tijdens zijn verblijf hier gedrukt, is 'n belangrijke bijdrage tot de bokswetenschap, meer echter voor 't huidige Engeland, indien men althans nota neemt van 't werkje, dan voor ons. De schrijver is systematisch en konsekwent óók in zijn fouten. De invloed van schermen kan in enkele gevallen nuttigen invloed hebben en 't doorgaan op de fouten van 't tegenwoordig boksen kan deze duidelijk! maken. Ik beveel, wanneer men eenigen tijd gebokst heeft, de lezing zeer aan. In dezen druk beschrijf ik de stooten anders dan in den eersten. Ik maak 't werken van elk lichaamsdeel afzonderlijk af, juist zooals ik op de les doe. De voorstelling wordt hierdoor minder levendig, doch men heeft nu den leergang gereed en kan in de volgorde werken, die 'tboek aangeeft. Om dezelfde reden behandel ik eerst 'ndeel der techniek (van den aanval en der verdediging), daama 't overige dezer beide onderdeden. Ik bedoel, dat wie uit dit boek werkt evenals of hij (zij) bij mij les nam, eerst den rechten stoot leert, achteruit stappen, stoppen en blokken en dan spart, telkens en telkens deze grondbeginselen (ook stand en loopen) herhalend na 't sparren. Daarna leert hij schijnstooten en al het voetenwerk. Na dit zeer lang geoefend te hebben de overige aanvallen. Wie te vroeg ronde aanvallen gebruikt, komt er niet toe voetenwerk te leeren en blijft altijd 'n onbelangrijk bokser. Het is mijn bedoeling» allen, die wenschen te boksen en geen of onvoldoend onderwijs genieten en aan hen, die bij goede les ter studie thuis n herhalend boek' wenschen en niet 't minst ^ de candidaten voor ons thans geweldig examen M. O. gymnastiek 'nbruikbaar boek te geven. Ik hoop ook, dat de talrijke boksleeraars, die de laatste jaren ach als zoodamg hebben gevestigd, helaas zonder door studie examen of op andere wijze blijk gegeven te hebben daartoe gerechtigd te am, mijn boek zullen gebruiken, velen hunner schrijven mij min of meer geslaagd toch reeds na in annonces en circulaires, volgen zij mij ook in methode, dan verkrijgen wij in die gevallen zelfs nog boksen. Een enkele maal herhaal ik, wat ik reeds vroeger zei. Ik doe dit voor hen, die alleen n bepaald gedeelte herlezen. Ik erken, boksen leeren uit 'n boekje zonder leeraar is moeilijk. Oefent men daarenboven nog m een te kleine ruimte of alleen, dan wordt 't schier onmogelijk zoo weerbaar te worden, dat men zich zou kunnen redden jn een ontmoeting met een goeden bokser. Toch is t altijd veel beter dan niets doen. Ook hier geldt wat ik tegen hen *eg, die bijziend of op vrij hoogen leeftijd zijn of 'n lichaamsgebrek of -hjden hebben en mij vragen of zij kunnen boksen: „Een Johnson zult u niet worden eri dat be- geert u waarschijnlijk ook niet, meer weerbaar, vlugger, opgeruimder, gezonder en nog heel veel meer prettigs zult u er wèl door worden en dat .verlangt u dan ook zeker." Een sterk bijziende heer, die met vrienden in mijn zaal meekomend, al spoedig 'zoo enthousiast werd, dat hij toch ook' den handschoen aantrok, is nu een uitstekend bokser en hoewel fair en voorzichtig in den ring, zou ik niemand aanraden hem op straat aan te randen. Natuurlijk versiert 'n afbeelding van Georges Carpentier, 't Fransche bokswonder, dezen twee den druk. Carpentier, de Fransche mijnwerkersjongen, thans de afgod van Frankrijk, mogelijk tegen zijn zin van 't front weggehouden in den oorlog, maakt zich gereed Dempsey te bevechten om 't wereldkampioenschap. Hij is geboren 12 Januari '1894 en bokste reeds in 1907 drie beroepswedstrijden. Moge dan dit boekje bij onze Hollandsche boksers en belangstellenden goed werk doen. Amateurs, collega's en anderen, die op- of aanmerkingen hebben, zullen mij zeer verplichten mij deze mede te deelen. Du choc des opinions jaillit la vérité. In 'nmogelijk volgenden druk kan ik wellicht daarmede rekening houden. Aan de heeren, die de buitengewone welwillendheid hadden te poseeren voor de foto's in dit werkje opgenomen, mijn hartelijken dank. Eveneens mijn dank aan Mr. H. P. L. Wies- sing, hoofdredacteur van „De Nieuwe Groene" die den uitgevers van dezen tweeden druk gratis' talrijke chché's ten gebruike afstond. Nog aJu tijd „gaat het zien voor het zeggen" en foto's zijn zeker noodzakelijk voor 't duidelijk maken van de zeer samengestelde boksbewegingen De heeren ƒ. H. W. van Ophuijsen, arts en Ir. A. Fokker, beiden Bondsrechters en onderscheidenlijk voorzitter en secretaris van de Haagsche Boksvereeniging, zijn zoo vriendelijk geweest de drukproeven na te zien. Hun opmerkingen hebben 't werk gebaat en mijn kennis verrijkt. P. M. C. TOEPOEL. Den Haag, Juni '20. 1719 Figg, 1730 Pipes en Greeting. 1734 George ;Taylor. 1740 Jack1 ,Broughton. 1750 Jack .Slack. 1760 Bill Stevens. 1761 George Meggs. ;i7Ó4 Bill Darts. ,1769 Lyons. 1777 Harry .Sellers. 1780 Harris. 1785 Ja gen boksen in 'tbuitenland, lukraak les gegeven wordt. Zoo staan de Hollanders verkeerd, stooten vrij zwak en bewegen hun voeten doelloos, ja bederven hun stoot vaak door hun beenbewegingen. Telkens wanneer tijdens 't verblijf der Britsche geïnterneerden, zelfs belangrijk zwaardere Hollanders tegen Engelschen uitkwamen, bleek dit akelig duidelijk. ren en dus den Bond te hoonen, maakten mèt 'n leeraar M.O. gymnastiek 'n slap lijntje, dat werd goedgekeurd. GEWICHTEN. Gewicht is van groot voordeel in boksen omdat het: i°. den stoot of slag versterkt; 2'. meestal gepaard gaat met grootere lichaams- en armlengte; 3°. meestal sterker spieren geeft op die plaatsen, welke getroffen kunnen worden en deze sterkere spieren de uitwerking van den (daarbij nog lichterenj stoot meer verzwakken dan de lichtere spieren van den lichteren man zulks bij dezen doen; 4°- de lichtere man door de nadeelen hierboven genoemd, door 't ontmoedigende van (als hij niet goed voetenwerk heeft) zich af te stooten op den tegenstander en door den indruk van overmacht in 't algemeen, gedemoraliseerd wordt. 't Voordeel van den lichteren man is grooter snelheid. Dat lichteren zwaarderen overwinnen kunnen, bewezen o.a.: Sayers, slechts even boven lichtmidden, was toch zwaargewicht kampioen van Engeland. loopen en deze ongevallen voorkomt 'n zware handschoen in de meeste gevallen. Een handschoen moet „goed" zitten. Het is daarom 't best nauwe* te koopen. De binnenruimte wordt in 't gebruik grooter en de handschoen, die aanvankelijk krap was, sluit later juist prettig aan. Voor Hollanders acht ik 't gebruik van zware handschoenen gewenscht, daar de Hollander gaame hard stoot en zich boos maakt als hij bezeerd wordt. Schoenen zijn van nog meer belang dan handschoenen. Zij moeten „geschilderd" zitten, den voet omspannen als de huid en toch niet knellen? Een door slechten bouw loszittende schoen belemmert 't toch reeds zoo moeilijk aan te leeren voetenwerk. De boksschoen is halfhoog, 't best zonder hak. Hij moet licht zijn en zeer soepel. De zool mag niet van rubber zijn, dat te stroef is (op gladden vloer is rubber wèl goed, maar... op zulke vloeren behoort men niet te boksen) en snel slijt. De zool mag niet te lang en moet onder de holte van den voet smal toegesneden zijn. De bokser werkt t aangenaamst geheel naakt en in de buitenlucht. In 't laatste geval moet hij, wil hij' ooit 'n snel bokser worden, gelijken, voldoend harden grond hebben. Het bezwaar tegen boksen op bloote voeten is, dat men zich de teenen kan stooten tegen die zijner tegenpartij'. Het op de teenen trappen is zoo erg niet. Voor wie kleeding wenschen, het volgende: Bovenlijf naakt of met dunne, wollen trut met lagen hals en korte of in 't geheel geen mouwen. Men houde, om aan te trekken, als men na 't werken wachten moet, een zware wollen trui (sweater) gereed. Een kort broekje van tricot, zijde of wol of wel een z.g. voetbalbroekje. De band moet wijd zijn, opdat men vrij met 't middenrif kan ademhalen. Zijn handschoenen of schoentjes wat groot, dan trekt men daaronder onderscheidenlijk gewone garen straathandschoenen of sokken aan. Vóór het boksen, trekt men alle kleedingstukken, die men aan heeft, uit en daarvoor — als men niet naakt wil werken — de voor 't boksen bestemde aan. Men houde nooit 't zelfde aan tijdens en na het boksen. Bij1 't boksen zweet men, het is dus zeer onhygiënisch en weinig frischj die kleeren te blijven dragen. Na het oefenen, zoodra de adem zich hersteld heeft en vooral, terwijl men nog warm is, neemt men een warm of lauwwarm stortbad of 'n afsponsing, dan goed afdrogen en aankleeden. Blijft men nog even in de zaal, dan niet dadelijk te zwaar instoppen. Korte massage om stijfworden te voorkomen is goed, veel wrijven niet noodig, daar het boksen zelf het geheele lichaam masseert. Wat gewone glijpoeder strooien is wel aangenaam voor de huid. Een enkele maal per week hard werken bij aangename, ook 't hoofd bezighoudende sport, flink zweeten, is uitstekend en voor wie 'n zittend leven heeft, ingespannen geestesarbeid verricht of zenuwlijder is, noodzakelijk. Na afloop een reinigende wassching — en die geeft 't warme stortbad op de snelste, volledigste en gezondste wijze — is daarbij de eerste voorwaarde. WIE MOGEN BOKSEN? Alle normale en heel wat abnormale menschen. Ernstig zieken en invaliden boksen natuurlijk niet, maar bij' de overigen kan bijna geen bezwaar er tegen bestaan. Vooraf het oordeel te vragen van een geneesheer is natuurlijk zeer aan te bevelen, doch wees voorzichtig U niet tot 'n leek te wenden, immers al is iemand ook medicus, indien hij niet tevens boksen kent of het althans vaak gezien en boksende vrienden of patiënten gehad heeft, kan hij U nog niet antwoorden, erger nog, de mogelijkheid bestaat, dat hij' alleen van beroepsboksen gehoord heeft, wat in de berichten in Hollandsche kranten, die voornamelijk de prikkelnieuwtjes uit de buitenlandsche bladen knippen, al zeer bloederig en ruw wordt voorgesteld, en dat hij U dus op athleten- of gladiatorenverrichtingen keurt, terwijl hij' moest rekenen op een oefening, die iemand wel zeer weerbaar, handig en sterk maakt, doch minder gevaarlijk is dan b.v.: voetbal, wielrijden, zwemmen, schaatsenrijden, enzoovoort, alle niet genoeg te waardeeren sporten, die ten koste van een enkel ongeval duizenden gezondheid geven. Richt U dus tot 'n dokter, die wat van boksen afweet. Nadat de directeur gezien had wat boksen was, nam een bekende ongevallenverzekeringmaatschappij mij' in op één na de veiligste gevaarklasse op, terecht 't risico nog geringer achtend dan bij gymnastiekleeraars. Trouwens de bokser is in het gewone leven, op straat, op reis1 en in huis veel handiger dan de gemiddelde mensch en loopt dus minder gevaar. Boksen met zware handschoenen met 'n desnoods stevig stootenden, mits eerlijk' werkenden tegenstander onder leiding van 'n goeden onderwijzer levert geen enkel gevaar op. Jongens van 6 jaar kunnen het even goed leeren als mannen van 60. Om dames uit den vicieusen cirkel: niet eten, dusi geen „lust", dus niets doen, dus geen trék in eten, dus niet eten, te redden, werkt niets beter dan boksen met 'n voorzichtigen en bevoegden leeraar. Daarbij komt nog, dat de harmonische ontwikkeling, 't buigzame, soepele, de vrije borsthouding en de goede bloedsomloop, welke boksen geeft, in buitengewoon gelukkige mate haar schoonheid en frischheid ten goede komen. Dr. A. Luerssen, Königsbergen (Pruisen), beveelt boksen aan tegen: lichte bijziendheid en andere geringe gezichtsstoringen, hardhoorendheid, slechte of onvoldoende ademhaling, gering hinken,1 bloedarmoede, zenuwlijden (mits dit niet te sterkj is), slechte spijsvertering en algemeene lichaamszwakte. Vrouwen raadt hij bijzonder aan te boksen. Een Manchester dokter hield onlangs een rede, in welke hij er op wees, hoe boksen geleidelijk en zonder eenig gevaar gewent aan „chirurgische schokken" (surgical shocks), waardoor boksers veel minder last hebben van allerlei stooten en schokken dan nietboksers. Wie geheel bezig wordt gehouden door leed, studie of zaken, kan tennissen of menige andere sport verrichten zonder zijn aandacht er volkomen op te concentreeren. Hij speelt dan slechter, maar acht dit van minder belang. Maar wie bokst en onachtzaam is, wordt getroffen, niet pijnlijk, maar de rechtstreeksche aanraking prikkelt tot grootere mspanning, tot samentrekken van alle aandacht op 't werk en juist dat geeft de afleiding, die kalmte brengt, open maakt tot verder in zich opnemen en tot arbeid. Deze concentratie geschiedt bij boksen zonder gevaar, alleen met kans op lichte stooten. Bij andere sport kan men alleen de aandacht volkomen dwingen door groote gevaarkansen te loopen. 't Besef zich zoo noodig te kunnen verweren schenkt 'n rustig optreden, dat hinderlijke individuen in toom houdt. Boksen is hier- door van groot belang voor 't maatschappelijk leven. Min of meer bijzondere naturen (veelal juist begaafden of om andere reden belangwekkenden) lijden onder 't plagen, de onderdrukking door belhamels in hun gemeenschap b.v. jongerejaarsstudenten, leerlingen middelbaar onderwijs en gymnasium en 't sterkst 't kind pp de lagere school. Ik heb in de praktijk veranderingen gezien, die ik aan ouders niet zou hebben durven voorspellen, met kinderen van fijne natuur, die onzegbaar leden onder de bespotting en de tirannie van ruwaangelegde „bullies" wie de geheele klasse op school volgde. Zonder vechten, alleen door 't vertrouwen in eigen macht sloeg dit om, werd de geplaagde ongemoeid gelaten, ja verkreeg de achting, die hem of haar toekwam. In 't algemeen zal men, vrouw of man, volwassene of meisje of jongen door beoefening van 't boksen onbeschroomder (en daardoor zonder verzet) durven optreden om menschen of dieren te beschermen of eigen rechten te doen gelden. Snel waarnemen, snel besluiten, snel uitvoeren, volkomen spierbeheersching, 't voor elke beweging uitsluitend gebruiken van de spieren, die daarvoor noodig zijn (arbeidsbesparing), t volkomen laten rusten van 't lichaam na zwaren arbeid, dat alles en nog veel meer leert boksen, dat de beoefenaars geestelijk frisch en lichamelijk handig voor 't dagelijksch leven maakt Mrs. Bagot, die in Londen voor arme jongens van 12—18 jaar een vereeniging gesticht heeft, in welke zij gymnastiek- en boksles ontvangen, zegt1): „Groot was de invloed op het karakter." Zij kon een scherp verschil opmerken tusschen de liefhebbers voor boksen en diegenen, die meer voorliefde hadden voor gymnastiek. „De eersten zijn ruwer. Echter verkrijgen zij juist door de systematische oefening een meer ridderlijk gevoel tegenover zwakkeren." Vele geestelijken in Engeland, Amerika en Australië richten • in hun parochies boksvereenigingen op en prijzen den invloed, welke van onze sport uitgaat. Talrijke verhaaltjes en anecdoten spreken van priesters, die in de districten der armste arbeiders en maatschappelijk' verongelukten door hun ingrijpen met de vuist misdaad en ontucht beletten, voorgoed invloed verkregen en verbetering brachten. Dat boksen niet verruwt, verbruut, bewezen Byron, Keats, Maeterlinck' en Shaw. Byron en Keats verkeerden met de beste prijsvechters uit hun tijd, zooals uit hun werken en uit Byron's dagboek blijkt. Maeterlinck schreef „1'Eloge 1) Zie: „Studies over Lichamelijke Opvoeding", Eerste Serie. Verslag der Engelsche Staatscommissie, ingesteld tot onderzoek van den lichamelijker! achteruitgang van het volk. r. Freddie Welsh, Oud-Kampioen lichtgewicht van de wereld, bekend als de vegetariër-bokser. 2. Jim Driscoll, Oud-Kampioen vedergewicht van Engeland, overwon Abe Attell terwijl deze wereldkampioen was en werd daarom door velen als wereldkampioen beschouwd. Hij bokst typisch in wat men noemt Engelschen stijl. 3. Rob. Fitzsimmons, Wereldkampioen (17 Maart 1897—9 Juni l&99)> gestorven 1918, brengt Jeffries een wisselstoot toe. 4. Georges Carpentier, wereldkampioen zwaarmiddengewicht, zwaargewicht-kampioen van Europa, volmaakt tacticus en schitterend technicus. de la Boxe" (in: 1'Intelligence des Fleurs). James Fox, Sir Robert Peel, William Windham,. Lord Althorp, Sir St. Vincent Cotton, Sir EóV ward Kent, marquis of Waterford, de earl of Lonsdale en de schrijver Sir Conan Doyle zijn bekende boksende Britten. In ons land hebben de beeldhouwer A. Hesselink en de schilders Gebhard en Krabbé reeds den handschoen aan gehad ten tijde van Placké, terwijl kunstenaars op elk gebied „the noble art" bij mij hebben geleerd. STOOTENOEFENEN, SPARREN EN VECHTEN. Stoeten-oef enen geschiedt door den leerling op zak, op bal, op den leeraar of, onder leiding van een onderwij zer, door den eenen leerling op den anderen, zelfs — ingehouden i — stooten voor 'n spiegel is zeer goed ter controle. Men begint met stooten op den zak, tegen den muur gehangen, daarna als voorbereiding voor 't sparren op den bal. Op den zak werkt men rustig, daar men er op vertrouwen kan hem op dezelfde plaats te vinden en hij stevigen verstand geeft. Al bokst men nog zoo lang, men moet op den zak blijven oefenen. De lichte bal (fig. 70) bereidt door zijh bewegelijkheid en onzekerheid voor op 't ongewisse van 't sparren, ook dreigt hij terug te stooten en' dwingt tot snel terugtrekken na den aanval. Maar door zijn geringen weerstand belemmert hij althans voor beginners 't meegeven van 't volle gewicht in den stoot. Men mag daarom alleen op den bal oefenen als men reeds onwillekeurig bij! de beweging 't gewicht gebruikt en haar eenparig versnelt, dan werkt hij ook goed, men durft vrijmoediger doorstooten naar n tegenstander als men alle aarzeling bij 't balwerk afgewend heeft, 't Zelfde geldt voor 't terugkomen van den bal, ook hierin is hij gevaarlijk zonder bekwame leiding of ernstige studie alleen. Valt men recht op den bal uit, dan leert zijn terugkomen snel terugtrekken, maar men is geneigd 't hoofd naast den bal naar voren te brengen en blijft dan naast zijn baan in de stoothouding staan kijken. Dit is noodlottig in 't sparren. De stoot verliest er kracht door en men went „posing" aan, blijven staan na 'n beweging. Stooten van leerlingen op elkaar is niet genoeg te ontraden. De ontvanger voelt er niets voor getroffen te worden en trekt min of meer terug, de actieve partij wenscht geen pijn te doen. 't Gevolg is knoeien. Voor Hollandsche leerlingen is 't mij onbruikbaar gebleken. Stooten op 'n mensch is somtijds noodig om zachtzinnige menschen (vrouwen, zachte kinderen, gelukkig ook wel mannen; er toe te bewegen op bloot te stooten. Dan moet de leeraar 't blok zijn en door aansporen tot stevigen stoot aandrijven. Neemt hij af en toe onverwacht den handschoen van 'tdoel weg, zoodat de leerling rechtstreeks gelaat of romp treft, dan overwint deze 't bezwaar tegen treffen. Helaas is 't wenschelijk in h wereld, waarin de meesten anderen weinig ontzien juist de zachtzinnigen te gewennen aan doorstooten in- dien 't moet. Zij zullen er geen misbruik van maken. • Stooten op den leeraar is ook noodig indien deze niet zeker is of de leerling wel stug stoot. Overigens is zakwerk beter, daar de leeraar dan 'nveel vrijer gezicht er op heeft, waar hij zich niet behoeft te beschermen en om den leerling heen kan loopen. ! Bij 't stootenoefenen op den zak-tegen-denmuur, is 't goed zoowel bij 't afgaan als bij 't treffen, even stil te staan, zich goed rekenschap te geven of elk lichaamsdeel zijn werk doet en waar 't noodig is dit zelf te verbeteren. Is men gereed, dan zegt men dit den leeraar, die 'tdan contróleert. Dit bleek me de snelste methode en zelfs hardnekkige fouten overwon ik er mee. De beste zak is 'n rol van zachte stof (vilt b.v.), geplaatst in 'n zak van scheepszeil. De ledige ruimte wordt volgepropt met boekweitdoppen. Zemelen vergaan tot poeder, dat oog en keel schaadt. Men stoot zoo hard mogelijk en zorgt nauwlettend de beweging juist uit te voeren. Met dit stootenoefenen moet natuurlijk worden aangevangen en eerst als men eenige stooten (b.v^ de rechte stooten) en hun eenvoudigste afwe* ringen terdege kent, gaat men sparren. Is men zoover, dan wordt de lestijd in tweeën ingedeeld. Eerst spart men wat, aanvankelijk 2 korte rondjes met ettelijke minuten rust er tus- scheïi, langzamerhand vergroot men aantal en duur der ronden en krimpt de rust in. In 't tweede gedeelte van de les herhaalt men het reeds geleerde, studeert nieuwe stooten en ver-* dedigingen in, herstelt fouten, die bij 't sparren gebleken zijn en leert wat men zou kunnen noemen „het hoogere boksen". Eerst stootenoefenen, daarna sparren, zooals door de meeste leeraars gedaan wordt, is gemakkelijk voor hen, doch slecht voor de vorderingen der oefenenden. Bij de regeling der lessen, zooals ik aangaf, spart men frisch,*) werkt dus goed en wat nog niet volmaakt is, kan de leeraar terstond verbeteren bij 't stootenslaan. Bij de tweede wijze vermoeit men zich vóór 't sparren, waardoor dit te langzaam wordt, terwijl waarschijnlijke fouten eerst op. 'n volgende les hersteld worden, 't Is toch ook duidelijk, dat 'tmeer gecontroleerde stootenoefenen dan geschieden moet, als de grootste kans, 't meer vrije sparren als de geringste kans op vermoeidheid en dientengevolge slordiger werken bestaat. Sparren geschiedt in den beginne tusschen leerling en onderwijzer, later ook tusschen leerlingen onderling. Alle stooten, waartoe men kans ziet, worden nu toegebracht, doch men draagt zorg niet dóór te stooten, raakt dus i) De heer Van Ophuijsen teekent aan, dat vooraf wat touwtjespringen en werken met lichte knotsen „los" maakt. even (toucheert) in plaats van zwaar te treffen. Toch voere men de bewegingen juist uit en tikke maar niet wat losjes en lukraak, daar dit geen boksen is. Vooral moet vermeden worden het zenuwachtig op den ander inloopen, stooten zonder mikken of kans, b.v. op zijn handschoen en het verzuimen de stooten van den ander af te weren. Deze taktiek is bij een kalmen leeraar niet gevaarlijk, daar zSjhe slechts waarschuwende tikjes geen letsel geven, doch in 'n werkelijk gevecht zou men spoedig neergestooten worden. Deze bokswijze, welke nieuwelingen vaak toepassen, is te vermoeiend, geeft te veel bloot en geen voordeel in stooten. Het best is de eerste malen, dat men spart, uitslui-^ tend te verdedigen door te stoppen of snel achteruit te stappen- Men leert daardoor hoe aan stooten te ontkomen en maakt met 'stoppen reeds mooie treffers. Men zal groote moeite hebben de onwilllekeurige (oer) afweringen te onderdrukken, als b.v. 't halverwege' opvangen van den dreigenden handschoen van den ander met de angstig uitgeslagen rechterhand. Ik raad daarom aan de eerste rondjes te boksen met de rechterhand op den rug. Men heeft dan alleen keuze tusschen stoppen of achteruitgaan en leert beide terdeeg. Langzamerhand gaat men zelf aanvallen, eerst uitsluitend met de linkerhand, dat deze leert optreden, terwijl de rechter beschermt, daarna gewent men ze aan samenwerken, aan twee-.. handig boksen, dat nooit slagen zou, indien men den onontwikkelden linkerarm niet eerst, door hem er alleen voor te zetten, tot 'nvechltarm had gemaakt. Trouwens ook' de meest tweehandige bokser gebruikt den voorsten arm veel vaker dan den achtersten. De voorste dient voor alle stootwerk, ten aanval en ter verdediging. Dé achterste mag nooit den aanval beginnen, hij volgt, indien 'n voorste stoot geslaagd is, soms dient hij voor schijnstoot om 'n voorsten te plaatsen. De achterste vuist stoot vooral in verdediging, terwijl romp- of voetbeweging ons redden en de tegenpartij dichtbij komt. De achterste hand moet gereed zijjn voor de zuivere verdediging (blokken, weren, schuiven). Men stoote nooit met open hand, waardoor gevaar voor beide boksers kan ontstaan (duim in 't oog, treffen met het niet verzachte ondergedeelte van de muis van de hand, verzwikken van duim of pols). Vlechten ges dhiedt als sparren, doch met uitvoering der stooten als bij stootenoefenen. Gewoonlijk is er geen tijd om als men een trefkans waarneemt de vuist uit den meest voordeeligen stand te laten vertrekken, men schiet haar dan uit van waar ze is, doch trekt in den' verkorten dan zooveel mogelijk samen van de kracht van den volkomen stoot. Een goede raad, de raad der ervaren ■ wedstrijdboksers aan jongeren: Tracht niet eiken stoot een eindstoot te doen zijn, geeft alleen dan alle kracht als Gij zeker zijt te treffen. Stoot niet op „harde" plaatsen. Ge kneust Uwe handen dan vergeefs. Wanneer men spart, behoort men licht te stooten, allengs wordt dan 't boksen 'n hersenwerk vol afwisseling (door de vele mogelijkheden van aanval en verdediging) en daarbij 'n zeldzaam nuttige (geestelijk en Uchamehjk) en buitengewoon volledige lichaamsoefening, 't Wordt dan als schaken met physical culture bij 't verzetten der stukken. Stoot men hard, dan durft geen van beiden 'npasgeleerden aanval of verdediging beproeven, ómdat hij groote kans loopt bij' nog onvolmaakte toepassing 'n barden treffer op te loopen. Bij hard sparren blijft daardoor 't werk op 't zelfde j>eil. Is men zeker, dat hoogstens 'n waarschuwend tikje 't gebrekkige in 'n aanvankelijk min gelukkig uitgevoerde nieuwigheid aantoonen zal, dan beproeft men met genoegen telkens iets anders en hoe grooter „répertoire" men heeft, hoe aangenamer men spart en óók hoe geduchter vechter men is. Nu is 't zoo jammer, dat wij Hollanders weinig sportief zijn. — Juist daaïom is rugby zoo goed voor ons. — Telkens en telkens zie ik, wanneer bij het boksen van twee nieuwelingen de een den ander bij ongeluk hard treft en verontschuldiging aanbiedt, dat dan wie den stoot "opliep, niet eerlijk zegt, dat 't werkelijk goed aankwam, maar 'dat hij weet, dat 't ongeluk! was. Neen, doorgaans geeft hij voor niets gevoeld te hebben en 2weert intusschen wraak. Zoodra de ander zich blootgeeft, stoot hij zoo hard hij kan (bij voorkeur onmethodisch rechts), de ander werkt hard terug en al doet men elkaar met zware handschoenen geen kwaad, 't behoort niet. Veel sparren en 'n waarschuwend woord van den leeraar verhoogt de sportiviteit gelukkig snel. Zelfs zij, die zich voor wedstrijden oefenen, boksen niet altijd hard. Zeer vaak trainen beroepslui met zeer lichte stootzakhandschoenen, alleen voor 't treffen. Toch raad ik iedereen, die bokst — 't zij voor sport, 't zij voor straatvechten — 'n enkele maal „hard" te werken. Mits men zware (± 4°° gram), goedgebouwde handschoenen, 'n tegenstander van gelijke bokskracht en zelf 'n lichaam zonder groote gebreken of afwijkingen heeft, zal 't niets schaden, 'n heerlijk gevoel van zelfvertrouwen geven, het boksen beter doen begrijpen en daardoor beter leeren sparren. Een enkel woord over vrees. Wie 't bestaan van vrees ontkent is waarschijnlijk zelf 'n lafaard. Maarschalk Ney riep uit: „Wie is de lafaard, die zegt, dat hij de vrees niet heeft gekend?" Ik meen, dat vrees posi,tief is en moed 't verschil is tusschen iets anders (eer- vooruit te duwen, stoot dan 't lichaam terug, door zijn voorwaartsche verplaatsing daartoe in de gelegenheid gesteld. De ervaren bokser werkt zonder tuimelen en met 'n beheersching, die zijn zeker werk gemakkelijk doet schijnen. Dergelijke stoute stukjes in 't evenwicht geven de meest volkomen lichaamsoefening die men denken kan. Discuswerpen, kogelstooten, speerwerpen en dergelijke vormen van lichte athletiek zijn vooral nuttig, omdat zij eischen, dat 't geheele lichaam snel voorwaarts wordt gebracht en dan ophoudt. Maar terwijl dan, als gezegd, 't lichaam niet verder mag en op die plaats kan „ausbalanrieren", moet de bokser terug zonder één oogenblik respijt. De werking is dus veel intenser en komt in elke ronde eenige tientallen malen voor, terwijl in lichte athletiek 't met veel grooter tusschenpoozen geschiedt. Boksen leert daardoor volkomen en snelle üchaamsbeheersching en leert 't vlug. Dit werpen met en intrekken van 't lichaamsgewicht veroorzaakt 't vermoeiende van 't boksen, 'n Gezonde harding, 'n krachtige eisch om meer adem, in gebruik nemen van weinig of nooit benutte deelen der longen tot vergrooting van de ademruimte, waaraan 't lichaam gewillig voldoet, geholpen door de vrije houding. De rechtsche rechte stoot naar de Kaak. ., f|g§ (Straight right tó the jaw.) Door rechts voor links te lezen en omgekeerd, verkrijgt men de romp- en armbeweging. Het beenwerk echter verschilt. Uitval met achterste been voor uitval met achtersten arm. De telgang, het vooruitbrengen van linker (rechter) arm en voet tegeüjk, is 'n lastig ding. De mensch toch is gewoon bij 't loopen linkervoet en rechterarm samen te laten werken. Men ziet dan ook vaak bij 't stooten met de rechtervuist 'n linkschen uitval maken, doch de goede wedstrijdboksers voeren allen den stoot in telgang uit. Voordeelen van den telgang zijn in dit geval, dat de slag zwaarder aankomt, doordat het afstootende rechterbeen ook bij den tweeden afstoot achter den stootenden arm stoot. Ook reikt men iets verder, doordat de schouder meer voorwaarts kómt, dan met linkschen uitval mogelijk is. 't Beenwerk is aldus: Men buigt het rechterbeen sterk en helt met den romp rechts over. Het rechterbeen stoot weer het lichaam voorwaarts en stapt, terwijl de vuist uitschiet, voor- en zijwaarts tot halverwege en ongeveer 10 c.M. rechts van den linkervoet. Zoodra de rechtervoet den grond bereikt (ook al is 'tte vroeg) draait men hem forsch met den hiel naar ten onrechte zoo heeten, daar wel niet de korte afsluiting van de carotis maar vermoedelijk 't treffen van zenuwen de verslapping, die soms ontstaat, teweegbrengt. Er is één puntje aan weerszijden van de kaak (i en 2), waar 'n ietwat opwaartsche zelfs lichte stoot bewusteloosheid veroorzaakt. De getroffene zakt in elkaar. Soms heeft hij zich hersteld eer hij op den grond ligt of zakt slechts even door in de knieën. De geoefende bokser schijnt dan slechts te slippen. Maar inderdaad verschilde de treffer slechts gradueel van den neerstoot (knock down) of van den eindstoot (knock out). Bij' den eersten staat de bokser binnen 10 seconden weer in gevechtshouding, bij den tweeden slaagt hij daarin niet. De stoot kan zoo zacht zijn, dat hij den getroffene niet omwerpt, zoodat deze loodrecht inzinkt. Zelfs is de staande eindstoot (standing knockout) bekend. De eindstoot oefent op 'n deel van de toeschouwers 'n groote aantrekkingskracht uit. A en B boksen. A is belangrijk in punten voor, hij wordt daardoor ietwat overmoedig. B ziet 'nkans en stoot to(e|. A stort neer en wordt uitgeteld. Een wedstrijd is nooit gewonnen vóór hij verloren is, zei men ten tijde van den prijsring, bedoelend, dat zoolang de verliezende bokser nog staat, op 't onverwachtst de kansen kunnen keeren. Of de korte bewusteloosheid veroorzaakt wordt door 'n schok in de hersenen of door zenuwdruk, kan hier onbesproken blijven. Nooit is de uitwerking lang of heeft de stoot nadeelige gevolgen. De getroffene houdt 't gevoel van lichte dronkenschap over met of zonder 'n beetje hoofdpijn, een en ander duurt korter dan 'n kater. Haarpijn ontbreekt. Alle stooten op de kaak geven min of meer duizeling en kunnen den ongeoefende vellen indien ze hard zijn en vooral stug. De adamsappel (16) is gevoelig en daar hij uit kraakbeen bestaat, heeft 'n harde treffer met bloote vuist uitwerking, die eenigen tijd aanhoudt. Men houdt daarom de kin steeds aangesloten en den hals kort (niet uitgerekt). Van den romp is de „ribbenkast" 'nsolied gedeelte. Elke stoot hindert min of meer, waar ook toegebracht, maar veel doet men niet op de ribben. Vroeger placht men ten aanval (indien geen beter doel te bereiken scheen) te stooten op de borstspieren (12 en 13, welke cijfers te hoog staan) en op 't bovendeel der biceps (14 en 15), tegenwoordig doet men 't nOg ter verdediging (breken, checking), 't verijdelt den stoot en vermoeit. Het hart is wel de gevoeligste plek op dit gedeelte (4). Men stoot daar, waar men 't voelt kloppen. Onder de ribben en boven den gordel ligt de „safe-deposit" van de energie (gegeven de kans te treffen) voor den goeden bokser. Hoofdstooten hebben 'n ©ogenblikkelijke uitwerkingen zjjh spoedig vergeten. Alle lage treffers matten af en verminderen de strijdvaardigheid van den bokser ronden nadat zij zijn toegebracht. In 't straatgevecht is de ontmoedigende stoot in 't gezicht, in den wedstrijd, vooral in dien van langeren duur, is de afmattende lage stoot 't best. Onder de ribben is de gevoeligste plek de maag (5). Iedereen heeft wel eens 'n stoot of botsing beleefd tegen de maag en kan zich dus e enigermate voorstellen, wat de uitwerking is. Bij de lage stooten geldt nog meer dan bij andere, dat 'n tijdig opzetten van de spieren, de uitwerking sterk vermindert, ja vrijwel tot nul terugbrengt. In Amerika noemt men den maagstoot m.i. overdreven vaak solar plexus blow, dus stoot' op de zonnevlecht, omdat, naar men zegt, deze zenuwtros getroffen (vermoedelijk gedrukt) zou worden. Stort in 'n wedstrijd 'n bokser door 'n maagstoot neer, dan is hij meestal bij zijn bewustzijn, maar „achter zijn adem", zooals 't volk *t zoo kernachtig noemt. Ook bezoek der overige plekken met bloote of lichtbedekte vuist heeft afmattende uitwerking met belemmering van de ademhaling. Be kend is de leverstoot (liverpunch) (6). De stoot op 11 noemde men vroeger ten onrechte nierstoot (kidneypunch), nu eenvoudig en juist stoot op de korte ribben. De stooten in de zijden (the wind) tegen de korte ribben toegebracht (7 en 8) noemt men ademstooten. De aarzelen toe, dan heeft men groote kans te treffen, want de ander heeft juist dan de volle aandacht geconcentreerd op den aanval en blijft vaak als verlamd staan, bedenkt in elk geval niet licht 'n verdediging. I. Verdediging met hand, armen enz. a. Blokken. (Blocking). (De overige weringen met hand en arm vindt men op blz. 198 e.v.) Onder blokken verstaat men het met handschoen of arm beschermen van een door 'n stoot of slag bedreigd lichaamsdeel. Bij de stooten hebben wij geleerd met den niet-stootenden arm en hand ons zoo goed mogelijk te dekken. Dit was blokken. Arm en hand beschutten daarbij de meest teere plekken. Blokt men een bepaalden stoot, dan handelt men aldus, uitgaande van den gewonen aanvangsstand: Blok tegen linkschen reohten stoot naar het gelaat: Men brengt de rechterhand voor het gelaat met den handrug naar binnen, palm naar voren, houdt den rechterschouder laag en den arm tegen 't lichaam, zoodat de elleboog ook 'n onverwachten maagstoot zou opvangen. Men spant de spieren^ vooral van 't gelaat op 't oogenblik, dat men getroffen wordt en houdt den adem in. De hand vangt den stoot op met het onderste gedeelte van de muis van de hand (butt of the hand). De hand moet den slag ietwat tegemoet gaan om zoo beter den schok te doorstaan, mag zich echter niet ver van 't gelaat verwijderen, daar anders de tegenstander achter de hand om 'nhoekstoot kan toedienen. 'Daartoe brengt men de werende hand eerst naar 't gelaat en daarna de dreigende vuist te gemoet. Houd hand en arm vooral stijf bij de botsing (fig. 24). ■ Blok tegen rechtschen rechten stoot naar 't gelaat. Men draait 't hoofd ietwat naar links, zoodat de stoot niet de punt van de kaak links zou treffen, maar den mond van voren. Voor allé zekerheid trekt men nog den linkerschouder op, zoödat deze licht tegen de linkerzijde van de kaak drukt en haar dus beschermt. De rechterhand dekt dan den mond. als boven beschreven bij den linkschen aanval. Blok tegen rechte stooten op de maag (fig. 16; Men. laat de rechterhand zakken tot zij, geopend met de palm naar binnen, voor den maagkuil ligt. De arm blijft gebogen en steunt met elleboog en hand tegen 't lichaam. Op (het oogenblik, dat de ander treft, ligt de hand in wat men noemt grijphouding, men spant de hand- en de mïddenlijfspieren en houdt den adem ih. In lijdelijk verzet geeft de hand toe aan den stoot en breekt dezen daardoor. In straatgevecht, zonder handschoenen, blokt men met den rechtervoorarm en draagt zorg, dat de spier, niet 't been getroffen wordt. Het hart wordt gedekt als 't gelaat, palm naar buiten, de lever als de maag. Het blokken behoort zoolang te worden ingestudeerd, totdat 't onwillekeurig geschiedt. II. Verdediging door tijd- en stopstooten. Bij eiken stoot geeft de aanvaller zich min of meer bloot, in elk geval brengt bij hoofd en lichaam dichter bij zijn tegenstander, dus ook bij diens vuisten. Van deze gelegenheid maakt men vaak gebruik om hem stooten toe te brengen, welke men in drie soorten kan indeelen, namelijk: i°. Stooten welke treffen vóór de ander raken kan (tijdstooten, timehits). 2°. Stooten, welke juist op 't oogenblik aankomen, waarop de aanval treffen zou. Hierbij wordt op eenigerlei wijze 't lichaam in veiligheid gebracht. 3°. Stooten, welke 'n oogenblik na den aanval van den ander treffen. Bij deze onttrekt men zich aan 't gevaar, doch stoot niet te r w ij 1 men ontkomt, doch daarna. Zoowel de sub 2°- als de sub 30 behandelde stooten noemt men in *t' Engelsch counters; in 't Hollandsen stel ik voor ze te heeten onderscheidenlijk weer- en nastooten. De weerstoot kómt natuurlijk „het hardst aan". Het lichaam van den ander beweegt zich, zooals we bij de behandeling der stooten leerden, snel naar den aangevallene toe, botst tegen diens sneluitschietende vuist aan. Bij den nastoot staat de ander stil of trekt zich reeds terug. Toch is in 'n gevecht de uitwerking van den nastoot wel eens heviger dan die van den weerstoot, daar de laatste treft als de aanvaller, op 'n stoot rekenend, zijn spieren spant en dus weinig kwetsbaar is, terwijl de eerste dit doet juist wanneer de aanvaller zijn spieren ontspant of ontspannen heeft. Bepalen wij ons nu tot de stooten, die zelve den aanval verijdelen, dus tot de tijd- en stopstooten. a. De tijd stoot. Zooals wij zagen, moet de tijdstoot treffen vóór de ander raakt. Bij tegenstanders, die ietwat langzaam werken en bij hen, die hun eigenlijken stoot steeds laten voorafgaan door 'n schijnstoot of 'n onwillekeurige voorbeweging, gelukt de tijdstoot gemakkelijk, bij vlugge boksers is het moeilijker. Bi£ den volkómen tijdstoot, meestal een vluggen linkschen rechten stoot naar gelaat, blokt men slechts voor alle zekerheid het bedreigde lichaamsdeel. Beschikt de ander echter over snelle armen of wil men hem met 'n (langen) hoek te lijf en moet men brutaalweg inspringen, dan is 't noodig te ontglippen of licht voorover te buigen of te duiken (zie later). De voorstoot heeft, daar bij 't eerste toeken van onraad de vuist moet wegschieten van waar zij ook is — immers zou er te veel tijd verloren gaan indien men eerst de voordeeligste houding aannam — zelden groote kracht, doch bij verijdelt 't gevaar, waarmee de aanval dreigde, wat een groot ding is, en hij verrast en verbijstert daardoor den ander min of meer. Het gevolg is meestal, dat de ander óf doorgaat met aanvallen in welk geval' men doorgaat met tijdstooten totdat men kans ziet voor 'n mooien weerstoot, óf op „ingewikkelde" wijze begint aan te pakken, waarbij hij zich allicht blootgeeft, aarzelt of zijn aandacht te veel bij zïjh plannen heeft, alle prachtige gelegenheden voor 'n weerstoot, óf „kalm" wordt en den stijl, den pas van de partij uit handen geeft. b. Stopstoot. Deze stoot is 'n prachtig verdedigingsmiddel. Ik leer hem zelfs mijn jujutsu-cliënten. Het is 'n waterpasse linksche rechte stoot op bijzondere wijze uitgevoerd. Hij treft op zoo' grooten afstand, dat de aanvallende arm naar 't doel reikt zonder 't te treffen (fig. 16 en 50). Bij langzamer tegenstanders en tegen straataanval werkt hij tevens als 'n tijdstoot. Men maakt den stopstoot natuurlijk zoo stevig mogelijk! maar offert nooit tijd aan kracht, dooi (te veel) terughalen van de vuist. Zoodra de ander onderweg gaat, draait men krachtig op den bal van den voorsten voet 'n kwartslag om (wie links voorstaat naar rechts, enz.), men zwaait 't rechterbeen mee. Even voordat de vuist treft staat de voorste voet met de buitenste helft (ook den hiel) op den grond en de rechter met den bal. De voeten staan scherp om den schok te weerstaan. De vuist schiet onderwijl, terwijl schouder en arm de bekende schroef bewegingen maken, rechtuit en zooveel mogelijk' waterpas naar gelaat, bovenborst of hart van den ander. Men strekt den arm zooveel mogelijk en draait den romp zoo ver mogelijk naar rechts, zoodat de linkerschouder geheel naar voren, de rechter geheel naar achteren komt. Men strékt geheel het lichaam, ook de beenen en helt met de voorste zijde hol over naar den tegenstander. De rug wordt licht in de lendenen gekromd. Bescherm met 'n blok de bedreigde plaats. Als gezegd, moet de baan van den stopstoot zooveel mogelijk waterpas zijn, omdat hij dan verder reikt (kwadraat schuine zijde van een rechthoekigen driehoek is gelijk aan de som van de kwadraten der rechthoekzijden). Tegen het gelaat stooten heeft de meeste uitwerking, doch is als verdediging tegen 'n ervaren bokser niet volkomen veilig, daar deze den stop ont- glippen kan en zijn aanval dan toch treft. Stoppen tegen de borst helpt zeker, doch doet hem weinig schade. De stop tegen den adamsappel is de beste, die tegen 't hart ook goed, doch niet wanneer de ander belangrijk kleiner is. Stooten naar de maag stopt men, door sterk door te buigen in 't rechterbeen, de maag sterk in te trekken, waardoor de schouders (beide) naar voren komen en tegelijk de linker recht naar 't gelaat te stooten. De maag is door 't achteruitbrengen voor alle gevaar veilig, maar 't hoofd komt daardoor naar voren, waarom men 't gelaat beschermt met de hand en de maag met den elleboog. Fig. 16 en 17 geven dezen stopstoot weer. Fig. 16 echter weert alleen de maag. Door zijn groote lengte toch veilig, voert hij ook overigens den stop min gelukkig uit. Men trekt 't lichaam achteruit als boven gezegd, maar zorgt schrap te staan, op 't oogenblik van treffen niet verder te wijken. c. Brekers, ('t Geven van brekers heet checking in 't Engelsch). Brekers zijn óf stopstooten tegen den schouder, juist waar de arm begint óf op 't bovenste gedeelte van dén biceps in een richting tegen die van den stoot in. De eerste worden als men den aanval vlug genoeg ziet en men dicht bij elkaar staat ook met niet volkómen gestrekten arm gegeven. Wordt men aangevallen, dan geeft de voorste vuist de brekers. Tot 'tafwenden van 'nweer- stoot gebruikt men echter ook de achterste (zie fig. 33). Bij den opstoot naar de maag wordt 't onderste gedeelte van den biceps getroffen, daar 'n stoot hooger op den aanval niet breken zou. De brekers treffen geen edel deel, stellen den ander dus niet buiten gevecht, tenzij de rechters ze als „verdediging" mooi vinden, brengen zij in 'n wedstrijd zelfs geen punten op voorzoover zij den arm treffen en toch zijn zij uitstekend, daar zij den arm van den ander verlammen en hem dus onschadelijk maken. III. Verdediging door 't buiten gevaar brengen van 't bedreigde lichaamsdeel. Onder dit hoofd behooren zeer vele methoden. Zij kunnen alleen worden uitgevoerd en vermoeien den ander dan of maken hem onvoorzichtig, óf in vereeniging met stooten worden toegepast, waarvan ik allerlei voorbeelden aangeef. Men handelt wijs, door de bedreigde plaats altijd te beschermen met de hand, die niet stoot. \ i". Als 'n haas wegloopen. Dit moge uit den mond van 'n boksleeraar vreemd klinken en mijzelf is 't onmogelijk, doch vaak is 't zeer verstandig, ook is 't 'n klassiek middel, door legerautoriteiten tot in den jongsten tijd toegepast. Ongelukkig is 't alleen te gebruiken pas geleerde kunstmatige en de vertrouwde oervechtwijze uit. Wie in zijn jeugd vaak vocht, staat er nu 't moeilijkst voor. Bedwingt hij zijn onwillekeurige bewegingen uit vroegeren tijd, dan wordt hij *n goed bokser, is hij 'n geboren vechter, dan zelfs 'n buitengewoon pugilist, maar geeft bij toe aan zijn reflexen, dan brengt hij 't niet ver. Onwillekeurige bewegingen, die moeten worden afgewend, zijn o.a. 't vertragen van den stoot in 't laatste gedeelte uit vrees voor weerstoot, ja achteruitgaan èn stooten. Blokken in plaats van achteruitstappen of tijdstoot geven, terwijl toch blokken de laatste keus moet zijn. 'tVer vooruitbrengen van de afwerende hand bij 't verdedigen, ja 'tmee gooien tot op het lichaam van den ander toe bij den aanval en 't omlaag slaan van 'n maagstoot. Een andere reeks is 't bewegen van lichaamsdeelen, die op de plaats moeten blijven, b.v. 't sluiten van of knippen met de oogen, 't openen van den mond, 't afwenden van de hand, 'tzich afdraaien van den tegenstander. Onwillekeurige bewegingen overwint men niet door 'n negatieven wil, maar door positieven, actieven wil. B.v. te denken „ik wil niet met de oogen knippen," is niet voldoende. Men moet willen daadwerkelijk krachtig de oogen open sperren gedurende de ronde. Dat houdt ze open. In de eerste partijen vecht men meer met zichzelf (zijn instinct) dan met den tegenstan- der! In den beginne reeds moet men vermijden te lang te werken. Ronden van 2 minuten zijn vaak 't best. Ook in dit geval heeft boksen met 'n bevoegden leeraar groot voordeel boven zelfstudie, want 't is in bepaalde gevallen juist goed, dat de beginneling ziöh moe werkt. Streng moet men opletten de eerste partijen uitsluitend met de voorste hand te werken. Men herhale na elk sparren de stooten en verdedigingen op den zak en met den leeraar. Om 't onwillekeurig en hinderlijk verdedigend slaan met de achterste hand te voorkomen, verzoek ik in hardnekkige gevallen den leerling de achterste hand op den rug te houden, zoodat hij ter verdediging alléén de keuze heeft tusschen achteruit stappen of tijdstooten. Soms sla ik 't leeren van het blokken Over voordat men gaat sparren. Dit was ook de gewoonte ten tijde van den prijsring. Algemeen wordt in de kringen der gymnastiekleeraars gemeend, dat sparren niet in klassikaal onderwijs zou zijn te gebruiken. Het tegendeel is waar. Sparren, zooals 'tgeheele boksonderwijs en zoowat alle sport, stelt in staat klassikaal tóch Individueel te werken. Men kiest zijn paren. Bij ""t stootenoefenen werken de leerlingen aan zakken, voor eiken zak 'npaar, die elkaar afwisselen. Vooral niet allen op 'nrij in de lucht stooten op 't beruchte commando: „Eén, twee, drie, vier. Huup, twee, drie, vier." II. DE STOOTEN EN SLAGEN. De plaagstoot. (Jab). Bij de rechte stooten hebben wijden volkomen, den idealen stoot gemaakt, zooals men hem in een boksgevecht gaarne zou willen, doch niet steeds kan toepassen, bijvoorbeeld omdat er geen tijd is. In een snel gevecht toch zou de kans te treffen verloren gaan, indien men steeds den juisten aanvangsstand aannam. Meestal kan men dit slechts gedeeltelijk doen en vaak moet mem stooten van uit den stand, dien men toevallig heeft. Toch zorgt men er voor nooit de handen te laten „zakken", d.w.z. omlaag te houden. Al kan de vuist niet altijd voor de borstspier worden gebracht, toch houdt men haar zoo hoog gereed, dat zij vertrekken kan van een punt gelegen in de denkbeeldige lijn, die de borstspier met 't doel verbindt. Ook zorgt men er voor in eiken stoot of slag, al is hij nog zoo kort, al wordt hij nog zoo snel en onvoorbereid gegeven, den schouder te laten meewerken en 't lichaamsgewicht te gebruiken. Fitzsimmons, de Eng eisenman, toonde den Amerikanen 't eerst hoe men zelfs over 'n afstand van slechts pl.m. 15 centimeter 'n geducht harden stoot kan geven. De Yankees hebben dit uitstekénd afgekeken. Was de vroeger beschrevene het ideaal van den zwaren, krachtigen rechten stoot, de plaagstoot (jab) is het type, het ideaal van den lichten. Al de daartusschen liggende hebben, als boven gezegd, evenzeer reden van bestaan, zijn op sommige oogenblikken zelfs meer aan te bevelen. De lichte „jab" is zelden of nooit 'n eindstoot, bedoelt dit ook niet te zijn. Wie hem toebrengt, waagt weinig, bijha niets, malg dus ook geen uitwerking verwachten als van een volkomen stoot. Een typeerend voorbeeld van 't gebruik van den plaagstoot heeft de wedstrijd tusschen John L. Sullivan en James J. Corbett geleverd. „John L." was de oersterke „vechter", die met zijn zwaaislagen door de afweringen zijner tegenstanders heensloeg. Corbett, een betrekkelijk tengergebouwde jongeman, een technisch zeer hoogstaande bokser, tevens tooneelspeler. In hun grootsch gevecht, 7 September 1892 te New Orleans geleverd, diende Corbett voortdurend zijln plaagstooten toe en bracht zich door zijn onverbeterlijk voetenwerk buiten gevaar als Sullivan gewond en woedend door de lichte, onophoudelijke stooten, op hem II. BEENWERK. (FOOTWORK) Zoodra men zich rustig gevoelt in den ring behoort men al 't beenwerk te" leer en. Goed beenwerk is na overleg 't succes van 't boksen. Maar het is zeer moeilijk. Niet, dat de techniek zoo lastig is te leeren, maar het toepassen gaat niet vlot. Men moet den moed niet opgeven, doch blijven streven door er over te denken, door 't alleen uit te voeren zonder en voor 'n spiegel, zonder en tegenover 'n stoel, met stoot op den stootzak en met 'n geduldig man, 'tbest is de leeraar of iemand, die 't ook leert. Eerst stoot hij, regelmatig, dan onverwacht, terwijl men loopt, als bij 't sparren. Ook — daartoe is z ac h t sparren noodig — valt men aan met de — meestal voor verdediging bedoelde — bewegingen. Men bepaalt nu zelf 't moment van handelen, althans veel meer, dan indien men moet optreden, juist wanneer de ander aanvalt. De beenbewegingen gaan meestal gepaard met ontwijkingen met hoofd of romp. Eerst 12 komen ontwijkingen, gevolgd door nastoot, dan zulke, waarbij men tegelijk terugaanvalt. De eerste — welke in den grooten oorlog 'n lugubere vermaardheid heeft verworven als de beste verdediging in bajonet- en mesgevechten — is de Zijstap (Sidestep). Soms spreekt men in 't Engelsch van een sidestep als men alleen bedoelt het maken van een uitval schuinslinks of schuinsrechts met het voorste been om een stoot van de tegenpartij te ontgaan, men kan dit den halven zijstap noemen. Tegelijk duikt of ontglipt men dan en blokt, drukt of schuift ten overvloede. De eigenlijke zijstap, ook wel heele zijstap (full sidestep) genoemd, geschiedt aldus: Zijstap naar links: Men plaatst den linkervoet in eene besliste beweging naar links, als 't noodig is ook ietwat naar voren, brengt 't gewicht op den linkervoet over en draait op den bal van dien voet snel' en gemakkelijk een kwart draai naar rechts. Men komt1 dus wat men noemt „loodrecht" te staan op de richting zijner tegenpartij en wel aan haar rechterhand. Zijstap naar rechts. Men plaatst den rechtervoet rechts of schuinsrechts, zoodat hij ongeveer op gelijke hoogte, maar rechts van den linker komt, brengt tegelijk 't gewicht over op het rechterbeen en draait op den bal van den rechtervoet een kwartdraai naar links. Men komt dus weer loodrecht op de as van zijne tegenpartij. Plaat XLVII. Indien de tegenstander „stormt", plaatst men den rechtervoet wel zijwaarts, doch niet naar voren. Men voert alle zijstappen vlug uit, zonder aarzelen, rusten of momenten van langzaam handelen en neemt den stap voldoende groot voor 't doel, doch overdrijft niet. Een te groote stap belemmert ook' hier de snelheid. De volle zijstap is soms te gebruiken tegen 'n eenvoudigen stoot, doch moet dan al zeer snel worden uitgevoerd. Voornamelijk wordt hij 'toegepast indien: a. ) de ander instormt (rushing) bij gewapenden of ongewapenden aanval, in welk geval de aanvaller onschadelijk voorbijstuift, terwijl men hem rustig stoot (fig. 37 en 39 zijstap tegen „scheppen"). b. ) men in een hoek of tegen het ringtouw is gedrongen. Men is dan plots uit zijn neteligen toestand gered en treedt men flink op, even opjagend, dan brengt men den ander er in. c. ) de ander moeilijk te treffen is. Men voert dan een zeer snellen zijstap uit en schiet een linkschen rechten stoot naar zijn gelaat uit, indien men naar links, een rechtschen rechten of hoekstoot naar kaak of slaap uit, indien men naar rechts stapt. In dit geval wendt men hem dus ten aanval aan. Bedoelt men met den zijstap aan 'n aanval op 't hoofd te ontkomen, dan helt men sterk over naar de zijde waarnaar men den toet ver- plaatst en ontglipt met 'thoofd in die richting; moet de maag gered worden, dan blijven schouder en hoofd nagenoeg op de plaats, doch men kromt 't lichaam zijwaarts, zóó, dat bijl rechtschen heelen zijstap de rechterzijde uitsteekt en de linker holgetrokken wordt. Tegen rechtschen aanval naar de maag stapt men en brengt 't lichaam naar links en trekt de rechterzijde hol. Tegenover 'n tegenstander, die anders voorstaat, zal men vaak ten aanval den zijstap toepassen en men zij op zijn hoede, daar hij *t ook doen kan. Elke aanval van den tegenstander moet benut worden om hem te treffen. Ook bij den zijstap doet men dit. Bijl dien naar rechts jaagt men 'nrechtschen rechten stoot naar den zijkant van zijn hoofd of nek of op de punt van de kaak en bij dien naar links een linkschen. Men stoot den arm uit zoodra men begint te draaien en zorgt, dat even voor 't treffen 't omgezwaaide been weer met den voet den grond raakt. Bij 't ontwijken voor stoot naar 't hoofd laat men den romp overhellen totdat bij 't treffen de romp voorover is gebogen, nóch naar rechts, nóch naar links helt. De nastoot heeft de hevigste uitwerking indien men even minder dan 900 draait. 't Is niet mogelijk 'n vervolg op 'n voetbeweging te geven, dat a 11 ij d past. Vaak echter is men gelukkig met 't volgende. Na b.v. rechtschen zijstap met rechtschen treffer, draait men. op den bal van den rechtervoet 'n kwartdraai naar rechts en stapt met den linkervoet naar voren zoodat de voet flink voorbij den rechter komt, tegelijkertijd brengt men 'n linkschen korten stoot op maag of hart toe of 'n — later te leeren — opstoot of opzwaai. Na zijstap naar links 't zelfde, men leze daartoe in 't bovenstaande links voor rechts en omgekeerd. Over 't bovenbedoelde ontglippen met 't hoofd 'n enkel woord. Ontglippen (slipping) is in zijn zuiveren! vorm 'n mooie maar gewaagde verdediging, alleen toe te passen tegen rechte stooten naar 't gelaat. Men kantelt 't hoofd naar rechts of links al naar de ander links1 of rechts stoot en laat de gevaarlijke vuist aan de andere1 zijde voorbij schieten. Gewoonlijk stapt men tegelijk in of helt naar voren over en jaagt 'n reohtschen (bij ontglippen naar links) of linkschen rechten weerstoot naar de kaak van den ander. Ook kan men hoekstooten of opstooten en opzwaaien toebrengen. Gewoonlijk buigt men bij 't ontglippen ietwat in de lendenen, waardoor men de grenp overschrijdt en op 't gebied van 't duiken (ducking) komt. < Natuurlijk blokt men bij 't ontglippen de kaak. Engelschen zien gaarne 't sportieve ontglippen, waartoe goede berekening, veel koel- bloedigheid en zuiver richten van den ander noodig is. Een karakteristiek Engelseh schouwspel is de dubbele ontglipping (doublé slip) waarbij A een linkschen rechten stoot' naar B's gelaat waagt. B ontglipt naar rechts en stoot links terug, welken aanval A op( zijn beurt naar rechts ontglipt. Vereenigd met wegschuiven is ontglippen en instappen zeer goed. (Zie fig- 3ijDe halve zijstap (half sidestep) gaat als bijkans alle boksbewegingen uit van 't achterste been.' Voert men hem uit zonder er bij te duiken, dan werkt hij voornamelijk tegen rechte- en opstooten. Men draait bij den halven zijstap naar rechts den achtersten' voet met de punt naar rechts, waardoor geheel 't lichaam evenredig meedraait, men strekt 't gebogen achterste been en valt met 't voorste uit en wel tengevolge van den draai min of meer schuinsrechts; zoodra de voet den grond raakt, draait hij met den hiel naar buiten. Tegelijk ontglipt men met 't hoofd naar rechts. De dreigende rechte stoot schiet dan onschadelijk links voorbij. Als altijd geschiedt 't draaien op den bal van den voet. Plaat XL fig. 9, 19 en 22. Zijstappen naar buiten, d.w.z. naar rechts indien de ander links aanvalt en naar links bij rechtschen stoot, is 't veiligst, 't meest omdat men dan buiten — bij zijstappen naar binnen juist in — 't bereik van zijn andere vuist komt. Bij 't half zijstappen weert men ten over- vloede met de hand en arm, die van den tegenstander afgekeerd worden. Men kan alleen deze voetbeweging uitvoeren, doch handelt natuurlijk wijzer door de gelegenheid tot 'n weerstoot te benutten en heeft ditmaal de keuze tusschen 'n weerstoot en 'n nastoot. De eerste wordt 't meest gebruikt. Men stoot bij halven zijstap naar rechts met de linkervuist, bij halven zijstap naar links met de rechter. De beweging is in vele opzichten gelijk aan den rechten stoot, 't Achterste been stuwt 't lichaam voorwaarts, de romp wordt voorover èn in de richting van den stoot, dus van den tegenstander, dus zijwaarts gekromd en de vuist schiet recht naar hoofd of hart. 't Voorste been grijpt weer gebogen als bij den rechten stoot den grond, de voet pakt vóór de vuist treft en draait. Hoe sterker men draait des te veiliger ontkomt men aan den stoot, maar richt 't gewicht ook minder naar den vijand. Nochtans bewijst de practijk, dat zoodra de afstand zóó groot wordt, dat de arm gestrekt treft, de stoot in uitwerking heviger is, dan wanneer men minder draait, dus zich meer in de richting van den ander werpt, maar door gebrek aan ruimte met krommen, dus veerenden arm stooten moet. . (, Met den korten stoot kan men óók' maag, ribben en lever treffen. Na den buitenwaartschen halven zijstap kan men zonder oogenblikkelijk verder te stooten den gewonen stand hernemen, door deni achtersten voet zoover in dezelfde richting als de voorste gestapt is, zijwaarts te plaatsen, dat men weer gericht is. Maar ook! kan men: Op den bal van den voorsten, voet omdraaien naar den vijand, dus na rechtschen zijstap naar links, zoodat men aan zijn buitenzijde weer gericht op hem staat. Onder 't draaien) stoot men den nog niet gebruikten arm naar zijn kaak, slaap, nek of zijde. Daarna: a. Eenige stooten uitdeelen totdat de ander zich tot verweer omdraait, dan met afzetstoot (zie blz. 229) ontkomen, of: b. Omdraaien en korten stoot geven als op blz. 181 beschreven voor vervolg op voiledigen zijstap. Plaat XLVIII. Willie Lewis paste onder den naam van „looping the loop" den halven zijstap met vervolg a toe en velde daardoor tegenstanders van hoogere gewichtsklasse, terwijl zij verrast nog! vooruit stootten, waar Lewis gestaan had. Na halven zijstap binnenwaarts draait men op den bal van den voorsten voet in tegengestelde richting van den uitval, dus na linkschen hal ven zijstap naar rechts en* omgekeerd. Wenscht men terstond te ontkomen, dan plaatst men den achtersten voet niet alleen zijwaarts, doch sterk' naar achteren en stapt zoo terug. Anders brengt men hem tot bijna naast den voorsten en stoot met de ongebruikte vuist. ken uitvoert en de linker op de korte ribben stoot. In verschillenden stand vereenigt de halve zijstap naar buiten veiligheid en kracht, daar nu de achterste arm optreedt. Fig. 9 van plaat 2 toont 'n halven zijstap naar links. Zijwaarts duiken is ontglippen met medewerking van 't lichaam. De voeten blijven meestal staan of men valt voorwaarts uit. „Binnenwaarts" zijwaarts duiken is mogelijk, doch gevaarlijk om dezelfde redenen als binnen waartsche halve zijstap. Wisselen (shifting) begint juist als de heele zijstap. Men verplaatst den voet en redt hoofd of maag. In stee echter van daarna te draaien, stoot men krachtig af van den verplaatsten voet en brengt den anderen verder vooruit tot naast (aan onze zijde) van de voeten van den tegenstander en dient dezen daarbij 'n korten of opstoot toe. Ook stapt men wel in met den niet-verp laatsten voet dichtbij; en tegenover dien van den partner. Handelt men op de eerstbedoelde wijze, dan treft men geducht hard. Ook andere soortgelijke voetbewegingen noemt men in 't buitenland shifting. Doordat men 'n oogenblik bijkans 't geheele gewicht op één been overbrengt, dat 'tdan krachtig ©verwerpt, verkrijgt men zware stooten. Wisselen doet men tegen rechte aanvallen natuurlijk uitsluitend buitenwaarts, tegen ronde binnenwaarts. Dat de stoot noodzakelijk 'n nastoot is, heeft, zooals wij weten, zijn voor en tegen. De wisselstoot is er juist gemakkelijk door, men kan eerst alléén aan wegkomen denken. Doordat wisselen en heele zijstap gelijk beginnen, kan men — maar daartoe is koelbloedigheid noodig! — na de eerste beweging nog kiezen. Plaat XXXIX. Verwacht men 'n aanval, dan kan men den voet — mits onbemerkt — reeds naar buiten plaatsen, brengt tijdens den stoot er even 't gewicht op en stoot terstond daarop zelf. Z ij draaien. Deze zijln niet „officieel" en er bestaat geen Engelsche naam voor. Men kan ze beschouwen als geconcentreerde zijstappen. Op den aanval, b.v. linkschen rechten stoot naar 't hoofd, brengt men 't gewicht over op den rechtervoet, doch verzet dezen niet. Men ontglipt met 't hoofd en draait in ééne beweging door 'n kwartdraai naar links als bij den heel en zijstap, tegelijk stoot men de rechter uit, doet men 't recht naar de kaak, dan verkrijgt men op m.i. de gemakkelijkste wijze den kruisstoot (crossoounter). De beweging duurt slechts kort en de stoot treft, indien men voldoende snel is, juist op 't oogenblik, dat de ander meent te treffen. Plattegr. plaat XLII. Nog gelukkiger werkt deze ontkoming tegen den maagstoot. Ze is gemakkelijk af te leiden uit 't bovenstaande en den geheelen zijstap, 't Middenlijf is breeder en minder beweeglijk dan 't hoofd en 't is dus vaak moeilijk 't tijdig zijwaarts te bergen. Op deze wijze leerde ik ztelfs buikige cliënten zich te redden. Zóó de stoot al treft, schampt hij slechts, daar 't lichaam wegdraait. Daarbij treft de rechter met veel kracht de haar toegestoken kaak van den aanvaller. Bij rechtsche aanvallen 't zelfde links. Standwisselen (changing legsj dient voor aanval en verdediging. Men stapt bij den aanval van den ander achteruit met den voorsten voet totdat men met *t achterste been en den achtersten arm vóór staat en valt terstond weer aan in herstelde houding. Wijkt de ander, 't zij voortdurend, 't zij op onzen aanval, dan gaat men door 't achterste been vooruit te brengen voorwaarts in andere houding over en stoot terstond met de hand, die normaal voor is. Dit standwisselen is 'n uitstekende voetbeweging voor den ervaren bokser. Hij zal het juist en op 't oogenblik uitvoeren, dat 't gewenscht is. Op wedstrijden in ons land ziet men 't hopeloos onnoodig uitvoeren, waarbij men nota bene nu eens rechts, dan links voorstaat. Dit is de oude geschiedenis van 't klokje en de klepel zóó 't standwisselen al met bedoeling en niet petr ongeluk geschiedt. Men zij er zuinig mee en passé *t niet telkens toe wanneer er kans toe is, doch ook dan slechts af en toe. III. DE STOOTEN EN SLAGEN. Opstooten en Opzwaaien. Tot deze stooten behooren allerlei typen. Ten eerste onderscheidt men de opstooten (uppercuts) van de opzwaaien (swinging uppercuts) en van de korte zwaaislagen (short swings), welke terstond hierna worden behandeld. Dan bestaat er verschil tusschen den „echten"' opstoot tegen 't hoofd, die — ter zijde gezien — loodrecht omhoog wordt toegebracht (Plaat XXXIVi 4) en den meer schuin treffenden (fig. 12). Ten laatste onderscheidt men de opstooten naar de lengte hunner baan in: volkomen, halve en korte opstooten (full, half and quarter uppercuts). I In borst aan borst vechten en. tegen inloopen en duiken van den ander konn\ de opstoot goed te pas. De lage opstooten vertoonen onderling geen essentieel verschil, zij worden alle — naar 't noodig is min of meer — schuin toegebracht. Merkwaardig is, dat de opstoot, zooveel ge- lijkend op de in Amsterdam gebruikte muimpeer of muilpeer, in Engeland 't eerst de algemeene aandacht trok door het gebruik, 't welk „Dutch Sam" er van maakte. Ik trachtte te weten te komen of de1 „uppercut" van onzen stoot afgeleid was, doch mijne nasporingen waren vruchteloos. Dutch Sam was 'n Israë'.ietische Cockney (iemand geboren^ in 't hartje van Londen) en van Hollandsohe afkomst of invloed bleek me in levensbeschrijvingen en verslagen van gevechten, welke ik nalas, niets. Evenmin als de hoek volkomen waterpas gegeven mag worden, brengt men den opstoot zuiver loodrecht toe. Hij moet van voren gezien ietwat schuin treffen, opdat de onderkaak niet alleen in de hoogte, doch tevens zijwaarts bewogen wordt. Linksche opstoot naar het Hoofd. (Left uppercut to the jaw). We zullen eerst den schuin omhooggaanden opstoot behandelen en van deze soort beginnen met den halven. Dit type is het meest voorkomende en wordt gegeven als de ander inloopt (fig. 12) of als tegenstoot. Bij vorige stooten hebben wij geleerd vooral het lichaamsgewicht te gebruiken, dat nauw- gezet de beweging van de vuist moet volgen. Bij rechte stooten storten we het daarom vooruit. Ook bij opstooten geeft het lichaamsgewicht „de kracht", waartoe men het snel omhoog brengt door op te veeren en het lichaam te strekken. Stel, dat iemand inloopt en daarbij de kaak blootgeeft. Men handelt als gewoonlijk voor linksche stooten, doch houdt den linkerschouder ietwat meer omlaag en minder naar achteren dan gewoonlijk en de linkervuist iets lager, bovenarm goed tegen het lichaam en reeds op 't doel gericht. Nu komt het er op aan 't volle gewicht onder tegen de kin van den ander te laten botsen. Men springt daartoe op van uit 't rechterbeen en plaatst den linkervoet een paar centimeters, slechts een enkele maal meer, vooruit. Men draait zoodra de bal weer den grond bereikt, den enkel naar buiten. Op 't laatste oogenblik werkt 't linkerbeen sterk mee. 't Geheele lichaam strekt men omhoog. Het springen geschiedt niet zuiver omhoog, doch tevens naar voren en heel het lichaam helt ook iets voorover. Men buigt vooral niet achterover in de lendenen, integendeel nog ietwat voorover. Men stoot te gelijkertijd de linkervuist in ongeveer diagonale rechte lijn naar de kaak van den ander en zorgt, dat hij deze van onderen treft 'n ondeelbaar oogenblik, nadat de linkervoet den grond bereikt en terwijl sprong en strekken 13 het lichaam de grootste snelheid geven. Men buigt de hand zóó, dat de middenhandbeentjes in de richting liggen van den stoot. De hand is 'n kwartslag gedraaid, zoodat de duim naar ons toegekeerd is. Men spant op 't oogenblik van 't aankomen, de armspieren stijf om de werking van het lichaamsgewicht zonder verlies over te brengen. Om op de juiste plaats te treffen, vergroot men zoo noodig den hoek, in welken de arm gebogen is. Den linkerschouder stoot men krachtig omhoog en eenigszins naar voren. Als altijd werkt alles gelijk en bestaat de stoot uit eenparig versnelde bewegingen waardoor 'n uiterste toename der snelheid op 't laatste gedeelte. De rechterhand beschermt als gewoonlijk' de gevaarlijkste plaatsen. Den vollen en den korten opstoot brengt men op dezelfde wijze toe, zij gaan van respectieve lijk lager of hooger punt af dan bovenbedoelde. De diagonale opstoot is gericht op kaak, neus en bij inloopen met sterk gebogen hoofd op mond of oogen. De opstoot tegen 't hart gelijkt, tenzij de ander belangrijk kleiner is, veel op dien tegen 't gelaat. Men helt en springt ietwat meer naar voren en vergroot den hoek van den arm, ook vertrekt de vuist van iets lager. Werkt men met bloote vuist, dan vangt de onderarm den slag. Blok tegen rechtschen zwaaislag naar het hoofd. Hiervoor kan men de rechterhand gebruiken of de linker. Laatstgenoemde wordt daartoe van uit haar houding in den aanvangsst and naar links voor en naast het hoofd gebracht, als de rechter in 't vorige blok rechts. Ook kan men de rechterhand linksomhoog brengen tot zij met de palm naar buiten de linkerzijde van het gelaat beschermt. De muis van de hand (butt of the hand) vangt den slag. Blok tegen linkschen Zwaaislag n aar maag of adem. Men zwaait van den beginstand uit den rechterarm rechtsomlaag met de palm naar buiten, zoodat de hand rechts van de zijde komt en de slag op de muis (butt) van de hand stuit. Oppassen de hand niet te laten zakken. De pols mag niet getroffen worden. Blok tegen rechtschen zwaaislag naar maag of adem. Dit is het eenige blok, dat met den linkerarm moet worden uitgevoerd. Terwijl de bovenarm op zijn plaats blijft, zwaait de voorarm een halven slag binnenwaartsomlaag, waarbij de hand gedraaid wordt, dat zij links van het lichaam komt als de rechterhand in den vorigen stoot rechts. Blok tegen hoek stoot en. De hoekstooten naar 't hoofd kunnen worden geblokt als de zwaaislagen, echter ook1 met de palm van de hand naar de dreigende vuist gekeerd, die op de muis opgevangen wordt. (fig. 27). Hoekstooten naar 't lichaam worden geblokt als de zwaaislagen, echter mikt men goed af, dat de vuist tegen de muis stuit. Blok tegen opstooten en opzwaaie n. Men brengt de achterste hand tegen maag of kin als bij het blok tegen rechte stooten, doch nu met de handpalm omlaag en breekt den stoot of slag met de muis van de hand (fig. 32 en 9). Jn 't algemeen verstaat men onder blokken 't bedekken van 'n bedreigde plek door 'n sterker lichaamsdeel. Men kan b.v. de maag blokken met den elleboog (wanneer men aanvalt), de zijden met de ellebogen en gedeelten van onder- en bovenarmen, 't hart met den linkerbovenarm, enz. 'n Afdoend blok tegen zwaaislagen is 't opvangen op den elleboog van den gebogen gehouden arm. 't Is niet sportief en tenzij men vechtintuïtie heeft, gevaarlijk^ daar men met 'n punt blokt en anders met 'n lijn. iVjeiligheidsbïok. (Safetyblock). Het veiligheidsblok' wordt aangelegd indien men in 'n hoek is gedrongen of tegen de touwen of wel zich tegen een regen van stooten wil beschermen, gereed bij 't eerste gunstige oogenblik weer aan te vallen. Men dekt zich nu met beide armen. Is 't tegen iemand, die rechte stooten toebrengt, dan is het 't best den linkerarm tegen de linkerzijde van het lichaam te drukken, den onderarm dwars over den maagkuil, hand over de lever en den rechterarm schuin omhoog tegen de borst met de hand voor 't gelaat. Tegen zwaaislagen is de wering van Young Corbett (Rothwell) goed en thans algemeen in gebruik. Hij hield beide bovenarmen naar voren gericht, den linkeronderarm omhoog, den rechter omlaag. Tegen hoek'stooten, vooral als men hen, tegen het gelaat verwacht, buigt men den romp, kin op de borst en drukt de bovenarmen tegen de zijden, met de onderarmen naar boven gericht en de handen aan weerszijden naast 't gelaat. Dit veiligheidsblok heeft voor, dat de armen gereed zijn voor rechte stooten, die men onverwacht en daardoor vaak met gelukkig gevolg (voor zichzelf) kan toebrengen. Hierdoor is dit blok geschikt voor lokken. Bij 'n doorgezetten tweehandigen aanval of soms na *n enkelen zwaren stoot, 't zij hij1 getroffen heeft of niet, kruipt men aldus „in zijn schulp". De ander rukt zegevierend op, maakt zich op om met ronde stooten buitenom) 't blok te treffen en geraakt dus open. Men opent 't blok door echte of schijnaanvallen op de zijde of op den zijkant van 't hoof d maakt men daarvan 'n geducht gebruik. In 'n vriendschappelijke partij lacht men er beiden hartelijk om als de ronde geëindigd is en teekent zijn voordeel aan door tal van lichte stootjes. Schuiven gaat meestal gepaard met 'n weerstoot, bij aanval naar 't gelaat op 't lichaam, bij aanval naar 't lichaam op 't gelaat. (Zie e. Weg stoot en (fig. 30 en 33). In snel tweehandig boksen stoot men wel met gebalde vuist den dreigenden handschoen terug of opzij. Hierbij lette men er op, wat men noemt „van den schouder uit" te stooten en den arm goed in bedwang te hebben, dat hij bij missen of afglijden niet ver uitschiet en men zich blootgeeft. Men kan zijwaarts en als de slag op 't gelaat komen zal, ook naar boven wegstooten. Jaag nooit waterpas stooten (rechten, hoeken, zwaaislagen) naar beneden. Ook stoot men soms in tegengestelde richting van den aanval tegen de vuist en soms, half er tegen in, half op zij. Opstooten behandelt men op een van deze beide wijzen. Soms treft men den onderarm, in welk' geval de stoot veel gaat gelijken op den breker (pag. 153). Trouwens zou men 't wegstooten onder de sub 20. genoemde verdedigingssystemen kunnen rekenen. f. Drukken. (Pinning). Drukken wordt toegepast als men 'n weerstoot toebrengt, bij welken men zich dicht bij de vrije hand van den ander waagt. Men legt dan de geopende hand met den' duim aangesloten met de palm op den' pols of (en) onderste deel van de hand van den ander en drukt deze tijdens den stoot tegen zijh borst. (Zie fig. 34)- Men passé op er geen vastgrijpen (holding) van te maken, wat ontstaat als men den duim om den gevangen pols of arm slaat. Tegen onervaren of vermoeide boksers kan men drukken somtijds toepassen bij een beginstoot. Men drukt dan den linkerarm met rechter of linker neer en stoot met den anderen. Tegen 'n goeden en frisschen bokser is dit spel te gevaarlijk, 't Tegenmiddel is de gedrukte arm snel omlaag brengen, waardoor hij vrij komt en over den drukkenden arm van den ander heenstooten. g. Schroeven. (Screwing). Ik neem deze methode onder dit gedeelte, omdat hierbij de aanval wordt opgevangen op 'n minder kwetsbaar lichaamsdeel dan dat waarop hij bedoeld was. Schroeven wordt 't meest gezegd van hoofdbewegingen en is dan'wanneer 'n stoot of slag 'n gevaarlijk deel van het hopfd- bedreigt, 't voorover of zijwaarts buigen van 't hoofd, zoodat de ander een stevig gedeelte van den schedel treft. Bij rechte stooten buigt men meest 't hoofd voorover en wacht de botsing op 't bovenste gedeelte van 't voorhoofd af. Bij zijstooten past men 't schroeven' meestal vereenigd met eenige andere verdedigingswijze toe, b.v. men loopt in en vangt den slag op den achterschedel of men trekt aan de bedreigde zijde den schouder hoog op en buigt 't hoofd er over, zoodat slechts de bovenzijschedel trefbaar is (fig. 35). Vaak vangt men op 't jukbeen op. Het schroeven eischt krachtige nekspieren en intuïtie. Ikzelf pas 't veel toe, doch acht 't voor beginners niet de meest gewenschte verdediging. Op vrijwel gelijke wijze beschermt men 't lichaam, brengt voor de zijde de buikspier in de plaats of 't heupbeen, zakt in, zoodat de ribben den stoot vangen, die er onder bedoelde te treffen, enz00voort. Bij' blokken bedekt men 'n bedreigde plaats met 'n sterkere, bij schroeven vervangt men ze door 'nsterkere. DE RECHTE WERING (THE STRAIGHT GUARD). Over dit systeem van de Engelsch-Israëlietisehe School (Mendoza), sprak ik reeds eerder. In den beginstand zijn beide handen tot vuist gebald naar 'svijands gelaat gericht. Tegen den meest voorkomenden stoot, den linkschen rechten stoot naar 't gelaat, voerde zij gaarne een der volgende verdedigingen uit: i°. Instappen, ontglippend naar links en rechtschen rechten kruisstoót naar de kaak (buitenrechtsche — outward right). 2°. Instappen, ontglippen en ietwat overbuigen naar links, toch betrekkelijk rechtop blijvend, en rechtsche rechte weerstoot naar de kaak (binnenrechtsche — inward right. Zie fig- 19). 30. Beginnen als in 2, zoodra de rechtervuist voorbij de binnenzijde van den linkerelleboog van den ander is, de rechte houding hernemen, daarbij den rechterarm met gespannen spieren in den schouder naar buiten zwaaien, zoodat hij 's vijands beginstoot rechts doet voorbij schieten en hemzelf mogelijk meedraaien en wankelen doet. Onderwijl stoot de linkervuist bliksemsnel den aanvaller recht tegen de kaak. i 4°- Ontglippen naar rechts met instappen en linkschen rechten stoot naar de kaak. Ook verstaat men onder rechte wering den rechten binnenwaartschen tegenstoot, welke den aanvallenden arm even treft en buitenwaarts wegduwt, dan doorgaat naar den tegenstander, geholpen door de botsing. De weerstoot wordt daartoe naast (buiten; 't doel gericht. ] IV. DE STOOTEN EN SLAGEN. De Zwaaislagen. (Swingingblows.) Deze karakteristieke Yankeeslagen zijn niet anders dan vervolmaakte oorvegen. Zij kunnen geducht hard aankomen. Hollanders brengen ze gaarne toe en schijnen er aanleg voor te hebben. De nadeelen van den zwaaislag zijn, dat men hem gemakkelijk ziet aankomen, dat hij iets minder ver treft dan de rechte stoot, meer vermoeit, langeren weg aflegt en dat men kans heeft de hand te bezeeren, wanneer men hem met kleinen handschoen of blooie vuist hard toebrengt en de slag onderweg wordt opgevangen, zelfs al houdt men de hand juist. Bij verkeerde poside van hand of arm vergroot de kans op pech zeer. Vooral in straatgevecht is zijn bezwaar, dat hij den ander niet terugstoot, niet afhoudt. Voordeel van den zwaaislag is, dat hij natuurlijk is en dat is niet gering. Tegenover kalme boksers is bijl gevaariij|k voor wien tracht hem te geven. Ik' zal eerst den volkomen zwaaislag (fuli swing) beschrijven, later "den korten zwaais'.ag en opzwaai (short swing, swinging uppercut). De zwaaislagen worden doorgaans gericht op de zijkanten van hoofd en lichaam, dus: oor, kaak, slaap, hals (carotis) ën zijde (adem). De lage linksche treft de maag of de lever, soms 't hart, de rechtsche slechts bij bepaalde houding. De hooge kunnen bij' toevallige standen in eene partij ook op mond, neus of achter tegen den nek aankomen. Linksche volkomen zwaaislag naar het Hoofd. (Full left swing[ingblow] to the headj. Ook bij dezen slag geldt, dat 't gewicht nauwgezet de richting van de vuist volgt. Men staat in den beginstand, leunt achteren linkszijwaarts over, draait in de. heupen naar links en houdt den linkerschouder laag en achterwaarts. Onderwijl brengt men den linkerarm vrijwel gestrekt zijwaarts, zooveel mogelijk naar achteren, goed horizontaal, duim omlaag, hand achterovergebogen, arm ietwat gebogen, opdat de schok den elleboog niet kan bezeeren. Men valt linksvoorwaarts uit, als) omschreven voor den linkschen rechten stoot met sterk buitenwaarts draaien van den linkerhiel, brengt tegelijkertijd den slag toe en draagt als Alle Germaansche volken slaan (houwen) liever dan dat ze stooten (steken). Zelfs geoefende boksers doen het wanneer zij meenen in nood te verkeeren. Rechtsche volkomen zwaaislag naar het Hoofd. (Full rightswingfingblow] to the head). Men leze in de beschrijving van den vorigen slag rechts voor links en voor het voetenwerk dat in den rechtschen rechten stoot en men heeft den rechtschen zwaaislag naar 't hoofd. (Zie fig. 8 en 14). Deze slag is een der vermaarde eindtreffers. Men verzoeke helper of leeraar vooral bij de zwaaislagen vaak te laten missen. Gewent men er aan opgevangen te worden, dan zou men door misslaan bij vriendschappelijk of ernstig boksen kunnen vallen of zich bezeeren. Linksche en rechtsche volkomen zwaaislagen naar Zijde en Maag. Deze slagen worden uitgevoerd als die naar 't hoofd, doch men buigt iets meer voorover en zakt wat door in de knieën. Bij 't afgaan is de vuist op de hoogte van het doel. De Terugslagen. (Backhandswings). De zwaaislag is gemakkelijk te ontwijken en mist men, dan is men in 'n hopeloozen toestand, vooral als men met volle kracht gezwaaid en niet tijdig geremd heeft. Men staat met de zijde open naar den ander gekeerd, die daarvan zeker zal gebruik maken. In zoo'n netelig oogenblik redt vaak de terugslag, die 'n enkele maal ook op zichzelf, als beginstoot wordt gebruikt, doch dan meer gestooten wordt dan gezwaaid (backhandhit). Stel, dat men een linkschen zwaaislag naar 't hoofd gemist heeft en te ver is doorgedraaid. Men draait den arm in den schouder, dat de duim boven komt, zwaait den arm terug, draait de romp naar links en stapt soms in met 'trechterbeen. Als de ander na den mislukten zwaaislag heeft aangevallen, treft men hem tegen de linkerzijde van het hoofd. Deze slag moet snel worden toegebracht. Hij heeft nooit de kracht van den gewonen zwaaislag, doch treft vaak en geeft dan gelegenheid den ander, die verbaasd is geslagen te- worden, met den rechter in de zijde te stooten. Na mislukten rechtschen zwaais'ag kan men 'n dergelijken slag met de rechterhand uitvoeren. Ontwijkt de ander lage zwaaislagen en vreest men daardoor in ongelegenheid te ge uitvoeren of verrichten een meer gemengd draaiende (als bij de volkomen zwaaislagen) en opwaartsche (als bij de opstooten). Heeft men geen tijd te verliezen, dan schiet de vuist weg vanwaar zij is. Kan men even den slag voorbereiden, dan geeft men de slagen naar de kaak het best in diagonale, die naar de maag in vrijSvel verticale richting, beide en face gezien. < Korte hoekstooten zijn na den plaagstoot gemakkelijk van den volledigen hoekstoot af te leiden. Men moet zoowel den normalen hoekstoot (90° tusschen boven- en onderarm) als die met grooteren en kleineren hoek kort inoefenen. Ze zij|n van groot belang, ook in straatgevecht. OVERHANDSCHE (NEER)STOOT. mSm (Overhand blow). Van de neerstooten is voor den amateur en voor wie boksen ter zelfverdediging leert alleen de overhandblow van belang. Hij wordt met rechter- en met linkervuist gegeven. De vuist gaat weg van den gewonen aanvangsstand en beschrijft nu, onderweg een halven slag draaiend, zoodat de handrug boven komt, een baan, in vorm gelijkend op die van den hoekstoot, doch liggend in 'n loodrecht vlak. De vuist gaat terstond naar boven en daalt na een baan beschreven te hebben als aangeduid, op 't doel neer. Staat de ander rechtop met 't gelaat naar ons toegekeerd, dan heeft de stoot alleen uitwerking als hij op den neus of vlak onder 't oog wordt toegebracht. Bukt de ander zich, dan stoot men naar nek, nieren of ruggegraat. In vriendschappelijk boksen past men dezen stoot niet toe, trouwens alle stooten op rug en achterhoofd zijn door den N. B. B. verboden. Zijn 't althans in de thans nog van kracht zijnde voorschriften. In straatgevecht is hij soms practisch, zooals wij straks zullen zien (fig. 37). Gewoonlijk passen grooteren dezen sloot toe op kleineren en niet omgekeerd. In zijn gevecht met den reus Carl Morris gebruikte de veel kleinere Jim Flynn hem echter met goeden uitslag tijdens 't invechten op Morris' gelaat. Bij 'n handiger bokser dan Morris zou dit m. i. echter niejt gelukt zijn. Ikzelf pas ze tegen grooteren toe om hen te verleiden op hooge wering bedacht te zijn, waardoor allicht laag iets vrijkomt. , De stooten, die ik mij heb voorgenomen te behandelen zijn nu alle besproken. Ik raad nadrukkelijk bij' het vriendschappelijk boksen zacht te stooten, even aan te raken, meer niet. Wie zoo getroffen wordt, vatte dit op als 'n schermer zijn touché en loope niet op stooten in omdat zij toch slechts licnt zijn. De zachte stooten stellen zware voor en kunnen dit terstond worden. In wedstrijden verbiedt — m. i. terecht — de Bond niet hard te stooten. Deelnemers' houden er echter rekening mee, dat uitsluitend naar hun boksen, niet naar lukrake krachtuitingen geoordeeld wordt. Wie 't kundigst werkt, hersenen, armen en voeten 't voordeeligst gebruikt; op juiste wijze aanvalt en zich goed verdedigt, wint. Bemerkt een amateur, dat hij de sterkste is en zijn tegenpartij fair, dan toone hij zich goed sportman en werke zacht en voorzichtig. Ook volwassenen verzekerden mij vaak, dat zij 's avonds en op eenzame wegen rustig liepen sedert zij boksen kenden. Ik zelf vecht — ik klop 't af, terwijl ik 't schrijf, op staand ongeschilderd hout — nooit, toch moet ik vaak optreden wanneer ik dieren zie mishandelen1) en moest gedurende de mobilisatie in de lilde klasse van het spoor telkens weer opkomen tegen rooken in nietrooken en voor 't bekende open raampje, 't Ging soms tegen rauwe gasten en zonder steun van medepassagiers en hoewel ik er geenszins geducht uitzie, kreeg ik altijd mijn zin. 't Bleef bij dreigementen, die me echter nooit verontrustten of hinderden in mijn schrijven of lezen. Ik zag niet op tegen 'n kloppartij en daarom deden zij *t wèl. Eens zat 'n dagbladschrijver, dien ik niet herkend had, bij zoo'n ruzie in de coupé. Toen in Haarlem de geheele lading teleurgestelde rookers, waarvan één stijfhoofdig in den winteravond met 7t hoofd buiten 't raampje was blijven dampen — zeer bezwaarlijk voor hem, niet voor mij — ons had verlaten, zei hij, dat hij gehoopt had, dat de helden gepoogd hadden hun dreigementen te volvoeren, om eens te zien hoe 't afliep. Kon iedereen boksen, dan behoefde niemand zich te laten ringelooren door baldadige i) Tegen 't geautoriseerd mishandelen, dat 't misbruiken van den hond als trekdier is, mag men helaas niet optreden. schreeuwers en was 'tmet ruziezoeken, straatschenderij en dierenmishandeling spoedig gedaan. Enkelen meenen, dat 'n revolver meer veiligheid geeft dan boksen. Nu wil ik niet ontkennen, dat onder 'n aantal omstandigheden 'n revolver meer afdoend — vaak t e afdoend — werkt dan onze edele bokskunst, maar als men zich gaat wapenen, waar is dan 't eind? Een repeteerbuks is nóg beter, 'n Mitrailleur alweer beter, 'n Dreadnought of 'n pantserautomobiel beterder en 'n vliegmachine met bommen alsmaar beter. Maar 't gaat niet om weerbaarheid zonder meer, doch om 'n practisch weermiddel onder bepaalde omstandigheden. Dat is de revolver in wat men noemt beschaafde landen niet. Het dragen van de revolver (alsook van degenstok, mes-in-schede, gummi-stok, boksijzer, enz.) is verboden. Hoevelen, ook scherpschutters, treffen als zij voor de eerste maal op 'n mensch moeten schieien ? Verwondt men iemand, dan komt men in groote moeilijkheden, 't Dreigen of misschieten op onhebbelijke, lastigvallende straatschooiers of bedronkenen wordt streng gestraft. Men torst zijn(e) wapen(s) niet overal mee. Dan nog iets, 't voornaamste. Als 'n verdacht type of 'n brood- of jeneverdronken troep ons 's avonds aanhoudt, durft men dan maar meteen de revolver trekken, degenstok of mes? Neen. Maar wel kan men zich in bokshouding stellen, van waaruit men bliksemsnel zijh stooten schieten kan en eiken aanval van hun zijde vóór zijn. Gewoonlijk werkt de houding van onze alom gevreesde vechtsport en de door haar verkregen koelbloedigheid uit, dat de anderen haastiglijk aftrekken. Maken de lastposten verder optreden noodig, dan bereikt men met enkele snelle rechte, harde stooten evenveel en op voor zichzelf heel wat veiliger wijze dan met de re volver. Geen landlooper of ruziezoeker zal zich bij de politie over 'n blauw oog beklagen, vooral niet als hijzelf aanleiding gaf. Een kogel of 'n misschot heeft meestal 'n rechtzaak ten ge volge, die vaak hoogst onaangenaam voor den schutter uitloopt. Ook vermindert 't dragen van wapenen zelfvertrouwen en moed. Nu de vraag: „Heeft de bokser eenige kans tegen een met revolver, mes of stok gewapende?" Ja. Veel meer dan men denkt. Be denk wel, dat de bokser op alle andere menschen vóór heeft, dat hij gewend is aan handgemeen. Nu loopt in West-Europa de brutaalste struikroover maar niet rond met den revolver op hoofdhoogte gericht en eischt handen in de hoogte. Al gaat 't snel, hij moet eerst 't wapen voor den dag halen of zijn stok opheffen. Ons wapen is de vuist, ze is altijd gereed en niet verboden, zoodat men ze onder bedenkelijke omstandigheden wel terstond kan gebruiken. Men springt dus op den ander stel, voor hem halters, soms schaduwboksen gebruikt. Fig. 64, 65, 66, 67 en 68. Fig. 65 drijft den lichten rechtzak op. Fig. 66 bedreigt met den werpbal den fotograaf. Fig. 67 voert de opdrukoefening van blz. 81 uit en fig. 68 is bezig de knotsen te zwaaien. Achten hem hangt 'n zware bal aan zeer lang touw. Fig. 69, 70, 71 en 72. Fig. 69 draait 't polswerktuig. Fig. 70 stoot den lichten peerbal. Achter hem peerbal welke tegen liggend platform werkt, vóór hem de z.g. twee-eindige bal, welke tusschen elastieken gespannen is. Fig. 71 werkt aan ^n trekgewicht en 72 vermoeit zjeh in opstooten tegen den zwaren vechtzak.- Rechts hangt de vechtpop en geheel rechts een lichte ronde stootbal. Plaat XXXVIII. Zie „de uitwerking der stooten", blz. 136 e. v. Plaat XXXIX. Zie blz. 188 en 189. Plaat XL. Zie blz. 187 en 188. Plaat XLI toont de houding van 't skelet in den beginstand. Plaat XLII. Zie blz. 189 en 190. Plaat XLIII. Zie blz. 105. Plaat XLIV. Voorwaarts zie blz. 103, achterwaarts ook 103, zijwaarts 105. Platen XLV en XLVI toonen aan'hoe de houding van 't skelet wel en niet moet zijn bij 't treffen. Bij XLV geeft 't gestippelde de beginhouding aan. Bij den goeden eind- stand is 't bekken onveranderd, doch de ruggegraat gebogen. In XLVI is 't bekken gekanteld en de ruggegraat onveranderd gebleven. Zie overigens blz. 121 e. v. Plaat XLVII. Zie blz. 178. Plaat XLVIII. Zie blz. 184. Platen IL, L en LI werden door den Larenschen schilder F. van Alphen geteekend op de wedstrijden, gehouden 6 Januari 1917 in Laren (N. H.). Al zijn hier technische fouten als 't rechts voorstaan, juist waargenomen zijn 't overblufte gebaar van den getroffene in IL en 't elkaar aanvoelen in L. Uit LI blijkt hoe n leek (hier den kunstenaar) de verzorging treft. / Plaat Lil is 'n uitmuntende caricatuur van kampioen K. Bool, kapitein der artillerie O.-I. L., winner in '13 en '14, geteekend door Douwe Kramer. PLAAT VI. FIG. 6. IJPLAAT IX. PLAAT XI. ES' ■'"■"■ " "™ : - ■ ■ FIG. 14 FIG. 15. PLAAT XII. PLAAT XXXIX. PLAAT XLII. ZWDEAAl OP LINKERVOET (met lintochen stoot) b eindstand PLAAT XLIII. PrvDTEEREN PLAAT XLIV. LOOPEM VDOEWAAKT3 ACKTERWAART3 ZhP*l*AÏLT3 WlLSoM Kampioen 15)13 [UcKt MUcUnJ PLAAT LH. HET BOKSEN. HETIBOKSEN DOOR P. M. C. TOEPOEL, Oud-Amateur-Kampioen (Middengeivicht) van Nederland, Gediplomeerd Leeraar van "en Nederlandschen Boksbond, Bondsscheidsrechter en Directeur van Toepoel's Modelschool, Den Haag. MET 65 ILLUSTRATIËN NAAR SPECIALE FOTOGRAFISCHE OPNAMEN EN TEEKENINGEN. (TWEEDE VERMEERDERDE DRUK) Judo Bond Nederland j*sL Blokhoeve 5 '^11 , ( @ ) 3433 LC Nieuwegelll Tef. 03402 - 3 81 14 ROTTERDAM NIJGH & VAN D1TMAK S UITGEVERS-MIJ. 1920. VOORWOORD VOOR DEN TWEEDEN DRUK. Er is in ons land behoefte aan een handboek voor boksen, meer nog dan toen ik in Februari 1912 't voorwoord ichreef voor den eersten druk. Boksen is meer bekend geworden. De toenemende uitbreiding van 't boksen in 't buitenland, de verslagen in onze pers van wedstrijden in 't buitenland, 't enthousiasme van onze pioniers heeft steeds meer mannen en gelukkig ook vrouwen tot boksen gébracht, zoo werden wedstrijden mogelijk, die als in elke sport 'n zoo krachtige propaganda zijn. De oorlog heeft de Ontwikkeling wat belemmerd (helaas is in ons leger 't boksen nog niet uitgevoerd) maar niet gestuit. Waar nu 't boksonderwijs zeer onvoldoende is, wenschen velen, de betrekkelijk snelle verkoop in ons klein land van de eerste oplaag bewijst dit, 'n goede systematische handleiding. En nu is 't bijna ongelooflijk, maar goede Jeerboeken bestaan er voorzoover ik weet niet over boksen, noch in 't Hollandsen, noch in eenige andere taal. De meeste der buitenlandsche werkjes, zoogenaamd geschreven door beroemde boksers, zijn niet anders dan interviews door journalisten, bevatten dus veel anecdoten en de levensgeschiedenissen der pseudoschrijvers, maar voor de rest slechts enkele ingewikkelde stooten, welke den leek niet leeren, slechts verwarren. Elementair onderricht mist men er in. Aanvullingen, beschouwingen en vergissingen van de vervaardigers, zelf nietboksers, maken deze lectuur gevaarlijk voor wie niet deskundig is. Vooral de Fransche boekjes met hun vaak vermakelijke vertaalfouten hebben in Holland veel kwaad gesticht. Zij zien er aardig uit, zijn „luchtig" geschreven en noch auteur, noch lezer bemerkt, dat de slimme Yankee-beroepsboksers, die voor de foto's stonden, wel opzettelijk verkeerde houdingen aannamen, daar zij' hun eigenaardige stooten en vechtwijzen niet wenschen bekend te maken. Het beste werkje, hoewel' 't m. i. niet voldoende duidelijk aangeeft h o e te stooten, te ontwijken, enzoovoort, acht ik 't Duitsche „Boxen" door Dr. A. Luerssen. Een belangrijke verhandeling over ring-strategie — niet over 't stooten en ontwijken zelf — is Driscoll's „Ringcraft". Ook Tommy Burns' „Scientific Boxing" is in dit opzicht voor zeer vergevorderden goed. De talrijke overige werkjes in de Engelsche' taal zijn nuttig indien men reeds ervaring heeft en critisch leest. 't Boekje van Captain T. H. Wand-Tetley, WAAROM BOKSEN? Wat is toch 't bijzondere, 't pakkende, 't geheimzinnige in boksen? Waarom geldt voor boksen meer dan voor eenige andere sport 't oude „Veni, vidi, vici"? Hoe te verklaren het enthousiasme der Parijzenaars, toen L'Auto Véio het waagde in 1903 in Salie Wagram behalve kampioenschappen in het Fransch boksen - in negen van de tien matches terugvallend in de nationale savate of chausson — ook' wedstrijden in 't tot voor dien onvolledig geheeten Engelsch boksen te doen houden, een enthousiasme, dat nog steeds toeneemt ? Waarom won boksen zoo snel veld in Berlijn en andere Duitsche steden, in Zwitserland en in Denemarken ? Waarom boksen ondanks 't gebrek aan onderwijskrachten en aan gelegenheid duizenden in ons land, waarom trekken ernstig opgezette wedstrijden, telkens zoo velen, dat honderden worden afgewezen, waarom begeerden tijdens de mobilisatie de soldaten 'tboksen, dat de legerautoriteiten, blind voor 't buitenland^ verzuimen in te voeren? Omdat boksen is een heerlijke, schoon e, nobele sport, 'n ongelooflijk' snel en zeker over. gaan van de eene aesthetische en krachtige houding in de andere, 'ngracelijk spel met 't evenwicht bij eiken flitsenden aanval en nauw te volgen ontwijking. Een sport, die eischt en geeft Grieksch-mooie lichamen, waarnemen, besluiten, uitvoeren in één moment, moed, zelfbeheersohing, uithoudingsvermogen en snelheid, ongelooflijke snelheid en uithoudingsvermogen en edele, vastberaden karakters Omdat, wat 't vechtkarakter betreft, het goed doet te weten in onzen tijd van zware kanonnen, torpedo's, Dreadnoughts, onderzeebooten, vliegmachines, snelvuurgeschut, mitrailleurs, verstikkende gassen en vlamwerpers, dat er ook nog kamp bestaat van naakten man tegen naakten man, dat de ongewapende mensch nog niet gehéél weerloos is. Omdat de ervaring leerde, dat oofc 't meest moderne wapen meer waard is bij den man, die door boksen ve chten leerde, dan bij hem, die alleen wapenhandel kent, wat de Veneenigde Staten, welker soldaten reeds bij aankomst aan 't front vechters bleken te zijn er toe leidde krachtiger nog dan de overige geassocieerde mogendheden den recruten boksonderwijs te geven. Omdat, wat het opvoedkundig karakter betreft, het een weldaad is te weten voor ons geslacht, dat mannen, geheel als wij, uit dezelfde eeuw, van hetzelfde ras, menschen, die wij op straat ontmoeten, vaak (amateurs) zelfs in zaken, op Beurs en kantoor of in collegezaal, vol geestdrift werkend, door oefenen en hygiënisch leven het tot zulk een hoogte van lichaamsontwikkeling en schoonheid hebben kunnen brengen. Omdat de beroepsbokser en zelfs Uw boksende vriend of bloedverwant U bewijst, dat de mensch, die men voorspelde te zullen verzwakken en afsterven tusschen en onder zijn steeds grootschere uitvindingen en voortbrengselen, zelf nog leeft, dat bij hem nog wel degelijk aanwezig en gereed zich te toonen rzïjln de eigenschappen en lichamelijke voordeden van den oermensen, als uithoudingsvermogen, evenwichtsbesef, snelheid' en kracht, scherp, snel en juist waarnemen, besluiten en uitvoeren, samenwerken van alle spieren, snel begrijpen en benutten van elk lichaamsvoorded. Noodig, als Gij reeds wat boksen kunt, gerust den hevigsten bokstegenstander uit. Boks wat voor hem met een vriend. Hij zal eerst, omdat hij bevooroordeddt is en 't boksen te vlug gaat dan dat hij Ihet waarnemen kan, zeggen, dat 't 'n lukraak stooten is, maar mooier dan hij dacht en hij blijft gaarne en belangstellend toezien als Gij hem de voornaamste aanvalstooten, «enige afweringen, schijn- en weerstooten en lokken toont. Boks nu weer 'n rondje, liefst wat kalm, want (zijn oogen zijfa de Uwe niet, hij is niet gewend zoo snel waar te nemen en wees er zeker van, Uw sport telt een vriend meer, een. vijand minder. Sta hem toe vaker te komen, laat hem technisch hoogstaand boksen zien en hij wordt 'n bewonderaar van the manly art. Boks zelf: Gij wordt er gezonder op, omdat het spijs ver ter ingy bloedsomloop, ademhaling verbetert en rheumatische aandoeningen en corpulentie op de vlucht jaagt, algemeene zwakte herstelt, door afleiding Uw zenuwen kalmeert en U dus rust geeft bij inspannend hoofdwerk.1) Bokst vrouwen 1 Zéér voorzichtig en nooit anders dan met een ervaren leeraar, opdat ook de geringste kneuzing voorkomen worde, maar bokst. Bokst, om in kleerenverwarring en overheersching van wansmaak Uw gezond en schoon lichaam te behouden of gezondheid en schoonheid te veroveren, om U te gewennen U met gratie 'te bewegen, Uw gelaats- en lichaamskleur, Uw haargroei en blik te verbeteren. Boksen verdrijft Uw bloedarmoede, Uw stofwisselingsziekten, Uw nervositeit en hoofdpijn, het verbetert Uw vormen, Uw buste en Uw humeur, 't Maakt de dame van paspop tot Vrouw. Laat Uw zoons en zoontjes boksen! Het is goed, dat 'nkind zijn aandacht leert bepalen op één punt. Het is noodig voor zijn i) Dr. Van der Ven vereenigde in 1913 de studie voor doctoraal medicijnen saet oefenen voor t kampioenschap van Nederland. studie, maar het te groote aantal studievakken ontwent 't hem. Het is goed, dat 'n jongen weet zich te kunnen verdedigen, 't geeft hem kalmte en zelfvertrouwen, hij zal minder opschepperig en lastig zijn en-toch geen tirannie dulden. Geeft gij uw zoon mooie denkbeelden mee in 't leven, leer hem dan ook zijn vuisten te gebruiken, want bedenk, dat ongelukkigen, die hun idealen verloren, zullen trachten hem de zijne te ontnemen. Een vastberaden, moedig karakter, zelfvertrouwen en weten hoe raak te stooten 'zijn dan noodig, en dat leert .Uw zoon(tje) in den ring, ja, met die zachte, volkomen veilige handschoenen, al spelend. Ongelooflijk, maar waar. Boksen, dat geeft en eischt snelheid, uithoudingsvermogen en 'n sterk, mooi lichaam, houdt Uw zoon van zoovele dwaasheden af. De bokszaal is 'n betere plaats voor 'n jongeman dan zéér vele andere. Boksen leert waardeering voor 'lichaamsschoon en mooie bewegingen en 't is 'zoo goed iets te hebben, waarvoor men eerbied heeft en dat men ontziet. Het is geen toeval, dat 'n zoo belangrijk deel (± Vs) mijner jonge leerlingen zoons van medici zijn en dat ook kunstenaars hun kinderen laten boksen. Laat ons volk boksen, 't Bestrijdt den alcohol ook bij slecht weer en 's avonds als openluchtsport niet baat. Het vermindert vechten, want de vechterebaas, nu aHs* éénoogflconing ih h land der blinden, loopt te veel kans, klop te' krijgen, als iedereen zich verdedigen kan. Hot voorkomt mestrekken en schoppen. Het voorkomt vrouwenbeleediging en ruwe taal, zooals Engeland en Amerika ons,toonen. Het bevordert de hygiëne en belet menige slechte gewoonte. Het geeft ons volk moed en verbetert zijn karakter. Ons Ras' dreigt oud te worden. Men spreekt r|ee(is — o, ironische uitdrukking — van .overbeschaving. Men voorspelt den val van ons Ras. Maar d i t leert óns de geschiedenis: Geen ras nel ooit, dat 't lichaam krachtig en vlug hield. Zoolang de sport nog zoo sterk zich uitbreidt, niet) bedreven als de acrobatiek door enkele beroepslui, maar Üe sport, beoefend door amateurs en louter liefhebbers, ijverigen, die buiten alle wedstrijden blijven en zoolang in de sport de manlijke, nobele bokskunst een der eerste plaatsen inneemt en overal nieuwe beoefenaars en vrienden wint, poolang behoeven we voor de toekomst van ons ras niet te vreezen. Eens... ja! Emzoovoort. Maar menige bokshandschoen, menige boksvloer, menige bokser zal versleten zijn, eer 't zoover is. GESCHIEDENIS. Öm het tegenwoordige boksen te begrijpen, is ft noodig te weten, hoe de kunst zich ontwikkeld heeft tot 't huidige stadium. Ik zal daarom 'n zeer beknopt overzicht geven van onze sport. Het eerst bekende boksen vermelden de Grieksche sagen. Pollux kampte reeds) 'n internationale match' met Koning Amyküs, den uitvinder der vuistriemen. Homerus spreekt in zijn werken herhaaldelijk van vuistgevechten. De Grieken zelf boksten ijverig. Zij1 gebruikten drie typen handschoenen en wel zachtleeren voor 't oefenen, hardleeren met looden punten en haken en geheel metalen. Bij de wedstrijd den verwondden zij elkaar natuurlijk geducht, doch merkwaardig is, dat men toen vooral waardeerde het overwinnen zonder zelf belangrijk getroffen te worden, wat in alle Jatere perioden ook als het beste boksen beschouwd is en waarop de omschrijvingen van boksen duiden als: „the manly (noble) art of selfdefence," dus manlijke (edele) kunst der zelfverdediging en niet van „aanval". Later werd het zuivere vuistvechten veree- 2 nigd met 'in soort worstelen, dat door gewrichtsverdraaiingen op 't Japanscbe jiut-jitsu gelijkt, zelfs trappen was er bijl toegelaten, een ahjemeene Vechtkunst dus, die geleek op 't pxizering-boksen (zie later) èn de savate. De athleten Waren geheel naakt, ook de handschoenen waren afgeschaft. Het volk had den grootsten eerbied voor de beste werkers in deze sport (pankration) en zij gold als zeer voornaam bij de Olympische spelen. Theagenes' en Polydamas werden in liederen en sagen vereerd. In Rome dezelfde ontwikkeling van louter vuist- tot algemeen.e vechtkunst. Tijdens de republiek boksten alle Romeinsche burgers, later werd' het een arena-kunst der gladiatoren en bleven de burgers slechts toeschouwers!. Mooien stijl, fijn werken achtte men hooger dan 'n toevallige overwinning van 'n lukraakvechter. In den' riddertijd werd niet officieel gebokst. Vechtsport 'heeft te meer kans ingang te vinden naarmate de Staat haar noodig heeft voor 't voorbereiden zijner burgers tot den oorlog. *) Nu is boksen daartoe bijna altijd meer bruikbaar dan wat ook geweest, beter b.v. dan schermen, dat wel pijn, maar minder demoraliseer ende en, geen rechtstreeksche aanraking i) Zoo besteedden b.v. de Engelsche en Amerikaansche vliegeniers veel tijd aan boksen om de koelbloedigheid te verkrijgen, noodig voor hunne grootsche gevechten, terwijl de infanterist 't beoefent voor bajonetcharges. kent, maar in den riddertijd, toen men met harnassen omkleed was, geleek 't tournooi zóóveel op den werkelijken. strijd, dat 't hulpmiddel boksen overbodig was. Alleen in Engeland werd sporadisch op 'n tournooi ongewapend gestreden. Shakespeare vermeldt 't 'n enkele maal. In 1719 kwam de Engelschman James Figg op den inval op een, demonstratie-avond van allerlei zwaardvechtwijzen zijn systeem van verdediging voor ongewapenden te vertoonen, 't welk bestond uit vuiststooten en wat worstelen en, met veel verbeteringen, waarschijnlijk' ontleend was aan 't bakkeleien op straat. De nieuwe sport maakte groot en opgang. Figg opende een school in Tottenham Court Road, waar hof en adel zijn kunst kwamen leeren en bewonderen. De „Spectator", „Craftsman" en „Guardian" gaven regelmatig verslag van 't geen er bij Figg voorviel. Merkwaardig is, dat Figg, die behalve uitvinder ook practisdh man bleek, zich uitriep tot bokskampioen van Engeland en van... de wereld. Hij was de eerste houder van den titel, waarover later zooveel strijd is gevoerd met vuisten, in sporttijdschriften, met woorden en met geld. t Van 1719 tot ongeveer ,1824, dus ruim een eeuw, was, met enkele korte reacties, boksen de nationale Engejsohte sport. Kampioenen waren in dien. tijd: vriend, de heer Chambers, medewerker aan „Land and Water" stelde voor de wedstrijden om deze prijzen een eenvoudig reglement op van 13 artikelen, waarin onder andere de boksers naar hun lichaamsgewicht werden onderscheiden in: Licht- tot en met 10 stone (63.42 K.G.), Middelbaar- 11 st. 41b. (71,574 K.G.) en zwaargewicht alles. De grootte van den ring werd bepaald op 24 x 24 voet (7,32 M2.); in tegenstelling met 't prize-ring-gebruik was alle worstelen verboden en bestonden de partijen uit een vastgesteld aantal ronden van bepaalden tijd (2 ronden van 3 minuten, de derde van 4, tusschen elke twee ronden één minuut rust), waren dus geen ,jfinishf ights"; overwinner werd hij, die het grootste aantal punten verwierf, deze werden toegekend voor aanval: rechtstreeksche stooten met de knokkels van de hand op eenig deel van voorof zijkanten van hoofd of romp boven den gordel en voor verdediging: afweren, ontglippen, duiken, weerstooten of ontwijken. Bij gelijk aantal punten won hij, die 't meest aanvallend was opgetreden. De beoordeeling geschiedde door twee touwrechters en een scheidsrechter. Werd een der boksers door 'n stoot geveld, dan staakte men de ronde, doch de gevallene mocht mogelijke verdere ronden toch meeboksen. Onder amateurs werd, ook op wedstrijden, uiterst zacht gewerkt, even aangeraakt in plaats van doorgestooten. Mooi, oordeelkundig, technisch hoogstaand werk werd gevraagd. De kamp ging tusschen jongelieden, die tot hun lichamelijke vervolmaking en karaktervorming boksten voor zelf de sj>ort kennende toeschouwers. Ruw, hard werk wekte ontstemming, vaardigheid, handigheid, snelheid, aesthetische stijl bewondering. Het was, zooals de markies van Queettsberry later schreef: Het vellen van den tegenstander gold eer in iemands nadeel •dan in zijn voordeel. Handelslui begrepen» dat er geld te verdienen was met wedstrijden tusschen beroepsboksers in voor publiek tegen betaling toegankelijke zalen. Om toestemming te krijgen tot zulke matches moest echter geheel anders gebokst worden dan volgens de London Prize Ring Rules. Men nam met eenige verandering nu de marquis of Queensberry Rules over, -doch dit reglement, zooals wij zagen, opgemaakt voor vriendschappelijk oefenen (sparring), voldeed natuurlijk allesbehalve, 't sloeg niet op dit vechtboksen en allerlei misverstanden en verwarring zijn er het gevolg van geweest. Sedert dien heet het werken der beroepsboksers bij Engelsch sprekende volken indien verlof tot 'n wedstrijd wordt aangevraagd niet langer 'n prize-fight, doch! 'n „f r i e n d 1 y glove contest." Waar voldaan werd aan de drie voorwaarden, dat: gewerkt werd' met handschoenen aan; de partij 'n vastgesteld aantal ronden (soms waren het wel 50!) van bepaalden tijd duurde; en men kampte om punten (scientific points), niet om den ander letsel toe te brengen; mochten en mogen in Engeland, Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland in het openbaar wedstrijden tusschen beroepsboksers worden gehouden. Dientengevolge kan men nu in alle AngelSaksische landen, ook in Frankrijk, België, Duitschland en Holland tegen betaling van 'n toegangsprijs, welke afhangt van 't gehalte der inrichting en der wedstrijden, in goed verlichte, verwarmde en verfrischte zalen op gemakkelijke zitplaatsen, veilig van het geboefte, dat in den clandestienen tijd de omgeving van den ring gevaarlijk maakte, genieten van tal van partijen op één avond. Gewoonlijk wordt er één 'groote match gegeven van 20 ronden door goede boksers en een of meer van 10 of 6 ronden. Verder wedstrijden voor nieuwelingen (novicescompetition). / In Amerika is mén* in sommige steden en staten in zooverre hierop teruggekomen, dat slechts matches van 'n betrekkelijk klein aantal ronden (6 en 10) gehouden mogen worden, waarbij geen beslissing mag worden gegeven (no decision contestsX Dit laatste is vooral om het wedden tegen te gaan. De bladen komen den dobbelaars te' hulp door in de verslagen den winner aan te geven, vaak echter oordeelt de eene krant dezen, de andere genen den sterkste. Om geen misverstand te laten, wie de beste is, stooten de boksers in deze soort wedstrijden met zeer grooté snelheid en hevigheid, zoodat deze maatregel in zooverre hij óók bedoelde verzachting der bokszeden, als zooveel staatsingrijpen averechts werkt. In Engeland schijnt men van overheidswege op te treden tegen gelegenheidsondernemers, d. w. z. handelslui, die voor eigen rekening een bepaalden wedstrijd op touw zetten, althans men belet hun het werk (Johnson—Wells- en Drisooll—Moranmatches), terwijl men clubs en gevestigde ondernemingen laat begaan. (O. a. National Sporting Club, Ring, enz.) Dat boksen in zijn tammeren vorm toch 't groote publiek trekt, dat door oorlog, bioscopen, acrobatiek, tooneeldraken, prikkelende operettes, schandaal-romans, in 't kort door geheel ons opgeschroefde, te drukke leven alleen vatbaar is voor sterke indrukken, bewerkt de „knockout". „Knock-out" of eindstoot heet de stoot, welke den tegenstander gedurende minstens tien seconden buiten gevecht stelt. Van deze is de meest vermaarde die tegen de kaak, welke, practisch alleen met den handschoen is toe te brengen. Naar verluidt zou John L. Sullivan hem hebben uitgevonden, wat niet juist is, daar Jack Johnson, Oud-Wereldkampioen zwaargewicht. Verwierf den titel toen hij 26 December 1908 Tommy Burns te Sydney versloeg, verloor hem (bij afspraak) aan Jbss Willard, te Havanna. Geboren te Galveston, Texas, 31 Maart 1878. hij reeds veel vroeger werd toegepast. Echter werkte John L. Sullivan naar Amerikaanschen trant, dat wil zeggen hij deed alles om zich bekend te maken en van zich te doen spreken, waarom dan ook Yankees — en Engelschen volgen hun voorbeeld- — zich in een voor publiek tegen betaling toegankelijke zaal oefenen. Zoo maakte John L. openbaar, wat het geheim der groote boksers en trainers was. Jem Mace, de laatste wereldkampioen vuistvechter — John L. Sullivan toch is wèl kampioen van Amerika, doch nooit wereldkampioen geweest, hij heeft nooit in 'n internationalen wedstrijd dien titel gewonnen en Peter Jackson, den negerbokser, steeds ontweken — kende stellig de mogelijkheid van den eindstoot tegen de kaak, doch hij werkte op de oude Engelsche wijze, d.w. z. oefende zich in strenge afzondering en goed bewaakt tegen nieuwsgierigen of afkijkers. Door dit algemeen bekend worden van de eindstooten, welke tot zelfs met 14 Eng. ons handschoenen (396,5 gram) kunnen worden toegebracht, was 't mogelijk, dat in 'n strijd van beperkten duur en met gehandschoende vuist gebokst een der deelnemers tijdelijk buiten gevecht werd gesteld. Waar de meeste wedstrijdreglementen en het gebruik wilden, dat, indien een neergestooten bokser niet binnen 10 seconden weer op de been was, hij den kamp verloren had en dus een athleet, die vele punten 3 buitengesloten. Dientengevolge 'sprak men van den blanken wereldkampioen, den wereldkampioen en den neger dito (Peter Jackson, Frank Craig, Jack Johnson). Johnson, de geniale bokser en handelsman, slaagde er echter in, Dan. Mclntosh, den Australischen promoter, Burns $ 30.000 (ƒ 75.000) te doen aanbieden voor 'n match met Johnson, 't zij Burns won, verloor of gelijke partij maakte. Johnson won en zoo werd een neger wereldkampioen (26 December 1908, te Rushcutter Bay, Sydney, 14 ronden). Het laat den Hollander koud óf 'n neger dan wel 'n blanke wereldkampioen is, doch voor den Yankee is het een zaak van gewicht. Alles wordt aangewend om den neger „er onder" te houden en van groote zedelijke beteekenis was het dogma (beter misschien de suggestie): de neger heeft geen moed. (He lacks real gamenessj. Waar nu een ^partij hardboksen tusschen beroepslui met kleine handschoenen door den Amerikaan als afdoende proef op iemands moed wordt erkend, kan men niet veel inbrengen tegen de gevolgtrekking der negers uit Johnson's overwinning: „Wij bezitten wèl moed." Merkwaardig is, dat in de andere gewichten, o.a. middelbaar- (Frank Craig), licht- (Joe Gans), licht midden (Joe Walcott) en bijzonder licht gewicht (LitLle Chocolate) nooit bezwaar was gemaakt tegen negerkampioenen. Spoedig echter waren de Yankees weer gerustgesteld. Jeffries, de Leeuw van de Arena, zou Johnson even een pak' slaag geven. Die Burns telde eigenlijk niet mee. Jeffries had de laatste jaren wat druk' geleefd, zag echter geld in 't zaakje, trok door de Vereenigde Staten, verdiende veel met oefenen in het openbaar en werd, 4 Juli 1910 te San Reno zonder eenige moeite in 15 ronden door Johnson geslagen. Men moest dus Johnson wel als wereldkampioen erkennen en wat het ergste is, van de boksers, die na Johnson in aanmerking kwamen, Joe Jeannette, Sam MaoVea en Sam Langford, is de eerste 'n mesties, en de anderen negers, allen dus „black". In April 1915 heet Jess Willard te Havannah Johnson door eindstoot verslagen te hebben. Vrij zeker was alles afspraak, doch Willard werd wereldkampioen en maakte zich geminacht door nooit zijn titel in 'n gevecht te verdedigen. *) In het eerste tijdperk! van het handschoenboksen, durende tot ongeveer 1900, werd zeer mooi en sportief gewerkt. Boksen was toen nog geen publieke vermakelijkheid — de schijhlevenperiode eener sport — de toeschouwers waren allen bekend met de aanvals- en verdedigingswijzen en' eischten dus snel, weloverdacht, beschaafd werk. Ontkomen aan stooten en zelf eenige toebrengen gold als goed! boksen, veel stooten plaatsen, doch er zelf veel, zij 't minder, 1) Hij is geklopt door Jack Dempsey in 'n roemloozen strijd. Daar 't boksen in kleinen ring eenzijdig is, n.1. geen gelegenheid laat tot boksen op vollen en zelfs weinig tot halven afstand, gelijkt 't minder op, gewent 't minder aan straatvechten dan 't werken in ruimen ring, terwijl voor 't behoud van 't zuiver karakter van boksen noodig is^ dat 't zooveel doenlijk op vechten gelijkt. Kleine ring en onkundige toeschouwers leiden tot stootenwisselen zonder veel weren waardoor niet meer als vroeger de vakkundig beste bokser wint, doch de man, die 't best tegen stooten kan. Niet meer dus de zege voor den sportief-hoogststaande, doch voor den lichamelijk afwijkende. Het gestel van den beroepsbokser is er natuurlijk aan gewend stooten te verdragen, die leeken geducht zouden hinderen en 'n flinke mate van bestand zijn tegen stooten mag men van den wedstrijdbokser zeker eischen, doch tegen afwijkingen als Harry Lewis' beroemde gietijzeren kaak kan een goed geoefende, normale bokser niet op. Beschouwt men nu het beroeps-wedstrijdboksen als de school, de proefplaats van boksen, dan blijkt, hoe gevaarlijk het is — hier door kleine ringen — het zegevieren van abnormaal gebouwde boksers te bevorderen. Harry Lewis' stijl, invechten, met als razend hoeken en opstooten, de kin bloot, deed hem winnen in de allerkleinste ringen, waar de ander geen ruimte heeft, doch hij verliest in DE GEWICHTEN IN DE VERSCHILLENDE LANDEN. De thans nog geldende-landelijke limieten en die der pas gestichte wereldbonden voor amateurs en beroepsboksers. Men mag wel in 'n hoogere, doch niet in 'n lagere klasse boksen, dan 't lichaamsgewicht (in sommige landen met bokskleeding) aangeeft. Namen der gewichten. Holland Engeland. Amerika. Australië. Frankrijk. F. I.d. B.A. en I. B. U. ioo Eng. pond Laagste, Fly-, Paperweight, Poidi mouche Bijzonder licht, Bantamweïght, Poids coq L'cht, Featherweipht, Poids plume Zwaar licht, Lightweight, Poids léger Lichtmidden, Welterweight, Poids mi-moyen Midden, Middleweight, Poids moyen Zwaarmidden, Lightheavyweight, Poids mi-lourd Zwaar, Heavyweight, Poids lourd Amateurs en beroepsb. hoogstens S3-— 57 — 61.500 66.500 72-Soo 80 — Amateurs hoogstens 52.548 57-078 63.420 7'-574 Beroepsb. (N. S. C.) hoogstens 50.736 53454 57-o78 6I-I55 66.591 72.480 79-275 Amateurs hoogstens 47-565 52-095 56.620 61.150 65-683 71574 Beroepsb. hoogstens 45-300 52.095 55-266 60.249 64.326 71-574 Amateurs en beroepsb. hoogstens 52548 57-078 63420 71-574 79-275 elk gewicht Amateurs en beroepsb. hoogstens 50.750 53-500 57-100 61.400 66.700 72 950 79-275 Amateurs en beroepsb. hoogstens K.G. 50802 53 524 57.I52 61.235 66.678 72.574 79-378 Enprelsche ponden 112 Il8 126 135 147 l6o 175 Rob. Fitzsimmons tegelijkertijd wereldkampioen in midden-, zwaarmidden- en zwaargewicht. Tommy Burns, zwaarmidden gewicht, eens wereldkampioen zwaargewicht. De meest wondere uitzondering op de overmacht van 't gewicht is Jimmy Wilde. G. Carpentier, zwaarmidden gewicht, is sedert 1913 zwaargewicht kampioen van Europa. Carpentier, indien hij 't noodig acht, 'n buitengewoon bokser, is vooral (mogelijk is 'tDeschamps, zijn leider) strateeg. Den bokser Bombardier Wells overwon hij door vechten, dat den zenuwachtigen Brit van de wijs bracht. Den typischen vechter Beckett daarentegen velde hij nog sneller door boksen, dat dezen verbijsterde. HANDSCHOENEN, KLEEDING, HYGIËNE Er bestaan bokshandschoenen in allerlei gewichten en vormen. In de eerste tijden van het handschoenboksei gebruikten de beroepsathleten z.g. mitts van 2 Eng. ounces (56 gram) van hard leer, welke den slag nog vreeslijker. uitwerking gaven in stee van hem te verzachten. Daarna kwam algemeen in gebruik 'n eenvoudig model met elastieken band om den pols van 4, 5 en 6 Eng. ons (113, 142 en 170 gram, zie hiervoor fig. 7), voor amateurs van 8 en 9 Eng. ons (226 G. zie fig. 10 en 255 G.). In Amerika voerde men vetersluiting in, waartegen de Engelschen zich lang hebben verzet. Deze sluiting zit aangenamer en belet afglijden. Kans op kwetsuren, zooals men wel beweerde, leveren de veters werkelijk niet op. Helaas vervaardigde men de veterhandschoenen vaak met zware grepen (grips), met paardenhaar opgevulde leeren rollen, op welke bij het ballen der vuisten de vingers steun vinden. Deze dingen doen den slag veel harder aankomen en verwennen de hand aan 'n steun,, dien men in een straatgevecht mist en waardoor dan verwondingen kunnen ontstaan. Zij; zijn goed voor beroepsgevechten, doch zeer te ontraden voor oefenen (fig. 19 draagt 8 o.t* veterhandschoenen met greep). Voor zware handschoenen echter is 'n dunne greep gewenscht. £21 De handschoen, welken men voor oefenen) noodig heeft, moet zoodanig zijn, dat hij alle verwonding belet, dus 't type oefenhandschoen der Amerikaansche beroepsboksers. Daartoe moet hij van zacht leer, met echt paardenhaar, gevuld, nauwsluitend, goed gebouwd en bij dat alles zoo klein mogelijk zijn. Met groote handschoenen toch kan men niet boksen, althans niets doen, wat op straatvechten gelijkt, daar zulke kussens 't afweren te gemakkelijk maken. Na vele proefnemingen bij de voornaamste buitenlandsche fabrieken heb ik ten slotte een op mijn teekening en aanwijzingen veranderden handschoen verkregen, den z.g. Toepoel-handschoen, welke bijzonder voldoet. Hij weegt 14 Eng. ons (396 gram), is met zuiver paardenhaar gevuld en niet breeder dan een 8 Eng. ons handschoen, daarbij van matigen prijs en met elastiek- of vetersluiting, naar verkiezing. Zeemleeren handschoenen moet ik ontraden. De geringste aanraking daarvan met 'n bezweet gelaat veroorzaakt min of meer ernstige beschadiging der huid. Ook' zijn zij niet zoo goed schoon te houden als de andere. Tot nog toe worden in Holland vaak handschoenen gebruikt van hoogstens 8 Eng. o.z. (226 gram), vaak van vechtmodel (z.g. Corbettgloves) met greep. Zulke dingen zijn geen handschoenen om mee te oefenen, hun stooten komen veel te hard aan voör vriendschappelijk boksen. Aan het werken met dit ongeschikt gereedschap zijn dan ook de vooroordeelen tegen boksen toe te schrijven, welke sommigen nog hebben. Ik heb wel eens Hollandsche jongelui hooren verzekeren, dat zij bij het sparren steeds 8 Eng. ons handschoenen gebruikten en deze voor hen niet te licht waren. Dit is natuurlijk mogelijk, doch waar mannen als Joe Jeannette, Harry Lewis, Willie Lewis en alle overige Yankee-boksers uitsluitend met zwaardere oefenen, ligt 't voor de hand aan te nemen, dat bedoelde jongelui niet geleerd hadden krachtig te stooten. Bovendien, sterven of zwaar gewond worden kan men zelfs niet door een 4 Eng. ons (113 gram) handschoen, getuige het nooit voorkomen van ernstige en zelden van lichte ongelukken, ook bij beroepsboksen. Ik zelf heb vaak met de 4 Eng. ons gewerkt en mis tand nóch oog. Maar de meesten achten, en terecht, 't reeds zeer ongenaam, als zij 'n enkele maal *n blauw oog, 'n bloedneus of gewonde mond of ooren op- zucht, opvoeding, invloed van 'n vrouw, woede, ook bepaaldelijk boosheid om verwonding of in 't algemeen pijn, gevoel van overmacht, broodzorg, verantwoordelijkheidsbesef, gehoorzaamheid, eerbied en nog heel veel uiteenloopende dingen meer) en vrees. Bij' den lafaard is de vrees grooter dan vele andere dingen en gevoelens, bij den volstrekten lafaard grooter dan elk ander motief om wèl te vechten. De normale mensch veracht wie laf is, zooals hij veracht wie sterk egoïst is, doch ieder kent de vrees, zooals ieder egoïsme kent. Met de vrees nu moet men rekening houden en... men moet ze exploiteeren. Wie aanvalt voelt vrees en wel toenemend vrees zoodra hij onmiddellijk bïji 't doel geraakt, hij loopt daardoor gevaar in te houden en... slap of in 't geheel niet te treffen. De leeraar moet daarop letten en aansporen juist^ dóór te zetten, men moet uit vrees om niet getroffen te worden snel stooten en doet dit, zoodra men eenige malen ervaren heeft, dat juist de snelheid van den laatsten decimeter beslist over treffen of missen. Sterker nog komt dit uit, wanneer de een aanvalt en de ander 'n tijdstoot tracht toe te brengen. Wie dan aarzelt, ontvangt den stoot, wie 't zij uit ervaring 't zij nog in den aanvang bewust uit vrees juist tot 't uiterste versnelt, treft. Soms is wat men moed noemt, overmaat van vrees (vaak is moed der wanhoop zulks, doch m.i. is deze ooki wel' hcoger). Wie in 'n wedstrijd goed wint en blijkbaar den schrik er in heeft gebracht, handelt niet altijd gelukkig door zijn tegenstander in uiterste moeilijkheden te brengen, b.v. in 'n hoek te drijven. In doodsangst komt hij daar soms los. Ook 't tegenovergestelde bestaat. Menig zachtaardig, moedig man werkt mat en kan niet hard treffen zoolang hij niet geprikkeld is. 'n Harde treffer, 'n neusstoot, die hem bloed doet proeven en dergelijke, doen hem dan stevig werken, maar met overleg. De lafaard echter zal óf den strijd opgeven (soms vastgrijpen of wegkruipen achter de handschoenen) óf driftig, zonder overleg er op timmeren. Boksen leert ons de vrees beperken tot haar nuttig aandeel in ons handelen, namelijk tot voorzichtigheid en overleg, zonder welke ons optreden niet zoo zeker zöu kunnen zijn. ONDERSCHEID TUSSCHEN WEDSTRIJDBOKSER EN LEERAAR De leeraar (professor) wordt in *t boksen onderscheiden van den wedstrijdbok'ser (professional). Beiden zijn beroepslui in dezelfde sport, maar er worden aan hen geheel verschillende eischen gesteld. Zoowel leeraar als wedstrijdbokser behooren de sport terdege te kennen, doch de eerste moet tevens een goede onderwijzer, d.w.z. 'n eenigszins algemeen ontwikkeld man zijn, die de gave bezit anderen te onderrichten. De tweede, alhoewel ontwikkeling hem van nut is en siert, behoeft alleen den geestelijken en lichamelijken aanleg te hebben, welke voor het boksen zelf noodig is. (Naast Jim Corbett, den tooneelspeler en medewerker aan verschillende bladen en Jim Stewart, *) oud-Yalestudent en millionnairszoon staat Griffo, die lezen nóch schrij- i) In November 1919 aan Spaansche griep overleden. ven kent). Tom Sayers, de beroemde Engelsche vuistvechter b.v. mislukte als leeraar geheel, terwijl George Head in den ring geen geluk had en als leeraar beroemd werd. Bij het „sparren" komt het verschil' tusschen leeraar en wedstrijdbokser eerst recht aan den dag. De laatste heeft tot parool: zooveel en zoo hard mogelijk stooten op de gevaarlijkste plekken; als 't kan buiten gevecht stellen. De leeraar moet: den leerling op zijn gemak brengen in den ring, vooral niet overbluffen, zorgdragen, dat hij zich niet bezeert, zachtjes waarschuwend op onverdedigde plekken stooten, zelf wat langzaam en „duidelijk" werken, zoodat de leerling iets van 'tspel begrijpt en niet als 'n menschelijk'e stootbal, maar als medespeler die steeds meer begrijpt, int den ring staat. Somtijds moet de instructeur zich laten treffen. Langzamerhand versnelt hij zijne stooten en werkt in hoogeren stijl, steeds zorgend slechts ietwat beter te zijn dan zijn cliënt. Groot geduld, gelijkmatig humeur zijn noodzakelijk. De bewegingen, welke nieuwelingen in den ring maken, zijn vaak hoogst vermakelijk, doch kunnen ook 'gevaarlijk voor hen en voor hun leeraar zijn, als deze laatste niet 'n ervaren bokser is. Een kalm amateur, die op zijn clubavonden met vrienden Werkend, nooit 'n ongeluk heeft, loopt groote kans als hij zelf 'n vriend les geeft, dezen terstond 'n tik toe te dienen, die wel-is-waar nog minder letsel veroorzaakt dan 't welk we bij leeren wielrijden, bij schermen, hockey en voetballen oploopen — om van schaatsenrijden nog te zwijgen — doch dat vermeden had kunnen worden en ontstaat doordat de niet-ervarene bij 'tafstooten er geen rekening mede houdt, dat zijn leerling niet meegeeft met 'n stoot, doch er op inloopt, 'n Andermaal wordt de lesgevende vriend op 't onverwachtst onthaald opeen in opgewondenheid toegebrachten soms verboden stoot. J. Corbett en Kid McCoy (Norman Selby) beiden beschaafde en ontwikkelde lieden én uitstekende boksers, moesten hun boksschool in New York opheffen, daar zij bijl 't sparren, in 't vuur van den strijd of getroffen door *n bij 'toeval te harden stoot, hun cliënten aanvielen. De beroepen van wedstrijdbokser en leeraar kunnen dan ook niet door één persoon worden uitgeoefend. Slechts 'n enkele bokser, die geen brood vindt in een der beide vakken afzonderlijk, beproeft in beide mee te hinken en maakt zich belachelijk in den ring óf mishandelt zijne leerlingen, soms zelfs doet hij beide. De verrichtingen onzer zg. boksleeraars tegen de geinterneerde Britten in den zomer van 1918, hebben 'teerste op droevige wijze bevestigd. VOOROEFENINGEN. (TRAINING). Hiervoor bestaan algemeene en bijzondere voorschriften. De algemeene gelden voor bijna alle sporten en voor 'tgewone leven: veel in de buitenlucht zijn, zindelijk1 zijn op lichaam, onder- en bovenkleeding en eten. Niet rooken of alcoholische dranken of te veel koffie of thee gebruiken. Voldoende, maar niet te veel eten, vooral niet te veel in eens. Wie meent vleesch noodig te hebben, gebruikè vooral niet te veel. Noten en vruchten zijn uitstekend. Freddie Welsh is vegetariër. Ikzelf boks en schrijf veel, ben langer dan 16 jaar vegetariër en merkwaardig gezond. Dr. B. ten Hennepe, de pootige wedstrijdroeier, bokst ook en is 'n oudgediend vegetariër. Minstens 8 uur per etmaal slapen. Op regelmatige tijden eten, naar bed gaan en opstaan. Prikkels van allerlei aard vermijden. Zorgen voor middenrifademhaling en veel naakt zijn, minstens eiken dag enkele minuten en zomers buiten in de zon om de huid werkzaam te maken en te houden, 't Luchtbad is de beste oefenplaats. De gezondste bokser wint, indien alle overige omstandigheden gelijk zijn! Wat de bijzondere voorschriften betreft: Boksen leert men 't best door te boksen. Adem en uithoudingsvermogen verkrijgt men door dagelijks loopen op buitenwegen in'snellen gang, af en toe hardloopend en door touwtje springen. Stooten leert men 't best op allerlei soorten vechtzakken en stootballen en 't steeds weer herhalen der ontwijkingen met leeraar of helper. Voetenwerk went men aan evenals stooten en bovendien door schaduwboksen. Taktiek door er over na te denken als men 'n oogenblik rust heeft, door veel wedstrijden zien, d°°? ' ~ CTitisdl alstublieft — lezen der overtalrijke boekjes over bokstaktiek (bekend is de „Boxing" reeks) en van... enkele werken van Jack London, ook veel van wat deze schrijver van dieren zegt, geldt voor menschen. Noodzakelijke oefeningen voor wie boksen wil — en tevens voor; ieder ander -— zijn de volgende 20: 1. Touwtje springen in looppasstijl, zoodat één been springt en 't andere stapt. Men trekt daarbij de dijbeenen zóó hoog op tot zij' waterpas komen. a. voorwaarts zwaaien, springen met 't linkerbeen, b. dito met 't rechterbeen. Men begint met 10 maal elke beweging, kent men ze reeds dan met hoogstens 25 maal en voert 'top tot 100 maal elke. Bij veranderen van beweging even rusten, c. achterwaarts zwaaien, links springen, d. achterwaarts zwaaien rechts springen. 2. Uitrekken. Op de teenen staan, één arm voorwaarts, één achterwaarts strekken, handen open, rekken tot 't uiterste, dan alle spieren geheel ontspannen en daarna armen wisselen bij zelfde rekbeweging. Met telkens volkomen ontspannen tusschen de bewegingen in strekt men nu achtereenvolgens beide armen omhoog, één omhoog en één omlaag, beide zijwaarts en beide omlaag. v 3. Achteroverliggen op den grond, voeten onder een of ander voorwerp, zoodat de hielen op den grond blijven, armen gestrekt langs 't hoofd. Langzaam, zonder rukken of zwaaien rechtovereind gaan zitten, armen langs 't hoofd, schouders naar achteren houden, daarna flink vooroverbuigen met gestrekte beenen en met de vingertoppen de teenen aanraken. Lang-zaam terug in lighouding (fig. 62). Deze en alle volgende liggende oefeningen kan men om te beginnen driemaal, de staande vijfmaal uitvoeren en met één opklimmend om de drie dagen opvoeren tot tien. 4. Vooroverliggen op den grond en met gestrekt lichaam zich met de armen opdrukken, 't Lichaam mag nergens doorzakken of opsteken, (fig. 67). 5. Achteroverliggen en been voor been gestrekt tot loodrecht heffen, 't Eene been daalt, terwijl 't andere omhoog gaat. De voet van 't dalende been mag niet den grond raken. ; 6. Op de zijde liggen met den eenen voet op den anderen, romp ietwat opgeheven, gesteund door bijna gestrekten arm, nu met één arm opdrukken tot 't lichaam met de heup 't hoogst in een boog staat. Dan met den anderen arm. 7. Achteroverliggen op den grond, voeten gestrekt omhoog brengen, zonder zwaaien of rukken, tot ze loodrecht op den romp staan. Rug van den grond' drukken zoodat men komt te liggen als fig. 61 en doorgaan tot de teenen den grond raken. Langzaam terug, zonder met de hielen den grond te raken en weer buigen. 8. Vooroverliggen met de armen zijwaarts gestrekt en de voeten onder divan, kast ot ledikant of met riem gebonden. Men trekt in de lendenen de romp op, die dus achterover buigt. Armen en hoofd gaan mee omhoog. 9. Achteroverliggen. Met gestrekte beenen beschrijft men ovalen. Eerst met beide tegelijk buitenwaarts, dan binnenwaarts. Men spreidt de beenen zoo sterk mogelijk en houdt ze hoogstens zóó, dat zij 'n hoek van 45" met den grond vormen. 10. Weer uitrekken. Nu tegen de muur. Eerst reikt men met de rechterhand zoo hoog mogelijk, dan met de linker en bij beider hoogste punt, plaatst men 'n streepje ot beter nog drukt 'n punaise in muur ot behang. Eiken dag moet dit overtroffen worden, totdat 't voorloo- pig maximum is bereikt, dat nu eiken keer *t doel is. Hierna zijwaarts rekken tegen den muur met beide armen zijwaarts gestrekt en weer de plaats aanteekenen. 11. Rechtopstaan met handen in de heupen (vingers vóór, duim achter). Romprollen, d.w.z. 'n zoo groot mogelijken trechter beschrijven met den romp door eerst sterk' rechts zijwaarts te buigen, dan sterk achterover gebogen door te zwaaien naar links overgebogen en via voorwaarts weer terug te komen. Zoo doorgaan en daarna in tegenovergestelde richting. 12. Rechtopstaan en ook gedurende de oefening hollen rug houden. Rechts zijwaarts buigen, zoo ver mogelijk en rechterarm omlaag langs 't rechterbeen strekken, linkerarm buigen met vuist onder den linkeroksel. Terug tot overeenkomstigen stand rechts. In deze als m alle oefeningen met ontspannen spieren teruggaan. 13. Beginstand als in 11; van daaruit in de lendenen draaien (voeten blijven staan) eerst rechts, dan links, zoover men komen kan, nóch rechts nóch links overbuigen. 14. Rechtopstaan met armen omhoog gestrekt. Op de teenen staan en sterk rekken. Langzaam vooroverbuigen en onderwijl vlak op de voeten komen. Men buigt, totdat de vingertoppen even voor de voeten den grond aanraken. Slap terug en armen ontspannen langs de beenen omhoog brengen. 15. Met de rechterhand 'n stoelleuning vatten. Beide beenen blijven gestrekt en de romp blijft loodrecht, helt (helpt) niet mee. Het linkerbeen voorwaarts heffen zoo hoog mogelijk en 't gestrekt via (zoo hoog mogelijk) zijwaarts achterwaarts brengen. Even ontspannen. Zelfden weg in omgekeerde richting terug. Daarna wisselen de beenen 't werk. 16. Gaan zitten in de bekende diepe kniebuiging. Handvlakken tegen elkaar gedrukt voor de borst. Langzaam opstaan tot op de teenen (beenen gestrekt), onderwijl brengt men de armen tot omhoog gestrekt en beweegt ze (steeds langzaam en gestrekt) tot zijwaarts. Steeds ademt men in. Nu gaat men in kniebuiging terug en brengt de armen in den beginstand, terwijl men uitademt. 17. Loopen op handen en voeten, voorover. 18. Loopen op handen en voeten, achterover (borst omhoog), buik zooveel mogelijk hoog houden. Bewegen in de richting van 't hoofd. 19. 't Zelfde als in 18 nu in de richting van de voeten. 20. Uitrekken als 2. - Nekrollen, hoofddraaien, hoofdbuigen is ook goed. Nekoefeningen door achterover of zijwaarts te gaan liggen met 't hoofd op 'n divan of bed en zoo met den nek 't lichaam opheffen, versterkt eveneens den nek. Van de rompoefeningen, liggend en staand -worden nog tientallen andere soms uitgevoerd. Het polswerktuig (wristmaohine fig. 69), bij 't welk een touw, waaraan hoogstens 15 K.G. belasting, om een stok gerold wordt, versterkt de voorarmen en tegelijk borst-, schouder- en bovenarmspieren, men werkt in onder- en in bovengreep en rolt 't touw in twee richtingen op, wat 4 oefeningen maakt. Ook kan men met den rug naar 't toestel oefenen. Behalve waterpas kan men den stok loodrecht aanbrengen. Schroeft men 'n deurknop in, dan kan men daaraan met één hand den stok omdraaien, wat 'n geheel andere oefening oplevert. Het knotszwaaien (clubswinging, indian club, sceptre, zie fig. 68 en op verscheidene platen typen van knotsen) oefent mede op gelukkige wijze voorarm-, schouder-, borst- en bovenarmspieren zonder deze stijf te maken. Men verkrijgt er bewegelijke schouders door en 'n goede borst. De werpbal (medicineball, zie fig. 66) is mogelijk het volkomenste van alle hulpmiddelen, "t Is een zeldzaam gezond werk, dat middenlijf, spieren, armen, schouders, evenwicht, handigheid en adem verbetert en zeer animeerend is. Er bestaan ballen van 2 tot 5 K.G. Men werpt staand met beide handen als fig. 66 na eerst den bal voorover tusschen de beenen te hebben gezwaaid. Men stoot den bal. Men werpt hem elkaar ook liggend toe. Beenen omhoog, romp met schouders op den grond, met lendenen omhoog geheven. Bal achter 't hoofd. Beenen krachtig neer zwaaien, romp óp brengen, daarbij bal wegwerpen. Het trekgewicht (chestweight, pulleyweight, fig. 63 en 71) is 'n touw, waarmee men over 'n katrol 'n gewicht omhoog hijscht. De werking gelijkt op die der bekende rubbertoestellen (zie achter fig. 63) doch is geleidelijker. Daar men aan het trekgewicht in waterpas en in loodrechte (omhoog èn omlaag) richting wérken kan, is het mogelijk er vele spieren mee te oefenen. Een oefening voor de deltoïde en armspieren bestaat hierin, dat men een stok of ijzeren staaf in de hand neemt, den arm voorwaarts strekt en den stok of staaf een draaiende beweging geeft, even loslaat èn na een halven slag weer vangt en wéér doet omdraaien. Dit kan binnen- en buitenwaarts geschieden en eveneens met zijwaarts gestrekten arm. Stokworstelen, duwen tegen elkaar, touwtrekken (man tegen man), hinkelspelletjes, bokspringen, van alles wordt beoefend. Een tennisballetje tegen 'n muur werpen en vangen, nu met deze, dan met gene hand, oefent 't oog. Boksers in training verrichten 's morgens hun wegwerk (roadwork) en oefenen en sparren 's middags. Voor wie bezigheden heeft, zal moeilijk eiken dag 's middags tijd overschieten bm te oefenen en waar 't noodig is, dat men ontkleed werkt (*t liefst voor 'n spiegel) moet men veelal kiezen tusschen 's morgens of 's avonds. Tenzij *t werken de nachtrust stoort en dit blijft doen na 'n weekje aanzien en 'n halfuurtje lezen vóór 't slapen gaan, is werken 's avonds verre te verkiezen. Om zich lekker te voelen voldoen 's morgens eenige rekoefeningen en vooral knotszwaaien en touwtje springen. Bij de rompoefeningen vlot 't werk niet 's morgens, 't Lichaam is niet soepel, de bewegingen slagen niet en de lust gaat er daardoor spoedig af. Bij 't 's avonds werken is 't rusten in 't warme bed ook 'n beter vervolg dan men 's morgens gemeenlijk geniet. De lichte haltertjes, systeem Sandow, die voor fig. 62 en naast fig. 67 liggen, wegen % K.G. en worden soms gebruikt bij 't schaduwboksen, waarbij men met 'n denkbeeldigen tegenstander vecht. Voor voetenwerk is schaduwboksen onontbeerlijk, 't stooten wordt er niet mooier door, allicht komt men er n.1. toe, daar men weet in de lucht te zullen stooten, op 't eind! van de beweging den schouder in te trekken. Vechtzakken en stootballen. Op de platen ziet men allerlei typen hiervan, 't eene heeft deze groote voordeelen, doch dit nadeel, 't andere mist 't nadeel doch heeft weer 'n ander. Fig. 72 is bezig met den zwaren vechtzak, welke 23 K.G. weegt en verschuifbaar aan 'n ijzeren balk hangt. Men kan hem met stooten opdrijven naar den wand om daar den grootst mogelijken weerstand te ondervinden of hem vrij laten hangen om minder zware botsing te hebben. Deze zak is uitstekend om hard te leeren stooten, maar de snelheid loopt er gevaar bij. Daarvoor zorgen lichte peerballen, zooals fig. 70 gebruikt. Tusschen deze uitersten van snelheid en kracht bevinden zich tal van andere ballen, als: de zwaardere peerbal, welke voor fig. 34 aan 't verticale bord hangt, de lichte ronde bal, geheel rechts van fig. 62 en de zware ronde of leger bal (Army-bal) met welken fig. 60 werkt. Deze typen kan men aan lange riemen hangen, waardoor zij bij *t terugzwaaien 't hoofd bedreigen en dus tot verdedigen dwingen en 't gebruiken van voetenwerk mogelijk maken. De zeer zware bal, welk type voor fig. 60 aan korten en achter fig. 68 aan langen riem| hangt en met paardenhaar en zand gevuld is. — De gewone ballen worden met lucht opgepompt. — De lichte vechtzak van pl.m. 11 K.G., die aan 'n zeer lang touw gehangen en dan met snel opvolgende stooten opgedreven wordt, leert vlug voetenwerk, evenwicht bewaren en stevig op de beenen staan. De vechtpop went juist te treffen en bij straatgevechten oppassen niet geschopt te worden, wat hij gaarne doet. Zware halters zijfa contrabande, fig. 64 brengt fluks er een weg. DE HOUDING OF STAND Er is geen houding, welke voor iedereen goed is, zelfs verandert de stand van den bokser naar zijn verschillende tegenpartijen en werkend met denzelfden athleet nog naar de verschil-, lende phasen van den strijd. In fig. 7 wordt de z.g. schoolhouding weergegeven. Fig. i toont „the straight guard", m.i. de beste houding. Fig. n en 13 .geven z.g. „Amerikaansche" houdingen. De eerste is wel goed bij aanvallen, vooral wanneer men opjaagt en rechte stooten verwacht van de tegenpartij; de tweede is 'n invechthouding der negers. De foto's der beroemde boksers toonen tal van standen. Aan drie voorwaarden moet de beginhouding onder alle omstandigheden voldoen: De voorste voet is gericht op de zwaartelijn van den tegenstander, de beide onderarmen eveneens, waarbij de ellebogen aan de zijden aansluiten, eindelijk, dit is het voornaamste, zijn ook de oogen op die van den tegenstander gericht. Dit is kunstmatig. Men heeft 'n natuurlijke neiging 't gevaar den rug toe te keeren — in letterlijke beteekenis —. Men ziet 'tdan min- der en meent, dat de schuine, half afgekeerde stand de veiligste is, omdat zij minder trefkans geeft. Zelfs dit is niet geheel waar, want al is de romp meer breed dan dik, dus de bijna vol toegekeerde borst breeder dan de bijna vol toegekeerde zijde, 't hoofd is zeker in de breedte grooter dan van voren, 't Ergste is, dat zoowel de zijkant van 't hoofd kwetsbaarder is dan de voorkant en bovendien 'n stoot, daar toegebracht met langen hefboom op de nekspieren werkt, als de zijde (de adem, Eng. wind) door minder sterke spieren beschermd wordt dan de voorkant. Bovendien, en dat vergeet de voorzichtige oervechter: wie zich afwendt ziet den ander moeielijk (struisvogel, taktiek is juist de oorzaak van 't afgewend staan) terwijl de prijsvechters zeiden, dat 'n bokser beter 'n arm breken kon, dan één ©ogenblik den vijand uit 't oog verliezen. Eindelijk kan men afgedraaid onmogelijk de armen richten óp den tegenstander, dus niet zonder voorbereiding 'n rechten stoof (straight) toebrengen, 't wordt 'n terugstoot (backhand), al meent men zelf, dat 't 'n rechte is. Te weinig wordt tegenwoordig er op gelet, dat zooals wie schiet, zorg zal dragen, dat alvorens te vuren 't wapen gericht is, wie 'n rechten stoot wil geven, vooraf den arm in juiste stelling (dat is gericht op 't doel) moet hebben gebracht. Dat boksers met rechten stoot vaak verliezen van tegenstanders met ronden stoot of slag, 't geen» etoolang de overige factoren niet al te sterk1 in 't voordeel van den „ronden" vechter zijn, theoretisch onmogelijk is, omdat de rechte stoot sneller is en terugjaagt, komt m.i. doordat 'n onjuiste beginstand tegenwoordig bijna alle z.g. rechte stooten tot terugrugstooten maakt, die ook rond zijn en natuurlijk veel zwakker dan de vóórhandsche (binnenwaartsche) ronde aanvallen (hoekstoot, zwaaislag). Altijd moet de tegenstander de voorarmen op zich gericht zien, altijd zich bestreken weten door die twee wapenen. De voorste voet moet gericht zijn op den tegenstander om den bokser in staat te stellen de armen te richten en om gemakkelijk' toe te loopen op den ander. De ellebogen in de zijde is noodig: i°. om te richten, 2°. om harder te stooten, 30. pm zich niet noodeloos te vermoeien, 40. om de zijden te dekken. De Engelsche leeraars roepen „Put your elbows in your sides", de Fransche „Serrez". Overigens is de beste stand: De voeten: Alle loopen geschiedt op den bal van den voet en op de teenen, de hielen raken den grond niet. De achterste voet staat 't best (ik wijs nu den normalen stand aan) met den hiel in 't verlengde van den voorsten en in 'n hoek van 30—450 met dezen. Deze kleine hoek is noodig, omdat de boksstoot kracht vereischt (in tegenstelling met 't schermen, waar 't ijzer gemakkelijk 't doel doorboort), tevens loopt men bij wijken op ongelijken grond nu zonder gevaar over oneffenheden, waarover men met loodrechten voetenstand zou struikelen en (of) zich den enkel van den achtersten voet zou zwikken. De afstand tusschen de hielen der voeten is 't best ongeveer één (eigen) voet. Draait men den achtersten voet op den hiel rond, dan moe ten de teenen juist eVen vrij blijven van den hiel van den voorsten, 'n Grootere afstand maakt langzaam, 'n kleinere geeft te wankele houding. Beenen. Beide ietwat gebogen. Te veel maakt weer te langzaam. Eenig buigen is noodig om stevig te staan en wat 't achterste been betreft om „geladen" te zijh. Zooals men in de beschrijving der stooten zien zal (blz. 125) ontstaat de boksstoot door 't strekken (al is 't niet altijd tot gestrekten stand) van 't gebogen achterste been. Het geheele lichaam minus 't achterste been, wordt uitgestooten, uitgeschoten als 'n kogel. Terwijl nu zoo 't lichaam in voorwaartsche beweging is, buigt men de romp (blz. 121) waardoor de schouders extra snelheid verkrijgen. Tegelijk stoot men den arm naar voren (blz. 120) en strekt dezen (blz. 118). Zoo verkrijgt men dus snelheid op snelheid, 't Gelijkt dus op de fantastische verklaring van 't verdragend Duitsch geschut, dat •Parijs bombardeerde en uit welks projectiel telkens andere geschoten zouden zijn. Dit was onzin, maar bij den boksstoot gaat 't wel op, omdat tijdens den stoot 't deel van de afgestooten massa waarop 't nieuw afgestootene zich afzet via 't achterste been voeling houdt met den grond. ; Dieper buigen van 't achterste beeen geeft dus méér kruit, maar... te veel buigen zou vermoeien, langzaam maken en den toeleg verraden. Romp. Ietwat afgewend, maar toch zoo breed, dat de armen zonder te groote moeite beide den tegenstander bestrijken. Voorste schouder niet meer opgetrokken dan noodzakelijk is om 't hoofd te beschermen. In^ de lendenen los staan en flink achterover. (Zie boven, 't Is de lading voor 't tweede schot). Armen. Reeds besproken, 't Richten moet op 't hoogst op de oogen en nooit lager dan even boven den gordel (navel) geschieden en in rechtsche of linksche richting wordt 't beperkt door de breedte van 't lichaam van den ander. Het sterk vooruit brengen van den voorsten arm (zie plaat John L. Sullivan) heeft de bezwaren, dat i°. de stooten licht worden, 2°. de ophoudende spieren vermoeid geraken, 3°. 'n vaardig tegenstander den arm gemakkelijk opzij duwt en er langs stapt, terwijl hij stoot. Hier tegenover staat alleen de grootere kans öp treffers door den geringeren afstand van 't doel. Het sterk intrekken van den voorsten arm duidt aan, dat men zich voorneemt hem veelvuldig en voor zwaar werk te gebruiken, de groote afstand vermindert zijn trefkans, daar hij op zijn lange reis allicht wordt opgemerkt. Handen. De goed toegebrachte boksstoot is zéér krachtig en daar men bij voorkeur stoot wanneer de ander (soms daartoe gelokt) aanvalt, bokst hij vaak tegen 't nog naar voren gestooten lichaam van den ander. Deze stoot, die wel eens spieren (maagstreek) maar ook wel eens been treft, wordt overgebracht door de zeer teere hand. Men zij dus voorzichtig, vooral in straatgevecht met bloote vuist. Treffen moeten de knokkels tusschen middenhandbeentjes en eerste kootjes van wijs- en middenvinger, zóó dat de middenbandbeentjes in de lengte den schok doorstaan. De knokkels van ringvinger en pink zijn te zwak. Nooit mogen de middenhandbeentjes met hun dikte treffen, zij breken dan of slaan uit 't lid. Evenmin mogen de kootjes treffen. Ontwrichten is mogelijk' en al geschiedt dit niet, de slag wórdt er veerend door, verliest zijn stugheid (zie blz. 118) Om de vuist goed te ballen, doe men dit losjes. Zoo blijft men staan in de beginhouding en eerst op 't oogenblik, dat de vuist weerstand ontmoet (eigen aanval, stoot van den ander) spant men ze scherp. 't Losse ballen geeft 't voordeel, dat middenhandbeentjes en eerste kootjes gemakkelijker den hoek van 900 bereiken, welke noodig is opdat de knokkels alleen (en niet mede de kootjes) treffen. De duim wordt over de tweede kootjes gelegd, bij de knokkels tusschen tweede en derde kootjes en evenwijdig aan de rijen knokkels. Daar men gereed staat voor den rechten stoot, behoort de hand ietwat (enkele graden slechts) naar binnen gebogen te zijn. De knokkels tusschen middenhandbeentjes en eerste kootjes moeten in 't verlengde van 't midden van den arm liggen. Men zorge er voor altijd de hand zoo gereed te houden. Onverwacht kan 't noodig zijn te stooten en vaak treft men dan veel vroeger tegenstand dan men verwacht, 'n slordig oogenblik kan dan de hand doen bezeeren. De beste beginstand om snel te stooten is met de palm naar boven gekeerd. De prijs-, vechters echter vingen den stoot naar 't hoofd aan met den duim omhoog, waardoor zij (tijdens den stoot draait de hand y* slag) met den handrug omhoog troffen, opdat de schok zeker op twee knokkels zou komen, 't Bezwaar hiertegen is, dat in deze houding de hand vaak afglijdt (schampstoot), terwijl bij treffen met den duim boven, de knokkels en diepten er tusschen dit beletten. Dan echter kan 't zijn, dat één knokkel de botsing moet doorstaan ot dat de botsing tusschen de twee knokkels plaats vindt. Ik weet niet, dat ooit iemand zich hierdoor bezeerd heeft in onze korte schermutselingen op straat. Zie plaatjes XXXIV i—6 met de uitlegging in de beschrijving. Hoofd. In natuurlijke, dus rechte houding, echter: 't moet zóo min mogelijk uitsteken om geringe trefkans te geven en wanneer men geraakt wordt slechts op kleinen hefboom gestooten te worden. De kin wordt dus ingetrokken tot 'n z.g. onderkin ontstaat en de nek „kort" gemaakt. Vooral mag 't hoofd niet worden afgewend, waardoor men 't overzicht van den strijd zou verliezen en gevaar zou loopen aan de zijde van 't hoofd getroffen te worden. Houdt men den nek ingetrokken en 't hoofd gericht op den ander, dan is de adamsappel gedekt en de kaak aan de naar voren gekeerde zijde door den voorsten schouder gedekt tegen aanvallen. Deze dekking wordt dus grootendeels verkregen door den stand van 't hoof d, 'n zeer matig optrekken van den voorsten schouder volbrengt 't overige. Houdt den mond gesloten. Beginners doen goed de oogen open te sperren, opdat deze bij schrik (aanval van henzelf of van den ander) toch geopend blijven. „Los" staan. Omdat spieren in slappen toestand sneller in beweging komen dan in gespannen en omdat 't spannen der spieren ver- i. Sam Mac Vea, behoorde met Johnson, Jeannette en Langford tot 't vermaarde neger-viertal, dat jarenlang den boventoon voerde in het zwaargewicht, i- l\ WiLLIE Lewis, Amerikaan, gold langen tijd voor lichtmiddengewicht (weiter) wereldkampioen. 3. James J. Jepfries, won 9 Juni 1899 het wereldkampioenschap zwaargewicht van R. Fitzsimmons en bthield t tot in 1904 toen hij afstand deed van den titel. 4.Juli 1910 beproefde hij te San Reno, Johnson 't kampioenschap te ontnemen, doch verloor. 4. James J. Corbett versloeg 7 September 1892 John l. aoLLiVAN. C. was beroemd om zijn techniek. moeit, behoort men „los" te staan. Enkele spieren moeten natuurlijk iets doen, doch men zorge er voor alleen 't hoognoodige te geven om den stand te behouden, alle grootere inspanning is krachtverspilling en belemmert de snelheid (aanval of verdediging). WAAROM DE ZWAKSTE ARM VOOR? Hollandsche jongens houden bij *t vechten den zwaksten arm voor, zij weren dan met dezen en stooten met den rechter. Dit is een onoordeelkundige vechtwgze, daar de stootende arm achter is en dus weinig terrein bestrijkt. De eerste Engelsche prijsvechters zagen *t beter in. Zij — mogelijk doordat 't schermers waren — stonden met den rechterarm vooruit en stootten daarmee. Maar wie met den sterksten arm voor staat doet niets met den zwaksten en vermoedelijk om den linker meer gelegenheid tot deelname te geven, brachten zij langzamerhand den linkerkant voor, totdat zij in Broughtons tijd (,74o—50) als vogels met de voeten naast elkaar stonden. Daarop volgde al spoedig 't links voorstaan (voor rechtschen althans, Ünksche boksers staan rechts voor). Deze verandering, uitgevoerd in den tijd toen met bloote vuist tot 't einde gevochten werd en boksen en worstelen gemengd geschiedde, bewijst de voor- treffelijkheid van 't voorstaan en stooten met den zwaksten arm. De zwakste hand wordt door haar plaats vóór aangezet tot stooten, de sterkste, ook al is zij achter, rust niet, zoo wordt, wie met den zwaksten arm tot stooten gereed vooruit gaat staan 'n tweehandige bokser. Van achteren af beschouwd is het ook' te verklaren. Hoe ook rechts en links bij de geboorte mogen zijn, op den leeftijd, dat 't kind sportles ontvangt, is 't óf rechtsch, óf linksch, d.w.z. is één arm sterker en handiger dan de andere, maar deze laatste daardoor — bij oefening — sneller, er is dan m.i. geen gradueel, doch essentieel verschil tusschen beide. Natuurlijk behoort het kind sport te leeren, zooals men 't zoo (al te ?) veel anders onderwijst waarmee 't ook niet wacht totdat 't volwassen is. Loopen, springen, boksen en zwemmen met methodisch spreken behooren bij lager onderwijs, (eerder nog dan vreemde talen). Van deze verschillende eigenschappen nu trekt 't boksen gelukkig partij, ten voordeele van 't boksen en van de beide armen, die zich elk naar hun aanleg ontwikkelen. Bij den stoot met den voorsten arm is men dichter bij 'tdoel dan bij dien met den achtersten, daarom behoort bij den voorsten kant de snelste arm. Bij den stoot met den achtersten arm treft men o.a. door 't naar voren brengen van die zijde hard, daarom past daarbij 'n sterke arm. Bij 't naar voren brengen van de achtergepiaatste zijde loopt men veel gevaar ft vooruit brengen zelf, de lange duur), daarom moet de achterste hand ook zuiver treffen opdat men zich niet vergeefs waagt. Vergelijkt men de armen met oorlogsschepen, dan is de zwakste (voorste) de torpedojager of lichte kruiser, die — zij 't met matig vermo» gen — op elke kans lostrekt en de sterkste (achterste) 't slagschip, dat met groote macht alleen op vrij groote zekerheden reageert. De prijsvechters plachten met eenige overdrijving te zeggen, dat 'n goede bokser slechs één stoot met de achterste hand toebracht en wel den eindstoot. Het werk van den voorsten arm is: — in aanval: snel, matig zwaar, vaak licht werk, ook wel twijfelachtige kansen beproeven, in verdediging: tegenstooten, 't zij met ontwijken, 't zij als tijdstoot. Vrijwel nooit weert de linker af. • De rechter daarentegen zal: in aanval: de zware, beslissende, betrekkelijk zekere stooten toebrengen, nadat de linker de kans daartoe beeft gemaakt, in verdediging: óf met ontwijken tegenstooten óf afweren. Nooit behoeft men als in andere sporten wel gedaan wordt van stand te wisselen om de zwakste hand ook eens bij te brengen. Beide worden in boksen ontwikkeld en geoefend, elk naar zijn aanleg. Men houdt — en dit is moeilijk — in boksen de spieren zoo slap (niet gespannen) als maar eenigszins mogelijk is. Men verkrijgt daardoor snelheid indien bewegen noodig is en men vermoeit zich niet. Deze gewoonte, die 't geheim is van het anders onverklaarbare uithoudingsvermogen van den goeden bokser, geeft ook in het dagelijksch leven het grootste nut. Zoomin als men t gaslicht branden laat als de dag aanbreekt of voor een voorwerp duur betaalt als men het zich goedkoop aanschaffen kan, zoo min moet men kracht geven als 'tniet, of meer kracht geven dan, noodig is. I. BEENWERK (FOOTWORK). Alle bewegen geschiedt op den bal van den voet en op de teenen. Het eenvoudige loopen moet evenals! het staan in den stand ingeoefend worden totdat men *t onwillekeurig doet. Zoodra men voor 'n spiegel en tegenover 'n tegenstander gemakkelijk de juiste houding tinneemt, kan men 't loopen instudeeren. Eerst alleen, dan liefst met \i helper om tevens de houding (richten der voorarmen) te contróleeren. Bij het sparren loopt men voortdurend en *t lichaam is zelfs in de levendigste partij meer in den beginstand dan dat 't stoot. Eén slordige sta.p kan 't evenwicht doen verliezen en al valt men niet, 't herstellen leidt de aandacht van de handelingen van den tegenstander af. Eén oogenblik slordig staan geeft vaak den ander gelegenheid tot 'n goeden treffer. Men behoort dus deze elementaire oefeningen: de houding en 't loopen uitstekend te leeren. Bij 't oefenen behoort men op te letten of houding en bewegen aesthetisch', sierlijk zijn, is dit niet 't geval, dan is 't niet in orde. Voorwaarts en achterwaarts loopen. De beenen blijven hierbij in de gewone houding, dus linker voor, rechter achter. De voeten bewegen zich bij' het verplaatsen vrij van en zoo dicht mogelijk langs den grond. Men vermijdt alle dansen, alle qp en neer gaan, het verplaatsen moét schuiven gelijken, nochtans raken tijdens 't verplaatsen de voeten niet den grond. Stamp nooit, behalve dat 't onwelluidend is en onbeschaafd staat, is 't dom, daar men er kracht mee verspilt. Zooveel mogelijk treedt het rechterbeen handelend, het linker volgend op. Om eene vergelijking te maken: de achterste voet is als1 de trek-, de voorste als de bijwagen van 'n electrische tram. Voorwaarts loopen geschiedt aldus: Men licht den voorsten voet even van den grond, terwijl het achterste been het lichaam naar voren stuwt. Zoodra men den voorsten voet neergezet heeft, stapt de achterste evenveel naar voren en komt dus in den oorspronkelijken stand. Nooit dichter bij den voorsten dan in de beginhouding, nooit voor. Plaat XLIV. Achterwaarts loopen geschiedt zoo: Men licht den rechtervoet ietwat op, plaatst dezen een kleinen pas naar achteren, brengt onderwijl het gewicht er op over en trekt, zoodra de rechtervoet staat, den linker bij totdat men weer in gelijk grooten uitval staat als gewoonlijk. Ook bij 't achterwaarts loopen gaat *t initiatief uit van 't achterste been, omdat dit buiten gevaar staat, 't Komt wel voor, dat de aanvaller bij den uitval op den voorsten voet van den ander treedt, behalve dat dit mogelijk pijn veroorzaakt en indien de ander achteruit wil wijken hem mechanisch belemmert, overbluft 't hem vaak en doet hem weerloos blijven staan indien hij gewend is juist met 't voorste been 't terugwijken in te zetten. Handelt echter 't achterste been en trekt men den voorsten voet bij, dan is juist de ander van de wijs gebracht, doordat zijn in den uitval voorwaarts geplaatste voet meegetrokken wordt. Plaat XLIV. Alle passen voor-, achter- en zijwaarts moeten niet overdreven groot zijn (± 30 c.M.), omdat anders de snelheid er onder lijdt. Bij 't loopen rust 't gewicht nu eens op 't voorste, dan op 't achterste been, steeds moet men los en gemakkelijk staan, maar altijd in evenwicht. Boksen is 'n voortdurend spelen met 't lichaamsgewicht, dat nu snel naar voren gestooten, dan teruggetrokken wordt. De bokser verkrijgt daardoor 'n goed evenwichtsbesef, terwijl boksen als alle evenwichtoefeningen alleen reeds daardoor heilzaam is voor alle spieren, ook die welke anders zelden gebruikt worden. < Voorwaarts en achterwaart s spri n- gen. In snelle partijen en bij gevaar kan springen goed zijn. Doe het niet meer dan noodig is en zorg er voor uitsluitend in de lengte, dus niet hoog te springen. Bij het voorwaarts springen zet men af met den rechtervoet en brengt tegelijk den linkervoet naar voren. Bij 't achterwaarts springen zet men af met deji linkervoet en brengt den rechter naar achteren. Zie blz. 156 over de voor- en nadeelen. Zijwaarts loopen geschiedt door, indien men naar rechts wil eerst den rechtervoet zijwaarts te plaatsen, waarna men den linker in den oorspronkelijken stand ten opzichte van den rechter brengt. Het kruisen der beenen is noodlottig. Plaat XL IV. Pivoteeren. Vaak draait men om snel op 'n bewegelijken tegenstander te richten op den voorsten voet als spil en zwaait den achtersten rechts of links zijwaarts. Plaat XLIII. Omloopen van de dreigende vuist weg. Staan beide boksers goed gericht, dan zullen zij (stel, dat beiden rechtsch zijn en dus links voorstaan) wenschen de linkervuist van den ander te ontgaan en den ander te bestoken op 'n minderverdedigde plaats. Omloopen naar links brengt hen tegenover de rechtervuist van den ander, wat niet beter is. Dus loopt men om naar rechts om aan den buitenkant ,van zijn linkerarm te geraken. Maar de ander doet 't zelfde, met 't gevolg, dat twee links .voorstaande boksers veel in 'n cirkel loopen naar rechts. Hierbij moet men ge- richt blijven op (de zwaartelijn van) den ander. Staat men verschillend voor, dan is het verlangen paar omloopen nóg sterker, omdat in die houding nóg meer dan in de normale de kruisstoot naar de kaak 'n goede weerstoot is en ook omdat dan de rechte stoot met de voorste hand des te meer kans heeft bewusteloosheid te geven, naarmate men meer aan de buitenzijde van den voorsten arm van den ander staat. Maar nu loopt (met veel pivoteeren) de een rechts, de -ander linksom en 't gevolg is, dat men zich ongeveer in *n rechte lijn beweegt. In 't midden blijven. In *t algemeen is 't wijs te zorgen in *t midden van den ring te blijven, de ander loopt dan in grooterë kringen, verricht dus meer arbeid en is dichter bij de belemmerende en dus gevaarlijke touwen en hoeken. Wie last heeft van duizelingen bij *n sterk rondloopenden tegenstander, make wat grooter binnenkringen en brenge wat vooruit- en achteruitloopen er in. Belichting. Is de verlichting ongelijk, dan .zorgt men natuurlijk met den rug naar 't licht te komen, men beeft dan geen licht in de oogen en staat met 'n slecht belicht, dus moeilijker waarneembaar gelaat, de ander heeft de overeenkomstige nadeelen. S1 e c h 11 e r r e i n. Bij vriendschappelijk boksen zal men hoffelijk elkaar 't stappen op gladde of om andere reden lastige plekken besparen, maar in straatgevecht drijft of lokt men den tegenstander er bij voorkeur op. , Afstand bewaren. In gevecht of vriendschappelijke partij behoort men steeds zóó dicht bij den ander te blijven, dat men zonder toeloopen, alleen door 'n kleinen uitval hem treffen kan. Alleen daardoor is 't mogelijk 'n kans, al wordt hij nog zoo kort gegeven, te benutten en dit te doen zonder groot gevaar. In wedstrijden onder slappe scheidsrechters, die 't verfoeilijke vastgrijpen toelaten, ziet men somtijds boksers op grooten afstand. Een volledige stormloop is dan noodig om den ander te bereiken, wat noodlottig zoju zijn indien de ander tegenstootte, maar die stormloopt is gereed tot vasthouden, indien gevaar dreigt en zelfs de bestormde breidt de armen meestal uit en men staat in omarming, wat in 'n straatgevecht de grootste domheid is, die *n bokser doen kan. Om te leeren afstand bewaren loopt men veel voordat men de stooten begint te oefenen en men houdt dit vol, totdat en als men spart. Steeds zorgt men, wie van beiden ook aanvalt of wijkt, ver genoeg weg en tóch dicht genoeg bij te blijven. Volg onmiddellijk als de ander wijkt, ga niet te ver achteruit als hij aanvalt. Men onderscheidt in 't boksen drie afstanden: vollen afstand (full distance), halven (half distance) en borst aan borst (close quarter). Boksen een lange en 'n kleinere man, dan zal de kleinere in rust juist even buiten 't bereik van den ander blijven, die hem anders ongestraft stooten zou. Telkens als de kleine kans ziet zal hij tot halven afstand of borst aan borst trachten te geraken, waar den grootste de lengte zijner armen tot last is. Dit overgaan van vollen tot kleineren afstand heet invechten (infighting). De lange tracht den kleinere af te houden of indien hij is doorgedrongen weer op vollen afstand te geraken, dit noemt men af vechten (outfighting). Slordigweg wordt tegenwoordig zoowel 't werken op halven afstand en borst aan borst als 't invechten (dus 't geraken daartoe) invechten genoemd en zoo algemeen door de buitenlandsche pers, dat herstellen onmogelijk schijnt. Toch is er groot onderscheid tusschen de kunsten. Er zijn uitstekende in vechters, die eenmaal tot vlak op den ander doorgedrongen verlegen staan en anderen werken voortreffelijk borst aan borst of op halven afstand, maar slagen nooit er in hiertoe te geraken, tenzij de tegenstander zich invecht. Deze uitgaaf heb ik geschreven in de volgorde van den leergang, dien ik voor hen, die voldoenden tijd aan 't boksen kunnen wijden de beste heb bevonden. Daardoor is „voetenwerk" gescheiden geworden in 't loopen (hierboven) in achteruitstappen (zie blz. 155) en in beenwerk II (verdedigingen) (zie blz. 177). I DE STOOTEN EN SLAGEN. De rechte Stoot. Het geheim van den bokser is, dat hij zijn lichaamsgewicht gebruikt. Zeer eenvoudig, maar 't kost een avond aandachtig werken eer men het óók kan. Boksen hangt dan ook niet af van zware, doch van snel le spieren. De korte dikke spieren der gewichtentillers en van vele worstelaars zijn te langzaam, zulke menschen praesteeren nooit iets, hun stooten doen denken aan te-laat-komende reizigers, die nog juist den trein zien vertrekken. Zware biceps belemmeren meer dan dat zij helpen. Boksen is 't snel vooruitbrengen van het lichaamsgewicht en 't nog sneller uitstooten van een der armen, zoodat geheel het bewegend gewicht, overgebracht door den arm, geconcentreerd in de vuist, den ander treft. Indien de beenspieren in staat zijn het lichaam te verplaatsen en de armen om de kracht over te brengen — en dit is elke arm in juiste houding — dan is men sterk genoeg om te boksen. Een veel lichtere of een veel zwakkere man, die zïjh gewicht benut, stoot harder dan een zwaardere, sterkere, die slechts armspieren gebruikt en, waar hij zich minder inspant, vermoeit hij zich minder. Men lette dus vooral qp, dat het lichaamsgewicht meewerkt in den stoot. Zonder 't gewicht is al het stooten afbeulerij en onschadelijk voor den ander, mèt het gewicht is 't niet vermoeiend en overwint men in 'n ernstig gevecht eiken tegenstander, die anders werkt. Van evenveel belang als het gebruikmaken van het lichaamsgewicht is het snel stooten. Om vele redenen: ie. Een snelle stoot heeft veel meer kans te treffen en dat is toch het voornaamste. Slechts één oogenblik vaak is een plek onbeschermd en in dat oogenblik moet men waarnemen, besluiten en uitvoeren. Snel waarnemen en besluiten leert 't sparren. Het snel stooten behoort reeds dadelijk beoefend, men vergete niet, dat den tegenstander 't waarnemen en overleggen niet opvalt, maar wel 't vertrekken van de vuist. Natuurlijk moet elk "nieuw onderdeel van den stoot eerst langzaam worden ingestudeerd. Ingeval twee boksers toevallig gelijk stooten, is *t voordeel aan wie 't snelst is, ja de snelle bokser kan door eenvoudige tijdstooten (zie blz. 149) den aanval van den ander stuiten en daarbij vaak gevoelig treffen. 2*. De snelle stoot is krachtiger dan de lang- zame. Het bij de botsing in arbeidsvermogen van plaats omgezette arbeidsvermogen van be weging (V2 mv2) is evenredig met de tweede macht der snelheid (v.). Men denke b.v. aan de verschillende uitwerking van 'n kogel, die geschoten of geworpen zou worden. Zelfde massa, verschillende snelheid. 3e. De snelle stoot overbluft den tegenstander en waar heel de samenleving, alle sport en boksen in 't bijzonder, grootendeels 'n psychische wedstrijd is, is dit van groot belang. Soms staat de tegenstander ontzet, bewegingloos bij 'n snellen stoot en meestal zal zijn snelheid verminderen. Hij verliest 't vertrouwen in eigen snelheid. <, 1 4e. De snelle stoot heeft vaak grootere uitwerking doordat hij kans heeft zóó vlug 'tdoel te bereiken, dat niet alleen 't afweren, maar zelfs 't beschermend opzetten der spieren te laat komt. r 5e. De snélle stoot verijdelt den tegenstoot en geeft ook kans terug te zijn zonder natreffers te ontvangen. Hij is dus veilig. Om snel te stooten moet men bij 't weggaan alle spieren los houden (dus niet spannen) en tijdens den stoot scherp opletten, dat de beweging eenparig versneld geschiedt. Gewoonlijk toch vermindert (als onbewuste voorbereiding voor 't terugtrekken na den stoot) de snelheid tegen het einde. Na den stoot trekt men eenparig versneld den arm terug om vlug weer gereed te zijn. Bij 't terugbrengen vertraagt men even voor men 't doel bereikt om geen schok te verwekken. Om snel te stooten beweegt men 't geheele lichaam. Behalve dat, i<=. de stooten daardoor sneller worden, 2e. ontwijkt men ook sneller, 3e. heeft men 't voordeel, dat de andere de eerste paar centimeter van den stoot voor 't gewone bewegen houdt, men heeft dus 'n kleinen voorsprong eer hij beseft, dat 't ditmaal 'n aanval wordt. 4e. verontrust men er vele tegenstanders mee, 5e. kan 't minder vermoeien dan stilstaan, 6e. biedt men den tegenstander 'n moeilijk, want bewegend mikpunt, 7e. verijdelt men bij eigen inloopen door bewegen van 't hoofd vaak afhoudende stooten, en 8e. stelt het in staat ongemerkt te „laden" voor 'n stoot, d.w.z. gewicht achteruit te brengen, achterste been te buigen, enz. Bij dit bewegen moet men oppassen, dat men geen onvoorzichtigheden begaat en geen "kracht verspilt. Wat 'teerste betreft, bedoel ik, dat menstanden inneemt — al duren ze nog zoo kort — die voor 'tevenwicht gevaarlijk zijn, z'ch blootgeeft of de armen even niet gericht houdt. Men beweegt de armen, maar zorgt dus nooit hooger dan de oogen of lager dan de navel 1. Wnlen John L. Sullivan, de afgod der Yankees, ten onrechte als wereldkampioen beschouwd. Verloor 7 September 1899 33,1 Corbett 't zwaargewicht-kampioenschap van Amerika. 2. Kid Mc. Coy, (Norman Selby), een der kundigste en listigste boksers. De „kurketrekker" was zijn meest geduchte stoot. 3. Joe Jeannette, mesties, waarschijnljk na Johnson de beste zwaargewicht der wereld in diens tijd. 4. Henry J. J. Placké. die 't methodisch boksen hier invoerde. Naar een photo genomen voor zijne partij met Fisher, in Australië. Placké draagt handschoenen van 2 Eng. ons, (56 gram). I te richten, noch te veel rechts of links te komen, verder vermijde men rhythöusch' '(alle rhythme is uit den booze ia boksen1) bewegen langs vaste banen. De tegenstander kan dan berekenen, wanneer hij 'nkans zal hebben. Wat 't tweede aangaat, komen we op de ,^uinigheid". Sport leert zuinigheid in beweging — in tegenstelling met werkruigengymnastiek, die aan verkwisting gewent — wat voor 'tpractische leven 'n weldaad is èn zuiverheid, dus schoonheid geeft. Boksen vergt *t uiterst» van onzen adem en, waar élke fout of tekortkoming wordt gestraft mét 'n — zij 'tpinv loozen — treffer, die de eerzucht hindert, zal men uiterst zuinig werken. Geen pasje te veel of te groot, geen beweginkje onnoOdig of overdadig forsch. Men zorge dus ook dit bewegen te doen met zooveel mogelijk ontspannen spieren. Ook juist treffen is van groot belang en vooral voor de linkervuist aanvankelijk! moeilijk. Bij het oefenen op zak of stootbal' teekene men er een kruisje op en richte daarop den stoot, dit leert nog 't best. Ook bij 't eersfe sparren reeds wenne men zich aan niet maar m 't blinde, maar reeds dadelijk naar 'n bepaalde plek te stooten en daarbij goed te richten zonder de hand te laten zakken. i) Tijdens 'n demonstratie op 'n uitvoenng van 't Steuncomité speelde de muziek en wij boksten de zonderlingste partnen, welke ik ooit gwien heb. 8 Van de stooten is de rechte stoot (straigfethit) verreweg de beste, maar ook de meest kunstmatige. De vuist beweegt zich daarbij in rechten weg naar 'tdoel. Nóch Grieken, nóch Romeinen hoe ernstig deze volken de sport en vooral het boksen opvatten, stootten recht. De Engelschen pasten eerst na tientallen jaren boksen den rechten stoot toe, dien zij waarschijnlijk van de steek in 't schermen (Romaansche invloed) hebben afgezien. De toenmaals gebruikelijke geheimzinnigheid maakt H moeilijk' te zeggen wanneer bij ontstond. Sommige schrijvwi hem 't eerst aan gentleman Jackson toe (1795)- De rechte stoot : < ie. treft op den grootsten afstand, 2<=. is de snelste, omdat hij 'den kortsten weg volgt, 3e. kan zonder voorbereiding worden gegeven indien de armen de birmenfijn hebben, wat in 't algemeen de voordeeligste houding in vechten is en die men daarom reeds inneemt, 4e. laat de zijde 't langst beschermd door den bovenarm en elleboog, 5e. is 't minst vermoeiend, O6, stoot den tegenstander, ook al 'treft men niet hard en geen belangrijk punt, terug, waardoor hij tegen gewapenden aanval en tegen worstelaars te verkiezen is boven ronden slag of stoot, die niet den loop van den aanvaller stuiten, 7e- geeft de minste kans de hand te bezeeren. Houdt men de hand' goed, dan komt zelfs nooit verwonding vfijór. De rechte stoot wordt van den schouder uit toegebracht. , Is er geen tijd eerst de vuist voorj den schouder te brengen, dan stoot men weg van waar de hand is. Daar de stoot alleen dan goede uitwerking heeft wanneer de vuist zoo al niet van den schouder zelf dan toch van 'ttpttfü In de lijn tusschen schouder en doel afgaat, houdt mfen de handen hoog gereed en laat ze nooit zakklen. In dte te kleine ringen en om te voldoen aan den wensoh van het onsportief publiek; dat ruw hakken verlangde, werd eenige 'jaren lang de rechte stoot verwaarloosd. Waar echter meer wetenschappelijk boksen weer ih de mode komt, wordt als vroeger de linkschte rechte stoot met goeden uitslag aangewend tegen invecht er s. De voornaamste rechte stooten zjjh: De linksche naar mond en maag en de rechtsche naar kaak en maag. Dte stooten naar andere deelen van het hoofd en naar hart, lever en linksche korte ribben zijn gemakkelijk af te leiden. Alleen wordt de keektoot toegebracht met handrug boven, dus duim binnenwaarts. Bjj draaien tijdens een partij kan naar alle Iichaamsdeelen recht gestooten worden. Been- werk moet ons in den daartoe gewenschten stand brengen. 'Stooten onder den gordel is internationaal en stooten op den rug is in ons land verboden. De plaagstoot (jab) en de korte stoot (jolt) behooren ook tot de rechte. De linksche rechte Stoot naar de Kaak. (Straight left to the mouth). Men plaatst zich in den beginstiand voor den zak (fig. i), leunt achter- en naar links1) over, brengt den linkerschouder zoover mogelijk omlaag en naar achteren en den hnkerarm gebogen langs de zijde met de vuist, met duim naar buiten, gebald tegen de linkerborstspier fig. 15, 58 en 59) elleboog naar achteren. Men zorge met linkervoet en linkeronderarm gericht (niet te links of te hoog) op den zak te staan. De vuist neemt 'nvast punt in, voor den oksel. Het richten geschiedt door 't verplaatsen van den elleboog. Men begint den zak even lager dan 't gelaat te hangen. Daar men geneigd is naar binnen te stooten, d.w.z. met linkerhand af te wijken naar rechts en met de rechter naar links, is 't aan te "bevelen bij den linksehen stoot rechts van den zak té 1) In deze beschrijving wordt de stoot voor den rechtshandige, dus links voorstaande uitgelegd. gaan staan, enz., waardoor men zich gewent aan buitenwaarts stooten. De Arm. Eferst leert men stuk voor stuk met den arm stootten. Het best is 't lichaam daarbij stil te houden, dus de romp achterover en links zijwaarts te doen hellen. Men leert daardoor lichaamsbeheersching (onafhankelijk gebruiken van den linkerarm) én voert overigens geen verkeerde bewegingen uit. Men oefent dit thuis en op les, totdat 't werktuigelijk geschieden kan. Daarna studeert men 't rompwerk in. Slaagt ook dit, in vereeniging met 'f armbewegen, dan voegt men de beenen er bïjf. Men moet vooral niet te vlug willen gaan. Bouw niet voort alvorens de onderbouw gereed is. Totdat men spart behoort men telkens te beginnen met 't geen men geleerd heeft — tienzij natuurlijk 'n ervaren leeraar om bepaalde#redenen, b.v. frischheid, geringe wijziging beter acht —. Zoo moet men elke les of eigen oefenen beginnen met loopen. Het uit elkaar nemen, ontleden der bewegingen is het beste middel om elk onderdeel nauwkeurig na te gaan en zoo noodig te verbeteren. Leert men later de verdedigingen, dan is toch vooraf herhalen van loopen en'van den stoot noodig. Vaak herhalen van goed uitgevoerde ('taantal alléén doet het hem niet) bewegingen is noodig om ze tot reflexen te malden. Recht stooten. Zonder krachtig te willen stooten brengt men de vuist in rechte lijn '(zonder horizontale of verticale afwijking) naar den zak en eveneens in rechte Jijjn terug- 't Uitstooten van de vuist is te vergelijken met 't afschieten van 't kurkje van 'n kïndergeweer. De kurk is met 'n meestal groen touwtje aan 't geweer verbonden- Zooals nu de kurk recht uitschiet en 't touwtje meetrekt, zoo moet de vuist rechtuit gaan en den arm schijnbaar meetrekken. Zeer verkeerd is 't den elleboog eerst vooruit te brengen en daarna de vuist, waardoor de stoot in 'n terugstoot (backhand) ontaardt. Bij 't terugbrengen trekt men eerst den elleboog in, waardoor de hand volgt. Deze simpele oefening moet niet te vlug losgelaten worden- Als men reeds jarenlang bokst, dan nog is 't goed ter oefening één onderdeel alleen in te werken. Arm strekken. Nu zorgt men bovendien er voor, dat de arm gestrekt is, juist wanneer de vuist 't doel bereikt. Het strekken van den arm is noodig om „stug" aan te komen. Met stug 'bedoel ik zóó, dat de arm niet buigt (veert) onder den druk van (dit geschiedt als de stoot volledig wordt toegebracht) 't rech- terbeen, den romp en den schouder. Alleen 't been reeds is sterker dan de arm en de gebogen arm zou nooit de geheefe kracht daarvan kunnen overbrengen. Liggen echter de beenderen van boven- en onderarm in eikaars verlengde, dan kan de arm 'n vrijwel onbeperkte kracht geleiden. Nu komt "top afstand schatten aan. Misrekent' men zich in den afstand en schat men den zak b.v. te dicht bij, dan is de arm nog krom bij 't treffen. Is de zak verder af dan men vermoedde, dan strekt men den arm vóórdat de vuist tref tl en de arm zéK „vrijwielt" dan en brengt alleen de kracht der overige deelen Over. Men moet op verkeerd schatten en onverwachte ontwijkingen of botsingen (gelijktijdig stooten tegmpartij) bedacht zijin. De slap gehouden arm moet plots schrap zijn zoodra de vuist tegenstand ontmoet of wel de arm zich geheel strekt zonder dat 't doel bereikt is, anders loopt men letsel op. 't Treffen van bewegende voorwerpen is natuurlijk veel! moeilijker dan van den zak, vandaar, dat na den zak de — gelukkig nog: rhythmiadï — beweeglijke boksbal volgt. Eerst daarna komt de willekeurig, ongelijkmatig bewegende tegenstander. Merkwaardig Is, dat "n vermaard Nederlandsch tenniskampioen knoeide op den zak wat den afstand betrof, doch in 't sparren — soms onaangenaam juist — uitstekend schatte. Zooals ik reeds hoopte toen hij zoo slecht was op den zak, had 't vele tennisspelen hem zóó gewend aan bewegend doel, dat 't ander hem vreemd was. Schouder, elleboog, vuist en doel in één verticaal vlak7. Bij 't afgaan en tijdens den stoot möet dit 't geval zijn. Het is goed omdat: i °. de stoot daardoor harder aankomt (wordt niet ontbonden, zooals wanneer men den bovenarm optilt), 2°. de elleboog de zijde lang beschermt, 3°. het minder vermoeiend is, 4°*. het groot er trefkans geeft, wat wel 't voornaamste is, want één stoot, die treft, is meer waard dan ioo, die missen. Blijft toch de arm in één verticaal vlak, dan ziet het slachtoffer alléén de vuist grooter worden en dit is moeilijk waar te nemen. Licht men even den elleboog uit bedoeld verticaal vlak, dan verraadt deze terstond den aanval. Practisch komt 't hierop neer, dat men tijdens den stoot de hand buiten-, den elleboog binnenwaarts drukt en, mét den elleboog licht de zijde aanraakt bij 't langs gaan. Men zuivert den stoot op door den onderarm nauwgezet over 'n stok te bewegen, dien men daartoe vlak onder 't doel bevestigt en langs de zijde houdt. S chouderwerk. Gentleman Jackson voerde de medewerking van de schouder in, zeer tot nadeel van den beroemden Mendoza in hun merkwaardig gevecht. Men staat voor den zak gereed als gewoonlijk, maar met gestrekten arm. Weer houdt men den romp onbeweeglijk, maar drukt nu den arm in den schouder achterwaarts en stoot hem dan snel voorwaarts. Dit geeft reeds 'n vrij* krachtigen stoot, dien men beurtelings met beide armen goed moet oefenen, ook al bokst men nog zpoj lang. Na voldoende voorstudie brengt men den armstoot volledig toe, d.w.z. men stoot recht, strekt den arm, houdt den elleboog in 'f verticale vlak en zet den schouder er in. Gaat dit alles goed, dan past men 't eenparig versnellen toe, drijft de snelheid tot 't uiterste op en trekt terstond na 't treffen eenparig versneld terug. Hiermede is de arm gereeds De Romp. Rompbuiging. Elke boksaanval gaat uit van 't achterste been. Wanneer we nu den arm uitstooten en deze — voorloopig tegen den zak — op weerstand stuit; dan zou, indien we de bekkenspieren niet inspanden, de romp in de lendenen achterover buigen, teruggeslagen worden. Om dit te voorkomen — want, niet waar, de stoot moet stug zijn buigen we den romp in de ruggegraat voorover, 't Bekken kantelt dus niet voorover, maar blijft in dezelfde verticale houding, 't Vooroverbuigen geschiedt hooger, in de lendenen, die van „hol" „bol" gaan staan. Platen XLI, XLVj en XLVI. Als vooroefening gaat men met aangesloten (hielen, beenen gestrekt, handen in de zijde staan, lendenen hol en buigt nu als bovenomschreven voorover, waarbij men zorgt, dat de buik' niet naar achteren komt. Daarna gaat men als boven staan met den rug stijf tegen den muur. Buigt men nu goed, dan geschiedt niets dat stoort, maar kantelt man 't bekken voorover, dan stoot 't zitvlak tegen den muur en werpt ons vooruit. Nu voor den zak- Men gaat in de houding staan, gereed voor den stoot, echter met linkerarm gestrekt vooruit en buigt voorover alsof men met 't hoofd tegen den zak wilde stooten, de vuist treft dan alras 't doel. Men brengt bij 't vooroverbuigen den romp, die aanvankelijk sterk links overhelde loodrecht (dus naar rechts, maar niet zoo, dat bij rechts overhelt), men moet als de vuist treft nóch links, noch rechts overhellen. Na eenig instudeeren bemerkt men, dat -"t enkel vooroverbuigen reeds 'n krachtigen stoot geeft. Men beproeft 't eerst nog rechts en vereenigt daarna al 't geleerde: 't strekken van den arm, 't vooruitbrengen in den schouder en 't vooroverbuigen 'van den rompMen vergemakkelijkt de beweging door 't voorste been ietwat in de knie te buigen. Bij 't treffen zijn onderbuik en bovenborst voorwaarts gekomen en is de maag ingetrokken, dus betrekkelijk achteruit gebracht. Alle onderdeden van de boksstoot en oefenen bepaalde spiergroepen. Door 't stooten van de romp versterkt men buitengewoon de buik- en bekkenspieren, wat bijzonder gelukkig is voor 't gewone leven, (houding, spijsvertering) maar ook 'n stevige spierbescherming levert tegen lage stooten. Engelsche amateurs en veie Engejsche beroepsboksers — de meesten zijn als amateur begonnen — brengen bij? ^t stooten den schouder en den geheelen romp zijwaarts naar voren. Dit is goed indien men alleen voor 't even aanraken (toucheeren) werkt, wil men stevig stooten — en m.i. behoort de zachte stoot 'n ingehouden zware stoot te zijn, niet 'n fantaisiebeweginkje — dan buigt men terwijl men de lendenen gedeeltelijk schroeft, zooals boven omschreven den geheelen romp naar voren. De stootende schouder, die eerst meer achteruit getrokken was, gaat sneller dan de andere, doch is bij aankomst van de vuist nog achter. Opdat de resultante door de hand ga, moet de romp met den stootenden arm 'n hoek van 80—850 maken. Ik bedoel 'n horizontalen hoek, waarvan de stootende arm 't eene been is en 't andere over de borst hooger dan enj evenwijdig aan de tepels loopt. Is de hoek grooter of kleiner, dan duwt men naast den arm in plaats van er achter. Schouderschroef. Men begint met naar achteren en omlaag getrokken schouder en onder den stoot brengt men niet alleen den schouder naar voren, maar ook omhoog. De schouder maakt dus 'n deel van 'n schroefbeweging en eindigt tegen 't kaakbeen, 't' Nut is, dat de stoot Iharder en dat men door den schouder beschermd wordt tegen den kruisstoot (zie blz. 189), althans men belet, dat deze de punt van de kaak treft en kan door het hoofd te schroeven hem verder onschadelijk doen afglijden. Armschroef. De vuist vertrok met de palm omhoog en komt, zooöJJs we bij den stand zagen, met den duim boven aan. Dit draaien geschiedt in 'n schroefvormige beweging van den arm en geeft grooter kracht aan den) stoot. Bij 't schroeven moet men zorgen, dat de elleboog weinig meedraait, en dat hij zoolang mogelijk omlaag gericht blijft, anders komt hij uit 't loodrechte vlak. j Schouder en armschroef werken als alle boksaanvallen eenparig versneld en men zorge er voor, dat zij beide gereed komen juist als de vuist treft. Het Hoofd. In de algemeene voorwaartsche beweging heeft 't hoofd neiging óók vooruit te komen. Dit is echter zeer gevaarlijk, daar er groote kans is, dat de ander terugstoot. Men bergt 't hoofd door den nek in te trekken, kort te maken, zoowel achter in den nek als van voren, waar de onderkin versterkt wordt. Het is verkeerd als regel 't hoofd omlaag te houden. Integendeel, juist bij den aanval moet men scherp uitkijken. De oogen komen niet lager dan de bovenarm. Men richt ze op 't gelaat van den ander en door ze sterk open te sperren gewent men hen er aan open te blijven in gevaar. Aanvankelijk belemmert 't terugtrekken van 't hoofd de geheele beweging. Men leert echter ook hierbij de eene spiergroep onafhankelijk van de andere te doen optreden. Men oefent 't best in, door te beginnen met 'n sterk vooruitgebrachte kin, die men intrekt onder 't stooten. ( De stand van 't hoofd verandert overigens niet, hij blijft dus rechtop (niet gekanteld) en met de voorzijde naar 't gevaar. Zonder verdere beweging van 't hoofd drukt dan de stootende schouder tegen de kaak. Men klemt de tanden op elkaar en houdt de tong buiten bereik van 't gebit. De Beenen. 't Achterste been geeft den stoot, 't Klinkt paradoxaal en wie les geeft, bemerkt, dat niemand 't oprecht gelooft al is het hem uitge- legd en al heeft hij gezegd 't te begrijpen. Op bte. 92 heb ik de werking verklaard. Men handelt aldus voor den stoot met den voorsten arm, waarbij uitval met 't voorste been behoort. Als vooroefening gaat men voor den zak staan, buigt 't achterste been zeer diep en stoot 't dan uit, strekt % zoodat 't bekken en daardoor ook 't overige lichaam naar voren wordt gestooten. Men voorkomt vallen door de armen uit te strekken. Bij! dit uitstooten draait de rechtervoet mét den hiel naar buiten totdat de voet loodrecht op de richting van den zak staat, 't Uitstooten is 'n strekkende beweging echter is 't niet noodzakelijk 't been geheel te strekken. De rechter voet mag bij' 't draaien volstrekt niet worden verplaatst, Hij wordt ietwat opgelicht, doch behalve de teenen blijft ook 't voorste deel van den bal op den grond. • Nu gaat men gereed staan voor den stoot. Nemen we aan, dat men links voorstaat, dan helt de romp links over. 't Rechterbeen wordt sterk gebogen en zijn strekken stoot den romp vooruit. Tegelijk — althans slechts 'n ondeel baar oogenblik later — met 't strekken, beginnen romp, schouder, arm, hoofd en voorste been hun werk. Het voorste been heeft 'n moeilijke taak. Het stapt naar voren, waarbij de knie meer afstand aflegt dan de voet, zoodat 't onderbeen in "ft hoek van ± 45° voor- over staat. — Men „loopt" dus met beide beenen alsof men 'n zwaar beladen handkar duwde, alleen gaat 't sneller —. Men stapt, met den voet vlak over den grond ongeveer een voet lengte voorwaarts, vooral niet meer. De linkervoet moet even maar vóór de vuist treft den grond bereiken, zoodat, aï heeft 't rechterbeen den stoot ingezet en tót nog toe al 't werk gedaan, juist bij treffen 't Imkerbeen méér werkt dan 't rechter. Zou bijf ongeluk de linkervoet te vroeg op den grond komen, 'dan schuift men hem niet verder (dat beteekent remmen) doch zet van dit — zij 't te vroege — punt af. Groote fouten zijn en zij komen in 't sparren vaak voor: 't buigen van 't rechterbeen tijdens den stoot en 't plaatsen van 't linker in remmende houding (met 't onderbeen in 'n scherpen hoek achterover), soms blijft 't linkerbeen neutraal doordat men 't onderbeen loodrecht neerzet. Deze fouten ontstaan, doordat men wel voorwaarts wil uitvallen, doch onbewust den weerstoot vreest en bedacht op snel teruggaan na den stoot reeds remt (voorste been) of althans de kracht reeds uitschakelt (achterste been buigen). Integendeel moet men eenparig versnellen. Aarzelen in de laatste fase ontneemt de grootste kracht aan den stoot en levert gevaar zelf getroffen te worden indien de ander snel (en versneld) tegenstoot'. Om de beweging van 't voorste been goed te leer en, raad ik den voet voorwaarts ietwat omhoog te brengen met langzaam stijgen tot voorbij ft punt waar de voet moet neerkomen, men plaatst hem dan op den grond in achter: waartsche sterk dalende richting. Dit is sterk overdreven de juiste beweging, 't toegrijpen van den voorsten voet, 't afduwen van den grond. Het heft geheel 't gevaar van schuiven op. Allengs verrnindert men 't heffen, dus ook 't voorbij stuiven van 't doel en werkt dan als eerst aangegeven. Men reikt even verder en geeft nog extra kracht en snelheid aan den stoot door den linkervoet, dien men terstond stevig op den bal neerzet (met den hiel goed omhoog) met den hiel naar buiten te draaien (te schroeven dus). Tegen deze uitstekende toevoeging is één bezwaar, waarom men ze aanvankelijk uitstelle. 't Is dit: Bij den rechten stoot heeft de arm neiging af te wijken naar binnen toe. Als men met beide handen naar den neus van 'n stilstaande persoon stoot, loopt men groote kans, dat de armen kruisen en de linkervuist 't linkerjukbeen treft, terwijl 'de rechterhand 't rechterjukbeen raakt. Deze neiging bestrijdt men reeds door den elleboog binnen-, de hand buitenwaarts te sturen. Ook' 't draaien van den rechtervoet heft haar grootendeels op. 't Draaien van den linkervoet echter versterkt haar bij nieuwelingen. Daarom passé men deze voetschroef niet toe, voordat de vuist zeker is in 't treffen. Men zie bij1 't begin toe en men lette er op, al bokst men ook jaren, dat de beenen actief zijn en 't lichaam schuin opstootten, 't Gevaar is, dat men van den schouder uit den stoot begint en voorover tuimelt, waarbij het voorste alleen opvangt. Vooral op 't actief werken van 't voorste been blijve men letten. De krachtige, besliste voorwaartsche stap, drijft de heup van 't voorste been, die aanvankelijk achter was en ietwat omlaag alweer schroefvormig eenigszins omboog en zoover naar voren, dat zij even ver komt als de rechter, die 'teerst den afzet van 'trechterbeen ondervonden heeft. Alle onderdeelen, 't zij herhaald, moeten eenparig versneld worden uitgevoerd en gelijktijdig eindigen, anders wordt 't duwen in plaats van stooten. Op leeken maakt duwen door 't verplaatsen van den tegenstander meestal grooten; indruk. Terwijl bij 't treffen juist de grootste snelheid wordt bereikt, .trekt men onmiddellijk daarna, alweer eenparig versneld, terug — uitgezonderd alleen wanneer men kans meent te zien terstond 'n stoot met de achterste hand toe te brengen, in welk geval toch de voorste arm teruggaat. Bij boksen werpt men den ander met zijn gewicht, maar moet toch 'tevenwicht behouden indien op 't laatste oogenblik blijkt, dat de tegenstander ontwijkt. De voorste voet, gereed 9 buiten (schroef), wat, daar de voet even vóór de hand raken moet, juist nog 't treffen met ietwat grootere snelheid doet geschieden. De voet draait als om 'n spil, zonder zich te verplaatsen en 't been stoot voor de tweede maai af. Onder- en bovenbeen eindigen nog in 'n hoek van ± 100 graden. Zou 't been gestrekt zijn, dan zou men leunen tegen zijfn tegenstander, nu is men actief. Heeft men moeite met 't neerkomen van den achtersten voet, dan oef ent men het in als de voorste bij uitval met voorsten1 arm, even de plaats voorbij, dan terug. De linkervoet is blijven staan, de hiel is ietwat opgelicht. Men houdt 't linkerbeen gereed om snel 't lichaam terug te stooten indien gevaar dreigt. Is alles veilig, dan werkt 't hard mee in den stoot. Eerst buigt men 't en bij 't treffen poogt 't, juist als 't rechter zich te strekken. Men draait ook den linkervoet ietwat met den hiel naar buiten, niet zoo sterk en forsch als de rechter. Bij 't treffen doet 't rechterbeen 't meeste werk. Daar bij rechtschen uitval de linkervoet op de plaats blijft, kan 't been eerder remmen bij gevaar, dan wanneer men links uitvalt en 't been eerst ingrijpen kan wanneer de voet is neergezet. Bij rechtsche stooten geeft men zich' meer bloot dan bij linksche en door den grooteren afstand worden zij eerder opgemerkt en dus gemakkelijker afgeweerd. Gevaar van den Aanval. De aanvaller: i°. rieht de aandacht bijna uitsluitend op den stoot, houdt maar geringe aandacht voor den mogelijken tegenaanval over, 2°. gebruikt één arm voor den aanval, heeft dus slechts één arm over voor verdediging (tijdstoot of wering), 3°. beweegt zich in 'n bepaalde richting, die hij niet gemakkelijk veranderen kan. 4°. komt den ander tegemoet; weet deze dus den aanval te ontgaan en terug te stooten, dan is zijn stoot (counter, weerstoot) geweldig hard. Bij dit alles kan wie tegenstoot, zulks doen met volle kracht, daar hij groote trefkans heeft, terwijl de aanvaller om de veel geringere trefkans niet licht uit alle macht 'stoot. Aanvallen is dus zeer gevaarlijk. Bestonden „de zenuwen" niet, dan zou aanvallen dwaasheid zijn. Zenuwen bestaan echter en zij veroorzaken, dat wie aanvalt wel eens slaagt. Er is veel meer moed (koelbloedigheid) noodig pfm 'n aanval rustig te straffen, dan om aan te vallen (hoerastemming). Aan vallen, zij' *t dan ook lukraak, kan men zelfs met vrees volbrengen. De Duitsche legertaktiek was aanvallen, coute que coüte. In boksen, waar men alleen staat en geen bange kameraden allen in verwarring kunnen doen wijken, kan men zeer goed verdedigen (ik bedoel niet 'n passieve verdediging; maar eene waarbij men er op uit is den ander te treffen), zelfs terugwijkend. Maar zoodra men gaat twijfelen of men opzettelijk (men kan al wijkend toch de leiding hebben) achteruitgaat dan wel opgedreven wordt, is 't goed 't eigen zelfvertrouwen te herstellen en dat van den ander te fnuiken, door zelf aan te vallen. Trouwens, al heeft men 't voornemen alleen weerstooten toe te brengen als er zich 'n goede kans aanbiedt, benut men die tóch. Bij moeilijkheid op straat kan 't noodig zijin den belhamel *n tik te geven om de geheele bende te beletten op ons aan te vallen. Menigen tegenstander overbluft en overwint men door den aanval. Afweren van den Tegenaanval. Als men aanvalt, moet men oppassen geen schade te lijden, 't Beste middel daartoe is snelheid (zie blz. 110). Ook spant men de spie ren op de plaats waar de tegenaanval dreigt. Overigens beschermt men zich door den schouder van den stootenden arm en door den nog vrijen arm. Dezen legt men met den elleboog tegen den maagkuil. Den rug van de geopende hand drukt men tegen den mond, zoodat de palm den tegenstoot kan opvangen. Drie be- langrijke plekken: de meest trefbare zijde van de kaak, de mond en de maag zijn nu beschermd en daar de arm in 'n centrale stelling ligt, kan hij! overal te hulp komen, b.v. bij linkschen stoot (left lead off) door de hand rechts naast 't hoofd te brengen verijdelt men aanvallen op den zijkant, door de hand omlaag en links te laten vallen, verdedigt men de linkeren door den elleboog naar rechts en ietwat achteruit te schuiven de rechterzijde. Linksche rechte stoot naar de Maag. (Straight left to the Stomaoh [Mark]) Men hangt den zak ter hoogte van den maagkuil. Deze stoot is moeilijk! als beginstoot te gebruiken als de ander sterk met de linkerzijde voor staat. Hij slaagt 't best na een treffer, na een schijnstoot of als weerstoot. De stoot wordt geheel uitgevoerd als de linksche rechte stoot naar den mond, met 't onderscheid natuurlijk, dat men nu den maagkuil treft. Om zooveel mogelijk horizontaal te stooten, dus niet naar beneden, buigt men de knieën sterk en brengt den linkerschouder sterk omlaag. In benedenwaartsche richting verliest de stoot in kracht (schampend treffen, 'n stoot moet loodrecht op 't tref vlak aankomen) en beeft geringere physiologischë uitwerking. De massa moet meegaan met de hand, niet omhoog. Rechtsche rechte stoot naar de Maag. (Straight right to the Stomach [Mark]) Als de rechtsche naar de kaak, met buigen der knieën als in den vorigen maagstoot. Voor de kans van toebrengen geldt wat voor beide voorgaande stooten gezegd is. (Zie fig. 17). De Uitwerking der Stooten. In alle wedstrijdreglementen geldt voor 't toekennen der punten 't artikel van den markies van Queensberry onveranderd en daar dit slechts spreekt van rechtstreeksche stooten op voor- of zijkant van hoofd of romp en geen onderscheid maakt tusschen zware of lichte stooten of tusschen 't treffen van onschadelijke of meer gevaarlijke plaatsen, zouden ook nu nog, zooals oorspronkelijk, alle treffers, hard of zacht en waar ook gegeven, gelgkeüjk moeten gelden, maar dit is niet 't geval. In alle partijen maken scheids- en kamprechters wèl onderscheid tusschen den eenen stoot en den anderen en in 'n straatgevecht gaat 't alleen om de uitwerking van de stooten en slagen. Welke oorzaken hebben invloed op de uitwerking? Vele. De voornaamste zijn: ie. 't al of niet treffen, 2*= de kracht (snelheid, massa, juiste afstand, stugheid), 3de de plaats waar en 4de de hoek waaronder men treft, 5*: individueele soms tijdelijke lichamelijke of geestelijke gevoeligheid, plaatselijk of over 't geheele lichaam (b.v. lijdt iemand meer, wanneer hij ongesteld is, vroeger zelf door 'n gelijken stoot getroffen is geworden of 'n ander er door heeft zien vallen, meer wanneer hij verliest, dan wanneer hij de overhand heeft, „weak spot"), 6** vermaardheid óf 't over heerschend optreden van den tegenstander. Wij zullen van boven tot beneden (gordel) 't lichaam nagaan. (Zie plaat XXXVIII). 't Voorhoofd is te hard. Zelfs kan door 't vooroverbuigen van 't hoofd 'n stoot bedoeld op den neus (zelfs op den mond) op 't voorhoofd worden opgevangen indien andere afwering onmogelijk, te moeilijk of onzeker is (schroeven, screwing). Oude prijsvechters lokten van tegenstanders met zwakke handen opzettelijk gelaatstooten uit opdat zij die op 't voorhoofd konden nemen, wat de knokkels beschadigde en de hand deed zwellen. Oogen (20 en 21). 't Oog wordt, wat men ook verhaalt, wel nooit ernstig getroffen. De opening in den schedel is te Mein dan dat de vuist er ver in zOu kunnen doordringen en vóór 't treffen zijn de oogleden reeds ge- sloten. Het voordeel van den oogstoot bestaat daarin, dat hij1 de gevechtswaarde vermindert, soms sterk. Bij lichte aanraking nJ. begint 't oog te tranen, wat 't zien belemmert. Water- en bloedblazen zijn even hinderlijk. *) Soms scheurt — al deze verwondingen komen alleen bij* hard stooten met lichten handschoen of met bloote vuist voor — 't ooglid of de huid op de oogkas bij de wenkbrauwen. Aan den stoot op den neus (18 en 19) dankt 't boksen 't grootste deel van zijn opvoedende kracht I Geen treffer is voor 'n oogenblik zóó ontmoedigend als die op den neus. 't Werkelijk letsel is onbelangrijk. In de bijna tien jaar, dat ik, soms met 100 uren per week, les geef, brak' één cliënt in mijn zaal 't neusbeen, terwijl er één doorging op 'n avond van „Odin", de vereeniging der Delftsche studenten en dan nog is de schade spoedig hersteld. Met zware handschoenen komen zelfs neusbloedingen zelden voor. Maar toch voelt men zich hopeloos ongelukkig, de tranen springen in de oogen, de neus schijnt te zwellen tot de afmetingen van 'n grooten appel en daarbij moet men kalm blijven, rustig doorboksen, ja den schijn aannemen nauwelijks getroffen te zijn. Als de ronde om is, is de ellende reeds! over en men heeft zich geoefend in zelfbeheersching en koelbloedigheid. 1) De ware helper opent deze en zuigt ze leeg! Door bloed — werkelijk zeldzaam — en 't zwellen der slijmvliezen werkt de neusstoot hinderlijk na op de ademhaling. De jukbeenderen zijn hard. In de practijk van 't sparren leert men ze al spoedig in de plaats van de kaak of de oogen schroeven indien deze gevaar loopen. De mond (17). Tanden uitslaan is in 'n wedstrijd van beroepsboksers zeldzaam. Met 'nzwaren handschoen komt 't zelfs bij' hard slaan nog niet voor. Men moet met gesloten mond boksen. Is 't niet mogelijk voldoenden adem door den neus in te halen, dan opent men de lippen (vooral niet te vroeg, de neus kan — en leert — heel wat verwerken), maar de tanden blijven gesloten. Door schuren langs de tanden kunnen de lippen zwellen of stukgaan. Bij den mond, zooals trouwens bij alle plaatsen, moet men wel bedenken, dat de ongeoefende, en dat is de straatvechter meestal, op de stooten inloopt en allerlei onvoorzichtigheden begaat, zooals in dit geval met open mond vechten. Een en ander vergroot de uitwerking der treffers. Aan de zijkanten is 't hoofd veel meer kwetsbaar. De schedel is daar dun, de lange kaak kan (alweer: ik spreek van wedstrijden) er uitgeslagen, zelfs gebroken worden. Van alle stooten tegen slaap, oor, (22 en 23) enz. zegt de Brit: „It befogs the brain", zij veroorzaken duizeling. Doofheid kan niet ontstaan, dit is fantaisie. De carotisslag (9 of 10) zal wel slag op 't achterhoofd (XXVI) zal hopelijk internationaal verboden worden (rabbitkiller),1) die jnierstooten (XXIV en XXV, kidneypunches) njn 't reeds. De foto, waarop de stooten zijn aangegeven, is van Sam Langford, den jongste van 't negerkwartet (Jack Johnson, Joe Jeannette, Sam McVea en deze Sam), dat jarenlang de oppermacht had in 't zwaargewicht. „His weak spot" noemt de bokser de plek op njh lichaam waar 'n treffer bewusteloosheid veroorzaakt, terwijl 'n ander daar niet of slechts weinig gevoelig is. Ik vermoed, dat vaak ietwat afwijkende ligging van zenuwen dit eigenaardige verschijnsel veroorzaakt. i) Neen, de wereldorganisaties hebben hem niet ver boden. VERDEDIGING. (DEFENCE). Boksen is de kunst der zelfverdediging (high art of selfdefence). Hiervan uitgaande hadden we dus behoor en aan te vangen met de verdediging inplaats van met den aanval. Echter moet men, om zich goed te verdedigen, weten waarmee men bedreigd wordt, vandaar, dat ik eerst de stooten heb behandeld. De verdediging is te onderscheiden in drie soorten, n.1.: i°. Zich beschermen met armen, handen of andere moeilijkkwetsbare lichaamsdeelen (blocking, guarding, shoving, lifting, screwing, enz.). 2°. De aanval van den ander voorkomen of breken door een tegenaanval (timing, stopping, checking). 3°. Het bedreigde lichaamsdeel verplaatsen zoodat het buiten gevaar is (backstepping, sidestepping, instepping, slipping, ducking, enz.). Het is goed deze verschillende systemen afzonderlijk in te studeeren, om de waarde van elk hunner te leeren kennen, echter worden zij, zooals wij zullen zien, samengesteld uitgevoerd. Van deze verdedigingswijzen is de eerstgenoemde de meest natuurlijke en alweer de mins* gelukkige. Vergeleken met de derde legt zl| 't af: i*. De aanval van den ander biedt allicht kans hem te treffen, gebruikt men nu ééne hand (arm) tot afwering, dan büjft ééne hand over om hem terug te stooten, waartegen hij ook ééne hand vrij heeft. Bij1 3 heeft men beide handen vrij voor tegenstooten. 2°. Kost 't afweren met de hand (arm) vrij wat inspanning en loopt men er wel eens 'n blauwe plek mee op. 3 is weinig vermoeiend ein men wordt nergens getroffen. 3°. Missen is veel vermoeiender voor den tegenstander dan dat de slag wordt opgevangen. 4°. Even ontwijken (vooral achteruitstappen) ontmoedigt den tegenstander zoodanig, dat hij: slapper gaat aanvallen en vooral op 't laatste oogenblik inhoudt of wel drijft hem tot onvoorzichtigheden. Blokken moet dan ook alleen toegepast worden indien ontkomen of tegenstooten onmogelijk zijn, zoo b.v. wanneer men aanvalt en onderweg waarneemt, dat de ander ontkomt en "n tegenstoot wil toebrengen, in 'nhoek en wanneer ontwijking of tegenstoot gefaald hebben. 10 In 'n straatgevecht is de tegenaanval (tijdstoot, stopstoot) goed, daar de ongeoefende niet vlug is (ronde slag, bovendien breed en langzaam gegeven). En tegenover 'n bokser, indien de aangevallene vlug is en recht stoot. Voor de verdediging komt het er vooral op aan, dat men weet, waarnaar men kijken moet, naar de oogen of naar de handen. Men moet den ander naar de oogen zien (hier nu eens in letterlijke beteekenis). Keek men naar de handen, men zotu niet weten naar welke, daar de ander, wanneer hij onze aandacht op zijn voorste hand gericht zou zien, allicht de achterste zou gebruiken en omgekeerd. Bovendien is 't zeer gemakkelijk schijnstooten te maken, die zouden misleiden. Ziet men naar de oogen, dan heeft men veel geringer kans bedrogen te worden, daar slechts weinigen 't schijnkijken voldoende kunnen uitvoeren, terwijl nog de meesten van hen met 'n zekeren eigenaardigen, onderzoekenden blik eerst eens poolshoogte nemen van 't plekje, dat zij wenschen te bereiken. Maar zelfs zij1, die de oogen volmaakt in bedwang hebben wat richting betreft, geven nog even voor 't vertrekken van den stoot dezen aan doordat er „vuur" in de oogen komt of oogen, neus of mond op eenigerlei wijs vertrokken worden. Al weet men dan niet waar 't dreigt, men is gewaarschuwd voor 'n aanval en stoot men snel en zonder tegen straataanval, niét in *n ring of andere besloten ruimte en moet men goed kunnen loopen. 2°. Bedreigde plaats achteruitbrengen. (Backwardleaning, swaying). Men buigt bij 'n stoot naar 't gelaat achterover, brengt ook 't hoofd achteruit nochtans met „onderkin" opdat de adamsappel beschut blijft en herneemt terstond de vorige houding of stoot na. Men overdrijve deze verdediging vooral niet. Men past ze alleen toe tegen boksers, die zelden meer dan één stoot na elkaar geven daar men met al 't gewicht op 't achterste been dit moeilijk verplaatsen kan en dus onbeholpen is. Bij stoot naar de maag trekt men. deze in als bij den stopstoot. 3". Achteruitstappen (Backstepping). Men past de onder z" omschreven ontwijking toe en stapt onderwijl 'n pas achteruit. Men is nu óók veilig indien de ander twee of meer stooten geeft. Ofschoon "de stap achteruit gelijk begonnen wordt met de hoofd- of rompbeweging, dient de laatste uitsluitend tegen den huidigen aanval en de pas tegen 'n mogelijk volgenden. Zoodra 't lichaam door den stap achteruit is gebracht herstelt men de houding, om in evenwicht gereed te staan voor wat volgen kan. Soms stelt men zich tevreden met enkël ontkomen, maar vaak is er kans 'n goeden nastoot te geven, die dan meestal onverwacht treft. De afstand is waarschijnlijk' te groot geworden dan dat 'n gewone uitval toereikend zou zijn om te treffen, dus moet men springen. Men gaat af van den stand, dien men heeft als juist 't voorste been is bijgetrokken, terwijl 't achterste nog gebogen is, dus de houding niet hersteld. Als in den gewonen stoot schiet öu 't achterste been 't lidhaam naar voren maar ditmaal gaat 'tzelf mee. Nu hangt alles af van 't voorste been. Meer dan bij den gewonen uitval is men geneigd er mee te remmen, maar de voet moet den grond pakken en 't been sterk gekromd, met de knie naar voren, vóór den voet, moet 't lichaam vooruittrekken. Natuurlijk is de eenig mogelijke stoot die met den linkerarm. « <■ i 'n Enkel woord over den springstijl (jumping style) d.w.z. aanvallen en 't meeste be wegen in den ring springend doen. Dadelijk vallen talrijke bezwaren op: a. springen is vermoeiender dan loopen, dus „duur". Voor sprongaanval bovendien: b. de sprong, doordat hij van grooteren afstand ondernomen wordt dan de stap, duurt langer, de aanval wordt dus eerder opgemerkt en men loopt meer kans te missen en op weerstoot. c. De sprongstoot verliest, daar de voet van 't afstootende been opgelicht wordt, snelheid. Nochtans kan 'n uitmuntend gebruik van 't voorste been op 't laatst nog 'n flinke versnelling géven. d. Door 't oplichten van den achtersten voet, die nog niet den grond bereikt heeft, als de stoot treft, is deze niet stug. Als 't voorste been goed werkt, staat men nog slechts op. één voet. Tegenover deze nadeelen staat één voordeel, 'n zeer groot, men overdondert menigen tegenstander door te springen en daardoor te stooten van 'n afstand; waarop hij net niet kan raken. Voor wedstrijden van langen duur is springen dwaasheid, tenzij op bepaalde momenten om tactische redenen.1) 4*. Achteruitspringen (backjumping), als 3* doch met sprong inplaats van stap. Bezwaar: „duur" en 't afzetten van den voorstén voet. Voordeel: snelheid en afstand. Deze verdedigingen moeten met leeraar of anderen leerling èn alleen worden geoefend. De nastoot wordt op den zak geleerd. 1) De sensationeele overwinning van Georges Carpentier op Joe Beckett is 'n merkwaardig- voorbeeld van 't over donderend nut van den springaanval. HET SPARREN. (VRIENDSCHAPPELIJK BOKSEN.) Nu is men toe aan 't langbegeerde sparren, waarmee negen van de tien adspirant-boksers verwachten te zullen beginnen, dadelijk al, op de eerste les. Men leze blz. 66. Een paar raadgevingen nog. Bij het sparren behooren stooten en weringen even rustig, ook even correct te worden uitgevoerd als 't stooten op den zak en als 't verdedigen tegen den leeraar. 't Sparren met den leeraar moet als 'nies worden beschouwd, niet als 'n wedstrijd. Hoewel ik oorspronkelijk geen aanwijzingen gaf onder 't sparren, wijs ik nu mijn tegenpartij; op fouten of (en) kansen en — dit moet 'n leeraar nooit verzuimen — prijs aardige aanvallen of verdedigingen. De beginneling moet zich liever laten treffen, dan 'n aanval op andere dan de voorgeschreven wijze afweren, 't Is 't beste middel om de betere, doch nog ongewone techniek aan te leer en. Hij moet liever niet treffen, dan op niet-geleerde wijze. Bij 't sparren breekt de strijd tusschen de instormde. Na 21 ronden zonk' de populairste en meest gevreesde bokser, die ooit geleefd heeft, ineen. Hij' was niet „knocked out", maar, „wom out", niet door een eindstoot geveld, doch geheel uitgeput. De meest voorkomende plaagstoot is die met de voorste hand naar 't gelaat of naar 't hart. Tegenover langere tegenstanders richt men hem ook naar maag of korte ribben. Staat men met de volle borstbreedte tegenover den ander, dus niet met den linkerschouder sterk naar voren, dan kan men, zij "het zelden, ook met de rechter plaagstooten geven. Bij den karakteristieken linkschen plaagstoot valt men niet uit, noch buigt men sterk voorover. Van den normalen boksstand uit, zonder vooraf den arm in te trekken, jaagt men, uiterst snel en recht de vuist in 's vrjands gelaat, strekt daarbij den arm volkomen en werkt met den schouder mee, waarbij deze naar voren en omhoog komt. Men concentreert zooveel mogelijk van den volledigen stoot er in. Men strekt 't rechter en buigt 't linkerbeen ietwat, buigt den rug en brengt de schouders naar voren. Men doet goed hem drie, viermaal snel na elkaar te leeren geven. De stoot moet zijn wat men noemt „vinnig" en „scherp". De handj wordt op de gewone wijze tot met den duim boven gedraaid. De rechterhand beschermt als bij den rechten stoot of is gereed tot stooten en afweren als in de rechte wering (straight guard). De beste verdediging tegen den plaagstoot is even 't hoofd (de maag) achteruit brengen en, hoopt men dit te kunnen doen zonder in *tt hinderlaag te vallen, onmiddellijk met een vluggen, krachtigen linkschen stoot nakomen. Bij den rechtschen plaagstoot brengt men het rechterbeen niet vooruit, maar draait wel den voet. /M>. De korte stoot. , (Jolt). - Deze stoot is 'f tegengestelde type van den plaagstoot. Bij den laatste is 't wachtwoord niets wagen, bij den eerste zwaar treffen. Bij vechten op wat men noemt halven afstand en tegen zwaaislagen of hoekstooten voldoet hij zeer, daar de dreigende aanval van den ander ongevaarlijk achter 't hoofd mist. Hij wordt met rechter- en linkervuist toegebracht en bij gelijkgrooten voornamelijk tegen 't lichaam (maag, lever, soms korte ribben, zijde of hart). De linksche jolt tegen de maag, uit welke men de andere kan afleiden, geeft men aldus: Men neemt als men dicht bij den tegenstander staat of als deze inloopt den gewonen beginstand voor linksche stooten aan, met de linkervuist wat laag, onderarm ongeveer waterpas. Men doet een flinken stap voorwaarts met 't linkerbeen en jaagt, den onderarm: weer tot de gewone trefhouding draaiend, de linkervuist tegen 'svijands maag. De arm blijft door den korten afstand en den groeten pas gebogen. Beenen, voeten en romp werken als gewoonlijk. De rechterarm blokt of weert of stoot terstond na, al naar noodig is. Bij den rechtschen korten stoot plaatst men het rechterbeen sterk' naar voren, met den voet nog vóór den linker. Vaak' wordt de jolt gebruikt om op halven of korten afstand te blijven of den ander op te drijven. Na een stoot met den voorsten arm: volgt dan een met den achtersten, dan weer teen met den voorsten, enz. Stoot men den ander achtteruit, dan maakt men bij eiken stoot 'n uitval, blijft hij staan, dan stoot men toch van de beenen uit. SCHIJNBEWEGINGEN (FEINTING EN DRAWING) EN TAKTIEK (RINGGENERALSHIP). Indien de waarde, de adel, van 'n spel afhangt van de hoeveelheid mogelijkheden en samenstellingen, dan is boksen al 'n zeer voorname sport. Men beseft reeds hoe de vele soorten van stooten en verdedigingen en 't werken met twee vuisten, die elk ten aanval en ter verdediging kunnen worden gebruikt, 't boksen afwisseling geven. Nu komt daarbij nog, dat 't aantal schijnstooten en lokkingen (drawing) naar verhouding even talrijk zijn. Dit is dan ook 't geheim, dat hem, die boksen als sport beoefent (tevens uitstekend physical culture- en verdedigingsmiddel) en een of meermalen per week in 'n club vriendschappelijk bokst, onze sport nooit verveelt en dat de meest ontwikkelden 't grootste genoegen vinden, zoowel in 't zien naar mooi spel als in 't zelf werken en met enthousiasme de verschillende pogingen, listen en tegenlisten bespreken. Wanneer men tegenover 'n kundigen bokser staat, dan is 't onwaarschijnbjk, dat men hem met 'n eenvoudigen 'stoot treft. Al staat, hij! natuurlijk op eenige plaatsen „open", dit verandert, zoodra hij bemerkt, dat men er op aanlegt. Men moet dus hem openspelen, d.w.z. óf zijn aandacht door 'n schijnbeweging op 'n bepaalde plek richten en op 'n andere stooten óf door lokken hem tot 'n uitval verleiden, waarbij bij zich, naar men hoopt, open zal geven. Ook' al is hij te treffen zonder schijnbeweging, dan nog is 't goed om' 't vooruit te doen, daar hij 'in dit geval, al ziet hij den aanval te laat, toch' nog op eenigerlei wijze de uitwerking zal weten te verminderen, terwijl de schijnstoot hem onverwacht 't slachtoffer van den volgenden treffer zal maken, ja soms hem er tegen in drijft. Nog met allerlei andere oogmerken werkt men met Schijnbewegingen, bijv.: Om 'n (nieuwen) tegenstander te verkennen. Men volgt dan niet op met treffers, 't Is alleen te doen om te weten te komen, welke afwering de ander gereed heeft. Toont de ander zijn beste verweer en is hij verstandig, dan; beantwoordt hij den eerstvolgenden werkelijken stoot met 'n geheel ander. Wil men weten hoe de ander aanvalt, dan geeft men 'n opening. Zeer goede ringkundigen beantwoorden zulke verkenningen op misleidende wijze. Door schijnstooten, min of meer snel herhaald, maakt men den ander vaak ongerust. Door herhaaldelijk opzettelijk even te kolt te stooten, als de ander gedekt staat of zou kunnen dekken, brengt men hem in de war omtrent den afstand en 'n werkelijke stoot licht hem onaangenaam in omtrent zijn vergissing. Herhaald schijnstooten maakt iemand, die wat uitbundig er op reageert, beschaamd, zoodat hij zich vermant en niet weert. Dan schiet men 'n werkelijken stoot af. Heeft de ander blijkbaar 'n aanval in den zin, welken men niet kan te weten komen, zoodat men zich onzeker voelt en „klein", waardoor men licht overrompeld zou kunnen worden, dan leidt 'n schijnstoot bij1 welken men niets waagt hem af en zijn verlegenheid herstelt onze zekerheid. Alle schijnbewegingen te beschrijven is onmogelijk, er bestaan ontelbare. Men kan 'n overzicht krijgen door de volgende indeeling. Actieve (bedreigingen) tegenover passieve (zich opzettelijk bloot geven). De eerste bestaan uit stooten, aandachtig kjjken ergens waar men niet stooten zal, bewegen van den romp, b.v. rechts overhellen, als men van (en aan) de andere zijde zal aanvallen, ver- plaatsen van den voet, b.v. den voet zoo duidelijk, dat de ander 't moet opmerken, naar links plaatsen en dan juist van den anderen voet uit werken'. Het is onmogelijk alle scbijhbewegingen in 'n beperkt bestek te omschrijven, maar van de stooten is als voorbeeld wel iets te zeggen. In 't algemeen de opmerking, dat terwijl men bij 'i aanvallen zoo onbevangen mogelijk moet kijken om 't komen van den stoot niet te verraden, men bij den schijnstoot 't gelaat naar hartelust kan verwringen om den indruk van 'n echten stoot te verwekken. De schijnstoot wordt zoo mogelijk alleen met den arm gegeven en slechts met vertoon van lichaamsverplaatsen. In den treffer, die volgt, legt men de kracht. Tegen geoefende boksers voldoet de geringste beweging, nieuwelingen merken alleen de ver uitgevoerde op. Men kan toepassen': i*. a. Schijnstoot naar de eene, eigenlijken stoot met dezelfde vuist naar "n andere plaats, b. Schijnstoot naar de eene, eigenlijken stoot met de andere vuist naar 'n andere plaats, c. Schijnstoot en eigenlijken stoot met de andere vuist naar dezelfde plaats. d. Schijnstoot en eigenlijken stoot met diezelfde vuist naar dezelfde plaats, 2°. Schijnstoot van de eene soort b.v.' zwaai slag, eigenlijken stoot van andere soort b.v. rechten stoot, toe te passen in alle vier dé samenstellingen onder i° ge noemd. 31. a. Een grooter of kleiner aantal malen, zoo noodig op allerlei wijzen herhaald schijnstooten of (en) zelfs ech't aanvallen naar een plaats om den ander te verlokken alle aandacht aan de schijnbaar bedreigde plek te geven en een bepaalde andere, belangrijkere onbeschermd te' laten. Zoodra dit geschiedt toestooten. Vooral voor hen, die op eindstoot werken, b. Een of meermalen schijn- èn eigenlijke stooten geven op dezelfde wijze, dan weer den gewonen schijnstoot toebrengen, doch den eigenlijken op andere plaats of (en) op andere wijze. Het is goed, wanneer men vaak schijnstooten toepast, af en toe 'n rechtstreekschen er doorheen te jagen. Meestal treft hij, daar de ander hem juist ergens anders verwachtte en hij noopt den ander meer op onze eerste bewegingen te reageeren, dus... zich bloot te geven voor den tweeden, indien we daarna weer met schijnstoot werken. Bijzondere schijnstooten zijn de kurketrekker (corkscrew) en de vertraagde stoot (delayed punch). De kurketrekker wordt zeer verschillend toegepast. M.i. is de meest doeltreffende die, waarbij men met 'n willekeurigen scMjhaanval op 'n zeker punt zonder terugtrekken van de vuist doorzet naar 'n hooger of lager gelegen.. Men stoot b.v. waterpas naar de maag, brengt onderweg de vuist diagonaal omhoog tot de hoogte van den mond en stoot dan horizontaal toe, alles zonder te onderbreken, waardoor de kurketrekker snel treft, gewoonlijk draait de arm 'n hal ven slag, daar de stoot langer onderweg is dan de rechte. De vertraagde stoot is 'n rechtstreeksche, die evefi voor 't doel ophoudt en dan weer doorgaat. Men kan dus zeggen 'n stoot als in i° d bedoeld, echter met stilhouden in plaats van terugtrekken. De vermaarde rechtsche zwaaislag van Gunboat Smith werd door deskundige verslaggevers als 'n vereeniging van kurketrekker en vertraagden stoot beschreven. De weringen tegen schijnstoot zijn óf tijdstoot, die zeker eerder treft dan de „echte" óf achteruitstappen, waardoor de bedrieger zich! verraadt en niet licht zal durven doorgaan nu zijn trucs bekend zijn. Het lokken (drawing) of passief schijnbewegen wordt evenals 't actieve zoowel' ter ver- kenning-zonder-meer uitgevoerd als om de» ander te treffen. Men tracht den ander over te halen een stoot uit te voeren* voor welken men een geduchten weerstoot gereed heeft, 't zij' door te staan in een houding, waarin men zich hier of daar blootgeeft, 't zij door 'n (schijh)stoot uit te voeren, op welken de ander, naar men vermoedt, een bepaalden weerstoot geven zal, waarbij men hoopt hem te kunnen treffen. Tegen boksers met veel afwisseling in hun spel baat deze tweede wijze van lokken weinig, zorg in elk geval 't zoo onnoozel mogelijk te doen. De groote verscheidenheid, die door 't tweehandig en veelsoortig werken bij boksen bestaat, maakt ook 't lokken zeer uitgebreid. Een voorbeeld van lokken- geven Fig. 8 en 9. Fig. 8 heeft door goed uitkijken en door allerlei verkenningsstooten en -bewegingen bemerkt, dat fig. 9 voor 'n linkschen rechten stoot gaarne naar links duikt en naar 't lichaam stoot. Hij maakt nu 'n „duidelijken" linkschen rechten stoot naar 't gelaat van fig. 9. Deze duikt naar links als fig. 8 verwachtte en tracht hem 'n korten zwaaislag tegen de linkerzijde toe te brengen. Fig. 8, hierop bedacht, trekt de linkerzijde in, zoodat de weerstoot mist en jaagt zijn rechtervuist in krachtigen opzwaai naar 't gelaat van fig. 9, die gelukkig op alle mogelijkheden bedacht was en den aanval blokt. De opzwaai van fig. 8 werkt tevens als 'n tijdstoot tegen den zwaaislag van fig. 9. Men kan er zoovele bedenken. Bij dit meer ingewikkelde boksen vergete men nooit voor eigen fraaie plannen, zijn tegenstander. Hij' is de werkelijkheid, onze voornemens zijn de phantasie, welke zich in dezen aan hem aanpassen moet. In 't boksen moet men altijd een plan hebben, 'n plan, dat berusten moet (voor groote gevechten is 't lang vóór den wedstrijd opgemaakt) op den stijl van den ander en zijn eigenaardigheden en op eigen aanleg en tekortkomingen. Steeds moet men echter, in 'n partij' gereed zijn dit plan te wijzigen, ja op te geven en door 'n geheel ander te vervangen, indien de omstandigheden zich wijzigen. Zou b.v. fig. 9 ditmaal 'n halven zijstap naar rechts hebben uitgevoerd, dan had fig. 8 zijn rechterhand, welks zwaaien gemist zou hebben, voor blokken moeten gebruiken. Vaak hoort men wedstrijdboksers veroordeelen omdat zij in 'n verloren partij „altijd 't zelfde" deden, soms daarentegen omdat zij bun werk wijzigden. Wat is nu goed? Dit hangt geheel van den tegenstander af. Niet te zware1) rechte gelaatstooten met den 1) Het verplaatsen der massa geeft den boksstoot kracht. Om zwaar te stooten, mott men dus het lichaam sterk verplaatsen, waardoor men veel waagt. voorsten, arm kan men meestal veilig herhalen, maar bij meer gevaarlijke stooten moet men voorzichtig zijn. Is de ander nog onervaren of niet schrander, en trof de stoot mooi, dan kan men hem overdoen. De ander wordt steeds gevoeliger op die plek en wordt er ook door ontmoedigd. Men moet in 'n wedstrijd echter voorzichtig zijn bij elke nieuwe ronde, 't is mogelijk, dat zijn helpers hem 'n goede verdediging ingefluisterd hebben. Is dè tegenstander ervaren en (of) handig, dan kan men den gelukkigen treffer prachtig als schijnstoot benutten. De ander is er bevreesd voor, weert, geeft zioh daarbij natuurlijk ergens anders open, men let scherp op waar de kans komen zal en stoot toe. Hollanders, ook de ontwikkelden, leggen, naar ik meen, hun hersenen in de kleedkamer uit en bereiken daardoor èn door hun gebrek aan sportonderwijs èn door hun luiheid in 't oefenen geenszins waartoe hun doorgaans goede lichamen hen in staat stellen. Zoo werken dan ook maar zeer weinigen met schijnstooten. Wel zag ik Hollandsche amateurs en beroepslui soms breede grimassen maken, maar 't was alleen potsierlijk, zooals, ook al door gebrek aan onderwijs, zooveel van hun nabootsingen van boksen. De Hollander zal nochtans moeten schijnstooten, de wedstrijder om gemakkelijk(er) te winnen en eindstooten te kunnen toebrengen, de liefhebber om zijn sparren op te voeren tot ■wat 't zijn moet: een hersenspel, dat even hoog staat als schaken, door veelheid van mogelijkheden en waarbij 't verzetten der stukken de meest volledige lichaamsoefening is, die bestaat. Tactiek is weloverlegd boksen. Zoo men gelegenheid heeft gehad den ander vroeger waar te nemen volgens 'nplan, dat vóór den wedstrijd is opgemaakt, zoo niet, dan afgaande op 't geen men onder 't boksen opmerkt. Voorbeelden van tactiek zijn: a. Johnson gaf zich bloot, zóó, dat de ander den aanval waagde waarvoor de neger den tegenstoot gereed hield. b. Carpentier's boksen (men vergelijke zijn werken tegen Young Joseph, Bombardier Wells en Beckett), de vegetariër Freddie Welsh bokste verdedigend, maar drong steeds op daarbij, waardoor hij op korten afstand geraakte, maar vooral den tegenstander 't ontmoedigende van 't wijken, zich zelf 't opbeurende van 't voorwaarts rukken verzekerde, c. Corbett tegen Sullivan. d. Fitzsimmons tegen Corbert, dien hij in de veertiende ronde met wisselstoot versloeg na hem happig op 't gebruik maken van de kans te hebben gemaakt welke de schijnbaar herhaaldelijk beproefde rechtsche stoot van Fitz hem aanbood. Tactisch is o.a. kracht Sparen voor 't laatst, ook wel in de eerste halve minuut zóó snel werken, dat de ander overdonderd wordt. Tactisch is lijntrekken, den schijn aannemen veel te verrichten, zoodat de ander zich uitput in tegenactie. Handig is 't benutten van elke kans, 't opvolgen van 'n succes, — ook 'tniet opvolgen bij 'n hinderlaag —, tactisch is 't „maken" van die kans. Tactisch is 't de leiding te nemen, 't initiatief, 't mooist en 't moeilijkst wanneer men daarbij verdedigend bokst. Daarna óf doorzetten op halven afstand of borst aan borst óf teruggaan. Ronde aanvallen k'an men zonder duiken afweren door binnenwaarts (met den aanval mee) den halven zijstap uit te voeren.' De later te behandelen hoek- en opstooten en zwaaislagen kunnen eveneens bij den halven zijstap worden toegepast. Ronde slagen ontleenen aan 't draaien van 't lichaam bijzondere kracht. ( Vaak wordt bij den halven zijstap min of meer gedoken. Duiken (ducking) is vooroverbuigen alsi verdediging tegen 'n bepaalden stoot of slag en gaat altijd gepaard met instappen of halven zijstap. Sommigen, waaronder vele, Amerikanen, buigen zich in aanvangsstand reeds voorover (crouching, Jeffries) om beschermd te staan tegen stooten. Zij verliezen daardoor hun gemakkelijk overzicht over den strijd en belemmeren hun bewegingen en voetenwerk. Men kan in elkaar gedoken óf met de handen voor 't gelaat (fig. 13, welke door den opstoot van fig. 6 echter weer wat rechtop is gekomen) óf met één arm voor 't gelaat en den anderen voor 't lichaam inloopen, terwijl men de stooten en slagen trotseert of overi zich heen laat gaan en zich bepaalt tot verdedigen, totdat men lijf aan lijf met den ander staat en dan met beide handen beurtelings stooten óf wel terstond bij 't vooroverbuigen en inloopen stooten, vaak werkt dan die stoot als 'n tijdstoot. Ook hier hangt de mate van 't buigen af van de plaats, welke men treffen wil. Fig. 20 en 21 geven 't voorbeeld van vooroverbuigen met instappen en linkschen rechten stoot (de arm' blijft gebogen, doordat de vuist zoo spoedig weerstand ontmoet) naar de kaak, van den aanvaller, die met beurtelings rechtsche en linksche zwaaislagen komt aanmaaien. Duiken, toegevoegd aan den halven zijstap, stelt in staat zeer veilig aan ronde aanvallen op 't hoofd te ontkomen en vergroot de veiligheid bij 't ontwijken van rechte stooten. Nochtans acht ik de bovengenoemde bezwaren zoo belangrijk, dat ik alleen duiken aanbeveel,, wanneer men sterk zijwaarts — dus veilig voor opstooten en snelle korte aanvallen — uitvalt. Door 't duiken komt men voldoende laag om recht naar de maag te stooten, wat 'n mooie treffer is. Ook bij 't duiken brengt men de romp sterk naar den vijand en ontglipt met 't hoofd. Bij ronden aanval geeft zijstappen met duiken „tegen den stoot in" den zwaarsten treffer, doch ook' 't meeste gevaar, indien men niet snel genoeg omlaag is. Halve zijstap met duiken „met den aanval mee" stelt' 't treffen uit, geeft dus meer tijd. In 't algemeen is de halve zijstap naar buiten aan te bevelen. Veel echter hangt van den stand af. Deze is als regel tegenover elkaar. Vaak echter staat men óf ietwat naar rechts óf ietwat naar links. In 't eerste geval duikt men natuurlijk naar rechts, in 't tweede naar links. Dan is als bij alle bok'sbewegingen afwisseling eerste vereischte. Men bepale zidh niet tot 'n beperkt aantal beginstooten of verdedigingen. De tegenpartij' vindt dan terstond de enkele noodige weringen en heeft gemakkelijk spel. Men voert allerlei stooten uit, de gewaagde desnoods op veiligen afstand zonder te treffen alleen om den ander te verontrusten. Dit geldt ook bij halven zijstap. Wie altijd naar rechts duikt, wordt door 'n ervaren bokser spoedig voor zijn eentonig werk gestraft. Pas allerlei verdedigingen toe, nu deze, dan gene, dus ook duiken en wel soms naajr rechts en soms naar links. Natuurlijk heeft men zijn lievelingsstoot en -verdediging. Men zorgt, dat de tegenstander deze niet te weten komt voor 't oogenblik, waarop men er mee treft en tracht zelfs dan nog zóó snel te werken, dat hij hem niet volkomen doorziet. Denk er om, dat 'n oud ringpaard na één keer treffen er intuïtief eene dekking tegen vindt. Verwaarloos nooit om een of meer aanval- of weermiddelen de andere. Op plaat XV stoot fig. 23 in de lucht met 'n linkschen rechten stoot, doordat fig. 22, die met de rechterhand vóór staat, 'n halven zijstap buitenwaarts (hier naar rechts) met dui- Rechtomhooggaande opstoot. De rechtomhooggaande opstoot wordt geplaatst bij borst aan borst vechten wanneer de ander de kaak vooruit steekt. Hij gelijkt veel op den vorigen, doch men brengt den linkervoet slechts ietwat naar voren en springt terstond bijna recht omhoog, 't Lichaam helt weinig, rekt zich met volle kracht. De arm wordt van ter zijde gezien, bijna loodrecht naar boven gestooten. De linkerschouder schiet krachtig omhoog. Ook bij dezen stoot lette men er op niet achterover te hellen, den buik te veel naar voren te brengen of den arm te veel in te trekken en dus den stoot rond te maken en wat ik noem „in te halen", hierdoor toch zou de vuist ongevaarlijk het doel voorbijschieten. De korte (Vide) stooten van dit type zóó toe te brengen, dat zij uitwerking hebben is moeilijk. De volkomen zijn geducht hard, doch „stranden" licht onderweg op 'n arm of vuist van den ander. De houding der hand wordt niet veranderd, de vuist treft dus met den duim buitenwaarts. Rechtsche opstoot naar het hoofd. (Right uppercut to head). (Plaat XXXIV 4). Als de linksche. 't Rechterbeen plaatst men als altijd bij rechtsche stooten naar voren tot ongeveer gelijk aan het linker. Nu hebben rechterbeen en 't rechtsche gedeelte van den romp 't zwaarste aandeel in de spring- en strekbewegingen. In den eindstand is dus nu de rechterschouder hooger dan de linker en *t rechterbeen 't meest gestrekt. Opstoot naar de maag. Velen meenen, dat deze stoot weinig belangrijk is, doch wie ooit. in 'n wedstrijd een harden opstoot in de maag gehad heeft, toegebracht met lichten handschoen of ook maar zoo'n stoot heeft zien geven, kent hem als een der geduchtste. Tegen gelijkgrooten tegenstander en op eenigen afstand begint de arm den stoot met de vuist ongeveer ter hoogte van de heup en tegen 't lichaam. De arm namelijk bijna gestrekt. Been- en voetbeweging, vooruit en omhoogbrengen van 't lichaamsgewicht geschiedt als bij de opstooten tegen het gelaat. De arm zwaait daarbij in den schouder naar voren. Men buigt den arm en ook den pols, zoodat in 't axmwerk een sterk opgaande richting komt. Maar in de slechts korte baan, die men aflegt, mag nooit 't armbuigen geschieden ten koste van 't optrekken van den stootenden schouder. De stoot treft onder 't borstbeen, tusschen de ribben. Hoe langer men den stoot maakt, des te sterker wordt hij. Staat men dicht op elkaar, zoodat de baan van den stoot zeer kort wordt, dan zorge men door 't toch nauwgezet uitvoeren zooveel mogelijk van de kracht van den langen opstoot er in te concentreeren (fig. 5 en 32). Bovenstaande beschrijving geldt voor rechteren linkerhand en met wijziging der trefplaats voor stooten tegen maag, lever en zijde. tl VERDEDIGING. (DEFENCE.) Verdediging met hand, arm enz. a. Blokken (voortzetting). Op blz. 147 zijn de blokken tegen rechte stooten behandeld. Hier volgen die tegen tegenstanders, die z.g. rond werken n.1. met aanvallen, die min (hoekstoot) of meer (zwaaislag) op oorvegen gelijken. Al voert men zelf deze aanvallen vooreerst nog niet uit, men kan er zich nu op nog meer wijzen tegen beschermen. Blok tegen linkschen zwaaislag naar het hoofd. Men slaat de rechterhand met ietwat gebogen arm, naar rechts naar buiten, zoodat de hand — liefst tot vuist gebald — rechts van 't hoofd komt. De bovenarm blijft vrij dicht bij 't lichaam, de elleboog omlaag (fig. 25). Waken tegen te ver tegemoet gaan bij schijnstoot en tegen 't vooruitbrengen van de hand, waardoor: i°. slagen, die zouden treffen, tóch treffen (omslaan), 20. slagen, die zouden missen, opgevangen worden, ten gerieve van den aanvaller. met de eene en opstoot met de andere hand. Enkele „invechters", vooral negers, dekken zich aldus als zij trachten in te loopen (zie fig. 13). b. Afweren. (Guarding). Men passé de wering niet te vaak toe, althans niet in den beginne. Blokken is veel veiliger, de weer is te "breed. Als' de ander 'n geoefende bokser is en met een schijnstoot de wering uitlokt, die geen weerstand vindt en verder gaat dan bedoeld is, staat men open voor den werkefijken aanval. De Hollander is van. nature meer geneigd de wering toe te passen dan het blok. Dwingt hij zich niet in 't begin van zijn boksen te blokken, dan weert hij uitsluitend, maakt er worstelen van en leert nooit blokken. De wering tegen aanvallen naar 't gelaat (fig. 26) geschiedt door den linker- of rechterarm den vijandelijken 'n eindje tegemoet te stooten, Borgend „aan de binnenzij" te blijven. Dan spant men de spieren van den arm en zwaait in den schouder den arm buitenwaarts, waardoor de dreigende vuist uit de riohting geraakt en langs schiet. Door de groote snelheid van den aanval is voor wering veel minder kracht noodig dan men denken zou, 'n voorwerp in groote vaart toch wordt door geringen zijdruk uit den koers geslagen. Men zorge, dat de arm dien van den ander treft met 't spiergedeelte, niet met *t been. Ook het afweren van stooten naar de maag geschiedt als het blokken tegen ronde aanvallen. Ook nu echter grijpt men vroeger in, voor 't lichaam, niet er naast. Men moet oppassen den stoot niet omlaag te slaan, doch in waterpasrichting (kortste weg) te verwijderen, om niet onder den gordel getroffen te worden. Men kan ook met den linkerarm linksche' rechte stooten naar 't gelaat links omhoog, naar buiten, afweren, hierbij draait men vaak den tegenstander eenigszins — voor hem — rechtsom en stoot hem dan meteen 'n rechtschen rechten stoot op zijn linkerzijde (fig. 28). Zie voor de rechte wering (straight guard) blz. 208. c. Oplichten. (Lifting). Bij 'toplichten brengt men den voorsten- of achtersten arm onder den aanvallenden arm van den ander als deze stoot en licht, terwijl men den arm goed stijf houdt, met den pols onder zijn bovenarm dezen met 'n ruk omhoog. De aanval mislukt daardoor en in 't oogenblik van verrassing jaagt men hem rechten- of hoekstoot met achtersten arm in de linkerzijde of hoek met voorsten arm op de maag of dringt op met korte stooten. d. Wegschuiven. (Shoving). Wegschuiven geschiedt door den arm (den linker bij rechtschen, den rechter bij1 linkschen aanval) naar voren uit te strekken en met de palm van de geopende hand den dreigenden arm bij den elleboog zijwaarts te duwen. Ook hier geldt, dat door de groote snelheid van den aanval niet bijzonder veel kracht behoeft gegeven te worden. Men schuift altijd naar binnen toe. Elke rechte stoot wijkt ietwat naar binnen toe af. Duwt men nu den arm naar binnen, dan komt men deze bestaande fout te hulp en bereikt met geringen druk wat men wenscht, vaak zelfs verliest de aanvaller zijn evenwicht. Werkt men tegen de afwijking in zooals bij de weer, dan is meer kracht noodig. Bovendien draait toen in 't laatste geval den anderen, vrijen arm naar zich toe, in 't eerste van zich af, wat veiliger is. Het schuiven van hoekstooten en volkomen zwaaislagen is moeilijk te leeren, doch heeft vermakelijke gevolgen. Men trekt 't bedreigde lichaamsdeel ietwat in, zoodat de aanval mist en duwt als boven omschreven mee in zijne richting. De ander rekende er op weerstand te zullen ontmoeten, doch wordt in plaats daarvan „geholpen", met 't gevolg, dat hij te ver doordraait, zijn evenwicht en, tenzij 't een oudgediende is, zijn zekerheid verliest en ettelijke oogenblikken hulpeloos is. In 'n gevecht altijd zorg, dat de bal van den voet even eerder den grond bereikt dan de vuist het doel, opdat 't been kan meewerken in den stoot. De rechtervoet mag niet bewogen worden, noch gedraaid, noch verplaatst; alleen wordt de hiel ietwat opgelicht. De slag zelf wordt aldus toegebracht: Men zwaait den linkerarm ietwat gebogen horizontaal naar voren-rechts, draait tegelijk in de heupen naar rechts en nog sterker in de schouders, waarbij men den linkerschouder omhoog brengt. De schouder gaat, wat ik noem „buitenom", d. w. z.: aanvankelijk helt men links en gaat geleidelijk over tot voorover. Buig vooral nooit rechtszijwaarts in de heupen, wat ik noem „den slag inhalen". Dit geschiedt uit onwillekeurigen drang het evenwicht te bewaren, doch is hiervoor onnoodig, daar, mits goed uitgevoerd, de beweging geen gevaar oplevert, 't stuiten van de vuist tegen het doel toch brengt ons tot staan en mist men, dan remt men met den linkervoet. De romp beweegt als wanneer men iemand 'n „schoudertje" geeft. De arm slaat slechts weinig, hij brengt den „zwaai" van 't naar rechts draaiend lichaam over. Den snelsten en (dus) zwaarsten s!ag geeft men door af te gaan met alle spieren los en ze juist als men treft te spannen. De vuist wordt dan aan den arm geslingerd als 'n steen aan 'n touw, maar bij 't treffen verstijft dz arm plots en brengt als 'n handspaak de kracht van *t lichaam over. Het is veiliger bij 'n zoo gevaarlijken aanval reeds stijf weg te gaan. Ook bij den zwaaislag beweegt dus telkens 'n hooger gelegen lichaamsdeel op 'n reeds bewegend Jager liggend, waardoor snelheid op snelheid , wordt verkregen. De linkervoet schroeft, daarboven ietwat de knie, hooger de heupen, dan de schouder en ten slotte de arm. De rechterarm beschermt gelaa1, hart, maagkuil en zijde als in de linksche rechte stooten. Bij het treffen is de duim onder, de vuist raakt als altijd met de knokkels van middenhandbeentjes. De hand wordt in den pols zóó gebogen, dat de middenhandbeentjes in de rich ting van den slag liggen. (Zie fig. 24 en plaat XXXIV 6). Op blz. 114 zagen we de voordeelen van de rechte stooten. In al de daar genoemde punten staat de zwaaislag achter, doch hij heeft een voordeel en 't is 'n groot, de zwaaislag is *n natuurlijke. De rechte stoot daarentegen is kunstmatig. Eén fout, b.v. 't niet richten voor men begint maakt de beweging reeds tot eene essentieel van de bedoelde verschillende, n.1. tot 'n terugslag (backhandblow). Daarentegen hebben zelfs de grootste fouten van den ronden slag, (achteroverbuigen en inhalen) al geven zij grootere kans op missen, slechts n gradueel verschil tengevolge, zij bederven veel in den slag, doch ontnemen hem niet zijn karakter. raken, dan heft men den arm op tot hoofdhoogte en brengt op bovenbeschreven wijze den terugslag toe. Halfarmstooten. (Halfarmhits). Alle stooten, waarbij boven- en onderarm niet in eikaars verlengde, doch in 'n hoek worden gebracht, noemt men halfarmstooten. Zij worden voornamelijk gebruikt bij vechten op korten afstand (close quarter fighting, infighting) en als tegenstoot (counter). De voornaamste zijn: hoekstooten en de reeds behandelde korte en opstooten. Hoekstooten. (Hooks, Hookhits). De hoeken zijn sneller dan de zwaaislagen, en daardoor moeilijker te ontwijken, doch treffen niet op zoo grooten afstand. De houding van de hand bij aankomst is duim naar boven, middenhandbeentjes in richting van den stoot. De knokkels van de middenhandbeentjes van wijs- en middenvinger raken het doél. Dö kans de hand te kwetsen is veel geringer dan bij de zwaaislagen. Bij den hoeks toot op de carotis houdt men op 't moment van treffen den handrug boven, dus duim naar binnen gekeerd. De hoek' heeft de grootste kracht als bovenen benedenarm een rechten hoek (90°) vormen. Om in borst aan borst vechten te kunnen hoeken, oef ene men zich in den hoeks toot op korten afstand, waarbij dus de arm een hoek maakt, welke kleiner is dan 900. De lange hoek wordt weinig gebruikt, is echter zeer goed. Frank Craig leerde hem mij. Hij' werd destijds zóó zelden toegepast, dat, toen Bombardier Wells hem gebruikte, enkele Engelsche journalisten hem voor 'n nieuwen stoot hielden. Bij den langen hoekstoot staat de arm in een zéér stompen hoek. De slag heeft dan ook minder kracht dan de normale hoek, doch reikt veel verder en treft zelfs bij boksen op vollen afstand, 't Onverwachte versterkt zijn uitwerking. De hoekstooten worden gericht op dezelfde plaatsen als de zwaaislagen. Ook zij worden tot de horizontale stooten gerekend, echter brengt men ze, door op 't laatste oogenblik van den stoot zich op de teenen op te heffen en te strekken en, als de verdediging van den ander dit toelaat, ook den arm ietwat omhoog te richten in kleinen hoek met 't waterpas toe, daardoor wordt, wat de kaak betreft, deze juist in de gunstige zijwaarts-opwaartsche richting bewogen, die bewusteloosheid veroorzaakt en stelt de maaghoek eveneens den getroffene; buiten gevecht. Op 't oogenblik, dat zij raken, staat de richting der gemiddelde hoekstooten in een hoek' van ongeveer 6o° op het denkbeeldig vlak, 't welk door de lengte-assen der* beide boksers gaat. 'Sloeg men op 'n wassen beeld, dan zou men er dus in slaan. De gemiddelde zwaaislag maakt met bedoeld vlak een hoek van bijna 90". De hoek heeft op den zwaaislag voor, dat hij onderweg van richting kan veranderen en om 'n hindernis, stootenden of afwerenden arm, kan heenbuigen, zoodat hij, zij 'tmet minder kracht toch nog 't doel bereikt. Linksche hoekstoot naar de Kaak. (Left hook to| the point.) De stoot gaat af als de rechte naar den, mond, doch de onderarm is nu naar buiten gericht. Den linkerschouder trekt men zooveel mogelijk naar achteren en helt ietwat naar links over. Men maakt 'n linkschen uitval voorwaarts als bij den zwaaislag, rukt het bovenlichaam rechtsom, waarbij 't snel en krachtig draaien van den linkerenkel meewerkt, draait de schouders nog sneller rechtsom dan de rest van 't torso, waarbij de linkerschouder omhoog komt, kortom beenen en lichaam werken als bij den zwaaislag, alleen indien de weg daartoe voor de hand vrij is, in ietwat opgaande, dus schroevende richting. Onderwijl schiet men den linkerarm snel en beslist in flauwgebogen üjh naar de rechterzijde van de kaak (point) van den ander, draait daarbij den arm geleidelijk 'n kwartslag, zoodat de vuist, welke met duim naar buiten is vertrokken, met duim boven aankomt. De vui.t beschrijft een min of meer spiraalvormige baan, welker kromtestraal vergroot naarmate de vuist zich van het lichaam verwijdert. Men houdt onder 't stooten den bovenarm zoo dicht mogelijk bij het lichaam, dus ook den elleboog zoolang mogelijk naar beneden en laat hem eerst in 't laatste gedeelte geleidelijk wat naar buiten komen. Men zorgt ietwat „buitenom" te gaan, minder echter dan bij den zwaaislag. Hoewel de arm zelf ook werkt, brengt het rechtsomdraaien van 't lichaam toch de grootste kracht in den stoot, men zet daartoe de spieren, die romp en arm verbinden, alle schrap juist als men treft, dat de arm één is met het lichaam. Men helt op 't eind voorover, doch niet zooveel als bij vorige stooten, de middenlijfspieren kunnen anders niet voldoende kracht geven. Men buige vooral geen moment rechts over in de zijde. Eerst in 't laatste oogenblik wordt door 't dan op 't sterkst schroeven van schouder, middenlijf en linkervoet, wat men noemt „de kracht", in den stoot gelegd. De snelheid is 't grootst juist als de vuist treft. (Fig. 26 en plaat XXXIV 5). Als beginstoot, als voorbeeldstóot toegebracht en bij 't stootenoefenen op zak of met leeraar of helper, dekt men op" de wijze als bij den linkschen rechten stoot omschreven de voornaamste deelen met den rechterarm en hand. Als weerstoot en bij invechten toegepast is het eveneens aan te raden en zeker het voorzichtigst. Wil men „echt" invechten, dan hoekt en stoot men zonder bij eiken stoot te dekken en vertrouwt op de uitwerking van den regen van stooten, op zijn tijdstooten en afweren. i i De rechtsche hoek '(Right hook tö the point) en de lage linksche en rechtsche hoeken (hooks to the mark, heart, wind, liver), volgen na de behandeling der vorige stooten gemakkelijk uit den linkschen hoekstoot naar het hoofd. (Fig. 31 en 34). Opzwaaien staan tot den opstoot als de waterpas zwaaislag staat tot den hoekstoot. De beenen en het lichaam werken als bij den opstoot, de arm aldus: Men balt de vuist, draait de hand met den rug geheel naar boven en zwaait in den schouder de vuist naar boven naar het doel. Deze bewegingen geschieden geleidelijk en alle tegelijk, de arm zelf zwaait naar boven, doch brengt tevens dejvolle levende kracht van 't lichaam over. De arm moet altijd iets krom gehouden worden, de hand flink naar boven. Stoot men öpi grooten afstand, darf is de arm niet meer gebogen dan bij den volkomen zwaaislag, bij invechten buigt men hem tot in een scherpen hoek, wanneer men de kaak treffen wil. Voor de kaak verplaatst men de massa meer loodrecht dan voor de maag. Korte zwaaislagen (Plaat XXXIV i) staan tot zwaaislagen gelijk plaagstooten staan tot volkomen rechte stooten. Vaak worden ze in min of meer diagonale richting toegebracht, van bijna waterpas tot bijna loodrecht toe, in welk laatste geval ze lichte opzwaaien zouden kunnen heeten. De lengte hangt af van ruimte en tijd. Meestal past men ze toe als weerstoot (fig. 9) en als de ander duikt (fig. 8), soms kan men ze als beginstoot geven, als de ander aarzelt aan te vallen, zij moeten dan kort en snel zijn (fig. 33). Ook als schijnstoot zijn zij handig. De lange, eenigszins van onderen komende hebben geduchte uitwerking, doch stranden vaak. Men zou deze diagonale volkomen zwaaislagen kunnen noemen. Jeffries gebruikte ze wel. De korte zwaaislagen kunnen overal worden geplaatst. Bij het treffen is de handrug boven, duim binnenwaarts. Als altijd houdt men de middenhandbeentjes in de richting van den slag. Al naar de slagen meer verticaal of meer horizontaal zijn, maken lichaam en beenen bijna volkomen de beweging, welke zij bij opstooten INVECHTEN. Over invechten heb ik1 reeds herhaaldelijk gesproken, o.a. op bladz. 108 en 185. Men kan lukraak inloopen (fig. 13) en eerst stooten als men vlak op den ander staat, óf, terwijl men aan een aanval van den ander ontkomt, instappen, weerstoot geven en dan zooveel stooten en slagen als men maar plaatsen kan, óf na eigen beginstoot instappen en nog andere toebrengen. Een aantal stooten na elkaar plaatsen kan men ook doen zonder dat men invecht, b.v. indien men opdrijft met rechte stooten. I Invechten geschiedt 't best tijdens aanvalstoot van den ander, zooals hij duiken, vooroverbuigen, ontglippen, rechtschen zijstap, enz. beschreven. Tenzij men naast den ander wil komen (zijstap, looping the loop), zorgt men „tusschen de armen van den ander in" te geraken om de binnenlijn te verkrijgen. Hoek-, korte- en opstooten en opzwaaien zijn bij invechten en 't daarop volgend borst aan borst vechten de beste. Beschouwt men boksen als middel ter volks- is opvoeding, dan is 't borst aan borst vechten zeer gevaarlijk, tenzij onder 'n uiterst kundigen scheidsrechter. Het verleidt tot 't toepassen van ongeoorloofde handelingen — in tegenstelling met 't overige boksen, dat juist fairheid kweekt —, 't geeft den min-moedige een kans, die hij bij boksen op afstand niet hebben zou en 't staat niet zoo mooi. Boksen op langen of halven afstand levert schoon e momenten op, edele standen, borst aan borst vechten minder. Een wèi sportief invechten ziet men wanneer 'n moedig man met korte armen tegen iemand met langere bokst. Men noemt 't de in-uitmethode. Vlug springt de kleine met eigen beginstoot of tijdens aanval van den ander in, deelt bliksemsnel uit, wat hij goed kwijt kan raken en grijpt niet laf vast, maar springt terug als er gevaar komt, terwijl de ander tracht hem af te houden of van heten af te geraken en op langen afstand te vervolgen. t Bij borst aan borst kan men óf de zeer korte stooten zoo snel mogelijk op elkaar doen volgen, waarbij natuurlijk de stooten niet zoo krachtig worden óf 'n kleiner aantal langere stoo.en zoo hard mogelijk toebrengen. Wie „flair" heeft de juiste plek op 't juiste moment te treffen, doet het best de laatste methode te volgen, wie min of meer lukraak stoot, de eerste, waarbij onder de vele stooten mogelijk 'n gelukkige is. VERDEDIGEND BOKSEN. Is inloopen 't wanhoopsmiddel van hen, die ongeoefend tegen 'n bedreven bokser uitkomen, verdedigend boksen kenschetst den meester in de nobele kunst. Corbett, Jeffries, Johnson, allen waren verdedigende boksers. In hun merkwaardige partij, gebokst n Mei 1900 te Coney Island, wist Corbett door verdedigend vechten 23 ronden lang Jeffries baas te blijven en belangrijk in punten voor te komen. Hoewel dit spreken natuurlijk verboden was, verlokte Tommy Ryan, Jeffries' helper, door sarrend Corbett van lafheid te beschuldigen, dezen tot zelf aanvallen, waarbij de zwaardere en sterkere Jeffries hem terstond den eindstoot toebracht. Laat den ander aanvallen. Allicht geeft Mj zich bloot; doet hij <üt niet, dan bepaalt men zich tot ontwijken en hij1 vermoeit zich vergeefs. Terecht merkte Packey Mc. Farland na zijn overwinning op Matt Wells op, dat men door hem herhaaldelijk te laten, misstoot en den besten tegenstander alles doet vergeten wat hij van boksen weet. Laat den ander inloopen, uw stooten treffen hem des te barder, terwijl, daar men terugtrekt, de zijne, ook al bereiken zij 't doel, hun kracht verliezen. Daarom behoeft men niet eenzijdig te werken. Kan men met kans aanvallen, dan doet men 't onverwijld. Meent men den ander te kunnen overbluffen door opdrijven, dan voert men ook dit uit. Het feit, dat alle wedstrijdreglementen bepalen, dat, indien twee boksers 'n gelijk aantal punten hebben behaald, hij wint, die 't meest heeft aangevallen, erkent de voordeelen van verdedigend boksen. Men moet opletten, bij 't verdedigend boksen niet in een hoek of tegen' de touwen te worden gedreven. Men blijft in 't midden van den ring en laat den ander 't buitenwerk doen. Bij verdedigend boksen past men alle Weerstooten toe, die ' wij leerden kennen, bij instormen (rushes) vooral den zijstap. Om wat uit te rusten, den ander af te matten of onvoorzichtig te maken, ontkomt men soms door achteruit stappen of springen of zijstappen zonder stooten. Tegen inloopers werken rechte en opstooten zeer goed. (Zie fig. 13). Twee typische wijzen yan wijken met verdediging zijn: i°. Onder 't achteruitstappen, juist als de ander stooten zal, even halt houden en linkschen tijd- of stopstoot naar gelaat, hart of borst geven en weer achteruit, weer even halt en tijdstoot, enz. Dit was de lievelingsstijl van Tom Cribb. 2°. De afzetstoot, over welken ik reeds eerder sprak (pag. 184). Men stoot de vuist van den voorsten arm rechtuit naar 'svijands gelaat, borst of schouder, zonder uitval, geeft op 't oogenblik van treffen volle kracht en springt met beide voeten juist even vrij van den grond, vooral loodrecht omhoog, niet achterwaarts, wat den stoot nog zou verzwakken. Doordat men nu niet vast staat, zet men zich af op den aanvaller, zooals men 'n bootje van den wal of van 'ngrooter vaartuig afduwt. Tegen het z.g. stoeltje, den knieschop, op welken men in straatgevecht bedacht zij, werkt de afzetstoot prachtig. Ten overvloede kan men dan den onderbuik intrekken. Vaak verwondt in 'n werkelijk gevecht zoo'n stoot den aanvaller of (en) jaagt hem terug. In elk geval echter brengt hij ons waar wij wezen willen, n.1. buiten schot. Hoe sneller de ander inloopt, des te beter. VASTGRIJPEN. (HOLDING EN CLINCHING.) Vastgrijpen is alleen geoorloofd wanneer 't geschiedt om dreigend gevaar te voorkomen (to avoid punishment), dus b.v. als men 't evenwicht verliest tijdens boksen op korten afstand en dus even weerloos is of in 'n gevecht 'n verdoovenden stoot ontvangt. Onder alle andere omstandigheden is het verboden, een bewijs van lafheid en gebrek aan sportieve geaardheid. Wie niet kan of wil boksen, bokse niet, niemand wordt tot club- of wedstrijdboksen gedwongen. En wie meedoet aan boksen, bokse dan ook en dat is vastgrijpen, behoudens bo venstaande uitzonderingen, niet. Terecht verafschuwt 't publiek vastgrijpers. Bij 't vastgrijpen tracht men den ander zóó vast te pakken, dat hij niet meer stooten kan. Wie vastgrijpt mag niet meer stooten, de ander wel,1) tenzij hij op zijn beurt vastgrijpt of i) Art. 40, wedstrijdreglement N.B.B., thans althans nog van kracht. tracht dit te doen. Zoo spoedig mogelijk1, in elk geval op 't bevel „Los!" van den scheidsrechter Iaat men den ander los en stapt zonder stooten terug tot op normalen afstand.1) De beste grepen zijn: Arm gestrekt onder oksel van den ander brengen en dan in de hoogte drukken (Wolgast) en geopende hand met palm op buitenzijde van den arm van den ander plaatsen, onmiddellijk boven den elleboog en zijn armen naar beneden en tegen 't lichaam drukken (Johnson). Drukt men door te laat te blokken de vuist van den ander nadat hij getroffen heeft tegen 't lichaam, dan behoort men terstond los te laten en niet te stooten voor de ander hersteld is. éW'4 De talrijke gemeenheden, die bijl vastgrijpen voorkomen, o.a. door vast te houden, doch 't te doen voorkomen, dat de ander 't doet, zoodat men zelf wèl, doch de ander niet mag stooten, zijn geenboksen, doch ontduikingen daarvan. Ik behandel ze daarom niet. 2) Or. Van Ophuijsen, onze wondereoede scheidsrechter straft den bokser, die, vastgeh >uden, doch in staat te stooten, niets uitvoert. M. i. volkomen terecht. Boksen moet opleiden tot weten wat men doen moet (mag). RECHTS VOOR. Zooals we vooraan zagen, gaat wie links is, met de rechterzijde naar voren staan, wat hem in zooverre een voordeel is, dat hij bij partijen met links voorstaanden zich op zijn gemak bevindt, aangezien hij gewend is met zulke tegenstanders te werken, terwijl zijn linksvoorstaande boksgenooten zich min of meer gevoelen als de vermaarde kat in 't vreemde pakhuis. Wie rechts voorstaat' leze voor alle bewegingen in dit boek beschreven, rechts waar links staat en omgekeerd. Men begrijpe echter wel, dat de houding van den ander dezelfde blijft, dat dus b.v. bij1 zijstappen en duiken zijn linkerkant veilig, zijn rechter gevaarlijk is. Linksvoorstaanden bedenken wel, dat 't omgekeerde geldt bij rechtsvoorstaanden. i Verder houde men nog rekening met 't volgende: De rechtsvoorstaande houdt *t hart — mits dit bij hem op de rechte plaats zit — buiten bereik. Zijn kaakstooten, maar óók de onze, met de voorste hand treffen dezen van ter zijde, dus gunstig voor den eindstoot. Die met de achterste hand komen op den mond. De lever is gemakkelijk te bereiken- De maagstooten met achterste hand treffen bij beiden zeer goed. Men moet niet vergeten, zooals vaak geschied^, dat beiden symmetrisch staan. Het is mogelijk 'n persoonlijke eigenaardigheid, dat ik gemakkelijker werk heb aan rechtsdan aan linksvoorstaanden. Onder- of bovenkruisstooten met de voorste hand als weerstoot op rechten stoot met voorste hand van den ander gelukken gemakkelijk bij verschillenden stand (Fransch: fausse garde) der boksers. Terwijl, wanneer beiden in gelijken stand boksen, men in cirkels loopt om van de linker- en ook van de rechterhand van den ander weg te komen, steeds naar de linkerzijde van den ander, beweegt men zich in verschillenden stand in rechte lijn. Elk tracht namelijk aan de buitenzijde van den voorsten arm van den ander te komen, zoowel om veiliger te staan als om 'tverdoovend karakter van den eigen rechten stoot met den voorsten arm te accentueer en. BOKSEN ALS STRAATVECHTEN. (STREETFIGHTING). Ik zal eenige beproefde methoden tegen straataanval bespreken, doch men wete, dat niet in de eerste plaats 't instudeeren van deze stooten, doch vooral 't vriendschappelijk boksen, met vrienden of leeraar gewennen moet aan intuïtief beslist en op 't gelukkigst hande len bij gevaar. Door 't sparren leert men zien en handelen. Er komen bij 't oefe nen geen ongelukken voor, er is dus geen gevaar, maar toch geeft dit spel koelbloedigheid en gewent 't aan handgemeen. Oefenen in een groeten ring, liefst van minstens 7x7 Ms. (de maat voor wereldkampioenschappen is nog meestal 24 voet (7,32 M.) in 't vierkant), gewent aan ruimte dus aan straatvechten. De hoeken geven gelegenheid boksen in beperkte ruimte te leeren. Werken in kleine ringen maakt onbekwaam tot straatvechten. Bovendien kan men om ook kamervechten te iee- ren af en toe een gedeelte van den groot en ring afschutten. Is men goed op dreef met sparren, dan is 't wenschelijk eens te boksen met slechte belichting, b.v. 'n enkel lampje in 't midden of één lampje ai joist veel licht aan ééne zijde van den ring. Dan eens met jas, boord en hoed gekleed en tenslotte eens op de straat. Straathandschoenen, hoe steviger hoe beter, beschermen de hand en zijn ze wat nauw, dan dwingen ze er toe de vuist stevig te ballen, dus de spieren op te zetten, wat ongelukken voorkomt. De eenige veilige stoot is de rechte Zwaaislagen leveren groot gevaar op voor de hand. Hoekstooten zijn minder gevaarlijk. Boksen is "n beter en meer algemeen verdedigingsmiddel dan men meent. Het beste van 't boksen is, dat het zelfvertrouwen schenkt, dat vechten voorkomt. Wijze ouders, die mee leven met hun kinderen en niet te verdord zijn om kinderleed te begrijpen, zonden hun zoontjes en.... dochtertjes naar mij. Reeds na de eerste lessen, wanneer 't nog twijfelachtig was of ze 't weinige geleerde reeds eenigermate zouden hebben toegepast, was de verhouding op school steeds veranderd, de kwelgeesten — altijd lafaards — voelden zooals men dat noemt, dat de strijdvaardigheid van hun slachtoffer gestegen was en gaven hun wreed vermaak op. in en jaagt vóór zijn wapen gereed of de stok omhoog is, hem 'n snellen rechten stoot met den voorsten arm in 't gelaat. Men beproeve dit met handschoenen aan op 'n vriend, waarbij men niet vergeten moet, dat men onder werkelijk gevaar nog sneller zou handelen en men ziet, dat ik niet overdrijf. Met een wapen had men niet durven aanvallen vóór men ook den ander zag dreigen of aanvallen. Trekt de ander op 'n afstand reeds de revolver, dan is alle kans nog niet verloren. Proefondervindelijk is bewezen, dat de revolver zelfs van dichtbij niet veel trefkans heeft; op 'n afstand is hij voornamelijk gevaarlijk voor de lucht en voor wie zich in den omtrek op 'n bovenverdieping bevindt. Wil men er op in, dan bukt men zich, raapt 'n steentje of zand van den grond en werpt dit naar den modernen Zwarten Piet, rent en springt intusschen op hem in en stoot hem. Ligt er niets op den grond, dan doet men alsof. Ik kan er niet voor instaan, dat men ongedeerd blijft, maar revolveraanvallen en dat zoo maar terstond zonder vooraf gaanden twist of bedelarij, zijn, naar ik meen, in West-Europa hoogst zeldzaam. Staat de ander dichterbij, dan voorkomt men helm stellig. Nu eenige systemen. i*. Een snelle rechte stoot met den voorsten arm naar 't gelaat, als boven beschreven; bij inloopen van den ander meer als 'n stopstoot. Een dame, die op 'n fietstochtje in 'n Gooische kermis verdwaald was, paste deze verdediging eens toe tegen den belhamel van *n drietal halfdronken boerenkinkels. Ik zag hun toeleg en drong door 't publiek mijn cliënte te hulp, doch dit was niet noodig, de jeneverhelden trokken, toen de aanvoerder gehavend achteruit wankelde van die eerste kennismaking, snel terug. (fig. 50). 20. De oude Engelsche: Linksche rechte stoot op de maag met linkschen uitval en rechtsch blok, dan rechtsche rechte stoot tegen de kaak met linksch blok. Beide zoo krachtig mogelijk, bij den laatsten den rechtervoet goed bijtrekken. 3°. De typisch-Amerik'aansche: Linksche volkomen zwaaislag naar de maag met uitval, zonder blok en flink naar rechts draaiend, dan rechtsche volkomen zwaaislag haar de kaak met bijtrekken van rechtervoet. 4°. Daar sommige menschen zoo zwaar ingebakerd zijn, dat hun maag niet te treffen is, beveel ik aan: Rechte stoot met voorsten arm naar 't tegenoverliggend oog met bijbehoo renden uitval. Andere arm intusschen richten. Treft de stoot niet volkomen in 'toog, dan jaagt hij toch 't hoofd achterover, zoodat de kaak open komt voor den tweeden rechten stoot, die nu aansuist. Deze werd door mijn cliënten nog al eens toegepast. (Fig. 46—50). Alle bovenstaande stooten worden natuurlijk gevolgd door andere stooten, indien zulks wenschelijk is. 5°. „Scheppen" is 'n geducht gevaarlijke., vechtwijze en ik besprak vaak met buitenlandsche boksers verdedigingen daartegen. Zijstappen naar rechts of links met opstoot naar 't gelaat oordeelde men 't best. Sedert ik echter jiu jitsu gewerkt heb met meesters in' die kunst pas ik 't volgende toe: Zijstap naar rechts of links en onderscheidenlijk rechtschen of linkschen: a. overhandschen 'stoot of b. hoekstoot eenigszins naar beneden, beide op achternek of nieren. De stoot wordt toegebracht terwijl men omzwaait en heeft dus groote kracht. Hij' treft edele deelen en doet den ander zeker vallen. Desnoods trekt men daartoe niet terstond 't been bij, zoodat hij ook nog struikelt. Het toepassen van het duivelsche jiu-jitsu-princiep; „helpen, meegeven,» nooit tegenwerken," werkt ook hier vreeselijk. De aanvaller verwacht uw beenen, dus tegenstand te zullen ontmoeten, inplaats daarvan krijgt hij óf 'n stoot half naar beneden, half in zijn richting, óf 'n geduchten opstopper geheel „mee", 't Gevolg is 'n val en groote verrassing, noodlottig voor zulke lui, daar zij slechts enkele trucs kennen, die altijd gelukken. In fig. 36 tot 40 ziet men deze verdediging toegepast. 6°. „Stoeltje" of „knietje" noemt men 'n 16 knfeschop tegen den onderbuik toegebracht. Hij is natuurlijk alleen mogelijk wanneer men borst aan borst staat. De afzetstoot met 'n sterk achteruitdrukken van den onderbuik redt zeerIdoeltreffend. Ik paste 't spontaan toe tegen 'n önder-den-gordel-vechter en 't heerschap weet nu, na 8 jaar nog niet wat hem overkomen is. (Fig. 52 en 53). 7°. Tegen driftige of mesaanvaüen is, indien men niet zeker is van zijn kans 't best Ide heele zijstap. Hij! stelt den» ander teleur, kalmeert dus zijn moed en allicht ziet men dan 'n gelegenheid, indien 't althans nog noodig is. 8°. Tegen niet te snelle aanvallen, is zoolang men niet zeker is van de zaak achteruitstappen 't best, steeds gereed toe te stooten. (Fig. 54—58). AANHANGSEL. DE WERELDORGANISATIES. Vijf Februari 1920 is te Parijs de International) B(oxing) U(nion) opgericht, de wereldorganisatie- voor beroepsboksen en zes Februari 1920 de Fédération Internationale de Boxe Amateur. Paul Rousseau werd de eerste voorzitter dezer beide lichamen. Holland, dat zioh beeft aangesloten, was vertegenwoordigd door Dr. J. H. W. van Ophuijsen. Voor 't eerst is 't wereldkampioenschap voor amateurs ingesteld, de winners der Olympiade van 1912 worden als titelhouders beschouwd. De wereldkampioenschappen in 't beroepsboksen zijh thans ook geregeld. Zakengedoe als van Willard, die veiügheidshalve nooit uitkwam of Wolgast, die steeds de zwakste zijner, uitdagers ontmoette, zal zijn buitengesloten... indien, wat men van elke regeling kan zeggen, de wetten eerlijk en nauwgezet worden nageleefd. 1 De gewichten werden in Engel sche ponden 16* vastgesteld, deze en de officieele herleiding in kilogrammen vindt men op blz. 52. Waar in de landen, welke 't metrieke stelsel ingevoerd hebben, meer en meer gebokst wordt en te verwachten is, dat eerlang zelfs Engeland zijn oud stelsel zal opgeven, is 't m. i. te betreuren, dat niet terstond de gewichten in kilo's zijn bepaald. Hoe moet men 50,802 K.G. of 53,524 enz. wegen! WÊÊl Voor beroepsboksers is 't aantal ronden hoogstens 20, voor wereld- en internationale kampioenschappen altijd 20 of zooveel als de staat, waarin de wedstrijd plaats vindt, toelaat. In alle partijen van meer dan 3 ronden is de duur van de ronden drie minuten. De rusten bedragen steeds één minuut. Amateurs boksen op de Engelsche wijze, drie ronden, waarvan de eerste beide elk van drie, de laatste van vier minuten. Is dan geen beslissing verkregen, dan hoogstens 2 extra ronden van 2 minuten elk. Bij beroepslui is tot lichtmiddengewicht 't gewicht der handschoenen 4 Eng. ons en de ring 16 x 16 Eng. voet, van lichtmidden- tot zwaargewicht onderscheidenlijk 5 Eng. ons en 18 X 18 Eng. voet, bij! zwaargewicht 6 Eng. ons en 20 X 20 Eng. voet. ~De ringvloer moet zacht bedekt zijn. Bij amateurs wegen de handschoenen altijd 8 Eng. ons en is de ring minstens 16 X 16 en hoogstens 20 X 20 voet grootOok amateurs mogen zachte handverbanden ge- bruiken van hoogstens 6 voet, zij bleven echter veroordeeld tot 't dragen van 'n truitje I Helaas heeft Engeland gezegevierd en van dat land de oudste tradities: de scheidsrechter is buiten den ring gebannen en kan dus m.i. de boksers niet zóó waarnemen als noodig is om (vooral de opzettelijke) verboden handelingen te zien. Wanneer hij 't noodig oordeelt, mag hij nog in den ring komen. Dat de scheidsrechter in den ring en daarin beweeglijk kan zijn en nochtans zich kan onthouden van handtastelijkheden en 't zedelijk-kindermeisje spelen, dat, zooals men terecht vreest, de zelftucht der boksers zou verminderen, heeft men van menigen Hollandschen rechter kunnen zien. De oude waardeering van 't boksen is aangenomen. De voorschriften spreken zich dus niet uit over de uitwerking van den stoot (ó.a. plaats en kracht). Elke rechter moet dit dus voor zich zelf uitmaken! Als in ons reglement ontvangt de winner eener ronde 't maximum aantal punten, onverschillig of hij goed of slecht gewerkt heeft. Voor de beoordeeling komen in aanmerking treffers op voor- en zijkanten van hoofd en romp boven den gordel. Verboden blijft alles beneden den gordel en de nieren. Rug en achterhoofd zijn niet verboden geworden. Beroepslui mogen 5, amateurs slechts twee helpers hebben. Hoezeer ik gelukkig ben met 'n regeling — aangenomen dan stipte naleving, want zoodra er 'n regeling is, verslapt 't toezicht van 't publiek —, ik betreur, dat de — ook in 't eigen land bestreden — gebruiken zijn gevolgd, van 't sportieve volk, dat de practijk negeert, wanneer die verandering eischt zelfs1 van min of meer toevallig ontstane gebruiken. BESCHRIJVING DER PLATEN. Fig. i. Beginhouding. Fig. 2. Linksche rechte stoot naar gelaathoogte. Fig. 3. Linksche rechte stoot naar gelaathoogte. Opzettelijk zijn de voornaamste fouten gemaakt. Rechtervoet is niet gedraaid en zet niet af. Rechterbeen is gebogen, slap, linkerbeen werkt tegen, de voet staat plat op den grond en is te ver voorwaarts, knie te weinig. Romp werkt niet mee. Linkerschouder is te laag, arm gebogen, hand te veel gedraaid. De rechterhand beschermt te ver vooruit. Het hoofd eindelijk is ver vooruitgestoken en te hoog. Fig. 4. Rechtsche rechte stoot naar gelaathoogte. * . 234 Aanhangsel, de wereldorganisaties .' 343 Beschrijving der platen... :.. 247 Kampioenen 256- Amateur-Wereld- en Olympische Kampioenschappen, gehouden te Antwerpen, op 21-25 Aug. 1920. In de wereldcompetitie (Centralen nochtans uitgesloten) te Antwerpen, behaalden in de onder te noemen gewichten de volgende personen prijzen. De winners van de eerste prijzen, met iste aangeduid zijn de nieuwe AmateurWereld- en Olympische Kampioenen. Laagste gewicht: iste Petersen, Deen; 2de di Genaro, Yankee; 3de Cuthbertson, Brit. Bijzonder lichtgewicht: iste Walker, ZuidAfrikaan; 2de Graham, Canadees; 3de Mackenzie, Brit. Lichtgewicht: iste Fritsch, Franschman; 2de Gauchet, Franschman; 3de Garzienna, Italiaan. Zwaarlichtgewicht: 1^ Mosberg, Yankee; ade Johansen, Deen; 3de Newton, Canadees. Lichtmiddengewicht: i** Schneider, Canadees ; 2de Ireland, Brit; 3de Kolberg, Yankee. Middengewicht: iste Mallin, Brit; ad« Prudhomme, Canadees; 3de Herxovitsch, Canadees. Zwaarmiddengewicht: iste Eragan, Yankee; 2de Sorsdal, Noor; 3de Frank, Brit. Zwaargewicht: i^Rawson, Brit; 2de Petersen, Deen; 3de Eluère, Franschman. Van de landen behaalden Groot-Brittannië en Ierland den eersten, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika den tweeden en 't kleine Denemarken met 'n gelijk aantal punten als Frankrijk den 3-4 gij de beoordeeling gold een Kampioenschap voor drie, 'n tweede prijs voor twee en 'n derde voor één punt. De Nederlandsche boksers met grooten moed en taaie volharding, evenals alle deelnemers trouwens, verloren hopeloos en wel 't meest door slechten stand en verkeerde of in 't geheel geen techniek, waaronder ook foutief en noodeloos vermoeiend beenwerk. Voorts letten zij te uitsluitend op 't uitzenden van, niet op 't treffen der stooten. Het boksen in deze Vilde Olympiade, bevestigde de aloude regels der Engelsche School te weten rechten en opstoot. Het toonde aan,, dat hij, die met overleg en zooveel kracht als de omstandigheden toelaten, elke groote of kleine kans waarneemt, overwint, ja velt, wie alleen op den eindstoot werkt. Ook dit is een grondstelling van 't oude vechten in den prijsring. In de beslissingen werden geen ronde aanvallen meer beproefd. Mij viel op, dat men vaak op ronde zoowel als op rechte stooten antwoordde met 'n binnenwaartschen rechten stoot, 'n rechtschen wanneer de ander links aanviel en omgekeerd. Ook deze weerstoot „inward right" is van ouds bekend. PLAAT I. FIG. I. FIG. 5. PLAAT XVI. FIG. 30. FIG. 31. PLAAT XXI. PLAAT XXII. XXIII. PLATEN. XXIV. FIG. 38. FIG. 39. FIG. 40. FIG. 41. IXXV. PLATEN. XXVI. FIG. 42. FIG. 43. FIG. 44. FIG. 45. XXVII. PLATEN XXVIII. FIG. 46. FIG, 47. FIG. 48. FIG. 49. XXIX. PLATEN. XXX. FIG. 50. FIG. 51. FIG. 52. FIG. 53- XXXI. PLATEN XXXII. PLAAT XXXVI. PLAAT IL. 1 /