TENTOONSTELLING FEBRUARI—MAART 1916 ALBRECHT 6 Co.. BATAVIA EN WELTEVREDEN NEDERLANDSCH-INDISCHE : KUNSTKRING : BESCHERMH.: Z. E. DE GOUVERNEUR-GENERAAL BESCHRIJVENDE CATALOGUS VOOR DE TENTOONSTELLING VAN BALISCHE KUNSTVOORWERPEN SAMENGESTELD DOOR P. A. J. MOOJEN FEBRUARI - MAART 1916 INHOUD: Voorwoord blz. 1. Inleiding 4. Pedandastellen 20. De Balische Kalender . „ 23. Goud- en Zilverwerk „ 28. Koperwerk 30. Houtsnijwerk , 31. Beeldhouwwerk 34. Weefsels Weefsels met goud beteekend (kain prada) .. 35. Weefsels van Tenganan 36. Andere Weefsels 37. Voorwerpen van verschillenden aard. . „ 41. Versiersels van Kepengs, Kralen en Lontarblad 44. Teekeningen op doek „ 46. Wajangpoppen „ 55. Nagekomen voorwerpen 56. GERAADPLEEGDE WERKEN: Handboek der Land- en Volkenkunde enz. van Ned. Indië door P. P. Roorda van Eysinga. 1841. Het eiland Balie en de Balieneezen, door den Hoogleeraar Laats. 1848. Aanteekeningen omtrent de zeden en gebruiken der Balineezen door P. L. van Bloemen Waanders. 1859. Bijdrage tot de kennis van het eiland Bali door F. A. Liefrinck. 1889. Balische godenbeelden door F. A. Liefrinck, Feestuitgave Prof. Veth. Hindu-Javaansche en Balische Eeredienst door ]. C. van Eerde. Hindu Mythology, Vedic and Purance bij W. J. Wilkins. 1882 Door Nederlandsen Oost Indië door T. Bezemer. Ëncyclopaedie van Ned. Indië. P. A. v, d. Lith, Nyhoff en Brill. FGDRHeJE, • N -EAU VOORWOORD. Een verzameling kunstvoorwerpen van Bali I Moeizaam bijeengegaard, moeitevol verkregen! 't Is niet gemakkelijk van den Balischen kunstenaar iets los te krijgen voor een dergelijk doel, te meer, waar schade en schande ook hem reeds wijs maakten I Zoo beminlijk hij gemeenlijk is, zoo ongenaakbaar is hij, als men van zijn kunstschatten, dikwijls familiestukkeni— poesaka's, — wil meenemen, om die ook aan anderen—Westerlingen.— te leeren kennen; dat is te leeren waardeeren, te leeren genieten het vele schoons door hem gewrocht. Wèl met de haast spreekwoordelijke Oostersche beleefdheid, doch even beslist, volgde weigering op een verzoek! Het is dan ook niet alles, wat wij gewenscht hadden te kunnen geven, hetgeen hier verzameld is en waarvan in dezen catalogus, naar krachten, een beschrijvend beeld zal worden gegeven. Veel ontbreekt, wat ons onmisbaar scheen, om een goede afspiegeling te geven van de kunstopvatting, van de kunsttraditie van dit merkwaardige, belangwekkende volk. Een beeld van de kunst is het beeld van het volk zelf, van zijn godsdienstige en maatschappelijke instellingen, van zijn gewoonten en zeden. Zooals het ééns was in Griekenland en in de Middeleeuwen: de godsdienst, het maatschappelijk leven onafscheidelijk verbonden in en door de kunst, zoo is het ook hier, als men nu, eeuwen later, voet aan wal zet in dit gebenedijde land, waar bloemen en festoenen het zinnebeeld zijn van der bewoners blijden levenslust I Dit is voor den zoeker naar kunst, voor den idealist, die steeds hoopt die gulden tijden van voorheen, die hij slechts uit boeken kent, ook eens te zullen beleven, een waar genot; het is voor hem een versterking van zijn verlangen naar dat getrouwe samengaan van gevoel en verstand, dat geheel oplossen van de kunst in de maatschappij, zóó, dat kunst niet iets aparts, niet een opzichzelf staand ding is in de samenleving, doch een alledaagsch, hoewel een verheugend, een vermooiend verschijnsel in onze omgeving. Het beeld, hoe het ééns was en hoe het weer kón zijn in de kultuurlanden van het Westen en van het Oosten, vindt men in dit, sinds eeuwen voor die kuituur gesloten, land, als het ware gekristalliseerd, bijkans in ongeschonden, ongerepte schoonheid 1 Dat van die schoonheid, al zij het een kleine lichtglans moge schijnen van de hier verzamelde, helaas uit hun omgeving gerukte voorwerpen, voortbrengsels van Oostersch denken en vooral van Oostersch voelen 1 Want het merkteeken van de bakermat van het denken en voelen van het Oosten ■— het heilige Indië — dragen zij onmiskenbaar mèt zich! Dat het mogelijk was ten slotte deze kleine verzameling Balische kunstvoorwerpen bijeen te brengen is voornamelijk te danken aan de medewerking van de bestuursambtenaren op Bali. Het moge hier de plaats zijn, hun daarvoor onzen dank te betuigen en wel in de eerste plaats — deze vooropstelling is in geenen deele hiërarchisch bedoeld! — aan den Resident van Bali en Lombok, den Heer L. U. van Stenis en verder aan de heeren P. de Kat Angelino, controleur van Tabanan, — van zijn hand zijn in dezen catalogus de beschrijvingen van den Balischen kalender en de pedandastellen; ■— E. Verbeke en A. A. Burgdorffer, assistenten resident van Zuid Bali; C. H. Goossen, Gewestelijk Secretaris; Ph. F. Laging Tobias, controleur van Kloengkoeng; C. Schultz, controleur van Gianjar; J. C. van der Meulen en ƒ. W. Dankmeijer, controleurs van Boeleleng; C. de Wit en P. F. Dahler, controleurs van Karang Assem en J. G. Moojen, controleur van Badoeng. Van de vele Balische hoofden, die ons steun verleenden, kunnen wij niet alle namen noemen. Hun allen zij hierbij onzen dank gebracht! INLEIDING. Bloemen, honden, varkens, men vindt ze alom! Verrassende tegenstelling: de bloem en het zwijn! En toch, diezelfde tegenstelling, men ontmoet haar in de Balische kunst. Den lust voor bloemenschoon uitend in de üefde voor het ornament, zijn de tempels als het ware bestrooid met de schoonste bloemen in hout en steen, worden de door de hitte veelzijdig gescheurde leemen wanden van de huizen dikwijls doorbroken door deur- en raamopeningen met het sierlijkste en fijnste snijwerk. Alles gaat echter doorgaans schuil onder vuil en stof! Zindelijkheid, hygiënische verzorging, onderhouden datgene, wat eenmaal zijn hoofd en hand schiep, het is iets ongekends voor den Baliër. Een bloem in het haar, op het voorhoofd of achter het oor gaat hij zorgeloos naar het feest of aan den arbeid en ziet het vuil rondom hem niet! Nog steeds schept hij, in wel reeds eeuwen oude vormen, nog steeds inspireert hem zijn godsdienst tot het maken van nieuwe werken van kunst en nog steeds uiten de liefde en de toewijding van den Baliër, hetzij arm of rijk, Soedra of Brahmaan, zich in de versiering van zijn tempels en woningen met beeld en ornament, spreken zij uit de kunstvolle verzorging van zijn kleeding. Zijne godsdienstige en maatschappelijke instellingen leven nog en daardoor leeft nog steeds zijn kunst! Deze kunst is een ornementale bij uitnemendheid; zelfs de beelden zijn bijna geheel geworden tot ornament; de plaats, die zij innemen, is uit een oogpunt van kunst beschouwd, steeds een decoratief-constructieve in de architectuur der gebouwen. Haast nergens treft men het beeld, zuiver sculpturaal gedacht en uitgevoerd, bijna steeds beheerscht de decoratief ornementale opzet het geheel. Tot het vestigen van dezen indruk werkt niet alleen mede het groot aantal versiersels, dat bij de beelden op hoofd, om hals, armen, polsen en beenen wordt aangebracht, doch het styleeren der figuren gaat dikwijls zoover, dat onderdeelen: oogen, lippen, vleugels, haren, bijna geheel tot ornament zijn geworden. In niet geringe mate draagt tot dit decoratief uiterlijk bij, het polychromeeren, dat niet alleen bij houtwerk, doch zelfs hier en daar in Noord Bali bij beelden en zuiver ornementaal werk van steen wordt toegepast. Maken de sterke kleuren bij het houtwerk in zijn omgeving een krachtig schoonen indruk, voor het tonige grijs, geel en bruin van de tempels uit „paras" gehouwen is het te betreuren, dat zij door het gebruik van witkalk en de helle roode, blauwe en gele verven dikwijls worden ontsierd. Hoe juist en schitterend de Baliër overigens zijn kleuren weet te kiezen, men behoeft de roode baksteenen tempelpoorten met zwarte, witte, blauwe, roode of gouden deuren slechts eenmaal te hebben gezien, om dien indruk van kleuren-harmonie, van pure kleuren-schoonheid nimmer meer te verhezen. De liefde voor krachtige kleuren uit zich ook in de weefsels, voor eigen gebruik vervaardigd door vrouwen en meisjes; het meest in de sterkkleurige, doch stemmige endek's, in de meer bonte songket's met felkleurig ornament; minder in de dubbel geikatte weefsels, die van een donker bruin en rood zijn. Deze laatste techniek, die men voor zoover bekend in Indië slechts op Bah aantreft, wordt beoefend in de desa Tenganan in Karang Assem, een bergdesa, waar nog de nakomelingen der oorspronkelijke bewoners van Bali, de Bali Aga of Bali Moela, vrij afgezonderd voortleven. De techniek bestaat uit het. ikatten — omwinden der draden voor het kleuren — van schering en inslag beide. Gewoonlijk worden öf de schering-, dat is het meest eenvoudige, öf de inslagdraden alleen afgebonden. Een andere, niet minder „schitterende", techniek, vooral belangrijk uit een ornementaal oogpunt, is die van het maken van „kain prada". De gebatikte of effen zijden stof wordt hierbij beteekend met goud, dat er met een kleefstof op wordt aangebracht. De werkwijze is zeer eenvoudig, doch eischt een vaste hand en bekwaamheid in het ontwerpen van ornament. Naast een prachtig lijnenspel bezitten deze doeken gemeenlijk de groote verdienste van een goede vlakoplossing. In tegenstelling met vele Javaansche batiks, waarbij het ornament meestal eenvoudig ophoudt, omdat de gebatikte lap niet grooter is en men dus bijna steeds den indruk krijgt, dat de lap van een grooter stuk, luk raak, is afgeknipt, is hier het versierde vak bijna steeds behoorlijk gevuld en heeft het ornament binnen zijn grenzen een oplossing gevonden. Dat de Baliër een ornementist is bij de gratie zijner goden, het moge verder blijken uit de sierlijke ranken, bladeren, bloemen en dierkoppen, die hij in ornementalen Vorm in goud en zilver weet te drijven. Zijne godsdienstige feesten vorderen schalen voor offeranden, — bokor — bekers voor wijwater — batil — en ook in zijn dagelijksch leven gebruikt hij tal van voorwerpen, waarvoor zilver en goud hem het meest geschikte materiaal leek. Zijn welvaart stelde hem daartoe in staat en het koper kwam slechts in aanmerking voor het aanmaken van tempelgereedschappen voor den priester, den man van eenvoud, van soberheid. De vorsten spreidden in voorwerpen van dagelijksch gebruik een Oostersche weelde ten toon. Gouden en ivoren krisheften, —' togog's, lotjeng's —« als bezaaid met edelgesteenten, diamanten, brillanten en robijnen; lemmets van pamor; gouden en zilveren vaatwerk, borden en schalen; sigarettenkokers; het gouden sirihstel, — de lelantjang — waardigheidsteeken van goddelijken oorsprong! De ovale schaal op dikwijls veelkleurig voetstuk mag immers alleen worden gebruikt in de poera's bij den dienst der goden of door de vorsten I Op eenvoudige wijze, in het meest sobere materiaal, ontmoet men den lust tot versiering, vindt men dien ingeboren, ingewortelden kunstzin van het gansche volk bij schier elk voorwerp van gebruik. Hoe spreekt uit alles, de tabakszak, sirihtasch, weefgetouw, draagstoel, het gereedschap voor het snijden van de rijpende padi en uit wat niet al, dien drang naar schoonheid, die door zijn onbewuste aanwezigheid, dit kunstverschijnsel gewoon, alledaagsch doet zijn, het binnen het bereik brengt van alle standen en kasten! Hoe geestig, smaakvol en decoratief doen de door vrouwen vervaardigde tot ornamenten geworden bloem- en palmbladen, de voorwerpen van kepengs en kralen gebezigd ter versiering van huis en tempelhof bij spel en feest 1 Geen woning, zelfs die der eenvoudigsten, of men vindt eehige versiering. De padischuur, met zacht rondend dak of met galerijtje, welks stijlen, kunstig besneden, op togog's rusten, legt mede getuigenis af van dien diepen, inner lijken drang naar schoonheid 1 Hoe wel gekozen is vaak niet de ligging der tempels! Haast verborgen onder het spreidend loover van den heiligen waringin of grillig omlijnd door de naakte takken van den wilden kapoh, als symbool van den, dood! Het is één schoonheid al! Schoonheid geboren uit godsvereering, geboren uit den drang het aardsch verblijf der goden hunner waardig te doen zijn! Gedurende vele eeuwen reeds, geschiedbronnen spreken van de eerste onzer jaartelling, heerscht de Hindoe macht, de Hindoe invloed op Bali. Ook in andere deelen van onzen archipel vindt men de bewijzen van deze oeroude beschaving uit voor-Indië, doch voor den zwellenden vloed van het Islamisme, die zich met kracht over deze landen uitspreidde, verdween de macht der Hindoe's wel voor goed. Een streek echter waar de Islam niet kon doordringen, waar haar macht een bolwerk vond van Hindoe beschaving en Hindoe kunst! Dat is Bali! Met de vlucht der Hindoe-Javanen in de 15e eeuw uit Oost Java, het laatste toevluchtsoord van het Hindoeisme op Java, bezweek het eens zoo machtige rijk van Madjapahit. De belijders van den Islam namen de plaats in van de volgelingen van Brahma, Ciwa en Wishnoe en met de kunst was het van stonde aan gedaan! Want wat op Java met trots aan kunst wordt getoond, de tempels, de wajang in zijn verschillende uitingen, hier en daar wellicht met invloeden van Polynesischen oorsprong, het zijn de resten der oude Hindoe beschaving! Van een Islamitische kunst, zooals men die toch wel in Engelsch Indië, zelfs een van zeer hoog gehalte, aantreft, hier geen spoor! Doch wat Java verloor, won Bah! De komst der Hindoe Javanen luidde een nieuw tijdperk in! Zij toch ordenden de maatschappelijke instellingen, schiepen de kasten, de waterschappen, het desaverband en schoeiden het geheel op Hindoeschen leest. Zij rijn het, die orde en regelmaat brachten, zich mengden in zaken van bestuur en godsdienst en zich ten slotte toebedeeld zagen: macht en aanzien 1 Zij hielden zich niet afgezonderd, doch vermengden zich geheel met de bevolking, de tegenwoordige Baliër is hun afstammeling. Wel was er een gedeelte, de Bali Aga, Bah Moela, dat zich niet met hen wenschte in te laten en dat zich terugtrok in eenige afgelegen en moeilijk te bereiken bergdesa's, doch het meerendeel der bevolking noemt zich nog gaarne afstammeling van den „wong Madjapahit". In ieder geval meenen de leden der drie hoogste kasten dit te zijn en zelfs ging de vorst van Kloengkoeng, de Dewa Agoeng, voornaamste vorst van Bah, er prat op in rechte lijn van het vorstenhuis van Madjapahit af te stammen en daardoor bloedverwant te zijn van de sultans van Solo en Jogjakarta. Ja, de Javaan staat nóg in hoog aanzien op Bali! Het is de glorie van reeds lang vervallen grootheid! Op kunst- en ook wel op ander gebied kan de de meester zich nu spiegelen aan den leerling 1 Wat Java wellicht ééns was, kan men heden ten dage op Bali aanschouwen! Het museumachtige, dat den Javaanschen kunstschatten aankleeft, men vindt het niet bij de Balische tempels. Het suffe, haast levenlooze, dat men in het Javaansche volksleven zoo vaak aantreft, niets daarvan op Bali! Vrooüjkheid, vrijmoedigheid kenmerken het gezonde blijmoedige leven van dit sinds eeuwen door despotische vorsten geknechte volk. De bevoorrechting der kasten, de privileges, die de Javanen voor zich, bij hun vestiging, in het leven riepen, niets heeft den natuurlijken groei van dit volk kunnen tegenhouden. Integendeel! Voorrechten, waarvan knevelarij, uitbuiting, vrijheidsberooving de gevolgen waren, ja, waardoor het leven van den gewonen man zelfs niet veilig was, zijn bezittingen verbeurd werden verklaard, zij waren bij uitstek voorbehouden voor deleden der drie hoogste kasten, die der Brahmanen, de Ksatrija's en die der Wesha's. En nog steeds worden dezen boven de leden der vierde kaste, die der Soedra's, in rechtzaken en in het dagelijksch leven bevoorrecht en wordt hun eer bewezen. Niettemin is de Baliër van lage kaste niet geworden een slaafsch onderworpene, een mindere, die slechts met neergeslagen oogen, in deemoed, ontvangt, wat de meerdere gelieft te beslissen over hem, doch is hij in zijn hart een democraat en waarborgen zijn instellingen van beheer en bestuur van desa en waterschap zijn rechten op voldoende wijze tegen willekeur en overmacht. Daar is de man van kaste niet zijn meerdere, maar zijn gelijke! Het komt zelfs niet zelden voor, dat Soedra's in het bestuur een voornaam aandeel nemen. De kasten gesproten uit de godsdienstige levensbeschouwing der Hindoe's, hoewel in vele opzichten en vooral uit democratische overwegingen te veroordeelen, zijn voor de Hindoe maatschappij in het algemeen de ruggegraat van haar maatschappelijk en godsdienstig stelsel; voor den Baliër in het bijzonder zijn zij geen nadeel gebleken! De volkskracht heeft er de scherpe kanten af gevijld en van paria's vindt men dan ook op Bah geen spoor. De eerste kaste, de voornaamste, is de kaste der BRAHMANEN, Uit haar leden alleen komen de priesters voort. Hun titel is IDA. De tweede kaste is die der KSATRIJA'S, uit haar worden de vorsten gekozen, zij worden met DEWA aangesproken. De derde kaste, die der WESHA'S, is die van den minderen adel. Haar leden worden geacht handel en nijverheid te beoefenen. Dit is echter geenszins een privilege, want niet alleen de leden der vierde of laagste kaste, die der SOEDRA'S, houden zich ook bezig met landbouw, drijven handel en beoefenen de nijverheid, ook de Ida's en Dewa's schamen zich daarvoor niet! De WESHA'S. titel: GOESTI, worden ook niet geweerd uit het bestuur en reeds van ouds bekleedden zij daarin de hoogste ambten. De kaste de Soedra's — de meer gegoeden heeten Kaula's — vormt den zelfkant der Balische maatschappij. Men beschouwt de kasten als een zinnebeeldige voorstelling van BRAHMA. De Brahmanen zouden, als uit zijn hoofd geschapen, het beeld van WIJSHEID uitdrukken; de uit zijn armen voortgekomen Ksatrija's, vertegenwoordigen de KRACHT; de Wesha's, uit zijn beenen ontstaan, stellen voor de ONDERSCHRAGING. terwijl de Soedra's, uit zijn voeten geboren, een voorstelling der WERKDADIGHEID zijn. Trouwens wat wordt op Bali niet met den godsdienst in verband gebracht? Het geheele leven is een aaneenschakeling van godsdienstige plechtigheden en feestelijkheden! Geen daad wordt verricht of de goden worden hiermede in kennis gesteld, gevleid, gebeden en gesmeekt om hulp en bijstand ter bereiking van het voorgestelde doel of ter bescherming tegen kwade invloeden, al naar den aard en betrekking, die zij hebben in het pantheon der Baliërs. Van den vroegen ochtend tot den laten avond, van den avond tot den morgen, steeds worden de goden geroepen om in het leven, tot zelfs in de meest eenvoudige en gemoedelijke handelingen, hun weldoenden invloed aan te wenden. Bah zonder den godencultus: het zou zijn onwezenlijk ! Het zou zijn Bali zonder kunst! Ondenkbaar! Ter verklaring van de op deze tentoonstelling aanwezige afbeeldingen, mogen eenige korte aanteekeningen worden gegeven over den aard van den godsdienst en over de goden. De Hindoe's huldigen het leerstuk der TRIMO ERTI, de drieledige openbaring van het Alwezen, als Brahma, de schepper, Wishnoe, de onderhouder en Ciwa, de verdelger. In de beeldhouwkunst wordt het voorgesteld als drie hoofden op èèn lichaam. De vereerders van Wishnoe en Ciwa zijn veel talrijker dan die van Brahma, wiens leer te bespiegelend was. Op Bali is Qwa de voornaamste. Worden de drie goden gezamenlijk voorgesteld dan bevindt Ciwa zich in het midden, Brahma aan zijn rechter- en Wishnoe aan zijn linkerkant. Allegorisch voorgesteld is Qwa de lucht, Brahma de aarde en Wishnoe het water. £IWA, .— Icwara — de gezegende, is onder niet minder dan duizend en acht namen bekend. Als MAHAKALA is hij de vernietiger, de alverwoestende Tijd, maar aan den anderen kant is hij de Voortbrenger en wordt hij vereerd onder de symbolen der voortplanting, lingga en yoni, een van boven ronde zuil op tuitvormig voetstuk. Zijn rijdier is in deze omstandigheden de NANDI of stier. Vandaar de eerbied voor het rund, dat bij de Bahers, een heilig dier is. Een derde vorm, waaronder hij wordt voorgesteld, — op Bah komt hij veelvuldig als zoodanig voor — is die van den goddelijken leeraar (Batara Goeroe). Hij wordt dan afgebeeld als een zwaarlijvig man met langen baard. WISHNOE. De vereerders van Wishnoe zijn zeer talrijk in Indië en ook op Bali bekleedt hij een belangrijke plaats in de rij der goden. Zijn dienst betreft in hoofdzaak echter de vereering in twee zijner menschelijke incarnaties: RAMA, den held van het groote Indische epos, RAMAYANA en KRISNA, den zwarten god in zijn aardsche verschijning als wagenmenner van Ardjoena, een der helden van het MAHABHARATA. Zijn kleur is zwart, ook wel blauw of groen. Hier (No. 77) is hij wit, de kleur van Ciwa. Als Rama (No. 74) is hij bruin. GAROEDA. Dit is een mystisch wezen, half mensch en half vogel. Hij is het rijdier — wahan — van Wishnoe en wordt gewoonlijk voorgesteld met uitgespreide vleugels en rechtopstaanden staart. Zijn voeten zijn meestel in klauwen met lange nagels veranderd. Zijn gezicht is dat van een vogel, de bek heeft slagtanden. Hij is de vijand der slangen. Hoewel hij niet als heilig wordt beschouwd, vereert men hem als het rijdier van den god. GANESHA, is de oudste zoon van Qwa en Parwati. Hij is de Indische göd der wijsheid. Bij alle heilige en relegieuse ceremoniën, belangrijke wereldlijke handelingen, bij het begin van kunst- en historische geschriften wordt zijn naam aangeroepen. Hij is de god van de voorzichtigheid en beleefdheid en wordt voorgesteld, meestal zittende, met een olifantskop. De olifant wordt in het Oosten het zinnebeeld der wijsheid geacht. Zijn rijdier is de rat. DOERGA, de gemalin van Ciwa, als Mahakala, de vernietiger, de alverwoestende Tijd. De cakti, het werkzame beginsel, dat vrouwelijk gedacht wordt, van Kala is Kali, met welken naam zij ook wordt aangeduid. Het best bekend op Bali is zij echter als Giri Poetri. Zij is even bloeddorstig als haar gemaal en heeft als attribuut een keten van menschenschedels om den hals. Op Bali ziet men haar, meestal zonder doodskoppen, voorgesteld even schrikwekkend als de Raksasa's en Boeta's, door de groote slagtanden en lang uithangende tong zoo mogelijk nog afzichtelijker van uiterlijk. Zij is de godin des doods en wordt bij de POERA DALEM — doodentempel — als bewaakster van de begraaf- en lijkverbrandingsplaats vereerd. RAHOE is de verpersoonlijkte eklips, de verslinder van zon en maan. Bij zon- en maansverduisteringen trachten de Baliërs dezen boozen geest, die dan geacht wordt deze hemellichamen te willen verslinden, met veel geraas op de vlucht te jagen, hetgeen dan ook altijd na verloop van eenigen tijd gelukt! RAKSASA'S. Deze vreesehjke reuzen ontmoet men voortdurend in de Hindoe legenden. Het zijn Brahmanen, ofschoon zij als kannibalen worden beschreven. Parwati, (Oema, gemalin van Ciwa) gaf hun op het oogenblik, dat zij werden geboren de gedaante en de kracht van volwassenen, Zij kunnen iedere gedaante aannemen, die zij wenschen. Wij vinden hen nu eens als paarden beschreven, dan als buffels en dan weer als tijgers. Sommigen van hen hadden meer dan honderd hoofden. De voornaamste Raksasa's zijn: RAWANA, de vijand van RAMA en zijn bloedverwanten KHOEMBHAKAMA, VILHISHEND en INDRAJIT. Zij worden verdeeld in drie soorten en 2 wel als gelijksoortige wezens aan de YAKSHA'S, bovennatuurlijke volgelingen van KOEWERA, den god van den rijkdom; zij zijn dan onschuldig en onschadelijk; verder als een soort titanen, vijanden van de goden en ten derde en dat is zooals zij gewoonlijk worden beschouwd, als demonen en duivels, die rondwaren op kerkhoven, heilige plaatsen verontrusten, menschen verslinden, lijken op nieuw met leven bezielen en verder de menschheid kwellen en plagen op allerlei wijzen. Van de twee laatste soorten is RAWANA het hoofd. In de oude Indische gedichten worden zij beschouwd te zijn de oude, door de Ariërs onderworpen bevolking en ook op Bali ziet men in de Raksasa's het woeste, menschen etende ras, dat eertijds vöör de Hindoe beschaving, dit eiland bewoonde. Wel eigenaardig is het, dat de Baliërs juist aan deze verstoorders van rust en heiligheid, de bewaking opdragen hunner gewijde plaatsen. Bij de ingangen der tempels — poera's — en ook wel voor vorstenverblijven — poeri's — staan zij met knots of zwaard in de rechterhand, met vertrokken gezichten, uitpuilende oogen, hangende tong en verwarde krullende haren, een ieder schrik aanjagend en moeten zij zorgen, dat geen slechte invloeden de verblijfplaatsen der goden zullen verontrusten. BOETA in de naam van gelijksoortige wezens als de Raksasa's. Zij zijn volgelingen van Ciwa, vandaar dat één van Qiwa's vele namen is: Boeta Natha, god der geesten. Het menschdom wordt door een onnoemelijk aantal dezer geesten gekweld. Zij brengen kwaad, niet als straf voor iets wat misdreven werd, doch alleen om te plagen en te sarren. Door het offeren van rijst, vruchten en bloemen tracht men hen gunstig voor zich te stemmen. Tegen het vallen van den avond, als het licht moet wijken voor de nachtelijke nevels, sluipen de booze geesten rond, dan komen de vrouwen naar buiten en leggen op den weg voor de woning wat rijst en versnaperingen. De geesten nuttigen daarvan iets en gaan verder huns weegs. Eens per jaar, op den dag van Menjepie, hetgeen eenzaam, stil of doodsch beteekent, worden echter grooter offers gebracht en moet er bloed vloeien om hen onschadelijk te maken. Er wordt dan een koe, een hond en een gans geslacht, gebraden en toebereid. Met een aanzienlijke hoeveelheid rijst worden deze lekkernijen op een kruisweg gelegd. De priesters — pedanda's — smeeken den goden de Boeta's te verzamelen en door het blazen op een zeeschelp worden zij opgeroepen voor den maaltijd. Bij het vallen van den avond gaat een groote schare, voorzien van brandende fakkels, onder hevig schreeuwen en gillen, als dolzinnigen rond, ten einde de Boeta's te verschrikken, hen uit de woningen te verjagen en naar den weg de wijk te doen nemen. Op dezen dag is het op straf van geldboete verboden zich buiten te vertoonen, daar dit oorzaak zou kunnen zijn, dat de Boeta's niet ongehinderd hunnen weg zouden kunnen volgen, om aan den maaltijd deel te nemen. Ook mogen er geen vuren branden of lichten worden ontstoken en is men verplicht den dag in ledigheid door te brengen. Den dag na Menjepie mag men uitgaan, doch zonder hoofddeksel, terwijl het ook niet is veroorloofd het hoofdhaar te kammen of met bloemen te versieren. Aldus was het volgens den heer van Bloemen Waanders in 1856 en tot heden wordt deze gewoonte nog gehandhaafd. Zelfs onderwerpen de Europeanen ter hoofdplaats Singaradja zich aan de voor de Baliërs geldende godsdienstige voorschriften. Men gaat zelfs zoover, dat dien dag niet in de voorgelarij wordt verblijf gehouden. Mogelijk wordt hieraan echter spoedig een einde gemaakt en zal een regeling worden getroffen, waarbij de gevoelens van de bevolking toch zullen worden ontzien. DEWI gRI of BATARI £RI. Als godin van den landbouw wordt zij, de gemalin van Wishnoe, door de Baliërs, het landbouwend volk bij uitnemendheid, zeer vereerd. Gewoonlijk wordt haar beeltenis vervaardigd van lontarbladeren (No. 347) of ook wel van aardewerk (No. 348). In den eersten vorm wordt haar een eereplaats toegekend bij feestelijke gelegenheden en wordt zij vóóraan in den stoet gedragen: in den tweeden vorm vindt men haar voor godenhuisjes en ook wel als topversiering van daken. RAMBOET SEDANA. In de tempels vindt men geen godenbeelden, die worden aangebeden. Er wordt geofferd in nissen, offerhuisjes of godenhuisjes. Bij feestelijke optochten echter, bezoeken aan zeetempels of andere gewijde plaatsen, moeten de goden belichaamd worden, voor eiken tempel minstens èèn paar, een manlijk en een vrouwelijk beeldje. Aangezien de Baliërs aan die voorwerpen een goddehjke kracht toeschrijven houden zij ze liefst voor vreemdelingen verborgen. De beeldjes worden bewaard bij den tempelwachter, voor huistempels bij den eigenaar; gewoonlijk vinden zij een plaatsje boven de slaapstede en om de vijf dagen ontvangen zij daar ook eenige kleine offeranden als eetwaren, ingrediënten voor sirihkauwen, bloemen, enz. Zij worden gemaakt van het heilige sandelhout (tjenana) voor het geraamte; als geen edel metaal daarvoor wordt gebruikt, wordt ook het gezicht van dit hout gemaakt. Overigens bestaat het materiaal voor de vervaardiging uit kepengs, —• Balisch-Chineesche duiten — die voor dit doel speciaal worden uitgezocht. Hoewel dit materiaal er zich slecht toe leent wordt toch zooveel mogelijk de menschehjke gedaante nagebootst. Het vervaardigen van deze beeldjes is een heilig werk alleen vergund aan brahmanen priesters — pedanda's i— die bij hunne wijding van alle aardsche onreinheden gezuiverd zijn geworden en voorts aan de personen van alle kasten, die zich aan de ceremoniën van het „mawinten" hebben onderworpen, hetgeen o.a. ook een vereischte is voor de wajang vertooners. Voor de ingebruikstelling worden de beeldjes gewijd. Zij worden tot zoolang „ramboet sedana" genoemd, na de wijding heeten zij „palalingga." *) *) F. A. LIEFRINCK. Balineesche godenbeelden. PEDANDA STELLEN (No. 53), De pedanda, de Balische priester, gaat ter opleiding bij een ouden priester in de leer, onderwijs genietende uit het boek der Priesters: „Siwa Sesana". Is zijne wijsheid volgens den leermeester reeds voldoende, dan ontvangt hij de wijding, de reiniging, wordt „Soetji". De priester regelt alle feesten der Baliërs; van af het geboortefeest tot aan den laatsten feestdag na de lijkverbranding. Hij smeekt de hulp der Goden af, hij verzoekt om regen, om zon; hij vraagt afwering der booze geesten. Alle gebeden zijn opgeschreven op oude lontarboeken. Ieder gebed, wat ook de inhoud zij, wordt voorafgegaan door een begin formulier, wat voor alle gebeden gelijk is. Met ongedekten hoofde en 't bovenlijf bloot, een witte doek om het onderlijf geslagen zet de priester zich, het gelaat gewend naar het Oosten of naar het Noorden, op zijn bidkussen. De lange rozenkrans (genitri) hangt in vele windingen om zijn hals. Niet minder dan 1108 steentjes vormen de rozenkrans, gesloten door een vierkant blokje: de „moerdan genitir". Kunstig gesmeede ringen (boenkoeng) zijn aan de spitse vingers gestoken. Zijn vrouwelijke volgelingen haken de oorbellen (anting), van peervormige steenen voorzien, in 's Priesters ooren. Alle benoodigdheden staan klaar. De sierlijke „bogem," de doos voor den mijter, staat voor den priester. De rood fluweelen mijter, versierd met goud, steentjes, en genitri, plaatst de priester op zijn hoofd. De Saab wordt geopend en de inhoud uitgestald; de groote koperen schaal, de Naré, waarop het pedanda stel. De doelan, het houten onderstuk, is terzijde geschoven. De Pedanda bereidt zich voor, voor 't gebed. Uit een klein gouden of koperen doosje (klopok) neemt de priester rijstkorreltjes met water, en doet 3 rijstkorreltjes op zijn voorhoofd, 3 op de schouders, 3 op de borst, 3 op den rug. De priester doopt de vingers in de „penastaan" een koperen reinigingsbakje. De „pedamaran" het kleine lampje, is ontstoken. Met een tangetje (sepit) wordt een houtspaander op de „peloepaan" gelegd, en kleine rookwolkjes stijgen op uit 't smeulende houtspaandertje. Als hout gebruikt de priester tjendana, dap-dap en madjegoe spaanders. De glazen wijwaterbak (sewambe) staat op de „tripade" (een koperen drievoet). Welriekende bloemen liggen in tuiltjes gebonden voor den Pedanda. In het wijwater staat de sproeier (seserat) van bloemen of plantenvezels gemaakt. In het wijwater drijven de tjempaka, djepoen en poetjoek bloemen. De priester bidt. . . De handen tegen elkaar gevouwen, een bloemtuiltje tusschen de vingers, brengt de oude priester, in vrome houding gezeten, een deemoedigen groet aan zijn God en werpt 't bloemtuiltje daarna weg. Met bevende handen neemt hij de van goud of koper gemaakte bel (badjra) en houdt deze, zachtkens klingelend boven 't vuur en de rookwolkjes, blauwig opkrullend boven de smeulende spaanders, nemen de twinkelende klanken mede naar boven, hoog in den hemel. De Godheid weet: er is een menschenkind beneden, dat spreken wil en de Godheid luistert, luistert en hoort. De priester bidt. Zijn oogen gesloten, de handen gevouwen, het hoofd in deemoed gebogen, dan weer vragend opgeheven, spreekt de Pedanda met trillende stem zijn gebeden uit. Zacht klingelt de bel; wijd uit wordt het wijwater gesproeid. Bloementuiltjes liggen rondom den biddenden priester. Geknield houden de volgelingen de wacht achter hun Pedanda. P. DE K. A. KALENDERPLANKJE DE BALISCHE KALENDER. (No. 310) Een simpel plankje, wat geheimzinnige teekens en toch een boek vol inhoud, een boek, dat iederen dag geraadpleegd wordt door hen, die ingewijd zijn in de geheimen van den kalender, de „Tika". Hoe zou de Baliër zijn feesten kunnen houden» hoe zou hij zijn sawah kunnen bewerken, hoe zou iets kunnen slagen, als niet eerst de gunstige dag werd uitgekozen? De kalender heeft voor den Baliër dus eene andere beteekenis dan voor ons. Hij loopt over een Balisch jaar van 6 maanden, maanden van 5 weken, weken van 7 dagen. Er zijn dan ook 30 vertikale rijtjes van ieder 7 vakjes. Ieder rijtje stelt voor een week van 7 dagen, evenals op onzen wandkalender dus. Aangezien iedere maand 5 weken telt van 7 dagen en iedere week eindigt op Zaterdag, (Sanistjara) zal dus iedere maand ook op Zaterdag moeten eindigen. Elke maand eindigt op Sanistjara Kliwon of kortweg Toempek genaamd, wat ook zeer duidelijk is, want Kliwon is de 5de dag van de 5 daagsche weken, de 35ste dag zal dus steeds op een combinatie van den 7den dag van de 7 daagsche mét den 5den dag van de 5 daagsche week moeten vallen, immers 35 is het product van 5 en 7. De 7 dagen van de 7 daagsche week zijn: Redita. Wrespati. Tjoma. Soekra. Anggara. Sanistjara. Boeda. Behalve deze 7 daagsche periode rekent de Baliër bij zijn kalender nog met een, twee drie, vier, vijf, zes, acht en negendaagsche perioden. Deze zijn: Eendaagsche Tweedaagsche Driedaagsche periode; periode; periode; Loewang, Menga. Beteng. Peteng. Kadjeng. Paseh. Vierdaagsche Vijfdaagsche Zesdaagsche periode', periode', periode', Sri. Manis. Tjoengklek. Laba. Pahing. Hariang. Djaja. Pon. Woeroekoeng. Medala. Wage. Paniron. Kliwon. Oewan. Maoeloe. Achtdaagsche Negendaagsche periode', periode; Sri. Dangoe. Indra. Djangsoer. Goeroe. Gigis. Jama. Nahan. Soedra. Ogan. Brahma. Erangan. Kala. Oeroengan. Oema. Toeloes. Dadi. Beginnen wij dus te tellen in den linkerbovenhoek, dan zullen in dat eerste vakje samenkomen: loewang, menga, beteng, Sri, manis, tjoengklek, Redita, Sri en dangoe, nml. alle de eerste dag van de verschillende periodes. Oneindige combinaties kunnen hieruit dus ontstaan en juist uit het bestudeeren van deze combinaties ziet de ingewijde of de dag gunstig is of niet Komt een desaman dus inlichtingen vragen of hij met succes op dien en dien dag een zeker werk kan aanvangen, dan zoekt de geleerde specialiteit eerst op in welk vakje die dag valt en daarna rekent hij uit welke combinaties samenvallen in dat vakje. In het lontarboek genaamd „Oeriga" kan hij bovendien lezen, hoe al die combinaties uit te leggen zijn. Valt bv. in een vakje de dag Ogan (van de 9 daagsche periode) dan is dat minder gunstig, immers Ogan beteekent onheil. Een ongunstig teeken behoeft evenwel nog niet altijd af te schrikken, want als daarnaast nog een bijzonder gunstig teeken voorkomt, dan kan dit het ongunstige, zoo niet opheffen, dan toch veel verminderen. Voor het berekenen der combinaties zou de geleerde heer steeds van voor af aan moeten beginnen, als hij het zich niet gemakkelijk gemaakt had door het aanbrengen van zekere teekens, die geheel volgens eigen inzichten worden aangebracht. Deze teekens zijn voor den Baliër hetzelfde, als wat op onzen wandkalender de namen der dagen zijn. Stond bv, op onzen kalender alleen, dat 1 Januari 1916 op Zaterdag valt en waren de overige dagen blanco, dan zou het voor ons ook een groot tijdverhes zijn om uit te rekenen, dat 24 Mei op een Woensdag zal vallen. Dit heeft de Baliër ook begrepen en daarom heeft ook hij verschillende teekens aangebracht, waardoor het tellen veel eenvoudiger wordt, aangezien hij van af het hem bekende teeken gewoon voorttelt, volgens de volgorde van de betrekkelijke periode. Een voorbeeld ter verduidelijking. Een opgegeven dag valt in het derde vakje van boven van de elfde week. Waren er nu geen teekens, dan zou voor de combinaties voor alle perioden geteld moeten worden van af het eerste vakje links. Komt evenwel in het eerste vakje van de elfde week bv. het teeken fT] voor, wat het teeken voor Dangoe is, dan ziet men in een oogopslag, dat in het derde vakje valt Gigis, d.i. nml. de derde dag van de 9 daagsche periode, waarvan Dangoe de eerste is. Andere teekens zijn o.a. voor Goeroe [ö"l Kandjeng |"*1 Het aantal teekens en de wijze van kiezen der teekens wijkt bij alle tika's bijna af. Zooals reeds gezegd de kalender is een simpel plankje, maar in waarheid een volgeschreven foliant. P. DE K. A. Alhoewel men op Bali niet kan spreken van het niet beoefenen van een of anderen tak van kunstnijverheid in een streek of desa ■— bijna overal vindt men een of meer beoefenaars •— heeft men toch wel districten of desa's, die als centra van eenig onderdeel zijn te beschouwen. Zoo vindt men de houtsnijders in de districten Boeboenan en Sawan in Noord Bah, in Badoeng, Tabanan en Bangli in Zuid Bah. Beeldhouwers in steen in Sangsit, Koeboetambahan in Noord Bah, in Badoeng en Kloengkoeng in Zuid Bah. Weefsters in Boeboenan, Sawan en Karang Assem. Goud- en zilversmeden in Boeleleng, Badoeng en Kloengkoeng. Koperwerkers vindt men alleen in Kloengkoeng. GOUD- EN ZILVERWERK 1 Gouden. Ovale schaal (Lelantjang). Deze schalen, in zilver en goud, worden in Noord-Bali gebruikt als offerschalen in de tempels; in Zuid-Bali worden zij daarenboven door de vorsten als schaal voor het sirihstel gebezigd. 2 Gouden doos (klopok); behoort bij het sirihstel. 3 Als boven. 4 Gouden kokertje voor sirihbladeren (Rodjong). 5 Gouden oorknoppen (Soebeng). 6 Gouden hanger met zilveren ketting. 7 Zilveren ovale schaal (Lelantjang). 8 Als boven. 9 Zilveren sigarettendoos. 10 Als boven met gouden deksel. 11 Zilveren ronde schaal (bokor). 12 Als boven. 13 Zilveren wij waterbeker (Batil). 14 Gouden id. 15 Zilveren Krisheft (togog). 16 Zilveren wij waterbeker (sangkoe). 17 Twee zilveren doozen voor sirihbenoodigdheden (klopok). 18 Zilveren doosje voor sirihbenoodigdheden. 19 Als boven, (siboeh). 20 Als boven. | 21 Als boven. „ 22 Gouden gordel. 23 Twee gouden armbanden (djagasatroe). 24 Twee gouden voet-ringen. 25 Gouden Krisheft met edelsteenen ingelegd (togog). 26 Gouden Krisheft (Lotjeng). 27 Kris met gouden heft met edelsteenen ingelegd (togog). 28 Als boven. 29 Als boven; met beschilderde schede. 30 Zilveren schaal (bokor). 31 Als boven. 32 Als boven. 33 Zilveren wijwaterbeker (batil). 34 Twee gouden armbanden (djagasatroe). 35 Gouden ring (Kekarangan). 36 Als boven (Tjakrawaka). 37 Gouden oorknoppen (Soebeng). 38 Zilveren halssieraad. 39 Kris (pamor). 40 Zilveren deksel voor een offerschaal. 41 Zilveren ronde schaal (bokor). 42 Als boven. 43 Als boven. 44 Als boven. 45 Als boven. 46 Twee zilveren doozen voor sirihbenoodigdheden (klopok). 47 Zilveren wijwaterbeker (sangkoe). 48 Als boven met gouden deksel, bezet met edelsteenen (batil). 49 Zilveren rond schaaltje (bokor). 50 Als boven. 51 Zilveren doosje. 52 Als boven. 53 Kopezen Pedandastel; voorwerpen die de priester bij den Eeredienst gebruikt (zie beschrijving hiervoor.) 53a Drievoet voor den glazen wijwaterbak. (Tripade). 536 Bidschel. (badjra). 53c Komfoortje voor het branden van de wierook. (Peloepaan). 53d Groote kandelaar met Naga, slang en Nandi stier. 53e Kleine kandelaar, 53/° Koperen reinigingsbakje. (Penastaan.) S4g Als boven. 54 Koperen bidschel. (badjra.) 55 Als boven. 56 Groote koperen kandelaar met slang en stier. KOPERWERK. HOUTSNIJWERK. 57 Houten beeldje (togog.) 58 Als boven. 59 Als boven. 60 Als boven. 61 Als boven. 62 Als boven. 63 Als boven. 64 Als boven. 65 Als boven. 66 Als boven. 67 Als boven. 68 Als boven. 69 Als boven. 70 Standaard met „Lontjeng", bij hanengevechten in gebruik. Een betere benaming van dit voorwerp zou wellicht zijn: rondeteller. Bij het vechten der hanen gebruikt men als tijdmeter een bak met water, waarin een klapperdop met een gat. Is de klapperdop volgeloopen, hetgeen in ongeveer twee minuten het geval is, dan wordt door den scheidsrechter een sein gegeven, het gevecht wordt een oogenblik gestaakt en een ijzertje van den rondeteller wordt van links naar rechts geschoven. Dit herhaalt zich totdat alle vijf ijzertjes aan de andere zijde zijn gekomen. Is vóór dien tijd geen der hanen buiten gevecht gesteld, dan is de strijd onbeslist en worden de dieren weer in hun korven opgeborgen. 71 Lampendrager (Naga). 72 Veelkleurig houtsnijwerk met Singa's. 73 Als boven. 74 Rama (Wishnoe) op zijn rijdier Garoeda. 75 Raksasa (Prasta). 76 Houten kolommetje van godenhuisje uit Noord-Bali. 77 Wishnoe op Garoeda. 78 Raksasa Praboe Singa. 79 Als boven. 80 Balische vrouw. Veelkleurig beeldje. 81 Balische man. (begin van bewerking). 82 Balische tooneelspeler (begin van bewerking). 83 Antaboga; niet beschilderd beeld. 84 Wishnoe; als boven. 85 Brahma; als boven. 86 Deurtjes van een godenhuisje; veelkleurig met goud. 87 Deuren van een vorstenverblijf (poeri); als boven. 88 Rugsteun van een weeftoestel; rijk besneden. 89 Houten kolommetje uit Zuid-Bali (Tabanan). 90 Houten raampje; verkleind model uit ZuidBali (Tabanan). 91 Lampenstandaard met schildpad uit een tempel. 92 Voetstuk van een muziekinstrument; veelkleurig snijwerk met goud. 93 Als boven. 94 Als boven. 95 Als boven. 96 Als boven. 97 Als boven. 98 Als boven. 99 Als boven. 100 Als boven. 101 Als boven. 102 Als boven. 103 Hoekversiering van een deurkozijn; veelkleurig. 104 Als boven; niet gekleurd. 105 Gesneden houten masker voor het Barong spel; veelkeurig, met bij behoor ende vergulde en met spiegeltjes versierde leerstukken. 106 Als boven. 107 Gesneden houten masker; veelkleurig. 108 Als boven. 109 Als boven. 110 Als boven. 111 Beeindigingsstuk van een gongstandaard; (Tanggah) veelkleurig. 112 Plankje met twee boekversieringen; veelkleurig. 113 Topstuk in een kap; daar waar de dak» ribben en hoekkepers bij elkaar komen. (Langit-Langit.) 114 Onderstuk van een muziekinstrument; veelkleurig. BEELDHOUWWERK. 115 Danesiwara; beeld van parassteen 116 Rawana; als boven. 117 Ramadewa; als boven. 118 Troenalaksemana; als boven. 119 Bisana; als boven. 120 Danendera; als boven. 121 Singa; als boven. 122 Als boven. 123 Als boven. 124 Sae; als boven. 125 Olifant; als boven. 126 Harimau; als boven. 127 Beeld van roode steen van Tenganan. 128 Als boven. WEEFSELS. J WEEFSELS MET GOUD BETEEKEND (KAÏN PRADA). 129 Saboek; fond paars, groen, rood met geweven rand. 130 Selendang, gebatikt fond; geometrisch or- v nament. 131 Als boven; met rijk bloem- en bladornament. 132 Als boven, op Javaansche gebatikte lap met spiegel. 133 Als boven. 134 Als boven, zwart fond. 135 Als boven; op paars fond bloemornament met vogels; in het midden een gestyleerde " zon, omringd door zon- en maanverslinders (Rahoe). 136 Als boven; paars fond met klimmend ornament. 137 Als boven; op Javaansche „kain kembangan" met spiegel. 138 Als boven; paars fond met spiegelversiering. ') Daar de vertaling der inlandsche benamingen van de verschillende weefsels niet mogelijk of heel lastig is. worden hier de oorspronkelijke benamingen gehandhaafd. Ter toelichting een korte omschrijving van de beteekenis van eenige namen. Endèk is een veelkleurig geikat en geornamenteerd weefsel; Songket is een weefsel, dat met goud- of zilverdraad of ook wel met kleurige zijde doorweven is; Polossan is een weefsel van witte of van geruite zijde; poleng bintangan is een „dambord"-weefsel met sterfiguren; Tepih is een band- of rand weefsel; een grove Sapoet en een fijne Kampoh is mannenkracht ; een Selendang — lang smal weefsel — en Saroeng, dragen de vrouwen en kinderen; een Saboek is een gordel en wordt eveneens door de vrouwen gedragen; Selimoet is een groot vierkant weefsel voor mannen. 139 Selimoet; zwart fond, met roode randen. 140 Kain kampoeh prada; bont zijden fond. 141 Als boven; zwart fond, roze-roode rand. bladornament met vogelmotief. 142 Als boven; rood fond met paarsche rand. 143 Als boven; zwart fond met roode rand. 144 Selendang; rood met bloem-ornament. 145 Als boven: paars met bloem-ornament. 146 Als boven; rood. WEEFSELS VAN TENGANAN. De Tenganan weefsels hebben slechts twee kleuren; zij zijn steeds rood-bruin en geel. Hun merkwaardigheid bestaat hierin, dat de draden dubbel geikat zijn, dat wil zeg gendat èn scheringen inslag-draden van het weefsel vóór het kleuren omwonden zijn geworden. De afwerking van een stuk eischt jaren werk; zoo duurde het tien jaren voor het weefsel No. 161 gereed was. Gewoonlijk worden deze weefsels gebezigd als borstlappen (kemben). 147 Gringsing dingdingai. 148 „ tjempaka. 149 ,. patlikoer isi. 150 „ teledan. 151 „ peparoe. 152 „ tjempaka. 153 talidandan. 154 L tjemplong. 155 ,, prembon. 156 „ prembon dingdingai. 157 „ teledan. 158 „ sananempeg. 159 160 161 poe tri (met ingeweven wajangfiguren). ANDERE WEEFSELS. 162 Selendang songket djimatan. 163 Selendang endek wajang. 164 Ikat pinggang endek tjerari. 165 Endek met songketrand. 166 Selimoet endek. 167 Als boven. 168 Selendang endek bintang koeroeng. 169 Selendang met songketrand. 170 Als boven. 171 Selimoet songket met Naga. 172 Selimoet endek koeroeng. 173 Selendang endek. 174 Kain endek wajang. 175 Selimoet endek wajang. 176 Selendang songket bintangan. 177 Songket bintangan. 178 Songket. 179 Saroeng endek. 180 Als boven. 181 Endek weefsel. 182 Songket. 183 Als boven. 184 Als boven. 185 Als boven. 186 Endek weefsel. 187 Selimoet songket. 188 Kain songket bintangan. 189 Kain endek wajang. 190 Ikat pinggang djimatan. 191 Selimoet songket. 192 Als boven. 193 Geikat weefsel endek songket tambalan. 194 Selendang endek wajang. 195 Als boven. 196 Selendang endek met songket 197 Selimoet songket. 198 Sapoet endek geringsing. 199 Selendang endek geringsing. 200 Selendang pinggiran. 201 Sapoet endek wajang. 202 Als boven. 203 Endek koetemesir. 204 Als boven. 205 Endek geringsing. 206 Als boven. 207 Endek tampakbela. 208 Endek pitolë. 209 Endek koeroeng. 210 Als boven. 211 Als boven. 212 Sapoet wajang Naga. 213 Saboek endek soetra tampakbela. 214 Saboek endek soetra Poesakan. 215 Selendang endek tampakbela. 216 Als boven. 217 Saboek endek tjerminan. 218 Saboek endek koetemesir. 219 Saboek endek poesakan. 220 Saboek endek rante. 221 Saboek endek poesakan. 222 Songket koeroeng. 223 Songket bintang koeroeng. 224 Als boven. 225 Als boven. 226 Kain tangi bebintangan. 227 Kain bintangan. 228 Kain tambalan. 229 Selimoet belah ketipat. 230 Ikat pinggang endek. 231 Als boven. 232 Als boven. 233 Als boven. 234 Als boven. 235 Als boven. 236 Als boven. 237 Als boven. 238 Als boven. 239 Als boven. 240 Als boven. 241 Als boven. 242 Selendang tjerari. 243 Saroeng. 244 Ikat pinggang endek. 245 Als boven. 246 Saroeng endek. 247 Zijden saroeng. 248 Selendang endek. 249 Ikat pinggang endek. 250 Zijden saroeng. 251 Als boven. 252 Als boven. 253 Als boven. 254 Saroeng bintangan. 255 Kain bintangan. 256 Ikat pinggang endek. 257 Als boven. 258 Als boven. 259 Als boven. 260 Als boven. 261 Als boven. 262 Als boven. 263 Als boven. 264 Als boven. 265 Als boven. 266 Als boven. 267 Als boven. 268 Kain endek. 269 Als boven. 270 Als boven. 271 Als boven. 272 Ikat pinggang endek. 273 Als boven. 274 Selimboet endek met songket randen. 275 Kain songket belah katipat. 276 Tepih songket met zilverdraad. 277 Kain songket van gele zijde. 278 Sapoet songket. 279 Als boven. 280 Kain songket. 281 Saboek songket. 282 Als boven. 283 Als boven. 284 Als boven. 285 Saboek endek. 286 Sapoet endek. 287 Sarong endek. 288 Sapoet endek; wajang in ruit figuur. 289 Selendang ikat en songket. 290 Selendang ikat. 291 Kain ikat; driehoek patroon. 292 Sapoet met wajang figuren. 293 Songket (gestreept met gouddraad.) 294 Endek naga met prada randen. 295 Selendang endek met dierfiguren. 296 Sapoet endek wajang met songketranden. 297 Als boven. 298 Sehmoet endek met songket. 299 Als boven. 300 Sapoet endek wajang met songket randen. VOORWERPEN VAN VERSCHILLENDEN AARD. 301 Godenhuisje <— Roemah Dewa. Men vindt het overal, in de tempels, in vorstenverblijven, in de woningen der rijken en in die der eenvoudigen; men ontmoet het langs de wegen en in de velden. Om den goden hun tijdelijk verbhjf aangenaam te doen zijn, wordt het versierd met snijwerk, veelkleurig bewerkt; met voorstellingen uit de heldenverhalen der Baliërs en dikwijls voorzien van een tafel voor het neerleggen der offeranden. Het komt niet zelden voor, dat men er een matje, tiker, hoofden rolkussens aantreft, voor het geval dat de godheid er wil blijven slapen, of kleine voorwerpen als borden, schotels, waterkruiken, — gendi's — en nagemaakte vruchten; alles om de geneugten van het verbhjf voor de goden te vermeerderen. De „roemah Dewa" vindt men in vele gedaanten, groot en klein, hoog en laag, open en gesloten. Het op deze tentoonstelling aanwezige is er een, zooals men het ziet in den huistempel ■— sanggah — der aanzienlijken. Drie tot vier maal vergroot komt dit godshuisje veel in tempels voor. De dakafdekking is van „idjoek" — arenvezel—vervaardigd. Dit materiaal mag alleen voor godshuizen worden gebezigd. 302 Draagstoel. De draagstoel wordt bij feestelijke gelegenheden in optochten gebruikt als zitplaats voor goden en vorsten. 303 Rijstschuur; model uit Zuid-Bali. 304 Lantaarn van uitgeslagen zink, verguld. Zij werd gebruikt bij de lijkverbrandingsfeesten van den vorst van Gianjar (Dewa Mangis). 305 Als boven. 306 Weeftoestel. 306a Raampje met opgespannen wit zijden draden, omwonden (geikat) met pisangvezel; gereed voor het verven. 3066 Raampje met de geverfde inslagdraden. Het rood wordt door onderdompeling (tjeloep) in een bad van „kemaloe" verkregen. De andere kleuren (meestal aniline verf) worden er in gewreven door middel van: 306c aan de einden ingekeepte bamboe stokjes. 306cf versierde weefspoel. 307 Aardewerk. Topversiering van een dak. 308 „ Versierde dakpan. 309 Als boven. 310 Kalender plankje (tika); zie beschrijving hiervoor. 311 Als boven, gekleurd. 312 Baadje; wordt gebruikt bij het spel „Gamboeh". 313 Palmwijndrinkbeker van bamboe met houten slang als deksel. 314 Als boven met houten kikvorsch als deksel. 315 Als boven. 316 Als boven. i^. il 317 Als boven. 318 Als boven. 319 Als boven. 320 Als boven. 321 Als boven. 322 Als boven. 323 Sirihtasch van gevlochten bamboe; onder en boven kleurig houtsnijwerk. 324 Tafeltje in gebruik bij krekelgevechten. Evenals het tafeltje met de sierlijke pootjes zijn de daarop liggende kokertjes uiterst fijn bewerkt, zij zjjn omwonden met zilverdraad. Door de overlangsche spleten kan de eigenaar de krekels, die zich in de kokertjes bevinden zien en tevens met het lange kwastje aanmoedigen en plagen, als zij tegenover andere krekels geplaatst worden. Dit plagen geschiedt zoolang tot de beestjes, meenende dat de andere krekel dit doet, elkaar aanvliegen. 325 Doosje met mesjes, in gebruik bij de hanengevechten. Deze mesjes — tadji's — zijn tweesnijdend en worden vóór het gevecht zeer scherp gemaakt; in schuin opwaartschen stand worden zij aan den linkerpoot der kemphanen gebonden. 326 Doosjes, gevlochten van bamboe (klopoh) voor tabak. 327 Groote tabakstasch; vlechtwerk. 328 Als boven, middelgroot. 329 Als boven, klein. 330 Als boven. 331 Als boven. 332 Deksel voor een vruchtenschaal, gevlochten van bamboe. 332a Als boven. 333 Veepas; beschreven lontarblad. 334 Veelkleurig gesneden houten gendistop. Haantje. 335 Als boven. Singa — Leeuw. 336 Als boven. Vogel. 337 Houten schaaltje met veelkleurig ornament beschilderd. VERSIERSELS VAN KEPENGS, KRALEN EN LONTARBLAD. Deze versiersels worden gebruikt bij godsdienstige plechtigheden. Daar ook de huiselijke feesten steeds in meerdere of mindere mate een godsdienstig karakter hebben, treft men ze ook dikwijls daarbij aan. Evenals bij het vervaardigen van de „ramboet sedana" worden ook hiervoor de kepengs door speciaal voor dit werk bestemde personen eerst eenige malen uitgezocht, vóórdat zij worden verwerkt. 338 Tempelhanger van kepengs (Salang deling). 339 Als boven. (Salang wakoel). 340 Als boven. (Tjenige). 341 Als boven. (Tamijang). 342 Als boven. (Salang kepeng). 343 Tempelhanger van gekleurde kralen (Salang moete). 344 Tempelhanger van gekleurd laken. (Tjenige). 345 Godenbeeldje van kepengs (manlijk) Ramboet Sedana (zie beschrijving hiervoor). 346 Als boven; (vrouwelijk). 347 Dewi Cri; gevlochten van lontarblad (zie beschrijving hiervoor). 348 Dewi Cri; van aardewerk, (zie beschrijving hiervoor). 349 Versiersel van lontarblad; veelkleurig met wajang figuren. 350 Als boven. 351 Als boven. 352 Als boven. 353 Als boven. 354 Lontarblad versiersel op een stokje. 355 Als boven. 356 Versiersel van uitgeknipt lontarblad. 357 Oorknoppen van opgerold lontarblad, zooals die door jonge meisjes worden gedragen. TEEKENINGEN OP DOEK. In de tempels op den achterwand der godenhuisjes en balé's (pendoppo's); in de woningen der gegoeden en voornamen brengen de Baliërs hun heldenverhalen in beeld. Men vindt ze zoowel als fresco's op muren, als op hout en doek geteekend. Evenals in de kunst van andere Oostersche volken (Assyriërs, Egyptenaren, Chineezen. Japanners) is hun wijze van weergeven een gansch andere dan die van de kunstenaars uit het westen. Een perspectivische opvatting der voorstelling, zooals wij die kennen, is hun geheel vreemd. Uit een zuiver schilderkundig oogpunt beschouwd is daartegen wellicht wat in te brengen, doch van een decoratief-architectonisch standpunt is er veel voor te zeggen. En het is dit standpunt, dat de Baliërs, bewust of onbewust, innemen, als zij met de voorstellingen hunner helden-verhalen de platte vlakken van hun wanden gaan versieren. De verdeeling van die vlakken, de groepeering der figuren, de harmonie der kleuren, dit alles is dikwijls schitterend te noemen 1 358 De teekening stelt voor een groep personen, waarvan de voorste Sang Samba is, de zoon van Sang Kersena, vorst van Dëwarëwati, met Sang Gada, Sang Drëstëcüjoemëna en Sang Oeloemoeka met hun volgelingen, om op te rukken naar Prëdjati. Het verhaal is ontleend aan „de Boma" en stelt voor: het vertrek van Samba voor Prëdjati, de woonplaats van Boma, een vorst der Raksasa's, waar hij zijn vroegere vrouw, Dijah Dewi Nilawati genaamd, die door Bom3 is gevangen genomen, wil zoeken. EEN TEEKENINQ OP DOEK. NO. 358. 359 Sang Samba (zie No. 358) vindt zijn vrouw te PrédjatL Hij wil gebruik maken van de afwezigheid van Boma, die naar den hemel is, om daar met de goden krijg te voeren en tracht zijn vrouw Nillawati mee te nemen. Een verwoed gevecht ontstaat daardoor met den rijksbestuurder, die met eenige patih's haar bewaken moet. Nillawati wordt tenslotte door een Wilmana, een gevleugelden reus, weg gevoerd naar een andere woning van Boma. Sang Samba trekt onverrichter zake terug, doch slaagt bij een latere poging beter. 360 Een bijeenkomst van goden — Dewa's — onder voorgaan van Betara Indra, den God des hemels, met Begaman Wëraspati en Sang Yamadipati, den hellegod. De voorste persoon links is Betara Gana met Sangijang Koewera en Sangijang Beroena met eenige andere Goden. Indra vraagt aan Gana of deze hem helpen wil om zijn vijand, Detija Nilëloedraka, te dooden. Deze Detija is een vorst der Raksasa's, die zijn verbHjf heeft op de Himalaya- 361 (I) Een groep Dewa's en Detija's. De voorste links is Indra met Ciwa, Sangijang Bajoe, Sangijang Semara, Brahma, Sangijang Icwara en Wishnoe; rechts: Detija Pertjinti, Detija Denawa en hun volgelingen. Zij gaan gezamelijk de „Merta" zoeken, die zich in den berg Maliawan bevindt. „Merta" is een vloeistof, waarvan gezegd wordt, dat zoodra een doode ervan drinkt, het leven terugkeert. De berg wordt door een groote slang (Naga) omgeven en bewaakt. Nadat de berg omver is gehaald, komen er drie schoone vrouwen uit te voorschijn. De eene draagt de „Merta" op het hoofd, de andere houdt een wonderring in de hand, terwijl de derde een wit paard leidt, dat Ontjer Srawa heet. 362 (II) Betara Wishnoe, Sangijang Tjitrangada en hun volgelingen, de lagere Dewa's. binden om het bezit van de „Merta" den strijd aan met Detija Pertjinti en zijn Raksasa's. 363(111) Terwijl de goden de „Merta" onder elkaar willen verdeelen komt de Detija Katëraoe in den hemel in de gedaante van een Dewa. Ook hij wil een deel van den wonderdrank bemachtigen. Nadat hij een weinig van de vloeistof heeft gekregen en dit ingeslikt heeft tot in de keel, komt plotseling Sangijang Soerja Tjandra, de God van Zon en Maan, om Wishnoe te waarschuwen, dat Kal&rahoe geen Dewa is, doch slechts de gedaante ervan heeft aangenomen. Wishnoe is daarover zeer vertoornd en schiet Kalarahoe met zijn radpijl (Tjakra) den hals stuk. Door de goddelijke kracht der „Merta", die Kalarahoe tot in zijn keel heeft ingeslikt, vliegt dat gedeelte van zijn hals met zijn hoofd de lucht in, terwijl het andere gedeelte van zijn lichaam op de aarde valt. Men meent tegenwoordig nog op Bah, dat, wanneer er een maans- of zonsverduistering plaats heeft, Kalarahoe zich wreken wil op god Soerja Tjandra. voor het verraad aan hem gepleegd. Hij tracht dan zon of maan te verslinden, doch daar zijn lichaam ontbreekt, komt Soerja Tjandra steeds als de verduistering voorbij is weer te voorschijn uit den hals. 364 (IV) Ook Garoeda komt in den hemel om de „Merta," die door de Dewa's wordt bewaakt, te bemachtigen. Daar hij over bovennatuurlijke krachten beschikt, verslaat hij alle goden, behalve Wishnoe. Hij gaat op dezen, die de „Merta" bewaakt, toe, om. zoo noodig ook met geweld, den drank op te eischen. Wishnoe is zeer vertoornd en wil onderzoeken of Garoeda werkelijk over bovennatuurlijke krachten kan beschikken. Hij zegt daarom tot den vogel: „Als gij den druk van mijn wijsvinger kunt verdragen, dan zal ik in uw gaven gelooven". Garoeda tracht te vergeefs den druk van den vinger te weerstaan, hij is te zwaar en veroorzaakt hem te hevige pijn. Het verhaal van den kamp om het bezit van de „Merta" is ontleend aan de „Adiparwa", een geschrift over de goden en hun strijd. 365 Beschrijving als van No. 364. 366 Beschrijving als van No. 364. 367(1) Een bijeenkomst onder voorgaan van Rawana, het hoofd der Raksasa's, de voorste figuur rechts. Achter hem staan zijn zoons Trisirah. Trikaja en Narantaka. De voorste links is Indrëdjit, de oudste zoon van Rawana. Achter dezen staat Patih Prahasta. de eerste minister, met nog eenige Patih's. Rawana vertelt van het groote verlies, ,dat zijn leger bij den strijd, die den vorigen dag heeft plaats gehad, geleden heeft. Nu vraagt hij aan de aanwezigen op welke wijze Ramadewa nu zal worden bestreden, opdat deze liefst zoo spoedig mogelijk de nederlaag zal lijden. Zijn zoon Indrëdjit antwoordt met gevouwen handen, dat hij Ramadewa binnen 24 uur zal veislaan. Rawana is bij deze toezegging zeer verheugd en geeft zijn zoon allerlei lieve namen. Na de vergadering, tegen zeven uur in den avond, begeeft Indrödjit zich naar zijn godshuis (links op de teekening) en trekt zich terug om te mediteer en. 368 (II). Een andere bijeenkomst De voorste persoon rechts is Rawana; daarachter zijn volgelingen. De voorste links is Wibisana, een broeder van Rawana. met Patih Soemali, Patih Mitragena en hun volgelingen. Zij overleggen weer, hoe zij den krijg met Rama zullen voeren. Wibisana verzoekt echter met zachte stem zijn broer, geen oorlog met Rama te voeren, daar deze bekend staat om zijn bovennatuurlijke krachten en om zijn rechtvaardigheid. Rawana luistert echter niet en wordt vertoornd op zijn broeder omdat deze de hoedanigheden van zijn vijand roemt 369(111) Ramadewa heeft zich in den strijd met Rawana de hulp verzekerd van den witten apenkoning Hanuman (Anoman.) Deze teekening stelt het gevecht voor tusschen Hanuman en de krijgsoversten van Rawana, die alle vier door den vorst der apen gedood worden. Den eersten verslaat hij met een grooten steen, die door zijn zwaar gewicht den Raksasa verplettert Den tweeden doodt hij met zijn vuist, den derden met zijn poot en den vierden treft hij met een boom. 370 Vermoedelijk stelt deze teekening een gevecht tusschen de goden voor, onder aanvoering van Wishnoe (Rama). met de Raksasa's, onder leiding van Detija Printjinti en Detija Denawa. 371 Sang Soerja Ketoe, vorst van Astinanegara. rijdt met zijn broeder Sang Tjandra Ketoe en den rijksbestuurder Patih Soewanda op een wandelritj'e naar het bosch. Onderweg ontmoeten zij Rawana op Wilmara, den gevleugelden reus, strijdlustig als altijd, met zijn Raksasa's. Zonder eenige reden verklaart Rawana den oorlog aan Sang Soerja Ketoe en Patih Soewanda. 372(11) Beide partijen, rechts Rawana, links Patih Soewanda en Soerja Ketoe, allen met hun volgelingen, zijn gereed voor den strijd. 373 Zijne Hoogheid Maharadja Doeroepada, vorst van het rijk van dien naam met zijn gemalin op weg naar Begawan Prijana, om dezen te vragen om kinderen, geboren uit vuur. Begawan Prijana, beschikkende over bovennatuurlijke krachten, voldoet aan dit verzoek en laat twee kinderen, een jongen en een meisje, uit het vuur te voorschijn komen. Maharadja Doeroepada neemt hen als zijn kinderen aan en noemt de jongen: Sang DörÖstÖdijoemëna en het meisje: Dêwi Doeroepadi., 374 Gevecht tusschen Detija Poeroesada en Dasa Baoe, vorst van het rijk Tandjoeng Poera. Detija Poeroesada wil Dasa Baoe dooden. teneinde zich van zijn hoofd meester te maken. Dit verhaal is ondeend aan de „Kekawin Soesesoma". Detija Poeroesada had beloofd aan Dewa Kala, dat hij hem 128 hoofden van vorsten zou brengen. Er ontbreekt nog slechts een hoofd. Om dat te bemachtigen wil hij Dasa Baoe dooden. 375 In een bijeenkomst der goden onder voorgaan van Ciwa en Brahma, komt Sangijang Yamapatih, de hellegod. Hij, de straffer der zielen van menschen, die in hun aardsche leven hebben misdaan, wil van zijn taak ontheven worden en biedt den goden de lijst aan, waarop alle gestrafte zielen staan aangeteekend. De goden aanvaarden die echter niet, zoodat Yama van zijn taak niet ontslagen wordt. 376(1) Gevecht tuschen Ardjoena Sahastra Baoe en Patih Soewanda. Links boven staat Ardjoena Sahastra Baoe en rechts van hem Soewanda. Door het schieten met een pijl kan de eerste vuur te voorschijn doen komen. Soewanda laat het daarop echter regenen, waardoor het vuur gedoofd wordt. Op bevel van Soewanda komt een Garoeda vogel, waarop Ardjoena Sahastra Baoe een slang er bij roept. De Garoeda verslindt echter de Naga. In den bovenhoek rechts van de teekening gaat Ardjoena Sahastra Baoe, die daardoor den strijd "verliest, op de vlucht. Het onderdeel der teekening stelt voor den kamp tusschen de volgelingen van de beide tegenstanders. 377 (II) Patih Soewanda is opgestaan tegen zijn beide vorsten Ardjoena Sahastra Baoe èn Soerja Ketoe. Deze teekening stelt voor den strijd, die de ontrouwe rijksbestuurder nu te voeren heeft tegen zijn vertoornde meesters. 378 Beschrijving als van No. 364. 379 De figuur rechts is Betara Brahma, links Betara Wishnoe. Zij beroemen er zich op, dat er geen wezen bestaat, dat dezelfde bovennatuurlijke krachten bezit als zij. Onderwijl plaatst zich Betara Ciwa, die zich in een groote en hooge meroe veranderd heeft, tusschen hen, met het doel de beide andere goden te overtuigen, dat hij hunner minstens gelijkwaardig is. Bij het verschijnen van de Meroe zijn de beide goden zeer verbaasd. Brahma verandert zich in een kraai, om den top van de hooge piramide te zoeken. Wishnoe omwoelt als zwijn den grond om den grondslag van het fondament te vinden en den Meroe te doen omvallen. Geen van beide gelukt hun echter 1 Op het onderdeel der teekening ziet men rechts in den hoek Sangijang Antaboga, met een staart en het gezicht van een reus, minnekoozen met zijn vrouw Dewi Nagê Geni. 380 (I) De voorste figuur rechts is Sangijang Semara met achter hem Sangijang Yamadipati en Betara Ratih. De voorste links is Indra met achter hem Weraspati en Koeweira. Zij voeren besprekingen om een reis te gaan doen naar den berg Maliawan, waar Ciwa boete doet. 781 (II) Met Sangijang Semara Voorop gaan de goden naar den berg Maliawan, waar zij Betara Ciwa aantreffen; bovenhoek rechts. 382 (III) Ciwa, de witte, rechtsche figuur, doet boete op den berg Maliawan met de bedoeling om vrouwenhater te worden; hij wil geen kinderen meer krijgen I Sangijang Semara, Betara Indra, Begawan Weraspati, Sang Yawadipati, Sangijang Beroena en Sangijang Koewera willen die boetedoening verhinderen. Daartoe schiet Semara met een wonderpijl, Semara Tantra genaamd, en raakt den god; dit heeft tengevolge, dat Ciwa zijn plannen moet laten varen. 383 De achterste figuur is Sang Keresna, vont van Dewarewati. Vóór hem rijden Sang Darma Wangsa, diens vrouw Dewi Doeroepadi en Sang Sikandi. Zij begeven zich allen in den strijd met Sang Doerjadana, vorst van Astina. Dit verhaal is ondeend aan de „Bratajoeda". 384 Beschrijving als van No. 363. WAJANG POPPEN. Evenals op Java is het vertoonen van de wajang een van de meest geliefde spelen. De vertooner, „dalang", tevens verteller van de verhalen, waarvan de poppen de helden voorstellen, moet zich onderwerpen aan de ceremoniën van het "mawintën", dat is, hij moet gezuiverd zijn van alle aardsche onreinheid. De wajangvertooning wordt dus tot op zekere hoogte als heilig beschouwd op Bali. 385—534 Wajangpoppen. NAGEKOMEN VOORWERPEN: HOUTSNIJWERK: 535 Garoeda (veelkleurig). 536 Houtsnijwerk uit een kap. (veelkleurig). 537 Een beeldje (veelkleurig). VOORWERPEN VAN VERSCHILLENDEN AARD: 538 Palmwijnbeker (veelkleurig). 539 Als boven. 540 Houten offerschaal—doelang—(veelkleurig). 541 Als boven. jp£>':. 542 Pinangschaar (tjakét) ingelegd met zilver. 543 Haarkam. VERSIERSELS VAN KEPENGS, KHp] LEN EN LONTARBLAD. 544 Tempelhanger. Inzending van den Heer H. W. Veenhuijzen, Oud-Resident van Bali en Lombok. 545 Een Balische slaaf. Veelkleurig beeld, vervaardigd door I Dewa Gedeh Poetoeh, broeder van den Regent van Bangli. 546 Veelkleurig Beeld, voorstellende: I Goesti Poetoeh Griah, hoofd der Baliërs op Lombok; vervaardigd door Goesti Gedeh Bam. 547 Twee kraanvogels, verguld, uit Gianjar. 548 Een schutsel uit Tabanan; beschilderd en veelkleurig beschilderd en besneden. 549 Twee beschilderde klapperdoppen uit Kloengkoeng. Een Sirihtasch (Gegandek). 550 Een vlag met wajangflguur. 551 Als boven. 552 Lang weefsel met wajangfiguren. NEDERLANDSCH-INDISCHE KUNSTKRING TE BATAVIA BESCHERMHEER ZIJNE EXCELLENTIE DE GOUVERNEUR-GENERAAL Het Bestuur heeft de eer U te berichten, dat de tentoonstelling van Balische kunstvoorwerpen zal worden geopend op Vrijdag a.s. des avonds zes uur. De tentoonstelling zal worden gehouden in het vereenigingsgebouw, Gondang Dia, van Vrijdag 25 Februari tot en met Zondag 19 Maart 1916, met uitzondering van Vrijdag 3 Maart, en zal geopend zijn des avonds van 6—8 uur en daarenboven des Zondags van 8—12 uur voormiddags. Leden met hun gezin hebben vrijen toegang. Nief-leden kunnen de tentoonstelling bezoeken vanaf Zondag 27 Februari des ochtends 8 uur, tegen een toegangsprijs van / 0.50 per persoon. De Secretaris,