A. MEILLET HOOGLEERAAR AAN HET „COLLÉGE DE FRANCE" DE TALEN IN HET NIEUWE EUROPA UIT HET FRANSCH VERTAALD :: DOOR :: Dr. TH. STILLE UTRECHT — A. OOSTHOEK — 1921 il DE TALEN IN HET N| DRUK FIRMA P. HARTE :: BERGEN OP ZOOM A. MEILLET Hoogleeraar aan het „Collége de France" DE TALEN IN HET NIEUWE EUROPA Uit het Fransch vertaald door Dr. Th. STILLE UTRECHT - A. OOSTHOEK - 1921 „Zonder de tegenwoordige gebeurtenissen, zoo schreef Prof. A. Meillet in 1918, bij het verschijnen van zijn Les Languts de l'Europe nouvelle, zou dit boek niet het licht gezien hebben. Maar het is het werk van een beoefenaar der wetenschap, en de ideeën, die er aan ten grondslag liggen, danken haar ontstaan niet aan de omstandigheden. „De schrijver heeft een uiteenzetting willen geven van den linguistischen toestand van Europa, zooals hij is en niet zooals veler, sedert de XIXde eeuw hoog opgedreven nationale ijdelheid en aanmatiging wenschen, dat hij zou zijn. „De lezer zal hier geen vooraf klaar gemaakte oplossingen vinden; de taak van den geleerde is niet te leiden, maar hen, die tot handelen geroepen zijn, voor te lichten. „Intusschen voert de historische studie van de talen tot nauwkeurige gevolgtrekkingen, die de schrijver hier heeft trachten te formuleeren. „De talen zijn wat de samenlevingen, die ze gebruiken, ervan maken. De wil van de sprekenden speelt hier een actieve rol en draagt bij tot haar ontwikkeling. „Vooral is er naar gestreefd om duidelijk te maken hoe de talen haar eenheid verhezen, en hoe gemeenschappelijke talen ontstaan." Het feit, dat wetenschappelijke of populair-wetenschappelijke werken, waarin deze en dergelijke gewichtige taalproblemen behandeld worden, in ons land uiterst schaarsch zijn, deed het plan rijpen om Prof. Meillet's betoog in Nederlandschen vorm onder de aandacht van belangstellenden te brengen. Wat hier geboden wordt is een vertaling, die zoo nauwkeurig mogelijk de meeningen van den Franschen geleerde wenscht weer te geven, ook daar zelfs, waar deze niet geheel en al overeenstemden met eigen overtuiging. Bij de moeilijkheden, waarmee gewoonlijk ieder, die vertaalt, te kampen heeft, kwamen zich nog enkele van zeer bijzonderen aard voegen: de verrassende snelheid namelijk, waarmee, sedert 1918, de gebeurtenissen op internationaal staatkundig gebied elkaar opvolgden, maakten het den vertaler niet altijd mogelijk daarmee gelijken tred te houden, zoodat de lezer een enkele maal zal glimlachen, als hij feiten en toestanden vermeld vindt, waardoor de politiek al lang een streep gehaald heeft. Toch is er naar gestreefd de vertaling overal in overeenstemming met de inmiddels gewijzigde omstandigheden te brengen. Terwijl de schrijver zijn beschouwingen voornamelijk illustreerde met Fransche, Duitsche en Engelsche voorbeelden, meende de vertaler, ten gerieve van den Nederlandschen lezer, er eenige aan de eigen taal ontleende te mogen toevoegen. Dankbaar gedenkt hij hen, die hem met hun hulpvaardigheid en hun belangstellende opmerkingen in hooge mate verblijdden, en in de allereerste plaats den eminenten geleerde zelf, die, gedurende zijn verblijf in ons land in 1919, niet alleen terstond zijn toestemming voor het uitgeven van een vertaling verleende, maar hem ook menigmaal met raad en daad bijstond en zich zelfs bereid verklaarde de drukproeven in te zien: — Vbus pouvez m'envoyer les épreuves; je comprends suffisamment le néedandais. Door het ontbreken op de drukkerij van sommige lettertypen laten de transcripties hier en daar te wenschen over. Het toepassen van de rationeel vereenvoudigde spelling stuitte op bezwaren. UTRECHT, April 1921. Th. S. VOORREDE VAN DEN SCHRIJVER. Dit werkje, geschreven in den zomer van 1917 en verschenen in 1918, vóór den vrede, beantwoordt in zijn oorspronkelijken vorm niet meer aan de tegenwoordige politieke gesteldheid van Europa. Toch kan het ook nu nog zooals het geschreven werd aan het pubhek aangebodon worden. Met voldoening mag de schrijver constateeren, dat hij, bij het opstellen van deze bladzijden in smartvolle uren, zijn gedachten genoeg meester is geweest om niets te beweren, dat hij nu zou wenschen terug te nemen. Een rijk, dat van de Habsburgers, is verdwenen. In het korte hoofdstuk, dat hieraan gewijd is, zal men zien waarom dit rijk ontwricht is en hoe de tegenwoordige staat van zaken gerechtvaardigd wordt. Daar zij vóór alles het beginsel van de vrije beschikking der volken stipt wilden eerbiedigen, hebben de staatsheden, die het verdrag van Versailles opstelden, de kunstmatige schepping van de Habsburgers te niet gedaan en vervangen door nieuwe staten, waar ongelukkigerwijze het linguïstisch vraagstuk nog steeds in meerdere of mindere mate is blijven bestaan. Het Koninkrijk van de Serviërs, Kroaten en Slovenen is het eenige, dat een duidelijk waarneembare taaleenheid bezit; niettemin is het Latijnsch alphabet, waarvan men zich in Zagreb (Agram) bedient, niet hetzelfde als het Cyrillische van Belgrado, en het Sloveensch verschilt aanmerkeüjk van het gemeenschappelijk Servisch-Kroatisch. In Czecho-Slowakije en in Roemenië bestaan sterke minderheden, wier kuituurtaai niet die van den Staat is, en die, in nauwe betrekking levend met de overheerschende bevolking, in de eerste moeitevolle levensperiode van nieuwe, of sterk vergroote staten, tal van verwikkelingen scheppen. De rechten van deze minderheden worden door het Verdrag beschermd en, wat beter is, geëerbiedigd : de ingewikkelde en kiesche toestand van Staten, waar linguistische minderheden bestaan, is op weg geregeld te worden. 't Is een moeilijk vraagstuk. Alleen de eischen van het gemeenschapsleven en een voortdurende verdraagzaamheid zullen mettertijd een volledige oplossing kunnen brengen. In het voormalige Russische rijk hebben Finland, Estland, Letland (Latvia), hun onafhankelijkheid gekregen en Polen beslaat in het Oosten het geheele gebied, waar het Poolsch overheerscht, en overschrijdt dit gebied vrij ver in de katholieke streken met een Poolsche aristocratie. In het geheele Noord-Oosten zijn de vraagstukken dus opgelost ongeveer in overeenstemming met de gebieden, die door de spreektalen worden ingenomen. Alleen het Rutheensch vraagstuk blijft onopgelost. In den Kaukasus is de toestand nog altijd verward. Behalve de Italiaansch sprekende gedeelten heeft Italië in Tyrol aanzienlijke Duitsch sprekende groepen ingelijfd, en sterke, dicht opeengedrongen groepen Slovenen in Istrië, en Serviërs op de Dalmatische eilanden en op de kust. Op deze bijzondere punten na, blijft het hoofdvraagstuk, dat in dit boek behandeld wordt, onaangeroerd. Alleen heeft de rechtmatige voldoening, die aan vele nationale verlangens geschonken werd, ten gevolge gehad, dat het vraagstuk zich met een weinig meer scherpte opdringt. Eenige belangrijke feiten wijzen nochtans op een reactie tegen den overwegenden invloed van het linguistisch criterium. Bij de volksstemming van het kleine gebied van Klagenfurt heeft een bevolking, waarvan de meerderheid Sloveensch spreekt, het verlangen te kennen gegeven om bij Oostenrijk gevoegd te worden. Verscheidene districten van Opper-Silezië, waar de meerderheid van de bevolking Poolsch spreekt, hebben besloten bij Duitschland te blijven. En vooral de Elzas, waarvan de plaatselijke dialecten Alemannisch zijn, maar die Fransch van gevoelens en kuituur geworden was, is met vreugde teruggekeerd tot het vaderland van zijn keuze. Zoo kan 's menschen wil zegevieren over de linguistische traditie, die vaak een tenietgegaan verleden vertegenwoordigt. Er is een nieuwe wereldorde in wording, die ontstaan zal uit de vrijheid der volken en den goeden wil der menschen. PARIJS, Maart 1921. A. M. INHOUD. Voorbericht van den vertaler. Voorrede van den schrijver. Pag. INLEIDING 1 Het streven naar eenheid van beschaving; de vermeerdering van het aantal kultuurtalen in Europa, 1. — Nadeelen aan de veelheid van talen verbonden, 2. — Het doel waarmee de volgende bladzijden geschreven werden, 3. HOOFDSTUK I. DE TALEN, DIE IN EUROPA GE- Het Indogermaansch, 5. — I. De Indogermaansche talen: A. De Keltische groep, 7. — B. De Romaansche groep, 8. — C. De Germaansche talen, 13. — D. Het Albaneesch, 18. — E. De Baltische groep, 20. — F. De Slavische groep, 23. — G. Het Grieksch, 31. — H. Het Armeensch, 32. — L Het IndoIraansch, 32. — II. De niet-Indogermaansche talen: A. Het Baskisch, 34. — B. De Finsch-Oegrische groep, 35. — C. De Turksche groep, 38. — D. De Kaukasische groep, 39. Het begrip „taalfamilie", 39. — Het ontstaan van taalfamilies, 40. — Hoe taalverwantschap bewezen wordt, 32. — Onzekere gevallen, 48. SPROKEN WORDEN 5 HOOFDSTUK II. DE TAALFAMILIES HOOFDSTUK III. HET PRAKTISCH BELANG VAN DE INDEELING DER TALEN IN FAMILIES 51 Verwantschappen zonder eenig praktisch belang, 51.— Waarneembare en onwaarneembare verwantschap, 52. HOOFDSTUK IV. TALEN EN RASSEN 54 Taal en ras, 55. — Het Engelsch en de Engelschen, 55, — Het Engelsch in Amerika, 56. — Het Spaansch en het Portugeesch, 58. — Taal- en rasgrenzen, 59. — De Joodsche groep, 60. — Rasverschil en taaleenheid, 61. — Het Arisch, 61. HOOFDSTUK V. TAAL EN VOLK 64 Taal en volk in het voormalige Oostenrijk-Hongarije, 64. — In Ierland. 64. — In Frankrijk, 64. — Het Nationaliteitsgevoel, 65. HOOFDSTUK VI. TAAL EN KULTUUR 68 Eenheid van taal, eenheid van kuituur, 68. — Het Latijn en het Grieksch, 68. — Het Jiddisch, 68. — Het Provencaalsch en het Bretonsch, 69. — Verdwenen kultuurtalén, 70. — De levenskracht van een kuituurtaai, 71. HOOFDSTUK VIL DE VERNIEUWING VAN DE TALEN 72 Verandering van het linguistisch type, 73. — Haar oorzaken, 73. — De rol van het substraat, 74. — Voorwaarden van zuiver linguistischen aard, 79. ■— Toevalligheden en haar gevolgen, 81. — De gedaanteveranderingen van het Engelsch, 83. — Die van het Fransch, 88. HOOFDSTUK VIII. EENHEID EN SPLITSING . . 90 De oorsprong van de taalfamilies, 90. — Het ontstaan van nieuwe eenheden en splitsingen, 90. — Beschavingsinvloeden, 91. HOOFDSTUK IX. UITBREIDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE TALEN 91 Uitbreiding van het gemeenschappelijk Fransch, 92. — Invloed van de steden» 94. •— Het verdwijnen van de plaatselijke dialecten, 96. — De gemeenschappelijke talen en haar noodzakelijkheid, 97. — De uitbreiding van het Latijn in het Romeinsche rijk, 99. — Het prestige van een gemeenschappelijke taal, 103. HOOFDSTUK X. DIFFERENTIËERING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE TALEN 108 Taalkundige eenheid een ideaal, 108. — Hoe een kind zijn moedertaal leert, 109. — Linguïstische verandering, 110. — De plaatselijke dialecten, 113. — Het „regionalisme", 114. — Allerlei sociale verschillen, 115. — Het „argot", 116. HOOFDSTUK XI. DE DIALECTEN 117 Wat de linguist verstaat onder een „dialect", 117. De noordelijke en de zuidelijke dialectengroep in Frankrijk, 118. — Dialect- en taalgrenzen, 120. HOOFDSTUK XII. DE GELEERDE TALEN .... 122 Het geschreven Latijn, 122. — Zijn beteekenis in de middeleeuwen en in lateren tijd, 123. — Hoe het vervangen werd door de landstalen, 123..— Bezwaren tegen het gebruik van een „doode" taal, 125. — De geleerde talen van Oost-Europa, 127. — De schrijftalen in het Oosten, 129. — De linguïstische invloed van de geleerde talen, 135. HOOFDSTUK XIII. NOODZAKELIJKHEID VAN DE LANDSTALEN 136 Het streven naar het bezit van een eigen taal, 136. — Het Grieksch in de oudheid, 137. — Waalsch, Vlaamsen en Fransch, 138. — Democratische invloeden, 139. — De taalstrijd, de politiek en de school, 140. — De oudste taalmonumenten en de prediking van het Christendom, 142. — De talen van het Boeddhisme, 142. — De taal van hetZoroastrisme, 143. HOOFDSTUK XIV. VORMING VAN LETTERKUNDIGE TALEN IN WEST-EUROPA .... 145 De oudste Fransche tekst, 145. — Het wereldlijk karakter van de oude West-Europeesche letterkunde, 146. — De ontwikkeling van de West-Europeesche schrijftalen tot aan de XVIde eeuw en daarna, 148. — Het Fransch in de XVIIde eeuw, 150. HOOFDSTUK XV. HET LETTERKUNDIG FRANSCH 151 De invloed van het Latijn op den Franschen zinsbouw, 151. — De Fransche woordenschat; de abstracta, 152. mm Het voordeel van woorden met uitsluitend abstracte waarde. 153. — De moeilijkheid om het Fransch met eenige nauwkeurigheid te schrijven, 155. — Nieuwe woorden en hun bestanddeelen, 155. — De neiging om de afleidingen dichter bij het grondwoord te brengen, 156. — De ontwikkeling van het letterkundig Fransch in de XVIIde eeuw, 157. — Het Grieksch en het Sanskrit, 158. — De spreektaal en de traditie, 160. — De volkstaal en de letterkunde, 162. — De zoogenaamde „crisis" van het Fransch, 163. HOOFDSTUK XVI. DE LANDSTALEN VAN OOSTEUROPA .164 Oude en nieuwe Slavische talen, 164. — Nieuwe schrijftalen, 167. HOOFDSTUK XVII. DE LANDSTALEN IN DE VROEGERE DONAU-MONARCHIE . . . . 169 Het Magyaarsch in Hongarije, 170. — De talen van de niet-Magyaarsche volken, 171. — Het Duitsch, het Italiaansch, het Poolsch, 172. — Het Czechisch, het Sloveensch, 173. — Groote verscheidenheid van talen, 176.— Daaruit voortvloeiende moeilijkheden, 179. HOOFDSTUK XVIII. DE LANDSTALEN OP HET BALKAN-SCHIEREILAND 182 Het Grieksch, 182. — Het Servisch-Kroatisch, 183. — Het Boelgaarsch, het Albaansch, 184. — Het Turksch. 184. HOOFDSTUK XIX. DE LANDSTALEN IN HET VOORMALIGE RUSSISCHE RIJK 185 Het letterkundig Groot-Russisch en de Groot-, Witen Klein-Russische dialecten, 185. — De wenschelijkheid om het aantal kultuurtalen niet uit te breiden, 187. — Het Poolsch, 189. — Het Litausch en het Lettisch, 190. — Het Estisch, het Finsch en het Karelisch, 191. — Het Jiddisch, 193. — Het Turksch, het Georgisch, het Armeensch, 193. HOOFDSTUK XX. DE LANDSTALEN IN WESTEUROPA 195 De taal van de door Duitschland ingehjfde gebieden, 195. — De talen van Zweden en Denemarken, 195. — Het IJslandsch, 195. — Het Fransch en het Vlaamsen in België, 196. — De herleving van het Gaelisch in Ierland, 197. — Voor- en nadeelen van het taalkundig nationalisme, 197. HOOFDSTUK XXI. REACTIE TEGEN DE LINGUÏSTISCHE AFZONDERING 198 Gemis aan oorspronkelijkheid in de nieuw gevormde talen, 199. — De kuituur streeft naar eenheid, 200. — De talen blijven verschillen, 202. — De taalkundige toestand in Amerika, 205. HOOFDSTUK XXII. OVER HET GEBRUIK VAN DE VOORNAAMSTE KULTUURTALEN ALS HULPTALEN 206 Het Fransch, 206. — Het Duitsch, 212. — Het Engelsch, 215. — De talen van de kleine groepen, 217. — De kennis van Fransch, Duitsch en Engelsch onmisbaar voor den ontwikkelde, 218. — Het parallelisme van de Romaansche talen. 219. — De studie van de moderne talen, 220. HOOFDSTUK XXIII. HET LATIJN EN DE MODERNE TALEN 221 De kennis van het Latijn, haar waarde en haar nut, 221. ■— De Latijnsche oorsprong van het moderne vocabulaire, 222. — Zijn eenheid, 223. HOOFDSTUK XXIV. DE SLAVISCHE GROEP . . 227 Het archaïsme van de Slavische grammatica, 227. — De Slavische talen en de West-Europeesche kuituur, 229, — Vermindering van de onderlinge gelijkenissen, 230. — De positie van het Russisch onder de Slavische talen, 231. HOOFDSTUK XXV. KUNSTMATIGE WERELDTALEN 232 Esperanto en Ido, 233. — De gemeenschappelijke woordenschat van de Europeesche talen, 234. — Zijn overwegend Grieksch-Latijnsch karakter, 237. ■— De praktische noodzakelijkheid van een internationale taal, 239. •— Een wereldtaal-verbond, 240. BESLUIT 242 BIBLIOGRAPHISCHE AANWIJZINGEN 246 REGISTER 248 INLEIDING. De taalkundige toestand van Europa is tegenwoordig allerzonderlingst. De beschaving, wat het stoffelijke betreft, de wetenschap, de kunst zelfs nemen meer en meer denzelfden vorm aan. lederen dag voelt de ontwikkelde Europeaan zich al meer thuis in alle landen, die een Europeesche beschaving hebben, dat wil zeggen in nagenoeg de heele wereld. Weinig jaren geleden, in vredestijd, oefenden alle beschaafden op dezelfde wijze hun bedrijven en beroepen uit. In den wereldoorlog bestreden zij elkaar met dezelfde wapens. Onophoudelijk verbeteren de middelen van verkeer en de aarde schijnt dientengevolge kleiner te worden. Een Parijzenaar staat tegenwoordig dichter bij een Engelschman of een Duitscher dan hij honderd jaar geleden bij een bewoner van Champagne stond. Daarentegen zijn de talen, die als orgaan dienen voor deze beschaving, zeer verscheiden en zij worden voortdurend talrijker. De kennis van het Duitsch, het Engelsch, het Spaansch, het Fransch, het Italiaansch is niet meer voldoende voor hem, die op de hoogte wil blijven van de moderne beschaving. Ieder volk, hoe klein ook, wil een eigen taal als voertuig van zijn beschaving hebben. Naast het Russisch, een belangrijke taal, die door milhoenen gesproken wordt en een waardevolle, oorspronkelijke letterkunde bezit, verlangen alle Slavische volken over een eigen beschavingstaai te beschikken; tegenover het Poolsch, het Czechisch, het Servisch-Kroatisch, het Bulgaarsch, die oude adelbrieven hebben, verheffen zich het Sloveensch en het Klein-Russisch, die geen verleden hebben. In ieder van de Skandinavische landen verschijnen uitgaven in de eigen taal, en niet alleen die, welke van belang zijn voor de eigen landslieden, maar ook, hoe langer hoe meer, wat bestemd is voor de heele wereld. De Letten en de Litauers zijn. doende zich ieder een eigen beschavingstaai te vormen. Als ieder volk de autonomie krijgt, waarop het aanspraak maakt, als eenmaal het beginsel van de geallieerden zegeviert, dat „de volken het recht hebben over zich zelf te beschikken", zal de kennis van twintig talen niet meer toereikend zijn om de beschaving van Europa alleen te volgen. En dan laten wij hier nog buiten beschouwing de volken van Azië, die zich het technisch gedeelte van de Europeesche beschaving eigen gemaakt hebben of bezig zijn dat te doen, maar die natuurlijk hun eigen taal behouden. De wereld vertoont neiging om slechts één beschaving te hebben; maar de beschavingstalen vermenigvuldigen zich. Men heeft maar de een of andere taalgrens te overschrijden om dadelijk het hinderlijke te ondervinden, dat daaruit voortvloeit. De taak van hen die zich op de hoogte moeten houden van het werk, dat in de wereld tot stand komt, hetzij mannen van de wetenschap of van de praktijk, hun taak wordt op ondraaglijke wijze bemoeilijkt door de verscheidenheid der beschavingstalen. Bij het iederen dag al meer inspanning vereischende aanleeren van een wetenschap of een technisch vak, voegt de noodzakelijkheid om zich verschillende en steeds meer uiteenloopende talen eigen te maken, een last, die al zwaarder wordt. De kennis van een nieuwe taal is een verrijking van de kuituur van hem, die ze aanleert. Maar men is zelden in staat zich een weelde te veroorloven, die zooveel inspanning vraagt, en bovendien wordt het hoe langer hoe meer twijfelachtig of het aanleeren van een moderne taal een verrijking is voor den geest. Naar mate de beschaving meer eenheid vertoont, worden de talen ertoe geleid uitdrukkingsmiddelen te gebruiken, die onderling verschillen maar toch gelijkwaardig zijn, voor feitelijk dezelfde dingen. De begrippen veranderen niet, als men ze onder andere woorden brengt, en alle talen van Europa, hoe verschillend haar bouw ook moge zijn, streven er naar in datgene wat zij uitdrukken elkaar zoo trouw mogelijk na te bootsen. Het aantal beschavingstalen, waarvan zich de ontwikkelden bedienen om uitdrukking te geven aan hun kuituur, groeit aan zonder voordeel voor de algemeene kuituur, en nochtans kan het goed recht van hen, die ze scheppen of tot ontwikkeling trachten te brengen, niet betwist worden. In den tegenwoordigen toestand van Europa is er geen middel om aan deze tegenstrijdigheid een eind te maken. In de volgende bladzijden zullen de historische en sociale voorwaarden aangewezen worden, die dezen toestand bepaald hebben, daarin zal tevens nagegaan worden of deze voorwaarden zóó duurzaam zijn, dat iedere poging tot verbetering als onvruchtbaar moet beschouwd worden, en of het kwaad niet zulk een omvang zal aannemen, dat de een of andere reactie niet kan uitblijven. De wetenschappelijke gedachte mag niet aangetast worden door de beroering, die de jongste wereldgebeurtenissen veroorzaakt hebben. Het streven is dan ook geweest hier niets neer te schrijven wat niet door iederen geleerde, tot welke nationaliteit hij ook behoore, kan en moet beaamd worden. Maar zoo de lezer, naar gehoopt mag worden, in dit boek geen vooropgezette meening zal aantreffen, hij zal er wel een stelsel vinden. De taalkundige feiten worden er niet in voorgesteld als een materie, waarop de mensch geen invloed kan uitoefenen. De taal is een instelling, die de op zich zelf staande individuen niet bij machte zijn te wijzigen; daar zij dienen moet voor een heele groep, kan zij slechts veranderen krachtens een overeenkomst, bewust of onbewust, van een aantal menschen, die nauw met elkaar verbonden zijn. Maar de manier waarop ieder individu zijn taal hanteert, draagt ertoe bij haar latere ontwikkeling te bepalen; en zoo is ieder voor zijn deel verantwoordelijk voor de volmaking of het bederf van de taal, die bij gebruikt. In iedere groep bestaan er verschillende manieren van spreken; dikwijls staat het aan de individuen vrij de ééne of de andere te kiezen; de keuze, die door de individuën gedaan wordt, en meer in 't bijzonder door zekere invloedrijke individuën, blijft niet zonder uitwerking. De taal van een élite en vooral van een intellectueele élite heeft de neiging haar gezag te doen gelden of althans voorbeelden te leveren, invloed uit te oefenen. En vooral wordt de taalkundige toestand bepaald door den socialen toestand. Daar waar de geleerden een soort van kaste vormen, bestaat een aparte geleerde taal. Daar waar de maatschappij verdeeld is in onderscheiden groepen, die ieder haar eigen leven hebben, bestaan afzonderlijke talen. Om te voorzien welke taalkundige toestand zal geboren worden, zou men moeten kunnen raden welke de staatkundige en sociale toestand zal zijn gedurende het tijdperk, dat nu begint, 't Eenige wat men kan, is den tegenwoordigen toestand aanduiden en, toegerust met de kennis van de beginselen, die voor de ontwikkeling gelden, de mogelijkheid vermoeden van het ontstaan van een toestand, die van den tegenwoordigen zal verschillen. Hoe meer zij zich hun macht over de taal bewust zullen worden, hoe beter de burgers van de nieuwe wereld, die nu uit het bloed en de ruïnen verrijst, zonder eenigen dwang en door de vrije maar eensgezinde keuze van de individuën, de sociale groepen en de volken, de halve anarchie op taalkundig gebied zullen weten te brengen tot de orde en de tucht, die de toekomstige algemeene beschaving zal voorschrijven. EERSTE HOOFDSTUK. DE TALEN, DIE IN EUROPA GESPROKEN WORDEN. Er worden in Europa een menigte talen gesproken, waarvan het gebruik zich bepaalt tot een klein gebied. Voorheen vormden vele van deze talen, die tegenwoordig onderling verschillen, een eenheid, en hoe verder men opklimt in het verleden, hoe meer de gelijkenissen aan den dag komen, die het bewijs leveren van die aloude eenheid. De meeste talen, die tegenwoordig in Europa gebruikt worden, behooren tot één zelfde taalkundige groep, dat wil zeggen, dat zij vormveranderingen zijn van een zelfde taal, het zoogenaamd IndoEuropeesch of Indogermaansch, waarvan de eenheids-periode vóór-historisch is, en waarvan de samenstellende bestanddeelen sedert eeuwen sterk uiteenloopende gedaanten hebben aangenomen. Op het eerste gezicht is de eenheid van de groep thans niet meer merkbaar. Het eenige wat nog kan waargenomen worden, is een vage, algemeene gelijkenis in den bouw. In deze groep hebben zich, reeds vóór het historisch tijdperk, — dat in Europa veel later begint dan in Egypte en Babylonië — afzonderlijke groepen gevormd, wier eenheid nog waarneembaar blijft niet alleen voor taalgeleerden, maar ook voor hen, die de daartoe behoorende talen spreken. Een zeker aantal talen, die in Europa gesproken worden behooren evenwel niet tot de Indogermaansche groep. Alle straks te vermelden talen zullen op één lijn gesteld worden: zij, die door millioenen menschen gesproken worden en over de heele wereld verspreid zijn, zooals het Engelsch, en zij, die slechts in het gezin, op enkele plaatsen door eenige duizenden gebruikt worden, die ook nog een andere taal spreken, zooals het Sorbisch van de Lausitz; talen, die een uitgebreide en oude letterkunde hebben, zooals het Italiaansch, en talen, die er geen of bijna geen hebben, zooals het Baskisch; talen, die in alle opzichten van elkaar verschillen, zooals het Duitsch en het Magyaarsch, en talen, die zóóveel gelijkenis vertoonen, dat zij kunnen doorgaan voor twee dialecten van dezelfde taal, zooals het Provencaalsch en het Catalaansch. Eveneens worden bij de opsomming van de groepen op één lijn gesteld de talen, waarvan de samenhang dadelijk in het oog springt, zooals de Slavische, en de groepen, waarvan de samenstellende bestanddeelen zeer verschillend zijn, zooals de Romaansche en de Germaansche groep. Dit bezwaar is onvermijdelijk en vloeit voort uit den aard van de linguïstische feiten. Alleen het onderzoek van ieder bijzonder geval zal het mogelijk maken de juiste waarde van de aangeduide feiten vast te stellen. Eindelijk dient nog gewezen te worden op een dubbelzinnigheid van ernstigen aard, waaraan tengevolge van het karakter van de te vermelden feiten niet te ontkomen.is: één zelfde naam zal hier twee verschillende dingen moeten aanduiden; eerstens een algemeene verkeerstaal, zooals het Fransch, het Engelsch, het Italiaansch, tweedens, een groep van dialecten, die onderling veel van elkaar kunnen verschillen, zooals inderdaad b.v. de plaatselijke spreektalen in Frankrijk van elkaar verschillen, maar die het gevolg zijn van parallelloopende en min of meer autonome ontwikkelingen van dezelfde oorspronkelijke taal. Dit laatste begrip is min of meer vaag. Men weet wat men zeggen wil, als men spreekt van het Fransch of het Italiaansch als gevestigde letterkundige talen; men gaat daarentegen onmerkbaar, geleidelijk van de plaatselijke spreektalen van het Fransche type tot die van het Italiaansche over, en het is niet mogelijk de nauwkeurige geographische grens aan te geven, die beide typen scheidt. I. INDOGERMAANSCHE TALEN. Alle thans nog bestaande groepen van het Indogermaansch zijn, ten minste in zekere mate, in Europa vertegenwoordigd. A. De Keltische groep. — Het Gallisch, dat zegevierend voortrukkende horden van de Vde tot de lilde eeuw v. C. verbreid hebben, van den Atlantischen oceaan tot Klein-Azië, van de Noordzee tot de Adriatische, wordt al sedert lang niet meer gesproken; in geen enkele groep, zelfs niet in de kleinste, wordt het voormalig gebruik voortgezet. Er zijn nog twee groepen van de oude Keltische taal overgebleven: het Gaelisch, thans vertegenwoordigd door eenige plaatselijke dialecten in de oostelijke helft van Ierland, op het eiland Man en in de Schotsche hooglanden; en het Britsch, dat eertijds omvatte: het Welsch in het land van Wales, het Cornisch op het schiereiland Cornwallis, in het Zuid-Westen van Engeland, en het Bretonsch, in Armorica, ingevoerd door kolonisten, die omstreeks de Vde—Vide eeuw n. C. uit Groot-Brittannië gekomen waren. Het Armoricaansche Bretonsch is dus geen overblijfsel van het Gallisch, dat ten tijde van Caesars veroveringen op Franschen bodem gesproken werd. Het aantal menschen, die een Keltisch dialect spreken, is betrekkelijk gering. Sedert de XVIIIde eeuw is het Cornisch verdwenen. In Ierland spreken hoogstens 15 procent van de bevolking Iersch; in Schotland kennen, op een totaal van 4.700.000, slechts 200.000 inwoners Gaelisch; op het eiland Man wordt het slechts door eenige honderden gesproken. In het land van Wales is het aantal bewoners, die zich van de Keltische spreektaal, het Welsch, bedienen, het hoogst; het bedraagt ongeveer één derde van de heele bevolking. Bijna al de bewoners van de oudtijds Keltische landstreken van Groot-Brittannië, spreken ook Engelsch, hun beschavingstaai, en de Keltische dialecten zijn voor hen slechts een plaatselijke spreektaal, waaraan weliswaar velen van hen hartstochtelijk gehecht zijnHet valt moeilijk te zeggen, wat Fransch Bretagne betreft, in welke verhouding daar de menschen, die alléén Bretonsch spreken, staan tot hen, die èn Bretonsch èn Fransch spreken. Het eerstgenoemde verliest voortdurend terrein, en het is voor de beschaafde elementen van de bevolking, die het kennen, slechts een bijtaai. Van de jongere generaties spreken bijna alle kinderen zoowel Fransch als Bretonsch. In de steden is het Fransch de eenige omgangstaal. Overal is het de eenige beschavingstaai. Alles saamgenomen zijn de Keltische dialecten slechts overblijfsels. Maar Ierland heeft in de middeleeuwen een belangrijke letterkunde gehad, en de tegenwoordige Iersche beweging streeft er naar het gebruik van het dialect, dat op nieuw vorderingen maakt, in eer te herstellen. In het land van Wales handhaaft het plaatselijk patriotisme het gebruik van het Welsch, dat sedert de middeleeuwen een niet onaanzienlijke letterkunde bezit. In den uitersten westhoek van Fransch Bretagne, is het Bretonsch nog de gewone omgangstaal van de plattelandsbewoners. Niets wijst erop, dat, daar waar zij nog voortleeft, het verdwijnen van de Keltische volkstaal aanstaande is. B. De Romaansche groep. — Omstreeks de Ille eeuw v. C. trof men in Italië verschillende dialecten aan, die alle tot één zelfde type, het Italisch, behoorden. Zij vormden twee groepen: de ééne, het Oskisch-Umbrisch, omvatte het Oskisch, dat gesproken werd in het zuiden, van Bruttium — het tegenwoordige Calabrië — tot in Sabinum en voornamelijk in Campanië; en het Umbrisch, dat in Umbrië gesproken werd; de andere was het Latijn, de taal van Latium. De Romeinsche overheersching, die zich allengs over geheel Italië uitstrekte, heeft in den Keizertijd het wegkwijnen van de Oskische en Umbrische en zelfs van de dialecten van het Latijnsche type, met uitzondering van het „Romeinsch", ten gevolge gehad. Alléén de taal van Rome is over- gebleven, en rij is het die zich van Italië uit over het westelijk deel van het Keizerrijk heeft verbreid. De ontwrichting van het Romeinsche rijk, ten tijde van de Volksverhuizing, en de groote verscheidenheid, die de provincies in allerlei opzicht aanboden, hebben het Latijn op verschillende wijze in zijn lateren groei beïnvloed. Reeds onder Karei den Groote bleek het, in Frankrijk ten minste, waar de ontwikkeling het snelst in haar werk gegaan was, dat het volk geen Latijn meer sprak. In den loop van de middeleeuwen heeft men dit overal gevoeld en men is de gewestelijke talen gaan gebruiken als schrijftalen, wat tengevolge had, dat deze de letterkundige talen werden voor niet-kerkelijke doeleinden. Zoo ontstonden het Fransch, het Provencaalsch, het Italiaansch, het Spaansch. De invallen van de Arabieren hebben een eind gemaakt aan het gebruik van het Latijn in het Noorden van Afrika, in 't bijzonder in het tegenwoordige Tunis, waar het de gewone omgangstaal was geworden. Het Latijn heeft zich in gewijzigden vorm weten staande te houden in nagenoeg de heele rest van het westelijk deel van het Romeinsche rijk, waar het geworden is: Portugeesch, Spaansch, Catalaansch en Provencaalsch, Fransch, Reto-Romaansch (Roumanche of Ladinisch), Italiaansch, Roemeensch. Deze namen duiden algemeene typen aan, waarmede bijna evenveel letterkundige talen en, met uitzondering van het Katalaansch, het Provencaalsch en het Reto-Romaansch, evenveel scherp van elkaar gescheiden nationale groepen verband houden. Buiten en behalve het land van haar oorsprong, beslaan de voornaamste van deze talen tegenwoordig koloniale gebieden, waarvan vele tot zelfstandigheid zijn gekomen. Het Spaansch is, sedert de XVIde eeuw, de taal geworden van geheel ZuidAmerika, met uitzondering van Brazilië en de drie Guyana's, van Midden-Amerika en van Mexico. Het Portugeesch is de taal van Brazilië. Het Fransch wordt gesproken in Canada en het wint veld in noord-westelijk Afrika, in Tunis, in Algiers en in Marokko, waar het op weg is de plaats te hernemen, die vroeger door het Latijn werd ingenomen, en zich zelfs nog verder uit te strekken. Van de belangrijke Romaansche talen is het Italiaansch de eenige, die geen buitenlandsch gebied van eenige beteekenis heeft; er zijn vele Itahaansche kolonisten, maar zij leven voor het meerendeel, 't zij in Europa of in Amerika, in landen waar de omgangstaal geen Italiaansch is. In Europa zelf dekken de taalgrenzen van het Romaansch de staatkundige grenzen niet. Spanje bevat het grootste gedeelte van het Katalaansche gebied, waarvan een klein deel zich in Frankrijk bevindt, op de noordelijke helling van de Pyreneeën, in Roussillon. Nu is het Katalaansch geen dialect van het Spaansche type; het heeft daarentegen alle overeenkomst met de dialecten van Zuid-Frankrijk. Het staatkundig gebied van Frankrijk, waar tegenwoordig overal één kuituurtaai verstaan en gebruikt wordt, omvat twee typen van Romaansche dialecten, waar tusschen geen nauwkeurige grens te trekken is, maar die niettemin zeer van elkaar verschillen: het noordelijk type, waartoe de, op het dialect van Parijs berustende, Fransche omgangstaal behoort; en het zuidelijk type, dat in de middeleeuwen een belangrijke letterkundige taal heeft voortgebracht. Deze heeft in de XlXe eeuw aan Mistral en aan andere dichters en schrijvers een letterkundige herleving te danken gehad. De dialecten van het zuiden verschillen in Frankrijk zóó zeer van die van het noorden, dat een Noord-Franschman ze niet begrijpt zonder ernstige voorbereiding. In enkele streken van Frankrijk gebruikt de plattelandsbevolking niet-Romaansche dialecten: het Vlaamsen bezit een klein gebied in het noorden, rondom Duinkerken en Hazebroek; het Bretonsch leeft voort in het westen van het Armoricaansch schiereiland, en het Baskisch in de westelijke Pyreneeën. Daarentegen is het Fransch de taal van een deel van België — waar de plaatselijke dialecten tot een bijzonder type, het Waalsch, behooren — van Luxemburg en Zwitserland; en Duitschland heeft in 1871 een deel van het Fransch-sprekende Lotha- ringen, met de hoofdplaats Metz, ingelijfd. In Zwitserland gaat de taalgrens van het Fransch en het Duitsch over de cantons Wallis, Freiburg en den westelijken punt van het canton Bern, terwijl de cantons Genève, Waadtland en Neuchatel tot het Fransch taalgebied behooren. In België telde men in 1912, de kinderen beneden twee jaar buiten rekening gelaten, 2.830.000 personen, die alleen Fransch, 3.220.000, die alleen Vlaamsch, en 870.000, die Fransch en Vlaamsch spraken; de hoofdstad, Brussel, is omgeven door Vlaamsch gebied, maar het Fransch is er overheerschend, vooral onder de meest ontwikkelden. Het Italiaansch is niet alleen de taal van Italië, maar ook van meer dan 700.000 inwoners van Oostenrijk, in Triëst en Trentino, en van 300.000 Zwitsers, waarvan de helft een dicht aaneengesloten groep vormen in het canton Tessino. De plaatselijke dialecten van het Fransche eiland Corsica zijn Italiaansch. Overal verschillen de Italiaansche dialecten sterk van elkaar. Het Siciliaansch, in *t bijzonder, heeft evenveel recht als het Provencaalsch om als een afzonderlijke taal beschouwd te worden; maar het heeft geen letterkundig verleden. De volkstaal van het noordwesten van Italië, vooral in Piémont en Lombardije, biedt een overgangstype aan, dat staat tusschen het Fransche en het Italiaansche. De zoogenaamde Reto-Romaansche, Ladinische of Roumanche dialecten, worden door eenige tienduizenden personen gebruikt in de Alpen-valleien, in het .canton Grauwbunderland, in Italië en in Oostenrijk. Zij vertegenwoordigen de overblijfsels van de Romaansche dialecten, die zich vroeger veel verder noordwaarts en oostwaarts uitstrekten, en die door de vorderingen van het Germaansch teruggedrongen werden. Zij zijn er nergens in geslaagd de officieele taal van een groep te worden en hebben zich niet weten te verheffen tot een eigenlijk gezegde letterkundige taal. De Roemeensche dialecten worden niet alleen gesproken in het koninkrijk Roemenië maar ook in het oude Rusland, waar Bessarabië talrijke Roemeensche inwoners telt, en in Hongarije, waar volgens de Hongaarsche statistiek, ongeveer drie millioen Roemeensch-sprekenden zijn. Men treft ook Roemeensche dialecten in Macedonië aan. Het Roemeensch heeft zich ook gevormd tot een letterkundige taal. Alles bij elkaar genomen, zijn er, als men het Provencaalsch en het Catalaansch buiten beschouwing laat, vijf Romaansche talen, die in politiek opzicht van belang zijn en als kultuurtalen dienen: het Portugeesch, het Spaansch, het Fransch, het Italiaansch en het Roemeensch. De Romaansche talen hebben veel gemeenschappelijke trekken bewaard. Haar grammatica geeft nog blijk van talrijke onderling evenwijdig loopende ontwikkelingen ; de woordenschat is, wat het meerendeel van de dagelijksch voorkomende begrippen betreft, gemeenschappelijk, en het is in veel gevallen vrij makkelijk zich rekenschap te geven van het verband, dat er tusschen de Romaansche talen bestaat. Ziehier eenige voorbeelden, gekozen uit woorden waarvan de beginmedeklinker b is: It. Prov. Sp. Port. barba, Fr. barbe, Roem. barba. It. bagno, Prov. banh, Sp. bano, Port. banho, Fr. bain. Hierbij zij opgemerkt, dat door de verschillende letterteekens, die den klank „n mouillée" aanduiden: gn in het It., n in het Sp., nh in het Prov. en Port., de in werkelijkheid bestaande gelijkenis van dé woorden in de schrijftaal verzwakt wordt. It. bene, Sp. bien, Port. bem. Prov. 6e, Fr. bien. Roem. bine. It. buono, Sp. bueno. Port. bom, Prov. bo, Fr. bon, Roem. bun. It. bove, Sp. buey. Port. boi, Prov. buou, Fr. bceuf. Roem. boa. It. Port bocca, Sp. Prov. boca, Fr. bouche; het Roem. feaca beteekent „wang". Zonder moeite zou men meer voorbeelden kunnen geven; er zijn zoo een drie-, vierhonderd woorden, die de Romaansche talen gemeen hebben, en waarvan de identiteit dadehjk in het oog springt. Maar, ondanks deze gelijkenis, verschillen de Romaansche talen thans veel van elkaar: de veranderingen hebben elkaar snel opgevolgd gedurende, het tijdperk dat volgde op den val van het ■ Romeinsche rijk, en het tempo waarin zij later plaats hadden, moge nu eens langzamer dan weer vlugger geweest zijn, tot stilstand zijn zij sedert dien nooit gekomen. Iedere taal onderging ze, onafhankelijk van hetgeen in de andere gebeurde. Het valt iemand, die een Romaansche taal spreekt, gemakkelijker een tweede Romaansche taal te leeren dan een taal, die behoort tot een andere Indogermaansche familie. Maar daarom verstaan een Franschman, een Spanjaard en een Italiaan elkaar nog niet; zij merken zelfs niet aanstonds, dat hun talen tot hetzelfde type behooren. De Romaansche taal, die in de moderne beschaving de voornaamste rol gespeeld heeft, het Fransch, is niet degene, die het grootste gebied inneemt, — het Spaansch wordt door veel meer menschen gesproken op een veel uitgestrekter gebied — en het is het Fransch, dat het meest verschilt van het Latijn en juist daardoor ook van alle andere Romaansche talen. C. De Germaansche talen. — De Germaansche talengroep heeft zijn eenheid verloren verscheiden eeuwen vóór de splitsing van de Romaansche. De tijd, waarin het Germaansch nog merkbaar één was, valt iets vóór het begin van onze jaartelling. Op het tijdstip, waarop de oudste monumenten geschreven zijn, omstreeks de lilde—IVde eeuw n. C., omvatte het Germaansch de volgende groepen: a. het Gotisch, dat sedert lang geheel buiten gebruik geraakt is en alleen bekend is uit de fragmenten van de Bijbelvertaling van den Gotischen bisschop Ulfila, in de IVde eeuw; b. de West-Germaansche groep, die thans nog ruim vertegenwoordigd wordt door het Hoog- en Nederduitsch, het Vlaamsch en het Nederlandsen, het Friesch en het Engelsch; c. de Noorsche of Skandinavische groep, bestaande uit het Deensch, het Zweedsch, het Noorweegsch en het IJslandsch dialect. IJsland werd in de IXde eeuw door de Noren gekoloniseerd. Het Noorsch en het West-Germaansch type zijn reeds duidelijk van elkaar gescheiden in de oudste overblijfsels. Deze worden, wat het Noorsch betreft, vertegenwoordigd door runen-opschriften uit de lilde en door letterkundige teksten uit de Xllde eeuw. Het oudste Westgermaansch bevatten de glossen ter verklaring van Latijnsche woorden en uitdrukkingen, uit de VHIe eeuw, en vervolgens door samenhangende teksten. De verschillen zijn in den loop der tijden steeds grooter geworden. Tegenwoordig Is de verwantschap van de Germaansche talen nog duidelijk merkbaar,; deze verwantschap moge het aanleeren van een nieuwe Germaansche taal voor hem, die er reeds ééne kent, vergemakkelijken, toch verschillen de talen van de Noorsche groep minstens evenveel van die van de Westgermaansche, als bijvoorbeeld het Fransch van het Spaansch verschilt De Germaansche eenheid bestaat thans evenmin meer als de Romaansche. Er bestaat nog een Skandinavische eenheid. Maar Denemarken en Zweden hebben twee in uitspraak en grammatica zeer verschillende letterkundige talen, die sedert de middeleeuwen geschreven worden. De letterkundige taal van Noorwegen was tot hiertoe het Deensch. Als geschreven taal past het zich eenigermate aan bij de Noorweegsche volkstaal, terwijl de uitspraak van wat men riksmaal noemt sterke afwijkingen vertoont. Zonder het DeenschNoorweegsch prijs te geven is Noorwegen bezig een andere, op de Noorweegsche dialecten gegronde, verkeerstaal aan te nemen, het z.g. landsmaal; en onlangs genomen maatregelen hebben de strekking om, zelfs wat de spelling betreft, het Deensch-Noorweegsch dichter bij de eigenlijk gezegde Noorweegsche dialecten te brengen. IJsland zelfs wil zijn eigen schrijftaal hebben. Maar de Skandinavische dialecten hebben veel trekken gemeen, zoo dat degene, die er één kent, zonder groote moeite de andere kan begrijpen. De Westgermaansche groep heeft zijn eenheid verloren. Het Hoogduitsch heeft zijn medeklinkers zulke ingrijpende veranderingen doen ondergaan, dat aan een vorm als het Eng. ten, Deensch ti, Nederlandsen tien, het Hoogduitsch zehn, aan een vorm als het Eng. threè, Deensch rre, het Hoogduitsch cfret' beantwoordt. Deze veranderingen hebben het zelfs pp aanmerkelijken afstand geplaatst van zeer verwante talen als het Nederduitsch en het VlaamschNederlandsch. Het Nederduitsch heeft herhaalde malen gepoogd zich een plaats als letterkundige taal te veroveren; deze pogingen hebben evenwel geen blijvend succes gehad, en het Hoogduitsch is thans de eenige letterkundige taal, de eenige verkeerstaal van Duitschland, Duitsch-Oostenrijk en Duits ch-Zwitserland. Alhoewel zijn schrijftaal overal denzelfden vorm heeft, wordt het Duitsch in de verschillende deelen van zijn gebied verschillend gesproken. Uitspraak en woordenschat verschillen aanmerkelijk van de eene provincie tot de andere en de wijze waarop de algemeene taal gesproken wordt, staat onder den invloed van de plaatselijke dialecten. De uitspraak van een Weensch advocaat lijkt een Berlijnsche rechtbank vreemd, on-Duitsch, bijna onbegrijpelijk. De letterkunde in de volkstaal neemt in de Duitsch sprekende landen een aanzienlijke plaats in. De Duitsche Zwitsers, zelfs zeer ontwikkelde, die gewoon Duitsch schrijven, blijven in het private leven getrouw aan hun plaatselijk dialect. In dit opzicht is er een groot verschil tusschen Duitsch- en Fransch-sprekenden; in het Fransch, zooals trouwens in de Romaansche talen in 't algemeen, bestaat er slechts één norm; dialect spreken gebeurt in Frankrijk alleen door minder ontwikkelden ; en, zoo er al veel niet-Parijzenaars, vooral in het zuiden, mogen zijn, die een plaatselijk „accent" hebben, zij voelen dit als een gebrek, dat zij zich beijveren zoo spoedig mogelijk te verhelpen. Toen zij, in de middeleeuwen, hun woonplaatsen in het Frankenland verlieten, hebben de Joden, die zich in het westen zijn gaan vestigen, in den Elzas, of in het oosten, in Litauen, in Polen, in Klein-Rusland, in Roemenië, hun eigen taal behouden. Deze heeft allerlei bestanddeelen in zich opgenomen, de eene zuiver Joodsch, aan het Hebreeuwsch, een geleerde taal, ontleend, de andere, afkomstig van de landen, waar de Joden zich vestigden. Het aldus samengestelde Jiddisch is een Duitsch dialect, dat nog door de Joden gebruikt wordt in het oosten van Europa en dat velen van hen, die naar Amerika of naar elders verhuisd zijn, bewaard hebben als een voorvaderlijk erfdeel. De omstandigheid, dat het Jiddisch in Hebreeuwsche letters geschreven wordt, hoeft ons niet op een dwaalspoor te brengen omtrent zijn Duitsch karakter. Het Vlaamsch en het Nederlandsen bieden verschilpunten aan; nochtans is er eigenlijk maar één letterkundige Vlaamsche en Nederlandsche taal. Deze taal verschilt in velerlei opzicht van het Hoogduitsch, maar zóó, dat het makkelijk valt de vormen van de ééne tot die van de andere te herleiden, en men aanstonds ziet, dat het twee dialecten van dezelfde taal zijn. Anders is het gesteld met het Engelsch. Toen zij het vaste land verheten om zich in Groot-Brittannië te vestigen, hadden de Angelen en de Saksen een taal, die dicht bij het Nederduitsch en het Vlaamsch stond. Maar sedert hun vestiging is de ontwikkeling van hun taal haar eigen gang gegaan. De veranderingen, die zij hier onderging, waren van ingrijpender aard, dan die welke op het vaste land hadden plaats gehad. De invloeden, die zich nu deden gelden, waren andere dan die, welke zij op het vaste land ondergaan had. En het Angelsaksisch heeft daardoor zulk een afwijkend voorkomen gekregen, dat het vaak onmogelijk is de identiteit van woorden van denzelfden Germaanschen oorsprong op het eerste gezicht te herkennen. Zoo het Eng. father en het Duitsche vater nog veel op elkaar lijken, sister en Sekwester doen dit reeds minder, en oath en Eid hebben niets meer met elkaar gemeen. De afstand tusschen het Engelsch en de andere Germaansche talen is nog grooter geworden door de talrijke ontleeningen aan het Latijn en aan het Fransch: het Engelsche vocabulaire is half Romaansch geworden. Trouwens het Engelsch heeft zich sneller ontwikkeld dan het Duitsch; het heeft veel archaïsmen verloren, die het Duitsch nog bezit; de naamwoorden worden er niet meer verbogen, terwijl het Duitsch nog een vol- ledig stel buigingsvormen heeft; de Engelsche bijvoeglijke naamwoorden zijn onveranderlijk, terwijl de Duitsche nog ingewikkelde vormen hebben, die naar omstandigheden kunnen veranderen. Zoowel door zijn grammaticalen bouw als door zijn uitspraak, heeft het Engelsch een voorkomen aangenomen, dat zeer verschilt van het Duitsche type. Het is niet alleen een andere taal, 't is een taal van een ander type. Behalve in geringe mate wat den woordenschat betreft, vergemakkelijkt de kennis van het Duitsch het aanleeren van het Engelsch niet, en omgekeerd. In den loop van de middeleeuwen is het Duitsch naar het oosten voortgedrongen, ten koste van de Baltische en Slavische talen. Maar de volken, die deze talen spreken, streven nu naar onafhankelijkheid en bieden aan den voortgang van het Duitsch een tegenstand, die moeilijk te breken is, zoodat het Duitsch, omgeven door beschavingstalen, zijn gebied in Europa niet kan uitbreiden. Buiten Europa had het bijna geen gebied, waar een Europeesche bevolking kon gedijen; zoodat, in de tegenwoordige omstandigheden, de geographische uitbreiding van het Duitsch tot staan gebracht is. Met sterk vereenvoudigde grammaticale vormen leeft het Nederlandsen in Zuid-Afrika, waar het de taal van de Boeren is, maar waar het de concurrentie van het Engelsch, de taal van het Britsche rijk en van de voornaamste handelslui, ondervindt. De Germaansche taal, die sedert de XVIIde eeuw de schitterendste plaats veroverd heeft, is degene die het meest afwijkend voorkomen heeft aangenomen, wier grammatica, zich ontwikkelend in dezelfde richting als die van de Romaansche talen, zich het verst verwijderd heeft van het algemeen Germaansche type, daarbij zelfs het Fransch overtreffend door haar geheel en al modern karakter, en wier woordenschat het grootst aantal ontleeningen vooral aan het Latijn en aan het Fransch, heeft opgenomen. Het Engelsch beheerscht Groot-Brittannië eh Ierland. Van de Keltischsprekende bevolkingen, die in Schotland, het land van Wales, 2 Cornwallis en Ierland overgebleven waren, is de ééne tot het Engelsch overgegaan, de andere zijn tweetalig geworden, en het Engelsch is hun voornaamste kuituurtaai. Maar het feit, dat beslissend geweest is voor de geschiedenis van het Engelsch, is zijn koloniale expansie. Hieraan is het te danken, dat het Engelsch de algemeene omgangstaal geworden is van Noord-Amerika ten noorden van Mexico. De oude bewoners van het land zijn geslonken tot eenige honderd duizenden en velen sluiten zich reeds bij de Engelsch-sprekenden aan. De Fransch-sprekende kolonisten, die nog talrijk zijn in Canada, gaan verloren onder de massa Engelsch-sprekenden, wier invloed zich aan alle kanten doet gelden. De landverhuizers, die van alle oorden in de Vereenigde Staten en in Canada aankomen, bewaren hun taal maar gedurende een zekeren tijd; hun afstammelingen worden door de omstandigheden gedrongen het Engelsch ajs kuituurtaai en weldra als eenige taal te aanvaarden. Zoo is het Engelsch in Amerika de taal geworden van een grooten onafhankelijken staat, de Vereenigde Staten, en van èen groot Britsch Dominion, Canada. En dat is slechts één van de gebieden, die het Engelsch veroverd heeft: een vastland, Australië, groote eilanden als NieuwZeeland, hebben het Engelsch als hun taal aangenomen. Groepen Engelsch-sprekenden zijn verspreid over een menigte eilanden en koloniën in Afrika en in den Stillen Oceaan. In Vóór- en AchterIndië is het Engelsch één van de kultuurtalen, de eenige die door alle rassen verstaan en gebruikt wordt. Zóódat het Engelsch, dat over de heele wereld verspreid is, gebruikt wordt door de beschaafden in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en in de groote Dominions van het Britsche rijk. Het is de meest verbreide wereldtaal. D. Het Albaneesch. — In de bergstreek, die in 't oosten de Adriatische Zee begrenst, tusschen het gebied van het Servisch, dat met Montenegro eindigt, en dat van het Grieksch, dat met Epirus bégint, bevinden zich de Albaneesche dialecten, die door een vrij gering aantal individuën, ten hoogste één millioen, gesproken worden. Het Albaneesch is nooit het orgaan van een groot volk geweest; het heeft nooit als voermiddel gediend voor een oorspronkelijke beschaving. Men is zeer laat begonnen het schriftelijk te gebruiken; de oudste teksten, die men bezit, zijn van de XVIIde eeuw. Het heeft dus om zoo te zeggen geen geschiedenis. De zeer talrijke woorden, die zij ontleend hebben aan de hen omringende talen, toonen aan, dat de Albaneezen den invloed ondergaan hebben van de beschaving van al hun buren; maar zelf hebben zij nooit eenigen beschavingsinvloed uitgeoefend op, noch woorden geleverd aan de naburige talen. In de tweede helft van de XIXde eeuw heeft men getracht in Albanië een letterkundige taal te vormen; de katholieke zendingen, op touw gezet door Oostenrijk, hebben een belangrijk deel gehad aan de vestiging van deze letterkundige taal. De oudste invloed, die men in het Albaneesch kan waarnemen, is die van het Latijn. Men weet, dat Illyrië en het Donaugebied verbonden waren aan het westelijk deel van het Romeinsche rijk; in de oudheid heeft het Grieksch niets aan het Albaneesch geleverd. Maar aan het Latijn, dat dermate in het noorden van den Balkan doorgedrongen was, dat het er een thans nog levende Romaansche taal, het Roemeensch, deed ontstaan, heeft de Albaneesche woordenschat een aanzienlijk deel van zijn kuituuruitdrukkingen te danken. Toen men, in het begin van 1914, een vorstendom Albanië heeft willen stichten, was de titel, dien men aan den vorst, die door Oostenrijk voorgesteld werd, wilde geven, die van mbret, een door het Albaneesch aan het Latijnsche imperator ontleend woord. Na aldus veel aan het Latijn ontleend te hebben, heeft het Albaneesch een menigte woorden uit het Grieksch, het Italiaansch en het Slavisch overgenomen. P$fM spreken geen echt Parijsch meer. De algemeene landstaal van Italië is gegrond op het Toskaansch; maar zij wordt niet op z'n Toskaansch uitgesproken; de uitspraak is eerder Romeinsch; zoodat dus noch de hedendaagsche Toskanen, noch de Romeinen, noch a fortiori de andere Italianen, wanneer zij de gewone Italiaansche omgangstaal gebruiken, de taal van hun voorgeslacht spreken. De taal wordt dikwijls door het eene geslacht aan het andere overgeleverd, maar de zoons hebben ook heel dikwijls een andere taal dan hun vaders. HOOFDSTUK V. TAAL EN VOLK. Er bestaat een band tusschen taal en volk: in een land waar, als in het voormalige Oostenrijk, verscheidene volken wonen, zijn de volken door hun talen tegenover elkaar gesteld, en, wanneer men een statistiek wilde maken van de volken waaruit het vroegere Oostenrijk-Hongarije bestond, had men geen ander middel dan aan iederen inwoner te vragen, welke taal hij gewoon was in het dagelijksch leven te spreken. Zoo werden in Oostenrijk als Duitschers opgeteekend al degenen, die verklaarden het Duitsch, als Czechen, zij die verklaarden het Czechisch, als Slovenen, zij die verklaarden, het Sloveensch als gewone omgangstaal te gebruiken, en zoo voor iedere nationaliteit. Niet dat het volksbewustzijn zich altijd uitspreekt in de taal, noch dat een eigen taal voldoende is om het volksbewustzijn in 't leven te roepen, In Ierland, waar het nationaliteitsgevoel een hoogen graad van hartstochtelijkheid bereikt heeft, gebruiken de nationalisten het Engelsch als omgangstaal. Door nationalisme gedreven is men bezig het Iersch, dat, nog weinig jaren geleden, op weg was snel te verdwijnen, weer in zwang te brengen. Maar er is tijd voor noodig om een taal, die aan het uitsterven is, weer op de been te brengen. En tegenwoordig, drukken de Iersche Sinn-feiners zich heel dikwijls uit in het Engelsch. De naam van de partij, sinn-fdm „wij zelf", is Iersch, haar taal is nog over 't algemeen Engelsch. In Frankrijk zijn de zuidelijke dialecten onverstaanbaar voor een Noord-Franschman; het Provencaalsch verschilt ongeveer evenveel van het Fransch als het Spaansch van het Italiaansch. Desalniettemin heeft een Provencaal of een Gasconjer niet het gevoel te behooren tot een ander volk dan de Noord-Franschman. Een Bretagner spreekt een taal, die behoort tot een andere familie dan het Fransch, maar voor zijn gevoel behoort hij tot het Fransche volk. Alhoewel sedert 1871 staatkundig van Frankrijk gescheiden, voelden vele Elzassers, die in den gewonen omgang een Alemannisch dialect spraken, zich Franschen. Daarentegen behoort een Fransch sprekende Zwitser of Belg voor zijn gevoel niet tot het Fransche volk. Het feit van te behooren tot een anderen staat, andere historische tradities en gebruiken te hebben, is ondanks de gelijkheid van taal en, voor een deel ten minste van kuituur, voldoende om het gevoel, dat men tot hetzelfde volk behoort, niet te doen opkomen. Het nationaliteitsgevoel is inderdaad iets vaags, waarvan zin en karakter verschillen al naar de omstandigheden. Het treedt duidelijk aan het licht in het Oosten, waar volken, die tegelijk door taal, gebruiken en godsdienst onderscheiden worden, naast elkaar wonen. In Turkije vindt men naast de Ottomaansche, Mohammedaansche, Turksch sprekende Turken, een belangrijk aantal Grieken, die behooren tot de Grieksch-Orthodoxe Kerk, Grieksch spreken en een heel andere manier van leven hebben; verder Armeniërs, Christenen van den Gregoriaanscben ritus, die dus een eigen Armeehsche kerk hebben, Armeensch spreken en ook op hun eigen manier leven; Joden, die den Joodschen godsdienst belijden, een Spaansch dialect spreken en hun eigen gewoonten hebben; Arabieren, die Mohammedaansch zijn evenals de Turken, maar Arabisch spreken en er een heel andere leefwijze op na houden dan de Turken; en nog veel andere volken, wier aard zich ongetwijfeld minder scherp afteekent, maar die zich toch van de overige onderscheiden. Tot nu toe hebben deze volken naast elkaar geleefd, zonder zich te vermengen, zonder met elkaaar huwelijksverbintenissen aan te gaan, voor zoover zij ten minste tot verschillende godsdiensten behooren, terwijl ieder zijn eigen scholen en zijn eigen instellingen heeft. Toen de Jong-Turksche omwenteling het Turksch nationalisme, dat onder sultan Hamid zijn actie voorbereid bad, op den voorgrond plaatste, kwam het heele Ottomaansche rijk daardoor in beroering. Aan de felheid van het Turksche nationaliteitsgevoel 5 zijn de massamoorden Op de Armeniërs, onder Abd-oel-Hamid, onder het Jong-Turksch regime, en volgens een nieuw systeem, gedurende den wereldoorlog, toe te schrijven. De taal is één van de kenmerkende eigenschappen van die verschillende volken, die het Turksche rijk bevatte, en die met elkaar in dezelfde provincies en in dezelfde steden woonden. Maar het is niet de eenige, en zij kan ontbreken. Er zijn in Klein-Azië. gescheiden van het gros van het Grieksche en van het Armeensche volk, in streken, waarin zij afgezonderd leven, Grieken en Armeniërs, die het Grieksch of het Armeensch prijs gegeven hebben, en die, terwijl zij nu Turksch spreken, zich toch nog Grieken en Armeniërs voelen. Het bewustzijn van tot een bepaald volk te behooren is niet afhankelijk van den een of anderen stoffelijken steun, en zelfs niet van de taal. Tot een volk behooren is een zaak van gevoel en wil. Maar het blijft een feit, dat de taal het voornaamste, het duidelijkste, het meest afdoende kenmerk is, waardoor een volk zich onderscheidt. Daar, waar de taalverschillen vaag worden, zijn de nationaÜtótsverschillen ook op weg te vervagen; en daar. waar het gevoel van nationale samenhoorigheid ontbreekt, hebben de taalverschillen ook neiging om te verdwijnen. In Frankrijk, waar het Zuiden en Bretagne geen eigen nationaliteitsgevoel hebben, is het Fransch overal de taal van de steden.rde taal van de school en de eenige werkelijke kuituurtaai; ofschoon het in Mistral een dichter van groote beteekenis gehad heeft, is het Provencaalsch van ondergeschikt belang voor de ontwikkelden, die het spreken, en alles wat tot het hoogere gedachtenleven behoort, wordt door de Zuid-Franschen in het Fransch uitgedrukt. De afwezigheid van het nationahteitsgevoel bevordert een steeds grooter wordende verzwakking van het Provencaalsch en van het Bretonsch. die nog slechts geregeld gebruikt worden op het platteland, en die hun eigenaardige kracht verhezen, doorspekt worden met min of meer aan het dialect aangepaste Fransche woorden en Fransche wendingen, kortom die een weerschijn worden van het Fransch. Vele Elzassers, die tegen hun zin ingelijfd waren bij het Duitsche rijk, onderhielden zorgvuldig hun kennis van de Fransche taal en bleven trouw aan hun Fransche kuituur, alhoewel de plaatselijke dialecten van den Elzas Alemannisch zijn. De Joden van Oost-Europa, die het gevoel hebben een afzonderlijk volk te vormen, hebben niet alleen hun Germaansche taal. het Jiddisch, bewaard, dat hen van hun buren onderscheidt ! maar zij hebben ook het gebruik van een doode taal, het Hebreeuwsch, uitgebreid, dat ten allen tijde hun godsdienst-taal geweest is, en nu bestaat er een moderne letterkunde in het Hebreeuwsch; de Joden hebben dit Hebreeuwsch leeren spreken, zooals de geleerden in de middeleeuwen Latijn spraken. Van den anderen kant, daar waar die wil om een afzonderlijke eenheid te vormen, die de grondslag van ieder zelfbewust volk is, niet bestaat, is de gemeenschappelijke taal voldoende om een gemeenschappelijke kuituur en gemeenschappelijke sympathieën in het leven te roepen. Zwitserhuid, dat als officieele talen de talen van drie groote naburige landen, Duitschland, Frankrijk en Italië, bezit, levert daarvan een uitmuntend voorbeeld. De Zwitsers voelen zich burgers van één zelfden staat, die zijn eenheid heeft en voorzien is van eigen, oorspronkelijke instellingen. Zij willen Zwitsers zijn en hun federalisme beweegt zich zelfs in de richting van een steeds toenemende centralisatie. Niettemin gaat door het verschil van hun talen ook hun belangstelling verschillende kanten uit; de meesten van hen, die Duitsche dialecten spreken, voelen zich aangetrokken tot de Duitsche kuituur en nemen iets van den Duitschen geest over; de meesten van hen, die Fransche of Italiaansche dialecten gebruiken, worden door de Fransche of Italiaansche kuituur aangetrokken. Ondanks de macht van de Zwitsersche eenheidsidee, zijn er geschillen ontstaan tusschen hen, die Alemannisch, Romand en Italiaansch spreken, geschillen, waarover de Zwitsersche geest gezegevierd heeft en die zich nooit over de groepen in hun geheel hebben uitgebreid, maar toch, op sommige oogenblikken. een zekere scherpte verrieden. De Roumanche sprekende Zwitsers, wier plaatselijk dialect Romaansch, maar wier kuituurtaai het Duitsch is hebben gedeeltelijk Duitsche sympathieën. Om zich een juist denkbeeld te vormen van het verband tusschen taal en volk. dient men dus rekening te houden met velerlei schakeeringen. Maar er is geen volk, dat niet streeft naar het bezit van een eigen taal, en een taal voert slechts een moeilijk en roemloos bestaan, daar waar zij den steun van het nationaliteitsgevoel mist. HOOFDSTUK VI. TAAL EN KULTUUR. De eenheid van taal vloeit voort uit de eenheid van kuituur en de instandhouding van die taaleenheid wordt verklaard door de instandhouding van de eenheid van kuituur. Toen de eenheid van het Romeinsche rijk de verspreiding van heft Latijn over het geheele westen ervan te weeg bracht, heeft het Latijn bijna nergens het gebied van het Grieksch aangetast : alleen Zuid-Italië en Sicilië, waar het Grieksch trouwens niet verder doorgedrongen was dan tot den kustrand. hebben langzamerhand het Grieksch prijs gegeven, en spreken nu een Romaansche taal. Dit komt omdat de Grieksche kuituur die als voorbeeld gediend had voor de Romeinsche. haar aanzien bewaard had. ondanks het verhes van de staatkundige onafhankelijKheid. De menschen. die Grieksch spraken, zouden gemeend hebben zich zelf te verlagen door de taal aan te nemen van een volk van mindere kultuurwaarde. De Joden, die van het westen naar het oosten van buropa getrokken zijn. hebben noch het Duitsch noch het Spaansch prijs- gegeven om de talen te gaan spreken van de landen, waar zij zich neerzetten en wier kuituur lager stond dan de hunne. Daar zij verschilden van ras, van godsdienst, van gebruiken, van taal, zijn zij een volk geworden, dat gescheiden leefde van de volken in wier gebied zij zich gevestigd hadden. En zoo is er een Joodsch vraagstuk ontstaan. Een aldus gevestigde eigen kuituur kan blijven bestaan, zelfs wanneer de voorwaarden, die ze in het leven geroepen hebben, verdwenen zijn. Toen de Joden van Litauen, Rusland. Polen, Galicië en Roemenië in menigte naar Amerika verhuisden, hebben zij hun taal daar overgebracht, en tegenwoordig zijn er in NewYork, dat het belangrijkste Joodsche centrum van de wereld geworden is, groote groepen, die Jiddisch spreken. Ongetwijfeld zal daar gebeuren, wat overal gebeurd is waar zich een taal bevindt, die overgebracht is naar een omgeving van hoogere kuituur: het Jiddisch zal onvermijdelijk snel de plaat» gaan inruimen voor de overheerschende taal, het Engelsch. Het voortbestaan van het Jiddisch in Amerika, de beoefening te New-York van een letterkunde in het Jiddisch, zijn niets anders dan overblijfsels van een vroegeren kuituurtoestand. In de XIHde eeuw bestond er in Zuid-Frankrijk een schitterende kuituur, waarvan het Provencaalsch de algemeen gebruikelijke taal was^ Gedurende den vrij korten tijd, waarin zij zich heeft kunnen ontwikkelen, heeft zij een oorspronkelijke lyrische poëzie, evenwel zonder veel afwisseling, gehad. Zij heeft geen proza voortgebracht. De geleerde taal was destijds het Latijn, en het Provencaalsch is wel een poëtische maar geen volledige kuituurtaai geweest. Toen zich in het Noorden van Frankrijk het geleerde letterkundig proza vormde, was de eigen ZuidFransche kuituur vernietigd. Tot in de XIXde eeuw is de letterkundige traditie niet voortgezet. Eeuwen lang hebben de Zuid-Fransche dialecten slechts gediend als dagelijksche, gemeenzame omgangstaal. Men heeft ze niet gebruikt om ideeën van algemeenen aard uit te drukken; zij zijn geen middelen geweest ter bevordering van de kuituur. En toen men in de XIXde eeuw weer begon sommige Zuid-Fransche dialecten te schrijven, waren de eenige letterkundige voortbrengsels van beteekenis nogmaals dichterlijke werken. Evenzoo is het gesteld met het Bretonsch in het oude Armorika. Het is een taal van ondergeschikt belang gebleven, die alleen door de plattelandsbevolking gebruikt wordt, omdat zij nooit gediend heeft als voermiddel voor eenige kuituur. Nooit heeft Bretagne een eigen kuituur gehad, die maar eenigszins onafhankelijk was van de Fransche. Men mag nog zooveel pogingen aanwenden om van het Bretonsch een letterkundige taal te maken, zij stuiten af op het feit, dat het geenerlei traditie van een bijzondere kuituur vertegenwoordigt. Een taal heeft eerst waarde, als zij het orgaan is van een oorspronkelijke kuituur. Die kuituur hoeft daarom niet uitgebreid te zijn; het is voldoende, dat zij iets persoonlijks heeft. Maar het is niet makkelijk een eenmaal gevestigde oorspronkelijke kuituurtaai te doen verdwijnen. Zeer zeker zijn er, en zelfs belangrijke, die verdwenen zijn. Het Babylonisch, dat de voornaamste kuituurtaai van Azië geweest is, van de Perzische golf tot Armenië en de Middellandsche Zee, is buiten gebruik geraakt en zelfs het geheim van het alphabet waarin het geschreven werd, was verloren gegaan; het is een triumph voor de taalwetenschap van de XIXde eeuw geweest het weer te vinden. Het Egyptisch, dat gedurende vier duizend jaar het orgaan geweest is van een krachtige kuituur, heeft eveneens opgehouden te bestaan en het moet als een andere triumph voor de taalwetenschap beschouwd worden, als men erin geslaagd is het in de XIXde eeuw te lezen. Maar het verdwijnen van het Babylonisch en het Egyptisch zijn het gevolg geweest van groote historische veranderingen en de algeheele vervanging van de kuituur, in dienst waarvan deze talen stonden, door nieuwe kuituren, namelijk de Grieksche en de Arabische. Het Egyptisch werd nog gebruikt verscheidene eeuwen na de verovering van de Arabieren; de vorm dien het had aangenomen, een vorm die bekend is onder den naam van het Koptisch, heeft nog gediend voor een uitgebreide Christelijke letterkunde. Zelfs onder de moeilijkste omstandigheden houdt een eenmaal gevestigde kuituurtaai, die een eigen letterkunde en alle noodige uitdrukkingsmiddelen bezit, zich hardnekkig staande. Het Armeensch biedt hiervan een welsprekend voorbeeld aan. In de Vde eeuw n. C. volgens de overlevering, misschien iets later, heeft men een letterkundige Armeensche taal in 't leven geroepen, met een eigen alphabet ten behoeve van de Armeensche kerk; een uitgebreide historische, dichterlijke, exegetische, geleerde letterkunde is in deze taal geschreven; de Armeensche letterkunde heeft een schitterende opleving gekend in de IXde eeuw. En sedert dien is het Armeensch, ondanks vervolgingen, verwoestingen en massamoorden, blijven leven. In de XIXde eeuw heeft het Armeensche volk twee nieuwe, op de hedendaagsche dialecten gegronde letterkundige talen gevormd, de eene in het oosten, op Russisch, de andere in het westen, op Turksch gebied. Dank zij het feit, dat deze twee talen vasten vorm aangenomen hebben onder den invloed van de oude klassieke taal, staan zij dicht genoeg bij elkaar om hen, die vlot de ééne lezen, in staat te stellen de andere gemakkelijk te begrijpen. En zoodra eenige Armeniërs samen zijn in een stad, waar zij zich gevestigd hebben, richten zij een drukkerij op en stichten een koerant, die in hun taal gedrukt wordt. Zóó groot is de levenskracht van een kuituurtaai. In Algerië, dat door de Franschen bestuurd wordt, moet tegenwoordig het Berbersch, de taal van de oude bewoners van het land, die niet geschreven wordt en geen letterkunde heeft, wijken voor het Arabisch, dat het voordeel heeft een belangrijke kuituurtaal te zijn. De vorderingen van de kuituur zijn voldoende om het Arabisch kracht te geven, ofschoon het niet de taal van de overheerschende bevolking is. Nergens toonen de Arabieren neiging afstand te doen van hun taal, noch ten voordeele van het Turksch in het Ottomaansche rijk, noch ten voordeele van het Fransch of het Engelsch in Tunis of in Egypte. Het weerstandsvermogen en zelfs het expansievermogen van het Arabisch zijn heden ten dage nog reusachtig. Er bestaat geen reden om aan te nemen, dat in vóór-historischen tijd, toen zij een gemeenschappelijke taal hadden, de Indo-germaansch sprekende bevolkingen een gemeenschappelijke „regeering" hadden. De oude Indogermaansche taaleenheid berustte niet op staatkundige maar op kultureele eenheid. HOOFDSTUK VII. DE VERNIEUWING VAN DE TALEN. De kultuurtalen van het tegenwoordige Europa bieden zeer groote onderlinge verschillen aan. Vijf zijn Romaansch: het Italiaansch, het Spaansch, het Portugeesch, het Fransch en het Roemeensch; vijf zijn Germaansch: het Duitsch, het Nederlandsch, het Engelsch, het Zweedsch en het Deensch-Noorweegsch; en vijf Slavisch; het Czechisch, het Poolsch, het Servisch-Kroatisch, het Boelgaarsch en het Russisch. Men geeft werken uit en preekt in het Welsch. Ofschoon vervallen handhaaft het Grieksch zijn positie dank zij voornamelijk zijn roemrijk verleden. Men is bezig te trachten het Iersch, het IJslandsch, het Litausch, het Lettisch en zelfs het Albaansch weer op het peil van moderne kultuurtalen te brengen. Het Armeensch behoudt zijn plaats. En zoo zijn er in Europa meer dan twintig Indogermaansche talen, die de rol spelen of die men de rol wil laten spelen van kultuurtalen. Hier moeten nog twee FinschOegrische talen, het Magyaarsch en het Finsch, en eindelijk, in Constantinopel, het Turksch bijgevoegd worden. Al deze talen hebben, in haar tegenwoordigen toestand, ieder haar eigen zelfstandigheid. Zelfs degene, die zich het kortst ge- leden gesplitst en zich onder dezelfde omstandigheden ontwikkeld hebben, zijn verschillend geworden: het Portugeesch is een heel andere taal dan het Spaansch; tusschen Czechisch en Poolsch bestaat een groot verschil. De reden hiervan is, dat een taal, die zich kristalliseert in een eigen vorm, tegenover al de andere komt te staan; er ontstaat dan een bijzondere traditie. Als een Romein uit den tijd van Plautus, van Cicero of zelfs van Augustinus een Portugees, een Franschman of een Roemeniër kon hooren spreken, zou hij zeer verbaasd opkijken, als men hem zei, dat het zijn eigen taal was, die men sprak, en dat zij, die ze overgebracht hebben, voortdurend het gevoel en den wil gehad hebben ze heel eenvoudig voort te zetten. Als één van hen, die voorheen „Indogermaansch" spraken, gelegenheid had een sprekenden Engelschman, Albanees of Pers waar te nemen, zou hij zeker meer dan ontsteld staan, als men hem zeide, dat al die lieden zijn eigen taal spraken en de traditie ervan onafgebroken voortgezet hebben. Die ontsteltenis zou gewettigd zijn. Ondanks de onafgebroken voortzetting, heeft zich in al die gevallen de taal vernieuwd. Zij is in ieder van die gevallen iets wezenlijk verschillends geworden, al naar de verschillende voorwaarden van haar ontwikkeling. Deze diepgaande verschillen hangen voor een deel hiervan af, dat dezelfde bewaard gebleven bestanddeelen, naar gelang van omstandigheden, een verschillend voorkomen gekregen hebben, voor een ander deel hiervan, dat nieuwe bestanddeelen ingedrongen zijn in den loop van iedere ontwikkeling. Het Fransch is een voortzetting van het Latijn. Maar dat Latijn is niet datgene wat de afstammelingen van de oude Latijnen spraken. Het is datgene wat aangenomen werd door menschen, die een andere taal, ongetwijfeld meerendeels Gallisch, spraken. Men weet eigenlijk niet of talen, die in Gallië gesproken werden vóór de verovering door de Galliërs, zich staande gehouden hadden naast het Gallisch tot de verovering door de Romeinen, en of er bij gevolg niet sommigen geweest zijn, die van een andere taal dan het Gallisch naar het Latijn zijn overgegaan. Het geval van het Baskisch, dat alléén tot heden nog overgebleven is, stond misschien destijds niet op zichzelf. Maar welke taal zij ook mogen gebruikt hebben alvorens Latijn te spreken, de bewoners van Gallië hebben stellig in het Latijn, dat zij spraken, iets overgebracht van hun vroegere gewoonten. Men hoeft maar te letten op hetgeen er tegenwoordig in Frankrijk gebeurt: veel Zuid-Franschen, die de zuidelijke dialecten niet kennen, en geen andere taal dan die van het noorden hebben, spreken niettemin een Fransch, dat zich door allerlei eigenaardigheden onderscheidt: zij laten de „stomme e" niet hooren daar waar de Noord-Franschen het wèl doen, hun open en gesloten a, o en e worden anders gebruikt, zij spreken een „/ mouillé" uit, die in het Noord-Fransch door y („vod") vervangen is, hun r is dentaal in plaats van uvulair; zij blijven den „passé défini" gebruiken b.v. j'aimai, een vorm, dien de Noord-Franschen prijs gegeven hebben. Wanneer de Zuid-Franschen daarentegen schrijven, kan men ze haast niet van de Noord-Franschen onderscheiden, maar zoodra openen zij niet hun mond of men herkent ze. Iets dergehjks moet er in meerdere of mindere mate plaats gehad hebben in het Romeinsche rijk. De bewoners van iedere provincie, die hun eigen taal voor het Latijn hebben prijs gegeven, zijn dit ieder met zijn eigen linguistische gewoonten gaan spreken. De verschillen, die eruit ontstaan zijn, komen nauwelijks aan den dag in de geschreven teksten, uit den tijd van het Keizerrijk. Maar nu komt de achteruitgang van de kuituur en de vermindering van den invloed, die van de school en dientengevolge van de geschreven taal uitgaat. Ieder deel van het Rijk is nu overgegeven aan zijn eigen neigingen en de uitwerking van de verschillende linguistische gewoonten, die in de provincies bestonden, doen zich gelden; heel spoedig zijn er evenveel vormen van het Latijn ontstaan als er provincies waren. Bijna iedere plaats heeft haar eigen linguistische ontwikkeling gehad. Daar, waar het oude „substraat" hetzelfde is, komen ontwik- kelingen voor, die, zooniet volkomen gelijk, toch veel gelijkenis vertoonen. Zoo wijzen de Noord-Italiaansche dialecten, die gebruikt worden in streken, waar men, evenals in Gallië, Gallisch sprak, met de Gallo-Romaansche dialecten een groot aantal gemeenschappelijke eigenaardigheden aan: zoo is bij voorbeeld de lange Latijnsche u (spreek uit oe) in de meeste Noord-Italiaansche dialecten evenals in het Fransch overgegaan in ü (spreek uit uu); het Latijnsche woord crudum, dat in Middel-Italië voortbestaat onder den vorm crudo (u = oe), luidt cru (ü = au) in de Noord-Italiaansche dialecten evenals in het Fransch; en er is hier geen sprake van Franschen invloed. Deze dialecten, die in vele opzichten een bijzonder voorkomen vertoonen, dat heelemaal niet op het Fransche type lijkt, hebben eene zelfstandige ontwikkeling gehad. Het verschil van wat men het linguïstisch „substraat" genoemd heeft, is van groot gevolg voor de evolutie van de talen. De uiteenloopende vormen, die het gemeenschappelijk Indogermaansch heeft aangenomen, worden ongetwijfeld voor een goed deel verklaard, ten minste voor wat het begin van ieder type van veranderingen betreft, door het verschil van „substraat". De „Arische" talen van Indië (de naam is, zooals men boven gezien heeft, toelaatbaar in Indië) bieden tegelijk met de inheemsche talen, n.1. de Dravidische, die nog gesproken worden in het zuiden van het schiereiland, een type van dentale medeklinkers aan, dat men niet terugvindt in het Perzisch, noch trouwens in de meeste andere Indogermaansche talen; en dit type van dentalen, dat men ook in het Engelsch heeft, verschijnt daar als iets nieuws, dat men verschuldigd is aan het feit, dat het Indo-Iraansch in Indië aangenomen is door een inlandsche bevolking bij wie dit type van dentalen geregeld voorkwam. Men vindt ze eveneens in het Afghaansch, het Iraansch dialect, dat het dichtst bij Indië gesproken wordt. Het Armeensch medeklinker-stelsel onderscheidt zich bijna niet van dat van de Zuid-Kaukasischen groep, waarvan het Georgisch de voornaamste vertegenwoordiger is. maar het verschilt geheel en al van datgene wat men geneigd is te veronderstellen voor het gemeenschappelijk Indogermaansch. Het is bijna altijd moeilijk en dikwijls onmogelijk nauwkeurig te bepalen waarin de invloed van het „substraat" bestaan heeft. Maar in het tot stand komen van het eigenaardig voorkomen, dat ieder van de Indogermaansche talen aanbiedt, heeft het „substraat" een beslissende rol gespeeld. Men ziet derhalve hoe onjuist het is eenvoudig te zeggen, dat het Fransch. het Spaansch. het Roemeensch op verschillende manieren gewijzigd Latijn vertegenwoordigen. Er zijn twee factoren geweest: de ideale vorm van het Latijn, die dezelfde geweest is in het heele Romeinsche rijk, en het „substraat", dat van de eene provincie tot de andere verschüde. Het is niet minder onjuist eenvoudig te zeggen, dat het Grieksch. het Latijn, het Keltisch, het Germaansch. het Slavisch, enz. op verschillende manieren gewijzigd Indogermaansch zijn. Het is geen toeval, dat het Indogermaansch zoo verschillende vormen» heeft aangenomen. Het is geen toeval, dat de p opgehouden heeft uitgesproken te worden in het Keltisch, dat het Iersch bij voorbeeld athir zegt. terwijl het Sanskrit pita, het Grieksch pater, het Latijn pater, enz. hebben. Het zijn ongetwijfeld verschillen van het „substraat", die de wijziging van de beginklanken bepaald hebben, waaruit in onzen tijd een toestand ontstaan is, die zich geheel en al onderscheidt van den oorspronkelijken. Gemeenschappelijke taal is datgene, wat bij den eersten aanblik gezien kan worden, en wat zich met zekerheid laat herkennen zelfs daar. waar de dingen niet terstond duidelijk zijn. Het „substraat" is. een niet nauwkeurig te bepalen element, waarvan niets ons in staat stelt de waarde in ieder afzonderlijk geval te meten. Maar de ontwikkeling is in haar gang bepaald door de samenwerking van deze twee elementen. De theorie der taalfamilies, die alleen rekening houdt met één van beide, omdat dit het eenig tastbare is, maakt een indruk van onnauwkeurigheid. Het is even noodzakelijk de verschillen te verklaren als de overeenstemmingen vast te stellen tusschen de talen van éénzelfde „familie". De oorspronkelijkheid van iedere taal is een feit evenals de gemeenschappelijke oorsprong, en, ten volle rekening houdend met de nieuwe neigingen, die de wijziging van het oude type hebben in 't leven geroepen, moet men de nieuwe taal beschouwen als zijnde tegelijk een product van de gemeenschappelijke taal, die door gene voortgezet wordt en van het bijzondere „substraat", waarvan de neigingen tot verandering afkomstig zijn. Bovendien kan het gebeuren, dat er meer dan één „substraat" is, en het kan gebeuren, dat het niet enkelvoudig is. Eerste geval: er is meer dan één „substraat". Nemen wij, bij voorbeeld de Germaansche groep; zij berust op een gemeenschappelijke taal, die bestaan heeft in den tijd, die onze jaartelling onmiddellijk voorafgaat. Tusschen den tijd van het Indogermaansch en den tijd van deze gemeenschappelijke taal, moet de taal, die door het Germaansch wordt voortgezet, noodzakelijkerwijze een ingewikkelde geschiedenis gehad hebben. Enkele van de nieuwe vormen, die het Germaansch aanbiedt, zijn ongetwijfeld zeer oud; zij zouden het gevolg kunnen zijn van de verbreiding van het Indogermaansch over nieuwe bevolkingen, op een oogenblik, dat de Indogermaansche dialecten zijn begonnen zich te splitsen. Andere nieuwe vormen van het Germaansch moeten voortkomen uit de verbreiding van de aldus gevestigde taal — die er ongetwijfeld nog vrij Indo-germaansch uitzag, ongeveer als het Sanskrit Van de Veda's of het Grieksch van Homerus, — over bevolkingen, die een andere taal hadden, zoodat dus deze nieuwe vormen aan een ander „substraat" moeten toegeschreven worden. Het geldt hier vóór-historische feiten, waarvoor geen positieve bewijzen zijn bij te brengen; men kan dus niets bevestigen noch met nauwkeurigheid bepalen. Maar. zelfs wanneer men aanneemt, dat er voor het Germaansch niet achtereenvolgens twee — of meer — vreemde „substraten" geweest zijn, voor andere groepen hebben er meerdere kunnen en moeten bestaan. Zoo is het Latijn een door Italianen van allerlei soort aangenomen Indogermaansch en zoo is ook het Gallo-Romaansch niets anders dan Latijn, dat aangenomen werd door de bewoners van Gallië, die vroeger het het Gallisch hadden aangenomen. Tweede geval: het „substraat" is niet enkelvoudig. De bevolkingen van één zelfde streek, die een nieuwe taal aannemen, hebben dikwijls vroeger verschillende talen gesproken. Zoo is in Italië het Latijn in de plaats getreden van een aantal verschillende talen, die voor een deel onder elkaar gemengd waren, zooals het Grieksch en het Oskisch het in Campanië waren. Maar vooral ontstaan gemeenschappelijke talen gewoonlijk in heerschende groepen, die kolonisten aantrekken; reeds in de oudheid en, op de meest duidelijke manier, in den modernen tijd, vormen zich gemeenschappelijke talen in de groote steden: het Fransch is, wel beschouwd, de taal van Parijs. Maar ten allen tijde heeft Parijs, een kruispunt van land- en waterwegen, naast zijn plaatselijke bevolking en naast die, welke er heen komt van het omliggende platteland ■— waar trouwens de taal merkbaar en sedert lang van het Parijsche dialect verschilt — gasten van allerlei soort gehad, provincialen en vreemdelingen, waarvan velen zich daar gevestigd hebben. Welnu, die provincialen en die vreemdelingen spraken velerlei talen; ieder heeft zijn bepaalde neigingen meegebracht, en de tegenwoordige neigingen van de Parijzenaars zijn het resultaat van al die neigingen, die het onmogelijk is waar te nemen, te beschrijven en te meten. Bij gevolg, al zou het mogelijk zijn, dat deel aan te wijzen wat ontstaan is tengevolge van den invloed van een bepaald „substraat" in een enkelvoudig geval, dan zou niemand kunnen voorzien, welke richting het Parijsch zal uitgaan, en veel minder nog het aandeel bepalen, dat toekomt aan ieder van de oneindig verscheiden invloeden, die erop inwerken. Het zelfde is in Rome gebeurd, waar het Latijn van den Keizertijd zich ontwikkeld heeft, dat na verloop van tijd Romaansch geworden is in zijn verschillende vormen. Het zelfde zien wij ook in Athene en in de groote steden van den Hellenistischen tijd gebeuren, waar zich, van de IVde eeuw v, C. tot het eind van het Keizerrijk, het gemeenschappelijk Nieuw-Grieksch gevormd heeft, waarop de tegenwoordige Grieksche dialecten berusten. Maar uit het feit, dat de invloeden, die de nieuwe richting, waarin zich een taal beweegt, bepalen, te ingewikkeld zijn om zich te laten ontleden, volgt niet, dat zij niet bestaan. De linguist stelt het punt van uitgang vast en de veranderingen, die tusschen twee data, die de grenzen vormen van iedere studie over taalontwikkeling (want er bestaat geen geschiedenis zonder chronologie). De neigingen, waaraan de veranderingen moeten toegeschreven worden, ontsnappen hem voor het grootste deel; maar, daar er onloochenbaar verandering heeft plaats gehad, en dikwijls ingrijpende verandering, is het duidelijk, dat zekere krachten, èn noodzakelijkerwijze zeer aanzienlijke krachten de verandering hebben teweeg gebracht. Overigens moet men ook niet alles willen verklaren door de werking van het „substraat". Voorwaarden van zuiver linguistischen aard spelen een groote rol: voor taalkundige nog meer dan voor de meeste andere sociale feiten, kan een verandering, die in zichzelf weinig belangrijk is, gewichtige gevolgen hebben, en een schijnbaar nietig feit kan voldoende zijn om een geheel nieuwe richting in 't leven te roepen. Het volgende geeft daarvan een treffend voorbeeld: In het oud Latijn gingen vele woorden uit op -s. In 't bijzonder diende -s bij de meeste mannelijke zelfstandige naamwoorden om het onderwerp (nominatief) in het enkelvoud en het voorwerp (accusatief) in het meervoud aan te duiden. Men zeide bij voorbeeld: focus „vuur" in den nominatief enkelvoud, focos in den accusatief meervoud, daarentegen focum in den accusatief enkelvoud en foei in de nominatief meervoud. In het oud-Fransch, dat de -s behouden heeft aan het eind der woorden, is uit deze feiten een tegenstelling ontstaan tusschen den onderwerps- en den voorwerpsnaamval: Enkelvoud Meervoud onderwerp feas feu voorwerp /èu fa13 Vervolgens werd. vanaf de XlVde eeuw. in het Fransch de vorm feu uitsluitend voor het enkelvoud, de vorm feus, met de zonderlinge spelling feax. voor het meervoud bestemd. Evenals de meeste eindmedeklinkers in het Fransch, is ook deze -s in de uitspraak weggevallen. Het laatste overblijfsel van verbuiging, dat nog uitkwam in het onderscheid tusschen den onderwerps- en den voorwerpsnaamval is aldus verdwenen en het Fransch is op dit'punt gelijk geworden aan het algemeen type van de overige Romaansche talen. Wanneer evenwel de woorden in den zin gegroepeerd staan, is de stemlooze -s behouden gebleven en z, dat wil zeggen stemhebbend geworden tusschen klinkers. Het Fransch is ertoe gekomen l'enfant, waarin geen z vóór enfant uitgesproken wordt, en té-zenfants, waarin wel een z gehoord wordt, te onderscheiden. Daaruit is in het Nieuw-Fransch een neiging voortgekomen om het meervoud aan te duiden door, bij wijze van voorvoegsel, een z te plaatsen vóór de woorden, die met een ldinker beginnen; naar analogie van le-z-yeux is men ertoe gekomen om in de volksmond te zeggen quat-z-yeux, z-tjeuter, enz., en inplaats van enfants! kan men z-en-fants hooren roepen. Er ontstaat aldus een nieuwe grammaticale vorm. een gevolg van het toevallig bewaard blijven van de slot -s in het Fransch. In Italië heeft de slot -s zich niet gehandhaafd; en dat is geen toeval; een groot aantal feiten bewijzen, dat in het Latijn uit den tijd van de Republiek, de -s aan het eind van de woorden zeer zwak uitgesproken werd of geheel en al verdween. Toen het Latijn in Gallië overgebracht werd door schoolmeesters, die den nadruk legden op de grammaticale vormen, toen het er uitgesproken werd onder den invloed van de geschreven taal, en toen het gesproken werd door Galliërs, die dikwijls de -s gebruikten aan het eind van woorden van hun taal, heeft de slotmedeklinker -5 meer weerstandsvermogen gekregen en is éérst uit de gesproken taal verdwenen na de middeleeuwen, toen het Fransch den slotmedeklinker aan het eind van de woorden heeft laten wegvallen. In Italië daarentegen is de oude toestand van de taal behouden gebleven; reeds vroeg heeft men daar de slot-s niet meer uitgesproken; het resultaat is geweest, dat focus en focum (waarvan de m ook zwak uitgesproken werd) samengesmolten zijn en het Italiaansch nooit anders dan een enkelvoud fuoco als onderwerps- en als voorwerpsvorm gekend heeft. In het meervoud heeft het Italiaansch nooit een slot -s gehad; dus heeft er nooit een kenmerk als z vóór een klinker, om het meervoud aan te duiden, kunnen ontstaan. Een phonetische toevalligheid is voldoende geweest om een zeer gewichtig verschil in 't leven te roepen tusschen de neigingen van het Fransch en die van het Italiaansch. Welnu, het aangehaalde geval is slechts één voorbeeld uit oneindig vele. Iedere détail-verandering schept voor de latere ontwikkeling van de taal nieuwe voorwaarden. Zelfs als het „substraat" hetzelfde is, splitst zich een taal, die gesproken wordt in twee van elkaar gescheiden streken, wier betrekkingen verbroken of verslapt zijn, mettertijd in twee talen, die een aanmerkelijk verschillend voorkomen aannemen. Want om de mogelijkheid van een splitsing te scheppen is het voldoende, dat één zelfde wankele toestand in de gemeenschappelijke taal ten slotte twee in bijzonderheden verschillende resultaten oplevere. Dat is de rol, die het toeval speelt in de taalkundige ontwikkeling evenals in alle historische feiten, en zij is onberekenbaar groot. Het zijn voor een goed deel kleine taalkundige toevalligheden, die maken, dat de Fransche dialecten zooveel uiteenloopende vormen zijn gaan vertoonen. Inderdaad, daar zelfs waar verscheidene dialecten gemeenschappelijk de zelfde nieuwe wijziging vertoonen, als, in andere opzichten de wijzigingen niet overeenstemmen, splitsen deze dialecten zich beslist. De Noord-Italiaansche dialecten bijvoorbeeld stemmen 6 overeen met het Fransch in de behandeling van de groep -cf-. De c wordt bier een soort van „k mouillé"; maar hierttftVolgt, dat het Latijnsche factam in het Fransch (nadat „k mouillé in i is overgegaan) fait, in het Lombardisch fac (met „k mouiflè') geworden is; de twee woorden lijken niet meer op elkaar, niettegenstaande zij aanvankelijk dezelfde wijziging ondergaan hebben. De instandhouding van den slotklinker van factufm) in het Genueesch maakt dat, alhoewel -cf- op nagenoeg dezelfde wijze behandeld werd. de Fransche en de Genueesche vorm zeer van elkaar verschillen: fait. thans uitgesproken fè (de r wordt nooit uitgesproken in het deelwoord en wanneer sommige de r in het zelfst. naamwoord laten hooren. is dat een gekunstelde uitspraak) staat veraf van het Genueesche fajtu. De instandhouding van den tweeklank ei {ej geschreven) en van den slotmedeklinker r is voldoende om te maken, dat het Piemonteesch fejt evenmin op het Fransch lijkt als op het Italiaansche fatto, alhoewel, in den beginne, de wijziging van de medeklinkergroep -cf- èn in het Fransch èn in het Piemonteesch heeft plaats gehad. In een groep van dialecten, waarin de navolging van één toonaangevend dialect voordurend de neiging vertoont om de éénheid te herstellen, is het gevolg van dergelijke toevalligheden in t algemeen uitgesloten. Maar. zoodra zij van elkaar gescheiden zijn en niet meer denzelfden invloed ondergaan, beginnen dialecten, die aanvankelijk veel op elkaar geleken, zich te splitsen, tengevolge van de veelvuldige nawerkingen, die bij vrij geringe veranderingen plaats vinden. _ Dus. zonder dat een verschil van „substraat behoeft op te treden, is de onderbreking van de betrekkingen op zich zelf voldoende om de eenheid van een taal te verbreken. Als de onderbreking van de betrekkingen zich voegt bij een verschil van „substraat", kunnen de veranderingen snel en diepgaand zijn. ,11 rv, Het Engelsch biedt hiervan een beroemd voorbeeld aan. Ue taal, die de zegevierende Angelen en Saksers in Engeland gebracht hebben. Was een Germaansch dialect; welnu, het Germaansch is één van de Indogermaansche groepen, waarin het „substraat" (of liever de reeks van „substrata") nieuwe vormen van het grootste gewicht heeft doen ontstaan. Het gemeenschappelijk Germaansch was niet in een toestand van evenwicht gekomen. De medeklinkers hadden een nieuw type aangenomen, dat voor allerlei wijziging vatbaar was. Ben krachtige klemtoon had zich op de eerste lettergreep der woorden gevestigd en veranderde het voorkomen van de taal. De klinkers ondergingen aanzienlijke wijzigingen onder den invloed van naburige klinkers en medeklinkers. De grammatica, die tot een oud type behoorde, was niet meer in overeenstemming met de nieuwe uitspraak. Vanaf het begin van den historischen tijd, bevinden zich de Germaansche dialecten dan ook in een toestand van snelle gedaanteverandering. En die gedaanteverandering is des te ingrijpender, daar, op dat oogenblik, de Germaansche bevolkingen zich verplaatsen, zich met andere vermengen, haar levensvoorwaarden veranderen; waarbij nog de omstandigheid dient gevoegd te worden, dat de Latijnsche kuituur de nationale dreigt te vervangen. De taal, die de veroveraars naar Engeland overbrachten, had geen vastheid van vorm. De bewoners van het land spraken toen sedert eenige eeuwen een Britsche taal en ongetwijfeld waren ook zij niet tot stabiliteit op taalkundig gebied gekomen. Want evenals de Germaansche talen zijn ook de Keltische, sedert den tijd van het gemeenschappelijk Keltisch, aan snelle en diepingrijpende vormveranderingen onderhevig. De Keltische dialecten, die in Engeland stand gehouden hebben, het Welsch en het Komisch, hebben reeds vanaf de Middeleeuwen een hoogen trap van ontwikkeling bereikt. Door het Germaansche dialect van de veroveraars aan te nemen heeft de Keltisch sprekende bevolking van Groot-Brittannië er dus de instabiliteit nog van verhoogd. Het oud Engelsch is, ten opzichte van het gemeenschappelijk West-Germaansch, waarvan het één van de vertegenwoordigers is en meer nog ten opzichte van het gemeenschappelijk Germaansch, een in sterke mate gewijzigde taal. En niet alleen biedt het nieuwe trekken aan. Het wordt, vooral voor wat de klinkers betreft, beheerscht door eigen neigingen; niet alleen door de veranderingen, die erin tot stand gekomen zijn, is het oud Engelsch onder de andere Germaansche talen, een eigenaardig voortbrengsel, het is dit ook door zijn innerlijke neigingen, waardoor latere veranderingen moesten ontstaan. , Waren er stremmende krachten opgetreden, de taal zou misschien standvastig haar vormen behouden hebben. Bij een zeer beschaafd volk heeft de schrijftaal een in hooge mate behoudenden invloed. Maar de letterkunde kon in de Xde eeuw te minder uitwerken, daar de geleerde taal het Latiuii was. de wereldlijke litteratuur was uitsluitend poëtisch; de kerkehjke in de volkstaal bekleedde een ondergeschikte plaats. Een gemeenschappelijke taal. die gebruikt wordt op een uitgestrekt gebied door een bevolking, waarvan de onderdeelen veelvuldige betrekkingen met elkaar onderhouden krijgt daardoor alleen reeds vasten vorm; het is inderdaad moeielijk een spreektaal over het geheele gebied wijzigingen te doen ondergaan. Maar. in de Xde eeuw waren er Angelsche en Saksische dialecten in Engeland; er was geen Engelsch. De Xde eeuw was de ti,d van de feudale, en bijgevolg van de taalkundige verbrokkeling. Een historische gebeurtenis heeft den onvasten toestand nog bevorderd: sedert 1066 is Engeland onder de heerschappij gekomen van Willem den Veroveraar en zijn Fransch-Normandiscne baronnen, en het Fransch is de taal aan de heerschende klasse geworden. Het gros van het volk heeft daarom zim taal met veranderd; maar drie eeuwen lang heeft deze slechts de waarde van een zuiver plaatselijke volkstaal gehad Het Engelsch heeft neen dienst meer gedaan als algemeen verkeersmiddel. Het heeft ophouden gebnükt te worden door een over het hede and verspreide aristocratie, die een gemeenschappehjke verkeerstaal noodig heeft. Alle neigingen tot verandering hebben toen den vrijen loop gehad. Toen de aristocratie, die te veel vereenzaamd was, tenslotte ertoe overging de landstaal over te nemen, en het Engelsch weer algemeen gebruikt werd, waren de nieuwe uit oude neigingen geboren vormen tot stand gekomen. Aldus had het Engelsch zijn stabiliteit verworven, maar het leek niet meer op het gemeenschappelijk Germaansch, nog minder op het. IndoEuropeesch. Het was een nieuw idioom, van een nieuw type geworden. In de plaats van de uitspraak van het gemeenschappelijk Germaansch, die reeds zeer verschilde van de Indogermaansche was een oorspronkelijk phonetisch systeem getreden. In de plaats van de grammatica van het gemeenschappelijk Germaansch, die reeds vereenvoudigd was ten opzichte van de buitengewone ingewikkeldheid van de Indogermaansche grammaticale vormen, was een grammatica gekomen, waarin de buiging haast geen rol meer speelde. Het Engelsch is de voortzetting van het gemeenschappelijk Germaansch, evenals dit laatste de voortzetting van het Indogermaasch is. Maar het phonetisch systeem van het Engelsch heeft even weinig trekken gemeen met dat van het Indogermaansch als met dat van welke andere taal van de wereld, tot welke familie zij ook moge behooren. En wat het grammaticaal systeem van het Engelsch aangaat, dit lijkt meer op dat van het Chineesch of van een Soedaneesche taal, dan op dat van het Indogermaansch: ofschoon er in de vervoeging eenige ouderwetsche bestanddeelen overgebleven zijn, is zijn grammaticale bouw de meest vereenvoudigde, de meest moderne, die er in de heele Indogermaansche groep bestaat; zonder iets verschuldigd te zijn aan het Romaansch, is hij vrijwel gelijk aan het Romaansche type; evenwel staat hij nog verder af van het oud Indogermaansch type. Van het Indogermaansch phonetisch en grammaticaal systeem heeft het Engelsch dus bijna niets behouden. Het is een Indogermaansche taal in den historischen, maar niet meer in den actueelen zin van het woord. Slechts enkele abnormale gevallen, als de tegenstelling van den onderwerps- en den voorwerpsvorm bij de voornaamwoorden van den eersten persoon, laten thans nog doorschemeren, dat het Engelsch gewijzigd Indogermaansch is: ƒ (onderwerp) „ik" me (voorwerp) „mij", we (onderwerp) „wij", os (voorwerp) „ons" herinneren vrij duidelijk aan Indogermaansche feiten, die bijvoorbeeld in het Sanskrit vertegenwoordigd zijn door aham „ik", mam „mij", vayam „wij", asman „ons". Maar overblijfsels van dezen aard zijn niet talrijk en hebben geen beteekenis voor het systeem van de taal. Bij gevolg hebben de krachten, die de veranderingen teweeg gebracht hebben, een veel grooter aandeel in de wording van het hedendaagsch Engelsch gehad dan de gemeenschappelijke Indogermaansche taal. waarvan het, door het gemeenschappelijk Germaansch en het West-Germaansch heen, de voortzetting is. De woordvoorraad krijgt aanwinsten en lijdt verhezen onafhankelijk van de veranderingen, die uitspraak en grammatica ondergaan. Hij is onderhevig aan de kuituurinvloeden, die op de bevolking inwerken. Een bevolking, die, zooals de Grieken van de Vide tot de IVde eeuw v. C., een machtige en oorspronkelijke kuituurontwikkeling gehad heeft, die aan het hoofd staat van de kuituur van haar tijd, zich van haar beteekenis bewust is, en terzelfder tijd haar volkomen staatkundige vrijheid geniet, ondeent bijna geen woorden aan een vreemde taal. Een bevolking integendeel, die onder vreemde overheersching staat en een vreemde kuituur aanvaardt, neemt uit de taal .van haar staatkundige en kultureele meesters het grootste deel van haar woordvoorraad over, zelfs wanneer zij haar eigen taal behoudt. Men „ondeent" woorden, zooals men gewoonlijk zegt. naar de mate waarin men vreemde invloeden ondergaat, invloeden uitgaande van overheerschers of van meerderen in kuituur. En hierdoor kan de woordvoorraad totaal veranderd worden. Zoo heeft het Perzisch tot nu toe trouw de voornaamste karaktertrekken van de Perzische uitspraak en grammatica, zoo- als die bestonden in de lilde eeuw n. C. bij de hoofden van het tijk der Sassaniden. Maar de Arabische veroveringen en de vorderingen van den Islam, die er het gevolg van waren, hebben het Arabisch een aanzien geschonken, dat aan dit laatste den voorrang verschafte, en het Persisch nam, met behoud van eigen uitspraak en grammatica tal van Arabische woorden over, die grootendeels de inheemsche vervangen hebben. Een in NieuwPerzisch geschreven tekst is Perzisch, wat de grammatica betreft, en bijna geheel Arabisch, wat den woordvoorraad aangaat. Zelfs in de dagelijksche omgangstaal hebben de Arabische woorden een voorname plaats ingenomen. Niet alleen zijn phonetische en grammaticale gedaanteverwisseling heeft het Engelsch zijn oud karakter doen verhezen, maar opk het feit, dat het aan den ouden Germaanschen woordenschat, tengevolge van de Franco-Normandische verovering, een Franschen woordenschat heeft toegevoegd, die den oorspronkelijken Germaanschen gedeeltelijk vervangt. Op de uitspraak of op de grammatica van het tegenwoordig Engelsch heeft het Fransch niet merkbaar rechtstreeks ingewerkt. Maar deste belangrijker is de Fransche invloed geweest op den woordenschat en misschien ook op den zinsbouw. De Engelsche woordenschat is half Germaansch half Fransch. En, in zijn geheel genomen, stemt de Engelsche zinsbouw overeen met den Franschen. Naast diepgaande, moeielijk te herkennen en vast te stellen invloeden, die zich op phonetisch en grammaticaal gebied doen gelden, zijn er dus zichtbare invloeden in den woordenschat, invloeden, die bepaald worden 't zij door staatkundige overheersching, 't zij door algeheele of gedeeltehjke kultureele meerderwaardigheid, of door de samenwerking van staatkundige overheersching en kultureele meerderwaardigheid. De wijzigingen van den woordenschat hebben plaats onafhankelijk van die van de uitspraak en de grammatica; zij komen voort uit verschillende inwerkingen en men heeft nooit het recht de ééne als een gevolg van de andere voor te stellen. Talen, die, als het Engelsch, aan de vervorming van hun phonetisch en grammaticaal systeem, de vervorming van hun woordvoorraad paren, verwijderen zich daardoor geheel van het linguistische type, waarvan zij de voortzetting zijn. Zelfs al ware het trouw gebleven aan het gemeenschappelijk Germaansch type in dezelfde mate als bij voorbeeld het Duitsch. dan zou het Engelsch er toen' beslist van verschillen door zijn woordvoorraad. Na al de gedaanteverwisselingen, die plaats hebben gehad van het Indogermaansch tot het Latijn en van het Latijn tot het Fransch, lijkt de Fransche grammatica niet meer op de IndoEuropeesche en de enkele Indogermaansche woorden, die het Fransch bewaard heeft, zijn onherkenbaar uit hoofde van de veranderingen, die zij ondergaan hebben, zich op elkander stapelende veranderingen in de uitspraak, zoowel als veranderingen van het grammaticaal type. Nemen wij bij voorbeeld het Indogermaansch peqwo „ik bak", dat in het Latijn coquo, in het Fransch je cuis geworden is. Men weet hoe de ééne vorm uit den anderen ontstaan is, maar de leek is geneigd zich skeptisch te toonen, als de linguist hem de zekerheid van een dergelijke opeenvolging van feiten bevestigt. Welnu, bij deze volledige vervorming van het voorkomen der woorden, en der grammatica voegt zich een niet minder volledige vernieuwing van den woordenschat. Reeds in het Latijn was de woordenschat slechts voor een gedeelte de voortzetting van den Indogermaanschen woordenschat; er waren vele Grieksche woorden bijgekomen, zooals poina „kastijding", waarvan het Latijn pamre „kastijden" heeft afgeleid, - een klein aantal Phoenidsche, zooals de naam van het paklinnen, saccus, ~ zonder twijfel ook woorden ondeend aan de talen van de Middellandsche zee-volken of aan onbekende Italische. m later Gallische woorden, zooals de naam van de kar, carras. Dezen woordvoorraad, die reeds een veelvoudigen oorsprong had. hebben de Romaanschen talen geërfd. Nieuwe invloeden hebben zich daarna doen gelden bij de vorming van den Franschen woordenschat, waarin een gering aantal plaat- selijke, meestal Gallische woorden voorkomen, en verder een vrij groot aantal Germaansche, overgenomen in den tijd van de invallen, ook Arabische, en eindehjk Italiaansche, Spaansche, Engelsche, Slavische, enz. Nochtans is de voornaamste bron van den Franschen woordenschat het geschreven Latijn, waaraan bijna alle abstracta ontleend zijn: het Latijnsche woord causa is in het Fransch chose geworden, in zoover als het Fransch een. onafgebroken voortzetting van het Latijn is; maar in zijn wijsgeerige beteekenis is causa aan het geschreven Latijn ontleend en heeft het Fransche cause opgeleverd, dat van de wijsgeerige in de gewone dagelijksche omgangstaal is overgegaan. Evenmin als de Fransche grammatica op- de gemeenschappelijke Indogermaansche gelijkt, evenmin stamt de Fransche woordenschat rechtstreeks af van den Indogermaanschen; en de wegen, die de Indogermaansche woorden gevolgd hebben om tot het Fransch te komen, zijn eigenaardig verschillend: pére komt door een onafgebroken overlevering van het Indogermaansch; parler is in het Fransch gekomen langs den weg van het Grieksch; chac langs dien van het Keltisch, choisir langs dien van het Germaansch. Aan den anderen kant zijn er woorden, die niet van Indogermaanschen oorsprong zijn; zoo is he talgemeen gebruikelijke woord gêne (gehenna) van Hebreeuwschen oorsprong. Men ziet nu in welken zin, op welke wijze en onder welk voorbehoud het geoorloofd is te zeggen, dat het Fransch een voortzetting is van het Indogermaansch. De tegenwoordige waarde van een taalverwantschap variëert tot in het oneindige. Zij verschilt naar gelang den graad van verandering, dien iedere taal bereikt heeft: de verwantschap van het Spaansch en het Italiaansch heeft meer actueele waarde dan bijvoorbeeld die van het Italiaansch en het Fransch; de verwantschap van de Slavische talen heeft meer actueele waarde dan die van de Romaansche onderling; en zoo verschillen de gevallen. De waarde van een taalverwantschap kan tót nul gereduceerd worden. HOOFDSTUK VIII. EENHEID EN SPLITSING. Voor iedere „taalfamilie" is een gemeenschappelijke taal. wat uit de definitie zelf voortvloeit, de oorsprong; het „gemeenschappelijk" Indogermaansch voor de Indogermaansche families, dan het Latijn voor de Romaansche groep, voor de Slavische het gemeenschappehjk Slavisch, voor de Germaansche het „gemeenschappelijk" Germaansch. enz. Wat eveneens uit de definitie voortvloeit is. dat de „taalfamilies" een gevolg zijn van het feit. dat de aldus gevormde eenheden uit elkaar gevallen zijn. en dat de individuen, die de traditie van ieder van deze gemeenschappelijke talen bewaard hebben, ze verschillend gewijzigd hebben. De hnguistische feiten, die aangeduid worden door „taalfamilies . bestaan dus hierin, dat er telkens weer nieuwe eenheden ontstaan en verdere splitsingen plaats vinden. Inderdaad'toont de ervaring aan. dat de gemeenschappelijke talen zich onophoudelijk verbreiden over nieuwe gebieden en dat zij zich ook onophoudelijk splitsen in onderscheiden dialecten. Deze twee neigingen, de neiging om een eenheid te vormen en de neiging tot splitsing, zijn even machtig. De eene of de andere krijgt de overhand al naar omstandigheden, en dikwijls zijn beide tegelijk in werking. Aan den anderen kant treden beschavingsinvloeden op. In een bepaalde streek, waar verschillende talen gesproken • worden, is gewoonlijk maar één belangrijke taal. die optreedt als voornaamste kuituurtaai en in het bezit is van een soort van recht rondom zich kuituurtermen te verstrekken. Dit is het geval voor het Chineesch. ten opzichte van het Japansch. het Koreaansch. het Annamitisch. of voor het Arabisch ten opzichte van het Perzisch, het Turksch (dat nochtans, evenals het Hindi, woorden overneemt van het Perzisch, ontegenzeglijk een aanzienlijke kuituur- taal), van het Berbersch, van de talen van de gemohamedaniseerde negers van Afrika. Zoo moet men rekening houden èn met de manier, waarop de talen zich verbreiden en zich in verschillende dialecten splitsen, èn met die waarop de groote kultuurtalen ontstaan en haar invloed doen gelden. HOOFDSTUK IX. UITBREIDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE TALEN. De taal heeft tot taak de betrekkingen tusschen de menschen mogelijk te maken. Deze taak wordt deste beter vervult, naarmate de taal gesproken of tenminste begrepen wordt door een grooter aantal menschen en op een uitgestrekter gebied. Een taal, die gesproken wordt op een klein gebied door een gering aantal menschen, kan- slechts blijven bestaan zoolang zij, die haar spreken, afgezonderd blijven leven. In de bergen,van den Kaukasus vindt men een menigte onderling verschillende talen. De bevolkingen, die ze gebruiken, nemen geen deel aan de beschaving van hun tijd; in zoover zij niet tweetalig zijn, komen zij niet in aanraking met de rest van de menschheid, tenzij door middel van tolken, die talen kennen wier gebruik meer verbreid is. De vorderingen, die de beschaving maakt, hebben dus ten gevolge, dat menschen, die zuiver plaatselijke dialecten spreken, gedwongen worden ter zelfder tijd een taal van meer algemeen gebruik te kennen. Een Fransche boer, wiens gewone omgangstaal een plaatselijk dialect is, dat niet in bijzonderheden overeenstemt met het dialect van het naburig dorp en niet verstaan wordt buiten de grenzen van een provincie, is genoodzaakt Fransch te spreken, zoodra hij zijn kleine vaderland verlaat; in zijn betrekkingen tot het land in zijn geheel genomen en voor alles wat in verband staat met zijn algemeene ontwikkeling, is hij aangewezen op het gemeenschappelijk Fransch. waarvan hij natuurlijk met meerdere of mindere nauwkeurigheid kan gebruik maken. En wat hier gezegd is en verder gezegd zal worden van het Fransch geldt mutatis mutandis voor een goed deel ook voor het Nederlandsen. Groote collectieve machten werken de eenheid van de taal in de hand. Het Fransch is, evenals het Nederlandsch, de regeeringstaal; het is de eenige taal. die men tegenover staatsambtenaren kan gebruiken. Voor zoover de burgers te doen hebben met hen die openbare ambten bekleeden. moeten zij zich van het Fransch bedienen en. als zij het niet goed kunnen verstaan of niet nauwkeurig gebruiken, bevinden zij zich in een toestand van minderwaardigheid. Om ambtenaar te kunnen worden, moeten zij het gemeenschappelijk Fransch kennen; hoe hooger zijn rang is, hoe hooger de dschen zullen zijn, die in dit opzicht aan den ambtenaar gesteld worden. Het Fransch is de eenige taal. die toegelaten is in contracten. Teneinde nauwkeurig begrepen te worden, eischt de eenvoudigste overdracht van eigendomsrechten, waarbij de boer belang heeft, het gebruik van de gemeenschappelijke taal. Het Fransch is de taal van de school. Alle onderwijs wordt in de gemeenschappelijke taal gegeven, en de gewone en vergelijkende examens, zelfs de meest bescheidene, die het onderwijs bekrachtigen, hebben plaats in het Fransch. Aan de kennis van de Fransche taal wordt daarbij groote waarde gehecht. Het kind, dat niet van den beginne af zijn taal nauwkeurig kent, ondervindt daarvan de nadeelige gevolgen gedurende zijn heelen schooltijd. Welnu, tegenwoordig staan alle kinderen, op weinig uitzonderingen na, onder den invloed van de school, terwijl in het begin van de XIXde eeuw een groot aantal daaraan nog ontsnapten, vooral op het platte land. Het Fransch is de taal van het leger. Alle commando s worden in het Fransch gegeven en men kan er geen rang, hoe bescheiden dan ook, bekleeden zonder een zekere kennis van de algemeene taal. Men kan niet over anderen bevelen tenzij men die taal met eenige nauwkeurigheid spreekt en schrijft. Zoo eischt het raderwerk van den modernen staat, waarmee het individu van zijn geboorte af in aanraking komt en tot zijn dood toe blijft, het gebruik en de kennis van de gemeenschappelijke taal. Bij dezen invloed voegen zich twee andere: die van de geschreven taal en die van de zakenwereld. In een land als Frankrijk is er praktisch maar één geschreven taal, het Fransch. Alle nieuwsbladen van eenige beteekenis zijn in het Fransch geschreven, in Provence zoowel als in Gascogne en te Parijs. Alle wetenschappelijke en technische werken verschijnen in het Fransch. Met uitzondering van eenige plaatselijke uitgaven, waarvan slechts weinige eenig belang hebben, is de letterkunde in het Fransch geschreven. De groote Provencaalsche dichter van de XIXde eeuw, Mistral, heeft geen opvolger van naam gehad, er bestaat eigenlijk gezegd geen Provencaalsch proza. De boekdrukkunst heeft aan den invloed van de geschreven taal een bijzondere kracht bijgezet. Het tooneel is uitsluitend Fransch. Zoowel op het gebied van den handel als op dat van het bankwezen en de nijverheid hebben belangrijke zaken nooit een zuiver lokaal, zelden een provinciaal karakter. Dezelfde finantieele, commercieele en industrieele maatschappijen onderhouden relaties met het heele land en maken, door hun overwegenden invloed, het gebruik van de gemeenschappelijke taal noodzakelijk zelfs voor plaatselijke zaken, die, op zich zelf, een plaatselijk of provinciaal dialect zouden kunnen gebruiken. Het Fransch is ook de taal van het spoorwegwezen. In ouden tijd, toen er geen groot-industrie was, toen de koopheden een vrij beperkte groep vormden en voor het meerendeel slechts te doen hadden met provinciale leveranciers of met een plaatselijke clientèle, hebben de zaken weinig bijgedragen tot de verspreiding van de gemeenschappelijke talen. Tegenwoordig is het er heel anders mee gesteld, nu de handel een onmisbare levensvoorwaarde geworden is en één fabriek dikwijls meer arbeiders heeft dan de meeste steden van het oude Griekenland burgers telden. De gemeenschappelijke taal is de eenig bruikbare voor de bewoners van ver van elkaar gelegen gewesten; zoodra de betrekkingen toenemen, wordt het gebruik van de gemeenschappelijke taal noodzakelijk. Zonder de Romeinsche heerbanen zou de eenheid van taal in het Romeinsche rijk niet tot stand gekomen zijn. De bemanning van de Fransche oorlogsmarine wordt voornamelijk gerecruteerd in Provence en Bretagne; de eenige taal, waarvan de Bretonsche en Provencaalsche matrozen zich onder elkaar kunnen bedienen, is het Fransch. Ook de groei van de steden maakt het gebruik van de gemeenschappelijke taal noodzakelijk. De groote steden krijgen dikwijls van zeer ver en van verschillende streken, gedeeltelijk van het buitenland, hun toevloed van bevolking, dien zij noodig hebben om zich te ontwikkelen. Deze van heinde en ver gekomen vreemdelingen kunnen noch elkaar noch de oud-bewoners van de stad verstaan zonder de hulp van het gemeenschappelijk Fransch. Een stad als Lyon, het centrum van een streek, waarvan de plaatselijke dialecten zeer verschillen van het Parijsche, maar waar zich provincialen en vreemdelingen met allerlei talen en dialecten vestigden, is een middelpunt geworden, vanwaar de invloed van het Fransch zich naar buiten verspreidt, en dat sedert langen tijd. Men kan hetzelfde zeggen van Marseille, Bordeaux, Rijssel, Nancy. Meiï hoort haast niets anders dan dialect spreken op het platteland in de streek van de Haute-Loire, terwijl in een stad van nochtans matige beteekenis als Le Puy, die daarentegen ver van de groote verkeerswegen verwijderd ligt, het Fransch de gewone omgangstaal is. In Auvergne is Clermont-Ferrand een centrum, vanwaar uit het Fransch zijn invloed doet gelden. Het platteland biedt makkelijker weerstand: zijn bewoners ont- snappen aan de inwerking van den Staat, de letterkunde en de zakenwereld. Zelfs de steden, die in de eerste plaats centra zijn van landbouwende streken, ondervinden niet in haar geheel de verbreiding van het gemeenschappelijk Fransch: terwijl dit de taal is van Bordeaux of van Marseille, houdt het plaatselijk dialect, althans wat de benedenste en middelste lagen van de bevolking betreft, zich staande in nochtans belangrijke steden als Toulouse Montpelher. Maar, ook daar is het Fransch op weg zich uit te breiden. Overal langs de handelswegen, die de groote steden met elkaar verbinden, vestigt zich het gemeenschappelijk Fransch, terwijl de streken, die afgezonderd liggen, in zekere mate het plaatselijk dialect bewaren. Het voortschrijden van het gemeenschappeüjk Fransch heeft plaats gehad langs de groote wegen, die over Dijon, Lyon en het Rhöne-dal, Parijs met Marseille, over Orleans en Tours, Parijs met Bordeaux, over Nevers en Moulins, SaintEtienne of Clermont met Parijs verbinden. Als eenige taal van het Staatsbestuur, van de letterkunde en de groote zaken, als eenige taal van alle ontwikkelden en van alle invloedrijke personen, is het gemeenschappelijk Fransch de eenige taal die in Frankrijk prestige uitoefent. Deze niet zuiver te kunnen spreken en schrijven geldt als een bewijs van minderwaardigheid. Ten opzichte van het buitenland is het de eenige taal, waarin men zich verstaanbaar kan maken buiten de grenzen van het land, de eenige van de in Frankrijk gebruikte spreektalen, die de vreemdelingen kennen, de eenige voor wie men tolken kan vinden. Alles dwingt den Franschman van den tegenwoordigen tijd het gemeenschappelijk Fransch te gebruiken. De wereldoorlog, die in dezelfde regimenten Franschen van allerlei herkomst heeft samengebracht, heeft meer dan ooit de noodzakelijkheid aangetoond om de eenige taal te gebruiken, die alle Franschen in staat stelt elkaar te begrijpen. In het begin van de XIXde eeuw was het gebruik van het gemeenschappelijk Fransch beperkt tot een betrekkelijk gering aantal ontwikkelden. Overal, zoowel in de steden als op het platteland, hielden de plaatselijke dialecten stand. Sedert de Revolutie, door Franschen uit alle streken in hetzelfde leger te vereenigen, door hen één zelfde bestuur te geven en voor allen de mogelijkheid te scheppen een openbaar ambt te bekleeden, de eenheid van het land. die door het koningschap reeds bevorderd was, te voltooien, neigt het Parijsch Fransch meer en meer in Frankrijk de algemeene taal te worden. Over een gebied rondom Parijs, waarvan de diepte naar omstandigheden afwisselt tusschen twee- tot vier- en zelfs vijfhonderd kilometer, verdwijnen de plaatselijke dialecten. Wat de Fransche dialecten van het noorden betreft, hier treedt de Fransche woordenschat in de plaats van den lokalen, en worden de dialectische woordvormen systematisch in Fransche omgezet, en terwijl eindelijk de plaatselijke grammaticale vormen door de Fransche vervangen worden. Dialecten, die tot een heel ander type behooren, gaan eenvoudig ten onder. En een Fransch. dat meer of minder het normaal Fransch nadert, treedt overal in de plaats van de lokale dialecten. De geleerden, die in de noordelijke helft van Frankrijk de plaatselijke dialecten willen bestudeeren, vinden nog slechts sporen; in een stadje als Remiremont. in de Vogezen, bestaat het plaatselijke dialect nog alleen als herinnering. In eenvoudige dorpen sterft het dialect spoedig uit. en men ziet het oogenblik naderen, dat in heel Noord-Frankrijk, tot Bordeaux, tot het Centraal plateau en tot zuidelijk van Lyon, alleen het gemeenschappelijk Fransch, min of meer nauwkeurig uitgesproken, zal overblijven. Qngetwijfeld heeft dit Fransch zijn gewestelijke schakeeringen. Ieder aanzienlijk centrum levert een linguïstisch model aan de kleine streek, die er om heen ligt. Maar welke ook de schakeeringen mogen zijn, die taal is overal het Fransch. In het zuiden, waar de plaatselijke dialecten tot een ander Romaansch type behooren, en waar men geen Fransch krijgt door eenvoudig de plaatselijke taal te franciseeren. houden de dialecten beter stand. Maar alle bewoners, die betrekkingen hebben buiten de dorpen, alle jongeren kennen tegenwoordig Fransch, de plaat' selijke taal is niet veel meer dan een „patois", een plat, een bijtaai, die enkel dient voor bescheiden doeleinden. In den tijd van een eeuw is de gelijkmaking van de dialecten in de richting van het gemeenschappelijk Fransch, een bijna voldongen feit geworden. Wat men aldus in Frankrijk waarneemt, heeft ook, min of meer vlug, min of meer volledig, plaats gehad in alle beschaafde landen van Europa. Overal worden de plaatselijke dialecten door gemeenschappelijke talen vervangen en de plaatselijke dialecten, eenvoudige „patois" geworden, verdwijnen. In bijzonderheden verschillen de feiten, die zich in bepaalde gevallen voordoen. Niet overal treedt de macht van den staat met dezelfde kracht op. Niet overal is de rol, die letterkunde en zakenwereld spelen, even groot. Het komt voor, dat gewestelijke typen trouwer bewaard blijven dan in Frankrijk, en dat de geest van een gewest in zekere mate het prestige van de dialecten handhaaft; dat is bijvoorbeeld het geval in Duitschland, en in Nederland wat het Friesch betreft. Maar overal is er een gemeenschappelijke taal, die zich boven de plaatselijke tongvallen stelt en die langzamerhand hun plaats inneemt. Hoe meer deze gemeenschappelijke taal er aanspraak op maakt een universeele rol te spelen, des te strenger zullen de regels zijn, waarnaar zij opgebouwd is. Als een taal ook buiten de grenzen gekend zal worden, moet zij zóó zijn, dat een vreemdeling weet, waaraan hij zich te houden heeft. Wereldtalen als het Engelsch, het Spaansch, het Fransch hebben absoluut vaste vormen; iedere afwijking van den vorm wordt als een onnauwkeurigheid veroordeeld. Er bestaat een goede manier van spreken en schrijven, waarvan het niet geoorloofd is af te wijken. Niet overal heerscht in deze dingen dezelfde strengheid, maar overal is een norm. Dikwijls gebeurt het, dat de gemeenschappelijke taal in 't begin 7 die van een klein aantal menschen geweest is. terwijl de omstandigheden alleen de uitbreiding bepalen. Zoo is. in de oude Russische provincie Transkaukazië. het Russisch de gemeenschappelijke taal geworden, niettegenstaande het . aantal Russische kolonisten klein was. In Tiflis evenals in Bakoe is het Russisch de gemeenschappelijke taal. terwijl nochtans in Tiflis de bevolking voor het grootste deel Georgisch en Armeensch is, en in Bakoe Turksch en Armeensch. Maar het Russisch was vóór de ineenstortmg van het Russische rijk de taal van het landsbestuur, van de school, van de groote zaken. Wat in een dergelijk geval van belang is, is niet het aangenomen idioom, maar wel het feit. dat er een gemeenschappelijke taal moet zijn. In dit bijzonder geval was oorspronkehjk deze algemeene taal die van geen enkele van de bevolkingen van het land; zij is van buitenaf gekomen met een onbeduidend aantal kolonisten. Als staatkundige gebeurtenissen haar verdwijning veroorzaken, zal het onderling verkeer van de bewoners er last van ondervinden. Zoo is ook in Algerië het Fransch de kuituurtaai van de verschillende kolonisten, alhoewel maar weinigen onder hen van Noord-Franschen oorsprong zijn. Maar het Fransch is de eenige taal. waarin menschen zich onderling verstaanbaar kunnen maken, die voor een deel afstammen van Zuid-Franschen voor een ander deel van Italianen. Maltezers (die een Arabisch dialect spreken), van Spanjaarden. Cataloniërs. Joden, die een eenigszins eigenaardig Arabisch dialect spreken, voor weer een ander deel ml>oorhngen zijn. waarvan de eenen gesproten zijn uit ouders, die Arabisch, de anderen uit ouders, die Berbersch spreken. De verscheidenheid der moedertalen, die de bewoners van Europeesche beschaving kenmerkt, noodzaakt hen een gemeenschappelijke taal te gebruiken, en die taal is het Fransch. De volgende anekdote, meegedeeld in het ochtendblad van de Frankftirfer Zeitang van 8 Augustus 1917. toont aan hoe men er toe gebracht wordt zijn toevlucht te nemen tot de.gemeenschappelijke taal van het land. waar men zich bevindt. De anekdote staat in een niet onderteekende kroniek, maar is klaarblijkelijk geschreven door een waarnemer, die ter plaatse zelf geweest is. Twee Duitsche soldaten, een Noord-Duitscher en een Beier, zijn ergens in het bezet gedeelte van Frankrijk aan het werk. De Noord-Duitscher vraagt aan den Beier zijn bijl te leen; maar de tongvallen van de twee soldaten verschillen te veel van elkaar, zoodat zij er niet in slagen elkaar te begrijpen. De Beier geeft te kennen, dat hij zijn gereedschap niet kan missen, waarop de Noord-Duitscher antwoordt: „Toutesunte retu.hr l" Deze woorden maken deel uit van het bescheiden Fransch vocabulaire, dat zich alle soldaten in het bezette gebied hebben eigen gemaakt. De Beier antwoordt: „ Wui wui, kompri", insgelijks een ontleening aan hetzelfde vocabulaire. Dergelijke feiten hebben ook vroeger plaats gehad. De uitbreiding van het Latijn in het Romeinsche rijk is ontstaan ten gevolge van de behoefte, die de bewoners van het Rijk voelden elkaar te begrijpen. In de oostelijke helft van het Romeinsche rijk bestond reeds een gemeenschappelijke taal, sedert den Hellenistischen tijd, namelijk het Grieksch. Deze taal was overal dezelfde, én men had neiging de oude dialecten te vergeten. Alhoewel er geen duurzaam centraal gezag op Grieksch gebied bestaan heeft, is de taal er tot eenheid gekomen tusschen de IVde en de Ilde eeuw v. C. ongeveer, een gevolg van de behoefte, die de menschen hebben, om over éénzelfde taal te beschikken, als zij éénzelfde kuituur bezitten. Letterkunde, school en handel zijn, zonder de tusschenkomst van het openbaar gezag, voldoende geweest om eenheid te brengen op taalkundig gebied. De eenige rol, die het gezag daarbij gespeeld heeft, is geweest de norm te handhaven: overal zijn de officieele stukken geschreven in een vrij nauwkeurige taal, waarin vormen uit oudere perioden met een zekere voorliefde gebruikt worden, en, zoo de taal onveranderd gebleven is, dan is dit te danken aan het feit, dat er een letterkunde was en de ontwikkelde elementen van het volk gehecht waren aan het oud ^iThet westelijk deel van het Romeinsche rijk bestond er, voor de Romeinsche veroveringen, geen gemeenscliappelijke taal zooals Het Grieksch. Het Latijn, de taal van het *™*>^*^™* verspreid. De Romeinsche kolonies hebben, vooral m het begm. een rol kunnen spelen in deze verbreiding. Maar alléén zouden zi, met toereikend geweest zijn. De verbreiding van het Latim ts tot stand gekomen tengevolge van de behoefte aan een gemeen schappelijke taal bij menschen. die veel met elkaar m aanrak ng kornet èn door het prestige van een taal. die de draagster * van een hoogere kuituur, "e Gallische aristocraten hebben zich gehaast het Latim over te nemen om zoodoende in het Romeinsche rijk zooveel mogeijk hun voorrechten te behouden. Eigenbelang was h,er de dnrfveen Zij. die zich wilden ontwikkelen, waren van zelf aangewezen op nel Latijn door de aantrekkehjkheid van de Gneksch-Latunsche kuituur. En de lagere klassen volgden. pnm(.insche De beschaving, die in Gallië bestond vóór de Romeinsche veroveringen, maakte het gebruik van het schrift haast onnoochg. Wat men aan Gallische en Iberische inscripties bez*. is van WtngÏ"kr'inheemsche talen van Wes^ropa niet gescWe'n werden, toen zij nog niet tot den rang van plaatselnke tongvaüen waren afgedaald, is dit natuurlijk na dien'tnd ook met nebeurd, en men beschikt over geen enkel middel om na te gaan wtnee en hoe zij verdwenen zijn. Te oordeelen naar hetgeen men elders in historischen tijd waarneemt, moet deze verdwurong van de oude talen langzaam inhaarwerk gegaan zijnbij menschen van lageren standen op het platteland, en zeker zijn er verscheidene eeuwen mee aemoeid geweest. Het Baskisch heeft zich weten te handhaven in de we ten ke streek van de Pyreneeën, en de Keltische ialecten m £oot.BriLnië. omdat de Romeinsche beschaving «genluk noo* vasten voet gekregen heeft in deze beide streken. Zoo het noorden van Fankrijk zich beter aangepast heeft, dan ligt dit ongetwijfeld in ruime mate hieraan', dat er in de Rijnstreek een militaire zone was. waar het Latijn zich gevestigd had. In Ilh/rië en Dacië was het Latijn met de legioenen binnengedrongen, en wat men zelfs in het oosten aan Latijnsche ondeeningen aantreft in het Grieksch, het Arameesch, het Armeensch, is afkomstig van het leger; eigenaardig is het, dat de weinige Latijnsche woorden, die men tegenkomt in den tekst der Evangeliën — de oudste litteraire tekst, waarnaar men zich eenigzins een denkbeeld kan vormen van het volksgrieksch — militaire termen zijn, zooals het woord legeón, de naam zelf van het legioen. Vóór de verbreiding van het Latijn was de taaiverbrokkeling groot in West-Europa. Voor de meeste streken is het onmogelijk ze feitelijk vast te stellen, daar geschreven teksten ontbreken. Maar Italië, waar het gebruik van het schrift zich betrekkelijk vroeg verspreid heeft, verstrekt gegevens: in de lilde eeuw v. C. neemt men daar een gewemel van verschillende talen waar. In Midden-Italië omvatten de Indo-Germaansche dialecten, de zoogenaamde Italische, twee van elkaar gescheiden groepen: de Latijnsche en de Oskisch-Umbrische. Het dialect van Rome, dat als kern gediend heeft van het klassiek Latijn en later de taal van het Romeinsche rijk geworden is, was eerst slechts één van de vele onderling verschillende Latijnsche dialecten; zoo was in Rome de naam van de maan luna, in Preneste, het tegenwoordige Palestrina, losna. De Oskisch-Umbrische dialecten vormen zelf twee groepen, het Oskisch en het Umbrisch, waarvan het gebruik zich uitstrekte van Umbrië tot Calabrië. Zij verschillen min of meer van elkaar en staan ver van het Latijn; zoo is het vragend voornaamwoord „wie" qui in het Latijn, pis in het Oskisch en in het Umbrisch. Maar de Latijnsche, Oskische en Umbrische dialecten, die de „Italische", groep van het Indo-Germaansch vormen, zijn slechts een deel van de dialecten van Italië in de lilde eeuw. Op de zuidkust hadden zich talrijke Grieksche kolonies gevestigd en de streek van Tarente was zóó gehelleniseerd, dat men haar de naam Groot-Griekenland gaf. In dit westelijk deel van het Grieksch gebied, dat buiten de Hellenistische eenheid gebleven is, hebben zich de lokale tongvallen langen tijd gehandhaafd; welnu, Cumae bijvoorbeeld was een Ionische, Paestum een Dorische kolonie. De tongval verschilde dus in dezelfde streek van de eene plaats tot de andere. Ten noorden van Rome en ten noord-westen van Umbrië nam het Etruskisch een aanzienlijk gebied in. Het behoort niet tot de Indo-Germaansche groep. De overgeleverde teksten zijn nagenoeg onverstaanbaar gebleven. Maar tot welke groep de taal ook moge behooren, één ding is zeker: zij verschilt totaal van de Oskische. Umbrische en Latijnsche dialecten, waarmee zij in aanraking was. De tochten, die de Galliërs ondernamen in de Vde eeuw v. C., brachten het Gallisch in het noorden van Italië, en vooral in Lombardije; de naam van de stad Milaan. Lat. Mediolanum, is oorspronkelijk een Gallische naam. dien men in Frankrijk terug vindt, namelijk in (Chateau) - Meillant, (Castelhtm) - Mediolanum, in het departement van de Cher. Al die onderling van elkaar afwijkende talen zijn talen van veroveraars, die op verschillende tijdstippen in Italië gekomen zijn, de Grieken en voord de Galliërs nog in historischen tijd. Zij hebben de plaats ingenomen van vroeger bestaande talen, waarvan men niets weet. In het oosten van Italië vindt men in het land van Venetië eenige monumenten van het Venerisch en in het zuiden van het Japygisch en van het Messapisch. Voor zoover de weinige sporen, die van deze dialecten zijn overgebleven, een vermoeden wettigen, behooren zij tot de Indo-Germaansche groep. Wat Sicilië betreft, heeft men een weinig Siculisch. Al die teksten zijn nagenoeg onverstaanbaar ; men tracht ze uit te leggen door middel van etymologische vergelijkingen, waarvan de bewijskracht middelmatig of nul is. De bewaard gebleven teksten zijn trouwens onvoldoende om een denkbeeld te geven van de verscheidenheid van talen, die in Italië bestond vóór de christelijke jaartelling. Er waren bijvoorbeeld zeker Ligurische dialecten overgebleven in de streek van Genua; welnu, men heeft er geen enkelen tekst van bewaard. De Alpenbewoners hadden zonder twijfel ook afzonderlijke eigen dialecten. De vestiging van Romeinsche kolonies, de toekenning van het burgerrecht aan alle Italianen, de aanleg van wegen, die alle streken van Italië in staat stelde makkelijk met Rome te verkeeren, hebben het middel aan de hand gedaan om de nadeelen van deze taaiverbrokkeling op te heffen door het Latijn van Rome over heel Italië te verspreiden. De plaatselijke Latijnsche tongvallen zijn opgegaan in het gemeenschappelijk Latijn. Gedurende den keizertijd heeft men opgehouden het Oskisch en het Umbrisch te spreken. Daar het gebruikt werd in een streek, waar de beschaving een aanmerkelijke hoogte bereikt had, namelijk in de Campagna, kon het Oskisch vrij lang stand houden: het Werd nog geregeld gesproken te Pompei ten tijde van de verwoesting van de stad; maar ten slotte is het ook verdwenen. Het aanzien van Rome, dat aan de taal van de stad den voorrang verleende boven alle andere dialecten van Italië, maakte het inderdaad mogelijk den last, dien het verkeer ondervond van de verscheidenheid van talen, te verhelpen. Het schijnt Rome niet veel moeite gekost te hebben zijn taal te doen zegevieren. De eenmaal onderworpen bevolkingen namen het Latijn over. zooals zij de Romeinsche gewoonten overnamen, omdat zij er hun voordeel in zagen. Na den harden strijd in 't begin, waardoor de verbreiding van de Romeinsche kuituur mogelijk werd, is deze om zoo te zeggen van zelf tot stand gekomen. De plaatselijke dialecten hadden geen prestige, geen nut, en verdwenen. Op de oude nationale kuituren oefende de Hellenistische, die Rome overgenomen, voortgezet en verbreid had, een ontzaglijken invloed uit; zij richtte zich tot de heele menschheid en was ter beschikking van ieder, die er zijn deel van wilde hebben. De Galliërs hebben hun eigen kuituur gehad; maar zij was het privaatbezit van eenige groepen ingewijden, die haar voor zich zelf en hun leerlingen bewaarden. Van het oogenblik af, dat deze kleine aristocratische en godsdienstige groepen haar heerschappij verloren, stortte deze kuituur ineen. En de Romeinsche beschaving, democratisch in zekeren zin, daar zij zich immers tot iedereen wendde, verving haar zonder dat het noodig was druk uit te oefenen. Zij werd ontvangen als een gunst, niet als een verplichting. Alleen zijn aan haar invloed ontsnapt zij die aan den algemeenen vooruitgang van de beschaving ontsnapt zijn. Maar zelden komt de verbreiding van een taal door dwang tot stand. Men kan een zekere manier van spreken niet rechtsstreeks afdwingen. De dwang, die uitgeoefend wordt op de individuen spruit vooral voort uit den collectieven wil van de leden van den groep; en die collectieve wil is een uitvloeisel van het belang, dat de individuen er bij hebben om een taal te spreken waarvan het gebruik niet binnen nauwe grenzen beperkt is. Waar taaiverbreiding plaats had. of nog plaats vindt, is zij meestal het gevolg van een verovering, van een kolonisatie. Maar om zich aldus te kunnen uitbreiden moet een taal als orgaan dienen van een hooger staande kuituur. Men doet slechts afstand van zijn eigen taal ten gunste van een vreemde, wanneer deze laatste in staat is diensten te bewijzen, die de eigen inheemsche taal niet bij machte is te verstrekken. De dwang wordt gewoonlijk niet op de taal zelf uitgeoefend; een staatkundige, economische of intellectueele meerderwaardigheid, die zij gedwongen zijn te erkennen, het prestige van een godsdienst of van een kuituur, die zij overnemen, zijn voldoende om de menschen te doen besluiten, eerst bij gelegenheid, later uitsluitend, een taal te spreken, die niet de hunne was, en vooral de jongeren er toe te brengen de voorkeur te geven aan een taal, die hun ouders niet spraken. De verbreiding van een gemeenschappelijke taal is een gevolg van haar prestige: om te kunnen zegevieren is het noodig, dat zij aangezien wordt als de voorname taal. Ondanks de overheersching van de Franken, heeft het Germaansch in Gallië niet de overhand kunnen krijgen, omdat het Latijn de taal van een hoogere kuituur was als die van de Germanen. De taal van de Franken heeft evenmin de plaats van het Latijn ingenomen, als hun godsdienst het Christendom vervangen heeft. Het Arabisch laat zich bijna nergens verdringen, omdat het gesteund wordt door zijn prestige als taal van godsdienst en kuituur. De handel, die geen prestige verleent, is een zwak middel ter verbreiding van een taal. Het Phoenicisch heeft zijn gebied niet kunnen uitbreiden, zooals het Grieksch, omdat het niet, als dit laatste, de drager was van een oorspronkelijke kuituur. De Hanze heeft overal rondom de Noord- en de Oostzee Duitsche woorden kunnen invoeren, nergens heeft zij het Neder-Duitsch ingang kunnen doen vinden, en dit is een groep van volksdialecten gebleven. Het uitsterven van een taal heeft langzamerhand, bijna onmerkbaar plaats. In een streek, waar een plaatselijk dialect en een gemeenschappelijke kuituurtaai naast elkaar bestaan, zijn de bewoners, die 't zij door hun maatschappelijke positie, 't zij door kuituur, 't zij door hun betrekkingen met elders wonenden, de gemeenschappelijke taal niet kunnen missen, diegenen die gezag en invloed hebben. Zij drukken zich graag uit in de gemeenschappelijke taal, waarvan de kennis hun meerderwaardigheid bewijst. En, krachtens de neiging, die de menschen er toe drijft de hoogere standen zooveel mogelijk te naderen en ze na te volgen, wil iedereen die gemeenschappelijke taal kennen. Aldus is de weg gebaand tot twee-taligheid. De bevolking gebruikt het plaatselijk dialect nog slechts voor familiebetrekkingen en het privaatleven. Het dialect vult zich met vreemde bestanddeelen en verliest zijn oorspronkelijkheid. Weldra heeft het geen belang meer, zelfs niet meer voor de instandhouding van een traditie, waaraan men gehecht is; want het wordt langzamerhand een grove navolging van de gemeenschappelijke taal, met andere linguistische procédés maar bijna zonder eigen karakter. Het plaatselijk dialect verliest zijn reden van bestaan op het oogenblik dat de heele bevolking, die de gemeenschappelijke taal kent. tweetalig geworden is. De jongeren voelen dan niet meer de behoefte het plaatselijk dialect te kennen; al hebben zij het in hun jeugd gehoord, zij vergeten het op rijperen leeftijd. Het gaat met de plaatselijke tongvallen als met de plaatselijke ■ kleederdracht, die de ouden voortgaan te dragen, als hun kinderen ze reeds lang afgeschaft hebben, om zich te kleeden naar den smaak van de naburige stad. Dan komt er een dag. waarop met den dood van den laatsten grijsaard, die het nog kende, het dialect uitsterft. Zoo ziet men thans aan de boorden van de Oostzee de Slovinsche tongvallen, door het Duitsche verdrongen, wegkwijnen; in ieder dorp vindt men slechts enkele ouden van dagen, die ze nog kennen. Kolonies, die zich op vreemden bodem gaan vestigen, kunnen langen tijd haar eigen taal behouden. Zoo spreken Grieken en Albaniërs. in Calabrië en op Sicilië, nog een Grieksch en Albaansch dialect. Zoolang deze bevolkingen afgezonderd geleefd hebben, zijn zij in staat geweest hun dialect in stand te houden, terwijl zij nochtans aan het Italiaansch allerlei woorden en zegswijzen ontleenden. De moderne beschaving, die ze in haar machtigen stroom meevoert, richt deze kleine taalgemeenschappen te gronde. De Zigeuners hebben tot hiertoe een eigen taal van Indischen oorsprong en een soort van personeel statuut weten te behouden, maar de handhaving daarvan wordt hoe langer hoe moeilijker; men kan het oogenblik voorzien, waarop de Zigeuners noodzakelijkerwijze zullen opgaan in de bevolkingen, te midden waarvan zij tot nu toe rondgezworven hebben, en bij gevolg hun eigen taal zullen verhezen. Bij gebrek aan historische gegevens weet men niet hoe de gemeenschappelijke talen, waarop de meeste taalfamilies berusten, die men thans waarneemt, zich gevestigd en verspreid hebben. De bijzondere omstandigheden, waaronder dit plaats gehad heeft, verschilden al naar de gevallen, die zich voordeden. Maar overal heeft men te doen met hetzelfde type van feiten; een taal, die een hooger aanzien heeft en voor uitgebreider betrekkingen dient, treedt in de plaats van locale dialecten. De uitbreidingen van talen zijn in vóórhistorischen zoowel als in historischen tijd een normaal verschijnsel geweest. Om de Indo-Germaansche groepen, zooals het Indo-Iraansch, het Grieksch, het Italisch, het Keltisch, het Germaansch, het Baltisch, het Slavisch te verklaren, is men genoodzaakt gemeenschappelijke talen aan te nemen, die op verschillende tijdstippen vrij uitgestrekte gebieden beslaan: het Indo-Iraansch op een tijdstip, dat noodzakelijkerwijze vóór de Xde eeuw v. C., het Slavisch daarentegen op een tijdstip, dat niet veel vroeger dan de IXde eeuw n. C. valt. De groepeering van de Indo-Germaansche talen veronderstelt eveneens een gemeenschappelijk Indo-Germaansch met een uitgestrekt gebied in een tijd. die betrekkelijk ver achter ons ligt en die niet veel later kan vallen dan aan het eind van het derde duizendtal jaren vóór onze tijdrekening. De groepeering van de Semitische talen veronderstelt een gemeenschappelijk Semitisch, die van de Finsch-Oegrische talen een gemeenschappelijk FinschOegrisch, die van de Indonesische talen (bijvoorbeeld het Maleisch) een gemeenschappelijk Indonesisch, die van de Bantoe-talen (in Zuid-Afrika) een gemeenschappelijk Bantoe. We hebben hier een type van overal voorkomende ontwikkeling, waarvan men overal zoo niet den gang en de vorderingen, dan toch de resultaten kan waarnemen. De feiten zijn soms verrassend. Zoo bestaat op het heele eiland Madagascar maar één taal met weinig verschillen, en die taal is een Indonesisch dialect. Een klaarblijkelijk vrij gering aantal kolonisten, die van den Indischen archipel op Madagascar gekomen zijn, in de eerste eeuwen van onze jaartelling, is dus voldoende geweest om het groote Afrikaansche eiland met een taal te begiftigen. HOOFDSTUK X. DIFFERENTIËERING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE TALEN. Taalkundige eenheid is een ideaal, dat men nastreeft maar nimmer bereikt. In het gunstigste geval is er eenheid van norm, maar geen werkelijke eenheid. t Wat de goed geregelde talen, als het Fransch. Engelsch. Italiaansch, Spaansch betreft, klaagt men voortdurend over de onnauwkeurigheid waarmee ze gesproken en geschreven worden. Weinigen spreken en schrijven het Fransch onberispelijk en eenige jaren geleden heeft men zich zelfs ongerust gemaakt over wat men noemde „la crise du francais." Het gebeurt niet zelden, dat schrijvers van naam zondigen tegen de officieele regels. Alhoewel de Fransche Academie zich tot taak gesteld heeft den zuiveren vorm van de taal vast te stellen en te handhaven, overkomt het sommige leden van de Academie, dat zij in hun dagelijksche omgangstaal en zelfs in hun geschriften die regels verwaarloozen. Men zou een beroemd romanschrijver kunnen aanhalen, die aan •t eind van een van zijn werken „Os se dissolvèrenf' schrijft- De zoon van een beroemd dichter gebruikt in het tijdschrift „le Théatre (Augustus 1898) den vorm üs rièrent. Onder de ontwikkelde Parijzenaars. die te Parijs geboren en opgevoed zijn, zou men er geen twee kunnen vinden, die volmaakt op de zelfde manier spreken, ofschoon de vorm van het Fransch in bijzonderheden is vastgesteld. Dat komt omdat een taal niet overgeleverd wordt als een stuk gereedschap; een zeker aantal personen bezitten de bekwaamheid om te spreken volgens een bepaald systeem en datgene te begrijpen wat in overeenstemming met de regels van dat systeem gezegd wordt. Het kind, dat voor de eerste maal leert spreken, of de persoon, die, onverschillig op welken leeftijd, zich een andere dan zijn moedertaal tracht eigen te maken, krijgen die bekwaamheid zoo maar niet in eens. Zij moeten zich rekenschap geven van de waarde van hetgeen zij hooren, door de woorden, die zij hooren, te vergelijken met de werkelijkheden, waarop zij betrekking hebben, en door de verschillen, dikwijls fijne verschillen, op te merken van de door hen waargenomen linguistische elementen. Zooals men gezegd heeft, alles in de taal is louter tegenstelling; eerst door hun onderlinge tegenstelling krijgen de klanken, de grammaticale vormen, de woorden hun waarde. Wie een taal leert, moet die tegenstellingen voelen, de waarde ervan weten te schatten en zich oefenen in het weergeven ervan. Gedurende het aanleeren gebeurt het, dat sommige feiten slecht waargenomen, verkeerd begrepen worden, en onder degene, die nauwkeurig waargenomen en begrepen worden, zijn er die, als men de nieuwe taal tracht te spreken, niet weergegeven worden. Ondanks haar ingewikkelde samenstelling slaagt een normaal kind er in de taal van hen bij wie het leert spreken, volkomen te begrijpen en bijna zonder afwijkingen weer te geven. Het opnemingsvermogen van het jonge kind is iets wonderbaars. In zijn drie eerste levensjaren verwerft het kind meer kennis dan in al de latere bij elkaar genomen. De volkomenheid van de aanwinsten, die het in de eerste periode maakt, overtreft die van hetgeen later kan verworven worden. Als het kind leert spreken in een omgeving, die merkbaar homogeen is, verschilt zijn taal weinig van die van de omgeving. Als dus de taalkundige veranderingen zich bepaalden tot die, welke voortvloeien uit het overbrengen van de taal van het ééne geslacht op het andere, zouden deze langzaam plaats hebben en er zouden vele eeuwen noodig zijn om den bouw van een taal in zijn wezen te wijzigen. Een taal, die in een toestand van evenwicht gekomen is en door een homogene maatschappij gebruikt wordt, is stabiel; de veranderingen betreffen dan slechts détails en tasten den algemeenen bouw van het systeem niet aan. Maar de meeste talen zijn niet in een toestand van evenwicht gekomen, en de meeste maatschappijen zijn niet homogeen. Er werd reeds op gewezen, dat een bevolking, wanneer zij een taal aanneemt, die niet de hare was, er noch in slaagt deze in alle eigenaardigheden te begrijpen, noch haar geheel systeem nauwkeurig weer te geven. Wat zien wij gebeuren? De bewoners spreken op verschillende manier. Er zijn er, die voortgaan hun moedertaal te spreken. Er zijn er. die de nieuwe taal geleerd hebben, en die ze min of meer nauwkeurig spreken naar gelang van hun opmerkingsvermogen, van de moeite, die zij eraan besteed hebben, en van de omstandigheden. De omgeving is dus niet homogeen. In het Zuiden van Frankrijk, waar het Fransch van buitenaf ingevoerd is, wordt het gesproken met meer individueele en plaatselijke verschillen, dan in het centrum, waar het inheemsch is. Een taal wordt van 't begin af het onvolkomenst overgenomen, daér, waar zij in de plaats treedt van een van ouds bestaand dialect. De wijziging, die de taal in een dergelijk geval ondergaat, kan uiterst ingrijpend zijn. Zoo hebben de negerslaven van de oude kolonies, toen zij het Fransch of het Spaansch overnamen, deze talen geheel en al vervormd. Zij hebben haar een andere uitspraak gegeven, zij hebben de grammatica vereenvoudigd; de vervoeging van het werkwoord, het eenige ingewikkelde bestanddeel van de Fransche grammatica, het eenige, waarin men nog sporen ontdekt van de oude Indo-Germaansche grammatica, werd in de Kreoolsche dialecten teruggebracht tot een enkelen vorm.: de infinitief. Dat komt omdat het dialect van de negers 'van Soedan in wezen verschilt van het Fransch en omdat menschen in een onherroepelijke sociale minderwaardigheid niet de behoefte gevoelen om de sierlijke taal van hun meesters te spreken. De Galliërs, die een taal van een op het Latijn gelijkend type spraken, en die het Latijn overgenomen hebben om Romeinsche burgers te kunnen zijn én in het bezit te komen van alle daaraan verbonden rechten, hebben zich de Latijnsche taal in haar geheel eigen gemaakt. Het Latijn, dat men in Gallië sprak, gedurende de eerste eeuwen van onze tijdrekening, was in 't algemeen genomen hetzelfde, dat ook in Italië gesproken werd. Maar men sprak het ongetwijfeld met een bijzonder „accent". De overleveringen waren niet dezelfde. En wat vooral van belang is, naast menschen, die de taal goed geleerd hadden, waren er ook die ze gebrekkig kenden. Het taalkundig „milieu" was niet homogeen, en de taalkundige veranderingen hadden in Gallië vlugger plaats en grepen dieper in dan in Italië. Vanaf de IXde eeuw verschilde het Fransch, wat zijn algemeenen bouw betreft, meer van het Latijn dan het centraal Italiaansch. Daar, waar het kind, dat leert spreken, niet omgeven is door menschen, die precies dezelfde taal hebben, is het betrekkelijk vrij; het kan een keus doen uit de verschillende mogelijkheden, die hem aangeboden worden, en het kan nieuwe vormen scheppen: deze geven geen aanstoot in een omgeving waar iedereen er in zekere mate een eigen taal op na houdt, zooals dit wel het geval is bij menschen, die allen dezelfde regels toepassen. Bovendien, door met de traditie te breken, schaadt het aannemen van een nieuwe taal den hechten samenhang van de eigen taal. Een taal is een klank- en vormenstelsel, waarin alles samenhangt, zoodat een détail-verandering voldoende is om het geheel te ontwrichten. Het fijne onderscheid bijvoorbeeld, tusschen de open è en de gesloten é heeft in het Fransch een essentieele waarde; grammaticale tegenstellingen als die van het „futur" je ferai en den „conditionnel" je ferais hangen er van af; degenen, die dit onderscheid niet nauwkeurig weergeven, verminken zoodoende de grammatica; de Zuid-Franschen nu, maken geen duidelijk onderscheid tusschen open en gesloten klinkers. De uitspraak van de zoogenaamde stomme e, die nu eens uitgesproken wordt, dan weer niet, geeft aan de Fransche woorden een eigenaardig voorkomen. Welnu de Zuid-Franschen spreken deze stomme e dikwijls uit daar waar zij in het normaal Fransch niet gehoord wordt en omgekeerd. Als het Fransch in het Zuiden aan zich zelf overgelaten was, en eenige tientallen van jaren ontsnapte aan den invloed van het Noord-Fransch, die de taal van de ontwikkelden, voortdurend regelt, zou dit voldoende zijn om er een taal met een ander, van het normaal Fransch afwijkend voorkomen van te maken. Een nieuw aangeleerde taal ondergaat dus wijzigingen, door het feit zelf van de overneming, en mist bovendien stabiliteit, een gevolg van de verschillende manieren van spreken en van de veranderingen, die bij sommige elementen van de taal plaats vinden, veranderingen, waarvan dikwijls het heele systeem de nawerking ondervindt. Zoolang ervan de staatkundige en de kultureele eenheid kracht uitgaat, worden de neigingen tot splitsing afdoende in toom gehouden. Zoolang het Romeinsche rijk zich staande heeft weten te houden, zoolang de Romeinsche beschaving gelijkvormig gebleken is in alle provincies, heeft het Latijn zijn eenheid bewaard. Maar, vanaf de lilde eeuw n. C, begint de antieke beschaving te wankelen. In de Vde eeuw valt het Keizerrijk uit elkaar, en iedere provincie gaat een eigen toekomst tegemoet. Het verkeer van het eene land met het andere wordt moeilijk. Iedere streek, iedere plaats heeft haar eigen leven. Van dat oogenblik af ontwikkelt zich de taal in ieder oord op bijzondere wijze. Ter zelfder tijd. dat het Romeinsche rijk uiteen valt in onderscheiden volken, valt de Latijnsche taal uiteen in onderscheiden talen. In de IXde eeuw waren het Fransch. het Italiaansch. het Spaansch verschillende talen, ofschoon men in Frankrijk, in Italië, in Spanje, nooit opgehouden heeft Latijn te willen spreken en te gelooven. dat men Latijn sprak. De verbrokkeling van het Fransch in spreektalen, in plaatselijke dialecten, die in den loop van de middeleeuwen plaats vond. drukt de verbrokkeling uit van het gezag ten tijde van het leenstelsel. De reactie is niet lang uitgebleven. Zoodra er in Frankrijk een letterkunde in de volkstaal is gekomen, heeft deze letterkunde zich niet bediend van plaatselijke dialecten, maar van een gemeenschappelijke taal. Tevergeefs zoekt men in de Chansons de geste het dialect van een bepaalde plaats, op eenige bijzonderheden na zijn ze alle in dezelfde taal geschreven. De eigenlijk gezegde litteraire teksten in het Oud-Fransch zijn zeer weinig dialectisch. Sedert de Xlde eeuw heeft de overlevering van de Fransche taal onafgebroken plaats. Zij is de taal van de koningen, die van 1'Ilede-France uit, de eenheid van Frankrijk tot stand gebracht hebben. Het bestaan van de gemeenschappelijke taal heeft de differentieering van de plaatselijke dialecten verhaast. Als de Franschen, om elkaar te begrijpen, eikaars dialect hadden moeten verstaan, zou het niet aan pogingen ontbroken hebben, om een zekere eenheid van spreektaal te handhaven. En, ondanks hun plaatselijke en gewestelijke verschillen, zouden de Fransche dialecten met behoud van hun onderlingen afstand, zijn blijven voortbestaan. Maar het voertuig, waarvan men zich onder lieden, die van verschillende plaatsen kwamen, bediende, was of het Latijn óf de gemeenschappelijke landstaal. Het plaatselijk dialect heeft nog slechts gediend voor plaatselijk, hoogstens voor gewestelijk verkeer. Dientengevolge heeft ieder dialect zijn eigenaardigheden in volle vrijheid kunnen ontwikkelen. En men is in dezen zonderlingen toestand geraakt, dat op Fransch grondgebied de plaatselijke tongvallen van het ééne dorp tot het andere verschillen; er bestaan werkelijke taalkundige grenzen tusschen dorpen, die eenige kilometers van elkaar liggen; en dikwijls is er niet meer dan een afstand van eenige tientallen kilometers noodig om te maken, dat menschen, die ieder den tongval van hun dorp gebruiken, elkaar niet meer verstaan. Soldaten uit de streek van Saint-Flour verstaan hun kameraden uit de streek van Puy met moeite; welnu, de tongvallen van deze jongelui behooren tot eenzelfde groep van het zuidelijk Gallo-Romaansch. De plaatselijke tongvallen zijn opweg om te verdwijnen, zooals men gezien heeft, sedert het midden van de XIXde eeuw, èn in Frankrijk, èn in het grootste gedeelte van Europa. 8 Maar daarom wordt de taalkundige eenheid nog niet verwezenlijkt. Het is reeds gezegd: de gemeenschappelijke taal wordt volgens de streken verschillend gesproken. In Frankrijk verschillen de uitspraakgewoonten, de grammatica van provincie tot provincie, en de manier waarop de gemeenschappelijke taal gesproken wordt, ondervindt daarvan de gevolgen. Niet uit het algemeene centrum ontvangt iedere plaats de gemeenschappelijke taal. Het Fransch is in hoofdzaak de algemeen geworden taal van Parijs. Maar in iedere streek zijn er afzonderlijke centra, waar het Fransch een bijzonder voorkomen heeft aangenomen. En het zijn die centra, die als model dienen in een meer of minder uitgestrekt gebied. De verschillende streken van Frankrijk hebben onderling een te druk verkeer dan dat deze gewestelijke talen te ver van elkaar zouden komen te staan. Maar zij zijn verschillend. Het Fransch, dat men te Lyon of Bordeaux spreekt, is niet hetzelfde als dat van Parijs. Als het streven naar „regionalisme", dat sedert eenige jaren bestaat, zou komen te zegevieren, zouden de gewestelijke vormen van het gemeenschappelijk Fransch merkbaar verschÜlend van elkaar kunnen worden, en hieruit zou gevaar voor de eenheid van de taal kunnen ontstaan. In Duitschland. waar in zékere opzichten het „regionalisme" zijn kracht behouden heeft, verschilt het gesproken gemeenschappelijk Duitsch merkbaar van de eene provincie tot de andere. De moderne maatschappij is nergens homogeen. De groote steden, waar de gemeenschappelijke talen ontstaan en zich ontwikkelen, zijn slechts voor een deel. en dikwijls voor een klein deel, samengesteld uit menschen, die in de stad zeü geboren zijn. Te Parijs zijn er gewestelijke vereenigingen. die hun gewestelijke betrekkingen in standhouden, die zich zelfs ten deele groepeeren in dezelfde wijken. Men hoort in Parijs alle gewestelijke • uitspraken van Frankrijk gebruiken. De vreemdelingen zijn boven- • dien talrijk in de groote steden. De Parijzenaars. die zuiver Fransch spreken, zijn vermengd ondër lieden wier spreektaal niets van het Parijsch heeft, en de vreemdeling, die in de hoofdstad Parijsch Fransch wil hooren, slaagt daarin niet altijd. De Duitsche geleerde Bduard Koschwitz, die naar Parijs gekomen was om er een werk over de Parijsche uitspraken voor te bereiden, heeft de uitspraak opgeteekend van een heele reeks beroemde personen, en hij heeft niet gemerkt, dat er onder deze maar één Parijzenaar was, die Parijsch sprak, namelijk de groote romanist Gaston Paris. Als toevallig Gaston Paris niet te Parijs was opgevoed, zou het Parijsch niet vertegenwoordigd zijn in Koschwitz' /es Parlers parisiens. Er bestaan sociale klassen. In Frankrijk spreekt een ontwikkeld man niet als een man uit het volk; het Parijsch uit de wijk van de Champs-Elysées is niet hetzelfde als dat uit de wijk van de Sorbonne, wat weer veel verschilt van dat uit de voorsteden. De taal van een wetenschappelijk gevormd Parijzenaar staat ver van de taal van een Parijzenaar uit de arbeiderswijken. Ieder graadverschil in de kuituur wordt teruggevonden in de taal. In Londen neemt men dezelfde en nog grootere verschillen waar tusschen de taal van de hoogere standen en die van de lagere volksklassen. Verschillen van dezen aard zijn min of meer merkbaar naar gelang de gemeenschappelijke taal vasten vorm heeft aangenomen sedert korter of langer tijd en de behoudende krachten weerstand moeten bieden aan min of meer sterke neigingen in de richting van zekere veranderingen. Het Russisch van een wetenschappelijk gevormd man verschilt minder van dat van een ongeletterde dan het Fransch, het Engelsch, het Italiaansch van een beschaafd man verschilt van de taal, die de lagere klassen van de maatschappij gebruiken. Deze verschillen vertoonen nochtans neiging om minder te worden, zelfs in West-Europa, omdat de bevolking zich geestelijk meer en meer ontwikkelt, meer en meer leert, meer en meer „bourgeois" wordt of wil worden. De menschen groepeeren zich op verschillende wijzen, en iedere groepeering heeft haar bijzondere manier van spreken. Ieder bedrijf, iedere sport heeft een woordenschat vol eigenaardigheden, die door oningewijden moeilijk of niet begrepen worden. Het meest typische voorbeeld van een bijzonder „vocabulaire is wel de taal van de ongeregelde sociale elementen, als dieven, landloopers. bedelaars, waaraan men den naam argot (bargoensch) geeft. Er bestaan argots in geheel Europa. In Frankrijk kan men het argot nagaan sedert de XVde eeuw; en het bestond stellig vroeger ook al De groote dichter VÜlon heeft in het argor balladen geschreven, die moeilijk te verstaan zijn. maar waarvan de taal gedeeltelijk verklaard wordt door een klein „vocabulaire", dat bewaard wordt in het dossier van een strafgeding uit den tijd van Won. en waarin sommige termen uitgelegd worden, die in gebruik waren bii de bende misdadigers, waarbij VÜlon aangesloten was. De woordvoorraad van het argot is sedert dien blijven bestaan; eenige teksten maken het mogelijk zijn ontwikkeling na te gaan. Hij heeft voortdurend wijzigingen ondergaan ten einde onbegrijpelijk te blijven voor oningewijden. De leerlingen van dezelfde school, de soldaten van hetzelfde regiment en dezelfde kazerne, de arbeiders van dezelfde werkplaats, hebben alle bijzondere „vocabulaires." Zij gebruiken graag woorden en uitdrukkingen, die niet gangbaar zijn buiten hun kring De woordvoorraad van een arbeider is niet die van een handelsbediende en deze verschilt weer van den woordvoorraad van een student. Overal waar een zeker aantal menschen het gevoel hebben van een afzonderlijke groep te vormen, hebben zij ook in zekere mate een eigen woordvoorraad. Maar verscheidenheid van woordenschat beteekent nog niet verschil van talen. Een taal wordt bepaald door haar uitspraak en haar grammatica. Welnu, de ar^ors. de talen van bedrijven, scholen, sporten, hebben noch een eigen uitspraak, noch een eigen grammatica. Zij onderscheiden zich slechts door den woordenschat, en soms ook door de zinswendingen. Als men rekening houdt met alle verschillen, gewestelijke, plaat selijke. sociale, met de eigenaardigheden van den woordenschat van de argots en van de bijzondere talen, dan moet men erkennen, dat een moderne kuituurtaai zich onder zeer verschillende gedaante voordoet. Deze differentieeringen zijn van grooten invloed op de ontwikkeling van de talen. De voornaamste blijft de differentieering volgens de plaatsen. Zij maakt, dat uit een gemeenschappelijke taal een groep van elkaar afwijkende dialecten ontstaat, die dan vervolgens werkelijk verschillende talen worden, waarin men tenslotte geen gelijkenis meer herkent. HOOFDSTUK XI. DE DIALECTEN. Als een taal, die één geheel vormt, zich in iedere plaats, waar zij gesproken wordt, zelfstandig gaat ontwikkelen, wat gebeurt in tijden van staatkundige ontwrichting en kultureelen achteruitgang, ontstaan er op ieder punt van het gebied veranderingen die onafhankelijk van elkaar zijn. Maar eensdeels komen deze veranderingen voort uit den vroeger bestaanden toestand, die, veronderstellender wijze gesproken, overal merkbaar dezelfde is, en anderdeels is er in zekere mate een wisselwerking van de naburige tongvallen op elkaar, daar immers de bewoners van een zelfde streek onvermijdehjk betrekkingen met elkaar hebben, hoe verward de toestand van het land en hoe sterk de achteruitgang van de beschaving ook moge zijn. Overigens zijn de veelvuldige en gedeeltelijk onbekende voorwaarden van de taalkundige veranderingen geheel of ten deele dezelfde op uitgestrekte gebieden en hebben daar een soortgelijke uitwerking. Er ontstaan dan wat men noemt dialecten. In den zin, waarin de linguisten dit woord verstaan, heeft men met een dialect te doen, daar waar tongvallen, die op een gegeven oogenblik merkbaar identiek zijn en zich vrij en onafhankelijk ontplooien, een samenhangende reeks van nieuwe ontwikkelingen hebben tot stand gebracht, en waar dientengevolge zij, die eenzelfde taal spreken, al gebruikt ook ieder zijn plaatselijk dialect, het gevoel hebben een eigen afzonderlijke linguistische groep te vormen. Een aldus gedefiniëerd dialect kan geen nauwkeurige geographische grenzen hebben. Want ieder van die nieuwe taalkundige ontwikkelingen, die het kenmerken, heeft haar eigen grenzen. In Frankrijk, bijvoorbeeld, hebben in ouden tijd het Noord-Fransch en de zuidelijke tongvallen twee „dialecten" gevormd. En. vooral wanneer men de uitersten nader beschouwt, vertoonen de tongvallen, die tot ieder van de beide dialectengroepen behooren, een groot aantal trekken, die de tegenstelling doen uitkomen. Maar ieder van die kenmerkende feiten heeft zijn eigen gebied. Tusschen de zuiver noordelijke en de zuiver zuidelijke tongvallen, bestaat dus een soort van overgangszone, die door verschillende grenzen van linguistische feiten doorsneden wordt. Het duidelijkste, het meest constante van de feiten, waardoor de tongvallen van het noorden van die van het zuiden onderscheiden worden, is de behandeling van den beklemtoonden klinker a, die in het zuiden a, in het noorden é luidt; zoo zegt men in het noorden aimer, in het zuiden amar, beide een voortzetting van het Latijnsche amare; en een zelfde plaatsnaam heeft in het zuiden den vorm Nérac. in het noorden den vorm Néref (waarvan de f niet uitgesproken wordt). Maar een ander niet minder kenmerkend feit komt voor binnen grenzen, die verschillen van die. welke de behandeling van de a bepalen. Zoo wordt de Latijnsche p. tusschen klinkers of gelijkwaardige elementen geplaatst, b in het zuiden, v in het noorden ; het Latijnsche capca wordt in de zuidelijke tongvallen door cafcra. in het Fransch door chèore weergegeven; welnu, in hetzelfde dorp Néret (Indre). waarvan de naam een goed voorbeeld levert van den overgang, in het noorden, van a tot e, wordt p tusschen klinkers geplaatst b, als in het zuiden, en niet v; chèvre luidt daar chyefc. en zoo in alle gelijksoortige gevallen. Dikwijls slaagt men er aldus in nauwkeurig de plaats aan te wijzen waar de vorm van een woord thuis hoort. Het GalloRomaansche achtervoegsel -iacum, dat veel voorkomt in plaatsnamen, die ook dienst doen als familienamen, wordt 4g)ac in het zuiden, -a (in de schrijftaal -ar) in het noorden van Gascogne. -é (in de schrijftaal -er) in een zone ten zuiden van de Loire, -i (in de schrijftaal -g) meer noordelijk. Een zelfde Latijnsche naam, waaraan men ongetwijfeld den vorm Miliacum mag geven, luidt Meilhac (Ih stelt / „mouillé" voor) in Gascogne, Meillat in Limousin, in Creuse en tot aan de zuidelijke grens van het departement van de Alher, Meillet in Poitou en in het zuiden van het departement van de Alher, (in het dorp Saint-Désiré Alher, vanwaar de familie van den schrijver van dit werk afkomstig is), MeMy meer noordelijk. Het dialect wordt min of meer duidelijk waarneembaar naar gelang van de historische omstandigheden. Daar, waar iedere tongval zich op autonome wijze ontwikkelt en in geringe mate de inwerking van de naburige tongvallen ondervindt, blijft het dialect vaag, zelfs wanneer de gemeenschappelijke nieuwe ontwikkelingen talrijk zijn. Want het gebied, waar een nieuwe ontwikkeling plaats vindt, stemt nooit volkomen overeen met het gebied, waar een andere plaats vindt. In dit geval komt het dialect het duidelijkst uit in een centrale zone, waar alle nieuwe ontwikkelingen vereenigd zijn; elders zijn de overeenstemmingen onvolkomen en dan spreekt men van overgangs-zonen. Wanneer de bewoners van het heele gebied, waar het dialect gesproken wordt, druk met elkaar verkeeren en wanneer er gewestelijke centra van eenige beteekenis ontstaan, regelen de bewoners gewoonlijk hun taal naar den tongval van één zelfde centrum. En dan neemt het dialect een bepaald karakter aan. De ware linguistische eenheid vloeit altijd voort uit een eenheidsbeweging, en deze eenheidsbeweging heeft plaats krachtens den min of meer bewusten wil van de sprekenden. Zoo is het Provencaalsch een duidelijk onderscheiden dialect geworden, en eveneens het Gasconsch, terwijl in Midden-Frankrijk nergens een dialect ontstaan is, waarvan de sprekenden zich bewust geworden zijn. Er bestaan in Duitschland dialecten, omdat er uit den leenheerlijken tijd autonome staten overgebleven waren. Er zijn bijna geen dialecten in Frankrijk, vooral niet in Noord-Frankrijk, omdat de centrale actie van het koningschap zich reeds vroeg krachtig heeft doen gelden. Tal van discussies over de grenzen van die of die taal zijn onvruchtbaar gebleven, en men begrijpt, dat zij geen resultaat konden opleveren, als men weet, dat de dialecten geen bepaalde grenzen hebben, en dat er slechts nauwkeurige grenzen bestaan van ieder linguistisch feit op zich zelf beschouwd. De Zuid-Slavische tongvallen beslaan een aaneengesloten gebied vanaf het noord-westen, met de eerste Sloveensche tongvallen, in de buurt van de Duitsche en Italiaansche tongvallen van Tirol en Venetië, tot in het zuid-westen, met de laatste Macedonische en Boelgaarsche dialecten, aan de boorden van de Aegaeïsche en de Zwarte zee. In dit aaneengesloten geheel, waarin men een groot aantal grenzen van bijzondere feiten waarneemt, maar waar men nergens een grens kan aangeven tusschen twee duidelijk onderscheiden dialecten, hebben zich in het verleden twee groepen gevormd, de ééne in het centrum, het Servisch-Kroatische type, de andere in het oosten, het Boelgaarsche type. In de XIXde eeuw, bij de opleving van de Slavische volken, zijn daar, op de basis van de tongvallen van twee zeer ver van elkaar verwijderde streken, twee gemeenschappelijke talen ontstaan, die geschreven worden: het Servisch-Kroatisch en het Boelgaarsch. en men heeft zelfs getracht een komplete gemeenschappelijke Sloveensche taal te scheppen. Het Servisch en het Boelgaarsch, waarvan het één in Servië, het ander in Boelgarije gesproken wordt, zijn tegenover elkaar komen te staan. Daar evenwel, waar tengevolge van de omstandigheden de gemeenschappehjke talen zich niet hebben kunnen verspreiden, zooals gebeurd is in Macedonië, waar het Turksche regime bestaan heeft tot aan den Balkan-oorlog, kan men geen enkele taalkundige grens aanwijzen. De Macedonische tongvallen vormen een deel van het ZuidSlavisch; zij, die ze spreken, zullen volgens de omstandigheden, het Servisch of het Boelgaarsch als taal kunnen aannemen. Hun tongvallen, die onderling verschillen zijn noch bepaald Servisch noch bepaald Boelgaarsch. De Boelgaarsche of geboelgariseerde onderwijzers hebben in Macedonië een krachtigen invloed uitgeoefend, en die omstandigheid heeft aan de Boelgaren de gelegenheid gegeven om het land voor hun gemeenschappelijke taal op te eischen. Maar zoo politici de Macedonische tongvallen tot de een of tot de andere groep hebben willen rekenen, onpartijdige linguisten hebben zich steeds hun meening voorbehouden. In werkelijkheid behooren deze tongvallen eigenlijk tot geen van de beide groepen, die er om twisten. De politiek zal beslissen over de linguistische toekomst van Macedonië. Om een zuivere taalkundige grens te krijgen, is het noodig, dat twee onderscheiden talen, die als uitgangspunt verwijderde centra hebben, zich uitbreiden en elkaar tegemoet gaan tot op het oogenblik dat zij elkaar raken. Dan heeft men grenzen als die van het Fransch, het Duitsch en het Italiaansch in Zwitserland, van het Fransch en het Vlaamsch in België. Maar de spontane differendeering van een gemeenschappelijke taal op een uitgestrekt gebied levert slechts overgangstongvallen op. Zij sluit iedere nauwkeurige dialect-grens uit. Als men tusschen de Zuid-Slavische tongvallen dikwijls duidelijk grenzen kan waarnemen, dan komt dat, omdat de streek, waar zij gesproken worden, een veelbewogen geschiedenis heeft gehad en getuige geweest is van talrijke volksverplaatsingen. Zoo is de tegenwoordige grens tusschen de Servisch-Kroatische en de Sloveensche tongvallen scherp getrokken; maar dat komt, doordat bevolkingen met tongvallen van het Servische type, het zoogenaamde Chtokavisch, zich rijn komen plaatsen tusschen bevolkingen met Servische tongvallen, het zoogenaamde Tchakavisch, die een overgang vormen tusschen het Chtokavisch en het Sloveensch. Een scherp getrokken taalkundige grens is altijd het gevolg van de een of andere historische gebeurtenis. HOOFDSTUK XII. DE GELEERDE TALEN. Boven de tongvallen, die in den loop der tijden tot in het oneindige uiteenloopen. plaatsen zich dikwijls geleerde talen, die dezelfde zijn in een uitgestrekt gebied. Toen. van de Vde eeuw ongeveer, de gewestelijke en plaatselijke talen zich sterk begonnen te splitsen in de Latijn sprekende landen, die het westeÜjk deel van het Romeinsche rijk vormden, en een nieuw voorkomen hadden aangenomen, is men desalniettemin voortgegaan met klassiek Latijn te schrijven. In bet Merovingische tijdperk slaagde men daarin maar matig, omdat de kuituur des tijds achteruitgaande was t maar zelfs toen trachtte men het zuiver Latijn uit den keizertijd te benaderen; de taal van de schrijvers was een soort van klassiek Latijn met aan de volkstaal ondeende elementen doorweven. Met de herleving van de studie der klassieke letteren in het Karolingische tijdperk, keerde men terug tot een merkbaar zuiver klassiek Latijn. Dan ontstaat er, naast de volkstalen, die voortaan haar eigen zelfstandig bestaan hebben, een geleerde taal, de taal van kerk en wetenschap, kortom die van de geheele intellectueele kuituur van West-Europa gedurende de Middeleeuwen. Van toen af dient het Latijn niet alleen als geleerde taal in de Romaansche landen, waar het traditioneel was. maar ook in alle andere deelen van Europa, die tot het gebied van de Roomsche Kerk'behoorden. Het Latijn is de geleerde taal van Ierland, van Groot-Brittannie. van Duitschland, en de oudste taalmonumenten, die men bezit van het Iersch, het Engelsch en het Duitsch. zijn glossen, bestemd om het lezen van Latijnsche teksten te vergemakkelijken. Na den val van het Romeinsche rijk heeft het Latijn in de Roomsch-Katholikee Kerk zijn karakter van wereldtaal, zijn „kathohciteit", dat wil zeggen zijn algemeenheid, gehandhaafd. Bij de stichting van de universiteiten in West-Europa, is het Latijn overal de eenige taal, waarin het onderwijs gegeven wordt; wanneer een schrijver als Dante (1265—1321) zich tot het groote publiek richt, schrijft hij Italiaansch, wanneer hij zich daarentegen tot geleerden wendt, schrijft hij Latijn. De litteraturen in de volkstaal bevatten eerst niets anders dan poëzie, epische, hoofsche en volkspoëzie. De oudste prozateksten zijn geschreven door krijgslui, zooals Villehardouin (1150—1212) of ïoinville (1225—1317), die vertelllen wat zij gezien en gedaan hebben. Gedurende de middeleeuwen, hebben de geleerden van WestEuropa, van Spanje tot Polen, van Schotland en Zweden tot Sicilië, slechts één taal gehad. Een professor, een student gingen van de ééne universiteit naar de andere en ondervonden dan alleen de moeilijkheid die voortsproot uit de verschillende manieren, waarop men elders het Latijn uitsprak. Overal werden dezelfde geschriften gelezen. Deze toestand heeft geduurd tot den modernen tijd. De groote beweging van de Hervorming en van de Tegen? Hervorming is noodig geweest om hen, die het groote publiek wilden bereiken, ertoe te brengen hun theologische werken niet meer in het Latijn, maar in de landstaal te schrijven. De polemieken tusschen Katholieken en Hervormden, Jansenisten en Jezuieten hebben veel bijgedragen tot de ontwikkeling van het Fransch proza in de XVIIde eeuw; in Italië en in Spanje waar geen strijd van dien aard beeft plaats gehad, heeft het proza in de landstaal zich veel minder ontwikkeld. Het Latijn was nog in de XVIIde eeuw de taal van wetenschap en philologie, en het is een bijzonderheid, dat een Descartes (1596—1650) in het Fransch geschreven heeft; ook voor hem was het Latijn de gewone vorm. waarin hij zijn philosophische gedachten uitdrukte. Door zijn Fransch heen. voelt men het Latijn, en men krijgt den indruk, dat zijn philosophisch denken in Latijnschen vorm plaats had. Het verschijnen in het Fransch van zijn Discours de la Méthode (1637). is een gewichtige gebeurtenis in de ontwikkelingsgeschiedenis van het letterkundig Fransch. zóózeer, dat men zich haastte ook de Méditations, die Descartes in het Latijn geschreven had. in het Fransch te vertalen. Eerst in de XVIIIde eeuw houdt het Latijn op de gemeenschappelijke taal van geleerden en philosophen te zijn. Het verval van de universiteiten, wier officieele taal het was. heeft zijn ondergang in de hand gewerkt. De Hervorming, die een deel van West-Europa van de Roomsche kerk afscheurde, heeft ten gevolge gehad, dat daar waar zij de overhand kreeg, het Latijn ophield de taal van deneeredienst te zijn. Zij heeft er mede veel toe bijgedragen om het Latijn zijn universeel karakter te ontnemen. In de XIXde eeuw was het geleerd Latijn nog slechts een overblijfsel uit vroeger tijd. Daar zelfs waar sommige uitgaven van de Universiteiten nog in het Latijn gesteld waren, was de landstaal die. waarin college gegeven werd. Het gebruik om in Frankrijk aan de aanstaande doctoren in de letteren de verplichting op te leggen, naast een proefschrift in het Fransch. een tweede in het Latijn op te stellen, is gedurende de heele XIXde eeuw blijven voortbestaan. Maar het Latijnsch proefschrift was langzamerhand een soort van strafwerk geworden; en toen men ophield het te eischen. was het een meestal onbeteekenende bijzaak geworden. Weinig doctorandi waren in staat de moderne ideeën in het Latijn te ontwikkelen, en wanneer men aan een buitenlandschen geleerde een Latijnsch proefschrift stuurde, stelde men zich eraan bloot, dat deze er zijn spijt over uitdrukte, dat een werk van waarde in het Latijn geschreven was. Zoo is dan het Latijn, waarvan de jongere vormen, namelijk de Romaansche talen, nog voortleven in het dagelijksch gebruik, dood als geleerde taal. Door enkele achterlijke philologen alleen wordt het nog gebruikt. De Europeesche wetenschap heeft hiermee haar gemeenschappelijke taal verloren. De Roomsch-Katholieke kerk gebruikt het Latijn als ritueele taal: de kerkdienst heeft plaats in het Latijn; de priesters lezen hun dagelijksche gebeden in het Latijn, maar dat alles gebeurt op zulk een wijze, dat zelfs zij die Latijn kennen, het nagenoeg met kunnen verstaan; meestal begrijpen de koorzangers niet wat zij zingen; en de priesters zelve schijnen den zin van de Latijnsche woorden, die zij uitspreken, niet altijd op den voet te volgen. Alles wat in de zaken, den godsdienst betreffend, begrepen moet worden, gebeurt in de landstaal. Het verlies van een gemeenschappelijke geleerde taal. zooals het Latijn was. heeft natuurlijk last veroorzaakt. Maar het zou nutteloos zijn het te betreuren, en niemand denkt er aan tot den toestand van vroeger terug te keeren. Het gebruik van een doode taal als geleerde taal levert overigens groote bezwaren op. Ten eerste doemt de gewoonte om zich uit te drukken in een taal. die eens en voor altijd vastgesteld is. de wetenschap tot stilstand. Een taal met vastgelegde vormen is een gemak voor een wetenschap, waarin de traditie zich handhaaft en de ideeën slechts weinig veranderen; zij is daarentegen een hinderpaal voor een nieuwe wetenschap, wier grondbeginselen zich wijzigen en wier leerstellingen zich onophoudelijk vernieuwen. Natuurlijk leent het Latijn zich niet tot het uitdrukken van moderne ideeën, en de hulpmiddelen, waarover een oude taal beschikt, zijn ontoereikend om deze weer te geven, tenzij men zijn toevlucht neemt tot allerlei kunstgrepen. , Door het middeleeuwsch Latijn terug te brengen in den toestand van het klassiek Latijn, hebben de humanisten van de Renaissance der XVde en XVIde eeuw er toe bijgedragen het gebruik van het geleerd Latijn voor goed te ondermijnen. Als men misschien voortgegaan was het middeleeuwsch Latijn te gebruiken, zonder aanspraak te maken op klassieke nauwkeurigheid, en het aan te passen aan de moderne ideeën, zóu het, ten minste gedeeltelijk, de geleerde taal van Europa hebben kunnen blijven. Maar zoodra het zich in Ciceroniaansch gewaad ging hullen, verloor het de geschiktheid om op makkelijke wijze de moderne gedachte weer te geven. Op den dag, dat zij aan het geschreven Latijn zijn antieke zuiverheid hebben weergegeven of trachten weer te geven, hebben de humanisten zijn doodvonnis uitgesproken. Maar, zelfs wanneer die terugkeer tot het verleden niet had plaats gevonden, dan zou het toch gebleken zijn, dat een taal, als het geschreven Latijn, die sedert de Vde eeuw alle voeling met de gesproken talen verloren heeft, zich te veel vastgezet heeft om met de noodige lenigheid en losheid een gedachte weer te geven, die de natuurlijke en sociale verschijnselen in al hun schuilhoeken wil volgen. Een zuiver geleerde taal, zooals het middeleeuwsch Latijn, plaatst als 't ware een scherm tusschen de gedachte en de werkelijkheid. De helaas! onvermijdehjke noodzakelijkheid, waarin zich de geleerden bevinden, om zich de vóór hen verkregen resultaten eigen te maken, zich zoodoende aan te passen aan de gedachte van hun voorgangers, is op zich zelf reeds een ernstige hinderpaal voor den vooruitgang van de wetenschap : na zich aldus aangepast te hebben, behoort er een buitengewone kracht toe om zich weer op te heffen, de feiten rechtstreeks te zien en niet eenvoudig eenmaal aangenomen ideeën te ontwikkelen. Door het gebruik van een uitsluitend wetenschappelijke taal wordt het nog moeilijker nader bij de werkelijkheid te komen en zich los te maken van aangeleerde formules. De wiskundigen, die werken met streng abstracte begrippen, hebben, zelfs tot in de XIXde eeuw, kunnen voortgaan met soms een conventioneel Latijn te gebruiken. Een vastgelegde taal heeft voor hun wetenschap geen groote bezwaren. Anders is het gesteld met de natuurkundigen en vooral met de biologen en de sociologen. Het verlies van een gemeenschappelijke taal is een nadeel geweest. Maar. naar mate. sedert de middeleeuwen, de geleerden zich meer en meer beijverd hebben om de natuur te zien. zooals zij is, en het traditioneel onderwijs te vervangen door leerstellingen, die uitsluitend gevestigd zijn op de waarneming van de feiten, is het Latijn minder geschikt geworden om als taal van de wetenschap te fungeeren. In zoover het vastgelegd is geworden als geleerde taal, is het Latijn een copie van het Grieksch met gebruikmaking van den Latijnschen woordenschat en eenige aan het Grieksch ontleende termen. De rol van Cicero, bijvoorbeeld, is geweest de Grieksche rhetorica en philosophie in sierlijk en idiomatisch Latijn over te brengen. Het Christendom, welks voornaamste taal eerst het Grieksch geweest is, heeft op zijn beurt meegewerkt om dien invloed van het Grieksch op het Latijn nog te vermeerderen. Men is eerst zeker de nauwkeurige beteekenis van een philosophischen of technischen term in het Latijn begrepen te hebben, als men het Grieksche woord, waarvan het het aequivalent is, kent, zóózeer is in 't algemeen de woordenschat van het geleerde Latijn een eenvoudige overzetting van den correspondeerenden Griekschen woordenschat. Zelfs het recht, dat de meest oorspronkelijke schepping van Rome is, vindt zijn oorsprong in Griekenland; het is zeer zeker geen toeval dat de naam voor „straf": poena door het Latijn aan het Grieksch ondeend is. En daarom is het. dat in het Oosten het Grieksch niet door het Latijn verdrongen werd: de copie had niet genoeg prestige om het origineel te verdringen. In de Grieksch evenals in de Latijn sprekende landen, zijn de schrijvers trouw gebleven aan het eenmaal gevestigde gebruik. Vanaf de eerste eeuw n. C. staat de taal van de Grieksche en Latijnsche schrijvers op een afstand van die van den dagelijkschen omgang. Grieksche teksten, zooals die van het Nieuwe Testament, die door halfgeleerden geschreven zijn voor het volk, bevatten een taal, die merkbaar verschilt van die der geleerden. De ontdekking van met-litteraire teksten — brieven, rapporten, processtukken, kladjes, rekeningen — geschreven op in Egypte bewaarde papyri, heeft aangetoond, dat de niet-klassieke eigenaardigheden van de taal van het Nieuw-Testament, niet samenhangen met den vreemden oorsprong van de opstellers, maar met het feit, dat zij minder afweken van de dagelijksche omgangstaal van hun tijd dan de schrijvers. Al degenen, die geschreven hebben in het Byzantijnsche tijdperk, hebben zich aldus min of meer geschikt naar het gebruik van de algemeene letterkundige taal van het Hellenistisch tijdperk. Het meer of minder hangt af van de meerdere of mindere kuituur van de schrijvers, en ook van den tijd waarin zij schreven. Er zijn in de kuituur van Byzantium evenals in die van het westen perioden van verval en van opleving geweest. Het Grieksch, dat men wilde schrijven, was bijna altijd normaal en geen Volksgrieksch. En tot heden toe heeft het Grieksch zich nog niet los-' gemaakt van het aloud gebruik. Terwijl het Grieksch, zooals het thans gesproken wordt, zeer afwijkt van het klassiek Grieksch, tracht men dit laatste in de geschreven taal zoo dicht mogelijk te naderen. Vele en invloedrijke elementen van de bevolking verzetten zich tegen het schrijven in de volkstaal, zooals zij gesproken wordt, en toen men bijvoorbeeld de heilige schrift in modern Grieksch „vertaalde", zijn er te Athene opstootjes geweest tegen de „Vulgaristen." Nochtans heeft het Grieksch, dat, vanaf de lilde eeuw v. C. tot het begin van onze jaartelling en zelfs daarna, de algemeene kuituurtaai was in het oosten, niet dezelfde rol gespeeld als het Latijn in het westen. Ten gevolge van de tochten vanAlexander zijn er in Egypte en in Voor-Azië tot in Indië koninkrijken met een Helleensche beschaving gesticht. Maar weldra is het Hellenisme uit het binnenland van Azië terug geweken naar de kust, jïie altijd het gebied bij uitstek van de Grieken geweest is. Onder het Romeinsche rijk is het gemeenschappelijk Grieksch de kuituurtaal gebleven van die deelen van het rijk, waar het te voren overheerschte; maar het heeft opgehouden er terrein te winnen. De Oostersche kerk, heeft wèl het Christendom, maar niet het Grieksch verbreid, zooals de Westersche kerk het Latijn. Zij heeft de eenheid, een kenmerk van de Westersche kerk, niet bewaard ; er bestaat wel een Roomsche, maar geen Byzantijnsche kerk. In het Westen heeft men nu en dan in de landstaal uitleggingen en vrije bewerkingen gegeven van de gewijde teksten van het Christendom; vertalingen zijn eerst veel later gekomen. In het Oosten kwamen deze bijna van 't begin af tot stand. In Syrië en Mesopotamië was het Arameesch, een Semitische taal, de gemeenschappelijke taal geworden. Zij is reeds vroeg bij de Perzen de taal van de ambtenaarswereld geworden. Men heeft de gewijde teksten van het Christendom in het Syrisch, een vorm van het Arameesch, vertaald; en er heeft zich in het Syrisch een christelijke letterkunde ontwikkeld. Wulfila, bisschop van een in den Balkan gevestigden Gotenstam, vertaalde den Bijbel in het Gotisch (IVde eeuw), en, zoo het Gotisch sedert dien geen gemeenschappelijke taal gebleven is, dan komt dat, omdat de Goten, die te veel verspreid waren, in andere volken zijn opgegaan. Maar de vertaling van Wulfila heeft bij de Goten verscheiden jaren dienst gedaan. De Armeniërs hebben den Bijbel, volgens de overlevering vanaf de Vde eeuw, en in ieder geval vóór de VIHste eeuw vertaald. Bij hen heeft zich een belangrijke, geheel christelijke letterkunde ontwikkeld. De Armeensche kerk vertegenwoordigt een Oostersch, maar autonoom type, dat onafhankelijk is zoowel van de Oostersche als van de Roomsche kerk. Later dan de Armeniërs, tegen de Xde eeuw, hebben de Georgiërs op hun beurt een alphabet, een vertaling van de gewijde teksten en een christelijke letterkunde gekregen. In Egypte, waar de oude landstaal was blijven voortbestaan, terwijl het Grieksch zich daarnaast geplaatst had zonder ze te 9 verdringen, vooral in de provincies van het binnenland, heeft men een geschreven christelijke letterkunde gehad in den nieuwen vorm, dien de taal had aangenomen, namelijk het Koptisch. De alphabetten, waarvan men zich bediende om het Oud-Egyptisch op te teekenen, en waarvan men zich nog bediende in den tijd van de Lagiden en zelfs onder de Romeinsche keizers, waren toen in onbruik geraakt, en evenals voor het Gotisch en het Armeensch, heeft men een nieuw alphabet volgens Grieksch model samengesteld. In de IXde eeuw hebben de Slavische apostelen Cyrillus en Methodius, uit de streek van Saloniki gekomen, voor een Mora-' vischen vorst een Slavisch alphabet uitgedacht volgens Grieksch model en de heilige boeken in het Slavisch vertaald. Dat is het begin geweest van een christelijke Slavische letterkunde. Deze priesters hebben te Rome een heftigen tegenstand ontmoet Niettemin is de vertaling tot stand gekomen en de Slavische letterkunde gesticht geworden. En de aldus gevestigde taal heeft de Slavische kerken, die zich bij de Oostersche aangesloten hebben, gediend. Op die wijze zijn de Slavisch sprekende volken in twee groepen gescheiden, waarvan de ééne tot de Roomsche kerk, de andere tot de groep van de Oostersche kerken behoort. De ééne bedient zich van het Latijn als geleerde taal. de andere van het geschreven Slavisch, zooals het door de eerste vertalers vastgesteld is. Tegenwoordig nog zijn de Servo-Kroaten tusschen de twee kerken verdeeld; de Kroaten schrijven met het Latijnsch en de Serviërs met het Cyrillisch alphabet een gemeenschappelijke taal. die dezelfde is voor de beide deelen van het volk. In het Oosten van Europa zijn er evenveel alphabetten. geschreven talen, vertalingen van de heilige boeken geweest als volken, die zich van hun eigen bestaan bewust waren. De traditie van deze verschillen heeft zich gehandhaafd. Het Oud-Slavisch, vastgesteld door de eerste vertalers, heeft verschillende gedaanten aangenomen bij de Boelgaren, de Serviërs en de Russen. Eigenlijk is-het door de Boelgaren, de Serviërs en de Russen aangenomen alphabet hetzelfde; maar het heeft zich op allerlei wijze moeten aanpassen bij het opteekenen van het hedendaagsch Boelgaarsch, Servisch en Russisch, zoodat de overeenstemming niet meer volkomen is. Tegenover de kuituureenheid van West-Europa, die gekenmerkt wordt door het gebruik van het Latijn als gemeenschappelijke taal en tot heden als symbool het gebruik van éénzelfde alphabet, bet Latijnsche, bewaard heeft, staan dus in het Oosten de nationale christelijke kuituren, ieder voorzien van een eigen alphabet en een eigen letterkundige taal. Aan die letterkunden heeft de christelijk Grieksche litteratuur voorbeelden geleverd; de vóór-christelijke klassieke letterkunde is nagenoeg zonder invloed gebleven. Ook in dit opzicht onderscheidt het Oosten zich in groote mate van het Westen, waar de belangstelling voor het klassiek Latijn nooit geheel en al ontbroken heeft en waar de band met de oudheid altijd is blijven bestaan. Alleen de Grieken zijn voortgegaan met belang te stellen in het Oud-Grieksch. Bij de Armeniërs is nog eenige kennis van de Grieksche wijsbegeerte aanwezig, maar in een geheel scholastieken vorm. Aan de Slaven is zij bijna totaal onbekend. En vrij vlug zelfs hebben de Oostersche volken zich afgewend van den Grieksch-Christehjken invloed. Ieder heeft gestreefd naar de grootst mogelijke onafhankelijkheid. Tegenover dé Latijnsche kuituur van het Westen, staan in het Oosten zuiver christelijke en tegelijk nationale kuituren. In het Westen is het Latijn de geleerde taal geworden van landen, die, als Ierland en Duitschland, nooit deel hebben uitgemaakt van het Romeinsche rijk. In het Oosten van Europa en in Klein-Azië zijn de gekerstende volken in geenen deele gehelleniseerd; zij hebben hun eigen kuituur verloren, maar hun talen behouden. En daar zijn evenveel geleerde talen als volken geweest. Zoo werd de oorspronkelijke eenheid van 't begin af verbroken. Het gebruik van geleerde talen bepaalt zich niet tot de GriekschRomeinsche wereld en tot de christenvolken, haar erfgenamen. Men kan er overal en op ieder tijdstip waarnemen. Reeds in een betrekkelijk ver achter ons liggende oudheid, in Babylonië en in Egypte, hebben zich geleerde talen gevormd met een eigen, zeer ingewikkeld alphabet. opgebouwd uit ideographische en phonetische elementen. Elk van deze talen heeft langen tijd bestaan; men kan het Babylonisch volgen vanaf de oudste teksten, van het eind van het derde duizendtal jaren vóór onze tijdrekening tot in het tijdperk der Achemeniden. toen de ondergang van Babyion en van Assyrië hun verdwijning veroorzaakte ; en het Egyptisch, sedert den tijd van het oude Rijk tot aan het tijdvak van de Lagiden. waarin het als geleerde taal door het Grieksch vervangen werd. In Indië heeft het klassiek Sanskrit zijn vasten vorm aangenomen gedurende de eeuwen, die onmiddelhjk aan onze tijdrekening voorafgegaan zijn. dat wil zeggen in den zelfden tijd, dat het gemeenschappelijk Grieksch van het Hellenistische tijdperk zich vestigde. Sedert dien is het Sanskrit de geleerde taal van heel Brahmaansch Indië gebleven, in het noorden heeft het ook het Boeddhisme gediend. Van de Iste tot de Xde eeuw n. C. ongeveer, heeft het Sanskrit zich rijkelijk verspreid in Midden-Azië. ten noorden van den Himalaya; men heeft in het Sanskrit geschreven of daaruit vertaalde teksten teruggevonden in Chineesch Turkestan. Het is een Sanskrit-kultuur. die voortgezet wordt door de talen van de onlangs in Midden-Azië teruggevonden teksten: één van die talen, die gesproken werd in de streek van Koutcha en van Tourfan. vormde een afzonderlijke groep onder de Indogermaansche talen: een andere, die in Kothan gesproken werd, behoorde tot de Oost-Iraansche dialecten. Beide zijn tegenwoordig verdwenen. In Zuid-Indië heeft zich in denzelfden tijd een andere geleerde taal van het Boeddhisme gevormd, het pêli, dat de heilige taal van het heele zuidelijk Boeddhisme gebleven is. op Ceylon. in Birma, Siam en Kambodja. Er zijn dus in Indië twee aanzienlijke geleerde talen geweest, die tegenwoordig nog gebruikt worden, ofschoon zij thans slechts godsdienstige overblijfsels zijn, en de moderne kuituur er zich nergens meer van bedient. Die talen hebben een groote verspreiding gehad tot in China, in Indo-China en in den Indischen archipel. In de Semitische groep heeft de Arameesche geleerde taal het niet verder dan tot middelmatigen bloei kunnen brengen: de Arameesche kuituur is nooit oorspronkelijk geweest. Maar in Arabië is in de Vilde eeuw een nieuwe geleerde taal ontstaan, die, tengevolge van de verbreiding van den Islam een ontzachlijkè rol gespeeld heeft. Het Semitisch alphabet heeft zich aan de Arabische uitspraak kunnen aanpassen, dank zij de toevoeging van eenige nieuwe teekens. Tot heden is het Oud-Arabisch de eenige geschreven taal in de Arabisch sprekende landen gebleven; het ondergaat veranderingen, zijn vormen worden vereenvoudigd; naar gelang de plaatsen, worden de woorden verschillend uitgesproken. Maar de spelling, waarin de klinkers niet opgeteekend worden, doet de diepgaande verschillen, die de Arabische dialecten van het ééne uiteinde van het gebied tot het andere scheiden, niet uitkomen. En dezelfde geschreven teksten kunnen overal verstaan worden. Terwijl de éénheid van het gesproken Arabisch verbroken is, blijft die van het geschreven Arabisch. Ter zelfder tijd is het Arabisch nog steeds voor alle Perzisch, Turksch, Indisch of Afrikaansch sprekende Muzulmannen de geleerde taal bij uitnemendheid ; het is voor hen wat het Latijn is voor de Katholieken; het aantal Arabische woorden, die in de talen van de volken van den Islam zijn overgegaan, is ontzachlijk, en de geleerden, die Arabisch kennen, voeren er onophoudelijk nieuwe in. Van de talen van den Islam is er, naast het Arabisch, maar één enkele in geslaagd een belangrijke gemeenschappelijke taal te worden, namehjk het Perzisch. Bij gelegenheid van de nationale reactie, die met de hulp van de Arsaciden, daarna vooral met die van de Sassaniden, een Iraanschen staat heeft doen herrijzen na de vernietiging van het rijk der Achemeniden door Alexandcr den Groote, heeft zich een kuituurtaai, het Pehlevi, gevormd, die van de lilde tot de Vilde eeuw een groote rol gespeeld heeft; en men bezit nog vele teksten in die taal. De Iraansch sprekende bevolkingen hebben toen begrepen van hoeveel belang het bezit van een nationale geschreven taal is tegenover den vreemdeling. Het voortdringen van den Islam heeft deze taal van Perzië in de schaduw gesteld. Veel Iraniërs hebben geschreven in de voornaamste kuituurtaai van den Islam, het Arabisch, en de Arabische kuituur is aan de Iraniërs een aanzienlijk deel van haar oorspronkelijkheid verschuldigd. Maar bij het herstel van een Perzischen staat, is de litteraire taal weer te voorschijn gekomen in een iets meer modernen vorm, en, opgeteekend met behulp van het eenigszins verrijkt Arabisch alphabet. heeft zij een der oorspronkelijkste en rijkste letterkunden geleverd, die er bestaan. Vanaf de IXde eeuw is het Perzisch in een groot deel van Midden-Azië een algemeene verkeerstaal, en een hoftaal geworden. Sedert dien heeft het verval van den Perzischen staat aan het Perzisch veel van zijn belangrijkheid ontnomen. Maar de invloed, dien het heeft uitgeoefend op de taal van de tot den Islam overgegane Hindoes en van de Turken, toont aan hoe belangrijk het geweest is, en zijn rol is nog niet ten einde. Het Perzisch blijft de eenige letterkundige, de eenige gemeenschappelijke taal van alle volken van den Islam, die Iraansche dialecten spreken, van de Kaspische zee tot de Perzische golf, van den Kaukasus tot Indië. Het geval met het Chineesch is nog merkwaardiger dan hetgeen wij met het Arabisch hebben zien gebeuren. De Chineesche dialecten zijn onderling zeer verschillend, en tegenwoordig spreekt een Chinees van het noorden feitelijk een andere taal dan een Chinees van het zuiden, zóó groot is het verschil. Maar het schrift, dat in principe ideographisch en niet phonetisch is, maakt het mogelijk overal dezelfde teksten zonder moeite te lezen, zoodat éénzelfde geschreven, maar op verschillende manieren uitgesproken taal het heele land door gebruikt wordt Er is meer. De talen van Oost- Azië, die men niet tot één zelfde familie kan terugbrengen, vertoonen nochtans gelijkenis in haar bouw. Terwijl het wezenlijk verschilt van het Chineesch, bestaat bijvoorbeeld het Anamitisch, evenals het Chineesch, uit éénlettergrepige woorden, en heeft, evenals het Chineesch, geen buigingsuitgangen. Men kan dus met Anamitische woorden, een in Chineesche teekens geschreven tekst lezen. Er bestaat een Chineesch-Anamitische taal. In een Japanschen tekst kan men Chineesche teekens inlasschen, die anders gelezen worden, maar denzelfden zin geven. Zoo is in Oost-Azië het geschreven Chineesch een algemeen kultuurmiddel en velen, die niet in staat zijn met elkaar te praten, slagen er in elkaar te begrijpen door met het penseel figuren te schilderen. De belangrijke kultuurtalen vormen een band tusschen menschen, die voor een deel ieder hun eigen dagelijksche omgangstaal hebben. Het zijn de talen van een intellectueele élite, die het geestelijk erfgoed in iedere groep van het menschdom bewaart, nieuwe ideeën in omloop brengt, de wetenschap overlevert en haar vooruitgang bevordert. Bij gevolg verstrekken zij aan de verschillende talen en dikwijls aan verschillende taalfamilies, die tot één zelfde kuituurgroep behooren, een gemeenschappelijken voorraad geleerde woorden en zegswijzen. Haar linguistische invloed is buitengewoon groot. Niet de rol, die zij in den handel of zelfs in de politiek speelt, verleent invloed aan een taal; wél daarentegen het gebruik, dat men ervan maakt in de dingen van den geest. De taal van een dynastie als die van de Achemeniden, die twee eeuwen lang van Indië tot Egypte en tot de Aegaeïsche zee, van de Kaspische zee tot de Perzische golf overheerscht heeft, is zonder eenige actie naar buiten gebleven, omdat het Perzische rijk noch een eigen kuituur noch een letterkunde gehad heeft; en de betrekkelijk belangrijke rol, die een kuituurtaai van middelmatige beteekenis. als het Arameesch. van Egypte tot Babylonië, gedurende de overheersching van de Achemeniden gespeeld heeft, moet juist toegeschreven worden aan het feit, dat de taal van deze vorsten, het Perzisch, geen kuituurtaai was. Noch aan de stichting van * een groot koloniaal rijk door de Phoeniciërs, noch aan het feit, dat deze een belangrijken handel dreven in de Middellandsche zee en zelfs tot aan de kusten van den Oceaan, heeft het Hebreeuwsch-Phoenidsch zijn invloed te danken; hij is een gevolg van de omstandigheid, dat een stam uit het achterland een machtige godsdienstige beweging gehad heeft en de Hebreërs een verzameling samengesteld hebben, die het Boek bij uitnemendheid geworden is, namelijk de Bijbel, Niettegenstaande zij, de heele geschiedenis door, voor een deel althans, onderdrukt werden door de Perzen onder de Achemeniden, dan door de Macedoniërs, daarna door de Romeinen, hebben de Grieken aan de moderne wereld het eerste voorbeeld van een kuituurtaai geleverd. En zelfs nog heden ten dage, nu het Latijn niet meer de geleerde taal van Europa is en slechts weinigen in staat zijn het vlot te schrijven of zelfs te lezen, vormt de studie van het Latijn een „trait d'union" tusschen de ontwikkelden van de verschillende Europeesche kultuurlanden. Maar het Latijn fungeert niet meer en zal niet meer fungeeren als gemeenschappelijke taal. Er heeft in Europa of tenminste in West-Europa een gemeenschappelijke kuituurtaai bestaan; nu is er geen meer. De landstalen hebben tegenwoordig de plaats van het Latijn ingenomen.' HOOFDSTUK XIII. NOODZAKELIJKHEID VAN DE LANDSTALEN. De hoofdtrek, dien men in het leven van de talen sedert het begin van de XlXe eeuw waarneemt, is de vestiging van de landstalen. Ieder volk, dat tot zelfbewustzijn komt, wil zijn schrijftaal, zijn eigen kuituurtaai hebben. Het aantal schrijftalen vertoont neiging steeds grooter te worden. Groepen van dialecten, die alleen door plattelandsbewoners gebruikt worden, zooals het Litausch of het Lettisch, krijgen een schrijftaal. De Cataloniërs stellen zich niet meer tevreden met het Spaansch. De Klein-Russen maken aanspraak op een taal, die verschilt van het Groot-Russisch, dat toch zoo dicht bij het KleinRussisch of Rutheensch staat. In Frankrijk zelfs, waar de nationale eenheid zoo ongemeen krachtig is en waar het regionalisme er niet in slaagt tot macht en aanzien te komen, heeft men getracht een letterkunde te stichten in de taal van het zuiden; de XIXde eeuw heeft een grooten Provencaalschen dichter voortgebracht. Die neiging om gemeenschappelijke landsteden te vestigen is niet nieuw. Men neemt ze reeds waar vanaf de oudheid. In Griekenland, waar iedere stad of stedengroep een onafhankelijken staat vormde, treft men bij het begin van den historischen tijd, van de Vle tot de IHe eeuw v. C., bijna evenveel officieele talen aan als er steden zijn. Sparta, Argos, Corinthe, Gortyna, Heraclea, Syracuse zijn Dorische steden, en de Doriërs vormen onder de Grieken een zeer karakteristieke groep; zij treden op als een veroveraarsstam, die bij het begin' van de Grieksche geschiedenis zijn eenheid had; niettemin verschilde het Dorisch, dat men in Sparta schreef, aanmerkelijk van dat van Argos; en er waren evenveel geschreven Dorische dialecten als er Dorische steden waren. Maar behalve te Syracuse, een groote stad, heeft er nergens een letterkunde van eenige beteekenis in een van die plaatselijke talen bestaan; de Dorische dialecten zijn, behalve dat van Syracuse. wel officieele maar geen letterkundige talen geweest. De eerste waarlijk gemeenschappelijke taal, die zich in Griekenland gevormd heeft, is die geweest van de éérste groep, die aan de Grieken een oorspronkelijke kuituur geschonken heeft, namelijk de Ionische; en er is in het Ionisch een belangrijke letterkunde tot ontwikkeling gekomen. Toen het rijk der Achemeniden de voornaamste Ionische steden onder zijn heerschappij had gebracht, terwijl Athene zijn onafhankelijkheid behield, is het Attisch op zijn beurt als gemeenschappelijke taal opgetreden; het is de belangrijkste letterkundige taal van Griekenland geworden en het heeft als voornaamste basis gediend, waarop in het hellenistisch tijdvak de gemeenschappelijke taal, die ten slotte door alle Grieken werd aangenomen, opgebouwd is. Door zich aldus te voorzien èn van officieele èn van plaatselijke en gewestelijke letterkundige talen, hebben de Grieken, in dit opzicht als in zoovele andere, een eerste voorbeeld gegeven van wat de moderne wereld zou zijn. Maar hun staatjes, tot één stad of tot kleine stedengroepen beperkt, hebben hun autonomie niet bewaard ; en die plaatselijke en gewestelijke talen hebben zich niet kunnen staande houden. De moderne Grieksche dialecten berusten op de gemeenschappelijke taal van Oost-Griekenland ten tijde van het keizerrijk. Het is makkelijk als gemeenschappelijke taal een idioom te hebben, overeenkomende met het dialect, dat geregeld gebruikt wordt in den plaatselijken en gemeenzamen omgang. Met geringe moeite, kart een Franschman van het noorden zich het gemeenschappelijk Fransch eigen maken; iedereen vat dadelijk langs welke taalkundige lijnen hij stebelmatig van zijn plaatselijk dialect naar het gemeenschappelijk Fransch kan overgaan. Dit laatste is voor hem de ideale vorm van een taal. waarvan zijn eigen dialect slechts een andere vorm is. Een Waal, wiens plaatselijk dialect, al is het Romaansch en al behoort het tot de Fransche groep, zeer van het Fransch verschilt, heeft toch het gevoel, dat zijn taal niet essentieel van het Fransch afwijkt; en hij houdt van het gemeenschappelijke Fransch als van een taal. die de zijne is. Een Vlaming daarentegen, wiens plaatselijk dialect Germaansch is, moet alles, aanleeren, als hij zich het Fransch wil eigen maken. Hij staat tegenover een andere uitspraak, een andere grammatica, een anderen woordvoorraad; hij moet zich een taal van een vreemd type eigen maken. Vlamingen, die het Fransch niet van hun jeugd af geleerd hebben, ondervinden hierbij groote moeilijkheden. Hun uitspraak is zonderling, hun grammatica onnauwkeurig, hun zinswendingen wijken af van de echt Fransche en hun woordenkeus eveneens. En daarom is het, dat in België halfontwikkelde Vlamingen meer en meer aandringen op het gebruik van het Vlaamsch naast het Fransch. Zoo lang er een overheerschende klasse bestaat, samengesteld uit een klein aantal bevoorrechten, levert het gebruik van een gemeenschappelijke taal, die verschilt van de gewone spreektaal van het land, weinig bezwaar op. Zonder veel moeite kan men voor de kinderen huisonderwijzers en -onderwijzeressen vinden, die hun deze taal reeds bij het begin van hun opvoeding leeren en hun die naderhand, gedurende vele jaren, grondig laten bestudeeren. De families van de overheerschende klasse, trouw aan de traditie, bedienen zich van de gemeenschappelijke taal, die zij vloeiend spreken. In Vlaanderen is het Fransch de taal van nagenoeg de heele ontwikkelde burgerij. Vlaanderen heeft zelf in den laatsten tijd aan Frankrijk eenige van zijn oorspronkelijkste schrijvers, een Verhaeren, een Maeterlinck, geleverd. In het Vlaamsche land is het Fransch de taal van een groote stad als Brussel. Maar, tenzij het heel en al van taal verandert, is het volk niet bij machte, zooals de burgerij, aan zijn geheel verschillende volkstaal nog een kuituurtaai toe te voegen. Zoodra de volksklasse poktieken invloed krijgt, ergert zij zich over den toestand van minderwaardigheid, waarin zij door het gebruik van een gemeenschappelijke taal, die zij maar half kent, gebracht wordt. Het zijn de boeren en arbeiders, die het officieel gebruik van het Vlaamsch eischen, terwijl de burgerklasse onverschillig staat tegenover de zaak. Men heeft gezien, dat in de Vlaamsche steden, de hoogere burgerij, zelfs de dericale, er prijs op stelt, dat haar kinderen in het Fransch opgevoed worden, ondanks de Vlaamsche beweging, wier aanhangers voor een goed deel tot de volksklasse en de kleine burgerij behooren, en ondanks de pogingen, althans door een deel van de lagere geestelijkheid aangewend om aan het volk een Vlaamsche kuituur te geven. Alle Belgische universiteiten, de staats-universiteiten van Luik en Gent, evenals de vrije van Brussel en Leuven zijn. wat de taal betreft. Fransch gebleven tot aan den oorlog, en de Duitschers hebben hun toevlucht moeten nemen tot geweld en de voornaamste hoogleeraren verbannen om de vervlaamsching van de Gentsche hoogeschool tot stand te kunnen brengen. Door middel van zijn ambtenaren, zijn justitie en zijn leger omsluit de moderne Staat het leven van het individu in zijn heelen omvang. De burger, die de gemeenschappelijke taal niet in zijn macht heeft, ondervindt onophoudelijk het nadeel van zijn tekort aan kennis; Hij weet zich niet verstaanbaar te maken bij hen, die over zijn belangen beslissen, en kan zelf geen bestuursambtenaar worden. Hij is een minderwaardige en tracht dus te verkrijgen, dat men een officieele taal gebruikt, die bij verstaat, waarvan hij zich zonder inspanning bedienen kan, dat wil zeggen, die berust op een dialect, dat overeenkomst heeft met het zijne. Zoodoende zal hij zonder moeite door de ambtenaren begrepen worden en het zal hem weinig moeite kosten zelf ambtenaar te worden ot van zijn kinderen ambtenaren te maken. Iedere vooruitgang van de democratie gaat dus gepaard met een neiging om voor iedere nationale groep met een eigen dialect, een gemeenschappelijke taal te scheppen, die als officieele taal kan dienen. Dit is een van de bijna constante elementen van den strijd, dien de democratie tegen de overheerschende bureaucratie voert. In eenigszins engeren zin genomen.' wordt de taalstrijd een strijd om de „betrekkingen". De burgerstand, wiens eenige taal vaak de gemeenschappelijke is, voelt zich veelal te voornaam om een volksdialect zonder kuituur aan te leeren. of dat naar de mate van zijn kuituur, slechts een navolging is van de hooger staande taal. die de hunne is. Van de ambtenaren de kennis van andere, op volksdialecten gegronde, gemeenschappelijke talen te eischen. heeft ten gevolge, dat de oude burgerstand van de betrekkingen uitgesloten wordt ten voordeele van nieuwe, uit het volk voortgekomen mannen. De taalstrijd is het symbool van een strijd om de macht. Hij doet zich in 't bijzonder gelden op schoolgebied. De opvoeding van de kinderen wordt beheerscht door de school, door de gewone en vergelijkende examens, die de verkregen resultaten bekrachtigen. De taal van de school is de taal van de naaste toekomst Wordt de nieuwe gemeenschappelijke taal op school aan de kinderen onderwezen en bij de examens geëischt. dan zal zij eenige jaren later de taal van het land zijn. De onderwijzer, die overal uit de meer bescheiden standen van de bevolking voortkomt, en zelden de zoon is van zelf reeds zeer ontwikkelde ouders, is de ijverigste bewerker van de uitbreiding van nieuwe gemeenschappelijke talen. Goed kent hij alleen de officieele taal van zijn volk; en hij is erop gesteld, dat deze niet overvleugeld wordt door een andere. Het is overigens lastig aan kinderen aanvangsonderwijs te geven in een taal. die niet hun moedertaal is; de taak van den onderwijzer is natuurlijk veel zwaarder, als hij aan zijn leerlingen een taal moet leeren. die zij niet kennen, dan als hij hun door doelmatige oefeningen het nauwkeurig gebruik van een taal. die zij spreken, bijbrengt. Sedert het lager onderwijs voor alle kinderen verplichtend gesteld is. is het bezwaarlijk geworden aan de school een taal voor te schrijven, die totaal verschilt van die. welke de kinderen thuis met hun ouders spreken. In Noorwegen, waar nu twee geschreven talen bestaan voor minder dan twee en een half millioen inwoners, is het de oude burgerij, die aan het gebruik van het Deensch-Noorsch vasthoudt, en het is de democratische partij, die er naar streeft het op de eigenlijk gezegde Noorsche dialecten gegronde landsmaal voor te schrijven. , Iedere vooruitgang van de democratie bevordert aldus het gebruik van de nationale talen. Trouwens, als men het volk wil bereiken, is men verplicht van zijn taal gebruik te maken. In de Katholieke kerk. die langen tijd als geleerde taal het Latijn gehad heeft en er zich nog van bedient als ritueele taal, wordt in de nationale talen gepreekt, zelfs in de Romaansche landen, sedert de Romaansche talen zóó veel afwijkingen van het oude Latijn vertoonen, dat dit laatste voor de geloovigen onverstaanbaar geworden is. Men heeft gezien, dat de kerk van het Oosten nog verder gegaan is: zij heeft de heilige schrift in de nationale taal van iedere groep geloovigen vertaald; zij heeft in ieder van die talen een stichtelijke letterkunde gevormd. Daaruit zijn nationale htteraturen en kuituren ontstaan. En deze nationale kuituren zijn niet beperkt gebleven tot godsdienstige zaken; de eenmaal gevestigde letterkundige talen hebben ook gediend voor wereldsche doeleinden. Zoo zijn de oudst bekende monumenten van een groot deel der Indogermaansche talen voortgekomen uit de prediking van het Christendom; de oudste Gotische, Slavische, Armeensche teksten zijn geen oorspronkelijke werken; het zijn vertalingen, geschreven ten behoeve van de Christelijke propaganda, later zijn, in de aldus door de verbreiders van het Christendom vastgestelde talen, werken ontstaan, waaraan in meerdere of mindere mate Grieksche typen ten grondslag lagen. Nog heden ten dage zijn het Armeensch en het Slavisch alphabet, uitgedacht door de predikers van het Christendom bij de Armeniërs en de Slaven, in gebruik; nog steeds wordt door de beide Armeensche letterkundige talen en door die van de tot de Oostersche kerk behoorende Slavische volken, in ruime mate de traditie van de taal van de eerste vertalers voortgezet. Een dergelijke noodzakelijkheid heeft het Boeddhisme er toe geleid eveneens zeer verschillende schrijftalen te vormen. Naast het Sanskrit heeft het in Indië een eigen taal in 't leven geroepen, die een ontwikkelingsstadium van de talen in Indië vertegenwoordigt, dat merkbaar vooruit is op het Sanskrit en het Pali. Reeds in de lilde eeuw v. C. heeft een van de grootste keizers, die de geschiedenis van Indië aanwijst, Acoka, in de verschillende provincies van zijn rijk een soort van preeken in steen doen uithouwen, waarin hij de leer van den Boeddha verkondigt; deze opwekkingen, waarvan de grondgedachte overal dezelfde is. zijn geschreven in verschillende vormen, die zich aanpassen aan de provincie, waarin zij voorkomen. Wanneer men later, na de groote bewegingen, die in de eeuwen vóór en na het begin van onze jaartelling hebben plaats gehad, het Boeddhisme in Midden-Azië terugvindt, ziet men, dat het ook nu weer de talen gebruikt van de bevolkingen, die het wfl bekeeren. De vondsten, die men in Midden-Azië gedaan heeft, hebben onlangs Boeddhistische teksten aan het licht gebracht, in een oostelijk Iraansch dialect, in een noord-oostelijk Iraansch. zoogenaamd Sogdisch dialect, waarvan de oudste monumenten opklimmen tot het begin van onze tijdrekening, en eindelijk in een Indogermaansche taal van een tot nog toe onbekend type, dat in 't bijzonder gesproken werd in de streek van Koetcha en waaraan de ontdekkers den niet geëigenden naam „Tokharisch' gegeven hebben. Het Boeddhistisch proselitisme heeft op linguïstisch gebied dezelfde uitwerking gehad als het christelijke. Maar, minder gelukkig dan het Armeensch en het Slavisch, zijn de talen, die het in Midden-Azië tot vasten vorm gebracht hebben, alle buiten gebruik geraakt. De Zoroaster-godsdienst en het Maruche&me hebben ieder voor zijn deel bijgedragen tot het ontstaan van schrijftalen. De oude godsdienstige taal van het Zoroastrisme, die van de Avesta, vertoont een archaïstisch type; reeds vóór het begin van de christelijke tijdrekening werd zij door de geloovigen niet meer verstaan. Toen de dynastie van de Sassaniden, omstreeks de lilde eeuw n. C. van het Zoroastrisme een staatsgodsdienst gemaakt had. een nationalen godsdienst, die voor de Perzen zou zijn wat het Christendom en het Boeddhisme elders waren, heeft men de Avesta vertaald in de taal, die destijds in Perzië gesproken werd. namelijk het Pehlevi. Het Pehlevi was de taal van het rijk. degene, waarin de oudste bewaard gebleven monumenten opgesteld zijn. namelijk de opschriften van den stichter van de dynastie. Men is de Avesta gaan uitleggen, en er heeft zich een heele gewijde en wereldlijke letterkunde in het Pehlevi ontwikkeld. Van deze letterkunde bestaan nog slechts overblijfsels, die bewaard werden door de laatste aanhangers van Zoroaster, vooral door de Parsis van Indië, maar zij heeft een groote beteekenis gehad, en de oudste Perzische schrijvers, vooral de groote dichter Firdousi, hebben de traditie ervan voortgezet. Mani en zijn discipelen hebben ook Pehlevi geschreven, maar in een spelling gezuiverd van de vele zonderlingheden, die het vertoont in de officieele en Zoroaster-teksten. Zoo heeft in het Oosten het proselitisme van de nieuwe godsdiensten nieuwe nationale schrijftalen doen ontstaan, die in staat gebleken zijn als gemeenschappelijke talen dienst te kunnen doen. En deze talen hebben ertoe bijgedragen het nationaal gevoel te steunen. Toen het Armeensch eenmaal vasten vorm gekregen had, beert het dienst gedaan als officieele taal. na de verovering van den Islam, onder de dynastie van de Bagratiden, die een nationaal koninkrijk gevestigd hadden in de streek van Ani. In dien tijd heeft er een eerste herleving van de Armeensche kunst en letterkunde plaats gehad. Het is nogmaals officieele taal geweest, toen, in den tijd van de kruistochten, in Cilicië een Armeensch koninkrijk bestond, dat van de Roepenen, ondergegaan tengevolge van de mislukking van de kruistochten. Sedert dien heeft het, met de autonome kerk. het voortbestaan bevordert van het volk, dat alle vervolgingen en massamoorden heeft overleefd. Zoo Perzië. sedert de IXde eeuw ongeveer, een wereldlijke litteratuur in zijn eigen taal gehad heeft en zoo het zich niet tevreden gesteld heeft met de aanzienlijke letterkundige taal van den Islam, namelijk het Arabisch, dan is dat een gevolg van het bestaan van een Pehlevi-letterkunde. waarvan de Perzische eerst een voortzetting is geweest. Het alphabet is nieuw; maar het Perzisch vertegenwoordigt slechts een jonger moment in de ontwikkeling van de Pehlevi-taal. HOOFDSTUK XIV. VORMING VAN LETTERKUNDIGE TALEN IN WEST-EUROPA. In het Westen is, in tegenstelling met hetgeen er in het Oosten gebeurde, niet de godsdienst de voornaamste factor geweest bij de vorming van de nationale talen. Eerst hebben zij in wereldsche behoeften voorzien; zij hebben althans geen wezenlijk godsdienstig karakter. De oudste Fransche tekst, dien men bezit, is niet van godsdienstigen aard. Het is een eed. die in het rCarolingische tijdperk uitgesproken werd voor het volk. Dit document, de zoogenaamde Straatsburger eeden van 842, opgeteekend in de Latijnsche kroniek van Nithard, bewijst dat, om het volk te bereiken, men het in zijn eigen taal .moest toespreken, 't Is een politieke behoefte, die er toe geleid heeft, om voor de eerste maal Fransch in schrift te brengen. Dan volgen kleine stichtelijke poëmen, de „Cantilène de sainte Eulalie", de „Vie de saint Alexis". godsdienstige, maar voor het volk bestemde gedichten. Zoo deze kleine godsdienstige werkjes eerder dan andere van wereldschen aard, overgeleverd zijn. dan vindt dit zijn verklaring in het feit, dat zij. die ze copiëerden, klerken waren, die kever stichtelijke werken dan volkspoëzie overschreven ; maar men moet in deze godsdienstige poëzie de weerspiegeling zien van > wereldsche werken. En inderdaad verschijnt weldra een voorname wereldsche letterkunde: de epische „chansons de geste", de romans in verzen van Chrestien de Troyes, de populaire letterkunde van den Reinaert en de „fabliaux", de hoofsche lyriek, de mysteriespelen, waarin men het publiek ziet optreden naast den officieerenden priester, eindelijk een wereldsche poëzie, die reeds bestemd is om ideeën uit te drukken in den „Roman de la Rose," en een volksproza bij de kroniekschrijvers als Villehardouin, Joinville en Froissart. Geen enkele van deze 10 teksten is voor de geleerden bestemd, geen enkele is een officieel kerkelijk document. Het geschreven Fransch, dat begint met de eerste koninkhjke dynastie, die van de Capetingers, is de taal van het Koningschap, van den adel. die zich er omheen schaart, van de burgerij, die aan de regeering ambtenaren levert. En wat geldt voor het Fransch. geldt ook. op verschillende tijdstippen, voor alle talen van West-Europa. Men heeft Iersche teksten vanaf de Vilde eeuw n. C, Duitsche en Engelsche vanaf de VlIIste eeuw, omdat in de Iersch, Duitsch of Engelsch sprekende landen, waar het Latijn slechts geleerde taal en de volkstaal van een andere familie was, men zijn toevlucht moest nemen tot de volkstaal om het Latijn uit te leggen. In het Hoog- en in het Nederduitsch heeft men stichtelijke poëzie, reeds vóór de Xde eeuw. Ierland heeft al heel vroeg een uitgebreide epische letterkunde bezeten. Maar oudtijds is er niet merkbaar meer wereldlijke letterkunde in het Duitsch of in het Engelsch dan in het Fransch. Spaansch of Italiaansch geweest De wereldlijke letterkunde verschijnt tegen denzelfden tijd in Duitschland en in Engeland. De Middelhoogduitsche letterkunde is bijna in haar geheel een vrije vertaling of een navolging van de Fransche in de XlIIde eeuw. De eigenlijk gezegde Engelsche letterkunde begint met Chaucer. in de XlVde eeuw; zij is wereldlijk evenals de oude Fransche. Provencaalsche, Italiaansche en Spaansche litteraturen. Zoo hebben zich, gedurende de middeleeuwen, de nationale talen niet alleen ontwikkeld in het dagehjksch gebruik; ook geschreven hebben zij vasten vorm aangenomen ; en haar beteekenis als litteraire talen zien wij allengs grooter worden. Zij hebben gediend om voor het publiek bestemde gedichten samen te stellen. Vervolgens is men ze gaan gebruiken in de kanselarijen om officieele acten op te stellen, die door de belanghebbenden moesten begrepen worden. In Italië geven de groote dichters Dante en Petrarca. reeds in de XlIIde eeuw, aan de taal haar sedert onveranderd gebleven uiterlijk, en men ziet bij hen tot welk een lenigheid die burgerlijke, wereldlijke talen, die door de wetenschap van dien tijd versmaad werden, het gebracht hadden. Het feit, dat leeken, ten behoeve van wereldlijke doeleinden, aan de nationale talen van West-Europa vasten vorm gegeven hebben, dat zij in haar wezen de talen zijn van adel en burgerij, en dat de geestelijkheid er zich slechts in zooverre van bedient als zij zich tot het publiek wendt, is van de grootste beteekenis geweest voor de taalkundige ontwikkeling van Europa. In den beginne verschilden de geschreven talen van WestEuropa slechts van de dagelijksche omgangstaal uit den tijd van de schrijvers in dezelfde mate als de hoogere standen van de samenleving uitgebreider betrekkingen onderhielden en er naar streefden een taal te gebruiken, die op een uitgebreid gebied verstaan werd, en in dezelfde mate als zij een weinig meer beschaving hadden èn aanspraak maakten op voornamere manieren dan de lagere volksklassen. Van 't begin af zijn deze talen ontsnapt aan alles wat haar een bekrompen plaatselijk karakter zou gegeven hebben; de Fransche „chansons de geste" geven de spreektaal van geen enkele plaats weer. Chrestien de Troyes schrijft niet in het dialect van Champagne. Aan den anderen kant heeft, sedert de XlIIde eeuw. de Fransche letterkunde een hoofsch karakter, doortrokken van kiesche gevoelens. Zoo in de middeleeuwen de geschreven talen van West-Europa geen kerkelijke talen zijn. zooals die van Oost-Europa, nog minder zijn zij plebejische talen. Zij zijn tot stand gekomen door toedoen van beschaafde menschen ten behoeve van hen, die zelf eenige ontwikkeling hadden en niet wilden beschouwd worden als te behooren tot den grooten hoop. Het tegelijk populair en voornaam karakter van de nationale talen van West-Europa springt reeds bij het begin in 't oog. Dat is niets nieuws, zooals men gezien heeft. Het oude Griekenland had, het voorbeeld gegeven van dergelijke talen in het Ionisch van de Vide, in het Attisch van de Vde en IVde eeuw v. C. en Rome had dit voorbeeld gevolgd. Het Latijn, dat in den tijd van de Republiek rijn vasten vorm gekregen heeft, is een wereldlijke kuituurtaai. opgebouwd naar de behoeften van een aristocratie en aangenomen door een groote stad. De Romaansche. de Germaansche en zelfs de West-Slavische volken. Czechen en Polen, hebben deze traditie voortgezet. Tot de XVIde eeuw hebben de nationale talen, die zich op verschülende tijdstippen, in geschreven vorm. * W^'-Europa vestigd en als gemeenschappelijke talen gediend hebben de ontwikkeling van de gesproken talen op den voet gevolgd en zich aan deze" aangepast. Het Fransch. dat Villon in dc, XVdc^ schrijft, biedt een groot verschil aan met de taal. die dedichters van de „chansons de geste" in het begin van de Xllde eeuw schreven. Deze voor het volk bestemde schrijftalen groeiden op en ontwikkelden zich tegelijk met de spreektaal van het volk. Bij het begin van de XVIde eeuw verandert de toestand. Dank zij de uitvinding van de boekdrukkunst worden de mtnaven in de nationale taal steeds talrijker en onderscheiden zich door vaste vormen; zij ontsnappen aan het ingrijpen van de copiisten. die tot hiertoe, deels bewust, deeb onbewust, allengs deteksten, die zij afschreven, moderniseerden. Er ontstond éénheid in de aedrukte taal. Aan den anderen kant is de XVIde eeuw het tijdstip, waarop de beteekenis van het Latijn als geleerde taal en als regeenngstaal afneemt, waarop men in de landstaal wijsgeerige en wetenschappelijke verhandehngen begint op te stellen waarop men^zich *eeds meer in officieele stukken van de nationale taal bedient. Het Latijn was de officieele taal van het Heilige Roomsche Rijk; toen nu het Rijk zijn politieke beteekenis verloor, leed het Latijn onder dezen achteruitgang, waarvan de nationale talen voordeel ondervonden. Nu zijn geleerden en staatslieden, uit noodzaak, aan de traditie gehecht. Zij kunnen niets doen zonder zich te beroepen op een gevLtigde traditie, en zelfs wanneer zij de meest revolutionaire meuwigheden invoeren, houden zij nog rekening met het verleden. In dien tijd deed zich dan ook de behoefte gevoelen om aan de nationale talen een in zekeren zin definitieven vorm te geven. En daar nu de nationale taal geroepen was om voor zekere doeleinden de eenmaal gevestigde geleerde taal, het Latijn, te vervangen, moest het dezelfde verdiensten trachten te verwerven. Men deed alle moeite om de taal onder Latijnschen en onder vreemden invloed te hervormen. De schrijftaal die tot hiertoe een afspiegeling van de spreektaal geweest was, verwierf hierdoor terstond een zekere onafhankelijkheid ten opzichte van deze laatste. De verandering is zeer zeker niet radicaal geweest. Vanaf de middeleeuwen, konden de nationale schrijftalen de spreektaal slechts ten deele en met eenige vertraging volgen. Een schrijftaal is altijd min of meer een geleerde taal, en zij vertoont neiging zich eigen wendingen, een eigen woordvoorraad, die onafhankelijk van de spreektaal blijven bestaan, te verschaffen. En van den anderen kant is er in de XVIde eeuw nog geen sprake van vaste lijnen en vormen : de schrijver heeft nog een groote mate van vrijheid ; en hij ondergaat zeer sterk den invloed van de taal, die om hem heen gesproken wordt. Er bestaat trouwens geen centralisatie; men schrijft en drukt in steden van zeer verschillenden aard. De Hervorming en de Tegenhervorming aan den eenen kant, de Renaissance en het traditionalisme aan den anderen, zijn gedurende de heele XVIde eeuw in conflict; en dat zijn geen bewegingen, die op een bepaald punt haar centrum hebben. Er bestaat dus nog veel verscheidenheid, veel vrijheid. Niettemin komt er reeds meer vastheid. Een eigenaardig geval biedt het Duitsch aan. Vanaf de XlVde eeuw vertoonde het neiging om een gemeenschappelijke taal te worden, vooral in de gekoloniseerde landen van het Oosten, waar het puitsch een ingevoerde taal was. In de regeeringsbureaux van Saksen,, van Praag, van Weenen is het modern Duitsch tot stand gekomen. De bijbelvertaling van Luther heeft het algemeen karakter van deze taal op letterkundig en op godsdienstig gebied bekrachtigd. In de XVIIde eeuw is de kristallisatie bijna overal een voldongen feit. De belangrijke talen van West-Europa hebben dan het voorkomen aangenomen, dat zij thans nog hebben, en, sedert dien, hebben er nog slechts détail-veranderingen plaats gehad. Boven het Latijn, dat in de oudheid reeds zijn vasten vorm had, en in de plaats daarvan, verrijzen in West-Europa eveneens vaststaande nationale schrijftalen, zooals het Italiaansch, het Spaansch, het Portugeesch, het Engelsch, het Duitsch, het Poolsch. Men heeft hier een feitelijke beperking van het aantal letterkundige talen. Een deel van de talen, die in de Middeleeuwen geschreven werden, treedt dan niet meer of hoogst zelden op als schrijftaal. Het Provencaalsch wordt haast niet meer als schrijftaal gebruikt, terwijl het Iersch, het Czechisch en het Nederduitsch niet meer of hoogst zelden dienst doen als letterkundige talen. De eenige talen, die dan vasten vorm aannemen, zijn die van de nationale groepen, die zoo niet tot politieke eenheid dan toch tot het bewustzijn van hun nationale eenheid gekomen waren, en die bij dat bewustzijn een eigen kuituur voegden, zooals Frankrijk Spanje, Portugal, Engeland, Polen, die ieder een nationaal koningschap hadden, bovendien het Heilige Roomsche Rijk, waarvan de samenhoorigheid in staatkundig opzicht gering was, en Italië, dat alle éénheid mist, omdat die landen een krachtige eigen kuituur hadden en daarbij het gevoel van een eenheid, die boven de feudale verdeeldheid uitging. In de XVIde eeuw had de Italiaansche letterkunde menigmaal tot voorbeeld gestrekt aan de Fransche dichters. In de XVIde en in de XVIIde eeuw verdwijnt het vage gevoel der rijkseenheid, dat in de middeleeuwen was blijven bestaan, voorgoed. Het tijdvak van de nationale monarchieën breekt aan en daarmee dat van de nationale talen. Het Fransch neemt in de XVIIde eeuw een voorsprong, omdat het staat tegenover het Heilige Roomsche Rijk en Italië, beide tot in het oneindige verdeeld, als de taal van een machtigen staat, die reeds tot groote eenheid gekomen is. Dan is het de draagster van een klassieke letterkunde, wordt de elegante taal van Europa, en verwerft zonder moeite den eersten rang in de diplomatie : vóór zijn dood teekent Lodewijk XIV voor de eerste maal. te Rastatt. in 1714. een in 't Fransch gesteld verdrag met het Duitsche Rijk, en van dien tijd af is het Fransch de diplomatieke taal van Europa. HOOFDSTUK XV. HET LETTERKUNDIG FRANSCH. Hoe meer het Fransch gediend heeft om ideeën uit te drukken, hoe meer het een geleerde taal geworden is, hoe meer het, sedert de middeleeuwen, den invloed van het geschreven Latijn heeft ondergaan. Leest men bijvoorbeeld de Chanson de Roland, dan wordt men getroffen door het gering aantal daarin voorkomende zinstypen en hun gemis aan verscheidenheid. Eerst onder den invloed van het Latijn heeft men allengs een litterairen Franschen zin leeren bouwen. In de XVde eeuw begint het Fransch proza perioden te vormen, in navolging van de Latijnsche periode, zelf een navolging van de Grieksche. De groote prozaschrijvers van de XVIde eeuw, Rabelais, Montaigne, Calvijn, hebben een in allen deele Latijnsche kuituur, en hun rol op taalkundig gebied heeft hierin bestaan, dat zij in een duidelijk, kleurig en geurig Fransch, ideeën wisten uit te beelden, die tot nu toe alleen haar uitdrukking in het Latijn gevonden hadden. De Plutarchus-vertaling van Amyot heeft om zoo te zeggen de geheele Grieksch-Romeinsche oudheid in het Fransch overgebracht. Toen het Fransch het voertuig geworden was van het abstracte denken, heeft het zich alles moeten aanschaffen wat het niet noodig had, zoolang het eenvoudig de taal van den dagelijkschen omgang was; toen het daarentegen de rol van het geleerd Latijn ging vervullen, heeft het daarvan meteen den woordenschat moeten overnemen. Wamt het is vooral de woordenschat, die den invloed van het Latijn ondergaat. Vanaf de Middeleeuwen ondeent de Fransche landstaal zijn abstracte termen en zijn afleidingen aan het Latijn in plaats van ze uit eigen middelen te putten. Toen reeds voorzag men in de behoefte van een abstractum bij een werkwoord als émouvoir door émotion aan te nemen, dat geen Fransch, maar het Latijnsche emotio (genitief emotionis) is, toen werd paternel, niets anders dan een gewijzigde vorm van het Latijnsche paternua, ingevoerd als bijv. naamwoord bij père, en. om de hoedanigheid van vader uit te drukken, paternité, een eenvoudige verfransching van het Latijnsche paternitas. Heeft men een bijv. naamwoord bij het zelfst. naamwoord ceil noodig, dan denkt men er niet aan dit Fransche woord als uitgangspunt te nemen ; men neemt uit het Latijnsche woordenboek het bijv. naamwoord ocolarias, afgeleid van oculus. Wil men een abstract begrip, zooals „vaderland" uitdrukken, dan denkt men er niet aan een woord van Fransche stoffage te vormen ; neen, men neemt het Latijnsche woord patria en maakt er, door het aanbrengen van een kleine wijziging, het Fransche parne van. En dit zijn geen uitzonderingsgevallen. Het is de gewone, normale gang van zeiken. Het zonderling gevolg hiervan.is, dat een Franschman, die geen Latijn kent, buiten staat is het verband te vatten, dat er tusschen de Fransche woorden onderling bestaat. Men kan Fransch spreken, verstaan, schrijven zonder een woord Latijn te kennen, maar men kan zich geen rekenschap geven van het verband, dat er tusschen de Fransche woorden bestaat, als men geen latinist is. Wie geen Latijn geleerd heeft staat tegenover zijn eigen taal als de werkman bij een electrisch bedrijf, die de eerste beginselen van de electridteitsleer niet kent; de ervaring leert hem hoe hij de draden moet aanbrengen, maar begrijpen wat bij doet, dat kan bij niet. Wie een beetje Latijn kent, geeft zich . rekenschap van het feit, dat émouvoir hetzelfde woord is als het Latijnsche emovere en hij ziet dat emotio, dat hij terugvindt in het Fransche émotion, het abstractum is behoorende bij emovere, waarvan het verleden deelwoord emorus luidt. Maar de Franschman, die slechts de vormen émouvoir en ému kent, kan niet het nauwkeurig verband vatten, dat er bestaat tusschen émouvoir, een door mondelinge overlevering tot ons gekomen woord, en émotion, een ontleening aan het geschreven Latijn. Het verband tusschen aeil ên oculaire, duidelijk voor hem, die Latijn kent, is onbegrijpelijk voor hem, die geen Latijn kent. Wanneer een man uit het volk een algemeen gebruikelijke uitdrukking als fémom oculaire tegen komt, zegt niets hem, dat hier sprake is van iemand, die met eigen oogen gezien heeft. Zoo is het Fransch een eigenaardig abstracte taal geworden, waarin de afgeleide woorden, aan eeh vreemd idioom ontleend, voor het meerendeel niet in de taal zelf kunnen uitgelegd worden. In een zinspreuk als liberté, égalité, fraternité, bevindt zich geen enkel woord van zuiver Fransche traditie; het zijn drie, ternauwernood gewijzigde, aan het geschreven Latijn ontleende woorden. Wanneer een Romein het woord pafria gebruikte, wist hij, dat het land van zijn vader aanduidde; want het bijv. naamwoord patrius beteekent „van den vader". Wanneer een Franschman pafn'e zegt, wekt dit woord niets anders bij hem op dan het abstracte begrip „vaderland" en in zijn taal vindt hij niet het concrete aanknoopingspunt, dat de Romein onmiddellijk bij de hemd had, als hij aan pafria dacht. Het Engelsch. een Germaansche taal, heeft ongeveer denzelfden invloed van het geleerd Latijn ondervonden. Men vindt er bij gevolg een vorm paterna/ naast father. En het verband tusschen to move, dat trouwens een woord van Latijnschen oorsprong is, en het abstracte émotion, is voor een Engelschman nog minder duidelijk dan dat tusschen émouvoir en émotion voor een Franschman is. Deze stand van zaken biedt een voordeel aan: de abstracte woorden hebben enkel en alleen hun abstracte waarde, zonder vermenging van concrete elementen, en bijgevolg ook zonder de zweving, die ontstaat door een vage herinnering aan de gewone beteekenis. Het „vaderland" is iets anders dan het „land van den vader of van de vaders". Een vreemdeling, die zich uit overtuiging heeft laten naturaliseeren, heeft als „vaderland" een ander land dan dat van zijn vader. Het begrip „vaderland" heeft tegenwoordig een vaste beteekenis. die bijna niets meer gemeen heeft met het begrip „vaderschap". En het is niet kwaad, dat de taal de twee begrippen van elkaar gescheiden houdt, zooals zij het zijn in de moderne gedachte. Het Duitsche woord Vaterland en het Nederlandsche vaderland, waarvan de samenstellende deelen „land van den vader" beteekenen. en die in navolging van pafria gevormd zijn. hebben de verdienste van glashelder te zijn, maar juist daardoor ook het gebrek van in hun bestanddeelen een eigen beteekenis te hebben, die onafhankelijk is van de tegenwoordige beteekenis van het woord „vaderland". Voor een Romein duidde het woord ambitio (genitief ambifionis) de pogingen aan. die men bij invloedrijke personen in het werk stelt om een betrekking machtig te worden. En het heeft gewoonhjk deze abstracte beteekenis. Maar de Romein voelde daarin nog de daad van iemand, die naar een kiezer gaat, om hem heen draait ten einde zijn stem te winnen: amb-itio duidt de handeling van „gaan rondom" aan; 't is het abstractum van het werkwoord ambire „gaan rondom", van daar „dingen naar". In het Fransch, dat het woord, zooals het in het geleerd Latijn bestond, overnam, heeft het niets van zijn oude concrete beteekenis overgehouden. Het begrip „ambition" (eerzucht) is uitsluitend abstract. In het Nederlandsche abstractum amWrie ontwikkelde zich bovendien de beteekenis van „ijver", „lust". Van ambition vormde men in het Fransch een nieuw, eveneens abstract werkwoord, ambtttonner. Zoo is in de abstracte woorden van het Fransch geen enkele herinnering aan hun vroegere concrete waarde overgebleven. De abstracte begrippen treden te voorschijn met een zuiverheid, the zij danken aan het feit, dat de woorden, waardoor zij aangeduid worden, overgenomen zijn uit een geleerde taal, die verschilde van de dagelijksche Fransche omgangstaal. Maar die zuiverheid, die aan de Fransche abstracta den voorrang verleent boven die van andere talen, bestaat alleen voor hen, wier geest zich geoefend heeft in het abstracte denken. Zij, die geen hoogere kuituur bezitten, zijn onbekwaam een werktuig te hanteeren, dat sedert de XVIde eeuw door mannen, die doorkneed waren in de scholastiek, in de kennis van de oudheid en in de spitsvondigheden van wetenschap en wijsbegeerte, samengesteld werd. Hij, wiens geest door een langdurige gymnastiek niet de noodige lenigheid verkregen heeft, is onbekwaam het Fransch met eenige nauwkeurigheid te schrijven. Zij, die hun taal kennen, dank zij de algemeene ontwikkeling van hun geest en de moeite, die zij zich gegeven hebben om de juiste waarde van de woorden te vatten, kunnen niet nalaten bijna bij iederen zin te glimlachen om het Fransch van een half ontwikkelde. Die kennis eischt zóóveel aangeboren scherpzinnigheid, zóóveel volharding en zóóveel tijd, dat zij maar melden aangetroffen wordt. Zeer weinig candidaten, zelfs die voor de moeilijkste examens, waaraan men zich eerst na jaren lange studie onderwerpt, bezitten die in voldoende mate. Men moet zich waarlijk geen rekenschap geven van de tallooze moeilijkheden om zonder „eerbiedigen schroom" de pen op te nemen teneinde eenige regels Fransch neer te schrijven. Wil men een nieuw wetenschappelijk begrip of een^nieuwe uitvinding aanduiden, dan gebruikt men Latijnsche, of, in navolging van de Latijnen, zelfs Grieksche elementen om het onontbeerlijke nieuwe woord te vormen. Langen tijd is die vorming volkomen correct geweest: op woorden als vélocipède of télégcaphe en téléphone valt niets aan te merken. Maar er bestaan nu zóóveel van die geleerde woorden, dat hun bestanddeelen in het Fransch gemeengoed geworden zijn. Menschen zonder klassieke ontwikkeling hebben tal van hybridische, tweeslachtige, half Grieksche, half Latijnsche termen in omloop gebracht. Zoo bestaat een term als bicyclette uit de volgende elementen: het Latijnsche bi- „twee", het Grieksche cycle (eig. kuklos) „kring" en het echt Fransche achtervoegsel -effe. Veel woorden hebben als eerste bestanddeel auto-, b.v. het correct gevormde auto-gtaphe; maat auto-mobile is hybridisch en daarenboven te lang, zoodat het in de dagelijksche omgangstaal verkort werd tot auto. Uit min of meer naar Fransch model gewijzigde elementen worden op deze wijze nieuwe woorden gesmeed. De achtervoegsels, die daarbij dienst doen, zijn meestal van vreemden, Grièkschen of Latijnschen oorsprong. De veelgebruikte achtervoegsels -iste en isme zijn Grieksch. Met behulp daarvan heeft men van het echt Fransche tour: toutiste en tourisme gevormd, woorden, die het voordeel hebben internationaal te zijn en even goed in het Engelsch als in het Fransch verstaan te worden. Tegelijkertijd is de taal geneigd de scheiding tusschen de woorden en hun afleidingen op te heffen. De tegenstelling tusschen een woord, dat door mondelinge overlevering aan het Latijn ontleend is, en een abstractum, dat uit het Latijnsch -woordenboek overgenomen werd, heeft iets stuitends. Het komt voor, dat men er naar streeft die ongelijksoortigheid weg te werken. Daar émouvoir een onregelmatig werkwoord is met een vrij lastige vervoeging, vertoont het neiging uit het dagelijksch gebruik te verdwijnen en plaats te maken voor een afleiding van émotion, émotionner. De inheemsche woordenschat verdringt het geleerde vocabulaire niet; men vormt nieuwe inheemsche woorden van reeds vroeger ingevoerde vreemde woorden. Als men voorheen een Latijnsch woord als corrodere „uitbijten" ontleende, bracht men het eenvoudig over naar de vervoeging van aimer, en men zei corroder. Toen men kort geleden een werkwoord noodig had, dat verwant was aan explosion, explosif, beide aan het Latijn ontleend, heeft men niet explodere genomen om er exploder van te maken, zooals vroeger in het Fransch zou gebeurd zijn, en in het Engelsch (fo explode) en in het Duitsch (explodieren) gebeurd is: dè algemeen gebruikelijke woorden explosion explosif hebben hun invloed doen gelden en den zonderlingen vorm exploser in 't leven- geroepen, die voor een hedendaagschen Franschman met de zooeven genoemde termen een groep vormt, waarvan de samenhang duidelijk is. Maar dergelijke verschijnselen komen nog slechts sporadisch voor en hebben tot hiertoe geen groote uitwerking gehad. Na een tijdperk van ruwe zeden, het eind van de XVIde en het begin van de XVIIde eeuw, is er een natuurlijke reactie gekomen ; men heeft getracht het gezelschapsleven te beschaven en te verfijnen. Toen heeft het Fransch, in de salons, onder den invloed van de „précieux" en „précieuses", van dichters als Voiture, zijn vaste regels gekregen; waarnemers van de taal als Vaugelas, die zich vooral bezig hielden met het maken van allerlei vernuftige onderscheidingen, hebben de taal tot in de kleinste bijzonderheden geregeld. In de eerste helft van de XVIIde eeuw wordt het taalgebruik, zooals het bestaat bij den adel en den hoogeren burgerstand van Parijs, opgeteekend. Een dichter als Malherbe schenkt vóór alles zijn aandacht aan grammaticale kwesties; een schrijver als Gué de Balzac is een taalleeraar. Als de triumf van le Cid den eersten grooten Franschen tooneeldichter aan het licht brengt, onderwerpt de pas gestichte „Académie francaise" zijn taal aan een nauwkeurig onderzoek, en Corneille houdt rekening met die kritiek, zooals blijkt uit de latere uitgaven van zijn werk. De letterkundige taal, die men in de XVIIde eeuw vastgelegd had, en die later maar weinig veranderingen onderging, althans wat de grondbeginselen betreft, is het resultaat van spitsvondige discussies over niet altijd even belangrijke, vaak gezochte problemen, maar waardoor de wijze van uitdrukking een uiterste fijnheid kreeg en het taalgebruik tot in de kleinste bijzonderheden geregeld werd. Het Fransch is sedert dien een taal geworden, die aan strenge regels gebonden is en zich bovendien kenmerkt door tallooze fijne onderscheidingen. Die vastlegging is niet te danken aan beroepsgeleerden en theo- retici, die volgens algemeene grondbeginselen te werk gingen, noch aan beroepsschrijvers, maar aan waarnemers, mannen en vrouwen uit de hoogere standen, die het taalgebruik van hun omgeving tot wet verheven hebben. Frankrijk heeft van dien tijd af als omgangstaal de taal van een fijnbeschaafde, letterkundig ontwikkelde wereld bezeten. Men weet weinig omtrent de spreektaal van de Parijsche voorsteden in de XVII eeuw. Wèl bezit men gegevens over de taal, die sedert dien tijd in de onmiddellijke omgeving van Parijs gesproken werd: zij verschilt aanmerkelijk van de letterkundige taal, die, in de Parijsche salons ontstaan, door de groote schrijvers bekrachtigd, en door de koninklijke regeering aangenomen en met een vaak bewonderenswaardige flinkheid gehanteerd werd. Een omgangstaal kan langen tijd na haar ontstaan in gebruik blijven in letterkundige en beschaafde kringen. Het gemeenschappelijk Grieksch, waarvan de ontwikkeling in de IVde eeuw n. C. tot staan gekomen is, bleef, met onbeduidende veranderingen, gedurende het Romeinsche rijk, in gebruik en de kerkvaders bedienden er zich nog van. Het Latijn, dat zich tijdens de Republiek gevormd, en waaraan Cicero zijn definitief uiterlijk gegeven heeft, is de taal van den Keizertijd geweest en alleen de ondergang van Rome is in staat geweest het in onbruik te doen geraken; en nog heeft het zich, toen het opgehouden had omgangstaal te zijn, eeuwen lang als geleerde taal weten staande te houden. Het Sanskrit levert een nog treffender voorbeeld; evenals het Grieksch heeft het zijn vasten vorm gekregen in de eeuwen, die de christelijke jaartelling voorafgaan, maar hier is het gebruik nauwkeuriger onder regels gebracht, die sedert dien geenerlei verandering hebben ondergaan. Nochtans sluit een dergelijke vastlegging het streven naar verandering niet uit. Er kunnen zich dan twee gevallen voordoen. Of wel de omgangstaal houdt zich staande als een zuiver geleerde taal die geheel afwijkt van het dagelijksch gebruik. Dit is het geval geweest in Indië, waar het Sanskrit reeds zeer verschilde van de spreektaal, toen de regels vastgesteld werden, en waar bijgevolg de plaatselijke dialecten zich in volle vrijheid ontwikkeld hebben; hun geleerde woordenschat werd geleverd door het Sanskrit; maar dit laatste heeft niet ingewerkt op de uitspraak, de grammatica, de woordvormen, en de tegenwoordige talen van Indië staan zóóver van het Sanskrit-type, vooral in grammaticaal opzicht, dat men er niet zonder moeite in slaagt haar Arischen oorsprong te herkennen. Of wel het contact tusschen de geschreven en de gesproken taal blijft behouden, wat gebeurd is met het Grieksch en het Latijn in de oudheid. Dan komen er, onder den invloed van de gesproken taal, in enkele détail-punten wijzigingen voor, die min of meer merkbaar zijn naar gelang van den tijd en de schrijvers, en ieder tijdperk van wijziging wordt gevolgd door een reeks van reacties. Men tracht het oud gebruik weer gedeeltelijk te herstellen, telkens als men er voor een oogenblik van is afgeweken; zoo is er wat het Grieksch betreft, ten tijde van het Romeinsche rijk, eeh Atticistische beweging geweest, die aantoont hoeveel moeite het kostte om weerstand te bieden aan de neigingen, die in de spreektaal bestonden. Maar van haar kant wijkt de gesproken taal, zoolang de kuituur zich handhaaft, weinig af van de eenmaal vastgestelde vormen; de spreektaal-verschillen houden verband met de kuituur-verschillen ; de ontwikkelden handhaven door hun voorbeeld de oude taalgebruiken, waarvan de onontwikkelden dikwijls afwijken. Sedert de in Egypte gevonden papyri en sommige inscripties van plebejischen oorsprong specimina geleverd hebben van een taal, die voor de helft volkstaal is, weet men hoezeer in den keizertijd het gesproken Grieksch van het geschreven verschilde. De toestand van het Fransch is, sedert de eerste helft van de XVIIde eeuw, die van het Grieksch sedert de lilde eeuw v. C. en van het Latijn in den keizertijd: een vastgelegde schrijftaal, die zich verweert tegen verandering, maar sommige wijzigingen niet ontgaan kan ; een spreektaal, die meer of minder gelijkenis ver- toont met de schrijftaal, naar gelang van de meerdere of mindere kuituur van de sprekenden, en waarin alle schakeeringen vertegenwoordigd zijn van het nauwelijks Fransch-getint plat van den boer of het voorsteden-patois van sommige onbeschaafde werklieden tot de taal van de meest beschaafde en gedistingeerde kringen, die slechts weinig van de schrijftaal verschilt. Het type van de spreektaal hangt af van de pogingen, die men aangewend heeft, om de traditie te bewaren. Waar deze energiek en aanhoudend geweest zijn, zal de taal in .veel opzichten gelijkvormig zijn aan den ouden toestand; waar zij zwak geweest zijn, zal de taal geheel nieuwe karaktertrekken vertoonen. Daar zelfs, waar de pogingen om de traditie te handhaven het krachtigst zijn, ondergaat de taal toch gewichtige wijzigingen. In het schrift wordt de uitspraak slechts gedeeltelijk weergegeven. Als een schrijver van de XVIIde eeuw zijn werken hoorde lezen door iemand van onzen tijd, zou hij moeite hebben ze te herkennen. Om een klassiek vers voor te dragen en nauwkeurig te rythmeeren, moet men een heel andere uitspraak gebruiken dan de thans gangbare, men moet veel meer stomme e's, die men tegenwoordig de gewoonte heeft weg te laten, uitspreken, de.fs en ou's in hiaatstelling, die men thans als medeklinkers uitspreekt, als klinkers behandelen, zoodat nation een drielettergrepig woord wordt met een i als klinker. Klassieke verzen worden op het tooneel voor een goed deel verkeerd voorgedragen, en wanneer men in de Comédie-francaise of in het Odéon stukken in verzen speelt, neemt men zijn toevlucht tot een compromis tusschen de oude uitspraak, die door de verzen geëischt, en de moderne die door de toeschouwers verwacht wordt; dit compromis is meestal onuitstaanbaar voor hem, die weet wat een klassiek Fransch vers is. De grammatica verandert. Het praeteritum (passé défini) van het type j'aimai, je fits was nog gebruikelijk in het Fransch van de XVIIde eeuw; sedert de XVIIIde eeuw heeft het neiging vertoond om uit de taal te verdwijnen; en tegenwoordig worden die vormen in het spreken door niemand meer gebruikt in de streek waar het Fransch de omgangstaal van iedereen is, dat wil zeggen in een gebied, dat zich twee è drie honderd kilometer rondom Parijs uitstrekt. Niettemin gaat men voort den passé défini, die in zekere gevallen vereischt wordt, te schrijven. In Parijs en het omliggend gebied gebruikt niemand meer een imparfait du subjonctif, zooals nous aimassions, of vous regussiez; dergelijke vormen zouden den lachlust opwekken; en nochtans moet men ze volgens den regel schrijven; om ze in de gesproken en zelfs in de geschreven taal te vermijden, is men gewoon allerlei listen te gebruiken en zich van zinswendingen te bedienen, die het mogelijk maken ze te ontgaan, zonder met absoluut vaststaande regels in conflict te komen. Van het begin van de XVIIde tot de XVIIIde eeuw had de taal een zóó belangrijke evolutie doorgemaakt, dat Voltaire, zooals men weet, in zijn commentaar op de werken van Corneille, een niet gering aantal vergissingen heeft kunnen begaan. En nochtans zijn de taalregels niet veranderd, en de taal is wat haar systeem betreft, dezelfde gebleven. De woordenschat heeft meer verandering ondergaan dan de spelling, de uiterlijke vorm van de woorden en de grammatica. Er zijn veel nieuwe woorden ingevoerd, en veel oude buiten gebruik geraakt. In Frankrijk bepaalt zich het hervormingswerk van de romantiek, die de uitspraak, de grammatica, de prosodie, en eigenlijk ook den algemeenen bouw van het vers onaangeroerd het, uit linguïstisch oogpunt, tot het afdanken van verouderde, poëtische termen en het toelaten van woorden, die tot hiertoe in de letterkundige taal haast niet geduld werden. Niettemin verschilt de woordenschat van de hedendaagsche schrijftaal aanzienlijk van dien van de spreektaal, zelfs in ontwikkelde kringen. Men schrijft veel woorden, die men in het gesprek haast niet gebruikt, en veel woorden komen voor in het gesprek, die men niet durft schrijven. Om in de letterkunde den woordenschat van de lagere volksklassen over te brengen, is niet meer of minder noodig geweest dan de wereldoorlog. Bij die gelegenheid zijn alle standen dichter 11 tot elkaar gekomen in dezelfde gelederen, en daarheen hebben de soldaten de dagelijksche omgangstaal van hun volksbuurt overgebracht. Door die verplaatsing in een militaire omgeving zijn de woorden uit de volkstaal in zekeren zin veredeld geworden, en schrijvers, die ongetwijfeld op grooten tegenstand zouden gestuit zijn, als zij in gewone omstandigheden de taal van de laagste Parijsche volksklassen in hun werken hadden opgenomen, konden deze nu, zonder aanstoot te geven, hun soldaten in den mond leggen. In Gaspard van René Benjamin, een vlot verhaal, zonder pretentie, en vooral in Le Feu van Henri Barbusse, met zijn gedwongen stijl maar verreikende strekking, speelt de volkstaal een belangrijke rol. Het vocabulaire, waarvan de soldaten zich bedienen, is bijna in zijn geheel afkomstig uit den tijd vóór den wereldoorlog. Er wordt geen gebruik van gemaakt in de verhalende en beschrijvende gedeelten, waar de auteurs huö eigen taal spreken, en een heel andere stijl te voorschijn komt. Deze laatste is, wat Henri Barbusse betreft, even kunstmatig en litterair als die van zijn soldaten plat is. Juist hierdoor springt htt ontzaglijk verschil tusschen het vocabulaire van de volksklassen en dat van de ontwikkelde standen in 't oog. Door het invoeren van de platte volkstaal in de letterkunde wordt de harmonie van het kunstwerk niet bevorderd. Overal lijdt de letterkunde onder het kunstmatige van de taal. Het aantal uitdrukkingsmiddelen, dat een taal aan de schrijvers levert, is niet onbeperkt. De ervaring leert, dat de voorraad spoedig uitgeput is. Wanneer het oogenblik van uitputting eenmaal gekomen is, zijn de schrijvers in de noodzakelijkhdd formules te gebruiken, die reeds gediend hebben, z.g. „clichés." Zij trachten nieuwe effecten te bereiken door hun toevlucht te nemen tot archaïsmen, provincialismen, tot de volkstaal, tot woorden van eigen maaksel, tot halsbrekende wendingen; die kunstgrepen wijzen op verval en slijten op hun beurt. De Grieksche en de Latijnsche letterkunde hebben in de oudheid onder dezen toestand geleden en eeuwen lang in verval geleefd ; al de letterkunden van Europa en Amerika zijn aangetast door deze kwaal, waartegen men geen middel heeft. De gemeenschappelijke Fransche omgangstaal is dus een traditioneele, letterkundige, aristocratische taal, die slechts gehanteerd kan worden door hen, die een hoogen graad van ontwikkeling bereikt hebben. Zij is opgebouwd door een intellectueele en sociale élite, 't Is een soort van ideaal, dat de Franschen met meer of minder succes nastreven, zonder dat iemand er in slaagt het te verwezenlijken. De „crisis", waarin het Fransch verkeert, en waarover men zich in de laatste jaren beklaagd heeft, is niets nieuws. Het is altijd moeilijk geweest het litterair Fransch te schrijven, dat, in zijn vaststaanden vorm, nooit anders geweest is dan de taal van zeer weinigen en thans de spreektaal van niemand is. Van dag tot dag wordt de moeilijkheid grooter, naar mate het verschil tusschen de dagelijksche omgangstaal en die vastgelegde taal aangroeit en ook naarmate men zich verwijdert van den tijd, waarin en de sociale voorwaarden, waaronder de litteraire taal zich gevestigd heeft. De leerlingen van de Fransche lycea uit den arbeiderstand of een kleinburgerlijk milieu, hebben dikwijls veel moeite om het zóó ver te brengen, dat zij het litterair Fransch, een heel andere taal dan die van hun dagelijkschen omgang, ten naasten bij nauwkeurig schrijven. Velen slagen daarin niet. Tegenwoordig heeft Frankrijk een democratische staatsinrichting en alle burgers komen er tot een zekere ontwikkeling, die dikwijls zwak, ja zelfs zeer middelmatig is voor hen, die overgaan naar het secundair (middelbaar en gymnasiaal) onderwijs. Maar Frankrijk bezit tevens een verfijnde taal, gevormd ten behoeve van een aristocratie, die slechts vlot en correct kan gehanteerd worden door een kleine minderheid van de samenleving, en die slechts zij, die over bijzondere, door voortdurenden arbeid ontwikkelde gaven beschikken. De zeer groote plaats, die docenten en advocaten in de politiek innemen, is geen toevalligheid: in een democratisch land, waar alles door middel van het woord en van de pers gebeurt, maakt alleen een degelijke kennis van de schrijftaal, een zeldzaamheid, het mogelijk zekere functies te vervullen. De verkiezings-manifesten, waarmee provinciale en dorps-politici zich in abstracte termen, die zij maar half begrijpen, wenden tot de kiezers, die voor het meerendeel er nog minder van begrijpen, behooren tot het belachelijkste en tegelijk het bedroevendste, dat men kan lezen. De toestand in Frankrijk is, in dit opzicht, een uiterste. Maar alle gemeenschappelijke talen, die begonnen zijn haar vasten vorm aan te nemen in den tijd van de Renaissance, bieden de eene meer de andere minder, een dergelijken toestand aan. Evenals het Fransch. en ten deele in bijna even groote mate, zijn het Engelsch, het Italiaansch, het Spaansch. het Portugeesch, het Duitsch, het Poolsch, traditioneele talen, gevormd door en voor een élite, die men niet kan spreken en schrijven dan na ernstige studie en waarvan het praktisch gebruik een degelijke ontwikkeling veronderstelt. In West-Európa en in Amerika dienen aristocratische talen als organen voor democratische staten. HOOFDSTUK XVI. DE LANDSTALEN VAN OOST-EUROPA. Bij de Oostersche volken, waar de landstalen vasten vorm gekregen hebben door het schrift sedert de invoering van het Christendom, hebben deze zich gehandhaafd gedurende de geheele Middeleeuwen, terwijl zij zich slechts weinig aan den toestand van de spreektaal aanpasten. Het Byzantijnsche rijk is tot het einde toe. d.w.z. tot de XVde eeuw, voortgegaan met zich te bedienen van het oude Grieksch, dat de taal van de Kerkvaders geweest was. De Armeniërs hebben tot de XIXde eeuw hun oude klassieke taal bewaard, met dit voorbehoud evenwel dat, voor niet-kerkelijk gebruik, het Armeensch ten tijde van de Kruistochten geschreven werd zooals het in Cihaë gesproken werd. Het Slavoonsch, met een lichte aanpassing volgens de landstreken, aan het Boelgaarsch, het Servisch en het Russisch, is de taal van de Kerken van de Oost-Slavische volken gebleven. Maar deze talen, vastgelegd in ouden tijd en in den vorm van een afzonderlijk dialect, en vooral bestemd voor kerkelijke doeleinden, voldeden niet aan moderne behoeften. Om ze als werkelijke landstalen te kunnen gebruiken, heeft men ze in de XIXde eeuw moeten hernieuwen. Rusland, waar. sedert Peter den Groote, de toonaangevende kringen zich naar West-Europa richtten, heeft het eerst zijn oude taal laten varen. Het oud Slavoosch van de eerste Bijbelvertalers is gegrond op een dialect van het zuidelijke type, dat vrij ver van het Russisch staat. Alhoewel, vanaf de middeleeuwen, de Russen, die schreven, ertoe geleid werden het te wijzigen, vooral voor niet-kerkelijk gebruik, is het geschreven Russisch, tot het eind van de XVHIde eeuw een compromis tusschen het oud Slavoonsch en het Russisch. Aan het eind van de XVIIIde eeuw is men ertoe overgegaan het Russisch te schrijven, zooals het gesproken wordt, op eenige spellingkwesties na. Als er sedert dien in het geschreven Russisch veel Slavoonsche woorden voorkomen, dan is dit toe te schrijven aan het feit, dat sedert de middeleeuwen het Russisch zijn geleerden woordenschat aan het Kerk-Slavisch ondeend heeft, zooals het Fransch en het Engelsch dien uit het Latijn geput hebben. Het letterkundig Russisch staat dicht bij de gesproken taal, omdat het zich aan 't eind van de XVIIIde en in 't begin van de XIXde eeuw, naar deze gericht heeft en niets haar sedert dien daarvan verwijderd heeft. De frischheid van de Russische letterkunde in de XIXde eeuw is voor een goed deel een gevolg van de nauwe betrekkingen, die de letterkundige taal met die van het heele volk onderhield. De bekoring, die uitgaat van Tolstoi's taal, vloeit voort uit haar idiomatisch karakter, uit de nauwkeurigheid van de nuanceeringen, uit haar natuurlijkheid. En het is geen spel van het toeval, dat het genre, waarin die vérdiensten van een dicht bij de omgangstaal staande letterkundige taal de meeste voordeelen aanbieden, de roman namelijk, juist het schitterendst vertegenwoordigd is in de Russische letterkunde van de XIXde eeuw. Wat het Servisch en het Boelgaarsch betreft, daar is men nog radicaler te werk gegaan. De Turksche veroveraar had alles vernield, wat er in de Zuid-Slavische landen nog aan kuituur was overgebleven, en er geen aristocratie laten voortbestaan. De Servische letterkunde, die zich op de kust van Illyrië, te Raguse, ten tijde van de Renaissance, onder den invloed van de TegenHervorming ontwikkeld heeft, was geschreven in de taal van dien tijd, zonder zich te storen aan de oude kerkelijke letterkunde, die niet tot de Roomsche kerk behoorde. De mannen, die het Boelgaarsch en het Servisch-Kroatisch, zooals ze tegenwoordig geschreven worden, gevormd hebben, bekommerden zich niet om het verleden; hun uitgangspunt was eenvoudig de gesproken taal. Vuk Karadjic', die in de eerste helft van de XIXde eeuw aan het letterkundig Servisch-Kroatisch vasten vorm gegeven en de volkszangen verzameld heeft, aarzelde niet het Cyrillisch alphabet aan te vullen, nieuwe letterteekens in te voeren, die onmisbaar bleken om de Servische uitspraak op te teekenen en alles weg te laten wat, in de oude spelling, niet beantwoordde aan de uitspraak. Zeer zeker zijn het Servisch-Kroatisch en het Boelgaarsch, zooals ze geschreven worden, niet volkomen gelijk aan de spreektaal van ieder Serviër of van ieder Kroaat; iedere Zuid-Slavische plaats heeft haar eigen spreektaal; maar het zijn nieuwe, moderne talen, en ieder Serviër, ieder Kroaat kan ze zich zonder moeite eigen maken; zij bevatten geen traditioneele, geen geleerde elementen. Het doordringen van de kuituur, die inmiddels ontstaan was. maakt dat, in tegenstelling met het Russisch, men er weinig woorden van de oude geschreven taal in ontmoet. Die oude Slavische bevolkingen, die geenerlei aristocratie kenden, bezitten aldus een heel moderne taal, en een spelling die nauwkeurig de tegenwoordige uitspraak opteekent. Nochtans is men in één opzicht van de gesproken taal afgeweken: tengevolge van de verovering door de Turken waren vele woorden van den Islam in de dagelijksche taal opgenomen: Arabische, Perzische en Turksche woorden. Bij het vaststellen van het geschreven Slavisch heeft men die woorden, een herinnering aan vreemde heerschappij, geschrapt en zich gehouden aan den Slavischen of Slavisch geworden woordenschat. Het Boelgaarsch en vooral het Servisch-Kroatisch bezitten nu nog slechts een klein aantal woorden, die door de Turksche verovering werden aangevoerd. De Armeniërs zijn te werk gegaan evenals de Slaven. Zij hebben in de XIXde eeuw twee verschillende letterkundige talen tot stand gebracht, die vrij dicht bij elkaar staan, de ééne in de bij Rusland ingelijfde provincies, de andere in het gebied, dat onder Turksche heerschappij gebleven is. Beide hebben den tegenwoordigen toestand van de taal tot grondslag. De letterkundige taal van Russisch Armenië vooral heeft geen rekening gehouden met het geschreven Oud-Armeensch; in Turkije heeft de invloed van de geleerde taal zich sterker doen gelden; de geschreven taal is gedeeltelijk archaïstisch. Aan beide kanten heeft men den aan den Islam ontleenden woordenschat ter zijde gesteld; en, terwijl de plaatselijke dialecten wemelen van woorden, die aan Turkschen invloed te danken zijn, hebben de geschreven talen er geen enkel. In dit opzicht is het geschreven Armeensch een kunstmatige taal. Maar in zijn geheel genomen sluit het systeem van de beide letterkundige Armeensche talen aan bij den tegenwoordigen toestand van de dialecten. Onder de volken van het Oosten, die een oude letterkundige taal bezitten, is het Grieksche het eenige, waarvan de taal grondige hernieuwing heeft ondergaan. Trotsch op zijn oude letterkunde, die heel Europa tot voorbeeld heeft gestrekt, trotsch op het bezit van den oorspronkelijken tekst van het Nieuw Testament en de geschriften van de Kerkvaders, heeft het er niet toe kunnen besluiten met het verleden te breken. Men heeft zich noodzake- lijkerwijze wel eenigszins moeten aanpassen aan het moderne leven, afzien van het gebruik van den infinitief of van het futurum, die voor goed verdwenen zijn. Maar, in 't algemeen genomen, is men zoo veel mogelijk trouw gebleven aan het oude type. Wel te verstaan, heeft men zorgvuldig alle woorden verbannen, die met de Turksche overheeraching binnengedrongen waren, en ook vele, die Latijnsche of Romaansche invloed aangevoerd had; de woordenschat is gerehelleniseerd en draagt een archaïstisch karakter. Een hellenist, die alleen Oud-Grieksch kent, kijkt niet al te vreemd op, als hij bij zijn aankomst te Athene een Grieksche courant openslaat: hij kan ze bijna dadelijk zonder voorbereiding, lezen. Maar, als hij, na zijn courant gelezen te hebben, in aanraking komt met de menschen op straat, wacht hem een teleurstelling: hij begrijpt ze niet en wordt niet begrepen. Tusschen den ouden en den modernen tijd hebben er groote veranderingen plaats gehad. Voor een wetenschappelijk betoog, voor de politiek, is dit archaïstisch modern Grieksch, waarin men zooveel mogelijk de gelijkenis met de tegenwoordige spreektaal vermijdt, geschikt; maar het heeft het nadeel van door de menigte slecht begrepen te worden. Menschen van eenige ontwikkeling slagen erin het „zuiver" Grieksch te spreken, en. hoe kunstmatig het rijn moge, uit de salons en couranten dringt het langzamerhand door tot in de laagste volksklasse: uit letterkundig oogpunt beschouwd mist het de frischheid van een levende taal. het heeft niets van een volkstaal, en de dichters hebben zich gedrongen gevoeld in de taal van het volk te schrijven. Naast de „zuivere" taal is er dus, de geheele XIXde eeuw door, een krachtig streven geweest om het Grieksch van den tegenwoordigen tijd te schrijven: de beste dichters van het moderne Griekenland hebben zich bediend en bedienen zich nog van de volkstaal. Maar de kerk, de school, het bestuur, het leger begunstigen de „zuivere" taal. die. dank zij haar prestige, als dagehjksche omgangstaal steeds meer veld wint. HOOFDSTUK XVIII. DE LANDSTALEN IN DE VROEGERE DONAU-MONARCHIE. De verjonging van de oude in Oost^Europa gevestigde talen is slechts een deel van een algemeene beweging. Overal waar het volksbewustzijn ontstond of terugkeerde, is men gaan inzien welk voordeel het voor de groote volken van West-Europa, zooals Frankrijk, was een gemeenschappelijke landstaal te bezitten, en er is geen volk, dat er in den loop der eeuwen niet in geslaagd is zich er eene te verschaffen. Talen, die opgehouden hadden geschreven te worden, zijn weer in gebruik genomen; andere, die slechts bij uitzondering geschreven werden, hebben een letterkunde gekregen. De nieuwe geschreven talen, steunend op het tegenwoordig taalgebruik en bij gevolg dicht bij het volk staand, hebben zich vermenigvuldigd. Daar waar de belangrijke talen van West-Europa overheerschen, biedt de inrichting van het onderwijs voldoende gelegenheid aan hen die het verlangen, om de gemeenschappelijke taal min of meer behoorlijk te leeren gebruiken. En, aan den anderen kant, is het voordeel, dat de kennis van een ruim verspreide taal, waarin alle belangrijke, zoowel openbare als bijzondere zaken behandeld worden, van dien aard, dat de pogingen, die aangewend worden om naast de bestaande een nieuwe taal te vestigen, gewoonlijk onvruchtbaar blijven. Een nationalistische beweging, even heftig, even hartstochtelijk als de Iersche, is in staat een half doode taal als de Iersche weer te doen opleven, en die opleving is pas begonnen; men kan niet voorzien in hoeverre zij succes zal hebben. Men kent de economische beteekenis van Catalonië in Spanje, en de rol, die Barcelona speelt; aan den anderen kant staat Spanje in vele opzichten ten achter in de algemeene beweging van de West-Europeesche beschaving, en het Spaansch heeft nog niet de plaats ingenomen, die overeenstemt met de voornaamheid van zijn letterkunde en het aantal lieden, die het spreken, in Spanje en vooral in Amerika; welnu, ondanks deze gunstige omstandigheden slaagt het Catalaansch er niet in zich die plaats te veroveren. De belangrijke talen van West-Europa zijn te stevig gegrondvest om zich makkelijk uit haar positie te laten verdringen. In de oude Donau-monarchie en in den Balkan is de toestand anders. Het voormalige Oostenrijk-Hongarije had geen gemeenschappelijke taal. In geen der beide deelen, waaruit het sedert het compromis van 1867 bestond, leefde een bevolking, die haar taal aan den geheelen staat kon opleggen. In Oostenrijk was Duitsch de oude officiëele taal, maar het was de taal van nauwelijks één derde van het land. In Hongarije is de overheerschende klasse die van de Magyaren; maar zij vormt niet eens de helft van de bevolking. Ais het Duitsch de taal van de geheele Donau-monarchie gebleven was, zou het tenminste het aanzien van algemeene rijkstaal bewaard hebben; maar de aanneming van het Magyaarsch als officieele taal van één der helften van de dubbel-monarchie heeft de bevoorrechte positie van het Duitsch vernietigd. Duitsche en Joodsche kolonisten, die in Hongarije talrijk voorkomen, zijn verplicht Magyaarsch te leeren, als zij een rol in den staat willen spelen, en vermogen niets meer ter bevordering van het Duitsch als algemeene taal. Want in Hongarije dringt de overheerschende klasse tyranniek haar taal op aan de heele bevolking; zij doet haar voordeel met de omstandigheid, dat de Roemenen, Slowaken en Kroaten bijna uitsluitend het platteland bewonen, geen groote steden hebben en bijna over geen enkel middel beschikken om hun taal tot ontwikkeling te brengen. Niettemin heeft zij Kroatië niet kunnen beletten zijn autonomie te houden, en, dientengevolge, zijn officiëele taal, het ServischKroatisch, te verkrijgen: er bestaat te Zagreb (Agram) een belangrijk centrum van Servisch-Kroatische kuituur, en alle pogingen die in het werk gesteld werden om hier het Magyaarsch als gemeenschappelijke taal te doen zegevieren, mislukten. Overigens is het Magyaarsch geen oude kuituurtaai. In zijn woordenschat draagt het de sporen van allerlei vreemde invloeden. Het wemelt van Turksche, Slavische, Duitsche, Latijnsche ontleeningen, terwijl het zelf nagenoeg geen blijvenden invloed op de naburige talen heeft uitgeoefend. Zijn letterkunde heeft geen gezag. Het behoort niet tot dezelfde taalfamilie als de meeste gesproken talen van Europa en al degene, die in OostenrijkHongarije gebruikt worden; het heeft een ingewikkelden bouw en is voor iedereen moeilijk aan te leeren. Buiten Hongarije is het overal onbekend. Een Hongaar, die de grenzen van zijn geboorteland overschrijdt en geen andere gemeenschappelijke taal kent, is noch in staat zich verstaanbaar te maken, noch, op enkele uitzonderingen na, ergens een tolk te vinden. Een wetenschappelijk werk in het Hongaarsch is bestemd om onbekend te blijven. De niet-Magyaarsche volken van Hongarije voelen dan ook als een daad van dwingelandij de vooringenomenheid, waarmee de Magyaren hun taal tot officieele taal trachten te verheffen. Inderdaad heeft ieder van deze nationaliteiten een eigen taal, wier adelbrieven evenveel en zelfs meer waarde hebben dan die van het Magyaarsch. Het Slowakisch is een dialect van de Czechische groep, die een verleden achter zich heeft en zich in de XIXde eeuw tot kuituurtaai wist te verheffen. De Roemenen hebben een zeer ontwikkelde letterkundige taal, behoorende tot de Romaansche groep, de gelijke van de voorname talen van West-Europa. De Kroaten beschikken over een van de aantrekkelijkste talen van Europa en behooren, evenals de Slowaken, tot de Slavische groep, waarvan de eenheid een kracht blijft, ondanks de tegenwoordige verdeeldheid van de talen van die groep. Wanneer de ohgarchische staatsinrichting van Hongarije zal wijken voor de democratische strooming. die de wereld meesleept, zal de overheerschende positie van het Magyaarsch meegesleept worden in den ondergang van de aristocratische kaste, die het aan iedereen opdringt. Want het Magyaarsch wordt slechts gerugsteund door de staatkundige macht van deze kaste. Het leeft vereenzaamd in Europa, heeft geen verleden en is niet de drager van een oorspronkelijke kuituur. In Oostenrijk is de oude taal van het staatsbestuur, en van de dynastie, die het rijk gesticht heeft, het Duitsch, één van de voorname kultuurtalen van de wereld, één van degene, die door haar rijke, veelzijdige letterkunde, een eerste plaats innemen. Daar de meeste Slavische talen opgehouden hadden beoefend te worden en daar zij bovendien te veel van elkaar verschilden om hen. die de verschillende Slavische talen spraken, in staat te stellen vlot met elkaar te verkeeren. heeft men langen tijd kunnen beweren, dat het Duitsch de gemeenschappelijke taal van de Slavische elementen was. Naarmate de volken er evenwel in geslaagd waren hun invloed te doen gelden en zich krachtig geweerd hadden om te ontsnappen aan de tyrannie van de Habsburgsche bureaucratie en de politie, had het Duitsch in Oostenrijk zijn overheerschende positie verloren, en de minderheid, die het sprak, was genoodzaakt geworden concessies te doen aan de andere talen. De Italianen van Trentino en Triest voelen geen neiging om de taal van Dante voor een andere te ruilen. En de Slaven vooral zijn zich hun nationaal karakter weer bewust geworden. In een land met instellingen, die de vertegenwoordiging van het volk veronderstellen, kan de regeering niet alleen steunen op een minderheid, al is die nog zoo machtig. De Oostenrijksche regeering. die bovenal de Duitsche groep vertegenwoordigde, is er toe gebracht geworden steun te zoeken bij een Slavische bevolking ; zij heeft dien gevonden bij de Polen. Dat gedeelte van Polen, dat bij Oostenrijk ingelijfd was, heeft in deze omstandigheden, niet alleen het Poolsch kunnen aanwenden voor plaatselijke aaagelegenheden, maar ook voor gewestelijke. De Universiteit en de Academie van Krakau zijn belangrijke centra geworden van Poolsche studie. De Polen hebben hun gezag kunnen handhaven tegenover de Ruthenen: de stad Lemberg (Lwów) is Poolsch gebleven midden in een gebied, waar het Klein-Russisch de taal van de groote meerderheid van de bevolking is; de Universiteit van Lemberg is grootendeels Poolsch. Het is betrekkelijk gemakkelijk geweest aan de Polen toe te staan een bijzondere plaats in te nemen, omdat er om zoo te zeggen geen Duitsch sprekende onderdanen zijn in de Poolséh sprekende gewesten of in die, waar de overheerschende klassen Poolsch zijn, dat wil zeggen in Galicië. Anders is het gesteld in twee andere streken van het voormalige Keizerrijk, die bewoond worden door Slavisch sprekende volken. De Czechen in Bohemen, de Slovenen en de Kroaten in het Zuiden leven vermengd onder Duitsch sprekende bevolkingen, die gedeeltelijk de steden en industriegebieden bezetten, gewoon zijn te heerschen in de politiek zoowel als in de zaken, en wien het gebruik, dat de Slavisch sprekende bevolkingen maken van hun moedertaal in het staatkundig leven, aandoet als een overweldiging. De Slaven hebben geleidelijk van het centraal gezag te Weenen het recht moeten afdwingen om zich in de openbare diensten van hun taal te bedienen en scholen te hebben. En, daar zij de meerderheid hadden, heeft men allengs hun eischen gedeeltelijk moeten inwilligen. In Bohemen is de strijd het felst geweest en gebleven. Daór staan ongeveer twee Czechen tegenover één Duitscher, en de beide elementen zijn niet altijd over verschillende plaatsen verdeeld, maar gedeeltelijk vermengd in dezelfde steden. Met onbuigbare wilskracht, hebben de Czechen zich een eigen, volledige kuituurtaal weten te verschaffen. Aan het eind van de XVIIIde eeuw had het Czechisch opgehouden een beschaafd idioom te zijn; het werd nagenoeg alleen nog gebruikt in de onderste lagen van de bevolking, en voornamelijk op het platteland. De aristocratie had zich, tengevolge van haar aanraking met den Oostenrijkschen adel en om het hof te kunnen maken aan de Habsburgers. gegermaniseerd. Maar met den economischen vooruitgang van het huid, was er een nationale burgerij ontstaan, die haar plaats kwam opeischen. Zij eischte Czechische scholen. Het Czechisch werd de taal van het onderwijs, van de lagere school tot de universiteit. Naast de bestaande Duitsche hoogeschool werd te Praag een Czechische opgericht, een krachtig centrum van studie, dat een intellectueele élite heeft voortgebracht. Praag is een Czechische stad geworden, waar alles in het Czechisch gebeurt. Men heeft het nationalisme zóó ver gedreven, dat men uit het Czechisch alle Duitsche woorden, die er in grooten getale ingedrongen waren, verbannen heeft; de Czechische woordenschat heeft hierdoor voor een goed deel iets kunstmatigs gekregen; met Slavische bestanddeelen gevormde afleidingen of samenstellingen hebben stelselmatig de Duitsche of Duitsch lijkende woorden vervangen. Deze handelwijze is niet zonder nadeelige gevolgen gebleven; zij heeft het Czechisch ver gehouden niet alleen van alle Europeesche talen, maar zelfs van «die Slavische. Terwijl het Poolsch tot heden toe een menigte aan het Duitsch ondeende, goed aangepaste en gepoloniseerde woorden behoudt, bezit het Czechisch slechts Slavische elementen, en, ómdat het te uitsluitend Slavisch is. stemt zijn woordenschat niet meer overeen met dien van het Poolsch, noch zelfs met dien van eenige andere Slavische taal. Men heeft het purisme zóó ver gedreven, dat men een Europeesch woord als rearr, algemeen gebruikelijk zoowel in het Poolsch als in het Russisch, door een nieuw woord divadlo waarvan men nergens in Europa een aequivalent kan aanwijzen, vervangen heeft. Het lezen van in het Czechisch geschreven werken is daardoor betrekkelijk moeilijk geworden. Hoe het ook zij, er bestaat een Czechische taal, waarin men alle gedachten kan uitdrukken en die als kultureel verkeersmiddel aan zichzelf genoeg heeft. De positie, die deze taal zich verworven heeft, is de bron geworden van groote moeilijkheden. De Duitschers, die een kuituurtaai van den eersten rang hebben, zijn niet geneigd het Czechisch te leeren, dat hun, buiten Bohemen, tot niets zou dienen en hun kuituur niet verrijkt. Het wordt hun zoodoende onmogelijk tal van openbare ambten en particuliere betrekkingen te bekleeden. Aan den anderen kant willen de Czechen niet, dat men hun land verdeelt in een zone, waar de Duitschers in de meerderheid zijn, en in een zone, waar de Czechen de meerderheid hebben; want Bohemen vormt een eenheid. De verheffing van het Czechisch tot kuituurtaai is dus uitgeloopen op een strijd tusschen twee talen, die van de oude overheerschende groep en die van een werkzame bevolking, wier aanzien voortdurend grooter wordt. De invoering van het algemeen stemrecht verschaft aan het Czechisch een positie, die met den dag sterker wordt. En de strijd neemt steeds in heftigheid toe. Men staat hier voor een moeilijk probleem: er dient een middel gevonden te worden om den linguistischen toestand te regelen van een tweetalig land, waarvan de ééne taal, uit kultureel oogpunt, de andere niet noodig heeft, terwijl geen van beide bevolkingen in haar gevoel van eigenwaarde mag gekwetst worden. De oplossing ervan zou eenvoudig zijn, als men aan de meerderheid het recht toekende haar taal aan de minderheid voor te schrijven. Maar een dergelijke maatregel zou tiranniek zijn; en de ervaring leert, dat een bevolking, die een hoogen trap van beschaving bereikt heeft, een voorname kuituurtaai bezit, en steunt op een groot volk van dezelfde taal, deze niet verandert. Het Czechisch opdringen aan het Duitsche gedeelte van Bohemen, daaraan valt niet te denken. Men zal dus een middel moeten vinden om de beide kultuurtalen met gelijke rechten naast elkaar te doen leven. Men heeft elders voor dit vraagstuk min of meer bevredigende oplossingen gevonden, met name in Finland, waar langen tijd het Zweedsch en het Finsch naast elkaar gebruikt werden. Weliswaar hebben de Finsche democraten zich daar hevig tegen het gebruik van het Zweedsch gekant. In een tweetalig land van deze soort is het leven minder makkelijk, dan in een land waar één taal gebruikt wordt. Maar het treffen van een vergelijk is niet uitgesloten, als men bereid is elkaar wederzijds toe te geven en eenigen last in de praktijk te aanvaarden. De Zuid-Slaven hebben het op economisch gebied niet zoo ver gebracht als de Czechen; het zijn meerendeels plattelandsbewoners. Vooral in de Sloveensche landstreken, hebben de Duitschers de macht; meer zuidelijk, heeft Triest, omgeven door Sloveensche dialecten, een bevolking, die zich Italiaansch voelt en Italiaansch spreekt. Men heeft dan ook niet zooveel concessies gedaan aan het Zuid-Slavisch als aan het Czechisch. Er is een Servisch-Kroatische hoogeschool in het half autonome Kroatië, dat deel uitmaakt van Hongarije, te Zagreb (Agram), het groot centrum van Servisch-Kroatische kuituur in Oostenrijk-Hongarije. Maar in Oostenrijk, is aan de Zuid-Slaven geen eigen kuituurcentrum toegestaan: de universiteit van Graz is zuiver Duitsch. Aan de eertijds bij Oostenrijk-Hongarije ingelijfde landen Bosnië en Herzegowina. is evenmin een Servisch-Kroatisch kuituurcentrum geschonken; maar het was onmogelijk Servisch-Kroatische lagere en middelbare scholen te weigeren aan een bevolking, die in haar geheel Servisch-Kroatische dialecten gebruikt. De Zuid-Slavische bevolkingen van Oostenrijk zijn zich haar volksaard weer bewust geworden. Zij spreken en schrijven haar eigen taal. Het is nu te laat om de Slovenen en de Servo-Kroaten tót het gebruik van het Duitsch te verplichten. Aan zijn politiek van verdeeling getrouw, heeft Oostenrijk de vorming van een letterkundige, van het Servisch-Kroatisch verschillende taal bevorderd, en er zijn nu Sloveensche scholen, Sloveensche gymnasia. Sloveensche boeken. Ongetwijfeld verschillen de dialecten van het uiterste zuid-westen merkbaar van de dialecten van Hezegowina. waarop het letterkundig ServischKroatisch gegrond is. Maar deze verschillen zijn niet van wezenlijk belang; zij zijn niet grooter dan die, welke vele als Servisch-Kroatisch beschouwde tongvallen onderling vertoonen. Niets verhindert, dat de Slovenen het Servisch-Kroatisch als gemeenschappelijke taal aannemen. Dan zullen de anderhalf millioen Slovenen, die, alleenstaand, onmachtig zijn en er toch niet in zullen slagen een belangrijke letterkunde en een eigen wetenschappelijke kuituur te scheppen, de indrukwekkende massa Servo-Kroaten met voordeel versterken en hun deel krijgen van al wat er in het ServischKroatisch zal gedaan worden. Een neiging in dien geest begint duidelijk merkbaar te worden bij de Slovenen en de slagboomen, die het staatsbestuur op slinksche wijze aangebracht heeft om de massa Zuid-Slaven, van Oostenrijk, Hongarije, Kroatië, Bosnië, Herzegowina, Servië, Montenegro van elkaar gescheiden te houden zijn bestemd om te verdwijnen: reeds nu is het verschil van godsdienst voor de Serviërs en Kroaten geen beletsel om één zelfde letterkundige taal te hebben, één zelfde in Belgrado en in Zagreb: het feit, dat de katholieken zich van het Latijnsch en de orthodoxen zich van het door Vuk verbeterd Cyrillisch alphabet bedienen, brengt niemand op een dwaalspoor omtrent de volmaakte eenheid van de taal: Servisch-Kroatische katholieken, orthodoxen en muzelmannen hebben maar één letterkundige taal, waarvan de Slovenen zich ook kunnen bedienen. Een nieuwe term, „YougoSlavisch" (Zuid-Slavisch), die steeds meer gebruikt wordt, drukt de diepliggende eenheid van de Servische, Kroatische en Sloveensche wereld uit. Naast het Poolsch vraagt het Klein-Russisch zijn plaats in Galicië. Daar de grondeigendom grootendeels in handen is van de . Polen, en, in de steden, de burgerij voornamelijk Poolsch spreekt, is het Klein-Russisch bijna zonder kuituur gebleven. Aan den anderen kant leeft de groote massa menschen. die 12 zich van Klein-Russische dialecten, ook Rutheensche of Oekranische genaamd, bedienen, in Rusland, waar de tsaristische bureaucratie niet toestond, dat zij uiterlijk van haar eigen volksaard deed blijken. Welnu, het Klein-Russisch verschilt te weinig van het Groot-Russisch dan dat er aanleiding bestaat een nieuwe gemeenschappelijke taal te vormen, die gegrond is op deze dialecten en zich onderscheidt van het Groot-Russisch; de Klein-Russisch sprekenden in Rusland hebben zich tot hiertoe zonder bezwaar van het gemeenschappelijk Russisch, dat op het Groot-Russisch gegrond is, als kuituurtaai bediend. Maar in het vroegere Oostenrijksch Galicië kunnen de Ruthenen geen gebruik maken van het Poolsch, dat een heel ander type van Slavisch is. Om te vermijden, dat de onderdanen van de Habsburgers zich van het gemeenschappelijk Russisch bedienden, had men in Galicië een letterkundige Rutheensche taal gevormd, die in belangrijkheid toenam, naar mate het Rutheensche volk zich onafhankelijk maakte van den Poolschen adel en de Poolsche burgerij. Nu de Klein-Russische provincies van het oude Rusland een onafhankelijken staat, Oekraine, gevormd hebben, moet deze zich een eigen taal kiezen. Het verstandigst zou zijn het letterkundig Groot-Russisch te behouden. Maar als men, wat mogelijk is. hiertoe niet overgaat, dan is de eenige kuituurtaai, die de nieuwe staat gereed vindt, het Rutheensch, zooals vaak de taal, die in Galicië op den grondslag van de Klein-Russische, ver van het Groot-Russisch afstaande, dialecten genoemd wordt. Dan zal één zelfde letterkundige taal in Oostenrijksch Galicië en in onaf hankelijk Oekraine gebruikt worden, een gevolg van de politiek der Habsburgers, dat deze vermoedelijk niet gewenscht hadden. Er bestaan dus in het tegenwoordige Oostenrijk vier belangrijke, onderling verschillende Slavische talen, en wel schrijftalen, die dienst kunnen doen als voertuigen van beschaving: het Czechisch, het Poolsch. hét Servisch-Kroatisch (waarnaast er nog een Sloveensch is, zonder verleden en zonder toekomst) en het Rutheensch. Deze talen behooren tot drie verschillende groepen van het Slavisch; en zelfs hebben zich in de XIXde eeuw. de twee, die tot dezelfde groep behooren, het Poolsch en het Czechisch, zóó onafhankelijk van elkaar ontwikkeld, dat hun dialectische verwantschap er gedeeltelijk onherkenbaar door geworden is; van hetgeen hun gemeenschappelijke ontwikkeling in de middeleeuwen had tot stand gebracht, heeft men geen gebruik gemaakt. Zoo stellen de Slavisch-sprekende bevolkingen tegenover het Duitsch, welks macht zoowel van kultureelen als van staatkundigen aard is, vier en, als men het Sloveensch meerekent, zelfs vijf Slavische kultuurtalen, die met den dag meer geschikt worden om de kuituur te dienen, maar waarvan geen enkele in staat is met het Duitsch te wedijveren. De strijd -wordt niet met gemeen overleg gevoerd; iedere groep neemt afzonderlijk deel aan de worsteling. In Galicië staan zelfs twee Slavische groepen, het Poolsch en het Rutheensch, tegenover elkaar. Ondanks deze moeilijkheden winnen de Slavische talen terrein in Oostenrijk. Aan bevolkingen zonder beschaving en welstand kon de Duitsche bureaucratie haar taal opdringen; dit gaat niet meer met menschen, die in hun eigen taal hebben leeren lezen, in goeden doen komen en hun economische onafhankelijkheid verwerven. De landstaal ondervindt steun van de school. Het volkskind verlangt in de gelegenheid te zijn een plaats onder de ambtenaren in te nemen zonder gedwongen te worden een vreemde taal te leeren, en burgers, die tot rijkdom gekomen zijn, wenschen niet als minderwaardigen behandeld te worden. Toen men in 1916, voor het eerst sedert het uitbreken van den wereldoorlog, den „Reichsrat" bijeen geroepen heeft, hebben de Slavische afgevaardigden verklaard, dat ieder van hen het recht had zich in zijn eigen taal uit te drukken. De overheersching van het Duitsch in Oostenrijk heeft een eind genomen. Zijn bevoorrechte positie stond in nauw verband met de macht van den adel en de regeerings-bureaux. Sedert Oostenrijk een centraal parlement en een provinciale vertegenwoordiging heeft, en alle burgers er. zoo niet geÜjke dan toch tenminste rechten hebben, ontwikkelen zich de verschillende landstalen, en in plaats van één alles beheerschende taal. bevindt Oostenrijk zich in het bezit van zes talen: het Duitsch. het Czechisch. het Poolsch. het Rutheensch, het Servisch-Kroatisch (met het Sloveensch) en het Italiaansch, zonder te spreken van de Roemeniërs in de Boekowina. Het voorbeeld van Zwitserland toont aan hoe een staat kan leven zonder een gemeenschappelijke taal te bezitten. Daarvoor zijn insteUingen van het federalistisch type noodig en een autonomie op ruime schaal voor ieder deel van den bond. voor iedere provincie, voor iedere plaats, en ter zelfder tijd en vooral de krachtdadige goede wil. het verlangen om eensgezind te leven met al de leden van den bond. Niets van dit alles heeft plaats gehad in Oostenrijk. Nu zijn in Zwitserland de omstandigheden al bijzonder gunstig. De drie officieele talen, het Duitsch. het Fransch en het Italiaansch, welk laatste door een vrij zwakke minderheid gesproken wordt, zijn drie voorname kultuurtalen. en geen van de verbondenen kan zich dan ook vernederd voelen door de taal van een ander te gebruiken. Het is veel moeilijker van iemand, die één van de wereldtalen spreekt, te verkrijgen, dat hij zich te gelijkertijd van een taal zonder universeele waarde bedient. Een Vlaming brengt geen groot offer aan een Waal door Fransch te leeren: maar een Waal ziet het belang niet in Vlaamsch te kennen. Voor een Czech is de kennis van het Duitsch haast onmisbaar: maar een Duitscher vindt, en niet zonder reden, dat hij zijn tijd en zijn moeite beter besteden kan dan met het aanleeren van het Czechisch, evenals de niet-Magyaarsche onderdanen van het vroegere koninkrijk Hongarije afkeerig waren van het aanleeren van een taal met een uiterst beperkt gebied. Hoe ook in de toekomst de staatkundige inrichting moge zijn, het regelen van den linguistischen toestand van de landen, die samen Oostenrijk-Hongarije vormden zal veel tact vereischen. Zelfs een in de ruimste mate toegepast federalisme en de doelmatigste plaatselijke autonomie zullen alle moeilijkheden niet oplossen, Van de zes voorname talen, die in dit gebied bestaan, zijn vijf. het Duitsch. het Italiaansch. het Poolsch. het Servisch-Kroatisch en het Rutheensch ook talen van onafhankelijke staten; ieder van deze wordt dus niet als een eenvoudige gewestelijke maar als een echte landstaal beschouwd door hen. die ze spreken. En zelfs de Czechen, alhoewel zij Oostenrijksche onderdanen waren, hadden het gevoel alsof zij behoorden tot een staat, die zijn autonomie gehad had en deze wilde herwinnen. Een andere, zeer ernstige moeilijkheid vloeit voort uit het feit, dat ieder van deze talen niet haar eigen gebied heeft. Het Czechisch en het Duitsch worden gelijktijdig in Bohemen gebruikt; het Sloveensch en het Duitsch verkeeren in dezelfde omstandigheden in de zuidelijke streken. Triest, een groote, hoofdzakelijk Italiaansche stad, is geheel omgeven door een zuiver Sloveensche bevolking. In oostelijk Galicië is de aristocratie en de burgerij Poolsch van taal en kuituur; de lagere bevolking spreekt er Rutheensch en de Joden Jiddisch. Servisch-Kroatische nederzettingen, omgeven door Duitsche. Hongaarsche of Roemeensche gebieden, treft men aan tot bij den Donau. In de Boekowina. leeft het Roemeensch naast het Rutheensch. En bijna overal speelt het Duitsch een rol. Al die talen zijn geschreven talen, die ieder voor zich er aanspraak op maken de eigen kuituur van een volk uit te drukken. Bevolkingen van verschillende taal bewonen dezelfde streken, en het is niet mogelijk aan haar eischen te voldoen door het land zóó te verdeden, dat ieder van die talen haar eigen gebied zou krijgen. Men zou in alle tweetalige streken aan ieder een persoonlijk linguistisch statuut moeten geven en. ingewikkelde instellingen scheppen, die zouden moeten verschillen volgens de bijzondere omstandigheden van iedere streek. In Hongarije is de geographische indeeling iets duidelijker. Maar Slowakken, Kroaten, Roemeniërs en ook Duitsche kolonisten leven daar in zeer veel streken vermengd met Magyaarsch sprekende bewoners, zoodat het ook daar moeilijk is aan ieders rechtmatige verlangens te voldoen. Van het oogenblik af, dat men, door een Hongaarschen staat te stichten naast den Oostenrijkschen, aan het Magyaarsch een positie heeft geschonken, die bijna gelijk is aan die van het Duitsch, is er in de Oostenrijk-Hongaarsche monarchie een kiem gebracht van taalkundige zoowel als van politieke ontbinding. Ieder volk van de monarchie wilde zijn eigen taal hebben, en er is is geen beginsel krachtens hetwelk men aan een van die volken zou kunnen weigeren wat men aan de Magyaren had toegestaan. HOOFDSTUK XVIII. DE LANDSTALEN OP HET BALKAN-SCHIEREILAND. In de Balkanlanden heeft het toenemend terugdringen van de Turksche overheersching de plaatselijke bevolkingen bevrijd: Deze hebben ieder haar eigen bestuur en tevens haar eigen taal gekregen. Griekenland, is sedert 1827 een klein, onafhankelijk land, maar het omvat lang niet allen, die Grieksch spreken; Er zijn in Constantinopel, in Klein-Azië, in Egypte Grieksche centra, die even belangrijk en zelfs belangrijker zijn dan die van het koninkrijk Griekenland. Het was niet noodig het Grieksch weer te doen herleven; men had nooit opgehouden het te schrijven. Men heeft het alleen maar een beetje gemoderniseerd. Dank zij het bestaan van het koninkrijk, is het de officieele taal van een staat geworden. Roemenië vormt sedert 1854 ook één geheel ; het Roemeensch heeft zich gevormd tot officieele en kuituurtaai. De onafhankelijkheid van Servië dagteekent van het begin en de vorming van het gemeenschappelijk Servisch-Kroatisch van de eerste helft van de XIXde eeuw. Eerst door het Congres van Berlijn, in 1878. is de onaf hankelijkheid van Servië en Montenegro afgekondigd, en deze staten bevatten niet de meerderheid van hen, die Servisch-Kroatisch spreken. Maar het feit, dat het Servisch er den rang van een officieele taal heeft, geeft aan het gemeenschappelijk Servisch-Kroatisch een buitengewoon expansie-vermogen. Reeds is de gemeenschappelijke taal op weg om de plaatselijke tongvallen te verclringen. en allengs ontstaat er eenheid van taal. De onafhankehjkheid van Boelgarije is eveneens tot stand gekomen op het Congres van Berlijn, en heeft ertoe geleid, dat zich een Boelgaarsche taal vormde, die snelle vorderingen gemaakt heeft, en dank zij de propaganda van geestdriftige onderwijzers, in geheel Macedonië onderwezen is. Daar het Boelgaarsch gesproken werd. aan de uiterste grens van het Slavisch gebied, gedeeltelijk door menschen wier voorouders een thans verdwenen taal van het Turksche type hadden, heeft het niet al de ingewikkeldheid van het Slavisch behouden; de verbuiging van de naamwoorden is bijna geheel verdwenen, zoodat het bijgevolg het voordeel heeft van betrekkelijk eenvoudig en daarbij modern te zijn. Zelfs het Albaansch heeft een schrijftaal gekregen. Het is de laatste van de Indogermaansche talen, die in het schrift is vastgelegd, de laatste, die den rang van „letterkundige" taal verworven heeft. Maar die geschreven taal is een gedeeltelijk kunstmatige schepping, zooals de Albaansche staat zelf. die men van 1912 tot 1914 getracht heeft te stichten, en die zoo jammerlijk mislukt is. Aan de katholieke zendelingen, die zich beijverden om in het land den invloed van Oostenrijk te vergrooten. is in hoofdzaak deze schepping te danken. De Albaniërs zijn weinig talrijk; nog geen millioen; de éénen zijn muzelman, de anderen katholiek, weer anderen orthodox; zij zijn voor het meerendeel onontwikkeld, en hun land, dat bergachtig en arm is, Werkt niet mee om er een beschaving te doen gedijen; een eigen overgeleverde kuituur bezit Albanië in geenen deele. Ofschoon de Albaniërs zeer sterk het gevoel hebben een afzonderlijke natie te vormen, is het niet heel waarschijnlijk, dat een gemeenschappelijke Albaansche taal een kuituurtaai van eenige beteekenis zal kunnen worden. Het Balkan-Schiereiland bezit dus verscheidene talen, die ieder door betrekkelijk homogene massa's gebruikt worden; en in ieder landje ontstaat gemakkelijk een gemeenschappelijke taal. - De Koetso-Walachen van Macedonië, van het koninkrijk Roemenië gescheiden, hebben er geen belang bij hun dialect van het Roemeensche type te behouden. In Macedonië, verwoest door massamoorden en oorlogen, is de bevolking dun gezaaid; en de bewoners, wier plaatselijk dialect Slavisch is, kunnen met hetzelfde gemak het Servisch-Kroatisch of het Boelgaarsch als gemeenschappelijke taal aannemen; de grenzen van deze beide gemeenschappelijke talen zullen door de politiek vastgesteld worden. Vele, in Griekenland wonende Albaniërs zijn reeds gehelleniseerd, en met andere, tot de Orthodoxe kerk behoorende, zal hetzelfde gebeuren, als men de grenzen van Griekenland meer naar het noorden verlegt; het Albaansch is niet bij machte aan een kuituurtaai als het Grieksch weerstand te bieden. Alles samengenomen beslaan het Grieksch, het Servisch-Kroatisch, het Boelgaarsch, het Roemeensch en het Albaansch ieder een deel van het Balkan-Schiereiland en vormen er aaneengesloten taalgebieden, waarvan de reeds gedeeltelijk tot stand gekomen eenheid zonder moeite zal versterkt worden, zoodra de politiek den toestand zal bekrachtigd hebben. Het Albaansch zal zich haast niet anders staande kunnen houden, dan in den vorm van plaatselijke dialecten, en* het Turksch is de taal van veroveraars, die, van elders gekomen, het Schiereiland bezetten en steden bestuurden, die hun eigenlijk vreemd waren, n.1. Adrianopel en Constantinopel. Constantinopel is meer een Grieksche en Armeensche dan een Turksche stad. Van oudsher een christelijke stad, is zij dat gebleven, en- zij. krijgt nu een Europeesch karakter. Het Turksch is er voor het grootste, het bëdrijvigste en het meest beschaafde deel van de bevolking, een van buiten opgedrongen taal, en derhalve een last. HOOFDSTUK XIX. DE LANDSTALEN IN HET VOORMALIGE RUSSISCHE RIJK. Het bestuur van de tsarenregeering kenmerkte zich door centralisatie. Het, stelde in het geheele Russische rijk het gebruik en de kennis van zijn taal, het Groot-Russisch, verplichtend. Het letterkundig Groot-Russisch verschilt weinig van de GrootRussische dialecten, waarvan het voornaamste deel van de bevolking zich bedient. En zelfs staan de twee andere Russische dialecten, het Wit-Russisch in het noord-westen, het Klein-Russisch (Roetheensch, Oekrainisch) in het zuid-westen, al verschillen zij ook in verschillende opzichten van het Groot-Russisch, toch dicht genoeg bij dit laatste om hen, die ze spreken, in staat te stellen zich het Groot-Russisch makkelijk eigen te maken; de afstand van het Groot-Russisch tot het Wit- of tot het Klein-Russisch is minder dan die van het Provencaalsch tot het Fransch, van het Milaneesch of het Sicilisch tot het Midden-Italiaansch, van het Nederduitsch tot het Hoogduitsch. Het Wit-Russisch is niets anders dan een groep volksdialecten. Wat het Klein-Russisch betreft, kan men de tyranieke maatregelen afkeuren, waartoe het bestuur van de tsarenregeering zijn toevlucht genomen heeft om te beletten, dat het letterkundig Roetheensch tot eenige ontwikkeling zou komen in Rusland; wil de taaleenheid duurzaam zijn, dan moeten de sprekenden er uit eigen vrijen wil toe overgaan en er hun voordeel in zien. Maar het ontstaan van een gemeenschappelijke Klein-Russische taal zou te betreuren zijn. Nu reeds loopen de Slavische kultuurtalen te veel uit elkaar; het is niet wenschelijk ze nog meer te verdeelen. tenzij in het geval, dat de plaatselijke dialecten uit zich zelf volmaakt van elkaar zijn gaan verschillen. Maar dit is niet het geval voor het Groot-Russisch noch voor het Klein-Russisch; iemand, die KleinRussisch spreekt kan zonder nadeel het Groot-Russisch als gemeenschappelijke taal gebruiken; de algemeene bouw van de beide' dialectgroepen is dezelfde; de verschillen betreffen slechts ondergeschikte punten; wanneer van twee mannen uit het volk, de één zijn Groot-Russisch en de ander zijn Klein-Russisch plaatselijk dialect spreekt, hoeft het hun beiden maar weinig inspanning te kosten om elkaar te verstaan. Reeds nu spreekt men Groot-Russisch in de steden van Oekraine. Het Klein-Russisch tot gemeenschappelijke taal verheffen, zooals de Rada-regeering van Oekraine schijnt besloten te hebben, dat beteekent aan de stadsbevolkingen een idioom opdringen, dat gegrond is op de taal van de boeren. Door de massa individuën. die het spreken, door de oorspronkelijkheid van zijn letterkunde, door de belangrijkheid van de werken, die er in geschreven zijn, begon het letterkundig Russisch zich een plaats te veroveren in de wereld; het werd bestudeerd en ging meetellen onder de voornaamste talen van Europa. Door zich af te zonderen zouden de Kléin-Russisch sprekenden voor zich zelf de voordeden van dezen vooruitgang verhezen; en zij zouden hem tegenhouden en misschien tot staan brengen voor het Groot-Russisch; want Wem-Rusland is in zeer veel opzichten het rijkste van de Russisch sprekende landen en. als het ophield zich van het litterair Groot-Russisch als gemeenschappelijke taal te bedienen, zou dat voor dit laatste een zeer ernstig verhes beteekenen. een schade aan beide kanten zonder eenig voordeel voor een enkelen Slaaf. Door hun aantal, ongeveer dertig millioen in het vroegere Oostenrijk en Rusland, kunnen de Klrin-Russen aanspraak maken op een eigen geschreven taal: menige minder talrijke bevolking heeft er een. Maar de reden van bestaan van een afzonderlijke taal is niet gelegen in het aantal van degenen, die een bepaald type van dialecten gebruiken, maar in de mate van autonomie, die deze dialecten bereikt hebben. Nu verschillen de Klein-Russische dialecten te weinig van het Groot-Russisch dam dat de Klein-Russen niet mee zouden kunnen genieten van de voordeelen, die de gemeenschappelijke, op het Groot-Russisch gegronde taal aanbiedt. Voor de toekomst van de Slavische talen is het vraagstuk van de eenheid van taal buitengewoon belangrijk. Tegenover het Hoogduitsch, dat in Midden-Europa gesproken wordt door een dichte massa zeer ontwikkelde, bedrijvige menschen, die in de kuituur van de wereld een eerste plaats innemen, staan drie Slavische talen, die gesproken worden ieder door tien a twintig millioen individuen: het Czechisch, het Poolsch, het ServischKroatisch, en een vierde, het Boelgaarsch, die gesproken wordt door een nog kleiner aantal. In deze omstandigheden is het Russisch alleen in staat een tegenwicht te vormen tegen de machtige positie van het Hoogduitsch. In zijn isolement zou het Klein-Russisch, met zijn weinig beteekenend verleden en zijn geringe waarde als gemeenschappehjke taal daarvoor niet toereikend zijn; terwijl daarentegen de Klein-Russische massa, gevoegd bij het GrootRussisch, aan dit laatste een belangrijken steun zou geven. De ramp, die thans over Rusland gekomen is, hoeft geen aanleiding te zijn om alle hoop voor zijn toekomst op te geven. In 't algemeen gesproken, is het van belang, dat het aantal kultuurtalen niet vermeerderd wordt. Bij het ontstaan van iedere nieuwe kuituurtaai is men genoodzaakt nieuwe hulpmiddelen in die taal te scheppen: alle schoolboeken, wetenschappelijke en technische werken, woordenboeken, encyclopaedieën» enz. Als het gebruik van.de nieuwe kuituurtaai zich bepaalt tot een beperkt publiek, hetzij ten. gevolge van het gering aamtal personen, door wie zij gesproken wordt, hetzij, tengevolge van het hetrekkelijk gering aantal ontwikkelden, kunnen al die Hulpmiddelen slechts in onvoldoende mate voorradig zijn. en de kultuortaal. gevestigd op een te bekrompen basis, zal blijken een werktuig van middelmatige waarde te zijn; zij houdt hen. die er zich van bedienen, op een lager peil. Aan den anderen kant gaat het niet aan van vreemdelingen te vergen, dat zij al de kultuurtalen zullen aanleeren. die kleine groepen zich geheven aan te schaffen. Er bestaat weinig kans. dat vele ontwikkelden het noodig zullen oordeelen vier of vijf Slavische talen te bestudeeren en bij de inspanning, die het aanleeren van een taal als het Russisch eischt. ook nog die zullen voegen, welke de studie van de eigenaardigheden van het Klein-Russisch vraagt. Wil men als kuituurtaai een afzonderhjke Klein-Russische taal aannemen, dan geeft men daarmee het verlangen te kennen zich van het wereldverkeer af te zonderen. Wanneer nochtans een taal zich duidelijk van de haar omgevende onderscheidt, kan men het, bij den * tegenwoordigen stand van zaken, een volk. zelfs een klein volk. niet kwalijk nemen, als het een eigen gemeenschappelijke taal tracht te verwerven of de reeds bestaande te behouden. Polen bezat reeds lang een eigen kuituurtaai. zich kenmerkend door een bijzondere mate van oorspronkelijkheid, toen Pruisen, Oostenrijk en Rusland, of liever gezegd de HohenzoUern, de Habsburgers en de Romanovs. het onder elkaar verdeelden. Deze politieke misdaad kon niet den ondergang ten gevolge hebben Van een volkomen gevormde kuituurtaai, het voertuig van een volk, dat sedert eeuwen zich bewust was van zijn eenheid. Alle pogingen van het Russische bestuur moesten wel onmachtig blijken om een taal te fnuiken, waarin een kuituur tot uitdrukking kwam. die. ofschoon van de Russische verschillend, toch gelijkwaardig aan deze was en zichzelf daarvoor hield. Het Poolsch behoort tot een andere Slavische groep dan het Russisch; het werd van het westen uit beïnvloed door het Czechisch. het Duitsch, het Latijn en niet, als het Russisch in zoo hooge mate, door het Kerkslavisch en het Byzanüjnsch Grieksch. Wel heeft men jonge Polen kunnen noodzaken, tegen hun zin Russisch te leeren. maar men heeft het Poolsch niet kunnen treffen; het is overal in het eigenlijk gezegde Poolsche land onaangetast gebleven. Polen heeft tengevolge van den wereldoorlog zijn onafhankelijkheid herkregen; zijn eigen taalgebied heeft het in zijn voüen omvang teruggevonden, en zijn taal. die men nooit opgehouden heeft te beoefenen, is nog het soepele, fijnbesnaarde, klankrijke instrument, dat het altijd ge- weest is. , _ . , Maar één gevolg van de oude verdeelingen en de Russische bezetting in de XIXde eeuw zal blijven bestaan. De Polen zijn veroveraars geweest. Zij hebben aan Litauen. aan Wit- en aan Któn-Rusland een overheerschende aristocratie geschonken, en het Poolsch is in al die landen de voornaamste kuituurtaai geworden. De eigen idiomen van Litauen. Wit- en Klein-Rusland hadden slechts plattelandstongvallen, zonder kuituur. De Polen, die in deze streken gebleven zijn en die er nog een groot deel van den grond bezitten, hebben hun taal en daarbij het Poolsch nationaal gevoel kunnen behouden: maar zij beschikken niet meer over de noodige macht om het gebruik van hun taal aan hun omgeving op te leggen. Het Poolsch zal niet de taal worden van de nietPoolsche landen, die eertijds door Polen veroverd werden. De Wit-Russen gebruiken eenvoudig het Groot-Russisch als letterkundige taal. . u c* De Klein-Russen mogen nog aarzelen, zooals men gezien heelt, tusschen een afzonderlijke Klein-Russische taal. die reeds bestaat en waaraan zij ten onrechte meer uitbreiding zouden willen geven, en het Groot-Russisch, waarvan de meesten onder hen zich bedienen. Maar onder het democratisch bestuur, dat voortaan het hunne zal zijn. zullen deze landen niet tot het Poolsch terugkeeren. De rol van het Poolsch. buiten de streek waar het door iedereen gesproken wordt, is afgeloopen. en de buiten het Poolsche land levende aristocraten zullen evenveel moeite hebben om hun taal als om hun eigendomsrechten te behouden. Nu zij den Poolschen invloed, die hen tot hiertoe van het scheppen van een eigen kuituurtaai vrijgesteld had, niet meer ondergaan, en aan den anderen kant weinig lust gevoelen om het Russisch te aanvaarden, dat geheel en al van hun plaatselijk dialect verschilt, hebben de Litauers een schrijftaal gevormd, die men geregeld begint te gebruiken. Sedert de XVIde eeuw heeft men een weinig Litausch geschreven, ook gedurende de XVIIIde en vooral gedurende de XIXde eeuw; maar tot in de laatste twintig jaar gebeurde dat zonder bepaald systeem. De katholieke geestelijkheid, die het veld winnen van het Russisch, de taal van een ander geloof, bijzonder onaangenaam aandeed, heeft vrij kort geleden een schrijftaal vastgesteld, waarvan het moeilijk is het toekomstig lot te voorspellen, maar die reeds geregeld gebruikt wordt èn door de Litauers van Rusland èn door hen, die in grooten getale naar Amerika verhuisd zijn. De Litauers hebben geen groote steden, waar zij den toon aangeven. In de stadscentra van hun gebied, nemen de Joden, die hun eigen taal hebben, een groote plaats in. De positie van het Litausch is dus ver van schitterend. Het Litausch is niet de eenige gemeenschappelijke taal, waarvan de Russische overheersching de ontwikkeling zooal niet bevorderd, dan toch mogelijk gemaakt heeft. Het Baltisch dialect, dat aan het Litausch grenst, n.1. het Lettisch, was nagenoeg zonder letterkundige voortbrengsels gebleven sedert de Hervorming. De Duitsche aristocraten, die het Lettenland beheerschten sedert zijn gewelddadige kolonisatie door de Duitsche ridders, onderdrukten onmeedoogend de Lettische lijfeigenen en belette hun ook maar de minste kuituur te verwerven. Maar zoodra het tsaristische Rusland de lijfeigenschap afschafte en de Letten gelegenheid hadden te toonen wat hun werkkracht en hun wil om zich te ontwikkelen vermochten, hebben zij een eigen schrijftaal, eigen scholen en een eigen letterkunde tot stand gebracht. De Letten zijn tot voorspoed gekomen en nergens in het oude tsarenrijk heeft het onderwijs zich zóó uitgebreid. De groote stad Riga is voor de Letten een centrum. Uit taalkundig oogpunt zijn het Litausch en het Lettisch nauw verwant en kunnen doorgaan voor twee dialecten van dezelfde taal. Maar die twee dialecten hebben zich onder verschillende invloeden ontwikkeld; het ééne. het Litausch, heeft een archaïstisch karakter bewaard, terwijl het andere, het Lettisch, zich gemoderniseerd heeft. Het Litausch heeft aan het Slavisch ~ vooral aan het Wit-Russisch — veel woorden ontleent, die men niet in het Lettisch vindt. De twee bevolkingen verschillen overigens wat hun positie, hun verleden, hun godsdienst, hun temperament betreft, en men kan zich niet voorstellen, hoe zij partij zouden kunnen trekken van de nog zeer duidelijk merkbare gelijkenis, die tusschen de beide idiomen bestaat. Het Estisch, dat geen belangrijke rol kon spelen zoolang Estland een Russische provincie was, zal misschien aanspraak maken op een onafhankelijk bestaan, zoodra Estland zijn autonomie zal gekregen hebben. Het zal steunen op het Finsch. waaraan het verwant is. In de laatste jaren vóór den oorlog, had het tsaristisch bestuur ook getracht in Finland de kennis van het Russisch verplichtend te stellen, De Finnen, die reeds den last hebben twee kultuurtalen te bezitten, het Zweedsch en het Finsch, hebben weerstand geboden. De Russische revolutie heeft, door aan Finland zijn thans erkende onafhankelijkheid te geven, kort en goed een eind gemaakt aan deze onnutte en tirannieke pogingen. Sedert Finland democratisch geworden is, verliest het Zweedsch allengs zijn aanzien en wordt het Finsch, de taal van de meerderheid van de bevolking, ook de hoofdtaal van het land. Het Finsch van Finland, het Karelisch. dat er dicht bij staat, en de andere dialecten van het Finsche type. die van Finland tot den Oeral gesproken worden, vormen één geheel, dat tengevolge van de onafhankelijkheid van Finland, ook ernaar zal streven een toonaangevende rol te spelen, maar toch niet bestemd schijnt om een schitterende toekomst te gemoet te gaan. Er bestaan dus in het bekken van de Oostzee een reeks minder beteekenende talen, die absoluut van elkaar verschillen en geenerlei invloed naar buiten hebben: twee Skandinavische talen, het Deensch en het Zweedsch, twee Baltische, het Litausch en het Lettisch, twee Finsch-Oegrische, het Estisch en het Finsch. Had het verdrag van Brest-Litowsk zijn volle uitwerking gehad, dan zou Duitschland een min of meer rechtstreeks gezag gekregen hebben over de Litausch, Lettisch, Estisch en Finsch sprekende landen. Het Duitsch, dat op dit gebied reeds over grooten invloed beschikt, zou noodzakelijkerwijze de groote kuituurtaai worden van die volken, wier eigen talen zich tot een gewestelijk gebruik zouden bepalen. In het oude tsarenrijk hadden de Joden, meer dan vijf millioen, een afzonderlijken rechtstoestand. Daar zij bovendien slechts onder elkaar huwen, daar hun gebruiken hen van de rest van de bevolking afzonderen, daar zij zich dikwijls afzijdig houden en dikwijls afzijdig gehouden worden, vormen zij een afzonderlijke samenleving met een eigen taal, het Jiddisch. Alhoewel een Duitsch dialect, afkomstig uit het westen van Duitschland, wordt het Jiddisch met Hebreeuwsche letters geschreven en lijkt hun, die het in de Slavische landen spreken, een zelfstandige Joodsche taal. Het wordt niet alleen gebruikt in de westelijke deelen van het oude Rusland, in Litauen, Wit-Rusland, Polen, Klein-Rusland, Bessarabië, de eenige waar de Joden zich mochten vestigen, maar ook in Oostenrijksch Galicië en Roemenië. En de Joodsche landverhuizers hebben het overgebracht naar Amerika. Het Jiddisch wordt geschreven, het heeft een letterkunde en is een soort van nationale taal geworden. De toekomst zal moeten leeren of deze taal in staat is weerstand te bieden aan democratische instellingen, die door aan de Joden gelijke rechten als aan de andere burgers toe te staan, een eind zullen maken aan de afzondering, waarin zij leven, maar terzelfdertijd hen zullen dwingen, als zij hun rechten willen uitoefenen, zich de gemeenschappelijke taal eigen te maken van de landen, waar zij het normale burgerrecht genieten. Wordt het Jiddisch alleen in den familiekring gesproken, dan zal het weldra blijken overbodig te zijn- Overal waar de Joden op voet van gelijkheid behandeld werden, heeft hun eigen idioom de neiging vertoond om te verdwijnen, en zijn zij er toe gebracht geworden de taal aan te nemen van de bevolking temidden waarvan ze leefden. Nochtans is tegenwoordig het Joodsch nationaal gevoel zóó sterk in Oost-Europa, vooral onder de arme en betrekkelijk weinig ontwikkelde elementen, dat het Jiddisch kans heeft nog vrij lang te blijven voortleven. Het Jiddisch steunt trouwens op het Duitsch, waarvan het een dialect is. Gedurende hun bezetting van Polen hebben de Duitschers maatregelen genomen om het voor ondergang te behoeden. De instandhouding van het Jiddisch biedt het dubbele voordeel aan van de bevolking der Poolsche steden te verdeelen en overal in Oost-Europa steun te vinden bij menschen, die een aan het Duitsch verwante taal spreken. In Bessarabië is de meerderheid van de bevolking Roemeensch; de ontbinding van het Russische rijk zal misschien tengevolge hebben dat Bessarabië bij Roemenië gevoegd wordt, dat krachtens het verdrag van Boekarest met de centrale mogendheden, aan den anderen kant de Dobroedsja. een verwarde streek, een mengelmoes van allerlei bevolkingen verliest. Daarenboven hebben de Turken, de Georgiërs, de Armeniërs ieder hun eigen letterkundige taal; en het Oost-Turksch, dat in Rusland geschreven wordt, is verschillend van het Osmaansche Turksch van Constantinopel en Klein-Azië. Terwijl in het eigenlijk gezegde Rusland maar één taal bestaat, bieden de grensprovincies een ingewikkelden linguistischen toestand aan, en hier ontmoet men dezelfde moeilijkheid als in een deel van Oostenrijk, ofschoon meestal in mindere mate: nationale talen, die gemeenschappelijk geworden zijn en gelijktijdig gebruikt worden in dezelfde streek. Nochtans onderscheidt men overal, 13 duidelijker dan in Oostenrijk, een overheerschende taal. Litauen en Wit-Rusland, waar het Poolsch van de burgerklasse en het Jiddisch van de Joden naast het Litausch staan, bieden één van de meest ingewikkelde gevallen aan; maar zelfs daar is er een beslist overheerschend element, het Litausch of het Russisch, al naar de streek; en democratische instelhngen. die gelijke rechten aan alle burgers toestaan, zullen het overheerschend karakter van het Litausch dan wel van het Russisch doen uitkomen. Buiten Europa, maar in een tamelijk Europeesche streek, in Transkaukazië, wordt men door het naast elkaar bestaan van drie kultuurtalen. het Georgisch, het Armeensch en het Turksch-Tataarsch, voor nog kiescher vraagstukken geplaatst. Zoolang er, in het Russische rijk een krachtig centraal gezag was, hadden de Turksche dialecten, verspreid over verschiüende landstreken niet veel te beteekenen. Het ontstaan van een Turksch patriotisme in het Ottomaansche rijk en de verzwakking van den Russischen invloed zullen voor de Turksche dialecten van Rusland, gunstige voorwaarden scheppen, en het is te voorzien, dat de Turksch sprekende bevolkingen van Rusland zich niet zoo gemakkelijk zullen laten opslorpen als dit in den tijd van de tsaren gebeurde. , Men mag zich zelfs afvragen of de groepen, wier Finsche dialecten nu verzwolgen zijn onder de Russische, niet zullen trachten deze tot ontwikkeling te brengen en geen weerstand zullen bieden aan de linguistische inlijving. De Russische kolonisatie in Siberië en in Transcaspië was op weg om aan het heele noorden van Azië één zelfde kuituurtaai te geven, en het Russisch zou daardoor een ontzaglijke beteekenis gekregen hebben. De verwarring van den politieken toestand dreigt een even groote verwarring te stichten in den linguistischen toestand in de gebieden van het oude Russische rijk. De vorderingen van het Russisch zullen tot staan gebracht worden zoolang in Rusland geen orde en eenheid heerschen. En tegelijkertijd wordt de uitbreiding van de Indogermaansdie taalgroep in het Oosten gedeeltelijk gestuit. HOOFDSTUK XX. DE LANDSTALEN IN WEST-EUROPA. In het westen van Europa heeft over 't algemeen ieder land zijn door alle bewoners aangenomen taal. Duitschland had gewapenderhand Denen, Polen en Fransch sprekende Lotharingers ingelijfd, en deze groepen verplicht de Duitsche taal te gebruiken, een gewelddaad die indruischte tegen de democratische beginselen en waartegen de openbare meening in verzet kwam. Zweden en Denemarken hebben ieder hun eigen taal, en die beide talen verschillen merkbaar van elkaar, ofschoon zij tot dezelfde Germaansche groep behooren. In Noorwegen is de linguistische toestand dgenaardiger, zooals men reeds gezien heeft: uit den tijd van de Deensche overheersching was de gewoonte blijven bestaan om als schrijftaal het Deensch, met eenige aanpassingen aan het Noorsch, te gebruiken, en in dit Deensch van Noorwegen zijn bijvoorbeeld de drama's van den beroemden Noor Ibsen geschreven; maar aangezien het land democratisch en het nationaal gevoel sterk ontwikkeld is, heeft er een reactie plaats gevonden tegen deze taal, waarmee de ontwikkelde burgerij genoegen nam, en op de basis van de Noorsche dialecten heeft men toen een echt Noorweegsche taal gevormd, die men „de taal van het land" (landsmaal) noemt en waaraan men dezelfde officieele rechten als aan het Deensch-Noorsch heeft toegekend; hieruit volgt, dat het kleine Noorwegen nu twee schrijftalen heeft, het DeenschNoorsch (taal van het koninkrijk) en het eigenlijk gezegde Noorweegsch (taal van het land); onder den invloed van de democratische partijen wint de nieuwe landstaal steeds meer vdd op haar concurrente. De ongeveer 80000 inwoners van IJsland, die een dialect van Noorweegschcn oorsprong hebben, maar staatkundig bij Denemarken behooren, streven ernaar zich hoe langer hoe meer onafhankelijk te maken van de Deensche regeering en hun eigen taal, die op een roemvol verleden kan bogen, te gebruiken: in de middeleeuwen werd de Edda in het IJslandsch geschreven. België, een nieuwe, in 1831 gestichte staat, heeft twee officieele talen, het Fransch en het Vlaamsch. Het Fransch heeft langen tijd een overheerschende positie ingenomen en de Belgische burgerij spreekt voor het grootste deel Fransch; het Fransch is de kuituurtaal van België gebleven. Dank zij het Fransch heeft België van het begin af deel gehad aan de algemeene kuituur. Zonder van taalkundig nationalisme beschuldigd te worden, mag een Franschman zeggen, dat letterkundigen als Verhaeren en Maeterlinck er bij gewonnen hebben door in het Fransch te schrijven; hadden zij in het Vlaamsch geschreven, dan zou hun invloed een beperkten kring niet overschreden hebben en zij zouden misschien onopgemerkt gebleven zijn; nu zij in het Fransch schreven, waren zij in de gelegenheid een oorspronkelijkheid te toonen. die zij ten deele aan hun volk verschuldigd waren en zij hebben * de. zeldzame verdienste gehad een letterkunde, die uitmunt door rijkdom en verscheidenheid en waarin het zoo moeilijk is niet in nabootsing en herhaling van het reeds bestaande te vervallen, met nieuwe klanken en vormen te begiftigen. Maar daar. evenals overal, is de volksklasse zich bewust geworden van haar macht en heeft het gebruik van haar taal. die lang vóór den wereldoorlog dezelfde wettelijke rechten had als het Fransch. geëischt. De katholieke geestelijkheid, vooral de lagere, vol wantrouwen voor het weinig godsdienstig en naar haar zin al te vrij karakter van de Fransche kuituur, heeft het Vlaamsch begunstigd. De Duitsche bezetting heeft de ontwikkeling van het Vlaamsch ook bevorderd; de Duitschers hebben moeite gedaan om voor den invloed, dien zij in België wilden uitoefenen, steun te vinden bij de Vlanüngen, en de Belgische eenheid te verbreken door de Vlamingen van de Walen te scheiden. Het Vlaamsch biedt overigens het voordeel aan van nagenoeg hetzelfde idioom te zijn als de officieele taal van Nederland. In Ierland, is de herleving van het Gaelisch van te jongen datum en nog te onvolkomen om reeds nu een crisis te doen ontstaan. Slaagt zij. dan zullen daardoor eenige honderd duizenden personen een eigen taal krijgen, die hen van het Britsche rijk en NoordAmerika zal afzonderen. Wel te verstaan zijn de zich Engelsch voelende Ieren die in Ulster de meerderheid vormen en over het heek eiland verspreid zijn. niet bereid Iersch te leeren. en het zou onzinnig zijn hen er toe te dwingen. De uitbreiding van het Iersch zou een onoplosbare crisis doen ontstaan. Aldus is in den loop van de XIXde eeuw de ééne kuituurtaai zich bij de andere komen voegen. Er is geen nationale groep zóó klein of zij heeft er aanspraak op gemaakt de hare te hebben. Heden ten dage worden er in Europa niet alleen werken uitgegeven in het Fransch. Itahaansch. Spaansch, Portugeesch. Engelsch. Duitsch, Zweedsch, Deensch. Poolsch, Russisch, Grieksch. maar ook in het Roemeensch, Czechisch, Servisch-Kroatisch, Sloveensch. Boelgaarsch, Klein-Russisch, Magyaarsch. Finsch. Litausch. Lettisch. Vlaamsch. Friesch, Deensch-Noorsch. en eigenlijk gezegd Noorweegsch. in het IJslandsch. Katalaansch, Provencaalsch, Welsch, Iersch. Armorikaansch Bretonsch. Osmaansch-Turksch en Oost-Turksch. Albaneesch. Baskisch en wie weet in hoeveel andere talen nog? De meeste uitgaven in enkele van deze talen zijn overigens slechts bestemd voor een gewestelijk publiek en maken er geen aanspraak op van algemeene waarde te zijn. Het taalkundig nationalisme biedt aan de massa een makkelijk middel aan om een begin van kuituur te verwerven; maar het houdt hen. die een weinig verbreide taal spreken, opgesloten binnen enge grenzen, die zij niet dan met veel moeite overschrijden. De Belgische Vlaming, die met inspanning een zelfs onvolkomen Fransche kuituur verwierf. vermeerderde zijn kultureele waarde; hij. die zich nu tevreden stelt met een Vlaamsche kuituur, — wat minder moeite veronderstelt — sluit zich op in een kleine groep en loopt gevaar van het contact met de wereldkuituur te verliezen. De Vlaming, die nog slechts Vlaamsch kent, is minder waard dan degene, die Fransch kende, en wat hij in 't licht geeft is weinig bekend buiten de grenzen van het Vlaamsche land. Tegenover dit nadeel staat een klein voordeel: hij kan zich aansluiten bij de Nederlandsche kuituur, die hierdoor een aanmerkelijke versterking krijgt. Alles bij elkaar genomen verschijnen er tegenwoordig in twintig verschillende Europeesche talen wetenschappelijke of technische werken, die van algemeen belang zijn of er naar streven dat te zijn. De tijd is lang voorbij, dat men met de kennis van het Latijn alléén alles kon lezen wat geleerden en philosophen in Europa schreven en dat alle denkers elkaar makkelijk konden begrijpen in één en dezelfde doode taal. De oude toestand van Europa, met zijn ééne wetenschappelijke taal, was die van een betrekkelijk bekrompen samenleving, waarin een heel kleine intellectueele élite uitstak boven een massa onontwikkelden. De moderne toestand is die van een wereld, waarin ieder burger, ook de meest bescheiden, recht heeft op kuituur en invloed, en waarin die kuituur zonder moeite voor hem toegankelijk moet zijn, en die invloed vrij moet kunnen uitgeoefend worden. Maar de gemakken, die de massa zich verworven heeft, brengt lasten mee voor de -intellectueele élite. HOOFDSTUK XXI. REACTIE TEGEN DE LINGUÏSTISCHE AFZONDERING. Wanneer een volk een eigen kuituurtaai aanneemt, zondert het zich af van de andere. Het wordt als 't ware een bijzondere • cêl van de algemeene kuituur. • Dc letterkunde wordt in * algemeen door die afzondering met aeschaad. Iedere taal heeft haar uitdrukkingsmiddelen, haar schakeeringen. Iedere taal kan een begaafd schrijver in staat stellen een oorspronkelijk werk te scheppen, en dat in geen andere had kunnen geschreven worden. Als Mistral in het Fransch geschreven had. zou hij niet de groote dichter geworden zi,n die hij geweest is; zijn Mireio ontleent zijn beteekenis aan het teit. dat de heele Provence er in leeft, en het is het Provencaalsch. dat een dergelijk werk mogelijk gemaakt, maar aan den anderen kant de verspreiding ervan beperkt heeft. De oorspronkehjkheid van een dialect heeft evenwel haar grenzen ; de uitdrukkingsmogehjkheden van een taal. die zonder kuituur gebleven is of deze verloren heeft, bieden weinig afwisseling aan. Wanneer een of twee dichters de poëtische elementen, die zij bevat, ontgonnen hebben, is de mijn uitgeput. Het is geen toeval, dat Mistral geen waren opvolger gevonden heeft. Daarenboven is deze oorsponkehjkheid slechts van waarde voor de poëzie of ten minste voor de litteraire genres, waarin het schilderachtige een aanzienlijke plaats bekleedt. Als een Provencaal het in 't hoofd kreeg om in zijn dialect een werk van wijsgeerige strekking te schrijven, zouden vijf zesden van de Franschen en de rest van de wereld in de onmogelijkheid verkeeren het te lezen. En de enkele oorspronkelijke uitdrukkingen, die hij erin zou kunnen te pas brengen, zouden niet veel bijdragen tot de waarde van zijn uiteenzetting. Overigens zijn de nieuwe landstalen, die gevormd worden, het werk van leeraren, onderwijzers, journalisten. Zij bootsen eer de abstracte elementen van de voorname kultuurtalen na. dan dat zij de nieuwe verrijken met de oorspronkehjkheid van de dialecten, waarin deze wortelen. Haar waarde is eerder paedagogisch en staatkundig dan ktterair. Het eigendommelijke van ieder dialect« afwezig of komt ten minste weinig tot zijn recht. Tot hiertoe heeft de letterkunde maar wfeinig voordeel gehad van Je in 't leven geroepen of herrezen schrijftalen en van alle is het Provencaalsch nog degene, die, ofschoon haar beteekenis voor de praktijk het minst geweest is, den rijksten poëtischen „oogst" heeft afgeworpen. Nooit hebben er meer verschillende schrijftalen bestaan dan in 't begin van de XXste eeuw; en nooit is er minder linguistische oorspronkehjkheid geweest. Met verschillende woorden en verschillende grammaticale vormen, zijn zij slaafsche navolgingen de eene van de andere. Men heeft het intellectueel bezit van de menschheid niet vergroot; men heeft slechts de banale manieren om dezelfde dingen te zeggen, vermeerderd. Men kan tegenwoordig al de gevolgen waarnemen van die neiging om kultuurtalen te vormen. De democratie groeit steeds aan in Europa; deze stelt meer belang in een eenvoudige kuituur, die zonder veel bezwaar door een taal van geringe verbreiding kan gediend worden, dan in een hooger staande, die in dit opzicht eischen stelt, waaraam men niet dan met groote moeite voldoen kan. Niettemin zijn de ongemakken, die voortspruiten uit de linguistische afzondering, te groot, en gaat die afzondering te rechtstreeks in tegen het streven naar algemeenheid in de moderne kuituur, dan dat men niet handelend zou optreden en reeds nu middelen zou zoeken om dezen toestand te verbeteren. De kuituur streeft naar eenheid. Er is maar één wetenschap, en daartoe dragen de geleerden van ieder volk bij met de goede eigenschappen en de gebreken, die hun eigen zijn, maar daarin spelen, die karaktertrekken ten slotte geenerlei rol wat de resultaten betreft; overal worden dezelfde problemen volgens dezelfde methoden en met dezelfde hulpmiddelen bestudeerd. In de laboratoria van Amerika of van Japan worden dezelfde vraagstukken behandeld als in die van Europa. De sterrewachten van de heele wereld werken aan dezelfde hemelkaart, waarvan ieder een deel uitvoert. Een modern geleerde is, onafhankelijk van zijn wil, de medewerker van al degenen, die in de wereld • dezelfde wetenschap beoefenen. Er bestaat voor iedere bijzondere tak van wetenschap een kleine groep geleerden, vrienden of mededingers, die elkaar kennen, eikaars werk nauwkeurig nagaan en daarmee rekening houden. Die wetenschap, die één is, beheerscht een industrieele techniek, die evenzoo één is. Iedere wetenschappelijke ontdekking bepaalt de veranderingen, die in de wijze van vervaardigen en in de voorwaarden van de productie plaats vinden. En iedere nieuwe wijze van vervaardigen is vlug de heele wereld door bekend. De weinige fabrieken, die de nieuwe procédés niet toepassen, verkeeren spoedig in een toestand van minderwaardigheid en zijn buiten staat te concurreeren met de andere, die dezelfde producten leveren. Landen, waar de ontwikkeling nog geen hoogen trap bereikt heeft, gaan hun ingenieurs en opzichters zoeken in meer vooraanstaande landen. Industrieelen gaan in verre landen fabrieken oprichten, waarvan zij de specialiteit bezitten, om daar de werkkracht en de grondstof te exploiteeren. De zaken zijn internationaal. Industrieën van dezelfde soort gaan in lét buitenland onderlinge"övereenkomsten aan. De banken van de heele wereld zijn met elkaar verbonden door gemeenschappelijke operaties. De arbeiders zijn tot het besef gekomen, dat zij ten opzichte van hun werkgevers dezelfde belangen hebben. Dé kus: „Arbeiders van alle landen, vereenigt U" heeft weerklank gevonden in de arbeidersknngen van alle landen. De socialistische partijen, die de politiek georganiseerde arbeidersklasse vertegenwoordigen, de syndicaten, waarin de arbeiders volgens hun ambachten gegroepeerd zijn, de coöperaties door middel waarvan de arbeiders zich ook op handelsgebied bewegen, houden internationale bijeenkomsten; Die organisaties zijn nog jong en, zooals de gebeurtenissen aangetoond hebben, mist haar optreden de doeltreffendheid, die velen ervan gehoopt hadden. Maar reeds nu toonen deze bijeenkomsten, dat de arbeiders van alle landen zich solidair voelen. De spoorwegen, de booten, die het verkeer onderhouden, moeten noodzakelijkerwijze op elkaar gelijken; op het Europeesch vasté- land zijn het alleen Rusland en Spanje, die zich afgezonderd hebben door een spoorwijdte te gebruiken, verschillend van die van de rest van Europa. Ook de posterijen hebben zich overal moeten aanpassen aan de algemeene regels van de internatiohale Post-Unie.. De kleeding wordt overal dezelfde. Zelfs de oorlog heeft niet kunnen beletten, dat de vrouwelijke modes in het heele westen ter zelfder tijd dezelfde veranderingen hebben ondergaan. yAlles wordt langzamerhand gelijkvormig. Alleen de talen, door middel waarvan de menschen hun gedachten uitdrukken, blijven verschillen. Niet dat er een streven bestaat, om de eigen schakeeringen, in haar verscheidenheid weer te geven; alle trachten hetzelfde te zeggen en iedere taal tracht een nauwkeurige vertaling te leveren van hetgeen in de andere bestaat. Alleen bedienen zij zich daarbij van verschillende uitdrukkingsmiddelen. Ongetwijfeld wijzen de verschijnselen, die zich in den boezem van iedere nationale groep voordoen, op een streven naar éénwording. De plaatselijke tongvallen verdwijnen ten voordeele van de landstaal, of een gemeenschappelijke landstaal verheft zich ten minste boven de plaatselijke tongvallen. Inwoners, die tengevolge van hun plaatselijk dialect vereenzaamd waren, maken nu voortaan deel uit van een betrekkelijk ruimere groep. In dezen zin is de tegenstrijdigheid tusschen de algemeene kuituurbeweging en de linguistische slechts schijnbaar. De Macedoniër, die ServischKroatisch of litterair Boelgaarsch leert, komt daardoor niet rechtstreeks in contact met de wereld; maar hij treedt toe tot een nationale gemeenschap, die in de wereld haar bescheiden plaats inneemt, en in dezelfde mate, waarin het Servisch-Kroatisch of het Boelgaarsch reeds nu de wereldkuituur afspiegelen, zal de Macedoniër, die deze talen leert, deze kuituur deelachtig worden, terwijl zijn plaatselijk dialect hem ervan verwijderd hield. Historische ontwikkeling gaat trapsgewijze. De minder belangrijke landstalen vormen een overgangstijdperk, waarin weinig beschaafde volken een tijdlang verkeeren, en dat hun dichter brengt bij de algemeene kuituur. - Maar de veelheid van minder belangrijke talen, die tegenwoordig in Europa gebruikt worden, veroorzaakt grooten last en leidt naar een crisis, die het moeilijk zal zijn op te lossen, wamt zij druischt in tegen het algemeen streven van de kuituur. De eenheid van gemeenschappelijke taal verleent een ontzaglijke macht aan hen, die ze bezitten, De Romand sprekende kantons van Zwitserland, de Waalsche provincies van België en het Fransch sprekende deel van Vlaanderen verleenen aan de Fransche kuituur een steun van ongemeene waarde : men kan zich de Fransche letterkunde niet voorstellen zonder J. J. Rousseau. Terwijl deze elementen onafhankelijk zijn van den Franschen Staat, hebben zij ieder hun eigen manier van leven, van voelen, en hieraan dankt de Fransche letterkunde een deel van haar verscheidenheid. Wanneer de steun, door de Fransche Canadeezen verleend, van weinig of geen beteekenis is, dan komt dat omdat er tusschen hen en hun oorspronkelijk vaderland een moreele scheiding heeft plaats gehad; zij dragen niet bij tot de Fransche kuituur, omdat de betrekkingen met deze afgebroken zijn. Het is bekend welk voordeel Duitschland trekt van het gebruik van het Duitsch als kuituurtaai door het grootste deel van de Zwitsersche cantons, door de Oostenrijksche rijksregeering en een deel van het Oostenrijksche land. En het is ook een aanzienlijk voordeel voor Duitschland, dat de Joden in Oost-Europa een nauw met het Duitsch verwant dialect gebruiken. Spanje en Portugal, die niet in hetzelfde tempo de beweging van de moderne kuituur gevolgd hebben, danken een groot deel van hun tegenwoordige macht en waarschijnlijk veel van hun toekomstige aan het feit, dat het Spaansch de gemeenschappelijke taal geworden is van bijna alle staten ten zuiden van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, staten, waarvan verscheidene in volle ontwikkeling zijn, en aan de buitengewoon gunstige omstandigheid, dat het Portugeesch de taal is van een nu reeds grooten en machtigen staat, Brazilië. Het gebruik van het Portugeesch in Brazilië verhindert de eenheid van taal in Midden-Amerika ; maar het Portugeesch en het Spaansch lijken veel op elkaar: wie het eene kent kan gemakkelijk het ander leeren. Het Iberisch schiereiland en Amerika, van Mexico tot kaap Hoorn, vormen een ontzaglijk linguistisch gebied, waarvan de belangrijkheid van dag tot dag toeneemt. Wat het Engelsch betreft, de gebeurtenissen van den laatsten tijd hebben zijn macht in 't licht gesteld. Behalve Zuid-Afrika, waar het vereenvoudigde Hollandsen van de Boeren gebruikt wordt, en behalve Indië, waar het Engelsch slechts een. niet inheemsche kuituurtaai is, heeft het onmetelijke Britsche rijk sléchts één taal, en dank zij deze eenheid van taal bezit het ook de moreele eenheid en daarbij de gemakkelijkheid van het verkeer. De wereldoorlog, waarin troepenafdeelingen, afkomstig uit alle deelen van het Britsche rijk, gestreden hebben aan de zijde van de Europeesche Engelschen, en een schittterend aandeel in den worstelstrijd gehad hebben, heeft de banden tusschen de Dominions en het oude Engeland nauwer toegehaald; het Rijk is gebleken één groot vaderland te zijn, waarin de eenheid van taal het zinnebeeld vormt van gemeenschappelijke zeden, ideeën en gevoelens. Ondanks een scheiding, die anderhalve eeuw geleden plaats vond, en ondanks uiteenloopende belangen van groote beteekenis, heeft de gemeenschappelijke taal het mogelijk gemaakt, dat de band tusschen de vereenigde Staten van Noord-Amerika en Engeland onverzwakt kon blijven bestaan. Tengevolge van deze Britsch-Amerikaansche taalgemeenschap is het Engelsch de voornaamste handelstaal van de wereld. Het is doorgedrongen in Oost-Azië, waar de zaken in het Engelsch gedaan worden, en waar zelfs de inboorlingen, die met Europeanen in aanraking komen, een soort van zeer vereenvoudigd Engelsch, het pidgin English zijn gaan gebruiken. Zoodoende is daar het Engelsch voor de betrekkingen tusschen Japanners, Chineezen en Europeanen een gemeenschappelijke taal geworden. w7f$Ê$s^| Reeds heeft zich in Amerika een betrekkelijk gerieflijke linguistische toestand verwezenlijkt. Het heele noorden heeft slechts één taal, het Engelsch, dat overigens in het noordelijk deel van de stille Zuidzee overheerscht, ook de taal is van Australië, van Nieuw-Zeeland, van ZuidAfrika, veel gebruikt wordt in Indië, en de landstaal is van een machtigen Europeeschen staat. Door het landbouwdrijvend Fransch enclave in Canada, dat geen invloed en geen toekomst heeft, wordt de eenheid niet verbroken. Het heele zuiden van het Amerikaansch vasteland gebruikt het Spaansch of het Portugeesch, twee nauw met elkaar verwante talen, die ook in Europa een aanzienlijke plaats innemen. De talen van de Amerikaansche inboorlingen verdwijnen voor het meerendeel. Daar, waar zij stand houden, vooral in het tropisch gedeelte van het vasteland, zijn zij nergens van eenige beteekenis voor de kuituur. Zonder dat er eenheid van taal bestaat, vormt Amerika een tegenstelling met Europa door dat het eerste op onmetelijke gebieden dezelfde kultuurtalen gebruikt en er nergens gestreeft wordt naar het scheppen van nieuwe. Het is een feit, dat groepen landverhuizers er hun nationale taal beoefenen, zooals het Litausch, het Albaansch, het Iersch, het Jiddisch, enz., maar dit moet men als een reflex beschouwen van hetgeen er in Europa gebeurt, en het spreekt van zelf, dat deze pogingen noch voor het heden noch voor de toekomst eenige beteekenis hebben. De actie van deze groepen is een steun, soms zelfs een vrij krachtige steun voor de overeenkomstige Europeesche groepen, maar in de Vereenigde Staten blijft zij zonder uitwerking tegen de overheersching van het Engelsch. Amerika biedt voorbeelden aan van het streven naar linguistische eenheid in de Vereenigde Staten, in Argentinië, waar de talrijke van elders gekomen elementen zich voegen naar de hóófdetaal van het land. Dat is een gewichtige voorsprong, naast vele andere, die bet betrekkelijk kort geleden gekoloniseerde Amerika heeft op het oude Europa met zijn steeds voortbestaande overblijfsels van verschillende volken. In Europa veroorzaakt de steeds aangroeiende veelheid van kultuurtalen een last, die onophoudelijk grooter wordt. Zij, die tot een klein volk behooren en geen andere kuituurtaai dan hun eigen landstaal geleerd hebben, zijn in het buitenland tot zwijgen gedoemd. Een alleen Magyaarsch sprekende Hongaar staat buiten het verkeer, tenzij hij zich een tolk aanschaft, en een vreemdeling, zelfs een, die verscheidene talen kent, voelt zich niet op zijn gemak in Hongarije, omdat alles er gebeurt in het Magyaarsch. HOOFDSTUK XXII. OVER HET GEBRUIK VAN DE VOORNAAMSTE KULTUURTALEN ALS HULPTALEN. Het eenige afdoende middel, waardoor men tot nu toe de linguistische verbrokkeling van Europa heeft trachten te verhelpen, is het aannemen van een hulptaal. Zij, wier landstaal buiten de grenzen weinig bekend is, nemen hun toevlucht tot een van de voorname, reeds lang verspreide kultuurtalen. Tot dat doel heeft men o.a. het Fransch, Engelsch en Duitsch gebruikt. Het Fransch, dat in de XlIIde eeuw een krachtigen invloed naar buiten had doen gelden, in Italië, Duitschland, Engeland, was eenigszins achteruit gegaan gedurende de hachlijke worstelingen, die van de XlVde tot het begin van de XVIIde eeuw plaats vonden. Met het aannemen van een vasten taalvorm, een gevolg van de definitieve vestiging van een krachtig centraal gezag in de XVIIde eeuw, heeft deze haar prestige in het buitenland tevens herwonnen. Het is als vanzelf de gemeenschappelijke taal van de diplomatie geworden, ter vervanging van het Latijn, in het begin van de XVIIIde eeuw, omdat de rol, die het Roomsche rijk in Europa gespeeld had, in de XVIIde eeuw haar belangrijkheid verloor. Op hun beurt hebben de philosophen van de XVIIIde eeuw en de Revolutie machtig er toe bijgedragen om van het Fransch de gemeenschappelijke kuituurtaai van Europa te maken. De groote Duitsche wijsgeer Leibnitz heeft een aanzienlijk deel van zijn werken in het Fransch geschreven. Frederik de Groote, aan wien zijn dynastie en zijn land de groote machtsuitbreiding te danken hebben, had geen andere kuituurtaai dan het Fransch. Aan het eind van de XVIIIde eeuw leert de Rus^ sische adel Fransch en, met veronachtzaming van het voor onbeschaafd gehouden Russisch, spreekt het Russisch hof sedert dien geregeld de Fransche taal, die in de eerste helft van de XIXde eeuw de taal van de aristocratie van Europa geweest is. In de Levant was en is het Fransch nog de gebruikelijke handels- en kuituurtaai van alle onderdanen van het Turksche rijk, die betrekkingen met Europa onderhouden. In de scholen van de zending en in lateren tijd ook in die van de AUiance israétite vormt het Fransch de basis van het onderwijs in alles wat West-Europa betreft. Het scheen of het Fransch een gemeenschappelijke kuituurtaai voor Europa zou worden. Die beweging is tot staan gekomen; het Fransch heeft opgehouden vorderingen te maken. De nationalistische stroomingen, die Europa meevoeren sedert de tweede helft van de XIXde eeuw, hebben het Fransch benadeeld. De Russische aristocratie, die van het Fransch haar gewone omgangstaal gemaakt had, is tot het Russisch teruggekeerd en in den loop van de XIXde eeuw genoten alle Russen hun opvoeding in het Russisch; daar evenals elders staat, wat de kennis van het Fransch betreft, het jongere geslacht achter bij het oudere. Sedert de stichting van hun vereenigd koninkrijk, zijn de Italianen hun schoone taal meer ' op prijs gaan stellen en hebben zich minder op het Fransch toe- gelegd, met het gevolg, dat de jonge Italianen met dit laatste minder vertrouwd zijn dan hun vaders. De. andere volken van Europa, naijverig op het voordeel, dat voor Frankrijk voortvloeide uit de algemeene verspreiding van het Fransch, zijn met alle kracht concurreerend opgetreden. Men heeft in de Levant scholen opgericht, waar Engelsch, Italiaansch, Duitsch onderwezen werd; men is er niet in geslaagd de bevoorrechte positie van het Fransch te ondermijnen, maar wèl heeft men de ontwikkeling van een algemeene kultuurraal weten tegen te houden, die bezig was zich te vestigen in het oostelijk bekken van de Middellandsche zee. De Engelsche overheersching in Egypte heeft het Fransch eveneens in het Oosten benadeeld. De nederlaag van 1870—1871, waardoor het aanzien van Frankrijk geschaad werd, was ook niet bevorderlijk voor het prestige van de taal. Frankrijk heeft zich toen in zich zelf teruggetrokken ; het heeft den indruk gegeven van stationnair te blijven. De bevolking van Frankrijk heeft opgehouden aan te groeien, terwijl die van de naburige landen vermeerdert; het aantal ontwikkelden, wier dagelijksche omgangstaal het Fransch is, was betrekkelijk groot in 1818, betrekkelijk gering in 1918. In handel en industrie hebben de Franschen niet die bedrijvigheid aan den dag gelegd, waardoor het optreden van de Duitschers, Engelschen en Amerikanen zich sedert 1870 kenmerkt. De Fransche schepen vertoonen zich hoe langer hoe minder in de wereld. Het aandeel van Frankrijk in de internationale zaken is betrekkelijk minder aanzienlijk dan het voor vijftig jaar was; en democratische volken, zooals Noorwegen, die er op uit zijn om in de eerste plaats talen van praktisch nut voor den hamdel aan te leeren, hebben in hun scholen het onderwijs in het Fransch tot een minimum teruggebracht, ten voordeele van het Duitsch en vooral van het Engelsch, die van meer rechtstreeksch belang zijn. Zonder bepaald achteruit te gaan vertegenwoordigt de wetenschappelijke productie van Frankrijk slechts een betrekkelijk steeds kleiner wordend deel van de algemeene productie. In de XIXde eeuw heeft Frankrijk uitmuntende geleerden gehad; wat ontbroken heeft, dat zijn ploegen wetenschappelijke arbeiders. De uitgevers van Fransche werken hebben een beperkter pubhek dan die van Engelsche of Duitsche boeken. Daar de Franschen zich moeilijk leenen tot gemeenschappehjken arbeid, kunnen de Fransche uitgevers niet zooveel handboeken, dictionnaires, encyclopaedieën, populair wetenschappelijke werken in den handel brengen als hun Engelsche en Duitsche collega's, die een grooter aantal schrijvers, meer geneigd om groepsgewijze te werken, tot hun beschikking hebben, èn een veel uitgebreider publiek, dat meer geneigd is ook boeken, die niet specifiek letterkundig zijn, te koopen. De kennis van het Fransch was iets aristocratisch; voor de burgers van de nieuwe democratische staten heeft het niet de beteekenis, die men er in de XVIIIde en in de eerste helft van de XIXde eeuw aan hechtte, als men voor ontwikkeld wilde doorgaan. De kennis van het Fransch verleent nog steeds een zekere „élégance", maar zij is voor een ontwikkeld man thans minder noodig dan vroeger. Er zijn misschien nu, absoluut genomen, meer menschen in de wereld, die Fransch kennen, dan een eeuw geleden; maar zij kennen ■ het minder goed, en voor het jongere geslacht speelt het Fransch niet meer dezelfde rol als voor hun grootvaders. De verdiensten zelf van het Fransch schaden zijn verbreiding in de democratische wereld van onzen tijd. Andere talen hebben even groote of grootere dichters gehad. Maar Frankrijk heeft van de XVIde tot de XVIIIde eeuw aan het moderne Europa het voorbeeld van een geleerd proza gegeven. Er is geen proza, dat zóó uitmunt door rijkdom en verscheidenheid, als het Fransche, en er is geen prozataal, die nauwkeuriger, fijner van schakeering en leniger in haar bewegingen is dan het Fransch proza. Welnu, om dit proza te hanteeren moet men beschikken over een fijne kuituur; met een beperkte, eenigszins grove kuituur kan bij, die litterair Fransch wil spreken of schrijven niet volstaan. Schrijft 14 men Fransch zonder nuanceering, begrijpt men het maar half, dan komen, dat voelt men wel, de voordeden die het biedt, niet tot hun recht. Al is men niet van plan het in al zijn fijne schakeeringen te bestudeeren. dan is het Fransch nog een taal, die men zich moeüijk dgen maakt. Betrekkelijk gemakkelijk voor de Slavisch sprekende volken, voor de Skandinaviërs, de Hollanders, de Romaansch sprekenden, is de Fransche uitspraak lastig voor de Duitschers en vooral voor allen, wier moedertaal het Engelsch is. De Fransche grammatica vertegenwoordigt een modern type. in zeker opzicht bijna in dezelfde mate als de Engelsche, maar haar ngewikkelde vervoeging met haar vele onregelmatigheden is bezaaid met voetangels en klemmen. De spelling, die in de XVIde en XVIIde eeuw geregeld werd, is tegelijk historisch en schoolsch; zij beantwoordt niet aan de tegenwoordige uispraak. Zij bevat bestanddeelen. die toevallig en zonder eenige noodzaak opgenomen werden; dit is het geval met de g van vingt, die nooit in het Fransch uitgesproken werd en waarvan de inlassching alleen te wijten is aan het waanwijze streven om vingt zooveel mogelijk te doen gelijken op het Latijnsche viginti. Nog erger is het gesteld met de spelling van piods; hier werd een d ingevoegd, omdat men zich zeer ten onrechte verbeeldde, dat het woord een voortzetting was van het Latijnsche pondus. Een vreemdeling ondervindt onnoodig veel last, als hij een taal moet aanleeren, waarin men pwa uitspreekt — w vertegenwoordigt hier den klank, die men bijvoorbeeld hoort in het Engelsche tramway — en poids schrijft. Het is gevaarlijk te trachtten een oud gebouw te vernieuwen, dat, zooals de Fransche taal. bestaat uit verschillende deden, die tijd en gebruik sluitend en passend gemaakt hebben. Maar zonder de taal aan te tasten zou men toch, tot nut voor Franschen en vreemdelingen, het aantal doellooze orthografische moeilijkheden kunnen verminderen. Het zou een groot voordeel zijn — en niemand zou er last van ondervinden — als men ph verving door f, en télégrafe schreef in het Fransch, zooals men telegrafo schrijft in het Italiaansch, Spaansch en Portugeesch. Het zou eveneens een voordeel zjjn als men th verving door f en ortografe schreef, zooals men ortografia schrijft in het Italiaansch; zoo zouden zij. wier historische kennis van de taal hen in staat stelt in sommige Fransche i's een Grieksche „upsilon" te herkennen, aan velen een grooten dienst kunnen bewijzen door deze aloude herkomst te willen vergeten, de zoogenaamde „i grec" (y) door i te vervangen en fisique, tiran, tipe te schrijven, zooals men in het Italiaansch doet (fisica, tiranno, tipo). Door de spelling van vingt en poids, in beide gevallen het werk van onhandige etymologen, te vereenvoudigen tot vint en po/s, zouden deze woorden meer gaan lijken op de Italiaansche vinti en peso, op de Spaansche veinte en peso dan vingt en poids doen. Als men terugkeerde tot de spelling van de middeleeuwen, zou men het gevaar vermijden, dat lieden, die hun uitspraak angstvallig regelen naar de geschreven taal, klanken gaan invoeren, die het Fransch verminken: door de g van legs, die haar ontstaan dankt aan een verkeerde afleiding van léguer, zou men geen aanleiding meer geven om legs uit te spreken, met een g; en als men lais schreef, zooals het behoort, zou men doen uitkomen, dat dit woord den stam vertegenwoordigt van het werkwoord laisser. Het zou vooral aanbeveling verdienen grammaticale onderscheidingen, die geenerlei verband houden met de tegenwoordige uitspraak en tegen den geest van de taal indruischen, te doen verdwijnen: men spreekt aimé niet op vier verschillende manieren uit in: j'ai aimé ces enfants, les enfants que j'ai aimés, la femme que j'ai aimée, les choses que j'ai aimées; men spreekt aimé in de vier gevallen op dezelfde manier uit. Schrapte men al die schoolsche onderscheidingen, die al eeuwen lang geen zin meer hebben, dan zou daardoor de taak van hen, die in Frankrijk en in het buitenland Fransch onderwijzen, vergemakkelijkt worden, zonder ook maar het geringste aan de taal zelf te veranderen. De pogingen tot vereenvoudiging zqn tot hiertoe afgestuit op de tegenwerking van de schrijvers, die angstvallig aan de overgeleverde spelling vasthouden, en van de uitgevers, die vreezen. dat hun fonds er verouderd zal gaan uitzien. Hoe wenschelijk de vereenvoudiging van de schrijftaal ook zijn moge, zij zou overigens toch maar in geringe mate de moeilijkheden bij het aanleeren van het Fransch wegnemen. Niettegenstaande het de verdienste heeft van nauwkeurig en glashelder te zijn, ondanks zijn „élégance" — en juist door zijn „élégance". — ontmoet het Fransch. dat een deel van zijn vroegeren invloed behouden heeft, veel tegenstand en de rol, die het als algemeene kuituurtaai vervult, breidt zich niet meer uit. Er valt zelfs hier en daar achteruitgang te constateeren. Ook het Duitsch heeft in den loop van de XIXde eeuw terrein verloren. Maar dit kan niet geweten worden aan onvoldoende werkzaamheid van den kant van de Duitschers noch aan een teruggetrokken houding van Duitschland: nooit heeft een volk krachtiger pogingen aangewend om zijn invloed te vergrooten. Maar het ontwaken van het nationahteitsgevoel in Midden-Europa, bij de Slaven, de Magyaren, de Roemeniërs, ontrukt langzamerhand aan het Duitsch gebieden, waar het. zoo al niet de gewone omgangstaal van het land, dan toch de kuituurtaai was. Het Duitsch is niet meer. wat het geweest is. de algemeene kuituurtaai van de Slaven. In rijn streven naar expansie ziet het zfch overal gedwarsboomd door nationale talen, die zich ontwikkelen en het weren. Die stilstand, juist op het oogenblik, dat men alle krachten inspande om de positie van de taal te versterken, is een pijnlijke teleurstelling voor de Duitschers geweest. Veel Duitschers hebben hun land verlaten om elders zaken te gaan doen. Maar overal, behalve in Afrika, hebben zij reeds gevesügde kultuurtalen aangetroffen, die zij moesten aanvaarden. Met name rijn er veel Duitsche kolonisten naar de Vereenigde Staten gegaan; maar zij hebben Engelsch leeren spreken. De Duitsche landverhuizing is een verlies geweest voor de taal en bijna overal een voordeel voor het Engelsch. Het Duitsch is geen aantrekkelijke taal. De uitspraak met haar geweldigen klemtoon, die aan het begin van ieder woord dreunt als een hamerslag, maakt een ruwen indruk. Overbodige archaïsmen nemen in de grammatica een aanzienlijke plaats in; de naamwoorden bijvoorbeeld hebben talrijke, onderling van elkaar verschillende naamvalsuitgangen, die zelfs niet de verdienste hebben bij alle woorden voor te komen en die nergens toe dienen, daar immers de zin voldoende aangeduid wordt door een vaste woordorde. Het bijvoeglijk naamwoord heeft onnoodig ingewikkelde vormen. De zinsbouw is stram, eentonig. De woordenschat is zóó eigenaardig, dat een Slaaf, een Romaan, noch zelfs een Engelschman of een Skandinavier zich dien makkelijk kunnen eigen maken. In zijn geheel genomen mist het Duitsch fijnheid, lichtheid, lenigheid, „élégance". —_____ De Fransche spreektaal is de taal van deTreschaafde werèh_\ ontstaan te Parijs te midden van allerlei spreekwijzen waarvan zij een door kuituur en gezelschapsleven verfijnd type vertegenwoordigt. De algemeene Duitsche schrijftaal is een kanselerijtaal, in gebruik in de oostelijke provincies, waar het Duitsch ingevoerd werd door , kolonisten, die gekomen waren om te overheerschen; vanaf de XVIde eeuw is het begonnen zich te verspreiden in de streken, waar men tot hiertoe Nederduitsch gesproken had; toen heeft, bijvoorbeeld in Koerland, de Duitsche adel. die het land wreed onderdrukte, het Hoogduitsch aangenomen. De stramheid van het Duitsch wordt gemakkelijk verklaard door deze historische omstandigheden. Bij de gebreken, die inhaerent zijn aan de taal zelf, hebbent zich andere gevoegd, die te wijten zijn aan het gebruik, dat men ervan gemaakt heeft. De Duitsche gedachte vermeit zich voort~"\ durend in abstracties en classificaties, terwijl het volk grof realistisch; | is. De taal zit vol abstracties. pe__vermenginq van abstract en) j concreet is er niet zoo volledig tot stand gekomen als in hetj Fransch~of fn he7 Engelsch. Het Duitsche proza heeft niet de van allen onnoodigen ballast ontdane helderheid van het Engelsche, noch de eenvoudige, lenige nauwkeurigheid van het Fransche; het heeft iets troebelers, waarvan het alleen de beste schrijvers, hun, die het meest- den invloed van de Romaansche letterkunde ondergaan hebben, gelukt zich te ontdoen. Na korten tijd Engelsch geleerd te hebben kan een Franschman vlug een bladzijde gewoon Engelsch proza overzien en er den inhoud van raden; daarentegen slaagt men er niet in, al kent men zelfs goed Duitsch en al heeft men het veel gelezen, eenige regels ervan te overzien; men moet ze aandachtig lezen. Het Duitsche nationaliteitsgevoel, dat zulke noodlottige gevolgen heeft gehad, en van een volk, dat tot de meest geschikte behoort om de Europeesche kuituur te bevorderen en het meest Europeesch van aard is, den geesel van Europa gemaakt heeft, leidde er toe algemeen Europeesche woorden als téléphone zonder nut te vervangen door logge, zuiver Duitsche samenstellingen als Fernsprecher „vèrspreker", een soort van nabootsing van téléphone. Deze neiging is zelfs zóó ver gegaan, dat men, gelukkig zonder succes, getracht heeft een technisch woordenboek samen te] stellen met uitsluitend Duitsche woorden. Het Duitsch wetenschappelijk vocabulaire heeft men, maar slechts ten deele, in Duitschland aanvaard. Niettemin is de kennis van het Duitsch een vereischte voor I allen, die aanspraak op ontwikkeling willen maken. Er is geen I gebied van menschelijk weten, waarop de Duitschers in de XIXde eeuw geen belangrijke bijdragen geleverd hebben; er is geen land, waar de philosophische gedachte levendiger aan den dag gekomen is en meer invloed naar buiten heeft doen gelden. De Duitschers ' i i hebben de wetenschap georganiseerd en zelfs daar, waar zij geen | uitvinders geweest zijn, hebben zij handig en met voordeel de elders gedane uitvindingen weten te gebruiken. Groepen werkers hebben belangrijke materiëele onderzoekingen gedaan; zij, die uit \ zich zelf niets zouden hebben kunnen vinden, hebben nuttig werk V verricht onder leiding van meesters met initiatief. Nergens zijn vollediger handboeken verschenen, waarin een overzicht van een wetenschap gegeven wordt. De Duitsche uitgevers, die in hun eigen land en daarbuiten een zeer groot wetenschappelijk pubhek dienen, hebben hun uitgaven kunnen vermeerderen en door geregeld verschijnende nieuwe drukken de geleerde wereld op de hoogte houden. Duitschland is het land van de groote. nauwkeurig bijgehouden bibliographieën. Vroeger heeft men aan de Duitsche werken een gemis aan helderheid en een gebrekkige typographische uitvoering kunnen verwijten; nu hebben vele een bijna volmaakte helderheid bereikt, en de typographische uitvoering is dikwijls bijna even voortreffelijk als die van de goede Engelsche boeken, en beter dan die van veel Fransche. Al is het een ontwikkelde te vergeven, dat hij minder thuis is in de Duitsche dan in de Engelsche of Fransche letterkunde, niettemin zijn de Duitsche boeken onmisbaar voor wie eenig gebied van menschelijk weten bestudeert. Geen Duitsch kennen staat in bijna alle gevallen gelijk met niet op de hoogte zijn van de wetenschap en de techniek van zijn tijd. Het Engelsch is de meest verbreide van alle kultuurtalen. Op zich zelf beschouwd heeft het Engelsch de verdienste van een eenvoudig, regelmatig taaltype te vertegenwoordigen. Het heeft bijna alle overtollige archaïsmen verloren; de enkele oude vormen, die het werkwoord nog bewaard heeft, beslaan een bescheiden plaats in de taal en door het gebruik raakt men er vlug mee vertrouwd. Terwijl de Romaansche talen een onderscheid handhaven, dat geen zin heeft, namelijk dat tusschen het mannelijk en vrouwehjk, waaraan het Duitsch en de Skandinavische talen nog het onzijdig geslacht toevoegen, heeft het Engelsch zich ontdaan van deze absurditeit. Zijn grammatica is geheel modern, en in alles wat zij moderns heeft, staat zij, in haar algemeenen bouw, dicht bij die van het Fransch bijvoorbeeld. Zijn woordenschat, half Germaansch, half Romaansch, geeft aan alle Romaansch of Germaansch sprekenden al dadelijk een groot gemak bij het aanleeren: een Franschman, een Hollander, een Noor, een Deen, een Zweed of zelfs een Duitscher staan niet geheel en al vreemd tegenover het Engelsch. Door zijn uitspraak alleen zondert het Engelsch zich af. Deze heeft noch de duidelijkheid noch de vastheid, die men in de meeste Romaansche en Slavische talen aantreft; zij is een van de onduidelijkste, die er bestaan. En zij is daarbij één van de eigenaardigste. Een medeklinker, die bij de meeste volken van Europa moeilijkheid veroorzaakt, de dentale spirans, in de spelling vertegenwoordigd door th, komt veelvuldig voor, o.a. in het lidwoord. De klinkers, die in groote verscheidenheid aanwezig zijn, stemmen niet overeen met die van eenige andere taal in Europa. Er is geen taal, die een volwassen buitenlander moeilijker nauwkeurig leert uitspreken dan het Engelsch. Zijn uitspraak is dan ook de voornaamste hinderpaal, die het bij het vervullen van zijn rol als wereldtaal in den weg staat. Een andere moeilijkheid van het Engelsch bestaat hierin, dat, al is zijn grammatica eenvoudig, zijn zinsbouw, zijn woordgroepeering, zijn manier van uitdrukken dikwijls bepaald worden door speciale wendingen, waarvan men zich in bijzondere gevallen bedient, en die van den beginner veel tijd en nauwgezette studie eischen. Evenals het Fransch dankt het Engelsch aan zijn oude overlevering ontelbare ingewikkelde constructies en fijne onderscheidingen. De Engelsche spelling, nog bedenkelijker dan de Fransche, maar even historisch en schoolsch, heeft de verdienste, de eenige, van aan den eenen kant het Latijnsche en Romaansche, aan den anderen het Germaansche karakter van een deel van den woordenschat te doen uitkomen, wat in de uitspraak meestal verborgen blijft. Van de moderne litteraturen is de Engelsche één van degene, die zich het meest onderscheiden door haar schoonheid, rijkdom en verscheidenheid. Het Fransch proza is geleerder, nauwkeuriger, steviger, maar het Engelsche laat zich makkelijk hanteeren en leent zich tót het weergeven van alle ideeën en theorieën. Engelsche werken op technisch gebied zijn haast even onmisbaar als Duitsche. Het Engelsch is evenals het Fransch aan strenge regels gebonden. In Amerika, waar de vermenging van bevolkingen van zeer verscheiden oorsprong de zuiverheid van de taal in gevaar zou kunnen brengen, oefenen de „colleges" een puristischen invloed uit. Hier heeft men te doen met een doeltreffende reactie, waardoor het bederf tegengegaan en de eenheid van taal gehandhaafd wordt. De talen van de kleine groepen hebben slechts een betrekkelijk beperkt belang voor de algemeene kuituur. Op internationale vergaderingen is het gewoonte, dat men maar een zeker aantal talen zooals het Fransch, het Engelsch, het Duitsch gebruikt. De groote wetenschappelijke periodieken nemen dikwijls artikels in verscheidene talen op, maar alleen in talen zooals het Engelsch, het Duitsch, het Fransch. Het internationale tijdschrift Scientia dat in Italië uitgegeven wordt, verschijnt in het Fransch, Engelsch, Italiaansch, en vóór den oorlog in het Duitsch. Het geeft een Fransche vertaling van de Engelsche en Italiaansche artikels. De geleerden, die tot kleine volken behooren, schrijven zeer dikwijls hun voor de geleerde wereld bestemde bijdragen en werken in een andere taal dan de hunne. Wat zij in hun eigen taal uitgeven blijft aan velen onbekend; men volgt hen door middel van korte overzichten, of, als men hun geschriften in het oorspronkelijk leest, gebeurt dit op gebrekkige manier en dikwijls slaagt men er niet in nauwkeurig de bedoelingen te vatten. Men kan van een geleerde niet vergen, dat hij vlot en onberispelijk twintig talen leest. De letterkunde van kleine volken baant zich een weg meer door vertalingen dan door den oorspronkelijken tekst: een Ibsen dankt zijn invloed meer aan de vertalingen, die men van zijn werken gemaakt heeft, dan aan zijn werken zelf. Maar, zooals de wereld er thans uitziet, moet een ontwikkelde op zijn minst het- Fransch, het Duitsch en het Engelsch machtig zijn. Naar den aard van zijn werkzaamheid kan hij van deze talen de ééne meer dan de andere noodig hebben. Hij is verplicht in alle drie te lezen, en hij ondervindt last, als hij de drie niet tot zijn beschikking heeft. Deze kennis is evenwel slechts een gebrekkig middel tegen de kwaal, waaraan de beschaafde wereld lijdt, tengevolge van de veelheid van talen. Een in het Fransch, Duitsch of Engelsch gesteld overzicht van een in het Deensch of Czechisch geschreven werk kan slechts in geringe mate het werk zelf vervangen. Een internationaal congres, waar Fransch, Duitsch en Engelsch gesproken wordt, lijkt eenigszins op een toren van Babel. Wèl zijn er velen, die in deze drie talen lezen, maar er zijn er maar weinigen, die ze alle drie vlot spreken en verstaan. En het ontbreekt geleerden en technici veelal aan tijd om de vreemde talen goed te leeren spreken en verstaan. Het Duitsch, het Engelsch en het Fransch, hebben dit voordeel, dat zij een middel bieden om toegang te krijgen tot de heele groep van Germaansche en Romaansche talen, die de moderne kuituur beheerschen. De kennis van het Duitsch en het Engelsch vergemakkelijkt in zekere mate het aanleeren van de andere Germaansche talen, van het Vlaamsch-Hollandsch en zelfs van de Skandinavische talen, alhoewel deze verder van het Duitsch en Engelsch afstaan. Hij, die Fransch en Engelsch kent, kan zonder bezwaar met de studie van het Italiaansch, het Spaansch en het Portugeesch beginnen. De plaats, die het Italiaansch in de moderne kuituur inneemt, is van bijzondere beteekenis en zijn archaïstisch karakter maakt het als 't ware tót een natuurlijk middelpunt van de Romaansche talengroep. Wat het Spaansch-Portugeesch betreft, waarvan de rol, die het speelt in de moderne kuituur, nog niet in verliouding is tot het aantal menschen, die het spreken, en tot de onmetelijke uitgestrektheid van zijn gebied, het is geroepen om steeds belangrijker te worden en kan hoe langer hoe minder verwaarloosd worden. Gelukkig hebben de voornaamste Romaansche talen in haar ontwikkeling een duidelijk in 't oog vallend parallelisme bewaard; zij hebben denzelfden bouw ; onderworpen aan dezelfde invloeden, beschikken zij over denzelfden woordvoorraad, en het geschreven Latijn heeft aan alle dezelfde geleerde termen verstrekt. Weet men een doelmatig gebruik van deze gunstige omstandigheden te maken, dan zal de studie van de Romaansche talen voor hem, die er ééne kent, vergemakkelijkt worden, en zoo zal er dientengevolge een groot, machtig Romaansch „blok" ontstaan. Bij het scheppen van nieuwe woorden, zou het van belang zijn te streven naar overeenstemming in de voornaamste talen van de groep. Het zou eveneens nuttig zijn de Fransche spelling dichter bij de Italiaansche en de Spaansche, die beide goed zijn, te brengen. Kortom men zou móeten trachten de onderlinge gelijkenis van de Romaansche talen te handhaven en te vermeerderen. Het aanleeren van talen, al blijft het zelfs beperkt tot de meest noodzakelijke, eischt van de beschaafde jeugd een zeer groote inspanning, die gedeeltelijk beter zou kunnen gebruikt worden. De wetenschappen breiden zich iederen dag meer uit; de jongelui hebben tijd noch kracht te veel om er de beginselen van te bestudeeren. Het is hard van ieder beschaafd jongmensch te eischen, dat hij in zijn studiejaren bij de kennis van de wis- en natuur-, kundige wetenschappen nog die verwerft van drie moeilijke talen : het Fransch (waarbij dan nog komen het Italiaansch, het Spaansch en het Portugeesch), het Duitsch en het Engelsch (waarbij dan nog kunnen komen, het Vlaamsen-Hollandsen en de Skandinavische talen). En dat is nochtans een eisch, dien de kuituur stelt. Het intellectueel voordeel, dat deze studie oplevert is ongetwijfeld groot. Het is uitmuntend voor den geest de verscheidenheid van vormen te zien, waarin de ideeën uitgedrukt worden in verschillende talen; men neemt zoodoende de gewoonte aan tot de ideeën zelf door te dringen en niet te blijven hangen aan de woorden. De schakeering van gedachten en gevoelens verschilt van de eene taal tot de andere. Al sedert lang is men tot de er- kenning gekomen, dat om de uitdrukkingsmiddelen van zijn eigen taal goed te leeren kennen, en om goed in haar geest door te dringen, er geen betere oefening bestaat dan vertalen. De groote moderne kultuurtalen hebben haar vorm te danken aan een intellectueele élite, die ze sedert een lange reeks van geslachten verrijkt. Ieder van haar heeft haar oorspronkehjkheid; één van die talen aanleeren beteekent deelgenoot worden in de schatten, die de opvolgende geslachten van een oude familie elkaar hebben nagelaten. Nochtans moet men dit voordeel niet overschatten; er is in het aanleeren van talen ook voor een goed deel krachtverspilling: welk nut heeft de wetenschap, dat hetzelfde dier hier Hand, daar dog, elders chien genoemd wordt? De moderne talen, in dienst van dezelfde kuituur, beginnen steeds meer op elkaar te lijken. Men vindt overal wendingen van gelijken vorm en gelijke waarde, en de intellectueele winst, die een West-Europeër behaalt door de taal van zijn naburen te bestudeeren, vermindert naarmate deze zich er meer toe bepaalt de tegenwoordige kuituur te vertolken. Wordt de studie van de levende talen grondig behandelt, zóó dat zij voordeel oplevert voor den geest, dan vraagt zij ontzachlijk veel tijd. Is zij oppervlakkig, dan draagt zij nagenoeg niet bij tot de intellectueele ontwikkeling. Allen, die groote internationale hotels bezocht hebben, weten dat de kelners met gemak de reizigers in vier, vijf verschillende talen te woord staan; wat die menschen geleerd hebben, door hun bedrijf in verschillende landen uit te oefenen, heeft hun geest waarlijk niet verrijkt. Voor allen, die de moderne talen in de eerste plaats met het oog op de praktijk leeren en uitsluitend belang stellen in den hedendaagschen vorm van de talen, is het intellectueel voordeel van dit aanleeren meestal middelmatig. HOOFDSTUK XXIII. HET LATIJN EN DE MODERNE TALEN. Als hersengymnastiek biedt de kennis van het Latijn grooter voordeden dan die van de moderne talen. De oude Indogermaansche talen, zooals het Grieksch en het Latijn, hebben een linguistischen bouw, die zeer verschilt van de moderne talen, zooals het Fransch en het Engelsch; wanneer men ze bestudeert, dringt men door in een waarlijk nieuw systeem. Deze studie dwingt dus tot een krachtige intellectueele inspanning, die geen onmiddellijk praktisch voordeel afwerpt, maar die van den geest een intenser oefening eischt dan noodig is voor het leeren van de thans gesproken talen. De algemeene waarheden, die in de oude litteraturen uitgedrukt worden, zijn dezelfde als die van onzen tijd; maar zij bieden zich onder andere vormen aan, en door de eene uitdrukkingswijze met de andere te vergelijken verhoogt de geest zijn fijnheid en lenigheid. Sedert men van het Grieksch een onderwijsvak gemaakt heeft, zijn er maar weinigen in West-Europa, die het tot een volledige kennis van die taal gebracht hebben; hoe waardevol het ook zijn moge, zijn invloed heeft haast niet anders plaats dan door het kanaal van het Latijn, dat in alles wat de kuituur betreft, er een afspiegeling van is. Het mag heel aardig zijn de uit Grieksche elementen samengestelde woorden, zooals orthographie of telefoon, te kunnen ontleden; maar daarvoor is het toch de moeite niet waard een lastige taal als het Grieksch te leeren, Ondanks de onvergelijkelijke waarde en de oorspronkelijkheid van de Grieksche letterkunde, is het niet zeer waarschijnlijk, dat het Grieksch een voorname plaats in de opvoeding van de beschaafde jeugd zal blijven innemen. Met de positie van het Latijn is het anders en gunstiger gesteld. Alle moderne talen van West-Europa zijn vol Latijnsche be- standdeelen, zelfs daar, waar zij niets aan het Latijn schijnen verschuldigd te zijn. Het Duitsch heeft bij lange na niet zooveel Latijnsche en Romaansche woorden overgenomen als het Engelsch ; maar het is doordrongen van den Latijnschen geest en het is niet zonder gevolgen gebleven, dat de heele kuituur in de middel-* eeuwen een Latijnsch karakter droeg. Een woord als Vaterland „land der vaders" lijkt zuiver Duitsch, patrie zuiver Fransch; in werkelijkheid is, zooals men boven gezien heeft, Vaterland een nabootsing van het Latijnsche patria (dat zelf weer een copie is van het Grieksche patris), evenals patrie met een lichte wijziging aan het geschreven Latijn patria ontleend werd. Door middel van het Latijn alleen kan men de betrekkingen begrijpen, die er tusschen de vocabulaires van de West-Europeesche talen bestaan. Ten einde de inspanning van de beschaafde jongelui te verlichten, heeft men dikwijls voorgesteld de Latijnsche studies te laten varen: mocht men hiertoe besluiten, dan zou men wat er in de beschaafde wereld nog overblijft aan linguistische eenheid geheel vernietigen. In het Latijn ontmoeten elkaar alle Romaansche talen, alsook de Germaansche, zooals het Engelsch en het Duitsch. Alleen de kennis van het Latijn stelt ons in staat de Romaansche talen onderling met elkaar in verband te brengen: hij, die Latijn kent is reeds eenigszins vertrouwd met het Italiaansch, het Spaansch. het Portugeesch, het Fransch. Wanneer de Romaansch sprekende volken ophielden belang te stellen in de Latijnsche kuituur, zouden zij afzien van alles wat hun eenheid uitmaakt, en tegenover de andere talen zouden zij het weerstandsvermogen van hun eigen talen verzwakken. Het Latijn, waarvan deze talen slechts nieuwe ontwikkelingen zijn, heeft in zijn geschreven vorm de wording van alle letterkundige Romaansche talen beheerscht, en het is slechts door voortdurend in voeling te blijven met haar Latijnschen oorsprong, dat de Romaansche talen onderling een „blok" kunnen vormen en invloed uitoefenen. Het is trouwens hierboven al geconstateerd, dat alleen de kennis van het Latijn in staat stelt om de onderlinge betrekking van een groot aantal 'woorden in de neolatijnsche talen en vooral in het Fransch vast te stellen. Ook is het alleen door de kennis van het Latijn, dat het contact tusschen het Engelsche vocabulaire en dat van de Romaansche talen kan gehandhaafd blijven, want het Romaansch element van het Engelsch vocabulaire is gedeeltehjk geleerd Latijn, gedeeltelijk Oud-Fransch. Wat de Duitschers en Nederlanders betreft, zij zouden zich, door geen Latijn te kennen, afscheiden van de Latijnsche kuituur, waarvan de hunne een voortzetting is, en zij zouden het contact verbreken met de Romaansch sprekende volken, en zelfs voor een goed deel met het Engelsch. De studie van het Latijn, bedreigd door het democratische streven naar gelijkheid en dikwijls aangezien voor een zuiver weelde-artikel, is dus van groote beteekenis ; al heeft zij niet meer de onmiddellijke praktische waarde, die zij in de middeleeuwen bezat en die zij lang behouden heeft, zij is onmisbaar om onder de moderne talen een rest van eenheid te handhaven. Het is van belang, dat allen, die een hoogere kuituur ontvangen en daarmede den plicht hebben de groote kultuurtalen van Europa in stand te houden en aan de tegenwoordige behoeften aan te passen, daaraan trouw blijven. Deze talen zijn het werk van een élite; als erfgenaam kunnen zij, zonder haar eigen waarde gedeeltehjk in te boeten, de taal van de oude intellectueele éhte van Europa niet verzaken. Deden zij het, dan zouden zij de verbintenis, die zij aangegaan hebben, verbreken. Op het oogenblik. dat een democratische geest van nivelleering een eind zou maken aan de Latijnsche kuituur, zou daaruit voor de WestEuropeesche letterkundige talen een crisis ontstaan, die vroeg of laat noodzakehjk een radicale verandering zou te weeg brengen. Die talen, die ook naar Amerika overgebracht werden, behooren alle tot twee groepen van de Indogermaansche taalfamilie, de Germaansche en de Latijnsche groep. Zij hebben zich onder dezelfde beschavingsinvloeden ontwikkeld; zij vertolken een zelfde kuituur. Daar, waar zij schijnen te verschillen, vindt men in den grond dezelfde begrippen: een woord als het Fransche contrée. dat men terugvindt in het aan het Fransch ontleende Engelsche country, heeft een volmaakten tegenhanger in het Duitsch: het Duitsche Gegend staat tot gegen (tegen) als contrée staat tot contre, dat ook „tegen" beteekent. Het Duitsche Gewissen is een nabootsing van het Latijnsche conscientia, dat uit de geschreven taal in het Fransch en in het Engelsch, met een in beide talen onderling zeer verschillende uitspraak, overgenomen werd. Welke ook de etymologische waarde van het woord moge zijn — zij is onbekend, ~ het Latijnsche causa heeft in de philosophische taal de beteekenis van het Grieksche ai'fia (oorzaak) gekregen; het middeleeuwsch Latijn heeft het in die beteekenis bewaard en het overgeleverd aan de West-Romaansche talen; het Engelsch heeft het woord aan het Fransch ontleend; het zelfde begrip wordt dus door het zelfde woord in het Italiaansch en Spaansch (causa), in het Fransch en Engelsch (cause) weergegeven. Het Duitsch wijkt schijnbaar af; cause luidt in het Duitsch Ursache; maar het is voldoende de geschiedenis van het woord Sache, het tweede bestanddeel van het compositum, na te gaan, om tot de ontdekking te komen, dat het de semantische nabootsing is van het Latijnsche woord, dat zelf in dezelfde betrekking staat tot het Grieksche atria. De oude beteekenis van het Germaansche woord, dat door Sache vertegenwoordigd wordt, is die van „proces"; het Oud-Saksische saca, het Oud-Hoogduitsche sakka, het Oud-Engelsche saku, bijvoorbeeld, hebben nog diezelfde beteekenis. Daar dit woord overeenstemt met het Latijnsche causa in één van zijn beteekenissen, die van „rechtsgeding", heeft men het al de beteekenissen van causa gegeven; de philosophische beteekenis van „oorzaak" is dus overgegaan op het Oud-Hoogduitsche zoowel als op het Oud-Engelsche woord; vandaar het Engelsche sake en, met een voorvoegsel, dat de beteekenis nader bepaalt, het Duitsche Ursache. Men heeft het niet gelaten bij de philosophische beteekenis van causa; zelfs de beteekenis, die het woord causa bij het volk had, die van „ding", is op den populairen vorm van het woord in de Romaansche talen overgegaan en het Duitsche Sache evenals het Nederlandsche zaak is het aequivalent van het Fransche chose, het Italiaansche cosa, enz. De Skandinavische vormen, Zweedsch sak en Deensch sag hebben een volmaakt hiermee evenwijdig loopende geschiedenis. De ontwikkeling van de beteekenis van het andere Germaansche woord, dat „zaak" beteekent, namelijk het Zweedsche en Deensche ting. het Engelsche thing, het Duitsche en Nederlandsche ding, loopt eveneens parallel, hier vindt men nogmaals de nabootsing van de beteekenis, die het Latijnsche causa „oorzaak, proces" in de volkstaal had aangenomen. Naar aanleiding hiervan zij nog opgemerkt, dat naast de door het Latijn beïnvloede woorden het Duitsch er andere heeft, waarin men de navolging van Romaansche voorbeelden bespeurt. Zoo is het Duitsche bijvoeglijk naamwoord hübsch „aardig" een afleiding van Hof; het werd in de middeleeuwen gevormd naar het model van een Romaansch woord: Fransch courtois en Italiaansch cortese zijn afleidingen van Fransch cour en Italiaansch corte. Het Nederlandsch heeft drie bijvoeglijke naamwoorden: hupsch, „aardig", hoofsch, „wellevend", „vormelijk" en heusch, dit laatste ontstaan uit hovesc „hoffelijk", „vriendelijk." Zoo aan den eenen kant het Fransch een aanzienlijk aantal woorden van Frankischen (Germaanschen) oorsprong bevat, bijvoorbeeld de algemeen bekende werkwoorden garder en choisir, aan den anderen kant telt het Duitsche vocabulaire vele aan het Latijn of aan het Romaansch ontleende termen. Zelfs in een woord, dat er volkomen Germaansch uitziet, zooals het Duitsche Graf, Nederlandsch graaf, heeft kort geleden een jong Deensch geleerde het Grieksch-Latijnsche grafio ontdekt; de graaf was voor Karei den Groote een ambtenaar; grafio beteekent schrijver; hetzelfde woord, anders gevormd, heeft het Fransche greffier, Nederlandsch griffier, geleverd. 15 Er bestaat tusschen de talen van de Romaansche en die van de Germaansche groep een parallelisme, dat zijn ontstaan te danken heeft aan een ontwikkeling, die onder gelijke omstandigheden, onder dezelfde invloeden plaats vond, aan een onophoudelijke inwerking van de ééne op de andere, en aan het onafgebroken onderling verkeer van degenen, die deze talen spraken. Voor zoover zij de uitdrukking zijn van de kuituur, zijn de talen van West-Europa en van Amerika de erfgenamen van de Grieksch-Romeinsche kuituur, en het is door het Latijn, dat zij er den invloed van hebben ondergaan. De kuituur, die het Arabisch tot voertaal heeft en een tijdlang een zeker aanzien genoot, is ook een voortzetting van de GriekschRomeinsche. Menig woord, dat de moderne talen aan het Arabisch van de middeleeuwen ondeend hebben, zooals het Fransche alambic „distilleertoestel" (Arabisch al anbiq; in 't Italiaansch lambicco; in 't Spaansch alambique) is in het Arabisch niet anders dan een ontleening aan het Grieksche ambiks „vaas" en wijstop den Helleenschen oorsprong van de Arabische wetenschap. De Iraansche invloeden, die zich krachtig hebben doen gelden op het Arabisch, weerspiegelen ten slotte ook de kuituur van de Middellandsche zee-volken: zoo werd het woord julep „julapium" door het Fransch ontleend aan het Arabisch, dat het zelf eerst uit het Iraansch had overgenomen. Het eerste bestanddeel van het woord. gul, is de naam, die bij de Middellandsche zee-volken „de roos" aanduidt en onder den invloed van de eigenaardige Perzische uitspraak gewijzigd werd. Bij nader onderzoek vindt men steeds in de West-Europeesche talen dezelfde kuituurbasis terug, 't Is de kuituur van de Middellandsche zee-volken, tot ontwikkeling gebracht door de Grieken van het klassieke tijdperk, vastgelegd in den Helleenistischen tijd. in de eeuwen, die de christelijke jaartelling onmiddellijk voorafgaan, en die Rome tot de hare maakte. De moderne talen hebben een deel rechtstreeks aan het Grieksch en eenige brokstukken er van aan het Arabisch ontleend; maar verreweg het grootste gedeelte ervan is tot haar gekomen door het kanaal van het Latijn. Het is van belang voor de toekomst, dat door de handhaving van de Latijnsche kuituur de groote West-Europeesche kultuurtalen alles behouden en tot ontwikkeling te brengen wat er toe kan bijdragen om deze dichter tot elkaar te brengen. HOOFDSTUK XXIV. DE SLAVISCHE GROEP. De derde van de groote Europeesche talengroepen, de Slavische, past kwalijk bij de weliswaar zeer onvolmaakte, maar toch in werkelijkheid bestaande Europeesche eenheid, die door de Romaansche en de Germaansche talen gevormd wordt. De volken, die Slavische talen spreken, hebben in het oosten van Europa langen tijd geleefd buiten de Zuid- en West-Europeesche kuituur. Nog in de VlIIste eeuw bestond er nauwelijks eenig contact en vóór de IXde eeuw is de inwerking van de Grieksch-Romeinsche kuituur op de Slaven slechts zwak. Terwijl zij laat de Europeesche kuituur deelachtig werden, hebben de Slavisch sprekende volken zeer dikwijls hun kracht moeten aanwenden om te worstelen tegen overweldigers, die uit het oosten kwamen. Toch hebben zij de Europeesche kuituur gediend, door ze namelijk te beschermen tegen de barbaren; maar juist daardoor zijn zij in kultureel opzicht achter gebleven. Vereenzaamd, in het bezit van een ouderwetsche kuituur, hebben de Slaven een taal van een archaïstisch type bewaard. Ongetwijfeld heeft het Indogermaansch op Slavisch grondgebied even diepgaande veranderingen ondergaan als op de andere gebieden. Maar, in weerwil van détail-veranderingen, is het trouw gebleven aan het oude type; het is slechts lichtelijk gemoderniseerd. Terwijl de verbuiging van de naamwoorden zich overal in het Romaansch en het Germaansch vereenvoudigde en neiging vertoonde te verdwijnen, en terwijl de Romaansche talen en het Engelsch er ongeveer niets, nauwelijks een tegenstelling tusschen enkel- en meervoud van behouden hebben, bezitten bijna alle Slavische talen nog steeds een verbuiging, die zelfs rijker is dan die van het Oud-Grieksch of van het Oud-Latijn. Terwijl in de Romaansche en Germaansche talen het werkwoord het abstracte begrip van tijd. dat op een van de eenvoudigste logische categorieën berust, op den voorgrond stelt, wordt het Slavische werkwoord beheerscht door een meer concreet en minder gemakkeÜjk te vatten begrip, namelijk den trap, dien de voltooiing van de handeling bereikt, heeft. De Slavische grammatica's zien er nog uit als Indogermaansche van het oude type. De ontleeningen van het Slavisch aan het vocabulaire van de Westersche en Middellandsche zee-volken hebben eerst laat plaats gehad. De naam van den „wijn" bijvoorbeeld is reeds vóór de IXde eeuw binnengedrongen onder den vorm vino, evenzoo de naam voor „bad", namelijk banja f maar de gevallen van deze soort zijn zeldzaam. In de IXde eeuw was het Slavisch vocabulaire nog weinig Europeesch. Maar alhoewel het sedert dien geëuropeaniseerd is. staat het ver van de Romaansche en Germaansche vocabulaires. Diegene onder de Slavische volken, die, zooals de Czechen en Polen, tot de Roomsche kerk behooren, hebben den Latijnschen invloed ondergaan, maar betrekkelijk laat en betrekkelijk oppervlakkig. De Oost-Slaven, de Russen. Boelgaren en zelfs de Serviërs, die tot de Oostersche kerk behooren, hebben den Griekschen en niet den Latijnschen invloed ondergaan en zij hebben hoegenaamd geen- deel aan de groote gemeenschappelijkheid van het West-Europeesche vocabulaire ; hun geleerde woordenschat wordt niet, zooals die van alle Romaansche en Germaansche volken beheerscht door het geschreven Latijn; bovendien zijn zij in aanraking geweest met het Oosten en hebben hiervan een menigte woorden overgenomen. Voor een Westerling is de Russische of Servische of Boelgaarsche woordenschat bijna geheel vreemd. Zoowel door haar algemeenen bouw als door haar woordvoorraad wijken dus de Slavische talen, en vooral de Russische en zuidelijke dialecten van het Slavisch, zeer af van de Germaansche en Romaansche talen. Zij vormen geen natuurlijke groep met de talen, die West-Europa. Amerika, Australië en de Europeesche koloniën van Afrika beheerschen. Het Poolsch. waarop Westersche invloeden het meest ingewerkt hebben, heeft nochtans een bijzonder cachet. Wat het Czechisch betreft, dat even Westersch zou kunnen zijn als het Poolsch. men heeft zijn eigenaardigheid nog verhoogd door de gemeenschappelijk Europeesche woorden weg te werken: men verving bijvoorbeeld zooals boven reeds vermeld werd. het woord theater, dat van Griekschen oorsprong is en in alle Europeesche talen voorkomt, door divadlo. een zuiver Czechischen vorm. Ongetwijfeld hebben de Slavische talen den vagen familietrek behouden, dien zij gemeen hebben met de Romaansche en Germaansche talen en dien zij danken aan haar gemeenschappehjken Indogermaanschen oorsprong. Maar die gemeenschappehjkheid hgt in het grijs verleden. Uit Indogermaansch oogpunt beschouwd, behoort het Slavisch trouwens niet tot hetzelfde dialecten-type als de twee andere groepen. De Slavische talen hebben zeer zeker ook den invloed van het Christendom' en van de Middellandsche zee-beschaving ondergaan: maar die invloeden zijn niet zoo intens doorgedrongen: zij zijn voor een deel laat opgetreden, hadden voor een ander deel niet rechtstreeks plaats en verschillen weer voor een ander van degene, die men in de Romaansche en Germaansche talen aantreft. Het geschreven Russisch van den tegenwoordigen tijd is vol abstracte termen, die overgenomen werden uit de WestEuropeesche talen of naar het model van aan deze toebehoorende woorden gevormd werden; de „revolutie" wordt er in sommige gevallen revohcia genoemd; maar dat zijn van die losse, aan den buitenkant opgelegde ornamenten, waardoor het wezen van den woordenschat, die Slavisch gebleven is, niet veranderd wordt. De Slavische talen, alhoewel zij dichter staan bij de WestEuropeesche dan de Indogermaansche van Azië, zooals het Perzisch en het Hindi, of de niet-Indogermaansche van Europa, zooals het Finsch en het Magyaarsch, nemen dus een afzonderlijke plaats in, Onderling zeer verwant, veel meer aaneengesloten dan de Romaansche of de Germaansche talen hebben zij van deze gunstige omstandigheden geen voordeel weten te trekken. Bij het scheppen van letterkundige talen, grootendeels van jongen datum, is men zonder gemeen overleg te werk gegaan. Wat is er dan ook gebeurd? In plaats van in aantal te vermeerderen door toedoen van de kuituur, zooals dat ten deele gebeurd is in West-Europa, zijn de gelijkenissen verminderd. De geschreven Slavische talen verschillen onderling in zeer veel opzichten meer van elkaar, dan de talen, die door het volk gesproken worden. Zelfs door het schrift worden de Slavische talen van elkaar gescheiden. Het Russisch, het Boelgaarsch, het Servisch van de orthodoxen worden in het Cyrillisch alphabet geschreven, ontstaan uit het Grieksche, dat in Byzantium gebruikt werd, en staan aldus afgezonderd van de andere talen van Europa, die in het Latijnsch alphabet opgeteekend worden. Verloren in de voormalige Ottomaansche en Oostenrijk-Hongaarsche rijken, hebbed de Zuid-Slaven, die sedert de middeleeuwen verdeeld waren eerst in de XIXde eeuw hun nationaal leven herwonnen. De West-Slaven, die katholiek zijn, hadden geen invloed. Aan den eenen kant werden de Czechen verpletterd door de tyrannie van de Habsburgers; aan den anderen kant werden de Polen in een toestand van verwarring en onmacht gehouden tengevolge van het anarchistisch temperament van hun aristocratie, een temperament, dat door de polititiek van hun buren aangewakkerd werd. . s^-;-<'<«è* 'iér^t^ De Russen, die de talrijkste Slavische groep vormen en tevens degene, die gedurende de laatste eeuwen, den eenigen werkelijk machtigen Slavischen staat bezeten heeft, hebben zich nooit anders dan Russisch gevoeld, en zelfs in de XIXde eeuw, toen men over „panslavisme" sprak, hebben zij niets gedaan om zich aan het hoofd van de Slavische volken te stellen. Terwijl zij zich door hun godsdienstige belijdenis onderscheidden van de West-Slaven, konden zij des te minder invloed op deze uitoefenen, omdat de medeplichtigheid van de tsaren van Rusland in de verdeeling van Polen aan het eind van de XVIIIde eeuw de Polen, de westelijkste en destijds de meest beschaafde onder de Slaven, van hen vervreemd had. De manier waarop de bureaucratie van de tsaren in Rusland de niet Russen, al of niet Slaven, tiranniseerde, boezemde aan de andere volken een gerechtvaardigd wantrouwen in. De Russen hebben overigens nooit een voldoend kultureel overwicht gehad om een sterken invloed uit te oefenen op de ServoKroaten, wier sympathieën meer naar het westen neigden. Alleen het Boelgaarsch heeft uit den Russischen woordenschat geput; maar zij is de verst van de norm afstaande onder de Slavische talen, degene, die het gemeenschappelijk type het minst zuiver bewaard heeft. De jongste gebeurtenissen die het door de Romanovs gestichte rijk vernietigden en het prestige van de Russische regeering te gronde richtten, hebben het voor het Russisch nog onmogelijker gemaakt de rol van voornaamste Slavische taal te spelen, een rol, die het overigens feitelijk nooit gespeeld heeft. Daar zij er niet in geslaagd zijn een Slavische sohdariteit te verwezenlijken, daar er geen leidende en als zoodanig erkende natie onder hen gevonden werd, hebben de Slavisch sprekende vólken noch partij getrokken van hun zielental, dat ontzaglijk is, noch van hun linguistische eenheid, die groot gebleven is. Het kwaad is eenmaal gebeurd en het is nu moeilijk het te verhelpen. In plaats van nauwere aaneensluiting valt er in den loop van de XIXde eeuw steeds meer afbrokkeling bij het Slavische „blok" waar te nemen. Door oorsprong en geschiedenis uitgesloten van de groote Romaansche en Germaansche taalgemeenschap, hebben de Slavische talen zich bovendien van elkaar afgezonderd. Met de talen, die door minder talrijke bevolkingen, zooals het Litausch en het Lettisch, zooals het Magyaarsch en het Finsch, gesproken worden, vormen de Slavische talen de meest uiteenloopende elementen. Zij zijn het, die de vorming van een soort van linguistische eenheid, beantwoordend aan de Europeesche kuituureenheid, het meest in den weg staan. Het feit alleen, dat zij die ze spreken tot de Oostersche kerk behooren en sedert de oudheid gescheiden leefden van de Westersche volken, maakt, dat een Romaansche taal als het Roemeensch slechts Grieksche en Slavische invloeden ondergaan heeft en dat zij in hooge mate is gaan verschillen van de andere NieuwLatijnsche idiomen. Nog verder naar het oosten, in Azië, hebben groote volken met een roemrijk verleden het technisch gedeelte van de Europeesche kuituur reeds aanvaard of zijn op weg dat te doen. Maar Japanners, Chineezen, Arabieren staan nog oneindig veel verder af van de linguistische eenheid van West-Europa dan de Slaven. Voor al deze volken schijnt de moeilijkheid van de linguistische betrekkingen met Europa en Amerika, die al zoo ernstig is wanneer het de Slavisch sprekende volken geldt, heden ten dage onoverkomelijk. HOOFDSTUK XXV. KUNSTMATIGE WERELDTALEN. Reeds lang geleden heeft men de moeilijkheden, die het verschil van talen en haar verscheidenheid voor de kuituur opleveren, getracht te ondervangen door middel van een kunstmatige taal, die alle menschen, onafhankelijk van hun moedertaal, zouden kunnen gebruiken. Eerst zijn het de philosophen geweest, die dit plan ontworpen hebben, en hun doel was een absoluut nauwkeurige taal samen te stellen, waarin niet al de vaagheden en dubbelzinnigheden zouden voorkomen, die van de tegenwoordige talen onvolkomen instrumenten maken voor wetenschap en philosophie. Inderdaad is het gebruik van de volkstalen niet zonder bezwaar voor den geleerde. Deze heeft termen noodig, waarvan de beteekenis scherp omlijnd en de overeengekomen begripswaarde altijd dezelfde is. Zijn de gebruikte termen woorden van een volkstaal, dan hebben zij noodzakelijkerwijze naast de beteekenis, die vastgesteld werd door de algemeen aangenomen definitie, nog andere, ondergeschikte beteekenissen en schakeeringen, die de duidelijkheid van het wetenschappelijk begrip vertroebelen. Het gebruik van de volkstalen leidt er toe om onder de ideeën, waarop de geleerden en philosophen hun aandacht moeten vestigen, andere, bijkomstige ideeën te mengen, die de omtrekken van de eerste vervagen. Niettemin hebben de geleerden en philosophen nooit een ernstige poging gedaan om een kunstmatige wetenschappelijke taal, die aan hun behoefte aan nauwkeurigheid zou voldoen en de geheele wereld door zou kunnen gebruikt worden, in het leven te roepen. In practisch opzicht daarentegen zijn er pogingen aangewend, die niet zonder uitwerking gebleven zijn; en het succes, dat zij gehad hebben, bewijst wel, dat zij aan een behoefte voldoen. De eerste kunstmatige taal, die gedurende een zekeren tijd opgang gemaakt heeft, is het „volapük", uitgevonden door een Duitscher. Daar het te moeilijk was, is het snel in vergetelheid geraakt. Zamenhof uit Warchau heeft vervolgens het „esperanto" uitgedacht, dat meer succes had. Het beginsel waarop het „esperanto" berust, is inderdaad goed. Een kunstmatige taal uit geheel nieuwe bouwstoffen opgetrokken heeft geen kans van slagen, vooreerst omdat het moeilijk zoo niet onmogelijk is uit niets een instrument op te 'bouwen, dat zoo ingewikkeld is als noodzakelijkerwijze een taal moet zijn, die bestemd is om alles uit te drukken, en dat wel in overeenstemming met hetgeen mogeüjk is èn in physiologisch èn in psychologisch opzicht ; en ten tweede, omdat het aanleeren van een heel nieuwe taal, die in niets op het bekende lijkt, een groote inspanning eischt en reeds van het begin af de meeste menschen afschrikt. In plaats van te scheppen heeft Zamenhof uit de Europeesche talen de gemeenschappelijke elementen gehaald, die zij bevatten. De Romaansche en de Germaansche talen, al hebben zij ook een verschillende grammatica, hebben zich, zooals men gezien heeft, in dezelfde richting ontwikkeld. Zij gaan alle op dezelfde manier te werk; zij hebben alle geen of bijna geen naamvalsuitgangen meer, zooals de oude of de Slavische talen die kenden, en zij drukken de grammatische betrekkingen uit door de woordschikking of door afzonderlijke woorden, als van of aan in het Nederlandsch; men herkent overal dezelfde grammatische onderscheidingen, het zelfstandig, het bijvoeglijk naamwoord, de tegenwoordige, de verleden tijd, enz. Het is makkelijk om uit de Romaansche en Germaansche talen een gemiddeld type samen te stellen, waarin de grammatische onderscheidingen uitgedrukt worden door de woordschikking, door uitgangen en achtervoegsels en door afzonderlijke woordjes. Wat de woordenschat van de Europeesche talen betreft, deze bevat een ontzaglijk aantal termen, die 't zij alle talen, 't zij vele van haar gemeen hebben, en het is niet npodig kunstmatige woorden te scheppen; om ieder begrip aan te duiden is het voldoende dat woord te nemen, dat in het grootst mogelijk aantal Europeesche talen aanwezig is. Wannéér men het begrip „familie" aanduidt door het woord familio, dan schept men geen nieuw woord, daar het immers in het Spaansch-Portugeesch familia, in het Itahaansch famiglia, in het Fransch familie, in het Engelsch family, in het Duitsch en in het Nederlandsch familie en in het Russisch familia luidt. Maar alle woorden, zijn niet even Europeesch £ men kan het „oog" okulo noemen, een vorm, die een vage her- innering opwekt aan het Italiaansche occhio, het Spaansche ojo, het Portugeesche olho. het Fransche ceiï, verschillende woordgestalten, die het Latijnsche oculum in de Romaansche talen heeft aangenomen. Het Latijnsche woord heeft als grondslag gediend voor geleerde vormen als: Italiaansch oculare en oculista, Spaansch oculac en oculista, Fransch oculaire en oculiste, Engelsch ocular en oculiste, Russisch okulist. Aldus te werk gaande heeft Zamenhof een taal samengesteld, waarin eigenlijk niets van zijn vinding is en die berust op een gemiddelde van de Europeesche talen. Ieder West-Europeeër vindt er bekende elementen in, en niets in dit taalgebouw is hem geheel en al vreemd. Het „esperanto", aldus in elkaar gezet volgens een juist beginsel, heeft opgang gemaakt. Overal hebben zich groepen „esperantisten" gevormd. Er zijn in het „esperanto" een groot aantal boeken en tijdschriften verschenen. Er hebben internationale „esperantistische" congressen plaats gehad. „Esperantisten" van de meest uiteenloopende volken hebben zich met elkaar in het „esperanto" onderhouden en hebben elkaar begrepen. De mogelijkheid van een kunstmatige taal te bouwen, die zich makkelijk laat leeren en het feit, dat die taal geschikt is voor het gebruik, zijn door de praktijk bewezen. Alle theoretische discussie is overbodig : het „esperanto" is in functie getreden. Waarom zou het ook onmogelijk zijn een kunstmatige taal op te bouwen in een vorm als men aan het „esperanto" gegeven heeft ? Een taal is een sociale, traditioneele instelling. De menschelijke wil treedt voortdurend op in het leven van de taal. De keuze van een taal als het Fransch, Engelsch of Duitsch is afhankelijk van een vrijwillige daad. Een taal als de Noorweegsche „Landstaal" is tot stand gekomen op den grondslag van de Noorweegsche dialecten en vertegenwoordigt geen enkel bepaald dialect. Zoo heeft zich ook door vrijwillige keuze het geleerde vocabulaire 'gevormd, dat tegenwoordig een aanzienlijk deel uitmaakt van het gebruikelijke vocabulaire van de kultuurtalen. Het Czechisch is vol kunstmatig gevormde woorden, die in het dagelijksch gebruik opgenomen werden. In den zinsbouw, in de samenstelling van den woordenschat, speelt de menschelijke wil een rjeslissende rol. Het is dus noch absurd noch buitensporig om te trachten uit de Europeesche talen het gemeenschappehjk element te lichten, dat zij bevatten, om er een internationale taal van te maken. Maar het principe moge onaanvechtbaar zijn, de toepassing ervan ging de krachten van een mensch te boven. Als Oost-Europeeër heeft Zamenhof betreurenswaardige concessies gedaan aan het archaïsme van het Duitsch en vooral van de Slavische talen. Terwijl alle Europeesche talen de neiging vertoonen de naamvalsbuiging na te laten, heeft hij onderscheid gemaakt tusschen een onderwerps- en een voorwerpsnaamval; een overtollige ingewikkeldheid, die aan de West-Europeeërs een moeilijkheid zonder voordeel bezorgt; de wooidschikking is voldoende om het onderwerp van het voorwerp te onderscheiden, en. noch in het Engelsch, noch in het Nederlandsch. waar men er in de spreektaal geen rekening mee houdt, noch in de Romaansche talen, sticht de afwezigheid van het onderscheid tusschen onderwerps- en voorwerpsvorm eenige verwarring. Het vocabulaire is niet altijd gekozen volgens het principe van de grootste verspreiding van de woorden in Europa. Zamenhof schijnt met een zekere diplomatische berekening te werk gegaan te zijn, door te trachten aan het Duitsch en zelfs aan het Russisch concessies te doen. In plaats van bijvoorbeeld den hond kano te noemen, volgens het Italiaansch cane. het Portugeesch cao. het Fransch chien (waarbij het bijvoeglijk naamwoord canm behoort, dat aan het geschreven Latijn ontleend werd), en volgens het Engelsch bijvoeglijk naamwoord canin, heeft hij hem hundo genoemd, alleen volgens het Duitsch Hand en het Nederlandsch hond (in het Engelsch heeft men dog). De uitvinder van het „esperanto" is klaarblijkelijk teruggedeinsd voor de onvermijdehjke consequentie van zijn grondbeginsel; de gemeenschappelijke woordenschat van Europa berust geheel en al op een sterk gehelleniseerd Latijn; het Germaansch is hierin bijna niet vertegenwoordigd. Het vocabulaire van de internationale taal kan dus slechts Grieksch-Latijnsch zijn. Het is overigens makkelijk bij de woordvorming meer logisch en bijgevolg meer doeltreffend en duidelijk te werk te gaan, dan het „esperanto" gedaan heeft. Dat hebben de samenstellers van het „ido" bewezen, een taal, die gegrond is op dezelfde principes als het „esperanto". maar waarin deze principes strenger toegepast zijn. Wat men ook moge denken van de oplossingen, die reeds voorgesteld werden en een duurzaam succes hadden, een ding is zeker: een kunstmatige taal. die berust op het beginsel van het esperanto" en het „ido", is bruikbaar in de praktijk. ■ Voor wie reeds Engelsch of een Romaansche taal kent. en meer nog voor wie verscheidene West-Europeesche talen kent. is het makkelijk „esperanto" of „ido" te leeren; eenige dagen zijn voldoende om die talen te verstaan, eenige weken om ze praktisch te gebruiken. Een dergehjke taal kan groote diensten bewijzen en in ruime mate tegemoet komen aan de bezwaren, die de veelheid van talen met zich meebrengt. Voor alles wat het materieele leven aangaat, in hotels, op bureaux. die door vreemdelingen bezocht worden, heft het gebruik van een kunsttaal alle moeilijkheden op s men kan er geenerlei bezwaar tegen hebben. • ~ Aan de groote kultuurtalen. talen van een intellectueele élite, die alle met moeite volmaakt geleerd worden, die slechts goed kunnen aangeleerd worden door een beperkt aantal door de omstandigheden bevoorrechte personen, en die te veel schoonheden bevatten dan dat het niet pijnlijk zou zijn ze te hooren radbraken door personen, die ze gebrekkig kennen, aan die talen dient voor het dagelijksch gebruik van het internationale leven, een kunstmatige taal toegevoegd te worden, waarvan iedereen zich makkelijk kan bedienen. Men weet, dat het houden van internationale congressen bemoeilijkt, ja bijna onmogelijk gemaakt wordt door de verscheidenheid van talen, vooral wanneer zich onder de samengekomenen personen bevinden van middelmatige kuituur, of geleerden, die wel verscheidene kultuurtalen kunnen lezen, maar die geen gelegenheid gehad hebben om ze goed te leeren spreken. De congressen van een politieke partij, zooals de sociahstische, die internationale neigingen heeft, worden zeer belemmerd door de noodzakelijkheid om alles te vertalen in minstens twee talen; en de afgevaardigden van de kleine landen moeten noodzakelijkerwijze gekozen worden uit degenen, die één van de hoofdtalen goed kennen. Er is een gemeenschappelijke taal noodig om waarlijk gedachtenwisseling mogelijk te maken. Daartoe moet men kunnen beschikken over een taal, die zich makkelijk laat leeren en niemand bevoorrecht. Alleen een kunstmatige taal beantwoordt aan dezen dubbelen eisch. Men ziet welk voordeel het bezit van een internationale taal zou bieden voor het geestelijk verkeer. Vrij van alle idiomatische bestanddeelen leent een dergelijke taal zich bijzonder goed voor vertalingen. Inderdaad, wanneer men vertaalt, stuit men op tweeërlei moeilijkheid: de idiomatische eigenaardigheden van het oorspronkelijk en die van de taal, waarin men vertaalt. Vertaalt men nu in een kunstmatige taal, dan blijft de eerste moeilijkheid bestaan, maar de tweede wordt opgeheven, daar immers, dat volgt uit de definitie, een kunstmatige taal geen idiomatische uitdrukkingen kent. En terwijl een vertaling uit het Engelsch of uit het Fransch in het Magyaarsch slechts dienst kan doen in Hongarije, is een vertaling in „esperanto" bruikbaar in heel Europa. Menig wetenschappelijk of technisch geschrift, dat het niet de moeite waard is in een bijzondere taal te vertalen, zal met vrucht vertaald of samengevat kunnen worden in de internationale taal voor het wereldpubliek. Voor alles wat niet tot de letterkunde behoort, zou een schrijver, die tot een klein volk behoort, er dikwijls zijn voordeel in vinden door rechtstreeks zijn werk in een kunstmatige internationale taal uit te geven; als hij het deed, zou hij ten minste niet met denzelfden tegenzin en dezelfde moeilijkheden te kampen hebben, die het gebruik van een taal van een ander volk dan het zijne, veroorzaken. De „esperantisten" hebben onhandigheden op hun geweten; zij hebben bij voorbeeld groote, algeméén bekende letterkundige werken in „esperanto" vertaald. Letterkundig werk is het laatste waarvoor een kunstmatige taal met vrucht te gebruiken is. Voor alles wat tot het gebied van den stijl behoort, leeft de letterkunde van de expressieve waarde van de woorden en zinswendingen, van de oorspronkehjkheid der hulpbronnen, die aan iedere taal eigen zijn. Een kunstmatige taal is wel geschikt voor een eenvoudige uiteenzetting van feiten en gedachten, als deze niet te fijn genuanceerd zijn, maar zij is uit den aard van de zaak ongeschikt voor letterkundige expressie. En mocht zij eenmaal het expressief en idiomatisch karakter van een traditioneele taal aannemen, dan zou zij hierdoor vanzelf de wezenlijke hoedanigheden verhezen, die haar reden van bestaan verleenen. De praktische noodzakelijkheid van een internationale taal springt duidelijk in het oog; en daar nu deze taal mogeüjk is, moest zij ook verwezenlijkt worden. Om hiertoe te geraken zijn er groote moeilijkheden te overwinnen ; deze kunnen alleen te boven gekomen worden door een overeenkomst tusschen de staten. Zal een kunstmatige taal de noodige stabiliteit hebben, dan moet zij tot stand komen krachtens een afspraak tusschen die landen, waar zij zal ingevoerd worden. „De esperantisten" hebben zich altijd verzet tegen het aanbrengen van de minste verbetering in de grondbeginselen van hun kunstmatige taal, omdat zij wel weten, dat iedere verandering een scheuring dreigt te veroorzaken. Ook weigeren zij zelfs tot de geringste wijziging over te gaan, omdat zij vreezen, dat deze niet algemeen zou aanvaard worden. En die vrees is gerechtvaardigd. Maar van het oogenblik af, dat de internationale taal zal tot stand gekomen zijn krachtens een akkoord tusschen alle staten van de wereld of ten minste tusschen al de Staten, die tot invoering hebben besloten, zal zij een onbetwistbaar gezag hebben. Men ziet door het voorbeeld van het Engelsch, dat een taal, die werkelijk wereldtaal is, een groote eenheid kan bewaren. Niemand denkt er over er iets essentieels aan te veranderen. De reeds bestaande proeven zullen nauwkeurig onderzocht moeten worden; wat gebrekkig is zal moeten verdwijnen. Men zal rekening hebben te houden met de moeilijkheden, die niet alleen Europeeërs, maar ook Oosterlingen, Japanners, Chineezen, bijvoorbeeld, zullen ondervinden bij het aanleeren van de internationale taal. Maar wanneer eenmaal de grondbeginselen vastgesteld zijn, is men volkomen veilig. Veranderingen, die later noodzakelijk mochten blijken, kunnen dan voorgeschreven worden door hetzelfde internationaal gezag, terwijl men daarentegen, bij afwezigheid van dit gezag, nooit iets aan de gevestigde taal zal durven veranderen. Is de internationale taal eenmaal tot stand gekomen, dan zullen alleen de tot het wereldtaalverbond toegetreden staten er de studie van kunnen voorschrijven aan de jeugd en haar praktisch gebruik aan die ambtenaren, die in betrekking staan met het buitenland. Allen zullen niet dadelijk toetreden; maar zoodra sommige regeeringen het idee zullen aangenomen hebben, zal het nut van de nieuwe instelling zóó duidelijk in 't oog springen, dat de tegenstand niet van langen duur zal zijn. Want een kunstmatige taal is makkelijk genoeg om zelfs op de lagere school aangeleerd te kunnen worden; het onderwijs daarin zou zich niet, zooals dat met de voorname traditioneele kultuurtalen het geval is, behoeven te bepalen tot het middelbaar en hooger onderwijs. De zwakke zijde van een wereldtaal bestaat hierin, dat zij, die er het meest behoefte aan gevoelen, juist degenen zijn, die de vreemdelingen gaan opzoeken; deze nu, die in hun eigen land zijn, verwachten, dat men hen in hun eigen taal aanspreekt, en inderdaad hebben menschen, die zaken willen doen met vreemdelingen, er belang bij, teneinde in het gevlei te komen, zich tot deze in hun eigen taal te richten. Maar er zijn ook vele koopheden, hotelhouders, voor wie het bezit van een makkelijke internationale taal, waardoor zij zich met vreemdelingen kunnen onderhouden, een voordeel zou zijn. Ongetwijfeld zullen de burgers van landen, waar de groote kultuurtalen, zooals het Engelsch, het Spaansch, het Fransch, het Duitsch, in gebruik zijn, in 't eerst het gevoel hebben van een offer te brengen door het aanleeren van een kunstmatige taal. Maar de burgers van landen, waar minder verspreide talen gesproken worden, zijn talrijk genoeg om hun wil te doen gevoelen. Zelfs voor hen, die Engelsch spreken, zou het nut van een internationale taal spoedig blijken, als zij eenmaal gebruikt werd in de meeste landen, waar het Engelsch niet overheerschend is. Als dus in een aanzienlijk aantal groote of kleine staten het aanleeren van de internationale taal verplichtend is. zullen er in de andere genoeg menschen zijn, die ze uit vrije beweging leeren, om zelfs daar het nut van de internationale taal te doen gevoelen. Men zal eerst vreezen, dat zij de talen, die reeds een internationale rol spelen, benadeelt, en zij zal ze inderdaad in zekere mate benadeelen. Maar ze zal ze ook dienen : menschen, die een taal van het „esperanto"- of ,.ido"-type bestudeerd hebben, zullen daarom nog geen Fransch, Spaansch, Italiaansch of Engelsch kennen; maar zij zullen in staat zijn die talen makkelijker te leeren ; want zij zullen een elementaire kennis verworven hebben, die hun den toegang tot de andere zal openen. Een Chinees of een Japanner, die een internationale taal zou kennen, zooals het „esperanto", zou hierdoor den afstand, die zijn taal van al de Europeesche scheidt, reeds voor de helft afgelegd hebben. Het zou niet één van de minste verdiensten van de kunstmatige internationale taal zijn, als zij er toe bijdroeg om de betrekkingen tusschen bevolkingen, die een niet-Europeesche taal spreken, en al de andere te vergemakkelijken. 16 De oplossing van het vraagstuk betreffende de internationale taal, door het „esperanto" en het „ido" aan de hand gedaan, heeft ook de verdienste van uitdrukking te geven aan de eenheid van de moderne kuituur, die opgetrokken is op Grieksch-Italische fundamenten. Het lijkt trouwens niet zeer waarschijnlijk, dat een kunstmatige taal. die slechts gebruikt zal worden voor internationale betrekkingen, ooit — of tenminste in afzienbaren tijd — hoedanigheden zal verkrijgen, die haar in staat stellen te wedijveren met de nationale talen,, buiten de beperkte en betrekkelijk bescheiden doeleinden, waarvoor zij in 't leven geroepen werd. Het Fransch, het Italiaansch, het Spaansch, het Portugeesch, het Duitsch, het Engelsch hebben een aesthetische waarde, een expressieve kracht, een verscheidenheid van nuancen, die het een kunstmatige taal ontzegd is te bezitten. Begiftigd met een kunstmatige, internationale taal, zou de menschheid beschikken over een nieuwe kracht, zonder iets te verhezen van de schatten, waarvan de bestaande kultuurtalen de bezitsters zijn. Een kunstmatige taal alléén kan aan de internationale betrekkingen het praktisch en eenvoudig instrument geven, dat haar ontbreekt. BESLUIT. De linguistische toestand is altijd afhankelijk geweest van den socialen toestand. Vóór den wereldoorlog was het streven van iedere natie om autonoom te worden en de grootst mogelijke plaats in te nemen. Ieder van haar wilde bijgevolg een eigen kuituurtaai hebben. De lokale tongvallen verdwenen, maar er ontstonden hoe langer hoe meer nationale talen. De aristocratieën hadden zich kunnen vergenoegen met een klein aantal kultuurtalen; ieder van de jonge democratieën voelde de behoefte er een voor zich te hebben, die dicht stond bij de volksdialecten. Als het grondbeginsel van de Entente, dat iedere natie het recht heeft om over zich zelf te beschikken, zegeviert, als de democratische instellingen zegevieren, is het te voorzien, tiat in de naaste toekomst de nationale talen zich zullen handhaven én ontwikkelen, en dat Europa nog gedurende heel wat jaren veel kultuurtalen met een beperkt gebied zal tellen. Het gebied van een taal laat zich niet met geweld uitbreiden; door zijn kuituur met geweld op te dringen aan de Sleeswijkers. die het geannexeerd heeft, evenals aan de Polen van Posen of aan de Lotharingers van Metz. heeft Duitschland zich een moreele schade toegebracht, waarvan het den omvang niet beseft. Maar reeds op dit oogenblik gebruikt Amerika slechts twee linguistische groepen, de Engelsche en de Spaansch-Portugeesche; reeds op dit oogenblik dienen het Engelsch, het Duitsch, het Fransch in Europa als gemeenschappelijke kultuurtalen. Weinig talen zijn geroepen om die rol te vervullen; want de inspanning, die men aan een taal kan besteden, is noodzakelijkerwijze beperkt. De idiomen van de kleine groepen zullen beperkt blijveri tot de naties, voor welke zij in 't leven geroepen werden, en het gebruik, dat deze naties er van maken, zal voor hen, die er deel van uitmaken, een oorzaak van zwakte zijn. De eenheid van kuituur is geneigd eenheid van taal te eischen. Ten allen tijde hebben de talen zich gesplitst, als de eenheid van kuituur verbroken werd; zij hebben de neiging vertoond een eenheid te vormen, als eenzelfde kuituur zich uitbreidde. Het gaat niet aan de voornaamste kultuurtalen van den tegenwoordigen tijd buiten gebruik te stellen ; daarvoor hebben zij een te belangrijk verleden; daarvoor is er te veel oorspronkelijks in de overlevering, die in ieder van haar tot uitdrukking komt t zij vertegenwoordigen ieder een kracht en een sieraad van de menschheid: De gebeurtenissen hebben overigens bewezen, dat de moreele kuituureenheid niet volkomen beantwoordde aan de materieele. De Duitschers hebben andere sociale opvattingen dan de Franschen, de Italianen, de Britsche en Amerikaansche volken. De wereld is niet rijp voor een ware internationale eenheid, die, gegrondvest op de elementen, die het beschaafde Europa gemeen heeft, voor de praktische betrekkingen van de heele wereld zouden kunnen dienen. De vrije volken van de toekomst zullen niettemin trachten een bond te vormen. En een bond kan niet bestaan zonder verkeersmiddelen. De volkenbond zal zich tegelijk moeten bedienen van de voornaamste, thans bestaande kultuurtalen en ongetwijfeld, in speciale gevallen, van een internationale taal, die aan verschillende behoeften zullen beantwoorden. Iedere nationale democratie zal voelen, dat zij een deel uitmaakt van een maatschappij, waarvan de eenheid iederen dag duidelijker aan het licht komt, en die zich, hoe langer hoe meer slechts tot één kuituur, erfgename van de Grieksch-Romeinsche, bepaalt; en iedere democratie zal het noodige doen om zich te verstaan met alle andere. Wanneer de democratiën de overhand zullen hebben, zullen zij beter de internationale noodzakelijkheid inzien, die haar voorloopig verborgen blijft tengevolge van de krachtsinspanning, die van haar gevraagd wordt om het gezag te veroveren. Een kuituurtaai is des te minder geschikt om te veranderen naarmate zij in dienst staat van een grooter aantal menschen, die verdeeld zijn over een uitgestrekter gebied en onafhankelijker zijn van elkaar. Maar de ervaring leert ook, dat het taaiwerktuig zich altijd aan de behoeften heeft weten aan te passen. Het Romeinsche rijk, dat één reusachtig geheel vormde, heeft één enkele taal gehad, het Latijn. Het leenstelsel, dat Europa versnipperd heeft in provincies en heerlijkheden, heeft de oneindige verscheidenheid van plaatselijke tongvallen, nauwelijks in dialecten gegroepeerd, in 't leven.—geroepen. De nationale staten van het .moderne Europa hebben als organen de nationale kultuurtalen. Als het moet, weet een maatschappij wel te ontsnappen aan verouderde tradities, en vooral in tijden van crisis, kiest zij de taal, die haar past. Er is haast geen volk, dat in den loop der tijden niet één- of meermalen van taal veranderd is. En de talen, zelfs degene, die vasten vorm aangenomen hebben, wijzigen zich; ondanks alles wat aan het Fransch stabiliteit moest geven, verschilt zijn hedendaagschè vorm van dien van de XVIIde eeuw. Na den oorlog zal de wereld er anders uitzien dan in Juli 1914. De nieuwe politieke en sociale voorwaarden, die uit den oorlog geboren worden, zullen een anderen linguistischen toestand scheppen. De kleine democratieën van heden vinden behagen in het bezit van nationale talen met een beperkt gebied ; de werelddemocratie, die in wording is, zal zonder dwang uitdrukkingsmiddelen weten te vinden, die het wereldverkeer dienen. BIBLIOGRAPHISCHE AANWIJZINGEN. Ten behoeve van hen, die over de hierboven behandelde onderwerpen nader wenschen ingelicht te worden, laten wij de titels van eenige, meest Fransche werken volgen, waarin tevens meer uitvoerige bibliographische opgaven voorkomen. Het beste werk over de grondbeginselen van de taalwetenschap is Ferdinand de Saussure's Cours de linguistique générale (Payot, Parijs en Lausanne, 1916). Hovelacque's La linguistique (4de uitg. Parijs, 1888) is verouderd. De eenige betrouwbare lijst van alle naar families ingedeelde talen is te vinden in Finck's werkje Die Sprachstümme des Erdkrelses (Leipzig, 1909). Over de geschiedenis van de Indogermaansche talen kan men raadplegen: K. Brugmann, Abrégé de grammaire comparée (uit het Duitsch vertaald, Parijs, 1905); A. Meillet, Introductlon a l'étude comparative des langues indoeuropéennes (4de uitg., Parijs, 1915), voorzien van een systematische bibliographie; V. Henry, Précis de grammaire comparée du grec et du latin (6de uitg., Parijs, 1908). Een goede wegwijzer op het gebied van de Romaansche talen is E. Bourciez, Eléments de linguistique romane (Parijs, 1910). De ontwikkelingsgeschiedenis van het Fransch wordt behandeld in Kr. Nyrop's Grammaire hlstorlque de la langue frangaise, waarvan vier deelen verschenen zijn (Kopenhagen, 1899—1913) en in F. Brunot's Htstoire de la langue frangaise des orlglnes a 1900, waarvan vijf deelen, het laatste gewijd aan de taal van de XVHde eeuw, verschenen zijn (Parijs, 1905 en vlg.). Voor de Germaansche talen kunnen de Grammaire comparée de l'anglals et de l'allemand van V. Henry (Parijs, 2^ uitg., 1907) en A. Meillet, Caractères généraux des langues germanlques, als gids dienen. Belangrijk is ook Growth and structure of the English language van Jespersen (Leipzig, 2"e uitg., 1912). 17 Voor het Grieksch kan men A. Meillet, Apercu d'une histoire de la langue grecque (Parijs, 1913), raadplegen. Niederle's boek over de verbreiding van de Slavische talen is vertaald door M. Leger, onder den titel: La race Slave. Het beknopte werkje Préets de linguistique sémltlque van Brockelman, uit het Duitsch vertaald door W. Margais en M. Cohen, geeft een kort overzicht van de Semitische talen. Dominian's boek, The frontiers of llnguage and nattonality In Europe (New-York, 1917), dat naast een schat van feiten een menigte teekeningen en kaarten bevat, is het werk van een geograaf, niet van een linguist. Voor de kunstmatige talen zie men Couturat en Leau, Histoire de la langue universelle (Parijs, 1903 ; 2<»e druk 1907). Het vervolg, Les nouvelles langues internationals, van dezelfde schrijvers, is verschenen te Parijs in 1907. De vertaler vestigt ten slotte nog de aandacht op Prof. Meillefs onlangs verschenen werk: Linguistique historique et Linguistique générale (Parijs, 1921). REGISTER. A. Aanleeren van talen, pag. 219. Abchasisch, 39. „Académie frangaise", 157. Afghaansch, 32, 75. Afzondering (linguistische), 198 en vlg. Albaneesch, 18, (schrijftaal) 183. Alemannisch, 65, 67. Alphabet (Latijnsch, Slavisch), 130. Amerika (linguistische toestand), 205. Amerikaansche talen, 34. Anamitisch, 90, 135. Angelsaksisch, 16. Arabisch (kuituurtaai van den Islam), 38, (verschillende vormen) 40, (in Algerië) 71, (geleerde taal) 133. Arameesch, 60, (gemeenschappelijke taal) 129, (geleerde taal) 133. „Argot", 116. Arisch „ras", 61. Armeensch, 32; (geschiedenis) 71, 144, 167, 194. Attisch, 138. B. Babylonisch, 70. Balkan-schiereiland, 182 en vlg. Baltische groep, 20. Bantoe-groep, 58. Baskisch, 6, 10, 34, 100. Berbersch, 34, 41, 71. Bessarabië, 193 en vlg. Boelgaarsch, 29, 30, 120, 166, (officieele taal) 183. Bohemen, 173. Bretonsch, 7, 8, 10, (achteruitgang) 66, 70. Britsch, 7. Bijbelvertaling (van Cyrillus en Methodius) 23, (van Luther) 149, (van Ulfila) 13. c. Catalaansch, 6, 9, 170. Chineesch, 90, (dialecten) 134, (ideographisch schrift) 135, Christelijke kuituur (in het Oosten), 131. Chtokavisch, 121. „Clichés", 162. Cornisch, zie: Komisch. „Crise du francais", 108, 163. Cyrillisch alphabet, 29, 130. Czechisch, 27, (geschiedenis) 173. D. Deensch, 13. Dialecten,117,(overgangszonen) 119. Differentiëering van gemeenschappelijke talen, 108 en vlg. Dorisch, 137. Dravidische talen, 75. Duitsch (verschillende uitspraak), 15, (in Zwitserland), 67, (in Oostenrijk) 172, (als hulptaal) 213, E. Eenheid van taal, 68. , Egyptisch, 70. Engelsch, 13, (koloniale expansie) 18, (geschiedenis) 55, 83, (woordenschat) 56, (in Amerika) 56, (Britsch-Amerikaansche taalgemeenschap) 204, (als hulptaal) 215. Esperanto, 233. Estisch, 36, 191. Etruskisch, 34, 102. Europeesche beschaving, 1. Europeesche talen (gemeenschappelijke woordvoorraad), 234. F. „Factum" (Lat.) en zijn ontwikkeling, 82. Finsch, 35, 191. Finsch-Oegrische groep, 35. Fransch (zijn ontstaan), 9, (in België) 10, (in Luxemburg) 10, (in Zwitserland) 10, 67, (in Elzas-Lotharingen) 11, 65, 67, (in Canada) 57, (van de Zuid-Franschen) 74, (abstracte woorden) 89, (gemeenschappelijke taal) 113, (oudste teksten) 145, (diplomatieke taal) 151, (letterkundig) 151, (abstracte taal) 153, (klassieke verzen) 160, (de taal van den „poilu") 162, (als hulptaal) 206, (spelling) 210. Fransche dialecten (ontstaan en ontwikkeling), 113. Friesch, 13, 97. G. Gaelisch, 7. Gallisch, 7, 40, 73. Gallo-Romaansche dialecten, 75. Gasconsch, 120. Geleerde talen, 122, (in Babylonië en Egypte) 132, (In Brahmaansch Indië) 132, (in Zuid-Indië) 132. Georgisch, 39, 194. Germaansch (in Gallië), 105. Germaansche groep, 13. Germaansche talen (overeenkomst, verschil), 45. Glagolitisch alphabet, 29. Gotisch, 13, 129. Grens van de Romaansche dialecten (in Frankrijk), 10. Grieksch, 31, (gemeenschappelijke taal) 99, (geschiedenis) 128, (modern) 168. Grieksche dialecten (moderne) 138. Groot-Russisch, 24, 185, (zijn gebied) 26, (zijn letterkunde) 26. H. Hebreeuwsch, 60, 67. Hindi, 90. Hollandsch (in Zuid-Afrika), 17,204. Hongaarsch, zie: Magyaarsch. Hoogduitsch, 13; zie: Duitsch. Hulptalen, 206 en vlg. I. Iberisch, 34. Ido, 237. Iersch, 64, (de oudste teksten) 146. „Imparfait du Subjonctif", 161. Indo-Europeesch, 5. Indogermaansch, 5, 7. Indogermaansche talen (tegenwoordige toestand), 52. Indo-Iraansch, 32. Indonesische talen, 58. Ingrisch, 37. Ionisch, 137. Italiaansch, 9, 11. Italiaansche dialecten (in Zwitserland), 67. Italische dialecten, 101. J- Japygisch, 102. Jiddisch, 16, 67,192, (in Amerika) 69. joodsche „ras" (zijn taal), 60. Joego-Slavisch, zie: Zuid-Slavisch. K. Karelisch, 37, 191. Kasjoebisch, 27. Kaukasischc groep, 39. Keltisch, 40. Keltische dialecten, 46. Keltische groep, 7. Klein-Russisch, 24, 185. „Koinè", 31. Koptisch, 71. Koreaansch, 90. Komisch, 7, 83. Kreoolsche dialecten, 110. L. Ladinisch, 9. „Landsmaal", 14, 195. Landstalen (Oost-Europa), 164 en vlg., (Oostenrijk-Hongarije) 169 en vlg., (Balkan-Schiereiland) 182 en vlg., (Rusland) 185 en vlg., (West-Europa) 195 en vlg. Laplandsch, 37. Latijn, 8, 40, (provinciale vormen) 41, („ras") 61, (in Gallië) 111, (invloed op de moderne talen) 221, (geleerde taal) 122, (in de XIXde eeuw) 124, (taal van de Roomsche kerk) 125, (copie van het Grieksch) 127. i-v Lazisch, 39. Letterkundige talen in West-Europa, 145 en vlg. Lettisch, 20, 21, 190. Lezghisch, 39. Libysche dialecten, 41. Ligurische dialecten, 103. Litausch, 20, 21, 190, (archaïstisch karakter) 22. Luthers catechismus, 20. Lijflandsch, 22, 36. M. Macedonische dialecten, 120. Madagascar (de taal van), 107. Magyaarsch, 6, 36, (officieele taal) 170. Messapisch, 102. Mingrelisch, 39. Mordwinisch, 37. N. Nationalisme (taalkundig), 197. Nederduitsch, 13, 15. Nederlandsch, 13, 16, (kuituur) 198. Niet-Indogermaansche talen, 33. Noord-Italiaansche dialecten, 75. Noorsche groep, 13. Noorweegsch, 13. O. Oekrainisch, 25. Ontstaan van een taal, 54. Ontwrichting van het Romeinsche rijk (gevolgen op taalkundig gebied), 9, 41. Oostenrijk-Hongarije, 169 en vlg. Oskisch, 8. Oskisch-Umbrisch, 8. Ossetisch, 33. Ostiaksch, 36. Oud-Fransch (verbuiging), 79. p. PMi, 132, 142. „Parlere parisiens", 115. Parijsch, 63, 96. „Passé défini", 160. Pehlevi, 134, 143. Perzisch, 32, 133, (Arabische invloed) 86. Phoenicisch, 105. „Pidgin English", 204. Polabisch, 28. Polynesische talen, 50. Poolsch, 27, 173, 188. Portugeesch, 9, (in Brazilië) 58. „Précieux" en „précieuses", 157. Provencaalsch, 6, 9, 199, (achteruitgang) 66, (letterkunde) 69. Pruisisch (oud), 20. R. Ras en taal, 59. Regionalisme, 114. Reto-Romaansch, 9, (dialecten), 11. „Riks maal", 14. Roemaansch, 9, (dialecten) 11, 12, (in de Boekowina) 181. Roetheensch, 25, zie Klein-Russisch. Romaansche groep, 8. Romaansche talen (ontstaan), 112. „Romand", 67. Romeinsch, 8. „Roumanche", 9, 68. Russisch (de taal van Tolstoi) 165. s. Samoyeedsch, 35. Sanskrit, 61, 142, (geleerde taal van Brahmaansch Indië), 132. Schrijftalen (verhouding tot de spreektaal), 149. Scytische dialecten, 33. Servisch (officieele taal), 183. Servisch-Kroatisch, 29, 120, 166. Siciliaansch, 11. Siculisch (Oud-Siciliaansch), 112. „Sinn-Fein", 64. Skandinavische groep, 13. Slavische groep, 23. Slavische talen, 227, (expansie-vermogen) 31, (overeenstemming), 44. Slavoonsch, 165. Slovakische dialecten, 27. Sloveensch, 30, 176. Slovinsisch, 27. Soedaneesch, 85. Sogdisch, 143. Sorbisch, 6, 28. Spaansch, 9, (in Amerika) 58. Splitsing van talen, 90. Straatsburger eeden, 41. Substraat, 74. Swanetisch, 39. Syrisch (letterkundige taal), 129. Syrjeensch, 37. T. Taal (als volkskenmerk), 66, (hoe zij door het kind aangeleerd wordt) 109. Taal en kuituur, 68 en vlg., 115. Taalfamilies (het begrip), 39, (ontstaan in historischen tijd) 40, (hoe zij vastgesteld worden) 49. Taalkundige grenzen, 121. Taalstrijd, 140. Taaiverbreiding, 91, 104. Taalverwantschap, 51. Tchakavisch, 121. Toevalligheden (linguistische), 79 en vlg. Toskaansch, 63. Tsjeremissisch, 37. Turksch, 184. Turksche groep. 38. Turksch-Tataarsch, 194. Twee- en meertalige landen, 170 en vlg., 180 en vlg. u. Uitsterven van een taal, 105. Umbrisch, 8. V. Venetisch, 102. Vermeerdering van het aantal kultuurtalen, 1. Vlaamsch, 13, 196, (in Frankrijk) 10. Vlaamsche beweging, 139. Vocabularium van Elbing, 20. Volapük, 233. w. Waalsch, 138. Welsch, 7, 83. Wepsisch, 37. Wereldtalen (kunstmatige), 232 en vlg. West-Germaansche groep, 13. Wit-Russisch, 24, 185. Wogoalsch, 36. Woordvoorraad (aanwinsten en verliezen), 86. Wotisch, 37. Wotjeaksch, 37. IJ- IJslandsch, 13, 196. Z. Zigeuners, 106, (dialecten) 33. Zuid-Kaukasische groep, 39. Zuid-Slavisch, 28, 176. Zweedsch, 13.