bereikte den 2Öen Augustus de omstreken van Roerat. Tusschen het 2e en het 3e Leger begon een open ruimte te ontstaan. Den a6en Augustus ontvingen het ae en het 3e leger het noodlottige bevel van den keizer, om de beschikbare troepen respectievelijk van het gardereserve-korps en van het 1 ie legerkorps ten spoedigste te dirigeeren resp. naar Aken en naar Malmedy en St. Vith, met de bestemming om naar het oorlogsterrein in Oost-Pruisen te worden getransporteerd. Wij noemden dat bevel noodlottig;" wij bedoelden dat natuurlijk, „beschouwd van het standpunt der Duitsche legerleiding." Het was inderdaad uit het oogpunt van de leiding der Duitsche operatiën, een hoogst onoordeelkundig, een verderfelijk besluit. De verzwakking van den rechtervleugel der Duitsche legers met twee legerkorpsen, op een tijdstip waarop die vleugel reeds zeer verzwakt was door het achterlaten van 2 korpsen bij Antwerpen, van 1 divisie te Brussel van 3 divisiën bij Maubeuge, en terwijl juist ook nog 1 divisie van het 3e Leger moest worden bestemd voor de insluiting en het beleg van de Fransche vesting Givet — zoodat de sterkte van dit leger daalde tot ai legerkorps — was in zijn gevolgen buitengewoon schadelijk en nadeelig voor de Duitsche belangen. Wij hebben de overtuiging dat daarin een der hoofdoorzaken) ligt van de tegenslagen, die de Duitschers korten tijd later op het Westfront hebben ondervonden. Generaal von Kuhl schrijft het besluit) toe aan een onjuiste opvatting van de beteekenis voor de Duitsche wapenen, van de tot 26 Augustus geleverde veldslagen. Men dacht, naar het schijnt, in het keizerlijk hoofdkwartier, dat een groote, beslissende veldslag voor de Duitschers met gunstigen uitslag bekroond geworden was. Men was daarom aanvankelijk zelfs van plan zes — niet minder dan zes — legerkorpsen;naar het Oosten té doen overgaan. Het aantal werd ten slotte nog tijdig beperkt tot twee. Wij moeten onze verbazing uitdrukken over de onberaden inzichten van het hoogste Duitsche legerbestuur, dat zóó weinig op de hoogte was van de toestanden op zijn hoofd-aanvalsfront, zoo volslagen onkundig van de eischen, die zich daar deden gelden, dat het als 't ware moedwillig met eigen hand de vooruitzichten bedierf, zoo niet I vernietigde, welke op dat front voor het welslagen der bevolen operatiën bestonden, al waren ze dan ook nog ver van zeker verwezenlijkt te zullen worden. Waarom had dan toch het Duitsche legerbestuur niet meer aanraking met de onderscheidene legerbevelhebbers ? Waarom bleef het zoo ver buiten hun bereik? Was het wellicht om zich „vrijheid | van hinken op verschillende gedachten" te kunnen | veroorloven ? Ook het uitzenden van z.g. „verbindingsofficieren" werd niet of slechts onvoldoende toegepast. Tekortkomingen, dwalingen, wanbegrippen, wre! ken zich, óók in den oorlog! De Marne zou daarvan '. het bewijs leveren. Dat de korpsen noodzakelijk naar het Oosten gezonden moesten worden, omdat de toestand aldaar zéér ongunstig was voor de Duitsch-Oostenrijksche legers, wordt betwist door luitenantgeneraal Tappen; hoezeer von Moltke het beweerde. De Russen waren in Pruisen doorgedrongen; er moest, schreef hij, versterking komen, alvorens in het Westen een beslissing gevallen was. Generaal Tappen is het daarmede met eens. Op 26 Augustus waren er uit Oost-Pruisen reeds hoopvolle berich1 ten, den 27en kwamen zelfs tijdingen van groote 1 overwinningen. Men bedoelde eerst het op vrij : groote schaal overbrengen van strijdkrachten naar 1 het Oosten, dat altijd in het voornemen gelegen had, zoodra ze in het Westen gevoegelijk gemist konden worden. Daarom ook wilde men aanvankelijk niet minder dan 6 legerkorpsen overplaatsen. In elk geval was het een groote font, die getuigt van onjuist strategisch inzicht, om 2 korpsen te ontnemen aan den reeds aanvankelijk voor de uitvoering van het ontworpen operatieplan te zwak bedeelden rechter vleugel van het Westfront, in plaats van het te rijk "voorziene linker front er mede te belasten, alwaar 2 korpsen zeer wel te missen waren. TWAALFDE HOOFDSTUK VOORTZETTING DER OPERATIËN IN NOORD-FRANKRIJK k, DE ENGELSCHEN NA DEN SLAG VAN LE CATEAU TOT'HET OVERGAAWVAN DE MARNE E terugtocht van het Engelsche leger op ï8 Augustus werd gedekt door 2 cavalerie-brigadesy die de over St.Quentin vervolgende Duitsche cavalerie nabij de One met verlies terugsloegen. Op 20 Augustus werd het per spoortrein uit het Zuidoosten naar Amiens aangevoerde 7e Fransche legerkorps, dat bestemd was voor het nieuwe 6e Leger, grootendeels verzameld links van de Engelschen, met den rechter vleugel ter hoogte van Roye. Het 5e Fransche Leger stond tusschen Guise en La '. Fère, achter de Oise. De vijand vervolgde met groote kracht; 5 a 6 Duitsche legerkorpsen stonden aan de Somme en tegenover het 5e Fransche leger, terwijl ten minste 2 legerkorpsen op het Engelsche front aanrukten en 3 of 4 andere tegenover het 6e Fransche Leger verschenen. Op 29 Augustus besprak generaal Joffre den toestand met den Engelschen bevelhebber. Er werd besloten dat de Engelschen verder zouden teruggaan tot nabij de lijn Compiègne-Soissons. Dit geschiedde nog denzelfden dag. French meende dat de Duitsche rechter vleugel : nu een bedreiging begon te vormen voor zijn : gemeenschapslijn met Le Harre. Hij had Amiens ) reeds doen ontruimen en bericht ontvangen dat een Duitsche reserve-divisie daarheen was gegaan. Daarom werd bevolen St. Nazaire als basis voor het verkeer met Engeland in te richten en te Le Mans een tusschenbasis te vestigen. Generaal Joffre wenschte den vijand zoolang mogelijk op te houden, overal waar daartoe gelegenheid bestond, en tot bereiking van dit doel als 't ware dagelijks zijn voornemens te wijzigen, in verband met 's vijands plannen en met den algemeenen toestand. In verband daarmede en met de bewegingen der Fransche legers zetten de Engelschen hun terugtocht geregeld voort. Zij werden daarbij niet bijzonder door den vijand verontrust? maar achterhoedegevechten hadden toch telkens plaats. Op i September werd de ie cavalerie-brigade, op haar terugtocht door het boschrijke terrein ten Zuiden van Compiègne, door Duitsche cavalerie aangevallen; zij verloor daarbij aanvankelijk een rijdende batterij en een aantal dooden en gewondenvHet ie Engelsche korps was evenwel in de nabijheid en verleende hulp, zoodat het gevecht eindigde met het hernemen van de eigen kanonnen ten het veroveren; van 12 Duitsche. Een ander achterhoede gevecht had plaats bijrVillers-Cotterets, waarin de 4e brigade aanzienlijke verhezen leed. Op 3 September stond het Britsche leger ten Zuiden van de Marne, tusschen Lagny en SignySignets. Op verzoek van generaal Joffre moesten de rivierovergangen zoolang mogelijk verdedigd, en de bruggen vernield worden. Daarna verzocht de Opperbevelhebber den veldmaarschalk French den terugtocht nog voort te zetten, ten einde een nieuwe stelling te bezetten achter de Seine. Dit zou geschieden. Middelerwijl trokken de Duitschers met aanzienlijke krachten over de Marne, waarover zij bruggen geslagen hadden. Kleine voor- postengevechten met de Engelschen kwamen daarbij meermalen voor. Op 5 September deelde Joffre mede, dat hij voornemens was onverwijld het offensief te hernemen, waarvoor hij de omstandigheden zeer gunstig achtte. TWAALFDE HOOFDSTUK (vervolg) 2. DE SLAG BIJ GUISE-ST.QUENTIN De commandant van het 5e Fransche Leger had de overtuiging gekregen dat de vijand zijn omvattende operatie zonder verwijl zou voortzetten en zich nog meer naar het Westen zou uitbreiden. Na den slag bij Le Cateau waren de Engelschen op St. Quentin en door de vallei van de Oise teruggetrokken, zoodat zij dicht nabij het 5e Leger kwamen. De commandant van het 4e Fransche Leger, generaal de Langle, berichtte aan Lanrezac, dat hij tegen de vijandelijke korpsen aan de Maas stand hield, en dat zijn linker vleugel ten Noordwesten van Mézières met hem in verbinding zou komen. Lanrezac besloot ten spoedigste terug te trekken achter de lijn, gevormd door de Oise, van Guise tot de uitmonding, van de Thon en achter dit riviertje tot Aubenton — in de streek Origny (aan de Oise)Sams-Vervins — en van daar wellicht een retouroffensief te ondernemen tegen het 2e Duitsche Leger» Hij ontving echter bevel de stelling La FèreLaon-Craonne te gaan bezetten. Den 27en Augustus 's avonds, toen bekend was dat de Engelschen overhaast verder hadden moeten wijken naar La Fère en Chauny en dat het 4e Leger verplicht geweest was , zijn linker vleugel naar Mézières samen te trekken, kon het 3e Duitsche Leger ongehinderd ten Zuiden van Rocroi doordringen en het verband tusschen de Fransche 4e en 5e Legers in gevaar komen. Het 5e Leger moest dus den 28en zorgen niet geïsoleerd te worden, en wilde daarom dien dag teruggaan naar de lijn Montcornet-MarleRibémont. Doch 's avonds van den 27en kreeg Lanrezac-van het groote hoofdkwartier bevel om: „zoodra mogelijk een offensieven stoot te doen naar Saint-Quentin, zonder acht te slaan op de Engelschen." Het rechter nevenstaande leger zou zich niet verder Westwaarts uitstrekken dan tot Signy-l'Abbaye. Overigens werd het te bereiken doel van het offensief niet medegedeeld en ook werden geen nadere gegevens omtrent den vijand verstrekt. Waarschijnlijk was het streven om de Duitschers bij St. Quentin op te houden, zoodoende de Engelschen te ontlasten en aan het nog in opmarsch zijnde 6e Leger tijd te verschaffen om gereed te komen. Het voorbereiden van de bevolen offensieve onderneming vorderde tijd en overleg, de 28e Augustus ging er mede heen. Het 5e Leger stelde zich dien dag volgenderwijze op: De hoofdmacht, bestaande uit het 3e en het 18e legerkorps, met 2 Afrikaansche divisiën, aan de < Oise, tusschen Origny en Moy; links daarvan 2 1 divisiën Valabrègue en 1 territoriaal regiment. Het ie korps, als reserve, ten Zuidwesten van l^Sains. Het 10e korps als flankdekking tegen het Noor- • den, achter de Oise, boven Guise. '. De cavalerie Abonneau en de reserve-divisie Boutegourd tusschen Rumigny en Rozoy*sur-Serre, als dekking tegen vijandelijke ondernemingen van den kant van La Capelle-Chimay-Rocroi, en om zoo mogelijk het verband met den linker vleugel 1 van het 4e Leger te onderhouden». Ifï^erzoeken om een korps der Engelschen aan het ■ offensief te doen deelnemen, werden door French afgeslagen. Op 29 Augustus rukte het gros van het leger, 1 bij het aanbreken van den dag beneden Guise over 1 de Oise; het marcheerde in echelons, met den linker vleugel vóór, naar St. Quentin, gereed om den vijand aan te vallen, waar men hem mocht aantreffen. Reeds vóór 9 uur werd het 10e korps boven Guise, aan de Oise, doorsterke Duitsche troepen aangevallen, die spoedig moesten wijken. De opmarsch naar St. Quentin werd alzoo in de rechter flank genomen, en moest weldra gestaakt worden. Generaal Lanrezac deed de beschikbare troepen van het 3e en-het ie korps tot versterking van het 10e korps tegen den vijandehjken flankaanval optreden, om te trachten den vijand over de Oise terug te werpen. Aan Duitsche zijde stond het ae Leger thans tegenover het Fransche 5e Leger. Generaal von Bülow had namelijk, om het verband met het ie Leger met te verliezen, zijn rechter vleugel vooruitgebracht tot bij St. Quentin; hij wilde de Engelschen zoodoende in den rug komen, en voorts over en langs de Oise oprukken. Voorbereidingen werden getroffen om La Fère aan te vallen. E»en a8en Augustus» 's avonds, bleek men ten Zuiden van Guise en van Flavigny op krachtige» vijandelijken tegenstand te stuiten, waaruit isich den aoen tijdig een scherp gevecht ontwikkelde, waarin voornamelijk het garde-, het reserve-garde- en het 10e korps optraden. Een Fransche aanval werd door 3 legerkorpsen met energie ondernomen en met. hardnekkigheid ook op 30 Augustus volgehouden» De uitslag bracht echter geen noemenswaardige verandering in den loop der operatiën. Beide partijen spreken van een „overwirining." De Duitschers waren feitelijk in hun voorwaartsche beweging eenigszins belemmerd en opgehouden; de Franschen moesten hunnerzijds verder blijven teruggaan. Het keent hierop neer, dat, terwijl de terugtocht van het Engelsche leger zeer ernstig door von Kluck werd belemmerd, en ook de verzameling van het «jieuwe 6e Leger werd bedreigd, de offenI ftf^sjapt, door Joffre aan het 5e Leger bevolen, °P 2o«ft30 Augustus „donna un peu d'air a 1'armée I anglaise et a la 6e armee," zooals die generaal zelf schrijft. Maar de uitwerking van dien door de DuitscherSsSuet verwachtö£jt%i^fft voorZienen aanval was toch niet voldoende om het 6e Leger in staat te stellen zijn nog zeer onvolledige concentratie in de aangewezen zóne te voltooien. Het ae Duitsche Leger had als naar gewoonte reeds den 28en Augustus 's avonds ondersteuning gevraagd aan het ie Leger, onder mededeeling dat het in zwaren strijd stond en hulp in de richting naar Essigny dringend gewenscht was. Ook aan het 3e Leger verzocht von Bülow om steun, door in te grijpen in de richting van Vervins. Het 3e leger had echter reeds aan het 4e Leger, dat aan de Maas in [ gevecht was, hulp toegezegd door op herhaalde \ verzoeken van dat Leger, haar marschrichting op Signy-l'Abbaye tijdelijk te wijzigen in de richting ( op Launois-Vendresse. Toen de aanvraag om hulp in den slag St. iQuentin-Guise von Kluck bereikte, Het hij 1 «divisie van het 9e korps over St. Quentin naar |Mont-d'Origny oprukken, doch de andere divisie i van dat korps — dat reeds namens het ae Leger j rechtstreeks om steun gevraagd was — werd terugj gehouden. Uit de onderscheidene van het eene aan het j andere Duitsche leger gerichteverzoeken onf steun \{en hulp, waarvoor het 2e Leger zich altijd"in de \i eerste plaats deed gelden, blijkt opnieuw hoe aan 1 Duitsche rijde een krachtige, doelbewuste, hoogere 1 leiding ontbrak. Het 4e Duitsche Leger was, na den slag Neuf- KHet Eerste Oorlogsjaar ,9 chlteau op 22 en 23 Augustus, opgeru» naar de Maas. Eerst na een heftigen strijd, van 26 tdtf 29 Augustus, kon het er in slagen zich den overtocht over die rivier te verschaffen, tusschen Sedan en Stenay. . Ook het 5e Duitsche leger moest van 28 Augustus tot 1 September een zwaren strijd voeren, om bij Dun een overgang over de Maas in bezit te krijgen en den vijand van daar terug te werpen. TWAALFDE HOOFDSTUK (vervolg) 3. AANWIJZINGEN VAN DE DUITSCHE LEGERLEIDING VOOR HET VOORTZETTEN DEROPERATIËN VAN 27—28 AUGURfUS Op 28 Augustus, des avonds , ontvingen de bevelvoerders der; teven Duitsche legers op het \ Westfroht nieuwe keizerlijke bevelen voor de verdere operatiën. Deze kwamen hierop neer, dat de Duitsche legers met spoed moestfia oprukken in de richting naar Parijs. Men moest het Fransche leger niet tot rust laten komen, de vorming van nieuwe troepen beletten en zoo veel mogelijk hulpmiddelen voor den strijd aan het land onttrekken. Het ie Leger, met het 2e Cavalerie-korps, moest Westwaarts van de Oise oprukken naar de beneden-Seine; tevens de bm'tenflank der legers dekken. Het 2e Leger, met het ie Cavalerie-korps, moest over La Fère en Laon op Parijs aanrukken; Maubeuge, La Fère en Laon — dit laatste samen met het 3e Leger—veroveren. Verkenningen der cavaIlene ook ten behoeve van het 3e Leger doen. I Het 3e Leger zou marcheeren ten W. van Neufchatel op Chateau-Thierry. Hirsott/tn Laon met het fort Condé (in overleg met het 2e Leger) verléveren. I Het 4e Leger zou oprukken over Reims naar . Epernay. Belegeringsmaterieel voor Reims zon ' worden verschaft. Het 6e legerkorps gaat over 1 naar het 5e Leger. [|| Het 5e Leger moest met het 6e legerkorps opruk|ken naar de lijn Chalons-sur-Marne-Vitry-le1 Francois. Het 4e Cavalerie-korpSr was ook tén dien- SCHETS NO. 6 * Verdere opmarschrichtingen der Duitsche Legers (27 Augustus). ste van i het 4e Leger, voor verkenningen beschikbaar. Verdun moest afgesloten worden. Landweer en Ersatz-troepen werden toegezegd. Het 6e en het 7e Leget^aet het 3e Cavalerie-korps moesten den vijand beletten in Lotharingen en den boven-Elzas door te dringen. Indien deze teruggaat, trekt het 6e Leger tusschen Toul en Epinal de Moezel over en marcheert het op Neflf^éhateau; dekt dan tevens de linker flank der legers. Voorts moest het Nancy en Toul afsluiten en tegen Epinal beveiligen. Eventueele wijzigingen», in de samen- . stelling der 5e, 6e en 7e Legers werden vastgesteld. Het; 7* Leger blijft voorloopig ondergeschikt aan -het 6e. Indien dit over de Moezel trekt wordt het 7e Leger zelfstandig; hetftnoet den vijand het doordringen tusschen Epinal en de Luiksche grens . -fbeletten. rtejBeze bevelen gingen blijkbaar nog uit van het •denkbeeld, dat tenngrondslag lag aan het oorspronkelijke lOoeratieplan van von Schheffen. Maar zij hielden in het geheel geen rekening met het feit, «Hat dftigfoepeering en de toestand der Duitsche |#$rijdkjrachten op het Westfront aanmerkelijk verschildeax!fsan die, waarop dat plan kindertijd gebaseerd werd. De opmarse&naar de beneden Seine, f ten Westen van Parijs en naar de Fransche hoofdstad zelve vorderde veel meer troepen, dan het ie, het 2e en het 3e Leger er op 28 Augustus voor beschikbaar konden stellen. Von Schlieffen had destijdsa«eor een opmajsch tegen een Fransche stelling Aisnn*Pise-Parijs gerekend op 25 legeriiorpseaejftj reserve-korpsen en 6 nieuw gevormde i legerkorpsen. Van deze macht zouden 7 legeri korpsen bestemd rijn om Parijaegn de Westzijde om 1 te trekken en 6 tot het insluiten dier vesting op het 1W. en Z. front. THans waren niet de helft van dat aantal legerkorpsen voor het gestelde doel' beschikbaar. Daarentegen bleef de Duitsche linkervleugel naar verhouding veel te sterk, en het 4* Leger moest zelfs weer een legerkorps afstaan, ottf het 5e Leger op den linker vleugel nog weftVte versterken. Bovendien moest itt aanmerking genctföen> zijn, dat de FransChè legers van den rechter vleugel, het ie en hdtfaipzich aan de Moezel en bij Verdun bleven handhaven. De Duitschers hadden zich daartegen defensief moeten gedragen, om des te meer kratëht op hun rechter vleugel te kunnen ontwikkelen. In plaats van aan dien vleugel versterkingen toe te voegen, werden gedurig voor verschillende nevehdoeleinden, troepen daaraan ;dfl£ trokken. Èn de vijand handelde thans van zijtt standpunt zeer oordeelkundig, door het vormen van twee nieuwe legers, het 6e en het 9e, die er weldra toe zouden kunnen bijdragen om de kracht van den Duitschen hoofdaanval op Parijs te breken en af te slaan. Nu was het ongetwijfeld voor de Franschen veel gemakkelijker, troepen op hun front van rechts naar links te verplaatsen en daarmede nieuwe legers te organiseeren, omdat zif het onbelemmerde gebruik hunner spoorwegen daarvoor konéea benuttigen, terwijl de spoorbanen in België en ^Noord-Frankrijk voor de Duitsche legers nog niet beschikbaar waren. Maar de Duitsche legerleiding had van den aanvang der operatiën af, blijkbaar niet ten volle begrepen welk groot belang voor haar doel verbonden moest zijn aan dtf juiste groepeering harer legers ter bereiking van het veldtochtsplan, en aan de mogelijkheid om daarvoor, ook nog gedurende den loop der operatiën, troepenverplaatsingen op> groote schaal te doen uitvoeren. Na den slag bij Namen-Charlêroi hadden die welhchtnnog wel kunnen plaats hebben, nu was het feitelijk te laat; ofschoon door verschuiving van eenige legerkorpsen, zooals nu voor het 4e en het 5e Leger bevolen was — namelijk door het onderling afstaan van* troepen van de linker vleugel-legers naar het centrum en verder naar den rechter vleugel — nog weleen meer doeltreffende groepeering mogelijk geweest zou zijn; Generaal von Kuhl wijst er op, dat de keizerlijke aanwijzingen voor de voortzetaUgJïder operatiën van 27—28 Augustus, reeds enkele dagen later, door den loop der krijgsgebeurtenissen, zonder dat ze opgeheven werden, feitelij k niet meer nageleefd konden worden. In plaats van in de richting naar het Zuidwesten, kwamen de legers er van zelf toe, zich in meer Zuidelijke richting te verplaatsen. De door von Schlieffen beoogde strategische „Einkrekung" — het van twee zijden omvatten der gezamehjke Fransche legers, — was thans vrijwel tot een hersenschim geworden. Het ie Duitsche leger zette aanvankelijk op 29 Augustus, zijn opmarsch naar het Zuidwesten nog voort. Wanneer het 2e Leger den vijand aan de boven-Oise ophield, kon het ie Leger, door oveT dé Avre, ongeveer naar Montdidier-Noyon te marcheer en, them misschien in flank en rug nemen. Het ie Leger rukte daarom op 30 Augustus in breed front van ten Z.W. van Péronne op naar de Avre, van de Somme af, tot ten Z. van Roye; terwijl het 4e reserve-korps ten N. van de Somme van Albert naar Amiens marcheerde. De cavalerie werd si* hoofdzaak op den linker vleugel van het leger gedirigeerd, onvhetverband met het 3e Legert» onderhouden, wijl de afstand tot dit leger anders te groot kon worden. a Intusschen kon het ie Leger de vorenbedoelde richtingtmet langer blijven volgen. De keizerlijke aanwijzingen schreven het voor: op te rukken ten Westen van de Oise,finaar tevens, zoo noodig, met het ae Leger, tM(«Ö te werken en de rechter flank «ie*; legers te dekken.. § Het werd daaro»{«t»dig dat het centrum; en ae linker vleugel een meer Zuidelijke. richting insloegen, en het nemen van een beslu^it|diett*m voor •jluAttgustus wérd nog zeer bevorderd, door een verzoek wanAetgïe LegeepOMavondsvanso Augustus, Waarin het „dringend gewenscht -genoemd werd „zu* vollen :Attsbeutung desqErfolges van de handelingen van het 2e Leger, «Jathet ie Leger naar de zijde van Chaunyy La Fer« en&*Dfai*n« inzwenken. In het front van het ie Leger was de vijand ov» de Avre en over Montdidier teruggetrokken. Berichten van vliegers meldden, dat troepen ook,in-aftocht waren over NoyoY* alwaar het-jee Cavalerierkorps aankwam. Op deze gronden nam generaal von Khtókfcet besluit,fflf»$i Augustus de richting naar Compiègne-Noyon m te slaan, zooals höf eeeds op 28 Augustus aan von Bulow had voorgesteld. Van het 3eiiLeger kwam tijding dat het Ziudiwaarts naar de Aisne ging afbmgen en bij Rethel-Semuy zou aanvallen en doordrmgenaüef linkervleugelwtiihet 2e Leger rukte*? R*»ms aan. De Duitsche legerleiding, die zich op 90 Augustus van Kablentz naar Luaenburg verplaatste, keurde de bewegingen van het ié, het 2e en het 3e Leger goed; Mitsdien was thans de geheele rechter vleugel van de legers .qfcïhet Diritache Westfront naar het Zuiden afgebogen. Dat octetten Franschen linker vleugel veelvuldig uitlading en verzameling van troepen werd waargenomen eni^ü I Amiens, yfll|BB^Bt^c«meux, Moreuil, Montdidier, enz. herhaaldelijk gevechten plaats hadden, scheen.JBiet van genoeg uc^g daartegen ingrijpende maatregelen «. De rechter vleugel van het ie Duitsche Leger f bleef evenwel zorgen voor dekking tegen AmiensAvre op de rechter flank, en het ie Leger liet voors- I honds nog slechts i| legerkorps — het 3e en de helft van het 9e — op den linker oever van de Oise -overgaan. Een oprukken naar La Fère-Laon, zooals gene- SCHETS NO. 7 De toestand op 31 Augustus. kraal von Bülow later met aandrang verzocht had, Wn ten volle partij te trekken van de overwinning)' rcwerd door generaal von Kh^kpprincipiieïf onjuist ^geoordeeld en dan ook buiten beschouwing gelatten. Dit kon trouwens lÜümer geschied»!; als een eeenvoudige, tijd«hjlM^4ahevigen P*Mjd_ voerde om den overgang van de Maas, waarin het met den rechter vleugel op 1 September bij Dun slaagde. Het 3e Leger kwam op t September over de Aisne. Het 4e Leger bereikte de lijn ÖWvy-Thénorgues. ki&t 5e Leger bereikte na de Maas teüijh overgetrokken, de lijn Buzancy-Aincreville-Dauné-* pwoux. De linker vleugel beveiligde ten? Oosten van de Maas tegen Verdun. TWAALFDE HOOFDSTUK (vervolg) 4. regelinÖeK door het FRANSCHE OPPERBEVEL GETROFFEN Na den slag bij Guise-St. Quentin waren de troepen van het 5e Fransche Leger uiterst vermoeid. Het 4e Leger wa» mmiddels, vervolgd door von Hausen'&peDuitsehe Leger, naar RetbeHeruggetrokken, terwijl de Engelschen op 31 AuguHus reeds bij Soissons de Aisne zouden overgaan. Lanrezac's leger was dus op beide flanken van neventroepen ontbloot; het moest, om geen gevaar te-^eopen gefcoleerd te blijven, op ji^ugustus eveneens met spoed Zuidwaarts uitwijken. Het richtte sijs terugtoekt op de Aisne, boved*oissons. Van 1 tot 5 September bleef dit leger, onder drukkende hitte, als het ware dag en nacht door marcheeren iöt over den Grand-Morafe zoodat het sedert 30 Augustus ongeveer 200 K.M. aflegde. Hoezeer ontmoedigd door de ondervonden tegenslagen, bleven de troepen opgewekt en strijdvaardig; hun moreel hield zich goed. .... Rechts van het 5e Leger was nu, onder het bevel van generaal Foch, het nieuwe 9e Leger gekomen, in hoofdzaak gevormd uit onderdeden van den linker vleugel van het 4e Leger. Tusschen het 5e en het 9e Leger werd op 2 September nabij Reims aanraking verkregen. Het Fransche opperbevel vormde voorts op 1 September een nieuw cavalerie-korps, onder generaal Conneau, dat zich op den linker vleugel van het se Leger plaatste, voornamelijk met het doel om het verband met de Engelschen te verzekeren. Vier cavalerie-divisiën werden daarvoor, ten deele uit den Elzas en Lotharingen, per spoorweg te Epernay aaneevoerd; terwijl het 5e Leger er een regiment De toestand op 1-2 September. infanterie voor moest leveren. Van Epernay begaf het Cavalerie-4orps Conneau zich naar de streek ten ZuicEn van (MÉêau-Thierry; het stond rechtstreeks onder den opperbevelhebber. Op 1 September vaardigde generaal Joffre Zijn „Instruction générale no. 4" uit waarbij bevolen werd datiet 5e Leger ervoor te zorgen had, dat zijn linker vleugel in geen geval door den vijand werd begrepen. De bedoelingen dezer Instructie werden béjTnota van 2 September toegelicht. Als grens voor de terugtrekkende beweging werd, zonder «lat daarvoor een bindende bepaling werd gemaakt, aangeduid Voor: . het Cavalerie-korps Conneau: achter de beine, ten Z. van Braye; het 5e Leger: achter de Seine, ten Z. van Nogent- «putf SeinsT"? . , » . t het „detachement Foch; achter de Aube, ten Z. ovah Arcis-sur-Aube; , n ■ het gros van het 4e Leger: achter de Ornain, ten Z. van Vitry; „ het 3e Leger: ten N. van Bar-le-Duc. _ > Met 3e Leger werd versterkt door reserve-divisiën (^ut[de „Hauts-de-li|euse." Afdeelingen van het ie en het 2e Leger zouden, zoo mogelijk, te rijaprtijd aan het beoogde offensief deelnemen. De legers van den linker vleugel zouden daarvoor met 2 legerkorpsen versterkt worden, vsn de legers van Nancy en Epinal. Wanneer de legers zich aan 's vijands druk onttrokken zouden hebben en in de als reph in te nemen lijn hun krachten zouden hebben aangevuld en versterkt, zou over het geheele front het offensief worden. hervat.De geheele tusschen Montereau en Mêflün beschikbare cavalerie zou daarbij den linker vleugel dekken. Het Engelsche Leger zou de Seine vasthouden van Melun tot Juvisy, en te zelfder tijd als het 6e Leger uit de frontlijn uitbreken; terwijl het garnizoen van Parijs in de richting naar Meaux zou ageeren. Generaal Le Gros. schrijft omtrent deze regeling, dat de hoofdzakelijke bedoeling daarvan was: „de soustraire les armées d la pression de l'ennemi." De Fransche legers moesten bovenal tijd winnen. Zij moesten het oogenblik afwachten waarop de Russische overwinningen haar invloed op den vijand zouden doen gelden en de Russen, door een glorierijken marsen naar Berlijn, de Duitschers zouden verplichten een groot gedeelte van hun legers uit Frankrijk terug te nemen. Dan, eerst dan, zou het oogenblik aanbreken voor de hervatting van het j offensief. Gedurende den niet te bepalen tijd, die daarvoor nog moest verloopen, hadden de Fransche legers een goede defensieve stelling achter de Seine en de Aube. En indien de uitwerking van het Russische offensief onverhoopt vertraagd mocht worden, konden die legers nog steun vinden in een meer achterwaartsche stelling Briare-Morvan-Dyon Besancon, waarin zij zeker nog veel langer konden stand houden. Ook de bekende Fransche generaal Bonnal ! schrijft, in zijn werk: „Les conditions de la guerre moderne" aan Joffre de bedoeling toe, om in een défensieve stelling achter de Seine den vijand op te houden, om tijd te winnen. Het beginsel, om door een terugtrekkend leger een dergelijke gedragslijn te doen toepassen, is overigens rationeel, en ook aanbevolen door den Duitschen generaal Bernhardi, in zijn werk: „Vom Heutigen KriegfJ' Volgens Le Gros bewijzen een aantal van het groote i hoofdkwartier uitgegane documenten, dat deze ' bedoeling bij Joffre werkelijk bestond. De instructie van i September en de toelichtende nota van 3 September strekken daarvoor trouwens eveneens ten bewij58J| want daarin lag opgesloten dat Parijs, de hoofdstad des lands, aan zrjï* lot werd overgelaten. Het spreekt van zelf, dat dit niet mocht grachteden, inthen de Opperbevelhebber kans gej^sn nad, om tmnen kort tot het veelmalen voorgespiegelde offensief over te gaan. Dat het teruggaan achter de Seine in de Instructie van i September no. 4 niet imperatief werd voorgeschreven, is tiP^einig beteekenis; want in de nota van 2 September werd aan het 3e Leger, in plaats van de streek ten Noorden van Bar-le-Duc, de streek van ^hïvule, die 50 K.M. meer achterwaarts lag, als „repli" aangewezen, wat #Sf'opzichte van de ie en 2e Legers, ten Oosten en ten Noorden van Nancy, niet vrfHfcn bedenking te achten was. Uit een strategisch oogpunt beschouwd, is het denkbeeld om zich achter twee «vieren op te stellen wanneer men tot een offensieve operëtt? wil overgaan, echter vrijwel oa?in; want men moet dan beginnen die éfisÖge terrefslundernis te overwinnen, 'Mbr den sWjd tegen een vijand, die zich op den anderen oever, zeer gunstig -San opstellen en zijn artillerie kan richten op de overgangspunten. IW'-Bfezwafcr klemde hier te meer, omdat de Duitsche artillerie veel krachtiger was dan de Fransche. Men moet dan §orgen dat de tegenpartij eerst het hoofd stoot, bij den aanval op de in slftt-va* Verdediging gebrachte rivier, om daarna door een zij waartsche manoeuvre tot hél tSBë*Sef over te gaan. Of Wel, men laat den vfland gedeeltelijk over de rWfiÊPTromen en valt hem daarna met alle krachten JÖfflFttit achterwaarts gelegen opstellingen, wanneer hij nog niet alle troepen beschikbaar heeft. Joffre's nota van 2 September schreef voor, dat de Fratftche legers zich in de repli-stellingen moesten'versterken en op kracht brengen. Daarvoor was tijd noodig, dien de Duitschers zoudsn kunnen gebrufltea om hun aanval voor te bereiden en I nuddelerwijHUwfetes hoofdstad te bedreigen De Franschen behield*» geen bruggenhoofden, waaruit ; ze konden deboucheeren van densfiteïdelijken oo den Noordelijken oever der Seiftfc? zoodat «eifs de cavalene, die geheel achter de rivier moest terug* gaan, geen aanraking met de tegenpartij-kon behouden. Generaal Bonnal zeide dan ook terechtgag mettaat son plan a exécution, le générai I Joffre s etait retiré-detrière la Sei&^iJMnbe, jamais il n^turait pu les repasser." Generaal Galliéni, over wiens optreden wij aanstonds nader zullen spreken, dacht er volkomen I hetzelfde van. En wat ten slotte een afdoend bewijs is, voor de opvatting dat Joffre niets anders beoogde dan zijn legers achter de Seine en de Aube in veiligheid te brengen, is het feit dat hij op i September aan veldI maarschalk French weigerde om aan de Marne I stand te houden tegen den vijand. En in de tweede plaats, het feit, dat generaal Galliéni, toen deze aan jottre op 4 September de onverwachte en gunstige gelegenheid aanbood om het offensief te hervatten I tusschen Marne en Seine — inplaats van achter de IBeine te wijken — eveneens een stellig weigerend Hntwoord kreeg. Wij komen hierop spoedig terug. t Het 5e Leger ging op 2 September om 2 uur s nachts op marsch, om den terugtocht achter de Marne te volbrengen. De cavalerie en de divisiën Valabrègue moesten op den linker vleugel, bij (Chateau-Thierry, de rivier overgaan. Hoewel de «ehterhoeden der onderscheidene korpsen, vooral «op den rechter vleugel en in het centrum herhaaldelijk met den vijand in gevecht werden gewikkeld, s slaagden zij er toch telkens in zich los te maken. HHet Eerste Oorlogsjaar mm DeriviétWrergangkon dan Mbndérernstig bezwaar worden volbrachfcvöfc hak* diyisie van het 18e korps kwam ten Z. van Chateau-Thierry, de Cavalerie Conneau, door Lanrezac nog versterkt met de Cavalerie-diyisie Abonneaurw&s teruggegaan naar den Petit-Morin. Des namiddags werd Chateau-Thierry «*vemach*!te. Jvlane a Py. De vijand was overal in vollen terugtocht naar het Zuiden. Er hadden velè>achterhoede-gevechten plaats en men nam troepenvervoer van denmand waar, in de richting naar Chalonssur-Marne en ArosHSur-Aube. Het 4e Leger bereikte Somme Py-Antry; het 5e Leger ontmoette, ook nadat het de Maas gepasseerd was, bij den Opmarsch door de Argonnen en door de gevorderde dekking tegen Verdun, krachtigen tegenstand. In den nacht van V op 3 September richtte het Duitsche groote hoofdkwartier aan de legercommandanten een bevel, waarin het als^ijn bedoeling kenbaar maakte, dat de Franschetf % Zuidoostelijke richting van Parijs zouden worden afgedrongen Het ie Leger moest „gestaffeft" — d.w.z. met échelons — het 2e Leger volgen en ook vtfder de buitenflank der leovra Holrt-»» 1 . " r- ~r>—- —v.-«v.4x. hm vei uuunen van [Cavalerie vóór Panj*én het vernielen Van alle naar J Parijs leidende spoorbanen werd wenschehik genoemd. 6 Dit was dan nu het besluit, dat blijkens onze «vroegere opmerking te verwachten Was, omdat «et door den drang der omstandigheden nooojfe fgeworden was. Uit de wijde omvattende beweging wan den Duitschen red»»1 vleugel was door den loop der gebeurtenissen eerst een afdraaien naar het Zuiden ontstaan; thans moest de zwenking naar het Zuidoosten worden volbracht. Men scheen nu den terugtrekkendj» rvijand niet alleen rechts, maar ook links te willen omvatten. Maar de rechter vleugel was te «wak gebleken, er was geen voldoende dekking tegen Parijs; de Unkgr vleugel vermocht niet de Moezel oves te trekken. Aan het^eptreien van Vijandelijke afdeelingen op de rechter flank van het ie Leger — het 6e Fransche Leger en tea&Qr rialen — scheen men niet veel beteekenis te heehrt ten* Daartegen kon*,naar men dacht, worden: staan, even als tegen PaÜjs, met échde$§gew^8* oprokk^ftfVan het ie Leger. Maaródit leger was, zooals gerapporteerd was, een heel eind vooruit. Het 2e Leger nam nu en dan geregeld een rustdag, terwijl het ie rusteloos voortrukte. Het was dus voorshands een feser lijke onmogelijkheid om dat ie Leger in^donvorm het ae tfer als open Uiias€astaa., niet te verdedigen. Dit besluit ^^Löschijnt genomen te zijn op advies van generaal Joffre, die oofedaardoor blijk gaf van Zijn ziensw*jee> dat hetafcfr alles noodig was tijd te winnen, tot de omstandigheden Wmden toelaten over te gaan tot een «ffensief. Op 30 Augustus werd er evenweWf^P aandringen van sommige gekomen volksverte8enwoordigers, op terug- Terwi&sedert het begin van den oorlog talrijke gezinnen en personen naar Parijs gevlucht waren1), begon thans, nu de vijand met spoed naar de hoofdstad oprukte en deze meer en meer naderde, een uittocht op groote schaafcuit Parijs, naar nog onbedreigde gedeelten en oorden des lands. De spoorwegen waren overstelpt met reiagei»: ofsdioon^r met bepaald een paniek heerschte. «tóNÊ^h Op a September besloot de regeermg'uï den daarop volgenden nacht Parijs te verlaten om zich te Bordeaux te gaan vestigen. De president der Republiek alle mimsters — behalve de minister van oorlog Müterand, die op a7 Augustus als zoo- JIZ*"? ** OP 29 Augustus meer dan Parts aan^^H w B/lgi* en ^-Frankrijk te marijs aan de gare du Nord aankwamen. danig, ter vervanging van Messimy, opgetreden was — de gezanten van vreemde mogendheden, behalve die van Spanje en de Vereenigde Staten, en tal van autoriteiten en ambtenaren, waren des morgens van 3 September vertrokken. In een regeeringsmanifest werd verklaard, dat het geschiedde om 3Sé verdediging te verzekeren en in aanraking te blijven met het geheele land. Maar de regeering liet te Parijs Jjrtgezag m handen van iemand/ in wieü^gi} haar volle vertrouwen stelde. ZooalS&Kjken zal, terecht. Het was de wegens het berdÉla Vaö de leeftijdsgrens, kort te voren gepensionneerde generaal J. S. Galliéni, die op 26 Augustus in apfötett hersteld en benoemd was tot commandant **tttt het garnizoen en gouverneur van Parijs. Op 31 Juli t.v. was hij reeds bestemd tot eventueel op" volger van generaal Joffre. In den morgen *W§ 3 September was, nevens het regeerfagsmanifëst, op de muren in de hoofdstad aangeplakt, «e* korte, kernachtig proclamatie, waarin Galliéni bekend maakte, dat hij de opdracht ontvangen had om Parijfcvtegen den aanvaller te verdedigen, met bijvoeging van de enkele woorden; „Ce mandat, je le remplirai jusqu'au botJt.£59 -^««^„Mémoires** heeft Galliéni zelf medegedeeld, hoe mjdanraiitaïtentoestand^ over hoeveel en over welk soort van troepen hij voor het volbrenges*Wöf &jn taak kon beschikken. De toestand was in geen enhet'opzicht goed of rooskleurig. Het garnizoen telde 4 divisiën en 1 brigade territorialen, zoo goed als ongeoefenden. De meeste onderdeden hadden zelfs nog nooit schijfgeschofWBi Voorts 10 eskadeahV cavaiettep* groepen uitvalbatterijen (de paard*», meerendeels zonder hamachemetttet%;.ten slotte 5000 marine* soldaten, tot versterking van de politie. Bovendien werd onder zijn bevelen gesteld het ée Leger, commandant jgeneraal Maunoury, best aandos uit het 7e legerkorps, 4 ;resetrefedivisiën waarvan 2 onder bevel van generaal Lanrezac reeds in Lotharingen gestreden hadden,-ahbrigade Marokkanen en de Cavalerie van Sordet. Het 4e legerkorps kon eerst op 6 September beschikbaar zijn. Ook het 6e Leger had veel geleden, was vermoeid ea uitgeput. Galliéfii's zorgen waren er allereerst op gericjit, de troepen onder zijn bevelen door rust en reorganisatie in staat te stellen hun krachten te herwinnen; voorts Parijs in staat van tegenweer te brengen, en middelen te beramen om den vijand afbreuk te doen. Reeds op 1 September schreef hij aan French, over maatregelen om het N. en het O. front der legerplaats van Parijs te dekken, en dentvjjand, die de linkerflank der legers bestookte, tot zich te trekken. Aan Joffre vroeg hij om instructies voor de rol, welke het geretrancheerde kamp en het leger van Parijs in de operatiën te vervuüeffigouden hebben. Daarop antwoordde de Opperbevelhebber dat hij voorshands niet op deelneming van de troepen uit Parijajjrekende, „en raison de la faible capacité manoeuvrière de ces troupes." Maar wanneer zou worden overgegaan tot het offensief, bedoeld in de hiervoren vermelde Instructie van 1 September no. 4 en de nota van 2 September behield hij zich Voor te vragen, die troepen te doen optreden in de richting naar Meaux. Een ongezocht, nieuw bewijs, dat'Joffre er volstrekt mdtiaan dacht, dit offensief spoedig te hervatten. Hij had zijn doel voorloopig gesteld op het tijdwinnen, op het afwachten achter de Seine van de Russische overwinningen ! j Het is Frankrijk's geluk geweest dat Gam'éhi een man was van anderen stempel dan Joffre. Corsicaan van geboorte^evenals Napoleon Bonaparte, was ook bij een een begaafd veldheer, uitmuntend door geestesgaven en karakter; een man van onkreukbare trouw, ijzeren wil, énergie, kalmte en volharding. Als officier bad hij vooral in de Fransche Koloniën, in Soedan en Tonkin en op Madagascar, een schitterende carrière achter zich. Geroepen tot de taak Parijs te behouden, heeft hij geen oogenblik verzuimd om alle middelen toe te passen, alle pogingen aan te wenden, welke hem door zijn intellect werden aangewezen, als geschikt om daartoe bij te dragen, om te kunnen leiden tot de bereiking van dat doel. Aan zijn proclamatie dankte hij bij de bevolking van Parijs rust en vertrouwen in zijn beleid, men noemde heni „lejusqu' auboutist," zijn beginsel „lejusqu' au boutisme," schrijft Perris. Gegeven het «dkiervoren besproken voornemen van Joffre om achter de Seine te wijken, ten einde slechts „tijd te winnen,'' zijn wij van meening — wij zullen het aanstonds staven — dat de voortreffelijke keuze ddorrGalliéni*s benoeming tot gouverneur van Parijsagedaan, Frankrijk voor ondergang bewaard, zijn legers gered en in staat gesteld heeft om aan de Marne een groot voordeel te behalen en den tegenstander een eerste ernstige verwonding toe te brengen — al was die met onmiddellijk doodend. Generaal Joffre stelde zich voor, een offensief „te zijner tijd" te hernemen over het geheele front, tusschen de „onwrikbare pilaren Parijs en Verdun." Maar het is niet aan te nemen dat die pilaren onwrikbaar gebleven zouden zijn, indien niet Galliéni's initiatief de plannen van den Opperbevelhebber in duigen had doen vallen, den terugtocht der Franschen legers had doen stoken en den weg gebaand had voor de wisseling in het lot der wapenen, aan de Ourcq en aan de Marne. DERTIENDE HOOFDSTUK (vervolg) 3. GENERAAL GALLIÉNI AAN DEN ARBEID Op 3 September, den dag waarop GaUiéni het gezag te Parijs had aanvaard, werd hem door verkenningsberichten van vlieetuiVen teerd: dat de Duitsche colonnes, die tot dusver op Parijèlcwaseh aangerukt, de richting van haar beweging Zoufoosfwaarts schenen tehebben gewijI agd. Hoezee*' alsnog nadere rapporten moesten worden afgewacnftaom te kunneri:beoordeéfeö of hier wellicht met aan een tijdelijke afwijking in de marschriehting moest worden gedacht, werden , toch onmiddeihjk maatregelen voorbereid om, in tegengesteld geval, ten spoedigstefcsvan 's vijands veranderde aperatie-richiing partij te kunnen trekken. Des morgens van 4 September overtuigde Galliéni zichga persoon aan de voorposten van het j Jïcordoostelijk front der legerplaats van Parijs, «etFvijandelijke troepen naar het Ziüdoosten marI cheerden en bij Trilport de Marne overgingen. is^HÜbJisiond Galliéni'» besluit vast. Reeds des morgens om 9 uur gelastte hij aan generaal MaunouK3E?~m'*thet 6e LegCf 3»it den omtrek van Amiens op Parijs:,terugtrok en op 3 September Dammartin bereikt had — zich gereed inhouden, • om op 5 September een beweging te ondernemen naar het Oosten van het geretrancheerde kamp van Parijs. De cavalerie moest daartoe dadelijk verkenningen doen, tusschen den weg van Chantüly en de Marne. Hij was nu besloten een aanval te doen op de rechter flank der Duitsche colonnes, waarop het 6e Legértticfa rechtstreeks kott richten. Maar rijn bedoelingen reikten verder. Zou de voorgenomen stoot van het 6e Leger in tbt de flank van von Kluk's leger inderdaad de gewenschte uitwerking hebberig dan moe*'die niet op zich zelf blijven staan, want dan kon de vijand Zeer waarschijnlijk zonder groot Tfaezwaar Maunoury verslaan en op Parijs terugwerpen. Dan moest een algemeene poging van de Fransche legers plaats hebben om den vijand tot staan te brengen. Daartoe moest de terugtocht achter de Seine en de Aube, die Galliéni in beginsel verwerpelijk achtte, onverwijld worden gestaakt, en het offensief op het front tegenover de legers van den Duitschen redster vleugd ten spoedigste worden hervat. Galliéni stelde onverwijld pogingen in het werk, zoowd bij French als bij Joffre, om daartoe te geraken. Aanvankelijk echter te vergeefs. Hij had op 4 Sèitember tot driemaal toe een telefonisch onderhond met den OpperbevelliekD. troepen. De^Fransche generads spraken langdurig met den chrf van den generalen staf, doch zij vonden bij dezen slechts krachtigen tegenstand om met het voorgenomen aanvalsplan medejie werken. Des avonds'kreeg Gdliéni een schriftelijk bericht, waaruit bleek dat French zijn plan om zoo noodig tot achter de Seine terug te gaan, niet wilde opgeven en ,,sur les conseils de prudence deson chef d'étatmajor," nog gedurende verscheidene dagen een gevecht wilde vermijden. Maar Galliéni gaf den moed niet op. Hij telefoneerde nogmaals aan Joffre, <&# nu definfÖlf voor zijn plan gewonnen was. En blijkbaar slaagde deze er in Veldmaarschalk French te ovéfïuigen en diens instemming te verkrijgeï6*ïUthans op 4 September, 's avonds om o/%iur, ontving^Galliéni een nieuw telegram, waarin hem ■bericht werd dat het plan door French voor 5 en 6 September werd aanvaard. ) Nog jtotnzelfden avond te 10 uur- -3» önêtttëékende Galliéni voor de legers van Pargs'^zijfrtWvelen, die aanleiding zouden geven tot den Slag aan de Ourcq, waarvan de slag aan de Marne het rechtstreeksch gevolg was. De 4e September zou voor Frankrijk een groote dag worden. Generaal Galliéni hadden grootsch welk verricht. DERTIENDE HOOFDSTUK (vervolg) 3. HET ONTSTAAN VAN DEN SLAG AAN DE OURCQ Maunoury's 6e Leger was uit het Noorden teruggegaan naar Parijs, waarbij het front natuurlijk gericht bleef tegen den uit het Noorden vervolgenden vijand. De voor 5 September door Galliéni opgedragen onderneming tegen de rechter flank van het Duitsche ie Leger, moest in hoofdzaak naar het Oosten geschieden, zoodat Maunoury zijn troepen een frontverandering moest doen maken. Galliéni's bevelen van 4 September, 's avonds 10 uur 30, grondden zich op het feit, dat de hoofdmacht van het vijandelijke ie Leger zich naar het Zuidoosten had gewend. Sterke Duitsche colonnes trokken op de Marne aan, om die rivier te passeeren tusschen Chateau-Thierry en La Ferté-sousJouarre. Deze beweging scheen rechtstreeks gericht tegen den Engelschen rechter vleugel en den linker vleugel van het Fransche 5e Leger. Parijs werd dus niet langer bedreigd. Het mobiele leger van Parijs moest nu zorgen met het Duitsche leger in aanraking te blijven, en zich gereed houden voor deelneming aan den te verwachten veldslag. Het 6e Fransche Leger moest op 5 September zijn cavalerie doen verkennen naar Chantilly, Senlis, Nanteuil-le-Hadouin, Meaux en Lizy-sur-Ourcq. De cavalerie werd zooveel doenlijk versterkt. Het leger moest zich op 5 September in beweging stellen naar het Oosten, op den rechter (Noordelijken) oever der Marne; zijn front moest ter hoogte van Meaux komen, gereed om 's morgens van 6 September aan te vallen in verband met het Engelsche leger, dat op de lijn Coulomrniers-Changis zou aanvallen. Het 6e Leger werd versterkt door de I 45e divisie uit Algiers. Het 5e legerkorps zou de I beweging volgen, naarmate het beschikbaar kwam. Voor denkrichting, de bezetting en de eventueele l verdediging van het geretrancheeide kamp van Parijs werden overigens maatregelen voorgeschreven. Hiermede was het sein gegeven voor den strijd aan de Ourcq. VEERTIENDE HOOFDSTUK DE SLAGEN AAN DE OURCQ ;:,EN DE MARNE i. DE AAN DEN STRIJD DEELNEMENDE LEGERS LVORENS er toe te kunnen overgaan de ontwikkeling en het verloop dezer slagen te omschrijven, dienen wij nog in 't kort aan te geven waar de troepen der legers, welke er aan deelnamen, zich op 6 September bevonden, en in welke omstandigheden zij verkeerden. Duitschers. ie Leger. Het '9e legerkorps, dat op 3 September bij Chateau-Thierry de Marne was overgegaan, wierp den 4en September onder hevigen strijd, den vijand verder terug naar Montmirail; het 3e en het 4e legerkorps bereikten de streek van St. Barthélemy en Rebais; het 2e korps Meaux. Het 4e reserve-korps, dat op de rechter flank optrad kwam te Nanteuü-le-Hadouin, het 2e Cavaleriekorps te La Ferté-sous-Jouarre. De vijand trok verder terug naar het Zuiden. Dammartin was door hem bezet. De bruggen bij Meaux en La Ferté-sous-Jouarre waren vernield. Generaal von Kluck begon nu toch te begrijpen dat zijn leger zich te veel vooruit waagde. De rechter vleugel was te zwak, er volgden geen andere troepen meer achter. Niettemin besloot hij den marsch op 5 September nog voort te zetten naar de lijn EsternayCoulommiers-Meaux. Het 2e en het 4e reserve- «"f uf ut winn tianK met i cavaiene-fltvisie, de overige cavalerie naar Provins. Maar 's morgens te 7 uurqsannJsSeï^mber ontvingert, de Duitsche legers^bwsiraadloos telegram, weetE geheel niéuwe keizerlijke bevelen, die tot een volkomen verandering der operatie leidden. De bevelenihielden in: het ie en het 2e Leger fc&jven tegenover het Oostfront van Parijs staan. fifetKie Leger tusschen Oise en Marnl, het 2e tusscheanMarne en Seine. Het ■je Leger marcheert in de richting naar Troyes en Oostelijk daarvan'. Mitsdien was het laatstvorige plan*. 'om de Fransche legei» van Paëöaüif te dringehimaar het ^uidbosten, alweer opgegeven. De aanleiding tot dit; nieuwe beslmtfafcleef onbekend; talen begreep net zelfs niet! teMoMiBfoick. seinde nog naar het groote hoofdkwartier rhet voorstel, om de vervclgingsqploor te voeren te* de Seine en dan Parijs in te sluiten, Jnaartej,berBidde niettemin de zwenking vanCüjn leger zooveel mogehjk voor. Des avonds van .5 September kwam de overste Henfasch;: uit het groote hoofdkwartier, mondeling de bevelen toedekten; terwijl deze ook schri&ahjkn ontvangen werden. Men wist dat FranscheCiroepen uit het Oosten des lancfirnaar Parijs werden vervoerd en • meende op een bedreiging van de rechterflank der ! Duitsche legers te moeten rekenen. Het ie en het 2e Leger moesten daartegen offensief optreden. Het 3e Leger moest naar Troyes-Vendeuvre oprukken. .MHfelHe'en het 5e Leger moestehrden vijand naar net Zuid-oosten terugdringen. Voor het 6e en het 7e Leger bleven de bevelen onveranderd. De algemeene toestand was, naar overste Hentsch Het Eerste Oorlogsjaar 21 verklaarde, bedenkelijk. De linkervleugel der legers werd vastgehouden bij Nancy en Epinal, en kwam ondanks hevigen strijd geen stap; vooruit. Verdunlawns afgesloten. Het 4e en het 5e Leger trachtten W. en Z.-waarts van Verdun uit te halen, om de achter Verdun-iToul staande Fransche troepen op te rollen, doch ook hier kwam men slechts langzaam vooruit. Er werdoverwacht dat nieuwe Engelsche troepen te Ostende zouden landen en Antwerpen zouden steunen, enz. Aan een spoedigCbf .dadelijk te verwachten offensief van het geheele Fransche leger werd niet gedacht; Uitsluitend aan een flankbedreiging uit Parijs. De bevelen voor 6 September vóór het ie Leger regelden den terugmarsch, met zwenking, naar iele nieuwe opstellingen. Het 4e reserve-korps en 1 cavalerie-divisie bleven ten Westen van de Ourcq; het ae korps moest de streek ten N.O. van Meaux bezetten, de overige korpsen geleidelijk twruggaan. Des nachts rapporteerde de commandant van het 4e reserve-korps dat hij bij Dammartin op een over machtigen vijand was gestuit, zoodat hij zijn troepen in den laten avond achter de Thérouanebeek had moeten doen teruggaan. Daarmede was de slag aan de Ourcq begonnen. trjHet 2e Duitsche Leger was op 5 September die onopHöudelijk en snel had moeten mareheéiwn, vertoonde een ongunstig beeld. Talrijk*'achterblijvers zaten op voertuigen en kanonnen. Er heerschte, ook bij het 7e legerkorps, groote wanorde. Toch wareé?deze troepen in staat onmiddellijk over te gaan tot den^önval, waarbij de buitengewoon gunstige tactische toestand tegenover den Duits^hett rechter vleugel een factor vSBP' groote beteekenis was. Ongetwijfeld zou, zooals Joffre aan den minister van oorlog schreef, een nederlaag van deze troepen in het te ondernemen offensief, voor het land de*£ieest noodlottige gevolgen gehad hebben. VEERTIENDE HOOFDSTUK (vervolg) 2e. DE BEVELEN VOOR HET FRANSCHE OFFENSIEF Op 4 September, te 6 uur n.m., vaardigde Joffre »jn bevelen uit voor het met Galliéni overeengekomen offensief. Zij gingen uit van de opvatting, dat de uiterste Imker vleugel der geallieerden rijn krachten moest concentreeren tegen den gewaagden toestand van het ie Duitsche Leger. Alle maatregelen moesten ui den loop van 5 September genomen wordemom oen oen ten aanval op te rukken. ^ Des avonds van 5 September moesten opgesteld a. Alle beschikbare troepen van het 6e Leger (generaal Maunoury) ten N.W. van het gerevancheerde kamp van Parijs, gereed om Owg^over te gaan tusschen Lizy-sur-Ourcq en May^-Multien, in de algemeene richting op Chateau-Tluejry. De beschikbare onderdeden van het ie Cavderie-korps (Sordet), werden voor deze operatie aan generad Maunoury toege- b. Het Engelsche leger, front naar het O., op de lijn Changa-Coulomnüers, gereed om aan te vdlen Jiaar de zudy y*n Montmirail; c. Het 5e Leger (generad Franchet d'Espérey). eenipzinaaansluitend naar links, op het dgemeene -tront Courtacon-Esternay-Sézanne, gereed voor ■den aanval van Z. naar N. Het ae Cavderie-korps {Conneau), houdt het verband tusschen het se en het Engelsche Leger; d. He^o-I^èr (generad Foch) dekt den rechter vleugel1 van het 5e Leger, door de Z. uitgangen vast tft houden van de „marais de Saint-Gond" en een gedeelte van 8JK krachten op te stellen op het plateau ten N. van Sézanne. DezejQflders^heidene legerjg»oe»|enreeds des morgens vanso^ejtemlberdpét offensjef aanvangen» In. verband met deze regeling voor den aanval op de flank en in front van het ié en hét 2e Duïnfche Leger wefCPvoorts' ftièVorai/'iÖÈH - het 4etLeger, de beweging naat het Z. te staken, front tegen den vijand te maken in verbinding met . het 3e Leger, dat ten N. van Révigny zou deboucheeren en naar het W. zou oprukken voor het óffmsief; ^^f^. ■ _a het 3e Leger, onder dekking naar het N.Q., te deboucheeren naar het W., om een flankaanval te doen bp de vijandêfijke trbep%ny die ten W. van het Arannerwoud oprukken. Het leger houdt verband ineC'jbet 4e Leger, dat den vijand het hoofd biedt.11' "W**a.*M ^ïao^~^ ^EfS . De legers van den rechter vleugel, het ■ie en het 2e, moesten in hun verdedigende , houding volharden; zij waren nïétjjpde gelegenheid om aan "het? 'algemeene otïensief deel te nemen. _ Ömtrw&V deze bevelen valt op te merken «fet, Ifë&èei' daarnr^es^rns terecht werd bedoeld; een aanval JSOOWjcl in front, als op de rechter burten%Sk ■ der vijandelijke légers té doen verrichten, feitelijk oük^lefea omvatting werd voorgeschreven door het.ae Leger,; op den réchter vleugél, tegen het 3e Duitsche Leger. Het was te betwijfelen of deze dubbele omvatting inderdaad succes kon hebben, of de gevorderde overmacht daartoe voorhanden kori zijn eh; of' hét 3e Léger geen geVjar liep in dë eigen rechter flank té worden bedreigd, door den uitjiet Argonherwoud voortrukkenden vijand.rEbdièn het^ë Leger tusschen Verdun en de Hauts-de-Meuse defensief bleef, konden voöïMSen ïlankaanVal van dén- lirtkër vleugel^méér troepen Oeschikbaar worden gesteld. Uit het O. aangevoerd, konden nog onderscheidene legerkorpsen en cavalerie-divisiën tijdig bij het 6e Leger aankomen. Het was te verwachten dat de strijd lang zou duren, on zoodoende had hef mogelijk kunnëïr zijn, den vijand in eens een beslissende nederlaag te doen ondergaan. VEERTIENDE HOOFDSTUK (vervolg) 3. DE SLAG AAN DE OURCQ 5 September. Op dezen dag, die het Fransche offensief inleidde en den stoot gaf aan gebeurtenissen van wereldhistorische beteekenis, ontvingen de Franschen nog enkele voor hen ontmoedigende en ongunstige berichten. Reims had zich namelijk aan de Duitschers overgegeven, met al het materieel en het geheele garnizoen. Maubeuge werd zwaar gebombardeerd; het was te verwachten dat ook deze vesting spoedig zou bezwijken. De Duitschers zouden dan weer een hunner legerkorpsen voor andere doeleinden beschikbaar krijgen. Het 6e Leger rukte uit de streek van Dammartin naar de Ourcq. Op den rechter vleugel de cavaleriedivisie, die verband moest houden met de Engelschen. Dan de groep reserve-divisiën van generaal de Lamaze, in 3 colonnes; links daarvan het 7e legerkorps. De 2e groep reserve-divisiën bleef in 2e linie, binnen den omtrek der verschanste legerplaats van Parijs. Onverwachts stuitte de Lamaze op den vijand. Bij Penchard, Monthyon, St. Soupplets werd hevig gevochten met het Duitsche 4e reserve-korps, de flankdekking van von Kluck's ie Leger, op den rechter oever van de Ourcq. Dit korps was op 4 September over Creil en Senlis te Nanteuü-leHadouin gekomen, en moest nu bij MarcillyChambry, ten N. van Meaux, de dekking tegen het N.O. front van Parijs op zich nemen. Verkenningen van cavalerie en met vliegtuigen hadden er niet in kunnen slagen, in het zeer bedekte terrein klaarheid te verschaffen omtrent den toestand bij den vijand. Men had aan Duitsche zijde echter den indruk, dat een aanval door vijandelijke cavalerie werd ontwikkeld. Toen nu het legerbevel ontvangen werd, dat aan het 4e reserve-korps opjoeg niet verder op te rukken, en tegelijkertijd vijandelijke colonnes in opmarsch werden gemeld, gelastte generaal von Gronau, even na 12 uur, dat deze dadelijk moesten worden aangevallen. Na een hevig gevecht, waarin 's avonds Stt§pupplets werd bestormd, werden de Franschen tot den terugtocht gedwongen. Ten einde een herhaald aanvallen wellicht met versterkingen uit Parijs, te voorkomen, waarbij kon worden getracht door omvatting door te dringen naar de£-Qwrcq-overgangen, trok het 4e reserve*8S&o9v3fionds terug tot achter de Thérouane, ■«^ÏWiavieg^yan de Ourcq, en liet de troepen zich aldaar versterken. Aan Fransc%: zijde had het 7e legerkorps dezen dag niet in den strijd ingegrep^ De reden daarvan is niet bekend, Generaal Maunoury had anders gelegenheid gehad om den veel zwakkeren tegenstander over de Ourcq te werpen. Nu stond het 6e Leger nog een eind van die rivier af. 6 September. In den vroegen morgen van 6 September begon over het geheele front van Parijs tot -Verdun, een «tsjftrérie een besUsgend karakter zou aannemen. Aan Duitsche zijde werd een ieder door dezen aanval va» de Franschen verrast. Noch de Duitsebe legerleiding, noch het Duitsche leger, had er eenig vermoeden of eenig voorgevoel van gehad. Men werd er algemeen pijnlijk door getroffen. Men dacht dat de Franschen in vollen terugtocht naar de Seine en de Aube waren. De commandant van het 3e Dw^sjBhitLeger gaf nog op 6 September, 's middags, een bevel oiri te vervolgen, in' dé; meenirig' dat de tegenpartij reeds' óver de Seine was. Géneraal von Kluck besloot in dén natht van 5 dp'6 Séptembèr tot een snellen 'aanval. De flank hén-door een verdedigende houding niet voldoende beschermd wórdén. Volgens de médèdéelingen van ofo^tè'Héntsfch meehft^mén aannemen dat er tijd voorhanden'Zon zijn; maar dé flankaanval kwam rtü toch spoedigér'dah verwacht «werd. Het 4e reserve-korps moest terstond ondersteund worden. ,a8ln 'fm'ddeïnöèht ontving hét 2e legerkorps bevel, zoodra 'mbgelijk, voor dit doel óp**! fokken naar Eizy-Geririignyp amMcvmo 100 Hét 4e reserve-kórps had'de Théröuahë-stéllihg^ die een Ongunstig beloop had, verwisseld voor een beteré opstelling Op de hoogten 'tusschen Puisieüx en Manoeuvre, naar het Z.Ö< Verlengd tot Góé^STfesnies',' Jnaar jhöBTII0* fet! Aey-éh^Mültïéh;! 'Fr bleef'geen reservé -over. ïniawi&ttabtti tein gst De Franschen traden '^morgens voorzicht^ ttpï' Eerst om 9 uur stootten zij op de Duitsche' voorposten ' aan uJÊt • Thérouane. Daarna ontwikkelde zich weer een gëvecht, datgaandeWeg in hevigheid toenam. De commandant van het 2e Duitsche legerkorps, die om 10 uur het bevel ter plaatse overnam, versterkte het 4e teservé-kotps met 1 divisie rechts en 1 'divisie links, resp. 'bij Vareddes en bij May-én-: Muitten en'bij Vinéy-Mattdèuvre. Het 6e Fransche leger ondervond 's morgens van 6 September spoedig eén hevïgen tegenstand. Duitsche-aivisieHtolohnes wérden 'waargenomen in opmarsch naar de Marne, bij Varèddes en'Lizy. Dit'beticht' was voor Gaüién^llah ;groot gewient, het deed blijken dat von Kluck zijn rechterflank versterkte en zijn1 marsch had onderbroken. De toestand op 6 September. Weldra was het Fransche 7e korps ook in gevecht met het ae Duitsche korps, dat trachtte, van de zijde van Etavigny, zijn linker vleugel te omvatten. Generaal Galliéni schrijft dat de Duitschers over het geheele front werden teruggedrongen, dat pet 6e Leger 's avonds van 6 September op met meer dan 10 K.M. van de Ourcq verwijderd was, en stond in de lijn Chambry-Marcilly-PuisieuxAcy-en-Multien. Volgens von Kuhl behaalde de 4e divisie van het 2e legerkorps 's avonds nog een succes op de Franschen, ten N. van Acjp-én-Multien. Generaal von Kluck beval zijn 4e legerkorps, den 6en September door te marcheeren tot La Ferté-sous-Jouarre. Het 3e en het ge legerkorps kwamen op 6 September, in hun opstelling van den 5en, in gevecht met uit het Z. oprukkende Fransche troepen, die zij door aanvallen tot staan brachten. Het ie Cavaleriekorps sloeg de Fransche cavalerie van Conneau af. Het 2e Cavalerie-korps ontmoette, in den omtrek van Rozoy, Engelsche troepen op marsen. De commandant van het ie Duitsche Leger achtte het thans noodig ook zijn 3e en 9e korpsen naderbij de aan de Ourcq strijdende troepen te doen komen, en gaf 's avonds daartoe bevelen. Zij zouden aanvankelijk het 2e Leger op zijn rechter vleugel gesteund hebben, doch dit kon verder niet geschieden; de afstand tot de Ourcq was te groot. Het 2e Leger wilde aanvankelijk den' vijand nog vervolgen, doch stootte op den naar het N. oprukkenden rechter vleugel van het 5e en op het ge Fransche Leger. Het 3e Leger wilde eveneens naar het Z. vervolgen, meenende vijandelijke achterhoeden voor zich te hebben; doch moest naar links aan het 4e Leger, en naar rechts aan het 2e, hulp verleenen. Het 4e Leger ontmoette onverwachts, aan het Rijn-Marnekahaal, tusschen ;Tntry-le-Francois en Revigny, krachtigen vijandelijkentegenstand. Het 5e Leger overschreed tusschen Revigny en Vendun de Ign Laheycourt-St. André; de linker vleugel hield Verdun ingesloten. Ook dit leger ondervond overal hardnekkigen tegenstand. lafiptBritscheïLeger rukte langzaam naar het N. op. French beoogde eerst op 7 Septembem4ed Grand Morin te bereikte De Duitschers bleken onder dekking van een cavaletiersluier te «ijn weggetrokken. Galhéni en Joffre drongen is^risneller oprukken aan. De trage voortmaisch der Engelschen wekte éuatstemming bij, hunbbondgenooten. In het algemeen kwamen de Duitschers op 6 September tot het inzicht, dat de tegenpartij knietèrugtocht gestaakt had en dat deze gewijzigd was in oprukken naar heftfïoorden, waarbij} zij zich met ^nadruk verzette tegen. Wvijands tpwrtgang naar het Z., da» wel zelf aanvallend tegen de Duitschers te werk ging. De opmarsch der Franschen naar de Marne was begonnen. VEETIENDE HOOFDSTUK (vervolg) 4. DE SLAG AAN DE MARNE 7 September. Hoezeer de op 5 September aangevangen strijd aan de Ourcq ook gedurende den op 7 September beginnendeniafag aan de Marne onafgebroken voortduurde, worden toch in de buitenlandsche literatuur algemeen-de gezamenlijke gevechten aan beide rivieren op 7 tot 10 September aangeduid met den naam van „slag aan de Marne," waar de hoofdfronten der vijandelijke partijen tegenover elkaar stonden. Het Fransche 6e Leger aan de Ourcq kreeg versterking uit Parijs; de aldaar nog aanwezige 61e reserve-divisie werd per spoortrein achter den linker vleugel van het gevechtsfront aangevoerd. De cavalerie op dien vleugel werd eveneens versterkt. Generaal Maunoury trachtte een omvatting te doen van den rechter vleugel der Duitschers bij Etavigny, doch slaagde daarin met, doordien een divisie van het in den nacht opgerukte 4e legerkorps op den Duitschen rechter vleugel werd ontwikkeld. De andere divisie van dit korps versterkte over Lizy het zeer verzwakte 4e reserve-korps. De troepenverbanden van de thans aan de Ourcq strijdende drie Duitsche legerkorpsen (het 4e reserve-, het ae en het 4e korps), geraakten door het achtereenvolgens inschuiven van aankomende versterkingen zóózeer dooreen, dat het front in bepaalde groepen moest worden afgedeeld, over elke waarvan een generaal het bevel op zich nam. De strijd duurde den ganschen dag met onverminderde hevigheid voort. De Duitsche rechter vleugel had eenig succes; in het centrum en op den Hnkersfldscgel viel geenérleï beslissing te constateeren. Genemal von Kluck trok thans ook het 3e en het 9e legerkorps op zijn rechter vleugel aantik Ourcq samen, omdat de beslissing tusschen het Duitsche ie, en het Fransche 6e Leger daar moest vallen. Maar ook Galk|Éni had dit begrepema De TeedÏKÏsie van het 4e Fransche legerkorps werd 'QQj' Septemhetper spoortrein te Parijs aangebracht. Zn had^ye^tnffveel geleden; de manschappen waren, naar Cafiitósschrijft, na eentspoorreb/srafi eenige dagen in goederenwagefbjnfctttahjk uitgeput enonbekwaamom2fadjintespannen.Maarmëttemin moesteri3eïonTeHvijld naar het front; bij Etavigny; generaal Maunoury had hen:;4ringend noodig, er bestond gevaar voor een DuillChe omvatting. Galliéni deèdj:daarom te Parijs vele taxi-auto's reamreemn/ Politieagenten legden er beslag op in magazijnen; garages en op straat, waar men de inzittenden eenvoudig deed uitstappen. Zoo had men s avonds eemgeahonderden taxi-auto's bijeen, jantroepen opgesteld *É>verschillende militaire lokalen. De troepen begaven:«eh van het station rechtstreeks daarheen; in elke auto namen 5 man t-Kwu» cu ucüc weraen met spoed vervoerd naar Nanteuil-le-Hadouin. In eenige reizen,waarbij een andere weg voor de routtcfaaar Parijfciterug werd gevolgd, werden zoodoende 5 bataljons vah afe ^e divisie op 6, 7 en 8 September, ovaü5fcB.M. afstand naar het gevechtsterrein overgebracfattnzcódat) ijlden 8en, bij het aanbreken van denodag,il*sebikbaar waren voor het gevedftn * Volgens Bonnal werd een ander gedeelte der 7e divisie per spoor getransporteerd. De artillerie 1 en de voertuigen marcheerden langs den gewonen ' weg. 1* Het Duitsche 3e en het 9e legerkorps bereikten I Het Eerste Oorlogsjaar op hun marsen naar de Ourcq, op 7 September Chézy, Charly en La Ferté-sous-Jouarre. Deze troepen hadden gedeeltelijk afstanden tot 60 K.M. afgelegdjbtnen ze omstreeks middernacht aankwamen. Zij moesten uiterlijk op 8 September op den rechter vleugel aan de Ourcq ingrijpen. Het Duitsche ae Leger had op 7 September geen belangrijke gevechten te voeren. In verband met d*b£*eehter vleugel van het 3e Leger werd een opdringen des vijands bij Fère-ChampenoiseSommesous afgewezen. De rechtêrCnnrisie stond in breed front van Fontenelle tot Montmirail. Een tegenaanval des vijands werd door de reserve bij Champaubert opgenomen. Hetnie Cavaleriekorps moest den vijand aan den Peut Morin aps houden. Het 3e Leger had op beide vleugels hevige Fransche aanvallen? af te slaan. Generaal voÉËHausen beslootyttir ontlasting van het ie en het 2e Leger, op 8 September mét meer kracht aan te vallen. De strijd van het 4e en het 5e Duitsche Leger leidde op 7 en 8 September fot geenerlei uitkomst. De Engelsche troepen kwamen op 7 _ September nog weinig ten N. van den Grand Morin, in de lijn Jotty-s-Morine-At>t>frrn in U*t r,»„»^u* *« - 1 ingebrokkeld. Het was een,eirnstig bezwaar, dat aan een zeef wensthehjke snelle beslissing in den weg stond, dat beide korpsen niet van den buiten vleugel oprukten, maar van den linker vleugel achter langs het geheele front, gehinderd door i munitiecolonnes en treinen, met marschen over i groote afstanden en door daarna in te zwenken, het j punt moesten bereiken, waar zij zich ten aanval I konden ontwikkelen. Des voormiddags van 8 September had het 4e 1 reservecorps bij L^dringend behoefte aan hulp; I Jiet korps stond reeds van den 5en af in gevecht, en SCHETS NO. li De toestand op 8 September. er dreigde gevaar voor een doorbreking van het fróflt. Daarom werd reeds %«k>rgens om 7 uur bevolen, dat de linker divisie^- de 5e — van het oprukkende 3e legerkorps in vereëtóllende cólon^ nes, met de artiiiöfïe VÖëtüfc/ïnaar Trdêy moest afbuigen. De 9e cav3uerie^v«fe werd achterwaarts, bij Placy, opgesteld. Intuasïhen hield het front bij Trocy toch stand^if™* van het 3e legerkorps kon dus beschikbaar ^worden gehouden/ Met 9e korps en de andere divisie van het 3e korps werden nu gedirigeerd resp. op La Ferté Milon, MaBatil en Crouy. Voor mogelijk noodzakelijke verdediging van de Marne tegen dóórdringen der Engelschen, werdéni 3 brigades infanterie en 3 regimenten veldartMêrie" van de Imker divisie van het oe korps bestemd. Aan deze troepen werd het vak LaTOiWei*ö^öuarre«ogent-1 Artaud aangeweaenjWhet 3e Cavalerie^ korps moest de Marne ten W?*an eerst genoemde-' plaats verdedigen. De Matne^stfelling moest onvoor-1 waardel^behouden worden*&e%ruggen moesten vermeld worden. De cómmandaniW het 9e korps, generaal von yuast, omVmg dit bevel op marsch, ten 1 uur n.m Hij achtte zich daardoor niet'instaat den strijdct»-- .w* i"v-^1 vicugci aan ae uureq tot een beslisismg te brengen, omdat de gevechtssterhfe zijner 1 troepen te gering was. Hitweek daattai zelfstandig 1 m zoover af yan het ontvangen beveV^WmT slechts XJZ£F^ mfantene eo 1 regiment veldartillerie ■ jvoor de aangegeven taak bestemde, als brigade von KraweL-Jffl^fift is geen bezwaar ontstaan. Von t Kluck kon de beschikbaar gebleven Üüvisie van bet?33e. Legerkorps voor de Marne-verdediang aan»wijzen. 137*1, 1}£?4 brigade von Krawel werd met het 2e Cavaluene-korps, onder het bev* van den commandant van dat korps,voor de Marne-verdediging vereenigd. Een vijandelijke ravalerie-divisie werd reeds des voormiddags van SJSeptember aan die rivier afgewezen. Aan den Petit Morin moest het ie Cavaleriekorps voor sterke Fransche cavalerie wijken en naar Chateau-Thierry, op den N. Marneoever, teruggaan. Het ie Duitsche Leger handhaafde zich op 8 September aan de Ourcq over de geheele linie. De linker vleugel werd van Vareddes naar Gué-aTresmes — C^ng»rt)|ruggebogen, de brug over de Marne/jkf) Germiny werd vernield. De linker vleugel werd daardoor tegen omvatting beveiligd. De 5e divisie, aanvankelijk door het 7e legerkorps naar Trocy gedirigeerd, werd als reserve bij Le Plessis-Placy opgesteld. Des voormiddags rukten Fransche troepen naar de zijde van Nanteuil-le-Hadouin op, blijkbaar om e^n©mvattin|bvan den Duitschen rechter vleugel te ondernemen. Aldaar werd echter geen resultaat bereikt, hoezeer de 7e divisiffthans het 6e Leger versterkt had. Ook een aanval bij Etrépilly, op den rechter vleugel, mislukte. Het Du^Bche front kon eerst den gen September den .steun krijgen van het ge korps en de 6e divisie van het 3e korps. Beide korpsen J»dden op 7 en 8 September enorme afstandenjü' 10 September, worden opge^kt* £fSte Hentsch » 318 kolonel, vóór het «einde van den oorlog, in Roememècoverleden. ♦ *» 1 ,?* moest nu op 9 September alles MM spoedigste geregeld worde* om nog in den «avond en denmcntrde beweging naar het N. te c doen aanvangen. Het was door-de onvernujdehtk «geweest zijnde dooreenmenging der troepen — vwaarbij ook door bagagevoertuigen, nnmitiecolon- nes, treinen, enz., het verband niet bewaard had kunnen-^ifjven.<— een mgewildreld^samengesteld vraagstuk, dat:: ook ten opzichte van verpleging, munitie*aanvidkhg, geneeskundige verzorging tot oplossing moest worden gebrachtesc De aanval van den rechter vleugel, dieilnvollen gang was en gestadig vordering maakte, moest -worden gestaakt, zoodra men zich van den vijand ioonriosmaken. De dorpen Boissy^Breanoy,Villers St. Genest waren bestormd en veroverd. De 17e jehvifueJieA^enïvijand bij Lévignen teruggedreven en was doorgedrongen in het Bois du Roi; de brigade von Lepel naderde over Droiselles den vijand in den rug. De Framchb iroepen van hpt 7e korps en Van de 7e divisie van het 4e korps bleven dapper en hardnekkig weerstand bieden. De brigade v. Lepel kreeg geerólstéunen geen bevelenj-aj-imoest daarom des avonds-teruggaan. De Franschen waren toen teruggetrokken insidfc ■ttjmfi^ble^ong; Chevreville, PuisKtt^ESJréffflly. ; • De . Duitschers bleven vodrdoopig op het veroverde gevechisveldb staan, en ontruimden het eerst stem volgenden morgen vroeg, ns^ni: De terugtocht geschiedde overigens overshet geheeles&nfceOTdeneèmge stoornis door den vijand, iaaardeadijn Crépy-en-Valois, La Fefté+Milon, fieuvilly. De bedoeling was tot over de Aisnexte wijken. De 5e divisie, die van Vendrest naar Dhuisy marcheerde^éeife!a3Bi8nds van 9 September, met dé hrigade v. KrsqweL en het bij Goiherefc staande Cavak;r^9horps,nog een aanval op de oveabde Marne oprukkende iSngelscheni Hoezeer, onderscheidene bruggensoveode Marne niet vermeld warm-gscÉft brug bijcLa Bèrté^sousrjouarre was wei onbruikbaar gemaakt — kon generaal von Krïwel toch latei-verklaren, dat zijn troep«h^o|ia<«^ hadde" °P tC houden' ten volle vervuld Bij het Duitsche ae Leger had de tot bij Margnv teruggebogen rechter vleugeladen oen September geenerlei aanraking met den vijand, en van een tlankbedftaging. was geen sprake. Niettemin gaf generaafc^Bülow dieu Men moet -wchlonwillekeurig verbazen over de onberaden wij», waarop dit zoo gewichtige en in Zijn gevolgen «00 verreikende besluit werd aangekondigd. Dat de toestand bij het ie en het 2e Leger ernstig en kritiek was, valt niet te ontkennen. Voor deséDuitsche hoogste legerleiding was het daarom dien morgen van 9 September — ZOO ooit— het tijdstip, om de leiding van de oorlogshandelingen op den rechtervleugel der legers zelf enter plaatse in handentenemen.Onderzoeken bespreking met de legercommandanten waren onmisbaar om «ich een juist oordeel te kunnen vormen, om te kunnen beslissen óf, en in welken zin, harerzijds moest worden ingegrepen. ti*Mj Maar de hoogste legerleiding is en blijft te Luxernburg.Zijzendt een gemachtigde —efrn betrekkelijk ondergeschikt officier, al was hij luitenant-kolonel — om namens haar te besluiten en te.doen handelen. Die gemachtigde teist eerst naar het 5e, 4e ènm Leger, op den linker vleugel van het bedreigde front, alwaar om zoo te zeggen geen onraad was. Hij komt dan bij generaal von BttJow* die, om welke reden dan ook, het ie Leger in gevaar acht; hij maakt met en 4»ï dien genetaal — zonder voofltf bij het «ei»eger te onderzoeken en te beoordeelett hoe de stand van zaken was — definitief en onherroepelijk ttfc>dat zoowel het 2e, als het ie Leger zal en moet terugtrekken. En terwijl generaal von Bülow al begonnen is dien terugtocht uit te voeren, gaat hij ten slotte naar von Kluck, wiens . leger bezig was een, definitieve, schitterende overwinning te beha- J58 .„.„„.„„..„„.. .?• ten* die«tfcf/oor de. verdere deelen van het Duitsche front gunstige gevolgen had kunnen teweeg brengen. -*£rengt hem den atelligen last om terui te gaan. Waar de hoogste legerleiding een dergelijke luchthartige, «eimg degelijke opvatting helft en doet toepassen, van hetgeen in de meest ernstige omstandigheden voor de belangewvan land en eger moet worden verricht^ « er reden om met langer over de voor Duitschland ongunstige uitkomsten van den iddtocht en van denganschen wereldoorlog m verwondering te blijven verkeeren. Ook misverstand, overdreven bezorgdheid, kunnen etytf^^uvm, hebben; wat niet mogehik SaSaT ^./^fr »«* hoogere leiding" *«*Aad doen geWén, Von Bülow schijnt een be- v^JT»?^*™^™ van den linker Ö a ?Ct,16 Lege*«****0.van de Ourcq, beschouwd te kunnen hebben, als meldende dei W?-^3" h6t gSheele Ie Leger; die hij -S undfur mh — noodig oordeelde. Dat zijn vrees ITLl^T^ door de °5ening tusschen S «ti l . f ^eger' onSeërond was, ia misschien te sterk ui gedrukt; maar dat zij ovm/re„en was, kan gevoesehik werd™ „-.Lu i • i • ' . 1 r , <*—*~*» »wiu«iïcns weduwetfaéeze gedenkschriften doen uitgeven; doch dit was hem in Duitschland belet. In dat „interview" de»d»®f3JSteiner eenige onthulhngen, aangaande feiten uit de voorgeschiedenis van den wereldoorlog. Daaronder waren er ook die op ow land betrekking hebbensvöffi.; Zekerheid t*iverkrijgen of de inhoud van hétï Verslag uit'den Matin authentiek was en of het daarin omtrent Nederland vermelde als waarheid mocht worden aangenomen, riepen wij de tusschenkomst in vak Dr. Steiner fes Dornach, bij Bazeff« < Dr. Steiner liet ons het volgende weten: In het uitden Matin overgenomen* stufc van de Belgiscme courant komen eenige onjuistheden voor m data, e»z. Dr. Steiner ried ons daarom aan, gebruik te maken van het nummer van 12 October 1921 van het blad ,JDreigliederung des sozialen Organismus,"waarin het bewuste stuk, door hem verbeterd en voorzien van een naschrift van zijne hand, is opgenomen. De inhoud daarvan is dus geheel juist. Het zou Dr. Steiner zeer verheugen indien wij laatstbedoeld stuk in ons boek wilden opnemen, en wij kregen volle vrijheid om, in dit verband, zijn naam te noemen. Uitdrukkelijk werd ons nog verklaard, dat alles wat in i»Dreighederung" staat — ook betreffende het veldtochtsplan van von Schlieffen en de wijziging daarvan door von Moltke in 1914 — stellig en zeker waar is." Wij voegen het verslag met het naschrift uit het blad „Dreigliederung," als Bijlage no. V hierachter. En wij constateeren nu, als een vaststaand feit, „dat het oorspronkelijke operatieplan van von Schlieffen beoogde, niet alleen de neutraliteit van België, maar ook die van Nederland te schenden." Door deze onthulling is thans volkomen opgehelderd, waaraan het feit moet worden toegeschreven, dat de regeling van de concentratie derDuitsche legers op het Westfront geen behoorlijk verband hield met het te volgen operatieplan; het feit, waaraan een vertraging in den opmarsch van het ie en het 3e Leger van ± 3 dagen het gevolg was. Wij hebben inhet VlIIste Hoofdstuk hiervoren uitvoerig gewezen op de bijna „gebrekkig" te noemen wijze, waarop de opmarsch uit de concentratie der genoemde legers moest geschieden, en wij deelden ook de moeilijkheden mede, die daaruit voor de uitvoering der Duitsche operatiën zijn ontstaan. Waar wij schreven, dat het „den schijn zou kunnen hebben»ondat men aanvankehjfc beoogd heeft den Duitschen rechter vleugel over Nederlandsch grondgebied te doen oprukken, kunnen wij dat thans verbeteren, door te verklaren, dat de bedoeling in dien zin stellig heeft bestaan. Wij brengen «^herinnering dat kapitein Ronduit, in zijn meervérmelde opstellen, het eerst heeft opgemerkt dat de „manoeuvre om Limburg" bij de concentratie esrïden opmarsch der bedoelde Duitsche legers, voor ons land niet zonder belang geweest is. De aanleiding voor de door Von Mokke in het operatieplan gebrachte wijziging isJüJhjkens Bijlage V, dat hij aan Duitschland voor het geval van blokkade „Atmungsmöghchkeiten" wilde laten. Er was dus van; «ets anders sprake dan van eigenbelang voor Duitschland; volstrekt niet van vriendelijkheid of eerbiediging van het volkenrecht ten opzichte van Nederland. Dat was trouwens ook niet te verwachten bij aanhangers van de theorie „Not kennt kein Gebot." Of de'beoogde uitkomsten van het niet schenden onzer onzijdigheid door Duitschland verkregen t afjftt' in „mogelijkheid om adem te scheppen," valt te betwijfelen. De door de Entente tegenovete> Jfederland toegepaste maatregekh zullen daartegen wel een afdoend bezwaar hebben gevormd$,.*v*oor ons land is het zeker in de hoogste mate gelukkig, dat von Moltke aan die mogelijkheid geloofd heeft, al kunnen wij daarom zijn „onbaatzuchtige gezindheid" voor Nederland JÉ* waardeertn. Ongetwijfeld is hij ook teruggedeinsd voor de fgefolgen, die in militair opzicht ir WXrjgtat schending der neutraliteit van ons land voortgevloeid zouden zijn; dat het Nederlandsche veldleger op de flank van de Duitsche legers, kon opteeden^haeéler zeker toe bijgedragen om vanhet oorspronkelijke voornemen af te zien. Ook zou er groote kans bestaan hebben, dat Engelsche troepen in onze havens waren geland, om oarleger te steunen en Duitschland in flank en rug te bedreigen. Von Schlieffen's operatieplan is, zooals wij reeds meermalen aanteekenden, door von Moltke verknoeid, niet alleen bij de uitvoering, maar zooals Dr. Steiner thans onthuld heeft, ook in het ontwerp. Nederland moet zich over dat „verknoeien" bijzonder verheugen. Het plan van von Schlieffen was feitelijk in dubbele mate misdadig en immoreel. Moltke is ten halve gekeerd, maar als veldheer mislukt. Want het plan von Schlieffen was — afgezien van al het andere — als zuiver strategisch (dntwerp, een geniaal plan, dat onder geniale leiding tot groote en grootsche (doch voor ons land ongewenschte) uitkomsten "(had kunnen leiden. Een rechtgeaard Nederlander moet zich verblijden, dat het niet von Schlieffen, doch von Moltke was, die in 1914 te beslissen had. Er zijn in het openbaar stemmen vernomen, die verklaarden niet te begrijpen, dat men nu, achteraf, nog gewicht hecht aan berichten omtrent een door von Moltke in het operatieplan gebrachte wijziging; omdat iedereen wel zal begrijpen, dat de vraag of de Nederlandsche neutraliteit al dan niet geschonden ZÖu worden, in Duitschland aan de orde geweest en om utiliteitsredenen beslist is. Wij voor ons zijn van oordeel, dat het wel degelijk een zaak van gewicht en van groot vaderlandsch belang is, dat thans stellige zekerheid verkregen is, omtrent hetgeen ten opzichte van ons land heeft plaats gehad. Door openbaarheid te geven aan hetgeen dienaangaande is voorgevallen, kan zonder twijfel later worden lajgedragen tot opheldering van politieke en militaire machinatiën. Al zijn die voor het tegenwoordige van de baan, de tijd kan aanbreken, dat ze opnieuw aan de ome komen. En dan is een ieder gewaarschuwd, niet door vermoedens of onderstellingen, maar door feiten. Wie dat niet begnjpvziet de zaak verkeerd»».» o En wie meenen mocht dat de volken van Europa door de catastrcphejvan de afgeloopen jaren, m took slechte fajdehjk, afkeerig van de oorlogsgedachte geworden zouden zijn, vergist zich. Bijna dagelijks zijni ook thans nog teekenen waar te nemen die er duidehjai op wijzen' dat het oorlogsgevaar m geen deele verdwenen, zelfs met eens ver verwijderd is. Men zij dus op zijn hoede 1 De „Revue Militaire francaise" van i December | 1931, no. 69, welk maandschrift- wordt uitgegeven door den Franschen generalen staf, bevatlet slot I^a °?td ^nden generaal Camon, getiteld: „La genese du plan de guerre allemand." ' T\~ ^JZTC^rJr^::-1111 °,m' ae quaestie door ■ Dr. Steiner s onthullingen aan de orde gesteld l™?™i hft plan van Schlieffen, om ook door het^ izuidehjk deel van Nederland op te rukken. Hij schrijft daaromtrent: W^^t'™1** le territ°ire hollandais? IPour utiliser integralement le véseau ferré allermand, la fre armée, Attmée avecfes corps du Nord. n° ^TlJ^^^teamiz région entre Crefeld musseldorff,Gte!tti^ch, Jüliers, Gladbach, c'estPjdiae devant le Limbourg hollandais. t*"?** le plus raPidement possible cette jrmee suniAmn» afin de couper 1'armée beige de ion ^duitnaüom}1 et empêcher ^établissement par j«alhés d'unrlnjne de défense entre Anvers 7t £™A f drait tfaverser Ie Limbourg lidlan* « COntourne.r on Pef4iait trois jours au moms et on imposerait aux troupes de la Ire armée «es fatigues énormes. Mais la Hollande se lais- lelet Eerste Oorlogsjaar M sera-t-elle faire? Ne va-t-KMS.ipas d'un coup se mettre encore 200.000 hommes sur les bras? H semble que Schlieffen ait compt é que les excellentes relations qui existaient entre les xxxirgttdcBerlin et de La Haye, les sympathies des deux peuples et aussi la haine encore vivace dirpays contre rAngleterre empeeheraient le conflfetil admit la traversée du Limbourg hollandais."1) Wij moeten dienaangaande opmerken, dat generaal Camon zich grovehjfc vergist, indien^aj meent dat Nederland zich goedschiks zou hebben nedergelegd bij de eventueele uitvoering van Schlieffen's operatieplan. En wij gelooven oofc^nipt dat deze toch hoogst bekwame Duitsche militaire autoriteit Zóó onvoldoende op de hoogte was van het karakter en de menlsnitei^ vhn het Nederlandsche volk, dat hij zich gevleid zou kunnen hebben met de vrij naïeve drogredenen door generaal Camoarite berde gebracht, om aan te nemen dat de aia^dmg onaer onzijdigheid zelfs geen „conflict" zou hebbenateos oorzaakt. Graaf von Schlieffen's bedoeling om ook over ons grondgebied op te rukken, berustte, naar wij meenen, op geheel andere beweeggronden. Waar de rechter vleugel der Duitsche legermacht in zijn plan een zoo overweldigenèe. sterkte had, konhet voor hem geen ernstige bezwaar ^opleveren om waar ia) zulks voor de operatien noodig achtte — met alleen België, maar ook Nederland onder den voet te loopen. „Nood breekt wet, zou ook voor ons kleine land het argument vormen, waarmede alles/ZOU zijn afgedaan. Het bestaan van de tegenstrijdigheid in onze gevoelens tegenover Duitschland en Engeland, die Confidences de Moltke au docteur Steiner: Journal „Le Matin^rdu 5 Octobre 1921- Nederland zou heboctf dMb beruste* ^Jirirf bchlieffens wanbedrijf, noemen wij kortweg een verziriseivan den franschen genewd^ïot OvengerisJynstateerenïwij met voldoening, dat | -Camon on«e«enswijze deelt, dat de Duitsche legers 3 dagen moesten verliezen door Zuidwaarts *om Nederlandsen Limburg heen te trekken. Beterjiunnèn wij ons vereenigen met hetgeen ^amon zegt over het gewijzigde operatieplan van von Moltke, namelijk: „Pour ne pas engager dans le conflit la Hollande | «qtn peut mettre de suite sur pied 200.000 hommes qui fournirait h l'Angletéire une excellente tête-depont sütiiie continent, qui, de plus, en restant neutre, Tterait si utile au ravitaillement de TAV lemagne^Moltke renonce a faire passer la Ire armée par le Lunbourg hollandais; elle en contournera ia pointe méridionale. Comprimée dans un espace étroit, la Ire armée devra prendre une formation trés serrée et tees profonde, avec trbjs corps actifs en ire ligne i ' /ÏÏt' ^ *et teaxi corps de réserve en ae hgne (IKe, IVe). Et eed entrainera, outreune perte de tempé, considérable, des frottements de •oearsorte entee les unités pour le cantonnement et le ravitaillement. Paivenw^ar^pamte du Limbourg, ces corps devront faire un a droite pour s'élever au Nord puis se déployer par un a gauche pour prendre, au pnx de grandes fatigues, la ligne de déploiement istrategique a hauteur de la ligne Moll-Quaed1 r/iechelenrDiest, d' oü la Ire armée doit partir 1 pour avoir chance de couper 1'armée beige d'An- Waar wij hiervoren, bij het besprekend yatt Moltke's besluit omhet Nederlandsche territoir te ontzien, als onze zienswijze te kennen-gaAa^rdaï daarvoor ook nog wel andere redenen zullen hebben gegolden, dan de in het interview met D»i Steiner aangevoerde overweging: „um Dnutschland im Falie einer Blockade ;Aönungsmöglichkeiten zu lassen," vernemen wij uit het vorenstaande met genoegen dat generaal Camon dezelfde opvatting bh^ittjffljnatoegedaan. En wij vestigen er de aandacht op dat het Fransche opstel aantoont, dat sommige van de denkbeelden, door den Nederlandschen kapitein Ronduit gepubliceerd — zoowel omtrent het motief-vóea» de concentratie van het Duitsche ie Leger ten O. van ons Limburg (n.1. het volledig partij trekken van het Duitsche spoorwegnet), als omtrent het oprukken in de lijn Moll-Quaedmechelen-Diest, ten einde te teachten het Belgische leger van Ana? werpen af te snijden — bij generaal Camon ingang gevonden hebben. De artikelen van Ronduit trekken dan ook in het buitenland zéér de aandacht. „De manoeuvre om Limburg" is vertaald in het .Fransen, het Engelsch het Spaansch en het Noorsch; het tweede opstel „Nogmaals de manoeuvre om Limbmg", intfhat; Fransen en het Engelsch1). Wij noemen het interessant en hoogst eervol, dat een Hollandsahvofficier blijkt in het samengestelde Duitsche operatieplan zoo juiste inzichten te hebben geopenbaard. ») De vertalingen en de verspreiding zijn geschied door de zorg van de Vereening „Nederland in den Vreemde . VIJFTIENDE HOOFDSTUK (v e r V O 1 g) 2. EINDINDRUKKEN Wij hebben in de voorgaande bladzijden een periode van den wereldoorlog behandeld» waarvan de dunfenog geen «es weken bedroeg. Wie kon destijds denken of vermoeden dat I Z*2* VOOr !?et. verlo°P der krijgsgebeurtenissen toch ongetwijfeld hoogstbelangrijke tijd, de inleiding zou vormen voor een ruim vierjarigen oorlog ? Dat de volken van Europa toen nog slechts den aanvang hadden leeren kennen van de zorgen, de ellende^ste economische moeilijkheden, waarvan eerst vnat-jaren later een zoogenaamde „vrede" het einde zou doen verwachten, doch die thans, bijna I acht jaren later, nog altijd vajrtahifen ? Het was inderdaad een wereldramp» die in AugusI tus 1914 uitbrak; een- ramp waarvan de gevolgen nog altijd op de menschheid drukken en die zich m. menig opzicht, zelfs in stijgende mate, blijven doen gevoelen. Misschien was die ramp met meer te ontgaan De machtsverhoudingen tusschen een aantal staten jen volken waren gespannen tot het uiterste, ,Er moest een „Krach" komen. 11•£an.v"?n de schuld wie de verantwoordeIhjkheid draagt, zullen wij niet uitmaken. De ! gevoelens daaromtrent zullen niet spoedig tot een£ stemmigheid geraken. mtèen. andere vraag is, welke lessen de wereldoorlog un haar aanvangsperiode, voor de toekomst ten t beste heeft gegeven. Ongetwijfeld is er op verschillend gebied, veel «ut te leeren. Iw S Verheffend waren de uitingen van vaderlands- liefde, die al dadelijk bif %tóc'tmbreken der vijandelijkheden, in de volken van alle tot den oorlog geroepen landen vielen waar te nemen. Overal bleek overtuigend, klaar als de dag, dat gehechtheid aan den geboortegrond, aan de staatsinstellingen, geen ijdele klank is; dat men alle offers, tot het eigw iteven, veil heeft om de vrijheid van vreemd gezag te handhaven en te bezegelen. De moed, de gezindheid tot opofferingen, de volharding, waarmede^ de strijdende volken, zonder iritzondering, jtfeh van hun maatschappelijke en'militaire verplichtingenhhebben gekweten, verdienen eerbied en bewondering. sb Wij» Nederlandersysditfditmaal nog gespaardlateven voor rechtstreeksch deelnemen aan dén oorlog, mogen, neen'-moeten ons daarvan doordringen en weten wat ons te doen zal staan, als eenmaal voor ons het lot zal zijn weggelegd, waaraan wij dezen ■keer slechts te nauwernood ontsnapt. Over de economische moeilijkheden uit den oorlog voortgevloeid, die ook voor Nederland geenszins «ijn'uitgebleven, spreken wij hier niet. Voor de plichtsbetrachting, de betoonde dapperheid» de zelfverloochening der militairen van alle strijdende natiën hebben wij-reeds vroeger onze hooge waardeering geuifo^' Mede gaven wij, telkens waar wij er aanleiding toe vonden, onze meening te kennen, omtrent de door de hoogere leiders, de legerconunandanteri^n bevelvoerdets^voor de uitvoering der operatiën genomen maatregelen. De lezer zal ontwaard hebben, dafwfi in dat opzicht in geenendeele alles ««at er gebeurd fis, schitterend'kunnen vinden. De Duitsche leiding, in naam des keizers, schoot feitejijk in bijna alles te kort. Zij was niet aanwezig, waar ze behoorde te zijn; zijsbleef in gebreke waar-ze zich moest doen gelden. Zij liet aan de legercommandanten over te handelen, waar ingrijpen harerzijds beslist noodig waren geweest. Zij wisselde van inricht, stapelde den eenen misgreep op den anderen; kortom, waar de leiding zóó gebrekkig was en bleef, kon de uitslag niet gunstig Zijn. Aan het gewijzigde operatieplan werd in geen enkel opzicht vastgehouden. De legervleugel, die sterk moest zijn, was zwak en werd nog verder verzwakt. En omgekeerd. Op 27 Augustus werd ' nogmaals de opmarsch naar en Westwaarts van Parijs bevolen. Op 30 Augustus werd goedgekeurd dat de geheele rechter vleugel — het ie, het 2e en het 3e Leger—naar het Zuiden ging afbuigen en dan Oostwaarts langs Parijs zou gaan. En op 2—3 September werd ten slotte verlangd, dat de Franschen in de richting naar het Zuidoosten van Parijs zouden worden afgedrongen, waartoe het ie en het 2e Leger ieitelijk met meer in staat waren. Is „wankeling van gedachten" een te sterke of onjuiste uitdrukking voor deze diverse lastgevingen ? , Een doelbewust, zelfstandig, bekwaam en karaktervol veldheer zou anders gehandeld hebben. Dat staat vast. Ook aan Fransche zijde was de legerleiding ver van grandioos. Over Jtffre's operatie-en concentratieplannen, die in geenen deele pasten op den nuhtairen toestand van Augustus 1914 bij de tegenpartij, hebben wij ons gevoelen reeds ontwikkeld en gestaafd. Het denkbeeld, na de eerste nederlagen m den grensoorlo? . zaak reeds uitgevoerd — namelijk het terugtrekken ttot achter de Spimp nm *•> ,„~~u+~» j°r> ; m r\ . n • 7' ""jllcu "jl ue mussen Mn Oost-Bruisen den gemeenschappehjken vijand 2 zouden hebben klein gekregen — was allerongelukkigst. Indien Galliéni niet op het juiste oogentbük me*,;groote kracht, energie en voJliarding ttusschenbeide ware getreden, om Joffre te bewegen partij te trekken van de bestaande gunstige gelegenheid om den tegenstander te lijf te gaan — waarin hij niet dan met de grootste moeitevkutt slagen — zóó Frankrijk aan en achter -idesaUeen ten O. van de Maas verwachtte en ondanks Lanrezac's vertoogen langen tijd bleef vér*wachten, moesten zijn oogen ten slotte toch door de feiten opengaan. De bekwame legercommandaht kreeg kort daarna zijnaamslag. Ondanks blijft 's werelds loon!/ Dat Joffre, toen hij op 4 September dóór Galliéni met veel moeite was wakker geschud, met voortvarendheid den weg heeft betreden*em door den gouverneur van Parijs aangewezen^'ej&ennettwij gaarne. Maar om een groote overwmnmg te behalenAad hij veel meer moeten — en ook kunnen — doen voor zijn linker vleugel aan de Ourcq. In het overbrengen van troepen, van punten waar ze konden worden gemis*} naar gedeelten van het oorlogsterrein alwaar zij door den loop der operatiën méér noodig waren of eerlang konden worden, was Joffre diligent, en veel handiger dan de Duitsche legerleiding. Deze kwam in dat opzicht, dóór onjuiste waardeering van de onderscheidene in het spel zijnde belangen, veel te kort. Wat de legerbevelhebbers betreft, wenschen wij slechts over enkele generaals, die het meest op den voorgrond zijn getreden,een paar Wijnfrfen te zeggen. Vooreerst de commandant van het Duitsche ie Leger, generaal von Kluck. Hijfisras zeer zeker een flink, voortvarend, energiek en doortastend veldheer. Een hoogst bekwaam legeraanvoerder, die veel ten goede heeft verricht, doch de fouten door de legerleiding begaan bij de;eqncentraÖe.der troepen £k>li# Westfronfc&iet kon herstellen. Dat Zijn leger enkekt malen te laat kwam ©nnde beslissing op het slagveld te brengen, waar die voorde Duitschers scheen weggelegd^ jamfchefea^rolg van von Moltke's regelingen» aöattiij de Engelschen met te pakkeii;kon krijgen en dat Lanrezac's 5e Leger hem ontkwam, is ïnihoofdzaak het gevolg van dezelfde>it>orzaak. De regeling vari den opmarsch Zijner legerkorpsen naar de gevaarlijk bedreigde stelling aan de Ourcq, was bijzonder flhik, zelfs stoutmoedig opgevafcsiBe manoeuvre naar de Ourcqstellitag is, vooral uit een tactisch, «ogpunt beschouwdjiioogst belangwekkend. VcjnoKrock toonde Zich daarin een bekwaam en voorh»a«ndi krijgsoverste. Maar ook hij bezat „les défauts de ses qUalités." ^n:siiabiijpnikken over de MarnwiJtoen hij op 5 September wist feitelijk an^str^di.te handelen met de bedoelingen van het groote hoofdkwartier is niet goed te keuren. Het verband en de samenhang met het 2e Leger gingen reeds daardoor vpsr loren. En deze fout werd later nog vergroot. Naar wij meenen, is de voor Duitschland ongunstige uitslag van den Marne-slag irf hoofdzaak daaraan te wijten. jjoMdf is opmerkehjk, dat de meeste Fransche schrijvers — ook mannen als Galliéni «n Bonnal — de op 4 September als definitief waargenomen wijziging in de opmarschrichting van het Duitsche ie Leger beschouwen als een door von Kluck vrij willekeurig aangebrachte verandering in de door het operatieplan vastgestelde marschrichting. Dit is, naar ons oordeel, niet juist opgevat. Die gewijzigde richting der operatiën was door den drang der omstandigheden onvernujdekfk>r noodig geworden voorde drié legers van den Duitschen rechter vleugel. Zij was op 30 Augustus door het groote hoofdkwartier goedgekeurd. Er moet een gevolg in worden gezien, van het niet-in-allen-deele vasthouden aan von Schlieffen's operatieplan, en van door de hoogste legerleiding genomen maatregelen, die ertoe moesten leiden. Het was niet — wat men in Frankrijk er in meende te zien — een als het ware invallende gedachte van von Kluck, die hem deed afzien van de bedreiging der Fransche hoofdstad, om in den avond van 3 September en op 4 September op korten afstand van Parijs in een flankmarsch er langs heen te marcheeren. Galliéni zag ook hier de zaak ten slotte juist in, door te zeggen dat de beweging naar het Z. geschiedde, om eerst af te rekenen met de veldlegers der tegenpartij, „cause conforme aux vrais principes des maltres de la guerre." Den maatregel van de Duitsche legerleiding om generaal von Kluck met zijn ie Leger, naafloop van den slag aan de Marne op nieuw onder de bevelen te stellen van generaal von Bülow, kunnen wij onmogelijk toejuichen of goedkeuren. Er lag voor von Kluck een groote onbillijkheid in. Waarschijnlijk heeft het praatje, dat langen tijd in omloop geweestcis, als zou de Marne-slag door de schuld van von Kluck verloren zijn, daaraan zijn ontstaan te danken. Moest er weer iemand tot zondenbok gemaakt worden en vond men von Kluck daartoe den aangewezen man? I _^©eneraal von Bülow, de commandant van het DuitscStsae Leger, had in Dt^w^bland als militair een grooten naam^Hij werd meermalen* y$£r en na den slag aan de Marne, óók belasf met het bevel over von Klagk's leger. Jtftt^ouding en zijn op\ treden hebben Ons in algemeenen zin geenjrijzonder gunstige indrukken gegeven. Als hij in gevecht kwam, mep hij aanstond links of rechts — soms ook welffinks en rechts — om ondersteuning en hulp. De „overwinningen" waren^flajf ïjeijn rap■ porten te oordeelen, veelal sctottjflend, en zijn W j ^Wfkarakter wel als geheel loyaal kon worden beschouwd, kan worden betwijfeld. De telegrammen omtrent het van hem uitgegane terugtrekken op 9 September, waardoor de overwinningen van het ie en het ae Leger in het water I vielen en de eerste Duitsche groote nederlaag j ontstond-, geven ons den indruk van iets wat de IFranschman „louche" noemt. En daarin staan wit j met alleen. In een opstel van den Franschen kapitein Koeltz, : m de „Revue de Paris," over het verloop der ; gebeurtenissen op 9 September 1914, getiteld: , „Au Tournant de la Marne," zegt deze schrijver (dat „von Bülows telegrammen den indruk maken, iten eerste, dat de terugtocht van het ie Leger ; algemeen en onbepaald was; en ten tweede, dat de I terugtocht van het 2e Leger veroorzaakt was door cdien van het ie Leger, terwijl in werkelijkheid de (toedracht juist andersom was." Ook in ander opzicht verwijt de Fransche pchnjver aan von Büldw niets minder dan „kwade mouw. De generaal is overleden, wij zullen onsödaarom met verder in deze zaak verdiepen; maar pwij meenen te kunnen constateeren dat in het riMarne-drama, metjgn voor zeer velen raadselachtig en geheimzinnig verloop, ook stellig psyche- logische factoren hun invloed hebben doelf'gelden. Een ander Fraö^'Sehfijver over den slag aan dm' Marne, André-'Wh&feët, gaf in de „MeriuW* de Franétf'van 15 December 1920, als zijn gevoelen te kennénJidSPvon KlliSc in dwaling geweesf'-ïS3 canërent Galliéni's bedoelingen; hij komt tot de conclusie dat eerstgenoemde niet kon onderstellen, dat de laatste op ± 40 K.M. van het versterkte kamp van Parijs, een flankaanval zou gaan onder-1-'1 nemen. Waarom niet? Omdat hij ïÖ«rJatfjfgstUcht, is het niet ongepast nog even te herinneren aan het feit, dat indisdpfane aldaar, ook reeds in de eerste periode van den oorlog, niet zelden voorkwam; dat zfatöt uitspattingen leidde van benden „gedeserteerde soldaten," die de legers plundereöd en brandschattend vooruittrokken. En dit geschiedde in het eisen land. teop.nmm- m-A»- • burgers. Wij doen voor niémand ondfer in afkeuring ' van hetgeen door Duitschers in België en Frankrijk 1 gedaan is, met bel^klsing tot onnoodige wreed- 1 neden, verhiéfangen en verwoestingen van allerlei 2 aard. Gruwelen zijn ook ons een gruwel. Maar wanneer wij nagaan wat Beige», en Franschen itx dit opzicht hebben uitgehaald in hun eigen land, behoevendW&fHet te vragen wat diezelfde personen zouden hebben gedaan, wanneer de oorlog hen in 's vijands land, op het gebied van den gehaten Duitscher, had gebracht. Wij noemen het in beide volken misplaatst, thans de rol te willen spelen van „het heilige boontje," en om in hiafc^onmaardi-r ging het motief te exploiteeren, dat de „Boche" tot elke laagheid in staat is — en bhjffea; Waar op het grondgebied, dat nog in het bezit van den overwonnen vijand gelaten is, reeds sedert meer dan driarjjKtóen, in koelen bloede, met voorbedachte rade en met kalm overleg, handelingen plaats bibben, die — om 't met ronde woorden*»* zeggen — den naam van „vredesgruwelen" verdienen, past het den overwinnaars de hand te steken in eigen boezem, en tot het besef-Je komen dat minderwaardigheid nie^litsluitend des tegenstanders karakter ontsiert! Wij schreven straks dat von Kluck's verkenningsdienst hem met geheel juist heeft ingelicht» omtrent hetgeen aan 's vijands zijde voorvifti. Dat is niet zoo vreemd als men wellicht denkt. Het zal altijd kunnen voorkomen, dat het terrein of andere oorzaken de waarneming bemoeilijken. Wij/hes doelen dan ook in geen deele een verwijt JlfeJft: spreken, indien wij constateeren dat ook mannen als Galliéni, Bonnal en anderen, niet juist wisten wat er aan de Marne tegenover de geallieerde legers optrad. Dit blijkt onwederlegbaar uit het feit, dat b.v. Gam^dWtóSft» dat de Duitsche 3e en 9e legerkorpsen tijdens deu iWarne-slag nog opgesteld waren,tegenover den linkervleugel van het Fransche 5e Leger; en dat het Cavalerie-kojtp» von der Marwitz de verbinding vormde tusschen die twee legerkorpsen en #fo>; groupement de 1 Ourcq. Op de bij Galüéni's werk behoorende terreinschets, welke de legeropsteHingen op 10 September 1914 aangeeft, staan die beiden legerkorpsen nog geteekend aan de Marne, terwijl «e in werkelijkheid reeds den gen t.v. 's morgens vroeg de groote offensieve beweging inleidden op het Noordelijk gedeelte, aan den uitersten rechter vleugel, der Duitsche opstelling aan het Ourcqfront. Dat „dwalen menschehjk is," zelfs bij hoogst begaafden, is ook hierdoor wederom bewezen. Een punt voor Nederland van groot belang, is dat de versterkte plaatsen ia de behandelde periode van den oorlog, niet zonder invloed gebleven zijn op den loop en den uitslag der krijgsverrichtingen. Waar memgeen na ons land slechts schouderophalend spreekt over „de doode weermiddelen," en het daaraan ten koste gelegde geld veelal als weggeworpen beschouwt, moeten wij nadrukkelijk constateeren dat de ervaring in den oorlog deze opvattingen ten stelligste tegenspreekt. De lotgevaUen der Belgische vestingen Luik, Namen en Antwerpen mogen hier met dienen als een maatstaf, die algemeen geldend zou zijn. Wij kunnen op dit vraagstuk hier met breedvoerig ingaan; hefcï&u een onderwerp kunnen vormen voor een uitvoerige nadere studie. Maar wij wijzen toch op het feit dat Maubeuge, Verdun, Nancy zich van geheel andere zijde hebben doen kennen en wel degelijk een grooten, ten deele zelfs een beshssenden invloed P" neDDen, op net lot der wederziidsche wan*»- non r Over de leiding der Belgische en Engelsche legers in de behandelde oorlogsperiode, hebben wij met veel meer te zeggen. Noch de Belgische gene- raai de Selliers de Moranville, noch de Engelsche veldmaarschalk French, hebben naar onze meening hun sporen als veldheer in dien tijd verdiend. Beiden waren zij ongetwijfeld „erg voorzichtige" mannen, die niet veel waagden om te winnen. De door ons gerelateerde feiten hebben dat, naar wij meenen, alleszins duidelijk gemaakt. Ook over de Fransche legercommandanten wenschen wij, na hetgeen wij reeds schreven over Galliéni en Lanrezac, niet meer uit te weiden. Sarrail was, meenen wij, een zeer bekwaam legeraanvoerder; en Maunoury vervulde op loffelijke wijze een zware taak, die hem — zij 't eenigszins onverwachts — „het zoet der overwinning" deelachtig maakte. Generaal Foch werd bij de „marais de St. Gond"door den voor Duitschland betreurenswaardigen terugtocht van von Bülow, voor een ernstige nederlaag door von Hausen's 3e Leger behoed. Wij schreven hiervoren, dat er uit de gebeurtenissen van de eerste oorlogsweken veel te leeren valt. De slotsom van onze studie is, dat men er voornamelijk, in de eerste plaats, uit kan leeren hoe de oorlog niet moest zijn gevoerd. In veel, in bijna alle opzichten, geven deze krijgsverrichtingen ons den indruk van te zijn beheerscht door dwalingen, misgrepen of tekortkomingen. Van genialiteit of eerbied-afdwingend talent is weinig gebleken. Groote mannen waren niet dan sporadisch te zien. De jarenlange duur van den oorlog in WestEuropa vindt zijn verklaring, in hetgeen gedurende de door ons behandelde eerste periode van nauwelijks zes weken aan den dag gekomen is. Overschattogs^ minadiöne I 53: T?* tegenstand«s heeft, naar wij meenen! aan beide zijden een rol gespeeld. Op dergelijke premissen kunnen slechts luchtkasteelen verrijzen. Er ziui vele boekwerken, opstellen^ en artikelen | over den oorlog in het licht verschenen, van dé hand van sdmjversyi- behoorende tot de natiën, die in den oorlog betrokken geweest zijn. Daaraan kleeft, zooals te begrijpen is, veelal het bezwaar, dat vooringenomenheid met handelingen en daden van het : eigen leger, voor den buitenstaander het verkrijgen van een juisten blik op de uwe toedracht der feiten hun oorzaken en hun gevolgen, bmoeihjJmi-'W Van daar ons streven om, na effc&tig hoor en wederhoor der partijen, een juiste balans op te maken voor nezen meest gedenkwaardigen veld40^'- uV? mcuwc geschiedenis isaan te wijzen. Wij nebben ons, van ons standpunt als neutraal Nederlander beijverd, de zoozeer uiteenloopende ; verhalen omtrent het eerste gedeelte*an den grooten wereMstrijd — dat onbetwistbaar leidde tot de beslissing van den ganschen oorlog — te onderSrïoek211 nauwge2et' strikt onPartijdig Wij bieden den lezer thans den uitslag van onze overwegingen ter kennisneming aan. En wij willen niet eindigen, dan na nogmaals ons diep leedwezen en onze afkeuring te hebben uitgesproken over de onberaden en onvergeeflijke schending door de Duitsche regeering van 1914, van de gewaarborgde neutrahfcft van België. Dié had vermeden kunnen, neen moeten worden. Indien de• Duitschers het door wijlen den grooten veldheer Helmuth von Moltke aangewezen operatiéplah hadden toegepast, zou een andere loop van zaken de rilende tpekn1 ¥ Het Eerste Oorlogsjaar Ook Duitschland's belangen zouden daardoor stellig in de eerste plaats bevorderd sqn geworden. En het zou oök niet nagenoeg de gansche beschaafde wereld tegen ach in het harnas hebben gejaagd ! ' En de vrede — laten wij het juister uitdrukken: de schijnvrede — waaronder geheel Europa thans gebakt gaat en waaruit misschien nog rampen en onheilen «dien voortkomen, doet bfctóen we gerust zeggen, alle weldenkende, onpartijdige menschen, telkenmale het gemoed in opstand komen. Dat is geen vrede 1 Dat is een onafgebroken, stelselmatig martelen, uitputten, vernietigen van den overwonneling door gijn meedoogenlooze, genaddooze overwinnaars ! Die schijnvrede kweekt haat en dorst naar wraak. Zij ontneemt den overwinnaars de sympathie, de achting van alle weidenkenden in de gansche wereld l . , , , u Die zoogenaamde vrede is de bodem, waaruit nieuwe oorlogenl*ölfc«f>ia moeten ontkiemen 1 En waar die schandelijke, de overwinnaars onteerende schynyitote met wijkt voor betef inzicht, voor meer beraden, menschhevend, edelmoedig, verstandig oordeelen en handelen, zal elk beroep op „volkenbond," ontwapeningsconferentie, ofjfrat dies meer moge zijn, vergeefsch en vruchteloos zijn en blijven. m . Zóó is en blijft de vemezenhjking van een „algemeenen wereldvrede" een schoone droom, en niets meer l , * En daarom behoudt voor elk land — dus óók voor Nederland — de oude spreuk: b „Si vis pacem, para bellum, haar volle waarde, haar ernstige beteekenis I VIJFTIENDE HOOFDSTUK (vervolg) 3- NASCHRIFT Het manuscript van dit boekwerk was sedert Jet em# van December 1Q2I in handen 4*^eversmaatschappij, „de'werddbiSSSeek » toen wij m de maand Maart igaakennSkonden r^T^26 VOOfhereidende studiën met konden 5™^orschungen und DarsteUungen am dem ReichsarÓ^Meit i, door den Oberar^MS: .Wij hebben ons, terwijl ons boek ter perse was cSe' ff. "«^«^ en vooral^ oZ' cntische beschouwingen, nog eens te toetsen aan En waar wij den lezer een grondige studie van die twee boeken met warmte tonnen aanbevelen wenschen we, m dit naschrift, «eer in het kort te ennstateeren, dat de inhoud er van ons geen aan! | kudmg geeft alsnog wijziging te brengef S beoordeelende beschouwingen. Enkele nieuwe bijzonderheden van ondergeschikten aard, thans te onzer kennS gekoSfn betreffen met de feiten, waardoor de foop der knjgsgebeurteiwsen en haar gevolgen op den uS hoofd^°Pertf? ***** gorden zijn. In de hoofdzaken bestaat tusschen de werken van v Bernhardi en Müller-Loebnitz en het onze, geen wezenlijkverschil. UKai...bepalen..ons mitsdien tot enkele opmer- kl Von Bernhardi's ,Jleldenkampf" is een grootsch opgezet relaas, van den ganscheo wereldoorlog van 1Q14—1918. De generaal heefoia Zijn rang aan den oorlog deelgenomen, bijna tot het laatste kanonschot fluekjSnen was hij ziek. m » De geest, waarin hij schnjftyosdie van den echten oud-Duitschen nmitair. rèm «ijkt al dadelijk uit de woorden van Virgilius, die op het titelblad te lezen zijn: . -ttifZ. _ ,£xoriare aliqais mets ex ossibusiWOrl ) Het boek ontleent evenwel zijn waarde vooral aan het feit, dat, de schrijver in zijn veelal iuiste en gegronde critiek zij» landgenooten met snaart. De „Oberste HeeresleJning/' de legercommandanten en de aanvoerders, worden met altijd opgehemeld en geprezen, maar een ieder krijgt zijn deel van des schrijvers afkeurende beoordeeling, waar hij het verdienf Daardoor onderscheidt v. Bernhardi zich loffelijk van andere Baat» sche scWijvecst^n ^stijgt de beteekenis van zijn werk in zeer hooge mate. Von Bernhardi had reeds véör 1914 als militair schrijver, ook -buiten aftmtschland, een grooten, welgevestigden naam.;» ,#eldenkampf zal er ongetwijfeld taoe bijdragen, hem die reputatie te doen behouden. . . . , (. Het doet ons leed dat wij, in eem twee-tal hooldzaken betreffende den opzet van de Duitsche operatiën, met den beroemden veldheren schrijver van gevoelen moeten verschillen. Onzeeerbied voor v Berahardfo.talenten en voor zijn ervaring als i) „Moge uit öüjn gebeente een wreker opstaan!" injgsman, kan ons niet beletten?** opzidunsnan J^beide punten zéér beshetlW- stSdputVtï Myven innemen, dat w* 4hm strijd met ziSztnT2 ~ m de voocajgaande beschouwingen hebben ingenomen en toegelicht. en De Duitsche generaal verwerpt beslist het door • WesSondjg,dC dTk,beïd' ^Duitschland op het Westfront de/en«e/, doch op het Oostfront offensief neett bedoeld. De daarvoor door hem aangevoerde vanTe«Siün^ 0ns * ^enen «overtSgen dfe dr!p°",ulstheid der door ons ten voordeele van die meenmg aangevoerde beschouwingen Hii hecht 0.1. met genoeg waarde aan deTete^kems ^T.£TenSChamUik met OostenriMo? ganje, breed opgezet operatieplan tegen Rusland te 1 ct dH-h°t°gSt ernstige nadeden ïn bezwaret L w 16 het toe^te. Duitsche offensieToo S afanK?""1 alj h6t ^vankelijk üïïooftï zaak afzonderhjk optreden van de OostenriikschT Hongaarsche krijgsmacht op het OoSront voo^ peesche Statearhebben medegebracht veroorlovïflf^l™™***^ ons moeten veroorloven onze meenmg tem stelligste te hAmj haven tegenover die vanleneraaj^BelLar* betreft de schending, door Duitsr»l3«H„? ~>' gewaarborgde neutralitei?vaa, lÏÏfe De'aSLlj Sn Het scïSfr hTI T"*611 °m *e te verd^ «en. tiet scjumt dat de theorie: „Not kennt keiVi ^ e°°va?^gerlen ^«tt qmntessens van zunvbetoog is niet veel meer dan^kon nu eenmaal met anders." £m nemen geen enkel woord terug van heteeen wingen, als ons afkeurend oordeel nopenslSfe schending hebben neergeschreven; en we stellen er prijs op te verklaren, dat wij op dit punt lijnrecht tegenover von Bernhardi «taan entabüjven staan. Voor het overige is von Bernhardi in zijn beschouwingen en uitspraken nagenoeg averal het gevoelen toegedaan, dat *ri|reeds vele maanden voor wij van zijn boek konden kennisnemen, als het onze hadden uitgesproken. BAverheugtous, omdat wij mogen hopen, dat het vertrouwen van den lezer in de juistheid onzer beschouwingen en conclusiën er door moge worden bevorderd. Von Bernhardi verzwijgt in geen enkel opzicht de fouten; doe* de leiding der Durtsjfee operatien gemaakt. Hij wijst op het geweldige verschil tosschen von Schheftettfs oorspronkelijke veldtochtsman, en deaverkhoeide toepassing daarvan door von Moltke II. Ook hij noemt den rechter vleugel te zwak; de taak van denhnker vleugel „unldar und zwiespaltig^.Hij zegt ronding dat de „Oberste Heeresleitung" niet opgewassen was tegen haar taak; zij bleef veel «e ver van het fató-Wwijderd; de leiding ontbrak meermalen, waar zij zich moest doen gelden; eenheid en samenhang m de handelingen der vpwchillende legers werden gemist; de verbinding het somwijlen iveel te wenschen over? bevelen of berichten werden zelfs meermalen met ontvangen door een leger waarvoor ze bestemd waren. Het was bepaald een fout, twee legerkorpsen van den rechter vleugel naar het Oostelijk oorlogstooneel te zenden. De legers drongen te snel voorwaarts; er nioest een rustpauze gehouden W* de rechter vleugel had belangrijk versterkt moeten worden, door verschuiving van korpsen van luücs naar rechts, zoodat een leger vrij gemaakt werd om als „Staffel" te volgen achter den rechter vleugel. Desnoods had men daarvoor den Elzas moeten prijsgeven. 3 en% W° T de "?befStC Heeresleitung» op 3 en 5 Septembcj rworden tegenstrijdig ia onuit ^ar. genoemd Het ^r&en v^Tden S" 4ffl?£ïï£ ^ den vIeugel, kon onmoge- h,k twelfder tijd «m dbwtdezelfdetroepen g3e- het tlïh"f^^BernLriverw^t het legechfcstuur dat het ten slotte de leidke der operatten geheel kwijt was en „meligerSnnt£ ubet. *e Lage» Dinge befohlen hat, dk loet haupt nicht durdma^^ waren.» Het «L» stelde, door zijn al te voortvarend oprukken flank en rug bloot aan het Fransche 6e Leger! waarvan ^v-tJ*™^"* niet ke°de. Het 'wg^g daddWt ten volie den ernst in van de beSgmg waaraan het blootgesteld was, en deed daaS aanvankelijk te weinig troepen naar de SSa £fLle enhetae Legerstad, in «ijn gevolgen, voorkomen kunnen worden> indie» laatstgenoemd lï£ iL SLt**^ ^d fP^uden, in rflaats van mef ff üakc* vleugel offensief te bhjven ageeren zdf, of te fteu^ hS0088, Strijd te Mpoi t£t Jl " t J tet vcrlanSd« integendeel dat het 2Lfr^«t betwaar van de on^tane ,Scke» m het gevechtsfront zou voorzien. >'^UCKe ftÏÏi jf* yeroordeelt het in den overste Hentsch, dat deze den terugtocht van het 3e LeS heeft goedgekeurd, zonder den toSandvan he 11 ïn tó kfüien-WeUicht W3re «et beter geweest om „ahesan alles zu seizen," en zich aan de ES ondanks alles, te handhaven, Marne, dar^\2egLV^n Bernhardi' met ^n te twijfelen dat door het besluit en het bevel voor den teru?' Het kost ons moeite weerstand te bieden aan de verleiding om nog verder over het hoogst belangrijke boekwerk van den beroemden Duitschen generaal uit te weiden, en nog andere punten van overeenstemminf tusschen zijn gevoelen en het onze te releveerettv Wij kunnen dit Naschrift evenwel met te veel t*b«riden, want we vreezert den lezer te gaan vervelen met herhalingen. Wij bevelen het helder geschreven, degelijke werk aan alle belangstellenden nogmaals ter bestudeering aan; ook omdat het den wereldoorlog in am Verdtrtverloop óp het W&tf ront en op de overige oorlogstooneelen, idöfcfclijk en in korte woorden beschrijft en cntisch, beoordeelt. . Wij wehschen hier alleen nog te verklaren, dat wij von Bernhardi's poUtieke beschouwingen en conclusiën volstrekt niet tot de onzen willen maken. Nederland verlangt niet naar de wereldheer-schappij en de staatkundige voorzienigheid van Duitschlandt9**nmin als het m vorige eeuwen het gezag of de overheersching geduld heeft van Spanje,, Frankrijk, Engeland, of welk land ter wereld het mocht'drijn 1 . . . . Het zal Zich ook thans en m de toekomst.verzetten, des noódig in een strijd op leven en dood, tegen elke poging in dien zin, hetzh»van Dmtschland, hetzij van een der overwinnaars van igxq, of van welke zijde die onverhoopt mocht worden beproefd of ondernomen. Nederland zal zich handhaven, zooals zijn wapenspreuk het gebiedt 1 Nederland wil en zal Zich zelf bhjVen l Het verlangt te rijn: vrij en onafhankeujlU ; De brochure van den Oberarchivrat MüllerLoebnil* behandelt uitsluitend de door ons besproken episode der zending van den Obersdeutnant Hentsch, waarvan de gevolgen, zooals Wö hebben gereleveerd* voor den uitslag van den strijd aan de Marne — en daardoor ook voor hetflisrjoop van den ganschen oorlog - van buitengewoon gewicht geweest zijn De inhoud omschrijft de uitkomsten l u 51 ondeJZoek, met gebruikmaking van alle beschikbare documenten en bescheiden, die op het Duitsche Rachsarchiv over deze zaak licht konden verspreiden. De conolnsiën zijn feitelijk te beschouwen als een officieele uitspraak over 't geen ter zake van die zending is voorgevallen en door genoemden hoofdofficier isiverricht. Waar de hoofdvïS11' m het Maffle-diatna'een rolhebben vervuld — de generaals von Moltke, von Bülow, de overste Hentsch - ailesneverleden zijn, en nadat voorts nog zooveel doenlijk inlichtingen in gewonnen zijn bij personen, van wieanen kon verwachten «aaï^f"t.Verkri,genf dit onderwerp wordend ^ ' H°ht versPreid k"nneïi t^Ho«J^r20ekJheeft bevestigd wat wij schreven en dTwt ^ T HentSch ^even ^cht en de wijze waarop die verstrekt geworden is. Op ObTrSf^ I91I^**Jofc« ¥> morgens door d^ ,,Oberste Heeresleitung" naar het front gezonden, £*XSï£fS d5 °^eke^waarin men vS keerde aangaande den loop der zaken en den feitelijken toestand. Eenihoogst ernstige fout Jfc'dat dit opdracht alleen mondeling gegeven is; den overste u"SlT het: verwijt treffen, dat hij geen schriftehjhrlbeiiel gewaagd heeft. Óf hij naar de I^Cn me? 5W*« *el 1 tot en met VèezonfS SLit^TJ^f tC *^en' Mai het naar £ 1Ï2Ï*et eerst beSeven hee* naar het 5e, tce^achta^nvolgens naar het 4e, SeotfmW«et 26 Leger^ mj 'avonds van 8 reercle M £f ^ Von staf confe¬ reerde. Bij het 2e Leger vond Hijwreeds neiging tot dèwitW^Oeht^ihoewel Wjiide 5e, 4e en 3e Legers daartoe volstrekt geen aanleiding geconstateerd was. Hentsch overnadttteirijfcet hoofdkwartiervan het ae Leger te Montxnort. En in den Vroegen morgen van den gen Septtftther nam vottbBolow, met goedkeuring van Hentsch, het besluit om terug te gaan. Hentsch heeft zieh'toen naar het ie Leger begeven en te Mareuil den generaal von KuMgesproken.Den legercommandant von Kluck heeft hij niet geaeni Hentsch was ongetwijfeld te goeder ttouw in Zijn meening dat hij namens „de Oberste Heeres* leitung-^nan het ie Leger het bevel mocht overbrengen om .eveneens terug te trekken. Doch van verschillende ürjden is verklaard, dat zijn opdracht niét: verder rwfltte dan om — indien de terugtocht reeds begonnen was — deze in bepaalde richtingen te tódehPln elk geVal heeft Hentsch den terugtocht van het ae Leger goedgekeurd, zonder den toestand van het ie Leger te kennen, en dat had hij niet moeten, nieratfögen doen. Ook is het een stellige fout, dat hij zijn opdracht niet begonnen-vs bij het ie I^ger§"*>èh op den linker vleugd, waar de toestand niefdieigend was. ^ Het incident in den oorlog, door zijn gevolgen voor Duitschland zoo noodlottig als „het geval Hentsch'* meer en meer gebleken is geweest tè Zijn, komt ongetwijfeld ten volle ten laste^vao generaal von Moltke II en zijn staf. Deze behoorden op 8 September zelf aan het: front te zijn «Ciri;geen geval de leiding ov»üelaten aan een betrekkelijk ondergeschflrt hoc^officiery^dfe me* eea mondelinge Opdracht uitgezonden wer* Dat is een onvergeeflijke blunder, die Dmtschland ten verderve gevoerd heeft. Het korte overzicht dat wij hier gaven van de brochojr* Müller-Loebnitz — en waartoe wij ons moeten bepalen om niet te uitvoerig te worden — moge den lezer aantoonen, dat wij in hoofdzaak reeds m vorige bladztjden van ons boek, tot dezelfde slotsom gekomen waren. Uit den aard der zaak geeft het nieuw verschenen werkje nog vele interessante bijzonderheden; doch wij kunnen ons, hoe belangrijk „het geval Hentsch" geweest moge zijn, daarin hier met verdiepen. Den lezer zij de studie , t—' , 6 "Cl ^cicnsarcniv DiJZOn- BIJLAGEN Bijlage I DIPLOMATIEKE BRIEFWISSELING BETREFFENDE DEN OORLOG Uit de Engelsche blauwboeken. (MiscellaneoiK Nn „ No. 20. ïïmte&S&j&i»™ Davi*™> Belgian Kaiserlich Deutsche Gesandtschaft in Belgien. (Trés Confidentiel) BfÜSSd'den 2 W richtenSffltti ^m «iverlassige Nach- r^^JSp*I,686?1 Deutschland vorzugehen. erwïhre?0^^6"1118 kann sich der BesoTgniss nicht erwehren, dass Belgien, trofz besten Willens nichT im DeS^nT»™^ da" ^5 Massnahmen seiner Gegner Gêh£t^£tretefn' ^ G«HB«*' "etaeneta belgisches ™DBdSSaS Rbpe,al?«chtigt keinerlei Feindseligkeiten J&De^c&Sfö** ?tmüt-' " de°»'tt«TO«tehendem J>riege, ueutscnland gegenuber eine wohlwollende N«itra. 2. Deutschland verpflichtet sich unter obiger Voraussetzung, das Gebiet des Königreichs wieder zu raumen, sobald der Friede geschlossen ist. 3. Bei einer freundschaftlichen Haltung Belgiens ist Deutschland bereit, im Einvernehmen mit den Königlich Belgischen Behörden alle Bedürfnisse seiner Truppen gegen Barzahlung anzukaufen und jeden Schaden zu ersetzen, der etwa durch deutsche Truppen verursacht werden könnte. 4. Sollte Belgien den deutschen Truppen feindlich entgegentreten, insbesondere ihrem Vorgehen durch Widerstand der Maas-Befestigungen oder durch Zerstörungen von Eisenbahnen, Strassen, Tunneln oder sonsügen Kunstbauten Schwierigkeiten bereiten, so wird Deutschland zu deinem Bedauern gezwungen sein, das Königreich als Feind zu betrachten. £1 diesem Falie würde Deutschland dem Königreich gegenüber keine Verflichtungen übernehmen können, sondern müsste die spatere Regelung des Verhaltnisses beider Staaten zu einander der Entscheidung der Waffen überlassen. Die KaiserUche Regierung giebt sich der bestimmten Hoffnung hin, das diese Eventualitat nicht eintreten, und dass die Königlich Belgische Regierung die geeigneten Massnahmen zu treffen wissen wird, urn zu verhindem dass Vorkomnisse, wie die vorstehend erwahnten,, sich ereignen. In diesem Falie würden die freundschaftlichen Bande, die beide Nachbarstaaten verbinden, eine weitere und dauernde Festigung erfahren. No. 21 b. Memorandum of an Interview asked for at 1—30 A.M., bn August 3, by Herr van Below Saleske, German Minister, with Baron van der Eist, Secretary-General to the Mimstry for Foreign Affairs. A 1 heure et demie de la nuit le Ministre d'AUemagne a demandé a voir le Baron van der Eist. II lui a dit qu'ü «Out chargé par son Gouvernement de nous informer que des dirigeables francais avaient jeté des bombes et qu'une patrouille de cavalerie fran?aise, violant le droit des gens, attendu que la guerre n'était pas déclarée, avait traverse la frontière. ,, , „ , „ , Le Serétaire-Général a demandé a Monsieur de Below oü ces faits s'étaient passésjen Allemagne, lui fut^ü_répondu. Le Baron van der Eist fit remarquer que dans ce cas u ne pouvait s'expliquer le but de sa commumcattott. Monsieur de Below dit que ces actes, contraires au droit des gens, ÏTh«>? «www'4 «We «upposer d'autres actes contrc Je droit des gens que posen* la France. No. 22 c. Note communicated by Monsieur Davisnon Belsian Brussels, August a, 1914 (7 a. M) Par sa note du 2 aoüt 1914, k G^vernement aXL„h a fait coanatae. que d'après des nouveU™ süres SS francaises auraent 1'intention de marcher sur la Meuse par Givet et Namur, et que la Betóque, malgré sa meflE volonté ne serait pas en état de repWsS^ secours unl marche en avant des troupes francaises. secours une aJ£ .Gou.vemement allemand «s'estimerait dans 1'oblieation de prevemr cette attaque et de violer le territoire belee Dans ces condiüons 1'Allemagne propose au Gowernemênt du R01 de prendre vis-a-vis d'elle attitude aSsWa~ «t de ses possessions dans toute leur étendue La nZt ..„Cett? note>a provoqué chez le Gouvernement du Rni «Ö profond et douleureux étonnement. Les intenüons qu'eüe attribue a la France sont en mn SsC lP°nT,»aVeC f déclara*™ formelles^ui nous ont é?é" blique! Üt' 3U n0m du Gouvernement de la RépU- de h1euSi^^Cm^è4notre attcntc «« *°feüon u Rpi«,vf, , ge- venait a êtrc commise par la France g V* woPÏMtfiWw ses devoïrs internationaufet résisS? °PP0Serait * P«"«~ 1« W Sureuse com,™^- a\ l8!? «""fr»*» les traités de 1870 consacrent lWependance et la neutralité de la Betefm.P H?£ffiï^Puissances « notanunem delMSé nattónflS^uV^r" ^ ^ *• ses «bligations inter• ' • ,a "«««iph ses devoirs dans un esorit de Sten^tfW^ CUe n'3 négligé aucun effoTpZ maintenir et faire respecter sa neutralité. Het Eerste Oorlogsjaar 36 L'aöw«**M«*indépendanees*»! la menace 1? ) British Minister in Belgium. ■»htö»»>r ,<|timi in-iiTi rri i ^.v.r mfc . Bijlage IV AKTENSTUECKE ZUM KRIEGSAUSBRï JCrt ■ £- i|^^ntions an^o-belge^ h I fS^lS^S^ Amte-" Beide stukten komen daarin voor onder een „Umsehlai" Stuk £ is meerendeels in getypte minute geschreven. A. LETTRE A MR. LE MINISTRE AU SUTFT npc ENTRETD3NS CONFJX^NTIELS S CONFIDENTIELLE i . Mn leMinmre, Bruxelles' * ™ Avril 1906. «,ilü;1'honneur.4e vött» rendre compte sommairement des t » I -'i* 'P0 comniumcatwns verbales. i^mTf^n^ date-de la nn-J^vier. Mr. B«rnar. ™"°e P3" d« preoccupations de 1'état-maior de son pays relaüyement a la situation politique générale "oupes'd^ê dh6 gUCrre du ™^ Un envofde nr^Ftl' , totaI de ïoo.000 hommes environ était projeté: pour le cas ou la Belgique serait attaque? ' —TT. r* Coh m ayant demandé comment cette a«-ri«« de^ueSre^r ^ J> M «pS%uefau S «SS ae P.°Urraiïqu être ÉwaaK mais que Sqüeet au, ^f^.^^également du pouvoir Sn£ de fferïe ^ J ^ tenu d'« le elffe^^SriS^" me réP°ndit«» ministre a Bruxeiies en parlerait a notre min. des aff. étr. se e°S r/f-t"^ Le dé°«tf'des troupes anglaises h» £ a Ia P6*6 dc France, vers Dunkerque et CalaiV defaconèhiterteplus possible le mouvement?") ' < < . a AamirtAanit hoaiirrMto nlus de i^e aeDarq' par nuvcu iJZ-Tij temps paree qu'ü faudrait des transports plus considerables et crautre part la sécurité serait moins compléte. Ceci admis, il resterait a règle* khvers autres points, savoir: les transports par ch. de fer, la quesüon des réquisitions auxquelles 1'armée anglaise pourrait avoir recours, la auestion du commandement sup' des forces alliées. II s'informa si nos dispositions étaient suffisantes pour assurér la défense du pays durant la trayersée et les transports des troupes anglaises, temps qud évaluait a une dizaine de jours. , _ ., . 1 Te répondis que les places de Namur et de Liège étaient a 1'abri ct'un coup de main et que, en 4 jours, notre armée de campagne, forte de 100.000 hommes, était en êtat d'intervenir. . , . . „„ Après avoir exprimé toute sa saüsfacüon au sajet de ma dédaration, mon interlocuteur insista sur le fait que: 10. notre conversation était absolument oonfid*; 20. ne pouvait her son gouvt; 30. son numstre, ÏTE.M. gén»» anelais, lui et mol étaient seuls, en ce moment, dans ia confidénce^iÏÏignorait si son Souveram avait été pressenti. * * * Dans un entretien subséquent, le Ltflg. Bornordiston m'assura qu'ü n'avait jamaftnrecu de confidences d autres attachés mü»witt sujet de notre armée. II précisa ensuite les données numtóouè» eoncernant les forces anglaises; nous pourrion» eompter que, en 12 ou 13 jours, seraient débarqués: 2 corps d armee; 8 bng. ae cavie et'aWB.^'inf» montée. . . H me demanda d'examiner la quesüOfi. du transport de ces forces vers la l^'*-»f2!^^if^H^&te dans ce bot, il me promit la compositum détaulée de 1 armée dCIlrS'sur la question des effAÖeHOtre aimée de campagne en insistant pour qu'on ne fit pas de detach. de cette armée a Namur et a Liège, pufcque ces places étaient oourvues de garnisons suffisantes. II me demanda de fixer mon attenuon sur la necessité de permettre a 1'armée anglaise de bénéficier des avances prévus par le Règh sufles prestauons mil««. Enfm, d insista sur la question du commandement suprème. Te lui répondis que je ne pouvais nen oik.^"^ dernier point, et je lui promis un examen attentif des autres questions. # be= plus (x a 3J mo§ vementTdéS0^"'0 était mutüe d'atteadrc 1'achèvement üu débanjt pour rammeneer les transports naTrh * * * a«^Ü^^ ensuitl^diverses dA'lSSÏ'* 'ï6.,^ Ic Secret des opérions et d'obtenir de la presse qu'elle 1'observat soigneusement d0Dtemr * » * Jïjur,„-sa* ^^st'cïï « i*ui iraauits en anglais de certains régl's beiges, le réelt des frais de douane pour les approv* angiais, 1'hospitalisation des blessés'de 1'armée alliée, etc. Rien ne fut arrêté quantfcl'action que pourrait exerccr sur la presse le gouvfnuc VAvXatM-wP** Dans les dernières rencontres que j'ai eues avec 1 attaché angiais, ü me communiqua le reödement journaher du débarquement a Boulogne, Calais et Cherbourg. L'éloignement de ce dentoer psmt^anpose par des considérations d*ordre technique, occasionne un certam reLedi« C serait débarqué le ie* jour et le C le 15e jour. Notre matériel de ch, de fer exécuterait les transports, de sorte que 1'amvée, soit vers BruxeUes-Lóuvam, soit vL Namur-Dimnt, du Ier Corps serait assurée le ne iöur et celle de He Corps le 15e jour. T'ai insistê une derrière tó, et aussi énergt quejele oouvais. sur la nécessité de hater encore les transports S'öTde facon que les troupes anglaises fussent prés dTnoS entre UVu?** le 12e jour; les résutets te pïus heureux, les ptós favorabte peuvent être obtenus par une a^ction convergente et simultanée des forces alüées. Au ConS^seraln échecgravesicetaccordneseprodujtp*. Le Col. Barnardiston m'a assuré que tout serait fait dans ce but. * * * Au cours de nos entretiens, j'eusjkcasion de convamcre 1'attaché mü" angiais de la volonté que nous aytons d entraver da^ la limite du possible, te mouv- de' 1'ennenu rtdl'ne pas nous réfugier, des le début, dans Anvers. De son cöté, le Lt Col. Barnardiston me fit part de son peu de confiaace actuellement dans 1'appui ou lmtervention de la Hollande. . . II me confia également que son gouvt projetait de trans; porte^ la base d'approvt anglaise de .la cóte francaise a Anvers des que laTiaar du nord serait nettoyée de tous les navires de guerre Allemands. Dans tous nos entretiens, le colonel me comW régulièrement les renseignements, confidenüels qu d posse dait sur 1'état mil" et la situaüon de nos voisins de 1 Est, etc. Bel,f l£ * tH"r ««ourant de ce que se passait S 1^ pays Rhénans qui nous avoisinent. JeïusTwPcorfe^quf che nous, le service de surveillance au delè de k frontóre' mUmpS,de P*** ne r?Iève Das directement de notre éral' d?n«?i£ 3UC n aV0ns P38 d'attachés nri^uïès de nos legaüpns. Je me gardai bien cependant, delui fvouS quej'lgnorais sr le service d'espionnage. qui est prescrit de £Sr,Zgl ' ét3it°U?onmaisilesqtdemondS de signator ici cette atuation qui nous met en état d'infi! nonté vis-è-vis de nos voisins, nos ennemis eventueis. Le gw Major, Chef du Corps d'E. M. Note. Lorsque je rencontrai le Général Grearson è ComP ègne, pendant les manoeuvres de 1906/d m'assum que la réorgon de 1'armée anglaise aurait pour résukat non seulement d'assurer le débarqt deT/o ooo hs' majs de permettre leur action dans un Téla? plus court que celta dont ü est question précédt. P fin Septbrt igo6. b. d- Coottdentielle. T^M^n"^". angiais a demandé a voir le Général Jungbluth. Ces Mess eurs se sont rencontrés le 23 avril euj «„,«lui &„, ^ d«,j£ï£ ssa Tout est prêt. rr1^cGoUVT,5m.cn<: britannique, lors des derniers évène- L'Attachi müitatre a répondu qu'd le savmt, .mais que comme nous n'étions pas a même d'empecher les Allemands de passer chez nous, 1'Aügleterre aurait débarqué ses troupes en Belgique «U tout état de cause. Ouant au lieu de débarquement, 1'Attaché militaire n*a pas précise»fc«difeqae la cóte était assez longue, mais le Général sait que Af. Bridges a fait, d'Ostende des visites iournalières a Zeeteugge pendant les fetes de Paques.. Le Général a ajattFque nous éöons d aüleurs partaitement a même d'empêcher les AUemands de passer. Bijlage V Onderstaand artikel is overgenomen uit het weekblad: „DREIGLIEDERUNG DES SOZIALEN ORGANISMUS" c3? -Ï2 .0ctob{* 3e Jahrgang No. 15. Stutteart Schnfüeitung Ernst Uehti.fkt is glz^itd ^ Ssiheden m het verslag van hef Interview rnjTSla^tn voorzien van een Naschrift, door wijlen eeneraal vnn Moltke s vriend Dr. Rddolf Steiner u?d%na% ^Bazel. NEUE ™TSACraN^E^ ren d« i;erstor&enen beften Generalstabschef von Moltke. „Sie wissen, dass wenn man Ihren Gegnern glauben darf 3£ *!"* Sie *"« d«Kop'und dann die Marneschlacht verloren haben soll" ^™ Das ist die Frage, die ich an den berühmten GeistesforScherundSoziologenRudc«Stemer,gebo«^ ShnTte"^?-.1^ te8e für ihn seit mehr als funfl «hn Tahren aufnchtige Bewunderung und freundschaf hche Empfindungen. Es gereichte mir seiner"eft zur WerkeninfCpedlgUng',, mehfere Seiaer So^hLheï TOI? BaU' ^n Schülern den Namen Goetheanum erhalten hat üi^Würdigung Goethes XvoSfer der Geisteswissenschaft. Ich habe bereits im Mat"v' ™^LÜberTden Mann ™ über den Bau^nd'dessen wunderbare Lage auf den letzten von Burgruinen überkrrmten Atiiiafc des Jura, geschrieben? 8 eeklhrf „ W3r «?erade aus deutschland zurück- bSe&^d^^W-r1 vor Tausenden t -ruh0'er Vortrage uber seine Lehre gehalten hatte. In Dornach enxpfing er am gleichen Tage e ne Grupoe von 1:» Theologen,* mit dener^Ter in eineErörte™ng theologBcher und religiöser Fragen getmen ^£ Eine ganze Anzahl dieser Theologen ^eablkhtSn "uf Grundlage der von Dr. Steiner vertretenen Lehren eine Neugestaltung des religiösen Lebens in Angriff zu nehmen. Dr. Steiner arbeitete gerade an einer gewamgen Gruppe in Holzplastik, wëlche Christus und die unterhegenden verführerischen Machte, Luzöer und Ahriman, darstellt. Es ist dies eine der eindrucksvollsten Schöpfungen, die Kil jemals gesehen habe; sie wird den zentralen Abschlusz des kleineren Kappelraumes im Goetheanum bilden. Wahrend ich itt der Abenddammerung die Hörer beobachtete, welcne in kleinen Grappen die Anhöhe faeraufstiegenv urn sich zum Vortrage zu versammeln, erzahlte mir Dr. Steiner von den Angriff en seiner Gegnerschaft. Klerikale und AUdeutsche und fanatische Anhanger verschiedener Religionsbekenntnisse kampfen mit jeder Waffe und bei jeder Gelegenheit gegen ihn. DIE FURCHT VOR DER WAHRHEIT Als ich ihm geradewegs die Frage steilte bezügkch des Generals von Moltke, richtete er seme iéurchdringenden Augen auf nnoh^welche mich aus einem voawierzigjahrigem intensivsten geistigen Ringen durWeröffenthchung einiger Aufzeichnungen verhindern, die Moltke vor seinem Tode für seine Familie gemacht hat and derea Herausgabe im Buchhandel kh im Einverstandnis nut Frau von Moltke besorgen sollte. , . ., Diese Memoiren hatten schon 1919 erscheinen sollen. Unmittelbar vor ihrem Erscheinen suchte mich eine Persönlichkeit auf; welcher die diplomatische Vertretung Preusssens in Stfrttgart oblag, urn mir zu sagen, dass diese Publikation unmöglich sei und dass man sie in Berlin ment werde haben wollen. Spater kam ein General zu rnir, welcher ;» Stellungen urn den General von Moltke und Wilhelm Ü. gewesen war, und machte mir dieselben Vorstellungen. Dagegen erhob Sfh Protest und ^yollte mich darüber hinwegsetzea. Ich dachte nuch » den damals in Versailles anwesenden Grafen von Brockdorff-Rantzau zu wenden; konnte aber nichts erreichen. Meine Bemuhungen blieben urn so mehr ohne erfolg, als man zur gldchen Zeït A ™v J°° M°itkC Vors*Umigen herantrat, denen s£ sich mcht entziehen konnte. Warum diese Befürchtungen ? Diese Memoiren sind O^usnichteine A^ldage gegen die kaiserliche RegLung Es geht aber aus ihnen hervor, was vielleicht schKnuner ist dass sich die Reichsregierung im Zustande vouCSnentr Verwirrung und unter einer unbegreiflich leichtsinnigen ^d 'fi?1^ befand. Man kann auf diTver- antwprthchen Persönhchkeiten den Satz anwenden, welchen JdA ^meineinu Y0rw?rt «Wdergeschrieben habé: „Nicht was sie getan haben, hat zur Herbeifuhrung des Unheüs beigetragen, sondern das ganze Wesen ihrfr PersÖnS Ich kann hinzufügen, dass es in den eigentümlichen Verhaltnissen lag, welche bewirkten, dass zulem die Wucht der entscheidenden Entschliessungen auf^nTeinzS Mann, dem Generalstabschef lalteten, wekfaer s* di daM^J^f^ sa^Ts,e,ine niilitarische Pflicht zu tun, weil d e Politik auf dem Nullpunkt angekommen war. Ich habe memals vor dem Rücktritt Moltkei mit ihm über politS oder rruktansche Fragen gesprochen. Erst spatel als er schwer erkrankt war, sprach er sich natürlicherwéise mir ïcn wiil Ihnen, da Sie dieses interessieren wird, sagen was er mir. selbst• e«5htte und was auch aus seinen u^vw? offenthchten Memoiren ersichtlich ist. „J^d? I™"* !9i4 begab sich Moltke, der seit 1905 GeneralSffiL^N? ^dheitsrücksichten nachSbad. dampr R^lMmem Tod_,c m?h? Sewusst vo« einer PotsUltimatum an Serbien gesund nach Berlin zurückgekehrt Sert seiner Ruckkehr hatte er, wie er sagte, die festf Uber«W'dass Russland angreifen werde^r^sah die traS Entwickelung deutlich voraus, wdche die Dinge annehmen mussten, das heisst, er glaubte an die Teünalome fSS undEnglands:an dem Weltkonflikt. Er schrieb für denKaiser gn Memorandum, das auf die Notwendigkeit zu treffend" Massnahmen. hmwies. Der Plan des deutschen General^ stabes war im wesentlichan seit langer Zeirfestge'egt w„Wa5..dUrChJdenoVorganger Moltl^s, von Schlieffen aufgestellt worden. Sie kennen seine GrundzügeTGrosré Sf SS™Pen- gegen Frank«ich geworfen wegrden,^nt mi. ),««em Preis eine rasche Entscheidung im Westen zu emden. Gegen Russland war eine schwache Verteidigm\£ armee vorgesehen, die nach der Entscheidung auf dem westlichen Kriegsschauplatz spater aufgefüllt werden soilte. BETÖRTE MENSCHEN Von Moltke natte in einem allerdingsjrichtigen Punkte den Plan seines Vorgangers geandert. Wahrend Schheffen den gleichzeitigen Durchmarsch durch, Belgien und Holland in Aussicht genommen, hatte Moltke auf Holland verzichtet, urn Deutschland im Falie einer Blockade Atmungstnöglichkeiten zu tassend . . Als Moltke am Freitag,. den 31. Juh, ins Schloss kam, fand er völlig verwirrte Leute. Er hatte, wie er sagte, den Eindruck, dass ér sich in die Lage versetzt sah, ganz allein einen Entschluss fassen zu mussen. Der Kaiser unterzeichnete an diesem Tage noch nicht den Mobilmachungsbefehl, einen Befehl, der in Deutschland durchaus der Kriegserklarung gleichkommt, denn sobald dieser Befehl erteilt ist, rollt alles einschliesslich der ersten Operaüon zu bestimmten Stunden mit einem unerbittlichen Autcmatismus ab. WOhelm II. begnügte sich für jenen Tag, den Zustand der drohenden Kriegsgefahr zu proklanueren. Am folgenden Tag, am Samstag, den 1. August urn 4 Uhr nachmittags, liess er Moltke wieder zu sich rufen, und in den nunmehrfolgenden sechs Stunden spielte sich das folgende Drama ab. 9 _ . Moltke trifft den Kaiser m Gegenwart von Bemmann Hollweg, welchem buchstablich die Kniee zitterten, des Kriegsnunisters Falkenhayn, des Generals von Plessen, Lyncker und einigen anderen. Der Kaiser erhebt lebhaften Widerspruch gegen die Absichten des Generalstabschefs. Er habe, sagt er, die besten Nachrichten aus Engeland erhalten. England werde nicht nur neutral bleiben — wie Georg V ihm mittóle — es werde sogar Frankreich verhindern, am Kriege teilzunehmen. Unter diesen Bedingungen sei es logisch, die ganze Armee gegen Russland zu werfen. Nein, antwortete Moltke, der plan muss im Osten wie im Westen so ausgeführt werden, wie er festgesetttist, wenn wir nicht das grösste Unglück herbeiführen wollen. DIE TECHNISCHEN GRUNDE Die Einwande berühren Möltke nicht, er weigertjtódi, irgend etwas zu andern. Er macht geltend, dass im Sinne des Mobilmachungsbefehles ohne jeden Aufschub ver- ») Cufsiveering van ons. Schrijver. timche» Rodrjiehten die EneSieidun' arS^^S^,™ CS d^K'9'"" Und „un tegnnY.dé?Krieg ^ Sie WoUeB- TRÜBE VORZEICUEN 5s raas cesehen. Unsere Untcrhaltung drehte sich «m rein menschhche Angelegenheiten. Das deutscta.-Heer war noch m vollen Siegeszuge. Es war auch keine Veranlassung uber daszu sprfchen, was noch nicht da war, Die Marneschlacht entfaltete sich spater. Ich hatte bis dahin von Moltke nicht mehr gesehen. Sie ging unter Bedingungen vor Sich, we che von Moltkes Erwartungen aufdas üefste erschuttern mussten. Wahrend der Probemanöver hatte er mehrmals S vorsichtigen Vormarsch auf dem rechten fflögel ausffinTsSen,der bei einem Marsch auf Par* hatte in Betracht kommen können. Dreint! war Kluck, der den Oberbefehl über den rechten Flügel batte, zu schnell vorgerückt. Tedesmal sagte Holtke ZM thm, wenn Sie im Intecheidenden Augenbhck ebenso schnell yorrucken, werden wir im Ernstfall den Krieg verlieren Ah, der Armee von Kluck die Umfassung drphte, sah sichMoWtt von emer qchrecklichen Ahnung ergriffen. Es süeg ïhm der Gedanke au^deTKrkg^nntl für Deutschland verlorenjWÈKlen^ E& scheintmir zur psychologie" des Kriegsverlaufes zu eehören. Als von Moltke am 13. September «s. Hauptquarti« «Sückkehrte, machte er den Eindruck eines tief erschütterten Mannes. Die Umgebung des Kaïsers hielt ito für kxank. Von diesem Augenblick an führte m Wirkkfhkeft Falkenhayn, ohne den offiziellen Titel zu haben, den ODerbefehl. Spater, als Moltke das Bett.hut»1 musste, besuchte ihn Wilhelm II. Bta «As*1 noch, der die^ Operationen leitet? fragte er den HaiSer. IdlJ^Sube m der Tat, dass Sie e noch smd, antwortete ihm Wilhelm HU Sc»wusste wahrend Wochen der Kaiser noch fUCht euimal, wer der tatsachliche Oberbefehlshaber seiner Truppen sei. Abefnun ein neues Beispiel von der Meinung die: man von Wilhelm II in dessen eigener Umgebung hatte. Emes Tages^ als von Moltke mir die Gefühle tiefen Leides schildérteTdie er nach der Einnahme von Antwerpen uber SS«BtVkJnduend empfand, befragte ich ihn zum eKtenmalüber den Einmarsch in. Belgien. Wie kommt es, so fragte ich, dass ein Kriegsminister im Reichstag behaup?en konnte, dass der Plan eines EinfaUes in Belgienimcht existierthabe. Dieser Minister, antwortete Moltke, temnte ramen Plan nicht, der Kanzier aber war auf dem Laufend^n Und der Kaiser? Niemals, sagte Moltke: Der war zu geschwatzig und indiskret. Er hatte es der ganzen Welt ausgeplaudert!" ^ g ) SAUERWEIN. AiNMBRKIlSxS1 DER SCHRIFTLEITUNG «| cdwachUt Jota'sauer^auch h'8^*^0 hchen, schrelbt die folgenden Cr *u vef**»«v nachtrjjfathen Bemerkungen: ^-SS*^^ eines Besuches nicht zu beantworten. D^eSens^?^^*01 Fra&en wartigenZeitpunktfür einerTsoE • ™.te den gegenmus s, der von der'^«g»ndem,ederSprechen Ich hatte unter den eZrbll™ v £?e$es etwas weiss. fiir Pf^htverletzung^a^ Schweigen k0^teichganzUnabhangfg VM den'™ 33 ^ gesaSl habe' yon Moltke sagen Ich hf hl ^ .,Memoiren des Herrn Moltke im November IQt ,25 von Herrn von" , oftmals — gehort unA ^pater seIbst — sogar VtówdgeffSrS erhaltt E^ VerPffi W dl ™^Ï3^^^ ** habe Herrn gekommen ist. Im^un™^ Unwahrheit üon hineingestellt,JEr kannte daf P» uitragische Sitt«entscheiden war «nH ■1(?as .Flwchtbare, für das zu alle» zu enSeiden.Nun ffichl^***^ ken, dass mir bei ememanrW,, ? vielIe«*t dazubemerfesuch Dr. Jules SauZëinS^ A l fVOrher eriolëten Seiten Nachrichten Geisterverwirrung gestorben & l', V°n •Moltke sei "» andiesenDmgenundihremZÜsamr^^^^^^^^ nuch was denn wahr sei. Ich fühlte tnich*,7?h ^me^a8mit dem Kriege den unwahren Auit^un^v^f" diesen empören^ gen (Ich brauche woh7kaumT ChtCt' "5** zu s^weiMoltke nichts wussle von ?k'U f^' dass F™ von Sauerwein). mer Unterredung mit Dr. «2? dieS^an^fee^' *" * Erörterungen ^bewwnS^^ » ^8»«[/alschen Bato wie man es tut. Tt^j^^^^^^'P^a. &tuatK>n ist der Krieg emstandennldurch. ei« tragische wie ich glauben muss?^ ich^%Zei8t 3111 hest™> uber die nachsten KriWTveranLsan^n"6^ V0La M°"*é <=ë=>veramassungen gehort habe. Auf das unsinnige Gerede von von Moltkes „mystischen N^igu^gen fühle ich mich nicht verardasst «nzugehen. Was er in bezug auf den Krieg getan bat^t er aus seiner mihtarischen Pflicht herdus für «me Notwend^erÜ£: kn meine, dass, was er gesagt hat, geeignet ist, die DiskussionTbw die „Schuld" am Kriege auf eine andere Grundge zu steden, als diejenige ist, auf der sie heute m der Welt stehtl)' (W.g.) RUDOLF STEINER. OVERZICHTSKAART VAN HET OORLOGSTOONEEL VAN 4 AUGUSTUS TOT 12 SEPTEMBER 1914. Ka art I. ÖRLEANS Bdwori bi/J)e Wereldoorlog op hd Ihxtsche Wesffnmt f4Av^rl2SeptimïlloorWGF.Snydei^Lwt,Gen.b.d. Bijlage II SAMENSTELLING VAN DE DUITSCHE STRIJDKRACHTEN (BEGIN AUGUSTUS 1914) WESTFRONT LEGERS BEVELHEBBERS KORDEN LEGERKORPSEN ^vIs^n" LANDWEERTROEPEN TOELICHTINGEN Eerste: von Kluck II,III,IV,iXW. IIIR, IVR, IXR. 2Cav.dn. ine, n« en 27' Lw.brig; (a) De indeeling bij ie of ae Leger is meermalen gewijzigd. 1 pion. regt. (b) Het 6 L.K. ging op 28 Aug. Tweede: von Bülow G(arde), Vtl, IXte), GR, VIIR, xr, 2e Cav. K. (G, 5e 2';e,2Q<=Lw.brig.; 4mort.- v' h" 4c n'h' 5C Leger' x. C.d.)(h) bïtt., I Batt. IO CM. Zware (c) Saksische troepen. kustmort. batt., 2 pion. reg. (d) Wurtembergsche troepen. (e) Uit Metz. Derde: von Hausen XI, XIIM, XIXM, XIIR(c). te) 4:'>= Lw. brig. 1 mort. batt. (f) Uit straatsburg. I pion. regt. (g) Het 2e C. K. is „Heeres- Cav."; later ae Leger. Het ie Vierde: Albrecht, Hertog van VIO», VIII XVIII. VIIIR, XVIIIR. 45f Lw.brig; 2mort. batt. £catv3e£eg«diende °°k Wurtemburg 1 pion. regt. _. _ ... ° r ö (h) Het 4e Cav. Korps diende ook voor het 4e Leger. Vijfde: Duitsche Kroonprins v, VI0>), XIII53e en oB.Lw. „ u , „ . . , xvi. bïigi4mort.batt. 2 pion. B.beteekent itomCe troepen. Y£ y^ Vóór den aanvang der operatiën rr j ging het IXeL.K. van het ie Zesde: Ruprecht, Kroonprins XXI, IB, I B, IIIB. IBR. 3e C K. (7e, 8e, B. Leger over naar het ae. van Beieren Cd.) 11 brigades. Het xie en het g. r. Korps, benevens de 8e (Saksische) Zevende: von Heeringen XIV, xv. XIVR, IRD(0 — 19e en B. icqe, ii2e, ii4e en 142e Cavaierie-divisie werden op a f,.rhr,o 26 Augustus overgebracht \ 6 brigades. L.w.»ng. naar het oostfront. 22 Leger orpsen 13 Reserve Leger- I0 Cav. divisiën 6 (iybrigs.) Totaal: _ ^ dHsiën korpsen en 2Rdivisiën a& divisiën 72 Divisiën OOSTFRONT Achtste: von Prittwitz und I, XVII xx. I r., y r. div. 1 5 (2 brigs.) 6, 70 Lw. brig., Lw. div.M (ö Lw. div. v.d. Goltz. Gaffron — ■———— 11 9 divisiën Totaal-Generaal, 25 (G. I-x (d) Het 6e korps heeft 3 divisiën (12 regimenten Vijlde: Lanrezac.2) | Ie, 2e«, 3e, Ioe,Iie. 52e, 60e, 4e, infanterie en 6 bats. jagers Detachement (a) (4e groep), 51e, 53e, 69e. (e) Dit is het koIoniale korPs- — ,...„ (f) Het 2e korps heeft a divisiën en i brigade. Zelfstandig Sordet (g) , cav.-div siën Cav KorDS ' 'g' •Het cavaler»e-korps behoorde voorloopig j0} het 5e Leger. (*) Is later vervangen door Generaal Sarrail. (') Is later vervangen door Generaal Franchet d'Espérey. SAMENSTELLING VAN HET FRANSCHE MOBIELE LEGER (BEGIK AUGUSTUS 1914) Bijlage III N.B. Het ige Legerkorps, dat in vredestijd in Algerië gestationneerd is, werd niet als zoodanig geformeed en te velde gebracht. Onder rechtstreeksch bevel van den Opperbevelhebber Joffre, stonden 12 divisiën, waarvan 3 actiele (uit Afrika en uit de Alpen), en 9 reservedivisiën, waaronder de ie groep en de 4e groep (Generaal Valabrègue), hierbovengenoemd. De vijf legers telden te zamen: 21 legerkorpsen en i4 reserve-divisiën. Kaart ïï. OVERZICHTSKAART VAN ET GEVECHTSTERREIN AAN DE OURCQ^N DE MARNE. CONCENTRATIE EN OPMARS CHRICHTING VAN DE DUITSCHE LEGERS Schets I. BehuorL buDe Werddoorlog op hd Duitsche.- Wesffr(m£f4Aa£&Septi9ffl'doorWGESng b.d. CONCENTRATIE VAN DE FRANSCHE LEGERS. Schets H. ^ ff ^ t ïl • ft Geschenk vant DE WERELDOORLOG OP HET DUITSCHE WESTFRONT WETENSCHAP —1 DE 1— WERELDOORLOG OPHETDUITSCHE WESTFRONT as- VAN DEN AANVANG TOT NA AFLOOP VAN DEN SLAG AAN DE MARNE (4 AUGUSTUS TOT ra SEPTEMBER 1914) EEN KRIJGSGESCHIEDKUNDIGE STUDIE, OOK VOOR NIET-MILITAIREN DOOR W. G. F. SNITDERS LUITENANT-GENERAAL B.D. 1922 UITQ EG EVEN'DOOfVDE MAATSCHAPPIJ- VOOR GOEDE* EN «GOEDKOOPE LECTUUR-AMSTERDAM